954210_Fact-sheet_NL 20-09-2004 09:38 Pagina 1
Fact sheet
Europese Commissie Directoraat-generaal Landbouw
De vleessector is één van de belangrijkste agrarische sectoren van de Europese Unie. Tezamen zijn de vier belangrijkste vleessoorten — rund- en kalfsvlees, varkensvlees, pluimveevlees, en schapen- en geitenvlees — goed voor een kwart van de totale waarde van de agrarische productie (1). Op de helft van alle boerderijen in de EU wordt vee gehouden. 90 % van de boeren met herkauwers (runderen, schapen en geiten) heeft zich speciaal op de veehouderij toegelegd. Vlees is een belangrijke eiwitbron en maakt een groot deel uit van het Europese voedselpakket. Er zijn Europese beleidsmaatregelen in de vleessector opgezet om de productie van veilig, voedzaam en betaalbaar vlees te stimuleren. Deze doelstellingen krijgen extra aandacht door recente wijzigingen in het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). De beleidsmaatregelen zijn er steeds meer op gericht om op evenwichtige wijze te voldoen aan de behoeften van consumenten, veehouders en het milieu.
1. Vlees — het product Primaire eiwitbron Vlees is al heel lang een belangrijk bestanddeel van het Europese voedselpakket en vormt een hoogwaardige bron voor de eiwitbehoefte van de Europese consument. Er wordt ook energie gehaald uit het vetgehalte van vlees. Ook andere bestanddelen, zoals vitamine A en B, ijzer, fosfor en zink, dragen bij aan een goede gezondheid. De zogenaamde „rode vleessoorten” (rund- en kalfsvlees en schapen- en geitenvlees) en de „witte vleessoorten” (varkensvlees en pluimveevlees) bieden een veelheid aan gunstige eigenschappen en een keuze aan smaken en samenstellingen. Bovendien is vlees een zeer veelzijdig culinair product dat zich heeft ontwikkeld tot een essentieel element van de keuken en de cultuur van Europa.
Ruime keuze voor de consument Dankzij een veelheid aan soorten, tradities in de veehouderij en terreingesteldheden wordt de EU gekenmerkt door een grote verscheidenheid van typen vee (1)
Agriculture in the European Union — Statistical and economic information 2003. (De landbouw in de Europese Unie — Statistische en economische gegevens 2003).
De vleessector in de Europese Unie
en de daarvan afgeleide vleesproducten. Behalve dat zij helpen voorzien in de basisbehoefte aan voedsel van de bevolking, hebben producenten van vee en vlees veel beroemde producten ontwikkeld, van bv. Aberdeen Angus tot Cordero Manchego, en Prosciutto di Parma tot Volaille de Bresse, die een speciale, lokale smaak aan de maaltijd toevoegen. Vlees en vleesproducten zijn in belangrijke mate begunstigd door communautaire regelingen voor kwaliteitskeurmerken, terwijl de vleesproductieketen zich grote inspanningen heeft getroost om de kwaliteit van de producten alsmede de etikettering en afzet ervan te verbeteren.
2. Productie, consumptie en handel De vleessector in de Europese Unie (EU-15, vóór de uitbreiding van 2004) De sector wordt gevormd door boeren, boerencoöperaties, slachthuizen en ondernemingen die zijn betrokken bij de verschillende aspecten van distributie en afzet van vlees. Veeteeltbedrijven en boeren zijn er in veel verschillende types. Deze verscheidenheid houdt in dat, terwijl de veehouderij is verspreid over het gebied van de gehele EU, er regio’s zijn waar men zich heeft toegelegd op een of meer vormen van vleesproductie. Zo neemt Ierland bijna 7 % van de rundvleesproductie van de EU voor z’n rekening (2), wat staat voor ruim 25 % van de bruto agrarische productie van Ierland (3). De varkenshouderij is geconcentreerd in regio’s van België, Frankrijk, Duitsland, Nederland en Spanje, terwijl de meeste schapenhouderij (54 %) wordt gevonden in Spanje en het Verenigd Koninkrijk (4). In andere gebieden, zoals Finland en Zweden en bergstreken van Oostenrijk en Italië, is de veeteelt een vitale economische activiteit aangezien daar nauwelijks alternatieven voor de veehouderij aanwezig zijn. (2)
(3) (4)
Agriculture in the European Union — Statistical and economic information 2003. (De landbouw in de Europese Unie — Statistische en economische gegevens 2003). Bord Bia — Irish Food Board — Factsheet on Irish Agriculture (2001). Agriculture in the European Union — Statistical and economic information 2003. (De landbouw in de Europese Unie — Statistische en economische gegevens 2003).
De vleessector in de Europese Unie > 1
954210_Fact-sheet_NL 20-09-2004 09:38 Pagina 2
Figuur 1: Onderverdeling van de veestapel van de EU-15 (6) (in GVE) in 2000 Pluimvee 13 %
Varkens 25 %
Runderen 50 %
Geiten 0,9 % Paardachtigen 1,5 % Schapen 9 %
Ook worden er in de EU grote verschillen in afzetmethoden gevonden. Soms is er een traditie om het vee via de veemarkt te verkopen, terwijl in andere gevallen de verkoop meestal rechtstreeks aan het slachthuis plaatsvindt. De dieren worden tijdens hun leven vaak meer dan eens verplaatst aangezien fokkers de dieren verkopen aan andere boeren die de dieren voor de vleesmarkt afmesten. In sommige regio’s is de verwerking in handen van de agrarische coöperatieve sector, terwijl die in andere regio’s vooral in handen is van particuliere bedrijven. In de pluimveesector is het vrij gebruikelijk dat de productie is geïntegreerd — waarbij het eigendom van het voeder, de mesterij van de dieren en de verwerking van het vlees in handen zijn van één onderneming.
Vlees — feiten en cijfers In het jaar 2000 telde Europa 118 miljoen grootveeeenheden (GVE) (inclusief 300 miljoen stuks pluimvee, die goed waren voor 15 miljoen grootvee-eenheden — 13 % van het totaal) (5). Grazers (herkauwers en paardachtigen) maakten met 72 miljoen stuks bijna tweederde uit (61 %). 59 miljoen stuks rundvee namen de helft van de totale veestapel voor hun rekening. Varkens waren met 30 miljoen stuks goed voor een kwart. Rund- en kalfsvlees, varkensvlees, pluimveevlees, en schapen- en geitenvlees zijn de belangrijkste (5) (6)
Eurostat-document — Thirty years of agriculture in Europe: Holdings with grazing livestock have followed different paths. Met EU-9 wordt bedoeld het Europa van de Negen (BE, DK, DE, FR, IE, IT, LU, NL, UK), met EU-12 wordt bedoeld het Europa van de Twaalf (EU-9, ES, EL, PT), en met EU-15 het Europa van de Vijftien (EU-12, AT, FI, SE).
De vleessector in de Europese Unie > 2
vleessoorten die in de EU worden geproduceerd (hoewel in bepaalde landen ook andere soorten belangrijk zijn, zoals paardenvlees en konijnenvlees).
Consumptie Consumenten in de EU verbruiken jaarlijks circa 35 miljoen ton van de verschillende vleessoorten. Dit komt neer op een gemiddelde van zo’n 92 kg per hoofd per jaar (plus 5 kg per hoofd voor eetbaar orgaanvlees). Varkensvlees is goed voor 44 kg, runden kalfsvlees voor 20 kg en pluimveevlees voor 23 kg per hoofd, afgerond op hele getallen (7). In algemene termen is de consumptie van vlees de afgelopen jaren stabiel of stijgend. Dit verhult echter dat er in bepaalde sectoren aanzienlijke schommelingen zijn. De verkoop van rundvlees werd zwaar getroffen door de plotselinge BSE-crisis (gekkekoeienziekte) vanaf 1996, maar herstelde zich na de tweede crisis in 2000-2001. De consumptie van varkensvlees en pluimveevlees heeft enigszins geprofiteerd van de door de BSE-crisis veroorzaakte teruggang in de vraag naar rundvlees, maar heeft ook een gestage groei te zien gegeven ten gevolge van een groter concurrentievermogen ten opzichte van andere vleessoorten, deels door hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid waardoor goedkopere granen beschikbaar kwamen om in voedermiddelen te verwerken. Voor het overige vertoonden de witte vleessoorten een normaal cyclisch (7)
Agriculture in the European Union — Statistical and economic information 2003. (De landbouw in de Europese Unie — Statistische en economische gegevens 2003).
954210_Fact-sheet_NL 20-09-2004 09:38 Pagina 3
Tabel 1: Totale voorzieningsbalans voor vlees 1999 (x 1 000 t) Bruikbare productie EU-15 België/Luxemburg Denemarken Duitsland Griekenland Spanje Frankrijk Ierland Italië Nederland Oostenrijk Portugal Finland Zweden Verenigd Koninkrijk
35 565 1 639 2 003 6 269 486 4 810 6 290 1 107 3 829 2 994 834 784 339 570 3 611
Invoer (1) 1 044 312 164 2 137 405 321 1 183 74 1 214 569 143 189 33 107 1 340
Uitvoer (1)
Menselijke consumptie
3 408 1 036 1 617 1 285 10 624 1 938 825 364 2 242 215 14 30 59 558
33 335 921 590 7 256 881 4 538 5 627 367 4 693 1 291 771 953 342 618 4 487
Zelfvoorzieningsgraad (%) 107 178 339 86 55 106 112 302 82 232 108 82 99 92 80
(1) Alleen voor de EU = invoer en uitvoer uit derde landen. Opmerking: Hieronder vallen rund- en kalfsvlees, pluimveevlees, varkensvlees en schapen- en geitenvlees. Bron: Eurostat, DG AGRI.
Vooruitzichten voor de markt Kader 1. Vooruitzichten voor landbouwmarkten 2003-2010 Jaarlijks publiceert de Europese Commissie ramingen voor de verwachte ontwikkeling van landbouwmarkten. Het laatste volledige verslag, dat werd uitgegeven in juni 2003, was getiteld: „Vooruitzichten voor de landbouwmarkten (2003-2010)”. In december 2003 is het bijgewerkt („Vooruitzichten op middellange termijn (2003-2010) voor de landbouwmarkten en de inkomens uit de landbouw in de Europese Unie”). De vleessector wordt daarin uitvoerig behandeld. Deze verslagen kunnen worden gevonden op: http://europa.eu.int/comm/agriculture/publi/index_nl.htm Kernpunten met betrekking tot de vleessector in de EU van 25 lidstaten na de uitbreiding van 2004 (EU-25) zijn onder andere: • de totale productie van rundvlees in de EU-25 zou in 2010 circa 8 miljoen ton moeten bedragen. Ondanks een bescheiden daling van de consumptie van rundvlees in verband met hogere producentenprijzen, zal de markt voor rundvlees tot 2010 naar verwachting betrekkelijk in evenwicht blijven; • de EU-25 zou bij de uitbreiding circa 21,3 ton varkensvlees produceren en haar productie uitbreiden tot 23 ton in 2010, waarbij circa 15 % van de productie in de nieuwe lidstaten plaatsvindt. De productie van pluimveevlees zou ook toenemen, en wel van 10,9 miljoen ton in 2004 tot 11,9 miljoen ton in 2010.
De vleessector in de Europese Unie > 3
954210_Fact-sheet_NL 20-09-2004 09:38 Pagina 4
productiepatroon, echter met een licht stijgende tendens. De consumptie van schapenvlees werd getroffen door een ontregeling van het aanbod ten gevolge van de uitbraak van mond- en klauwzeer in het Verenigd Koninkrijk (met eveneens gevallen in Frankrijk, Ierland en Nederland) in 2001.
De Europese Unie en de wereldmarkt Wereldwijd gezien is de EU een belangrijke vleesproducent, die goed is voor ruim 16 % van de wereldproductie aan vlees en een belangrijke rol speelt in de vleeshandel. Het nettoaandeel van de EU in de wereldhandel in vlees beloopt 12,8 %, waarbij dat voor varkensvlees 39 % bedraagt. Soms is de handelsbalans meer ten gunste van de EU dan in andere gevallen. Veel invoer in de EU vindt plaats onder overeenkomsten voor preferentiële invoer met leveranciers uit derde landen zoals Argentinië, Botswana en Brazilië.
