EVMT 22 Motoruitlijning
Zelfstudie en huiswerk
Naam Cursist: ___________________________
Trainer: _________________________________
Datum: _________________________________
copyright 2011
Instructeur
Zelfstudie
2
EVMT 22 MOTORUITLIJNING 08-11
Instructeur
Zelfstudie
3
Introductie Dit Zelfstudiepakket is een voorbereiding op de RPT-dag "Motoruitlijning", die je binnenkort gaat volgen. Tijdens deze RPT-dag ga je een aantal opdrachten uitvoeren. De informatie in de Zelfstudie is speciaal gericht op deze opdrachten. De Zelfstudie vormt een aanvulling op de Theorieleerstof die bij de beroepsopleiding hoort. In de Zelfstudie moet je een aantal vragen beantwoorden. Doe dit zo goed als je kunt. Het helpt je ook om met succes door de Starttoets te komen. De vragen worden tijdens de dag door de instructeur besproken. Neem daarom de ingevulde Zelfstudie mee naar de RPT-dag en bewaar hem goed. Hij kan ook zeer nuttig zijn bij de voorbereiding op het praktijkexamen. Doelstellingen: Na deze dag kun je met betrekking tot Aandrijflijn controleren en uitlijnen:
aan de hand van metingen een uitlijning controleren
berekeningen met betrekking tot uitlijning uitvoeren
een uitlijning verrichten
het verschil in soorten uitlijning aangeven
aangeven waar een opstelling aan moet voldoen alvorens over te gaan tot uitlijnen
omgaan met laser-uitlijnapparatuur
kennis hebben van diverse manieren van funderen
Krukas klokken:
aan de hand van metingen motordelen controleren op uitlijning
een uitlijning verrichten met gemonteerde en gedemonteerde zuigers/drijfstangen
een conclusie hangen aan de meetresultaten van een uitlijncontrole
Beoordeling: Aan het einde van de RPT-dag vult de trainer een beoordelingsformulier in. Dit formulier wordt aan de cursist meegegeven. Hierop staan de beoordelingen voor de uitgevoerde werkorders. Ook geeft de trainer een algehele beoordeling voor de manier waarop er de hele dag gewerkt is. De beoordeling voor de verschillende onderdelen is Goed (G), Voldoende (V) of Onvoldoende (O). Succes!
EVMT 22 MOTORUITLIJNING 08-11
Instructeur
Zelfstudie
4
Inleiding In de verbrandingsmotor techniek zijn verschillende motoren te herkennen zoals benzine-, diesel- of gasmotoren. Elk soort motor heeft zijn eigen specifieke eigenschappen en heeft dan ook zijn eigen toepassingsgebied. De verschillende motoren zijn op te delen in drie groepen; namelijk
langzaamlopers; voortstuwingsmotoren / generator sets
semi / medium speed motoren; voortstuwingsmotoren / generator sets
snellopers; voortstuwingsmotoren / generator sets / pleziervaart
Of het nu langzaamlopers of snellopers zijn, alle soorten motoren zijn onderhevig aan trillingen. Deze trillingen kunnen ontstaan in de motor zelf, maar ook door onbalans of verkeerd afgesteld zijn van de aandrijflijn. Trilling Motoren trillen altijd, vooral bij het starten. Zodra we praten over trillingen, denken we ook snel aan geluid. Dit is niet altijd juist. Het voor de mens hoorbare deel van de trillingen is maar een deel van alle geluiden die voorkomen. Toch kunnen ook de trillingen die niet door het menselijke oor geregistreerd worden voor problemen zorgen.
Het toepassen van geluidsschermen of een ommanteling, bijvoorbeeld bij generator sets, geeft vaak goede resultaten. In het kader van de contactgeluiden zijn we afhankelijk van de manier waarop de verbinding tussen bron en omgeving tot stand is gebracht. Bij een geplaatste motor in een ombouw hebben we te maken met verschillende soorten trillingen. Trillingen die in de motor ontstaan. Trillingen die worden veroorzaakt door het in bedrijf zijn van de motor. En trillingen die het gevolg zijn van het niet in lijn liggen van de motor ten opzichten van de aandrijflijn. Oorzaken en gevolg Zoals reeds in de inleiding van de tekst is aangegeven geeft een draaiende motor trillingen af. Deze krachten kunnen trillingen tot gevolg hebben. Verder wordt door verkeerde afstelling of slijtage van de motorsteunen het in lijn liggen van de motor en de aandrijflijn negatief beïnvloed. Door het ontstane onbalans in de aandrijflijn zullen trillingen optreden.
