EXOTISME IN DE KUNST, DOOR DR. HERMAN TEN KATE. II. TROPISCH AFRIKA.
Het is betrekkelijk kort geleden sedert kunstenaars naar tropisch Afrika togen om er land- en volk, dieren en planten te gaan schilderen. De Duitschers hebben tot nog
O s t - A f r i k a , W a n d e r b i l d e r . De reproductie der oorspronkelijke; gouaches is veelal niet geslaagd. De contrasten van zwart en wit zijn zóó scherp, de halve tinten en overgangen zijn zóó schaarsch, dat de beschouwing van meer dan één plaat bepaald
FIG. 12. R. HELLGRKWE. DE KOBWEHERG HIJ QV1MANI.
toe op dit gebied het beste werk geleverd. vermoeiend is. Zij stellen meestal gebeurEn onder dezen zijn er vier, die vooral in tenissen oj) de reis van den schilder voor; verder landschappen, die de beste zijn. Hellaanmerking komen. De veteraan onder de Duitsche Afrika- grewe schreef er toelichtingen bij. Natuurschilders is RUDOLF HELLGREWE. Reeds in tafereelen als L a n d s e h a 1' t a m M b u1885 ondernam hij een reis naar Oost-Afrika, s i n i (pi. 6) en E r s t e r B l i e k d e r die veel opleverde. Hellgrewe's schilderijen G e b i r g e v o n U g u r u v o n d e r en teekeningen zijn legio: landschappen, M a k a t o-E b e n e a u s (pi. 10) geven een genrestukken, gevechten. Ook schilderde denkbeeld van de schoonheid dezer streken. De niet zeer gunstige indruk, die dit plaathij ettelijke panorama's. Het eerste wat ik van hem zag, was zijn werk op mij gemaakt had, verdween geheel in 1888 verschenen plaatwerk A u s D e u t s c h toen ik later het atelier van Hellgrewe te
EXOTISME IN DE KUNST. Friedenau bezocht en ook in het gebouw der Kolonial Gesellschai't en in 't Kolonial Museum te Berlijn met zijn oorspronkelijk werk kennis maakte. Het bleek mij toen. dat Hellgrewe niet alleen een uitmuntend kolorist is, maar ook de kunst van composeeren verstaat. Zijn werk is niet slechts waardevol als kunst, maar heeft ook wetenschappelijke waarde. De majestueuze snceuwberg Kilimandscharo is een motief, dat Hellgrewe meer
257
a u f D a r e s S a l a m : een fusillade onder de kokospalmen en op den achtergrond een kanonneerboot, die het vuur der Duitsche verdedigers ondersteunt. Het is vol actie, de inlandsche typen en de gloed der keerkringszon zijn uitmuntend weergegeven. Een dergelijk tafereel is de landing der marinetroepen bij Pangani. Een mooie schilderij van den kalen, vaalgelen Waterberg, in Zuidwest Afrika, bij zonsondergang" doet wel is waar den kunstenaar eer aan, maar de plaats
;. I j . K. HEI.I.C.RKWK. AAN DE CRKNS VAX HET MASSA1CEMED.
dan eens schilderde. Geen wonder, want zijn gebied is een der schoonste uit de tropische bergwereld. Ook Hellgrewe's gouaches D e r K o b w e b or g b e i O u i n i a n i (fig. 12) en A n d e r G r e n z e d e s M a ss a i g e b i e t e s (lig. ij) geven een juist denkbeeld van 't Oost-Afrikaansehe landschap. Ofschoon thans uitsluitend landschapschilder, heeft Hellgrewe vele episodes uit de koloniale oorlogen der Duitschcrs, ook in West-Afrika, vereenigd. Daaronder is vooral te noemen de schilderij A n g r i f f XLVl. Elseviers \'o. 10.
herinnert aan een der meest dramatische episodes, die ooit in de koloniale geschiedenis hebben plaats gehad. Het was hier, dat de Christelijke legerscharen van Wilhelm I. R. het volk der Herero's in 1904 als met een ijzeren muur omsloten en langzaam deden vergaan van dorst.... Niet minder dramatisch, ofschoon geheel anders van conceptie is Hellgrewe's A f r i k a n i s c h e r T o t e nt a n z. Het zijn 12 groote fresco's in het universiteitsgebouw te Jena. Zij veraanschouwelijken de ondeugden, die in koloniale
258
EXOTISME IN DE KUNST.
