Nederlands, leesvaardigheid
Examen VBO-MAVO-C Voorbereidend Beroeps Onderwijs Middelbaar Algemeen Voortgezet Onderwijs
20
02
Tijdvak 2 Woensdag 19 juni 13.30 –15.30 uur
Tekstboekje
200026 3A
Begin
Tekst 1 Last van luizen 1
2
3
4
200026 3A
De hoofdluis staat enorm in de belangstelling. Tot voor kort dacht men bij hoofdluis vooral aan kelderwoningen, armoede, loopgraven en kampen. Inmiddels 5 is duidelijk geworden dat de luis niet uit te roeien valt. Dit ondanks het grootschalig gebruik van chemicaliën. Uit onderzoek van de Wageningse Universiteit blijkt, dat van alle basisschoolkinderen ruim een kwart ooit 10 door het diertje bezocht is. En ruim 18 procent van deze leeftijdsgroep wordt er ten minste eenmaal per jaar door geïnfecteerd. Jaarlijks gaan ongeveer 250 duizend middelen tegen hoofdluis over de toonbank. 15 De luis is lastig voor de hele samenleving. Niet alleen de jeugdige bewoners van achterstandsbuurten worden door dit diertje bezocht, maar ook de kinderen van beter bedeelden hebben te 20 maken met dit grote ongemak. Kortom: de luis legt geen sociale voorkeur aan de dag. Het dagelijks leven kan door dit diertje ernstig worden ontwricht. Kinderen moeten door hun ouders op verzoek van school 25 opgehaald worden, er moet een bezoek aan de apotheek gebracht worden en thuis wacht een hele berg extra was. Op de Nationale Luizendag die onlangs in Utrecht werd gehouden, kwamen leerlingen, 30 leerkrachten en deskundigen uit alle windstreken bijeen om de nieuwste inzichten over de hoofdluis uit te wisselen. Het verschijnsel hoofdluis wordt door velen als een groot probleem ervaren waar snel 35 een oplossing voor moet worden gevonden. De onrust werd met name gevoed door de indruk dat de luis vaker voorkomt dan, zeg, twintig jaar geleden, en dat deze parasiet een weerstand heeft ontwikkeld tegen de 40 meest gangbare bestrijdingsmiddelen. Voor het eerste heeft de Wageningse insectendeskundige dr. ir. W. Takken geen overtuigend bewijs gevonden. Wel lijkt de luis steeds minder gevoelig te worden voor 45 de meest gebruikte behandelmethoden. Uit onderzoek dat Takken met twee Wageningse collega’s heeft uitgevoerd, blijkt dat 31 tot 44 procent van de behandelingen faalt. Deze cijfers bewijzen niet zonder meer dat de 50 beestjes bestand zijn tegen deze middelen. Ze hangen mogelijk ook samen met ondeskundig gebruik ervan. Veel ouders zijn overgevoelig voor de smeekbede van hun geïnfecteerde kinderen om de haarlotion 55 eerder uit te spoelen dan de bijsluiter voorschrijft. De fabrikanten dragen daarnaast zelf bij aan de krachteloosheid van hun middeltjes door niet duidelijk te 2
vermelden dat een tweede behandeling absoluut nodig is. De hoofdluis is een uiterst taai en hardleers beestje. Anders dan de mug, is de luis niet gevoelig voor de wisseling van de seizoenen, en hij is niet met een klamboe of 65 een welgemikte tik tot staan te brengen. Hij nestelt zich met de tentakels waarmee zijn poten zijn uitgerust tussen de hoofdharen van de gastheer - altijd een mens, meestal een kind - en voedt zich enkele malen per 70 dag met bloed. Daarbij komt speeksel vrij dat jeuk veroorzaakt. De luis kan zich alleen lopend verplaatsen. Zonder menselijk bloed kan hij hooguit 48 uur overleven. Luizen zijn voor de mens zeer hinderlijk, maar ze 75 zijn niet schadelijk. Gezondheidsrisico’s ontstaan pas als de luizen zich lange tijd ongehinderd kunnen vermenigvuldigen, maar dat komt nog