EVMT 22 MOTORUITLIJNING 08-11
Instructeur
Zelfstudie
5
Deze trillingen geven een onplezierig gevoel en veroorzaken onnodig rammelende delen (geluidshinder). Door de trilling kan materiaalvermoeidheid optreden, vanwege de ‘eigenfrequentie’ van de materialen. Deze vermoeidheid kan dusdanig erg worden dat de diverse delen onnodig slijten of dat er scheuren en breken op kan treden. Daarom is het van belang dat de trillingen tot het minimum worden beperkt. Oplossingen
Om deze problemen te verminderen zijn er een aantal oplossingen. Drie vormen van oplossingen zullen hier worden toegelicht.
Constructieve oplossingen Motortrillingen kunnen redelijk effectief worden beperkt door het toepassen van balansassen in het motorblok. Het aantal balansassen kan variëren tussen de één en drie assen. Trillingen die ontstaan zijn door torsie worden opgevangen door een torsie trillingdemper. Deze demper is aan de voorzijde van de krukas gemonteerd. Al deze constructieve oplossingen worden door de fabrikant toegepast. Een andere constructieve oplossing is het plaatsen van “silence’ blokjes op de brandstofpomp-inspuitleidingen.
EVMT 22 MOTORUITLIJNING 08-11
Instructeur
Zelfstudie
6
Ophangingsoplossingen (vering) Om de contactgeluiden tot het minimum te beperken zijn er verschillende constructies mogelijk. Een er van is de opstelling van de motor, de punten waarmee de motor met de omgeving is verbonden. Anders gezegd hoe de motor is geplaatst op de fundatie. Hiervoor zijn verschillende soorten vering toe te passen. Soort vering
Toepassingsgebied > 7 Hz (voortstuwing) < 250 Hz (landopstellingen) 3 - 4 Hz (generator sets)
Rubber Schroef Lucht
Deze vering wordt gebruikt om de trilling te dempen. Montage Een opstelling, bijvoorbeeld een motor, dat (op)nieuw geplaatst gaat worden, wordt op dempers geplaatst. Als we uitgaan van rubbervering, dan gelden een aantal plaatsingsregels. Na plaatsing van de motor moet deze met de nodig vloeistoffen, bijvoorbeeld olie, worden gevuld.
Leidingen en andere verbindingen mogen nog niet worden gemonteerd. Eventuele verstelbare begrenzers op de opstelvoeten moeten vrij worden gesteld. Gedurende de periode van 24 tot 48 uur moet de vering 'zetten'. Een andere benaming voor het zetten van de vering is kruip. In deze periode van 24 tot 48 uur is ongeveer 95% van de "kruip" verdwenen.
EVMT 22 MOTORUITLIJNING 08-11
Instructeur
Zelfstudie
7
Deze kruip zou anders voor problemen zorgen bij het in bedrijfstellen van de motor. Na deze periode zal de kruip volgens onderstaande grafiek toenemen. De grafiek is een algemene richtlijn, de waarden zijn afhankelijk van rubbercompound (samenstelling), hardheid, frequentie, amplitude en de mate van vervorming.
Inbouwoplossingen (uitlijnen)
Inbouwoplossingen zijn het in lijn brengen van de motor ten opzichten van de al eerder uitgelijnde aandrijflijn, de schroefas, bij voortstuwings- motoren.
EVMT 22 MOTORUITLIJNING 08-11
Instructeur
Zelfstudie
8
Voor dat kan worden begonnen met het controleren van de uitlijning dienen een paar zaken aan de orde te komen en eventueel te worden nagekeken.
