í Exit î De gespierde jongeling lag in het verdorde gras nabij het uitgedroogde meer. Hij was diep verzonken in pijnlijke gedachten. Wat verder stak zijn glimmende zwaard in de harde aarde. Het kille staal weerspiegelde de onophoudelijke beweging van de grillige, blanke nevels in de rode gloed. Niemand durfde het aan hem onverwachts te besluipen. Ze wisten dat Peter de beste zwaardvechter in hun midden was... Deel 1 DE AFWEZIGHEID VAN NATALIE Isolatie van verdriet en tederheid is een belangrijke zaak. Hun dimensieloosheid is hun bestaansrecht. Vanuit de diepte van de zielenkamer opereren zij. Ze vormen de mens in zijn essentie. Verdriet en tederheid vormen het klankbord binnen het bewustzijn, de identieke, virtuele pool. Ook zij vormen een cyclus, die intrinsiek in ons aanwezig is. DMS - I Prelude 7u52 Ik hield haar zachte, fragiele hand stevig vast. Ze voelde me niet meer. De eens veel zeggende aanraking had voor haar alle betekenis verloren. Op de achtergrond overheerste een irritante, scherpe toon. Ze was heen, naar een oord ver weg, niet meer te bereiken. Enkel nog haar lichaam en de aanraking bestonden. De geest had de banden met het aardse zijn opgegeven en was heimelijk weggeglipt door de mazen van een bedrieglijk net. Ik gleed met mijn vinger langs haar tere wangen, sloot haar ogen en huilde. Achter me schakelde iemand het tergende apparaat uit. De vernietigende toon werd uit de enge ruimte van de kamer gefilterd en liet een nijpende stilte achter. Die stilte betekende meer dan het afwezig zijn van geluid. Ik was haar en meteen ook een niet in te schatten deel van mezelf onherroepelijk kwijt. De verpleegster legde haar arm om me heen, kneep zachtjes in mijn schouder en fluisterde iets. Het had geen belang meer wat. De klauwen van de duisternis verminkten mijn hart. Het alles had Hilde aan me ontrukt. Zij was de vrouw waar ik van hield en waar ik door alle stormen heen bleef van houden. De beklemmende herinnering resteerde en bracht me meer verdriet dan vreugde. Was haar dood bedoeld voor mijn ziel? Ik vermoedde dat ik het als mens onmogelijk kon verwerken.
[4]
Twee uur later verliet ik het hospitaal. Het regende pijpenstelen. Enkele stille bliksems verlichtten het hemelgewelf. Ik trad een duistere tijd tegemoet, een tijd vol twijfels en angstige vragen, waarop geen antwoorden bestonden. * Een koele bries waaide door de werkkamer. Ik hoorde enkele stemmen op straat; duidelijk kinderen, die een of ander spelletje met een bal speelden. Ik kon de bal regelmatig horen botsen. Plots begon een van hen te huilen. Ik kon niet uitmaken waarom en spitste mijn oren. Mijn inspanningen haalden niets uit. Dr. Worthington sloot het raam. De stemmen en het overige straatlawaai doofden snel uit. Ik schonk er geen aandacht meer aan. De dokter schoof tevens het gordijn dicht. Hoewel ik mijn ogen gesloten hield, merkte ik dat het donkerder werd in de kamer. Nog even en we zouden met de sessie beginnen, net zoals elke dinsdagochtend. Ik leerde het nooit mijn zenuwen te bedwingen, hoewel ik de dokter reeds tien jaar bezocht. Telkens ik wakker werd en me realiseerde dat ik die dag naar de psych moest, kreeg ik koude rillingen. Dr. Worthington echter was een kalme, serene man, die het goed meende met zijn patiënten. Helemaal geen reden tot paniek dus. Ik wist evenwel waar mijn nervositeit haar oorsprong had. Elf jaar geleden, precies twee dagen nadat ik dertig werd, stierf mijn vrouw Hilde. Ik had me niet meer in de hand en ondernam twee zelfmoordpogingen. Een jaar na haar dood ging ik vrijwillig in therapie. De zenuwen borrelden elke dinsdagochtend onvermijdelijk op. Ik zou opnieuw over haar moeten vertellen. Dr. Worthington hield er bizarre ideeën op na om iemand van zijn diepste angsten en problemen af te helpen. Volgens hem moest men de patiënt zoveel mogelijk confronteren met die kwelgeesten. Tot zover volgde hij het boekje. Die confrontatie bestond bij hem niet uit relativering maar uit een dieper ingaan op de mentale marteling. Hij dwong de patiënt in een zee van enorme depressiviteit, maar creëerde juist daardoor een soort vlot, waaraan je je kon vastklampen. Dat vlot moest je echter zelf mee opsporen in je onbewuste. Ergens bestond een symbool, een uitdrukking, een lichtbaken, voor ieder wezenlijk verschillend, maar aanwezig. Eens je de antwoorden voelde op de vragen, die je je ooit in een vlaag van hulpeloosheid had gesteld, kon je de feiten op een vrij efficiënte wijze onderdrukken en zelfs gebruiken om wezenlijk in een nieuwe levensvisie in te passen. Worthington leerde me technieken aan om diep in mezelf te graven en werelden te ontdekken die ik nooit had durven vermoeden. Ik werd meer en voller mens bij hem. Doch, het voelde eigenaardig aan hoe extreem verdriet en zulk een stabiele psychische toestand in harmonie met elkaar konden coëxisteren. Het absolute waarom achter die vraag had zelfs Worthington nog niet doorgrond. Ik voelde dat de grijze man voor me stond. Hij hield zich stil en liet zijn ademhaling opvallend traag verlopen. Ik hield mijn ogen nog steeds gesloten. Ineens riep hij heel luid: ‘Steve!’ Ik schrok. Een rilling liep door me heen. Nog even en ik zou hem vertellen over de vrouw die ik een kleine week geleden had leren kennen. ‘Steve, je mag je ogen openen, jongen.’
