FARAO: structuur 1. Farao creëert een kader om een veiliger werkomgeving te verwezenlijken en bijgevolg het aantal ernstige arbeidsongevallen te verminderen, zowel in absolute als in relatieve aantallen. 2. Het kader moet door een vereenvoudiging en grotere transparantie van de wetgeving de hanteerbaarheid en de toepasbaarheid verhogen. 3. Het kader is bedoeld voor alle sectoren (in de eerste plaats voor de sectoren met een hoog risico). Het vastleggen van een kwantitatieve vermindering van het aantal ongevallen gebeurt per sector op voorstel van de betrokken sector. 4. Het plan bestaat uit een mengeling van zeer concrete initiatieven en begeleidende maatregelen, algemeen of per sector. 5. Uitgangspunten van FARAO zijn: a. arbeidsveiligheid is een recht b. de werkvloer moet centraal staan c.
bestaande structuren moeten versterkt en uitgeklaard worden (interne en externe dienst Preventie en Bescherming)
d. waar mogelijk moet de regelgeving vereenvoudigd/transparanter en waar nodig afdwingbaar worden e. de betrokkenheid van de actoren (werkgevers, werknemers preventiedeskundigen) biedt de beste garantie voor de realisatie op het terrein f.
bekommernissen inzake aansprakelijkheid verantwoordelijkheid niet in de weg staan
mogen
het
nemen
en van
6. Het geheel van de acties moet de betrokkenen binnen en buiten de onderneming die positief meewerken, aanmoedigen en de “onwilligen” ontmoedigen. 7. Een permanente evaluatie zorgt ervoor dat de uitvoering van het plan (indien nodig) kan worden bijgestuurd.
1/1
26 02 04
Weten om te verbeteren 1) arbeidsongevallen: de administratieve rompslomp vereenvoudigen a) aangifte van ongevallen: alle verplichtingen voor de werkgever samenbrengen b) verschillende criteria op elkaar afstemmen 2) e-government als communicatie-instrument elektronische aangifte via een “centrale databank” met on-line doorsturing van essentiële gegevens naar de andere betrokken partijen (verzekeraar, FAO, inspectiediensten (FOD WASO en FOD Economie), externe preventiediensten…), gefilterd volgens bepaalde criteria 3) structureel onderzoek als fundering voor een doordacht beleid a) statistische observatie en benchmarking b) diepteanalyse van gelijksoortige arbeidsongevallen c) wetenschappelijk onderzoek i.v.m. determinanten van arbeidsongevallen en hefbomen ter preventie
Toezien op veiligheid
4) FARAO-meter a) IAI: industriële arbeidsongevallen index b) PI: preventie-index 5) optimaliseren van de inspectiecapaciteit a) uitbreiding van de inspectiecapaciteit b) inspecties richten op basis van de FARAO-meter c) intensieve samenwerking met de interne en externe preventiediensten 6) onderzoek naar mogelijke financiële impulsregelingen d) premiezetting arbeidsongevallenverzekering e) financiële waarborg en directe administratieve boete als handhavinginstrumenten f)
artikel 46, 7° van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971
2/2
26 02 04
Eén veiligheid, samen verantwoordelijkheid 7) betere afbakening van de verantwoordelijkheid van de opdrachtgevende lijn a) diegene die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de werken mag de verantwoordelijkheid voor de veiligheidsaspecten niet doorschuiven (vb. bouwwerken: hoofdaannemer ↔ onderaannemer…, interimarbeid: interimkantoor ↔ inlener; transportsector: chauffeur ↔ stouwer…) b) kwaliteitsgarantie bij aannemingswerken (ISO, VCA, BeSaCC…) 8) de preventieadviseur: een sterspeler voor de preventie a) niet enkel erkenning maar ook kwaliteitsopvolging/ certificering b) verplichting tot nascholing van de preventieadviseurs c) opnieuw bekijken van de indeling van de bedrijven wat de opleidingsniveaus voor preventieadviseurs betreft d) uitklaren van de opdrachten en taken van de interne en externe diensten voor preventie en bescherming 9) veiligheidstoezicht op de werkvloer optimaliseren transversale preventieopdracht bij werken op dezelfde werkplaats en bij onderaanneming (niet enkel voor eigen werknemers maar voor iedereen op de werkvloer) 10) geïntegreerde onderzoeksprocedure bij ernstige arbeidsongevallen a) verplicht grondig intern onderzoek van ongevallen en omvorming van ongevallensteekkaart tot gestructureerd verslag b) facultatief onderzoek door externe deskundigen
3/3
26 02 04
Veiligheid op maat 11) sectorgerichte aanpak a) invoering van systeem van charters/veiligheidslabels met interne controle – vaststellen van de minimale eisen voor charters b) peterschap/good practises/visitatie 12) de bouwsector als voorbeeld a)
tijdelijke of mobiele bouwplaatsen
b)
veiligheids- en gezondheidscoördinatoren: optimaliseren van de bestaande wetgeving
13) arbeidsongevallen op de weg ongevallen op de weg naar en van het werk
Veiligheid in de vingers 14) veiligheid: een onmisbare bagage voor nieuwe werkgevers en werknemers a) veiligheid als essentieel onderdeel in de managementopleidingen b) veiligheid integreren in eindtermen voor een aantal opleidingen van het beroeps-, hoger en universitair onderwijs 15) toegankelijke documentatie: de inspiratiebron voor welzijnskennis c) onderlinge afstemming van de bestaande documentatiecentra d) database van goede voorbeelden (visueel) 16) overheidsinformatie als preventie-instrument a) modelwerkplaats als intern en extern opleidingscentrum b) promotieactiviteiten van de administratie
4/4
26 02 04
Weten om te verbeteren 1
Arbeidsongevallen: de administratieve rompslomp vereenvoudigen
Probleemstelling Een ongeval is een onverwachte en niet geplande gebeurtenis die een letsel veroorzaakt. Het mag zich niet herhalen. Daarom is het noodzakelijk te leren uit het ongeval en er positief mee om te gaan. In eerste instantie moet de schade beperkt en hersteld worden, in tweede instantie moet nagegaan worden of het ongeval zich kan herhalen op dezelfde werkplaats maar ook op andere werkplaatsen of in andere bedrijven. Een correcte en snelle aangifte van arbeidsongevallen is hiervoor essentieel, enerzijds om de bescherming van de rechten van de betrokken werknemer(s) te kunnen garanderen, anderzijds om een degelijk preventiebeleid te kunnen voeren. Een strikte regelgeving is dan ook noodzakelijk. In het kader van Farao zullen we ons vooral bezighouden met het aspect preventie. Het aspect sociale bescherming maakt het voorwerp uit van o.a. verschillende acties van het Fonds voor Arbeidsongevallen. Verschillende reglementaire teksten bevatten bepalingen i.v.m. de aangifte van arbeidsongevallen. In het kader van het plan zijn vooral de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en de wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van producten en diensten van belang. In de bijlage wordt een overzicht gegeven van de voornaamste teksten. Elk van de bepalingen werd indertijd opgesteld om een algemeen of specifiek probleem te ondervangen. In alle gevallen is de wetgever ervan uitgegaan dat goede informatie over de omstandigheden van de ongevallen bijdraagt tot een beter begrip van de arbeidssituatie en bijgevolg noodzakelijke informatie levert voor de preventie. Hierbij werd echter een voor het bedrijf – werkgevers en werknemers – belangrijk element uit het oog verloren: de coherentie en transparantie van de regelgeving. Er is namelijk een situatie ontstaan waarin het enerzijds voor werkgevers moeilijk is te weten wat ze in welke omstandigheden juist moeten doen en anderzijds de toepassing van de regelgeving een administratieve opdracht is geworden, veeleer dan dat ze leidt tot preventie.
Doelstelling Om de essentie opnieuw centraal te stellen, is het daarom noodzakelijk de verschillende reglementaire bepalingen te coördineren tot één coherente en transparante regelgeving, die een duidelijk onderscheid maakt tussen de aspecten “preventie” en “bescherming van de rechten van het (de) slachtoffer(s)”. Het is niet de bedoeling om nieuwe verplichtingen op te leggen, integendeel, de coördinatie zal heel wat verplichtingen vereenvoudigen of, indien nodig, zelfs opheffen. Het uitgangspunt moet zijn: wat nodig is voor de preventie en de sociale bescherming van de werknemers, niet wat nuttig/interessant is voor de administratie.
5/5
26 02 04
Actieplan a. de verschillende bepalingen i.v.m. de aangifte van eerste ontwerp arbeidsongevallen integreren in één besluit en opheffing maart 2004 van bestaande bepalingen voorontwerp voor de ministerraad 3de kwartaal 2004 b. coördineren van de verschillende criteria
6/6
overleg starten met de sociale partners in de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming in april 2004
26 02 04
Weten om te verbeteren
2
E-government als communicatie-instrument
Probleemstelling De werkgever moet binnen tien werkdagen elk arbeidsongeval of ongeval op de weg naar en van het werk aangeven bij zijn verzekeraar. Hij kan dit doen op papier of elektronisch (via het portaal van de sociale zekerheid of rechtstreeks bij de verzekeraar). De verzekeraar maakt maandelijks de ongevallengegevens van de in die maand aangegeven ongevallen over aan het Fonds voor arbeidsongevallen (FAO), dat deze gebruikt voor zijn centrale gegevensbank én ze overmaakt aan de inspectiedienst. Daarnaast moet de werkgever het ongeval melden aan de inspectiedienst FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg (FOD WASO) en/of FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie (FOD Economie) afhankelijk van de sector waarin het ongeval gebeurde, het statuut van het slachtoffer, de ernst van het ongeval, de betrokken materiële agens, de vorm van het ongeval of de letsels. De vorm waaronder dit moet gebeuren en het tijdstip variëren. De werkgever moet een ongevallensteekkaart opmaken voor elk ongeval op de werkplek waarvan de ongeschiktheid meer dan één dag bedraagt (de dag van het ongeval niet inbegrepen). Hij mag een kopie van de ongevallenaangifte als steekkaart gebruiken. Hij moet deze melden aan de arbeidsgeneesheer (departement IDPB of afdeling EDPB, belast met het medisch toezicht). Daarvoor is geen termijn bepaald. Samengevat: de werkgever heeft verschillende meldingsverplichtingen ten overstaan van verscheidene instanties en de vorm en het tijdstip verschillen.