3. Het GLB en de vleessector — achtergronden De maatregelen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) met betrekking tot de vleessector zijn het resultaat van een ontwikkeling van vele jaren en worden steeds meer gericht op verbetering van de productkwaliteit, op versterking van het vertrouwen bij de boeren in de vooruitzichten voor hun inkomens in de toekomst en op het stimuleren van agrarische praktijken die meer op een duurzaam milieu zijn gericht. Er wordt een aantal mechanismen op het gebied van marktondersteuning en andere maatregelen toegepast. De begroting voor alle beleidsmaatregelen op het gebied van de vleesmarkt bedraagt in totaal circa 10 miljard euro (begroting voor 2004).
Wijziging van de aard van de ondersteuning Tot aan de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van 1992 (voor rund- en kalfsvlees) en van 2001 (voor schapen- en geitenvlees) waren de steunregelingen voor rundvee- en schapenboeren gericht óf op de instandhouding van een hoge prijs voor de dieren resp. het vlees óf op het doen van rechtstreekse steunbetalingen aan boeren op basis van het aantal dieren op hun bedrijf. Deze koppeling aan prijDe vleessector in de Europese Unie > 4
zen en/of productieniveaus is geleidelijk verminderd, en nu krijgen de boeren daarvoor in de plaats rechtstreekse toeslagen om hun inkomen op peil te houden. De productie van rundvlees en van schapen- en geitenvlees vindt in het algemeen plaats op basis van weidegang of van de verstrekking van gras, hoewel er voorbeelden zijn van „intensievere” voedersystemen waarbij de dieren op stal worden gehouden of worden gevoerd met speciaal bereide voedermiddelen (bv. granen). Er bestaat niet zoiets als één „typisch” systeem voor de productie van rundvlees. De EU-steunregelingen worden geleidelijk vereenvoudigd en elk type producent zal op een meer uniforme manier worden behandeld dan in het verleden het geval was. De witte vleessoorten worden vaak los van de grond geproduceerd (te weten in stallen of gesloten systemen), hoewel er geleidelijk ook meer dieren buiten worden gehouden. De voeders worden bereid uit grondstoffen van eigen bedrijf of uit aangekochte grondstoffen, vaak op basis van granen, of worden aangekocht als speciaal bereide mengvoeders. De EU heeft nooit rechtstreekse financiële steun gegeven aan deze „intensieve” houderijsystemen. De steun aan de sector is beperkt gebleven tot uitvoerrestituties (één vorm van uitvoersubsidies die door de EU wordt toegepast) en bescherming aan de grens, en een beperkte toepassing van steun voor particuliere opslag (voornamelijk voor varkensvlees), welke maatregelen bijdragen aan een stabielere prijs op de interne EU-markt. Deze aan de handel gerelateerde maatregelen zijn onderworpen aan regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO).
Recente ontwikkelingen In 1999 is, in het kader van het hervormingsproces van het gemeenschappelijk landbouwbeleid als onderdeel van „Agenda 2000”, de steunregeling voor rundvlees aanzienlijk gewijzigd, waarbij de door de EU gesubsidieerde aankoop van marktoverschotten van rundvlees („interventieaankopen”) werd teruggebracht tot een minimaal „vangnet”. In ruil voor deze vermindering van de marktprijsondersteuning ontvingen de boeren rechtstreekse steun in de vorm van premies op basis van het aantal stuks rundvee dat zij in een referentieperiode hadden gehouden. In deze publicatie wordt hierop nader ingegaan in het hoofdstuk over rundvlees. De steunregeling voor schapen- en geitenvlees werd in 2001 hervormd. Het vroegere stelsel van premies die aan de boeren op basis van de marktprijs werden
954210_Fact-sheet_NL 20-09-2004 09:38 Pagina 5
Tabel 2: Handelsbalans (1) voor vlees (2) en zelfvoorzieningsgraad EU-15 1998
Handelsbalans 1 000 t 1999 2000
2001
Zelfvoorzieningsgraad % 1998 1999 2000 2001
Vlees (2): – varkensvlees – rund-/kalfsvlees – pluimveevlees – schapen-/geitenvlees – paardenvlees – overige
1 094 382 697 – 264 – 99 – 62
1 475 537 621 – 264 – 94 – 75
1 211 252 397 – 273 26 – 48
1 032 165 229 – 249 17 – 44
108,8 103,3 109,2 81,3 31,6 93,6
110,3 101,1 107,0 81,2 31,8 92,5
107,2 102,5 104,1 80,8 196,3 95,1
106,3 112,4 102,8 77,2 148,2 95,6
Totaal Eetbaar orgaanvlees Totaal
1 748 381 2 129
2 200 336 2 536
1 564 351 1 915
1 150 399 1 549
105,8 119,9 106,6
105,5 116,7 106,2
104,1 118,6 104,9
104,4 122,1 105,3
(1) Uitvoer minus invoer. (2) Inclusief levende dieren, omgerekend in geslacht gewicht. Bron: Europese Commissie, DG Landbouw.
betaald, werd vervangen door een voor een aantal jaren vooruit vastgestelde uniforme premie. In het hoofdstuk over schapen- en geitenvlees wordt hierop nader ingegaan. Voor de witte vleessoorten veranderde er betrekkelijk weinig door de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid aangezien deze vroeger niet te maken hadden met regelingen voor rechtstreekse steun. De producenten van varkensvlees en van pluimveevlees profiteren van de verlaging van de graanprijzen die het gevolg is van de hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 1993 en 1999 aangezien de voederkosten daardoor omlaag gingen.
4. De toekomst van het GLB in de vleessector Het gemeenschappelijk landbouwbeleid ondergaat momenteel nog meer veranderingen. Op 26 juni 2003 hebben de landbouwministers van de EU besloten tot een ingrijpende hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. De hervorming betekent een vol-
ledige verandering van de wijze waarop de EU haar agrarische sector ondersteunt, ook voor rundvlees en voor schapenvlees. Alle toeslagen voor vee en andere rechtstreekse steun in het kader van het huidige gemeenschappelijk landbouwbeleid zouden in de loop der tijd moeten worden veranderd in een „enkele bedrijfstoeslag”. Boeren ontvangen deze toeslag zolang zij hun land op milieuvriendelijke wijze beheren. De veehouderij moet ook voldoen aan normen op het gebied van dierenwelzijn. De steun is niet meer gekoppeld aan wat de boeren werkelijk produceren (d.w.z. wordt „losgekoppeld” van de productie). Daarmee is de rechtstreekse EUsteun aan boeren steeds meer gericht op het bieden van een voorspelbaar niveau van steun om hun inkomen uit de afzet van vlees aan te vullen. Het feit dat de toeslagen voor een aantal jaren zijn vastgelegd, moet de boeren voldoende zekerheid geven om zich te kunnen concentreren op verbetering van hun productiemethoden, de productkwaliteit en de afzet. Als onderdeel van deze actie wordt de steunverlening er sterker op gericht dat de agrarische activiteiten voordeel opleveren op de gebieden milieu en welzijn (het concept van de „randvoorwaarden”). Ook wordt er bijstand beschikbaar gesteld via de plattelandsontwikkelingsmaatregelen die door de EU en de lidstaten gezamenlijk worden gefinancierd. De vleessector in de Europese Unie > 5
954210_Fact-sheet_NL 20-09-2004 09:38 Pagina 6
Tabel 3: Het aandeel in de totale voedselsector in 2000, uitgedrukt in procenten Vlees Vis Groenten en fruit Oliën Zuivel Graanmeel Diervoeders Overige levensm. Dranken Tabak
EE 15,4 15,5 n.a. n.a. 26,1 0,5 2,5 20,7 19,4 n.i.
LV 13,8 12,2 5,6 n.i. 19,8 5,8 2,2 23,9 16,6 n.i.
LT 1,3 5,5 0,7 0,6 25,9 3,8 8,9 19,0 17,6 6,7
PL 21,0 2,1 8,6 2,8 15,6 3,3 6,1 20,9 14,3 5,2
CZ 20,5 0,4 3,0 4,7 16,1 3,4 7,9 23,6 20,4 n.i.
Opmerking: EE = Estland, LV = Letland, LT = Litouwen, PL = Polen, CZ = Tsjechië, SK = Slowakije, HU = Hongarije, SI = Slovenië, RO = Roemenië, BG = Bulgarije
Op de regelingen in het kader van het nieuwe gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt in deze publicatie nader ingegaan in het hoofdstuk over rund- en kalfsvlees. Volgens onderzoeken die de Commissie in februari 2003 (8) heeft gepubliceerd, zal de uitvoering van het door de Commissie voorgestelde concept van „ontkoppeling” grote invloed hebben op de veeteeltsector, met name op de rundvee- en schapenhouderij, aangezien dit ten gunste zal werken van de „extensivering” van productiesystemen. Een verdere analyse wordt gegeven in de laatste marktvooruitzichten (zie kader 1).
5. EU-uitbreiding en de vleessector De uitbreiding brengt ingrijpende verschillen met zich mee voor de landbouw in het algemeen en de veeteelt in het bijzonder. De invloed van de uitbreiding op de vleessector is verschillend, afhankelijk van het type vee en vlees dat is onderzocht. In alle toetredende landen levert de vleessector een belangrijke bijdrage aan de opbrengst van de voedselsector. De producenten van varkensvlees in de EU zullen waarschijnlijk profiteren van de uitbreiding en als (8)
http://europa.eu.int/comm/agriculture/publi/reports/mtrimpact/ rep_en.pdf
De vleessector in de Europese Unie > 6
SK 20,1 1,5 1,7 5,4 15,6 6,2 6,8 22,4 20,4 n.i.
HU 25,3 0,1 8,3 4,5 12,6 7,2 7,1 16,8 13,9 4,2
SI 19,5 8,3 9,3 1,8 14,4 4,4 1,4 20,1 15,8 5,0
RO 17,3 0,3 2,0 7,1 6,8 9,4 2,6 23,0 31,1 0,4
BG 11,7 0,3 4,8 4,1 11,5 7,7 3,4 19,1 22,4 14,8
n.i. = niet inbegrepen. n.a. = niet beschikbaar.
gevolg daarvan circa 1 miljoen ton varkensvlees meer produceren. De productie van pluimvee in de toetredende landen van Midden- en Oost-Europa kan bij de toetreding een stijging vertonen, voornamelijk doordat de marktprijzen kunnen gaan stijgen. De belangrijkste factor die bepalend is voor de productie van rundvlees in de landen van Midden- en Oost-Europa na hun toetreding is het niveau van de melkquota, omdat de meeste kalveren ter wereld komen op melkveebedrijven, waar de gespecialiseerde productie van rundvlees minder belangrijk is. In de periode voor de uitbreiding, namelijk gedurende de gehele tijd dat er voorafgaand aan de toetreding onderhandeld werd, zijn de EU en de kandidaat-lidstaten tot overeenkomsten gekomen (die laatstelijk bekend waren als „double profit”-overeenkomsten) om de handelsbarrières tussen hen te verminderen, waaronder ook de geleidelijke afbraak van uitvoersubsidies en invoertarieven.