den drempel van Kuhnert's woning hebt overschreden. Toen ik Kuhnert bezocht, was hij kort te voren van zijn vierde Afrikareis teruggekeerd. In den mstigen eenvoudigen man zou men niet den grooten Afrikaschilder en nimrod vermoeden. Maar met hem sprekende, gevoelt men al spoedig, dat hij thuis behoort in die omgeving, waar de ..Hauch" der wildernis u FIG. 14. WILII. KUHNERT. OLIFANTEN AAN DEN RIVIEROEVER. tegenwaait. Gij ziet, hoort en ruikt de verschillende kringen dood en verderf brengen. Door hun dieren, die haar bevolken. De wilde krijgsgezond realisme zijn deze schilderingen leer- haftige gestalten van Schilluk's, Dinka's en Massai gaan voor 11 leven en de duizend zamer dan de strengste zedepreek. Verschillende werken over Afrika, o.a. geluiden der grassteppen en bergen bereiken die van Wissmann en Carl Peters, werden uw oor. Ja, Kuhnert heeft inderdaad de door Hellgrewc geïllustreerd. Deze kunste- Oost-Afrikaansche wildernis met al wat er naar wijdt zich thans hoofdzakelijk aan het leeft meegebracht voor zijn thuis zittende Noord-Duitsche landschap. De studies uit landgenooten, zooals geen ander ooit vóór West-Pruisen en Posen, met heide, rotsen, hem. meertjes en rivieren, en goed waargenomen lucht- en lichteffecten, die Hellgrewc mij liet zien, zijn voortreffelijk en staan dunkt mij ook uit een kunstenaarsoogpunt boven zijn Afrikawerk. Wanneer men uit een der eentonige straten van het nieuwe Berlijn in het atelier van den schilder-reiziger WILHELM KUHNERT komt, dan is de overgang groot en verrassend. Van de leelijkheid en banaliteit der moderne beschaving, van den grauwen triestigen dag, eensklaps in het pittoreske zonnige Afrika! In het atelier, zoowel als in de aangrenzende vertrekken, talrijke schilderijen, schetsen en teekeningen van dieren, land en volk, van Egypte tot Dar es Salam, om van Ceylon niet te spreken. De wanden, ezels en stoelen, alles is er mee gevuld. Een collectie kolossale olifantstanden op den grond; jachttropeeën, wapens, ethnographica, bibelots, Oostersche divans en tapijten en dierenvellen alom, — dat alles treft uw oog als ge
Leerling van Paul Meyerheim, toog de nu 48-jarige Kuhnert in 1891 voor 't eerst naar Oost-Afrika. Zijn voorlaatste reis was met den koning van Saksen in Egypte en OostSudan. En eenmaal bereisde Kuhnert Ceylon om er in de afgelegenste streken het dierenleven te bestudeeren. Ook van Kuhnert, zooals van Kaden Saleh, kan men zeggen, dat hij het wilde dier heeft begrepen zooals Rosa Bonheur en Henriëtte Ronner het tamme (S. Kali'f). Maar Kuhnert staat ver boven den Javaanschen schilder. Het ietwat gekunstelde, theatrale dat bij Raden Saleh's dierentafereelen wel eens afbreuk doet aan het natuurlijke, ontbreekt geheel bij Kuhnert. Zijn dieren zijn niet alleen natuurlijk, maar hij beeldt die af in hun omgeving. Hij geeft de dieren te zien, niet zoozeer onder dramatische omstandigheden als wel in hun dagelij ksch leven, in de steppen, in het woud, aan de boorden der rivieren. Kuhnert
EXOTISME IN DE KUNST. schildert met voorliefde groote zoogdieren, zooals olifanten, giraffen, buffels, antilopen, gnu's, zebra's, leeuwen en tijgers; maar ook krokodillen, vogels en andere dieren ontbreken niet. En waar Kuhnert volkstypen, landschappen of reisepisodes heeft geschilderd of geteekend, daar toont hij hetzelfde meesterschap als in zijn dierenstudies. Ook aan de terreinsgesteldheid en de flora van het milieu der dieren is veel zorg besteed.
259
FIG. 16. WILII. KUHNERT. ANTILOPEN IN' DE GRASSTEPPEN.
De oorspronkelijke studies naar de natuur zijn consciëntieus geteekend en breed gepenseeld. De schilderijen gesoigncerd en toch in 't minst niet gelikt. Er is nergens overgroote uitvoerigheid, noch verzaking van details. De kleur is helder, frisch, kortom, zooals het licht en het land daar ginds zijn. We zien bij Kuhnert de natuur teruggegeven door een groot meester, die tevens natuurvorscher is. Onder de photo's naar zijn schilderijen, die Kuhnert mij ter reproductie afstond, heb ik er drie uitgezocht (fig. 14—16). Zij geven een denkbeeld van zijn meest gewone genre. Hoewel zijn werk grootcndeels uit schilderijen bestaat, zijn er toch ook aquarellen en pastels onder. Ik herinner mij een pastei, eenige poulepintades voorstellende, die voortreffelijk was. Onder zijn landschappen trof mij vooral het F 1 u s s b i 1 d a m U 1 a n g a, met draperieën en festoenen van slingerplanten om de boomen, en dan de boschgezichten bij de eerste morgenschemering, tegen zonsondergang en 's nachts bij maneschijn. De Gesellschaft für Erdkunde te Berlijn is in 't bezit van een paar door Kuhnert geschilderde landschappen, die mij onuitwischbaar voor den geest staan. Het eene is een gezicht op den Kilimandscharo, genomen
niet ver van de hoogste toppen des bergs. Het terrein is rossig geel; plekken dicht bosch bedekken hier en daar de hellingen, die eindigen in de stompe, met sneeuw bedekte toppen. Daar boven en tusschen zweven witte en grijze wolken. Op 't geheel ligt die stempel van grootsche rust, die aan 't hooggebergte eigen is. Niet minder pakkend is het L a g e r d e s G r a f e n v o n G o e t z c n am F u s s e d e s K i r u n g a. 't Is maneschijn, maar kort na zonsondergang. Op den achtergrond verheft zich de stompe vulkaan. Een rookzuil stijgt er loodrecht uit op en teekent zich af tegen den half rossen, half blauw-grijzen hemel. Op het plateau, dat het middenpunt vormt, staan voor een zoom laag bosch de talrijke tenten der expeditie. Van de kampvuren stijgen dunne rookwolkjes op in de windstille lucht. En op den voorgrond sluimert een meertje of plas tusschen de biezen. Dergelijke tafereelen kunnen alleen op het doek worden gebracht door een kunstenaar die zelf in de wildernis heeft gereisd en dergelijke momenten heeft doorleefd. Onder Kuhnert's volkstypen verdienen vermelding de Suaheli's, waaronder een mooie vrouw in natuurlijke grootte; het portret van Sultan Lolero, Dinka's en Schilluk's. Bij allen is het meest markante goed waargenomen en uitgedrukt, b.v. de buiten-
2Ö0
EXOTISME IN DE'KUNST.