Doelstelling Om de administratie voor de werkgever te vereenvoudigen en de slagkracht van alle betrokken instanties te verhogen komt er een nieuwe procedure: een elektronisch platform zal worden aangeboden om de werkgever toe te laten om de ongevallen online aan te geven. De aangifte van arbeidsongevallen, bestaande uit een eenvoudig model wanneer het ongeval een tijdelijke ongeschiktheid van minder dan vier dagen tot gevolg heeft en een uitgebreid model voor de andere gevallen, krijgt een multifunctioneel karakter. Voorgesteld wordt om het bestaande circuit binnen de arbeidsongevallensector te gebruiken en te optimaliseren. Op dit ogenblik kan de werkgever een elektronische aangifte doen via het portaal van de sociale zekerheid, dat deze doorzendt naar het FAO. Aan de hand van zijn sectorrepertorium, waarin voor alle bij de RSZ ingeschreven werkgevers bijgehouden wordt voor welke periode hij verzekerd is bij welke wetverzekeraar, zendt het FAO deze aangifte door naar de betrokken verzekeraar. De verzekeraar valideert en verrijkt desgevallend de ontvangen informatie en maakt deze opnieuw over aan het FAO dat deze stockeert in zijn centrale gegevensbank voor de aanmaak van de statistieken en de overdracht aan de inspectiedienst FOD WASO en Eurostat.
7/7
26 02 04
Vanaf 2005 zal de gegevensoverdracht vanuit de verzekeraars naar het Fonds dag aan dag gebeuren onder de vorm van stromen en zal het FAO voor alle instellingen van sociale zekerheid binnen het netwerk van de KSZ “attesten” afleveren over de aangegeven ongevallen en hun regeling. Vanaf 2006 kunnen deze stromen ook gebruikt worden om dag aan dag dezelfde gegevens over te maken aan de FOD WASO. In afwachting moet de werkgever ernstige arbeidsongevallen nog steeds rechtstreeks melden aan de bevoegde inspectiedienst.
Actieplan informaticaontwikkelingen
proces wordt uitgevoerd door FAO en is volledig operationeel tegen 1 januari 2006
ontwikkeling van een scenario voor “onmiddellijke aangifte” via het portaal van de sociale zekerheid dat de werkgever op vrijwillige basis kan gebruiken onderzoek van de noodzaak van een integratie in het netwerk van de KSZ realisatie van een rechtstreekse verbinding tussen het FAO en de centrale en regionale inspectiediensten FOD WASO ontwikkeling van stromen
8/8
26 02 04
Weten om te verbeteren
3
Structureel onderzoek als fundering voor een doordacht beleid
Probleemstelling Een gefundeerd beleid is slechts mogelijk indien men beschikt over betrouwbare en kwalitatieve basisgegevens. Gedurende meer dan honderd jaar werden in België ongevallengegevens verzameld. Zij werden onderzocht en statistisch geëvalueerd en vormden in het verleden de basis voor belangrijke beslissingen die hebben geleid tot een veiliger werkomgeving. Het is zeer belangrijk dat dit onderzoek wordt verder gezet en waar nodig genuanceerd. Dit moet gebeuren op drie niveaus: - de statistische evaluatie van de beschikbare gegevens; - diepteanalyses van gelijksoortige arbeidsongevallen; - gericht wetenschappelijk onderzoek. De ongevalaangifte voorziet het verstrekken van inlichtingen over de ongevallen en hun oorzaak of oorzaken, met name de vorm van het ongeval en de materiële agens. Dankzij die inlichtingen is het mogelijk om de ernst van het ongeval (blijvende arbeidsongeschiktheidsgraad en duur van de tijdelijke arbeidsongeschiktheid) en de kosten van het arbeidsongeval te bepalen. De centralisatie van die gegevens in de gegevensbank van het FAO maakt een synthetisch overzicht op de arbeidsongevallen mogelijk. Daar het gaat om gecodeerde gegevens, zijn er beperkingen aan die inlichtingen: de verwijzing naar een vooraf bepaalde en eenvoudige nomenclatuur voor een goed beheer van de gegevens, de keuze van de codeur bij de bepaling van de code. Kritische factor: de invoering van Europese variabelen (met name de afwijking en de daarbij horende materiële agens) vereist een nieuwe definitie die voldoet aan de nieuwe codes. Meestal is de informatie met betrekking tot de kansen dat iemand blijvend arbeidsongeschikt wordt, nog niet beschikbaar. Het bestaan van een blijvend letsel is echter een voorwaarde die terug te vinden is in de definitie van een ernstig ongeval. Een diepgaande studie van een typeongeval, op basis van de dossiers van de verzekeraars, zal de statistische studies aanvullen. Het verloop van het ongeval staat meestal goed beschreven in het dossier van de verzekeraar dat gebaseerd is op het onderzoek naar de ontvankelijkheid van het ongeval of de verantwoordelijkheid. Door het uitbaten van die informatie zou onderzocht kunnen worden met welke preventiemaatregelen het ongeval had kunnen worden vermeden. Reeds sedert meerdere jaren zijn de interne of externe diensten voor preventie en bescherming (afhankelijk van de grootte van het bedrijf) verplicht om na elk ongeval een ongevallenonderzoek uit te voeren. Vanuit het standpunt van de bedrijven is dit onderzoek noodzakelijk om te voorkomen dat een gelijkaardig ongeval zich in het bedrijf zou herhalen. Deze informatie werd toe nu toe niet (of in elk geval slechts sporadisch) gebruikt bij preventieactiviteiten buiten het betrokken bedrijf.
9/9
26 02 04
Uit onderzoek en analyses blijkt geregeld dat bepaalde determinanten een invloed hebben op de frequentie of ernst van arbeidsongevallen. De juiste relaties zijn echter in vele gevallen op basis van de beschikbare gegevens niet eenvoudig te bepalen. Deze relaties, die een belangrijke invloed kunnen hebben op het veiligheidsgebeuren, dienen dan ook onderzocht te worden.
Doelstelling Het project heeft als doel de typische zware ongevallen te definiëren zodat de FOD Werkgelegenheid de ongevallen kan selecteren die vanuit preventiestandpunt uitgebreid onderzocht dienen te worden. Een zwaar ongeval komt overeen met de vormkenmerken, de materiële agens en/of letsels van het typeongeval aangezien er een grote kans is dat deze ongevallen tot een blijvende arbeidsongeschiktheid leiden, rekening houdende met hetgeen gehaald werd uit de studie van de bestaande dossiers. De frequentie van verschillende typeongevallen kan voor een specifieke periode bepaald worden door middel van de statistieken van arbeidsongevallen. Op basis van die statistieken is het mogelijk om alle ongevallen van eenzelfde soort te selecteren en de oorzaken en omstandigheden, die terug te vinden zijn in het dossier van de verzekeraar, uitgebreid te onderzoeken. Het doel van die analyse is het in kaart brengen van het verloop van de ongevallen, voor zover die informatie terug te vinden is in de dossiers, en de afwezige preventiemaatregelen die al dan niet voorzien zijn in de wetgeving. De grondige analyse van arbeidsongevallen van hetzelfde type laat toe de meest voorkomende oorzaken te beschrijven die tot het ongeval leiden en de omstandigheden waarin het ongeval zich voordeed. Het in kaart brengen van de oorzaken die op regelmatige basis terugkeren en het bepalen van de middelen die nodig zijn om dergelijke ongevallen te voorkomen, kunnen nuttig zijn om een reglementering uit te werken op basis van feiten en om het werk van de inspectiediensten beter te richten. Cijfers zeggen echter niet alles, preventie is vaak een kwestie van gezond verstand. Als aanvulling bij de statistische vaststellingen en om de resultaten van het onderzoek juist te kunnen kaderen, moet ook geluisterd worden naar het zogenaamde middenveld – dit zijn de preventieadviseurs van de interne en externe diensten voor preventie en bescherming, de experts van de externe diensten voor technische controle en van de verzekeringen, onderzoekslaboratoria… Ook moet de schat aan informatie die in de bedrijven beschikbaar is, beter worden benut. Het systematisch opvragen van de interne onderzoeken naar aanleiding van vanuit preventieoogpunt interessante ongevallen en een grondige evaluatie van de resultaten hiervan is dan ook noodzakelijk.
Actieplan b. Uitvoering van dieptestudies voor bepaalde types van doorlopend ongevallen (rekening houdend met de frequentie en de programma FAO ernst ervan en na overleg met de experts). b. Vallen in de bouwsector - in 2002 werden 662 ongevallen 1ste semester 2004 (dodelijke ongevallen of met voorziene blijvende (FAO) ongeschiktheid) geregistreerd ten gevolge van een val door hoogteverschil in de bouwsector.
10 / 10
26 02 04
c.
Arbeidsongevallen in de houtsector – in de periode 2000- 2de semester 2004 2002 werden 741 ongevallen (dodelijke ongevallen of met (FAO) voorziene blijvende ongeschiktheid) geregistreerd in de houtsector (Nace 20). Deze sector wordt gekenmerkt door een hoge frequentiegraad en ernstgraad.
d. Op basis van de bedrijfsinterne onderzoeken wordt een 1ste semester 2005 syntheserapport opgemaakt. (FOD WASO) e. Overleg programma voor wetenschappelijk onderzoek.