zelden voor. In de Middeleeuwen was een 80 luizenepidemie heel gewoon. Om niet elke nacht slapeloos in bed te hoeven liggen, lieten de rijken zichzelf kaalknippen en kochten zij een pruik. Gewone mensen, die zich de luxe van een pruik niet konden 85 veroorloven, gingen blootshoofds door het leven of bewerkten hun hoofd met petroleum of alcohol. Pas rond 1943 vond men het toen nog effectieve gif DDT tegen de luis uit. Twintig jaar later had de luis 90 zich tegen het middel gewapend. Ook aan de werking van de bestrijdingsmiddelen van vandaag de dag kan getwijfeld worden. Vandaag de dag wisselen bezorgde ouders ervaringen uit op internet. De een weet dat 95 het geïnfecteerde hoofd met aromatische oliën moet worden bewerkt. Daarmee zou de hoofdluis goed te bestrijden zijn. De ander stelt dat hoofdluizen zich bij voorkeur in een schone omgeving nestelen. Het advies: 100 niet te vaak je haren wassen. Een kleine minderheid gunt het beestje een luiswaardig bestaan. Vooral scholen voelen zich verplicht de nodige maatregelen te nemen in de strijd 105 tegen de luis. Zij stellen regels op over hoe er gehandeld moet worden als een leerling luis heeft. Soms vervangen scholen kapstokken door kluisjes, zodat de luis niet van de ene jas naar de andere kan wandelen. 110 Andere scholen geven om dezelfde reden kleurige kledingzakken aan de kinderen. De deskundige W. Takken verwacht van dergelijke maatregelen niet veel heil. Althans: zolang er niet tegelijkertijd andere 115 maatregelen worden genomen. Hij bepleit de herinvoering van de periodieke 60
5
6
7
8
9
Lees verder
worden gescheiden. Tja, en als dat allemaal niet meer helpt, dan kunnen we er altijd nog voor kiezen om onze haren weer goed kort 125 te knippen.
luizencontrole door de schoolarts en moedigt ouders aan de luizenkam te gebruiken. Kinderen die op school als 120 drager van de hoofdluis worden geïdentificeerd, moeten van hun klasgenoten
naar: Sander van Walsum uit: de Volkskrant, 11 oktober 2000
Tekst 2 Eindelijk serieus genomen Bijbaantjes leren scholieren beleefd gedrag 1
5
2 10
15
20
25
3 30
35
4
40
45
200026 3A
Het aantal scholieren met een bijbaantje stijgt langzaam maar zeker, zo blijkt uit een onderzoek van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (NIBUD). Op dit moment heeft 48 procent van de scholieren een bijbaantje. Zij werken gemiddeld 7,6 uur per week en verdienen daar 246 gulden per maand mee. „Geld is zeker niet de enige motivatie voor scholieren om een bijbaantje te hebben”, zegt Leo Prick, directeur van een adviesbureau voor onderwijs en organisatie. „Het is een lifestyle geworden om naast school te werken. Het is een belangrijk onderdeel van de zelfstandigheidsontwikkeling voor scholieren. Hun ouders hebben vaak geld genoeg, maar de jongeren vinden het prettig om het zelf te verdienen.” Prick meent dat scholieren veel leren van een bijbaantje. „Thuis en op school worden vaak geen directe regels gesteld, maar op het werk wel. Daar wordt hun verteld dat ze zich netjes moeten gedragen. Scholieren vinden die regels prima, sterker nog: ze voelen zich als een volwassene behandeld. Op die manier leren ze veel van zo’n baantje en dat heeft weer een uitstraling naar de school.” Decaan Marcel Bouman van het Maaslandcollege in Oss kan dat beamen. „Je merkt het heel goed als scholieren een bijbaantje hebben. Die leerlingen zijn vaak heel beleefd. Als ze uitvallen tegen een leraar is het heel effectief als je zegt: dat doe je op je werk toch ook niet. Dan snappen ze je meteen.” „Nu veel leerlingen bijbaantjes hebben, zouden de scholen er goed aan doen daar rekening mee te houden”, zegt Prick. „Ze zouden bijvoorbeeld een vaste middag vrij kunnen geven zodat scholieren werkafspraken kunnen maken. Het lesrooster kan namelijk veel efficiënter worden ingericht.” Dat dit tot nu toe niet gebeurt, heeft volgens Prick te maken met de tweede functie die de school naast het geven van onderwijs van oudsher
