Extra informatie over de historische panden en locaties op de wandelroute Op zoek naar Marikens Nijmegen Mariënburgkapel Aan het Mariënburg, een verbastering van “Mariaberg”, lag rond 1500 een kloostercomplex. Dit was ontstaan uit een klein begijnenhuis en bestond uit een Lvormig kloostergebouw, met één vleugel op de plaats waar nu het Arsenaal ligt en haaks hierop een vleugel die in verbinding stond met de Mariënburgkapel. Het vrouwenklooster was aangesloten bij de Congregatie van Windesheim, een besloten orde. Daarom is de Mariënburgkapel als een zogenaamde “dubbelkapel” gebouwd, met een extra verdieping, het “nonnenkoor”. Tijdens de mis namen de burgers plaats op de begane grond en de zusters op het nonnenkoor, dat toegankelijk was via de eerste verdieping van de kloostervleugel. Het klooster lag oorspronkelijk buiten de stad, maar kwam door de stadsuitbreiding van 1467 binnen de stadsmuren te liggen. Omdat de katholieke godsdienst vanaf 1591 niet meer in Nijmegen mocht worden uitgeoefend, werd het klooster op 6 juni 1592 opgeheven. Uit archiefbronnen blijkt dat het klooster toen bestond uit negen huizen, een kerkhof, kapel, moestuinen, een bleekveld, een boomgaard en bergplaatsen. Stadhuis Het stadhuis werd in de 14e eeuw ondergebracht in een groot woonhuis op de hoek van de Burchtstraat en de Nieuwstraat. Later werden de aangrenzende huizen aan de westzijde erbij getrokken. In 1553-1554 werd het voorste gedeelte van drie huizen afgebroken en kwam er een nieuw gebouw; het huidige oude gedeelte van het stadhuis, ontworpen door stadsbouwmeester Herman van Herengrave. De kelders onder het stadhuis zijn nog restanten van de voormalige woonhuizen. Het stadhuis is tijdens de bevrijding van de stad in 1944 grotendeels verwoest, maar na de oorlog weer opgebouwd zoals het voor de oorlog was. ’t Hoogstraatje In de 14e eeuw was Nijmegen een belangrijke verblijfplaats voor het Gelderse hof. In de buurt van de Valkhofburcht woonden hoge bestuursambtenaren, die veelal van adel waren. De nabij gelegen Ridderstraat herinnert hieraan, want deze straat is genoemd naar het ridderhuis dat in deze straat was gelegen. Eén van de belangrijkste bestuurders van de 14e eeuw was Johan Moliart, vertrouweling van de toenmalige Hertog Reinoud II. Het huis van Moliart was gelegen naast de Burchtpoort, op de hoek met de Hoogstraat en werd volgens archiefbronnen gebouwd tussen 1336 en 1343. Dit belangrijke 14e-eeuwse huis is nog grotendeels bewaard gebleven achter het huidige pand Hoogstraat 3-5 (nu onderdeel van het pannenkoekenrestaurant). Oorspronkelijk bestond het huis uit een kelder met tongewelf, de begane grond, twee verdiepingen en een zolder. De muren waren opgetrokken in baksteen, wat zeldzaam is voor die tijd (duur!) en er op wijst dat dit het huis van een belangrijk
