EVALUATIEONDERZOEK PROO-FONDS Onderzoek uitgevoerd in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR)
EVALUATIEONDERZOEK PROO-FONDS Onderzoek uitgevoerd in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR)
november 2009 Projectnr. 09/504 drs. D.A.G. Arts dr. B.C.H. de Zwart Bureau AStri Stationsweg 26 2312 AV Leiden Tel.: Fax: E-mail: Website:
071 – 512 49 03 071 – 512 52 47
[email protected] www.astri.nl
INHOUDSOPGAVE
SAMENVATTING
5
1
INLEIDING 1.1 Aanleiding 1.2 Doel- en vraagstellingen 1.3 Indeling rapport
9 9 10 11
2
OPZET ONDERZOEK 2.1 Onderzoeksgroepen 2.2 Onderzoeksactiviteiten 2.2.1 Opstellen procesbeschrijving 2.2.2 Deskresearch 2.2.3 Internetenquête onder doelgroep 2.2.4 Interviews met leden van beoordelingscommissie
13 13 13 14 14 14 15
3
PROJECTBESCHRIJVING 3.1 Inleiding 3.2 Aanleiding 3.3 Informatievoorziening 3.4 Voorwaarden voor deelname en beoordeling aanvraag 3.5 Logistiek en financiën 3.6 Looptijd van het fonds 3.7 Uitputting budget 3.8 Afhandeling declaraties
17 17 17 17 18 19 20 20 21
4
DESKRESEARCH 4.1 Inleiding 4.2 Resultaten
23 23 24
5
RESULTATEN INTERNETENQUÊTE 5.1 Inleiding 5.2 Persoons- en functiekenmerken 5.3 De activiteit/aanvraag 5.4 Beoordeling aanbod reguliere ontwikkelmogelijkheden versus PROO-fonds 5.5 Beoordeling procedurele en inhoudelijke kenmerken PROO-fonds 5.6 Toegevoegde waarde, plus- en minpunten PROO-fonds 5.7 Reden om geen aanvraag in te dienen 5.8 Toekomst
27 27 28 32 34 36 38 45 46
6
INTERVIEWS LEDEN BEOORDELINGSCOMMISSIE 6.1 Inleiding 6.2 Interviews
51 51 51
7
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 7.1 Inleiding 7.2 Conclusies 7.3 Aanbevelingen
55 55 55 58
5
SAMENVATTING
Dit rapport beschrijft de resultaten van het evaluatieonderzoek naar het PROOfonds. Het PROO-fonds is ingesteld door de NVvR met als doel de leden van de Rechterlijke Macht de mogelijkheid te bieden deel te nemen aan een activiteit gericht op een bredere professionele oriëntatie buiten het directe werkveld. Het fonds is inmiddels gesloten. Met het evaluatieonderzoek, wilde de NVvR nagaan: of het PROO-fonds aan een behoefte heeft voldaan; of de doelstelling van de regeling is bereikt; of de procesuitvoering naar tevredenheid is verlopen; in hoeverre een vergelijkbare regeling in de toekomst wenselijk is. Om dit doel te bereiken zijn secundaire analyses uitgevoerd op de digitale datasheet waarmee tijdens de looptijd van het fonds alle aanvragen, afwijzingen en vergoedingen werden bijgehouden. Daarnaast is een internetenquête uitgezet onder alle leden van de NVvR, zowel aanvragers als niet-aanvragers en zijn interviews afgenomen met de drie leden van de beoordelingscommissie. Gebruik en behoefte Het fonds lijkt in een behoefte van de doelgroep te voorzien. In het totaal hebben 741 personen, dit is circa een kwart van de totale doelgroep, een aanvraag ingediend bij het PROO-fonds. Hiervan is 56% toegekend. Het merendeel van de aanvragen had betrekking op deelname aan een cursus of opleiding (met name een taalcursus of cursus time management). Van degenen die niet hebben deelgenomen, is meer dan tweederde geïnteresseerd om dit, als de mogelijkheid geboden wordt, alsnog te doen. Voor velen van hen is deelname er wegens verschillende redenen (zoals het op dat moment niet kunnen bedenken van een passende activiteit, te laat zijn met een aanvraag of niet op de hoogte van de mogelijkheden) nog niet van gekomen. Behalen doelstelling Doel was dat individuele personen uit de beroepsgroep aanspraak op het fonds konden maken voor deelname aan activiteiten gericht op een bredere professionele oriëntatie buiten het directe werkveld. Hiermee zouden deze in de gelegenheid worden gesteld om zichzelf verder te oriënteren en te ontwikkelen op voor hen belangrijke gebieden. Volgens driekwart van de deelnemers aan de regeling is deze doelstelling bereikt. Het fonds heeft, naar mening van de respondenten, zeker toegevoegde waarde in aanvulling op het reguliere opleidingsaanbod.