jarigen man had ik den talcntvollen schilderreiziger in Afrika's binnenlanden niet vermoed; nog minder den grooten jager. Hoe jong ook, heeft Heims met Kuhnert veel gemeen in aanleg en levensgang. Eveneens leerling van Paul Mcyerheim, volgde ook Heims de roepstem der wildernis. In 1906—'07 vertoefde hij in Kamerun; in 1910- '11 nam hij deel aan de groote wetenschappelijke H O . 1 5 . W I L H . K U H N K R T . ZEBRAS I S I)K O R A S S T E I ' I ' K X . expeditie van den hertog gewoon schrale beenen der laatstgenoemden Adolf Friedrich zu Mecklenburg in Cenen hun staan op één been zooals een ooievaar, traal Afrika en in den winter van 't vorige wanneer zij uitrusten. jaar toog hij naar Togo, waar hij zich Een extra-nummer van de Leipziger 11- thans in gezelschap zijner gade nog moet l u s t r i r t e Z e i t u n g , van 8 Juni 1911, bevinden. is gewijd aan den jachttocht, dien Kuhnert De artistiek-wetenschappelijke buit, dien met den koning van Saksen deed. Het bevat Heims van zijn reizen meebracht is zeer rijk een aantal voortreffelijke gekleurde en on- en waardevol. En van zijn daden als jager gekleurde reproducties van schetsen naar getuigen de vele tropeeën die, met zeldzame de natuur, die weder blijk geven van Kuh- ethnographica, zijn atelier versieren. Heims' nert's veelzijdig talent. De bijbehoorendc rustige verschijning doet even weldadig aan tekst berust op de dagboekaanteckeningen als die van Kuhnert. Beiden laten den bevan den schilder. zoeker stilletjes zijn gang gaan, spreken niet Niet alleen door zijn vele schilderstukken, meer dan noodig is en geven op vragen korte, maar ook door het illustrceren van Dr. Wil- heldere antwoorden. Ik acht mij niet in helm Haackc's groote werk D a s T h i e r- staat te zeggen, wie van beiden de grootste l e b e n d e r E r d e (1900—'01) heeft kunstenaar-natuurkenner is. Indien KuhKuhnert zijn naam voor altijd met de weten- nert een virtuoos is, zooals Heims hem noemt, dan kan men van Heims hetzelfde getuigen. schap vereenigd. Kuhnert heeft, evenals Hellgrewe, ook En zoo hij wegens zijn leeftijd minder heeft tafereclen en typen uit andere gewesten van gepresteerd dan Kuhnert, zoo heeft Heims Oost-Afrika geschilderd. Maar hoc verdien- een lang leven voor zich, waarvan zeer veel stelijk ook dit werk is, zal ik er niet bij stil te verwachten is. staan, omdat de onderwerpen niet onmidOorspronkelijk dierenschilder, brachten delijk aan de natuur zijn ontleend. zijn reizen Heims er toe, om evenals Kuhnert, Een dergelijken indruk als van Kiihnert's ook menschen en landschappen te schilderen. werk ontving ik bij mijn kort daarop vol- Beiden, Heims en Kuhnert, vullen elkander gend bezoek aan het atelier van ERXST aan; en zoo vormt hun werk een onschatbaar HEIMS te Berlijn, ofschoon minder over- bezit voor de kennis van tropisch Afrika. weldigend. Ook achter dezen, slechts 26- Gelukkig de koloniale mogendheid, die zulke
EXOTISME IN DE KUNST. mannen onder haar zonen telt! Het meeste dat ik van Heims' werk zag, bestond uit aquarellen. Zij zijn met groote vaardigheid gewasschen, „aus eincm Guss", breed en forsch, maar de impressionistische realist, die niet zelden te voorschijn komt, is altijd binnen een zekere grens gebleven. Hoc uitvoerig Heims zijn kan, als hij wil, getuigt de aquarel van de okapi (fig. 17), het zeldzame dier uit het groote aequatoriale woud, dat door den zoöloog der expeditie werd geschoten. Heims, zoowel als Hcllgrcwe en Kuhnert, heeft in Afrika zijn Duitsche visie afgelegd. Wat zij van daar meebrachten, is het land en volk van Afrika, niet onder de verlichting eener Midden-Europeesche zon, maar glorend in de heldere atmospheer der tropen. Momenten uit het dierenleven geeft o.a. de kudde olifanten te zien, die voor een zandstorm de vlucht neemt; sluimerende krokodillen aan den rivieroever en een luipaard, die in het hoogc. gras een antilope heeft buitgemaakt. Leerzaam