5 50
55
60
65
6 70
75
7 80
85
8 90
3
heeft: jongeren van de straat houden. Maar nu gaan die scholieren na school naar hun werk. „Die functie is dus weg”, aldus Prick. Die ideeën worden niet overal gedeeld. Want hoewel rector W. Spronken van een school in Venlo niets tegen bijbaantjes heeft, vindt hij het onzin om daar rekening mee te houden. „Bovendien kom ik dan organisatorisch in de problemen. Het kan gewoonweg niet.” Ook rector W. Hoetmer uit ’s-Hertogenbosch is niet van plan om bijvoorbeeld een vrije middag in te roosteren. Hij heeft er juist voor gezorgd dat de bijbaantjes van zijn leerlingen niet langer meer wijzigingen in het lesrooster in de weg staan. „Bij roosterwijzigingen gebeurde het veel te vaak dat een leerling niet kon komen omdat hij bij zijn baantje verwacht werd. We hebben nu de regel dat leerlingen elke dag tot kwart voor vier beschikbaar moeten zijn voor school, ongeacht of er een les staat ingeroosterd.” Prick vindt het „dom en onverstandig” van scholen dat ze geen rekening willen houden met de bijbaantjes van scholieren. Steeds meer leerlingen zullen volgens Prick van hun school gaan eisen dat ze zich meer aanpassen aan hun buitenschoolse activiteiten. „Dat scholieren een bijbaantje hebben is een niet te keren verschijnsel. In plaats van je daartegen te verzetten kan je het als school beter positief benaderen.” Werken en leren zullen steeds meer geïntegreerd raken. Prick: „Er is een interessante ontwikkeling gaande. Werken speelt op steeds jongere leeftijd een rol, maar tegelijkertijd gaan mensen ook steeds langer naar school. Een groot deel van het leven wordt daardoor een mix van werken en studeren, waarbij het werken steeds belangrijker wordt.” Ook de rector van het Maaslandcollege beaamt deze ontwikkeling. „Het is ook eigenlijk raar dat je eerst zoveel jaar Lees verder
95
9 100
alleen maar studeert en dan ineens gaat 105 werken. Volgens mij is een grote aantrekkingskracht van bijbaantjes voor scholieren dat het tegenwicht biedt aan de theorie op school. Bovendien zijn scholieren nodig op de arbeidsmarkt. Vanuit die hoek 10 110 wordt veel druk op scholieren gelegd om te gaan werken.” Het is volgens deze schoolleider echter niet nodig dat scholen rekening gaan houden met de bijbaantjes van scholieren. „Je 115 moet het andersom zien: bijbaantjes passen zich aan aan het schoolleven. Waarom zijn er zoveel scholieren die vakken vullen in de
supermarkt? Omdat dat gedaan wordt als de winkel dicht is, dus per definitie buiten schooltijd. En zo hoort het ook. Scholieren die een bijbaantje hebben, moeten kijken hoe dat binnen hun schoolleven past.” Voorlopig zullen scholieren zelf moeten uitknobbelen op welke manier ze school en werk combineren. Tot nu toe is er nog weinig voor hen geregeld op dit gebied en het ziet er niet naar uit dat dit in de nabije toekomst zal veranderen want hiervoor zijn de meningsverschillen over dit onderwerp nog te groot.