6. Handelsaspecten Handelsregels die in werking zijn getreden na het Akkoord van Marrakesh van 1994, dat de GATT/Uruguayronde afsloot en waarmee de WTO in het leven werd geroepen, zijn van toepassing op de vleessector van de EU. Het effect hiervan wordt het sterkst gevoeld in de rundvleessector, aangezien het
954210_Fact-sheet_NL 20-09-2004 09:38 Pagina 7
Figuur 2: Vee en vlees: de wereldhandel als geheel en het EU-marktaandeel daarin (miljoen euro) 40 000
20
35 000
18 16
30 000 14 25 000
12
20 000
10 %
15 000
8 6
10 000 4 5 000
2 0
0
1991
1992
1993
1994
1995
Uitvoer uit rest van de wereld
1996
1997
Export uit EU
1998
1999
2000
% EU-marktaandeel
Bron: Comtrade.
leidt tot lagere uitgaven voor steun op de binnenlandse markt (bv. interventieaankopen), een neerwaartse druk op uitvoerrestituties en verminderde bescherming aan de grens via tariefverlagingen en een ruimere toegang tot de markten van de EU. In de sector varkensvlees betekent de afwezigheid van steun op de binnenlandse markt dat het effect van de overeenkomst het sterkst wordt gevoeld doordat uitvoerrestituties worden teruggeschroefd. Bij pluimveevlees komt de druk tot stand doordat ingevoerde producten zorgen voor grotere concurrentie op de EUmarkt.
gedreven, zoals ook onlangs in de nasleep van de crises met BSE en met MKZ is gebleken. In de toekomst wil de EU in handelsovereenkomsten een prominentere rol geven aan niet-economische aspecten zoals voedselveiligheid en dierenwelzijn, met name binnen het multilaterale kader van de WTO. Er moet voor worden gewaakt dat de handel de inspanningen van de EU om de bescherming van het dierenwelzijn te verbeteren, niet ondermijnt.
In concrete termen zijn in de periode van 1995 tot 2002 de volgende veranderingen in de externe handel in vleessoorten van de EU te zien geweest.
7. Verbetering van de kwaliteit en aantrekkelijkheid van vlees
Voor wat betreft rund- en kalfsvlees en schapen- en geitenvlees wordt het meeste vlees ingevoerd onder preferentiële handelsregelingen, met inbegrip van tariefcontingenten. Aan de uitvoerkant zijn alle vleessoorten gevoelig voor de invoering van handelsmaatregelen door derde landen waarmee handel wordt
Op een concurrerende voedselmarkt is het van groot belang dat boeren en de andere medespelers in de vleesproductieketen de doelstelling hebben om producten van de beste kwaliteit te verkopen en de consument te informeren over de waarde van die producten. De vleessector in de Europese Unie > 7
954210_Fact-sheet_NL 20-09-2004 09:38 Pagina 8
Afzetnormen De vleessector maakt al lange tijd gebruik van afzetnormen om de producent ertoe te brengen, zijn producten te verbeteren, met name in de sector pluimveevlees, waar de rol van het gemeenschappelijk landbouwbeleid minder duidelijk is. Afzetnormen zijn de belangrijkste middelen om de producent aan te sporen om de kwaliteit en veiligheid van zijn producten en de aan de consument verstrekte informatie te verbeteren. De belangrijkste doelstellingen van de EU-afzetnormen zijn ervoor te zorgen dat er minimale geharmoniseerde normen bestaan ten dienste van de handel, zowel binnen de EU als met derde landen, en dat de consument in de EU verzekerd is van hoogwaardig vers en diepgevroren vlees dat is geproduceerd volgens strenge kwaliteitsnormen. Er bestaat een veelheid aan communautaire regels, die voortdurend worden herzien.
Indeling van geslachte dieren Het indelingsschema voor geslachte dieren heeft een belangrijke rol gespeeld in de geleidelijke verbetering van de kwaliteit van het vlees van geslachte dieren doordat de productie van een magerder vlees werd bevorderd om te voldoen aan de vraag van de consument. De EU heeft de vleessector gestimuleerd om indelingsschema’s voor geslachte dieren te gaan gebruiken, waarbij de geslachte dieren worden ingedeeld op grond van hun bevleesdheid (te weten de vorm) en het aandeel mager vlees. Bovendien heeft de EU bij toepassing van gesubsidieerde opslag van vlees („interventie”) — in de praktijk betrof dit alleen rundvlees — er steeds op gestaan dat het voor aankoop voor opslag aangeboden vlees aan minimumkwaliteitsnormen voldoet, waarbij van het indelingsschema wordt uitgegaan. Alle in de EU geslachte varkens worden geclassificeerd op grond van de kwaliteit, en de producenten worden betaald volgens kwaliteitsnormen die zijn vastgelegd in EU-wetgeving (9).
Etikettering en controle op de herkomst
welk vlees hij of zij koopt. In sommige gevallen wil de consument meer weten over de herkomst van het product. Dit biedt de mogelijkheid om meerwaarde aan het product te geven, en om de prijs die de producent ontvangt te verbeteren. Informatieve etikettering en de garantie dat de route van het vlees door de keten vanaf de boerderij kan worden nagegaan, zijn daarom van essentieel belang. Hieraan gekoppeld is de identificatie van dieren, die ook een centraal element vormt van de EU-strategie ter bestrijding van dierziekten. Om deze redenen heeft de EU een reeks maatregelen ingevoerd om de etikettering van vlees te verbeteren, de kwaliteit te garanderen en de herkomst te kunnen nagaan. Het tempo waarin deze invoering plaatsvindt, verschilt per vleessoort. Voor rundvlees is de communautaire wet- en regelgeving het meest uitgebreid (voor nadere informatie zie het hoofdstuk over runden kalfsvlees). Op 1 januari 2003 is er een richtlijn tot wijziging van de huidige EU-wet- en regelgeving (10) in werking getreden waarin de definitie van de term „vlees” ten behoeve van de etikettering van op vlees gebaseerde producten wordt aangescherpt. Tot de producten waarop dit betrekking heeft, behoren worsten, pasteien, gekookte vleessoorten, kant-en-klaarmaaltijden en vleesconserven. De etikettering wordt steeds verder verbeterd; zo heeft de EU in 2003 nieuwe regels aangenomen inzake de identificatie van schapen. De EU biedt producenten nog een mogelijkheid om meerwaarde toe te voegen aan hun vleesproducten, en wel door middel van de kwaliteitsmerken die beschikbaar zijn in het kader van haar systeem voor de ontwikkeling en bescherming van levensmiddelen. Dit systeem is bedoeld om de verschillende vormen van agrarische productie te stimuleren, om productnamen te beschermen tegen misbruik en namaak en om de consument behulpzaam te zijn door hem of haar informatie te verstrekken over de specifieke aard van producten. Een volledige lijst van ruim 60 geregistreerde vleesproducten staat vermeld op de website van de Commissie op de volgende pagina: http://europa.eu.int/comm/agriculture/qual/nl/pgi_03 nl.htm
De kwaliteitsverbetering van geslachte dieren en vlees, en de waarborg dat de hygiëne aan de hoogste normen voldoet, moeten vergezeld gaan van informatie aan de consument zodat deze precies kan weten,
(9)
Verordening (EEG) nr. 3220/84 van de Raad van 13 november 1984 (PB L 301 van 20.11.1984).
De vleessector in de Europese Unie > 8
(10) Richtlijn van de Commissie tot wijziging van Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PB L 109 van 6.5.2000).
954210_Fact-sheet_NL 20-09-2004 09:38 Pagina 9
8. De vleessector en het algemeen belang Het imago van de vleesproductie speelt een steeds belangrijker rol voor de welvaart van de sector. De consument en de publieke opinie willen de verzekering dat het vlees wordt geproduceerd op een manier die verenigbaar is met algemeen aanvaarde waarden.
De vleessector en het milieu Op milieugebied kan worden aangetoond dat de sector voldoet aan de eisen die het publiek eraan stelt. In veel regio’s van de EU zijn agrarische bedrijven met vee in de wei (voornamelijk rundvee, schapen en geiten) bepalend voor het landschap. Om mogelijke schade aan het milieu te voorkomen, bijvoorbeeld door overbeweiding, worden boeren gestimuleerd tot een „extensievere” bedrijfsvoering (door vermindering van het aantal dieren per hectare). Een centraal element van de recente hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is, dat de inachtneming van milieunormen een voorwaarde wordt om in aanmerking te komen voor rechtstreekse steun in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid („randvoorwaarden”). Wanneer de productie plaatsvindt bij grote concentraties van dieren in stallen, zoals in de sector witte vleessoorten (maar ook wel bij sommige productiesystemen voor rund- en kalfsvlees en voor schapenvlees) liggen de problemen anders. Hier vormt de verwijdering van mest een probleem gezien het risico voor het milieu, zoals door afspoeling naar het oppervlaktewater. In sommige regio’s van de EU is de verwijdering van vaste en vloeibare mest zo problematisch geworden dat er maatregelen moesten worden genomen om de aantallen dieren die door boeren mogen worden gehouden, te verminderen. In veel gebieden gelden er strakke nationale of regionale wetten op de opslag en het uitrijden van dierlijke mest. Er bestaat een communautair regelgevingskader om de vervuiling door agrarische activiteiten tot een minimum te beperken.
Dierenwelzijn Het welzijn van dieren, zowel op stal als in de wei, is een belangrijke kwestie voor de boeren en voor het publiek. De EU kent een aantal wetten en regels op het gebied van dierenwelzijn, die worden uitgevoerd door nationale autoriteiten. Met de hervorming van het
gemeenschappelijk landbouwbeleid van juni 2003 wordt ook de rechtstreekse communautaire steun aan boeren gekoppeld met het al dan niet voldoen aan de doelstellingen van dierenwelzijn. Ook anderszins speelt de EU in op oproepen uit de burgermaatschappij en het Europees Parlement om prioriteit te geven aan dierenwelzijn. Zo moeten bijvoorbeeld uitvoerrestituties die worden gegeven voor de export van levend vee, worden teruggeschroefd. Een nieuwe verordening (11) zorgt ervoor dat het aantal gevallen waarin een beroep kan worden gedaan op deze subsidies, aanzienlijk wordt beperkt. Het doel is, dat het onnodige vervoer van levende dieren over grote afstanden wordt ontmoedigd, ten behoeve van hun welzijn. Strakkere regels voor veterinaire controles in derde landen om te zorgen dat welzijnsnormen worden gerespecteerd, inclusief sancties voor niet-naleving, zullen nog volgen.
Ziekten en zoönosen Dierziekten vormen een constante dreiging voor de veeteelt en de pluimveehouderij. Ziekten als mond- en klauwzeer (MKZ) kunnen schade toebrengen aan agrarische bedrijven en aan de plattelandsgebieden waarin deze zijn gelegen. De EU beschikt over strikte systemen voor de bestrijding van uitbraken. Deze hebben goed gewerkt bij de bestrijding van de MKZ-uitbraak in 2001, waarbij de verspreiding van de ziekte grotendeels kon worden beperkt tot het Verenigd Koninkrijk (met een beperkt aantal gevallen in Frankrijk, Ierland en Nederland). Andere dierziekten, echter, zoals zoönosen (ziekten die onder natuurlijke omstandigheden van dier naar mens overdraagbaar zijn) vormen een andere groep van problemen aangezien de ziekte via voedsel, en met name vlees, kan worden overgedragen. De vleessector heeft het hoofd moeten bieden aan een reeks crises ten gevolge van ziekten (zoals Salmonella en BSE), die het vertrouwen van de consument in de gezondheid van vlees hebben aangetast, met ernstige gevolgen voor de vraag naar vlees en daarmee voor de markt voor vlees en de middelen van bestaan van veehouders. De communautaire regelgeving en mechanismen voor de bestrijding van ziekten zijn bijgesteld om daarmee rekening te houden. Deze kunnen ook op ingevoerd vlees worden toegepast.
(11) Verordening (EG) nr. 118/2003 van de Commissie van 23 januari 2003 (PB L 20 van 24.1.2003).
De vleessector in de Europese Unie > 9
954210_Fact-sheet_NL 20-09-2004 09:38 Pagina 10
Voedermiddelen Een aantal problemen op het gebied van de voedselveiligheid is gekoppeld aan de kwaliteit van bereide voedermiddelen die door boeren worden aangekocht. Ook hier is de EU in actie gekomen om de regels voor voedermiddelen aan te scherpen om het risico te verkleinen dat ziekte-uitbraken met het voeder worden overgebracht. De inspanningen op het gebied van de regelgeving worden voortgezet. De bestaande EU-wetgeving op voedermiddelen betreft onder meer: regels voor de afzet en etikettering van voedermiddelen, mengvoeders, voedermiddelen bedoeld voor specifieke voedingsdoeleinden, bioeiwitten en genetisch gemodificeerde voedermiddelen; regels voor de toelating, afzet en etikettering van additieven; regels voor ongewenste stoffen in voedermiddelen (mycotoxinen, zware metalen enz.); regels voor de goedkeuring en registratie van inrichtingen voor de productie van voedermiddelen; en regels voor officiële inspecties op het gebied van diervoeding.