11 / 11
2de semester 2005 (FOD WASO – FAO – DWTC)
26 02 04
Toezien op veiligheid 4
FARAO-meter
Probleemstelling Tot nu toe werd de veiligheid van de bedrijven of sectoren vooral vertaald in de frequentiegraad en ernstgraad. Hierbij wordt het aantal ongevallen en het aantal dagen werkverlet weergegeven berekend in functie van het aantal uren blootstelling. Dit systeem heeft zijn waarde bewezen maar is zeer onvolledig omdat het enkel gebaseerd is op de negatieve elementen (het aantal en de ernst van de arbeidsongevallen) en geen enkele rekening houdt met positieve elementen zoals de inspanningen die een bedrijf of sector doet naar preventie toe. Er ontbreekt een voldoende betrouwbaar en bruikbaar instrument dat toelaat om de preventie-inspanningen en de resultaten (daling van ernstige arbeidsongevallen) ervan te meten en op te volgen in de tijd, zowel op bedrijfsvlak als op vlak van de sectoren.
Doelstelling Om de arbeidsongevallenpreventie te kunnen meten en opvolgen, moet een betrouwbaar en praktisch instrument ontwikkeld worden. Het moet een betrouwbaar instrument zijn: • objectief qua gegevensverzameling; • conjunctuuronafhankelijkheid. Het instrument moet praktisch toepasbaar zijn: • eenvoudig in gebruik en transparant; • de meetresultaten moeten eenduidig en onmiddellijk bruikbaar zijn. Bovendien moet het instrument kunnen worden gebruikt om terugkoppeling te geven aan alle actoren op het domein van de arbeidsongevallenpreventie. Om aan deze voorwaarden te beantwoorden, moet de FARAO-meter twee elementen omvatten: een index die de arbeidsongevallen karakteriseert en een index die het preventiebeleid evalueert. Beide indexen samen geven dan een kwalificering waarmee sectoren of individuele bedrijven onderling kunnen vergeleken worden maar die ook als basis kan dienen om bvb het inspectiebeleid van de administratie te sturen. De eerste index, de Industriële Arbeidsongevallen Index (IAI), heeft tot doel te bepalen hoeveel arbeidsongevallen er gebeuren in de ‘industriële omgeving’ en dus te wijten zijn aan de industriële activiteit. Een arbeidsongeval kan als industrieel arbeidsongeval beschouwd worden als het gebeuren in direct verband staat met een bepaalde materieel agens en vorm. De IAI kan dan gedefinieerd worden als het totaal aantal industriële arbeidsongevallen per 100.000 werknemers.
12 / 12
26 02 04
De tweede index, de Preventie-Index (PI), moet een synthese geven van een aantal items op de werkvloer die representatief zijn voor het preventiebeleid van de onderneming. Het gaat hier bvb over de veiligheidsstructuren, de werking van de comités PB, het onthaal in de onderneming van nieuwkomers en interims… maar ook over de vastgestelde tekortkomingen tijdens inspecties zoals het ontbreken van instructiekaarten, valbeveiliging, persoonlijke beschermingsmiddelen… Ook de preventiecultuur van de onderneming kan in kaart worden gebracht, bvb hoe vult de hiërarchische lijn haar taken in het kader van het welzijnsbeleid in, is er een actief welzijnsbeleid vanwege het management… Daar waar de IAI relatief eenvoudig kan berekend worden op basis van de bestaande gegevens van het Fonds voor Arbeidsongevallen, vraagt de PI ervaren enquêteurs. Belangrijk hierbij is dat de subjectiviteit van de enquêteur tot een minimum herleid wordt omdat anders de resultaten niet of onvoldoende representatief en vergelijkbaar zijn.
Actieplan c.
Bepalen van de criteria waarop een arbeidsongeval wordt 2de semester 2004 beschouwd als een industrieel arbeidsongeval, d.w.z. (FOD WASO) bepalen van de lijst van materiële agens en vorm. Hierbij moet uniformiteit nagestreefd worden met de codering die voorzien wordt voor de elektronische aangifte.
d. Berekenen van een eerste IAI op basis van de bestaande 1ste trimester 2005 gegevens bij het FAO. (FAO) e. Bepalen van de aspecten die geëvalueerd zullen worden bij 3de trimester 2004 de bepaling van de PI en van de evaluatiecriteria. (FOD WASO) d. Eerste testperiode bij een beperkt aantal bedrijven.
4de trimester 2004 (FOD WASO)
e. Effectieve toepassing van de PI.
1ste trimester 2005 (FOD WASO)
f.
Rapportering van de FARAO-meter op basis van de punten 2de trimester 2005 b. en e. (FOD WASO)
13 / 13
26 02 04
Toezien op veiligheid 5
Optimaliseren van de inspectiecapaciteit
Probleemstelling Zoals op zeer veel andere vlakken is het sluitstuk van de welzijnswetgeving de afdwingbaarheid ervan. Deze afdwingbaarheid is gebaseerd op twee elementen: enerzijds de transparantie, eenduidigheid en toepasbaarheid van de regelgeving zelf, anderzijds op de zogenaamde “pakkans”. Een wetgeving waarvan men op voorhand weet dat er nooit iemand toezicht op kan en zal houden, heeft geen enkele praktische invloed. De transparantie en toepasbaarheid van de wetgeving maakt het voorwerp uit van vele elementen van FARAO. Ook het tweede element – de verhoging van de pakkans – verdient in dit plan een belangrijke plaats. De provinciale directies van de inspectie hebben al jarenlang te kampen met een globale onderbezetting aan inspecterend personeel. De inspectiecapaciteit is gedurende lange tijd enkel maar gedaald niettegenstaande de opdrachten van de inspectiediensten zijn gestegen en de complexiteit van de wetgeving is blijven toenemen. Op dit moment ligt de inspectiecapaciteit onder de “kritische massa”: er zijn te weinig inspecteurs in de verschillende directies en deze inspecteurs hebben onvoldoende de mogelijkheid zich echt te specialiseren om de nieuwe problemen aan te kunnen. Dit maakt dat de inspectie slechts een beperkt aantal bedrijven kan controleren en begeleiden om de preventiezorg op een hoger niveau te brengen. Ook mag niet uit het oog verloren worden dat de onvoldoende inspectiecapaciteit op de werkvloer de geloofwaardigheid en de verantwoordelijkheid van de wetgever en de bevoegde overheid in het gedrang brengt en de wetgeving de facto uitholt.
Doelstelling De inspectiecapaciteit moet terug in evenwicht gebracht worden met de vereisten van een goede afdwingbaarheid van de wetgeving, overal waar nodig. Dit heeft niet enkel te maken met het aantal inspecteurs maar ook met de inzetbaarheid van de inspecteurs, hun opleidingsniveau, de administratieve ballast… De inspectiecapaciteit moet uitgebreid worden: vertrekkende inspecteurs moeten vervangen worden en er moeten bijkomende inspecteurs aangeworven worden om de leemten die de laatste jaren ontstaan zijn terug in te vullen. De inspectiecapaciteit moet zo optimaal mogelijk benut worden: de inspecties moeten beter gericht en georiënteerd worden. De inspecteurs moeten op een effectieve en efficiënte wijze ingezet worden. Er moet een intensieve samenwerking opgebouwd worden met andere diensten die zich op de werkvloer bezig houden met het welzijnsbeleid zoals de interne en externe preventiediensten, de comités preventie en bescherming op het werk (PB)…
14 / 14
26 02 04
Actieplan a)
De inspectiecapaciteit wordt uitgebreid: alle 2004 - 2005 vertrekkende inspecteurs zullen vervangen worden en er worden 14 bijkomende inspecteurs aangeworven (beslissing van de MR van 14 oktober 2003)
b)
De inspectiecapaciteit zal zo optimaal mogelijk ingezet Doorlopende worden. De kerntaak van elke inspecteur is inspectie en opdracht aanwezigheid op de werkvloer. De bijkomende activiteiten van de inspecteurs zijn ondergeschikt aan hun kerntaak. Hun aandacht zal vooral gaan naar de bedrijven waar dit het meest nodig is. Er zal niet enkel capaciteit ingezet worden op de grote bedrijven met de grote risico’s maar ook naar de KMO’s. De cijfers over de arbeidsongevallen, de inspectie-index en de FARAO-meter zullen mee bepalen naar welke bedrijven in eerste instantie de aandacht moet gaan. Wat arbeidsongevallen betreft, zal prioriteit gegeven worden aan het onderzoek van die klachten waarvan uit de omschrijving kan afgeleid worden dat het blijven voortbestaan van de aangeklaagde feiten aanleiding kan geven tot een arbeidsongeval.
c)
Er zal een nauwere samenwerking georganiseerd Vanaf 2de trimester worden tussen de inspectiediensten en de interne en 2004 externe preventiediensten en de comités PB, en dit meer bepaald naar aanleiding van het verplicht onderzoek dat er dient uitgevoerd te worden naar aanleiding van ernstige arbeidsongevallen.