persoon was. Het huis lag vrij op het perceel, dat toegankelijk was via een poort aan de Burchtstraat (ter plaatse van het huidige pand Burchtstraat 79). De kelder met tongewelf was oorspronkelijk bereikbaar via een binnenplaats. Deze kelder, de begane grond en de verdiepingen zijn bewaard gebleven, maar de kapconstructie is in 1919 gesloopt om een derde verdieping toe te voegen. De balklagen van de eerste en tweede verdieping zijn moer- en kinderbintenbalklagen, ondersteund door geprofileerde sleutelstukken en korbeelstellen. Deze korbeelstellen zijn via muurstijlen verbonden met het gemetselde muurwerk. Nog één korbelenpaar met sleutelstukken dateert uit de bouwtijd, de geprofileerde sleutelstukken zijn aan het eind van de 16e of het begin van de 17e eeuw aangebracht. Het huis geeft een goede indruk van hoe een zaalhuis er in de 14e eeuw uit heeft gezien. Sint Anthoniusplaats De naam van deze straat herinnert aan een aan de Heilige Anthonius gewijde kapel, die bij het Heilige Geesthospitaal (een hospitaal en armenhuis) hoorde. Dit hospitaal stond op de plek van het huidige Huize Bethlehem (St. Anthoniusplaats 10). Kort na 1591 is de kapel afgebroken en het bijbehorende kerkhof geruimd. Cellenbroederenhuis Een invloedrijke kloosterorde was de Broederschap van de Cellenbroeders, die zich in eerste instantie met de verpleging van pestlijders bezig hield en in de 16e eeuw vooral met de verzorging van geesteszieken. Het Cellenbroederenhuis is genoemd naar deze kloosterlingen, die er in 1632 het dolhuis vestigden. De twee cellen in het huis getuigen hier nog van. De bouwgeschiedenis van het complex gaat terug tot de 15e eeuw. Het complex maakte toen deel uit van het Heilige Geesthospitaal en het bestaat uit twee dwarshuizen aan de Ottengas en een dwars geplaatst achterhuis achter het noordelijke dwarshuis. Het oudste bouwdeel is het noordelijke dwarshuis. In de late 15e eeuw werd het zuidelijke dwarshuis gebouwd. Het achterhuis (de huidige regentenkamer) is in de eerste helft van de 16e eeuw tot stand gekomen. De kapconstructies uit de 15e en 16e eeuw zijn nog aanwezig, evenals de balklagen, kelders en restanten van een laatgotische schouw. Besiendershuis Het Besiendershuis is een laatgotisch woonhuis (circa 1525) van het Nederrijns Gotische type. Kenmerkend voor deze bouwstijl is, dat de gevels werden geleed door middel van boogvormige nissen. In deze verdiepte nissen werden (kruis)vensters opgenomen. De bakstenen die werden gebruikt voor de nissen en de waterlijsten waren geprofileerd. De kopgevels bestonden vaak uit hoog opgetrokken trapgevels. Het Besiendershuis is genoemd naar het beroep van besiender. Een besiender had de taak te berekenen hoeveel een schipper voor zijn schip en goederen aan tol moest betalen. De tollenaar inde vervolgens de tol. Of in dit huis ook daadwerkelijk een besiender heeft gewoond, is niet duidelijk. Uit archiefbronnen (Van Schevichaven) blijkt dat er in het midden van de 16e eeuw aan de westzijde van de Onze Lieve Vrouwentrappen de woning van de besiender
Sybert Lossert stond. Naar deze man is ook het tegenovergelegen Onze-LieveVrouwe- of Lossertpoortje genoemd. Het huis naast dit poortje was eveneens eigendom van Lossert, dus mogelijk kan ook dit huis destijds het Besiendershuis zijn geweest. Het pand dat nu “Besienderhuis” heet, stond in de 17e eeuw (een eeuw later dan de tijd van Sybert Lossert) bekend als ”De Drie Colven”, gezien het uithangbord met deze tekst en de familie Colff als eigenaren. De tolkamer bevond zich in de 17e eeuw in de Steenstraat, tegenover de uitmonding van de Vleeshouwerstraat. Gelet op de grootte van het huis en de rijkdom in detaillering is het pand waarschijnlijk eigendom geweest van een belangrijk persoon.