zijn ook de studies van paarden en van de zoo merkwaardige geiten en schapen uit Bornu. De met houtskool geschetste gevelde paardantiloop en reusachtige rhinocerossen uit Noord-Kamerun getuigen van het jacht werk der reizigers. Wat de volkstafereelen en ethnische typen betreft, is zeker een interieur getiteld il o sc h e e i n D i k o a (N. Kamerun) een der allerbeste. Mooi van compositie, pittig van kleur en vol stemming. Een ander beeld uit het Mohammedaansche leven is de S a l e ml i k in L o g o n e (N.O. Kamerun), met vele ruiters in bonte kleeding. Interessant zijn ook de donkere krijgers uit Bornu, gezeten oj) paarden, die met watten pantsers
261
FIC. 17. ERNST HKIMS. GEVKLDK OKAPI.
zijn bedekt (lig. 18) en het M u s g 11 m d o r f (lig. 19) met zijn bijonkorfvormigc hutten van gele klei. Een bedrijvig tafereel is de M a r k t t e M a r u a, dat in natuurgetrouwheid voor de D o r p s b r a n d a a n h e t T s j a d m e e r niet onderdoet. De P aarden drinkp1 aat s t e Kundi a a n d e L o g o n e verplaatst ons naar de zandige, schaduwarme oevers dier grensrivier. De geschilderde studie T a n z e n d e s E u l a m a d c h e n geeft een Afrikaansche schoonheid te zien: ranke, lenige gestalte, warme gebronsde huidskleur, groote glanzende oogen. De waterverfteekeningen van Musgumnegers zijn als geknipt voor een ethnographisch plaatwerk. Zoowel de bizarre dos der krijgslieden als de kunstmatige lipmisvormingen der vrouwen zijn er aanschouwelijk weergegeven. Geheel andere typen vertoonen de Haussa's, het handelsvolk van Westelijk Sudan, en de dragers der expeditie uit Bornu. Leerrijk zijn ook de potloodschetsen van verschillende Negertypen met hun tatoueeringen en dan de uitvoerige afbeeldingen van ethnographica, waaronder een muziekboog uit Bornu. Momenten uit de natuur zijn een grassteppc bij ondergaande zon, met vreemde, rossige lichteffecten, en een gezicht aan het Tsjad-
2Ö2
EXOTISME IN DE KUNST.
meer, met een vlucht eenden, die zich tegen den avondhemel afteekenen. DeDeutscheKolonialzeitung van 31 Juli 1909 bracht eenige lichtdrukken naar werk van Heims. Daaronder geeft de Z a u b e r c r i n A d a m a u a een denkbeeld van de primitieve en toch zoo gecompliceerde Negerpsyche. De schilderij, voorstellende een olifant in de brandende grassteppe, die Heims op de Berliner Kunstausstellung van 1912 te zien gaf, vormde een waardige pendant met den bij een rotspartij rustenden leeuw, die Kuhnert op dezelfde tentoonstelling geëxposeerd had. In het tijdschrift D i e U m s c h a u van 1912 schreef Heims een door hem geïllustreerd opstel over de ethnologisch zoo interessante Musgumstammen in Noord-Kamerun. Hoe onvolledig bovenstaande mededeelingen omtrent Kuhnert en Heims ook mogen zijn, zullen zij wellicht eenig denkbeeld geven van hun werk. Met dat van Dinet vormt het 't belangrijkste wat wij omtrent Afrika van exotisme in de kunst bezitten. Alvorens de Duitsche koloniale schilders te verlaten, een woord over ERNST VOLLBEHR te München, die vooral in Zuidwest-Afrika werkte, nadat hij twee malen Brazilië had bezocht. Tusschen hem en Kuhnert en Heims bestaat niet de geringste verwantschap, althans te oordeelen naar reproducties en illustraties, want Vollbehr's oorspronkelijk werk heb ik niet gezien. Vollbehr publiceerde een portefeuille met 10 groote chromo's onder den titel van D e u t s ch S ü d w e s t Afrika. Zij zijn over 't geheel vrij leelijk, evenals Vollbehr's illustraties in Dr. Thomson's work D e u t s c h l a n d i n A f r i k a . De meeste nadruk is hier gelegd op het koloriet, de bonte, fantastische kleuren en lichteffecten van het Zuidwesten. Ofschoon er niet aan getwijfeld kan worden, dat dergelijke onwaarschijnlijke kleuren in die landschappen mogelijk zijn *), *) Vollbehr zelf getuigt: . . . ,,ich muss dennoch sagen, dass meine Favben die Glut der Wirklichkeit Dicht annahernd erreicht habea".
