BASISOPLEIDING VRIJWILLIGE MOLENAAR Exameneisen
Hoofdstuk 20C blz. 1 April 2008
EXAMENEISEN VOOR HET EXAMEN "VRIJWILLIG MOLENAAR" Volgens deze richtlijnen worden landelijk de examens door de examencommissie van de vereniging " De Hollandsche Molen" afgenomen. Bij het examineren wordt rekening gehouden met de regio waar men doorgaans als vrijwillig molenaar vertoeft en zijn opleiding heeft genoten. Tevens wordt rekening gehouden met het molentype waarmee men gedurende de opleiding de meeste ervaring heeft opgedaan.
Het feit, dat de omschrijving van de praktische vaardigheden " Deel I " aanzienlijk korter is, dan die van de theoretische kennis " Deel II", houdt niet in dat bij het examen de nadruk meer zou liggen op de theorie dan op de praktijk. De vereiste theoretische kennis laat zich nu eenmaal gemakkelijker uitvoerig beschrijven dan de vereiste praktische vaardigheden. Bovendien is de indeling "Praktijk-Theorie" misleidend. Veel van wat onder "Theoretische kennis" staat omschreven, is eigenlijk praktijk. Immers, het is nu eenmaal onmogelijk om er tijdens een examen even voor te zorgen dat de vang gaat slepen, of dat de hals van de bovenas warmloopt. Dat zijn natuurlijk echte praktijksituaties, en de reacties van de kandidaat daarop zouden het resultaat van het praktijkgedeelte van het examen moeten vormen. Om toch te onderzoeken of de kandidaat in dergelijke situaties op de juiste wijze zou reageren, worden vragen gesteld in de trant van: "Als de vang nu eens zou slepen, wat zou u dan doen", of "als er nu eens dit of dat zou gebeuren, wat doet u dan ? " Ten onrechte spreken velen dan opeens van "Theorie"! Alles wat men dienaangaande moet weten, staat ook in deze exameneisen onder het hoofdstuk "Theoretische kennis". Maar in wezen betreft het "Theoretische praktijk" of Praktische theorie"!
© 2005 Het Gilde van Vrijwillige Molenaars
BASISOPLEIDING VRIJWILLIGE MOLENAAR
Hoofdstuk 20C blz. 2 April 2008
Exameneisen
DEEL I PRAKTISCHE VAARDIGHEDEN. 1.
De belangrijkste controles kunnen uitvoeren aan een molen, die lange tijd (b.v. 1 jaar) niet heeft gedraaid.
2.
Een in rust staande windmolen kunnen gereedmaken voor het op de wind kruien, rekening houdend met die maatregelen die bij diverse typen molens vooraf genomen dienen te worden.
3.
Zonder hulp een molen op de wind kunnen kruien, nadat de windrichting op de juiste wijze bepaald is.
4.
De molen gereed kunnen maken voor het laten draaien van het gevlucht inclusief de overige delen van het gaandewerk, die niet "uit het werk" te zetten zijn. De juiste maatregelen kunnen nemen alvorens men de vang licht, waaronder de maatregelen ten behoeve van de veiligheid van de molenaar(s) zelf en die van derden.
5.
Alle handelingen met molenzeilen zonder hulp in een vlot tempo kunnen uitvoeren, b.v.: voorleggen, klampen, zwichten, zeil bijleggen of met grote spoed (ook bij harde wind) wegnemen van de zeilen.
6.
Zonder hulp, en onder alle omstandigheden en windsterkten, de vang op de juiste wijze kunnen bedienen. Op de juiste wijze pal (en indien nodig), kneppel of trekvang kunnen bedienen. De taal der molenwieken kennen en de molen in die standen kunnen zetten.
7.
Zelfstandig kunnen beslissen welke zeilvoering de molen kan hebben gelet op de windsnelheid, de belasting van de molen en de te verwachten weersituatie. Indien aanwezig, het remklepmechanisme van het gevlucht kunnen bedienen en instellen.
