Exogene koolhydraatinname op hoogte Een afstudeeronderzoek Sharon Verheyden Abstract Background: When a shift from aerobic to anaerobic metabolism occurs, the energetic efficiency of exercise can decrease. The expectation of the researcher is that with intake of carbohydrates, the efficiency is maintained and that the athlete can perform longer with high intensity at high altitude. Purpose: The purpose of this study was whether taking exogenous carbohydrates prior to exercise causes increased energy levels and the percentage of energy used from carbohydrates. Method: The performance took place at sea level and at altitude. Before each protocol, they received a drink, but it only contained carbohydrates at altitude. The ventilated hood measured the RQ. Also, the heart rate, O2 saturation, RPE and the ambient were noted. Results: The results were significant within four subjects (p <0.05). Furthermore, the results clearly stated that the carbohydrate utilization was higher at altitude. The athletes achieved a lower wattage during exercise, a lower RPEscore was found at altitude compared with sea level. Conclusion: Effects on achievement are not conclusive by lack of protocol C. Preliminary findings show no performance enhancing effects. The RPE value remained lower at altitude within five of the subjects. This indicates that carbohydrate-intake causes fatigue to occur later compared with sea level. The carbohydrate utilization was higher at altitude within five subjects. The carbohydrate-intake ensures a greater proportion of carbohydrate utilization of the total energy. Recommendations: Communication with external parties should be arranged early, a flexible schedule, working in teams, weekly transfers and the purchase of a second bike would solve the problems of the current research team. Achtergrond: Bij verschuiving van aerobe naar anaerobe stofwisseling zal de energetische efficiëntie van de inspanning van het lichaam afnemen waardoor ook het prestatieniveau van de renner sterk kan afnemen. De verwachting is dat inname van koolhydraten prestatieafname beperkt en de energetische efficiëntie niet afneemt. Doel: Het doel van dit onderzoek was of het innemen van exogene koolhydraten voorafgaand aan inspanning op hoogte het energiegebruik en de gebruikte energie uit koolhydraten werd verhoogd. Methode: Er werd op zeeniveau en op 2500m hoogte gefietst. Voor elk protocol kregen ze 350ml vocht, maar alleen op hoogte bevatte dit koolhydraten. Middels de ventilated hood werd de RQ gemeten. Ook werden de hartslag, O2saturatie, RPE en de omgevingstemperatuur genoteerd. Resultaten: Bij vier van de zes proefpersonen waren de gevonden resultaten van de RQ significant (p<0,05). Verder werd uit de resultaten duidelijk dat op hoogte het koolhydraatgebruik hoger was dan op zeeniveau. Er werd op hoogte gemiddeld 200watt behaald, op zeeniveau 225watt en een lagere RPE-score werd genoteerd op hoogte in vergelijking met zeeniveau. Conclusie: Effecten op de prestatie zijn door ontbreken van protocol C nog niet vast te stellen. Uit voorlopige conclusies blijkt dat inname van koolhydraten een prestatieverbeterend effect kan hebben. De RPE waarde bleef bij drie van de vier proefpersonen op hoogte lager dan op zeeniveau. Dit kan erop duiden dat de inname van extra koolhydraten ervoor zorgt dat vermoeidheid later optreedt dan op zeeniveau. Het koolhydraatgebruik was bij vijf proefpersonen hoger op hoogte dan op zeeniveau. De koolhydraatinname zorgt voor een groter aandeel van het koolhydraatgebruik van het totale energiegebruik. Aanbevelingen: Communicatie met externen moet vroegtijdig geregeld worden, een soepele planning, het werken in teams, een wekelijkse overdracht en een tweede fiets aanschaffen zou de problemen van het huidige onderzoeksteam kunnen voorkomen. Kernbegrippen: respiratory quotiënt (RQ), zuurstofconsumptie (O 2-gebruik), koolhydraat- en energiegebruik, kilocalorieën (kcal), wattage, Rating of Perceived Exertion (RPE).
1|Pagina
Inleiding Achtergrond Veel sporters trainen graag op hoogte vanwege trainingprikkels die op zeeniveau niet kunnen worden opgewekt. Bij inspanning in ijle berglucht wordt de energievoorziening van de spieren eerder afhankelijk van de anaerobe stofwisseling. Dit betekent dat op hoogte het anaeroob vermogen van het lichaam ook bij een submaximale spierbelasting kan worden getraind. Hierdoor verbetert het uithoudingsvermogen ook op zeeniveau. De noodgedwongen verschuiving van de aerobe naar de anaerobe energievoorziening gaat gepaard met een verhoogd koolhydraatverbruik. Het voedingsadvies voor sporters moet daarom optimaal worden afgestemd op een verhoogd koolhydraatverbruik. Tegenwoordig zien we het gebruik van blootstelling aan hoogte als middel voor prestatieverbetering stijgen. Het gaat om langdurige en acute blootstelling aan hoogte in een hoogtekamer. Ook in de bergen is dit mogelijk, maar is minder praktisch dan het gebruik van een hoogtekamer. In de recreatieve sport, vooral in de fitnesssector, wordt geëxperimenteerd met het effect van hoogte op het verliezen van gewicht en verandering van lichaamssamenstelling. Aanleiding Hoogtesimulatie lijkt het energiegebruik en koolhydraatverbranding te laten toenemen. Omdat dit echter nog niet bewezen is, gaf dit aanleiding voor het Lectoraat Sport, Voeding en Leefstijl om hier onderzoek naar te doen. Theoretische achtergrond Theoretische deelvraag: welke veranderingen kunnen er in de stofwisseling optreden als gevolg van extra koolhydraatinname en wat is het effect van deze extra koolhydraten op energieverbruik op zeeniveau respectievelijk hoogtesimulatie? Veranderingen in het lichaam De prestatie op hoogte wordt in stand gehouden door de aanpassingen die in het lichaam plaats vinden. Door acute blootstelling aan hoogte vinden er een aantal
veranderingen in het lichaam plaats, waaronder een afname van het slagvolume en een afname in plasmavolume. De hoeveelheid rode bloedcellen neemt relatief toe, maar door een afname in slagvolume moet het lichaam zich aanpassen om aan de vraag naar zuurstof te kunnen blijven voldoen. Chronische effecten zijn veranderingen in de skeletspieren en metabolisme (Roels, Bentley, Coste, Mercier & Millet, 2007). Een nadelig neveneffect van chronische blootstelling aan hoogtetraining is gewichtsverlies. Het onderzoek van Macdonald, Oliver, Hillyer, Sanders, Smith, Williams, Yates, Ginnever, Scanlon, Roberts, Murphy, Lawley en Chichester (2009) beschrijft het gewichtsverlies van een atleet als gevolg van blootstelling. Het toedienen van koolhydraten of placebo had geen effect op het gewichtsverlies. Het gewichtsverlies kwam door een afname van vetmassa van 11%, 6% van eiwit- en glycogeenvoorraden en een algemene afname van het totale gewicht van 3%. Een ander effect van hoogtetraining is dehydratatie. Door een hoge bloeddruk (minder zuurstofsaturatie op hoogte) kan dehydratatie optreden wanneer het renine-angiotensine-aldosteronsysteem niet goed werkt. Dit systeem reguleert het bloedplasma volgens activatie van verschillende enzymen (renine, angiotensine-I en -II, aldosteron) en stimuleert terugresorpotie van water en natrium waardoor het plasmavolume toeneemt. De onderzoekers dienden hun proefpersonen een elektrolyt-koolhydraatdrank toe. Hierdoor nam de hoeveelheid urine af en werd de afname van plasmavolume voorkomen. Ook de afname in gewicht werd door het innemen van deze koolhydraatdrank minder. In de controlegroep, die alleen water toegediend kreeg, was het gewichtsverlies significant groter (Yanagisawa, Ito, Nagai & Onishi, 2011). Een positief effect van hoogtetraining is de toename van rode bloedcellen. Hierdoor neemt de capaciteit van de zuurstofopname en -transport van het bloed toe en komt het energiegebruik ten goede, omdat de sporter zo efficiënter kan presteren (Green, 2000). Veranderingen in de stofwisseling Het energiegebruik ondergaat wel veranderingen als gevolg van acute blootstelling aan hoogte, vooral in het 2|Pagina
metabolisme van de koolhydraten. Als gevolg van de veranderingen in de samenstelling van het bloed neemt het aantal capillairen per spier, dichtheid van de mitochondrien en de hoeveelheid myoglobine toe. Dit verbetert de oxidatieve werking, maar door de ijle lucht (16%O2) wordt er door het lichaam sneller energie vrijgemaakt via anaerobe glycolyse, omdat deze brandstof meer ATP per mol O2 opbrengt (Melzer, 2011; Bonetti & Hopkins, 2009; Lecoultre, et al., 2009; Green, 2000).