naar: Deedee Derksen uit: NRC Handelsblad
200026 3A
4
Lees verder
Tekst 3 Gebarentaal: taal of talen? 1
1 2 3 4 5 6 7
Als een Nederlandse dove het over ’water’ heeft, maakt hij met zijn twee handen op borsthoogte kleine golfbewegingen. Water is hier in overvloed. Het Franse gebaar voor water doet denken aan een druppelende kraan. Je maakt het door je wijsvinger en middelvinger op en neer te bewegen ter hoogte van je kin. In de Sahara is water een zeldzaamheid. Een kraan zullen de Toearegs, een nomadenstam in die woestijn, er niet snel tegenkomen. Als doven daar duidelijk maken dat ze water willen, brengen ze hun hand naar de mond en maken een slurpende beweging met de lippen.
De illustraties zijn afkomstig uit het boek Gebarentaal, uitgegeven door Nijgh & Van Ditmar ¤ Stichting Vi-taal, Den Haag 1993 2
8 9 10 11 12 13
3
14 15 16 17
4
18 19 20 21 22 23 24
5
25 26 27 28 29 30 31 32 33
6
34 35
200026 3A
Wie denkt dat doven elkaar met gebarentaal overal ter wereld probleemloos kunnen begrijpen, vergist zich. Want zelfs bij een gesprek over een wereldwijd bekend begrip als water kunnen ze aardig in de war raken. Er bestaan minstens honderd gebarentalen. Van Nicaragua tot Quebec en van Australië tot China maken doven andere gebaren, gebruiken ze andere gezichtsuitdrukkingen en kiezen ze een andere zinsopbouw. Zelfs een dove uit het Nederlandstalige deel van België kan zich in Nederland niet zonder meer verstaanbaar maken. Gebarentalen werden lange tijd als minderwaardige talen beschouwd. Dove kinderen werden op de vingers getikt of moesten op hun handen gaan zitten als de onderwijzer hen gebaren zag maken. Opvoeders en begeleiders waren ervan overtuigd dat dove kinderen alleen een kans maakten in de maatschappij als ze leerden praten. Ook taalkundigen negeerden lang de talen van de doven. Ze dachten dat gebarentalen niet veel meer inhielden dan het tekenen van voorwerpen en letters in de lucht. Dat gebarentalen ook regels hebben voor het gebruik van gebaren en voor de betekenis ervan, werd pas in de jaren vijftig erkend toen men in de Verenigde Staten daar onderzoek naar ging doen. „Het onderzoek naar gebarentalen is toen pas eigenlijk echt begonnen”, zegt prof. dr. Anne Baker. Ze is hoogleraar taalkunde aan de Universiteit van Amsterdam en voorzitter van het internationale congres over gebarentalen dat zondag in Amsterdam begint. Het is het eerste internationale congres over gebarentalen dat in Europa wordt gehouden. Zo’n bijeenkomst wordt elke twee jaar georganiseerd. De vorige keren gebeurde dat in de Verenigde Staten, een land met één gebarentaal. Op de congressen daar lag de nadruk op het in kaart brengen van zoveel mogelijk gebarentalen uit de hele wereld, niet zozeer op de verschillen daartussen. In Amsterdam gaan de deelnemende taalkundigen zich vooral op die verschillen en op overeenkomsten richten. Op het congres zullen onderzoekers uit alle vijf de werelddelen gegevens van 48 gebarentalen presenteren en met elkaar vergelijken. De organisatoren hopen dat de bijeenkomst aanzet tot verder vergelijkend onderzoek naar gebarentalen, een studie die nog aan het begin staat. Gebarentalen hebben meestal hun eigen gebaren en de grammatica en de betekenisleer van deze talen zijn vaak heel verschillend. De volgorde van onderwerp en werkwoord kan variëren,
5
Lees verder
36 37
7
38 39 40 41 42
8
43 44 45 46 47 48
