Faunabeheerplan Vos Gelderland 2015-2020
Uitvoering door Natuurlijk! Fauna-advies BV ing. R. Schoon Projectleiding namens FBE Gelderland ing. T. Achterkamp
30 januari 2015
1
Leeswijzer De Flora- en faunawet (hierna: Ffwet) regelt de bescherming van soorten. De vos behoort ingevolge artikel 4 Ffwet tot de beschermde inheemse zoogdieren. In hoofdstuk 1 (Juridisch kader FBP vos) wordt hier nader op ingegaan. Ook wordt hier de Benelux overeenkomst en het provinciale beleidskader besproken. Over het lot van kleine populaties wordt verhaald in hoofdstuk 2. Met name omdat dit van belang is bij kleine(re) populaties dieren zoals weidevogels en het korhoen. De hoofdstukken 3 tot en met 14 verwoorden de in artikel 10 van het Besluit faunabeheer gevraagde informatie en gegevens. Bij de behandeling staat de gevraagde informatie in dezelfde volgorde genoemd als die in het genoemde Besluit faunabeheer. Uiteindelijk zijn het deze hoofdstukken waarin de onderbouwing van het beheer wordt beschreven. Daarna volgt een uitgebreide bibliografie van gebruikte literatuur die is gebruikt bij de totstandkoming van dit faunabeheerplan. De gebruikte literatuur wordt in de tekst tussen haakjes aangehaald waarna deze in de bibliografie kan worden opgezocht. Als laatste staan de in dit faunabeheerplan aangehaalde bijlagen ingevoegd.
2
Samenvatting Sinds de zestiger jaren van de vorige eeuw heeft de vos zijn leefgebied uitgebreid naar heel Nederland. Dit algemene voorkomen brengt echter ook mee dat er bij tijd en wijle conflicten ontstaan in zowel ecologisch, economisch en maatschappelijk opzicht. Dit heeft er al in 2006 toe geleid dat de vos op de landelijke vrijstellingslijst is geplaatst en derhalve mag worden beheerd in het belang die de wet aangeeft. Vanwege een nachtelijk activiteitspatroon laat de vos zich overdag echter slecht beheren, zodat beheer in de nachtelijke uren meer in de rede ligt. De Flora- en faunawet en de Beneluxovereenkomst op het gebied van de jacht en vogelbescherming voorzien ook in die mogelijk. In Gelderland is er met name bij het weidevogelbeheer, op de Freilandbedrijven en het herintroductieproject korhoen in het Nationaal Park De Hoge Veluwe sprake van conflicterende belangen met het voorkomen van- en predatie door de vos. Bij het weidevogelbeheer is sprake van predatie door een veel voorkomende en opportunistische predator op een vogelgemeenschap waar Nederland een internationale verantwoording voor draagt, bij de Freilandbedrijven vindt er een onevenredige grote schade plaats aan de veestapel (directe schade) en het productieproces (gevolgschade), en bij het herintroductieproject Korhoen is sprake van een dermate hoge mate van predatie dat hierdoor het herintroductieproject van Nederlands meest bedreigde vogelsoort in gevaar komt. Refererend aan artikel 68 van de Flora- en faunawet en de beschikking van 5 maart 2014 van het Benelux comité van ministers verzoekt de FBE Gelderland Gedeputeerde Staten van Gelderland om ontheffing om de nachtelijke bestrijding van de vos lokaal toe te mogen passen. Rond kwetsbare gebieden of bedrijven is een zone aangehouden. Het kan voor de WBE wenselijk zijn om de feitelijke zonering nader af te stemmen op landschappelijke begrenzingen. Op basis van specifieke lokale gebiedskennis ontstaat dan maatwerk gericht op het individuele geval.
3
Inhoud Samenvatting........................................................................................................................................... 3 1
Juridisch kader FBP vos ................................................................................................................... 6 Flora- en faunawet .............................................................................................................................. 6 In principe beschermd….. ................................................................................................................ 6 Maar…….. ......................................................................................................................................... 6 De Benelux overeenkomst .................................................................................................................. 7 Het gebruik van kunstlicht............................................................................................................... 7 Kadernota faunabeleid provincie Gelderland ..................................................................................... 7 De kadernota in het algemeen ........................................................................................................ 7 De Kadernota en de vos .................................................................................................................. 8 Resumé juridisch kader ....................................................................................................................... 8
2
Het lot van kleine(re) populaties ..................................................................................................... 9
3
De omvang van het werkgebied van de Faunabeheereenheid (a) ............................................... 10
4
Kaart van het werkgebied (b) ........................................................................................................ 10
5
Kwantitatieve gegevens vos (c) ..................................................................................................... 11
6
Onderbouwing noodzaak beheer (d) ............................................................................................ 13 De vos is niet de primaire oorzaak…. ............................................................................................ 14 ….maar predatie nu wel van grotere betekenis dan ooit! ............................................................ 15 Het herintroductieproject korhoen in het Nationaal Park de Hoge Veluwe..................................... 17 Schade aan Freilandbedrijven ........................................................................................................... 18
7
Schade aan belangen over de laatste 5 jaar (e) ............................................................................ 19 Korhoen in het Nationaal Park De Hoge Veluwe .............................................................................. 22 Schade op Freilandbedrijven ............................................................................................................. 23 2 soorten schade; direct en indirect.............................................................................................. 23
8
Gewenste stand vos (f) .................................................................................................................. 25 De gunstige staat van instandhouding van de vos en het voorgestane beheer ............................... 25
9
Aard, omvang en noodzaak handelingen (g) ................................................................................. 26 Schadebestrijding en beheer in het kader van weidevogels............................................................. 26 Schadebestrijding en beheer in het kader van het korhoen ............................................................. 27 Schadebestrijding in het kader van Freilandbedrijven...................................................................... 27
10
Wat is er reeds verricht (h)........................................................................................................ 29
Herintroductieproject korhoen NPHV ............................................................................................... 30 Freilandbedrijven .............................................................................................................................. 30 4
11
Waar vind het voorgenomen beheer plaats? (j) ....................................................................... 31
12
Niet aangesloten jachthouders (k) ............................................................................................ 31
13
Inschatting verwachte effectiviteit (l) ....................................................................................... 31
14
Monitoring effectiviteit (m)....................................................................................................... 31
15
De ontheffingaanvraag .............................................................................................................. 32
Bibliografie ............................................................................................................................................ 33 Bijlage 1
Beschikking M (2014)3 ...................................................................................................... 36
Bijlage 2
Zoneringskaart weidevogel- en bufferzones ..................................................................... 38
Bijlage 3
Zoneringskaart Freilandbedrijven en bufferzones ............................................................ 39
Bijlage 4
Leefgebied korhoen........................................................................................................... 40
5
1
Juridisch kader FBP vos
Flora- en faunawet In principe beschermd….. De vos behoort ingevolge de Flora- en faunawet tot de beschermde inheemse diersoorten (artikel 4 Ffwet). Dat betekent dat zonder schade aan wettelijke belangen de vos in principe: • • •
Niet mag worden gedood, verwond, gevangen, bemachtigd of met het oog daarop worden opgespoord (artikel 9 Ffwet), niet opzettelijk mag worden verontrust (artikel 10 Ffwet), en holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de vos niet mogen worden beschadigd, vernield of verstoord (artikel 11 Ffwet).
Maar…….. Omdat de vos is aangewezen als soort die veelvuldig in het land schade aan wettelijke belangen aanricht, is de vos ex artikel 65 Ffwet bij algemene maatregel van bestuur (Besluit Beheer en schadebestrijding dieren; bijlage 1) aangewezen als soort waarbij de verboden handelingen zoals genoemd in de hierboven aangehaalde artikelen 9, 10 en 11 van de Ffwet, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren, of schade aan de fauna, wél zijn toegestaan (Regeling Beheer en schadebestrijding dieren; artikel 1). De huidige vrijstelling is ingegaan per 2006 en overigens alleen van kracht tussen zonsopkomst en zonsondergang. Echter, voor bejaging tussen zonsondergang en zonsopkomst -al dan niet in combinatie met het gebruik van kunstlicht- is ex artikel 9 lid 6 van het Besluit Beheer en Schadebestrijding toestemming vereist van Gedeputeerde Staten1. Onderhavig faunabeheerplan dient ter verkrijging van de in artikel 9 lid 6 sub b bedoelde toestemming (c.q. ontheffing ex artikel 68 Ffwet) van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland.
1
Voor bestrijding van schade door de vos is deze soort in 2006 geplaatst op de landelijke vrijstellingslijst ex artikel 65 Ffwet (Staatsblad 26 januari 2006; no. 42). Tegelijkertijd met het plaatsingsbesluit is het volgende bepaald in artikel 9 lid 6 van dit besluit: Kunstmatige lichtbronnen worden uitsluitend gebruikt indien voldaan is aan de volgende voorwaarden: a b
het middel wordt gebruikt voor het vangen of doden van vossen; voor het gebruik is toestemming verleend door gedeputeerde staten.