RUND- EN KALFSVLEES Na de crises van BSE (gekkekoeienziekte) en MKZ (mond- en klauwzeer) die in 2000 en 2001 plaatsgrepen, bevindt de markt voor de consumptie, productie en export van rundvlees in de Europese Unie zich nu in een fase van herstel. Er zijn maatregelen genomen om de productie van overschotten ten opzichte van de vraag te verminderen en om de consument het vertrouwen terug te geven in de kwaliteit van rundvlees uit de EU. Deze prioriteiten vormen, samen met de noodzaak om de producenten van rundvlees enige zekerheid voor de toekomst te verschaffen, de grootste veranderingen in de EU-steunregeling voor rundvlees.
Rund- en kalfsvlees — feiten en cijfers voor de EU-15 De rundvleessector is nog steeds de belangrijkste sector voor de vleesproductie in de EU, en is binnen de landbouw de op één na grootste sector met een aandeel van 10 % in de totale waarde van de agrarische productie in de EU-15 (na zuivel met een aandeel van 14 % in 2002) (12). In de EU-15 als geheel is circa (12) Agriculture in the European Union — Statistical and economic information 2003. (De landbouw in de Europese Unie — Statistische en economische gegevens 2003).
De vleessector in de Europese Unie > 10
tweederde van het rundvlees, direct of indirect, afkomstig van melkveebedrijven. Daardoor kan de manier waarop de EU-steunregeling voor de melkveehouderij zich ontwikkelt, gevolgen hebben voor de rundvleessector. Het andere derde deel is afkomstig van kalveren bij zoogkoeien, dit zijn moederdieren van weerstandskrachtige rassen die al hun melk aan hun kalf geven. De vaders van deze kalveren behoren gewoonlijk tot een vleesras aangezien de productie van rundvlees het hoofddoel is. In de EU wordt normaal tussen 6,5 en 7 miljoen ton rundvlees per jaar geproduceerd (afhankelijk van het punt in de productiecyclus) en dat is goed voor circa 13 % van de totale wereldproductie aan rund- en kalfsvlees. Alle lidstaten behoren tot de producenten. De belangrijkste staan hieronder weergegeven. Productiesystemen op basis van weidegang („extensieve” productie), vindt men gewoonlijk in de weidegebieden van Europa, waar granen minder gemakkelijk worden verbouwd, met name in de westelijke randen van het continent (Ierland, Groot-Brittannië en de Atlantische Boog) en berggebieden in geheel Europa. Kenmerkend is dat rundvee dat in deze gebieden opgroeit, langzamer groeit, meestal zwaarder wordt, en vlees oplevert dat rijper is en een krachtiger smaak heeft. Kalveren van zoogkoeien worden vaak in zulke extensieve systemen opgefokt. Productiesystemen op basis van granen zijn gebruikelijk in de zuidelijke regio’s van Europa, waar de grasgroei ’s zomers door het warmere klimaat stagneert, en ook in gebieden waar granen in overvloed worden verbouwd (bv. in Midden-Europa). Vleesrunderen die met granen worden gevoerd, groeien veel sneller dan dieren die met ruwvoer worden gemest, en komen veel eerder op hun slachtgewicht (waarbij zij vaak op een lager gewicht worden geslacht). Deze systemen worden soms als „intensief ” aangemerkt. Hierbij zijn er vaak meer kalveren afkomstig van moederdieren van melkrassen. Dit jongere rundvlees op graanbasis wordt gekenmerkt door een lichtere smaak en kleur. Regionaal zijn er binnen elk van deze systemen vele variaties, met verschillende houderijtechnieken en runderrassen. Daardoor en dankzij een indrukwekkende verscheidenheid aan culinaire tradities, heeft de Europese consument een ruime keus aan rundvlees. Het meeste rundvlees dat in Europa wordt verkocht, is afkomstig van dieren die zijn gehouden volgens de hierboven beschreven systemen, maar zo’n 10 % is
954210_Fact-sheet_NL 20-09-2004 09:38 Pagina 11
Figuur 3: Aantal runderen — aandeel van lidstaten in procenten Frankrijk 25,1 %
EU-15, overige 44,2 %
Duitsland 17,5 %
Verenigd Koninkrijk 13,2 %
kalfsvlees dat afkomstig is van kalveren die grotendeels zijn gemest op een rantsoen van melk om een typisch wit of licht gekleurd vlees te produceren. De productie van rundvlees volgt gewoonlijk een cyclisch patroon. Daarbij leidt een stijgende productie tot lagere prijzen, gevolgd door een reactie aan de aanbodzijde met prijsherstel; en deze economische cyclus als geheel duurt dan ruim twee tot drie jaar. Kalfsvlees is grotendeels een bijproduct van de zuivelsector, en het patroon daarvan is minder cyclisch. Het belangrijkste kenmerk van de sector rund- en kalfsvlees in de afgelopen jaren is de invloed van dierziekten op de consumptie. Met name BSE heeft het normale cyclische patroon ontregeld, waarbij een dramatische teruggang in de consumptie heeft geleid tot een kortstondig overaanbod en daarmee tot sterk gedaalde prijzen.
De functie van EU-beleidsinstrumenten De steunregeling voor rund- en kalfsvlees (in werking sinds 1968) heeft zich aanzienlijk ontwikkeld, deels als gevolg van de problemen waarmee de sector de afgelopen jaren werd geconfronteerd. Oorspronkelijk had de regeling de vorm van een „klassiek” gemeenschappelijk landbouwbeleid, waarbij de binnenlandse prijzen in tijden van overvloed werden ondersteund doordat rundvlees met communautaire financiering als interventievoorraad uit de markt werd genomen, dat dan weer op de markt werd vrijgegeven wanneer de rundvleescyclus dat toeliet, en bescherming aan de grens via tarieven om te voorkomen dat de EU-prijs werd ondermijnd. Bovendien kon een deel van elk overschot met behulp van uitvoerrestituties worden uitgevoerd. Er bestond ook een systeem van steunverlening voor de particuliere opslag waarin handelaren in tijden van overvloed met een gedeeltelijke subsidie werden gestimuleerd om rundvlees tijdelijk op te slaan.
Nu deze ziekten onder controle zijn, heeft de consumptie van rund- en kalfsvlees zich in alle lidstaten betrekkelijk snel hersteld (13). Bij dit herstel heeft de EU een leidende rol gespeeld, door doortastend op te treden om de controle op de voederkwaliteit te waarborgen, alsmede eisen op het gebied van dieridentificatie en vleesetikettering in te voeren die zijn bedoeld om de consument meer vertrouwen te geven in het vlees dat hij of zij koopt. Er zijn beleidsinstrumenten ingesteld om, indien nodig, de markt te ondersteunen, maar deze behoefden niet volledig te worden gebruikt.
Met de hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van 1992 en 1999 (14) is de functie van interventie in de vorm van opslag verminderd. De EU koopt nu alleen rundvlees als interventievoorraad aan wanneer de prijs in een lidstaat of regio daalt tot 1 560
(13) Europese Commissie „Prospects for agricultural markets 2003-2010” („Vooruitzichten voor landbouwmarkten 2003-2010" en de bijgewerkte versie van december 2003).
(14) Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 (PB L 160 van 26.6.1999).
De productie van kalfsvlees, een bijproduct, is niet rechtstreeks door de EU gesubsidieerd.
De vleessector in de Europese Unie > 11
954210_Fact-sheet_NL 20-09-2004 09:38 Pagina 12
euro/ton. Interventie is hiermee een vangnet voor het inkomen geworden in plaats van een marktregulerende maatregel, terwijl de steun voor particuliere opslag de voorkeur heeft als optie om een tijdelijk overaanbod aan te pakken. De handelsovereenkomst (Uruguayronde) van de GATT (nu de Wereldhandelsorganisatie — WTO) heeft geleid tot lagere tarieven en lagere uitgaven voor uitvoerrestituties. Daardoor is de EU-rundvleessector sterker afhankelijk geworden van de marktopbrengst en de vraag van de markt, hoewel de Europese Commissie de rundvleesmarkt nauwgezet volgt voor het geval er aanvullende maatregelen nodig zijn. EU-steun is nu meer gericht op rechtstreekse toeslagen om de inkomens van boeren op peil te houden.
Rechtstreekse toeslagen aan boeren Met de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van 1999 is het systeem voor rechtstreekse toeslagen aan boeren gewijzigd. Gezien de grote verscheidenheid aan veeteeltbedrijven binnen de EU bestaan er verschillende soorten regelingen voor rechtstreekse steun aan boeren (15). Deze zijn opgezet om: • de verlaging van de interventieprijs te compenseren (slachtpremie en speciale premie voor rundvlees); • het inkomen van producenten te ondersteunen die in de productie van rundvlees zijn gespecialiseerd (zoogkoeienpremie); • producenten te stimuleren dat zij op extensieve vormen omschakelen (extensiveringsbedrag); • producenten in probleemgebieden of in lidstaten die zeer in de productie van rundvlees zijn gespecialiseerd, bij te staan (aanvullende zoogkoeienpremie); • de markt het jaar door in evenwicht te houden (seizoencorrectiepremie); • het mogelijk te maken dat lidstaten specifieke productiesystemen ondersteunen (nationale totaalbedragen voor uitgaven). Nationale autoriteiten hebben meer bewegingsruimte gekregen om de rundvleesregeling uit te voeren. Een deel van de rechtstreekse toeslagen kan worden toegewezen volgens de nationale criteria van de lidstaten, zodat deze voldoen aan de verwachtingen van zowel hun burgers als hun boeren. De lidstaten kunnen er ook voor kiezen om de toeslagen afhankelijk te maken (15) Verordening (EG) nr. 2342/1999 van de Commissie van 28 oktober 1999 (PB L 281 van 4.11.1999).
De vleessector in de Europese Unie > 12
van de toepassing van milieuvriendelijke productiemethoden door de boeren (het concept van randvoorwaarden).
Het nieuwe communautaire beleid in de sector rund- en kalfsvlees Op 26 juni 2003 hebben de ministers van Landbouw van de EU een fundamentele hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) goedgekeurd. De hervorming zal de manier waarop de EU haar landbouwsector ondersteunt, veranderen. Het nieuwe GLB zal meer in overeenstemming zijn met de wensen van consumenten en belastingbetalers en daarbij de landbouwers in de EU de vrijheid geven om te produceren wat de markt vraagt. In de toekomst zal het overgrote deel van de subsidies worden betaald los van de omvang van de productie. Om te voorkomen dat productie wordt opgegeven kunnen de lidstaten ervoor kiezen om onder welbepaalde voorwaarden en binnen duidelijke grenzen een beperkte koppeling tussen subsidies en productie te handhaven. Een regeling voor enkele bedrijfstoeslagen vervangt de meeste momenteel beschikbare rechtstreekse toeslagen aan boeren. De nieuwe bedrijfstoeslagregeling is niet meer gekoppeld aan wat een boer produceert („ontkoppeling”). Het bedrag van de toeslag wordt berekend op basis van de rechtstreekse steun die een boer in een referentieperiode (2000-2002) heeft ontvangen. De regeling voor enkele bedrijfstoeslagen treedt per 1 januari 2005 in werking. De lidstaten kunnen de uitvoering opschorten tot 2007. Maar uiterlijk per 2007 dienen alle lidstaten de regeling in te voeren. Vanaf 2005 is volledige ontkoppeling het algemene beginsel. De lidstaten kunnen echter besluiten om de bedrijfstoeslagregeling gedeeltelijk in te voeren en aanvullende toeslagen toe te kennen aan rundvleesproducenten waarmee zij dan kiezen voor de opties van een gedeeltelijke ontkoppeling van rechtstreekse toeslagen. Bij de gedeeltelijke ontkoppeling van rechtstreekse toeslagen, kunnen de lidstaten ervoor kiezen om de slachtpremie voor kalveren tot 100 % te handhaven. Zij hebben echter ook de optie om de zoogkoeienpremie tot 100 % en de slachtpremie voor andere runderen dan kalveren tot 40 % gekoppeld te handhaven. Als alternatief kunnen zij de slachtpremie voor andere runderen dan kalveren tot 100 % of, in plaats daarvan, de speciale premie voor mannelijke dieren tot 75 % gekoppeld handhaven.
