NIEUWE FRIESCHE f û) |s 1 § *ftfei I i i i .
Wumkes.nl
Wumkes.nl
Wumkes.nl
Gedrukt bij T. Telenga.
Wumkes.nl
® i B)5 Voorrede. Verjaardagen van het koninklijk geslacht. Weekinarkten in Friesland. Zons- en Maansverdonkeringen. Tijdperken. Kalender. MEN6ELWERK. pag. Het oud Landshuïs te Leeuwarden, door D. B. N. 1 De 8e Mei 1774 te Leeuwarden, door H. v. B. 18 Vergelijking van Oud-Noordsche met Oud-IYiesche Eigennamen, door Jhr. Mr. M. DE H. HETÏEMA 31 Handschriften van Junius, tot friesland betrekking hebbende en voorhanden in de Bodleiaansche Bibliotheek te Oxford, door dezelfde . . 41 Brieven van Hoppers, door dezelfde . . . . 49 Prophetien van b'lynde Äimon en bmer Hankis, afgeschreven uit het zeer oud MS. van Gabbema no. 6 bl. 117, ingezonden door dezelfde . . 51 Akkrumer ïriesche Boere-Alnianach vor 't jier wws Heeren 1671, pr.actisere txog Mr. Jan Sikkes, ljaefhabber der Stierrelcunst yn Aklcrnm . . 55 Vervolg der ïriesche Spreekwijzen en Spreekwoorden, van W. DE WENDT opgegeven aan E. POSTHUMUS ,
.60
Wumkes.nl
I
N
O U D .
II
ïriesehe Kleederdragt, door Jhr. H. VAN SMINIA
.
.
.
BAEKDT
,
Ige Gales Galema, door H. G. VAN DEK, VEEN Overlevering, door B. A Beroemde Iriesclie Wiskundigen, door A. WASSENBEEGH
66
68 72 76
Elegie eener Odalisque, door AENS. DE JONG Oom Torn, door B. v. 8. . Weemoedstoonen eener Moeder, na den dood van haar eenig innig geliefd kind, een zoon, ruim tien jaren oud, door G. S. WASSENBEEGH geb. HOÎIMEMA
97 108
111
Mijne toekomst, door dezelfde . . . . . . . Leven, door JOHANNES JACOBS Aan den Oceaan, door AENS. DE JONG . -. . Tets over de woorden Tjexkeweag en Bvdjoe, voorkomende in de gedichten van Gysbert Jacobs, door A. "W ASSENBEKGH Jets over de benamingen van sommige plaatsen in friesland. Fragment van eene brief . . De dood van Ds. Poppii, door J. E. M. . . Opschudding in de groote Kerk te'Leeuwarden., den 2en Januarij 1785 . , . . . . . De Ecis nei de ~W on der dokt er, door W. DYKSTEA Welkomgroet aan twee nieuwe Leden van liet Leesgezelschap, onder de Zinspreuk: tot Nut en "Vermaak, door A. DE JONG W Z . . . . Tul den beker nog eens! Driiiklied naar BYEON. door Mr. K. B. De Tlinder, door JOHANNES JACOBS . . . . Liefde, door dezelfde . . .
Wumkes.nl
118 114 115 119 122. 127 130 138 146 149 150 151
VOORREDE. Welkom was weder de eerste Jaargang van den, Nieuwen Eriesclien Volksalmanak. Be voortdurende belangstelling en toegenegenheid, met welke dit Jaarboekje ontvangen wordt, is aansporing, om met lust en ijver op den ingeslagen weg voort te gaan. 'Den inzenders van Bijdragen zij voor hunne bereidwillige medewerking mijn hartelijke dank toegebragt. Ik beveel onzen Volksalmanak aan de beoefenaars van Frieslands Geschiedenis en Oudheden en aan alle Letterkundigen verder dringend aan, hen uitnoodigende, om mede te werken ter bevordering der kennis van de Geschiedenis, Oudheden, Taal, Letterkunde, Zeden en Gewoonten van ons gewest. M9ge de inhoud van dezen Jaargang voor geletterden en ongeletterden, door de verscheidenheid en afwisseling van slof, eene nuttige en aangename lectuur opleveren. Beleefdelijk verzoek ik, de Bijdragen voor den volgenden Jaargang aan den Uitgever of aan mij tijdig in te zenden. Voor het overige is hel mijn hartelijke wensch, geachle Friezen! dat het U in alle opzigten welga en het jaar 1854 voor U een gezegend jaar zijn moge ! St. Annaparochie ,
Â. WASSENBEKGH.
den 16 November 1853.
Wumkes.nl
VERJAARDAGEN VAN HET KONINKLIJK GESLACHT. Jan. 19 Anna Panïowna, Koningin Weduwe. Febr. \ Louisa Augusta Wilhelmina Amalia. » 19 Willem I I I , koning der Nederlanden. 3> 28 Willem Frederik Karel. April 8 Wilhelmina Marie Sopliie Louize. Mei 9 Wilhelmina Frederika Louisa Marianne. Junij 13 Willem Frederik Hendrik. » M Sophia Frederika Mathüda , Koningin. Julij 9 Wilhelmina Frederika Anna Eïisabeth Maria. Aug, S Wilhelmina Frederika Alexandrina Anna Louisa. » 25 Willem Alexander Karel Hendrik Frederik. Sepl, 4 Willem Nicolaas Alexander Frederik Karel Hendrik. WEEKMARKTEN IN FRIESLAND. Maandag. Franeker , Makkum , Joure en Oostcrwoldc. Dingdag, Sneek. Woensdag, Harlingen , Dokkum, Gorredijk en Lemmer. Donderdag. Bolsward , Dragten en Grouw. Vrijdag. Leeuwarden en Workum. Zaturdag. Stavoren en"Heerenveen. TIJDPERKEN. 5614-5615 jaar der Joden. -1270-1271 » » Mahomedanen. ZONS- EN MAANS-VERDONKERINGEN. 4. Maansverdonkering i2 ftîei, is hier niet te zien. 2. Zonsvcrdonkering 26 » » » » » » 3. Maansvertionkering 4 Nov., 's avonds 9 uur 7 min., midden U uur 34 min., einde 10 uur ) min. Deze zeer kleine maansver'donkering is hier geheel te zien, 4. Zonsvru'donkeriiig 20 Nov., is hier niet te zien.
Wumkes.nl
Louwmaand.
Sprokkelmaand.
1 Woensdag 2 Donderdag Maria Lichtmis, 1 Maandag 3 Vrijdag 3 Dingsdag 4 Zaturdag Eerste Kwartier. 4 Woensdag 5 Zondag 5 Donderdag )rie Koning. E. K. 6 Maandag 6 Vrijdag 7 Dingsdag 7 Zaturdag 8 Woensdag 8 Zondag 9 Donderdag ïoppermaanitag. 9 Maandag iü Vrijdag 10 Dingsdag 11 Zaturdag H Woensdag 12 Zondag Septtiagesima.. 12 Donderdag 'i3 Maandag Volle Maan. IS Vrijdag 14 Dingsdag 44 Zaturdag FolU Maan. i 5 Woensdag 15 Zondag 4 6 Donderdag 16 Maandag 17 Vrijdag 47 Dingsdag 8 Zaturdag 18 Woensdag 19 Zondag Sexagcsima. 49 Donderdag 20 Maandag Laatste Kwartier 20 Vrijdag 21 Dingsdag 21 Zaturdag Laatste Kwartier. 22 Woi-nsdag 22 Zondag 23 Donderdag 23 Maandag 24 Vrijdag H. Matthias. 24 Dingsdag 25 Zaturdag 25 Woensdag 26 Z'iiubg Qninquagesiraa. 26 Donderdag 27 Maandig JYieuwe Ætaan. 27 Vrijdag 28 Dingsdag Vasten-Avond. 28 Zaturdag i Zondag
Nieuwjaarsdag.
Nieuwe Maan.
29 Zondag 30 Maandag 31 Dingsdag
Wumkes.nl
Hooimaand.
Oogstmaand.
i Dingsdag Eerste Kwartier. . Zaturdag 2 Woensdag Maria Visitatie. 2 Zondag 3 Donderdag 3 Maandag Eerste Kwartier. 4 Vrijdag 4 Dingsdag 5 Zaturdag S Woensdag H. Bonifacius. 6 Zondag 6 Donderdag 7 Maandag / Vrijdag 8 Dingsdag Volle Maan. 8 Zaturdag 9 Woensdag 9 Zondug •10 Donderdag H. Laurentius. 40 Maandag Volle Maan. H Vrijdag M Dingsdag 12 Woensdag 12 Zaturdag 13 Donderdag 13 Zondag . 4 Vrijdag 14 Maandag Vastendag. 15 Zaturdag )5 Dingsdag Maria Heinelv. L. K 16 Zondag 16 Woensdag 17 Maandag [Laatste Kwartier. 17 Donderdag 18 Vrijdag .8 Dingsdag 19 Woensdag Hondsd. beginnen. 19 Zateirdag Hoadsd. eindigen. 20 Zondag 20 Donderdag 21 Vrijdag 21 Maandag 22 Zaturdag H. Maria Magdal. 22 Dingsdag 23 Zondag 23 Woensdag Nieuwe Maan. 24 Maandag 24 Donderdag II. Bartholomeus. 25 Dingsdag H. Jacobus. N. M. 25 Vrijdag 26 Woensdag 26 Zaturdag 7 Donderdag 27 Zondag 28 Vrijdag 28 Maandag 29 Zaturdag 29 Dingsdag SO Zondag 30 Woensdag SI Maandag 31 Donderdag Eerste Kwartier.
Wumkes.nl
Herfstmaand.
Wijnmaand.
1 Vrijdag 2 Zaturdag 3 Zondag 4 Maandag 5 Dingsdag 6 Woensdag Folie Maan, 7 Donderdag 8 Vrijdag aria Geboorte. 9 Zaturdag 10 Zondag i i Maandag •12 Dingsdag 4 3 '.Woensdag 44 Donderdag Kruisvertieff. X. K. 15 Vrijdag16 Zaturdag 17 Zondag 18 Maandag •Î9 Dingsdag 20 Woensda Quatertemper, 21 Donderda H. Matheus. Nieuwe Maan. 22 Vrijdag 23 Zaturdag Herfst ^begint. 24 Zondag 25 Maandag 26 Dingsdag 27 Woensda 28 Donderda 29 Vrijdag H.Michael. E.K. 30 Zaturdag
Zondag 2 Maandag 3 Dingsdag 4 Woensdag . Franeïscus. 5 Donderdag 6 Vrijdag Folie Maan. / Zaturdag S! Zondag 9 Maandag 0 Dingsdag M Wocnsdüg 12 Donderdag 13 Vrijdag 14 2Jaturdag Laatste Kwartier. 15 Zondag (6 Maandag 17 Dingsdag 18 Woensdag î. Lukas. (9 Donderdag 20 Vrijdag 21 Zaturdag Nieuwe Maan. 22 Zondag 23 Maandag 24 Dingsdag 25 Woensda 26 Donderda 27 Yrijdag 28 Zaturdag H. Sim. en Jud. E.K 29 Zondag 30 Maandag Si Dingsdag
Wumkes.nl
Slagtniaand. •i Woensdag Allerheiligen. 2 Donderdag Uierzieen. 3 Vrijdag 4 Zaturdag Folie Maan.' 5 Zondag 6 Maandag 7 Dingsdag 3. 'Willetirordus. 8 Woensdag y Donderdag Vrijdag 11 Zaturdag il. Maarten. 12 Zondag Laatste Kwartier. 43 Maandag 44 Dingsdag 45 Woensdag 16 Donderdag 17 Vrijdag 48 Zaturdag 49 Zondag 20 Maandag Nieuwe Maan, 2) Dingsdag Maria presentatia. 22 Woensdag 23 Donderdag 24 Vrijdag 25 Zaturdag 26 Zondag 27 Maandag Eerste Kwartier. 28 Dingsdag 29 Woensdag 30 Donderdag tl. Andreas,
Wintermaand. 1 Vrijdag 2 Zaturdag
3 Zondag 4 Maandag 5 Dingsdag
ifl Advent. P'olle Maan.
6 Woensdag St. Nicolaas. 7 Donderdag 8 Vrijdag Maria Ontv. 9 Zalurdag 10 Zondag 2e Advent. 4 4 Maandag ',2 Dingsdag Laatste Kwartier. 43 Woensdag 44 Donderdag 15 Vrijdag 16 Zalurdag 17 Zondag 3e Advent. 18 Maandag 19 Dingsdag Dfieuwe Maan. 20 Woensdag Quaterlemper. 2! Donderdag il. Thomas, 22 Vrijdag 23 Zaturdag 24 Zondag 4e Advent. 25 Maandag KERSSHS. [E. K 2fi Dingsdag 2e Kersd. H. Steph. 27 Woensdag U. Johann. Evang. 28 Donderdag Onnozele kinder. 29 Vrijdag H. Thomas Kantelb. 30 Zaturdag 31 Zondag
Wumkes.nl
MET OÜD LAKDSH1IIS TE LEEUWARDEN.
Wij hadden 't oud landshuis bezocht. Jaren lang had liet ledig gestaan, zonder meer te voldoen aan zijne bestemming; lang had de tijd zijne krachten ingespannen, om de stevige muren te verpletteren; lang had hij wind en weder aan 't werlc gezet om ze te verteeren en te vergruizen, •— het vast gevaarte had met liet nutteloos rameijen van den ouden slooper en met liet knagen der elementen gespot, —• ze schenen voor den zwaren klomp te zwak. Doch de aanhoudende aanvallen van den vijand waren het eindelijk te zwaar gevallen; het moest den strijd opgeven. En toen het nu hier en daar uit zijne muren een stuk zag wegrukken, •— toen het mos zijn'kruin begon te bedekken en het nergens meer ondersteuning vond in zijn worstelen met den tijd; — toen had het de armen laten zakken; toen verwachtte het niets meer van het leven en zag het zijne geheele vernieling onverschillig te gemoet, gelijk de bloedende afgematte krijgsman zijn' laatsten vijand — den dood. Met rassche schreden ging het nu ook zijn verderf tegen. Geene vrolijke, weldadige vlam brandde er meer in zijne ruime haarden; uilen en raven huisden in de wijde schoorsteen en, waaruit vroeger de blaauwe rook in zachte kronkelingen naar de blaauwe wolken steeg; vreesachtig ongedierte kroop langs den grond, die dikwerf onder de deftige schreden van achtbare mannen weerkaatste; regen en mist drongen door de ge1
Wumkes.nl
ÂU'^ilaS ä>¥ vljk iÆ: i!à ^iF 'IS Ü& ; Ä u.
Wumkes.nl
Wumkes.nl
broken glasruiten, en gras wies er aan zijn' breeden voet en overdekte het pad., dat naar zijn' eerwaardigen ingang leidde. Tan buiten scheen het nog wel iets; liet stak zijn' kruin even trotscli omhoog, als liet in zijne goede dagen deed; maar het gevoelde wel, dat liet zóó niet lang meer duren kon, en dat het weldra moest bezwijken. En toen ook zij, die eenmaal eerbiedig tot hem opzagen, met onverschilligheid voorbij gingen, even als stond liet er niet meer, toen wensehte liet zijn einde, want wat is 't leven, als liefde en achting het hebben verlaten ! En dat einde kwam, — het was gekomen. De tijd had zijn werk voltooid en wachtte slechts nog op de hand des menschen, om ook het laatste bewijs van vroegere grootheid te verdelgen. En de mensch, die tot uu toe zijn grootsch gedenkteeken tegen den rusteloozen overweldiger verdedigd had, verbond zich thans met dezen en velde, veranderlijk als hij is, het vonnis over zijn eigen werk. Zoo was dan de laatste stoot gegeven! Het trotsch gebouw werd overgeleverd in de hand des slopers en de tijd verliet de plaats zijner vernieling, waar hij wist dat geen steen meer op den anderen blijven zou. Wij hadden de ruime gangen en zalen voor de laatste maal betreden, 't Was een eenzaam bezoek geweest, want op het geluid onzer schreden in de leÖ dige ruimte had niets anders dan de echo geantwoord. Wat was dat anders geweest in andere tijden! "Vaak hadden daar vrome kloosterbroeders de pligten hunner godsdienst volbragt en zieken en stervenden hunne beste zorgen gewijd, of hun den laatsten troost versterkt, waarmede zij hen den doodsweg konden verligten. Mannelijk was dáár gesproken over de wel-
Wumkes.nl
vaart van het vaderland en over de beste middelen, om zijne vrijheid of veiligheid te bewaren en te verzekeren. Vaak waren die zalen getuigen geweest van krachtdadige verdediging van regt en billijkheid en hadden zij den dank des harten hooien opstijgen tot God, als het onregt zich voor den helderen spiegel der waarheid moest nederbuigen; vaak ook had er de angst des doods zuchten geperst uit cle borst van den veroordeelden misdadiger, wanneer het einde zijns schuldigen levens vreesselijk voor hem stond, en zijn terugweg uit het huis een e ontzettende waarschuwing werd om met het leven af te rekenen. En toen, eindelijk, het gebouw aan zijne laatste ernstige bestem^ ming niet meer kon beantwoorden, toen hadden vroomheid en weldadigheid nog eenmaal haar verblijf daar opgeslagen, om den armsten bewoner van G.ods rijke wereld het beste deel te geven, dat hun kan worden geschonken — tevredenheid én vlijt, en daarmede uitzigt op eene betere toekomst. Dit laatste was echter slechts van korten duur geweest, en toen stond het ruim gebouw ledig en verlaten, om tot geen einde meer dienstbaar te zijn; maar om te vergaan en geen bewijs achter te laten voor het oog, dat het soms nog zoeken mogt. Was het wonder, dat een en ander het gemoed met sombere denkbeelden en duister gevoel vervulde ? — Onze wandeling was eene treurige wandeling geweest. Eenige dagen gingen voorbij en het zware gebouw was onder het breekijzer gevallen, 't Was nacht; de maan verspreidde hare zachte stralen over cle stille stad; in haar betoverend licht schenen de straten nog verlatener dan anders en zagen de huizen als dreigende spoken neder op de enkele voorbijgangers, 1*
Wumkes.nl
die zich haastten hunne woning op te zoeken. De scherpe hoeken en het steile dak der oude Canselarij staken krachtig af tegen de heldere lucht, en de windwijzers op hare ronde schoorsteenen stonden zoo onbewegelijk als waren zij voornemens nooit weer van houding te veranderen. Geen geluid werd gehoord dan de stille, eentoonige tred van de schildwacht voor het huis , en nu en dan cle bedaarde schreden van eene .ratelwacht, die waakte voor de rust en de veiligheid des eigencloms. Het was een nacht, zooals de scheidende zomer er somwijlen geeft •— een' nacht, waarvoor men geen' dag zou wenschen. In dien nacht zat cle geest van 't oud Landshnis op een' neergesraakte steenklomp van zijne overoude woning. Ver om hem heen lagen de overblijfselen van 't gebouw, waar hij eenmaal tiotsCh op was — thans niet meer dán afbraak en gruis — en vleermuis en uil vlogen onrustig er om heen, krijschende over de verwoesting van hun, eenmaal zoo rustig, verblijf. Maar de geest merkte dat alles niet. Het tegenwoordige was hem onverschillig geworden. Hij dacht ook aan 't verledeiie niet, maar mijmerde over het verdelgend werken van den tijd. Doch terwijl hij daar zoo treurig nederzat en zich maar niet kon nederbuigen onder 't geen geschied was, en ook geen enkele straal van hoop meer doorbrak in de somberheid van zijn gemoed, rees zijn broeder der geschiedenis zacht achter hem op en zette zich aan de zijde zijns droevigen makkers neder. //Zie in 't verledene !" fluisterde hij hem toe, //dat zal u troost geven." En hij stak zijne hand in de ijdele ruimte uit en eensklaps had het verledene nieuw leven en dook, langzaam en zwijgend, voor hunne oogen op.
Wumkes.nl
1498. Drukte en levendigheid vervullen liet oostelijk, nog niet veel bebouwde, deel der stad. Bouwmeesters en werklieden zijn ijverig bezig, om Leeuwarden, dat, in de 300 jaren van zijn bestaan, langzaam in grootte en inagt is toegenomen, op nieuw met een uitgestrekt gebouw te verrijken, 't Is liet klooster der Pranciskanen of Minderbroeders, dat dooide monniken binnen de wallen wordt overgebragt. Niet langer dan vijf en twintig jaren was het buiten de stad, aan de JSe, opgerigt geweest, toen de wilde krijgsbenden van den Saksischen Stadhouder Leeinoarden voor de tweede maal insloten, en de stille rust der vrome broeders wijken moest voor het woest en luidruchtig getier der baldadige soldeniers, die hun verblijf hadden opgeslagen binnen het vreedzaam Godsgebouw, en zijne bewoners dwongen, eene voor 't vervolg lastiger plaats te zoeken. Oud en jong slaat de handen in een, om den broederen eenc betere woning te verzekeren en tegelijk den vijand een gevaarlijk nest te ontnemen, voor 't geval hij zich nogmaals vertoonen mogt, —. en het stevig gevaarte rijst onder hunne werkzame handen spoedig op, tot dat zijn dek zich boven de muren sluit en het gereed is zijne eenvoudige bewoners te ontvangen. 't Is echter niet alleen het klooster zelf, dat dáár, op de plaats, waar thans onze Galilcër kerk zich verheft, zijne poorten openen zal voor het eerste dankgebed aan den Alregeerder; nog andere gebouwen zijn er aan verbonden en ingerigt voor de broederschap, die daar van verre nadert. Langzaam en zacht klinkt die deftige kerkmuzijk en zingende komt de graauwe rij nader over de ruimte, waar de beide geesten Kitten. Een groot, ruim gebouw is dáár verrezen, dat, van een uitgestrekt voorplein voorzien, door een zwaai'
Wumkes.nl
6 muurwerk van de openbare straat is afgescheiden. Eene eenvoudige poort in die muur verleent alleen gemeenschap met het hoofdgebouw, welks vorsten steil omhoog steken en aan welks achterkant zich, boven het dak, een hooge toren verheft, die over alles henen ziet. 't Is naar dat gebouw, dat de zingende optogt zich begeeft. —• en terwijl de zon haar vrolijk licht uitstort over de nieuw bebouwde plek, — over de glinsterende daken, — op de vele kruizen van de torens in 't rond, die flikkeren in cle heldere lucht, •— en op de vergenoegde wezens der aandachtigen, die 't aanschouwen, — sterft de rnuzijk in de ruime gangen weg, en verdwijnt de laatste der monniken onder cle poort van 't huis, dat voortaan het kapittelhuis der orde wezen zal. 1542. Nog staat er hetzelfde gebouw en nog behoort het aan het Eranciskaner klooster. Echter is zijne bestemming niet dezelfde meer. De broederschap is met vele leden vermeerderd; het bezoek van monniken uit de verte en uit de nabuurschap heeft medegebragt, dat grootere ruimte voor gasten en bewoneis moet worden bestemd, en meer bijzonder eischen de verzorging en bewaking van arme zieken betere verblijven, dan daartoe voor alsnog hebben kunnen worden ingerigt; want, hoezeer arm in zich zelve, heeft de orde niettemin heilige veipligtingen op zïch genomen, en is het vooral aan 't lijden, dat zij hare zorgen wijdt en hare woning openzet. Zóó heeft langzamerhand het aanzienlijk kapittelhuis zijne trotsche bestemming verloren, — is het eerst tot verblijf van meestal arme bezoekers ingerigt geweest, en dient het nu tot hot weldadig doel, om der ellende een zachter
Wumkes.nl
leger te spreiden en haren moeijelijken uitgang uit het leven te verligten, zooveel mogelijk is. Zeker een beter, scliooner doel dan liet streven naar magt en aanzien , en waaronder liet hart wel zoo rustig kloppen zal! De wijde zalen, die eenmaal de bijeenkomsten zagen van liet hoogste bestuur der orde, — waarin eens de trotsclie prelaat tegenover den minste zijner slaafsche dienaren stond, die toch ook zijn broeder v/as, •— wier wanden misschien wel eens de stille wenschen van een' eerzuchtigen of levenslustigen priester hoorden, wien liet te benaauwend werd in de enge kloostercel, — die zalen vernemen thans niets anders dan het zuchten en stenen van treurende lijders, — den voorzigtigen tred eens dienenden monniks, die de onrustige sluimering zijner zieken niet hinderen mag, —• de zachte ademhaling van den slapenden, die zijne smarten voor eene poos vergeten kan, —• de fluisterende bevelen en voorschriften van den geneesheer en al hetgeen meer aan ziekenkamers eigenaardig is en men slechts dáár ontmoet. In plaats dat de volle zon, helder en on verhinderd, door de vensters schijnt, breken slechts enkele stralen de duisterheid van binnen af, de ruimte met een schemerlicht vervullende, waaraan men gewend moet zijn, om er in te kunnen zien en te onderscheiden. En dáár, waar eens de geest van kerkelijke trötschheid zijn' tempel bouwde, en plannen voor de toekomst ontwierp, met al de verwachtingen gepaard, die hij daaraan mogt verbinden, — dáár ruischen nu. de wieken van den doodsengel, terwijl hij van gindsehe legerstede, waarbij die priester bidt, eene ziel uit hare gesloopte gevangenis verlost en eene andere, hoogere bestemming tegenvoert.
Wumkes.nl
1580. Weldra zal eene eeuw zijn henengerold over het gebouw, dat nog fier en krachtig zijne tinnen verheft, doch waarin geen monnik meer monniken ontmoet, — geen zieke meer hulp of rust vinden zal. 't Stond in het boek der toekomst opgeschreven, dat geene vijftig jaren de bestemming, waartoe het werd opgerigt, of het doel zijner latere verandering zouden bezegelen. Het zaad, dat LTJTHEB, door de wereld strooide, heeft vruchten opgeleverd, en naauwelijks zestig jaren is het .woord gesproken geweest, dat den menscbelijken geest opriep uit den sluimer der verblinding, waarin hij verzonken lag, of het heeft overal in Nederland weerklank gevonden, en duizenden bij. duizenden hebhen de banden afgeschud en staan gereed, de jeugdige vrijheid met goed en bloed te handhaven. Walgende van de spaansche overheersching, heeft het volk, dat zijne nieuwe krachten voelt, het zwaard opgeheven tegen den Vorst, wiens-ijzeren hand verpletterend op hen rustte, en >dol van woede vernam de dwingeland, dat eene kleine Staat gehoorzaamheid weigert aan hem, die bijna eene wereld beheerscht, •— in wiens rijk de zon niet ondergaat. En het is zoo. Het kleine land heeft die koene daad bestaan, en der wereld toegeroepen, dat het vrij wil zijn in godsdienst en bestuur. Vrij! dat was een woord, 'twelk de Fries het best verstond. De vrije is de naam, dien zijn stam in de geschiedenis draagt; vrij, althans van geest en hart, leefde hij. nog op dezelfde plaats, waarop in ouder tijden zijne voorvaderen zich hadden -nedergezet, en die zij steeds bewaarden, — en daarom was hij nn de laatste niet, nu het er op aankwam om ook do vrijheid van land on haard terug te winnen. En het einde gaf zegen op clat werk, en met gouden letteren staat het oude verhevene jEendragt maakt Magt
Wumkes.nl
9 boven 't nieuwe staatsgebouw. De Staten des lands hebben liet volle bewind in handen genomen; de jonse, hervormde sodsvereerina; is, boven hare roomsehe moeder, gehuldigd, om de hoofd-godsdienst van 't land te wezen; —• Staat en Kerk hebben zich van elkander gescheiden, om voortaan elk voor zich zelven op eigen gebied werkzaam te zijn, en de vaste bezittingen der kloosters zijn tusschen beiden verdeeld, om dienstbaar te zijn aan 't bijzonder belang der twee gescheidene magten. Daarom staat dan nu het huis verlaten, met al de anderen, waarmede het eertijds aan het klooster toebehoorde, en in plaats van vermetele kerkvorsten, deftige prelaten en eenvoudiger monniken, — in plaats ook van 't lijdend deel der maatschappij, — ziet het zijne ruimte vervullen met mensclien, die bedenken en overleggen tot welk wcreldscli einde zijne zalen het best zijn aan te wenden, nu de tijd besloten heeft, ook op zijn voorhoofd het merk te prenten der verandering, waaronder het buigen moest. 1594. Weder zijn veertien jaren verstreken; de eeuw nadert zijn einde, en nog staat dáár het grijzende huis, krachtvol en verheven, als had het niets verloren onder de scherpe tanden van den tijd. Zijne poorten openen en sluiten zich als weleer, en, even als toen, komen en gaan deftige, ernstige gedaanten in en uit. Maar geen dienende pater spiedt meer door het venster, wanneer de klepel gaat; geene heilgroet in de kerketaai komt meer den bezoeker te gemoet, wanneer hij den drempel betreedt; geen graauw, zwijgend wezen voert hem meer naar het doel van zijn bezoek, 't Is thans eene dienstvaardige suppoost, die den komende de deur ontsluit en hem, met vlugge
Wumkes.nl
10 schreden, vooruitgaat naar het ruime woon vertrek des gezins, dat een vrolijk uitzigt heeft op den grooten tuin, — of naar liet spreekvertrek van //mijnheer den '/President van den Erieschen Hove," die thans het huis bewoont, en dáár, aan zijne schrijftafel, te midden van vele boeken en papieren, te werken zit. Eene zware zaak houdt ongetwijfeld zijn eerwaardig hoofd bezig, en de diepe plooijen in zijn gelaat schijnen aan te duiden, dat het korte, en toch zooveel in zich bevattende, woord des regters, •— het n schuldig1'' •— op nieuw de ziel van een' misdadiger verpletteren zal. Toch staan menschelijkheid en welwillendheid in zijne oogen te lezen, en worstelt de gestrengheid van pligt met het medelijden van het hart, zoo dat het woord, dat den dood zeker geeft, niet zal worden uitgesproken , tenzij de schuld overtuigend bloot ligt voor het oog der handhavers van het regt. En is ook altijd het ambt om regt te spreken een heilig ambt, dat zware pligten legt op de schouders van hem, die 't vervult, — Friedands hoogste regterstoel heeft, door 't beschaafd Uuropa heen, deneerenaam, dat zij strengregtvaardig handelt, •— dat zij een wijs vonnis velt. Hit de verste landen van het werelddeel ziet zij er voor hare balie staan, wien de faam van haren roem naar Leeuwarden henen trok, om getuige te zijn en getuigenis te geven, dat zij dien roem verdiende. En ook is haar onderzoek zóó al-doorziende, — staat zij zóó vast op de regtvaardigheid harer oordeelen, dat zij eenen misdadiger, dien haar vonnis ter dood verwees, en die van zijne zaak bij eenen anderen regter in beroep wilde komen, te gemoet voerde: //Het Hof //van .Friesland kent geen beroep, en beveelt thans //dat het vonnis onmiddelijk worde voltrokken!" En toen op een' anderen tijd een ter dood veroordeelde,
Wumkes.nl
11 die niets had willen bekennen, eerst in den laatsten nacht zijns levens zijne misdaad aan den geestelijke opcnle'gde en betuigde, dat hij zijne .straf verdiende, kon de Voorzitter, toen men hem deze tijding overbragt, rustig zeggen, //dat.hij zich om den veroorverheugde, maar dat toch het Hof zoo we. n deelde t •//van deszelfs schuld was overtuigd, dat het met een //vrij geweten den dood over hem had geveld." —• Daarom heeft het Hof van Friesland meer te doen dan enkel reg;t te spreken; het heeft mede een' roemvollen naam te bewaren, en die is het welke zijn Voorzitter handhaven moet. Intusschen zal het jaar aldra zijn kring voleinden en, hoezeer het gebouw, door zijne jongste bestemming, nog altijd eene groote rol vervulde in den loop der tijden, zal het toch, eer het nieuwe jaar het licht aanschouwt, eene andere bestemming ontvangen. Reeds van tijd tot tijd hebben Friedands Staten er hunne vergaderingen gehouden , en hebben zelfs de Gedeputeerden der Kwartieren daarin hunne eigene kamers gehad, maar hebben zij nog niet kunnen besluiten, om er, voor goed, hunnen zetel over te brengen, hoe geschikt het huis ook daartoe dienen kon. Thans, evenwel, is het tot een algemeen Landshuis aangewezen , en is een tal van werklieden ijverig bezig aan al hetgeen de vergaderplaats van 't landbestuur noodigs en deftigs eischt. Zoo is het dan op nieuw eene plaats van raadsvergadering geworden, en dáár, waar eenmaal kloosterbroeders de godsdienstige belangen' bespraken van het kleine deel der algemeene kerk, dat aan hunne zorg was toevertrouwd, daar zal nu de burgerlijke Overheid, in ruimer' kring, de belangen wegen van een talrijk en eigendomnielijk volk, in den
Wumkes.nl
12 gelieelen uitgebreideu omvang zijner staatkunde, regten, vrijheden en godsdienst, zoover althans de laatste in 't algemeen haren arm noodig heeft, om haar te verdedigen tegen den ijzeren dwang der Spaansclie Vorsten, wien de wassende bloei der nieuwe godsvereerino' een doom in liet oos- en eene aanhoudende onrust in 't harte is. De tijd heeft, op zonderlinge wijze, hier zijn spel gespeeld. Waar hij den vasten klomp niet overheerschen kon, daar dwingt hij den mensclielijken geest, om andere denkbeelden van hem aan te nemen , denkbeelden , niettemin, waarmede hij hem eene schrede nader aan zijne bestemming en waarde bragt, omdat hij zijne vrijheid begon te gevoelen.