Bij het uitlijnen dienen de voorschriften van de fabrikant van de elastische koppeling in acht te worden genomen
In verband met kruip van de elastische opstelling, dient de krukas ca. 0,5 mm hoger te liggen dan de ingaande aslijn van het aangedreven gedeelte, fabrieksgegevens gaan voor op algemene regels
De axiale lagerspeling van de motor dient gelijkzijdig te zijn verdeeld, hetgeen wil zeggen dat de krukas onbelemmerd en spanningsvrij in langsrichting moet kunnen bewegen, zowel voor- als achteruit blijven staan, niet veren
Indien een inbouw controlemaat voor de elastische koppeling wordt opgegeven, dient deze te worden aangehouden
Belangrijk is dat alle trillingsdempers tijdens en na het uitlijnen de juiste (berekende) invering hebben
Houdt rekening met de thermische uitzetting (verschil tussen warm en koud)
Bij juiste uitlijning van de aandrijflijn liggen de krukas en de as van het aangedreven gedeelte in lijn en liggen de raakvlakken van de uiteinden van beide assen evenwijdig. De controle van de uitlijning van de aandrijflijn bestaat dan ook uit twee metingen. Meting 1 Hierbij wordt gecontroleerd of het raakvlak van het krukaseinde evenwijdig is aan dat van de aangedreven as. De hartlijnen van beide assen kunnen een hoek t.o.v. elkaar maken. Deze afwijking wordt axiale afwijking ook wel hoekafwijking genoemd.
Meting 2 Hierbij wordt gecontroleerd of de hartlijn van beide assen gelijk liggen. De ene as kan lager dan de andere liggen en de ene as kan naast de andere liggen. Deze afwijking wordt de radiale afwijking genoemd.
EVMT 22 MOTORUITLIJNING 08-11
Instructeur
Zelfstudie
9
Basisprincipe uitlijnen Om inzicht in het uitlijnen te krijgen moet eerst het basisprincipe van het uitlijnen bekend zijn.
Bij het basis principe wordt er gebruik gemaakt van een spiestaal en een voelermaatje. Met het voelermaatje wordt de axiale uitlijning gecontroleerd en met het spiestaal wordt de radiale uitlijning gecontroleerd. Daarom moeten hiernaast nog andere oplossingen worden gezocht om de eigenfrequentie van de materialen tegen te gaan. Oplossingen hiervoor zijn plaatsing van vering tussen de motor en de ombouw en het uitlijnen van de aandrijflijn. Wanneer de trillingen optreden tijdens het in bedrijf zijn dan is er een fout geslopen in de bestaande situatie. Deze trillingen zijn op te lossen door de krukas / motorblok opnieuw uit te lijnen. Om de trillingen in de aandrijflijn te verhelpen kan de aandrijflijn worden uitgelijnd. Hierbij wordt de krukas / motorblok in lijn gezet met de as van het aangedreven gedeelte. Na deze periode moet de aandrijflijn worden uitgelijnd. Dit houdt in dat de krukas van de motor in lijn moet worden gebracht met de aangedreven as of keerkoppeling. Leidingen Na het uitlijnen moeten alle (leiding)verbindingen van en naar de motor akoestisch ontkoppeld worden gemonteerd. Dit kan door tussenplaatsing van elastische verbindingen met minimale stijfheid. Deze elastische verbindingen moeten dusdanig worden aangebracht dat motorbewegingen langdurig kunnen worden opgenomen zonder dat dit aanleiding geeft tot vermoeiingsverschijnselen. Wordt ter verbinding van pijpaansluitingen gebruik gemaakt van zogenaamde radiateurslang (rubber), dan dienen deze zo dicht mogelijk bij de motor, op een plaats waar de verplaatsing het kleinst is, in langsrichting van de motor te worden aangebracht.
EVMT 22 MOTORUITLIJNING 08-11
Instructeur
Zelfstudie
10
De ruimte tussen beide te verbinden pijpeinden dient minimaal 100 mm te bedragen. Aan weerzijde van de elastische verbinding dient een starre bevestiging te worden aangebracht. Nu het geheel goed is bevestigd en uitgelijnd, mag de koppeling tussen motor en aan te drijven installatie worden vastgezet. Deze koppeling dient superelastisch en dynamisch uitgebalanceerd te zijn.