954210_Fact-sheet_NL 20-09-2004 09:38 Pagina 13
Het hervormde gemeenschappelijk landbouwbeleid legt sterker de nadruk op „randvoorwaarden”. De randvoorwaarden waren tot nu toe vrijwillig voor lidstaten en betroffen alleen milieunormen. De randvoorwaarden zijn nu verplicht. Alle boeren die rechtstreekse toeslagen ontvangen, zijn onderworpen aan de randvoorwaarden. Er is een „prioriteitenlijst” opgesteld met 18 wettelijke Europese normen op het gebied van milieu, voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn, en wanneer boeren niet aan deze normen voldoen, worden zij beboet, en dat komt bovenop de boetes die in het algemeen door kortingen op rechtstreekse toeslagen worden opgelegd. Volledige informatie wordt gegeven op de volgende website: http://europa.eu.int/comm/agriculture/capreform/index _nl.htm De beoordeling door de Commissie van het mogelijke effect van een verdere hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), zoals gepubliceerd in januari 2003 (en bijgewerkt in december 2003), komt erop neer dat de productie zou dalen door de mogelijke effecten van strengere criteria voor steunverlening (bv. doordat extensievere productiemethoden worden gestimuleerd) maar dat dit zou worden gecompenseerd door betere marktprijzen. De EU zal ook haar regelgeving inzake de indeling van geslachte dieren constant bijhouden om de producenten van rundvlees te stimuleren om de kwaliteit van hun levende en geslachte dieren te verbeteren, zodat een betere kwaliteit rundvlees wordt ondersteund.
Opbouw van het vertrouwen bij de consument De verschuiving van het zwaartepunt ten aanzien van de EU-steun aan producenten van rundvlees is deels een reactie op een verlies aan vertrouwen bij het publiek over de wijze waarop rundvlees wordt geproduceerd. Boeren worden aangemoedigd, beter in te spelen op de vraag van de consument. Om het vertrouwen van de consument op te bouwen, is de EU gekomen met een aantal maatregelen, zoals: • etikettering van rundvlees (waarbij de detaillist op het etiket de oorsprong van het rundvlees moet aangeven) (16); (16) Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 (PB L 204 van 11.8.2000), en Verordening (EG) nr. 1825/2000 van de Commissie van 25 augustus 2000 (PB L 216 van 28.8.2000).
• • • •
dieridentificatie (om zekerheid te geven dat het rundvlees afkomstig is van een bepaalde boerderij); verbeterde regels inzake de verwerking van grondstoffen in diervoerders, en de controle daarop (17); een strakkere controle op ingevoerd rundvlees; door de EU medegefinancierde maatregelen voor de afzetbevordering van rundvlees.
Door in te spelen op de vraag van de consument naar een betere kwaliteit rundvlees en door de consument goed te informeren, zouden de producenten een hogere prijs voor hun rundvlees moeten krijgen. Alle rundvee moet zijn voorzien van oormerken en een „runderpaspoort” waarop hun oorsprong en bewegingen tussen bedrijven en de markt worden opgetekend. De regels voor de etikettering van rundvlees en de identificatie van runderen zorgen er samen voor dat de route die door het rundvee en het vlees dat zij produceren, wordt afgelegd, langs de gehele keten kan worden gevolgd. De regels gelden ook voor vleeswaren en zelfs voor rundergehakt. Op vrijwillige basis kunnen detaillisten op het etiket aanvullende informatie over het product geven. In een verdere actie om het vertrouwen van de consument in rundvlees op te bouwen, vermindert de EU het aantal gevallen waarin aanspraak kan worden gemaakt op uitvoerrestitutie voor levend rundvee. In reactie op verzoeken van dierenactivisten en van het Europees Parlement is er in februari 2003 een nieuwe verordening gekomen om het onnodige vervoer van levende dieren over grote afstanden te ontmoedigen. Volgens deze nieuwe verordening worden er geen subsidies meer verleend voor rundvee dat voor de slacht is bestemd. Een uitzondering wordt gemaakt voor de uitvoer van mannelijke dieren naar derde landen als Egypte en Libanon. Deze importeren van oudsher aanzienlijke aantallen van deze dieren voor culturele en religieuze doeleinden. De uitvoer van raszuivere vrouwelijke dieren voor de fokkerij kan onder strikte voorwaarden ook gesubsidieerd blijven worden. Tot toekomstige acties van de Commissie op dit gebied behoren onder andere het aannemen van strakkere regels voor veterinaire controle in derde landen om te waarborgen dat welzijnsnormen worden gerespecteerd, met inbegrip van sancties bij niet-nakoming. Rund- en kalfsvlees profiteren van maatregelen om de herkenbaarheid van het product en het bewustzijn van (17) Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 (PB L 273 van 10.10.2002).
De vleessector in de Europese Unie > 13
954210_Fact-sheet_NL 20-09-2004 09:38 Pagina 14
de consument te vergroten. De EU werkt samen met de lidstaten en de vleessector om voorlichtings- en afzetbevorderingsacties op de binnenmarkt en in derde landen mede te financieren (18).
Maakt de uitbreiding verschil (19)? Rundvlees is in de kandidaat-lidstaten de sector waarin tijdens de overgangsperiode op weg naar het EUlidmaatschap de grootste productiedaling is opgetreden. Van 1989 tot 2001 daalde (in de landen van Midden- en Oost-Europa) de productie met meer dan 40 % tot minder dan 1 miljoen ton. De productie van rund- en kalfsvlees in de landen van Midden- en OostEuropa is grotendeels gekoppeld aan het melkveebestand, aangezien er in deze landen slechts weinig zoogkoeien worden gehouden en de gespecialiseerde productie van rundvlees beperkt is. Door de lange productiecyclus verloopt de opbouw van een zoogkoeienbestand en een gespecialiseerde rundvleesproductie langzaam. In 2001 en 2002 bleef de consumptie van rundvlees per hoofd dalen. Door dalende prijzen op de binnenlandse markt, toenemende inkomsten en stijgende prijzen voor varkensvlees en pluimveevlees zou de binnenlandse consumptie zich de komende jaren op 9,3 tot 9,5 kg per hoofd moeten stabiliseren. Volgens ramingen van de Commissie uit 2002 zou de binnenlandse consumptie in de landen van Midden- en OostEuropa tot aan 2009 relatief stabiel moeten zijn op een niveau van circa 1 miljoen ton. Als gevolg van een stabiele consumptie en een dalende binnenlandse productie zal omstreeks 2009 de netto-invoer toenemen tot 214 000 ton. De grootste importeurs zouden zijn Polen, Roemenië en Bulgarije. Slovenië en Slowakije zouden kleine hoeveelheden blijven exporteren. Of de toetredende landen hun rundvlees in de EU kunnen afzetten, hangt af van de mate waarin de slachthuizen aldaar voldoen aan de gezondheids- en hygiënecriteria. Als de verbeteringen op dit punt slechts langzaam verlopen, houdt dat in dat de toetredende landen een aantal jaren netto-importeurs van rundvlees zullen blijven.
(18) Verordening (EG) nr. 2826/2000 van de Raad van 19 december 2000 (PB L 328 van 23.12.2000). (19) Zie: Europese Commissie „Prospects for agricultural markets 2002-2009” („Vooruitzichten voor de landbouwmarkten 2002-2009") en „Prospects for agricultural markets 2003-2010” („Vooruitzichten voor de landbouwmarkten 2003-2010").
De vleessector in de Europese Unie > 14
Het belang van de handel De handelsovereenkomst (Uruguayronde) van de GATT/WTO voorziet in strakke regels voor de toepassing van exportsubsidies door de EU. Daardoor, en door beperkingen ten gevolge van dierziekten, is de uitvoer van rundvlees uit de EU gedaald van gemiddeld 910 000 ton per jaar in het tijdvak 19952001 tot minder dan 550 000 ton in 2002. De WTOovereenkomst beperkt de uitvoer van rundvlees met uitvoerrestitutie tot 822 000 ton. Het meeste rundvlees dat in de EU wordt ingevoerd, komt binnen onder preferentiële handelsregelingen met inbegrip van tariefcontingenten. De invoer vertoont een stabiel niveau van gemiddeld zo’n 405 000 ton per jaar — hiermee wordt voldaan aan de verplichting van de EU volgens de WTO-overeenkomst om te zorgen voor een minimumtoegang tot de markt. In 2020 bedroeg de totale invoer van rund- en kalfsvlees 475 000 ton (20). De verlaging van interventieprijzen zou de kloof tussen de prijs voor rundvlees op de interne markt van de EU en die op de wereldmarkt kleiner moeten helpen maken, waardoor de noodzaak van hoge uitvoersubsidies om rundvlees uit de EU concurrerender te maken, zou afnemen.
VARKENSVLEES De productie van varkensvlees vindt voornamelijk plaats in houderijsystemen waarbij de varkens op stal worden gehouden en worden gevoerd met bereide voedermiddelen die alle voedingsstoffen en andere benodigdheden bevatten. Aangezien deze systemen niet aan grond zijn gebonden en voedermiddelen de grootste kostenpost voor de producenten vormen, heeft de Europese Unie de producenten slechts beperkte marktondersteunende maatregelen geboden. Hierdoor is de productie van varkensvlees al vele jaren op de markt georiënteerd. De kwesties waar deze sector mee wordt geconfronteerd hangen daardoor minder samen met het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en meer met vleeskwaliteit, dierenwelzijn en de milieugevolgen van de varkenshouderij.
(20) Europese Commissie, DG Landbouw.
954210_Fact-sheet_NL 20-09-2004 09:38 Pagina 15
De varkensvleessector De EU produceert jaarlijks 17,8 miljoen ton varkensvlees (21) en is de op één na grootste producent ter wereld, na China. Een stijging van de productie in de tweede helft van de jaren 1990 leidde tot lagere prijzen. Sindsdien is de productie gekrompen en gestabiliseerd, als gevolg waarvan de prijzen op een gunstiger peil zijn gekomen. De belangrijkste producerende landen in 2002 waren: Duitsland (23,1 % van de productie), Spanje (17,5 %), Frankrijk (13,2 %), Nederland (7,7 %) en Denemarken (9,9 %). De jaarlijkse consumptie per hoofd in de EU bedraagt circa 43 kg. Dit cijfer verschilt aanzienlijk per lidstaat. De markt voor varkensvlees heeft, evenals de gehele veeteeltsector in de EU, te maken gekregen met buitengewone omstandigheden die belangrijke gevolgen hebben gehad op de korte termijn en naar verwachting ook de ontwikkeling van de sector op middellange termijn zullen beïnvloeden. De bezorgdheid over de gekkekoeienziekte (BSE) in de rundveesector, die een omschakeling in de vraag naar andere vleessoorten teweegbracht (voornamelijk pluimvee), kwam ook de sector varkensvlees ten goede en droeg in het tijdvak 2000-2002 bij tot betere prijzen. In sommige lidstaten waren er aanwijzingen dat de investeringen hervat en de fokstapels vergroot werden. Maar één van de maatregelen die onmiddellijk van kracht werden om BSE aan te pakken, was het tijdelijke verbod op de verwerking van dierlijke eiwitten in varkens- en pluimveevoeders, en dat had een ongunstig effect op de prijs van voedermiddelen en op de winstmarges van de producenten. De uitbraak van mond- en klauwzeer (MKZ) in het Verenigd Koninkrijk en vervolgens in Ierland, Frankrijk en Nederland in 2001 ontregelde ook de varkenshouderij. Na deze uitbraak, hebben beperkingen op het vervoer van dieren, met daarbij verschillende uitvoerverboden die door derde landen waren uitgevaardigd, geleid tot een grote ontregeling van de slacht en de verkoop. De belangrijke rol die de uitvoer voor de Europese varkenssector heeft, maakt deze sector extreem gevoelig voor problemen die met ziekte samenhangen. In de jaren 1990 waren er uitbraken van klassieke varkenspest (bv. in Duitsland, Nederland en Spanje). (21) Agriculture in the European Union — Statistical and economic information 2003. (De landbouw in de Europese Unie — Statistische en economische gegevens 2003).