6
De Benelux overeenkomst Het gebruik van kunstlicht In de “Benelux-overeenkomst op het gebied van de jacht en vogelbescherming” (hierna Beneluxovereenkomst) en de daarop gebaseerde “Beschikking middelen” is het gebruik van kunstlicht bij de uitoefening van de jacht in principe niet toegestaan. Het gebruik van kunstlicht is echter nodig om de vos te kunnen beheren c.q. bestrijden gedurende de periode tussen zonsondergang en zonsopkomst. Op 5 maart is in antwoord op schriftelijk verzoek van staatssecretaris mw. S. Dijksma door het Benelux-comité van Ministers een beschikking afgegeven waarmee in afwijking van artikel 13 lid 1 met beschikkingskenmerk M (2914)32 het de Benelux-landen toestaat om toestemming te mogen verlenen van het met kunstlicht bejagen van de vos tussen zonsondergang en zonsopkomst. Op basis van de beschikking M (2014)3 van het Benelux-comité van Ministers is het verlenen van een ontheffing ex artikel 68 Ffwet voor het met kunstlicht bejagen van de vos tussen zonsondergang en zonsopkomst niet langer strijdig met de Benelux-overeenkomst.
Kadernota faunabeleid provincie Gelderland De kadernota in het algemeen In de provinciale Kadernota faunabeleid van de provincie Gelderland (gelderland, 2012) is aangegeven dat voor een aantal diersoorten nader beleid zal worden uitgewerkt in beleids- en uitvoeringsregels. Deze beleidsregels vormen samen met de kadernota de basis voor het inzetten van een vrijstelling, een ontheffing of een aanwijzing. Ontheffingen gelden, in tegenstelling tot vrijstellingen, altijd voor een specifiek gebied en voor een specifieke combinatie van diersoort en erkend belang en voor de inzet van bijzondere middelen. Gedeputeerde Staten streven ernaar om beheer en schadebestrijding zoveel mogelijk op een gecoördineerde en planmatige manier te laten verlopen. Daarom wordt het merendeel van de ontheffingen op voorhand verleend aan de Faunabeheereenheid (FBE) op basis van een door hen ontwikkeld Faunabeheerplan. In uitzonderlijke gevallen, namelijk als er geen Faunabeheerplan aan ten grondslag ligt, verlenen Gedeputeerde Staten de ontheffing aan anderen dan aan de Faunabeheereenheid. Dit zijn de zogenoemde incidentele ontheffingen. In dat geval vragen GS de FBE om advies. Over het algemeen geldt dat een ontheffing pas wordt verkregen dan wel kan worden gebruikt wanneer de aanvraag goed is onderbouwd en is aangetoond dat de grondgebruiker voldoende preventieve maatregelen heeft genomen . Het principe van ‘nee, tenzij’ blijft overeind. Ook voor soorten waarop mag worden gejaagd, de wildsoorten, kan bij uitzondering ontheffing worden verleend. Bijvoorbeeld wanneer het jachtseizoen gesloten is, het gebied te klein of wanneer de inzet van bijzondere middelen, zoals bijvoorbeeld kunstlicht, noodzakelijk worden geacht. Om de inzet van de bevoegdheden van Gedeputeerde Staten af te bakenen worden de betreffende begrippen en kaders nader uitgewerkt in beleids- of uitvoeringsregels. Daarnaast werken Gedeputeerde Staten het beheer- en schadebestrijdingsbeleid per diersoort nader uit in deze regels. De FBE stelt een Faunabeheerplan (FBP) op. In het Faunabeheerplan staan de diersoorten waarvoor de Faunabeheereenheid het noodzakelijk vindt dat er maatregelen worden genomen vanuit het 2
Zie bijlage 1
Beschikking M (2014)3
7
oogpunt van schadepreventie. In het Faunabeheerplan staat tevens de manier beschreven waarop zij populaties van dierensoorten duurzaam beheert . De FBE krijgt ontheffing van de Provincie Gelderland op basis van een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd Faunabeheerplan. Gedeputeerde Staten willen dat dit Faunabeheerplan wordt opgesteld door deskundige personen die kennis hebben van natuurlijke processen. Bij de keuze van maatregelen dienen preventieve en verjagende maatregelen de voorkeur te hebben. Pas als deze maatregelen niet afdoende zijn komt afschot in aanmerking. De Kadernota en de vos Vossen kunnen schade toebrengen in weidevogelgebieden, schade veroorzaken bij de zogenaamde Freilandbedrijven (waar kippen die bedrijfsmatig worden gehouden overdag buiten lopen) en hobbymatig gehouden vee, voornamelijk kippen en ganzen. De vos is beschermd in het kader van de Flora en faunawet. Bij de inwerkingtreding van deze wet in 2002 heeft de provincie een ontheffingenbeleid vastgesteld gericht op het voorkomen van schade aan Freilandbedrijven en belangrijke weidevogelgebieden. Op 12 mei 2006 is op grond van artikel 65 van de Flora en faunawet de vos aangewezen als een diersoort die in het gehele land veelvuldig schade aanricht en geldt een landelijke vrijstelling voor het doden van de vos. Daardoor zijn er vanaf dat moment alleen aanvullende ontheffingen verleend voor het gebruik van kunstlicht bij nachtelijk afschot.
Resumé juridisch kader De vos behoort tot de beschermde inheemse zoogdiersoorten, maar is op 12 mei 2006 geplaatst op de lijst van landelijke schadesoorten en mag derhalve ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren, of schade aan de fauna, worden beheerd c.q. bestreden. Vanaf 12 mei 2006 mogen grondgebruikers en jagers op grond van de landelijke vrijstelling vossen doden ter voorkoming van belangrijke schade aan de fauna en de landbouw. Deze positie is in de ons omringende landen feitelijk niet anders, zij het dat de vos daar in tegenstelling tot Nederland tot het reguliere jachtwild behoort. Vanaf de plaatsing van de vos op de landelijke vrijstellingslijst, is door de provincie Gelderland alleen aanvullend ontheffing verleend voor het gebruik van kunstlicht bij nachtelijk afschot. Op basis van de beschikking M (2014)3 van het Benelux-comité van Ministers is het verlenen van een ontheffing ex artikel 68 Ffwet voor het met kunstlicht bejagen van de vos tussen zonsondergang en zonsopkomst niet langer strijdig met de Benelux-overeenkomst.
8
2
Het lot van kleine(re) populaties
Zelfs als de oorzaak van de teloorgang van een diersoort niet meer aanwezig is, zijn kleiner geworden populaties veel gevoeliger voor de intrinsieke dynamiek binnen de groep dieren dan de oorspronkelijk grotere populatie. Dat heeft alles te maken met het feit dat kleine populaties een grotere variantie in demografische-, omgevings- en genetische factoren kennen dan grote populaties. Variantie en de gevolgen voor de kleine populatie De variantie is in de statistiek een maat voor de spreiding van een reeks waarden; dat wil zeggen de mate waarin de waarden onderling verschillen. Des te kleiner de populatie des te groter de kans dat een sterk afwijkende waarde (zoals bijvoorbeeld overleving, geboorte, migratie, sterven, inteelt et cetera et cetera) inwerkt op de totale populatie. Een voor veel mensen bekend voorbeeld is dat als je 2 keer met een munt gooit, de kans best groot is dat je 2 keer kop gooit. Uiteindelijk heb je in dit experiment van 2 keer opwerpen 100% kop gegooid. Als je dezelfde munt echter 1000 keer opgooit, dan zal je zien dat de kans dat je 100% kop gooit (dus 1000 keer kop achter elkaar) eigenlijk nihil is; het is dan statistisch nagenoeg onontkoombaar dat je in dat geval 50% kop en 50% munt gooit. Zo geldt dit ook voor kleine populaties: het is best mogelijk dat als de populatie klein is, er op grond van het toeval bijvoorbeeld veel meer mannetjes dan vrouwtjes worden geboren. Of dat bij een catastrofe het merendeel van de populatie niet weet te overleven. Dit soort toevallige processen worden stochastische processen genoemd. Bij grote populaties vallen die stochastische processen in het niet omdat er voldoende individuen zijn die wel aan “de gemiddelde norm” voldoen en zo hun stempel drukken op het grote geheel. Bij kleine populaties vormen ze echter een rol van eminent belang omdat er onvoldoende individuen zijn om “de gemiddelde norm” in stand te houden. Kleine populaties zijn daarom veel gevoeliger voor stochastische invloeden dan grote populaties. Bij kleine populaties zijn een drietal soorten variantie van eminent belang gebleken: • • •
Demografische stochasticiteit Omgevings-stochasticiteit Genetische stochasticiteit
Demografische stochasticiteit is niets anders dan willekeurige fluctuaties in geboorte, sterfte, en geslachtsverhouding binnen de populatie. Als de populatie maar groot genoeg is, dan vallen deze fluctuaties weg tegen het grote gemiddelde. Maar is de populatie klein, dan kan het een kwestie van leven of dood zijn. Omgevings-stochasticiteit is de willekeurige fluctuaties in geboorte en sterfte door omgevingsfactoren. Dat kan het weer zijn, het uitbreken van ziekten, catastrofes in de vorm van overstromingen etc., maar ook predatie door een predator. De omgevings-stochasticiteit is additief (dat wil zeggen: komt bovenop) aan de demografische stochasticiteit. Genetische stochasticiteit is het fluctueren van allel frequenties. Als de populatie te klein is, dan verdwijnen de “slechte” genetische eigenschappen niet meer uit de populatie. Ze worden vastgelegd in de populatie en we hebben het dan over iets dat we “genetische drift” noemen. Ook dit is een additieve factor in het geheel. Voor alle drie bovengenoemde factoren geldt dat zij in grote populaties geen of nauwelijks schade doen, maar funest zijn voor kleine(re) populaties. Kleine populaties zijn daar namelijk veel gevoeliger voor.