maakt het geheel, als kunstwerk althans, toch een ver van gunstigen indruk. Waar Vollbehr zich tot penteekeningen bepaalt, zooals in het door hemzelven vlot geschreven boekje l m L a n d e d e r d c u t s c h e n D i a m a n t e n (2e uitgave 1912), voldoet hij beter en komt ook de volkenkunde meer tot haar recht. Het is aan genoemd werkje, dat onderstaand citaat is ontleend. Behalve de dorre berg- en woestijnlandschappen, vinden we hier, onder meer, vegctatiebeelden, typen van Herero's, Hottentotten en andere inboorlingen, dorpstafereelen en incidenten gedurende de reis van den schilder-schrijver. Met enkele trekken zijn zij vaardig en vast geteekend en verduidelijken den tekst. Van andere Duitsche Afrikaschilders is mij het werk door eigen aanschouwing niet bekend. Anders had ik o.a. moeten gewagen van wijlen Klingenhofer, die West-Afrika bezocht, en over Nanscn en Lemme, die Frobenius op zijn reizen vergezelden. III.
AMERIKA.
Schilder-teekenaars van Noord- en ZuidAmerika zijn betrekkelijk zeer talrijk en onder dezen zijn mannen van groot talent. Het werk van een aantal hunner heb ik reeds in twee mijner bovengenoemde opstellen behandeld. Met het oog op het groote belang echter, dat het werk van eenigen heeft, wil ik er hier kort op terugkomen. Voorts zij een woord gezegd over hetgeen anderen, die ik tot nog toe niet heb besproken, met het penseel of de teekenstift voor de land- en volkenkunde van Amerika hebben gedaan. Onder de oudere schilders van NoordAmerikaansche INDIANEN neemt de Zwitser KARL BODMER (1809—1893) de eerste plaats in. Later meer bekend geworden door vele uitmuntende landschap- en dicrenstudies, alsook door het werk met etsen La N at ure c h e z e l i e , dat hij gezamenlijk met Th. Gautier uitgaf, vergezelde Bodmer prins
EXOTISME IN DE KUNST.
263
Maximilian zu Neuwied, in 1832—34, naai- stammen der Mandans, Minnetaries, Piegans, de Vereenigde Staten. Op die reis werden Assiniboins e.a., met hun vrouwen, kinderen, een aantal Indiaansche stammen van het paarden, honden en tenten, zijn hier door Bovcn-Missouri-gebied bezocht. De teekc- Bodmer voor vergetelheid bewaard. ningen en water- en olieverfschetsen naar Beide atlassen bevatten tevens landde natuur, die Bodmer van die reis mee- schappen uit de oostelijke staten der Unie. bracht, zijn hoogst belangrijk. De Indianen Ofschoon het karakter van zijn tijd dragend, waren in die dagen nog zeer oorspronkelijk is Bodmer's reiswerk niet minder artistiek en de schoonheid der landschappen was dan wetenschappelijk. nog niet door den blanke bedorven. Bodmer Voor zoover mij bekend is, hebben gaf over Noord-Amerika eenige geïllustreerde slechts twee Nederlandsche kunstenaars werken uit, waarvan er nog twee bekend Noord-Amerikaanschc Indianen geschilderd: zijn: de groote A t l a s , met Duitsche en HERMAN F. C. TEN KATE (1822—91) en de Fransche toelichtingen, die in nauw ver- nog levende, reeds genoemde HUBERT Vos. band staat met Toen schrijver het werk R e i s e dezes in den herfst in das in n e r e van 1882 zijn eerNord-Amerika ste groote ondervan prins Maxizoekingsreis aanmilian, en een vaardde, werd kleinere atlas. hij gedurende een De platen in paar maanden— beide zijn uit de tot in Arkansas hand gekleurde — door zijn vakoper-gravures. der vergezeld. Te De teekening is New-York, evenzorgvuldig, de als op een paar kleur mooi en reservations alles zeer natuurder Irokeezen, getrouw. Voor de bij den Niagara landschapskunde en de groote FIG. l 8 . E. HELMS. I'ARADERUITER UIT BORNU. zijn beide werken meren, kreeg Ten uitermate belcerend. Ik wil slechts enkele Kate Indianen van verschillende stammen, platen uit het grootere werk noemen. De ook uit het Westen, te zien. Op zijn aldaar plaats, waar de Missouri- en Yellowstone- vervaardigde schetsen en op hetgeen hij in rivicren samenvloeien; een grootsch tafereel ethnologische musea der Vereenigde Staten met verren gezichteinder in de toenmalige zag, berusten de eenige olieverfschilderij en wildernis; de M e r k w ü r d i g e H ü g e 1 aan de weinige aquarellen van Ten Kate, die de Boven-Missouri, witachtige en gele zand- op zijn reis betrekking hebben. De reden, steengevaarten, met toren- en domvormige waarom de schilder dat voor hem nieuwe genre spitsen, steil verrijzend boven den statigen spoedig opgaf, ligt daarin, dat het publiek, stroom; A n s i c h t d e r S t o n e w a l l s , aan Ten Kate's Hollandsche genrestukken aan genoemde rivier, met een kudde big- uit de 16e en 17e eeuw gewend, weinig h o r n s (wilde geitensoort) als stoffage. En gevoelde voor die buitengewone, exotische dan de fndiaansche typen! De krijgshaftige, kunstproducten. pittoreske gestalten, gehuld in bisonsmantels De vrij groote schilderij, die Ten Kate en versierd met adelaarsvederen, van de zelf A m e r i k a a n s c h e Herinneringen
264
EXOTISME IN DE KUNST.