[5]
Ik opende de ogen en zei: ‘Oké, Dr. Worthington.’ De dokter was achter zijn grote bureau gekropen en speelde met een balpen. Hij keek me nauwlettend aan. De kamer zag er niet uit als een werkkamer, maar eerder als een gezellige living. Ik kon Worthington nauwelijks zien omdat hij het lampje op het bureau zodanig had gemanoeuvreerd dat het licht wat in mijn ogen scheen. Ondanks het licht was het vrij duister in het vertrek. ‘Vertel me eens hoe de voorbije week er uitzag, Steve. Ja, vertel me dat maar eens.’ Nu moest ik het hem vertellen. ‘Dokter, ik heb een vrouw leren kennen. Haar naam is Natalie. Ze werkt sinds een kleine week bij ons in de bank. Ik denk dat ik iets voor haar voel...’ De dokter fronste. ‘...Euh,... het klinkt misschien raar omdat ik haar nog maar een week ken, maar toch. Ik ga vanavond met haar naar de bios.’ ‘Dat is fantastisch, Steve, dat is überhaupt fantastisch.’ Ik glimlachte en vermoedde dat de dokter grijnsde. Het gesprek duurde niet lang. Ik wachtte haar op in de hal van het bioscoopcomplex. Ik wandelde op en af en had last van een stapeltje tergende zenuwen. Af en toe flitste een gedachte aan Hilde door mijn hoofd. Wellicht kreeg ik nu de kans opnieuw echt geluk te ervaren. Ik hoopte dat het wat tussen Natalie en me zou worden. In de inkomhal was het rustig. Ik hoorde niets en zag niemand. Om me heen schenen tientallen lichten, waarvan sommige de neonreclame van allerlei gesloten gift shops. Achter de rode en blauwe neonverlichting draaide de duisternis zich om in haar slaap. De tegels stonden een geklik af onder mijn schoenen, tot nu toe het enige aanwezige geluid. Buiten reden geen wagens meer. Ik had de laatste wagen tien minuten geleden gezien en daarna niets meer gehoord. Hoewel het dinsdagavond was, vond ik het eigenaardig dat er niemand te bespeuren viel. Ik keek op mijn horloge. Natalie was reeds een half uur te laat. Ik gokte erop dat ze niet meer zou opdagen, als er al iemand zou langskomen. Bij die wrange gedachte startte ik de zoektocht naar mijn soortgenoten. Wellicht was er een heel begrijpelijke en logische uitleg voor het fenomeen. Ik hoopte alleen maar dat ik geen evacuatie gemist had en meteen een atoombom op mijn hoofd zou krijgen. Het leek me eerst wat gênant, maar ik besloot uiteindelijk toch even te roepen. ‘Hallo, is daar iemand?’ Mijn prangende vraag galmde lichtjes door de grote hal en werd niet beantwoord. Ik riep luider. Het haalde niets uit. Enkel de stilte gaf blijk van haar aanwezigheid. Ik had liever dat ze zweeg. Ik wierp een vlugge blik op mijn horloge. Het was kwart over acht. Met een beetje geluk hoopte ik iemand te vinden in een van de zalen, waar nu hoogstwaarschijnlijk volop films werden geprojecteerd. De roltrap stond ijselijk stil. Ik nam twee, soms drie treden tegelijk en haastte me naar boven. Niemand te zien.