Doelstelling
Burke (2010) stelt dat het effect van acute blootstelling aan extra koolhydraatinname zou zijn dat de vermoeidheid langzamer optreedt en zo de inspanningscapaciteit of het uithoudingsvermogen verlengd of verbeterd. Het is voor duursporters belangrijk om voldoende koolhydraten binnen te krijgen, vanwege de grote impact op het lichaam. Extra koolhydraatinname zorgt ervoor dat er zo min mogelijk eiwitten afgebroken worden om als brandstof te dienen, de vetoxidatie goed op gang komt en geen extra afvalstoffen met zich mee brengt, het centrale zenuwstelsel optimaal kan blijven werken, vermoeidheid en verzuring later optreedt en er snel veel meer energie vrijgemaakt kan worden voor spiercontracties en inspanning (Mcardle, Katch & Katch 2010; Wilmore, Costill & Kenney, 2008). Volgens Jeukendrup (2008) is het mechanisme achter de prestatieverhogende effecten dat het glycogeen in de lever wordt gespaard, hypoglykemie wordt voorkomen en hogere oxidatiewaarden van koolhydraat om de trainingsintensiteit in stand te houden.
Hoofdvraag: verhoogt inspanning onder acute hoogtesimulatie het energiegebruik, het aandeel van het koolhydraatgebruik in het totale energiegebruik tijdens inspanning en verbetert de inname van exogene koolhydraten de prestatie bij inspanning onder hoogtesimulatie?
Er is ook een onderzoek waarin een verslechtering van de prestatie optreedt door gebruik van extra koolhydraten voorafgaand aan de inspanning. Stijgingen in de circulerende insuline veroorzaken een toename in spierglucoseopname aan het begin van de inspanning, maar resulteren in de 30 minuten daarna in een terugval van de glucosewaarden, waardoor er minder perifere glucose beschikbaar is. Stijgingen in plasma-insuline concentraties tijdens training veroorzaken een reductie van vetbeschikbaarheid, dat waarschijnlijk leidt tot een groter intramusculaire glycogeengebruik en zo een verslechtering van de prestaties veroorzaakt (Febbraio, Chiu, Angus, Arkinstall & Hawley, 2000).
Het doel van het onderzoek is om dhr. T. Maas van het Kennisteam Sports & Exercise Nutrition van de HAN in Nijmegen aanbevelingen te doen over de inname van exogene koolhydraten bij inspanning op 2500m hoogte en of het aandeel van het koolhydraatgebruik in het totale energiegebruik toeneemt, door het meten van het koolhydraatverbruik van duursporters tijdens inspanning in een hoogtekamer van SENECA.
Empirische deelvraag: wat is het effect van exogene koolhydraten op het lichaam tijdens inspanning in de hoogtekamer, en wat is het aandeel van koolhydraatgebruik in het totale energiegebruik bij inspanning in de hoogtekamer? Analytische deelvraag: welke verschillen zijn er te vinden tussen de beschreven literatuur in het theoretisch kader en de bevindingen die resulteren uit het eigen onderzoek met betrekking tot de effecten van exogene koolhydraten op de fietsprestatie op zeeniveau respectievelijk hoogtesimulatie. Hypothese: de verwachting van de onderzoeker is dat met koolhydraten de energetische efficiëntie op peil blijft en dat de renner de inspanning langer vol kan houden.
Methode Onderzoekspopulatie Gezonde duursporters (>18jaar) met een normale BMI (18.5>BMI<25.0). Inclusie voor de test voor officiële proefpersonen was een belasting van 4,5 watt/kg lichaamsgewicht, om te garanderen dat zij de test volhielden tot 300watt. Er is gekozen voor doelgroep ‘duursporters’ omdat koolhydraatverbranding voor fysieke activiteit vanaf 3|Pagina
85% van de VO₂max het grootst is (Melzer, 2011). Deze waarden worden bij duursporters behaald, omdat zij een beter uithoudingsvermogen hebben dan krachtsporters. Dat is voor het onderzoek belangrijk, omdat de test een langere periode fietsen op een hoge belastingswaarde betreft. De ‘officiële’ proefpersonen werden door middel van een sportmedische keuring geïncludeerd. Verder werden ‘niet-officiële’ proefpersonen gevonden in het eigen netwerk, kennissen en vrienden die 3uur of meer per week duursport beoefenden werden geïncludeerd, zij hoefden niet aan het belastingscriterium te voldoen. Steekproef Het streven was 16 proefpersonen (zα=1.96, zβ=0.842, N=(zα+zβ)2·(s)2/(d)2=(1.96+0.842)2·(105)2/(75)2=16). Onderzoeksontwerp Randomised controlled single blind crossover design Inspanningsprotocol De proefpersonen ondergingen twee protocollen. Er werd gestart op 100watt, elke vijf minuten kwam daar 25watt bij. In het eerste protocol (A) werd er op zeeniveau gefietst, om te zien hoe de proefpersoon presteert onder een normaal zuurstofpercentage en zonder extra koolhydraatinname. In het tweede protocol (B) werd er op 2500 meter hoogte gefietst en werd er een isotone sportdrank toegediend. Er werd nog een derde protocol gefietst (C), hoogte zonder koolhydraten, maar wegens tijdgebrek kon deze niet meegenomen worden. Protocol A: Zeeniveau, 21% O2, voedingsinterventie Protocol B: Hoogtesimulatie, 16% O2, koolhydraten.