8.
Kunnen optreden als molenaar op een willekeurige, onbelast draaiende molen, omvattende: a. Het luisteren naar en begrijpen van de geluiden als de molen gaat draaien. b. Het verrichten van de nodige bedrijfscontroles en het opsporen van gebreken. Zonodig het afstellen van de vang, de diverse lageringen van assen en spillen en het controleren en het vastzetten van wiggen en kammen. (Uitgezonderd hiervan zijn de roe- en bovenwielwiggen, de bovenas- en wateraslagers.) c. Aangeven welke werkzaamheden men zelf kan verrichten en wat molenmakers werk is. d. Het smeren met de juiste smeermiddelen van alle daartoe in aanmerking komende onderdelen (o.a. assen, kruiwerk en kammen.) e. Het nemen van de juiste maatregelen bij zeilslag. f. Het op de juiste wijze omschrijven van zich aftekenende veranderingen in het weer. g. Het treffen van de juiste maatregelen indien storm, onweer of ijzel verwacht wordt, of zich voordoet.
9.
Als molenaar van een in bedrijf zijnde poldermolen op de hoogte zijn van: a. Het zomer- en winterpeil. b. De noodzaak van het schoonhouden het krooshek. c. De noodzaak van het controleren van de wachtdeur op het teruglopen van water na het malen. d. Hoe te handelen bij het in bedrijf stellen van een poldermolen na een vorstperiode.
© 2005 Het Gilde van Vrijwillige Molenaars
BASISOPLEIDING VRIJWILLIGE MOLENAAR Exameneisen
Hoofdstuk 20C blz. 3 April 2008
10. De molen in rust kunnen zetten en alle maatregelen kunnen treffen (roeketting, stormbeveiligingen, bliksemafleider enz.) voor het onbeheerd achterlaten van de molen, zowel voor kortere als voor langere tijd. 11. Zonder hulp een molenzeil kunnen afnemen en kunnen ophangen. 12. Zonder hulp de bevestiging van een molenzeil op het hekwerk kunnen wijzigen, in het geval van plooien, te hoog of te laag hangen. 13. Enige vaardigheid bezitten in het werken met eenvoudig handgereedschap, touw, zeil, hout, verf enz., waaronder in ieder geval: a. Een nieuw onderhoektouw aan een molenzeil kunnen splitsen. b. Een takeling kunnen aanbrengen. c. De meest gebruikelijke steken kunnen leggen in het touwwerk, zoals de mastworp, de platte knoop, twee halve steken, de schootsteek en de dubbele schootsteek. Opmerking : Sommige werkzaamheden, zoals het ophangen van een zeil, het afstellen van de vang en schiemanswerk, zijn te tijdrovend om tijdens een examen te laten uitvoeren. In deze gevallen moet de kandidaat, gesteund door zijn ervaringen tijdens de opleiding, wel precies kunnen aangeven hoe een en ander in de praktijk gebeurt.
© 2005 Het Gilde van Vrijwillige Molenaars
BASISOPLEIDING VRIJWILLIGE MOLENAAR
Hoofdstuk 20C blz. 4 April 2008
Exameneisen
DEEL II THEORETISCHE KENNIS. 1.
Kennis van het weer a.
b. c. d. e. f.
g.
2.
Zaken van belang voor de veiligheid. a.
b.
c.
3.
In het kort kunnen aangeven op welke manieren de molenaar zich een oordeel kan vormen over de ontwikkeling van het weer op korte termijn. De voor de molenaar belangrijke eigenschappen kunnen noemen van de winden uit de acht hoofdwindstreken. De betekenis en de gevolgen van ruimen en krimpen van de wind kennen. De verschijnselen kunnen noemen die duiden op naderend onweer, storm, ijzel, enz. Ruwweg de windsnelheden kunnen noemen, behorende bij de cijfers van de schaal van Beaufort. In het kort kunnen vertellen wat depressies zijn en over de koers die zij in onze streken doorgaans volgen. Tevens iets kunnen vertellen over de verschijnselen, die zich bij het passeren van depressies en fronten voordoen. Aan de hand van de barometerstanden, windrichting, windkracht, bewolking enz., in het kort kunnen vertellen wat er gebeurt als een depressie, noordelijk, zuidelijk, of centraal over ons land trekt.