Brouwershuis Het Brouwershuis is in de tweede helft van de 16e eeuw gebouwd. Het pand heeft een pui met natuurstenen poortje, waarin het jaartal 1621 te lezen is. In de gebeeldhouwde latei staat de tekst "WIE IN DEN HEER NEEMT SINEN LVST, DIE LEEFT IN SINEN STAET GERVST". De twee tekens op de latei zijn burger- of huismerken van Hendrick Albersz. Het linkermerk in het schild werd door Hendrick Albersz gebruikt bij zijn inschrijving als burger van Nijmegen. Het rechtermerk was zijn merk bij het brouwersgilde. Het pand is dus genoemd naar de brouwer Albersz. De trapgevel is eveneens in 1621 tot stand gekomen. (Achter) de Vismarkt In de 15e eeuw was de werf ten westen van de toenmalige Kraanpoort ingericht als vismarkt. Ook aan de Grotestraat, ter hoogte ven de Vleeshouwerstraat, werd vis verkocht. In 1633 besloot de gemeenteraad de vismarkt te verplaatsen naar een open plaats die nu Vismarkt heet. Daartoe werden op de betreffende plek visbanken gebouwd en een pomp geplaatst. Vanaf 1638 mocht er alleen daar vis verkocht worden en moesten de visbanken in de Grotestraat dus worden afgebroken. Aan beide zijden van de Vismarkt stond een poort. Aan de zijde van de Grotestraat was op de poort een leeuw met stadswapen, geflankeerd door twee dolfijnen, te zien. De sluitsteen was voorzien van drie vissen. Het poortje aan de westzijde, uitkomend op ‘ ‘’Achter de Vischmarkt, had een bas-reliëf met een voorstelling van de vismarkt. Elke avond werden de poorten gesloten en ’s ochtends weer geopend. Door verzakking van de Waalkade in het midden van de 19e eeuw, was het nodig enkele gebouwen onder aan de Grotestraat af te breken en de vismarkt te verplaatsen naar het westeinde van de kade. Het toegangspoortje aan de Grotestraat werd bij deze gelegenheid afgebroken. Het andere poortje was al in 1833 afgebroken. Lage Markt en Sint Anthonispoort De panden Lage Markt 47-81, gelegen tussen de Lage Markt en de Waalkade, maakten in de tijd van Mariken deel uit van de stadsverdediging langs de Waalkade.
Nu herinnert alleen de Sint Anthonispoort (rond 1420 gebouwd, zie afbeelding) hier nog aan. Met de eerste stadsomwalling in de 13e eeuw was er ook een stadsmuur langs de Waalkade opgetrokken. De muur liep ter plaatse van de huidige Lage Markt achter vrijstaande houten huizen langs, die al voor de bouw van de stadsmuur bestonden. In de 15e eeuw werden de houten huizen vervangen door stenen huizen en werd de 13e-eeuwse stadsmuur afgebroken. Vanaf die tijd fungeerden de achtergevels van de huizen als stadmuur en daarom waren er geen deuren en doorgangen aan de Waalkade toegestaan en moesten alle vensters op de onderste bouwlagen worden voorzien van ijzeren spijlen. Aan de rivierzijde is links naast de Sint Anthonispoort een huis te zien waar de kruiskozijnen nog tralies bevatten. Lage Markt 61-65 behoort tot de oudste huizen aan de Lage Markt en dateert in zijn huidige vorm uit de eerste helft van de 15e eeuw, zoals blijkt uit de opbouw, de balklagen met consoles en de kapconstructie met Nijmeegse spanten (tussenbalkspanten). Onderzoek van de kapconstructie heeft uitgewezen dat het huis in 1424 is gebouwd. De opbouw van de hoge begane grondverdieping (4,5 meter) met insteekverdieping, is typerend voor laatmiddeleeuwse panden in Nijmegen. Lage Markt 67 dateert uit de tweede helft van de 15e eeuw. De moerbalken en kinderbinten van de begane grond met hun laatgotische consoles met peerkraalprofielen stammen nog uit deze tijd. De overige balklagen en de eikenhouten kapconstructie dateren uit 1544. Hieruit blijkt dat het 15e-eeuwse pand in de 16e eeuw is verhoogd en naar achteren werd uitgebreid. De balklagen en kapconstructie van Lage Markt 71-73 dateren uit respectievelijk 1486 en 1475. De voorgevels van de panden Lage Markt 47-81 dateren hoofdzakelijk uit de 19e eeuw. Spijshuis Uilenspiegel Het is nu niet meer aan de buitenzijde te zien, maar uit bouwhistorisch onderzoek blijkt dat dit pand een 13e- of 14e-eeuws stadskasteel is. In het pand zijn nog een aantal oorspronkelijke onderdelen bewaard gebleven, zoals de hele grote kelder (vier meter hoog!) met zijn twee tongewelven, die steunen op een gordelboog met in het midden een zware vierkante kolom. De hoekstukken van deze kolom zijn van Drachenfels trachiet. Aangezien deze natuursteen na 1450 niet meer werd toegepast, moet deze kelder dus in elk geval vóór dat jaar zijn gebouwd. De uitkragende achtergevel is nog een restant van een borstwering met fries. De middeleeuwse kapconstructie is grotendeels verloren gegaan bij een brand in 1939, maar een aantal gebinten zijn bewaard gebleven. Protestants Weeshuis, Begijnenstraat In de tijd van Mariken stond ter plaatse van het weeshuis een klooster, dat in 1460 gesticht was. Het klooster was de opvolger van een Begijnhuis dat hier in 1336 door jonkvrouw Elisabeth van Groesbeek was gesticht. De naam ‘’Begijnenstraat” herinnert aan dit Begijnhuis. Begin 16e eeuw was het klooster in verval geraakt en in 1562 werd het huis aangekocht door het Protestants Weeshuis, dat in 1558 door weduwe Stijn Buijs was opgericht.