1648. Op nieuw zijn vier en vijftig jaren weggesneld en het grijze gebouw steekt muren en toren nog even stevig omhoog als anderhalve eeuw geleden. Alleen de voorgevel heeft het geweld van wind en weder niet kunnen weerstaan en ondersteuning noodig gehad, maai1 staat nu oolc, met nieuwe kracht, zoo vast en hecht, dat hij den strijd weder durft aanvangen tegen zijne grimmige vijanden. Nog heeft bovendien het huis een bevalliger aanzien gekregen door zijne nieuwe, groote poort in den voormuur aan de straat. De Staten hebben ingezien dat het kleine, naauwe kloosterdeurtje verdwijnen moest, en dat een waardiger toegang pastte aan de plaats , waar de openbare, algeracene belangen des lands werden behandeld, en hebben derhalve den muur voorzien van eenen breeden in de Dorische orde gebeiteïdeii boog, waarboven twee groote, liggende leeuwen het gekroonde wapen van Friesland houden, met het opschrift: //door voorzig-
Wumkes.nl
13 //tigheid, regtvaardigheid en moed," eene wijze spreuk voor tijdgenoot en nageslacht. Vóór die poort stroomt thans een tal van menschen bijeen. Hunne vergenoegde aangezigten zeggen, dat ze hier gekomen zijn met een doel, dat hun na aan 't harte ligt, en zij drukken elkaar do handen en wijzen dan weder op eene plaats in den muur, ter zijde van de poort,, die met een groot kleed is overdekt. En geen wonder, dat zij zioli vrolijk gestemd gevoelen! In vereeniging met de îiooge deugden, waarvan het opschrift daarboven de namen bewaart, hebben de Nederlanden in aanzien en magt gewonnen en zijn zij opgeklommen tot een1 Staat, die van de wereld de erkenning, van vrij en onafka,nl:elijk eiselit. En de wereld heeft daarop regt gegeven, en voor de oogen van geheel Europa staan dáár de bloeijende, vereenigde gewesten, als een jong, maar krachtig rijk, onder eigene heerschappij. Taclitig jaren heeft de strijd geduurd, die eindelijk zijne vrijheid bezegelen moest. Tachtig lange jaren hebben moord en brand hunne dreigende wieken geslagen boven het kleine land, dat den moed had zich te verzetten tegen een Regent, zoo magtig en gestreng als Koning ITLIPS de tweede. Tachtig jaren achtereen zijn bloedsehavotten opgerigt geweest onder een volk, dat zich had voorgenomen vrij te zijn, en het bloed zijner edelste burgers is vergoten op het altaar des vaderlands. Maar dat bloed besproeide het zaad dat in de aarde lag, zoodat het wies en welig tierde, en als eene heerlijke plant te voorschijn kwam, die zich langzaam tot een' boom vormde en nu zijne twijgen uitspreidde, om elk in zijn lommer te laten rusten. De strijd is gestreden; de vrijheid heeft haar regt bevochten; de zon lacht weer vriendelijk over de plaats, waarvoor zij
Wumkes.nl
14 zich vaak bedekken moest, om het onregt niet te aanschouwen, dat een bloeddorstig geweldenaar daarop aanrigtte, — en het volk lacht weder even tevreden en gul, als liet immer deed, wanneer men 't in vrede en vergenoegdheid liet leven. Uit Munsters poorten heeft de vrede zich op weg gemaakt, om haren zegen over liet geteisterd land op nieuw uit te storten, en handel en welvaart volgen haar, om zich weder neer te zetten op den grond, die hen in eeie houdt en waarop ze kunnen bloeijen. Dáárom staan die aanffeziarten zoo vergenoegd; daarom begroeten zii den ö nieuwen dag met zooveel blijdschap, en dáárom kunnen die wakkere burgers zoo geheel hunne goedkeuring hechten aan 't besluit hunner Gedeputeerden, om deze gewigtige gebeurtenis in aandenken te houden bij 't nageslacht. Want zie! de poort opent zich, en met den Voorzitter aan 't hoofd, treedt het hooge Landsbestuur naar buiten en naar de plaats, die, in de muur van 't bewindshuis, voor het oog der toeschouwers nog verborgen is. Daar spreekt de President de verzamelde menigte toe; daar wijst hij haar terug op de thans voorbijgegane duistere tijden; daar wijst hij haar op het helderder uitzigt in 't toekomende, en, terwijl zijne stem trilt en zich oplost in dank des harten aan God, •— terwijl tranen in menig oog bewezen, dat zijne taal het gemoed getroffen heeft, — valt, op een tecken van zijne hand en onder het daverend hoezee! van al het volk, de voorhang weg en laat een leeuw zien, die in zijne linkerklaauw de zeven verbonden pijlen en in zijne regter een zwaard houdt, den vrijheidshoed dragende. Ter zijde ligt aan beide kanten de hoorn des overvloccls, en onder het beeldwerk is eene zwarte plaat aangebragt, waarop, met gouden letteren, te lezen staat: //dat Gedeputeerde
Wumkes.nl
15 //Staten van Friesland dit gcdcnkteeken hebben opgerigt //ter eeuwige gedachtenis aan liet sluiten en aflezen van //den vrede ta Munster, die een einde maakte aan den //feilen krijg, tachtig jaren lang, met Gods hulp, //door de algemeene Staten en de helden van Oranje //en Nassau gevoerd, tot bevestiging der ware godsdienst en der vrijheid en ter verkrijging van een //onafhankelijk volksbestaan." Dus moest dan, wonderlijk spel des tijds! hetzelfde huis, dat ééns werd opgerigt voor eene godsvercering, die éénig en algemeen kon heeten over de beschaafde wereld , in zijne eigene muren het aandenken dragen van haar verval, en daardoor het krachtig bewijs leveren , dat niets, ook de opvatting van Gods wezen niet, boven den invloed des tij ds verheven i s , maar dat de menschelijke geest voorwaarts streeft en steeds vooruit zal gaan in de kennis van Zijn bestaan, gelijk wel latere eeuwen een nog beter begrip aanschouwen zullen van Hem, die was, die is en die wezen zal! 1811. Nog altijd staat het huis, dat meer dan drie honderd jaren over zijn kruin zag henensnellen; nog verheft het zijne tinnen als weleer, doch het heeft het laatste tijdperk van zijn bestaan bereikt, 't Zijn dezelfde krachtvolle muren niet meer, als toen het, nu 163 jaren geleden , de vergaderplaats werd der landsregering. 't Is minder geworden. Zijn uur zal weldra slaan, want, hoezeer langzaam, is het niet minder zeker zijnen ondergang te gemoet gegaan, als alle aardsche dingen, die het zijn voorafgegaan en nog zullen volgen. De tijd heeft zijn merk op den grijzen klomp gedrukt en zijne daken en muren
Wumkes.nl
16 met de sneeuw van den ouderdom bestrooid. Maar moet, liet vallen; het zal niet vallen zonder roem en eer. Zoolang het kan, zal liet nuttig zijn , en eerst dan, wanneer' de kracht het begeeft en het stervend inéén zakt, eerst dan —• maar ook niet eerder — zal het zijne plaats ruimen. En nog kan het iets. Kerk- en wereldlijk bestuur hebben binnen zijne muren beraadslaagd, dat was in de dagen zijner grootheid , zijner jeugd en levenskracht. Waarmede kan liet dan, in de dagen zijner grijsheid, beter eindigen, dan door zich dienstbaar te stellen aan de bedeeling van regt en billijkheid, naar de algemeene wet ? — Zóó moet het zijn, — zóó zal het op waardige wijze zijn bestaan besluiten. En zóó is het op dit oogenblik. Dáár, om die groene tafel, zitten de regters van het Hof, in het eerwaardig gewaad van hun ambt. en dáár tegenover hen, staat de beschuldigde, wien het zweet des angstes op het voorhoofd staat. Zijn advocaat verdedigt hem, en gelijk de zinkende zich aan het zwakke rij sj e klemt, in de hoop, dat het zijn leven redden zal, zoo hangt hij aan de lippen zijns pleitbezorgers, die de dunne draad spint, waarmede zijn leven nog aan de aarde is gehecht, 't Is ook zoo zoet, dat leven, wanneer het schijnt in den diepen nacht eener gevangenis , of op een strafschavot ! Eindelijk heeft de verdediger gesproken; zijn laatste woord is weggestorven en eene stilte heerscht er in de vergadering , die loodzwaar op het hart van den beschuldigde drukt, omdat het eerste woord, waarmede zij zal worden afgebroken, de poort des levens of des doods voor hem ontsluiten moet. En dat w o o r d . . . . . . . doch daar laat, van boven, eene onzigtbare, medelijdende hand een sluijer vallen over het tooneel,
Wumkes.nl
17 welles gelijken de wereld te veel te aanschouwen heeft, om dat niet anders, beter te wensclien. En als de sluijer weder langzaam is opgeheven, en liet licht wederom helder en rein op het gebouw schijnt, staat «het dáár vreedzaam, zonder bewijs van leven, verlaten en stil in den zwijgenden nacht. Maar nu ook zakte de hand van den geest der geschiedenis langzaam neder, en zachter en zachter werden de omtrekken van het graauwe huis, en flaauwer en flaauwer werd zijne schaduw, tot zij ineensmolt met de zachte blaauwe lucht. De geest der geschiedenis verdween. Doch de geest van 't oud Landshuis was niet droevig meer. Was dan ook zijn oud verblijf gesloopt, — had het grootsch gedenkstuk moeten bukken onder eene magt, die zijn meester was, en zou met het laatste overblijfsel van zooveel roems de haiidelzucht des menschen spelen , •— toch had het bestaan met eere, — toch zou het leven in de bladen der geschiedenis en dáár met gouden letteren aangeteekend staan. Zijn aandenken was niet verloren, en waar dát blijft, daar mag de stof verwelken en verteeren; het leven sterft er niet. Dat was den geest eene magtige vertroosting; nu kon hij wat gebeurd was, vergeten. En toen aan zijne andere zijde nog de geest der toekomst opdook, en deze ook zijne hand uitstrekte, en op dezelfde plaats een huis te voorschijn kwam, dat menschlievendheid er had opgerigt om ouderdom en behoefte eene toevlugt voor hunne grijsheid en jammer te verzekeren en een rastigen weg naar 't graf, — toen glinsterden een paar hemelsche tranen in zijne oogen; toen dankte hij den tijd dat de roemruchtige plaats, die hem lief 2
Wumkes.nl
was geworden, nog aan waarachtige weldadigheid zon worden toegewijd, — en toen werd in zijn verruimd gemoed het voornemen rijp, om er zijn verblijf te houden. En hij wensclite dat dit lana; zoo duren mo.H; en nog liet verste nageslacht niet vervreemd zou zijn van die heerlijke deugd, die steeds in ÏYiesche harten wone ! L. • D. B. N. •<^<»;> -ooc-^o-—
1 8 ME! «77 TE LEEUWARDEN".
''t "Was een wonder ruwe gast die oude Heer, die omstreeks liet jaar 1770 een der voornaamste huizen aan de breedzijde van de Nieuwstad te Leeuwarden had betrokken, en dien gij eiken zomeravond hadt kunnen vinden, in wolken van tabaksrook gehuld, zittende op een der banken' onder den groot-en luifel voor zijne woning. Hrj had lang gezworven de geheele wereld door. In India had hij zich onmetelijke schatten verworven , en nadat hij , in het vaderland teruggekeerd op onderscheidene plaatsen rust had gezocht, zonder die te vinden, had hij eindelijk in zijne geboorteplaats zijne teiitc opgeslagen, 't Was een echte Nabob, maar gelukkig scheen hij niet. Altijd stond zijn oog donker, en geen woord kwam over zijne lippen of het ging vergezeld van cene menigte gruwelijke vloeken. Aan God geloofde hij niet, zoo als hij zeide,
Wumkes.nl
19 met do eeuwigheid spotte hij als er van gesproten werd , maar bij dien spot betrok toch steeds zijn gelaat alsof er de schrik op was afgedrukt, en 't was klaar te zien, dat hij door die spotternij de wroegingen van zijn geweten zocht te verdrijven. }>ijgeloo~ vig v/as hij uitermaten, zooals men dat meer vindt bij zulke sterke geesten, want ongeloof en bijgeloof wonen 't liefst bij elkaar. Hij had niemand, die hem lief had, dan een csiiig kind, eenc lieve dochter, en ook van deze zei de men dat zij haren vader meer vreesde, dan beminde. In allen gevalle bezat hij hare liefde niet meer geheel on alleen. De oude heer was ziek geweest. Een jong geneesheer was aan zijne sponde geroepen. //Wat scheelt mij ?" vroeg cle kranke op angstio;en toon. //Gevolgen van vroeger leven," fluisterde'hem de geneesheer in 't oor, omdat hij dat woord niet luide wilde uitspreken in tegenwoordigheid van het sehoonc meisje, dat de legerstede van haren vader niet verliet. //Hel en duivel! wat raakt u dat? genees mij maar," //.Gij vroegt mij naar uwe kwaal, ik vond geciiereden om de oorzaak voor u te verzwijgen." De kranke zweeg. De geneesheer ging, maar kwam spoedig, kwam dikwijls weder, en ook nadat de ziekte geweken was, scheen de geneesheer zich niet té kunnen afwennen van dagelijks in de woning van den rijken woesteling in te keeren. Deze had zich aan den doctor gehecht, misschien omdat deze een blik had kunnen werpen in zijn vroeger leven; maar zijne dochter gevoelde zich nog veel meer aan den jongen verstandigen man verbonden, en die twee waren alras tot de overtuiging gekomen, dat ze elkander lief had2*
Wumkes.nl
20 den. Hij beleed haar zijne liefde en haar hart sprak te luide, dan clat ze zich niet geheel aan hem zoude overgeven. Die liefde was intusschen voor haren vader lang een geheim gebleven. Dat kon het niet op den duur. Op zekeren avond trad de do eter binnen en de huisvriend werd met een //bravo !" door den oude verwelkomd. Deze was opgeruimd en vrolijk, en het scheen nu tijd te zijn om hem deelgenoot te maken van hunne hartsgeheimen. Hij gaf der geliefde een wenk. Deze bloosde wel: maar gaf toch een teeken van toestemming , e n . . . . de do eter vroeg aan haren vader de hand zijner geliefde. Gij kunt u niet voorstellen de razernij , de dolle woede, u niet denken de duizendmaal herhaalde vloeken , die uit zijnen mond stroomden, cle scheldwoorden , waarmede hij den minnaar van zijn kind overlaadde. Hij sprong op van zijnen stoel en zou gaarne den geneesheer ter deur hebben uitgeworpen. Deze in zijne schoonste hoop teleurgesteld, vond het raadzaam vrijwillig heen te gaan. Hij ging met een treurend hart en liet zijne geliefde snikkende en weenende achter. Wij willen u niet pogen te schetsen de smart der geliefden, noch verwijlen bij de menigvuldige middelen , waardoor de verboden liefde zich zocht schadeloos te stellen. Wij willen alleen zeggen, dát de geliefden zeer goed wisten, dat ze elkander bleven beminnen , al was het, dát ze elkaar zelden konden spreken; en wij voegen er bij dat de oude heer nog ruwer en woester scheen geworden te zijn, na de gebeurtenis van dien laatsten avond, waarop hij den geneesheer in zijne woning had gezien.
Wumkes.nl
21 Het jaar 1773 spoedde ten einde. Het was oudjaarsavond. In zijnen grooten schanslooper gewikkeld zat de Nabofa in liet hoekje van den haard. Hij was stil en in zich zelven gekeerd; hij dacht aan vroegere dagen. Soms scheen een glimlach om zijnen mond te komen, soms weder zag zijn oog donker en balde hij onwillekeurig zijne vuisten. Zijne dochter zat tegen over hem, maar in langen tijd was er door geen van beiden een enkel woord gesproken., Eindelijk zag hij naar haar op. Zij zat met de hand aan 't hoofd; zij weende. //'t Schijnt wel," en eene menigte vloeken vergezelden dit woord, //'t schijnt wel dat ik geen vrolijk gezigt meer zien mag." //Ik heb geen gelukkig jaar gehad, vader !" //Zoo, hm!" Beide zwegen weder; maar het gelaat van den oude was in de laatste oogenblikken bleek geworden, en zoo opvallend bleek, dat zijne dochter eindelijk veroutrust vroeg: //Wat is het, zijt gij niet wel?" //Gij geen goed jaar gehad, het volgende zal voor n en voor mij beide wel niet beter zijn. Hel en dood! Het is zoo spoedig Mei . . . de 8 Mei! Heen., neen. ik ben niet wel." Er moest een geneesheer worden gehaald, en het moest zijn oude huisvriend zijn, die nu, meende hij, de dwaasheid van zijne dochter te trouwen, wel uit zijn hoofd zonde hebben gesteld. Deze wist niet, wat hem overkwam, toen hij zoo onverwacht werd geroepen aan de woning, die zijn grootsten schat bevatte: Hij liet zich niet lang wachten. De beide mannen zagen bij de eerste ontmoeting
Wumkes.nl
elkander aan met tamelijk onaangename gewaarwordingen. Beide zwegen. Eindelijk vatte de geneesheer liet woord , en zeide .' //Gij hebt mij laten roepen, uwe ongesteldheid schijnt inij niet van zeer ernstigen aard." //Gij kunt toch v/el zien, dat ik ontsteld ben en bleek." //Nu j a , wat is- er dan geschied? of heeft de oudjaarsavoud u tot zelfbeproeving gedrongen, en is de rekening niet effen?" //Dat raakt u niet, maar gij zijt een geleerde immers , ik wil alleen maar van u weten, of liet waar kan zijn, dat, zooals de menschen algemeen zeggen, op den 8 Mei van 't jaar 1774, de wereld kan vergaan." //Ik wil wel gelooven, dat liet leem geschieden, maar of liet gebeuren zal, daaraan twijfel ik zeer." Als dat het is, wat u heeft ontsteld, kunt gij tamelijk gerust zijn, vertrouw ik, schoon..... Maar de laatste woorden werden niet uitgesproken; hij had willen zeggen: //Schoon zulk eene onrust misschien voor n niet kwaad zou zijn. //Zpo ? het kan wel geschieden dus, maar het zal niet geschieden, deukt gij, — zegt gij ten minste om mij gerust te stellen. Zoo? Maar voel eens, hoe mijn hart klopt, hoe ik beef. Ik kon nog wel voor dien tijd voor den duivel zijn." //Ik zal u een e aderlating doen !" Het geschiedde en de areneesheer çnnv heen. Onopgemerkt had hij de geliefde teeder de hand gedrukt, en met liefdevollen blik scheidden de beminden. Yan tijd tot tijd kwam de geneesheer zijnen kranke bezoeken, wiens onrust gedurig grooter werd. Zijne twijfeling werd overtuiging, dat de ondergang der
Wumkes.nl
23 wereld nabij was, en angst en schrik vervulden zijn hart. De jonge geleerde zocht we! die overtuiging te schokken, nu eens door redenering, dan eens met bespotting van dat bijgeloof. Het mogt niet baten, Let denkbeeld, dat de wereld moest vergaan, had zalken vasten wortel geschoten, dat niets ter wereld hem de vrees daarvoor ontnemen kon. En hij was het niet alleen in Leeuwarden, die de vernietiging der aarde verbeidde. Er waren wel velen, die er mede lagchten , maar velen ook die onder dien lach hunnen angst Kochten te verbergen; er waren slechts enkelen in Frieslcwuh hoofdstad, die den 8 Wel niet de gewone vrolijkheid verbeidden. Er scheen, wel reden te zijn voor die vrees. De storrekundigen hadden berekend, dat de planeten Mercurms en Mars zeer nabij de aarde zonden loopen en dnt zij op don 8 Mei het naast bij onze aarde zouden zijn. Eén hunner had duidelijk genoeg do vrees tekennen gegeven , dat de gioote hemelligchamen elkander zouden raken. Dit werd bekend, verbreid, en men verwachtte op dien dag eene schok, die de geheele aarde uit hare naven zoude doen bersten en een einde maken aan haar bestaan. Er waren er wel, die met kracht van redenen dat bijgeloof zochten te bestrijden, en die. vrees zochten te doen verdwijnen en de Staten, van Friesland deden wel hun best, om de bekommeringen der goê gemeente weg te nemen, maar niets mogt baten. En het waren geenszins de geringe standen alleen, die de schrik om het hart sloeg; ook de aanzienlijken zaten neder met trage handen en slappe knieën, in zak en assclie. Hoe meer de vreesselijke dag naderde , hoe meer de algemeene schrik en ontsteltenis zich openbaarden; zij schenen besmettelijk te zijn, en ook
Wumkes.nl
24 dezulken aan te tasten, clie nog voor weinige dagen in hunne ongeloovigheid hadden geroemd. Het zag er treurig uit in Friesland» hoofdstad. De straten waren ledig, de gansche week door; de kerken waren tot stikkens toe gevuld alle dagen, zoo menigmaal er godsdienstoefening gehouden werd. Van de kansels werd de vrees eer gevoed, dan bestreden, en van cle angstige bekommering aller harten werd partij getrokken, om tot bekeering te dringen. De schrik en liet verderf der goddeloozen werd met gloeijende kleuren geschilderd, als zij eens zouden vallen in de handen van den levenden God; en de predikanten gaven zei ven voet aan het vermoeden, dat ook zij den naderenden ondergang der wereld duchtten. Het zag er treurig uit in Frieslands hoofdstad. De hand die tot den arbeid was geroepen, was ledig of vouwde zich tot het gebed der wanhoop en der vrees. Waartoe ook langer arbeid, daar het einde aller dingen reeds bij uren werd berekend? Honderden waren door den angst op het krankbed geworpen. TSTering en hantering stonden stil; vele winkels bleven gesloten, alles bereidde zich ter dood. (*) De oude woesteling vooral werd verpletterd onder het gewigt der verschrikking. Jegens zijnen geneesheer werd hij met eiken dag zachter; nimmer had hij op zulken teederen toon zijn kind toegesproken. De oude woestheid scheen verdwenen en slechts zelden kwam er een vloekwoord over zijne lippen. Als het 's avonds donker werd, moest altijd de docter worden gehaald, omdat hij zich ongesteld gevoelde, (*) Men leze over die aleemeene vrees: MARTINET Hist. der wereld V pag. 170 V. en YPEY, Kerk. Gescfi. der 18 Eeuw X pag, 66! , vr.
Wumkes.nl
heette het, maar in waarheid omdat hij niet alleen wilde zijn. Zijne dochter was gaarne gereed aan liet verlangen van haren vader te voldoen, en haar vriend liet nooit lang op zich wachten. Veel werd er over den naderenden ondergang der wereld gesproken. De oude werd wel kalmer bij de gedachte aan zijn einde; maar hij sloeg er onbepaald geloof aan. Zijne dochter echter zag den 8 Mei zonder eenige bekommering te gemoet. Zij had te veel vertrouwen op de verzekering van haren beminde, dan dat er nog eenige vrees in haar hart heerschen zoude. Zij verontruste zich wel over haren vader, bij wien die ondergang der wereld eene idee fixe geworden was, maar kon toch. soms niet nalaten te spotten met zijne bij— geloovigheid. Op een avond zat het drietal rustig bijeen. Er was nog slechts eene maand over om zich voor te bereiden voor den dood, zoo dacht de oude zondaar bij zich zelven. De tijd was kort genoeg om zijne rekening voor goed af te sluiten, meende hij, want hij kon sints lang niet meer verbergen, dat zijn ongeloof aan de eeuwigheid slechts was voorgewend. //Ik wou," zoo sprak hij," dat ik het kwaad kon herstellen, dat ik gedaan heb, maar dat is' onmogelijk. Ik wilde gaarne nog wel veel goeds doen, als het mijne zonden kon bedekken, ja, ik wilde dan ook deze laatste maand levens daarvoor geven en maar terstond sterven , als clat baten kon. Ik wilde dat ik nog zooveel gelukkig kon maken, als ik ongelukkig gemaakt heb." //Indien gij dat wilt," antwoordde de geneesheer, //dan zonde ik u raden met uwe dochter te beginnen. Gij hebt haar geluk verwoest door mij hare
Wumkes.nl
hand te weigeren. Herstel wat gij gedaan hebt en geef mij uw kind." Het was of eene slang hem gebeten had, zoo scheen dat woord hem te treffen, dat hij geenszins had kunnen verwachten , immers hij rekende, dat ieder zoo vast aan 't einde der wereld moest gelooven als hij zelf. Allengskens scheen hij te bedaren en lang bleef Mi zwijgend voor zich zien. Het was een pijnlijk oogenblik voor de beide geliefden. Eindelijk zeide hij: //Trouwen? trouwen op den rand van 't graf, welk eone razernij! Als de aarde nog zoo vele j aren stond als da
Wumkes.nl
27 kleed!" Met deze laatste woorden zag hij met een onbeschrijfelijk weemoedig oog zijne dochter aan. De volgende dagen spoedden haastig heen, al te haastig voor lien, die den laatsten levensdag zoo nabij waanden. De jonge docter scheen geene andere patiënten te hebben, clan uien ouden heer op de INieuwstad; waar zoude bij ook liever zijn dan bij zijne beminde bruid? De Leeuwarder burgers hadden oog noch oor voor v/at er bijzonders gebeurde in de stad; maar toen in de kerken de namen van den iongen geneesheer en zijne bruid werden afgelezen, als die voornemens waren in 't huwelijk te treden, toen was de ergernis groot bij de gemeente, omdat men zoo roekeloos kon zijn bij den dreigenden dood. Bij menigeen ging de ergernis zoo ver, dat men zijn eigen toestand een oogenblik kon vergeten, om het vonnis over het jeugdig paar uit te' spreken1, dat was als in de dagen van NOACIT, toen men was etende en drinkende en trouwende en ten huwelijk "uitgevende, totdat de zondvloed hen allen wegnam. Nooit werd een dag met meer vrees en ontzetting te gemoet gezien, als die van den 8 Mei 1774, en zelfs onder hen, die zich geheel vrij waanden van bijgeloof, waren er niet weinigen, die toch met een beklemd hart, met eene mengeling van hoop en vrees dien dag verbeidden. De nacht, die dien dag van ontzetting voorafging, werd door de meesten slapeloos doorgebragt, in gedurig gebed. Eindelijk braken de eerste stralen van het morgenrood door. Weldra verhief zich de zon boven de kimmen. Een liemeische Meidag was aangebroken. De verjongde aarde wás gekleed in het
Wumkes.nl
28 feestkleed der lente; zij scheen hare uitvaart in praalgewaad te willen vieren. De onbewolkte hemel lokte tot vrolijkheid; de zon zond hare liefelijke stralen naar de schoone aarde; de natuur was vrolijk en het gevogelte zong het bekoorlijkst lied; maar de menschen waren als ter dood veroordeelden, angstig wachtende op den laatsten slag. Daar waren slechts enkele harten, die vrolijk sloegen in Leeuwarden op dien dag, en had men ook een blij gelaat gezien, men had dat als eene godslastering beschouwd. Daar trok op dien dag een bruidspaar naar Gods heiligdom. Daar was niemand, die het vergezelde. Die beide minnenden dachten aan sterven niet en in plaats van vrees las men de vreugde op hun gelaat. Die twee werden, te midden der algemeene spanning niet eens opgemerkt, dan toen het verbond hunner liefde gesloten werd, hun huwelijk bevestigd, door den dienaar des Evangelies. De vergaderde schare kon het zich niet voorstellen, hoe de verharding der harten tot zulk een tarten der goddelijke wrake kon komen; maar evenzeer stond zij verbaasd, toen de leeraar de jonggehuwden toesprak, als hadden ze nog jaren en jaren te leven. Weldra echter bande de verwachting des doods elke andere gedachte bij de vergaderde menigte, die dáár toefde en dáár bleef om in de kerk te mogen sterven, en het jeugdig echtpaar keerde vrolijk weder in de woning der bruid, waar haar vader hen beidde in een' toestand, die grensde aan zinneloosheid. Mijne lozers kennen dien vader reeds, en kennen die twee jonge echtgenooten, die het wagen durfden op dien dag van verderf het heilig feest hunner liefde te vieren, en ons verhaal loopt ten einde. Die bruilofts-
Wumkes.nl
dag had wel vrolijker kunnen zijn, dan in de gegeven omstandigheden, maar het jeugdig paar had zijne hoogste wensclien verkregen, en had het liú'drachtig gejoel van een bruiloftsmaal niet noodig om blijde en vrolijk te zijn. De toestand van den ouden lieer wekte Intusschen bij zijnen nieuwen schoonzoon bekommering. Hij was op het punt van krankzinnig te worden. Er werden hem echter terstond cenige droppelen toegediend, die weldra de gewenschte uitwerking hadden. Hij viel in slaap en sliep voort. Eindelijk viel de avond. De hoop begon in menig hart te herleven. De nacht spreidde weldra zijne vale wieken uit over de stad, en in plaats van het gebed der wanhoop werd de vurige dank voor de goddelijke lankmoedigheid gehoord in menige woning. De morgen van den 9 Mei brak aan. De vrees was geweken , de doodsangst was gebannen. De doodsche stilte in de stad maakte weder plaats voor leven en beweging. Alles keerde weldra weder tot zijn vorigen toestand terug. Men bespotte nu elkaar om zijne ligtgelooviglieid en zocht eigen1 angst en bekommering te ontkennen en te bemantelen, en weldra was de geduchte dag van den 8 Mei vergeten met al zijne angsten en verschrikkingen. Alles keerde weder tot vorigen toestand, de werkman tot zijn arbeid, de koopman tot zijn handel; maar ook de ligtzinnige tot zijne ijdelheid en de zondaar , die bekeering gezworen had, tot zijne zonde. Zoo weinig vermag de schrik uit te werken op de harten der menschen als de liefde Gods hen niet tot verbetering vermas? te dringen. O
o
O
De morgen van den 9 Mei brak aan. De beide jonge echtelingen, die de hoofdpersonen zijn van ons verhaal, zaten aan de sponde van hunnen vader, die
Wumkes.nl
nog sliep. Zijn schoonzoon voelde zijne pols en stelde zijne lieve ecîitgenoote gerust. Eindelijk sloeg de grijsaard zijne oogen op, zag verwonderd om zich & heen. Hij kon nie'c gelooven, dat de 8 Mei voorbij was en de aarde nog stond. Weldra echter werd hij overtuigd. Hij sprak niet veel,'en zat lang peinzend neder. //Ik geloof toch," zeide hij eindelijk,' //dat die schok mij goed gedaan heeft: ik ben er beter door stworden. Zou er nog rust zijn voor dit vroeger zoo onrustig hart ? Kinderen ! vreest gelukkig ! gij .hebt een vader die u lief heeft, u beiden lief heeft, eu u gelukkig wil maken. Gij zult genoegen van mij beleven, zoo waar er een God leeft," Zulke woorden en met zooveel teederheid uitgesproken , had zijn schoonzoon , maar ook zijne dochter, nooit van hem gehoord; maar hij heeft woord gehouden. Hij is een beter mensch geworden , een sieraad, voor de stad en een steunpilaar voor do kerk. Hij werd de vreugde van zijne kinderen en kindskinderen, en' hij heeft dagen van geluk beleefd , zooals hij in weelde en overdaad nooit had gekend, want hij leerde de vreugde kennen van lief te hebben en gelukkig te maken. B. 1S53. • • H. v. B.
Wumkes.nl
31
VAN QÜB-NÜORBSCHE
MET OÜD-ÏEIESOHE
EIGENNAMEN.