[6]
Plots hield ik me stil. Een paar meter verder lag zaal drie. Ik spitste mijn oren en luisterde aandachtig. Een bizar geluid kroop doorheen de deuren en liet me beven. Het was net alsof een enorme dinosauriër achter de kille grijze deur lag te snurken. Ik hoorde geen oorverscheurend geronk; eerder iets vaag, maar toch kon ik het met niets anders associëren. Hoewel angst me stilaan begon te verteren, graaide ik uit allerlei kleine hoekjes van mijn bewustzijn genoeg moed om me tot voor de ingang van de zaal te begeven. Ik luisterde opnieuw. Het geluid klonk nu luider en had zijn toonaard gewijzigd. Het leek nu absoluut niet meer op het gesnurk van een prehistorische superkrokodil maar eerder op de motor van een grote machine, die met een pulserend gezoem de ruimte achter de deuren vulde. Bevend bracht ik mijn hand naar de deur, duwde en stapte enigszins twijfelend naar binnen. Het geluid stierf weg. Ik bevond me in een lege zaal. Helemaal vooraan hing het grote, witte scherm spookachtig te pronken. Ik wandelde door de zaal, keek voortdurend om me heen, zocht naar eventuele lijken maar vond niets dan de afwezigheid van mensen, buiten mezelf dan. Een eigenaardig gevoel maakte zich van me meester en ik begon me stilaan zorgen te maken. Ik bracht een hand naar mijn hoofd en krabde terwijl ik naar het lege scherm staarde. Net toen ik me wilde omkeren om de zaal te verlaten, hoorde ik een piano. Ik schrok me verrot en struikelde haast. Ik klampte me vast aan een zetel en luisterde. Iemand speelde piano. Voor zover ik kon uitmaken, kwam het geluid van achter de grijze deur. Had ik iemand gevonden? Ik liep snel naar buiten en tuurde rond. Ik kreeg een tweede schok te verwerken toen ik op enkele meters mezelf in een wit maatpak een zwarte vleugelpiano zag bespelen. Ik gaapte met mijn mond wijd open. De klanken klonken heel zuiver; de melodie was weemoedig en nostalgisch. Onmiddellijk dacht ik aan Hilde. Plots hield ik op met spelen en keek mezelf aan. De stilte was opnieuw volop aanwezig. De witte-maatpak-ik wenkte me. Ik wist niet wat ik doen moest maar besloot tenslotte op de invitatie in te gaan. Ik vond dat ik mezelf wel kon vertrouwen. Een enorme geluidgolf vulde de ruimte en brak op in korte, krachtige klanken. Ik dacht aan Philip Glass’ opera Einstein on the Beach. De piano en de dubbelganger schimden weg, de vloer verdween. Ik viel dieper en dieper in wat een eindeloos zwart gat leek... ...Met een schok werd ik wakker in een aangename fauteuil in de hal van het bioscoopcomplex, dat opnieuw met mensen was gevuld. Alles zag er vrij alledaags uit. Ik herinnerde me niet meer dat ik me in een fauteuil had gezet, maar het maakte niets meer uit. Ik kon de onaangename gebeurtenis classificeren als een bedrieglijke droom, hoewel ik me niet kon ontdoen van een bizar gevoel, dat uit een ongedefinieerde achterhoek van mijn onderbewuste ontsproot. Ik liet het voor wat het was en keek op mijn horloge. Tien voor acht. ‘Steve.’ Ik keek op en zag haar. Natalie stond voor me in een oogverblindende golf van schoonheid. Haar lange, bruine haren waren lichtjes in de war geraakt door de wind, wat haar iets bruisends en natuurlijks gaf. Ze staarde me aan met twee glinsterende blauwe ogen. Haar wangen waren lichtjes rood gekleurd van de koude. ‘Dag Natalie. Je bent stipt op tijd.’
[7]
Ze glimlachte. ‘Ja, het is een wonder dat ik er nog geraakt ben. Mijn wagen deed het niet en de bus had wat vertraging.’ Ik knikte, voelde een dozijn vlinders in de maagstreek en waande me opnieuw achttien. Als oompje fatum het me zou toestaan, werd zij de rest van mijn leven. ‘Zullen we dan maar,’ flapte ik eruit. ‘Oké.’ Ik verzond een stille boodschap met mijn ogen, die duidelijk werd opgevangen. De droom bleef tergend aanwezig, alsof ik daadwerkelijk iets had meegemaakt net voor Natalie aankwam. Ik kon mijn gedachten niet afstemmen op de film en trachtte uit te maken wat zich juist had afgespeeld. Ik herinnerde me dat ik me om kwart voor acht in hal bevond en rondliep terwijl ik op Natalie wachtte. Vervolgens gebeurde iets wat ik niet helemaal kon omschrijven, droom of realiteit? Tenslotte keek ik op mijn horloge, las tien voor acht af en zag Natalie. Ik herinnerde me niet meer dat ik was gaan zitten. De trip door niemandsland kon evenmin in de fysieke werkelijkheid hebben plaatsgevonden, daar de tijdsspanne van een kleine vijf minuten absoluut te kort was. Toch nam ik geen genoegen met een droom. Over een kleine week zou ik het er zeker en vast met Dr. Worthington over hebben. Misschien wist hij er wel raad mee. Sleepless in Seattle’s laatste scènes voltrokken zich betekenisloos voor mijn ogen. De eindgeneriek verscheen en de lichten sprongen aan. Ik draaide mijn hoofd naar Natalie. We spraken de meest klare taal zonder klank. Ik legde mijn arm om haar. Enigszins aarzelend bracht ik mijn hoofd dichterbij. We raakten elkaar met onze lippen en zoenden. Ik hield mijn ogen gesloten, rilde en voelde me tot in het diepste punt van mijn hart gelukkig. Een stukje duistere schaduw werd door een zonnestraal opgelicht. Ik nam haar in mijn armen en streelde haar zachte haren. ‘Ik ben graag bij je, Natalie,’ fluisterde ik in haar oor. ‘Ik ook bij jou, Steve.’ Haar stem klonk hemels zacht. We kusten elkaar nogmaals. Nadat we samen iets hadden gedronken in de bar van het complex, gingen we beiden onze eigen weg. ‘s Anderdaags zouden we elkaar weerzien in de bank. Ik werd ‘s morgens wakker met een barstende hoofdpijn. De ochtend van de dag waarop ik Natalie leerde kennen, precies een week geleden, had ik eveneens zulk een hoofdpijn gehad. Hopelijk was het geen blijvend verschijnsel. Ik maakte me klaar, at enkele boterhammen en vertrok. Op de trap knikte ik goedemorgen naar Vanja, een van de onderburen. De bank lag drie straten verder. Het was handig in de stad te wonen, kort bij alles wat je ook maar ooit nodig kon hebben. Op mijn weg naar het werk dacht ik aan de heerlijke avond. De aanraking. Rood!