9
3
De omvang van het werkgebied van de Faunabeheereenheid (a)
Het werkgebied van de FBE Gelderland is provinciedekkend, met uitzondering van kroondomein Het Loo dat rechtstreeks onder het gezag van de minister valt, en wordt derhalve gevormd door het grondgebied van de provincie Gelderland en is onderverdeeld in 49 wildbeheereenheden (WBE´s). De provincie is ruim 510.000 hectare groot. De FBE Gelderland is ex artikel 29 Ffwet door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland erkend als samenwerkingsverband van jachthouders.
4
Kaart van het werkgebied (b)
Het werkgebied van de FBE Gelderland is weergegeven op onderstaande kaart.
10
5
Kwantitatieve gegevens vos (c)
Het verspreidingsareaal van de vos was tot het eind van de zestiger jaren van de vorige eeuw nog beperkt tot de oostelijke provincies (Mulder J. , 1992) (Mulder J. , De vos in Nederland, 2004).De vos komt anno 2014 met uitzondering van de Waddeneilanden in nagenoeg heel Nederland voor (NDFF, 2014).
Deze ontwikkeling in tijd en ruimte is mogelijk gemaakt door tal van oorzaken: • • • • • • • •
veranderingen in het landschap, veranderingen in de grondwaterstanden , een grotere maatschappelijke tolerantie ten aanzien van de vos als predator, moedwillige uitzettingen door de mens in gebieden waar de vos voorheen niet voorkwam, een grotere mate van bescherming binnen de toenmalige jachtwet (o.a. het klemverbod), de nominatie van de vos als beschermde inheemse zoogdiersoort binnen de Flora en faunawet, het verdwijnen van de traditionele jachtopzichter en dito taakopvatting ten aanzien van de vos en andere predatoren, het tot 2006 slechts in zeer beperkte mate kunnen bestrijden en beheren van de vos onder het toenmalige beschermingsregime van de Ffwet. De voedselsituatie in Nederland is geen natuurlijke situatie. Door achtergelaten voedsel, het grote aantal aanrijdingen met dieren (5-10 miljoen per jaar, ex. insecten) en de grote 11
• •
dichtheid aan menselijke bewoning en activiteiten is er voor vossen een extra voedselbron ontstaan (Mulder J. , 1992) (Mulder J. , De vos in Nederland, 2004) (Gijsbertsen J. &., 2013) De vos heeft de stedelijke omgeving ontdekt als potentiele leefomgeving. Vossen hebben een breed ethologisch spectrum; ze passen zich snel aan, aan veranderende omstandigheden.
De sterke groei die de vos na de zestiger jaren van de vorige eeuw heeft doorgemaakt lijkt anno nu echter nagenoeg tot staan gebracht. De ogenschijnlijk lichte stijging voor de gehele meetreeks (1994 – 2012) is statistisch niet significant (Zie onderstaande grafiek; P = 0,11) (www.compendiumvoordeleefomgeving.nl, Kraaiachtigen en vos, 1990 - 2012, 2013), zodat de Nederlandse populatie tot op heden ten minste als langjarig stabiel moet worden beschouwd.
Veel uitbreidingsgebieden zijn er in Nederland niet meer, al heeft de vos in navolging van andere West-Europese landen nu ook de stad ontdekt als mogelijke uitbreiding van zijn territorium. Hierin, en in de schaarse witte vlekken op de verspreidingskaart, liggen nog mogelijkheden tot een verdere uitbreiding. De vos kent wereldwijd 44 ondersoorten, waarvan de nominaatvorm (Vulpes v. vulpes) in WestEuropa voorkomt. Deze nominaatvorm staat bij de IUCN3 geclassificeerd als “least concern” op de IUCN red list4. De vos wordt in Nederland nergens bedreigd en kent een gunstige staat van instandhouding.
3
International Union for the Conservation of Nature “A taxon is Least Concern when it has been evaluated against the criteria and does not qualify for Critically Endangered, Endangered, Vulnerable or Near Threatened. Widespread and abundant taxa are included in this category” (SSC, 2012). 4
12
6
Onderbouwing noodzaak beheer (d)
De teloorgang van de weidevogelgemeenschappen Weidevogels zijn vogels die gedurende hun verblijf in Nederland nagenoeg uitsluitend rusten, foerageren, baltsen en nestelen in grasland (Beintema, 1995). De bekendste en meest tot de verbeelding sprekende soorten uit deze groep vogels zijn soorten als de kievit (Vanellus vanellus), grutto (Limosa limosa), tureluur (Tringa totanus), wulp (Numenius arquata) en kemphaan (Philomachus pugnax). Nederland vervult in noordwest Europa een belangrijke rol voor weidevogels. Nederland herbergt van sommige weidevogelsoorten zelfs een substantieel deel van de totale wereldpopulatie, waarvan de grutto het bekendste voorbeeld is. Ook de provincie Gelderland bood en biedt in haar lager gelegen gebieden van oudsher een goed heenkomen voor weidevogels. Tegenwoordig is dat weliswaar veel minder dan in een recent verleden, maar nog steeds zijn er gebieden in Gelderland die van belang zijn voor weidevogels. Het belang van deze gebieden wordt tegenwoordig onderkend door de provincie en voor een groot deel van deze gebieden zijn subsidiepakketten toegekend gericht op het optimaliseren van de omstandigheden voor deze bijzondere groep vogels.
Ligging weidevogelgebieden provincie Gelderland
13
De vos is niet de primaire oorzaak…. De weidevogelgemeenschappen in Nederland hebben sinds de tweede helft van de 20e eeuw te maken met landbouwkundige ontwikkelingen die haaks staan op hun primaire levensbehoefte. De extreme intensivering van de bedrijfsvoering binnen de oorspronkelijk traditionele graslandbedrijven, de daarmee gepaard gaande ontwatering en invoering van monocultures en het grootschalig verplicht injecteren van mest zijn een aantal voorbeelden die voor de weidevogelgemeenschappen in Nederland uiteindelijk een gevoelige klap zijn gebleken. Daarnaast is een deel van de teloorgang toe te schrijven aan het bewust niet meer beheren van graslanden in reservaten of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling. Het verruigingsstadium dat volgt op het niet meer als grasland beheren is niet interessant voor weidevogels (Beintema, 1995). Naast het veranderende beheer binnen de graslandbedrijven en natuurgebieden is er Nederland breed ook al decennialang sprake van een achteruitgang van het areaal grasland. Bedroeg het graslandareaal in het Nederland van 1900 nog 1.200.000 hectare (Beintema, 1995), in 2012 was dit al afgenomen tot 938.000 hectare (www.compendiumvoordeleefomgeving.nl, 2013): een achteruitgang van ruim 21% aan potentieel weidevogelgebied. In de provincie Gelderland is deze ontwikkeling niet anders geweest. In onderstaande grafiek staat de ontwikkeling van het graslandareaal in de provincie Gelderland weergegeven voor de periode 2010 – 2013 (Bron: CBS. Peildatum 29/7/14). Ook hier een achteruitgang in graslandareaal die parallel loopt aan de ontwikkeling in de rest van Nederland.