Uitlaat Ook de uitlaat van de motor moet flexibel kunnen bewegen en geen trillingen doorgeven. Hiervoor zijn speciale uitlaatpijpen voor verkrijgbaar.
EVMT 22 MOTORUITLIJNING 08-11
Instructeur
Zelfstudie
11
Uitlijnen van de aandrijflijn Rekenvoorbeeld De volgende waarde zijn gemeten: Meetstand Meetwaarde
K 3.0
L 3.4
M 4.6
N 1.8
Als we de assen tekenen volgens het zijaanzicht krijgen we:
De aangedreven as ligt achterover ten opzichte van de krukas, de uitwijking boven is het grootst, dus is deze waarde negatief. Als we de assen tekenen volgens het bovenaanzicht krijgen we:
De aangedreven as ligt voorover ten opzichte van de krukas, de uitwijking onder is het grootst, dus is deze waarde positief.
EVMT 22 MOTORUITLIJNING 08-11
Instructeur
Zelfstudie
12
Verticaal P=K-M P = 3.0 - 4.6 P = -1.6 mm ½ P = -0.8 mm Omdat de waarde negatief is, moet de motor positief worden gesteld en dus moet de motor over een afstand van 0.8 mm voorover worden gekanteld. Horizontaal Q=L-N Q = 3.4 - 1.8 Q = +1.6 mm ½ Q = +0.8 mm Omdat de waarde positief is, moet de motor negatief worden gesteld en dus moet de motor over een afstand van 0.8 mm rechtsom worden verdraaid. Dit gezien van boven op het aangedreven gedeelte. Het kan in de praktijk zijn dat bijvoorbeeld alleen aan de motor kan worden gesteld of alleen aan het aangedreven gedeelte. Dit verandert niets aan het meetprincipe. De afstelling is dan alleen iets anders. Let ten allen tijde goed op de meetklok-uitslag en de verplaatsing van de meetstift. Let op !!! Is het een bestaande of nieuwe installatie In verband met de kruip van de elastische opstelling dient de installatie na ca. 250 bedrijfsuren op uitlijning te worden gecontroleerd. Daarna dient de uitlijning afhankelijk van de bedrijfsomstandigheden om de 6 tot 12 maanden te worden gecontroleerd. Na het meten moet de opstelling worden afgesteld. Dit kan middels vulplaten of vulringen. In sommige gevallen kan er worden afgesteld middels stelbouten.
EVMT 22 MOTORUITLIJNING 08-11
Instructeur
Zelfstudie
13
Uitlijnen met behulp van meetklokjes Wanneer we aan de hand van de metingen tot de conclusie zijn gekomen dat er een uitlijning moet plaatsvinden, gaan we daartoe over. De uitlijning bestaat ook uit twee fasen. De radiale uitlijning en de hoek /axiale uitlijning.
De radiale uitlijning Plaats de meetklok met het magneetblok tegen het vliegwiel. Plaats de meetstift van de meetklok met enige voorspanning loodrecht op de as van het aangedreven gedeelte, bijvoorbeeld generator as of schroefas. Draai de krukas van de motor één omwenteling rond. Stel de meetklok op nul (A), wanneer de meetklok bovenop de as staat. Schrijf als geheugensteuntje alle waarden van de meetklok op. Draai nu de krukas een kwartslag, vanaf de distributiezijde gezien linksom (in de vooruit draairichting van de motor), en neem wederom de stand van de meetklok over (B). Noteer ook de waarden op de halve (C) en driekwart omwenteling (D). Let nu op of de waarde positief of negatief is. Als de aangedreven as na 180° lager ligt dan de krukas, is dit negatief. Als de as hoger ligt, is dit positief. Er zijn nu vier waarden bekend. Met deze waarden kan de radiale afwijking zowel horizontaal als verticaal worden versteld. We beginnen nu met de verticale uitlijning. Door het verschil van beide waarden (X = A (0°) – C(180°)) te nemen en door twee te delen kan de verstelling worden bepaald. Zetten we de meetklok bovenin dan staat de meter als het goed is op nul. Afhankelijk van de waarde, positief of negatief, verplaatsen we nu de krukas over de afstand ½ X Dit is via de meetklok te bepalen. Door de gehele motor omhoog of naar omlaag te halen kan deze afstand worden overbrugd. Bij negatieve waarde motor positief stellen, is motor omlaag en bij positieve waarde motor negatief stellen, is motor omhoog. Hierna wordt op dezelfde manier de horizontale uitlijning verricht. Eerst wordt de waarde Y bepaald door het verschil te nemen tussen B (¼ omw) en D (¾ omw), Y = B - D. Deze waarde wordt door twee gedeeld. Door de meetklok in stand B te zetten kan de meetklok tijdens het afstellen worden afgelezen. Nu moet de motor worden verplaatst over de afstand ½ Y. Hier moet ook weer een afspraak worden gemaakt. Als de aangedreven as links van de krukas ligt is dit negatief en recht van de krukas positief.