de wijze waarop werkwoorden worden vervoegd is vaak verschillend en ook het gebruik van lidwoorden en voorzetsels is niet altijd hetzelfde. De ontkenning in de Amerikaanse gebarentaal is heel anders dan in de Duitse. „Als men in de Amerikaanse gebarentaal zegt: ’Jan koopt geen huis’, dan maakt men eerst het gebaar voor Jan”, legt Baker uit. „Dan volgt al direct het gebaar voor de ontkenning. Tegelijkertijd begint men ter illustratie het hoofd te schudden. In de Duitse gebarentaal komen de ontkenning en het schudden van het hoofd pas aan het einde van de zin.” Volgens Baker zijn gebarentalen, net als gesproken talen, onderhevig aan veranderingen. „Faxen is een vrij nieuw begrip. In het begin, als er nog geen gebaar bestaat, zie je vaak dat doven het nieuwe woord gaan spellen. Maar op een gegeven moment ontstaat er als vanzelf een gebaar voor. In het Nederlands is dat het samengestelde gebaar van telefoneren en papier inschuiven. Maar in een andere gebarentaal kan daar iets heel anders uit komen. Het is interessant de ontwikkeling van nieuwe gebaren vergelijkend te bestuderen.”
De illustratie is afkomstig uit het boek Gebarentaal, uitgegeven door Nijgh & Van Ditmar ¤ Stichting Vi-taal, Den Haag 1993 9
49 50 51 52
10
53 54 55 56
11
57 58 59 60 61 62
Er zijn niet alleen verschillen. Lippen zijn in elke cultuur rood. Dus het gebaar van ’rood’, het aanraken van de lippen, is in een groot aantal gebarentalen hetzelfde. Dat geldt ook voor het gebruik van lichaam en gezicht. Dit is eveneens een vast onderdeel van elke gebarentaal. Het dient er niet alleen toe om emoties uit te drukken, maar ook om andere zaken aan te geven. In veel gebarentalen beweegt de gebruiker de wenkbrauwen en het hoofd om aan te geven dat het om een vraag gaat. In de Nederlandse gebarentaal trekt men de wenkbrauwen hoog op en buigt het hoofd naar achteren. In een Afrikaanse gebarentaal kan dat heel goed precies andersom zijn, maar het blijven de wenkbrauwen en het hoofd. Het congres lijkt een geschikte gelegenheid om met vergelijkend onderzoek te beginnen. Want de bijeenkomst zelf wordt alvast een kleurrijke mix van allerlei gesproken en ’gebaarde’ talen, voorspelt Baker. De voertaal is Engels en die zal gelijktijdig worden getolkt in verschillende gebarentalen. „Dan heb je een hele zaal vol mensen die allemaal een andere gebarentaal spreken. Je ziet onmiddellijk de verschillende manieren waarop dezelfde betekenis uitgedrukt kan worden.” naar: Janine Meijer uit: de Volkskrant
200026 3A
6
Lees verder
Tekst 4 Advertentie DAGBOEK
200026 3A
7
Lees verder
Tekst 5 Nederlandse jeugd moet worden behoed voor vetzucht 1
5
10
2 15
20
25
30
3
35
40
4 45
In de Jerry Springer-show, een in Amerika veelbekeken talkshow die in Nederland wordt uitgezonden door SBS 6, worden ze met de regelmaat van de klok binnengedragen: Amerikanen van rond de 300 kilo. In filmpjes over de vraatzuchtige studiogast wordt de televisiekijker getrakteerd op de merkwaardigste eetpatronen en de vreemdste gezondheidsklachten. Het publiek reageert geschokt. Jerry Springer vraagt ’bezorgd’ hoe het zo ver is gekomen en of de gast wel gelukkig is. Aan het eind van de show wordt de gast, die door zijn omvang nauwelijks in staat is om te lopen, van het podium gedragen. Een mens van 300 kilo is nog steeds vrij uitzonderlijk – en dus onvervalst entertainment voor Springer en zijn publiek – maar in het algemeen zijn overgewicht en vetzucht veel