geen extra
De hoogte van 2500m is gekozen omdat die niet ongebruikelijk is in bergetappes, maar wel belastend is voor de energievoorziening en het fysiek prestatievermogen van de renners. Voedingsinterventie Het koolhydratenpoeder dat voor dit onderzoek gebruikt werd is van PowerBar, 100ml vocht bevat 7,7gram koolhydraten. De voedingsinterventie betreft 350ml isotone sportdrank, wat neerkomt op een totaal van (7,7*3,5) 26,95gram koolhydraatoplossing per
350ml water. Het poeder werd afgewogen met een weegschaal en 15 minuten voor de start genuttigd. Meetinstrumenten Ventilated hood Dit is een methode van indirecte calorimetrie. Ademgassen worden gemeten via een kap over het hoofd van de proefpersoon. Deze methode meet de RQ (zuurstofconsumptie/koolstofdioxideproductie). Zuurstofsaturatie De zuurstofsaturatie van het arteriële bloed werd gemeten via een pulse-oximeter aan de wijsvinger. Hartslagmeting In dit onderzoek werd 90% van de maximale hartslag, aangehouden als het maximum voor de cardiovasculaire belasting. De individuele afkapwaarde van de hartslag ligt dus onder het maximale prestatieniveau maar is een realistische waarde tijdens duurinspanning. Daarnaast ligt de waarde boven het inspanningsniveau waarbij naast vetten ook koolhydraten worden verbruikt. RPE De proefpersoon werd gevraagd naar belastingsgraad en vermoeidheid volgens de Borgschaal. Deze cijfermatige schaal loopt van zes (geen ervaren vermoeidheid) tot 20 (sporter moet opgeven). De test werd afgebroken wanneer de RPE 20 was, 90% van de maximale hartslag werd bereikt, of de zuurstofsaturatie beneden 87% kwam. Onafhankelijke en afhankelijke variabelen De onafhankelijke variabelen in dit onderzoek zijn de koolhydraatinname en de hoogte waarop gefietst wordt. De afhankelijke variabelen zijn de duur van de inspanning, RQ-waarde, behaalde wattage en efficiëntie van de inspanning. Meetprotocol Bij de proefpersonen werd elke vijf minuten de RPE nagevraagd en de hartfrequentie en zuurstofsaturatie genoteerd. Daarnaast werd elke drie minuten de airflow genoteerd. Er werden timers gebruikt om 4|Pagina
ervoor te zorgen dat alle gegevens op de juiste momenten afgelezen worden. Validiteit en betrouwbaarheid Validiteit De ademgas-apparatuur (Servomex) werd elke maand geijkt, zodat de waarden tijdens de testen niet afliepen. De apparatuur werd volgens een bepaalde volgorde aangezet om er zeker van te zijn dat alle benodigde apparatuur op de juiste waarden stond, zodat de juiste gegevens gemeten worden. Die volgorde staat in het draaiboek (bijlage 1). Dit houdt tevens in dat de instellingen van de ademgasapparatuur opnieuw worden ingegeven, deze verschillen afhankelijk van het protocol dat gefietst werd. Verder zijn er vooraf opgestelde formulieren voor dataverzameling, zodat de juiste gegevens gemeten werden (bijlage 2). De digitale versie van deze formulieren bevat een aantal formules waardoor de airflow wordt gecorrigeerd. Deze gecorrigeerde airflow is nodig om een juiste RQ te berekenen. Al deze stappen zorgen ervoor dat de validiteit van de testen bewaakt wordt en er gemeten wordt wat er gemeten moet worden. Betrouwbaarheid Bij elke proefpersoon wordt dezelfde hartslagmeter, saturatiemeter, ergometrische fiets en ventilated hood gebruikt. Zo werden afwijkingen tussen meetapparatuur voorkomen en konden de uitkomsten gegeneraliseerd worden. Doordat de apparatuur elke 2-3 weken geijkt werd, waren deze uiterst betrouwbaar. Immers werden tijdens elke test de precieze waarden gemeten, doordat alles op elkaar afgestemd was. Verder krijgen de proefpersonen voorafgaand aan de protocollen een vloeistof toegediend, om zo voor de proefpersonen te verhullen wanneer zij een isotone sportdrank krijgen. De proefpersonen ondergingen de testen nuchter.
welk tijdstip genoteerd moeten worden. Dit zorgt ervoor dat alle testen op dezelfde manier worden uitgevoerd, dit zorgt voor een goede betrouwbaarheid. Statistische toetsing Nadat de gegevens van de proefpersonen verzameld zijn gedurende de testen, werden deze in verschillende, voorafopgestelde formats verwerkt. De gecorrigeerde airflow die in het format dataverzameling wordt berekend, werd gebruikt in het RQ-format om uit te kunnen rekenen welk percentage van de passerende lucht O2 en CO2 is. Het RQ-format gaf door middel van diverse berekeningen een RQ per stap uit. Per proefpersoon wordt vervolgens de RQ per stap van protocol A en B gebruikt in een gepaarde ttest, om zo een eventueel significant verschil tussen de protocollen per proefpersoon aan te kunnen tonen. Verder wordt het energie- en koolhydraatgebruik berekend aan de hand van het O2 gebruik per stap. Dit gebeurd met behulp van een tabel waarin het aantal kilocalorieën per liter zuurstof kan worden afgelezen (bijlage 3).
Resultaten De empirische hoofdvraag van dit onderzoek is: wat is het effect van exogene koolhydraten op het lichaam tijdens inspanning in de hoogtekamer, en wat is het aandeel van koolhydraatgebruik in het totale energiegebruik bij inspanning in de hoogtekamer? Referentiewaarden De RQ moest binnen de 0,7 en 1,1 zijn. Resultaten werden significant bevonden wanneer p<0,05. TABEL 1 - RESULTATEN T-TEST
ProefGemiddelde Gemiddelde persoon RQ RQ hoogte zeeniveau + KH (C) (A) 1 0,952 0,899 2 0,904 0,987 3 0,902 0,966 4 0,949 1,020 5 0,896 1,156 6 0,960 1,000
Significantie niveau (tweezijdig) P = 0,142 P = 0,003 P = 0,021 P = 0,020 P = 0,194 P = 0,015
Er is een protocol aanwezig voor het afnemen van de testen (bijlage 1). Het beschrijft welke parameters op 5|Pagina
Wat is het effect van inname van exogene koolhydraten op de prestatie? Zoals te zien is in figuur 1 behaalden de proefpersonen op zeeniveau een hoger, of hetzelfde, wattage als behaalt op hoogte. Inname van exogene koolhydraten heeft geen prestatieverhogend effect op het behaalde wattage bij inspanning op hoogte.
gelijk. Het is, door het ontbreken van een inspanningsprotocol zonder voedingsinterventie, niet mogelijk om te zeggen wat de effecten van inspanning op hoogte zijn. Welk effect heeft het innemen van exogene koolhydraten bij inspanning op hoogte?