Het kunnen noemen van zaken die van belang zijn voor: de veiligheid in en om de molen in het algemeen. het veilig werken met en in de molen. de veiligheid in de kap. de veiligheid bij het gevlucht. de veiligheid bij het verkruien. de veiligheid bij molens in gebruik als woning. de veiligheid t.a.v. bezoekers. het dragen van veilige kleding Voorkomen en bestrijden van brand en weten hoe men het ontstaan van brand in een molen voorkomt en indien het zich toch voordoet, weten welke maatregelen men dan moet treffen. Bekend zijn met enkele vormen van verzekeringen, in het bijzonder het vereist zijn van een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid en de eisen die daaraan worden gesteld.
Algemene kennis. a.
© 2005 Het Gilde van Vrijwillige Molenaars
Iets kunnen vertellen over molenbehoud: Wat wordt in ons land gedaan aan het behoud van de nog resterende molens en hun biotoop en wat is de rol van de vrijwillig molenaar daarbij. Verantwoordelijkheden, subsidie mogelijkheden, enz. De doelstellingen en werkwijze van de volgende organisaties op molengebied: “Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM)” "De Hollandsche Molen" : vereniging tot behoud van molens in Nederland. Vereniging "Ambachtelijk Korenmolenaars Gilde" Overige, zoals: provinciale, plaatselijke en/of regionale instellingen.
BASISOPLEIDING VRIJWILLIGE MOLENAAR Exameneisen
b.
4.
Hoofdstuk 20C blz. 5 April 2008
Molentypen en de historische ontwikkeling. Het kennen van de begrippen watermolen, windmolen en rosmolen. Het kunnen indelen van molens naar type en functie. Het kunnen noemen van de belangrijkste kenmerken van de verschillende, in ons land voorkomende soorten.
Kennis van eenvoudige werktuigkunde Iets weten over diverse soorten gaande werken, overbrengverhoudingen, met krachten en richting, toerentallen enz.
5.
Kennis van materialen Kunnen herkennen van de belangrijkste in de molenbouw toegepaste houtsoorten. Tevens iets kunnen vertellen over de voornaamste eigenschappen en toepassingen. Kunnen vertellen waarom men rekening dient te houden met het feit dat de bovenas vervaardigd is van gietijzer. Het kunnen herkennen van de diverse benodigde smeermiddelen. Het kunnen noemen van de toepassing, met eventueel de voor- en nadelen. Iets kunnen vertellen over conserveringsmiddelen voor hout, metalen, zeilen, enz. en over een onderhouds- en inspectieschema. Kunnen vertellen welke maten nodig zijn voor het bestellen van molenzeilen en iets over de kwaliteiten en soorten zeildoek.
© 2005 Het Gilde van Vrijwillige Molenaars
BASISOPLEIDING VRIJWILLIGE MOLENAAR
Hoofdstuk 20C blz. 6 April 2008
Exameneisen
DEEL III KENNIS VAN DE CONSTRUCTIE EN WERKING VAN DE WINDMOLEN 1. Het staandewerk, de bovenkruier. a.
Het achtkant. De belangrijkste onderdelen kunnen noemen van romp en hun functie.
b.
Het zeskant. De belangrijkste voor- en nadelen van het zeskant kunnen noemen in vergelijking met het achtkant.
c.
De ronde gemetselde molen. De belangrijkste voor- en nadelen kunnen noemen in vergelijking met de houten achtkante molen.
d.
De kap. De onderdelen van de kap kunnen noemen, met omschrijving van hun functie. Van de verstelbare onderdelen, kunnen aangeven op welke wijze en waarom die verstelbaar zijn.
e.