6
Procesuitvoering & waardering kenmerken fonds De procesuitvoering kan op enkele punten verbeterd worden. Zo is de regeling wegens vermeende uitputting van het fonds gedurende de looptijd enige tijd stopgezet geweest en is de afhandeling van declaraties niet altijd vlekkeloos verlopen. Daarnaast blijkt dat de informatievoorziening, met name ten aanzien van de declaratieprocedure, de toekenningcriteria en mogelijkheden voor deelname verbeterd zou kunnen worden. De kenmerken van het fonds worden over het algemeen goed gewaardeerd door de respondenten. Met name de keuzevrijheid voor een activiteit, de maximale vergoeding en het feit dat de werkgever geen rol speelde bij de keuze werden zeer gewaardeerd. Kenmerken die relatief minder goed werden beoordeeld zijn het zelf voorschieten van de kosten voor deelname en deelname in eigen tijd. Sommigen gaven aan dat de keuzevrijheid in activiteiten te groot was, hierdoor is bij een deel van de doelgroep het beeld ontstaan dat het fonds ‘snoepreisjes’ subsidieert. Behoefte aan voorzetting regeling Geconcludeerd kan worden dat een breed draagvlak lijkt te bestaan voor voortzetting van de regeling. Bijna driekwart van de respondenten is van mening dat zeker een behoefte bestaat aan voorzetting van het fonds in één of andere vorm en driekwart van alle respondenten is (zeer) geïnteresseerd om in de toekomst (weer) deel te nemen als het project een vervolg mocht krijgen. Aanbevelingen Op basis van de onderzoeksresultaten worden de volgende aanbevelingen gedaan:
Omdat aan de inhoudelijke doelstellingen is voldaan, voorzetting van een dergelijk fonds wenselijk wordt geacht en vooralsnog ‘slechts’ rond de 14% van de doelgroep deel heeft kunnen nemen verdient het aanbeveling om na te gaan of de subsidieregeling een vervolg kan krijgen. De informatievoorziening rondom het bestaan van het fonds, de mogelijkheden voor deelname en de aanmeldingsprocedure kunnen bij een vervolg nog verder geoptimaliseerd worden door b.v. meerdere informatie kanalen in te zetten, het aandragen van ideeën voor passende activiteiten en de ervaringen van deelnemers als PR gebruiken in informatiefolder of nieuwsbrief. Bij eventuele voortzetting kan het fonds overwegen om de te subsidiëren activiteiten van tevoren meer in te kaderen en de toekenningcriteria duidelijker te omschrijven. Dit mede op basis van de verzamelde ‘jurisprudentie’ door de beoordelingscommissie.
7
Moeten voorschieten van de kosten en het ondernemen van de activiteiten in eigen tijd) dienen bij voortzetting van de regeling nog eens kritisch tegen het licht te worden gehouden.