Het huis waarin het weeshuis werd gevestigd dateert uit de late middeleeuwen en bestond oorspronkelijk uit twee tweelaags beuken, evenwijdig aan de Begijnenstraat, met evenwijdige zadeldaken. Van dit huis zijn de gevels, kelders, samengestelde balklagen met bijbehorende consoles en sleutelstukken en gedeelten van de kapconstructies met Nijmeegse spanten bewaard gebleven. Het weeshuis is in 1641 uitgebreid, waarbij het westelijke bouwdeel naar het zuiden is verlengd, zodat de huidige L-vormige plattegrond ontstond. De gevels aan de nieuwe binnenplaats, achter de poort aan de Begijnenstraat, werden dit jaar vernieuwd naar ontwerp van de Haarlemse stadsbouwmeester Solomon de Bray. Mariken kan het laatmiddeleeuwse huis, dat later weeshuis is geworden, gezien hebben bij haar rondwandeling door Nijmegen, maar dan nog als onderdeel van het klooster. Papengas De woning op de linkerhoek van de Papengas met de Lange Hezelstraat (Lange Hezelstraat 46-48) maakte samen met het ernaast gelegen pand (Lange Hezelstraat 50-52) oorspronkelijk deel uit van een groot dwarshuis dat rond 1300 werd gebouwd. Het pand bestond uit een hoge begane grond, een verdieping en een hoge kap tussen twee trapgevels. Het huis was van het type zaalhuis, aangezien de begane grond bestond uit één ongedeelde ruimte van 4,10 meter hoog. Tegen de westgevel bevond zich een grote schouw. De verdieping had een hoogte van 2,9 meter. De verdiepingsbalklaag bestond uit balken van dennenhout, waarvan nog één balk bewaard is gebleven, omdat het in de 16e eeuw is hergebruikt in de balklaag van de begane grond van het hoekhuis. Uit onderzoek blijkt dat het hout in 1294 is gekapt. Uit een datering van de hergebruikte sporen (1303 en 1306) van het oorspronkelijke zaalhuis kan worden afgeleid dat de kapconstructie kort na 1306 is gerealiseerd. Aan de Papengas bevond zich een achterhuis (het huidige Papengas 1). In de eerste helft van de 14e eeuw wordt het zaalhuis naar achteren uitgebreid met een tweede achterhuis, het huidige Papengas 3. In de tweede helft van de 15e eeuw vond een ingrijpende verbouwing plaats, waarbij het brede huis werd gesplitst in twee afzonderlijke huizen. Door ophoging van het straatniveau was de begane grond niet meer zo hoog als rond 1300, waardoor het nodig was om met deze verbouwing ook de verdiepingsvloer te verhogen. In plaats van de enkelvoudige balklaag kwam er een samengestelde balklaag van moer- en kinderbalken. Het westelijke achterhuis werd in de tweede helft van de 15e eeuw onderkelderd. Na de splitsing hebben de twee huizen zich afzonderlijk ontwikkeld. De stadsbrand van 1534 zorgde er voor dat de achterhuizen en de huizen op het achterterrein, de huidige huizen Papengas 5-9, afbrandden. De achterhuizen en de panden aan de Papengas werden na de brand herbouwd. De 16e-eeuwse kapconstructie van Papengas 1 en de samengestelde balklaag met sleutelstukken van Papengas 3 zijn nog aanwezig. Papengas 3 was in die tijd een afzonderlijk woonhuis en bestond uit een hoge begane grond met insteekverdieping. Op de begane grond bevond zich tegen de oostmuur een schouw, waarvan restanten nog bewaard zijn gebleven. De stookwand