Het kruiwerk. Het kunnen beschrijven van het grondbeginsel van resp. binnen- en buitenkruiing, het noemen van de voor- en nadelen van deze systemen. Het onderscheid kennen tussen de gebruikte kruisystemen onderaan de staartbalk of trap en de belangrijkste onderdelen kunnen noemen. Enig begrip tonen van de grootte en richting van de krachten die op de staart inwerken bij het verkruien van een molen en weten wat de minst ongunstige stand van de kruiketting is en om welke reden de stellingmolen in dit opzicht in het nadeel is ten opzichte van een grondzeiler. Kunnen verklaren waarom krui- en bezetketting zodanig vastgezet dienen te worden dat de molen klaar staat voor ruimend kruien. Het verschijnsel zelfkruiing kunnen verklaren en weten waarom het verkruien van een draaiende molen - behalve in aller-uiterste noodzaak - moet worden nagelaten. Het kunnen beschrijven van de verschillende soorten kruiwerken. Tevens kunnen aangeven wat de voor- en nadelen zijn van de diverse kruiwerken. Het kunnen noemen van de diverse toegepaste materialen. Enige, veel voorkomende oorzaken kunnen noemen van zwaar kruien met daarbij de te treffen maatregelen om hier verandering in te kunnen aanbrengen.
f.
De stelling. Het doel van de stelling kunnen beschrijven. De onderdelen kunnen noemen met hun functie. Het kunnen beschrijven van enkele stellingvormen en de streken van ons land waar ze voorkomen. Weten waarmee rekening gehouden dient te worden bij het kruien en het vastzetten van een stellingmolen. Iets kunnen vertellen over het onderhoud van de stelling.
© 2005 Het Gilde van Vrijwillige Molenaars
BASISOPLEIDING VRIJWILLIGE MOLENAAR Exameneisen
2.
Hoofdstuk 20C blz. 7 April 2008
Het staandewerk per type molen.
De standerdmolen. a. De voet. De hoofdonderdelen kunnen noemen met hun functie b. De kast. De hoofdonderdelen kunnen noemen met hun functie - Kunnen aangeven hoe in beginsel de ophanging van de kast op en over de standerd is uitgevoerd. c. De staart. Constructies kunnen omschrijven. d. Het kruiwerk. Kunnen aangeven hoe de standerdmolen wordt gekruid en waarmee. Iets kunnen vertellen over een bekende oorzaak van zwaar kruien. Het kunnen beschrijven van de wijze van smeren. De wipmolen. a. De ondertoren. De constructie kunnen beschrijven, en de hoofdonderdelen kunnen noemen. De wijze kennen waarop de koker in de toren wordt vastgezet en gedragen. De zetels kunnen noemen en beschrijven en hoe het bovenhuis hierop rust en draait. b. Het bovenhuis. De hoofdonderdelen van het bovenhuis kunnen noemen met hun functie. c. De staart. De constructie kunnen beschrijven met de functie van de belangrijkste delen. d. Het kruiwerk. Kunnen aangeven hoe en waarmee de wipmolen wordt verkruid. Iets kunnen vertellen over de mogelijke oorzaken van zwaar kruien. De wijze van smeren en waar nodig, kunnen beschrijven. De spinnekop. De constructie. Globaal de constructie kunnen beschrijven en de karakteristieke kenmerken kunnen aangeven. De achtkante boerenmolen (Fr. "möunts"). De constructie. Globaal de constructie kunnen beschrijven en de karakteristieke kenmerken kunnen aangeven. De weidemolen. De constructie. Globaal de constructie kunnen beschrijven en de karakteristieke kenmerken kunnen aangeven. Het principe van het wateropvoerwerktuig kunnen beschrijven. De (t)jasker. De constructie. Het grondprincipe van de constructie kunnen beschrijven van de twee typen, hun wijze van kruiing en de water toe- en afvoer. De paltrok. De constructie. De voornaamste onderdelen en hun functie kunnen noemen. Kunnen beschrijven hoe het gewicht van de molenromp wordt gedragen. Kunnen beschrijven hoe het kruiwerk is uitgevoerd. Globaal het zaagwerk kunnen beschrijven.