Ontwikkeling areaal grasland provincie Gelderland ; periode 2010 – 2013
Opgemerkt zij nog dat de getoonde areaalvermindering van het totale areaal grasland zelfs een te geflatteerd beeld van de situatie schetst. Het totaal areaal grasland in Gelderland is in de periode 2010 – 2013 weliswaar met ruim 2,5% afgenomen in vier jaar tijd, veel erger is nog de afname van het voor de weidevogelgemeenschappen belangrijke areaal blijvend grasland dat ruim 7% is afgenomen. Deze afname in blijvend grasland wordt weliswaar ten dele gecompenseerd door een toegenomen areaal tijdelijk grasland, maar dat type grasland is niet interessant voor weidevogels.
14
Grote delen van de bij weidevogels favoriete leefgebieden bestaan nu dus eenvoudigweg niet meer of zijn door een intensieve bedrijfsvoering nog slechts incompleet aanwezig. Daar hebben noch de vos, noch andere predatoren een rol van belang in gespeeld. ….maar predatie nu wel van grotere betekenis dan ooit! De vos, maar ook andere predatoren, zijn dus niet de primaire oorzaak geweest van de teloorgang van de weidevogelgemeenschappen in Nederland. Blijft onverlet dat de teloorgang van de weidevogelgemeenschappen wel heeft geresulteerd in een nog immer voortdurende krimp in weidevogelpopulaties. Dit wordt geïllustreerd in onderstaande grafiek van een viertal bekende Nederlandse weidevogelsoorten voor de periode 1990-2012 (www.compendiumvoordeleefomgeving.nl, weidevogels, 2013). Alleen voor de tureluur is er voor de periode 1990 – 2012 sprake van een matige toename. Zowel de kievit, grutto als scholekster laten daarentegen een duidelijke afname zien.
Trendgegevens weidevogels Nederland; periode 1990 - 2012
Ondanks de sinds de negentiger jaren van de vorige eeuw getroffen maatregelen om het tij voor de weidevogels te keren, is er dus nog steeds sprake van een achteruitgang van de weidevogels. Omdat de populaties weidevogels vanwege het veranderende beheer en de teruggang in areaal blijvend grasland nog slechts in veel kleinere populaties voorkomen dan voorheen, wordt ook de invloed van predatie steeds groter. (Oosterveld, Predatieproblematiek weidevogels Fryslân. Naar een duidelijker beleid voor predatiebeheer, 2011) (Oosterveld, Weidevogels en predatie: een literatuuroverzicht, 2011) (Storaa, 1999). Populaties worden met het kleiner worden namelijk steeds gevoeliger voor negatieve externe invloeden. Naast demografische onzekerheden, klimaatomstandigheden en landbouwwerkzaamheden, wordt bij het kleiner worden van populaties ook predatie van steeds grotere betekenis (Scott Mills, Predicting the dynamics of small and declining populations, 2007) (Teunissen, 2005) (Oosterveld, 2011) (Klaus, 1994) (Shaffer, 1987). 15
Mede in relatie tot het voorgaande moet de rol van de vos worden bezien op de stand van weidevogels. Zijn rol wordt immers vanwege het kleiner worden van de weidevogelpopulaties steeds groter. Bovendien speelt dat de vos als opportunistische predator, in tegenstelling tot de groep weidevogels, wél flink heeft geprofiteerd van het veranderende landschap (Storch, 2000). Wat voor de weidevogels als een klap kwam, bleek voor de vos de oorzaak van zijn succesvolle uitbreiding. Er is nu in zijn directe leefomgeving zoveel voedsel voorhanden, dat deze predator niet langer gereguleerd wordt door zijn prooidieren, maar nu in veel hogere dichtheden dan voorheen weet te overleven op alternatieve voedselbronnen (Weber, 1999). Deze vorm van exploitatie van rijkelijk aanwezige alternatieve voedselbronnen kan uiteindelijk leiden tot hyperpredatie: een situatie waarin sprake is van een excessieve predatiedruk op prooidieren omdat de betreffende predator in grotere getalen kan voorkomen dan zijn oorspronkelijke prooi of prooisoorten eigenlijk toestaan (Scott Mills, 2007) (Courchamp, 2000) (Roemer, 2001) (Smedshaug, 1999). Een dergelijke vorm van destabilisatie van ecosystemen dankzij een verhoging van het voedselaanbod staat bekend als “the paradox of enrichment” (Rosenzweig, 1971).
16
Het herintroductieproject korhoen in het Nationaal Park de Hoge Veluwe In 2007 is het herintroductieprogramma van Korhoenders (Lyrurus tetrix) in het Nationaal Park De Hoge Veluwe van start gegaan. In 2007 is door de Raad van State uitspraak gedaan waarbij de rechtmatigheid van het project is erkend (LJN: AZ9015, Raad van State , 200604241/1). Het herintroductieprogramma voldoet aan de richtlijnen van IUCN (1998) voor het herintroduceren van soorten waarbij een belangrijke rol is weggelegd voor uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. Het doel van de herintroductie is het ontwikkelen van een levensvatbare populatie Korhoenders in het leefgebied van het Nationaal Park De Hoge Veluwe en, zo mogelijk, daarbuiten waardoor de kansen op behoud van Korhoenders als Nederlandse vogelsoort worden vergroot. Het uitzetten vindt uitsluitend plaats op het grondgebied van het Nationaal Park De Hoge Veluwe en niet daarbuiten. Het Korhoen staat symbool voor het ecosysteem van extensieve agrarische natuur waarbij kleinschalige cultuurgronden een rijk leefgebied vormen voor allerlei organismen. De biodiversiteit van dit type ecosysteem is de laatste decennia op grote, Europese, schaal gezien significant afgenomen. Het Nationaal park De Hoge Veluwe functioneert voor veel van deze bedreigde plant- en diersoorten als een refugium voor Noordwest-Europa. Met het optimaliseren van het leefgebied van het Korhoen wordt derhalve getracht ook dit ecosysteem te beschermen en te behouden. Vanwege de per definitie geringe omvang van dergelijke uitgezette populaties zijn deze extreem gevoelig voor onder andere predatie. De verwijdering van een klein aantal vogels kan daarbij al verstorend werken bij de opbouw van een levensvatbare en duurzame populatie van het korhoen. Succesfactor bij het opbouwen van dergelijke populaties middels uitzettingen zijn het hebben van een voldoende lange adem bij de initiatiefnemer, het onder gecontroleerde omstandigheden uitzetten van een grotere hoeveelheid geschikte vogels over langere tijd en het zorgen voor maximalisatie van de overlevingskans van de uitgezette dieren. Het projectteam beschikt daartoe over fokstations gerund door een fokgroep en een monitoringsprogramma geleid door een onderzoeksgroep.
17
Schade aan Freilandbedrijven Sinds 1 januari 2012 is het houden van kippen in legbatterijen verboden. Voor legpluimveebedrijven die vóór april 2008 geïnvesteerd hadden in verrijkte kooien, gold een overgangstermijn tot 1 januari 2021. Deze bedrijven mochten tijdelijk nog legkippen in verrijkte kooien houden en eieren leveren. Op een zogenoemd Freilandbedrijf heeft een kip 4 m2 weiland ter beschikking. Daarnaast is er stalruimte, waar de kip 's nachts slaapt en 's ochtends haar ei legt. De kippen hebben legnesten, zitstokken en een stofbad. Overdag verblijft de kip op het weiland en in de schemering maakt zij haar gang naar de stal waarin zij de nacht doorbrengt. De bovenomschreven dagelijkse weidegang maakt echter dat deze maatschappelijk gewenste vorm van pluimveehouderij erg gevoelig is voor predatie door vrijlevende predatoren. Met name de vos brengt veel predatieschade toe aan deze bedrijven door in de schemer- en nachtelijke periode te prederen op kippen die nog niet in de stal verblijven of zelfs door predatie van kippen binnen de stal. Daar komt bij dat vossen vaak meer dieren doden dan zij zelf nodig hebben. Dit gedrag staat bekend als het “hen house syndrome” of “surplus killing”. De naam “hen house syndrome” komt voort uit het feit dat dit gedrag zich veel voordoet als een predator in een kippenverblijf terecht komt. Ieder van de 4 bekende gedragsinstincten wordt dan getriggerd: zoek, overmeester, dood en consumeer. De jacht van een predator stopt pas als de hele cyclus van de vier bovengenoemde gedragsinstincten volledig wordt doorlopen. Onder normale omstandigheden stopt een predator dus als de prooi is gevangen, gedood en opgegeten. Echter, in bijzondere situaties waarbij iedere keer weer een voorgaand gedragsinstinct wordt getriggerd, valt de predator terug in deze eerder stap en blijft daar dan als het ware in “hangen” (Scott Mills, Conservation of Wildlife Populations; Demography, Genetics, and management, 2007). Kom je als vos in een afgesloten ruimte terecht waarin kippen in paniek blijven bewegen, dan wordt iedere keer het instinct om te doden getriggerd, en wordt de cyclus niet voltooid na een eerste succesvol gedode prooi. Vanwege het karakter van de bedrijfstak zal het duidelijk zijn dat het bezoek van een vos aan een Freilandbedrijf vaak eindigt in “surplus killing”: er worden veel meer kippen gedood dan de vos nodig heeft.