FIG. 19. E. REIMS. MUSGUMDOR1' IN NORD-KAMERUN.
noemde, dateert van 1883, en bevindt zich sedert eenige jaren in het Museum voor land- en volkenkunde op de Willemskade te Rotterdam. Ethnologisch juister is de naam M o m e n t e n u i t h e t l e v e n d e r Noord-Amerikaansche Indianen, dien het stuk thans draagt. Het is een composiet-schilderij, bestaande uit verschillende vakken, die elk een afzonderlijke voorstelling te zien geven. Het geheel is meer een synthese van het Indiaansche Noord-Amerika dan een beeld van een bepaalden stam, al zien we hier ook leden van de stammen der Sioux, Kickapoos, Pak Utes e.a. Het voornaamste, centrale, tafereel is droevig. Een ouderpaar zit verslagen voor hun t i p i of tent, bij de leege draagplank of „wieg", die tot voor kort hun kleine lieveling omsloot. Want den vorigen dag is het kind voor altijd ter ruste gebracht.
Maar tijd om lang over zijn verlies na te denken, is den vader niet gegeven: bij het eerste morgengloren is het opperhoofd in krijgsdos tot hem gekomen. Met de hand wijzend naar den verren horizon der zwijgende prairie, roept hij op tot nieuwe krijgsdaden Andere, kleinere tafereelen zijn onder meer : H e t K a m p v u u r , W o l v e nj a c h t , I n de r a p i d s . Onder de aquarellen, die, (-venals Ten Kate's reisschetsboek, in particulier bezit zijn, noem ik De H i n d e r l a a g en S l e d c t o c h t bij a v o n d . De laatste heeft betrekking op een episode tijdens het bezoek van den schilder aan een Irokeezenreservation bij Gowanda, terwijl de sneeuw hoog lag. Het is niet aan den zoon om hier openlijk over het werk des vaders een oordeel te vellen, maar het is niet meer dan billijk, wanneer hij diens kleine bijdrage tot de
EXOTISME IN DE KUNST.
FIG. 20.
KARNY. NOMADKN.
Amerikaansehe volkenkunde in herinnering brengt. De Amerikaansehe Indianenschilder De Cost Smith*) wees er eenige jaren geleden op,
265
dat ook de beroemde JEAN FRANCOIS
Indianen heeft geteckend. Bijzonderheden dienaangaande zijn mij tot mijn spijt niet bekend. Ofschoon ik in het tijdschrift A n t h r o j) o s bij het werk der huidige Indianenschilders bij uitnemendheid heb stilgestaan, is dat werk bij het Nederlandsche publiek, en zelfs bij kunstenaars, zoo goed als onbekend. Ik wil daarom nogmaals, zij 't ook terloops, oj) de beteekenis van Amerikaansehe artistcn zooals Farny, Doming en Couse wijzen en hier een paar reproducties van hun schilderijen afbeelden. HENRY F. FARXY, welbekend als illustrator van het ethnologisch zoo interessante Zuni, heeft zich verder als schilder en aquarellist der Indianen van het BovenMissourigebied een naam gemaakt. Het is alles voortreffelijk bestudeerd werk, zoowel MILLET
*) Zie liet tijdschrift The Century, LXXX, pp. 78—84, met 5 fig. New-York 1910.
uit een wetenschappelijk als uit een kunstenaarsoogpunt, welk oordeel trouwens ook op de Forest Brush, Couse, en Remington van toepassing is. In Deming domineert de artist, de schilder-dichter. De schilderij van Farny N o m a d s (fig. 20) stelt voor een Indiaansen echtpaar, dat met hun kind paarden en honden over de sneeuw trekt. De man en vader, op zijn magere rossinantc gezeten, met geladen geweer, vooruit: de vrouw, met het kind op den rug, te voet bij de paarden, waarvan er een den t r a v o i s sleept, het andere de weinige have der zwervers draagt. Een zoom kaal bosch verrijst langs den rivieroever : daarachter barre plateaux en heuvels met plekken sneeuw, terwijl een loodgrijze hemel dat alles overwelft. Zoowel het landschap als de menschen en dieren drukken kou, honger en troostelooze verlatenheid uit. Farny's meesterlijke groote aquarel T h e E n d of a M o n a r c h , thans in 't bezit van den keizer van Duitschland, en zijn schilderijen T h e M o r n i n g of a N e w D a y en T h e W h i t e M a n ' s T r a i l besprak ik reeds in mijn boven geciteerd opstel. I n t o t h e V a l l e y of t h e S h a d o w ,
266
EXOTISME IN DE KUNST.