voorkomende kwalen in Amerika, het land van de fastfoodrestaurants. „En wij gaan heel hard dezelfde kant op”, zegt Rob Heine, hoogleraar diabetologie aan de Vrije Universiteit (VU) te Amsterdam. „Als er niets verandert, zijn er in Nederland over tien jaar net zoveel extreem dikke mensen als in Amerika.” Onderzoek van zijn universiteit, waarvan de resultaten gisteren in een belangrijk medisch vaktijdschrift werden gepubliceerd, toont aan dat ziekten als gevolg van slechte eetgewoonten ook in Nederland steeds meer voorkomen. Onderzoekers van de Vrije Universiteit volgden elf jaar lang een groep van 2000 inwoners uit het stadje Hoorn in Noord-Holland. Het onderzoek werd onlangs uitgebreid met een studie naar de gezondheid van nog eens 7500 andere proefpersonen. De universiteit concludeert naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek, dat een groeiend aantal Nederlanders wordt getroffen door suikerziekte (diabetes), een ziekte die nauw verband houdt met overgewicht en te veel eten. In Nederland komen er elk jaar 60.000 mensen met diabetes bij. „Het dikker worden van de bevolking is het gevolg van de huidige westerse leefstijl”, legt hoogleraar Heine uit. „Men beweegt steeds minder en eet steeds meer junkfood. Dit verschijnsel noemen we ook wel McDonald-
50
55
5 60
65
70
6
75
80
7
85
90
95
isering van de samenleving. Niet dat het fastfoodbedrijf zelf de schuldige is, maar McDonald’s is het symbool bij uitstek van een samenleving waarin eet- en leefgewoontes zo drastisch verslechteren. Overal waar deze hamburgerketen zijn tenten opslaat, steken suikerziekte, vetzucht en hart- en vaatziekten de kop op.” Ook de televisie blijkt een belangrijke boosdoener te zijn, vooral voor de jeugd. Voor jongeren gaat televisiekijken hand in hand met minder bewegen. Uit Amerikaanse en Canadese onderzoeken blijkt dat kinderen die meer dan vier uur per dag televisiekijken twee keer zoveel kans op overgewicht hebben als de jongeren die minder dan twee uur kijken. „Daarom moeten we nu bij de overheid aan de bel trekken en proberen te voorkomen dat kinderen slechte leefgewoonten gaan ontwikkelen. Eenmaal aangeleerde leefgewoonten kun je maar heel moeilijk veranderen”, zegt Heine. Uit onderzoeken blijkt dat de meeste mensen die een dieet volgen om af te vallen, ook daadwerkelijk enkele kilo’s kwijtraken. Maar na verloop van tijd komen de kilo's er weer even snel bij. Dat komt vooral doordat mensen het wél kunnen opbrengen om gedurende de tijd dat zij ’lijnen’ hun leefpatroon aan te passen, maar slechts heel weinig volwassenen kunnen het volhouden ook op langere termijn hun leefpatroon te veranderen. Daarom is het van het grootste belang juist de schoolgaande jeugd de goede weg te wijzen. Volgens de wetenschappers moet de overheid zorgen voor een goede voorlichting over gezond leven en eten. Daarnaast zouden kinderen op school gratis fruit moeten krijgen. In plaats van te bezuinigen op schoolzwemmen en gymnastiek zou de overheid voor sport en bewegen juist een belangrijke plaats in het schoolprogramma moeten vrijmaken. Ook buiten school moet sporten en bewegen leuk en spannend worden gemaakt. Heine: „Jongens en meisjes hebben per dag maar een paar uur voor bewegen. Als ze zichzelf aanleren die tijd voor de televisie te gaan liggen, komt het nooit meer goed.”
naar: Bob van 't Klooster uit: Algemeen Dagblad, 26 april 2001
Einde
200026 3A
8
Lees verder