EXAMENPROGRAMMA Diplomalijn(en) Diploma('s)
Examen Niveau Versie Geldig vanaf Vastgesteld op Vastgesteld door Bijzonderheden
Secretarieel & Talen Communicatie & Management Praktijkdiploma Directiesecretaresse Management Assistent Communicatie & Management 4 (vergelijkbaar met mbo 4) 3.0 1-01-16 1-03-15 Projectleiding VSNO Nederlandse Associatie voor Examinering n.v.t.
Pagina 1
Eind- en toetstermen *) = Zie toelichting K = Kennisvragen B = Begripsvragen T = Toepassingsvragen A = Analysevragen PR Definitie 1 De kandidaat kan het begrip pr beschrijven. 1.1 Publieksgroepen (intern / extern) 2 De kandidaat kan verschillende publieksgroepen onderscheiden. 2.1 Perscontacten (persbericht, interview etc.) 3 De kandidaat kan mogelijke perscontacten benoemen. 3.1 De kandidaat kan uitleggen welk perscontact in welke situatie gebruikt 3.2 wordt. De kandidaat kan de media voor de perscontacten benoemen. 3.3 Voorlichting, propaganda, publiciteit en reclame 4 De kandidaat kan de begrippen voorlichting, propaganda, publiciteit en 4.2 reclame typeren. Huisstijl 5 De kandidaat kan onderdelen van een huisstijl benoemen. 5.1 Netwerken 6 De kandidaat kan voorbeelden van netwerken aangeven. 6.1 Doelstellingen 7 De kandidaat kan doelstellingen van pr beschrijven. 7.1 Imago / identiteit 8 8.1 De kandidaat kan het verschil tussen imago en identiteit beschrijven. Relatiegeschenken 9 De kandidaat kan redenen voor het gebruik van relatiegeschenken 9.1 benoemen. De kandidaat kan in een concrete situatie voorbeelden van categorieën 9.2 relatiegeschenken noemen. Marketing Marketingcommunicatie 10 De kandidaat kan het begrip marketingcommunicatie beschrijven. 10.1 De kandidaat kan principes van marketingcommunicatie met 10.2 voorbeelden illustreren. E-commerce 11 De kandidaat kan het begrip e-commerce beschrijven. 11.1 11.2 De kandidaat kan het begrip e-commerce met voorbeelden illustreren. Marketing p’s 12 De kandidaat kan de marketingmix beschrijven. 12.1 De kandidaat kan de marketing-p’s met voorbeelden illustreren. 12.2 Bedrijfscommunicatie Interne en externe communicatie 13 De kandidaat kan het begrip communicatie beschrijven. 13.1 De kandidaat kan de begrippen interne en externe communicatie met 13.2 voorbeelden uitleggen. Verbale en non-verbale communicatie 14 De kandidaat kan verbale en non-verbale communicatie typeren 14.1 15 Mondelinge en schriftelijke communicatie 15.1 De kandidaat kan mondelinge en schriftelijke communicatie typeren. 15.2 16
17
K x K K x
Communicatie Management
T
A
B x B
T
A
T
A
B x
T
A
B x B x B x B x B
T
A
T
A
T
A
T
A
T
A
T
A
T
A
T
A
T
A
T
A
T
A
T
A
T
A
x x K
K K K K K x
x
K x
B x
K x
B x
K x
B x
K x
B x
K K
De kandidaat kan de voor- en nadelen van mondelinge en schriftelijke communicatie beschrijven.
Digitale vormen van communicatie (website, e-mail en vormen van social media): De kandidaat kan met voorbeelden de verschillende digitale 16.1 communicatievormen illustreren. Contentbeheer De kandidaat kan het begrip content beschrijven. 17.1
B
B x B x x
K
B x
K x
B
Pagina 2
*) = Zie toelichting K = Kennisvragen B = Begripsvragen T = Toepassingsvragen A = Analysevragen De kandidaat kan de kenmerken van goed contentbeheer met 17.2 voorbeelden toelichten. 18 Schrijven voor internet / intranet De kandidaat kan de kenmerken van websiteschrijven benoemen 18.1 19 Telefoneren De kandidaat kan de eisen benoemen waaraan iedere telefonist(e) moet 19.1 voldoen. De kandidaat kan telefoonergernissen benoemen. 19.2 20 Rapporteren De kandidaat kan de kenmerken van een rapport beschrijven. 20.1 20.2 De kandidaat kan van een aangeleverde tekst een samenvatting maken. De kandidaat kan in een aangeleverde tekst hoofd- en bijzaken 20.3 onderscheiden. De kandidaat kan de aspecten eenvoud, structuur, beknoptheid en 20.4 aantrekkelijkheid in een tekst toepassen 21 Jaarverslag De kandidaat kan het begrip jaarverslag beschrijven. 21.1 Management en organisatie 22 Doel organisatie De kandidaat kan het begrip organisatie beschrijven. 22.1 22.2 De kandidaat kan de doelstellingen van een organisatie beschrijven. De kandidaat kan de hoofddoelstelling en subdoelstellingen van een 22.3 organisatie beschrijven. 23 Organisatievormen De kandidaat kan de begrippen lijnorganisatie en lijn-staforganisatie 23.1 beschrijven. 