15 / 15
26 02 04
Toezien op veiligheid
6
Onderzoek naar mogelijke financiële impulsregelingen
Probleemstelling In sommige gevallen blijkt uit de kosten/batenanalyse dat preventie niet zou renderen. Louter economisch kan dit een feit zijn. Hierbij wordt dan geen of onvoldoende rekening gehouden met de indirecte kosten voor het bedrijf en worden sommige kosten volledig buiten beschouwing gehouden zoals de sociale en morele kosten voor het slachtoffer. Ook worden de inspanningen van de bedrijven in het kader van de preventie onvoldoende gehonoreerd/gewaardeerd. De premies die de wetverzekeraars arbeidsongevallen aan de werkgevers aanrekenen houden vooral voor kleine en middelgrote ondernemingen slechts in zeer beperkte mate rekening met de inspanningen die de werkgever levert om een goed preventiebeleid in de onderneming te ontwikkelen. Hier neemt de premiezetting veeleer de vorm aan van een vast tarief, waardoor feitelijk de ondernemingen, die een echt preventiebeleid voeren, mee betalen voor de hogere risico’s die in de ondernemingen aanwezig zijn waar de werkgever er weinig of geen aandacht aan besteed. Ook verloopt het sanctioneringbeleid momenteel omslachtig. Het duurt jaren vooraleer gevolg wordt gegeven (indien dat al gebeurt) aan de processen-verbaal van het basistoezicht TWW. Het gevolg is dat een snelle en passende correctieve maatregel (met sanctionering als ultiem middel) niet bereikt wordt. De redenen zijn veelvuldig: 1.
2. 3.
het sanctioneringbeleid situeert zich volledig in de strafrechterlijke sfeer; dit heeft praktische voordelen voor het optreden van de inspecteurs (ruime bevoegdheden) maar de strafrechterlijke procedures zijn log; de opgelegde (strafrechterlijke en administratieve) boetes zijn laag; de wet van 30 juni 1971 op de administratieve geldboetes verhelpt hieraan onvoldoende.
Tot slot voorziet artikel 46, 7° van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 de mogelijkheid voor het slachtoffer of zijn nabestaanden om zich voor de vergoeding van andere schade dan de door de arbeidsongevallen voorziene reparatiekosten, burgerlijke partij te stellen, indien de werkgever de waarschuwingen van de inspectie zwaarwichtig heeft genegeerd. Om als zwaarwichtig te worden aanvaard, moeten de waarschuwingen die de ambtenaar aan de werkgever heeft gericht, voldoen aan uitgebreide, niet uitvoerbare voorwaarden. Dit heeft voor gevolg dat het zeer moeilijk is voor het slachtoffer of zijn nabestaanden, om zich burgerlijke partij te stellen.
16 / 16
26 02 04
Doelstelling Het is dan ook aangewezen dat er zou worden nagedacht of er een meer gedifferentieerde premiezetting ontwikkeld zou kunnen worden, waarbij de werkgever die een goed preventiebeleid voert, beloond wordt voor de inspanningen doordat hij een lagere premie zou moeten betalen. Dit zou niet meer dan logisch zijn aangezien de preventie-inspanningen het risico op een ongeval verminderen. De wetverzekeraars zullen ten aanzien van een dergelijke werkgever bijgevolg potentieel minder schadeuitgaven moeten dekken. Hierdoor kan de arbeidsongevallenverzekering er op een structurele wijze toe bijdragen dat het preventieniveau op de werkvloer wordt verhoogd of op peil gehouden. Ook een snelle afwerking van de inbreukdossiers is noodzakelijk, zodat het optreden van TWW voelbare effecten geeft op korte termijn. De mogelijkheid van directe administratieve boetes wordt onderzocht. Een herformulering van artikel 46, 7° dringt zich op zodat burgerlijke partijstelling mogelijk is, wanneer de werkgever niet of onvoldoende gevolg geeft aan de door de bevoegde ambtenaar, in toepassing van artikel 3 van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie, voorgeschreven maatregelen. Tot zulke maatregelen kunnen behoren, deze die door de preventieadviseurs van de IDPB of EDPB aan de werkgever zijn voorgesteld, doch door deze niet werden uitgevoerd.
Actieplan d. In samenspraak met de wetverzekeraars wordt onderzocht Proces wordt wat de mogelijkheden zijn om tot een meer gestuurd door FAO gedifferentieerde premiezetting te kunnen komen: evaluatie 1ste semester 2005 b. aanpassing van de wet van 3 juni 1971 betreffende de overleg met de FOD administratieve geldboetes bijvoorbeeld door: Justitie tijdens tweede semester 2004 •
de opheffing van de tussenkomst van de arbeidsauditeur bij sommige inbreuken die geen slagen en verwondingen tot gevolg hebben gehad
•
verhoging van de geldboetes voorzien in voormelde wet
c. voorbereidend studiewerk in verband met het ontwikkelen FOD WASO van een bestuurlijk handhavinginstrument naar aanleiding van ernstige arbeidsongevallen: hierbij kan gedacht worden evaluatie 1ste aan het instellen van een waarborg vergelijkbaar met semester 2005 hetgeen in de publieke sfeer gebruikelijk is bij contractuele verplichtingen. De waarborg blijft gelden tot de voorgeschreven preventiemaatregelen effectief zijn getroffen. d. artikel 46, 7° van de wet van 10 april 1971 herbekijken
17 / 17
ontwerp 1ste semester 2005 (FAO)
26 02 04
Één veiligheid, samen verantwoordelijkheid
7
Een betere afbakening van de verantwoordelijkheid van de opdrachtgevende lijn
Probleemstelling In sommige gevallen blijkt er een kloof te bestaan tussen de voordelen voor een werkgever om omwille van de specifieke risico’s bepaalde werken uit te geven en de nadelen voor de onderaannemer. Op deze wijze worden de nadelen van deze werken – hoger ongevallenrisico en bijkomende kosten – voornamelijk door hen gedragen. De opdrachtgever zit in een relatief comfortabele positie omdat hij beslist het werk al dan niet uit te geven en tegen welke prijs. Om rendabel te blijven, zijn aannemers dan verplicht op een of andere mannier risico’s te nemen, soms met ernstige gevolgen. Onderaanneming wordt ook vaak toegepast om het hoofd te bieden aan uitzonderlijke omstandigheden waar de risico’s juist hoger zijn dan bij routinearbeid. Een extreem systeem van onderaanneming is het werken met schijn-zelfstandigen. Hier besteedt een opdrachtgever werken uit met de bedoeling te ontsnappen aan bepaalde wettelijke verplichtingen t.o.v. werknemers. De problemen hierbij zijn dan ook onoverzichtelijk. Voor werken in onderaanneming in bedrijven en op bouwplaatsen zijn er geen specifieke cijfers beschikbaar. Ook bij uitzendarbeid heeft men gelijkaardige situaties. Uitzendkrachten worden vooral ingeschakeld indien het echt nodig is en de werkdruk ligt dan bijgevolg zeer hoog. Gezien de omstandigheden blijkt de bedrijfsgebonden opleiding van de uitzendkrachten vaak onvoldoende (vooral wat de noodprocedures betreft) en voorzien de meeste bedrijven niet in een aangepaste omkadering. Voor de uitzendsector zijn wel cijfers beschikbaar. Deze liggen zeer hoog (zie tabel). Dit kan verschillende oorzaken hebben: het gebrek aan ervaring/routine van de uitzendkracht, de hoge werkdruk, het inschakelen van uitzendkrachten voor speciale en bijgevolg dikwijls gevaarlijker werkzaamheden… 2002 Fg Eg
Arbeiders Alle Uzk 61,7 124,56 1,4 2,41
Bedienden Alle Uzk 7,25 15,03 0,14 0,25
Totaal Alle 41,25 0,98
Uzk 87,27 1,66
Doelstelling Het invoeren van een “objectieve” verantwoordelijkheid voor de opdrachtgevende lijn (voor de definitie, zie de bijlage I) wil hier een antwoord op geven en zal dan ook een gunstige invloed hebben op het risico op (ernstige) arbeidsongevallen. De bedoeling is om diegene verantwoordelijk (en dus ook aansprakelijk) te maken voor de preventie en veiligheidsaspecten, die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de werken. Het invoeren van een verantwoordelijkheid voor de opdrachtgevende lijn kan gebeuren op twee vlakken: verzekeringstechnisch of strafrechtelijk via de welzijnswet.
18 / 18
26 02 04
De mogelijkheid van het verdelen van de verzekeringspremie voor arbeidsongevallen tussen enerzijds de opdrachtgevende lijn en anderzijds het uitzendkantoor/de onderaannemer wordt onderzocht. De strafrechtelijke responsabilisering van de opdrachtgevende lijn is onverminderd de individuele verplichtingen van de directe werkgevers. Het is de bedoeling om duidelijke afspraken te verplichten tussen de directe werkgever en de opdrachtgevende lijn en bij afwezigheid van deze afspraken de verantwoordelijkheid te leggen bij de opdrachtgevende lijn, o.a. in verband met: 1. het ter beschikking stellen van de specifieke preventiemiddelen en de controle op het gebruik ervan; 2. de meldingsplicht van de arbeidsongevallen (ook deze van zelfstandigen die het slachtoffer zijn) en het onderzoek door IDPB of EDPB. Bij het in gebreke blijven van de opdrachtgevende lijn kan de inspectie een PV van overtreding vaststellen en bij een arbeidsongeval bvb. een deskundige aanstellen die overeenkomstig de regeling voor ongevallen met eigen werknemers ten laste komt van de opdrachtgevende lijn.
Actieplan a. opstellen van een wetsontwerp tot aanpassing van de wet van 4 augustus 1996 en een ontwerp van KB tot aanpassing van diverse koninklijke besluiten om de opdrachtgevende lijn te definiëren en de mogelijke verantwoordelijkheden te bepalen
ontwerp 3de trimester 2004 voorontwerp voor ministerraad 1ste semester 2005
b. in samenspraak met de sociale partners proefprojecten uitwerken in pilootsectoren (bekrachtigd door charters/convenanten)
2005
c.
opvolgen van evolutie
kwaliteitsgarantie bij aannemingswerken door certificatie (ISO, VCA, BeSaCC…)
Bijlage Onder opdrachtgevende lijn wordt verstaan: 1. in sedentaire ondernemingen, de opdrachtgevende werkgever voor wiens rekening een onderneming van buitenaf werken uitvoert; 2. op tijdelijke of mobiele bouwplaatsen, de bouwdirectie belast met de uitvoering, voor wiens rekening aannemers of onderaannemers werken uitvoeren; 3. de gebruiker van een uitzendkracht; 4. in de andere gevallen, de werkgever.