Maximale RPE-score
Maximaal behaalde wattage 2500m hoogte + KH
Zeeniveau
6
175 175
5
150 175
4
250
3
300 225
2
Zeeniveau
15 16
1
17
4
19
3
18 16
2 275
20
19
15 15
1
275 275
18
14
5
150 150
Proefpersoon
6
Proefpersoon
2500m hoogte + KH
RPE waarde
Wattage FIGUUR 3 - MAXIMAAL RPE-SCORE PER PROEFPERSOON FIGUUR 1 – MAXIMALE WATTAGE PER PROEFPERSOON
Welk effect heeft de inname van exogene koolhydraten op het lichaam bij inspanning?
Maximaal behaalde hartslag 2500m hoogte +KH 6
Proefpersoon
5
Zeeniveau 178
165
180
164
4
180
3
179 181 189 189
2 1
188
172 173 Hartslag (bpm)
FIGUUR 2 – MAXIMALE HARTSLAG PER PROEFPERSOON
Bij vier van de zes proefpersonen de RPE-score op zeeniveau hetzelfde of hoger dan op hoogte (fig.3). Het effect van de inname van exogene koolhydraten kan zijn dat de vermoeidheid later of minder optrad. Hoe wordt het totale energiegebruik beïnvloed door inspanning op hoogte? Het energiegebruik van de proefpersonen is gemeten aan de hand van de RQ. Op zeeniveau gebruikt de proefpersoon meer energie uit vetverbranding. Er is op zeeniveau een hoger percentage O2 in de lucht waardoor het lichaam meer aeroob energie vrij kan maken. Op hoogte was er nog maar 16% O2 in de lucht, waardoor er door het lichaam sneller over wordt gegaan op de anaerobe vorming van energie. In tabel2 staat de gemiddelde RQ per stap. Zo is te zien dat op zeeniveau de RQ in alle gevallen lager ligt dan op hoogte, behalve bij 275watt. Dit duidt erop dat op hoogte meer koolhydraatoxidatie plaatsvond.
De hartslag van drie proefpersonen was hoger op zeeniveau (figuur 2). Bij twee personen lag de hartslag op hoogte beduidend hoger. Bij één persoon bleef het 6|Pagina
Tabel 2 - Gemiddelde RQ per stap per protocol Wattage
Gemiddelde RQ zeeniveau (A) 0,85 0,94 0,98 0,98 0,94 0,94 0,95 0,97 0,99
100 125 150 175 200 225 250 275 300
Gemiddelde RQ hoogte + KH (B) 0,89 0,99 1,02 0,99 1,00 1,00 0,96 0,92 -
Proefpersoon 1
Proefpersoon 2
RQ Proefpersoon 2 1,05 1 0,95 0,9 RQ 0,85 0,8 0,75 0,7
RQ proefpersoon 1
100 125 150 175 200 225 250 275 300 Wattage
1,05 Zeeniveau
1
2500m hoogte + KH
0,95
RQ
0,9
FIGUUR 5 - RQ PROEFPERSOON 2
0,85
In tabel 1 is te zien dat op zeeniveau de gemiddelde RQ 0,904 was, op hoogte 0,987. Het eenzijdige significantieniveau van deze t-test was p= 0,0015. De resultaten van deze test zijn significant te noemen (p<0,05). Bij deze proefpersoon ligt de RQ op zeeniveau gedurende de test lager dan op hoogte. Dit komt overeen met de gedachte dat het innemen van exogene koolhydraten zorgt voor een hogere koolhydraatverbranding.
0,8 0,75 0,7 0,65 0,6 100 125 150 175 200 225 250 275 300 Wattage Zeeniveau
2500m hoogte + KH
FIGUUR 4 - RQ PROEFPERSOON 1
Uit de resultaten is af te leiden dat er op zeeniveau een gemiddelde RQ van 0,952 was. Op hoogte lag de RQ lager, 0,899 gemiddeld. Dit komt overeen met een tweezijdige significantie van 0,142. Eenzijdig is dat een significantieniveau van 0,071 en zijn de resultaten niet significant. Uit figuur 4 blijkt dat de RQ op hoogte lager begon (0,6). Dit is een zeer onrealistische waarde, omdat de RQ bij mensen in rust rond de 0,7 ligt. De RQ op zeeniveau wees uit dat het koolhydraat- en energiegebruik op zeeniveau hoger was dan op hoogte.
Proefpersoon 3 Bij deze proefpersoon ligt de RQ bij protocol A gemiddeld rond de 0,902, op hoogte bij 0,966. Ook deze resultaten zijn significant te noemen. De eenzijdige significantie is p = 0,0105 (p<0,05). Ook bij deze proefpersoon kan de lagere RQ verklaard worden door het verschil in hoeveelheid zuurstof die in de lucht aanwezig is. Grafiek 6 laat zien dat bij een wattage van 175 watt de RQ-waarden dicht bij elkaar liggen, wat erop duidt dat er eenzelfde hoeveelheid koolhydraten wordt verbrand. Dit betekent niets voor de significantie of de interpretatie van de data.
7|Pagina
Proefpersoon 5 Bij deze proefpersoon ligt de RQ op zeeniveau gedurende de test lager dan op hoogte. Dit komt overeen met dat het innemen van exogene koolhydraten zorgt voor een hogere koolhydraatverbranding. Er werd echter geen significantie gevonden (p=0,097, p>0,05).
RQ proefpersoon 3 1,05 1 0,95 0,9 RQ
RQ proefpersoon 5
0,85 1,1 0,8
1,05
0,75
1 0,95
0,7 100 125 150 175 200 225 250 275 300 Wattage Zeeniveau
RQ 0,9 0,85
2500m hoogte + KH
0,8 0,75
FIGUUR 6 - RQ PROEFPERSOON 3
0,7
Proefpersoon 4
75
RQ proefpersoon 4 Zeeniveau
1,1
100 125 Wattage
150
2500m hoogte + KH
1,05 FIGUUR 8 - RQ PROEFPERSOON 5
1
Deze proefpersoon is op 75watt begonnen vanwege de hoge fietsbelasting. De gemiddelde RQ was op zeeniveau 0,896, op hoogte 1,156.
0,95 RQ 0,9 0,85 0,8 0,75 0,7 100
125
150
175
Wattage Zeeniveau
Proefpersoon 6 De gemiddelde RQ van deze proefpersoon was op zeeniveau 0,96 en op hoogte 1,00. Figuur 9 laat zien dat de RQ op hoogte bij elke stap hoger ligt dan op zeeniveau. Het eenzijdige significantieniveau was p=0,0075, deze resultaten zijn dus significant.
2500m hoogte + KH
FIGUUR 7 - RQ PROEFPERSOON 4
Uit de resultaten van de gepaarde t-test werd duidelijk dat er een significant verschil tussen zeeniveau en hoogte is bij deze proefpersoon (p = 0,010). Ook bij deze proefpersoon kan de lagere RQ verklaard worden door het verschil in hoeveelheid zuurstof die in de lucht aanwezig is. De gemiddelde RQ op zeeniveau van deze proefpersoon was 0,949, op hoogte 1,020.