© 2005 Het Gilde van Vrijwillige Molenaars
BASISOPLEIDING VRIJWILLIGE MOLENAAR
Hoofdstuk 20C blz. 8 April 2008
Exameneisen
3. Het gaande werk. Bovenas met lagering a. De bovenas. De uitvoering van de diverse bovenassen kunnen beschrijven en de namen van de verschillende delen van de assen kunnen noemen. b. Het halslager. De oplegging van de bovenas in het halslager kunnen beschrijven met de opstelling van het lager in de molen. Verschillende typen halslagers kunnen noemen met hun voor- en nadelen. Mogelijke oorzaken van warmlopen van het halslager kunnen noemen met de in zo'n geval te treffen maatregelen. Constructies kunnen beschrijven, die het naar binnen lopen van water langs de bovenas en langs het halslager moet voorkomen. c. Het penlager. Verschillende constructies kunnen beschrijven voor het opvangen van de achterwaarts gerichte druk van de draaiende bovenas, met de wijze waarop de smering wordt verzorgd. De mogelijke oorzaken van warmlopen kunnen noemen, met de in zo 'n geval te treffen maatregelen. Kunnen aangeven om welke redenen het penlager in zowel de langs- als de dwarsrichting t.o.v. de bovenas verstelbaar dient te zijn. Globaal de gewichtsverdeling van as met gevlucht op hals- en penlager kunnen aangeven.
Het gevlucht a. De roeden. Een beschrijving kunnen geven van enkele soorten - Het begrip porring kennen en het verschil kunnen vertellen tussen een binnen- en een buitenroe. De term wanwichtig kunnen verklaren. Kunnen aangeven hoe de roeden in de askop worden vastgezet en geborgd tegen doorschieten. De onderdelen kunnen noemen die daarbij gebruikt worden. De term "roeden doorhalen" kennen, met de redenen waarom dit regelmatig dient te gebeuren. Weten waarop men moet letten indien nieuwe roeden gestoken en opgehekt zijn. Iets kunnen vertellen over de voorkeur voor een bepaalde stand van het gevlucht bij stilstand van de molen met de redenen waarom deze voor verschillende soorten roeden anders kan zijn. b. De Oudhollandse ophekking. De constructie kunnen beschrijven en kunnen aangeven wat er verstaan wordt onder de begrippen schootdiepte en zeeg. Een beschrijving kunnen geven van het molenzeil, met de benaming van alle delen ervan met hun functie, de gebruikte materialen en de bescherming ervan tegen de inwerking van weer en wind. De zwichtmogelijkheden voor het voeren van een molenzeil kunnen beschrijven, de regels kunnen noemen voor de verdeling van het te voeren zeiloppervlak over de vier enden. Het verschijnsel zeilslag kunnen beschrijven, op eenvoudige wijze kunnen aangeven onder welke omstandigheden zeilslag kan ontstaan, de maatregelen kunnen noemen voor het opheffen ervan.