De vooruitzichten voor de consumptie van varkensvlees op de middellange en lange termijn (22) zijn in het algemeen gunstig omdat wordt verwacht dat de consument in de EU-25 graag varkensvlees zal blijven eten. Nadat in 2001 en 2002 de consumptie in de EU15 was toegenomen, wat samenhing met de BSE-crisis, wordt ervan uitgegaan dat de groei van de consumptie per hoofd de komende jaren zal vertragen, gezien het verwachte herstel van de consumptie van rundvlees.
Beperkte EU-bijstand voor de productie van varkensvlees De EU-bijstand aan varkenshouders en de steun aan de markt voor varkensvlees blijven beperkt tot de incidentele steunverlening voor de particuliere opslag wanneer de situatie op de markt daarom vraagt (daarbij wordt varkensvlees met behulp van een EU-subsidie tijdelijk door particuliere marktdeelnemers uit de markt genomen). De invoertarieven zijn vastgelegd in WTO-overeenkomsten op een niveau waarop een redelijke toegang tot de EU-markt mogelijk is, en indien noodzakelijk worden uitvoerrestituties op sommige producten van varkensvlees beschikbaar gesteld om overschotten uit de markt te nemen. Voor het overige zijn er geen maatregelen om de EU-markt voor varkensvlees op een bepaald peil te handhaven. Evenmin komen varkenshouders in aanmerking voor rechtstreekse EU-toeslagen. Hiermee zijn de producenten voor hun inkomen alleen van de marktprijs afhankelijk. De productie van varkensvlees profiteert van maatregelen die de prijs van granen en andere grondstoffen voor voedermiddelen doen dalen. Daarom hebben de hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van 1992 en 1999 het concurrentievermogen van de sector varkensvlees helpen versterken. Bij verdere hervormingen die de prijs van voedermiddelen omlaag brengen, kan worden verwacht dat deze verbeteringen doorzetten. Opgemerkt dient echter te worden dat zulke prognoses onder normale marktomstandigheden gelden. Door de ernstige droogte die in 2003 in veel lidstaten heerste, zijn de prijzen van voedermiddelen aanzienlijk gestegen, waardoor de werkelijke situatie kan afwijken van de verwachtingen.
(22) http://europa.eu.int/comm/agriculture/publi/caprep/prospects 2003/index_en.htm
De vleessector in de Europese Unie > 15
954210_Fact-sheet_NL 20-09-2004 09:38 Pagina 16
Kader 2. Aandachtspunten op het gebied van dierenwelzijn De aandacht voor dierenwelzijn blijkt daaruit dat er steeds meer wordt gewerkt aan wetgeving op dit gebied, zowel nationaal als communautair. Een voorbeeld van welzijnsregels voor de varkenshouderij is Richtlijn 2001/88/EG van de Raad houdende wijziging van Richtlijn 91/630/EEG tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens (PB L 316 van 1.12.2001), die met name betreft: • een verbod op individuele huisvesting van drachtige zeugen en gelten en het aangebonden houden ervan; • een verbetering van de kwaliteit van de vloeren; • een vergroting van de beschikbare bewegingsruimte voor zeugen en gelten; • het geven aan zeugen en gelten van permanente toegang tot materiaal om te wroeten; • de verbetering van het niveau van scholing en vakmanschap bij de varkenshouder en het verzorgende personeel op het gebied van dierenwelzijn; • de vraag naar nieuw wetenschappelijk advies over bepaalde aspecten van de varkenshouderij. Vanaf 1 januari 2003 zijn deze eisen van toepassing op alle nieuw te bouwen of te verbouwen voorzieningen. Vanaf 1 januari 2013 zijn deze eisen van toepassing op alle voorzieningen. Verdere maatregelen zijn van toepassing ten aanzien van: • de vereiste lichtniveaus en maximale geluidsniveaus; • de permanente toegang tot materialen om te kunnen wroeten en spelen; • de permanente toegang tot vers water; • aanvullende beperkende voorwaarden op het aanbrengen van verminkingen aan varkens; • de minimumspeenleeftijd van vier weken.
Aanpak van milieukwesties
De consument heeft ook eisen
De productie van varkensvlees is niet alleen geconcentreerd in bepaalde lidstaten, maar ook in bepaalde regio’s van die landen (bv. West-Vlaanderen in België, Bretagne in Frankrijk). Doordat de productie in zulke regio’s is geconcentreerd en de hoeveelheid land die voor dierlijke afvalstoffen beschikbaar is, zoals voor toepassing als meststof, beperkt is, zijn er aanzienlijke milieuproblemen ontstaan. Soms wordt zelfs het oppervlaktewater door vervuiling bedreigd.
Ook de eisen van de consument hebben invloed op de varkensproductie. De omschakeling naar magerder varkensvlees is iets van de laatste 20 jaar. Nu moet ook worden voldaan aan andere eisen. Zo hebben consumenten in het Verenigd Koninkrijk geëist dat bij de productie van varkensvlees de omstandigheden op het gebied van dierenwelzijn worden verbeterd. Dit kan leiden tot een vermindering van de productie aangezien de voorwaarden die aan de huisvesting worden gesteld, grotere beperkingen met zich brengen, en de productiekosten toenemen.
Varkenshouders moeten op grond van zowel communautaire als nationale wetgeving aan steeds striktere milieunormen voldoen. Deze knelpunten op milieugebied hebben rechtstreeks een beperkend effect op de productie van varkensvlees. In sommige regio’s/landen (bv. in Vlaanderen in België, en in Nederland) worden de aantallen varkens en de productie beperkt en worden producenten gestimuleerd om de productie stil te leggen. Elders (bv. in Spanje) is nog enige uitbreiding mogelijk. De vleessector in de Europese Unie > 16
Al vele jaren worden er kwaliteitsverbeteringen doorgevoerd die inspelen op de vraag van de consument. Sinds 1984 werkt de sector varkensvlees met normen voor de indeling van geslachte dieren om de vleeskwaliteit te verbeteren en de marktprijzen te bepalen (23).
(23) Verordening (EEG) nr. 3220/84 van de Raad van 13 november 1984 (PB L 301 van 20.11.1984).
954210_Fact-sheet_NL 20-09-2004 09:38 Pagina 17
EU-uitbreiding — een belangrijke uitdaging De uitbreiding is een belangrijke stap voor de varkenssector van de EU, alsmede voor die van de toetredende landen. Men voorspelt dat de productie in de nieuwe lidstaten door de toetreding zal worden gestimuleerd. Varkensvlees is het belangrijkste vlees dat in de landen van Midden- en Oost-Europa wordt geproduceerd en geconsumeerd. Voor die landen als geheel zal de productie van varkensvlees naar verwachting toenemen. De grootste producenten en consumenten van varkensvlees zullen naar verwachting nog steeds in Polen worden gevonden, waar nog ruimte is voor verdere uitbreiding van de productie. Stijgende inkomens kunnen leiden tot een groeiende consumptie.
Handel — vooruitzichten voor de wereldmarkt De invoer is geen doorslaggevend element bij de handhaving van het evenwicht op de EU-markt voor varkensvlees. Er wordt niet meer ingevoerd dan 50 000 ton per jaar, afgezet tegen een productie in de EU van 17,8 miljoen ton. Tariefcontingenten maken een invoer van circa 250 000 ton per jaar mogelijk, maar deze contingenten worden bij lange na niet benut (om een aantal redenen, zoals tekortschietende normen voor slachthuizen en de implicaties van inentingen). De uitvoer is echter wel belangrijk omdat er vanuit de EU elk jaar tussen 1 en 1,5 miljoen ton naar derde landen wordt uitgevoerd (met inbegrip van orgaanvlees). Deze belangrijke hoeveelheden staan op het spel wanneer de importerende landen veterinaire beperkingen opleggen. Sommige bestemmingen, zoals Japan (waar Deens varkensvlees een grote rol speelt) en Rusland zijn van groot belang. Het EU-uitvoerbeleid is er met name op gericht om zulke markten te behouden. De toepassing van uitvoerrestituties wordt echter meer beperkt (om redenen die met de WTO samenhangen en om budgettaire redenen) — zo werden er geruime tijd na 2000 geen restituties gegeven voor varkenskarkassen en uitgesneden delen daarvan. Verwerkte producten kunnen nog steeds met behulp van uitvoerrestituties worden uitgevoerd.
PLUIMVEEVLEES Onder de pluimveesector vallen de vleessoorten van verschillende tamme vogelsoorten zoals kip, kalkoen, gans, eend en parelhoen. De belangrijkste soort is de kip, die goed is voor 70 % van de productie van de EU, gevolgd door de kalkoen, met 20 %. Pluimveevlees wordt vooral geproduceerd in stallen of in andere omsloten systemen, om ziekten beter te kunnen bestrijden en om een efficiëntere productie mogelijk te maken. De EU speelt slechts een kleine rol voor wat betreft de financiële ondersteuning van de sector. Daarentegen gaat de betrokkenheid van de EU meer naar de handel, de gezondheid, het milieu en het dierenwelzijn.
Ontwikkeling van de sector pluimveevlees De voortplantingscyclus van pluimvee is kort. De populatie, en daarmee de beschikbare hoeveelheid pluimveevlees, kan snel toenemen. De voerkosten vormen verreweg het belangrijkste aspect van de productie van pluimveevlees. Sinds de hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) van 1992 en 1999, waarbij de beschikbaarheid van goedkope granen voor pluimveevoeders werd verbeterd, is de productie van pluimveevlees tot circa 9 miljoen ton toegenomen (zie grafiek). De afgelopen jaren is de consumptie van pluimveevlees eveneens gestegen, deels doordat de prijs ervan kan concurreren met die van andere vleessoorten, maar ook door de bezorgdheid van de consument over andere vleessoorten, hoewel in 2001 de consumptie met het herstel van de consumptie van rundvlees weer terugliep. Op middellange en lange termijn zijn de vooruitzichten voor de productie van pluimveevlees minder gunstig dan in het recente verleden (24). De sterke stijging van de invoer van pluimvee van de laatste tijd (met 350 000 ton tussen 1999 en 2001) kan het productiepotentieel van de EU ondermijnen, aangezien de toename van de consumptie voor het grootste deel goedkopere import van pluimveevlees en bereide delen van pluimvee uit Brazilië en Thailand betreft (hoewel deze ontwikkeling kan worden afgeremd door de grote problemen met ziekten in Aziatische pluimveebestanden). Wanneer de invoer van pluimveevlees blijft toenemen, zou dat in de komende jaren tot een situatie kunnen leiden waarin de EU netto-importeur van pluimveevlees wordt. (24) http://europa.eu.int/comm/agriculture/publi/caprep/prospects2002/index_en.htm
De vleessector in de Europese Unie > 17
954210_Fact-sheet_NL 20-09-2004 09:38 Pagina 18
Figuur 4: Ontwikkeling van de Europese voorzieningsbalans voor pluimvee (EU-12 tot 1994) (miljoen ton) 10
EU-12
EU-15 9,1
9
8,9
8 7 6 5 4 3 2 1,0
1
0,8 0 1991
1992
1993
Bruikbare productie
1994
1995
1996
1997
Menselijke consumptie
1998
1999
Invoer
2000
2001 Uitvoer
Bron: Eurostat, DG Landbouw.
Enkele traditionele exportmarkten van de EU, bijvoorbeeld het Midden-Oosten, worden steeds meer overgenomen door concurrenten op de wereldmarkt voor pluimveevlees, zoals Brazilië, wat de uitvoermogelijkheden voor de EU beperkt. Pluimveevlees wordt geproduceerd op het gehele grondgebied van de EU. Bijzonder grote concentraties worden echter gevonden in Nederland en in delen van Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Italië en het Verenigd Koninkrijk. De productie vindt gewoonlijk plaats in of in de nabijheid van productiegebieden voor granen of in kustgebieden in de directe nabijheid van havens voor de aanvoer van grondstoffen voor voedermiddelen (ten minste tweederde van de kosten van levend pluimvee bestaat uit de voederkosten).