8|Pagina
RQ proefpersoon 6
Energie- en koolhydraatgebruik
1,05 1
Hoogte + KH
0,95 RQ 0,9 Zeeniveau 0,85 0,8 100
125
150
0
175
100
200
300
Kcal
Wattage
Totale koolhydraatgebruik Zeeniveau
2500m hoogte + KH
FIGUUR 9 - RQ PROEFPERSOON 6
Energie- en koolhydraatgebruik De laatste empirische deelvragen zijn: Welk aandeel heeft koolhydraatgebruik in het totale energiegebruik bij inspanning op hoogte? Wat is het verschil in koolhydraatgebruik bij inspanning op zeeniveau en inspanning op hoogte? De tabellen waarin de data verzameld is staan weergegeven in bijlage 4.
Totale energiegebruik FIGUUR 10 - ENERGIE- EN KOOLHYDRAATGEBRUIK
Proefpersoon 2
Energie- en koolhydraatgebruik
Proefpersoon 1 Uit figuur 10 zijn de percentages van het totale energie- en koolhydraatgebruik afgeleid. Op zeeniveau wordt 87,63% van de energie uit koolhydraten gehaald. Op hoogte wordt 78,97% van de energie uit koolhydraten gehaald. Het koolhydraat- en energiegebruik op zeeniveau hoger was dan op hoogte. Wegens afwijkende waarden bij de eerste stap op hoogte (RQ=0,6) waren de resultaten niet significant en kan er geen waarde van energiegebruik aan de RQ worden gekoppeld.
Hoogte + KH
Zeeniveau
0
100
200
300
Kcal Totale koolhydraatgebruik
Totale energiegebruik
FIGUUR 11 - ENERGIE- EN KOOLHYDRAATGEBRUIK
Uit figuur 11 blijkt dat op zeeniveau het totale energiegebruik weliswaar hoger was, maar dat op hoogte bijna alle energie (98,24%) uit koolhydraten werd gehaald. Op zeeniveau was dit 73,09%. Dit komt overeen met de gedachte dat de koolhydraatoxidatie op hoogte hoger is, en het drinken van een koolhydraatdrank ervoor zorgt dat het gebruik van energie uit koolhydraten hoger wordt. 9|Pagina
Proefpersoon 3 Op zeeniveau werd 77,6% van de energie uit koolhydraten gehaald. Op hoogte was dit 86,41%. Dit komt overeen met de gedachte dat de koolhydraatoxidatie op hoogte hoger is, en het drinken van een koolhydraatdrank ervoor zorgt dat het gebruik van energie uit koolhydraten hoger wordt.
blijkt dat het drinken van een koolhydraathoudende sportdrank een positief effect lijkt te hebben op het energiegebruik. Proefpersoon 5
Energie- en koolhydraatgebruik proefpersoon 5
Energie- en koolhydraatgebruik Hoogte + KH
Hoogte + KH
Zeeniveau
Zeeniveau 0 0
100
200
300
400
20
40
Totale koolhydraatgebruik
60
80
100
Kcal Totale energiegebruik
Kcal Totale koolhydraatgebruik
Totale energiegebruik
FIGUUR 14 - ENERGIE- EN KOOLHYDRAATGEBRUIK
Uit bovenstaande figuur zijn de percentages van het totale energie- en koolhydraatgebruik afgeleid. Op zeeniveau wordt 68,81% van de energie uit koolhydraten gehaald. Op hoogte wordt 88,28% van de energie uit koolhydraten gehaald.
FIGUUR 12 - ENERGIE- EN KOOLHYDRAATGEBRUIK
Proefpersoon 4
Energie- en koolhydraatgebruik
Proefpersoon 6
Energie- en koolhydraatgebruik proefpersoon 6
Hoogte + KH
Hoogte + KH Zeeniveau
0
50
100
150
Kcal Totale koolhydraatgebruik
Zeeniveau
Totale energiegebruik 90
100
FIGUUR 13 - ENERGIE- EN KOOLHYDRAATGEBRUIK
Op zeeniveau was er een koolhydraatgebruik van 87,76%. Op hoogte was dit 93,76% (fig.13). Hieruit
Totale koolhydraatgebruik
110
120
130
Kcal Totale energiegebruik
FIGUUR 15 - ENERGIE- EN KOOLHYDRAATGEBRUIK
10 | P a g i n a
Uit figuur 15 op de volgende pagina zijn de percentages van het totale energieen koolhydraatgebruik afgeleid. Op zeeniveau wordt 88,65% van de energie uit koolhydraten gehaald, versus 94,04% op hoogte. Dit komt overeen met de gedachte dat de koolhydraatoxidatie op hoogte hoger is, en het drinken van een koolhydraatdrank ervoor zorgt dat het gebruik van energie uit koolhydraten hoger wordt.
Conclusie De empirische deelvraag was: wat is het effect van exogene koolhydraten op het lichaam tijdens inspanning in de hoogtekamer, en wat is het aandeel van koolhydraatgebruik in het totale energiegebruik bij inspanning in de hoogtekamer? Welk effect heeft inname van koolhydraten op de prestatie, het lichaam en inspanning? Inname van exogene koolhydraten had geen prestatiebevorderend effect bij de proefpersonen. Vaak werd hetzelfde wattage in beide protocollen gefietst, of werd er op hoogte een lager wattage behaald. De hartslag van de proefpersonen lag op zeeniveau hoger dan op hoogte. Het is, door het ontbreken van een inspanningsprotocol op hoogte zonder voedingsinterventie, onmogelijk om te zeggen wat de effecten van inspanning op hoogte zijn. Bij vier van de zes proefpersonen is de RPE-score op zeeniveau hoger dan op hoogte. Het lijkt dat door het innemen van koolhydraten op hoogte de vermoeidheid later optrad of in mindere mate. Hoe wordt het energiegebruik beïnvloedt door inspanning op hoogte? De RQ bij inspanning op hoogte ligt hoger dan bij inspanning op zeeniveau bij vijf van de zes proefpersonen. Bij vier van hen werd ook een significant verschil gevonden (p<0,05). Het kan zijn dat de sportdrank zorgde voor een prestatieverbeterend effect, maar het fietsen op hoogte kan ook effect hebben gehad. Bij twee proefpersonen was de significantie p>0,05, deze resultaten kunnen niet als significant worden beschouwd.