© 2005 Het Gilde van Vrijwillige Molenaars
BASISOPLEIDING VRIJWILLIGE MOLENAAR Exameneisen
Hoofdstuk 20C blz. 9 April 2008
c. Wiekverbeteringen. Iets kunnen vertellen over de in ons land toegepaste wieksystemen en de meest belangrijke kunnen beschrijven. Iets kunnen vertellen over wat men beoogt met de wiekverbeteringen (veiligheid en/of rendement). De vang. a. De diverse uitvoeringen. het kunnen noemen en beschrijven van de verschillen- de voorkomende systemen. Van ieder systeem de onderdelen kunnen noemen met hun functie. De voor ieder systeem karakteristieke eigenschappen kunnen noemen met de voor- en nadelen. De streken van ons land kunnen noemen waar men bepaalde systemen kan aantreffen. De materialen kunnen noemen, die worden gebruikt voor de vangstukken en hoe die aangrijpen op het bovenwiel en hun invloed op het gedrag van de vang. b. De verschillende onderdelen van de vang. Van de vangbalk een aantal verschillende uitvoeringen kunnen beschrijven voor het voorste ophangpunt van de vangbalk met voor- en nadelen. Drie verschillende constructies kunnen beschrijven voor de ophanging van de gelichte vangbalk en hun voor- en nadelen. c. De bedieningsinrichting van de vang. De inrichting en werking kunnen beschrijven van de bediening resp. met wip- of vangstok, binnenwipstok, evenaar en met vangtrommel. De molentypen kunnen noemen, waar elk van de mogelijkheden toepassing vindt, met voor- en nadelen. d. Inspectie en afstelling. Een drietal bekende oorzaken kunnen noemen van het aanlopen van de vang, met de in die gevallen te nemen maatregelen (afstellen). Enkele bekende oorzaken kunnen noemen waardoor de bewegingsvrijheid van de vangbalk en/of van de bedieningsinrichting van de vang op ontoelaatbare wijze kan worden beperkt. De gang van zaken bij het versteken van de vangbalk kunnen beschrijven. e. Beveiligingen. De maatregelen kennen tegen ongewenst draaien of laten draaien van de in rust staande molen. Het kunnen noemen van de bekende beveiligingen: een aantal tegen vooruit draaien, een aantal tegen achteruit draaien en een aantal tegen naar voren schuiven en dompen van het gevlucht. De inrichting, werking en bediening kunnen beschrijven van resp. pal, kneppel en trekvang. Wielen, assen, spillen en lagers. a. Het bovenwiel. De onderdelen kunnen noemen met hun functie. De wijze van bevestigen van het bovenwiel resp. op een ijzeren en op een houten as kunnen beschrijven. b. De koningsspil. - Iets kunnen vertellen over de lagering van de koningsspil onder en boven. c. Rondsel of schijflopen, lantaarnwielen. Het constructieprincipe kunnen beschrijven en de gebruikelijke toepassingen kunnen aangeven.
© 2005 Het Gilde van Vrijwillige Molenaars
BASISOPLEIDING VRIJWILLIGE MOLENAAR
Hoofdstuk 20C blz. 10 April 2008
Exameneisen Kunnen aangeven welke mogelijkheden dit type wiel biedt bij vergevorderde slijtage van de staven. De houtsoorten kunnen noemen, geschikt voor het maken van staven; tevens iets kunnen vertellen over goed op elkaar lopende houtsoorten voor staven en kammen en over hun aantal. d. Bonkelaars. De onderdelen kunnen noemen met hun functie en de gebruikte materialen, alsmede de voor- en nadelen van een bonkelaar t.o.v. een schijfloop. e. Conische wielen. Kunnen vertellen wat we verstaan onder conisch werk. Iets kunnen vertellen over voor- en nadelen van dit soort wielen t.o.v. schijflopen en bonkelaars. f. Spoorwielen. Kunnen aangeven bij welk molentype een spoorwiel voorkomt en bij welk type niet. Iets over de gebruikte houtsoorten kunnen vertellen en over de onderdelen (o.a. kammen, dammen en/of bruggen). g. Storingen en gebreken in het gaande werk. Iets kunnen vertellen over mogelijke oorzaken van sterke slijtage (vreten) van kammen en/of staven, en over de maatregelen die hiertegen genomen kunnen worden. Kunnen aangeven wat kan worden gedaan met kammen die loszitten. Kunnen aangeven wat de juiste ingrijpingsdiepte is voor kammen en staven van twee wielen. Enige oorzaken kunnen noemen van te diep of te ondiep in het werk staan van wielen met kammen en staven in een molen, met de mogelijkheid tot verbetering. 4. Afwerking en versiering. a. De bedekking van molenromp en kap. De goede eigenschappen van rietbedekking, en de beperkingen van riet als dakbedekkingsmateriaal kunnen noemen. Kunnen aangeven hoe de rietbedekking op de molens is bevestigd. Kunnen aangeven wat men verstaat onder resp. duisplanken, rietplanken, kistramen en teerdeur. b. Houten bekleding van molenromp en kap. Kunnen aangeven wat wordt verstaan onder resp. gepotdekselde (geweegde) delen - al dan niet gestreken - met rabatdelen en koud tegen elkaar sluitende delen, de toepassingen en voor- en nadelen kunnen noemen. c. Bedekkingen op houten onderschot. De bedekkingswijze met spaan (spindel of schaliën) en asfaltpapier (dakleer, rubberoïd) op eenvoudige wijze kunnen beschrijven en kunnen aangeven in welke streken van ons land deze methoden veel worden toegepast. d. Versieringen. Kunnen aangeven wat men verstaat onder termen als: baard, duiveljager, ojief, pet, makelaar, fluitgaten, klapmuts, walpunt of walpen, spin, prinsjeswerk, vlag in top, mooi of in tooi zetten en de toepassing daarvan in de eigen streek kunnen aangeven. Kunnen vertellen hoe een vlag op een molen gevoerd dient te worden.