Surplus killing op een Freilandbedrijf in de Betuwe
18
7
Schade aan belangen over de laatste 5 jaar (e)
Hogere vossenstanden hebben in het algemeen geleid tot hogere predatie van prooidieren waaronder grondbroeders. Bekende voorbeelden daarvan zijn de predatie van lepelaars (en het verdwijnen daarvan) in het Naardermeer , de predatie van korhoenders, hamsters en meer recent de predatie van bijeneters in Noord-Holland (verdwijnen van nest) en die van (8) jonge kraanvogels in het Fochtelooerveen. Ook speelt de vos een belangrijke rol in de predatie van weidevogels (Theunissen, 2005). Recent is nog eens aangetoond dat vossen ook eieren van ganzen eten (Voslamber, 2013). Ook predeert de vos soorten waarvoor Nederland een internationale verantwoordelijkheid heeft (N2000 soorten). Voor kustvogels zoals visdieven worden soms kostbare elektrische rasters gebruikt om broedgebieden te beschermen tegen prederende vossen zoals recent in de Eemsmond, maar ook in Vlaanderen. De omvang en intensiteit van predatie door vossen verschilt. Deze is afhankelijk van de dichtheid, maar ook van de ervaring van oudere vossen en van de aanwezigheid van additioneel voedsel in perioden dat er van nature relatief veel sterfte is (winter en vroeg voorjaar). Het aspect ervaring van vossen is niet goed gedocumenteerd, maar is indirect af te leiden uit het hoge sterftepercentages in het eerste levensjaar bij veel diersoorten (tot 50% of meer). Soms gaat predatie om een lokaal probleem, maar soms zorgt predatie voor het verdwijnen van een hele populatie. Dat laatste kan zich voordoen in korte tijd (lepelaars Naardermeer), maar kan ook werken als de kaasschaafmethode, waardoor het reproductiesucces van sommige soorten van jaar op jaar net onder het kritisch minimum blijft. Mede hierdoor sterft de soort dan geleidelijk uit (korhoen).
De trend van de weidevogels in Gelderland Sinds 1995 worden jaarlijks broedvogelinventarisaties verricht in Gelderland binnen het provinciale meetnet – thans onderdeel van het Landelijk Meetnet Weidevogels binnen het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) – gericht op monitoring van weidevogels. Doel van het meetnet is voor de verschillende fysisch geografische regio’s binnen Gelderland inzicht te verschaffen in ontwikkelingen in aantal en verspreiding van kenmerkende broedvogelsoorten van cultuurland. Het uitgangspunt van de provincie is dat de gegevens van de telgebieden naast hun primair signalerende functie ook kunnen worden aangewend ten behoeve van: • effectmonitoring (ook in NEM-kader) • effectmonitoring en sturing in het kader van Collectief Weidevogelbeheer (onderdeel van SNL5) Het beeld van de weidevogels laat op basis van deze metingen een soortgelijk beeld zien als de landelijke trend, waarbij echter voor de tureluur geldt dat de trend negatief afwijkt van de landelijke trend (de Boer, Weidevogels binnen het provinciale meetnet in Gelderland in 2012, 2012) (de Boer, Weidevogels binnen het provinciale meetnet in Gelderland in 2013, 2013). Zowel de zogenoemde “akkerland”steltlopers (kievit en scholekster) als ook de “grasland”steltlopers (grutto, en tureluur) nemen nog steeds in aantallen af. Zie hieronder ook de trendgrafieken (periode 1992 – 2013) voor deze soorten zoals die zijn gepubliceerd in de SOVON rapportage over de weidevogels binnen het 5
Subsidieregeling Natuur en Landschap
19
provinciale meetnet in Gelderland in 2013 (de Boer, Weidevogels binnen het provinciale meetnet in Gelderland in 2013, 2013).
Bron: SOVON, 2013
Bron: SOVON, 2013
Het ontbreken van de cijfers voor 2001 is gelegen in het feit dat er toen ten tijde van de uitbraak van mond- en klauwzeer niet of onvoldoende kon worden geïnventariseerd. Uit literatuuronderzoek blijkt dat de weidevogelaantallen in het algemeen nog steeds achteruitgaan 20
en dat driekwart van de studies aangaande predatie en weidevogels aantoont dat predatie op legsels of kuikens de belangrijkste oorzaak is van onvoldoende reproductief succes of populatieafname. (Oosterveld, Weidevogels en predatie: een literatuuroverzicht, 2011)
21
Korhoen in het Nationaal Park De Hoge Veluwe Net als in veel andere studies bleken grote aantallen uitgezette vogels in het eerste jaar te sneuvelen. Op de Hoge Veluwe was predatie door Havik, en in mindere mate Vos, daar in 75% van de gevallen verantwoordelijk voor. Of om het anders te stellen: driekwart van de directe mortaliteit is toe te schrijven aan predatie. Het belang van het voorkomen en bestrijden van predatie op dit project is onderschreven in het tussentijdse evaluatierapport uit 2013 (Baines, 2013): The primary cause of poor survival has been predation, with the vast majority of birds being predated by raptors, principally goshawk (Accipiter gentilis), with most of the remainder being predated by red fox (Vulpes vulpes). High predation rates are limiting rates of population establishment. For unstated reasons, many causes of death were not assigned a cause, e.g. many those in the 2011 report. Sufficient monitoring time needs to be assigned and access granted to ensure that birds are regularly tracked to enable their fates to be accurately recorded. Predation rates need to be drastically reduced in order for the project to stand any reasonable chance of success.
22
Schade op Freilandbedrijven Omdat de vos sinds 12 mei 2006 op de landelijke vrijstellingslijst is geplaats wordt schade die wordt veroorzaakt door de vos, niet meer vergoed door het faunafonds. Daarmee is tevens ook de melding en registratie van schade door vossen bij het faunafonds niet meer aan de orde. Derhalve ontbreken die gegevens bij het faunafonds voor de periode na 2006. Daarom is op verzoek van de FBE is door de Gelderse WBE´s geïnventariseerd op welke bedrijven in Gelderland predatieschade wordt ondervonden door de vos. Van 52 Gelderse bedrijven is zo achterhaald dat in de periode van 2010 – 2013 schade is veroorzaakt door de vos op Freilandbedrijven. 2 soorten schade; direct en indirect Door predatie wordt op Freilandbedrijven een tweetal soorten schade veroorzaakt: directe schade door predatie op leghennen en het verlies van de daardoor te produceren eieren, en indirecte kosten door productieverlies ten gevolge van stress na predatie door de vos. De directe schade door predatie De waarde van leghennen bij inkoop bedroeg in de periode 2010 – 2013 circa € 5,80. Bij een productieve periode van eileg (circa 65 weken per hen) en uitgaande van een productie van 6,5 eieren per week per leghen, gaat per gepredeerde leghen een productie van 422 eieren verloren. In de periode 2010 – 2013 bedroeg de gemiddelde verkoopwaarde van een ei € 0,06, zodat per gepredeerde leghen een directe schade ontstaat van: Kosten aankoop leghen : derving eiproductie:
€ 5,80 € 25,32
Totale schade/leghen:
€ 31,12
Tussentijdse vervanging van gepredeerde leghennen is niet mogelijk. Leghennen worden namelijk generatiegewijs ingekocht om verschillen in eileg ten gevolge van het leeftijdsverschil te voorkomen, onrust en gewonde dieren ten gevolge van het vaststellen van de pikorde te voorkomen, en om insleep van besmettelijke dierziekten door tussentijdse introductie van nieuwe vogels te voorkomen. De indirecte schade door predatie Nadat leghennen zijn gepredeerd ontstaat stress en is er sprake van een tijdelijke verstoring van de eiproductie. Uitgaande van een tweetal dagen die nodig is eer de rust is weergekeerd onder de leghennen en een productiederving ten gevolge van de stress van 15%, moet gerekend worden met een vervolgschade van 1,9 eieren per leghen in de totale stal. Bij een bedrijfsgrootte van 20.000 leghennen betekent dit een additionele derving van € 2.280,- nadat predatie heeft plaatsgevonden. De indirecte schade ten gevolge van de stress is daarmee vaak nog veel groter dan de directe schade van de leghen en haar productie. Voor de bij de WBE´s gemelde bedrijven die schade bijhouden van door de vos gepredeerde kippen is sprake van een toename in de tijd van predatie. Het predatieverlies is opgelopen van circa 3.500 leghennen in 2009 tot een verlies van circa 5.500 leghennen in 2013. Dit betekent dat het directe verlies is opgelopen van circa € 108.920,- in 2009 tot een verlies van circa € 171.160,- in 2013. Een toename in directe schade van 57% ten opzichte van het jaar 2009.