19 / 19
26 02 04
Één veiligheid, samen verantwoordelijkheid 8
De preventieadviseur: een sterspeler voor de preventie
Probleemstelling Naast de werkgever die de eindverantwoordelijkheid heeft en de hiërarchische lijn die moet instaan voor de directe veiligheid van de werknemers, zijn de preventieadviseurs van de IDPB en EDPB de belangrijkste medespelers op het veld van het welzijn op de werkplaats. De indeling van de bedrijven en de opleiding van de preventieadviseurs zijn gebaseerd op het KB van 10 augustus 1978. Inmiddels heeft er een evolutie plaatsgevonden: •
de structuur van onze bedrijven is sterk geëvolueerd: de technologische vooruitgang heeft het aantal eenvoudige uitvoerende taken sterk verminderd, maar complexe en risicovolle machines in het bedrijf ingevoerd, het aantal chemische producten is enorm toegenomen…
•
het aantal tewerkgestelde werknemers per bedrijf is verminderd door de technologische verbeteringen maar ook door meer te werken met uitzendkrachten en onderaannemers;
•
de verbeterde technologie heeft bepaalde technische risico’s misschien verminderd, maar andere risico’s geïntroduceerd, waardoor de indeling van de bedrijven, louter gebaseerd op technische bedrijvigheid, niet meer in overeenstemming te brengen is met de verschuiving van “veiligheid en gezondheid” naar “welzijn op het werk”;
•
door de nieuwe aanpak in de reglementering inzake welzijn op het werk, o.a. de invoering van de risicoanalyse, is de werkgever meer dan vroeger aansprakelijk geworden voor wat misloopt in zijn bedrijf. In de oude aanpak werden aan de werkgever maatregelen opgelegd om de veiligheid en gezondheid in het bedrijf te verzekeren. Nu moet hij de risico’s zelf opsporen en een actief preventiebeleid voeren. Deze verschuiving heeft ook een belangrijke invloed gehad op de opdrachten en taken van de preventieadviseur.
De indeling van de bedrijven in groepen A, B, C en D was oorspronkelijk bedoeld om het niveau van de aanvullende vorming van de diensthoofden VGV, nu preventieadviseurs, vast te leggen. De indeling was enkel gebaseerd op het aantal werknemers en afhankelijk van de risicograad van de onderneming. Uit het voorgaande blijkt dat deze indeling dringend aan herziening toe is. De relaties tussen de IDPB en EDPB moeten in principe contractueel geregeld worden. Alle opdrachten en taken die niet door de IDPB kunnen worden uitgevoerd omdat de nodige kennis en vaardigheden ontbreken, zouden automatisch moeten toevertrouwd worden aan de EDPB. Het vaststellen van de noden van het bedrijf en van de beschikbare vaardigheden is echter niet zo eenvoudig zodat in veel gevallen de overeenkomst met de EDPB onvolledig en bijgevolg onwerkbaar is.
20 / 20
26 02 04
Wat de opleiding van de preventieadviseurs betreft, deze heeft voor een deel de evolutie op het veld gevolgd. Toch zijn er ook hier belangrijke problemen. De huidige opleiding voorziet in twee erkende niveaus. De basisopleiding is aan geen enkele voorwaarde onderworpen. Ze volstaat voor de meeste bedrijven, maar in de praktijk blijkt de kwaliteit ervan zeer verschillend te zijn. Ook de kwaliteit van de erkende opleidingen is sterk uiteenlopend. De huidige wetgeving voorziet enkel in een erkenning, niet in een kwaliteitscontrole. Tot slot voorziet de regelgeving niet in bijscholing. In een industriële wereld die zeer snel evolueert, is het onaanvaardbaar dat de sterspeler voor veiligheid geen training en bijscholing zou krijgen. Op deze wijze komt men onherroepelijk in de derde klasse terecht. Gelukkig voorzien veel opleidingscentra in goede bijscholingscursussen, die een groeiend succes hebben, maar een gestructureerde oplossing dringt zich op.
Doelstelling De bekwaamheid van de preventieadviseurs verhogen en de kwaliteit van de opleidingen uniformeren en garanderen. Belangrijk hierbij is de erkenning en controle op de opleidingen basisniveau. De relatie tussen de IDPB en EDPB moet uitgeklaard worden, zeker wat de bedrijven betreft die niet beschikken over een preventieadviseur van niveau 1 of 2. De indeling in groepen kan behouden blijven maar de indelingscriteria moeten opnieuw bekeken worden: meer dan alleen maar het aantal werknemers en de technische risico’s. Een diversificatie per individueel bedrijf afhankelijk van de reële veiligheidssituatie is wenselijk.
Actieplan f.
Ontwerp van KB tot wijziging van het KB van 10 augustus 1978 met herdefiniëring van de indeling van de bedrijven en een verbetering/uitbreiding van de erkenning en kwaliteitsgarantie van de opleidingen.(overleg met de sociale partners en opleidingscentra)
ontwerp 1ste semester 2005 (FOD WASO) voorontwerp ministerraad 2de semester 2005
g. Duidelijk definiëren welke de opdrachten zijn van de IDPB ontwerp 2de en EDPB en welke tijdsbesteding hiervoor minimaal nodig trimester 2004 (FOD is (overleg met sociale partners EDPB’s). WASO) voorontwerp ministerraad 2de semester 2004 h. Overleg met sociale partners en de opleidingscentra over 2005 de kwaliteitscontrole van de centra.
21 / 21
26 02 04
Één veiligheid, samen verantwoordelijkheid 9
Veiligheidstoezicht op de werkvloer optimaliseren
Probleemstelling Het ARAB en de Codex voorzien in veel gevallen in een “papieren bewijs” van de uitgevoerde preventiemaatregelen. Omdat de concrete uitvoering van deze maatregelen op de werkvloer moeilijk kan gecontroleerd worden, bestaat de neiging om zich te beperken tot het fabriceren van deze papieren. De overdreven papierwinkel wordt bijkomend een rem om effectief op de werkvloer aan preventie te doen. Een voorbeeld hiervan is de productie van uitgebreide veiligheidsplannen en gezondheidsplannen in het kader van de tijdelijke of mobiele bouwplaatsen (verplichting ingevoerd door de Europese richtlijn 92/57/EEG zonder dat de veiligheidscoördinator op de werf de coördinatie tussen de verschillende aannemers effectief verzekert (zie ook fiche 14). Een ander probleem is de nood aan coördinatie tussen werknemers van verschillende werkgevers op eenzelfde werkplaats en bij onderaanneming. In de wet welzijn op het werk werd de wettelijke basis voorzien om deze problematiek te regelen. Artikel 7 bepaalt dat voor tewerkstelling op eenzelfde arbeidsplaats de werkgevers moeten samenwerken op het vlak van preventie. De Koning moet hiervoor de voorwaarden bepalen. Artikel 8 legt een gelijkaardige verplichting op voor ondernemingen van buitenaf. In dit geval kan de Koning bijkomende voorwaarden bepalen voor de samenwerking en coördinatie. Tot nu toe is er echter nog geen uitvoering gegeven aan de artikelen 7 en 8. Bij veel risicovolle werksituaties kan de aanwezigheid van iemand met een ruime kennis van arbeidsveiligheid preventief werken. Een verhoging van het aantal werknemers met een basiskennis van arbeidsveiligheid zou ernstige problemen kunnen voorkomen.
Doelstelling Concrete coördinatieprocedures uitwerken zodat de samenwerking en de coördinatie op gebied van veiligheid en gezondheid in de gevallen, voorzien door de artikelen 7 en 8 van de wet welzijn op het werk, kunnen gerealiseerd worden. Er moet gezocht worden naar een goed evenwicht tussen de administratieve verplichtingen i.v.m. preventie en de concrete aanwezigheid van de preventiedeskundigen op de werkvloer.
22 / 22
26 02 04
Actieplan Opstellen van besluiten in overleg met de sociale partners.
Eerste ontwerp tegen 3de trimester 2004 (FOD WASO) Voorontwerp voor ministerraad 1ste semester 2005
Het systematisch aanmoedigen van aangepaste opleidingen Doorlopende arbeidsveiligheid voor werkgevers, werknemers, leden van de opdracht comités voor preventie en bescherming…
23 / 23
26 02 04
Één veiligheid, samen verantwoordelijkheid 10
Geïntegreerde onderzoeksprocedure bij ernstige arbeidsongevallen
Probleemstelling De reglementering verplicht de werkgever ertoe arbeidsongevallen te onderzoeken: zowel de hiërarchische lijn (KB van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk), de interne dienst preventie en bescherming op het werk (IDPB) (KB van 27 maart 1998 betreffende de interne dienst preventie en bescherming op het werk), de externe dienst preventie en bescherming op het werk (EDPB) (KB van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk) als het comité preventie en bescherming op het werk (KB van 3 mei 1999 betreffende de opdrachten en de werking van de comités voor preventie en bescherming op het werk) moeten hieraan meewerken en de werkgever bijstaan (zie bijlage). De naleving van deze reglementaire verplichtingen loopt in vele gevallen om heel wat redenen spaak: • de hiërarchische lijn heeft er onvoldoende aandacht voor omdat de bedrijfscultuur onvoldoende in die zin georiënteerd is; • het onderzoek van de IDPB brengt niet altijd de onderliggende oorzaken aan het licht doordat de bedrijfscultuur of de knowhow, ondanks de gevolgde opleidingen in erkende centra, ontbreken; • in die gevallen waar de EDPB het ongevallenonderzoek moet doen, gebeurt dit vaak te oppervlakkig. Een doorslaggevende factor is of dit arbeidsongevallenonderzoek al dan niet in de abonnementsprijs zit; • het gebrek aan expertise bij de leden van de comités voor preventie en bescherming; • het gebrek aan interesse en opvolging door de controlerende overheid. Dikwijls doet de werkgever slechts het nodige na tussenkomst van de inspectie. De ongevallensteekkaart blijkt niet veel zin te hebben als preventie-instrument omdat er essentiële gegevens ontbreken. De bestaande wetgeving geeft ook aanleiding tot een aantal structurele problemen: • de invoering van deskundigen is strijdig met de hiërarchie van de preventiestructuren (eerst IDPB, dan EDPB en, bij disfunctie hiervan, de inspectie); • door de invoering van deskundigen wordt de initiële doelstelling van zowel de overheid als van de sociale partners om de EDPB te laten evolueren tot een volwaardig multidisciplinair preventie-instrument uitgehold; • de criteria waaraan de externe deskundigen moeten voldoen (o.a. afwezigheid van belangenvermenging) maken dat deze verplichting onuitvoerbaar is wegens een structureel tekort aan dergelijke deskundigen.