bestond uit siermetselwerk in visgraatverband, waarbinnen in een spitsboogvorm haardstenen waren aangebracht. De haardstenen, van het Luikse type, zijn voorzien van bijbelse voorstellingen of de dubbelkoppige Habsburgse adelaar en zijn te dateren tussen 1540 en 1560. Na de 16e eeuw zijn de diverse panden nog meerdere malen verbouwd. Sint Jacobskapel De Sint Jacobskapel hoorde bij het Sint Jacobsgasthuis, dat in 1438 gesticht werd. De kapel is waarschijnlijk in 1452 gebouwd, in dat jaar wordt het voor het eerst in de archieven genoemd. Na de Reductie van Nijmegen in 1591 mochten de katholieken hun godsdienst niet meer uitoefenen en verloor het Sint Jacobsgasthuis zijn functie. Het Sint Jacobsgasthuis is toen samen met het Sint Nicolaasgasthuis opgegaan in het nieuwe Burgerengasthuis. De Sint Jacobskapel is nu goed te zien vanuit de Papengas, maar vroeger lagen kapel en gasthuis geheel ingesloten tussen de bebouwing en was het complex alleen vanuit de Lange Hezelstraat te bereiken. Gasthuizen werden vroeger opgericht voor de verzorging van pelgrims en andere reizigers, maar gingen al snel ook een rol spelen in de verzorging van armlastigen van de stad zelf. Het Sint Jacobsgasthuis was waarschijnlijk in eerste instantie bedoeld voor de opvang van pelgrims naar Santiago de Compostela, waar Sint Jacobus de patroonheilige van is. Rond 1660 werd het complex als glasblazerij in gebruik genomen, vandaar dat de kapel ook bekend is als de “Glashuiskapel”. De kapel is het enige gebouw dat nog van het gasthuiscomplex bewaard is gebleven. Lange Hezelstraat 75 Dit pand was vroeger een zogenaamd “stadskasteel”. Tegenwoordig is dit niet meer meteen te zien, maar de hoofdopzet van het oorspronkelijke gebouw is toch nog te herkennen. Dit 14e-eeuws stadskasteel bestond oorspronkelijk uit een dwarshuis met een hoog zadeldak tussen trapgevels en rechts een poortgebouw. Deze indeling van dwarshuis en poortgebouw is nog goed te zien. De voor- en achtergevel werden oorspronkelijk afgesloten door een weergang. Restanten van deze weergang bij de achtergevel zijn bij bouwhistorisch onderzoek aangetroffen. De kelder en de linkeren rechterzijgevel dateren eveneens nog uit de bouwtijd. Het oorspronkelijke stadskasteel heeft in de loop der eeuwen diverse verbouwingen ondergaan. De plavuizenvloer, de samengestelde balklaag en de restanten van de haard (zie afb. 14 c) met geglazuurde haardsteentjes (zie afb. 14d) op de begane grond dateren uit deze periode. Kronenburgertoren In 1230 kreeg Nijmegen van Roomskoning Hendrik VII stadsrechten en daarmee ook het recht om de stad te omwallen. Waarschijnlijk betrof de eerste omwalling niet meer dan een aarden wal, maar al snel werd begonnen met het maken van
stadsmuren. De Hezelpoort was reeds in 1334 gereed en de Burchtpoort en Windmolenpoort in 1350. In de periode 1520-1535 kreeg Nijmegen een nieuwe, ruimere ommuring, omdat de ruimte te krap was geworden en de buiten de stadsmuren gebouwde huizen weer binnen de wallen te krijgen. Deze ommuring bleef tot 1874 bestaan. Bij de Kronenburgertoren sluit de 16e-eeuwse stadsomwalling aan op de eerste stadsomwalling. De Kronenburgertoren is daar nog het enige onderdeel van de 1e stadsomwalling. De toren is rond 1425 gebouwd. In het Hunnerpark is verder nog een deel van de 16e-eeuwse stadsomwalling te zien. Lange Hezelstraat De Lange Hezelstraat vormt samen met de Stikke Hezelstraat, Burchtstraat en Sint Jorisstraat een oude Romeinse verbinding, waarop in latere eeuwen werd voortgeborduurd. Nijmegen ontwikkelde zich in de middeleeuwen van een burgerlijke nederzetting onderaan de Valkhofheuvel en een palts op het Valkhof tot een stad met stadsrechten. Hierbij breidde de bebouwing zich steeds verder uit naar het westen, waarbij de oude Romeinse verbinding een belangrijke ader was. Al snel (vanaf de 13e eeuw) werden hier grote huizen op vrijstaande percelen gebouwd. In de loop der tijd raakten de straten steeds dichter bebouwd, tot de aaneengesloten rijen huizen, zoals nu nog te zien is. Sint Stevenskerk De