23
De jaarlijkse schadebedragen in termen van directe schade lopen per bedrijf uiteen van € 623,- tot € 24.896,- per jaar. Het bedrag aan indirecte schade ligt echter veel hoger en bedraagt een veelvoud van de directe schade maar is hier evenals de kosten voor preventieve maatregelen niet meegenomen in het schadeoverzicht6.
Aantal gepredeerde kippen; 2009 - 2013; melding Freilandbedrijven Gelderland 6.000 5.000 4.000 3.000 2.000 1.000 0 2009
2010
2011
2012
2013
Bovendien is het mogelijk dat vossen bij predatie op Freilandbedrijven, gepredeerde kippen over grote afstand kunnen verplaatsen. Verspreiding van besmettelijke dierziekten als vogelgriep is daarmee niet denkbeeldig.
6
Dit is overeenkomstig de zienswijze van het faunafonds bij de schadetaxaties ten behoeve van eventuele tegemoetkomingen in de schade bij de landbouw. Echter, zoals al eerder gememoreerd, na de landelijke vrijstelling van de vos wordt aanvragen voor tegemoetkomingen in de schade aangericht door vossen door het faunafonds niet meer in behandeling genomen en/of geregistreerd.
24
8
Gewenste stand vos (f)
Er wordt door de FBE Gelderland geen vooraf bepaalde stand van de vos nagestreefd. Het beheer dat wordt voorgestaan is gericht op een minimalisering van de aantasting van de belangen van weidevogels, de herintroductie van het korhoen en van Freilandbedrijven en zal als zodanig slechts lokaal en effectgericht worden ingezet. De ontheffing voor nachtelijk afschot met behulp van kunstlicht wordt derhalve ingezet als beheermethode in een fysiek begrensd gebied rond Freilandbedrijven, weidevogelgebieden en het grondgebied van het Nationaal Park De Hoge Veluwe. In het Nationaal Park De Hoge Veluwe is het nachtelijk gebruik van het geweer bij het beheer van het wilde zwijn al toegestaan.
De gunstige staat van instandhouding van de vos en het voorgestane beheer Vanwege plaatsing op de landelijke lijst van schadesoorten, is feitelijk een verdere onderbouwing van de gunstige staat van instandhouding niet meer aan de orde. Immers, “slechts (…) indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, kan de aanwijzing bedoeld in het eerste lid worden gedaan” (artikel 65 lid 2 Ffwet). Kennelijk is door de minister reeds geoordeeld dat de gunstige staat van instandhouding van de vos niet in het geding is. Deze visie is bevestigd in de uitspraak d.d. 17 september 2007 van de rechtbank Haarlem.
25
9
Aard, omvang en noodzaak handelingen (g)
De FBE Gelderland vraag ontheffing aan voor afschot in de nachtelijke uren met behulp van kunstlicht om predatie op Freilandbedrijven, weidevogelgebieden en het herintroductieproject korhoen te minimaliseren door de stand van de vos lokaal te verlagen. Exploratief gedrag en predatie door de vos vinden vindt immers met name in de nachtelijk uren plaats. Overdag is de vos op dat vlak nauwelijks actief en kan derhalve ook slecht bestreden worden.
Schadebestrijding en beheer in het kader van weidevogels Uit literatuuronderzoek blijkt dat de weidevogelaantallen in het algemeen nog steeds achteruitgaan en dat driekwart van de studies aangaande predatie en weidevogels aantonen dat predatie op legsels of kuikens de belangrijkste oorzaak is van onvoldoende reproductief succes of populatieafname. Zowel in extensief als intensief gebruikt cultuurlandschap. In Nederland geldt dit vooral in gebieden met bescherming tegen verliezen door landbouwactiviteiten; in gebieden zonder die bescherming, zijn het de landbouwactiviteiten die de belangrijkste oorzaak vormen. (Oosterveld, Weidevogels en predatie: een literatuuroverzicht, 2011). De optimale periode om vossen voor weidevogels effectief te bestrijden is de periode kort voorafgaand aan de broed periode en de periode daarna: 1 februari tot juli (Bommel, 2014). Wordt daarvoor (i.c. vóór 1 februari) al bestreden, dan vallen opengevallen territoria vaak weer toe aan zwervende vossen waardoor men aan het begin van het broedseizoen per saldo niet veel zal zijn opgeschoten (Mulder J. , Vossenonderzoek en -beheerop de Sallandse Heuvelrug 2009 - 2010, 2011) (Mulder J. , Vossenbeheer voor hamsters, (hoe) heeft het gewerkt?, 2007). Later in het voorjaar en de zomer vinden er nagenoeg geen verplaatsingen meer plaats, zodat opengevallen territoria dan niet snel meer worden ingenomen. Door de nadruk te leggen op het beheren in de voorgestelde periode wordt ook voorkomen dat de dichtheid oploopt door nestworpen. Vanuit de praktijk wordt echter verschillend aangekeken tegen het effect van afschot buiten deze optimale periode. Dat territoria van vossen vroeg of laat weer vollopen met jonge vossen, wordt niet door alle beheerders als een sluitend argument gezien om geen reductie jaarrond toe te passen. Jonge vossen hebben immers nog weinig ervaring en kennis van de voedselbronnen in hun nieuwe leefgebied en die onbekendheid en onervarenheid vergroot de kans op reproductiesucces van grondbroeders. Een ruimere afschotperiode levert in die zin zowel tijdswinst als ecologische winst op. Niet alleen voor weidevogels, maar voor alle soorten die bodembewonend zijn. Dit pleit er voor om ook buiten de optimale beheerperiode (februari t/m juni) op te kunnen optreden. De nadruk van het beheer zal echter in genoemde optimale periode moeten liggen. In Bijlage 2 is de zoneringskaart opgenomen van de weidevogelgebieden en de buffers van 2 kilometer daaromheen waar bovengenoemd beheer op zal worden gepleegd. De ontheffing wordt aangevraagd voor zowel de weidevogelgebieden als ook voor de bufferzone daar omheen. Vanuit de praktijk is daarbij behoefte om waar mogelijk de feitelijke zonering nader af te stemmen op landschappelijke begrenzingen en soms op de specifieke ligging van voor de vos relevante landschapselementen. Op basis van specifieke lokale gebiedskennis ontstaat dan maatwerk gericht op het individuele geval. Dit maatwerk kan wenselijk zijn om effectief te kunnen optreden. Uit praktisch oogpunt wordt voorgesteld om aan overschrijding van het 2 km-criterium met meer dan 10% (dus buiten een straal van 2,2 km) een nadere goedkeuringsvereiste van Gedeputeerde Staten te koppelen. 26
Schadebestrijding en beheer in het kader van het korhoen Predatie door vossen op het korhoen vindt het gehele jaar plaats. In tegenstelling tot het beheer voor weidevogels, vraagt schadebeheer en bestrijding van de vos ter voorkoming en bestrijding van predatie op korhoenders om een jaarrondbestrijding. In Bijlage 4 is het leefgebied van de te herintroduceren korhoenders weergegeven. De ontheffing wordt aangevraagd voor zowel de weidevogelgebieden als ook voor de bufferzone daar omheen. De ontheffing wordt aangevraagd voor het gehele leefgebied van het korhoen, i.c. het gebied van het Nationaal Park De Hoge Veluwe.
Schadebestrijding in het kader van Freilandbedrijven Predatie door vossen op leghennen in Freilandbedrijven vindt het gehele jaar plaats. Ook hier geldt dat in tegenstelling tot het beheer voor weidevogels, schadebeheer en bestrijding van de vos ter voorkoming en bestrijding van schade op Freilandbedrijven om een jaarrondbestrijding vraagt. In Bijlage 3 is de zoneringskaart opgenomen van de weidevogelgebieden en de buffers van 2 kilometer daaromheen waar bovengenoemd beheer op zal worden gepleegd. De ontheffing wordt aangevraagd voor zowel de weidevogelgebieden als ook voor de bufferzone daar omheen. Ook hier kan specifiek maatwerk wenselijk zijn als beschreven onder weidevogelbeheer en wordt voorgesteld een nadere goedkeuring te koppelen aan voorgenomen overschrijding van het afstandscriterium.