Het verschil tussen protocollen van het aandeel van koolhydraatgebruik in het totale energiegebruik. Uit de resultaten bleek dat het energiegebruik op zeeniveau groter was dan op hoogte, maar dat op hoogte het aandeel van het energiegebruik dat uit koolhydraten bestaat groter was bij vijf van de zes proefpersonen. Dit komt overeen met de gedachte dat de koolhydraatoxidatie op hoogte hoger is, en het drinken van een koolhydraatdrank ervoor zorgt dat het gebruik van energie uit koolhydraten hoger wordt. Antwoord op de hoofdvraag De hoofdvraag was: verhoogd inspanning onder hoogtesimulatie het energiegebruik, het aandeel van het koolhydraatgebruik in het totale energiegebruik tijdens inspanning en verbetert het de prestatie bij inspanning onder hoogtesimulatie? Het energiegebruik werd op hoogte niet verhoogd. Over de verbetering van de prestatie kan, door het ontbreken van protocol C, weinig worden gezegd. Wel viel het op dat er op hoogte hetzelfde, of een lager, wattage werd behaald in vergelijking met zeeniveau. Het aandeel van het koolhydraatgebruik in het totale energiegebruik was op hoogte wel groter dan op zeeniveau tijdens inspanning. De hypothese was dat met koolhydraten de energetische efficiëntie op peil blijft en dat de renner de inspanning langer vol kan houden. Door het ontbreken van een protocol zonder voedingsinterventie kan de hypothese ook niet bevestigd of ontkracht worden, omdat de veranderingen die zich voordeden niet expliciet toegeschreven kunnen worden aan koolhydraatgebruik of fietsen op hoogte.
Discussie Theoretische relevantie Effect van inname van exogene koolhydraten bij hoogtesimulatie Uit een onderzoek van Katayama, Goto, Ishida & Ogita (2009) kwam naar voren dat koolhydraatgebruik toeneemt gedurende inspanning en herstel na 11 | P a g i n a
inspanning op hoogte. Het laat ook zien dat hoogte invloed heeft op de veranderingen die optreden in metabolisme en circulerende hormonen en neurotransmitters tijdens inspanning en herstel. Uit dit onderzoek bleek dat de RQ bij vijf van de zes proefpersonen hoger was tijdens inspanning op hoogte met koolhydraatinname dan bij inspanning op zeeniveau. Bij deze twee personen werden ook significante verschillen aangetroffen tussen protocol A en B. Een hogere RQ duidt op een hoger koolhydraatgebruik op hoogte. Dit komt dus overeen met de gevonden literatuur. Bij de eerste proefpersoon kan er gedacht worden aan een fout in de dataset, omdat er bij protocol B afwijkende waarden in de RQ en het O2gebruik gevonden werd. Uit de statistische test kwam ook geen significantie naar voren. Daarnaast ontbrak het protocol waarbij op hoogte zonder voedingsinterventie wordt gefietst bij de verwerking van deze data, waardoor de veranderingen niet 100% kunnen worden toegeschreven aan koolhydraatinname. Effect van inname van exogene koolhydraten bij inspanning op zeeniveau Het onderzoek van Jeukendrup (2008) beschrijft het effect van koolhydraatinname op zeeniveau bij wielrenners. Bij deze renners verbeterde de prestatie met 2-3%, zowel bij inname als met een mondspoeling. Uit deze studie kon geconcludeerd worden dat een gunstig effect niet gerelateerd was aan substraatbeschikbaarheid. Er werd geopperd dat de effecten kunnen optreden via het centrale zenuwstelsel. In dit onderzoek is niet te zeggen of eventuele prestatieverbeteringen optraden door koolhydraatgebruik, omdat er te weinig proefpersonen onderzocht zijn en het ontbreken van protocol B. Wanneer er gekeken werd naar de individuele personen blijkt wel dat zij gemiddeld een lagere hartslag hadden op hoogte, wat zou kunnen duiden op een efficiëntere fietsprestatie. De efficiëntie is bij dit onderzoek getoetst aan de hand van het koolhydraatgebruik. Uit het onderzoek van Johnson, Stannard & Chapman (2006) blijkt dat het innemen van extra koolhydraat wel een groot verschil maakt in de oxidatie van
koolhydraten. RER-waarden waren bij groep één (lage koolhydraatinname) 0,80 en in groep twee (hoge koolhydraatinname) 0,91. Hieruit blijkt dat groep één richting de verbranding van vetten neigde naarmate de inspanning vorderde. Verder bleek de lactaatconcentratie in groep twee hoger te zijn. Dit komt overeen met het feit dat zij meer koolhydraten hebben ingenomen, omdat hierdoor de lactaatproductie ook omhoog gaat (Johnson, Stannard, & Chapman, 2006). In dit onderzoek werd er op zeeniveau geen voedingsinterventie gedaan, maar werd de prestatie op zeeniveau vergeleken met de prestatie op hoogte met voedingsinterventie. De RQ-waarden tussen deze protocollen waren bij vijf van de zes proefpersonen significant. De RQ was op hoogte hoger dan op zeeniveau, wat duidt op meer koolhydraatgebruik op hoogte. Bij proefpersoon 1 was de RQ op zeeniveau 0,956, op hoogte 0,899 gemiddeld. Deze resultaten waren niet significant (p = 0,07). Bij proefpersoon 2 was op zeeniveau de gemiddelde RQ 0,904 en op hoogte 0,987 gemiddeld. Het significantieniveau van deze t-test was p = 0,0015 (p<0,05). Bij proefpersoon 3 is de RQ op zeeniveau gemiddeld 0,902, op hoogte 0,966. Ook deze resultaten zijn significant te noemen (p<0,05). Bij de vierde proefpersoon was de gemiddelde RQ op zeeniveau 0,949, op hoogte 1,020. Eenzijdig is de significantie p = 0,010 (<0,05). Bij proefpersoon vijf was de gemiddelde RQ op zeeniveau 0,896, op hoogte 1,156. Er werd geen significantie gevonden (p=0,097, p>0,05). Bij de laatste proefpersoon was de gemiddelde RQ op zeeniveau 0,96 en op hoogte 1,00. Het eenzijdige significantieniveau was p=0,0075, deze resultaten zijn dus significant. De efficiëntie is beschreven via het koolhydraatgebruik, weergegeven in kilocalorieën. Bij proefpersoon 1 werd op zeeniveau (211,34/241,18*100) bestond 87,63% van de energie uit koolhydraten, op hoogte 78,97%. Bij proefpersoon 2 was op zeeniveau het totale energiegebruik hoger, maar op hoogte werd 98,24% uit koolhydraten werd verkregen. Op zeeniveau was dit 73,09%. Het bevestigd dat het drinken van een koolhydraatdrank ervoor zorgt dat het koolhydraatgebruik hoger wordt. Dit geldt ook voor 12 | P a g i n a