Niet zoozeer om een. eenvoudig bewijs te geven, dat er overeenkomst tusscîien de Eigennamen van deze Volkeren bestond, en nog bestaat; maar om aan te toonen, dat tusselieu liet oudere Friesland en de Noormannen meerdere eenheid heeft bestaan, dan onze Geschiedschrijvers ons te bock gesteld hebben, was mijn doel met deze regelen en namen. Die feliikheid is ü'een toeval, maar doet aan een nader en vroeger verband van die Volken denken; en dit bepaalt zich niet alleen tot deze namen, maar tevens is er overeenkomst tusscîien hunne zeden, gewoonten en Godsdienstige begrippen; en eerst, nadat ODIN of WODAN zijne B,omeinscIi-]N~oordsche Godenleer had ingevoerd., begon hieromtrent eenige verwijdering te ontstaan; want noch de Friezen noch de Angelsaksers erkenden, mijns wetens, ofschoon toen ook Heidenen, die Godenleer. Ik zeide: Romeinscn-Noordsche Godenleer, en waarom ? Omdat ik zooveel overeenkomst in de hoofdzaken tusscîien die beide leer en vind , en ook eenige weinige sporen van overeenkomst in den bouw van beider talen ontdek, geheel afwijkende van hunne zustertalen het Angelsaksisch en Oudlïiesch, ofschoon hunne taal, de norreense/te, (nu de Islandsche genoemd), overigens uit denzelfden bron als deze moet zijn ontstaan. Ik houd het er voor, dat zij, die de Eomeinsche Godenleer het aanzijn hebben gegeven, (want
Wumkes.nl
32 vroeger hadden de liomeinen ook geene persoonlijke Godheden,) uit denzelfden stam ontsproten, (*) — men lette er op dat het Romeinsche Rijk uit bestanddeelen van verschillende volkeren zijn bestaan ontvangen heeft — althans naauw met hun in aanraking zijn geweest; en dat zij met de Angelsaksers , aan wier taal vroeger eenen anderen naam moet behoord hebben, en met de Friezen, de eene iets vroeger de andere iets later, het grootste deel der landen, door de Kimbren en nog vroeger door de Kelten in die streken bezeten, in bezit genomen hebben, waarvoor ook hunne talen, als verschillend van die der Kelten en Kimbren , spreken , van welker beide laatste men evenmin • als van cle drie eerstgenoemclen, ten gevolge van de waas, welke over de Geschiedenis van dat tijdvak als nog ligt, den vroegeren oojsprong kan uitvorschen. De verwantschap in de taal, zeden en gewoonten van die drie volken is te groot, om niet een vroeger verband tusschen hun te stellen; en de belangstelling, welke zij in hun onderling lot stelden, zoo duidelijk, dat dit niet te betwisten valt, wanneer men hunne geschiedenis oordeelkundig leest, en hunne veroveringen in Engeland en hunne zoogenoemde strooptochten langs de kusten der Woord- en Middellandsche zee e]i hun dieper indringen in cle landen niet met een fanatiek christelijk, maar alleen met een staatkundig oordeel nagaat, en in het oog houdt, dat de vermeestering van die landen, onder, en deels door, het christendom in eene niet getrouwe, maar uiterst partijdige voorstelling in cle Geschiedenis van dat (*) Men zie E. JÜKET., Der Gcrmanischen Urspriing der Lateinische Spracüc nnd des Roiu. Reiclis. Breslau 183U. ui. 182 en eld.
Wumkes.nl
53 tijdvak is gegeven, en de Noormannen ons altijd, als vijanden van de ïranken, met de zwartste en hatelijkste kleuren zijn afgemaaid ; en daarbij in liet oog houdt, dat de toenmalige Bestuurders, onder welken naam dan ook, hetzij Graven, Prinsen, Hertogen of Koningen, alles zullen in liet werk gesteld hebbeu on; hun gezacli en macht te handhaven en de hulp vau hunne naburen, de Noormannen, toen zonder twijfel zullen hebben ingeroepen ; •— ook het plaatsen van zoogenoemde Noordsche Graven, welligt meerendeeL; verdrevene Bestuurders in liet oudere Friesland, dooi de Frankische Vorsten in deze landen, doen deze denkbeelden niet geheel verwerpen, ook hunne {.! odsdienst kan hiermede in het spel zijn geweest. Ten aanzien van het laatste willen wij hier uit de: Messager des Sciences el Arts 1847, I I I , 290, ecno zinsnede uit de verhandeling van den Heer HENAUX : Les Normands dans Ie Pai/s de Lieg e, aanhalen ; \\r\ zegt aldaar: //La lutte dite normande dura plus d'un siècle ii que Ie petit Koyaume de Danemark aurait etc iricapable de soutenir senl sar toutes les côtes occidentales de TEurope. Cette lutte disons nous ne serait elle poiiit plutôt les derniers efforts du polythéïsme contre lu Ghristianisme? West ce point nne revolte souteiuie tt alimentée par 1'argent et la vie des Gaulois et des Germains polythéistes, que persecutaient si cruellerncnt • les Gouvememens ehrétiens ? En conscience les vieii les doctrines religieuses pouvaient-elles s'amiihiler saus combattre?" Wanneer men dit alles in aanmerking neemt en deal te scherpe punten van de Geschiedenis wat rondt, en in het oog houdt van wicn wij onze Sagen en onze Geschiedenis ontvangen hebben, en dan daarbij Je
Wumkes.nl
34 daartoe betrekkelijke oude stukken, zoo wel die uit het tijdvak der Franken in hunne romantische verhalen en in hunne Annalen, als de oud-duitsche Gedichten, de Nbordsclie Sagen . en cle hier en daar verspreide stukken raadpleegt, welke thans hieromtrent liet licht zien, en die- onze voorgangers niet hebben'kunnen raadplegen, dan komen wij op een ander veld en leercîi uit meer onpartijdige oogen zien, houden op naschrijvers te zijn, en hierdoor zullen wij meerdere zekerheid omtrent het juiste wezen van onze Geschiedenis erlangen. "Welligt zal dan ook wel iets op de verhalen der Romeinsche en Grieksche schrijvers, die over de Germanen, —• mijns oordeels aldus door hun genoemd, omdat zij aan hunne grenzen woonden en alEoo de tegenover zijde van de grenzen van hun rijk vormden—• geschreven hebben, af te dingen ziin, met betrekking tot de zeden van die volken, die zonder twijfel eeue meerdere ontwikkeling gehad hebben, als zij ons verhalen; maar die verwijfde, ik meen geciviliseerde Romeinen en Grieken konden zich geen denkbeeld maken, hoe het mogelijk was, dat die volken, ouder zulk een koud klimaat levende en zoo weinig behoefte hebbende, een en legelmatigcn staat zouden kunnen vormen. Bovendien zagen zij hun slechts in den oorlog en nooit in hunne vreedzame woningen in vredestijd. Waren zij zoo woest geweest, als zij ons die afschilderen, clan voorzeker hadden de Eomeinen niet te vergeefsch met hunne talrijke legcrbenden hun getracht te overmeesteren. Ik noemde de Germanen. Ik heb veel over den oorsprong dier benaming gelezen, maar'konde mij, met uitzondering van een gevoelen, dat van den geleerden oudheidkundigen MÖSEE, met geen dier gevoelens vercenigen. Deze is in zijne Omabrikhische GesehicMe I ,
Wumkes.nl
35 127 noot b en 129 noot b, hieromtrent nog al breedvoerig. Wij zuilen hieruit liet een en ander aanstippen. Hij zegt daar: ar, er, ir, ar, ter beteckeiit in alle talen, die hij kent, quodiibet extremnm, iets dat aan hei uiterste van een geheel is, zoo wel in eenen eigenlijken als in eenen fîgnurlijkeii zin, en alzoo: het hoogste en liet laagste, begin en einde, eer en schimp, rood en zwart enz., en geeft daarvan voorbeelden. Eindelijk zegt hij: Het eiland Sndheia, waaruit Hercules de ossen van Gerion wegvoerde, was ten dien tijde een JJÜima Tlmle, even als Arcîiangel, porlus Ultimns, en Hercules zelf heet op zijn goed duitscli //een ïndievaarder" lixiremos qui currit ad Indos. De schrijvers gebruiken het ook zoo, als zij zeggen: Si quis alias Hercules etc. Si qnis antiquior Hercules etc; en Herculis Cohcmnae, zijn de uiterste streken, enz. VAKEO van de 48 groote veldheeren sprekende, die allen den bijnaam Hercules gevoerd hebben, schijnt hierdoor die, welke op de grenzen van het Eomeinsche Rijk lagen, te hebben bedoeld. Zoo vindt men een Hercules Mareustmus, terwijl Maximinianus ook den bijnaam Hercules voerde. Op zijne Inscriptie vindt men: //Ampîificato per orientem et occidentem imperio Bomano et nomine." Ook hieruit blijkt het, dat hij een grensbevelliebber was. THIEKBY in zijne Ilist. des Qaules I 22, zie SCHAYES, Les Pays Bas avant et duraiit la dominaiion Bomaine, Brux. 1887, I 10, zegt aldaar: //Quïconque rélléchit à 1'amour de I'antiquité pour les Symboles, cesse de voir dans 1'Herciüe Phénicien irn personnage purement fabuleux ou tine pure abstraction poétique. Le Dieu né a Tyr, Ie Jour même de sa fondation, protecteur inseparable de cette ville, ou sa statue est enchainee dans les temps de perils • publics. Voyageur intrepide, posant les bornes 3*
Wumkes.nl
38 du monde, fondateur des villes tyriennes, un tel clieu n'est autre en rcalité", que Ie peuple, qui executa les grandes clioses. C'est ie génie tyrien personnifié et déiflei" TACITUS Lih. Gersn. zegt, van de Germanen sprekende: //Enisse apud eos et Herculem memorant, primumque omnium virorum fortium, et superesse adhue lierculis Colmnnas, f oma vulgavitf hij had liet dus bij gerucht, en verder: //siye adiit Hercules, seu quidquid ibi magnificuin est in claiitatem ejus leferre consuevimus." De kolommen van Hercules zijn dus, mijns oordeels, denkbeeldig, en duiden, ofschoon zij wel eens figuurlijk voorgesteld zijn, niets anders aan, dan de grenzen van een lijk; en de Germanen konden dus gerust aan de Eomeinen zeggen, dat ook zij, evenals de Ilomeinen, kolommen van Hercules hadden. Men behoeft alzoo niet naar de stoffelijke kolommen te zoeken, gelijk onze voorgangers gedaan hebben, want het zijn dan niets anders dan de grenzen van een gebied, hetwelk clan eens meerderen dan wedeïom minderen omvang hebben. Het is mogelijk dat dit weinige den Geschiedkundigen stoffe geeft tot "nadere overweging, het was daarom dat ik het hier ter neder schreef; want ook vroeger werden wij onder de Germanen gerekend en Germanie was dus toen ons vaderland. — Vaderland? Wat beteekent dit woord lezer? Is het het land onzer vaderen n het land waar aij voor eeuwen en wij thans het lieht zagen? Doch neen, dit was hunne en is onze Geboortegrond. Wat is het dan? Ik moet bekennen het niet te weten; het schijnt een toverwoord. Zal ik er iets van maken, dan moet ik het voor een Hercules houden, voor een: 'Peuple cpá exe- ' cute des grandes et des petites cJwses, Ie génie personnijié ei déijïé du moment. Wij tegenwoordige bewoners van
Wumkes.nl
37 Friesland hebben in cle laatst verloopene eeuw reeds verscheidene van die Herculessen gehad, als: 1. Republiek van cle zeven Pro vintien, 2. Bataafsclie Republiek, 3. Koningrijk Holland, 4. Franseh Keizerrijk, 5. Souvereiniteit der' Nederlanden, 6. Koningrijk der Nederlanden, van hetwelk een gedeelte wederom Koninkrijk België is geworden. Van de vroegere, zoo als de Boincinsclie, Merovingische, Frankische, Karolingische, Utrechtsche, Hollandsche, Beijersche, Saksische, Geldersche, Spaansche enz. zullen wij maar zwijgen. Wat onze woordenlijst betreft, zij is slechts eene proef, en wij geloven gaarne, dat wij in de gelijkstelling wel eens zullen gedwaald . hebben, doch dit is menschelijk, en zij die het beter weten, zullen dit wel aanvullen. De oud Noordsche heb ik uit hunne Sagen en uit SAXO GRAMMATICÜS getrokken, van hier dat er eenige met latijnsche uitgangen in voorkomen. Ik heb die uitgangen behouden, omdat ik op dit oogenblik de oorspronkelijk noordsche niet voor den geest had, en ik liefst terug wilde geven, wat ik gevonden heb. Nevens een mans naam heb ik ook wel eens een vrouwen naam geplaatst. Ik wensch, en dat was mijn doel, dat deze, hier vluchtig heengeworpene en oppervlakkige beschouwingen, met betrekking tot onze oudere Geschiedenis, zijne beoefenaren mogen opwekken, om dezelve met den meesten ernst en onpartijdigheid op nieuw na te gaan, en ons eens met hunne uitkomsten over dit oudere tijdvak bekend maken. Leeuwarden, 1853.
DE HAAN HETTEMA.
Wumkes.nl
WOOBDENLIJS T, A. Aevar, Eeirwe. Agi, Agc. Aggo, Aggus, Agge. Aki, iiulvc. Algcmiïr, Algautr, Älgeir, Alger, Alger. Al/, Halbe. Alli, Alle. , Æ / , .4fö/; Æ / , Alef. Aloar, AJverus, Oli'eït. /i«, Annis, Aime. Ârie, Arie, Arjen, Aart. y/M-, Aese, Aesge. Ashrand, Ysbiand. Askr, Aesgcï. yiüo, Omve, Anwe.
Bo, Bou, Bouwe. Bui, J3ote. Botilda, Botje. Bolli, Bode. B-raînus, Bram. Branclr, Biandt. Brigil, Brecht. Brod, Broddr, Broer. Bruni, Bruin. Budle, .Botte. BVJJO , Bucfais, Bucho.
Bokte. Bui, Bue, Bouwe. Ö. zie T. E. JBava, Eeivwe. Wobo, Ebbe, Epke. Ælif, Eilof. Birihr, Eexke. J'Jisa, Eise. liillis, Eets. Mgja, Elskje. JBWa, Eelt. Em/ma, Emma. Kppo, Eppe.
B. SaMer, Baldr, "Walter, Wolter. Barre, Barri, Barro. i?Æ-,"^w, Bart. Baugr, Bauke. Beigver, Beilce, Beinîr, Bæen. Beite, Beitskc. F. Bero, Barro, Bera, Beeitje. Firma, ïenne. JJico, Pieke. Jjiorno* Berend, Fö?co, Eotteit,
Wumkes.nl
39 G. Iferian, Heere. Galar, Gale, Gaele. Herkia? Herke, Hertje. iQalmar, Gelmer, Jclmer. Herleius, llarle. eafwar, Garmen, Germer. ^erlevnar, Gcrlof. 6Ww, GWf, Gauke. Herothus, Heere, Herre. ffeirre, Geertje, Geurtje. - ^ n , H e n c Geirraudr, Geirröä, Gsir- -tiettia, xiette. rudr, Geuit, Geurt. Eialle, Iljalii, llialto, lliah Gellir, GelUs, Gils, Gel^ Jelle > J e l t e lof, Jelie, Jillis. Hialmar, Jelmcr. Ä K e Gerfc.f^, Gerben. ' Hilda, Hilclar, IBldr. Hille Genk, Geurt. ' Hiltje. Jildert, GertJi, Geritns, Geert, Ger- Hjörleif, Gcrlof. Genitïia, Genrtje. (rit. - # Ä \ Hidde. Gevarus, Gevert. HlebarcI, Hlehardr, Lieppe, gror Gomt. Illifard, Lefl'ert. (Liuppe. ffofo", Gooitje, Gooitze. / i f o X L i l i a ' Leentje. HlöcJc, Iilavk, Lnkke. -"-• ïlönú, Homoihus, Homme. llaco, Hake, Hak. Bothertis, Hotze. Hadda, Hadde. ïlratmni, Eemke. Hadingus, Hcdding, Hidde. UrœreÈr, ïreerk. Hagbarhts, Egbeit. ffreidmar, Eiemer. Ilalèera, Half, Halbe. IJreins, Rein. Jlamr, Harin, Harmen. Brimwier, Eemmert. Harbard,IIarbardr, Herbert. Hrodmar, Eotmer, Bed Hier. Ilarekr, Hareug, Harig, Bromundr, Bornmert. Harki, Harke. (Harke. Hrutr, Euurd. Ilarri, Herre. I; J Hate, Hette. Ilaiih; Hauke, Haukje. Idi, lede. Iteidrek, Hendrik. Idnnmd, Edmond. Heinir, Hein. Imi, Yma, Imr, leme, Yme. Ilelgo, Hijlke. Ingellus, Ingildits, Engel,
Wumkes.nl
40 E, II Ai, letje. I-var, leve, lef, Eef, leb, Ype.Maiimar, Raumr, Eocmer, Ivald. Ewalcl. Eemrnert. Jarmerieus, Geimer, Gar- Regin, Bein, Eeintje. J6ïi, Joon. (mer. Riho, Riek, Eiekje. Jolijeir, Jelger. Mi/uda, Eintje, Einse, Eiiisloreilhr, Jorrit. Ringo, Binke, (tje. Joslaia, Joost. Roe, Emird. Rolvo, Rolfrj, Eolf, Eoelof. K. S. lïeio, Kei. Sœbjörn, Siebren. L. Sœvalde, Sebald. Z/ilski, Lyske. Segnes, Sygnes, Syntje. LioioJfr, Ludolf, Lulof. Serher, Sierk. Sib'bo, Siebe, Sible. M. Si/, Siflca, Siebe, Syfke. Meili, Mcile, Siggi, Sikke. Modir, Moed, Moeder. Sigyn, Sieke, Syke: (kje. K Sygrutlia, Sjrita, Sierk, SierSigiirus, Siegar, Sieger. Nanna, jNTanne, ÜSTanke. Nál, Njál, Nel, Neeltje. Sin, Sina, Sientje. Sinclri, Sander. O. Shatits, Soato. (M/h, Oede, Oeds. Slejold, Schelte. O der, ódr, Odur, Oede. Sverus, Zweer, Z weder, Zwier. Oenevus, Oene. T. Olefa, Oh/, Olver, Olfert, ÖÏle.r, Olger. TacJw, Taeke. Onar, Oene. Teitr, Tiete, Opo, Obe, Oepke, Oeble. Thiodmar, Ditmar. Ore, Arend. Thora, Thm-ilda, Doortje, Dor Ol/üii, Oede. Thoris, Dorus. (ris. Otó«;-, Otte. Thnda, Trude, Trui.
Wumkes.nl
41 u
'
V
-
'Ul-vilda, Uiltje,
Valgerdar, Walger. Uho, Olfcrt. Ub'bi, XJbbe, Obbe, (bren. Ungr, Ouge Vebrandr, Wybrand, 'Wy- Unna/r, JJnno, Oeric. Velg, Veigr, Veigw, Vihar, Wieger, Wigger. '^ • "Uffo, XTpke. J'Ficar, Wieger. Uggenis, Oege. Wig o, Woggo, Wieger. Vigleltis, Wigle. WiUerus, Wietze.
Ul/r, Ulbe.
las
TOT EEIESLAÎTD BETEEKKING HEBBENDE EÎÎ TOOB,-
HANDEN IN DE Bodleiacmsche Bibliot7ieek TE OxFOED.
In den morgen van den 19 Juni) 1851 vertrek ik van Londen, alwaar ik de Tentoonstelling had bezocht, naar Oxford, en kwam in den namiddag van dien dag aldaar aan. Straks na mijne aankomst schreef ik een brief aan den Secretaris der Bodleiaansclie Bibliotheek, deelde hem mijn voornemen mede en ontving kort daarna van den Onderbibliothecaris, de heer H. V. COXE, daarop ten antwoord, dat de Bibliotheek, uithoofde van het feest der troonsbeklimming van- de Koningin "VICTOKÏA, op Vrijdag den 20
Wumkes.nl
42 eene eer zoude zijn, mij zijne diensten ten dezen te verleenen. • Ik besteedde dus dien tusschentijd om Oxford en zijne Gestichten te bezien, en was des Zaturdags op de Bibliotheek, alwaar ik allerbeleefdst door dien heer werd ontvangen, die mij eene tafel aanwees, waaraan ik mijne werkzaamheden konde beginnen en mij toen eenige der Handschriften, en de katalogns voorlag. Aan dien tafel maakte ik kennis met den heer CHÜECH, Artruni Magister, die aan dien tafel tevens werkzaam was, die mij toen wederom kennis deed maken met de eerwaarde heer JOHN EAKLE, Professor in het Angelsaksisch, en beide bestuurders van Oriel College aldaar. Van dezen laatsten mocht ik bijzondere onderscheiding genieten, waarvoor ik hem hier mijnen openlijken dank betuig, terwijl ik overigens mij alle drie met erkentelijkheid herinner. De stukken welke mij belangrijk genoeg schenen, heb ik toen opgeteekend en heb gemeend die hier te: mogen op g-even. Zij zijn op de katalogus aldus gemeld, N o / ö l ö l . 49, 1. Jus CojiiTAT'üs FKISTAE , lingna frisica, ex Codice Domini WEHNEKI EMMEN Meipub. Groninganae Senatoris. Dit begint: Bic incipit Jus comitatus Frisiae en ein- . digt met het zeendrecht aldus: JH&plicit Jus Synodale. Dit stuk was eene kopij van het door mij in 1841 uitgegeven Fivelingoër en Oldam/psler Lanilreclit. 2. LEHES ÏVKISICAE in duabus partibîis ex Simonis Gahbema Cod. lts. in quarto. Dit is liet tweede gedeelte van dit nummer, en is genomen uit de God. Gabbema folio 107a, en schijnt een stuk uit den Codex Lfnia te zijn, omdat ik hierin vond: SYDS W:\TNGHA in profesto Mariae hora quasi f ertia post meridiem A° D'« MOCCO LXXV.
Wumkes.nl
S. UPSTALBOMICI CONVENWJS LEGES rpias latine edidit SIBRANDDS SICCAHA. •—• In Gàbhemae Lcgtvm M'isicarum Ms. in 4
"Tlier werar Giictman mit hiara Sinchteren and seut //fcysyglet mit tha mena londis sigelen." Dit rnimmer mag als belangrijk •woxden beschouwd, voornamelijk om liet brokstuk der Jurisprudentie/, Frisica. Mijne voorgangers, de heeren TEN BROEICE HOEKSTEA , BowiiiNG en SICCAIIA schijnen dit niet te hebben opgemerkt; althans hiervan heb ik bij hun geene melding gevonden. No. 5189. 78, 1. LEGES FEISIOEUM.
MS. cv/m notis dar. Jiinii.
Voor in dit nummer staat geschreven: //Beneiicio Nobiiissimi et Clarissimi viri ïrancisci //Jitnii libro hoc utor. 1680. Janus "Vlitius." Het begint pag. 1. De legitimatione en eindigt bl. 184. en is wederom een stuk van de Jurisprudentie/, %e deel bl. 84 seq. titel 47. Bl. 185—188 vindt men: Koe doe Friesen Hoera wonnen
Wumkes.nl
44 Dit is gebrekkig door Siccama aan liet Friesch Genootschap medegedeeld en te vinden in de VBYE FEIES I 263. BI. 189: XNCTPIT PBOCESSUS JTTDICÏI.
Wederom een stut uit de Jurisprudentia en wel het begin. Siccama heeft hiervan een afschrift gegeven, l t heb liet bij liet derde deel mijner Jurisprudentia ingelascht. BI. 227. SASSEN van
DE
ORDONNANTIE
VAN GEOKGE
VAN
1503, door Siccama medegedeeld en te vinden bij Sckotanus p. 498. BI. 24-3. VABÏAE MULCTAE PENALES. Beginnende //Bloedresne inrethe schel ma fiouworasum ontswera //Vtewardis dolgis also." en eindigt bl. 255. //Beens//oiistal 1 scill. Spreket een man oen en orem, so is //hi nyar mit een eed ti ontgane." Ook dit is door Siccama medegedeeld. De hoofdinhoud is gelijk aan veele onzer oude boetregisters; doch zoo het daar licht, is het mij onbekend. Bl. 283. Een stuk in het Nederlandsch, beginnende ALSOJE VELE ALS IK BESCHEIDEN BEN, ALSOE GHEHOEKSAAM BSN IC. BL 269. KONING DAVID WAS KONING OUEB VOEL BIKEN. Dit is door Siccama medegedeeld.
Onder no. 2 van dit nummer 5189, 78. vinden wij: Bl. 272.
HYMNÜS AD VIEG. MAEIAM. frisice.
Dat deze niet in het friesch is, doet het begin en einde zien. Het begint: //Plet is altoes glieen vastel//auent, die doet comt morghen of t'auen." en eindigt bl. 276, //Bescherm ons voor den helschen viand, als wij comen in 't ander lant." Bl. 277 begint: W Ï SCHOUTEN BUBGHEMEESTEES, SCEPENE ENDE EADE DEJL STEDE VAN IÏAEBLEM.
Wumkes.nl
45 Dit is ccne overeenkomst van dezen met Worhunover de belasting op liet bier, bij doorvaart door laatstgemeide stad; en eindigt op bl. 279. BI. 281. D I T ZYN DIE . YONNÏSSE VAN DKN ¥ A ~ TEREECHTE TEN D A J I M E IN VLAANDEKEN.
Onder no. 8 van hetzelfde hoofdnurnmer, Bl. 804. GE STA ÏBISOIUTM, lingiia frisica. Door Siccama medegedeeld en door het Friesch Genootschap uitgegeven. Beide zeer gebrekkig. Bl. 806. YAN DIE SETJEN ZELAXDE. en eindigt bl, 320. Onder no. 4 zelfde hoofdniimmer. Chart. 4. Continet p. o2<0. Doch er is niets te vinden. No. 5220, 109.' LÏBEE LEOUM ET CoNST7ETüî)iNUMfnsicarmn. frisice. Impressies, cui adduniiir in inarejine Nolae Æs. et preemütnntnr umim et alierum excerptwn ex Uèboiie Er,imio et Syllabus eapUuni 'per cl. Jvnium. 8vo. Dit is de oude druk der ïriesche wetten; een slordig exemplaar. Siccama heeft zich getroost tot aan het achtste deel cene kopij te nemen, met de aanteekeningen. Hierin staat ook geschreven: //a cl. et Hu//manissimo viro Erancisco Jiraio accepi Hagae prid. //non. YII b r 1659. Item eidem cuin magnis gratiis //restitïii 1060 nonis Febiuarii, Janus Ylitius." No. 5221, 110, HYSINI 26 CANENDI PER CIRCÜLÜM ANNI in lingna frisiea cvm interpretalione lalina interlineari, manu Jnnii 4 t0 . Dit nummer van de katalogus, werd mij gezegd, aan de Bibliotheek reeds voor lang ontvreemd te zijn, hetwelk Bowring reeds gemeld had. Ik had gehoopt hieromtrent meerdere inlichting te zullen vinden, doch te vergeefsch. Neem ik evenwel in aanmerking, dat men de: Iljmnus ad Virg. Maria/m friesch heeft ge-
Wumkes.nl
noemd, dat hij niet is, dan ontstaat bij mij liet vermoeden, dat ook deze Iljmni niet in liet friesch geschreven waren; in dat geval is het verlies voor Friesland minder nadeelig. Wo. 5223, 111. LEGES ÏEISIONUM ANTIQUAE eclita per Sibràncl Siccaniain. Franekerae 1617 irtter quas sutii leges Convenius Opstattomicae, quas Junitis conlulit cuni ilss. el variantes lecUones in margine apposuit. 4 t 0 . No. 5226, 115. 3.
DlCTIONAEIUM FBISICO LATINÜ31. 4 t 0 .
Dit is eene woordenlijst van friesche woorden zonder vertaling, docli met aanhaling der plaatsen, waar, in den ouden druk, te vinden. 7, 1. CARMIÎTA FIUSICA eiwn notis Jimii ex cltartis laceris. In het begin staat: GarmJna, frisice. excerpia ex Gysberti Jacoói filio Ccmninibus. Hier'vindt men: a. RAEMER IN SAPE b. EGGE IN WYMIKING. c. NYSCHIEEIGB JOLLE IN HAYTSE YEM. d. SJOLLE KEAEMEE IN TETKE.
e. WoBBBLKE. Waarmede het eindigt. Dit alles is met de hand van Junius geschreven. — Yau het laatste stukje // Wobbelke" vindt men het oorspronkelijke, nevens llaemer in Sape, op een los blaadtjc zeer net geschreven, ingebonden, hetwelk ik wel zoude willen houden als door de hand van Gysbert Jacobs geschreven. Ik heb dit afgeschreven en ontdekt, dat hierin eene geheel andere spelling gebezigd is, waaromtrent ook door den heer Halbertsma in zijne Letterkundige Naoogst, Deventer 18éO, Ie stuk, bl. 284 en volg., iets is gezegd. Ik geef het hier en meen er te mogen bijvoegen, dat ik het er voorhoud^
Wumkes.nl
47 dat men ia deze vijf stutten de eigenlijke spelling van Gysbert Japits terug vindt, en dat de tegenwoordige in onze drukken voorkomende, het werk van Gabbema is geweest. In deze vijf stukken zal men dus mijns oordeels de eigenlijke spelling van G. J. aantreffen. Leeuwarden, i 1858.
DE HAAN HETTEMA.
WOBBELK E.. Stemme: Daer vond ik keynelvjck. etc. 1. Myn hert dat trillet rny, it is nin roov! Myn Ijeafste Wobbelke, Myn wirdste Wobbelke, Myn swietste Wobbelke, Het biste moov ! 2. lek fiel oon 't kreauweljen, ljeaf, het my dert, Du gouden Ingelke, Du gouden Ingelke, Du gouden Ingelke, Du bist yn 't hert. Ljaef! 't hert ontflieucht my beyd' myn eagen tro° Ja 't rint oeyt my yn dy, I t tjoclit oeyt my yn dy, It ljeapt oeyt my yn dy, As iet dy sjog.
Wumkes.nl /
lek ken naet wezze fen ày swiete Djier, Of ick moat stcare ljeaf, Of ick moat steare ljeaf, Of ick moat steare ljeaf, Dat 's inckel wier. 5. Help Ijeafste, litste iny yn doeken cpae. Paetke my swiete tuwt, Paetlce my swiete tuwt, Paetko my swiete tuwt, Of ick beu dac. heynelych. De Bolsvvarder, Franeker eo Leeuwarder, welke twee laatste dezelfde uitgaven zijn, hebben dit ook, doch Epkema's uitgave 1822 haymelyck. 1. rooij — tnooy. De uitgaven hebben rôy eo wôy, de ïäolswarder rôy en tnoy. Mun swietste , Mi/n tvirdste en niet Myn wirdste. <j
'
il
il
'
Myn swietste zoo als alle de uitgaven. 2. I)'U gouden Ingelke. De uitgaven hebben Myn enz. Ba Bolsv/. heeft eenmaaî Inkelke in den vierden regel van dit couplet. l)u komt mij voor eigenaardiger te zijn. bist. De uitgaven hebben biste. 3. Ljaef! De uitgaven O! Oeyt. Do uitgaven mot. h. hen. De uitgaven kin. Of ick mout steare. De Bolsw. en Epkema Æf ick môt stearre. DoFranek. en Leeuw. Oef tok mol stearre. 5. Help Ijeafste, litste enz. De uitgaven Help Ijeafste , ó litste enz. qnae — dae. Da uitgaven quea en dcci. Of ick. De Bolsvv. en Epkema Æf ick. De Fran. en Leeuw. Oef ick. '••üi@ëg!e}'&ä!w&
Wumkes.nl
49
In Jum'j 1851 op de Koninklijke Bibliotheek tt Brussel zijnde, kwam mij een gedrukt exemplaar van die brieven voor, en op den titel vond ik : .JoACiiïMi HOFPEBI, Fïisii, 'Epislolae ad Viglium Ab AyUa Zidchemnrn sanciioris consilii President. JUdente nunc prïmwn ex epidoUs a/utograplds CORNEiJO FBANCÏSCO N E U S BihliotAecae puhticae múversitaiis, JLovaniensis Prefecto. Lovanii Typis Acudemieis smnptn JSàitoris 1765. — Ik vond in den katalogus de volgende noot op de aldaar vermelde uitgave van 1802 door AUhe.e.r en de Wildt te Utrecht. 'Dat deze freene nieuwe uitgave was van die van 1765 te .Leuven, maar geheel en al dezelfde en dat die " Heeren er slechts een nieuwen titel hadden laten • voor drukken, cene voorrede en cenige addenda et corrigenda, te zaïaeîi dïie bladen beslaande. Bij verg-eliikino1 aldaar van die beide uitgaven werd ik van de waarheid dier opmerking overtuigd. Papier en druk waren hetzelfde, de drie bijgevoegde bladen ander papier en letter. Ten opzichte der Brieven van Ayita en Hoppers te Brussel en elders aanwezig, kan men vrij naauwkeurige inlichtingen bekomen in de YKYE
FBIES
5e d. bl. 121 en volgende. Ik wil er bijvoegen, dat in de: Comité JRendu des Seances de la Cotnmission. Royale cFHistoire, on: Ilectieil de ses Bulletins tomIX p. 162-233. Bmxettes 1845, acht en dertig brieven; en in het Bulletin de la Commission de Vllisioire, Tom. 16 prem. serie, Bru-xelles 1850, p. 181-210. een en twintig brieven van Viglius ah Ajtta Zviche4
Wumkes.nl Jt -.
mus aan Josse de Conrteville gevonden worden, welke laatste door den kannuuiiik de Ram zijn medegedeeld. Dat in liet Archief van België zich zeven eigenhandige brieven van Hoppers aan PHILIPS I I bevinden met de door Philips daarop gestelde Apostilles, met betrekking tot het Pardon Generaal, die aldaar onder no. 121' voorkomen. Mijne tot heden gedane onderzoekingen ten aanzien van de correspondentien van deze beide staatsmannen , zoowel onderling als met anderen, hebben mij tot het resultaat geleid, dat het allerbelangrijkst zoude zijn om, alle de nog voorhandene en hier en daar verspreide brieven, welke nog niet gedrukt zijn, te laten afschrijven; de gedrukte op nieuw na te zien en waar zulks nodig niochte zijn te verbeteren en deze dan in eene chronolische orde op nieuw uittegeven, daar ik mij overtuigd houd, dat eene dusdanige uitgave veel licht over de geschiedenis der 'Nederlanden in dat tijdvak zal verspreiden en dat hierin meer zal gevonden worden, dan men te Madrid gevonden heeft of nog vinden mag; omdat deze beide mannen de voornaamste Raadslieden waren, die des konings volle vertrouwen ten aanzien van de Nederlanden genoten en Hoppers als het ware de Nederlanden te Madrid vertegenwoordigde en bijgestaan door den raad van "Viglius , aldaar handelde. In die brieven vindt men hier en daar zinsneden in de oud-friesche taal, die, voor zoo verre gedrukt, niet zeer naauwkeurig overgenomen zijn; bij de uitgave zoude het dus te wenschen zijn , dat een die taal kundig, deze brieven nazag en voor eene juiste overneming dier zinsneden zorgde. Leeuwarden, Oct. 1853.