Stevenskerk, de parochiekerk van Nijmegen, bevindt zich vanaf 1254 op deze plek. De kerk werd in eerste instantie in de Romaanse bouwstijl gebouwd, maar het schip bouwde men volgens de toen heersende mode in de gotische bouwstijl. In de tijd van Mariken zag de kerk er al bijna net zo uit als nu, maar was men nog volop bezig met bouwen. Het zuiderportaal (de ingang met rijk versierd beeldhouwwerk) is tussen 1380 en 1420 tot stand gekomen en het koor met kooromgang en straalkapellen tussen 1420 en 1456. In de eerste helft van de 16e eeuw werd het dwarsschip uitgebreid. De houten overwelving van middenschip, koor en het dwarsschip is eigenlijk een noodvoorziening, omdat de bouw vanwege de Beeldenstorm in 1566 en de Tachtigjarige Oorlog stil kwam te liggen. Latijnse School Al in 1310 stond een schoolgebouw op deze plaats en een gebouw van dezelfde grootte sinds 1382. Over deze voorgangers van de Latijnse school is helaas weinig bekend. De kelder met tongewelf is mogelijk nog 14e-eeuws en afkomstig van één van de voorgangers van de tegenwoordige school. Het huidige gebouw is in 1544 gebouwd. De school was vanaf het begin af aan verbonden aan de Sint Stevensparochie. Het gebouw is in renaissancestijl ontworpen door de stadsbouwmeester Herman Herengrave. Het fries boven de begane grond bevat een Latijnse spreuk over de Tien Geboden en boven de ingang is het stadswapen, geflankeerd door de vier kerkvaders, te zien. Tussen de verdiepingsvensters staan apostelbeelden.
Grote Markt De economische activiteiten van de stad verplaatsten zich in de 14e eeuw steeds meer van de benedenstad naar de Hundisburg, waar de lakenhal, het vleeshuis en een waag stonden. De Grote Markt werd zo hét economisch centrum van Nijmegen. Kerkboog en lakenhal De panden aan weerszijden van de kerkboog herbergen onderdelen van de 14eeeuwse lakenhal en de verbouwing uit de 16e eeuw. In de late middeleeuwen was de textielnijverheid een belangrijke economische factor in Nijmegen. Voor de verkoop van laken, een wolproduct, werden speciale gebouwen opgericht. Ook Nijmegen had een eigen lakenhal en dit gebouw stond aan de westzijde van de markt, waar nu de kerkboog en de smalle, hoge huizen te zien zijn. De hal bestond uit een open ruimte op de begane grond, opgedeeld in arcaden, en een zaal op de verdieping, waar het laken gesneden en verkocht werd. Het gebouw werd afgesloten door een langgerekt zadeldak, gedekt door leien. De hoeken van de hal waren voorzien van arkeltorentjes en de gevels hadden kantelen. Ook was er een doorgang naar het St. Stevenskerkhof. De begane grond werd verhuurd aan verschillende verkopers. In de 15e eeuw bleken delen van de begane grond in particuliere handen te zijn. In de 16e eeuw (rond 1540) is de lakenhal gemoderniseerd. Hiervoor werden de kantelen verwijderd en werd de gevel aan de Marktzijde opgedeeld in regelmatige traveeën. Elke travee bevatte een deuropening en een venster op de begane grond en een breed kruiskozijn op de verdieping. De traveeën werden verdeeld door natuurstenen pijlers. Elke travee bevatte een afzonderlijk winkeltje. Na opheffing van de lakenhal in 1603 heeft elk winkeltje zich apart ontwikkeld tot de afzonderlijke huizen die nu te zien zijn. Met de modernisering van de lakenhal werd ook de doorgang naar het St. Stevenskerkhof aangepast. In eerste instantie werd alleen de onderbouw vernieuwd in laatgotische stijl. De bovenbouw en topgevel zijn pas rond 1605 tot stand gekomen. De bovenbouw is gebouwd in een weelderige renaissancestijl. Van de 14e-eeuwse lakenhal zijn tijdens onderzoek nog restanten aangetroffen, zoals een