EVMT 22 MOTORUITLIJNING 08-11
Instructeur
Zelfstudie
14
Voor beide afspraken geldt: er wordt tegen het vliegwiel van het motorblok aangekeken. Wanneer nu beide uitlijningen zijn uitgevoerd moeten de assen in principe recht tegenover elkaar liggen, mits de uitlijning goed is uitgevoerd. De praktijk zal echter uitwijzen dat dit niet altijd het geval is. Daarom stelt de fabrikant dat er enige ruimte (tolerantie) in deze waarde mogen liggen. Deze tolerantie varieert per fabrikant. In het algemeen mag worden aangenomen dat de afwijkingen binnen 0,1 mm dienen te worden gehouden. Het kan dus voorkomen dat de afstellingen meerdere keren zullen moeten plaats vinden om binnen de toleranties te komen. VRAAG 1. Wanneer op de meetklok een waarde staat weergegeven van
->| |<-0,01 mm. Hoeveel mag de meetklok verdraaien om binnen de tolerantie, zoals hierboven vermeld, te blijven? Tien streepjes, namelijk 10 x 0,01 = 0,1 mm. Dit komt overeen met de tolerantie
Rekenvoorbeeld De volgende waarde zijn gemeten: Meetstand Meetwaarde
A 5.0
B 5.2
C 6.8
Als we de assen tekenen volgens het zijaanzicht krijgen we:
EVMT 22 MOTORUITLIJNING 08-11
D 4.2
Instructeur
Zelfstudie
15
De aangedreven as ligt lager dan de krukas dus is deze waarde negatief. Als we de assen tekenen volgens het boven aanzicht krijgen we:
De aangedreven as ligt hoger dan de krukas dus is deze waarde positief. Verticaal X=A-C X = 5.0 - 6.8 X = -1.8 mm ½ X = -0.9 mm Omdat de waarde negatief is moet de motor positief worden gesteld en dus moet de motor over een afstand van 0.9 mm worden verlaagd. Horizontaal Y=B-D Y = 5.2 - 4.2 Y = +1.0 mm ½ Y = +0.5 mm Omdat de waarde positief is moet de motor negatief worden gesteld en dus moet de motor over een afstand van 0.5 mm naar links worden verplaatst. Dit gezien vanaf het aangedreven gedeelte richting het vliegwiel. De hoekuitlijning Het magneetblok van de meetklok wordt op de as van het aangedreven gedeelte geplaatst. De meetstift wordt met enige voorspanning tegen het vliegwiel geplaatst, de meetstift staat nu loodrecht op het vliegwiel. De as van het aangedreven gedeelte wordt een omwenteling rondgedraaid. Als de meetklok bovenin staat wordt de meetklok op nul gesteld. Deze waarde wordt, als geheugensteuntje, genoteerd als zijnde waarde K. Hierna wordt de as een kwartslag gedraaid en wordt de volgende meetwaarde genoteerd (L). De waarden op een halve (M) en driekwart omwenteling (N) worden ook opgenomen. Hier geldt ook weer dat de uitlijning zowel horizontaal als verticaal kan plaatsvinden. Bij de verticale uitlijning moet er worden gerekend met de waarden K en M.