FIG. 21. DEMING. HET GEHEI) AAN DEN GEEST VAN' DEN DOODEN BEER.
eveneens een wintertafereel in 't Noordwesten, dat in 't Museum te Cincinnati berust, stelt voor een moment uit het leven der ongelukkige Indianen, twintig a dertig jaren geleden. EDWIN WILLARD DEMING geeft ons een geheel ander tafereel te zien. In zijn P r a y e r to t h e S p i r i t of t h e D e a d B e a r (fig. 21) ligt iets akademisch, klassieks. We bevinden ons hier in een verlaten hoogdal, ergens in het Verre Noordwesten. Een groep Indiaansche jagers, wier hooge, prachtige gestalten Dakota's of Cheycnnes doen vermoeden, staat geschaard bij het lichaam van een door hen gevelden grizzle beer. Een hunner is neergeknield en bidt tot den beer om vergiffenis, dat hij gedood werd; maar tevens bidt hij, dat iets van den geest des beers over hem moge komen, van diens kracht, moed en slimheid, eigenschappen zoo noodig voor een jager en krijgsman. In deze schilderij ligt, zooals in Deming's
T h e Vow of V e n g e a n c e , een pleditige stemming en een wild pathos, die moeilijk onder woorden zijn te brengen, omdat zij behooren tot een wereld die den blanke vreemd is. De schilderijen en aquarellen van Deming zijn talrijk. Bovendien schilderde hij voor de paleizen van verschillende Amerikaansche millionairs een aantal fresco's, die alle Indiaansche onderwerpen, waaronder veelal legenden, tot onderwerp hebben. Ik noem slechts T h e D a n c e of t h e M a i d s of t h e Mis t, T h e S t o ry t e l l e r I a g o en M a n a b o zl o 's C o m b a t w i t h P e a r l F e a t h e r . Onder alle Indianen-schilders heeft Deming het meest en het langst onder zijn sujetten geleefd. Zijn eerste ervaringen waren onder de Winnebago's, onder wie hij reeds als knaap in den stam werd opgenomen. Van daar, dat hij de Indianen heeft lief gekregen en tot zijn levensstudie heeft gemaakt. Van
EANGER IRVING COUSE'S
werk geeft
EXOTISME IN DE KUNST.
KIG. 22.
267
K. I. COUSE. TAOS INDIAAN', KOREN ROOSTERENDE.
T a o s I n d i a 11 i' o a s t i 11 g C o r n (fig. 22) Vos terugkeeren, dan zijn op Indiaansen een denkbeeld. Taos is een Amerikaansche gebied zijn voortreffelijke studiekoppen te ,,stad" of p u e b l o in New-Mexico, waar vermelden. Deze staan, dunkt mij, in alle Cou:-e jaarlijks heengaat om studies te opzichten boven de portretten en typen van maken. Een jonge, bijkans naakte krijger, Indianen, die Burbanks, Sharp en Morris zit voor het vuur in zijn donkere woning hebben geschilderd. Als artist tenminste van a d o b e (gedroogde klei) en bereidt is Vos stellig hun meerdere. De Chippewadoor het roosteren van maïskolven zijn krijger (fig. 23) behoort tot het allerbeste sober avondmaal. Vele van Couse's schil- dat ooit, zelfs door Indianenschilders van derijen geven slechts een of twee figuren beroep, is geleverd. De Chippewa van Vos te zien. Behalve R o a s t i n g C o r n zijn vertegenwoordigt een type, dat onder de o. a. T h e F l u t e p l a y e r en T h e H u n - noordelijke Indianen zeer algemeen voort e r en vooral T h e H i s t o r i a n te noe- komt. Het is. om zoo te zeggen, het klasmen. Dit laatste, vermaarde stuk, dat in sieke type der Indianen van Noord-Amerika, A n t h r o p o werd besproken en in kleu- dat voor goed in de schilder- en beeldhouwren afgebeeld, heeft met T h e P e a c e P i p e kunst, zoowel als in de letterkunde, is en T h e W a r p o n y betrekking op de vereeuwigd prairie-Indianen, want behalve onder de Schilder-teekenaars van MEXICO van eenige Pueblos, werkte Couse ook onder de Cheyen- beteekenis zijn zeldzaam. Ik weet slechts nes en de zoo zelden door kunstenaars enkele namen te noemen: Rugendas, Walbezochte stammen aan de Columbia-rivier. deck en Klein, want de volkstypen van Wanneer we nu tot het werk van HUBERT Ignacio de Castro zijn slechts historisch en
268
EXOTISME IN DE KUNST.