Uitdagingen voor de toekomst De grootste uitdagingen voor de sector pluimveevlees bestaan uit: • de dreiging van dierziekten voor het pluimveebestand, zoals vogelpest (die, wanneer het zoönosen betreft, in individuele gevallen potentiële probleDe vleessector in de Europese Unie > 18
men voor de volksgezondheid kunnen veroorzaken); •
externe druk, bijvoorbeeld ten gevolge van een onevenwichtige liberalisering op de wereldmarkt voor pluimveevlees, ongeschikte tariefstructuren en/of niet-tarifaire belemmeringen in sommige derde landen;
•
het voldoen aan de vraag van de consument in de EU naar een betere vleeskwaliteit en voedselveiligheid (en de waarborg daarvan).
De uitbreiding van de EU houdt ook een aantal uitdagingen in voor de pluimveesector van de EU. Enerzijds zullen producenten en slachthuizen in de nieuwe lidstaten moeten voldoen aan strikte communautaire productienormen; anderzijds is het voor producenten in de EU-15 misschien verleidelijk om in de toetredende landen te investeren, waar bepaalde kosten aanmerkelijk lager liggen (hoewel sommige kostenvoordelen, zoals lagere voederkosten, zullen slinken naarmate het prijsniveau in deze landen op één lijn komt met dat in de EU). In de landen van Midden- en Oost-Europa is de pluimveesector in het algemeen grootschalig opge-
954210_Fact-sheet_NL 20-09-2004 09:38 Pagina 19
zet. Directe buitenlandse investeringen spelen er een grote rol, wat voor een deel verklaart dat de productie zich vanaf de jaren 1990 steeds verder heeft kunnen uitbreiden. In sommige landen is de kleinschalige productie van grote betekenis. Drie landen beheersen de productie van pluimveevlees: Polen, Hongarije en Roemenië. Hongarije is nog steeds de belangrijkste exporteur van pluimveevlees in de regio.
De rol van handel De EU heeft nooit een regeling voor interne steun aan de producenten van pluimveevlees opgezet. In het verleden heeft zij vertrouwd op tarieven om de EU-markt te helpen stabiliseren en de verhouding tussen de marktprijzen en de graanprijzen en overige kosten te handhaven, waardoor de producenten in de EU duurzame winstmarges konden behalen. Maar deze tarifaire belemmeringen zijn na de handelsovereenkomst (Uruguayronde) van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) geleidelijk afgebrokkeld. Voor verse pluimveevleesproducten is de communautaire bescherming nog steeds hoog, maar voor verwerkte producten is deze laag. Een groeiend deel van de EU-pluimveesector moet zich hierdoor zien te redden op een mondiale markt. Dit is een uitdaging voor de pluimveesector in de EU, ook omdat deze moet voldoen aan strikte normen op het gebied van gezondheid, milieu en welzijn (met bijbehorende kosten) waar hun overzeese concurrenten niet noodzakelijkerwijs ook mee worden geconfronteerd. Daar komt bij dat pluimveevlees uit de EU niet altijd toegang krijgt tot derde landen. Dit betekent dat de EU geen gelijke kansen heeft, wat aan de orde moet worden gesteld bij de onderhandelingen over landbouw in het kader van de Doha-ontwikkelingsagenda van de WTO.
de handel te bevorderen en te waarborgen dat de Europese consument de beschikking krijgt over hoogwaardig vers en bevroren pluimveevlees dat volgens gemeenschappelijke normen is geproduceerd. De belangrijkste kenmerken van de afzetnormen zijn: • regels voor de indeling van pluimveevlees, bijvoorbeeld op grond van de kwaliteit (te weten categorie A of B); uiterlijke verschijningsvorm; watergehalte; gewichtsklasse; • criteria voor speciale handelsbenamingen waaraan moet zijn voldaan voordat een bepaald houderijsysteem mag worden vermeld (bv. scharrelkippen met uitloop, scharrelkippen binnengehouden enz. — slachtpluimvee wordt niet in batterijen gehouden); en • vereisten inzake de etikettering om te zorgen dat de consument waar voor zijn of haar geld ontvangt. De „intensieve” aard van de productie van pluimveevlees brengt een aantal milieuaspecten met zich mee (met name in regio’s waar de productie sterk is geconcentreerd en waar met name de verwijdering van mest een probleem is), en daar bestaat steeds de dreiging van ziekten in het bestand. Ziekten als vogelpest kunnen ernstige schade aan bestanden toebrengen en verspreiden zich snel. Daarom getroost de EU zich grote moeite om ziekten te bestrijden. Nieuwe regelgeving inzake de aanpak van zoönosen is in voorbereiding. De EU heeft een groot aantal additieven, antibiotica en groeibevorderaars die elders in de wereld in voedermiddelen worden verwerkt, verboden of anderszins aan regels gebonden. De invoer van pluimveevlees wordt bewaakt om te waarborgen dat het voldoet aan EU-normen, in het belang van de consument. De EU zet zich ervoor in dat de wereldhandel in pluimveevlees zich houdt aan de hoogste kwaliteits- en veiligheidsnormen.
Het regelgevingskader Bij afwezigheid van een communautaire prijsregeling voor pluimveevlees is de EU-steun geconcentreerd op het stimuleren van producenten om hun producten en de afzet daarvan te verbeteren. De belangrijkste regelgeving is Verordening (EEG) nr. 1906/90 van de Raad en Verordening (EEG) nr. 1538/91 van de Commissie (25) met daarin minimale geharmoniseerde normen om (25) Verordening (EEG) nr. 1906/90 van de Raad van 26 juni 1990 (PB L 173 van 6.7.1990) en Verordening (EEG) nr. 1538/91 van de Commissie van 5 juni 1991 (PB L 143 van 7.6.1991).
SCHAPEN- EN GEITENVLEES De schapen- en geitenhouderij is vooral op weidegang gebaseerd. Veel schapen- en geitenrassen zijn aangepast aan het leven onder moeilijke omstandigheden en aan het nuttigen De vleessector in de Europese Unie > 19
954210_Fact-sheet_NL 20-09-2004 09:38 Pagina 20
van grovere grassen. Deze bedrijfsvorm wordt vaak gevonden in de „probleemgebieden” van de Europese Unie. In sommige van die gebieden is de schapen- en geitenhouderij zelfs de belangrijkste economische activiteit, en dat speelt een belangrijke rol in de totstandkoming van het landschap en van het lokale milieu. Schapen en geiten worden primair gehouden om hun vlees of melk, hoewel ook hun wol en pels waardevolle bijproducten zijn.
De productie van schapen- en geitenvlees in de regio’s van de EU De consument waardeert het vlees van schapen en geiten om zijn natuurlijke oorsprong, de smaak en de verscheidenheid aan gemakkelijk hanteerbare delen waarin het vlees kan worden versneden, waardoor het een zeer veelzijdig product is. Ook in gekoelde of bevroren vorm behoudt het zijn kwaliteit. Schapen eten voornamelijk gras en worden in de buitenlucht gehouden, hoewel de specifieke bedrijfssystemen verschillen al naargelang de terreingesteldheid, de vegetatie en het bedrijfstype. Afhankelijk van het klimaat en de regio binnen de EU kunnen schapen ook op stal en met speciaal bereid voeder (bv. granen) worden gehouden, met name de ooien in de lammertijd, of kunnen zij worden gevoerd met stoppelresten of bijproducten. Er bestaat een grote verscheidenheid aan rassen. In het algemeen komen er uit de noordelijke EU-landen zware lammeren, terwijl er uit de zuidelijke lidstaten lichte lammeren komen. Deze verschillen zijn van invloed op de productie, de marktprijzen en het inkomen van de producent. Het klimaat en de geografische gesteldheid hebben aanzienlijke invloed op de productiepatronen, gezien de aard van de productie in de buitenlucht. In vergelijking met andere vleessoorten vormen schapen- en geitenvlees een betrekkelijk kleine sector. In 2002 bedroeg de jaarlijkse productie van de EU-15 iets meer dan 1 miljoen ton, vergeleken met 6,7 miljoen ton voor rundvlees. Toch lopen er in de EU-15 bijna 90 miljoen schapen (en 11,5 miljoen geiten). Met de uitbreiding komen daar in 2004 nog ruim 2 miljoen schapen bij. De EU is de op één na grootste producent van schapen- en geitenvlees in de wereld (na China). Het gemiddelde inkomen van schapen- en geitenhouders in de EU behoort in het algemeen tot de laagste inkomens in de landbouw. In het zuiden van Europa worden schapen, en vooral ook geiten, algemeen gebruikt voor de melkproductie, en die levert een aanzienlijk deel van het boereninkomen, terwijl lammeren De vleessector in de Europese Unie > 20
in het noorden worden opgefokt in systemen die zuiver op vleesproductie zijn gericht. Ongeveer 80 % van alle ooien waarvoor een premie wordt gegeven, wordt gevonden in de probleemgebieden van de Gemeenschap. Op het niveau van de EU-15 maken melkschapen circa 30 % van het totale aantal schapen uit en zijn geiten goed voor circa 10 % van het totale aantal schapen en geiten (26). De betekenis van de schapen- en geitenhouderij voor de Europese regio’s kan worden afgelezen aan het aantal boeren dat zich hiermee bezighoudt, met name in bepaalde lidstaten. Vier lidstaten (Frankrijk, Griekenland, Spanje en het Verenigd Koninkrijk) nemen bijna 80 % van de productie in de EU-15 voor hun rekening. De consumenten in de EU-15 eten jaarlijks bijna 1,4 miljoen ton schapen- en geitenvlees (3,5 kg per hoofd, vergeleken met 43 kg varkensvlees per hoofd). Maar deze vleessoorten worden gewaardeerd om hun natuurlijke smaak. Zij spelen een belangrijke rol op bepaalde feestdagen in EU-landen en er zijn duidelijk mogelijkheden om de consumptie van schapen- en geitenvlees te vergroten. Pieken in de consumptie van schapenvlees zijn vaak gekoppeld aan speciale feestdagen zoals Pasen, Kerst en die van andere religies. Dit is van bijzondere invloed op de seizoensgebonden patronen van productie, prijzen en invoer. De productie van schapen- en geitenvlees in de EU heeft in 2001 zwaar te lijden gehad van de MKZ-epidemie (in de nasleep hiervan zijn er ruim 5 miljoen schapen afgemaakt en vernietigd), en in 2001 daalde de opbrengst met circa 9,6 %. Op middellange en lange termijn wordt, na een te verwachten geleidelijk herstel, rekening gehouden met een licht neerwaartse tendens zowel bij de productie als bij de consumptie per hoofd. Systemen van de geitenhouderij kunnen voor wat betreft de productie worden onderscheiden in dezelfde drie hoofdcategorieën als die van de schapenhouderij (gericht op vlees, op melk of op wol). Maar in NoordEuropa is de geitenhouderij niet algemeen. In het zuiden van Europa worden de geiten bijna altijd gehouden voor de melkproductie. Daar worden de geitenlammeren gespeend en gemest op verschillende eind-
(26) An evaluation of the common organisation of the markets in the sheep and goat meat sector (september 2000).
954210_Fact-sheet_NL 20-09-2004 09:38 Pagina 21
gewichten volgens patronen die vergelijkbaar zijn met die bij de lammeren van melkschapen.