24 / 24
26 02 04
Doelstelling De werkgever verplichten tot een doorgedreven onderzoek naar de oorzaken van het arbeidsongeval waardoor de hiërarchische lijn en de IDPB hun reglementaire taken en opdrachten uitvoeren. Als het reglementair voorzien is of als de werkgever ondervindt dat zijn organisatie het niet alleen aankan, moet de EDPB en/of eventueel nog andere door de werkgever zelf aan te spreken deskundigen zoals bvb. de EDTC, worden ingeschakeld en bijstand verlenen. Ook moet ervoor gezorgd worden dat de comités voor preventie en bescherming hun opdracht terzake kunnen vervullen, enerzijds door te voorzien in een degelijk opleiding, anderzijds door tijdens de vergaderingen voldoende tijd te besteden aan de bespreking van arbeidsongevallen. De afdelingen “risicobeheer” van de EDPB moeten over voldoende preventieadviseurs “veiligheid” beschikken om alle (ernstige) arbeidsongevallen te kunnen onderzoeken die niet in hun totaliteit door de IDPB’s kunnen of mogen worden onderzocht. Dat dit extra kosten met zich brengt, is duidelijk. Een analoge regeling zoals voorzien werd voor de externe deskundigen, kan hier eventueel een oplossing bieden. Door het ongevallenonderzoek volledig binnen het bedrijf uit te voeren, vervalt de noodzaak dat de inspectie externe deskundigen aanstelt. Zo zullen enkel in uitzonderlijke gevallen (vb. bij zeer complexe ongevallen waarbij verschillende werkgevers betrokken zijn) externe deskundigen een merkelijke meerwaarde betekenen. Hierbij moet rekening gehouden worden met de in punt 5 van het plan voorziene objectieve verantwoordelijkheid: bij werken in onderaanneming, op een tijdelijke of mobiele bouwplaats, bij uitzendarbeid… is de opdrachtgevende lijn verantwoordelijk voor de melding en het onderzoek van ernstige arbeidsongevallen. Aansluitend hierbij moet de opdrachtgevende lijn (of zijn verzekeraar) instaan voor de extra kosten.
Actieplan e. de inspectie moet indien dit uit preventieoogpunt nuttig is, vanaf 2de trimester systematisch de werkgever(s) aanschrijven om het verslag 2004 (FOD WASO) van het uitgebreide ongevallenonderzoek mee te delen. • het uitwerken van promotiemiddelen buitenwereld (folder, bericht op website…) f.
naar
de de 2 semester 2004 (FOD WASO)
opstellen van een wetsontwerp tot aanpassing van de wet van 4 augustus 1996 en een ontwerp van KB tot aanpassing van diverse koninklijke besluiten om de IDPB, resp. EDPB, te belasten met het onmiddellijk onderzoek van de ernstige arbeidsongevallen en het verslag ter beschikking te houden van de inspectie.
g. artikel 94ter vervangen door een bepaling die de inspectie toelaat om facultatief een deskundige aan te stellen, wanneer zij vaststelt dat de werkgever zijn verplichtingen niet nakomt of het opgestuurde verslag van ontoereikende deskundigheid getuigt.
ontwerp mei 2004 (FOD WASO) voorontwerp ministerraad 3de trimester 2004 ontwerp april 2004 voorontwerp ministerraad 3de trimester 2004
h. de adviezen van de comités voor preventie en bescherming Doorlopende naar aanleiding van arbeidsongevallen beter valoriseren opdracht
25 / 25
26 02 04
Bijlage De verplichting voor de werkgever om ernstige ongevallen door zijn preventiedienst te laten onderzoeken vloeit voort uit de combinatie van: 1. de taak van de preventieadviseur om ongevallen te onderzoeken (art. 7, §1, 1°,d van het KB op de IDPB); 2. de verplichting van de werkgever om de prestatieduur van de preventieadviseurs derwijze te bepalen dat ze de hen opgelegde taken kunnen uitvoeren (art. 17, §2 van het KB op de IDPB) en de middelen ter beschikking te stellen (zelfde artikel, §1); 3. de verplichting voor het Comité PBW om een afvaardiging aan te wijzen die zich onmiddellijk ter plaatse begeeft bij ernstig arbeidsongeval (art. 11 van het KB van 3 mei 1999 op de comités), waarbij moet worden verondersteld dat het comité het ongeval ter plaatse onderzoekt in samenwerking met de preventiedienst.
26 / 26
26 02 04
Veiligheid op maat 11
Sectorgerichte aanpak
Probleemstelling Veel ondernemingen - grote en kleine - uit alle sectoren en risicogebieden hebben een goed preventiebeleid en zetten voorbeeldige resultaten neer. Een aantal andere ondernemingen uit dezelfde sectoren daarentegen slagen er niet in en hebben minder goede tot zeer slechte veiligheidsresultaten. Toch geldt voor alle ondernemingen dezelfde wetgeving. De Belgische industriële wereld is sectoraal georganiseerd. De verschillende sectoren formuleren eigen doelstellingen, nemen gezamenlijke standpunten in en hebben een belangrijke impact op de aangesloten ondernemingen. In iedere sector zijn er een aantal koplopers inzake preventie die inspirerend en motiverend kunnen werken op de anderen. De bedrijfsgeschiedenis van deze koplopers wijst uit dat zij vaak vertrokken zijn van slechte of minder goede “resultaten”, wakker geschud zijn door ernstige ongevallen en dus kunnen getuigen van de voordelen en het succes van de ommekeer in hun onderneming. Ondernemingen die het slecht doen qua veiligheid, presteren vaak ook slecht op andere terreinen en vervalsen eigenlijk de concurrentie. De recente wijzigingen in de regelgeving hebben deze verschillen niet weggewerkt, integendeel. Een algemene aanpak blijkt, gezien de grote variatie in bedrijven en bedrijfsculturen, niet of nauwelijks effectief te zijn. Ook blijken de huidige controlemiddelen en de afdwingbaarheid op het terrein ontoereikend te zijn. Internationale studies en voorbeelden tonen aan dat de “preventie een substantiële meerwaarde is voor elke onderneming, en dus loont”. Fundamentele verbeteringen kunnen zowel met eenvoudige als beschikbare hulpmiddelen zonder grote kosten op vrij korte termijn doorgevoerd worden. Bij een dergelijke “cultuurverandering” overstijgt de zorg voor mens en kwaliteit centraal de wettelijke verplichtingen.
Doelstelling De preventiecultuur in de onderneming verbeteren door het gebrek aan kennis en inzicht te ondervangen, niet door de ondernemingen afzonderlijk te benaderen en te motiveren, maar via de eigen sectorale structuren en organisaties. Dit houdt een responsabilisering van de sectoren in. Zoals werd vastgesteld, zijn er in alle sectoren ondernemingen die met kop en schouders boven de anderen uitsteken. Deze ondernemingen zouden het voortouw moeten nemen, bvb. door peterschap van jonge ondernemingen. De beschikbare goede voorbeelden moeten bekendgemaakt worden. Op het terrein kan door visitaties praktische kennis overgedragen worden.
27 / 27
26 02 04
Gezien de grote verschillen in preventieniveau tussen de sectoren enerzijds en de individuele ondernemingen anderzijds, is een selectieve aanpak noodzakelijk. Niet alleen vanuit veiligheidsoogpunt, ook vanuit sociaal-economisch standpunt is het noodzakelijk op lange termijn te werken. De noodzakelijke diversificatie kan gegarandeerd worden door het opstellen van charters, die indien ze aan een reeks essentiële voorwaarden, zoals het akkoord van alle sociale partners, beantwoorden kunnen leiden tot convenanten. Een algemene basiswetgeving die een globaal hoog preventieniveau garandeert, blijft noodzakelijk. In extremis moeten natuurlijk ook maatregelen kunnen genomen worden om de “onwilligen” te verplichten.
Actieplan a)
Vaststellen van de criteria qua inhoud en procedure Overleg met sociale waaraan “sectorale preventiecharters” minimaal moeten partners start in voldoen om als basis te kunnen worden erkend voor de april 2004 uitvoering van Farao. Het uitgangspunt moet zijn: een drastische vermindering van arbeidsongevallen realiseren, dwz de directe en indirecte menselijke en economische schade in de ondernemingen.
b)
Responsabilisering van de sectoren voor de invulling van deze sectorale preventiecharters: • opstellen van de sectorale prioriteiten • vaststellen van de concrete doelstellingen • vaststellen van de te volgen strategie • vastleggen van evaluatiecriteria.
c)
• • •
d)
samenwerking met sociale partners 2004 - 2005
Peterschap/voorbeelden van goede praktijk /visitaties: samenwerking met het identificeren van de bedrijven die binnen hun sociale partners sector als model van goede praktijk inzake welzijn 2005 - 2006 kunnen fungeren, een systeem van begeleiding en ondersteuning te ontwikkelen via individuele of regionale contacten, door “spectaculaire voorbeelden van verbetering” te promoten.