Toevoegen werkingsgebied Bij melding van nieuwe Freilandbedrijven of nieuwe schadegevallen op nog niet in dit plan opgenomen bestaande kippenbedrijven voegt de FBE onder voorwaarden gebieden toe aan de reeds in dit faunabeheerplan genoemde gebieden. Voorwaarde is dat dit goed is onderbouwd en de provincie hiervoor per geval toestemming verleend. Om te voorkomen dat daarvoor steeds de ontheffing zelf moet worden gewijzigd wordt afgesproken hoe de beoordeling van de individuele toevoegingen plaatsvindt. We verzoeken de provincie deze werkwijze in haar ontheffing te borgen. Bij het verzoek om toestemming tot het toevoegen van een gebied of gewas (of combinatie daarvan) overlegt de FBE aan de provincie ten minste de volgende informatie: -
De kenmerken van het schadeperceel;
-
Welke grondgebruiker het betreft;
-
Welke WBE het betreft;
-
Welk gewas het betreft;
-
Welke preventieve maatregelen zijn getroffen;
Indien de schade reeds is getaxeerd; de hoogte van het schadebedrag volgens het Faunafonds;
27
Indien naar het oordeel van een onafhankelijk deskundige* sprake is van dreigende schade van meer dan € 250,- , de hoogte van het te verwachten schadebedrag bij uitblijven van schadebestrijding ondersteund door afschot. *) Een en ander ter beoordeling van de provincie. Een onafhankelijk deskundige is in ieder geval een daartoe door de provincie aangewezen ambtenaar die de situatie ter plekke beoordeelt. Deze op voorhand verleende ontheffingen hebben als voordeel ten opzichte van de per individueel geval verleende ontheffingen, dat niet steeds per individuele aanvraag een advies aan het Faunafonds hoeft te worden gevraagd en niet steeds een ontheffing voor het individuele geval gemaakt hoeft te worden. Daardoor kan de ontheffing waar nodig meteen ingezet worden en duurt het niet enkele weken voordat de ontheffing verleend is zoals dat in de methodiek van individuele ontheffingen het geval is. Zo kan zeer snel en daarmee effectief de schade voorkomen en bestreden worden.
28
10
Wat is er reeds verricht (h)
Weidevogelbeheer Binnen het agrarisch weidevogelbeheer is door de provincie Gelderland voor het beheertype Weidevogelgebied een zestal beheerpakketgroepen ontwikkeld: 1. Pakketgroep met een rustperiode in de nestfase waarin agrarische werkzaamheden niet toegestaan zijn. Deze rustperiode loopt minimaal van 1 april tot 1 juni, maar kan evt. tot diep in de zomer doorlopen voor bijvoorbeeld soorten als de kwartelkoning (A01.01.01) 2. Pakketgroep met mogelijkheid tot voorweiden ten behoeve van later vestigende soorten of opgroeimogelijkheden voor kuikens. Dit beheertype kent een rustperiode die op zijn vroegst op 1 mei start en tot in juni doorloopt. In deze rustperiode zijn agrarische activiteiten niet toegestaan (A01.01.02) 3. Pakketgroep om percelen in het voorjaar plas-dras te zetten om daarmee weidevogels aan te trekken (A01.01.03) 4. Pakketgroep legselbeheer om legsels te beschermen in percelen waar geen aangepast weidevogelbeheer plaatsvindt. Om de uitgekomen jonge weidevogels een goede overlevingskans te bieden, kunnen de pakketten die onder dit beheertype vallen gecombineerd worden met een toeslag voor kuikenstroken. Via deze stroken kunnen de jonge weidevogels percelen bereiken die voor langere tijd als foerageergebied kunnen dienen (A01.01.04) 5. Pakketgroep kruidenrijk grasland. Dit beheertype dient om een voedselrijke situatie te creëren voor weidevogelkuikens in de vorm van bloemrijke graslanden die een grote aantrekkingskracht hebben op insecten. Deze percelen kennen een lage bemestingsgraad en een rustperiode (A01.01.05) 6. Pakketgroep met extensieve beweiding waarin weidevogels zowel kunnen broeden als foerageren (A01.01.06) Om voor vergoeding voor weidevogelbeheer in aanmerking te komen is deelname aan een collectief beheerplan vereist. In dit collectief beheerplan is een gezamenlijke aanpak tussen agrariërs, evt. tezamen met terreinbeheerders, ten aanzien van het weidevogelbeheer vastgelegd. Door deze gezamenlijke aanpak op planmatige wijze uit te voeren vindt een uitgekiend beheer plaats en wordt de effectiviteit van beheersmaatregelen verhoogd. Dit beheer moet leiden tot een aantrekkelijk vestigingsbiotoop, een rustperiode om te broeden en voldoende kuikenland om de kuikens op te laten groeien. Daarnaast worden door de provincie toeslagen toegekend waarmee weidevogelpakketten kunnen worden “opgeplust”.
29
Herintroductieproject korhoen NPHV De herintroductie van Korhoenders vindt plaats door gebruik te maken van twee methoden die wetenschappelijk zijn getoetst en erkend. De uitgezette vogels worden betrokken uit een fokpopulatie. Vanaf 2007 worden gegevens van individuele vogels in de fokpopulatie gedocumenteerd, waarbij van iedere vogel o.a. de herkomst, het genetisch profiel (fingerprint) en het broedsucces is vastgelegd. Gedurende de looptijd van het herintroductieproces is geprobeerd om de predatie zo veel als mogelijk te minimaliseren door over te stappen van hard release methodes naar soft release methodes, al dan niet in combinatie met het verrichten van in tijd gespreide releases. Ondanks het feit dat dit effect heeft gehad, is er nog steeds sprake van een te hoge predatiedruk op de populatie geherintroduceerde vogels.
Freilandbedrijven Op Freilandbedrijven worden preventieve middelen ingezet zoals rasters. Het door de verschillende bedrijven geïnvesteerde bedrag in preventieve maatregelen ligt tussen de € 200,- en € 10.000,- per bedrijf.
30
11
Waar vind het voorgenomen beheer plaats? (j)
Het voorgenomen beheer zal plaatsvinden in een gebied met een straal van 2 kilometer (Mulder J. , Vossenonderzoek en -beheerop de Sallandse Heuvelrug 2009 - 2010, 2011) rond de daartoe aangewezen Freilandbedrijven en weidevogelgebieden. Om praktische redenen beperkt de bescherming van het leefgebied van het korhoen zich tot de begrenzing van NP de Hoge Veluwe. Deze gebieden zijn weergegeven in bijlage 3, 4 en 5. Overigens kunnen nieuwe gebieden worden aangewezen of nieuwvestiging/omzetting van kippenbedrijven aanleiding geven om het toepassingsgebied van de ontheffing te vergroten. In voorkomende gevallen zal binnen de reikwijdte van de ontheffing om separate toestemming worden gevraagd.
12
Niet aangesloten jachthouders (k)
Niet van toepassing: alle betreffende jachthouders zijn aangesloten bij de FBE Gelderland. De machtingen tot gebruik van de ontheffing wordt op voorhand doorgeschreven aan de WBE’s waarin de betreffende zone’s zijn gelegen. De WBE schrijft door naar de betreffende jachthouder. De jachthouder dient bij de uitvoering de voorschriften van de ontheffing na te leven.
13
Inschatting verwachte effectiviteit (l)
Door de ontheffing naast de landelijke vrijstelling in te zetten is de verwachting dat de in dit plan genoemde belangen effectief kunnen worden behartigd. Als gevolg daarvan verwachten we dat de teloorgang van de weidevogels ten gevolge van vossenpredatie zo veel als mogelijk zal kunnen worden geminimaliseerd, de schade op Freilandbedrijven zo veel als zal worden geminimaliseerd en predatie op het korhoen in het Nationaal Park de Hoge Veluwe zal worden teruggedrongen.