als curiosa interessant. De iconographieën van Nebel en Catherwood, beiden architecten van beroep, zijn wel is waar ethnographisch en archaeologisch van belang, maar kunstwaarde hebben zij niet. De veel bereisde MORIZ RUGENDAS, een Beier van geboorte, wiens werk in ZuidAmerika ik reeds elders besprak, bracht de jaren 1831—34 in Mexico door. Wat mij van zijn nalatenschap bekend is, berust in de Graphische Sammlung (Alte Pinakothek) te München en 't Museum für Völkerkunde te Berlijn. Het zijn bijna uitsluitend olieverf-studies en schetsen op schilderpapier en potloodschetsen; voorts slechts enkele aquarellen. München bezit verreweg 't grootste gedeelte: meer dan 3000 stuks, waaronder alle door Rugendas in Amerika bereisde landen, van Californië tot Chili en Argentinië, zijn vertegenwoordigd. De schetsen te Berlijn bedragen tusschen de 200 en 300 en hebben uitsluitend betrekking" op Mexico. Rugendas was in Amerika, waar hij hier en daar met portretschilderen den kost verdiende, uiterst productief; maar het bleef na zijn terugkeer in Europa, in 1847, bij schetsen. Wezenlijke, uitgewerkte schilderijen van Rugendas zijn zeldzaam, wat gedeeltelijk aan zijn onvolkomen opleiding als artist is toe te schrijven. De romantische, bonte richting domineert in Rugendas' schilderwerk, doch met het oog op de zonnelanden en hun bewoners, die hij afbeeldt, is dit geen hinderlijke fout. Integendeel. Overigens is de waarde van zijn werk grooter voor de landen volkenkunde dan voor de kunst. Uit een wetenschappelijk oogpunt althans, b. v. voor de kennis van het bodemrelief van sommige streken, en der Arancaniërs van de bergen en p a m p as, vormt Rugendas' nalatenschap een onschatbaar archief, dat de vergetelheid, waarin het sedert vele jaren is geraakt, niet verdient. Tropisch Centraal Mexico zien we door het penseel van Rugendas in al zijn war-
men gloed, zijn schoonheid van s i e r r a s , l a g u n a s en planten uitgedrukt. Ook de zoo schilderachtige volkstypen van Indianen en Creolen zijn goed getroffen, b.v. van de inwoners van Amatlan, waarbij het hoofddeksel der vrouwen aan dat der Napolitaanschen herinnert. De statige vulkanen Popocatepetl, Toluca, Jorullo, Colima, van verschillende punten genomen, krijgt men herhaaldelijk te zien, evenals het groote meer van Chapala, met zijn kale, verlaten oevers en golvende heuvelklingen. De schetsen van de oude Indiaansche bouwvallen te Xochicalco, bij Cuernavaca, zijn van archaeologisch belang, terwijl de talrijke gezichten van Vera Cruz, Jalapa, Córdoba en Orizaba ons een denkbeeld geven van de Mexicaansche steden. Tot de beste gezichten behooren die van de Laguna de Coyotlan, met alligators en kraanvogels op den voorgrond; op den Cerro del Zopilote, een grillig gevormden piek van trachyt en porphyr, aan den rand van een afgrond; op de Cascada de Regla, met haar eigenaardige bedding van basalt, en op den Cerro Tacario, met zijn besneeuwde spits. Ook het gezicht op Vera Cruz van zee uit, met den Piek van Orizaba op den achtergrond. Nagenoeg even weinig als van ZuidAmerika zag van Rugendas' werk in Mexico het licht. Slechts in het bock van C. Sartorius M e x i c o u n d d i e M e x i c a n e r komen 18 staalgravures voor, naar teekeningen van Rugendas. Daarvan zijn f landschappen, de overige volkstypen. De eerste zijn beter geslaagd dan de laatste. Ik vermeld hier slechts het gezicht op de Barr a n c a d e S a n t a M a r i a en Die R e g i o n de r E i c h e n z w i s c h e n J al a p a u n d Q u a t e pc c. De te Praag geboren
JOHANN FRIEDRICH
MAXIMILIAN WALDECK, die in 1875 te Parijs o]) ioojarigen leeftijd overleed, bracht, onder meer, vele jaren in Mexico door, voornamelijk in Yucatan. Hij keerde van daar in 1836 terug. Hoewel veelzijdig ont-
E X O T I S M E IN D E KUNST. wikkeld, was hij eigenlijk kunstenaar van beroep. Als voornaamste vrucht van Waldecks's reizen in Mexico zagen twee folio
lU'HK.KT
VOS.
plaatwerken, met tekst van hem zelven, het licht: V o y a g e p i t t o r e s q u e e t ar c hé o log i q ue de l a p r o v i n c e de Y u c a t a n (1838) en M o n u m e n t s an-
269
c i e n s d u M e x i q u e (1866). Beide werken bevatten een groot aantal ongekleurde lithographieen. naar teekeningen naar de
CIllÈ'l'KWA
INDIAAN'.
natuur. Zij zijn over 't geheel voortreffelijk, en hoewel vooral van oudheidkundig belang, heeft Waldeck's iconographisch werk ook waarde voor de volkenkunde.
* • •