DE HAAN HETTEHA.
—--CKSHJ©-©- -£r©(&O0—•
Wumkes.nl
51 1 ït' van Mysicte ÜIMTOW ees Sîi'ïici»
IS&KKI®,
afgeschreven uit het zeeroud MS. van GABBEMA n°. 6 bl. 117. (Ingezonden door J-r. Mr. M. DE
HAAN HETTEMA.)
profecien die van ytlicke persoenen synt gîieprofetieert. Item ten eersten van blinde Symon die blint glieboren was, en het was^ een oesterlinc deese heeft veel geprofeteert van al dit oerloch en de veidarfnisce dat in freslant is geschiet — hoe dat die kerken en de cloesters ende landen verbrant ende verdomen solde "werden. Deese blinde Syrnon heb ie xnenich jaar wel ghekent ende syn reden vaeck glielioert. lier ie was jonele dat ie ghien groet acht op sloech. Mer Eeda Jonghama dat heerschip tho rawert, die heeft mi daar veel van vertelt. Want als hi tho raweit quam, so nam hem dit heerschip op syn hws ende gaf hem eten ende drinkea ende dan so vertelde hi hem vele dinghen, ho dat die oestersche heren hier in 't lant solden comen ende doen veel qnades ende hi noemde veel cloesters en de plaetsen daer grote scliaed is gliedaen •— ende hoe dat oldecloester poert omgheworpen solde worden, dat oec gheschiet is, ende do fraechede hi hem om onse cloester tho thabor wat hy daer van foelde, do seide hi, ie hoep dat dat wel in eren sal blyven, want sie gheven gue grote stucken. Item oec so heeft mi verslaghen meer dan eens die prior van Lunekerk Henricus, mer hi en was do ghein 4*
Wumkes.nl
52 prior do hy 't van blinde Symon hoerde. Het gliefiel eens daglies in der tyt als men dat cóern mayet ofte sichtet ende die broeders 'worden inghedreuen van die regheii, ende sie foiiden blinde Symon foer die poert sitten, ende sie namen hem mede in, dat lii wat ondermits mit hen scolde eten, ende do lii aldus bi lien sat, do began hi seer swaerlycken tlio suchten, do fraechden sie hem "waerom dat lii so swaerllcken suelite ? do seide lii weder, myn lieuen lieer solde ie ui et sïïcliten , dese poert daar ie uw doerghegaen bin, die sal oueï sestien jaer hier na ganslic allieel onder uoet glieworpen worden ende niet lauc daarna, so sal dit goede cloester tlio gront tlio verdomen worden, also dat liet an een haar sal lianglien oft weder een cloester sal worden of niet. Do wort him gheiïaghet waer bi dat hi clat wist, do sprac lii weder, Önse lieve lieer, cli heeft mi beronet van dat wtwendige licht, wat weet gliy 't waermede dat lii mi van binnen heeft verlicht ? deese woorden heeft hi in der waarheit aldus ghesproken ende het is openbaer also gheschiet als hi tlio voeren seide, . Dese dinghen heeft mi Hemicus die prior vsz. puntalic bedwt meer dan eense, ende oec so wees hi mi tot een broeder in syn cloester die ghenoemt was Peter Âllerts, ende die heb ik gliefragliet ende hi heeft mi alle dinghen bedwt, als vsr." is. Ende foert so seide hi mi dat hi van hem hoerde, ho dat die oestersclie heren in 't land solden comen ende solden veel quaets doen ende besonderlinck omtrent boelswaert. Item noch so heb ie feel ghehoert van een guet liwsman die genoemt was bruer hanlris ende hi woende tlio hartwert bi oldecloester. dese sulve broer hankis woeiide in syn joghet met een guet hwsman in ypkclga, ende hi was syn knecht langhe tyt. dese
Wumkes.nl
m guede Iiwsman in ypkelga die heeft veel profentierfc van dit oerlicli dat nw in fricslant heeft ghewcest, hoe dat die liartoch van Sassen in 't land solde comen ende hi solde daer weder wtscheiden onuersiens eer men 't vermoede ende van die biockhwsen. die daer gemaect sint heeft hi oec ghesproken ende waer dat si ghemaect solden worden als tho Lewcrdcn tho Harlingen ende tho Sloten. Mer dat hws tho Sloten en solde niet lanc staen, liet solde wtgheroed werden ende oec weder niet lanc daarna so solden die friesen daer tho ghedwoiigen werden dat sie dat weder op solden maken schoener dan 't tho foren was, ende dit is al to samen aldus gheschiet. Mer dat hws to ïlarlinghen en sal niet ghewoimen worden. Mer het sal mitten water vergaen ende in die Lemmer ende oec tho Woerkum claer solde oec als een hws ghemaket worden, ende oec to Staueren, ende die borgoense ende die gherlerscho die solden hier in 't land theghen malkander oerlichghen langhen tyt, ende sie solden grote last ende scaed doen in frieslant mit rwten ende rouen mit fanghen ende byndxn mit branden ende brantschatten kerken ende clwsen. godeshwsen cloesters tho verbranden, ende tho verderuen ende het seer qualiken solden maken In frieslant als 't aldat to samen openbaer gheschiet is. Ende als dit oerlich althosamen tliot den end ghecomen is, daerna so solde die graef oner eems noch heer of statholder worden van frieslant was ie niet gheloven en can ho dat comme solde ende se; oec so solde die graef ouer eems die forst van gheller wt die lant copen, ende dat ghelt solde hi hem bwten lants leveren of dit noch gheschien sal so moet et geschien overmits Erroninghen of die forst van srhelIer die moeste hier weder int lant comen, was ie hope dat het niet- gheschien en zal. Item dat die graef
Wumkes.nl
54 ouer eems die forst van glieller wt die lant solde ecr pen dat vermoede ie dat die man die my dit altosamen heeft gheseit dat hy 't qualiken heeft verstaen of oiitholdeu. Mer nochtans so weet ie dat voorwaer sekerlic, dat die graef ouer eems lieeft den forst van glieller een groet swaer schat heeft gheleuert binnen Mitfen also dat daer 9 peerden an thogen die dat brochteii van die craen voer dat hws deert wesen solde. Mer init dit schat en heeft die graef ouer eems die forst van glieller wt friesland niet ghecofft. Mer die forst van glieller is ouermits dit schat in frieslant ghecomen daerom so is dat so niet tho verstaen of het mach hier uarnels noch comen. So wie dat beleuet die macht weten. Encle oec so heeft hi gheprofeteert dat thnsche Karlinovhen en de Praenker noch een blockhws gheset sal worden ende dat schijnt wt dit syn- reden. Dat liet die graaf ouer eems mit die friesen wel moehte maten, want hi heeft gheseit als die graef ouer eems hier int lant comt ende sal 't menen tho besitten so sullen die ghene die op die hwsen sitten die sullen die hwsen niet opgheven willen. Also dat hise mit macht sal moeten ofwinnen. Hier wt schijnt et dat hi dat hws thuschen Harlinghen ende fraenker wel moehte maken, ende die gheen die dat hws maten sal, die aal knechten bi hem. hebben en die knechten die sullen hem niet trow wesen, daerom so sal 't hem siier worden tho maken. Mer nochtans so sal 't fol•fflsket worden.
—£^*^m*'?s''3—
Wumkes.nl
55 AKKRUffiER FRIËSGUE BOEItE ALIIANAGD. Tor 't jier uws Hecren 1671, ptacticcre frog Mr. jâN sicKEs Ljæfhabber der Stierrekunst yn Ackrum. Printte by LAMJBEET COUM.ANS, Boeckprinter yn «e Peperstriete. Plaatje: gezicht op Akkrum en het wapen drie eikels 2 en 1 met een kroon daarboven, (wapen van A^DEINGA.)
Januarij. Hoe soe me 't better winskje kinne, Sa volle hæældagin asser binne, Krystyd , Stefl'en , Jan , Nyjier, 't Is dey op dey næt als plesier. ïebruary. Dit benne nog nin simmer vlæegin, Dy Heyl en Snie fliuclit ynne æegin, Het snyrt om 't kin, in oon et wang, Dat min siucht as ien kat soo bangh. Maart.. Hoe kiye alle katten jongin; Dat se nu dus frseæslick sjongen, Of is 't nu har Bruilofts dey ? Dat s' elclcoor dus dounsje ney. April. Nu kin min wer gææn ney bnytin, In bysjen dy nye spruitin, Van Bææm, Gers , Kruyd in Blom, Dy stæen in dy laannîn om.
Wumkes.nl
S6 Mey. Hoe timme mooyer dagin rcytse, Alle schepsels har vormeytse, Feyntin Pammin nu oni pas, Bolje yn het griene gras. Juny. O dy moye gouden Sinne, Komt liaest ur uws holle rinnen, Syn gongh is nu machtig îiæegli, Haest so daelt hy wei om læeffh. l/ o*-
July. Sjugli reys hoe dy ïlaentjemieren Mey dy seyne gææn plesierin, Komt har dit van suwp of waey, Wol dus dronckin dat komt fraey. Augustus. Huysman gong dyn volk uitseynen , Om 't Noot to heljen op dy weynen. Sis Wyn en Bier sa lang genacht, En nim dyn tyd foral to wacht. September. Wol hoe stiet uws Jan to droomin, I t is ien lompin, luyen loomin, Hy kin him naarne helpe mey, Haan in Voetin stææn ynne wey. October. Ho sit Jasper na to Huyviii, Op dy swlete rype druyvin,
Wumkes.nl
Jaap en Teuntje drynckc Iiar blyn , Oon dy nye parse wyn. November. Dy æerme Beestin moggc wol kîeye, Dat min se sa alle clagin giet cîyen, 't Is næt as mordjen in dæe to slaen , Dat dy Ljoe deys nu dwaen. December. Dy kortste malheydt is dy beste, Derom wol iele îiiir mey reste, 't Jiir is æeck byney vergieii, Adieu hiir mey sa is liet dien. Versjes , waarvan eene regel ' bij iedere Icioariier van de -maas en vier regels in iedere maand. 1Hey ha giet liet op ien ryddin, Mey dy Beeden en dy slyddin , 't Motter nu lustigh to stæen Al sil 't goed ney dy Lombart flæeii. 2. .'Fy dat snoode Bunre labjen, En elck ien sa to byrabjen, Nu dy ienne in den dy oor, JVaet ien sa goed hy motter voor. o.
Haeye Guisser mey wol quisje, Want syn feyntin 't laan om muysje,
Wumkes.nl
S8 En 't winter noot dat stiet heel sliugh Ky en schiep dy bliuwe dringh. 4. Snorckjen, pocchen in heagh spreckin ,. 'Fea elclc ien dy hals to breckin, En tuiisiiidin clæe to slaen, lieert min iiiiiniigh stackert dwaen. 5. Eeyntin pas wol op het reytsin, As Jimine tiytgææu to vermeytsin , Mey dy Famkes yn het grien. Jimine krye elck wol ien. 8.
UVs Wouter het sa harden Holle As ien greate twenter Bolle, Mei ien Miuglen sloegh him Jan, En hy field d' er noch neat van.
7. ïeyntin, ïeyntin for sock boljen, Mey dy ïanimin sa to roljen Yn dat nye griene Hææ, Bring dy arme djier næt dææ. 8.
Jongers, Jongers jimine schelmin, Ho geane jimme nu omcLwelmm, Fen 't ien ney 't oore Hoof, Eu scodje alle Apprels oof.
Wumkes.nl
59 lek naam Pylkje wol to wyve, • Mar ja het to wcyrngh schyvin, Griet mot ick vrye ier en let, Omdat se lnstigli schyven het. 10. IVaet to leerin en folie to wyttin, lYaet to fortjinjen in ledeer ytten, Win erfgoed to habben in drincke altyt. Wier sock ien 't krigget ick neat wyt. 11. Wa liet syn libben, sjug uws Einse Begint om boostgjen nu to tinsen, Het wirclt to kaad allinne op 't bedt, Sa komt dat îiy op 't boostgjen let. 12.
Dy goede Sinte Klaes omme, Jongers, jongers dy sil komme, En bringe jimme yn sclioeg in hoed, Koecke Nuytin in sock swiet goed.
•®««»
Wumkes.nl
60
des* frfesffilî® sg>s»celi"wi|2;ea em s p r e e k w o o r d e n , van W. DE WENDT opgegeven aan E. POSTHUMUS.
(Zie FriescJie Volksalmanak, 1852.)
De schier e iel rint. De grijze aal loopt. Er is ook, meen ik, eene soort van alen, die men blaauwe noemt. Is scldere iel hier nog eene herinnering van den tijd der Schieringers en Vetkoopers? Opmerking verdient het, dat men van de aal zegt: jae rint en niet jae swimt. Een bewijs van naauwkeurige oplettendheid op de onderscheidene wijze van beweging onder de vissclien. De zin dezer spreekwijze is: de jonge lieden, het jongvolk, de vrijers, loopen zondag avonds druk om de huizen heen, waar vrijsters wonen , en maken daar veel rumoer. It «wart is yn il wyt. Het swart is op het wit, of de huwelijksgeboden zijn aangeschreven. Thans zegt men daarvoor ook wel: jae hinchje yn it kastje, de geschrevene huwelijksaangifte is in het kastje aan den buitenmuur van het gemeentehuis opgehangen. Gelukkig, wanneer de ondertrouwden zich niet verhangen ! Jae is op de Jieuchste trep. Zij is de bruid. Zij staat op het toppunt van vrouwelijke zaligheid. Doch /'Niets is op deze aarde bestendig!" Elke drommel regjerrei syn moanne. Elke drommel regeert zijne maand. Met lang duurt de heer-
Wumkes.nl
62
•
•
als hij niet door eene sloot vol modder kan zwemmen, er zoo goed mogelijk over springt. Men mal net fj ir der springe , as syn pols lanch is. Men moet niet verder springen, als de pols (stok) lang is, of draagt. Men moet de tering naar de nering zetten! Als men eenen toren wil bouwen, behoort men vooraf de kosten te berekenen. In friesland , op vele plaatsen met slooten en vaarten doorsneden , is liet springen met den pols eene oude en algemeene behoefte onder de landlieden en jagers. Hoe lic&ter o on de galge, koe meer dieven. Hoe digter aan de galg, hoe meer dieven. De gelegenheid wekt de genegenheid, niettegenstaande de meest afschrikkende voorbeelden. Zoo ze2;t men ook noi? wel in gelijken zin: hy kin il (dit of dat kwaad) nel litte, of stiet Mm il mes op de heel. Hij kan het niet laten, oi' staat hem het mes op de, keel. F en Utert nei Vollenliove giet net mahlih, ma/r f en Vollenhove nei Utert het men forre wyn. Eene bloote woordspeling met die twee plaatselijke namen om te loeren, dat het veel ligter valt, om te dalen , dan om te klimmen, of van rijk arm, dan van arm rijk, te worden. Folie bargen meitse tinne drank. Vele varkens maken den drank dun. Yele erfgenamen maken de deelen hunner erfenis klein. Drank is hier het dikke vocht, van een stooksel sterken drank, jenever of brandewijn, overgebleven, waarmede rnen varkens mest. Tin is hier met water verdund en aangelengd, het tegenovergestelde van tjoek, dik. Jae hinne noch yn de Wichnoanne. Zij zijn nog jong getrouwd en zoo in het genot der eerste, dikwerf zoo kortstondige, zaligheden van het huwelijk. De engelschen noemen dit honney-moon, honigmaand.
Wumkes.nl
63 de duitsclieis maten dien tijd nog korter met hun trüttelwocïie, troetelweek. Wicli is hier wegge, wegge-brood, eene soort van lange, boven rond en onder platte, broodeii van fijn tarwenmeel, ook wel van tarw- en loggenmeel, van een aangonameii smaak, on die op kerstijd en paschen gebakken worden. Kryswiggen , peaskewiggen , lieeten zij daarom. Men wil, dat zulke wiggen, of brooden, den naam hebben, om hunnen vorm, van een wigge, ijzeren of houten tylle, duitsch keil, in liet latijn cuneus, een werktuig, om ex stukken hout mede te kloven. In liet oudere duitscli vindt men ook in de Monumenta Bulca, volgens sciffiELLEït, zoo weihnaeht-wegk, kerswegge , of' brood. Jae üe f en de heng e hearn. Zij eten van den îioogen boom. Zij leven van hun 'kapitaal uu verteren dat. Waarom wordt iemands kapitaal liicr een hooge boom genoemd ? Omdat zij , die zoo ondodacht te werk gaan, zicli hun kapitaal In hunne verbeelding grooter voorstellen, dan het is ? En dus mcenen, dat die vruchten nooit kunnen verteerd worden ? [Of om eenige andere redenen ? Hoe dit ook zij, het einde van zulk een leven is altijd, als het met dien muzijkant te Leeuwarden ging , volgens de lapekoer, die onbezorgd uit zijn geldzak, aan den balk opgehangen , teerde, totdat die voor hem te vroeg ledig was. Jae hrve oors net as de bledden. Zij krijgen niets dan de bladeren. Zij worden slechts tot vruchtgebruikers van iemands nalatenschap gemaakt. Zulke bladen kunnen echter wel eens zeer voedzaam wezen. Wat zijn wij menschen hier anders dan vruchtgebruibers ? Wij brengen hier niets dan den aanleg, om vruchtgebruikers van Gods gaven te worden, en wij
Wumkes.nl
64 nemen niets clan het vruchtgebruik dier giften mede, als wij weder van hier gaan, laat ons dan met het vruchtgebruik te vrede zijn en goede vruchtgebruikers worden! Ily slacht de katten yn it don/ter. Hij gelijkt op de kat in het duistere. Dit 1 'is geene lofspraak op hem , van wien dit in waarheid kan gezegd worden , want het wil zeggen : hij is valsch en listig als eene kat en weet oubemerkt zijne schelmstukken uit te voeren als dat dier, dat een kwaden naam bij ons heeft, zulks weet te verrigten. Ily is oer syn lier. Hij is over zijn bier, of dronken, • Oer is hier over de mate van zijn bier; hij is over de grens der matigheid. Bier, weet men, was de drank onzer Voorvaders , en wel sterk gebrouwen bier, waarvan men gemakkelijk dronken werd. Onderscheidene uitdrukkingen in het fiïesch, buiten het hier gegevene, wijzen ons op dit oud gebruik der voorouders, waaruit wij loeren, wat onze FEITH zingt: //'t Is al veranderd, maar cle menschen zijn gebleven." It is ùelultlen smoor. Het is behouden smeer. Het is zuiver kapitaal, zuivere winst; alle ongeldcn en schulden zijn er afgetrokken, evenals het smeer van klieren en andere vuiligheden gezuiverd is. Ily is -mooi bestoorn. Hij is mooi bestorven. Hij heeft een zwaar kapitaal, veel geld, aan zijne erven nagelaten. Ons mooi, door toepassing schoon in zijne beteekenis, hangt waarschijnlijk zamen met het engelsclie •mucli, in de uitspraak muts), veel in getal, groot in omvang, en het spaansche mucïio, hetzelfde. Ily is f en ijoenders laach. Hij is uit cene toovenaars familie, uit een geslacht, dat met den duivel een verbond heeft gesloten, waarbij het zich aan dat booze wezen met ziel on ligchaam en in alle zijne
Wumkes.nl
65 leden heeft verkocht, en daarvoor de magt ontvangen om zijne medemensehen te kunnen betooveren. Zoo geloofden de voorgeslachten ! O heilige onnoozelheid! Maar ware het hij allen slechts onnoozelheid geweest!! Och, ware dit verderfelijk geloof uitgestorven! Zulke menschen van hekseii-laach, of aard en geslacht, hadden hunne bijzondere kenteekenen, zooals onder anderen, dat mij nu te binnen schiet, roode, of druipoogen. Wat is de mensch! Er is geene dwaasheid zoo groot, of hij kan ze als zekere waarheid gelooven, en geene ondeugd zoo zwaar en zoo zwart, of hij is in staat; om haar uit te voeren. Ily kin wai f en de /h/e kinst. Hij verstaat iets 'van de vrije kunst, van de tooverkunst. In dit gezegde zien wij de vrije kunsten, de artes liherales. tot tooverkunsten verlaagd en als zoodanig geschandvlekt door een dom en bijgeloovig, hooger en lager. gemeen. De artes liherales waar de opera serviüa. of slavenarbeid, vroeger tegenover stonden, werden door de bijgeloovigsten en domsten onder onze vaderen , en vooral door de slaven en lijfeigenen, voor wonderen en tooverrjen aangezien. De slaaf, boven of beneden in de maatschappij , begreep niets van de kunsten der liheri, liherales, vrije meiischen; hij schreef ze daarom maar kortweg aan den duivel toe. Vandaar onze zegswijze. S. POSTHUMUS.
^^pg^rt^c
Wumkes.nl
66
liEiilifiï Als een vervolg op mijne bijdrage In den Volksalmanak van liet vorige jaai, bied ik de lezers van dat nuttige en aangename boekje thans de afbeeldsels aan van TJALMNQ VAN CAÎISTSA , geboren in 1576 , zoon van HOÎBIE en SJOUCK VAN LIAUCKAMA , en van zijne echtgenoot TJEÎIK, dochter van GOÏTE VAN AEBINGA en BJIJOK of BAITOK VAN CLiMMINGHA.
Zij
woonden op Liauckama-state te Sexhiorum. Met HESSEI, van HEÏUIANA en sixTüs van DEKEMA ging hij in 1601 ecu notarieel akkoord aan, dat de eerst overlijdende aan de twee anderen zon do doen geven eenen goeden lienyst, of de waarde daarvan, honderd daalders , van dertig stuivers het stuk. Daar cAKSTRA liet eerst stierf, werd door zijne weduwe aan het akkoord voldaan, blijkens de kwitantien van de beide anderen , die verklaarden ieder honderd daalders ontvangen te hebben. J\fa zijnen dood, welke op den 23 December 1614 voorviel, kwamen zijne weduwe en hare zonen TJALLING, HO3IME en GOFïE, bijgestaan door hunnen Curator ad litem DOTJWE VAN HOTTIXO-A, tegen GEORGIIIS of jARicH VAN LIAUCKAMA , vroeger Kolonel in Spaanscheïi dienst, later Gemeentsman te Groningen en Komrnandant van Zutjúen, in jîroces over het eigendom van Liauckama. Aanvankelijk wonnen zij het regtsgediug, doch verloren het naderhand op grond van
den
uitersten wil van EPE SOUELTES VAN LIAÜ-
Men oordeelde namelijk, dat deze gewild had, dat de mannelijke, schoon jongere, nakomelingschap, CKAJIA.
Wumkes.nl
Wumkes.nl
67 steeds voor de vrouwelijke, schoon oudere, Liancka-. ma beerven moest, en het dus van den vader op JAKicii en niet op SJOUCK had moeten komen. De geschriften over dat proces vindt men opgesomd bij de Wal, de claris Frisiæ jnreconsnltis. Æmotaù piuf. 158 en 159. Later wilden de CAHSTKA'S LIAÜCKAHA noodzaken, om hun als mede erfgenamen van zijne moeder JEL VAX DEKSHA , te vergoeden do .schade , welke zij geleden hadden, door liet verbranden van Lianclca'ina-stale met de inboedel van JEL , door den Luitenant van den Staatschen Kapitein JOIÏAX VAK BOÎTG-A , hetwelk zij beweerden, dat plaats had gehad, juist omdat hij, JAKICH , de Spaansehe üijJe had gehouden; doch ook dit' gelukte niet, hunne cisch werd hun ontzegd bij s' ïïofs sententie van 2(1 December 1627 (*). Op onzen ïjalling werd dit grafschrift gemaakt er, in de kerk te Sexbiernm gevonden: //Pliuima quam virtus clarabat habeutia ötemmn I.lle impermixtæ iNobilitalis apex CAIISTKA sui quodcuncjiie fnit mortale repoiii Iiic voluit; nielior pars meliora tenet. (†) In welk jaar zijne weduwe overleed schijnt niet bekend te zijn, zij leefde echter nog in het begin der XVIIe eeuw. Zij hadden vier kindereu : TJALLIXG , HOîiiiE, G-OFEE en SJOÜCK. De portretten van Camstra en zijne vrouw TJEMK zijne beide in mijn bezit. Dezelve zijn geschilderd in 1599, toen hij slechts vier en twintig en zij negen en twintig jaren oud (*) Sande-Dfoisionum lib. V. tiî 7, t'.cf. 2. (†) Fri-ia noliilis. bl 83,
Wumkes.nl
68 was. Zooals ik reeds bij eene vorige gelegenheid aanmerkte (*) bragt de zonderlinge mode van dien tijd mede, dat zij beide in dezelfde kleur gekleed zijn, en dat oolc beider gewaad van dezelfde stof is gemaakt. Het horologie, hetwelk naast hem ligt, wil, dunkt mij, aanwijzen, dat het toen nog iets buitengewoons was, dergelijk stuk te bezitten. Bergum. Augustus 1853.
H.
BAERDT VAN SMINIA.
'k Besjung en fit ût 'e alde dei — Swierwiclitich Friesne oleare! Us earmoed nimnie ûs namine wei Mar nea ûs deuchd end eaie. Deth de unfries swy, wer th' skiedboek sprekt Hwat IMsland wier foarhinne : De Fries, di th1 wiet ût 'e eagen brekt, Lit clat fo ar de aldfoers rinne. Forjit, mîn sjongster! den th' hjoeddeis , End loats' mî în th' forlînne. As Fries scil 'k op mîn libbenswei Wer nye kreften fine. (*) Friesene Volksalm. 1844. W. W.
Wumkes.nl
69 Do th' FLOEis , Hollans fette Groef, Bom tichternôch lij ir ""hoërre, End jern de frye Eries as slaef Mei th' lan woe nei hin skoërre. Do libbe eak IGE GALEMA , Pon heach forneamdc stamme, Sa fry as ien — to mear as hwa Doarst op dî fryheit flamje. th' Formeits der jacht koe de eale Eries In th' diepst der bosken drîwe; Beklagge er der oer aids forlies th' Kreil mocht yet Frîslan blîwe. Der, der in th' heage end tichte wald Bî kriicli fon foxe end hounen, Eield hî hin fryer yclt to wrald: En siungt fon de aldfaers bonnen. Eak Hollans Haed fînt der sîn nju, Mar Wol dat nju ollinne. Hî jagget eak; mar siiket rju Oft der eak Frissen binne. Hî fînt se, 't fuik fon Galema; Dat tige wild forgearre; End dit end trye hounen t a , Wirdt foar 'e Graef oneare. Mar dildet dat de krîgele Eries ? Is dat den fry dom to earjen ? Beklei den 't neiteam yen forlies, As dat is fremds in kearen !
Wumkes.nl
70 O, ne: 't is roaf, gemiene roaf — To faken net forhelle ! — tli' AYirclt Floris seid end is hî doaf, O ! tli' wirclt liim diur betelle. Nen Graeve oer Hollan stoe foar th' wircl, Dat hin en Fries doarst liiê'te. "Mar 'n Fries as Galema foei th' îiird. Moast liy hin twingje litte. Gen striel is yit oer th' ierdrik gien, De dan f on tli' bied to feycn — Mar Graeve end Edelman to bien En beide în tlù Kreil to jeyen. End de earste jaclit is hier om ijucht: De Fries ken tli' net forsivolgje. Dat hin en Unfries umjïicht docht, Wer tli' hy hin koe forfolgje! — Forgoecling woF er foar 'e bût; Forgoeding foar th' untearjen; /'Op tli' wîld nen earder hounen û t , //Dit heart men earst to Mearjen ! //Gen wetering;! Den is eine kreft vMî jown fon God to rjuclitjen !" Dowt Galema hin ta nnseft, //'k Begear ûs skeal to sluchtjen!" Mar 'n simpele Fries twingt dî en Hear ! Fin Hear en Graeve as dizze ! th' Giet Moris în sîn foürstlikc car, IIwat Galema doar sizzc.
Wumkes.nl
71 Hî mompelt, driicht Dat is to swicr J?oar 'n Fries mei 'n fry gewisse : //Hoar Graef!" seit Galema — sa wier // Wol 'k nca nen eindoin misse." //In luirjuclit end mei oermacht nomd , //As 'k frye Fries bm berne! //'k Wol rjuclit! 'k scil meitse, dat er komt //As mat, liwat 'k wol, net kenne !" l u eacli end hert gloeit th' fryheitsfiur.,.. Scoe hî den kamp net wiune ? î Sîn wirdeu gimge în dieden oer Der siiclit Graef ïloris liiune l. Him lioedsje tjinners , jimmer klear 't Mei skande ofte ear bejeye. Mar Galema — n é , keart ma n't mear: 'nd Twa litt' lij ar fen liim dcye. De strîd is oer, de wrok foldien, Dî de eale Eries oermanne; De trotsce Graef, de iniet oerpien , Lit as en laem liin banne. Wol lit m' oan Brabants Hartogh oer Hwa yet foar tli' skeel scoe bliede : Mar Heager Rjuchter haldt Sîn stjoer Oer lit end rjuclit oppa ieide. De unfromme Graeve en Brabants Hcar Ken tli' pleit bî God oanheare. Dat Galema blieut în sîn ear, Der unrjucht wit mislearre.
Wumkes.nl
72 End dat er nye kreft end moed Hie oanbrocht bî de Eriesen; Dat hja. hwat Bulle en Keiser stjoert En eigen Hoed wer kiese. nlleinalda, de eale Potestaat !" Wier d'utdruk fon 's fulks winsken : //Oan tirannye en iwge haet!" Der boun fon frye minsken. Knies, Eriesen! net oer de alde dei, Dot rumfol, great oleare : O ! folgje in dieden de alden nei Gen earmoed nimt de deuchd yit wei; Gen iewen eak us eare ! Jow' tb.' mannich Qreate oppa jerde yit Dî th' iisliucht end riucAt" forachtet, Eak mannich Galema, dî wit Dat minske-frydoms hoeder sit Wer de Ingele trou-boun plachtet. Driesum.
I i . Q. VAN DEK VEEN,
Liet spreekwoord, //wie zwak is moet slim zijn," staat vast, Eu wordt menigmaal als een deugd toegepast, Ook 't volgend eenvoudig, oorspronglijk verhaal Geeft, vrienden! van zwakheid en slimheid een staal.
Wumkes.nl Ëër-'
73 In Erieslands landsdouwen zoo welig en schoon, De bodem der vrijheid, waar roem zit ten troon, Ontmoet men een stad met een luisterrijk erf, Waar 't puin ligt verstrooid van het Koor van Minerv'. Een achtbare tempel der wijsheid stond dáár, Als roem voor het land, zelfs bij Pool en Hongaar : En wierd ons Atheen door liet lot niet gespaard ! Het puin moog verstuiven, de roem blijft bewaard! Aldaar is 't gebeurd, en voor waar mij verteld, (Het jaargetal wordt in 't relaas niet vermeld) Dat, eeuwen geleden, de stad werd bedreigd Door naburen, tot haar bederf steeds geneigd. De tweespalt riep stad tegen stad in 't geweer, Ook Eraneker wachtte het onheil zoo zeer ! Zijn leger, door nadeel in 't veld afgemat, Trok langzaam terug in de vesting der stad. De stad was niet sterk, De vijand was magtig, Hij hoopt op verov'ring Doch de een zoo als de
doch het krijgsvolk vol moed, vol vuur was het bloed; reeds maanden aaneen, ander' brak aan en verdween.