Het nieuwe gemeenschappelijk landbouwbeleid en de sector schapen- en geitenvlees De steunregeling van het GLB voor de sector is in 2001 gewijzigd en zal weer worden gewijzigd als gevolg van de overeenkomst van juni 2003 om het gemeenschappelijk landbouwbeleid te hervormen. De hervorming van 2001 Historisch gezien is rechtstreekse steun aan schapenen geitenboeren het belangrijkste instrument van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in deze sector. Bij de EU-steunregeling voor schapen- en geitenvlees vinden er nooit door de EU gefinancierde aankopen van vlees voor interventie in de vorm van opslag plaats. In plaats daarvan zijn er een beperkte mogelijkheid tot steunverlening voor de particuliere opslag, en een regeling voor invoer in de EU waarbij vooral met tariefcontingenten wordt gewerkt. Er worden geen uitvoersubsidies toegepast aangezien deze sector niet voldoende produceert om in de eigen vraag te kunnen voorzien (EU: slechts tot 80 % zelfvoorzienend). De steun aan de sector wordt hiermee grotendeels beperkt tot rechtstreekse steun in de vorm van een premie die eenmaal per jaar aan boeren wordt betaald op basis van het aantal fokooien dat men heeft. In het verleden werd de premie voor elke regio in de EU berekend, op basis van regionale marktprijzen in vergelijking met een voor de gehele EU geldende steunprijs. Dit had het voordeel dat de werkelijke toestand van de markt in de verschillende delen van de EU tot uitdrukking kwam. Dit systeem werd in 2001 door een vereenvoudigd systeem vervangen (27). Het niveau van de schapenpremie is nu vooruit voor een aantal jaren vastgelegd, op een bedrag van 21 euro per ooi (16,80 euro voor ooien die worden gehouden voor de melkproductie, en voor vrouwelijke geiten), plus een aanvullende premie van 7 euro die alleen in de probleemgebieden wordt betaald. Een individuele boer kan aanspraak maken op premies voor een beperkt aantal fokooien — het individuele recht op premie.
vuld door de bovengenoemde basispremies met maximaal 1 euro te verlagen. Deze extra betalingen kunnen zij op zes verschillende manieren toewijzen: als aanvulling op de normale premie; als areaalbetaling per hectare voederareaal; ter bevordering van specifieke productievormen, bijvoorbeeld op basis van kwaliteitscriteria; als betaling aan producenten die hun premierechten afstaan; als steun voor de herstructurering van bedrijven of de ontwikkeling van organisaties van producenten; of als steun om de verwerking en afzet te verbeteren. De premie is niet meer gekoppeld aan marktprijzen (regionaal of anderszins). Boeren hebben hiermee enige zekerheid over de financiële steun die zij op middellange termijn van de EU zullen ontvangen (welke steun binnen bepaalde grenzen door de lidstaten kan worden aangevuld). Hierdoor kunnen zij het beheer van hun bedrijf beter vooruitplannen. De vereenvoudigde premie is voor de administratie van de lidstaten minder ingewikkeld. Door de stabiliteit en voorspelbaarheid van de vaste premie is er nu ook meer zekerheid op budgettair gebied, aangezien de schommelingen in het premieniveau uit het verleden zijn verdwenen. Verdere hervorming vanaf 2003 De hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid waartoe in juni 2003 is besloten, houdt in dat deze vereenvoudigde toeslagregeling deel zal gaan uitmaken van een nieuw systeem voor steunverlening. De meeste rechtstreekse toeslagen die momenteel aan boeren worden gegeven, zullen worden vervangen door een regeling voor enkele bedrijfstoeslagen. Deze nieuwe bedrijfstoeslagregeling zal niet meer zijn gekoppeld aan wat een boer produceert (ofwel: zal zijn „ontkoppeld”).
Lidstaten kunnen ook extra betalingen verrichten uit een nationaal totaalbedrag, dat eventueel wordt aange-
Volledige ontkoppeling is vanaf 2005 het algemene principe. De lidstaten kunnen er echter voor kiezen om een deel van de rechtstreekse toeslagen aan boeren in de huidige vorm te handhaven, met name wanneer men van mening is dat de omschakeling naar de bedrijfstoeslagregeling de landbouwmarkten zal ontregelen of tot gevolg zal hebben dat de productie wordt opgegeven. 50 % van de schapen- en geitenpremies volgens het systeem van 2001 kan als gekoppelde betalingen toegekend blijven worden.
( ) Verordening (EG) nr. 2529/2001 van de Raad van 19 december 2001 (PB L 341 van 22.12.2001).
De nadruk op duurzaamheid van het milieu, die reeds was opgenomen in de schapenregeling, blijft gehandhaafd. Om te zorgen dat men in de gehele EU de grond
27
De vleessector in de Europese Unie > 21
954210_Fact-sheet_NL 20-09-2004 09:38 Pagina 22
blijft onderhouden, zijn begunstigden van rechtstreekse betalingen verplicht om hun land in goede toestand te houden, zowel uit agrarisch oogpunt als uit milieuoogpunt. Boeren die niet aan deze vereiste voldoen, krijgen te maken met een korting op de rechtstreekse betalingen. Ook moet worden voldaan aan strikte normen voor dierenwelzijn. De bedrijfstoeslagregeling treedt per 1 januari 2005 in werking. De lidstaten mogen de uitvoering tot 2007 opschorten. Maar uiterlijk in 2007 dienen alle lidstaten de bedrijfstoeslagregeling in te voeren. Boeren die hun landbouwgrond actief gebruiken, hebben recht op deze nieuwe toeslag. In het algemeen betreft het de boeren die bij de inwerkingtreding van de nieuwe regeling actief zijn en kunnen aantonen dat zij in de referentieperiode ook al historische rechten hadden. Boeren worden toeslagrechten toegewezen op basis van historische referentiebedragen (steunbetalingen die in het tijdvak 20002002 zijn ontvangen). Aangezien de schapen- en geitenhouderij voornamelijk wordt gevonden in de probleemgebieden, zijn voor de betrokken boeren de communautaire beleidsmaatregelen voor plattelandsontwikkeling ook belangrijk. Zij kunnen profiteren van een reeks maatregelen, inclusief specifieke compenserende vergoedingen in de probleemgebieden, die rechtstreeks aan boeren worden betaald ter compensatie van de nadelen die inherent zijn aan het werken bij een moeilijke terreingesteldheid en onder overige zware omstandigheden. Er bestaan ook subsidies voor verbeteringen aan agrarische bedrijfsgebouwen en verscheidene andere maatregelen. Combinatie van de verschillende steunbedragen draagt bij aan het voortbestaan van de schapen- en geitenhouderij in veel regio’s van de EU.
Overige ontwikkelingen in communautair beleid De identificatie en de controle op de herkomst van schapen en geiten en van het vlees van deze dieren zijn momenteel de belangrijkste aandachtsgebieden voor beleid in de EU. De doelstelling van de EU is dat de consument de herkomst van schapen- resp. geitenvlees kan nagaan zodat hij of zij het voedsel kan kiezen op basis van productkwaliteit, voedselveiligheid en regionale kenmerken. In 2003 zijn er nieuwe regels voor de identificatie van schapen en geiten vastgesteld (28). Volgens deze regels (28) Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 (PB L 5 van 9.1.2004).
De vleessector in de Europese Unie > 22
zal elk schaap en elke geit moeten zijn voorzien van oormerken met een uniek nummer, aan de hand waarvan het dier kan worden herkend en kan worden gezien op welke boerderij het thuishoort. Deze informatie wordt opgenomen in een centraal gegevensbestand op nationaal niveau, waarin geboorte en sterfte en de verplaatsingen van de dieren worden bijgehouden. De belangrijkste doelstelling is dat ziekten gemakkelijker onder controle worden gehouden, aangezien het bij de huidige bestrijding van ziekten een ernstig manco is gebleken dat er zo weinig inzicht is in de verplaatsingen van schapen en geiten. Uiteindelijk zouden elektronische identificatiemiddelen de oormerken als identificatiesysteem misschien kunnen vervangen. In 1998 heeft de Commissie een grootschalig project inzake de elektronische identificatie van landbouwhuisdieren (IDEA) opgezet, waarvan het eindverslag is ingediend op 30 april 2002. Dit project heeft aangetoond dat de identificatieregeling voor schapen en geiten aanzienlijk kan worden verbeterd door voor deze dieren gebruik te maken van elektronische identificatiemiddelen. De EU ziet ook toe op de doeltreffendheid van haar regelgeving inzake de preventie van dierziekten. De meest recente van een lange reeks regels ter bestrijding van „scrapie” bij schapen zijn in februari 2003 goedgekeurd en treden in oktober in werking. Deze houden in dat een kudde wordt geruimd, wanneer daarin een geval van scrapie wordt ontdekt. Bij de controle op scrapie zoals die in 2002 is ingevoerd, blijkt dat deze ziekte in de EU vaker voorkomt dan aanvankelijk was gedacht. De sector schapen- en geitenvlees speelt in op het communautair beleid inzake kwaliteitsmerken. Er zijn zo’n 20 of meer producten geregistreerd als producten met specifieke eigenschappen. Een volledige lijst van geregistreerde producten van schapen- en geitenvlees staat vermeld op de website van de Commissie op: http://europa.eu.int/comm/agriculture/qual/nl/pgi_03 nl.htm In de toekomst gaan schapen- en geitenboeren mogelijk biologische normen hanteren om hun product een meerwaarde mee te geven. Velen van hen voldoen reeds aan de vereiste normen, gezien de aard van de Europese schapen- en geitenhouderij (die gewoonlijk „extensief ” is).
954210_Fact-sheet_NL 20-09-2004 09:38 Pagina 23
Dierenwelzijn De afstand tussen de plaatsen waar schapen en geiten worden gehouden en waar hun vlees wordt geconsumeerd, alsmede de seizoensgebonden aard van de schapen- en geitenhouderij, houden in dat een deel van de dieren mogelijk over grote afstanden wordt vervoerd, hetzij tussen verschillende boerderijen, hetzij van boerderij naar slachthuis. Dit roept vragen op over het welzijn van de dieren die over grote afstanden worden vervoerd. De EU heeft reeds wetgeving uitgevaardigd (29) en onderzoekt voortdurend op welke wijze het welzijn van dieren onder deze omstandigheden kan worden verbeterd. Er moeten regels in acht worden genomen voor aspecten als de registratie van vervoerders van levende dieren, beperkingen van de reistijd (acht uur), en de maximale laaddichtheid voor de belangrijkste landbouwhuisdieren.
Het belang van de handel De EU is van oudsher een netto-importeur van schapenvlees. Dit is grotendeels een erfenis van handelsregelingen die nieuwe lidstaten in de EU hebben ingebracht. Zo moesten de handelsovereenkomsten die het Verenigd Koninkrijk had met Nieuw-Zeeland en Australië inzake de invoer van schapenvlees worden
ondergebracht in de regeling over schapenvlees van de EU. Deze afspraken gelden nog steeds. NieuwZeeland is nog steeds de grootste externe leverancier op de Europese markt, waarbij veel van dat vlees in de EU aankomt op een tijdstip waarop het binnenlandse aanbod in Europa laag is. De omvang van de betrokken contingenten bedraagt circa 20 % van de totale productie van schapen- en geitenvlees in de EU, hoewel deze contingenten niet altijd volledig door alle leveranciers worden benut. Overige derde landen trachten ook in onderhandelingen tot invoercontingenten te komen. Buiten deze invoercontingenten om wordt er zeer weinig schapenof geitenvlees tegen het volle tarief ingevoerd.
Hoe zal de sector veranderen door de uitbreiding? De uitbreiding van de EU die in 2004 plaatsvindt, zal naar verwachting geen ingrijpende effecten voor de sector schapen- en geitenvlees hebben. Met uitzondering van Hongarije, dat schapenvlees uitvoert, zijn de toetredende landen geen belangrijke producenten. In de toekomst zouden Bulgarije en Roemenië — als vrij belangrijke producenten van schapenvlees — meer invloed kunnen krijgen op de Europese markt voor schapenvlees.
(29) Richtlijn 91/628/EEG van de Raad van 19 november 1991 (PB L 340 van 11.12.1991), zoals gewijzigd in 1995, 1997 en 1998.
De vleessector in de Europese Unie > 23
954210_Fact-sheet_NL 20-09-2004 09:38 Pagina 24
KF-53-03-394-NL-C ISBN 92-894-7545-5
Europese Commissie Directoraat-generaal Landbouw Verantwoordelijke uitgever: Eugène Leguen de Lacroix, Europese Commissie, directoraat-generaal Landbouw. De Commissie is niet gebonden door de teksten in deze publicatie. Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot: Wetstraat 200, B-1049 Brussel - België - Kamer: L/130-4/148A Tel. doorkiesnummer (32-2) 295 32 40, centrale (32-2) 2991111. Fax (32-2) 295 75 40 Telex: COMEU B 21877. Internet:
Gedrukt op kringlooppapier