[8]
Ik wilde oversteken, maar zag een agent aan de overkant. Ik knikte en wachtte. Ik gooide de deur van de bank open en wandelde naar binnen. Niemand te bespeuren, behalve Frank Pawney, die opkeek en goedemorgen zei. ‘Dag, Frank. Is Natalie er nog niet?’ ‘Sorry, wat zeg je?’ Frank was zo druk aan het werken dat hij me niet had gehoord. Dat gebeurde vaak. ‘Frank, ik heb het met je vrouw gedaan.’ ‘Jaja, wacht even. Ik ben zo bij je.’ Plots keek hij verbaasd op. ‘Wat zei je daar?’ Ik lachte en vroeg opnieuw of Natalie er nog niet was. Frank kreeg een grijns op zijn lippen. ‘Wie probeer je hier te foppen, Steve?’ Ik wist niet wat hij bedoelde. ‘Niemand, Frank. Waarom?’ Het leek wel of hij me om een of andere reden niet begreep. Ik wist niet dat Frank zich zo goed van de domme kon houden. ‘Steve, nu even serieus. Wie is Natalie, als ik het weten mag?’ Hij gaf er blijk van dat hij nog een hoop werk had. ‘Als je dan toch een hoop werk hebt, stop dan meteen met lullen en vertel me of je haar vanmorgen al gezien hebt. Of neen, nog beter, je hoeft me helemaal niets te vertellen. Ik wandel wel even naar boven om te zien of ze er is. Bedankt, Frank!’ ‘Juist ja, Steve, doe maar jongen.’ Hij keek me hoofdschuddend aan. Ik ging er niet meer op in. Natalie werkte op de tweede verdieping in het secretariaat. Ik nam de trap en liep naar boven. De deur van het secretariaat was dicht. Ik gokte dat ze er nog niet was. Ik klopte aan en hoorde niets. Ik klopte nogmaals. Een mannenstem riep: ‘Kom binnen!’ Verbaasd opende ik de deur en zag Zach Satlin voor het computerscherm zitten. Hij keek op en zei net als Frank goedemorgen. Wat deed Zach hier in hemelsnaam? Hij was vorige week ontslagen en vervangen door Natalie. Dit moest een of andere flauwe grap zijn. ‘Zach, jij werkt hier niet meer. Waar is Natalie?’ bracht ik al lachend uit. Zach was er altijd goed in geweest iemand de meest onwaarschijnlijke dingen te laten geloven. ‘Steven, ik weet niet wat je bedoelt, maar zoals je ziet werk ik hier nog steeds. En wie mag Natalie wezen? De enige Natalie die ik ken, is een ver achternicht van enkele jaren oud.’ Hij zei het allemaal bloedserieus. Iemand die Zach niet kende, zou hem onmiddellijk hebben geloofd, hoe absurd ook. ‘Oké, zo is het welletjes, jongens.’ Frank was ondertussen naar boven gekomen. ‘Hou nu eindelijk eens op met jullie gezwets en verklaar me de situatie even.’ Frank liep tot bij Zach en legde een stapeltje papieren neer. Er gleed een blad af. ‘Is hij nog steeds bezig over die ene Natalie, die enkel hij blijkt te kennen?’