proefpersoon 3. Op zeeniveau wordt 77,6% van de energie uit koolhydraten gehaald, op hoogte 86,41%. Bij vijf van de zes proefpersonen is te zien dat er op hoogte meer energie uit koolhydraten werd gehaald. Beïnvloeding van inspanning op hoogte op het totale energiegebruik Het artikel van Katayama, Goto, Ishida & Ogita (2009) gaat over het gebruik van de verschillende substraten tijdens inspanning en herstel, om sommige veranderingen tegen te kunnen gaan. De RER gedurende inspanning en herstel was op hoogte groter dan op zeeniveau. Dit duidt op een groter gebruik van koolhydraten op hoogte (Katayama, Goto, Ishida, & Ogita, 2009). Andere effecten werden niet meegenomen in dit onderzoek. Het meten van het substraatgebruik was gebeurde via de RQ-waarden. Bij proefpersoon 1 werd op zeeniveau de energie voor 84% uit koolhydraten en 16% uit vetten gehaald. Op hoogte werd voor 64,2% energie uit koolhydraten en 35,8% uit vetten gehaald. Proefpersoon 2 gebruikte gemiddeld 67,5% koolhydraten, op hoogte 96,8%. De rest van de energie, 32,5% en 3,18% werd uit vetten gehaald. Proefpersoon 3 gebruikte op zeeniveau gemiddeld 67,5% koolhydraten, op hoogte 90,4%. De rest van de energie wordt uit vetten gehaald, respectievelijk 32,5% en 9,58%. Proefpersoon 4 gebruikt op zeeniveau 84% energie uit koolhydraten, op hoogte 100%. Proefpersoon 5 en 6 gebruikten op hoogte ook 100% energie uit koolhydraten, op zeeniveau gebruikt proefpersoon 5 67,5% energie uit koolhydraten, proefpersoon 6 gebruikt 87,2% energie uit koolhydraten. Dit komt overeen met de resultaten uit de literatuur, dat op hoogte voornamelijk energie uit koolhydraten wordt gehaald. Effecten van exogene koolhydraatinname op het lichaam Burke (2010) stelt dat het effect van extra koolhydraatinname zou zijn dat de vermoeidheid langzamer optreedt en de inspanningscapaciteit of uithoudingsvermogen verbeterd. Het is voor duursporters belangrijk om voldoende koolhydraten binnen te krijgen. Duursport heeft een grote impact op het lichaam en extra koolhydraatinname zorgt ervoor dat er zo min mogelijk eiwitten afgebroken worden, de vetoxidatie goed op gang komt en geen extra
afvalstoffen met zich mee brengt, het centrale zenuwstelsel optimaal kan werken, vermoeidheid en verzuring later optreedt en er snel veel energie vrijgemaakt kan worden voor spiercontracties en inspanning (McArdle, Katch, & Katch, 2010; Wilmore, Costill, & Kenney, 2008). Volgens Jeukendrup (2008) is het mechanisme achter de prestatieverhogende effecten dat het glycogeen in de lever wordt gespaard, hypoglykemie wordt voorkomen en er hogere oxidatiewaarden van koolhydraten zijn om de trainingsintensiteit te waarborgen. Uit dit onderzoek blijkt dat de proefpersonen gemiddeld een hogere RQ op hoogte hadden in vergelijking met zeeniveau. Ook het percentage van de energie die uit koolhydraten werd gehaald was op hoogte hoger. Verder bleek dat op hoogte bij vijf van de zes personen een lagere stap werd behaald dan op zeeniveau. Bij proefpersoon 1 werd in beide gevallen de stap van 275 watt behaald, proefpersoon 2 behaalde bij protocol A 275 watt, bij B 225 watt. De derde proefpersoon behaalde bij A 300 watt, bij B 250 watt. Proefpersoon 4 behaalde bij A 175 watt en bij B 150. Proefpersonen 5 en 6 behaalden bij beide protocollen dezelfde stap, respectievelijk 150 en 175 watt. Waarschijnlijk konden zij langer doorfietsen op deze 90%, maar omdat dit een afkapwaarde was, kunnen hier geen conclusies aan verbonden worden. De RPE-waarden bleven bij vier proefpersonen ook lager op hoogte in vergelijking met zeeniveau, vermoeidheid trad later of in mindere mate op. Dit komt overeen met de literatuur.
Praktische relevantie De doelstelling van dit onderzoek was het doen van aanbevelingen over de inname van extra koolhydraten bij inspanning op hoogte. Het levert input voor het schrijven en/of aanpassen van de voedingsrichtlijnen voor wedstrijdsporters. Op basis van deze onderzoekperiode kan nog niet gezegd worden of aanpassing noodzakelijk is vanwege het lage aantal proefpersonen, maar na juni zou het benodigde aantal bereikt moeten zijn. Ook kan dan protocol C meegenomen worden, omdat het voorwerk zoals het regelen van proefpersonen in de afgelopen periode al is gedaan. Zo houdt de volgende groep meer tijd over. 13 | P a g i n a
Voor nu lijkt het erop dat koolhydraatinname inderdaad een gunstig effect voor de renner op hoogte heeft, met betrekking tot het optreden van vermoeidheid en verzuring.
Begrenzingen en kritische reflectie De eerste begrenzing was de miscommunicatie gedurende de eerste weken. Het was niet bekend wie contact op moest nemen met de sportarts over de inclusie van de proefpersonen. Er zijn veel proefpersonen afgevallen omdat de sportarts belangrijke onderdelen van de keuring niet bekeek. Dit had gevolgen voor het aantal mensen dat getest kon worden. Later werd de communicatie met de sportarts op een andere manier aangepakt, waardoor dit probleem zich niet meer voordeed. Er werd onderling contact gehouden over de inclusie van de proefpersonen. Een van de studenten werd aangewezen als contactpersoon van de sportarts. Dit zorgde voor een goede communicatie. Doordat er in teams gewerkt werd, zodat er op ‘vrije dagen’ aan de scriptie gewerkt kon worden, werd er een klein overleg gepland om zo de overdracht goed te laten verlopen. Tijdens dit overleg werden de dingen die fout gingen besproken. Ook werden oplossingen voor eventuele problemen aangedragen. Door deze uitgebreide communicatie ging het afnemen van de testen erg goed. Verder waren de faciliteiten zoals de hoogtekamer en de apparatuur, een enorme hulp voor het uitvoeren van het onderzoek. Er was een protocol wat klaarlag, wat zorgde voor een hoge validiteit en betrouwbaarheid van het onderzoek. Dit omdat het opstarten van de apparatuur, de parameters en de tijden waarop deze genoteerd moesten worden en de manier waarop met de verkregen data om moest worden gegaan, uitgebreid beschreven was. Een andere begrenzing was het aantal mensen waarmee rekening gehouden moest worden en het effect hiervan op het inplannen van de proefpersonen. Bij elke test moest een achterwacht aanwezig zijn die in kon grijpen wanneer er problemen ontstonden. Deze begeleiders waren echter niet op elke dag van de week beschikbaar, waardoor er gaten in de planning kwamen en er dus tijd waarin getest kon worden verloren ging. Dit zorgde ervoor dat er minder mensen