Die smaad lag den vijand als lood op Verkroppend zijn woede in duldlooze Hij teistert de stad voor den smaad Maar d'overs;aaf echter deed Eraneker x ty~
het hart, smart, en 't verdriet, niet.
Reeds drukten de kosten van 't leger hem zwaar, 'T gemor des soldaats viel zoo bang en zoo naar! Hun eisch is: betaling; en daar men niet had, Zoo streelt men met uitzigt op plundring der stad,
Wumkes.nl
74 In Prancker was het ellendig gesteld, De honger en kommer had velen geveld, Als schimmen verschenen de burgers op-straat, Een ri'and'lend geraamte verbeeldt een soldaat! Dan, liever, eer dat men tot overgaaf keer, Heldhaftig gestorven in vrijheid en eer ! Aan weerskanten was het dus deerlijk gesteld, Hier kwelde de honger, ginds muitzuchts geweld ! De wanhoop, de woede, de haat klom bij 't uur; Men sarde malkander van toren en muur, 'T was met de verhongerde stad ras gedaan, Bood slimheid aan zwakheid geen reddingsuur aan. //Geeft over de stad," riep de vijand verwoed: Eet brood voor den honger en spaart toch uw bloed!" Dcez- hoon trof die braven tot diep in de ziel, Daar smaad hun veel zwaarder dan hongerdood viel. Twee maagden, in sneeuwwitte kleed'ren gekleed, Met brooden, door teedere handen gekneed, Begaven zich tot den vergaderden Eaad, En stelden hem voor de navolgende daad: ö^ x
'/Deez brooden, o Vaders! zoo vingen zij aan: //De laatstcn , ons ovrig , tot levensbestaan, //Verschaffen toch niet voor ons ieder een beet: //Dat men die voor ed'ler ogebruik dan besteed. //Verlegen om geld en aan 't muiten gebragt, //Verliest ras de vijand zijn moed en zijn kracht, //En vuurde onze nood zijnen moed niet meer aan, //"Reeds lang was hij voor onze wallen van daan.
Wumkes.nl
/o
//Men werpe clan voor den geledenén smaad, //Deez' laatste beet broods voor hun voeten, o Raad! //]3an vlugtcii zij met een "wanhopend gemoed, //In waan, dat wij leven in broods overvloed." De Eaad stelt clit voorstel der maagden op prijs, Hoe zeer hun de honger deed smachten naar spijs : En weder getergd door vijandlijken smaad , "Volbragt men ook spoedig de roem volle daad. //Wie tergt en wie sart gij , o slaaf clie dus spreekt ? //Eet brood voor den honger, daar 't n ligt ontbreekt F Zoo sarrend en schimpende werpt men met één, Het laatste en onmisbare brood naar beneen. 'T verwachte gevolg van de moedige daad, Bekroonde de deugd dezer vrouwen en Eaad : Geen donder treft zoo, als den vijand dit brood , Daar hij straks, wanhopend, de muren ontvlood. Het spreekwoord: //die zwak is moet slim zijn," staat vast, En deugd toegepast: xjjj. wordt vyuiuu door uvjui dit u.11* feit iciu als cLiö een cv;ii u.oi.i;iu tucyuij gehad, Want om te vereeren, 't geen plaats heeft gi "Versieren twee maagden het wapen der stad. TT
•
t
T
i
l
T
f
T
B. A.
Wumkes.nl
76
De "Wiskundige wetenschappen hebben onder de Friezen altijd vele kundige en ijverige beoefenaars gehad , die zich zelven gevormd of door onderwijs en aanhoudende vlijt eenen beroemden naam verworven hebben. In het laatst der 15 de eeuw vond ik vermeld HILDBBEAND GODFEIED A DOENGIKTEKP (1) , van wien met roem gewaagd wordt, die geboortig was van het dorp Rollingen, en de leermeester van zijnen, broeder Galenus, welke vele waterkeeringen tegen de overstroomingen van de zee vervaardigde (1*) Maar in de 16de en 17de eeuw waren er verscheidene, die in dit opzigt beroemd zijn geworden, en tot op onzen tijd heeft Friesland in deze wetenschappen vele vermaarde mannen opgeleverd. Wij zullen er eenige van opnoemen. PIBO GEKRÏTSMA, geboren te Wirdum, was, schoon
geene geleerde opvoeding genoten hebbende, door zijne schriften der wetenschap nuttig en muntte bepaaldedelijk uit als practikaal Meetkundige. (2) Een tijdgenoot van hem was PIETEB JACOBS , te Bolsward geboren, genaamd Thahorita, naar het klooster Tkabor, waarhenen hij wegens de binnenlandsche beroerten de wijk had genomen, die insgelijks in de wiskundige wetenschappen uitmuntte, bijzonder in de Landmeetkunde, zoodat zijn raad ter beslissing van ontstane twisten of geschillen over afscheidingen van aaubelondendo landen meermalen door het openbaar gezag werd ingeroepen, en die op last van Keizer KABEL V de landen van het Bildt opmat. (3)
Wumkes.nl
77 JOANNES ACKONius, dus genoemd naar zijne geboorteplaats Akirum, was Hoogleeraar in de Geneesen Wiskunde te Bazel, en stierf in den bloei zijns levens in liet jaar 1563. (4) B.EMBERTUS DODONAEUS of RFMMERT DO1DES , af-
komstig uit een edel geslacht te Stavoren, van Vaders- en moederszijde een Fries, ofschoon te Mechelen geboren den 29en Juni] 1517, waar zijne ouders toen bij geval vertoefden, is inzonderheid beleend als genees- en kruidkundige, en was iu de laatste jaren van zijn leven Hoogleeraai te Leiden. Van zijne kennis in de wiskundige wetenschappen gaf hij blijken in een geschrift door hem uitgegeven. (5) GEMMA FRISIUS , beroemd wiskundige, is te BoJckum geboren den 8 en December 1508. //Het volgt wel van zelve" (zoo schrijft D'ESCUEIJ in zijn voortreffelijk werk: Hollands roem in hunsten en toetensc/iappen)" dat bij een zeevarend volk gelijk het onze, ook om haren invloed op de Zeevaartkunde, de Astronomie vroeg hare beoefenaren moet gevonden hebhen. En hier vinden wij wederom de Friezen op den voorgrond, want met wien kan ik geschikter de beschouwing van diegenen onder onze landgenooten, welke hierin hebben uitgemunt, beginnen dan met GEMMA FBisius, al vroeg beroemd, door de gronden aangewezen te hebben, op welke, nog heden ten dage, de beste methoden, om de lengte op zee te bepalen, berusten." Aan de Hoogeschool te Leiwen wijdde hij zich aán de Wis- en Geneeskunde, waarvan de beoefening te dier tijde dikwijls zamengevoegd werd. Als Geneeskundige uitmuntende en als zoodanig Hoogleeraar te Leuven zijnde, bleef echter de Wiskunde zijne geliefkoosde studie, en verkreeg hij daardoor groote vermaardheid. Dit zal hem dan ook de eer
Wumkes.nl
78 verworven iicblien van Medicijn van de Orde van het gulden Vlies geweest te zijn, welke betrekking WINSEMIUS in zijne Ghronijjh hem toekent, die hem noemt Matlietnaticus ende lledicvjn van de Orde des gulden Ylieses. (6) Als Wis- en Sterrekundige stond hij in liooge gunst en in de bescherming van Keizer KAKEL V zoowel als in die van de Grootcn en Aanzienlijken van zijnen tijd, gelijk ons dit door STJFFBZDUS PETRUS wordt gemeld , welke zijne wiskundige lessen aan zijn huis bijwoonde, (7) Yele zijn de geschriften , welke GEjoiA heeft uitgegeven, en zijne uitvindingen, voor de beoefening der wetenschappen zoo belaogrijk, drukten liet zegel op zijne reeds verworvene vermaai'dlicid. Inzonderheid komt hier in aanmerking zijn verbeterd Asirolabiwii voor de sterrekundige waarnemingen, dat hij naar eigene vinding had zarncugestekl, waarvan hij eene wetenschappelijke beschrijving gegeven en over welks inrîgting en gebruik hij zijne denkbeelden medegedeeld heeft. In liet midden van zijne werkzaamheden werd hij, in den ouderdom van slechts 47 jaren , door den dood overvallen. (8) //Had hij een verbeterd AslroloMimi geleverd," (het zijn de woorden van D'ESCUKIJ) //ook voor de wijze, waarop hij de Sjjiieer heeft leeren gebruiken, welke ons uit zijn Werk: dev.su Globi (9), bekend is, is de nakomelingschap hem dank schuldig; want het gebruik der liedendaagsche Globi heeft nog plaats, zooals het voor dat zijner Splieer door hem is aangeduid, en wij zoeken nog en vinden de lengte op zee, naar de Voorschriften, door hem gegeven, welke steunen op de •methode, daaromtrent door hem uitgevonden, waarom hij dan ook aan e'én der Hoofdstukken van dit Werk ten opschrift gegeven heeft: Nieuwe wijze om de Lengte te vinden, (de novo modo iiivenieudi Icmgitudinem) een
Wumkes.nl
onderwerp mede in onzen leeftijd behandeld door den beroemden VAN svrtNDim." (10) GEIIMA ERISITIS stierf te Leuven den £5en Mei 1555 aan het graveel, en werd aldaar in de Kerk der 'Dominicanen begraven. Sixïüs of sicKE HBMMEÎIA , geboren te Berlikuin den 6 Februari) 1533 , was een leerling van GEIIJIA FBÏSIUS, en verwierf grooten roem in de geleerde wereld als Geneesheer en Sterre-kundige, voornamelijk door het Werk: Ant/iologiae ratione ei eæperienùia refulatae Lihcr, Anclore SISTO AB HEÎIMÏNGA Frisio, Patrilio Bellocomensi, Aidverpiae 1583. in dit boek geeft hij van dertig personen eenige bijzondere lotgevallen en de voorkomende levensbijzonderheden van beroemde mannen maken het opmerkenswaardig, inzonderheid ook sommige lotgevallen van den Schrijver zelvea en zijne nabestaanden. (11) AiiBEMüs HERO , geboren te SneeJc, gaf te Keiden openbaar onderwijs in do Wijsbegeerte en Wiskunde. Wegens zijne uitstekende geleerdheid en braafheid stond hij-bij allen, inzonderheid ook bij WIGLE VAN AYTTA, in hooge achting. SÜFÏKIDÜS PEÏÏUJS schrijft omtrent hem, dat, zoo hem een langer leven ware te beurt gevallen, hij een groot sieraad van zijn Vaderland zoude geworden zijn. Hij stierf den lOen Maart des jaars 15S9, nog geen 40 jaren oud. (12) CoitNELlxis AEBG-JÎHTJS VAN ENOENHuis, Leeuwarder van geboorte, werd door onophoudelijk onderzoek en omgang met voorname wiskundigen een zeer bekwaam landmeter en was zijn Vaderland van veel dienst, (13) J OANNES wiLLEM VAN VELSE'N, geboren te Leenwardeii, was een vermaard Geneeskundige. Hij nam ook gedurende eenigen tijd het Rectoraat der Latijn-
Wumkes.nl
80 sehe School te Leeuwarden waar, en was aldaar Burgemeester. Door hem zijn eenige Werken over de wiskundige weten schappen in 't licht gegeven. (14) HECTOE JELGEESMA , afkomstig uit liet dorp Angustinmsga, werd als jongeling naar Leuven gezonden, waar hij zich niet ijver op de wiskundige wetenschappen toelegde en daarin groote vorderingen maakte, zoodat hij bij vele aanzienlijke mannen en bijzonder bij wiGLE VAÏT AYTTA, wiens bloedverwant hij was, zeer gezien was. In de plaats van zijnen vader LIEUWE JELGEESMA werd hij Grietman van Achikarspelen. (15) BEENARDTJS SCHOTANUS , geboren te Franeicr den 7den October 1598 , was eerst Advocaat bij liet Hof van Friesland, naderhand Hoogleeraar in de Eegten te Franeher, vervolgens te Utrecht in hetzelfde vak en in de Wiskunde, en eindelijk te Leiden, waar hij den 5den October 1652 overleed. (16) Omtrent dezen tijd vind ik ook als Wiskundige genoemd SIJBEAISTD HANSEN KABDINAEL , op wien VONDEL het volgende Bijschrift maakte: De Vriesche Euclides hangt alleen Van Gijfeiietters hecht aan een Bewaert toch Sijbrant met u allen. Bewaert dien Bekenschat getrouw: Viel Kardinael van 't plat, hij zou Aen Cijferletters stukken vallen. JoANNES PHOCYLIDES (17) (iO. FOKKEs) HOLWEE-
DA, dus genoemd naar zijne geboorteplaats Holwerd, waar zijn vader Predikant was, is van 1639 tot 1647 buitengewoon, en van 1647 tot 1661 gewoon Hoogleeraar te Franeher in de Eedeneerknnde en Wijsbegeerte geweest (18). Hij heeft eenige Werken
Wumkes.nl
over de Sterrekuncle uitgegeven (18). In den •ouderdom van 83 jaren stierf hij, zijnde geboren den 1 Oen Pebriiarij 1018 en gestorven den 22en Januarij 1851 In liet bijzonder hebben zich omtrent de wiskundige wetenschappen verdienstelijk gemaakt de beide F U L L » NIUSSEN, vader en zoon; eerstgenoemde was leermeester van den vermaarden Generaal Î,IEΫQ BARON VAÏ; COEHOOEN en van ABK-IIIAH DE GRAU, welke gedurende 24 jaren Hoogleeraar in de Wiskunde was, opvolger van ÏULLEXMÜS den vader, en die op zijne beurt den zoon zijns leermeesters tot leidsman strekte. BEENARDUS ÏULLENIUS, de vader, geboren te 'Leeuwarden , waar zijn vader Predikant was, omstreeks het jaar 1602, werd in liet jaar 1629 Iloogleeraar in de Hebïeeuwschc taal, vervolgens in 1838 in de Wiskunde, als opvolger van den beroemden AD «JANUS METIÜS. Hij overleed den 27en Januarij 1657 (19) ABRAHAM DE GJiAU, den 14 Augustus 1632 geboren te WoMswerd, waar zijn vader SAÎIUEL. PETRUS DE GRAU Predikant was, is te Franeker Hoogleeraar in de Wiskunde geweest (20). BEENAEDUS FUI/LENIUS , de zoon, te Franeker geboren den 16en Maart 1640, .volgde ABEAHA?.I DE GRAU op als Hoogleeraar in de Wiskunde den 28eii Februari] 1684, Hij was een vriend van CHRISTIAAN HUYGENS en niet minder van zijnen nabestaande IÆSNXO 3AE0N TA:ST COEHOOSAT, en de Onderwijzer van JOA.V WIIJÆM Piiiso in de Wis- en Vestingbouwkunde (21). WILLEM LORÉ, geboren te Leeuwarden in 1879 en overleden te Franeker den 22en Mei 1744, was leerling van FULLEÏ-ÎTTJS den zoon, en heeft het grootste gedeelte zijns levens te Franelcsr doorgebragt als Onderwijzer In de Wis- Sterre- en Zeevaartkunde. Uit hoofde zijner groote bekwaamheden werden hem 6
Wumkes.nl
82 door 's Lands Staten de belangrijkste werken en ondernemingen toevertrouwd. Behalve van de Dohhumer Nieuwe Zijlen was hij de aanlegger van den Kondwmer SlaperdijJc en de Sluis in Galamadammen. Hij stond in hooge achting bij den Stadhouder WILLEii I V , wiens leermeester hij was en wien hij op de meeste zijner reizen in Duitsa/iland en België vergezelde (32). NICOLAUS YPEY, geboren te JBergum. den 7en Jimij 1714, één der grootste "Wis- en Krijgsbouwkundigen der 18de eeuw, was gevormd door I O R É , bij wien hij gedurende vijf jaren te Franeker onderwijs genoot, alsmede door w. G. MUIS en G. DU BOIS , welke als. Iloogleeraren, de eerste de Wiskunde en cle Geneeskunde , de andere de Wijsbegeerte en Natuurkunde onderwezen. In het jaar 173S begaf hij zich naar Zeiden, waar hij• gedurende twee jaren de lessen bijwoonde van den beroemden 's GBAVESANDE , toen het sieraad der Leidsche Akademie. Vervolgens reisde hij naar Parijs, om' door het onderwijs van de beroemde Wiskundigen MAÜPEBTUIS , I E MONNIEB, CER-EAU en CASsiNi, als van den in de Vestingbouwkunde zoo vermaarden BELIDOE , den schat zijner verkregene kundigheden nog meer te verrijken. In 1741 naar Friesland teruggekeerd beoefende hij met den jongen Prins Stadhouder WILLEM KAKEL HENDEIK J?IIISO , den vestingbouw, volgens de gronden van COEHOOKN. In het jaar 1747 werd hij tot Hoogleeraar in de Wiskunde aangesteld', en niet slechts schitterde hij als Onderwijzer, maar hij wist tevens zijne wiskundige kennis, in meer dan één opzigt, op zaken van hoog belang toe te passen, en daardoor groot nut te stichten. Hij heeft vele belangrijke stukken geschreven betrekkelijk de Krijgsbouwkunde, welke zijne
Wumkes.nl
85 meest geliefkoosde wetenschap bleef. Hij stierf den 14eii Junij 1785 in den ouderdom van ruim 71 jaren (23). WiJTSB POPPES DONGJÜMA , naar zijne geboorteplaats Dongjum dus geheeten, werd dáár in September 1706 geboren. Hij was een vlijtig beoefenaar van de Watuur- Sterre- en Aardrijkskunde, en verwierf in deze vakken, gelijk mede in het vervaardigen van Teleskopen, grooten roem. Hij overleed den 7den Eebruarij 1778 in een Gasthuis te Leeuwarden, waarhenen hij zich in gevorderden leeftijd begeven had. KLAAS WIEEÏNGA, in
de wandeling KLAAS KUNST
geheeten, was een der zeldzaamste vernuften van zijnen tijd. In de Wis- en Stcrreknnde had hij groote vorderingen gemaakt, en als men den tijd in acht neemt (van 1720 tot 1750) waarin hij leefde, dan worden verscheidene berigten, vooral die, welke tot de Electriciteit in betrekking staan, bijna ongelooflijk. Men gaf hem den naam van tsjoener en zeide van hem, dat hij met een helm was geboren en meer koude zien, dan hem goed was, over welk een en ander hij zelf hartelijk lachte. JAN VAN DEB, BILDÏ en WIJTSB FOPPES DONGJUMA hebben in hunne jeugd veel met hem omgegaan. Bij w. LOIÎÉ en de Hoogleeraren H. YENEMA en N. YPEIJ stond hij in groote achting. Met stilzwijgen mogen hier niet worden voorbijgegaan JAN PIETEES VAST DER BILDT (geboren te Vrouwenparochie den 27en September 1709, overleden te Franeker den 27en April 1791) in de wandeling JAN KUNST genaamd, beroemd wegens het vervaardigen van uitmuntende Teleskopen, welke in deugdelijkheid niet voor die van Engelsen maaksel onderdeden, gelijk mede zijn kleinzoon BAUKE EISMA VAN DEE 6*
Wumkes.nl
84 EÏLDT; (24) — AEJES" BOELOFS en zijne broeders; (25) — jjäLTE EISIXGA en zijn zoon EISE ; de laatstgenoemde, geboren te Bronrijp den 21 Pebruarij 17 4 4 , gestorven den 27en Augustus 1828, heeft eene groote vennaardheid verkregen door zijn onvergelijkelijk Planetarium (26). IIEXIUCUS AENEAE, geboren te Oldemvrdwm, waar zijn vader Predikant was, den 19den Augustus 174*3, ontving zijne eerste opleiding aan de Latijnsche scholen te Leeuwarden en begaf zich toen naar de Hoogeseliool te Franeker , waar hij het onderwijs in de Wis- en Natuurkundige wetenschappen ontving van de Hoogleeraren N. YPEÏJ en A. BBUGMANS. Hieraan wijdde hij zich. vervolgens geheel toe, en had veel oino-ana- niet JAK PTETERS VAN BEK EILDT en WHTSE FOPPEs. In 1767 beg"af hij zich naar Amsterdam, waar hij in de wiskundige wetenschappen onderwijs gaf. Twee jaren na zijn verblijf aldaar werd hij te Lulden tot Meester in de vrije kunsten en Doctor in de Wijsbegeerte bevorderd. Zijn roem klom nu van tijd tot tijd al hooger en hooger, en in verschillende betrekkingen heeft hij door zijne uitgebreide kundigheden aan het Vaderland de gewigtigste diensten bewezen. Hij overleed den len November 1810 (27).
OB.BE SIKKES BAÜSTGMA, • geboren te JPingjum den
3Oen Mei 1768, overleden te Amsterdam, den 23en November 1829, was* een zeer bekwaam, ijverig en werkzaam Wiskundige. Hij werd in het jaar 1787 Onderwijzer in de theoretische Zeevaartknnde aan de Kweekschool voor de Zeevaart te Amsterdam, en was sedert 1816 verdienstelijk lid der Eerste Klasse van het Kouiiigiijk Nederlandsch Instituut. Hij heeft verscheidene nuttige leerboeken geschreven over de Stuurmanskunst, de Algebra, Meetkunde, Klootsche
Wumkes.nl
85 Driehoeksmeting en andere deelen der hoogere Wiskunde, welke handleidingen genoegzaam algemeen bij het onderwijs werden gebruikt. Ook in de uitgegeven e Werken van het Instituut worden voortreffelijke door hem bewerkte Verhandelingen gevonden (28). PYBO STEENSTRA, geboren te Franeker, was Lector
in de Wiskunde te Amsterdam, en stond dáár in hooge achting. Onder zijne uitgegevene werken verdienen inzonderheid genoemd te worden zijne Grondbeginselen der Sterreliuiule, zijne Verhandeling over de Klootschi Driehoeksmeting en zijne Meetkundige Grondbeginselen der Natuurkunde (29). JACOBUS PÏERSON THOLEN werd den 20en September 1764 te Leeuwarden geboren. Na de Latijnsche scholen in zijne geboorteplaats doorloopen te hebben, begaf hij zich naar Franeker, waar hij de Latijnscho en Grieksche Letterkunde vlijtig beoefende onder de Hoogleeraren SCHUADEE en WASSENBERGH , en zich bijzonder op de Wiskunde toelegde onder de leiding van N. YPEij, welke wetenschap hem het meest behaagde. In het jaar 1788 werd hij aan Friesland* Hoogeschool tot de volle werkzaamheid eens Hoogleeraars m de Wis- en Vestingbouwkunde, schoon slechts onder den titel van Lector geroepen (30). Dan bij de nieuwe inrigting, die de Hoogeschool te Franeker in 1797 verkreeg, werd hij tot gewoon Hoogleeraar in de Wis- en Vestingbouw- alsmede in de Aardrijkskunde benoemd. Hij nam zijn ambt met den meesten ijver en met roem waar en genoot aller achting, totdat hij op den 20en September 1824 uit dit leven werd opgeroepen (31). CORNELIÜS EKAMA, geboren in het jaar 1774, was eerst "ä Hoogleeraar te Franeker, (32) en werd van daar, bij de opheffing der lYiesche Akademie, onder
Wumkes.nl
88 de Pransche overheersehing, verplaatst naar de Hoogeschool te Leiden , waar hij Hoogleexaar was in het o vak der Steireknnde, waarin hij tot aan zijnen dood toe met naauwgezetheid en ijver werkzaam was. Hij overleed den 23en Februari, 1826. (33) Hiermede eindig ik mijne herinnering aan beroemde ïriesche Wiskundigen, ofschoon er nog van meer andere, ook van nog levende, loffelijke melding konde gemaakt worden.
'AANTEEKBNINGEN. 1.
HlLDEBR. GODFE. A BOENGIETEKP.
Vid. SUF-
FEiDTJs PETitus, de Scriplorïôus Frisiae, Deo. 10. Gap. I , die omtrent hem meldt, dat hij, na zich te Keulen in de Wijsbegeerte en Godgeleerdheid geoefend te hebben, Pastoor werd te Huizum in Leeuwarderadeel, waar hij gedurende eenige jaren zijn ambt met getrouwheid waarnam. Vervolgens schrijft hij: ^ //Interim autcm fratrem suum Galemim qui mihi avus materluis fuit, domi snae in arte Geometrica fideliter instituit. Qui deinde architectonicae peritissimus fuit, et raultis in Frisia munitionibus erigendis praefuit." Hij is gestorven in het jaar 1500 , en schreef eenige Werken (waaronder Principia ar lis Oeotnetricae) van welke SUÏTE. PET. zegt: //Scripsit nrulta, quae partim in aedibus parentum, partim in monasteriorum Bibliothecis manuscripta vidimus." 1*. D'ESCURY (Tlollanàs roem in hvmst&n, en wetenschappen) schrijft: //In Friesland alleen zoude er, in een tijd verloop van twee eeuwen, wel een tweehonderdtal aan te wijzen zijn, wier ervarenheid zich met het openbaar vertrouwen zag vereerd, om deze aan lift- algemeene uut dienstbaar te maken. (Zie de Ora-
Wumkes.nl
87 tie van Prof. BKAMA , de Frisia Iwjeniorvm Maihematicorum fertili, waarmede hij inden jare 1809 den leerstoel te Franeher aanvaardde, pag. 86.) waaronder een aanzienlijk aantal was, die zich als Waterstaatkundigen beroemd maakten. Hier is derhalve gelegenheid om aan sommigen te gedenken, wanneer zich al aanstonds aan den geest voordoet een DOETS'GIEÏERP , die in het laatst der XV eeuw bloeide en die tevens de leermeester van zijnen broeder GALENUS was, die zoovele verschansingen aan zee- en watervloeden tegenstelde." 2.
cf.
SOTFR. PET. l. e. Dec. 11.
Cap. 4,
die
om-
trent hem meldt, dat hij was: cum Geometriae scientia celeiris, turn etiam jocis ac faceiüs in patria cftamx. Dr. CTPRiAHüS VOMILIUS had hem. daar veel van verhaald, en deze had ook een Grafschrift op hem gemaakt, dat suFFR. mededeelt en van dezen inhoud is: Directis oculis , et fixo stipite quondam Qui terrae mensus jugera multa fui; Metior en tennem toto nunc corpore fundum Cumque suis numeris, calculus omnis abest: Dogmata, quid prodest mihi nunc, Geometrica scissc? Pestivosque sales, ridiculosque jocos ? Jnppiter anne volet metiri climata coeli ? Atque simul dictis se recreare meis ? Nempe hoc in regno spatii mihi nulla pusilli „ Cura erit, Hoc etiam plus jocularis ero. 3. Hij leefde omtrent het jaar 1550. SUFF. VETRÜS, Dec.'11, Cap.Q, schrijft aangaande hem: //quamquam [Lingnae Latinae non admodum peritus fuerit, tamen artium Mathematicarum, et praesertim Geometriae cognitionem habuit, quihus et otium suum falle-
Wumkes.nl
iel et patriae suae operam suam probaret: quod et saepeiinmero fecit in agroium ac finium controversiis torminandis: Itaque et Carolus Quintus ejus opera usua est, in mensuranda terra Bildia, una cum- M. Maitino Delphensi, qui huic nego'tio praefectüs erat." Fïïïiius THABORITA meldt daarover zelf in zijne Cronijk I I I hl. 442 en 443: //Anno Domini XY= encle 'M, doe wort dat Bijl ghemeten van Meister Maiten van Delft, ende Broeder Peter Jaeobsz. van Thabor;" •en verder: //Anno Domini XY e ende 27, doe begonnen wij weder toe meten ynt beghyn van die vasf.eii; want op Askelen Woensdacli doe quamen wy op dat Bijl, ende doe creghen wy voer Paeschen gliedaen. Ende ouer Paesclien doe toech iet myfc Heer Julius off Lulius in. Hollant, ende ik quani inden îlitceh ende toe Deilft; ende daer woenden ik mytten !f;utcï, en de wy maecten regyester voert claer; ende ick quam weder toe liuss omtrent synte Johan inyt oomnier, als Johannes Baptista." 4. Cf. YaiBMOBT Athen. Fris. p. 180. SDFER. PET. Deo. 12. Cap. 1. Hij schreef: de terrae motu, de sphaera, de Aslrolabii et Annuli Astronomici confectione. 5. Isagoge cosmographica de spliaera sive de Asironcmûae et GeograpMae principiis. 6. Zie de leschrijvinge der steden van Vrieslandt, achter de Chtonique van WXNSEMIDS op Dochum. 7.
SUÏT. PET. Dec. 1 1 , Cap. 8.
//Mathematicas
artes privatim in aedibus suis docere solebat, ubi et •ios eum docentem studiose audivimus. Erat enim cingiilaris in eo docendi dexteritas ac gratia." S. Zijn zoon CORHELIUS heeft aan het door zijnen vader begonnen Astróldbivm de laatste hand gelegd. Deze, te Leuven geboren den 28 ïebruarij des jaars
Wumkes.nl
89 1585 , was tevens vermaard Wiskundige, heeft verscheidene werken geschreven en bekleedde ook eenen openbaren leerstoel in de geneeskunde aan de Hoogeschool aldaar. Hij stierf aan cle pest den 12 October 1579, in den ouderdom van 44 jaren. Omtrent hem schrijft SrjTï1. PET. l. c. //duxit Gemma uxorem Lovanii, ex qua filiiim habuit Cornelium Geminam itidem Medicum et Mathematicum, et qui patrem suum non moclo cruditione sed et nomiiie ipso obscnraverit., Puit enim Mc et in Mathesi, et in Medicina patre non inferior." 9. Dit werk trok bijzonder cle aandacht van Prins MAUKiTS tot zich, gelijk blijkt uit cle woorden van sïEViw: dat zyne Vorstelieke Genade puntelick doorsien ende grontelick verstaen heeft het bouch. Zie IV Boek der Cosmographie. Verg. vossius, de Mathesi, Cajp. 4 5 , § 17, en FOPPENS, lïïbl. Belg. Torn. I. p. 831. 10. De menigvuldige Werken van GEMMA FRISIOS over Wis- Aardrijks- en Sterrekunde, alsmede zijne uitgevondene of verbeterde werktuigen, en zijne gedane waarnemingen vindt men opgenoemd en beschreven in het uitvoerig en belangrijk Artikel over hem in het Aanh. op NinuwENHUis Woordenb. van kunsten en wetenschappen. Men zie verder de Verhandeling van den Hoogleeraar EKAMA over' GEMMA BRISICS den eersten grondlegger tot list bepalen van de lengte op zee, in de Verhandel, der 1'Jersle Klasse van het Instituut VII D. bl. 215 volg. 11. ei. SÜJ?FR. PET. Dec. 13. Gap. 9 , welke van dit Geschrift zegt: //in quo (libro) ille non Astronomiam impugnat — sed Astrologiam vanitatis arguit, quae ex siderum institutione hominibus inevib tabiles inclinationes ingenerari docet, quibus homo
Wumkes.nl
90 pene plus quam fatali necessitate, vel ad hoc, vel ad iîlud ita propendeat, ut aliter agere non possit •, quam ex inclinatione syderali urgefrur." 12.
SUITE, PET. Dec.
14.
Cap.
2.
13. SCFFE. PET. Dec. 14. Cap. 8: //indefatigabili studio et familiari Mathematicortun consuétudine singnlarem geometriae peritiam consecutus est. Qua et patriae imprimis, et vicinis principibus, provinciis et urbibus operam utilem atque necessariam navavit. Hic cum aliquandiu propter factiones Belgicas tranquillitatis ergo Coloniae substitisset, amplissimo Irajus urbis magistratui ministerium in hac arte probavit: Ibidemqne tabulam Geograpliicam edidit Dioeceseos Coloniensis, quae excusa est Colon. 1583." 14. 15.
SUFFE, PET. Dec. SUFFE, PET. Dec.
16. Cap. 16. Cap.
5. 9.
16. Hij gaf, behalve vele andere Werken, in het licht; Fundavienteele Ondenoijzinge van de Sterrekonst en Beschrijving der Aerde, door het gebruyeh der hemelsc&e en aerdsche Oioben,. Mitsgaders onderrichting e van de Konst der Zeevaert, mei nieuw gepractiseerde instrumenten en regelen. Fran. 1614. Het is eene Nederduitsche Vertaling van AD. METIÜS, de gemino umi •utrhmque globi. //Ob hunc laborem" (schrijft de Hoogl. DE WAL, örat. de claris Frisiae Jureeonsultis, pag. 223) //uti et ob lectiones mathematicas Trajecti habitas forte quis SGHOTANI nomen desiderabit in Oratione Cl. Jikama, de Frisia ingenionmi Malhemaiicorum imprimis fertiliT Het leven van SCHOTANUS is naauwkeurig door VRIEMOBT beschreven. 17. Vele geleerden van dien tijd hadden de gewoonte hunnen oorspronkelijken naam te veranderen in een en Latijnschen of Griekschen, waarin de gezochte beteekenis van hunnen geslachtsnaam ligt opgesloten.