Bewakingsysteem via de sector installeren om de overleg met de resultaatsverbeteringen of -verslechteringen continu op te sociale partners volgen. start in najaar 2004 1ste semester 2005
28 / 28
26 02 04
Veiligheid op maat 12
De bouwsector als voorbeeld
Probleemstelling De ongevallencijfers tonen aan dat er belangrijke verschillen zijn tussen de sectoren. Als voorbeeld nemen we de bouwsector omdat de ongevallencijfers hier relatief hoog liggen met een hoge tewerkstelling. Dit houdt in dat een verbetering van de preventie in deze sector een belangrijke impact zal hebben. De zware ongevallen in de bouw (ongevallen met blijvende ongeschiktheid en dodelijke ongevallen) maken 22% uit van alle zware ongevallen van 2002. In deze sector werden de laatste jaren zeer zware inspanningen geleverd en hoewel de recentste cijfers een verbetering aangeven, is het veel te vroeg om te beweren dat het pleit gewonnen werd. Recent werden belangrijke reglementaire maatregelen genomen zoals de verplichte aanstelling van “veiligheidscoördinatoren en gezondheidscoördinatoren”. Daar waar deze verplichte aanstelling een positieve invloed heeft gehad, zijn er in de praktijk enkele knelpunten die moeten worden uitgeklaard. Vooral bij de particuliere woningbouw en renovatie zou het systeem een administratieve rompslomp geworden zijn zonder veel effect op de werkvloer.
Doelstelling Gezien de grote risico’s en het enorm aantal betrokken partijen is het niet verwonderlijk dat de bouwsector opnieuw naar voren wordt geschoven als speerpunt voor een sectorale benadering in de diepte. Het is een sector met veel kleine bedrijven en snel wisselende werven. Een transparante en eenvoudig toepasbare wetgeving is dan ook levensnoodzakelijk. Een doorlichting en eventuele bijsturing van de wetgeving kan dan ook positief bijdragen om een goed preventiebeleid in de ondernemingen te ondersteunen.
Actieplan i.
Samen met alle betrokkenen wordt een breed overleg overleg start maart opgestart om de specifieke problematiek in kaart te 2004 brengen en om concrete voorstellen uit te werken. De sociale partners zullen hierbij een cruciale rol krijgen.
j.
In eerste instantie zal onderzocht worden wat de primaire en dieper liggende oorzaken zijn van de meest voorkomende ernstige arbeidsongevallen en welke preventiemiddelen nodig zijn. Ook zal werk gemaakt worden van het opsporen van de “goede voorbeelden” en zal onderzocht worden hoe deze optimaal kunnen worden bekendgemaakt. In dit kader zal de sector verzocht worden om het peterschap van jonge werknemers veralgemeend in te voeren.
k.
2de trimester 2004 (FAO) Samenwerking met sociale partners in het Nationaal Actiecomité voor Veiligheid en Hygiëne in het Bouwbedrijf (NAVB)
Opleiding van preventieadviseurs van verschillende niveaus samenwerking met met bijzondere specialisatie in de bouwnijverheid zal sociale partners worden aangemoedigd.
29 / 29
26 02 04
l.
Rekening houdend met de verplichtingen in uitvoering van de Europese richtlijnen terzake zal worden nagegaan in hoever de bestaande regelgeving kan geoptimaliseerd worden voor de typische bedrijfsstructuren van de bouwsector
30 / 30
overleg met sociale partners en andere betrokkenen start maart 2004
26 02 04
Veiligheid op maat
13
Arbeidsongevallen op de weg
Probleemstelling Uit de ongevallenstatistieken blijkt dat 10 % van de arbeidsongevallen, 16 % van de ernstige arbeidsongevallen en bijna 45 % van de dodelijke arbeidsongevallen in het verkeer gebeuren. Het gaat hier enerzijds over het woon/werk verkeer, anderzijds over het professioneel wegverkeer (transport en bedrijfsverkeer). Daarbij hebben verkeersongevallen ook een enorme economische impact, niet alleen wegens de directe kosten van het ongeval, maar ook wegens de indirecte kosten voor de hele economische sector. Deze cijfers tonen aan dat ook binnen een arbeidsongevallenplan verkeersveiligheid niet mag ontbreken.
1998 1999 2000 2001 2002
Alle arbeidsongevallen Alle Verkeer sectoren 20450 222724 9.2% 22472 222187 10.1% 23214 232722 10.0% 22993 226164 10.2% 20627 204879 10.1%
Ernstige arbeidsongevallen Alle Verkeer sectoren 2338 14734 15.9% 2418 15015 16.1% 2513 15780 15.9% 2720 16589 16.4% 2238 14069 15.9%
Dodelijke arbeidsongevallen Alle Verkeer sectoren 96 234 41.0% 94 212 44.3% 120 259 46.3% 105 232 45.3% 92 213 43.2%
Doelstelling Het aantal arbeidsongevallen in het verkeer en de daarmee samenhangende directe en indirecte economische kosten verminderen.
Actieplan In overleg met de bevoegde minister(s) de specifieke overleg start in mei verkeersproblemen voor het woon/werk verkeer en het 2004 professioneel verkeer in hun samenhang analyseren en specifieke oplossingen uitwerken.
31 / 31
26 02 04
Veiligheid in de vingers
Veiligheid: een onmisbare bagage voor nieuwe werkgevers en werknemers
14
Probleemstelling Uit de ongevallenstatistieken blijkt dat er relatief meer ongevallen zijn met nieuwkomers in een bedrijf. Hier zijn verschillende oorzaken voor, o.a. het gebrek aan ervaring en het nog niet kunnen inschatten van de verschillende risico’s eigen aan het bedrijf. Belangrijk is dan ook dat de nieuwkomers optimaal worden opgeleid en begeleid om zo de kans op ongevallen tot een minimum te herleiden. Het gaat hier vaak over jonge werknemers die rechtstreeks van de schoolbanken komen vol goede moed en een onstuimig enthousiasme. Zij hebben hun vak geleerd, echter vaak zonder dat daarbij systematisch noties werden meegegeven over arbeidsveiligheid. Dit heeft als gevolg dat als deze jonge mensen in het beroepsleven terecht komen, zij niet alleen de bedrijfseigen aspecten van de job nog moeten leren, maar ook nog zeer algemene preventieaspecten. De meeste bedrijven en zeker de KMO’s zijn niet in staat hier voldoende invulling aan te geven. Niet alleen de jonge werknemer blijkt onvoldoende voorbereid op de soms negatieve kanten van het beroepsleven, ook de jonge managers. Er bestaan uitstekende opleidingen voor managers wat betreft de economische en sociale aspecten van hun taak. In deze opleidingen wordt meestal helemaal geen aandacht besteed aan veiligheid en gezondheid op het werk alhoewel dit later een zeer bijzondere verantwoordelijkheid zal zijn. Sommige aspecten van personeelsbeleid, meer bepaald inzake arbeidsorganisatie evenals sommige aspecten van het industriële beleid, meer bepaald de technologische keuzes die worden gemaakt, kunnen een directe impact hebben op het veiligheidsgebeuren in de onderneming.
Doelstelling Een echt preventiebeleid begint niet aan de poort van de onderneming. Reeds tijdens de opleiding moet de basis gelegd worden: niet alleen voor de werknemers, ook voor de toekomstige werkgevers. Een veiligheidsopleiding is aangewezen voor alle leerlingen en studenten die een beroep zullen uitoefenen dat een bijzonder veiligheidsrisico kan inhouden en voor iedereen, die leiding zal geven aan de beoefenaars van dergelijke beroepen of beleidsbeslissing nemen, die rechtstreeks van invloed kunnen zijn op het veiligheidsgebeuren in een onderneming of instelling. Gezien de centrale rol die het comité voor preventie en bescherming heeft bij het gehele preventiebeleid van een bedrijf, moet ook gegarandeerd worden dat de leden voldoende basiskennis hebben, wat een degelijke opleiding en vorming terzake vereist.
Actieplan Met de voor het onderwijs bevoegde politieke overheden zal overleg start overlegd worden hoe de praktisch georiënteerde september 2004 veiligheidsvorming nog beter kan geïntegreerd worden in de opleiding.
32 / 32
26 02 04
Eenzelfde overleg zal gestart worden met de betrokken overleg start mei instellingen die managementopleidingen verzorgen. 2004 Naar aanleiding van de nieuwe samenstelling van de comités 2004-2005 moeten de nodige begeleidende maatregelen genomen worden zodat de leden van de comités hun specifieke preventieopdrachten effectief kunnen uitvoeren.
