Examen economie – thema 2 – deel 1 Theorie thema 2: Produceren voor de wereldmarkt Door: F. De Smyter en P. Holvoet
1.
Geef een correcte omschrijving van de volgende economische begrippen: a) Globalisering:
………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………. b) Factuur:
………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………. Plaats de nummers van de krantenknipsels uit bijlage 1 bij de letter van het best passende leerstofonderdeel. Het kan dat er méér dan 1 mogelijkheid past. Het is voldoende als je er één van geeft.
2.
Titel van het artikel 1. België nog steeds in trek bij investeerders. 2. Levi’s maakt geen jeans meer in Amerika. 3. “Meer werk doet kritiek op globalisering verstommen.” 4. Hongaarse boeren blokkeren wegen.
Leerstofonderdeel 1ste trimester A. Wat zet bedrijven aan tot internat. handel? B. Waarom zetten bedrijven vestigingen op in andere landen? C. Hebben landen baat bij de vestiging van buitenlandse bedrijven? D. Stimuleert de overheid de internationale handel?
5. VS heffen staalheffingen op. 6. Klacht tegen subsidie spoortransport in de maak. 7. Wallonië weigert wapenuitvoer naar Tanzania. 8. Interbrew wordt derde grootste brouwer in China. 1
3.
2
3
4
5
6
7
8
Plaats het nummer van het economisch begrip uit de 1ste kolom bij de letter van de best passende uitleg uit de 2de kolom!
A. Vlottende activa
B. Handelskorting C. Invoerquota
1. Een prijsvermindering verleend door de verkoper aan een koper die onmiddellijk of binnen korte tijd na de aankoop betaalt. 2. De invoer van buitenlandse goederen wordt beperkt tot een afgesproken waarde. 3. Een directe belasting op het inkomen uit arbeid in de loonberekening.
D. M.v.H.
4. Geldelijke tussenkomst door de overheid om de eigen markt te ondersteunen. 5. Werkmiddelen die omzetbaar zijn in geld of ter beschikking staan van de handelaar om onmiddellijk schulden te betalen. 6. Een prijsvermindering toegestaan door de verkoper aan een regelm. Afnemer, bij de verkoop v. grote hoeveelheden of bij speciale gelegenheden. 7. Een belasting door de overheid opgelegd op buitenlandse producten om de eigen markt te ondersteunen. 8. Belastingen op de invoer van goederen. 9. Bedrag uit het berekeningsschema v.d. factuur waarop de BTW wordt berekend. 10. Werkmiddelen die meerdere jaren in het bedrijf gebruikt worden.
E. Subsidies
A
4.
B
C
D
E
a) Welk begrip hoort bij volgende uitleg? Plaats deze begrippen bij het passende nummer. (IJ geldt als 1 letter) b) Welk centraal begrip bekom je uit de geziene leerstof van het 2de thema als je de letters van de grijze vakjes gebruikt? Tip: Goederen in handen geven van een ander die ze voor jou verkoopt. ……………………………………………………
Horizontaal: 1) Bedrijven die een grotere kennis opbouwen over hun product en daardoor beter kunnen werken en hun machines optimaler gebruiken. (werkwoord) 3) Door vermindering van belastingen proberen landen buitenlandse bedrijven aan te trekken om de ……. te verhogen maar eveneens om kapitaal aan te trekken. 5) Wanneer een markt bevrijd wordt van beperkingen of belemmeringen, spreekt men van de markt ……………. 6) Een gebied van tenminste 2 landen die de beperkende maatregelen, welke de internationale handel belemmeren, tussen hen opheffen. Verticaal: 2) Een gedetailleerde lijst van alle bezittingen en alle schulden van een bedrijf op een bepaald moment. 4) Een bedrijf dat ervoor zorgt internationaal een grote bekendheid te geven door eenzelfde product op alle markten aan de man te brengen, doet aan …….. marketing.
7) De naam van het tijdschrift waar subvertenties in voorkomen zodat de tegengestelde betekenis van de oorspronkelijke doordringt tot de kijker en hem ergens van bewust maakt. 8) Een kleine deelmarkt wordt ook …..markt genoemd. 9) Ook de overheid probeert zijn duit in het zakje te doen om binnenlandse bedrijven voor te stellen in het buitenland. Daarom worden regelmatig ………georganiseerd. 10) De productie kan door een bedrijf naar een ander land overgeheveld worden omwille van de kostprijs van het product waarvan …….. een besparende factor kan vormen.
8
9
1 4
10
5
6 3 2 7
5.
Bespreek de afbeeldingen ( bijlage 2), start met het plaatsen binnen de leerstof. (Let op volledigheid!) ……………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………….
6.
Leg uit: Voor welke Belgische bedrijven is een sterke EUR niet zo interessant? ………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………….
7. Gegeven:
Gevraagd: a) Wat is de bedoeling van de makers van deze affiche? …………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………… b) Op welke manier past dit bij het bestudeerde onderdeel 2.3.? …………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………… 8.
Akkoord of niet akkoord? Verklaar telkens je antwoord. a) “Voor België is de export niet zo belangrijk” ………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………. b) “Exportsubsidies hebben geen gevolgen voor de handelspartners” ………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………….
9. Brazilië beschermt zijn eigen schoenenindustrie en bant de invoer van buitenlandse schoenen volledig. Op de wereldmarkt bedraagt de gemiddelde prijs voor een paar schoenen 40,00 EUR.
a) Hoe hoog is het invoerrecht dat Brazilië hanteert(+ berekening)? ………………………………………………………………………………………. b) Wat is het gevolg voor de Braziliaanse consument? ………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………. c) Hoeveel miljoen schoenen worden er verhandeld wanneer Brazilië het invoerrecht niet invoert? ………………………………………………………………………………………. Veronderstel dat Brazilië de markt openstelt voor buitenlandse schoenen. Hoeveel miljoen eenheden bedraagt de Braziliaanse verkoop dan? ………………………………………………………………………………………. Wat zijn de gevolgen voor de binnenlandse productie en dus de binnenlandse werkgelegenheid? ………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………. d) Hoeveel inkomsten haalt de Braziliaanse overheid uit haar invoerrechten? ……………………………………………………………………………………….
10. Situeer de 25 gegeven landen door een kruisje te plaatsen in de juiste kolom. Huidig lid EU
Lid EU op 1-5-2004
Valt nog uit de boot
Finland Zweden Letland Denemarken Estland Litouwen Roemenië Polen Ierland Verenigd Koninkrijk Nederland België Bulgarije Tsjechië Slowakije Luxemburg Frankrijk Duitsland Oostenrijk Portugal Turkije Spanje Slovenië Hongarije Italië Cyprus Griekenland Malta De uitbreiding van de EU biedt zowel kansen maar vormt ook bedreigingen voor de toetredende landen! Leg uit ………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………….