© 2005 Het Gilde van Vrijwillige Molenaars
BASISOPLEIDING VRIJWILLIGE MOLENAAR Exameneisen 6.
Hoofdstuk 20C blz. 11 April 2008
Diverse molenfunkties.
De poldermolen. a. Diverse typen poldermolens. Een algemene beschrijving kunnen geven van alle typen poldermolens met opvoer-werktuig, zoals scheprad, vijzel en waaier en kunnen aangeven in welke streken van ons land deze typen veel voorkomen. Getrapte bemaling kunnen beschrijven en kunnen vertellen waarom dit wordt toegepast en aangeven in welke streken deze voorkomt. b. Het scheprad en de vijzel. Scheprad en vijzel kunnen beschrijven, de hoofdonderdelen kunnen noemen met hun functie en de toegepaste materialen. De inrichting en ligging van de waterlopen kunnen beschrijven. Kunnen verklaren wat men verstaat onder resp. opvoerhoogte, polderpeil, boezempeil, verhangmalen. De functie en de werking van de wachtdeur kennen. De functie van het krooshek kennen en kunnen verklaren waarom het noodzakelijk is dit onderdeel regelmatig te controleren en zonodig schoon te maken en het nut van een extra, drijvende balk kennen. De gang van zaken kunnen beschrijven bij het inlaten van water uit de boezem in de polder bij vijzel en scheprad en bij het losmaken van een vastgevroren vijzel of scheprad bij invallende dooi. Kunnen verklaren wat men verstaat onder de begrippen tasting (bij een scheprad) en vulpunt, schroefgang, spoed, vijzeldiameter en balkdiameter (bij een vijzel). Enige oorzaken en de te nemen maatregelen kunnen noemen van het aanlopen van het scheprad tussen de krimpmuren en van de vijzel in de vijzelkom. De voor- en nadelen kunnen noemen van een scheprad, dit ook t.o.v. vijzel. De nadelen kennen van een houten vijzel t.o.v. een stalen. Het begrip tonmolen kennen en de toepassing hiervan. De korenmolen. a. De diverse typen. Een algemene beschrijving kunnen geven van diverse typen korenmolens. De streken van ons land kennen waar deze typen voorkomen. b. Indeling van de korenmolen. De ligging van de zolders kunnen aangeven met de gebruikelijke benamingen voor ieder van de diverse typen korenmolens, alsmede van hun functie en inrichting. c. Het maalkoppel. Iets kunnen vertellen over de opbouw en onderdelen van een maalkoppel met stenen en toebehoren kunnen beschrijven. d. De molenstenen. De in wind- en watermolens gebruikelijke soorten molenstenen kennen zoals de blauwe stenen en kunststenen en daarvan de voor- en nadelen kunnen beschrijven. Iets kunnen vertellen over de meest voorkomende afmetingen van de molenstenen. Iets kunnen vertellen over de overbrengingen en toerentallen. e. Het scherpsel. De werking van de molenstenen op eenvoudige wijze kunnen beschrijven, kunnen aangeven welke functie het scherpsel hierbij vervult en enkele soorten scherpsels kunnen noemen.