[9]
‘Ja, Frank, volgens mij heeft ie wat verkeerds gegeten of wil ie ons in de maling nemen.’ Ik vond het niet meer leuk en begon stilaan mijn geduld te verliezen. ‘Kletsen jullie maar rustig door. Ik bel haar wel even op.’ Ik keek beide mannen met een norse blik aan, reikte naar de telefoon, draaide 75 86 44 en wachtte af. De bieptoon klonk drie keer. Toen nam ze op. ‘Hallo, met Cederic Lowry.’ ‘Excuseer, met wie spreek ik?’ Frank en Zach begonnen te grijnzen. ‘Met Cederic Lowry, mijnheer.’ ‘Juist, sorry, maar woont er soms een Natalie bij u?’ ‘Is dit een ziekelijke grap of zo? Mijn vrouw Natalie is reeds tien jaar dood.’ Ik legde de hoorn terug. ‘Jongens, hier is wat raars aan de hand.’ Frank en Zach staarden me aan. Ik begon me misselijk te voelen. Wat was er in godsnaam aan het gebeuren? ‘Steve, we weten echt niet wie je bedoelt met die Natalie. Weet je het eigenlijk zelf wel?’ ‘Ik begin er stilaan aan te twijfelen.’ Ik krabde in mijn haar. ‘Ik neem vandaag een dag vrij. Zeg tegen de baas dat ik ziek ben. Ik ben weg voor hij aankomt. Dag.’ Ik haastte me uit het gebouw en wandelde naar het stadspark, waar ik me op een bank neervlijde. De zon stond hoog en vormde een perfecte schijf. Er hingen enkele lichte nevelwolken voor zodat ik er met gemak kon naar kijken. Ze leek wel gehuld in een magische sluier. In welke sluier hulde Natalie zich? Had ik haar echt ontmoet of was het een grote droom? Ik kende de antwoorden op de vragen niet. De vorige avond rolde door mijn geest. Waar liep het mis? De hoofdpijn. Ik had tweemaal hoofdpijn gehad: de dag waarop ik haar ontmoette en vanmorgen. Wellicht had het iets met elkaar te maken. Ik keek op en zag een vrouw in een zwart, lederen vestje voorbij wandelen. Ze leek me erg zenuwachtig, alsof ze angst had. Ik volgde haar met mijn ogen. Toen ze twintig meter verderop was, stopte ze plots, keerde zich naar me om en haalde een pistool uit haar jas tevoorschijn. Ik schrok, bleef even verstijfd zitten en maakte me vervolgens uit de voeten. Ik hoorde een schot en de kreten van andere mensen. Een kogel boorde zich in een boom vlakbij en liet een rookwolkje achter. Ik keek niet om. Een tweede schot liet me opnieuw schrikken. De kogel suisde langs mijn rechteroor. Ik had de uitgang van het park gauw bereikt en school achter een betonnen muur. Mijn ademhaling draaide op volle toeren; slijm in mijn mond. Ik liet me zakken en bleef op de grond zitten. Een derde schot weerklonk. Aan het geluid te horen had ze niet meer op mij gemikt. Ik waagde het om de muur te kijken. In de verte zag ik de vrouw op de aarde liggen. Ik stond recht en wandelde tot bij het stille lichaam. De vrouw was eigenlijk een meisje. Ik schatte haar een jaar of twintig. Ze had donkerbruin haar, waarvan de ene helft besmeurd was met het bloed dat nog steeds uit haar linkerslaap liep. Ze had zich van het leven benomen. Ik had haar nog nooit eerder gezien. Het begon te regenen en er kwam een stevige wind opzetten. De bladeren werden opgezwiept.
[10]
Terwijl ik me van het tafereel verwijderde, hoorde ik iemand uitzinnig schreeuwen. ‘Marisol! Nee!’ Ik keek niet meer om. Marisol leefde niet langer. Ik schudde het hoofd en wandelde naar het appartement. In de gang wrong ik het bosje sleutels uit mijn broek en opende de deur. In de woonkamer stond een olifant. Ik schrok en staarde met een vermoeide blik naar het logge beest dat op welke manier dan ook in mijn flat was verzeild geraakt. Vandaag was de dag der ongerijmdheden. Ik besloot me aan een experimentje te wagen. Ik sloot de deur en opende ze opnieuw. De olifant was verdwenen. Ik kreeg een grijns op mijn lippen, stak mijn hoofd door het deurgat, keek naar links en naar rechts en ging tenslotte gerustgesteld de flat binnen. In de sofa dacht ik terug aan de feiten van de dag en kwam tot de conclusie dat er ofwel iets deftig fout liep met mezelf ofwel de dagen des oordeels een niet te miskennen inleiding hadden gekregen. Ik raakte er niet uit en begon te mijmeren. Ik haalde me Natalies beeltenis voor de geest. Alles had zo echt geleken. Ik kon moeilijk aanvaarden dat ik een volledige week bij elkaar had gedroomd. Er moest eenvoudigweg iets anders aan de gang zijn. Teveel bizarre feiten speelden zich op één dag af, waarvan het meest absurde wellicht de ontdekking van de olifant. Mijn