arkeltorentje, muurwerk van ruim 1 meter dik kistwerk en een aantal kelders. De 16e-eeuwse verbouwing is nog te herkennen aan de natuurstenen pijlers en penanten die de traveeën scheidden, zoals nog te zien is in de voorgevels, consoles die bij de balklagen hebben gehoord en de restanten van de kapconstructie. Huizenbouw in de 14e t/m 16e eeuw In de loop van de 14e eeuw nam het gebruik van baksteen voor het bouwen van huizen toe, maar hoofdzakelijk alleen nog bij de rijke elite. Zij bouwden bakstenen huizen met een representatief uiterlijk, bijvoorbeeld huizen met weergangen met kantelen, uitkragende torentjes op hoeken en traptorens. Dit soort huizen worden stadskastelen genoemd. Het pand Lange Hezelstraat 75 was oorspronkelijk zo’ n stadskasteel. Bij de eerste bakstenen huizen was het houtskelet nog duidelijk aanwezig. De moerbalken waren
opgelegd op muurstijlen die in de bakstenen muren waren geplaatst. Dit type constructie is bij het woonhuis van Johan Moliart achter Hoogstraat 3-5 te zien. In de loop van de 15e eeuw verdwijnen de muurstijlen en korbelen en werden de vloerbalken alleen nog ondersteund door sleutelstukken. Aan de vorm en decoratie van de sleutelstukken is de bouwperiode af te leiden. Bijvoorbeeld de gotische peerkraalvormen met neuslijstjes werden voornamelijk vanaf de tweede helft van de 14e eeuw toegepast. In de 16e eeuw werden in Nijmegen veelvuldig sleutelstukken met getordeerde kralen toegepast. De moer- en kinderbintenconstructie bleef tot ongeveer de eerste helft van de 16e eeuw in gebruik. Vanaf deze periode kwam de enkelvoudige balklaag weer in zwang, maar nu gemaakt van grenen hout. Een andere belangrijke wijziging in de huizenbouw is het vervangen van de sporenkapconstructies door spanten. Deze ontwikkeling vond plaats tussen 13201330. De spanten bestonden in eerste instantie uit gebogen stijlen, waarop een ligger (dekbalk) was geplaatst. Vanwege de spantenconstructie konden de muren hoger worden opgetrokken, zodat het gebruik van de zolder voor opslag efficiënter werd. Een voor Nijmegen kenmerkend type spant, het tussenbalkjuk ofwel het Nijmeegs spant, werd met name tussen circa 1450 en 1600 gebruikt. Een andere ontwikkeling die gerelateerd was aan de ontwikkelingen van het gebruik van baksteen, was het ontstaan van schoorstenen en insteekverdiepingen. Door de gemetselde schoorsteen verbeterde de trek en was men in staat het huis onder te verdelen in meerdere ruimten. Vanaf dat moment werd de begane grond ingedeeld in een zaal en een achterkamer, gescheiden door een brandmuur met aan beide zijden een schouw. De achterkamer had een woonfunctie en mede hierdoor ontstond de insteek. De insteekverdieping was een tussenverdieping die tot stand kwam door onder de balklaag van de zaal een extra vloer aan te brengen. Door de geringe hoogte kon de insteek sneller verwarmd worden. Onder andere de panden Lange Hezelstraat 15, 34-36 en Priemstraat 11-13 hebben zo’n insteekverdieping. Deze panden dateren grotendeels uit de 15e en 16e eeuw. Bronnen: H. Peterse (red.), Verborgen Verleden. Bouwhistorie in Nijmegen, Utrecht 2004 Diverse bouwhistorische verkenningen 2002-2003 B. Thissen en P. Boer, ‘Johan Moliart († 1356), Gelderse rentmeester en raad, bezien vanuit Nijmeegs perspectief’, Jaarboek Numaga XLII (1995), p. 23-52 H.D.J. Van Schevichaven, Oud Nijmegen’s Straten, Markten, Pleinen, Open Ruimten en Wandelplaatsen, heruitgave 2008 F. Gorissen, Stede-Atlas van Nijmegen, Arnhem 1956 R. Stenvert e.a., Monumenten in Nederland. Gelderland, Zwolle 2000 K. van Hövell (red.), Cultuurhistorisch profiel De Hessenberg, 2001