Wumkes.nl
91 Zoo heeft men: Junitis, de Jonge; Canîsius, deHondt; Ceratinns, van Hoorn; Periz&nius, "Voorbroek; Agricola , Akkerman; JPiscator , "Visser; Albimis , de Wit; Chdidonius , Swalue; Torrentius, van dei Beke; Pa~ ludamis , van den Broek; Faber , Smit; JUuroteles , Oosterend; Ursinus, de Beer, en vele andere; zoo ook PAoeylides, Pokke, waarvoor men de reden schertsend vindt opgegeven in een Fransch versje, medegedeeld door PÂQUOT, 'fom. 14, pag. 4 1 8 : Et pour se faire nn nom, qui finit en idès II se fit appelier Monsieur Phocylidès. WIQLE VAN AYTTA dacht er anders over. SENBEEGH
Zie WAS-
, Bijdragen tot den Frîesehen tongval, I I ,
bl. 128. 18. Behalve andere Werken heeft hij geschreven: Epitome Astronomiae reformatae, gedrukt te Franeher in 1642, en: Friesche Sterrehimst, na zijnen dood in 1652 door NICOLAUS AMAMA uitgegeven te Harlingen en herdrukt in 1663. Zie LA LANDE, Bibliogr. Asiron. p. 218 en. 271. Hij ontdekte het eerst, in 1638, ter gelegenheid eener maan-eclips, de ster in den hals van het Sterrebeeld ds Walvisch, welke later bepaaldelijk de aandacht der Sterrekundistw tot zich trok. Zie oveï hem VBIEHOET , Athen. Fris. pag. 815, seqq. 19. cf. TÎEIEMOET, Alken. Fris. p. 254. 'Zijne vrouw was EBEL VAN HINCKENA , dochter van HENDKIK VAN HINCKENA , Predikant eerst te Norden in Oostfriesland, toen te Berlikwm, daaxna te Britsv/m, en van SYTS HÁEINXMA VAN DONIA. Bij deze had hij vier kinderen: SETHDS, ÏEANS, IEOTJCK en BEENAEDXIS. SETHUS was eerst Predikant te Wier en stierf op zijne tweede standplaats te Ried, den löen OçtQJbgt
Wumkes.nl
92 1684, ia den ouderdom van SS jaren. ESANS was Meester in de Eesten en Burgemeester der stad Franeker. FEOUCK, weduwe van EDSEKT VAN BLOEMENDAEL, Advocaat en Secretaris te Dokkum, hertrouwde aan BALTHAZAR BEKKER , wiens eerste vrouw geweest was eene dochter van HAJO JOHANNES WALKENS, Predikant te Franeker. In haar vond BEKKER eene edele vrouw, die wel waardig is onder de Nederlandsche Trouwen, wegens huwelijksliefde, getrouwheid en kloekmoedigheid beroemd, met lof vermeld te worden. Omtrent haar vinden wij opgeteekend, dat zij , vóór dat aan BEKKER wegens zijnen strijd tegen den duivel, de predikstoel te Amsterdam verboden werd, aangezocht wordende om haren echtgenoot over te halen zijne stellingen te herroepen, dit moedig antwoord gaf: dat zij liever met hare kinderen wilde gaan bedelen , dan haren man te overreden iets tegen zijn gemoed te doen. (Zie Naanil. der Predikanten onder de Classis van Bokkum, bl. 183.) BEKKER getuigt dit Keifin zijne Opdragt vóór den tweeden Druk van de Betooverde Wereld aan zijne vrouw: Aan FROUK
ECUENU!
ïlertlieve seer getrouwe, Vernoegde deelgenoot in voorspoed als in rouwe; Veelwaarde Moeder van twee Dochters, eenen Soon; En pacrel aan liet goud van ons dricdobbîe kroon. Magli dit Papiere-kind' U mee voor moeder groeten; Ik geef 't u in den arm. En 't moet mijn leed versoeten, Dat, schoon dit herssen-kroost van 's lichaams vrught (verscheelt; Als niet na d' huwlix wett met uw behulp geteeld;
Wumkes.nl
uu
Maar door afschcidentheid van uren en van dagen, Ja nachten voor een deel; gij echter neemt behagen, Die self, door yrese noch door vrienden raad bekoord, 't Versaken mij ontried. En 't was uw laatste woord Op 't scheiden. Dat is trow enz. E B E L VAN MNCKDMA , VTOUW Van BEIiNARDüS FULLENIUS , was de zuster van ÁETÆJB , huisvrouw van
GossE GiDEOîïs YAN coEHOoKH, Kapitein in dienst van den Staat, die vader was van den grooten Veldheer MEHHO BAROJS VAH coEiiooKH , beroemd Vestingbouwkundige , welke niet schroomde de sterkste vestingen aan te vallen, indien hij ze slechts, gelijk hij zeide, van boven open vond, en dien de l|Aranschen nn diable du feu noemden. (Zie over hem de Friesche Volksalmanak; 1840, II. 104). Eene tweede zuster van E BET, was CATHAKIKA, gehuwd aan MAÏHAMASL FULLEWIUS , Doctor in de Geneeskunde en Ontvanger van het Westerdeel van Breda. 20. Hij aanvaardde het Hoogleeraarambt den 6en Junij 1659 niet eene Eedevoering: da nsio et praestantia Matheseos. Hij" stierf den 8en September 1683. cf. VRiEMOET, Jilian. Fris. p. 472. 21. Even als zijn broeder ÏRAKS is hij nimmer gehuwd geweest. Hij stierf In den ouderdom van 67 jaren, den Hen Junij 1707. cf. VRIEMOET l. c. p. 650 seqq. die, p, 6 5 5 , het oordeel van LEIBWITZ over liern aanhaalt, welke in eenen brief aan BEHNOUI.LI schreef: //Voldems jam et Fullenius Viri egregii obiëre. Ita non exiguam jacturam res Mathematica passa est." D'ESCURY S in Hollands roem in kunsten en wetenschappen, schrijft over hem: //Schoon tot zaken van regering geroepen, had deze echter de beoefening
Wumkes.nl
94 der wiskundige wetenschappen geenszins uit het oogverloren , en hij ging zelf met zekere geestdrift HEVELIÜS bezoeker., om diens astronomische verzamelingte beziftigen, en zich met dezen vermaalden Sterrekundige in • betrekking te stellen : geen wonder dan , dat hij zich later liet bewegen, om met • opoffering zijner betrekking tot het bestuur, waarin hij tot dus verre was geplaatst geweest, DE G-BAÜ'S opvolger te worden. Zeer welkom was dit offer : eene schare van leerlingen volgde hem steeds , en in zijn verder gevorderd en leeftijd, genoot hij de voldoening, van den jeugdigen JAM WILLEM FIUSO onder zijne leerlingen te mogen tellen, die van hem het onderwijs in de wisen vestingbouwkunde ontving. Aan COEHOORN vermaagschapt, was hij de vriend van dezen, gelijk hij die van EDXGKNS geweest is. — Zijne eigene geschriften zijn wel weinig, want, zooveel ik weet, zijn de meeste ongedrukt gebleven, maar de vriend van COEHOORN en HUYG-EHS kon geen middelmatig mensch wezen, en hij moest dan ook wel in de achting van IÆIBMITZ en anderen zijner beroemde tijdgenooten deelen." 22.
Zie DE CRAHE, Levensschets van WILLEM LOEÉ.
23. cf. VRtEjiOET l. c. pag. 848. 24.. Verg. Aanhangsel op HIEUWENHUIS, Woordeni. van Kunsten en Weienseh. in V. 25. ARJEN ROELOFS , in den boerenstand geboren en opgevoed, is door eigene oefening, in NatuurAardrijks- Gezigt- Werktuig- en Sterreknnde ongemeen bekwaam geworden. Niet hij alleen, in aar ook zijne broeders, PIETER en ALBEKT, toonden van jongs af en geheel hun leven door eene sterke zucht voor , wetenschap. Omtrent het midden der vorige eeuw geboren, hadden zij op de gewone school van een
Wumkes.nl
95 klein dorp in Friesland onderwijs ontvangen , zooals het in die dagen gegeven werd. De omstandigheden hunner ouders waren van dien aard , dat zij reeds in jonge jaren, van den vroegen morgen tot den laten avond, hunnen vader in het waarnemen der boerderij moesten helpen. Na den dood huns vaders, in 1790 overleden, zagen de drie broeders hunne werkzaamheden nog vermeerderd , daar zij van dien tijd af de verzorging der boerderij geheel op zich moesten nemen, hetgeen hen echter niet cleed vertragen in hunne wetenschappelijke werkzaamheden, terwijl hefc inzonderheid ALBERT was, die voor al wat tot îiun beroep behoorde de zorg op zich nam. — Langen tijd hadden zij geen e andere hulpmiddelen, dan eenige boeken, kaarten en eigenhandige geschriften, door een en grootvader hun nagelaten, en op Sterrekunde betrekking hebbende. Ofschoon alle drie broeders uitmuntten, heeft echter ARJEW , die ook de langstlevende was, (hij stierf te Flijwm, in den ouderdom van ruim 74« jaren , den Hen Mei 1828) de grootste vorderingen gemaakt. Onbegrijpelijk ver had hij het in de Wiskunde gebragt en was een Sterrekundige in den strengsten zin van het woord. Hadde geene taalgeleerdheid hem verhinderd, met roem zoude'hij als Hoogleeraar in de wiskundige wetenschappen hebben kunnen optreden. Vg. Leoensherigten van .VRJEN ROELOFS UOEIJOFS in leven Broeder der Orde van den N. L. enz. door w. VAM PEIJMA; Leeuw. Cour. 16en Mei 1828; Aanh. op het Woordeni. van HIEUWEHHUIS S. V. 26. Zie over EISINGA: SCHELTEMA, Letlerk. Meng. I I D. 2de St. Âan/t.'op ÏÏIEUWENH. woordenboek inv. VAN SWIJVDEN , beschrijv. van liet 'Planetarium,, in 1824 te Franeker herdrukt en vermeerderd met het portret van EISINGA en drie platen van het JPlaneta-
Wumkes.nl
3Q riitm en met Bijvoegselen van den beroemden man aelven. 27. ' Gf. HiEuWENH. woorclenh. in v. 28. Zie Konst- en Letterbode, 1829, bl. 340. Fnesclie Yolksalm. 1852, II. 67. 29. of. v. LEHWEP, Illustr. Amstel. Atlien. Memoria, p. 271. 30. Dit geschiedde ingevolge een besluit van de Staten van Friesland van het jaar 1774, waarbij bepaald werd, om in liet vervolg niet weder eenen gewonen Hoogleeraar in de Wiskunde aan te stellen , maar slechts eenen Lector. die evenwel met de ge~ heele werkzaamheid van eenen gewonen Hoogleeraar zou belast zijn. 31. WISÜWBHH. woordene, in v. 32. Hoogleeraar te Franeher in de Secle- .Bovennatuur- Natuur- en Sterrekunde, welken post hij aanvaardde in 1809 met eene Eedevoering: de Frisia ingeniorum MatAematicorum imprimis ferlili, welke later gedrukt is. Mogt liet geweest zijn met Aanteekeningen, zooals de Oratie van Prof. DE WAT, , de claris Frisiae Jurecqnsultis ! 33. NiEüWEMii. Woordenh. Aanh. o. h. is. St. Annaparochie, 1853.
Wumkes.nl
A.
WASSEJSBEKGH.
97
ELEGIE EEMER ODALISfiUE. Snel, als de scliaduw van liet dunne wolkgewaad. Den effen spiegel van de ligte golfjes over ; Of als het windje, bij d' ontwaakte dageraad, Door 't hoog cijpressen woud of't geurig bloemenloover, Ging weer de dag voorbij, die in mijn eenzaam hart De sporen achterliet van onverwinb're smart. — Hog jeugdig als het licht, dat van d' azuren transen De golfjes des Bospoors, bestraalt met zilv'ren glansen; Of als de rozenknop, ontloken door zijn gloed, Is toch voor mij cle droom voorbij van jeugd en leven; Wat baat het, dat mijn oog zich spiegelt in haar dreven, Wanneer liet hope noch verwachting meer ontmoet ? Eens, o! het waren blijde en vriendelijke dagen, In 't midden doorgebragt van speelgenoot en magen, Aemde ik de vrije lucht der hooge bergen in; (gen, Snel vloeide toen mij 't bloed en klemde 't hoog mijn wanAls 'k op den moedergrond met onbestemd verlangen, Mij telkens wedervond, bij vrijheid, vreugde en min. Aan d' oevers van de in 't hoog gebergte ontsprongen (stroomen, En kronklend langs de hut van mijne moeder — door Een boschje van olijf en genr'ge oranjeboomen Beschaduwd •—arm, maar met mijn lot tevreden •— voor Een stil geluk alleen —• niet voor een' hope levend, Niets aan 't gemoed, dan smart, bij pracht en weeldegevend, 7
Wumkes.nl
98 Was mijn bestaan, gelijk een stille zomernacht, Wen ojJ liet golvend meer het licht der maan zich spiegelt, Of over 't weeldrig loof van 't digte boscli zich wiegelt, En 't in een sluijer hult van stralen, schoon en zacht. Ik voelde in mijne borst geene andere wensehen gloeijen, Dan dat mijn leven kalm, als 't beekje heen mogt vloeijen. Een' hope slechts, helaas! een droom was zij alleen! In de nabijheid van mijn woning lag eene ander; Daar staarde vaak mijn blik met stillen weemoed heen, Daar zag mij Noureddin, daar zwoeren •wij elkander, Een' liefde, die in 't hart haar diepste wortels schoot, En zuiver in haar gloed , als 't eerste morgenrood. Wat bleef mii van die liefde en haar verwachting over? De wierook van een' bloem, de geuren van het loover Verliezen niet zoo snel haar liefelijke kracht, Al strooit de stormwind ook haar blad ren wild daarhenen; Zij was één schoone star, verbleekt in éeneu nacht, En spoorloos aan het ruim der hemelen verdwenen. Mijn' schoonheid, eene plant in 't paradijs ontloken, Door Allah aan de vrouw, als hemelgaaf bestemd, Benijd door allen, van haar stralenkrans verstoken, De hoogmoed eener ziel, aan dwaashecn vastgeklemd, Die vloek of zegen brengt, waar hare stralen schittren, Het leven zaalgen kan, of hopeloos vei'Mttrcn, Die schoonheid, nog de mijne en eens voor mijn gemoed, Een' lichtstraal, waaruit warmte en leven vriendlijk (blonken, Wat werd zij meer voor mij, dan een noodlottig goed, In Eblis feilen haat en gramschap mij geschonken ? Een' roos, in 't open hart door 't bliksemvuur verzengd? Een nacht, door neevlen van den dageraad verlengd?
Wumkes.nl
99 • O ! als de schaduw van de wolken op de golven , Diep uit den stroom van mijn verleden opgedolven, Glijdt een' herinnering dit uur mijn geest voorbij, Die al d' ellende van mijn zijn ontdekt aan mij ; O kon dat jammeruur uit mijn bestaan verdwijnen , Hoe schoon zou mij de zon des levens nog beschijnen! 't Was morgen; in een' zee van gouden glans gehuld, — Verschenen één voor één der bergen hoogste toppen Met ijs en sneeuw bedekt, als door de zon verguld; De dauwdrop lag nog friscli op teedre bîoemenknoppen, De dalen aeinden nog de kalmte van den nacht, Maar voelden toch van 't licht den zegen en 'de kracht. Het nevelnoers trok op, dat stroom en woud bedekte, Terwijl de morgenwind het sluimrend beekje wekte, Dat nu, met zacht geruisen langs vruchtbre velden schoot, Zich spiegiende in den gloed van 't jeugdig morgenrood, En vriendelijk begroet door duizend orgeikeelen, Die blij haar morgenlied langs hare boorden kwcclen. Een schittrend landschap lag thans voormijnaanblik bloot. Ontwaakt met d' eerste straal van 't souden morgenrood, Zat 'k rnijm'rend bij de beek, verzonken in de droomen, Die voor een zuivre ziel van Allah's zetel komen, En die met aardsch genot en 't hemelsche vereend, Een voorsmaak zijn van't heil, door't paradijs verleend. Nu.scheen 't fantastisch spel der schaduwrijke bergen, Dan't beekje aan mijne voet, mijneaandacht weer te vergen, Verwonderd dwaalde 't oog nu naar 't olijvenhosch, Dan rustte weer mijn blik op beelden en tafreelen , Schoon,als een schilder slechts met geestdrift kan penseelen Stout en verheven hier, bevallig daar en los. 7*
Wumkes.nl
100 Ik had geen bezigheid en speelde met de rozen, Nog vochtig van de dauw en toch reeds warm van 't licht; Een schoone vlinder scheen met mij te willen kozen, En vloog nu liier clan daar, op wiekjes, vlug en ligt, 'k Rees op, hij vlood van mij, tot ik hem achterliaaide. En met gevangenschap zijn moedwil mij betaalde. Helaas! was dit een s p e l . . . . een' voorbeduidenis Van 't grievend lot, dat mij dien eigen dag zou wachten? Waarom bleef mij dat beeld een diep geheimenis, O, had ik het verstaan, wat, dagen en wat nachten Yan smart en eenzaamheid had ik dan niet gekend, Waar thans in slavernij zich mijne jeugd volendt! Hoor! hoor! weergalmt daar niet de hoefslag van derossen, Weerkaatst cloor d' echo's van de bergen en de bosschen? Dreunt niet het rotspad van hun woest getrappel? ... zie! Een digte drom van ruiters naakt deze oorden ! Wat doen, wat zoeken zij zoo vroeg reeds hier? voor wie De stilte en rust gestoord van deez'vergeten boorden? Vooruit gaat een Tartaar . . . zijn paard, zoo zwart als git, Gehoorzaamt naauw de hand, die zijne wilde sprongen Beteugelt! zie, hoe vast hij in den zadel zit, Met wat behendigheid heeft hij zijn vaart bedwongen; Daar stijgt hij af en neemt zijn klepper bij den toom; •— Wis, dat hij koelte zocht aan d'oevers van den stroom! Maar andren volgen hem; wiens groene tulband flonkert Van goud en diamant door't zonlicht niet verdonkerd; Het schijnt, hij is het hoofd van de"ze ruiterstoet; Een kostbare Athagan, belegd met edelsteenen, Schijnt onder allen hem den voorrang teverleenen; — Maar waarom heeft zijn oog zoo wild het mijne ontmoet?
Wumkes.nl
101 "Wat wil dat brandend oog, zoo vast op mij geslagen? Een onheilspellend vuur straalt uit zijn gloed mij aan! Vergeefs heeft niet zijn ros hem herwaarts heen gedragen! Vergeefs blijft niet zijn troep, op zijn bevel hier staan; Zijn fluistrend woord, helaas! heb ik te wel verstaan, 'k Behoef zijn vlammend oog niet verder t' ondervragen. 't Is de Aga van dit oord met al zijn vloektrawanten! Helaas! Ik zie mijn pad bezet aan alle kanten; Ik'ben zijn prooi, gelijk het vogeltje in den strik: Mijn schoon! noodlotte gift, waar zal ik henen vlieden? Hoe zal een' zwakke maagd, den roover weerstand bieden? Wie redt mij uit de klaauw des giers, dit oogenblik? O dierbre Noureddin, daal van 't gebergte neder, Tref hem nw zeker schot — uw dolk doorboor zijn hart, Of nimmer, nimmer ziet g' uw Zuleïka weder! Helaas ! in eenzaamheid versterft mijn kreet van smart! Geweld, verraad en magt, zij hebben mij besprongen, En keet'nen om de hand der vrije maagd gewrongen. ••— Ik weet niet, wat gebeurde een doffe erinnering Is alles wat mij bleef van dezen schrikbren morgen, Die eene toekomst hield van smaad en smart verborgen: Mijn angstgeschrei stierî weg van kling- tot heuvelkling, En spoorde alleen de vlugt van ruiters en van paarden Of Demons van den troon van Eblis om hen waaiden. • In 't einde d' avond zonk, maar 'k zag niet hare pracht; Haar kalmte stortte geene in mijnen boezem over; Zacht glansden aan 't azuur de starren van den nacht, Ach! voor mij glansden zij vergeefs op veld en lover; Een storm woedde in mijn ziel, der wanhoop slechts ten Voor mij had de natuur geen kalmte meer noch tooi. (prooi.
Wumkes.nl
102 Groot was mijn wanhoop, diep het bed van mijne tranen; Door zucht op zucht zocht zich mijn boezem lucht te baDe nacht verlengde zijne schaduw voor mijn wee, (nen; En 't Oosten bragt geen straal van licht of redding mee; Ce luister van mijn oog verbleekte als 't goud der starren, Die in een nevelkleed des hemels zich verwarren. Ach! hoeveel dagen en veel nachten snelden heen, Met mijn verbrijzeld hart en hooploosheid alleen ! Des Aa'a's Harem was de kerker van mijn luister, Die geene stralen had voor een te vreeslijk duister; Omringd door slaven, koud en valsch gelijk hun Heer, Omringde mij de dood, en wenschte ik ook niets meer. Doch vruchtloos heb ik om de rust van 't graf gebeden: Be kracht van miineieujrd heeft ziin geweld bestreden; Ben fier gevoel verhief, ondanks mij zelv', mij weer •— De zucht tot leven sloeg de magt der wanhoop neer; Gelijk de storm de golf doot rijzen en weer dalen, Dcad mij mijn rampspoed weer voor 't leven ademhalen. Was 't hoon, mijn diepe smart en noodlot aangedaan, Dat 'k eenzaam, als een bloem, in zijnen Harem leefde? Of was 't eergierigheid , dio hem mij deed versraaân , Zoo vaak ik voor zijn blik, gelijk een riethalm, beefde, En die mij spaarde voor een toekomst, bang genoeg Voor een gemoed, dat niets van veelde of grootheid vroeg? -In! door mijn' schoonheid zocht hij hooger op te stijgen; Door mij de wnfte gunst cîcs sultans te verkrijgen; Begeerig strekte niet zijn hand zich naar mij uit; •— Hij boog de Hijacinth, niot om zijn lust te streelen, Maar slechts, om door een' schoone bruid , Dn magt en grootheid van zijn Opperhoofd te deelen.
Wumkes.nl
103 Verachtelijke slaaf! tot kruipen en vertreden Geboren — worm en slang ter zelfder tijd — heeft nooit Uw leven liet genot gekend dier zaligheden, Die slechts de hand der liefde op onze paden strooit'? Hebzuchtig— valsch en wreed verstierf in uw nabijheid; Wat slechts ontwikkeld wordt door hoop, gevoel en (vrijheid. Hadt gij der vlinder nog cle purpien wiek gebroken, Om in het vol genot te baden van zijn schoon ? Hadt gij den bloem geplukt, ter naauwernood ontloken, Opdat zij schittren zou, in uwe levenskroon, Schoon met verbrijzeld hart, de liefde zou niet vloeken Een' daad, waarin zij nog een hulde aan haar kon zoeken. Maar een e vrije maagd, ellendige! t' ontwijden, Om in den glans van 't goud, of schaduw van den troon, Vernedering en smaad, lafhartig steeds te lijden, Zie ! Hassaii, dat alleen vermag een bastaards zoon ! Vloeide in u edel bloed,'t zou hoog uw wanden kleuren, Waar g' een gebroken hart zaagt door uw schuld ver(treuren! Moog uwe moeder dan, u om die roof vervloeken ! Een geest van Monkirs troon u op uw leger zoeken! Een vampijr 't hartebloed uitzuigen van. het kind , Dat cc' ooit liet teeclerste van allen hebt bemind: — De spinne weer' haar web in uw verlaten hallen En schrikbare eenzaamheid waar' eeuwig om uw wallen! Tot puin verga uw huis en in verpestend, stof Verwelk' de luister van uw hof; Geen Derwisch aan uw poort vrage ooit u om gastvrijheid, Hij ga voorbij en spuw verachtlijk op den grond , Waar Hassan ! steeds in uw nabijheid, De schoonheid nooit dan wanhoop vond !
Wumkes.nl
f
104 Of is die vloek te hard voor hem, die elke bloesem Der hoop heeft weggerukt uit een verstorven boezem? O elke schoone droom is altijd voor mij heen ! Wat is mij dit paleis meer dan een doodsche kerker? Zijn traliën, schoon verguld, zijn zij te minder sterker, En volgen wachten niet mijn afgeperkte schreaii? Zal 'k ooit u wederzien, o vaderlandsche stranden ? P Uw bergen, digt omzoomd, met nimmer dorrend groen F Uw schoone bloemen en verrukkende waranden, Versierd met boschjes van Cijpressen en Limoen ? Zal ooit het beekje weer mijn voeten zacht besproeijen, Wier golfjes, altijd kalm door uwe dalen vloeijen? Zal 'k ooit u wederzien, mijn teergeliefde vrinden, Wier liefde zuiver was , gelijk uw luchtazuur ? Zal 'k dáár nog eens de bloem dier vreugde wedervinclen, Zoo wreed mijn hart ontrukt in een noodlottig uur ? Mijn leven en mijn hoop, lag ik niet beiden af? Ik heb geen toekomst meer clan d'eenzaamheid van 't graf! Wat helpt het, dat mijn oog zich baadt in die sieraden, Waarmede dit paleis zoo kunstig is beladen? Wat baat het, dat mijn voet een Persisch vloertapeet. Met blinkend goud gestikt en rijk gevolg betreedt? Drie werelddeelen mij haar schatten mild ontsluiten? Hier woont slechts slavernij —de vrijheid is daar buiten! De maagd der dalen gindsch zij hier als een vorstin, Maar ach ! wat zegt dit hier, gebiedster of slavin! Wat onderscheid bij mij en deze, op mijne wenken Gereed, dat al te doen, wat luim en grillen denken; Dezelfde meester eischt van mij gehoorzaamheid, Ofschoon mijn diadeem van paarlen is bereid!
Wumkes.nl ~„„_„.^-.—-- • - — , - ' - " — - • - - _ _ —
105 Hij komt en moet ik niet in armen ncderzinken, Koud, als de morgenbloem van nachtdauw oversproeid; Geen traan mag in mijn oog voor een verleden blinken, Dat hij niet kennen moet, hoe ver zijn stroom ook vloeit. Een' zucht, door hem gehoord, zou slechts een argwaan (wekten, Die mij op nieuw tot wee en onheil zou verstrekken. De roos op mijne wang moet altijd schittrend zijn, Al zijn haar kleuren valsch, genoeg is hier de schijn; Zijn gramschap zouden dood mij duizendmaal bereiden, Als lippen en gelaat zijn hartstogt niet misleidden. Mijn hart, mijn liefdeen jeugd bestelpten lang de vloed, Wist hij 't geheim van mijn gemoed! O ware ik slechts gedoemd tot die vergetelheid, Die mijne zusters treft, wier schoon hem niet meer vleit: Maar ach! door mijne ellende en smart te hoogverheven , Kan 'k die gedachte zelf de wiek der hoop niet geven; Al gaat mijn jeugd voorbij met al haar stralend schoon,' Omgeeft mij niet altijd de schaduw van den troon? O sints dat oogenblik, dat zich mijn noodlot wendde, En ik ten toppunt steeg van grootheid en ellende, Ja, mijn gebieder zelf de slaaf wierd van mijn schoon, O sints is mijn bestaan den eik gelijk geworden, Die storm en bliksemvuur, op d7 eigen stond verdorden, Dat zich het schoonst verhief zijn rijke bladerkroon. 't Is vrnchtloos, clat ik mij in d' armen der vermaken En feesten van het Hof, als een waanzinn'ge werp; De vlijmen van de smart zijn niet te minder scherp, Schoon z' op een rozenbed den kranken boezem raken;
Wumkes.nl
106 Zijn woeling en gedruisch en feesten weer voorbij,, Te meer gevoel ik dan liet wee der slavernij ! Alleen liet toongeluid der teedre melodiën, Wiegt somtijds mijn gevoel in een en zoeten droom; Dan is liet, of mijn oor de zachte harmoniën Verneemt van mijne jeugd'—of weer de levensstroom Met frissclie kracht en drift sich uitstort in mijn adren, De beelden van een schoon verleden zich vergadren, En ik gelukkig ben, als ik dit ben geweest; •— Maar naauwlijks zwijgen ook de zacht bewogen snaren; En sterft liet toongeluid, als 't murmlen van de baren Op eenzame oevers weg, of voor mijn droeven geest Doemt weer het schrikbeeld op van dit ijskoude heden, Waartegen mijne jeugd en moed te vrucht-loos streden. Men zegt, dat Mahomet der vrouw het paradijs Ontzegd heeft, om alleen haar meester dit te geven; Maar zijn dan mijne ellende en noodlot geen bewijs, Dat hoogmoed hier alleen dit vonnis heeft geschreven? De Houri' toef den man, in eeuwig schoone jeugd, Een hooger Eden wacht het lijden en de deugd! Ik hoorde menigmaal mijn' moeder wel gewagen Van een en Godmensch , die op aard vrijwillig stierf, En 't heil der wereld door zijn liefde en dood verwierf, Maar ach! ook dit verhaal behoort tot Wijder dagen. En hoe vindt mijn gemoed vertroosting bij een bron , Die nimmer voor mij vîoeijen kon. Den naam van Christen waag ik zelfs niet uit te spreken, Waar deze of onbekend, veracht en diep versmaad, 't Hart slechts ontsluiten zou tot doodelijken haat,
Wumkes.nl
107 Voor mij is allo troost, gelijk de golf geweieen Van 't strand, waarop zij brak en wit van schuim (verstoof, Mijn boezem is te koud voor d' adem van 't geloof. Gedoemd om in mijn borst mijn smarten te begraven, Kan deze aan geene bron, waar die ook vloeit, ze laven; Onzeker dwaalt mijn oog naar 't onbekende heen, Geen schijnsel zelfs van licht daalt af op mijne schreên; Een morgen had alleen mijn leven, maar geen dagen, Die naar een avond, schoon en wolkeloos mij dragen. Neen, neen! hun glans verstierf in neevlen, dik en donker! 'k Leed schipbreuk op cle rots van wanhoop en van smart; Geen vuurbaak aan het strand, met vriendelijk genoiiker, Verlevendigt de hoop op redding in mijn hart; — Voor dat zij komen kan, rolt over mij alree, Met schrikbaar stormgeweld de woeste golf der zee. Vaarwel dan, teedre hoop, de bruidskrans is verscheurd, Waarmede ik had geweiischt mijn voorhoofd eens te (tooijen, 'De bloemen zijn verwelkt, haar blaadjes weggetreurd, Die mijn' vriendinnen op mijn bruidsweg zouden strooijen; Geen lente komt, geen zomer volgt, geen morgen naakt, "Wiens stralend licht op nieuw haar kleuren levend maakt. Zoo grijs en donker, als de kruinen van de rotsen , Die zich verbergen in cle wolken van de lucht; Onstuimig als de zee, wier woest geweld -zij trotsen, Is mijn gebroken hart, dat elk herdenken vlugt; Een leven, dat niet meer de liefde kan verwarmen, Zinkt, als een laatste hoop, het reddend graf in d' armen.
Wumkes.nl
108 O ! Breid dan over mij uw donkren sluijer uit! Het graf is een paleis, waar rust en vrede wonen, Hier, waar de slavernij liet hart in ketens sluit, Kan geene liefde en jeugd, kan geen e schoonheid troonen; Haar fakkel wordt verdoofd door nijd en jaloezij, | En alle minbetoon is hier slechts.... huichelarij! Maar hoor ! . . .. men nadert! Weg, o stille stroom (van tranen! O kille vloed! neem ze op in uwen diepen schoot! Of komt uw murmelen mij tot den dood vermanen ? O welkom is hij mij, als 't nakend avondrood -— Vaarwel! de Sultan naakt, o Allah ! schenk mij (krachten, Het offer zij s-edweê of.... gindsche golven wachten.—Damwonde.
AENS. DE JONG.
Hoe is het TOM? UW oog verduisterd,
Dat strak en peinzend voor zich ziet, Dat oog, van allen glans ontluisterd , Ziet het nu 's hemels öglorie niet ? Die Heil'ge Blad'ren in uw handen — Zijn 't niet dezelfde van weleer ? Toen, niet gekneld in slavenbanden, Gij roemde en juichtet in uw' Heer !