hersenen waren in zoveel onmogelijke kronkels gedraaid nadat ik had moeten toegeven dat Natalie blijkbaar niet meer bestond, als ze überhaupt ooit bestaan had. Bijgevolg kon de olifant makkelijk een loopje van mijn eigen fantasie zijn geweest. Het kon echter ook anders. Ik liep naar de keuken en liet enkele aspirientjes oplossen in een glas water, een doffe, irriterende pijn in mijn hoofd. Plots hoorde ik gestommel voor de deur van het appartement. Zonder daar bij na te denken, liep ik naar de deur en opende ze. Jim Vernon, mijn drieënzestigjarige buurman, viel voorover in mijn armen. Ik kon hem nog net opvangen. Zachtjes legde ik hem op de vloer neer. Pas dan zag ik de polsen. Zijn handen plakten van het bloed en zijn gezicht scheen heel bleek. Jim had niet lang meer te leven. Ik haastte me naar de telefoon en belde een ambulance, waarna ik me over de stervende man boog. Ik nam een zakdoek, scheurde hem in twee en bond zijn polsen af. Dat moest het bloeden even stelpen. Ik kon niet vermijden dat er wat bloed op mijn hemd terechtkwam. Jims lippen bewogen. Hij wilde me wat zeggen. Ik bracht mijn oor dichter bij zijn mond. ‘Steve,... wat gebeurt er, jongen? Wat... gebeurt... er?’ ‘Ik weet het niet, Jim. Waarom heb je het in godsnaam gedaan?’ Jim snakte naar adem. Nog even en zijn licht zou doven. Eerst had hij me nog iets te vertellen. ‘Steve,... ben je daar?’ ‘Ja, Jim, ik ben hier. Hou vol, alsjeblief.’ Hij trachtte zich te bewegen, maar ik hield hem tegen. Ondertussen waren er enkele nieuwsgierigen uit hun flat gekomen. ‘Mijn... vrouw, Christine,... Chrissie, kwam vanmorgen bij me... en wilde me doden, Steve.... ze wilde me doden.... met... met... een... bazooka...’
[11]
Jim blies zijn laatste adem uit en bezweek in mijn armen. Ik kwam overeind en keek de andere mensen aan. ‘Hier is niets te zien. Nog even en de ambulance komt aan. Ik denk dat het beter is dat jullie terugkeren.’ Sommigen haalden hun neus op, anderen vertrokken onmiddellijk. Ik sleepte Jim naar binnen en sloot de deur. Jims vrouw, Chrissie, was zeven jaar geleden omgekomen in een vliegtuigongeluk. Misschien had Jim het allemaal gehallucineerd, misschien ook niet. Voor zover ik in staat was juiste conclusies te trekken, gokte ik dat hij in dezelfde stroom van onverklaarbare gebeurtenissen was terechtgekomen als ik. Blijkbaar was ik niet alleen in mijn strijd tegen ultieme onwaarschijnlijkheden. Wat het ook was dat over de stad of misschien wel over het heelal was neergedaald, het had Jims leven genomen en dat maakte het ernstig. Ik dacht terug aan het meisje in het park. Wat had haar bezield? Was ze toegeklapt onder de spanning van hetzelfde fenomeen? Ik nam voor mijn eigen gemoedsrust aan van wel. Ik hoorde de ambulance. Twee mannen namen Jim mee, voor zover ik wist het tweede dodelijke slachtoffer. Ik grijnsde toen ik bedacht dat aan het begin van alle onheil een vrouw stond, een vrouw, wiens totale schoonheid mijn hart liet ontvlammen en tevens een vrouw die ik wellicht nooit meer zou weerzien. Natalie. Ik werd uit mijn roes geschud door het rinkelen van de telefoon. Ik strekte mijn arm, nam de hoorn en luisterde. ‘Steve, het is je makker hier, Robert.’ ‘Dag, Robert, lang niets van je gehoord.’ ‘Juist, Steve. Luister, hier is iets duivels aan de gang, hoor je me, iets duivels.’ Zijn stem trilde en klonk angstig. ‘Robert, ik denk dat ik weet wat je bedoelt. Hetzelfde is hier aan de gang. Probeer je te kalmeren.’ ‘Ik kan niet meer. Toen ik vanmorgen opstond, was heel de stad verdwenen. Er staat hier niets meer, Steve. Ik heb mijlen gelopen vooraleer ik een telefooncel zag.’ Ik wist niet wat te zeggen. ‘...Euh,... zo erg is het hier nog niet, maar...’ ‘Steve, er komt in hemelsnaam een troep Duitse soldaten aangelopen. Ik moet..., help! Steve!...’ Ik hoorde enkele schoten en geschreeuw. Ze hadden Robert. Een troep Duitse soldaten had Robert overhoop geschoten en Regdon, een minuscuul woestijnstadje in Texas was van de aardbodem verdwenen. Ik legde de hoorn op de haak en staarde voor me uit. Blijkbaar evolueerde de situatie veel sneller dan ik had durven vermoeden. De meest onmogelijke zaken konden gewoon elk ogenblik werkelijkheid worden. Een manier om me ertegen te wapenen, bestond niet. Ik streek met een hand door mijn haar, en liep naar het raam.