EVMT 22 MOTORUITLIJNING 08-11
Instructeur
Zelfstudie
16
Door het verschil te nemen tussen K en M, P = K - M, en deze waarde door twee te delen is de afstelwaarde bekend. Nu moet het aangedreven gedeelte worden gekanteld over een waarde van ½ P, af te lezen op de meetklok in de bovenste positie. Hier spreken we af dat wanneer de grootste uitwijking tussen de assen boven zit de uitwijking negatief is en onder de grootste uitwijking positief. VRAAG 2. Er is voor de uitlijning een meetklok geplaatst. Tijdens het
ronddraaien van de as schuift de meetstift van de meetklok in, de afstand tussen de meetklok en de as wordt kleiner. De waarde die wordt afgelezen op de meetklok wordt steeds groter. Wat is hier aan de hand?
Op dezelfde manier wordt de horizontale uitlijning verricht, echter met als verschil dat de te gebruiken waarden zijn: Q = L - N en dat de meetklok horizontaal aan de as wordt geplaatst, stand L. Houd bij het afstellen rekening met de uitslag van de meetklok en de verplaatsing van de meetstift. Ook hier geldt wederom de toleranties van de fabrikant. En in het algemeen kan voor langzaamlopers een tolerantie van 0,1 mm en voor snellopers een tolerantie van 0,4 mm worden aangenomen. Om voor jezelf niet in verwarring te raken is het aan te raden om een tekening te maken en daar de waarden in te vermelden. Dan is het makkelijker te achterhalen welke kant op een verstelling moet worden gedaan. Het is belangrijk dat na het afstellen van de uitlijning, de uitlijning wordt gecontroleerd. Het kan zijn dat er meerdere keren moet worden afgesteld om binnen de toleranties te komen. Nieuwe technieken Ook op het gebied van aandrijflijn uitlijning heeft de techniek niet stil gestaan. In plaats van met de meetklok te moeten werken wordt gebruik gemaakt van laserstralen. Deze stralen geven de nodige informatie om een aandrijflijn perfect uit te lijnen. Echter blijven de grondbeginselen van het uitlijnen benodigd om een aandrijflijn uit te kunnen lijnen.
EVMT 22 MOTORUITLIJNING 08-11
Instructeur
Zelfstudie
17
As uilijnen
Uitlijnen van een gasturbine
Waterpomp uitlijnen
Aandrijfriemen uitlijnen
Het werken met laser-apparatuur wordt in veel bedrijfstakken toegepast, van de bouw tot machinebouwers. Het uitlijnen met laser-apparatuur gebeurt meestal door specialistische bedrijven, omdat de laser-apparatuur nogal kostbaar is. Er zijn ook bedrijven waar men de apparatuur kan huren voor een uitlijning. Toch blijft de vraag bestaan wat nu nauwkeuriger is.
EVMT 22 MOTORUITLIJNING 08-11
Instructeur
Zelfstudie
18
Funderen Nadat men heeft uitgelijnd moet de motor,aggregaat, pomp, etc. vast op de fundering gezet worden. Ook hier zijn diverse mogelijkheden voor. Grote motoren en machines worden meestal rechtstreeks op ijzer gezet en mist goed uitgelijnd geeft dit geen problemen. Dit wordt vaak ook bij langzaam draaiende motoren toegepast.
Een andere mogelijkheid is door middel van vloeibaar ijzer of composietmateriaal een nauwkeurig passende fundering te maken. Dit wordt vaker toegepast bij lichtere motoren.
Een compleet verstelbare fundering kan ook gebruikt worden zoals in de afbeelding hiernaast is te zien. Deze is in de hoogte verstelbaar en door een schijf die in een conische kom valt is hier elke stand mee in te stellen
Schade door trillingen
Gebroken krukas
Gescheurde motorsteun
EVMT 22 MOTORUITLIJNING 08-11
Instructeur
Zelfstudie
19
Krukas klokken
Om te kijken of motordelen uitgelijnd moeten worden kunnen ze worden gecontroleerd. Voor het controleren van de uitlijning is benodigd en meetklok met verlengstuk en een spiegel. VRAAG 3. Wat wordt met een meetklok gemeten?