Wumkes.nl "•~-^,*«<&a.3^~
109 //Is dat de Heer, zóó onder 't lijden," Dus klaagt en zucht hij in zijn pijn: *Is dat de Heer? ziet Hij mij strijden? //En Hij zou nog mijn Heiland zijn ?" //Ook de arme GASSIJ doet mij twijflen, //Heeft zij niet ook aan God geloofd ? /'Waarom zou ik, ook ik, niet weif len ? //Houdt God wel, wat Hij -heeft beloofd ?" //De boosheid staat hier op elks wezen, //In ied'ren trek van 't wreed gelaat; — //En 'k heb toch in deez' blaân gelezen, //Dat God straft, die hem wederstaal" , die woestaard is 't, die jaren //Hier d' onschuld reecis met voeten treedt« //En koel der wanhoop blik ziet staren, //Wiens brein niets, clan 't geen lielsch is, smeedt.' //LEGEEE
//O Heer ! 't geloof ontzinkt me in smalte, //'t"Vertrouwen leeft in mij niet meer, //En onopregt stijgt uit het harte //De beê : uw wil geschiede , HEEK !"
Hij hooit LEGKEE nu smadend grijnzen : //Ha! Ha! Vriend TOM! waar bleef uw kracht'; //Hond op met al dat kweeslig peinzen, /rMijri Godheid hulde toegebragt!" ! lieve Engel! O zie uw' Vriend in dit gevaar ; Dat uwe zorg hem zacht omstrengel' Zijn strijd is hard, zijn lijden zwaar.
EVANGELINA
Wumkes.nl
.10 ST. CXARE ge hebt den TOMS bidden bragt u
strijd volstreden, tot den Zoon ! — ~Nu. met uw kind vereend gebeden Voor TOMS behoud, aan 's Vaders troon. Vermag 't gebed reeds hier op aarde Van een' regtvaardige zoo veel: Verheven tot der Eng'len waarde, Valt het verhooring wis ten deel. Verdwenen is het nachtlijk duister, Dat zijne ziel reeds had omhuld ; Weer praalt in al zijn glans en luister Zijns Heilands beeld, zoo vol geduld. Dat beeld van hemelsch medelijden Dringt tot in 't diepste van zijn hart; Dat beeld, zoo godlijlc onder 't.lijden, Verbant op eens weer alle smart. Die overwint, ik zal hem geven Te zitten op mijns Vaders troon, De Vader schenkt het eeuwig leven Aan hen, die blijven in den- Zoon. ÏOM kent van nu af geene nooclen, Geen twij feling ontrust hem meer, Hij vreest niet voor die 't ligchaam dooden, Zijn zielsoog ziet alleen den Heer. En o ! wat werden er nog velen Door zijn geloof tot God geleid ? Door van zijn geest hun meô te deelen, Won JEZUS naam in heerlijkheid.
Wumkes.nl
111 Zijn liefde deed Hem alles dragen; Standvastig bleef ze in allen nood; Zijn liefde lenigde al de slagen, Zijn liefde bidt voor die Hem doodt. O liefde! zuiver, zonder vreezen, Gij zijt de ware Cliristenzin, Doordring gij steeds geheel ons wezen, Met u treên wij den hemel in. .Leeuwarden.
B. v. S.
i dera dood van ta» eeatig âisœig geliefd teïxtü, eera' z®oia, Päiäaii fiæia |asfcn ©tact.
Ach ! mijn kind is mij ontnomen, • 'k Ben arm; ik heb mijn zoon niet meer! Zal hij nimmer wederkomen En mij kussen als weleer? •— Kom mijn Engel! stil bij nacht, Geef m' een kusje, uw moeder wacht, Ach ! al is het ook slechts één, 'k Ben dan, Lieve ! wel te vreên. •— Kind ! waar zijt gij heerigetogen ? Zie 'k u nimmer, nimmer weer ? Mag ik op geen weerzien bogen ? . . . . . . . O ! dit drukt mij diep ter neer.
Wumkes.nl
112 Waarom toch, mijn eenig kind! (Heb 'k u niet genoeg bemind ?) Yloodt gij van liet moederharfc ? Dat mij al mijn leven smart. Ach! mijn Engel! ziet gij 't niet, Hoort gij niet uw moeder weenen? Die hier wegkwijnt van verdriet, Bij haar bang en angstig stenen ? Zijt gij nu bij uwen God ? Hebt gij dáár een beter lot, Dan bij moeder , in uw' kring, Zijt gij nu een liemelling ! — 't Denkbeeld: 'k heb mijn kind niet meer, 'k Ben geen moeder als weleer, Foltert mijn gebroken hart, Diep gewond door bange smart Denk ik: Hij die 't kind mij gaf Neemt liet ook weer van mij af..... Bij der Eng'len Heer en God Heeft hij nu liet zaligst lot; O ! die troost doet mij herleven', Kan weer moed en krachten geven; O ! die hoop kan 't leed verzachten — Kom dan, moedig 't hoofd omhoog' Voortgegaan in pligtbetrachten, Dan wordt 't weenend oog eens droog'. St. Annaparochie. Maart 1858.
G. R. "WASSENBEEGH geb. HOMMEMA.
Wumkes.nl
115
Met bîij lacht mij de toekomst aan, Zoo als nog kort verleen; •— Ach ! donker is mijn pad op aard', O tijd ! vlieg spoedig heen ! Als ilc des morgens vroeg ontwaak, Knaagt mij verdriet aan 't hart; En ga 'k den dag clan verder in, Ach ! alles baart mij smart. Zie ik de kinderen met lust Al spelend om mij heen —'t Is mij tot hartzeer en verdriet;% Ach ! vroeger- had 'k ook één ! Hij speelde ook in der jongens rij , — De moeder' kent die vreugd, Als 't kind daar lustig, vrolijk speelt, Hoe dat haar hart verheugt! ^b Ach J waar ik staar of zoek in 't rond, Ik zie AENOLDÜS niet; Hij ligt in 't graf, en speelt niet meer; Wat akelig verschiet! Si. AnnaparocMe,
Maart 1853.
G. R. WASSENBEKGH, geb. HOMMEMA.
Wumkes.nl
114
LEVEN. Zeg mij, wat Her beneden Het leven ons toch biedt, Wij werken en wij zoeken , Maar ach! wij vinden niet. Het doel van al ons pogen Blijft ver steeds van ons af, Wij keeren en wij wenden, Tot aan den rand van 't graf. Ofschoon wij niet verachten, Wat ons liet heden biedt: Het wit, waarnaar wij streven, Is 't eindeloos verschiet. — Dat blinkt ons schoon in d' oogen, Als 't ver is van ons af, Maar mogen, wij 't bereiken Is 't veeltijds niets dan kaf. Wat men een lusthof waande, Waar men op rozen trad, Wordt dikwijls bij 't aanschouwen Een ak'lig doornenpad; Wordt vaak een weg der smarte, Die wij met schroom betreen, Waarop slechts distels gioeijen En onkruid om ons heen. -— Dan leeren wij in 't einde, Dat, wat op aard' ons beid', Meer smarte geeft clan vreugde, En niets dan ijdelheid: Dat alles zal veranderen;
Wumkes.nl
115 Verouderen hier beneên, En dat wij moeten hopen Op God den Heer alléén; Dat die ons een zal zeêg'nen Met rijkdom van genâ', Dat die het wél zal maken 't Moog' vroege zijn of spa. Sneeh.
JOHANNES JACOBS.
Rol uw hemelsblaauwe golven, eerbiedwekkende oceaan! Vrucütloos snellen duizend vloten langs uw onafzienbre (baan, O! de sterfling, die deze aarde met verwoesting overdekt, Ziet den moedwil van zijn krachten nimmer tot u uitgestrekt, Uwe donderende golven stuiten hem in zijnen vaart, En omschrijven hem de grenzen van zijn magtloos rijk (op aard. Gij alleen sticht meer verwoesting in uw eindeloos gebied. Dan hij kan, en schrik'brer hoofdstof, dan gij zijt, be~ (staat er niet. Nergens blijft een voetstap over, wat de sterûmg wijdt (aan 't graf, Zijne schaduw teekent naauw zich op uw oppervlakten af, Als hij, als een waterdroppel zich in uwen afgrond stort, En hij, zonder graf of doodskleed voor altoos vergeten (wordt.
Wumkes.nl
116 Ingedrukt staan niet zijn schreden op uw breeden zilten (vloed, Die hem nimmer als beheersclier van uw eigendom begroet. Gij verheft u — stuwt hem voorwaarts — slingert ver (hem voor u heen, Slechts de grond, dien hij tot 's aardrijks ondergang bewerkt, alleen Huldigt hem •— maar verontwaardigd spot gij met zijn (beuzelkracht, En stort wanhoop in zijn boezem door uw teugelloozemagt. Onder brieschend schuimen slingert gij hem boven 't (wolkenkleed, Of gij ploft hem neer in d' afgrond, dien gij dondrend (openspleet, En zijn lijk drijft met uw golven naar het bruisend (zeestrand heen, Waar de stille hoop des vredes reeds hem toe te lagchen (scheen. — Wat toch zijn die scliiikbre waap'nen, die verkropte (spijt ten zoen , Steden aan uw stranden prijkend, op haar vesten da(v'ren doen ? 't Bloed van heldenvolken stroomen, vorsten breidlen (door geweld •—< W at de trotsclie zeekasteel en, langs uw'golven heengesneld, Wier beschermers zich verstouten vorsten van den oceaan En beslechters van den oorlog zich te noemen, in (hun waan — Wat toch zijn zij bij u ? .. enkel s p e l . . . . uw baren (stuiven op , En zij zinken in uw kolken, als een enkele waterdrop. Nog getuigt de fiere Armada en Trafalgars overschot, Hoe gij met den trots der menschen en met al zijn weT(ken spot!
Wumkes.nl
117 Koningrijken zijn uwe oevers — zij verrijzen en vergaan-—• Gij alleen blijft steeds dezelfde, eerbiedwekkende oceaan! "Wat werd Syrië — wat Carthago, Rome — wat werd (Griekenland ? In de dagen hunner vrijheid bruischte uw golfslag langs (hun strand, En toen later dwinglanclije vrije volken had vermoord, Dartelden toen niet uw baren ixos lan^s de eigen kusten (voort ? 't Nakroost •—• slaven of barbaren — wordt door vreemd» (wet bekeerd'— Koningrijken heeft het noodlot tot woestijnen ornge(keerd — Maar. niets wisselde in u, dan de luimen van uw woesten (vloed, Dan de tuimeling der baren, dartiende van overmoed, Op uw voorhoofd, als de hemel, schitterend van pur(perglans, Groef de tijd geen enklen rimpel, •— en nog ziet het (oog u thans , Even als op d' eersten morgen van de schepping der (Natuur, Toen de zon voor 't eerst zich spiegelde op uw vlakte (van azuur! Schoone, wonderbare spiegel, waarin d' Almagt gaarne (schouwt, Als de stormen vreeslijk loeijen en ge ons hart in sirl(dring houdt. Kalm of woelend — 't zij een koeltje labbrend langs (uw vlakte suist, 't Zij de Zephyr uwen boezem kronkelt •—• of de pool(wind bruiseht, 't Zij uw golven zijn bevrozen, of de heete zonneglóed
Wumkes.nl
118 In verzengde wereldstreken uwen afgrond koken doet; — Steeds verheven — zonder grenzen — zijt gij 't beeld (der Eeuwigheid, Zetel van den Allerhoogsten •— der onzigtbre Majesteit! Monsters van den diepen afgrond brengt uw vrugt'bre (bodem voort, Ondoordringbaar rolt ge uw golven eenzaam henen — (ongestoord — AI de stranden zijn gehoorzaam aan hetgeen, dat gij • ' (gebiedt — Schrikverwekkend nadert ge altoos en gij vreest den (sterfling niet! Oceaan! 'k beminde u altoos en in mijnen morgenstond•> Smaakte ik 't meest — het hoogst genoegen, als ik m' (op uw schoot bevond, 'k Dwaalde dan, waar 't toeval 't wilde en als uw golven; (wijd en zijd , En ik speelde met uw baren sedert mijnen kindschen tijd. Niets bekoorde meer mijn zinnen — niets was mij zoo (goed, als gij. Hoe verschriklijk ge ook mogt bruischen — zelfs mijn (vrees verrukte mij. Mc Was als een van uwe Idnd'ren en 'k vertrouwde mij u toe, Vrolijk, als uw "vochte golven, even als ik heden doe. ATaar BYKON. Damwoude.
ARXS. DE JONG.
—W^ÆvVèi'i
Wumkes.nl
119
IETS OVER DE WOORDEN
TJERKEWEAG
EN
BÏBJOE,
VOOEKOMENDE IN DE GEDICHTEN VAN
GIJSBEBT JACOBS. (*) De uitdrukking fa] djoe, welke ik viermalen in de Gedichten van GIJSBEBT JACOBS , en nergens elders, heb aangetroffen, wordt verschillend opgevat. • De Hoogleeraar WASSENBEEGH en de Heer EPKEMA vertalen het: bij dag, dag aan dag, dagelijks. Men zie EPK. Woordenb. bl. 81. De Hoogleeraar KOOPMAXS vat het ook in dien zin op, zooals blijkt nit zijne
vertaling der plaats uit Nysgierige Jolle in ïlaitze-Jem: Zonden jonge vlugge lenapen , Aan den kerkmuur al den dag In de zon als onde lieden Staan te prevelen ? waaromtrent EPKEMA zegt in voor mij liggende geschrevene Aanieekeningen: '/de Heer KOOPMANS heeft het getroffen, hy djoe of djne is dagelijks, daags, door den dag, hij dagT — Anderen beschouwen deze uitdrukking als een stop- of rijmwoord van den Dichter, (*) Geplaatst in de Leeuwarder Courant, 28en Februarij 1837, en met eenige verandering overgenomen.
Wumkes.nl
120 beteekenende zooveel als Voorwaar. De Heer VAN in zijn Onderzoek naar de ware beteeltenis vau een paar woorden, vookomende m de Friesclie Symlerye van G. J. geplaatst in liet Mengelwerk van de Leemo. Cour. verklaart by djoe door bij menigte, bij de hoop, troepsgetoijze. Dit komt mij ook voor de de ware beteekenis daarvan te zijn. De volgende plaats echter, welke dit mijns inziens bevestigt, wordt door hem niet opgegeven, I bl. 90: DEK MEER
Den borst "'t JJanz loolfeart"1 droaf oon staeven. Den stirf er bloed f en tygge Ijoe. Den gjealpt sât scliommê' oere "'t druwg BY DJOE, In "'t dunst"1 folck fjnt jn Jisk jearm graeven. De tweede door mij bedoelde plaats is de bekende regel uit liet Gedicht Njsgierige Jolle: Sclioarjé oon Tjerckeweag', by djoe, waarvan de zin is: //Zouden wij als oude lieden bij elkander tegen den kerhnwur staan te leunen?" Het woord weag voor wand is nog in Friesland gebruikelijk. Zie-EPK. Woordenb. op het woord weage, waar hij aanhaalt weecA uit MELIS STOKE , en loaegh uit de
onde Friesclie Wetten, Zoo heeft men ook het woord wageschot, waarvoor de ouden ook zeiden wandschot, weegluis voor wandluis enz. In Noord-IIolland zegt men nog aan de loeeg voor aan den wand. Zie Karakterschetsen , zeden en gewoonten van N—-L. Wannen en Vrouwen, I D. bl. 266, bij MAASKAKP, 1816.
In mijne Verzameling van oude Friesclie Spreekwoorden is er een, dat dus luidt: de eerste simmer fuwgel is ieii aad wyffyne sinne onder de hnwsweag. In
Wumkes.nl
121 de genoemde Aanteeheningen, gedagteek.cnd d. 1 ïcbr. 1807 , schrijft EFKEMA : //dat weage hier rm.iv/r beteeteekent, is buiten álle bedenking ; toey-heeît wol inplur. weagen en wegen, gelijk dey, deugen en dagen, maar nooit anders. Geheel anders is het met weagen, golven , baren enz. In de uitdrukking , leunen tegen den kerkmmir, is iets eigenaardigs, en zoo liet schijnt, van oudsher bij de landlieden in Friesland gebruikelijks gelegen : om namelijk bij den kerkmuur te zamen te komen en over hun bedrijf of eenig nieuws van den dag te praten, veelligt omdat, gelijk de Heer KOOPMANS schijnt te willen, de zon daar te vrijer hare stralen schiet en koestert," Weag is het Angelsaksische wa/i, hetzelfde ûswacfi, hetgeen ik onder anderen vond in hét Emsiger Landregt bl. 301 ,_wach' anda wacJisele," muren en muurstijlen." Terg. wiAEDA, Alt/r. Wörterhuch, en Jr. Mr. M. DE HAAN HEïTEMA, in Proeve van een Friese/l en Nederl. Woordenboek, beiden op het w. wach. Terder vindt men hy djue, I D. bl. 147: Loaytse ick swird? dal s1 om to pronckjen Oppe tjea f enne üdelljue, Kylse1 ick Jiynzers mand, BY DJUE ? V Sc/iydt om red oer wey to sehoncJejen. Eindelijk komt .het voorin een onuitgegeven Dichtstukje van GIJSBEEÏ JXVCOBS aan IIEEO GALAMA , door mij ingezonden en geplaatst in het Friesch Jierboeeijen voor het jaar 1830, waar men leest, bl. 17: Bolsuîna oongloerckè yn oongenaw/ine njoe, Ier Ijeav lei-jong, waems leWré1 uwt-byld, BY DJOE , Earnstlieftig, Ijeacht op ijeacM-strielV fen' imjoe.
Wumkes.nl
122 Meerdere plaatsen, waar dit hy djoe wordt aangetroffen , zijn mij niet bekend. Het schijnt GIJSBEKT JACOBS eigen te zijn en is misschien verwant met djoejen, omtrent welk woord men kan raadplegen het Woordenboek van EPKEMA, die, zooveel ik weet, al de plaatsen opgeeft, waar dit Werkwoord, alsmede de Zelfst. Naamwoorden djoey-behâd, djoejerye en anderen, bij G. J. worden gevonden. Verg. overigens A. TEN BEOEKE HOEKSTRA, inden Recens. ook der Mecens. 1816, No. 7 en 8. Si. AnnaparocUe.
A. WASSENBEEGH.
ij? f g
I ft I & OVEE, DE BENAMINGEN VAN SOMMIGE PLAATSEN IN
FRIESLAND. {Fragment van eenen brief!)
De namen der Grietenijen in Friesland zijn afkomstig van de namen der dorpen, waar bij ouds Eegtdag werd gehouden, en welke men destijds als hoofdplaatsen der Grietenijen aanmerkte. Hiervan dienen echter sommige uitgezonderd te worden, welke hunne benamingen op andere wijzen gekregen hebben. Deze zijn de volgende: AcMkarspelen, welke, gelijk bekend is, haren naam heeft van de acht dorpen, oudtijds tot deze Grietenij behoorende; Aengwirden, volgens FOEKE SJOEEDS oudtijds Handmare genoemd. De oorsprong
Wumkes.nl
125 van dezen naam. is bij mij onbekend. Hei Bildt,. omdat het uit de zee is opgehildt (*). Dongeradeel wordt door de Paesens in een Oostelijk en "Westelijk gedeelte gescheiden, welke Taesens volgens FOEKE SJOERDS oudtijds de Donger genoemd werd. Doniawerstal en Gaasterland zijn beide bekend (†). Opsterland, voorheen ook Upsierland genoemd. Kan deze benaming ook ontleend zijn van de liooge veen en, waarmede deze Grietenij voor dezen zoo rijkelijk voorzien was ? Even als of men zeide TIoogloMd, Bovenland ? Yan Oost- en Weslstellingwerf is de naamsoorsprong genoegzaam bekend, als afkomstig van een Eegtsgebied. Yóór de Omwenteling in 1795 werden de Dorpregters aldaar Stellingen genoemd, zooals destijds Stelling NiëNHUis op Ter Idzerd dien post waarnam. Uti/ngeradeel naar de Wijtringe. seheeten, of zooals het vroee-er ook a-enoemd werd Borndeel naar de Borne of Boom, waters, welke m deze Grietenij beide voorkomen. WiymlrUseradeel van de Wijmerts, welke door deze Grietenij loopt. Men vindt in Friesland vele plaatsen, waarvan de namen eenigermate van gelijken oorsprong schijnen te wezen. Zoo vindt men in Tieijerhsteradeel het dorp Garijp, welligt Dorpsdijk beteekenende. Deze benaming zal afkomstig wezen van een dijk, bij ouds aangelegd, om de binnenwaarts gelegene landen tegen de overstrooming van het buitenwater te beveiligen, van welken dijk de overblijfselen aldaar nog te zien zijn.. Maar men vindt er ook Hardegarijp, Â/emarijp, JJronrijp, Weisrijp, Goingarijp en Jutrijp. Zoo ontmoet men er ook het dorp Wier, waarschijnlijk afkomstig (*) Vg. Friesche Vollis-almanak , 484? , bl. 70. fte/i. (†) Vg. Friesche Folks-almanak, 1840, bi. MÛ eo 442. Knel.
Wumkes.nl
124 van een e hoogte, waarop liuizen gebouwd waren; maar men ontmoet er ook Metslawier, Jouswier, Allingaioier, Nijawier, Offmgawier en Poppingawier. Daarenboven nog Wientm, 'Mngwierum, Lwtkewierum, en Oostenoieruin benevens Sexbierum, Pietersbierum en Oosterbierum, welke benamingen volgens SCHELTEMA dezelfde beteekenis hebben als Wier en Wierum. Zoo is er Gaast en Geest, volgens IJPEY eene hoogte aanduidende, door lage landen omgeven; maar wij hebben ook TjerJcgaast, Rotstergaasl, de Geesten, Rinsmageest, Westergeest, Mgberts Geesten, dehooge Geesten , middel- en kleine Geest. Andere namen zijn afkomstig van rivieren en stroomende wateren, als: Terwispel van de Wispel, Smallenee van de Smalle He, Noorderdrachleu van deNoorderdracld, Zuiderdrachten van de Zuiderdracht, Oudeboorii van de Onde Boom, Grouw van de Grouw, enz. Zoo Munnikezijl, aan den uitloop van àeZaawers, door de Monniken van Gerkesklooster aldaar aangelegd. — Nog andere zijn ontleend aan zekere waters, in wier nabijheid de dorpen gelegen zijn, als Oosterzee aan den Oostkant van de Zuiderzee, Oostermeer aan den Oost-, Suameer aan den Zuid-, Noordermeer onder Bergvm aan den Noordkant van de Jiergumernieer gelegen. ISestrum, even gelijk als Oostermeer, aan den -oostkant van hetzelfde meer voorkomende, wordt bij de landlieden in de ïriesche taal JSasterbarren genaamd, hetzelfde beteekenende als Oosterburen. Twee gehuchten, het eene te Suameer en het andere te Mestrnvi gelegen, worden beide de Test of wel het Hast genoemd, omdat het eene asa den Oostkant van Suameer, het andere aan den Oostkant van het Bergumermeer ten Noorden van JSestrum gevonden wordt.
Wumkes.nl
' 125 SCHELTEMA en anderen meenen, dat de benaming van Hem, afkomstig zoude wezen van Helm, waaruit dan Hemmen , Hammen, HemriJc en Hamrik ontstaan zouden wezen. Ik meen echter ergens gelezen te hebben, doch bij gebrek van aanteekening kan ik niet zeggen wáár, dat de benaming van Hem of Hemmen zoodanige landen zouden beteekenen, welke wel in gemeenschap bezeten, doch niet gemeenschappelijk gebruikt weiden, maar door ieder eigenaar afzonderlijk , en in zoo verre van Gemeentescharren onderscheiden, dat deze laatste niet alleen gemeenschappelijk bezeten, maar ook gemeenschappelijk gebruikt werden, en deze beteekenis komt mij aannemelijker voor dan die, welke van Heini afgeleid wordt. Immers worden in sommige streken gronden aangetroffen, welke onder genoemde bepalingen den zelfden naam dragen, b. v. de Noorclhemnien te Brachten , eene aanzienlijke uitgebreidheid maden aan de Noorderdracht, de ZuidJiemm.eii, insgelijks maden aan de ZuiderdracM gelegen , Korte Hemmen, zeer waarschijnlijk wegens hare kortheid aldus genoemd. Tan zoodanige landen, hetzij hooge of lage, kan ook de Tl&mrik zijn' naam verkregen hebben, alsmede de Drogehani. Immers komen heden ten dage aldaar nog landen voor , welke gemeenschappelijk bezeten doch afzonderlijk gebruikt b worden, en niet door dijken en slooten maar alleen door greppels van elkander gescheiden zijn , de lange akkers genaamd. Daar deze landen echter meest uit hooge zandgrond bestaan, heeft men er het woord drooge bijgevoegd , en zoo is de naam van Drogeham te voorschijn gekomen. Verder heb ik nog de volgende namen van plaatsen en dorpen opgeteekend, als: 1. Bartlehiem van Betldehem, een klooster ouder Oudkerk in Tietjerk-
Wumkes.nl
126 steradeel aan de Dokhumer Ee gestaan hebbende, hetwelk aan de Maagd HAEIA toegewijd was. 2. Bahkeveen, oorspronkelijk van Bakeninghe of Bahendijh,' eene waterkeering, in de Borne geleden. Zie Friesclie Volksalmanak, 1389. 3. Bergum. In Friesland worden twee dorpen gevonden, welke dezen naam dragen , en, hetgeen bijzonder onze opmerkzaamheid verdient, bij welke beide een klooster gelegen heeft. Het eene is Bergum in Tistjerhsteradeel en het andere Bergum of Boornbergnm in Smallingerland. Hu is het bekend, hoe men voorheen zoodanige gebouwen aan deze, of gene personen toewijdde, van welke zij dan hunne benamingen ontvingen , en zoo zal men ook met de beide kloosters gehandeld hebben, en het komt mij dus geenszins onwaarschijnlijk voor, dat zij beide aan Onze Lieve Vrouwe van den Berg Sion of aan die van den Berg Thabor toegewijd zijn geweest, welke namen op de dorpen overgegaan zijn, onder welke zij behoorden. In het Zuiden dezer Provincie wordt Bergum in Tieijerksleradeel door de landlieden gewoonlijk nog Burg of Bergklooster genoemd , onder welke laatste benaming het bij onze oude Geschiedschrijvers ook meermalen voorkomt. A an Bergwn in Smallingerland heeft men , om het te onderscheiden van Bergwn in Tietjerhsteradeel, het' woord Boom toegevoegd, dewijl het in de nabijheid van de rivier de Borne of de Boom gelegen was. 4. Gorredijk, afkomstig van een dijk, welke aan het water de Gorre moet ffeleiren hebben, dat van de Gorredijk naar de TFispel afvloeit. 5. Haulenoijh, afkomstig van de hooge Veen en, onder de Haule behoorende, uit welke thans nog een wijk naar de Hanle oploopt, de oude Wijk genoemd. 6. Murmenooude, zooals sommigen meeiien, afkomstig van den moord,
Wumkes.nl
127 in het jaar 754 aan BOMFACIUS aldaar gepleegd, alsof men zeide Moordenaarswowde. 7. JRoitevalle, hoosst.•waarschijnlijk afkomstig van een' der KATAI/IÆES , welke omstreeks liet jaar 1544 dáár ter plaatse hooge veenen in eigendom bezaten, en welligt van JAN EATALTiEE, die in de eerste helft der 16e eeuw leefde en Rentmeester Generaal van Friesland was. De overlevering meldt, dat het dorp zijn' naam gekregen heeft van een' Heer, JAN E AT genoemd; dat deze, ten einde de gemaakte turf in zijne graverij te vervoeren, de LUs verwijdde en uitdiepte; dat hij in dezelve een Vallaat liet aanleerden, hetwelk er thans Do
7
nog bestaat, dat de schippers, wanneer zij dit Vallaat gepasseerd waren, gewoon waren te zeggen : dat zij in de Rat zijn val waren, vanwaar dan liottevalle. 8. Surlmisterveeii, afkomstig van de hooge veenen aldaar gelegen, welke vóór dezen onder het dorp Surhuizum behoorden. 9. Ureterp, oorspronkelijk Uwrterp of Oerterp, zooals het bij de landlieden nog . tegenwoordig uitgesproken wordt. Augustus 1840.
Wanneer wij de tegenwoordige aardrijkskundige, gesteldheid van Friesland met die van vroegere eeuwen vergelijken, dan ontdekken wij daarin een verbazend groot verschil. Niet het minst valt ons dat verschil in het oog, wanneer wij thans met eene kaart
Wumkes.nl
128 van de 16e eeuw in de hand, op den zeedijk te Paesens staan , en onze blikken op liet tegenoverliggend eiland Scïdermonnikoog vestigen. Immers ' ziet men dan, hoe in cle zee, welke beide plaatsen van elkander scheidt, de grootste schepen zeilen, hoe in dezelve soms cle golven tot eene aanmerkelijke hoogte worden opgevoerd, en weet men daarbij, hoe men zelfs op eene enkele plaats, het hooze wijf genaamd , meer dan 80 voeten water aantreft, dan kan men het zich iiaauwelijks verbeelden, dat in vroegeren tijd de communicatie tusschen deze plaatsen aan weinig bezwaar was onderhevig en men de reis zonder behulp van eenig schip, over en weder gemakkelijk te voet kon volbrengen. Ten bewijze hiervan kan strekken , dat in het begin der 17c eeuw, toen het getal der Hervormde Predikanten nog schaarsch was, de gemeenten van Paesens en ScJdermonniJcoog gecombi-
neerd waren en door denzelfden Predikant, die op de eerste plaats zijn verblijf hield, werden bediend. Zoo was van af het jaar 1617 tot 1635, een zekere TiiEODOKus HEijNEMA , predikant van Paesens , toen gecombineerd met ScIdermonniJcoog. Ofschoon van tijd tot tijd de' communicatie moeijelijker en gevaarlijker werd, zoo bleef echter deze combinatie, ook onder zijnen opvolger COÏIÎÎEIXUS POPPII bestaan , en vervulde ook deze predikant van 1636—1640 in beide gemeenten, cle dienst, toen hij door een noodlottig ongeluk den dood vond. Het was in den laten herfst van het jaar 1640 , dat gemelde Dom. roppir zich des zaturdags naar ScMermonniJcoog begaf met het voornemen om aldaar des zondags tweemalen te prediken, en aan de leden der Gemeente een herderlijk bezoek te brengen. Gelukkig inogt hij de moeijclijke en gevaarvolle togt
Wumkes.nl
129 volbrengen, en door zijne prediking en gesprekken de hem zeer lievende gemeente stichten. Des Woensdags aanvaardde hij, vergezeld van twee mannen, de terugreis naar Paesens; •—• doch ziet, naauwelijks ter helft gevorderd, valt de Eerw. man in eene diepe slink, en welke pogingen zijne medgezellen ook ter zijner redding mogen aanwenden, deze allen zijn vruchteloos. Eerst des anderen daags mag het hun, geholpen, door anderen, gelukken,'zijn zielloos overschot uit de diepte op te halen en naar Paesens te vervoeren. v Groot was aldaar de verslagenheid over het treurig uiteinde van den geliefden leeraar, die nog in de kracht zijns layens, voor weinige dagen in gezondheid zijne woning had verlaten. Dadelijk was men er nu op bedacht, om ter voorkoming van dergelijke ongelukken, eene scheiding tusschen deze Gemeenten te bewerkstelligen. Die scheiding kwam ook weldra tot stand en in 1843 werd de Candidaat DANIEL VAN EYKETÎ tot Predikant van Paesens alléén beroepen, terwijl ook Sckiermonnikoog een' eigen leeraar ontving. Zoo werd ook toen het spreekwoord bevestigd: //als het half verdronken is, gaat men den put äempen? P.
J. E, M.
, -!.•»».•& 'ÏÏT^'^'5V01M*0—
Wumkes.nl
130
OPSCHUDDING
-
in de Gipoote KOTIC t e ÎLe®iäwffii»€!©ffl , DEN
26en
JANUAKIJ
1785.