24 Profit- en een non-profit De kandidaat kan het verschil tussen een profit- en een non24.1 profitorganisatie met voorbeelden illustreren. 25 Formele en informele organisaties of organisatieonderdelen De kandidaat kan het verschil tussen formele en informele organisaties 25.1 of organisatieonderdelen met voorbeelden illustreren. 26 Managementstijlen 26.1 De kandidaat kan de managementstijlen met voorbeelden toelichten. 27 Functiebouwwerk De kandidaat kan het begrip functiebouwwerk beschrijven. 27.1 27.2 De kandidaat kan het begrip functieprofiel met een voorbeeld toelichten. 28 Fasen in de organisatieontwikkeling De kandidaat kan vier fasen in de organisatieontwikkeling typeren. 28.1 29 Organisaties in maatschappelijke context De kandidaat kan in een concrete situatie aspecten van maatschappelijk 29.1 verantwoord/duurzaam ondernemen benoemen Projectmatig werken / evenementenorganisatie 30 Plannen en uitvoeren projecten De kandidaat kan de belangrijkste principes van (project)planning 30.1 benoemen. De kandidaat kan (in het kader van een project) prioriteiten stellen. 30.2 De kandidaat kan een tijdpad opstellen voor de voorbereiding en 30.3 uitvoering van een project. De kandidaat kan (voor de diverse fasen van een project) streefdata en 30.4 deadlines vaststellen en bewaken. De kandidaat kan een globale werkplanning uitwerken tot een 30.5 werkschema en/of een lijst van individueel of in groepsverband uit te voeren werkzaamheden. 31 Evenementen organiseren
Communicatie Management
x K K x x K x
B x B
T
A
T
A
B
T
A
x x x K x
B
T
A
K x
B
T
A
x x K x
B
T
A
K
B x
T
A
K
B x
T
A
K
B x B
T
A
T
A
B x B x
T
A
T
A
B
T
A
K x
x K K
K x
x x x x
K
B
T
A
Pagina 3
*) = Zie toelichting K = Kennisvragen B = Begripsvragen T = Toepassingsvragen A = Analysevragen De kandidaat kan soorten evenementen benoemen. 31.1 32 Budgetteren K De kandidaat kan de eisen formuleren waaraan een offerte voor een 32.1 x evenement moet voldoen. 33 Realisatie / concretisering K De kandidaat kan de voorbereidingen voor en de uitvoering van een 33.1 (omvangrijke) zakelijke bijeenkomst coördineren. De kandidaat kan een draaiboek maken voor een (omvangrijke) 33.2 zakelijke bijeenkomst. 33.3 De kandidaat kan voorafgaande aan het evenement de eisen formuleren waaraan accommodaties en faciliteiten moeten voldoen. De kandidaat kan waar nodig contacten onderhouden met derden met 33.4 betrekking tot catering en entertainment. 34 Evaluatie K De kandidaat kan deelnemers voorzien van informatie na afloop van het 34.1 evenement.
Communicatie Management
x B
B
T
A
T x
A
x x x B x
T
A
Pagina 4
Diplomalijn(en) Diploma('s)
TOETSMATRIJS Secretarieel & Talen Communicatie & Management Praktijkdiploma Directiesecretaresse Management Assistent
Examen Versie Geldig vanaf Toetsvorm Toetsduur Totaal aantal vragen Geslaagd bij Toegestane hulpmiddelen
Eindterm
Toetsterm(en)
1 t/m 9
1.1, 3.1, 3.3, 9.1 2.1, 3.2, 4.2, 5.1, 6.1, 7.1, 8.1, 9.2 10.1, 11.1, 12.1 10.2, 11.2, 12.2 13.1, 17.1, 19.1, 19.2, 20.1, 21.1 13.2, 14.1, 15.1, 15.2, 16.1, 17.2, 18.1 20.2, 20.3, 20.4 22.1, 23.1, 27.1 22.2, 22.3, 24.1, 25.1, 26.1, 27.2, 28.1, 29.1 30.1, 32.1 31.1, 33.3, 34.1 30.2, 30.3, 30.4, 30.5, 33.1, 33.2, 33.4
1 t/m 9 10 t/m 12 10 t/m 12 13 t/m 21 13 t/m 21 13 t/m 21 22 t/m 29 22 t/m 29 30 t/m 34 30 t/m 34 30 t/m 34
Communicatie & Management 3.0 1-01-16 online 2 uur (120 minuten) 22 60% woordenboek woordenlijst Nederlandse Taal rekenmachine
%age %age Vraagsoort pnt pnt min max 3 4 Gesloten vragen
K
7 Gesloten vragen
3 6
4 Gesloten vragen 7 Gesloten vragen
x
6
7 Gesloten vragen
x
9
10 Gesloten vragen
30 3
31 Open vragen 4 Gesloten vragen
9
10 Gesloten vragen
3 3
4 Gesloten vragen 4 Gesloten vragen
x x
x x x x x x
19 Open vragen
Verdeling beheersingsniveaus in percentage van het aantal punten:
T
x
6
18
B
x K 23%
B
T
A
38% 50%
De verdeling in punten en beheersingsniveau kan 5% afwijken van de opgegeven waarden. *) Iemand met x% van het totaal aantal te behalen punten is niet geslaagd. **) Een open vraag is een vraag waarbij een kandidaat zelf een antwoord moet formuleren. Bij van eendoor gesloten vraag maakt een kandidaat een keuze uit gegeven opties. Een voorbeeld de Associatie gebruikte vraagsoorten is te vinden via onderstaande link: http://www.toetscentra.nl/demoexamens.php?orgid=associatie
Pagina 5