14
Monitoring effectiviteit (m)
Aan het machtigen van gebruikers van de ontheffing is een rapportageverplichting gekoppeld in FRS. Tenminste iedere 3 maanden wordt door de gebruiker aan de FBE verantwoording afgelegd. De FBE rapporteert vervolgens jaarlijks aan de provincie waarbij een analyse wordt gemaakt van de inzet van de ontheffing in relatie tot het bereikte effect. Sinds 1995 worden jaarlijks broedvogelinventarisaties verricht in Gelderland binnen het provinciale meetnet , gericht op monitoring van weidevogels. Doel van het meetnet is voor de verschillende fysisch geografische regio’s binnen Gelderland inzicht te verschaffen in ontwikkelingen in aantal en verspreiding van kenmerkende broedvogelsoorten van cultuurland. Het uitgangspunt van de provincie is dat de gegevens van de telgebieden naast hun primair signalerende functie ook kunnen worden aangewend ten behoeve van: • effectmonitoring (ook in NEM-kader) • effectmonitoring en sturing in het kader van Collectief Weidevogelbeheer (onderdeel van SNL)
31
15
De ontheffingaanvraag
De Stichting Faunabeheereenheid Gelderland, hierna te noemen FBE vraagt ontheffing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9 en 10, 53 eerste lid onder f, 72 vijfde lid en toestemming als bedoeld in artikel 9 lid 6 van het Besluit Beheer en Schadebestrijding voor en met onderstaande middelen en in de volgende bij wet erkende belangen. Het tussen zonsondergang en zonsopkomst opzettelijk opsporen, verontrusten, vangen en doden van vossen (Vulpes vulpes), al dan niet met behulp van kunstlicht, ter voorkoming en bestrijding van belangrijke schade aan vee, zijnde leghennen op Freilandbedrijven en een zone van 2 kilometer rond die bedrijven. Het tussen zonsondergang en zonsopkomst opzettelijk opsporen, verontrusten, vangen en doden van vossen (Vulpes vulpes), al dan niet met behulp van kunstlicht, ter voorkoming en bestrijding van belangrijke schade aan fauna, zijnde weidevogels in de weidevogelgebieden en een zone van 2 kilometer rond die gebieden. Het tussen zonsondergang en zonsopkomst opzettelijk opsporen, verontrusten, vangen en doden van vossen (Vulpes vulpes), al dan niet met behulp van kunstlicht, ter voorkoming en bestrijding van belangrijke schade aan fauna, zijnde korhoenders op het grondgebied van Het Nationaal Park De Hoge Veluwe. De FBE vraagt daarbij toestemming voor afschot, al dan niet met gebruik van kunstlicht, voor de periode tussen zonsondergang en zonsopkomst in combinatie met het hagelgeweer en het kogelgeweer. Voor het kogelgeweer geldt tevens dat, onder voorbehoud van ministeriele toestemming ingevolge de Wet wapens en munitie, toestemming wordt gevraagd voor het gebruik van geluidsdempers. Daarbij wordt toestemming gevraagd om, indien gewenst en op basis van lokaal maatwerk, onder voorwaarden een overschrijding van het 2 km-criterium toe te staan gebaseerd op lokaal maatwerk en na specifieke goedkeuring per geval.
De perioden zijn voor: • weidevogels van 1 januari tot en met 31 december, met het zwaartepunt in de periode 1 februari tot 1 juli, • korhoenders van 1 januari tot en met 31 december, en • Freilandbedrijven van 1 januari tot en met 31 december. Een en ander binnen haar werkgebied, voor een periode van 5 jaar, in combinatie met maatregelen en middelen en in situaties zoals nader toegelicht in dit faunabeheerplan. De FBE Gelderland verzoekt daarbij tevens tot goedkeuring van dit faunabeheerplan.
32
Bibliografie Akçakaya, H. e. (1999). Applied population ecology. Applied Biomathematics. Baines, d. (2013). Report to Hoge Veluwe National Park, March 2013. Beintema, A. e. (1995). Ecologische atlas van de Nederlandse weidevogels. Haarlem: Schuyt & Co Uitgevers en Importeurs BV. Bommel, F. v. (2014). Beleids- en uitvoeringsregels Flora- en faunawet voor diersoorten -vosProvincie Gelderland. Van Bommel Faunawerk. Boyce, M. (1998). Population Viability Analysis. Annual Reviews of Ecology and Systematics. Brook, B. e. (2000). Predictive accuracy of population viablity analysis in conservation biology. Nature, 385 -387. Courchamp, F. e. (2000). Rabbits killing birds: modelling the hyperpredation proces. Journal of animal ecology, 154 - 164. de Boer, V. &. (2012). Weidevogels binnen het provinciale meetnet in Gelderland in 2012. Nijmegen: SOVON. de Boer, V. &. (2013). Weidevogels binnen het provinciale meetnet in Gelderland in 2013. Nijmegen: SOVON. Fernandez, I. (2013). Effectiviteit van Foxlight tegen predatie door vossen op pluimveeboerderijen. Rotterdam: Faunafonds. gelderland, P. (2012). Kadernota Faunabeleid. Provincie Gelderland. Gijsbertsen, J. &. (2013). Broedsucces weidevogels en vossenpredatie. Nijmegen: SOVON. Gijsbertsen, J. e. (2013). Broedsucces weidevogels en vossenpredatie. Nijmegen: SOVON. Hespeler, B. (1999). Raubwild heute: Biologie, Lebensweise, Jagd. München: BLV. Klaus, S. (1994). To survive or to become extinct: small populations of Tetraonids in central Europe. In H. Remmert, Minimum animal populations (pp. 137 - 152). Berlin: Springer Verlag . Labhart, F. (1996). Der Rotfuchs. Hamburg: Verlag Paul Parey. Lacy, R. C. (2014). Vortex 10. A stochastic simulation of the extinction proces. Chicago: IUCN SSC Conservation Breeding Group. MacDonald, D. (1980). The ecology of carnivore behaviour. Nature, 379 - 384. Mulder, J. (1992). Vos. In S. e. Broekhuizen, Atlas van de Nederlandse zoogdieren (pp. 126 - 133). Utrecht: Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging . Mulder, J. (2004). De vos in Nederland. In M. J. al, Naar een effectief en breed geaccepteerd vossenbeheer (pp. 14 - 22). Utrecht: Faunafonds. 33
Mulder, J. (2007). Vossenbeheer voor hamsters, (hoe) heeft het gewerkt? de Bilt: Faunafonds. Mulder, J. (2011). Vossenonderzoek en -beheerop de Sallandse Heuvelrug 2009 - 2010. de Bilt: Faunafonds. Oosterveld, E. (2011). Predatieproblematiek weidevogels Fryslân. Naar een duidelijker beleid voor predatiebeheer. Feanwâlden: Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek / Provinsje Fryslân. Oosterveld, E. (2011). Weidevogels en predatie: een literatuuroverzicht. Leeuwarden: Altenburg & Wymenga. piersma, T. (1996). Familiy Scolopacidae (snipes, sandpipers and Phalaropes). In J. d. Hoyo, Handbook of the Birds of the world, Vol.3. Hoatzin to Auks (pp. 444 - 534). Barcelona: Lynx Edicions & Birdlife International. Roemer, G. W. (2001). Feral pigs facilitate hyperpredation by golden eagles and indirectly cause the decline of the island fox. Animal Conservation, 307 - 318. Roodbergen, M. e. (2010). De invloed van beheer en predatie op de overlevingskansen van weidevogelkuikens in Friesland. Nijmegen: SOVON. Rosenzweig, M. (1971). Paradox of enrichment: Destabilisation of Exploitation Ecosystems in Ecological Time. Science, 385 - 387. Scott Mills, L. (2007). Conservation of Wildlife Populations; Demography, Genetics, and management. Oxford: Blackwell Publishing. Scott Mills, L. (2007). Predicting the dynamics of small and declining populations. In L. Scott Mills, Conservation of Wildlife Populations; Demography, Genetics, and management (pp. 248 275). Oxford: Blackwell Publishing. Shaffer, M. (1987). Minimum viable populations: coping with uncertainty. In M. Soulé, Viable populations for conservation (pp. 69 - 86). Cambridge New York: Cambridge University Press. Shrubb, M. (2007). The Lapwing. London: T & A D Poyser. Smedshaug, C. e. (1999). The effect of natural reduction of red fox (Vulpes vulpes) on small game hunting bags in Norway. Wildlife Biology, 157 - 167. SOVON. (2010). Weidevogelsbalans 2010. Utrecht, Beek-Ubbergen: SOVON. SOVON. (2013). Weidevogelbalans 2013. Nijmegen, de Bilt: Vogelbescherming Nederland. SSC, I. (2012). IUCN red list and categories. Gland (CH), Cambridge (UK): IUCN. Storaa, T. e. (1999). Detection of forestgrouse by mammalian predators; A possible explanation for high brood losses in fragmented landscapes? Wildlife Biology, 187 - 192. Storch, I. (2000). Conservation staus and threats togrouse worldwide: an overview. Wildlife Biology, 195 - 204. 34
Teunissen, W. e. (2005). Predatie bij weidevogels. Op zoek naar de mogelijke effecten van predatie op de weidevogelstand. Wageningen: Alterra. Watson, A. &. (2008). Grouse. London: HarperCollins Publishers. Weber, J. e. (1999). Breeding succes of the red fox (Vulpes vulpes) in relation to fluctuating prey in central Europe. Wildlife Biology, 241 - 245. Wilson, D. e. (2009). Handbook of the mammals of the world. Vol.1. Carnivores. Barcelona: Lynx Edicions & IUCN. www.compendiumvoordeleefomgeving.nl. (2013). Kraaiachtigen en vos, 1990 - 2012. Wageningen: CBS, PBL, Wageningen UR. www.compendiumvoordeleefomgeving.nl. (2013). weidevogels. Wageningen: CBS, PBL, Wageningen UR.
35
Bijlage 1
Beschikking M (2014)3
36
37
Bijlage 2
Zoneringskaart weidevogel- en bufferzones
38
Bijlage 3
Zoneringskaart Freilandbedrijven en bufferzones
39
Bijlage 4
Leefgebied korhoen
40
41