getest konden worden. Ook moest er rekening gehouden worden met de aanwezigheid van de sportarts. Vooraf werd verteld dat hij altijd op dinsdag en op donderdag vanaf negen uur aanwezig was. Na een aantal weken bleek dit echter niet altijd zo te zijn, waardoor er testmomenten verloren gingen. Als laatste moest er rekening gehouden worden met de voorkeuren van de proefpersonen zelf, omdat zij natuurlijk niet op elk moment aanwezig konden zijn. Daarnaast werd er een te strakke planning aangehouden. Er werden geen opties of alternatieven bedacht voor situaties waarin een proefpersoon op het laatste moment uitviel. Later wist men deze problemen goed op te lossen door flexibel te zijn qua beschikbaarheid en door tijdig in te zien dat er geschoven moest worden met de andere beschikbare proefpersonen. Een belangrijke begrenzing van dit onderzoek was de afwezigheid van de testfiets. Omdat deze geijkte fiets erg nauwkeurig is, was het belangrijk om alle proefpersonen op deze fiets te testen. Hij werd echter ook gebruikt voor testen buiten SENECA. Hierdoor was de fiets vier weken weg. Het tijdgebrek dat ontstond naar aanleiding van bovenstaande situaties resulteerde in het feit dat er minder mensen getest werden en er mensen getest werden die geen (semi-)professionele wielrenners waren op een niet-geijkte fiets. De groep proefpersonen was hierdoor niet homogeen (wielrenners en duursporters) en de resultaten waren minder accuraat. Maar, omdat er naar de verschillen tussen de protocollen binnen één proefpersoon werd gekeken, vormt de verminderde homogeniteit van de steekproef geen probleem. Tevens is er gekozen om alleen protocol A en B te vergelijken met elkaar, omdat deze protocollen bij alle proefpersonen die voor 23-112012 getest zijn, beschikbaar waren. Hierdoor liep het schrijven van het onderzoeksartikel geen vertraging op. Voor de statistische toetsing van het onderzoek had dit wel gevolgen. Er werd in plaats van een ANOVA een gepaarde t-test gedaan. Om de data wat meer te kwantificeren is er gekeken naar de O2-consumptie van de proefpersoon. Vervolgens is dit vertaald naar kilocalorieën, om zo het energiegebruik per protocol per proefpersoon in beeld te krijgen. Zo werd er 14 | P a g i n a
geconcludeerd of er al dan niet efficiënter gefietst werd op hoogte. Als laatste werd er bij proefpersoon 1 een fout in de dataset gevonden. Deze fout kon niet zomaar worden opgelost en er was geen tijd om de test opnieuw af te nemen. Dit had gevolgen voor de RQ en O2waarden die gevonden werden. De RQ had een waarde van 0,6 en het O2gebruik was 300ml O2 per minuut. Dit zijn geen realistische waarden en er werd ook geen significantie gevonden naar aanleiding van deze datafouten.
Suggesties voor vervolgonderzoek Dit onderzoek was een pilotstudy. Er werd gedurende de afgelopen periode gekeken of de manier waarop het onderzoek uit werd gevoerd geschikt werd bevonden. Om het onnodig afvallen van proefpersonen te voorkomen is het verstandig om de communicatie met externen vroegtijdig te regelen. Verder wordt aangeraden om de planning soepeler te houden. In de afgelopen onderzoeksperiode werd er in teams van twee personen gewerkt. Middels de overdracht werd ervoor gezorgd dat de problemen bekend werden gemaakt bij het andere team. Het gebruik van een dergelijke overdracht is zeer wenselijk in de toekomst. Daarnaast is regelmatige communicatie met de begeleiders ook belangrijk, om zo vroegtijdig problemen op te lossen. Duidelijke afspraken over de het opslaan van de documenten is wenselijk, omdat er meerdere documenten voor één proefpersoon zijn. Om een deel van de hiervoor beschreven problemen op te lossen zou er een tweede fiets aangeschaft moeten worden. Hierdoor zou er geen tijd verloren gaan wanneer de huidige fiets wordt gebruikt voor testen buiten SENECA. Door het opvangen van bovenstaande problemen kan in het vervolgonderzoek ook het protocol op hoogte zonder voedingsinterventie meegenomen worden. Dit is wenselijk voor goede resultaten en een gedegen conclusie. Voor een uitgebreide beschrijving aanbevelingen, zie bijlage 8.
van
de
Bibliografie Bonetti, D. L., & Hopkins, W. G. (2009). Sea-Level Exercise Performance Following Adaptation to Hypoxia. Journal of Sports Medicine , 107-127. Febbraio, M. A., Chiu, A., Angus, D. J., Arkinstall, M. J., & Hawley, J. A. (2000). Effects of carbohydrate ingestion before and during exercise on glucose kinetics and performance. Journal of Applied Physiology , 2220-2226. Green, H. J. (2000). Altitude acclimatization, Training and Performance. Journal of Science and Medicine in Sports , 299-312. Green, H. J. (2000). Altitude Acclimatization, Training and Performance. Journal of Science and Medicine in Sport , 299-312. Jeukendrup, A. E. (2008). Carbohydrate feedings during exercise. . European Journal of Sport Science , 77-86. Johnson, N., Stannard, S. R., & Chapman, P. G. (2006). Effect of altered pre-exercise carbohydrate availability on selection and perception of effort during prolonged cycling. European Journal of Applied Physiology , 62-70. Katayama, K., Goto, K., Ishida, K., & Ogita, F. (2009). Substrate utilization during exercise and recovery at moderate altitude. Metabolism Clinical and Experimental , 959–966. Lecoultre, V., Boss, A., Tappy, L., Borrani, F., Tran, C., Schneiter, P., et al. (2009). Training in hypoxia fails to further enhance endurance performance and lactate clearance in well-trained men and impairs glucose metabolism during prolonged exercise. Experimental Physiology , 315-330. Maas, T., Jonvik, K., & van der Wilt, H. (2012). Modulehandleiding. Nijmegen: Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Macdonald, J. H., Oliver, S. J., Hillyer, K., Sanders, S., Smith, Z., Williams, C., et al. (2009). Body composition at high altitude: a randomized placebo-controlled trial of dietary carbohydrate supplementation. The American Journal of Clinical Nutrition , 1193-1202.
15 | P a g i n a
McArdle, W. D., Katch, F. I., & Katch, V. L. (2010). Exercise Physiology: Nutrition, Energy and Human Performance. Philadelphia: Wolters Kluwer & Lippincott Williams and Wilkins. Melzer, K. (2011). Carbohydrate and fat utilization during rest and physical activity. European Society for Clinical Nutrition and Metabolism (Published by Elsevier) , 45-52. Robergs, R. (2010). Retrieved November 29, 2012, from www.unm.edu.com: http://www.unm.edu/~rrobergs/426L11IndCalorim.pdf Roels, B., Bentley, D. J., Coste, O., Mercier, J., & Millet, G. P. (2007). Effects of intermittent hypoxic training on cycling performance in well-trained athletes. European Journal of Applied Physiology , 359–368. Wilmore, J. H., Costill, D. L., & Kenney, W. L. (2008). Physiology of Sport and Exercise. Champaign, IL, VS: Human Kinetics. Yanagisawa, K., Ito, O., Nagai, S., & Onishi, S. (2011). Electrolyte-carbohydrate beverage prevents water loss in the early stage of high altitude training. Journal of Medical Investigation , 102-110.
16 | P a g i n a