[12]
Het gebouw zweefde door de ijle ruimte. Ik zag de zon en een hoop sterren. Van de aarde was niets meer te bespeuren. Ik was er trouwens niet zeker van of de rest van het gebouw nog wel bestond. Ik begon te lachen. Iemand klopte op de deur. Ik schrok en riep: ‘Binnen!’ Vanja, die enkele jaren jonger was dan ik, kwam naar binnen. Ik keek haar aan en trachtte iets te zeggen. Voor ik het eerste woord over mijn lippen had geperst, zag ik hoe Vanjas hoofd los kwam te zitten en op de vloer viel, waar het stil bleef liggen. Haar lichaam stond nog steeds kaarsrecht. De kamer werd onderworpen aan een dans van schaduwvlekken. Ik zuchtte en staarde opnieuw uit het raam. Het gebouw of wat er nog van overbleef, explodeerde niet. Dat betekende dat er een zekere druk bestond. Ik waagde het erop het raam te openen. Met een beetje geluk was er lucht in het heelal. Na alles wat ik tot nu toe had meegemaakt, kon ook dat er nog wel bij. Ik duwde tegen het raam, voelde een enorme kracht en werd uit het gebouw gezogen. Ik werd wakker met een barstende hoofdpijn, kwam onmiddellijk overeind en keek om me heen. Alles leek vrij normaal. Ik hoorde duidelijk straatlawaai. Toen ik uit het raam staarde, zag ik de stad zoals ze behoorde te zijn. Ik wilde haast schreeuwen van vreugde na zulk een afgrijselijke nachtmerrie. Ik herinnerde me gisterenavond duidelijk en verheugde me erop Natalie weer te zien. Nadat ik me had aangekleed, klopte ik aan bij Jim. Hij kwam opendoen en knikte. Ik knikte al lachend terug. ‘Goedemorgen, Jim. Alles kits?’ Hij leek wat verbaasd met mijn bezoekje. ‘Jaja, Steve, natuurlijk. Waarom kom je langs?’ ‘Zomaar, Jim, om even te checken of je nog leeft.’ Ik grijnsde, knikte en holde de trap af, op weg naar het werk. Niets kon mijn dag nu nog stuk maken. Frank keek op toen ik de deur openzwaaide. ‘Dag, Frank, is Natalie er al?’, vroeg ik enigszins twijfelend. ‘Nee, nog niet, maar ze kan elk ogenblik binnenkomen.’ Frank kende haar. Ze bestond daadwerkelijk. Terwijl ik genoot van de terugkeer naar de realiteit, kwam Natalie achter me naar binnen. ‘Goedemorgen, Steve.’ Ik schrok, keerde me om en keek haar in de ogen. ‘Dag Natalie,’ fluisterde ik. Ik gaf haar een zoen. Frank Pawney floot. Tijdens de lunch zat ik bij haar in het secretariaat. We praatten over allerlei onbenulligheden en lachten. Net toen ik haar wilde vertellen over de droom, keek ze op. ‘Steve, ik heb vannacht waanzinnig gedroomd.’ Ik voelde me niet al te gemakkelijk.
[13]
‘Ik ook... toevallig. Waarover ging je droom?’ Ze zette zich schrap en begon me te verbazen. ‘Wel, ik droomde dat ik vanmorgen kwam werken en naar je vroeg. Maar je was er niet. Je was verdwenen. Frank had nog nooit van je gehoord. Het leek vreselijk echt. En toen gebeurden...’ ‘...er allerlei rare en onverklaarbare zaken’, ging ik verder, ‘De aarde verdween, is het niet?’ Natalie keek me angstig aan. ‘Ik heb net hetzelfde gedroomd. Jij was spoorloos. Hoe is het mogelijk dat twee mensen hetzelfde kunnen dromen? Wellicht is er toch wat vreemds aan de hand.’ Mijn stem doofde uit in summier gefluister. Ik voelde me helemaal niet meer zeker. ‘Ik heb ooit wel eens iets gelezen over parallelle werelden. Maar voor zover ik weet kan je niet in zo’n ander universum terechtkomen. Als je het mij vraagt is een groot experiment aan het mislukken. En dat experiment is de Aarde.’ Ik had mijn zin nog maar net afgemaakt toen het buiten donker werd. Er was helemaal geen zonsverduistering voorspeld. Haast onmiddellijk hoorden we wagens botsen en drong luid geschreeuw het gebouw in. Buiten liep heel wat mis. Ik keek naar Natalie. ‘Ik ben bang, Steve.’ ‘Ik niet minder, Nat.’ Ze greep mijn hand. We stonden op en wandelden naar het raam. De sterren schitterden. Ik kon het niet laten te grijnzen. De straten werden ingepalmd door wanorde. De straatverlichting werkte niet meer. De gebeurtenissen werden met de minuut absurder. Ik sloot de ogen en luisterde naar de chaos.