© 2005 Het Gilde van Vrijwillige Molenaars
BASISOPLEIDING VRIJWILLIGE MOLENAAR
Hoofdstuk 20C blz. 12 April 2008
Exameneisen
f. Lagering van de loper. Iets kunnen vertellen over de bolspil, de afstelling, lagering en smering ervan. g. Steenspil, rondsel en lagering. De constructie van de steenspil kunnen beschrijven, de onderdelen kunnen noemen, met hun functie en de toegepaste materialen. Iets kunnen vertellen over de toepassing en het hut van een rondsel op een steenspil. Het kunnen beschrijven van de lagering van de steen- spil resp. met losse neut en met wervel, kunnen aangeven welke bewegingen de steenspil moet kunnen maken, met de redenen waarom. h. De rijn. Enkele typen rijnen kunnen noemen en hun werking kunnen toelichten. i. Het paard of lichtwerk. Het hefboomstelsel voor het op en neer bewegen (bijhouden en lichten) van de loper kunnen beschrijven en de werking van het geheel kunnen verklaren. Kunnen aangeven hoe deze inrichting kan worden bediend met de licht. De werking van een régulateur op eenvoudige wijze kunnen beschrijven en iets kunnen vertellen over het gebruik en het werken ermee. j. De steenkraan. Weten hoe men te werk gaat bij het openleggen van een koppel molenstenen. De werkwijze kunnen beschrijven van het wegnemen van de steenspil. k. Het luiwerk. Iets kunnen vertellen over de voorkomende soorten luiwerken, en hoe hiermede gewerkt dient te worden. Kunnen vertellen wat men verstaat onder een afschietwerk. De zaagmolen. De diverse typen. Een algemene beschrijving kunnen geven van de zes- achtkante zaagmolen en de paltrok. Op eenvoudige wijze kunnen vertellen hoe het zagen in zijn werk gaat De pelmolen. De inrichting en werkwijze. Op eenvoudige wijze kunnen aangeven wat het kenmerkende verschil is tussen een korenmolen en een pelmolen. Weten waar de pelstenen liggen en waarom. Kunnen vertellen waar het eigenlijke pellen plaatsvindt en hoe dit gebeurt. Iets kunnen vertellen over de snelheid van de stenen. De oliemolen. De inrichting en werkwijze. Een eenvoudige beschrijving kunnen geven van de inrichting van een oliemolen, met kantstenen, wentelas, heien en stampers, voor- en naslag. Op eenvoudige wijze olieslaan kunnen beschrijven. Overige industriemolens. Kunnen aangeven welke andere industriemolens nog in ons land voorkomen en enige bijzonderheden over hun inrichting kunnen noemen.
© 2005 Het Gilde van Vrijwillige Molenaars
BASISOPLEIDING VRIJWILLIGE MOLENAAR Exameneisen
Hoofdstuk 20C blz. 13 April 2008
De watermolen. Iets kunnen vertellen over de watermolen in het algemeen. Kunnen aangeven in welke streken men watermolens kan vinden. Iets kunnen vertellen over de wijze van de aandrijving van boven-, midden-, onderslag-molen en de turbine. De toevoer van het water kunnen beschrijven, met stuw, molenkolk of molenvijver voor de verschillende typen kunnen aangeven. De functies kunnen noemen, die watermolens, eventueel uitgerust met meer dan één rad, kunnen vervullen.
© 2005 Het Gilde van Vrijwillige Molenaars
Hoofdstuk 20C blz. 14 April 2008
Aantekeningen
© 2005 Het Gilde van Vrijwillige Molenaars
BASISOPLEIDING VRIJWILLIGE MOLENAAR Exameneisen