Met een meetklok wordt een verplaatsing gemeten
Omdat de motortemperatuur van invloed is op de uitlijning is het belangrijk dat de motor tijdens de eerste meting en de tweede meting (controlemeting) dezelfde temperatuur heeft. Tevens geldt voor scheepsmotoren dat de meting alleen buiten het dok mag plaatsvinden, dus voor of na het dokken. Na het dokken moet het schip 2 maal 24 uur rusten in verband met het zetten van het schip. Na deze rustperiode mag pas weer worden gemeten. Dit heet de zogenaamde thermische uitzetting waar heel goed rekening moet worden gehouden
EVMT 22 MOTORUITLIJNING 08-11
Instructeur
Zelfstudie
20
Wat gemeten wordt tijdens de controle is de ademing van de wangen van de krukas. Bij de ademing onderscheiden we:
de absolute grootte van de ademing, te meten door het verschil tussen de kleinste en grootste maat van de afstand van de wangen bij een omwenteling van de krukas het voorteken van de ademing.
Het meten De meetklok wordt tussen de centers van de krukaswangen geplaatst en enige malen in de centerpunten gedraaid. Plaats de meetklok niet tussen de contragewichten! De krukas wordt nu een omwenteling in de draairichting gedraaid en op verschillende plaatsen wordt de ademing gemeten.
Meetplaatsen, gezien vanaf de koppelingszijde Meetstand
Plaats van de krukastap
1 2 3 4 5 6
Laagste stand eerste uitwijkstand eerste horizontale stand Hoogste stand Tweede horizontale stand Tweede uitwijkstand
Afhankelijk van het wel of niet gemonteerd zijn van de zuigers wordt in de verschillende standen de ademing gemeten. Bij gemonteerde zuigers wordt de meter afgelezen in de standen: 2,3,4,5 en 6. Bij gedemonteerde zuigers wordt gemeten in de standen 1,3,4 en 5.
EVMT 22 MOTORUITLIJNING 08-11
Instructeur
Zelfstudie
21
Na de meting kan naar voren komen of een ademing een plus-, een nul- of een minademing is. Bij een plus-ademing geldt dat afstand a4 > afstand a1. Voor een nulademing geldt dat afstand a4 = afstand a1. en voor een min-ademing geldt dat afstand a4 < afstand a1.
Om aan te kunnen tonen dat een motor wel of niet dient te worden uitgelijnd kan gebruik worden gemaakt van een rapport. Een voorbeeld van een dergelijk rapport vind je op bijlage I. Wanneer nu de ademing van de krukaswangen de toelaatbare fabriekswaarden overschrijdt, dan moet de lagering worden gecontroleerd en de motor worden uitgelijnd.
Dit is het einde van de Zelfstudie. Deze Zelfstudie is zo universeel mogelijk opgezet. Er bestaat echter in de praktijk geen universele uitvoering. Alle fabrikanten hebben hun eigen uitvoeringen en oplossingen. Als je hierover onduidelijkheden bent tegengekomen of vragen hebt, zoek dit dan uit in je eigen werksituatie en breng het op de RPT-dag ter sprake tijdens de behandeling van de Zelfstudie. Veel succes op de RPT-dag.
EVMT 22 MOTORUITLIJNING 08-11
Instructeur
Zelfstudie
22
BIJLAGE I MEETRAPPORT Motortype
Motornummer
Motorbedrijfswarm
Gedurende
Motor voorverwarmd
Water
uren
Gestopt Olie
Bij scheepsmotoren: Beladingstoestand % Meetstand
Plaats van de krukastap
Aflezing van de meetklok tussen de wangen bij nr.
Regel
1
1
Laagste stand
2
Eerste uitwijkstand
3
Eerste horizontale stand
4
Hoogste stand
5
Tweede horizontale stand
6
Tweede uitwijkstand
Loodrechte ademing Horizontale ademing Axiale speling van de krukas Max. Toelaatbare speling
EVMT 22 MOTORUITLIJNING 08-11
2
3
4
5
6
7
8
9