Postlude Natalie hield mijn arm vast. De bizarre nacht duurde nu reeds vier weken onophoudelijk. De zon was verdwenen. De toestand werd elke dag gevaarlijker. Mensen begonnen gek te worden, er ontstonden rellen, de hysterie werd ten top gedreven. De wereld zonk in een duistere poel. Ik zat samen met haar in het stadspark op een vuile bank. De duisternis werd bijgestaan door de rook van honderden explosies in de stad. Je kon nauwelijks wat onderscheiden. Mijn kleren waren gescheurd en smerig. Soms trok de rook even op en staarde ik naar de vele sterren, die de hemel nu reeds een tijdje onafgebroken sierden. Plots verdwenen enkele sterren. Ik keek naar een ander deel van de hemel en zag opnieuw een tiental sterren wegschimmen. Ik stootte tegen Natalies arm. Ze was even in slaap gedommeld en schrok wakker. ‘Kijk omhoog,’ zei ik, ‘De sterren verdwijnen!’ Ik was nog maar net uitgesproken toen de laatste sterren aan het hemelgewelf uitdoofden. Een duivels gekraak maakte zich meester van het luchtruim. Mijn oren begonnen pijn te doen door een plotse enorme druk. Ik dacht dat ik op elk moment kon
[14]
worden samengeperst. We keken omhoog en namen een helle blauwe streep in de lucht waar, heel hoog. De druk en het lawaai maakten me haast krankzinnig. De blauwe regenboog werd steeds breder, net alsof de hemel openschoof. Dat was ook precies wat gebeurde. Ik kon nu duidelijk de contouren van een enorme koepel onderscheiden. Wat daarachter stak was onduidelijk. Ik werd verblind door het sterke pulserende licht. Natalie hield me stevig vast en begon te huilen. Het gekraak hield op. De koepel gleed niet verder open. Ongeveer de helft van de zichtbare hemel was verdwenen of beter, opzij geschoven. Het blauwe licht nam af en transformeerde in een dansende, lichtrode gloed. Een flauwe schemering viel over de aarde. Je hoorde geen explosies meer. Een eigenaardige stilte was neergedaald over de stad. Wat stak achter de koepel? Het idee van de ruimte en alle hemellichamen hield geen stand meer. Iemand of iets had ons belogen en liet ons nu de schokkende waarheid aanschouwen, gewild of ongewild. ‘Is dit het einde, Nat? Is dit het einde?’ Een traan rolde langs mijn wang. ‘Ik weet het... niet,’ snikte ze. Het was net alsof er wolken ontstonden in de gloed, dreigende rode wolken. ‘Natalie, ik hou van je,’ zei ik spontaan. Ik zoende haar. ‘Ik hou ook van je, Steve.’ We omhelsden elkaar. In de rode schemering en doorheen de rook, die begon op te trekken, zag ik plots de omtrek van een mens, vaag als een schaduw. Ik merkte dat het een vrouw was aan haar manier van lopen. Ik liet Natalie los. ‘Blijf even hier. Ik denk dat iemand ons in de gaten heeft.’ Ik zag de vrouw nog net achter een boom duiken. Ik sloop tot bij de afgestorven boom en greep haar. Ze was sterk en spartelde tegen, begon te stampen. Uiteindelijk lukte het me haar te bedwingen. Ze lag met haar rug op de grond. ‘Nu heb ik je te pakken!’ Ik lachte en trok een met modder besmeurde, smerige muts weg. Verstijfd staarde ik naar een gezicht dat ik in elf jaar niet meer had gezien en zachtjes, doch met een ingehouden hevige spanning, fluisterde ik: ‘Hilde!’
Postlude bis Georges Marchal plantte zijn spade in de harde aarde. Rosy, nu reeds vijftig jaar lang zijn vrouw, kwam uit de keuken en wandelde naar haar man in de tuin. ‘Het is mooi weer vandaag, Georges.’ Georges knikte instemmend en veegde wat zweet van zijn voorhoofd. Hij leunde op de spade en staarde naar de helblauwe lucht. ‘Het wordt een mooie zomer, Rosy. Daar kan je van op aan.’ Rosy wandelde naar haar rozentuintje en bekeek de verschillende soorten en varianten. Rozen waren haar hobby. Het paste bij haar naam. Rosy’s rozen zeiden haar kleinkinderen voortdurend.
[15]
Plots liet ze een klein kreetje horen. George keek op. ‘Is er wat, Rosy?’ ‘Jazeker, George. Kom ‘ns hier.’ George legde de spade neer en ging traag naar zijn vrouw. Zijn oude benen wilden niet zo goed meer mee. Rosy greep zijn hand en kuste haar man. Ze hield nog steeds evenveel van hem. Hetzelfde gold voor Georges. Ze vormden het perfecte paar. Rosy wees met haar vinger naar een van de bloemen. Georges moest even dichterbij komen om te zien wat ze bedoelde. Een knopje was opengesprongen. Een nieuwe roos zou weldra bloeien en haar intense schoonheid opvoeren. Georges was blij voor Rosy, die met glinsterende ogen naar de nieuwe bloem keek. ‘Kom,’ zei ze, ‘het eten is klaar.’ Georges streek door zijn grijze haren en knikte. Samen gingen ze naar binnen.
[16]