Op den avond van den 26en Januarij 1785 liad er, bij gelegenheid eener rnaandelijksehe Bedestond in de Groote Kerk te Leeuwarden eene ontzettende opschudding plaats. Eene zeer groote menigte van menschen was bij een vergaderd, de kerk was ongemeen vol, en Ds. TH. TE SOKKEL zou de dienst verrig.ten. Eer hij echter nog den kansel beklommen had, ontstond er gerucht van brand. Eene plotselinge schrik verspreidde zich onder de aanwezigen, die naar de deuren drongen, om uit de kerk. te geraken, terwijl anderen zich door de ramen zochten te redden, en de verwarring zoo groot was, dat verscheidene menschen jammerlijk gewond werden en eenige daarbij het leven verloren. Een groot aantal van kerkboeken, zilveren en gouden voorwerpen, kleederen, kostbaarheden enz. raakte te zoek. Omtrent deze gebeurtenis zijn in dien tijd twee Brieven van eenen Vriend aan eenen Vriend uitgegeven (bij cle Boekverkoopers A. JELTEMA en H. POST te Leeuwarden") die hierover eenige inlichting geven en menige bijzonderheid mededeelen. Deze Brieven, zeer zeldzaam geworden zijnde, laat ik, ten einde met het toen voorgevallene meer bekend te worden , hier volgen:
Wumkes.nl
131 Brief van een Vriend aan een Vriend, nopens hel voorgevallene op den Avond van Woensdag den 26 January 1785. Mijnheer ! In lioope dat deeze UWEd. in gezonden staat moge geworden, kan ik niet afzijn UWEd. nopens de zooveel geruchtsmaakende gebeurtenis van eergisteren, in onze Groote Kerk voorgevallen, liet volgende te be•richten: Naa dat van ieder laatste Woensdag in elke Maand één uur, te beginnen met den 26 January 1735, door Hun Ed. Mog. cle Heeren Staaten deezer Provintie tot eene Bedestond geschikt was, en dit uur aan de Officieren en Magistraten, ieder in den haaren, ter keuze was gelaten, zo wierd clan deeze Stond door onzen Ed. Achtb. Magistraat bepaald van 6 tot 7 uuren: zullende in dien tjd de Godsdienst in twee van onze Kerken worden verricht, naamelijk, in.de Groote Kerk door Ds. Th. Te Bochel, en in cle Galileër Kerk door Ds. G. C. van TricM, zyncle het in de laatste alles zeer geregeld afgeloopen, terwijl in de eerste de grootste elende, confusie en ontsteltenis de hartstochten deed als aan 't hollen slaan, 't Was naamlyk, al vroegtydig, dat eene zeer groote schaare zich in dit Godshuis vergaderde, zoo, dat ongeveer vyf uur hetzelve als opgepropt van Menschen was , en dus cle aandrang aan alle kanten allergeweldigsfc, wanneer 'er eensklaps eene algemeen© schrik en verwarring plaats greep, verspreidende zich het gerucht, dat de Kerk in brand was. UWE cl. zal ligtlyk kunnen denken, welk eene invloed dit op de gemoederen eener menigte had, die 9*
Wumkes.nl
132 grootendeels in diepe stilte in ootmoed, zu entingen en gebeden zich tot den God hunner Vaderen- wendden , en welke door dit gedruis als uit eenen droom ontwaakten; elk begreep oogenbliklyk, dat het best ware, zyn leeven in veiligheid te stellen, een ieder toog op de vlucht, en trachtte die opening ylings te bereiken, waar hy zo even ingekomen was , dringende de een den anderen zodanig, dat de ten hoog^sten benauwde Vluchtelingen voor de uitgangen der Kerke derwijze opstopten en tegen den grond vielen, dat dezelve rykelijk eens halven Mans hoogte op een gestruikeld lagen; wordende de onderst leggcnden meest jammerlijk gekwetst; en anderen dood t'huis gebracht, terwyl de grootste hoop, met de uiterste poogingen het gemeend gevaar ontkwam, en op het Kerkhof en elders herom zwierf, veelen zonder Schoenen, anderen zonder Mutzen, geenen zonder Hoeden en Paruiken, en niet weinigen, welke strengen Coraalen, Gitten, gouden Ha aken, met goud en silver gemonteerde Kerkboeken en andere Kostelykheden in den dringenden hoop verlooren hadden.; kermende de één over zyne Naastbgstaanden, welkers lot hem onbewust was, een ander over zyne verminkte ledemaaten, en een derde over 't gemis zyner goederen enz. Veele van deeze zijn door de wyze beschikking onzer Burger-Vaderen reeds byééngegaard, en zullen eerstdaags den Eigenaaren ter hand gesteld worden. En zeker, zeer akelyk was deeze gebenrdtenis te aanschouwen, wordende geheele Glas raamten uitgeslagen , waardoor veelen uitklauterclen, en van welke zich sommigen ysselyk beschadigden. By de ontmoeting kenden nauwlyks Mannen hunne Vrouwen, Vaders hunne Kinderen, Broeders hunne Zusters enz. veele Trouwen, jonge Dochters en Kin-
Wumkes.nl
135 deren waren zodanig gehavend, datze veeleer gcleeken uit een Struikroovers rot, dan uit een niet roofzieken hoop hunner Medeburgeren ontkomen te zyn. By dit alles betoonde de Regeering van Hoogè en Laage Collegien eene groote bedaardheid, en nam intussclien de hier best voorkomende maatregelen; terwyl in- den sterksten aandrang de Wel Eervv. Heer L. van Bolhuis ter Predikstoele Hom , zoekende zo wel door woorden als gebaarden de menigte te doen bedaaren; dan alles was vruchteloos. Om TTWEd. te melden, hoe deeze verwarring begin genomen hebbe, en aan welke oorzaaken dezelve zy. toe te schryven, kunnen wy het juiste niet bepaalen; sommigen vreesden voor erger gevolgen, en ons is bericht, dafc men zelf te Stiens enz. dienzelfden avond dit voorval van hier had overgebracht, en wel zo, dat men aanstonds Gezanten afvaardigde, om na de rust der Stad te vexneemen, in welken tyd die Braaven zich vaardig hielden, om in cas van nood Prieslands Hoofdstad met kracht en magt by te staan. Dan Gode zy de eer dat het hier niet toe gekomen zy. Zullende over agt dagen (zo hieromtrent iets zekers opdoet) het verdere melden. Waar mede blyve &c Tweede 'brief van een Vriend uit Leeuwarden aan zijnen Vriend ie * * * , nopens liet voorgevallene op Woensdag-Avond, den 26 Januari) 1785. Mijnheer ! U Wel Ed. schrijft mij; //Dat mijn Brief, no//pens het gebeurde van Bedestond-Avond, U wel vol#daan heeft, zeer in schik zijnde dat ik den zelven //door den druk had gemeen doen maaken : maar het
Wumkes.nl
134 //verwondert UE., dat ik geene genoegzaame Bijzon//derheden meld van de gestolene, vermiste, verbrande //en gevondene Goederen; en nog meer, dat 'er geen //tittel noch jota van OPIIOER in mijnen Brief ge//vonden word, waar van echter het gerucht zich, zo //hier als elders, verspreidt," Uw laatste Artikel zal ik eerst beantwoorden. Ik voor mij geloove niet, clat 'er iets van die natuur heeft plaats gehad. De maatregelen van de hooge en laase Collegien der Rea-eerinff ziiii hier zo wel p'enomen, de Schutters en Vrijburgers zo wel op hun hoede, dat niemand hier de minste Oproerigheid zaî durven onderneemen. Wij beleeven (Gode zij dank!) een' anderen tijd dan in 't jaar 1748 , toen het opgeruide Graauw den meester speelde. Ik durf echter niet ontkennen, dat veel eenvoudige menschen in het denkbeeld waren dat er iets schuilde; want cle woorden Verraad, Oproer , verdervende hand, enz., vloeiden op Donderdag den 27 Januari) van hondert tongen; ook meende men gezien te hebben, dat 'er Buskruid in de Testen der Kerkstooven gestrooid wierd, dat men Snaphaankogels had hooren snorren, enz.; zelfs noemde men menschen, welke reeds cenige dagen te vooren geweeten hadden dat dit Onweder op Woensdag zoude uitbersten. Edoch thans hoort men van zulks niet meer spreeken , en mij is tot nog toe niet voorgekomen, dat 'er eenige zweem of schaduwe van bewijs dies aangaande voor handen is. Wat de oorzaak (les geroeps van Brand betreft, daaromtrent zal ik UE. niet alleen mijne gedachten, maar ook die van mijne Medeburgers zeggen : Veele menschen , zo Mannen als Vrouwen, hebben hier eigen Stoelen en andere Zitplaatzen in de Kerken: wanneer nu deeze Lieden, in de Kerk komende, die Zit-
Wumkes.nl
135 plaatzen door anderen bezet vinden, pogen zij die bezitters te verdrijven, hetwelk veeltijds vrij wat gemompel , geknor en gestommel veroorzaakt: te meer, wanneer de Kerk als waare opgepropt van mensclien is, gelijk hier liet geval was. De Burger-weeskinderen, ten getale van 5 1 , in de Kerk komende, vonden \unne Zitplaatsen reeds alle bezet door Mannen, "Vrouven en Kinderen, van beide Sexen. De "Vader, of Binnenvoogd, begeerde, dat men die plaatzen voor 4e Kinderen zoude opruimen: doch zulks was bijkans onmogelijk, vermits ter zijder van deeze Banken het Tolk als op elkander gepakt stond; en nogthans moest zulks geschieden; 't geschiede ook, gedeeltelijk, maar zeer ongeregeld, dringende en stootende de een den ander zodanig, dat misschien zornmige brandende Kaarzen van de Kandelaars, zommige Testen met Vuur uit de Stooven vielen, waar door men t'elkens zeggen of roepen hoorde: Gij BRANDT mij! of Ik BRAND mij! Dat woord Brand met nadruk t'ellens gehoord wordende in het midden of op het ander einde der Kerk, bragt de grootste menigte in een waan, dat' de Kerk waarlijk in brand was; zommige meenden op 't Orgel, andere in het Dak, dat misschien (ô ij slijk denkbeeld!) op 't oogenblik. neder zal storten en de gantsche Schaare verpletteren. Zie daar, mijn Heer, de aanleiding van het gebeurde In mijnen Eersten Brief gemeld. Gebrek aan bedaardheid was het gevolg. Wanneer men slechts het oog op onzen bedaarden Leeraar Bolhuis gevestigd had, was het gemaklijk te begrijpen dat 'er geen gevaar was, want het tegendeel plaats hebbende, had Do. Bol/mis den Predikstoel niet beklommen, maar uit de Kerk gevlugt. Dan, dus gaat het: De kleenste schaduwe is een Spoolczel, en het geringste flik-
Wumkes.nl
136 kerliclit op 't minst een Wilde Lantaarn, te weeteï, voor mensclien, welke BEICKEE niet leezen willen. Om UÉ. een denkbeeld te doen vormen van het gebeurde in de K e r k , zon ik de moeite van deszen Brief te schrijven tonnen bespaaren, door U I . toe te zenden de volgende L i j s t , welke slechts eenvoudig gesclireeven in aller handen is. Eau de la reine-doosje 1 Gespen (losse Zilvere) 59 H a a k e n , 'zie Zonhoeds-haaken Handschoenen (Mans). . . . . . . . . 11 -• (Vrouwen) 2ê Hoeden (Mans) '59 Hoedtjes (zwarte Trouwen) 5 Kantmutzen 3 Kerkboeken met Zilver 12 •— zonder Zilver SO Knipbeursje 1 Muilen . . . 127 Mutspriemen 2 ISTaairing 1 Oorijzers (Gouden). . 4 (Zilveren). . . . . . . . . . 17 Paruiken 12 Regenkleeden 2 Schoenen met Zilveren Gespen 119 —• andere •—•—•— 71 zonder Gespen 116 Schorten (Vrouwen) 4 Schoudermantels 28 Slaap- en Tipmutzen . . . . . . . . . 59 Stooven 39 Streenmutzen . ,. 11 Voorschóoteii , . 23
Wumkes.nl
137 Waaijers . . . 6 Zakdoeken 1% Zonhoeden 146 Zonhoeds-haaken (Gouden met Banden). . . 9 —— (Zilveren L o s s e ) . . . . . . 4 Laatstleeden Woensdag is begin gemaakt deeze gevondene Goederen uit te deel en; en van veelen word niets vermist; waarvoor de waakzaamheid des wijzen Magistraats met reden geroemd word. Hoe akelig deze gebeurtenis voor veelen ook geweest zij, zag men nogtans voorwerpen die den stemmigen Cato zouden doen lagclien. I k zal u slechts twee, die ik weet, dat echt zijn, afschetsen. Zeker B u r g e r , zijn Hoed en Paraik in de Kerk verlooren hebbende, had zijn hoofd gedekt met een Vrouwen Zonhoed, en deed in die gedaante. voor ecne menigte Toehoorders, een deftig Verhaal van het gebeurde. — Een ander Burger ontving de rampzalige tijding, dat zijn Vrouw dood uit de K e r k , in het Weeshuis gebracht was. Men bedenke eens, hoe de Man ontstelde! en ziet, een oogenblik daarnaa, komt de Vrouw ongeKwetst t ' h u i s , met het losse hair om 't hoofd, missende haar Muts en Gouden Oorijzer; dan in . haar Voorschoot, die zij met beide handen zorgvuldig vasthield, meende men het verloorene weder te vinden, doch dezelve geopend hebbende, kwam 'er eene oude Paruik te voorschijn, het welk den nog doodlijk ontstelden Man in eenen scliaterenden lach deed uitbersten. — Waar mede &c. Leeuwarden,
den 4 Febr. 1785.
Wumkes.nl
138
DE REIS Ml DE WONDERDOKTER.
Oan de eastkant feix de Dok'mer Ie, S ah wet în 't midden fen Trînwalden, Dær wenne STUFFEN PEN DER SÏBIE , Op 't pleatske dat er fen sîn alden In eindom erfde; en dær în 't roun Wist elk dat hy dær jild op woun. In feint in faem, in ieniciist bern : ï)ær het men 't hûsgesin foltallich. Mar ELSKE mocht men 't ljeafste sjen, Omdat se kreas wier en oanfallich; En heit en memke, leau dat mar, Dy wieren tige mal mei hjar. Hja krige wær se sin oan Me, Fen moaye klean en oare dingen. As heit for 'n kear nei stæd ta wie Porgeat er net hwet thûs to biingen; Dat ELSKE's sinnen haegje koe, Dat kaem er, 't koste hwet it woe. As ELSKE sneins înn' tsjerte kaem Den tocht gjin ien om masters læsen, Alteast gjin feint en ek gjin faem. Hjar moaye klean, hjar aerdich wæsen Dat sette mannich feint în fjoer, En fammen wie'ne er spitich oer.
Wumkes.nl
139 Gjin niget dat op sneintojoun Dær faek in flinke feint opdage, En soms it hele Irûs fol roan: Dat de alde ljue bysonder hage; It wier in eare for hjar bern, En graecli woen' hja hjar lokkicli sjen, •Mar Ei-SKE lilce fol'd mei strie, Hwent hja woe feu gjin fryers witte; Ho 'n gnappe boeresoan 't ek wie. Hja mocht in ûrke by liim sitte, Dat wier it langst; den koed er gaen, En praten liolp him net in bean. Dat lilce de alden nuver ta. Mem koed er wol ris liwet fen sisse; Hja woe wol graecli liwet oars dat ha. Kaern hja de holle 's del to lissen Hwet oanhald liie hjar ELSKE dan ? Hja seách earst graech hjar oan de man. Den seach de faem bidæst en sei: //Och mem, ik mei gjin manljue lye." En sei mem mear, den roan se wei. Heit sei men moast er mar fen swye, Om hjar gjin oerlæst oan to dwaen; Hy woe lij ar 't sin în alles jaen. Mem lüed er den ek frede mei; Hwent wier lij ar bern ris eaine hinne Den wier se onwennich heel de dei; Dus scoe 't er licht op renne kenne, As ELS for fæst de doar ût wie, Dat mem den neat gjin wille hie.
Wumkes.nl
140 En fredich slieten hja lij ar tiid, Sa noclilik, "ræstich în it stille, Hja tochten om gjin spît noch niid ; Elk wist sîn wirk en die 't mei wille. Och hwet is 't libben den in n.ocht! Py! dat men dat sa inkeld sjucht. • En de alde kssrsebeam dy liie Eor ELSKE tweintich jier al dragen, Ear dat hja wiste hwet it wie, Dat faek trocîi 't leed ûs libbensdaçen Eorbittre wirde wreed en swier: Hjar lokstear skînde jier op jier. Mar nei in rite sinneskîn Den komme er faek wer onwaersfleagen ; Den komme er rekken în 'e wîn, En 't skip wirdt boelce feu de weagen. Sa komt în 't libben soer nei swiet, En nei rjue wille faek fortriesfc. Sjuch, ELSKE wier net fleuiich mear, It iten woe lij ar faek net smeitse; Hjar glans naein ôf, dat seacli men Mear, En neat koe 't fanke mear formeitse. Hja hie gjin nocht mear oan de pronk, En altiid bleau se stil by honk. I t tûcli woex în de tûn omlieech, It hinnefoerjen waerd forgetten; P e skiep dy wic'ne 11't op lij ar dreech; 't Aid readsjc roaii om 't liiem. by setten; Hwent dy lij ar altiid molk bleaix wei: Hweut BLSKE dy seacli nearne nei.
Wumkes.nl
141 En fregc mem lij ar earne nei, Hja koe net folie wîser wirdc, Om 't E'LSIÎE er ljeafst nen bît feu sei-
Mein koe 't op 't læst net langer hirde; Hja sei: *It liket my sa ta, . "Wy meye dokter wol ris ha." Dy komt. Hy giet hy 't bæclsté sitten; ïormmt nei de îtlust en nei 't switten; Nei 't sliepen en nei yet al mear. Hy fielt de pols, hisjuclit de tonge 'n Hy seit: //'t Is keald; hja 's lvwet bifongeii. Mei 'n greate wike is hja wer klear." Der moast forearst in drankje wæse. Dat kaetn: op 't briefke stie to læsen: //Om 't ûre in tinnen leppel fol." Den died er ek yet war feu bûten: Hja moast soerdai liabbe oan 'e kûten, En în de si den smoarge wol. Dat liolp nen bît. Do moast se oan 't piljen; ï n slikpot om de koarts to atiljen; In spaenske iliicli en yet al mear. Ek krûden, puyerkes en drippen; Hja krige omtrint gjin droege lippen, Sa folie moast er nou în gear. Mar hvet mînhear în wirking stelde, I t bleau mar mei de cjuael it selde, En de alden wie'ne er oer în noed. Mar STEFFEN sei: //'t Ken sa net bïïetfe, Ik mat mar om in o ar en skrieue, Hwent oais ha 'k sorch it komt net goed-"
Wumkes.nl
142 Dær kaem in oar: dy flokte en kraste , Dat al dat goed hjar lang net paste; Hwent liwet lij ar skeelde wist er bæst: Mar liy koe 't lîkwol et net rædde. Do helle STEITEN yet in træclde, En sels in fierde er by, op 't læst. Do rekken al dy fjouer hearen Dær mei elkoar oan 't redenearen; , Mar stimden lang net mei 'n oar în4 De boer dy hjar petear oangappe, Dy tocht: //Ik scil jimm' net forklappe.' Hja sprieken neat as potlatîn. En elk foar oar woe 't wiiste wæse, Dy dus , en dy lij ar sa genæse, Ta me einlings 't mei elkoar bispriek. En 't jowch wer nye mjukseryen Om oan de quael in ein to kryen: Mar mei dat al, de faem bleau siik. Do kaem dær mei de bôllekoerren Aid jEïSKE-moai fen Snakkerboerren, Eu dy gîng foar it' bedsté stean, De foarholle în wol fîftich falden; Hja suchte swier en sei tsjin de, alden : //Dat eint hier ommsrs net in bean. //Hwet ha jimm' dær al lang mei mastre, En jild formocse en smard en plastre, En 't blieut mar suver like fier. Ik hie 't al lang ris oars probearre; Ik hie dy dokters allegearre De koer op jown, as 'k jimme wier.
Wumkes.nl
143 //Mar op 'e Like mat ien wæse, Dy ken mar alles grif genæse, Dær oais gjin dokter rie ta wit. Hy sjucht mar cfkes în it wetter, En yet gjin' fiif minuten letter, Den wit er wær de quael în sit. //Hy het net lang stndeatre, as folie, Hy wit dat sa mar ût de holle; En 't kostet ek sa goed as neat. Ja siker, boer, dær mat je Hnne ! Der scil gjin lange tiid forrenne, Of ELSKE is Aver ta 't wirk în steat." — Nou, STEiTEN sei: //Dær scil fen wæse.1" En de oare moarns, de swarte blæse Dy moast in reiske ha troch 't sân, Mei boer en feint op 't bolderweintsje. En 't waerd yet ek al gans in eintsje: Hja setten koers nei Grinserlân. Sa gau as se op 'e LiJce kamen, Wie 't earste wær se nei fornamen, As dær gjin wonderdokter wier. Nou j a , men wiisde er STEITEN liinne, en Dy stoep mei 'n kloppend lieite binnen In ald fortrek mei 'n ierden üiex.. En în In briedstoel în 'e lioeke Dær siet in man en breidde in fûke; Ofsnyde skoen for tofl'els oan; In Meden sliepmûtse op 'e holle; Hy seach krekt as in nîtlicli bolle: En STEPFEN trille en wier bistoarn.
Wumkes.nl
144 Dær kaem in lûd as ût in tromme: //Don scoest hier jister ommers komme.' Mar 't moast net; hjoed wier 't krekt dîn dei; En hiest oan 't moarn ta 't wachtsje litten, Den hiest de rjuchte tiid forsitten. Mar lit ris sjen, hwet bringste mei?" — //Min bern is siik en 't wirdtNnet better.":— ~ //Dat wit ik wol. Hest dær it wetter? Jow dat mar op, en sis neat mear." — Nou sjuclit er troch dat wetter lúmie, En lialdt it glæs ris în de sinne, En skoddet it wol njuggeu kear. Hy lukt en drait mei mûle en eagen, 't Wier as er logen fjoer ût fleagen. De boer waerd siker wier liast bang, En wier sa wît allîk in moerre. — //'t Het mei jou bern al fry hwet doerre." — — //Ja dokter,", sei de boer, //al laag." — — //De jonge is meager as in planke." — — //Ik ha gjin jonge." — //Ik mien, joufanke Is sleau en slûcli en het gjin lust." — //Jawol, dat 's wier." — //Hja klaget folie Oer pine în 't borst en în 'e holle, En is swiersettich." — //Sa is 't just." — //Hja mei oars yet al aerdich ite." — //Ne!" —- //'k Mien, hja het in lange rite Nou al gjin smaek în 't iten hawii. Hja docht mar neat as suchtsjen, treurjen, En iiearne is hja mei op to fleurjen." — //Jawol! jy ha 't al foar 't forstân." —
Wumkes.nl
145 r
'/Hja ken soms ek to skriemen sitte, En freest, hja mat de wrald forlitte." — //Ocliné!" — //Ik mi en, se is soms oerstjoer, En dwîlt en praet oer nuvre dingen, En wol hjar sels om 't libben hriiige." //Jawol, dær ha je' 't!" sei de Loer. Dærop g-îng dokter by him sitten En sei: //Ik. scil jo dwaen to witten Hwet quael jou bern hjar fleur forslînt. In libben beest is 't dat hjar pleaget, Hjar binnenst mei sîn tosten seaget: In lintwierm is 't, wæroan hja quînt. //Lit stean de drank feu domme knoeyers! Hier ha je fiif-entweintich poeyers; Dy jaen jy se în mei switsersbrea; Moarns, middeis, jouns, dat is deis trye, Hja mat for soer en salt hjar mye; En lis .hjar seaclimoal om 'e lea." — De boer kaem thûs, forbliid forromme; Hy sei: //Nou scil 't to rjuclite komme." —• En 't doerre ek pas in wike mear, Do wiek feu ELSKE 't freeslik hinder. — De dokter hie in sîke minder, En 't hûsgesin — in iter mear! Dy saele waerd ongelîk bispritsen; De rjuchte groun dy waerd biditsen-, En ek al sa hwet iepen leind: Hwent mar in wike of fjouer letter Do wier ûs ELSKE alheel wer hetter; En do — do troud' se mei de feint. Dr. DONKEESLOOT
"WALING DYKSTBA.
f en fier en neifolge. 10
Wumkes.nl
146
AAN TWEE NIEUWE LEDEN VAN HET LEESGEZELSCHAP,
onder de Zinspreuk: Tot Nut en Vermaak, den l e n Februari] 1853.
Als de vleugl'en van den avond Worden over de aard' verspreid, En de nacht zijn' donk're schaduw Over 't stille veld verbreidt, Dan verzamelt zich een ieder Om den vriendelijken haard; Dáár voelt men zijn lasten ligter, Wordt weer nieuwe kracht vergaard. Als een lieve kring van vrienden Zich dan zamelt om het vuur En de pijp wordt aangestoken, O hoe welkom is dit uur. Als een glaasje wordt geschonken Tot verheffing van 't gemoed, O dan schenkt de winteravond Allen 't echte levenszoet. Als dan scherts en kout de lippen Vrij en zorgeloos ontvloeit, Denkt men aan geen uur van scheiden, Houdt ons deze kring geboeid.
Wumkes.nl
147 Waren wij zoo vaak te zamen Yrienden ! die hier bij mij zijt — Is zoo menig uur van 't leven Door ons aan die vreugd gewijd. Aangenaam is 't ons dan, Vrienden! Te behooren tot deea' kring, Waaraan menig, vele jaren, Met geheel zijn harte hing. En zou 'k TJ niet welkom heeten, Die ik voor het eerst hier zie? Duld, dat ik, uit naam van allen, TJ mijn' Welkomgroete bié! Kunt gij 't moeijelijk gelooven, Dat men hier zoo vrolijk i s , Dat de stemming van ons allen Dan in deze zaak besliss'. Ieder werpt hier weg de plooijcn En de rimpels van 't gezigt; Ieder schept hier ruimer adem, Voelt zijn levenslast verligt. Niemand onzer weegt zijn' woorden, Als men 't goud weegt op de schaal: Wiemand legt zich hier aan banden, - Hult zich in geen woordenpraal. Waarom zou ik hier dan schitt'ren Met veel woorden, zonder gloed ? Dat mijn Zangster, weet Gij allen, Nimmer in Uw midden doet.
Wumkes.nl
148 Hart'lijk 't Vriendenpaar begroeten , Is de eisch van dezen stond, En de glazen rondgeklonken, Met den handslag in liet rond. Komt met blijgestemde harten ! Brengt geen' zorgen bij ons in ; Maar geniet deze oogenblikken Steeds niet opgeruimden zin ! Dan zal ware vreugd u toeven, Dan wordt rein genot vergaard, Dan verheft zich ook uw harte Boven 't wiss'lend lot der aard. Dan verzamelt Gij hier krachten Voor liet leed, dat soms u wacht; Zegent Gij de lotsbestemming, Die U in ons midden bragt. Komt, de glazen ingeschonken ! Kent Gij beiden beter zaak, Dan om Lid bij ons te wezen, Tot Uw 'Nut en Uw Vermaak? Leeuioaräen,
Â. DE JOSG WZ.
-y&à'ts ~^~-C--^ ; —
Wumkes.nl
149
'VUL .DEN BEKER NOG I M S ! BrinJclied. Naar
ETKON.
Vul den beker nog eens, want 'k gevoelde voorheen, Nooit den gloed, die mij nu dringt door merg en door been! Laat ons drinken ! — Wie zou 't niet ? — Sints d' (aard' tocli bestond, Was er geen, die in 't a,ias zich bedrogen ooit vond. Ik heb beurt'lings geproefd al wat 't leven ons biedt; 'k Zag in oogen zoo zwart als een donkere vliet; 'k Heb bemind! •—Wie heeft niet? — Maar 'k vond (nooit op deez' aard',, 't Genot en de liartstogt te zamen gepaard. In mijn jeugd, in de dagen der lente van 't hart, Als men droomt van een vriendschap, die d'eeuwigheidtart, Had ik vrienden ! — Wie niet ? — Maar wie zegt (niet met mij, Dat geen vrienden, o wijn! zoo getrouw zijn als gij? Aan ontrouw en wuftheid is 't meisjeshart rijk, De vriendschap, een zonstraal — gij slechts blijft gelijk! Gij wordt oud ! — wie blijft jong ? — Maar waar (vindt men iets ? — waai ? Dat toeneemt in. deugden, als gij, met elk jaar. . Heeft 't geluk u gezegend met zuivre min — Zie ! anderen omfladd'ren uw zielsengelhi.
Wumkes.nl
ISO 'k Ben jaloersch S — "Wie is 't niet ? — Dat 's bij (u nooit de zaak; Hoe grooter gezelschap, hoe meerder vermaak! En is 't tijdperk der jeugd en der dwaasheên voorbij; Dan nog blijft g' o wijn ! een vertrooster, voor mij : Dan vinden we! — Doen we niet? •—• Onder in't glas, De waarheid nog daar, als van ouds ze reeds was. Toen Pandora haar doos Lier op aarde ontsloot, En de vreugde voor immer aan 't mensclidom ontvlood, Bleef de Hoop! •— Bleef zij niet ? •—• Maar wij lcus(sen den kroes ; Wat baat ons de Hoop, in een vrolijken roes ? Lang leev' dus de wijnstok! onze jeugd vlieg' voorbij; Oude wijn maakt ook dan nog ons oudjes weer blij ! Wij sterven — Wie sterft niet ? •— Wil God ons (vergeven , Dan zal nog hierboven ons Hebe omzweven! FraneJcer.
Mr. K. B.
Dl UINDER. O dochter van do Lent', hoe heerlijk is Uw leven, Waar ge op der winden aâm ook dartlen moogt of zweven, 't Is niets dan zuiv're vreugd, die ge op Uw weg ontmoet Gij stijgt naar 't blaamv azuur bij 't eerste uchtenblozen, En sluimert s' avonds in op half gesloten. rozen.
Wumkes.nl
151 Terwijl gij met den dauw Uw teeder ligcliaam voedt. — Maar als de gure herfst geen bloemen meer doet bloeijen, De boom ontbladerd wor-dt, de stormen huilend loeijen, Dan treft men u niet meer op veld of akker aan; O was liet ook aan mij zoo als aan U gegeven, Om na een' korte vreugd hier in dit aardsche leven Te stijgen "naar den Heer, de bron van ons bestaan. Sneek.
JOHANNES JACOBS.
LIEFDE. Liefde ! voedster van de vreugde, •Bron, waarin 'k mij steeds verheugde, U aanschouw ik ieder uur ! Liefde schittert in de wolken , Liefde blinkt in s' aardrijks kolken, Liefde tuigt mij heel Natuur. Liefde Liefde Liefde Liefde Liefde Liefde
klinkt het door de boomen, klatert in de stroomen, spelt de zonnegloor. ruischt door 't groene loover, voert de wind mij over, zingt het vogelenkoor.
Liefde stroomt uit s' Hemels zalen, Liefde doet de sterren pralen, Liefde houdt het al ia stand;
Wumkes.nl
1S2 Zij strooit bloemen hier beneder., Maakt van een woestijn een Eden, Zij bestiert Gods vaderhand. Liefde schiet alom haar stralen, Op de bergen, in de dalen, Zij bestiert geheel ons lot, Als wij het slechts willen merken, Liefde amen al Gods werken, Liefde is de wet van God, Liefde blijf ons dan omzweven, Zij , de reine bron van 't leven, Blijf ons steeds op zijde treen, En voer ons naar hooger kringen, Waar de Serafs liefde zingen, Eenmaal op haaf wieken heen. Zij blijf immer bij ons wonen, Maak ons allen tot haar zonen, Strek ons tot een. steun en staf, En strooi eenmaal, diep bewogen , Met een zilte traan in d' oogen Madeliefjes op ons graf. Sneeh
JOHANNES JACOBS.
Wumkes.nl
61 schappij van het onregt en de gewelddadigheid: liet kwaad stort vroeger of later van den troon. Dit zeggen is ontleend uit de sterrewichelarij der ouden. De twaalf sterren, of sterreteekenen van den dieren-riem stelde men zich voor als goden, die do heerschappij over des menschen lot en leven uitoefenden, en v/el ieder van hen op die menschen, welke in de maand hunner regering geboren v/aren. Hieruit schiepen cle christenen drommels, buldergeesten, in het hoogduitsch poltergeisten, eens soort van geesten, die drommelt, trommelt, veel geraas en geweld maakt. Zooals bekend is, noemt men, den kwaden god der christenen, het hoogste idee van het kwaad, den duivel, drommel. En waarlijk! die heeft al genoeg in de christen-wereld, of in de hersens van bijgeloovige christenen , omgedrommeld, of omgetrommekl, om dien naam te kunnen dragen. Moge de regering van dien drommel meer en spoedig voor die des lichts en der waarheid en ware vrijheid plaats maken! Wollen sit yn de sloalc, of, yn (h hjisseinsioalc. Het willen zit. in den stok, of bezemstok. Zoo zegt men tegen een ongehoorzaam kind en bedreigt het, om den wil te veranderen, met stokslagen.
Bj
rint as de bisschop, tij vlucht als de bis-
schop. Is dit mogelijk ontleend aan cle vlucht van c. BAKEND VAN GALEN, bisschop van Munster, enz.
uit ons vaderland in 1672? Kin in haarch e/c mei de leppel ite? Kan een varken ook met den lepel eten? Kan een kind ook manne-werk verrigten ? In goed wetterJioun freest nin modârige sleat. Een goede waterhond vreest geene modderige sloot. Een bekwaam man weet zich in alle moeijelijlce omstandigheden te redden evenals een goede waterhond, die,
Wumkes.nl