33 / 33
26 02 04
Veiligheid in de vingers
15
Toegankelijke documentatie: de inspiratiebron voor welzijnskennis
Probleemstelling Ook wat preventie betreft, geldt dat men moet vermijden steeds “het wiel opnieuw uit te vinden”. Reeds meer dan 100 jaar is men bezig met ongevallenpreventie en werd er heel veel geïnvesteerd om “gevaarlijke” toestanden te verhelpen. Hiervan kan en moet geleerd worden. Er bestaan bijgevolg heel wat goede voorbeelden maar ze zijn niet systematisch geïnventariseerd. Toch zijn er mogelijkheden om deze “goede voorbeelden” te valoriseren. Ze zijn namelijk gekend: • via de knowhow van onze collega’s van de Inspectie TWW die de bedrijven en de EDPB’s bezoeken; • via wedstrijden (Prijs van de Hoge Raad, Prijs Gezondheid en Onderneming, Bilbao-Awards); • via activiteiten die de vzw Prevent uitvoert voor het Europees Agentschap Bilbao. Er bestaan in België verscheidene preventie-instituten, universitaire instellingen, overheidsinstellingen, organisaties van sociale partners en van preventiedeskundigen die over zeer waardevolle documentatie in allerlei vormen (brochures, multimediaproducten, databases, …) beschikken. Bovendien stelt de FOD WASO via de uitbouw van de website zelf hoe langer hoe meer info en documentatie ter beschikking. Behalve op de website van het Belgische Focal Point dat op vraag van de FOD door Prevent beheerd wordt, is er echter geen forum waar een poging gedaan wordt om de gebruiker een overzicht te geven van de beschikbare documentatie. De bestaande “gespecialiseerde bibliotheek arbeidsveiligheid – arbeidsgezondheid” (opgericht op initiatief van de voormalige administraties van de arbeidsveiligheid en de arbeidshygiëne en –geneeskunde) is aan modernisering en updating toe. De bibliotheek van de FOD heeft een collectie van titels die onder de noemer management te vatten zijn. Hoe langer hoe meer blijkt dat management een belangrijke factor voor het welzijn is. De koppeling tussen het documentatiecentrum en de bibliotheek moet overwogen worden.
Doelstelling Fundamentele doelstelling -
Uitwisseling van ervaringen en expertise mogelijk maken tussen de bedrijven. Onderzoek van de IDPB, EDPB en de comités PWB verrijken. Preventiekosten verlagen door het uitwisselen van kennis.
34 / 34
26 02 04
Operationele doelstellingen -
Oprichting van een open website waarop de bedrijven, de sociale partners, de preventieadviseurs, de EDPB en de Inspectie goede bestaande voorbeelden kunnen signaleren (forum). Oprichting van een multidisciplinaire structuur voor de evaluatie van goede voorbeelden. Oprichting van een multimediadatabank waarin alle interessante projecten worden verzameld.
Omvorming van de bibliotheek van de FOD WASO tot interactief documentatiecentrum en een structuur op punt stellen om bestaande (private) documentatiecentra gecentraliseerd aan te bieden.
Actieplan a. uitwerken van een database van goede voorbeelden:
•
Organisatie van een breed overleg tussen de potentiële actoren (HUA, TWW, EDPB, sociale partners) met als doel een inventaris op te stellen, de doelstelling te verduidelijken en verspreide initiatieven te structuren;
•
Een structuur ontwerpen voor het forum en de databank, een overzicht geven van goede bestaande voorbeelden, een valideringprocedure ontwikkelen;
•
De structuren (forum, databank, multidisciplinaire evaluatie) operationeel maken, reclame bestemd voor de bedrijven, gekende en gevalideerde voorbeelden op de site plaatsen, oproep tot kandidaten;
•
Een periodieke procedure opstellen: reclame, evaluatie, op de site plaatsen.
Project opstarten 2de semester 2004 (FOD WASO)
m. Omvorming van de handbibliotheek van de FOD WASO tot Werkzaamheden zijn een interactief documentatiecentrum met integratie van gestart: operationeel audiovisuele media. eind 2005 (FOD WASO) i.
Structuur op punt stellen voor het samenwerken van de 1ste semester 2006 private documentatiecentra “Welzijn op het werk” (FOD WASO)
35 / 35
26 02 04
Veiligheid in de vingers
16
Overheidsinformatie als preventie-instrument
Probleemstelling Vaak wordt de overheid verweten dat ze veiligheidsvoorschriften uitwerkt die moeilijk of niet na te leven zijn, geen enkele of zelfs een negatieve veiligheidsimpact hebben. Dit verwijt is over het algemeen onterecht en het gevolg van een niet of slecht begrijpen en/of toepassen van de beschouwde voorschriften. Het is daarom zeer belangrijk dat de veiligheidsvoorschriften correct gecommuniceerd worden. De algemene directie Humanisering van de Arbeid van de FOD WASO beschikt hiervoor over verschillende informatiekanalen die in de huidige context niet steeds optimaal werken. Twee belangrijke kanalen met een ruim potentieel verdienen in het kader van dit plan een belangrijke opwaardering. Het gaat hier over enerzijds de modelwerkplaats en anderzijds de promotieactiviteiten van de administratie. De modelwerkplaats is een geschikt pedagogisch hulpmiddel waarmee men: kan aantonen dat machines, zelfs oudere machines, aan de huidige veiligheidseisen kunnen worden aangepast door middel van eenvoudige voorzieningen die de veiligheid verhogen zonder het rendement aan te tasten; de organisatie- en veiligheidsprincipes van hout- en metaalateliers kan aanleren; het belang kan aantonen van de omzetting in de praktijk van de ergonomie; kan bijdragen tot de vorming van toekomstige preventieadviseurs en professionelen uit de hout-, metaal-, elektriciteitsector,…; de maatregelen en procedures kan tonen die nodig zijn om risico’s van elektrische aard te vermijden en dit voornamelijk in de bedieningssystemen van machines en van installaties met brand- en explosiegevaar. Hoewel de modelwerkplaats een groot potentieel heeft, zijn er enkele belangrijke problemen: de modelwerkplaats beschikt over te weinig moderne machines en er is onvoldoende coördinatie met andere instituten die een vergelijkbaar doel hebben, zoals bijvoorbeeld het Provinciaal Veiligheidsinstituut te Antwerpen. Een ander preventie-instrument waarover de algemene directie Humanisering van de Arbeid beschikt, zijn de publicaties. Het afstemmen van de publicaties op de evolutie van de wetgeving en de stand van techniek is een continue opdracht.
Een recent voorbeeld is de participatieve risicoanalysemethode voor het werken met gevaarlijke producten. Die werd in het kader van de ESF-projecten (Europees Sociaal Fonds) “Sobane” en “Gevaarlijke producten” door universitaire teams op punt gesteld voor 15 risico’s. De promotie en de sensibilisering bij de actoren op het terrein moet nog georganiseerd worden.
36 / 36
26 02 04
Doelstelling Van de modelwerkplaats een expertisecentrum maken op het gebied van vorming en informatie over de preventie van de risico’s van ongevallen in complementariteit met andere opleidingsinstellingen. Om de modelwerkplaats te laten evolueren tot een opleidingscentrum voor een breed publiek zoals de leden van de comités voor preventie en bescherming, de (kandidaat) preventieadviseurs, leerlingen uit het beroeps en technisch onderwijs…, moet: a)
de uitrusting gemoderniseerd worden: naast oude machines die op pedagogisch vlak belangrijk blijven omdat ze veel voorkomen in bedrijven en scholen, zal de werkplaats ook uitgerust moeten worden met modernere machines die andere soorten risico’s kunnen inhouden
b)
voldoende personeel ter beschikking gesteld worden
c)
de werkplaats beter bekend gemaakt worden
Ook moeten de promotieactiviteiten van de algemene directie Humanisering van de Arbeid geëvalueerd worden en moeten de bestaande publicaties gepromoot en verder aangevuld worden, eventueel meer gericht op de sectoren.
Actieplan n. Modelwerkplaats
Uitvoering door de FOD WASO tegen 2de semester 2005
onderzoek naar de complementariteiten met andere opleidingscentra en indien opportuun afsluiten van charters/convenanten overeenkomsten afsluiten voor het ter beschikking stellen van machines door contructeurs onderzoek naar de mogelijkheid om inspecteurs ter beschikking te stellen zichtbaarheidcampagne j.
Promotieactiviteiten van de administratie •
Inventariseren van de bestaande promotiemiddelen en bepalen van de lacunes
•
Promotie en sensibilisering omtrent Sobane en Toxtrainer
•
Conceptie en uittesten van de sectorale versies: Sobane “bouw” en “landbouw” Toxtrainer “bouw” en “landbouw”
37 / 37
Voorstel FOD WASO 4de trimester 2004
26 02 04
Bijlage : overzicht wetgeving 10 APRIL 1971. – Arbeidsongevallenwet (art. 62) 12 MAART 2003. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de wijze en van de termijn van aangifte van een arbeidsongeval (art. 2 en 3) 4 AUGUSTUS 1996. - Wet betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk (HOOFDSTUK XIbis. - Maatregelen om de herhaling van ernstige ongevallen te voorkomen – art. 94bis en 94ter) 3 MEI 1999. - Koninklijk besluit betreffende de opdrachten en de werking van de Comités voor preventie en bescherming op het werk (art. 11). 27 MAART 1998. - Koninklijk besluit betreffende de Interne Dienst voor preventie en bescherming op het Werk (Afdeling 2. - De opdrachten van de interne dienst – art.5 en 7) 27 MAART 1998. - Koninklijk besluit betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk (art. 26 en 27) 25 JANUARI 2001. - Koninklijk besluit betreffende de tijdelijke of mobiele bouwplaatsen (Onderafdeling V. - Specifieke verplichtingen van de tussenkomende partijen – art. 54 en 55) 18 OKTOBER 1991. - Koninklijk besluit betreffende de stoomtoestellen (art. 49) 20 JULI 2001. - Koninklijk besluit houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen (art. 20.1.7) A.R.A.B. (art. 264) A.R.E.I. (art. 268) 9 FEBRUARI 1994. - Wet betreffende de veiligheid van producten en diensten (art. 7§4) 9 MAART 2003. - Koninklijk besluit betreffende de beveiliging van liften (art. 12) 28 MAART 2001. - Koninklijk besluit betreffende de uitbating van speelterreinen (art. 10) 18 JUNI 2003. - Koninklijk besluit betreffende de uitbating van kermistoestellen (art. 11) 4 MAART 2002. - Koninklijk besluit houdende reglementering van de organisatie van extreme ontspanningsevenementen (art. 9) 10 JUNI 2001. - Koninklijk besluit betreffende de uitbating van attractietoestellen (art. 9)
38 / 38
26 02 04