8
9
1
INLEIDING
1.1
Aanleiding CAO Rechterlijke Macht Bij het tot stand komen van de CAO Rechterlijke Macht 2005-2007, zijn de caopartners overeengekomen dat eenmalig een bedrag ter beschikking wordt gesteld voor persoonlijke reflectie en ontwikkeling van rechters en officieren. Vanuit de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) werd al langere tijd gewezen op het belang van ruimere mogelijkheden voor deze beroepsgroep ten aanzien van de persoonlijke ontwikkeling en oriëntatie. Dit aanvullend op de bestaande opleidingstrajecten ten aanzien van de beroepsuitoefening zoals deze onder andere door de SRR, het opleidingsinstituut voor de rechterlijke organisatie, wordt verzorgd. Doelstelling In totaal ging het om een bedrag van één miljoen euro dat door het Ministerie van Justitie aan de NVvR ter beschikking is gesteld in de vorm van een, voorlopig eenmalige, subsidieregeling. De bedoeling was dat individuele personen uit de beroepsgroep (ook niet-NVvR-leden) een beroep konden doen op deze middelen voor deelname aan activiteiten gericht op een bredere professionele oriëntatie buiten het directe werkveld. Hiermee zouden deze in de gelegenheid worden gesteld om zichzelf verder te oriënteren en te ontwikkelen op voor hen belangrijke gebieden. PROO-fonds Voor de uitvoering van dit cao-akkoord heeft de NVvR begin 2007 het PROOfonds ingesteld (fonds voor Projecten voor Rechterlijke Oriëntatie & Ontwikkeling) met als doelgroep alle rechterlijke ambtenaren die deel uitmaken van de sector Rechterlijke Macht. Het fonds bood de doelgroep de mogelijkheid om een financiële bijdrage te vragen tot een maximumbedrag van 2.500 euro (inclusief btw) voor bijvoorbeeld een cursus, opleiding, congres of seminar gericht op het bereiken van bovenstaande doelstelling. Zowel de deelnamekosten als de reis en verblijfkosten kwamen voor vergoeding in aanmerking. Aangezien deelname aan het fonds geheel buiten de werkgever om werd uitgevoerd, dienden de deelnemers zelf te investeren in tijd voor deze activiteiten. De regeling startte op 1 maart 2007 en is inmiddels beëindigd. In hoofdstuk 3 wordt een meer gedetailleerde projectbeschrijving gegeven.
10
Evaluatieonderzoek Bij het tot stand komen van de regeling ten tijde van de cao-onderhandelingen, zijn de cao-partners overeengekomen dat de regeling na afloop zou worden geëvalueerd. De NVvR heeft het onafhankelijke onderzoeksbureau AStri opdracht gegeven om het evaluatieonderzoek uit te voeren.
1.2
Doel- en vraagstellingen Met het evaluatieonderzoek wil de NVvR meer zicht krijgen op de mate waarin de regeling aan een bepaalde behoefte heeft voldaan, of de doelstelling van de regeling is bereikt, of de procesuitvoering naar tevredenheid is verlopen en in hoeverre een vergelijkbare regeling in de toekomst wenselijk is. De volgende vraagstellingen staan centraal in het onderliggende evaluatieonderzoek: 1.
In welke mate is gebruik gemaakt van de regeling en waarvoor is een aanvraag gedaan? 2. Hoe verhoudt de inhoud van de met subsidie van het PROO-fonds ondernomen activiteiten zich tot de inhoud van reguliere opleidingstrajecten en mogelijkheden (is sprake van aanvulling, dan wel overlapping)? 3. Wat zijn de werk- en persoonskenmerken van de personen die een aanvraag hebben ingediend? 4. Hoe hebben de aanvragers de procedure rond de uitvoering van de regeling ervaren? Wat waren hierbij succes- en faalfactoren? 5. Heeft de regeling volgens de aanvragers aan een bepaalde behoefte voldaan en heeft het concreet geleid tot een bredere professionele oriëntatie buiten het directe werkveld? 6. Heeft de in het kader van het PROO-fonds ondernomen activiteit meerwaarde gehad in het kader van de verbreding van de beroepsoriëntatie? 7. Bestaat er onder de aanvragers ook behoefte aan voortzetting van de regeling en in welke vorm en met welke eventuele aanpassingen? 8. Wat is de opvatting over de regeling van personen uit de doelgroep die niet hebben deelgenomen aan de regeling? Wat zijn hun persoons- en werkkenmerken? Waren zij bekend met de regeling en waarom hebben zij hieraan niet deelgenomen? 9. Hoe kijken bestuurders/leidinggevenden aan tegen de regeling? 10. Heeft de regeling volgens betrokkenen bijgedragen aan de aantrekkelijkheid van de sector?
11
1.3
Indeling rapport In hoofdstuk 2 beschrijven wij de opzet van dit evaluatieonderzoek. In hoofdstuk 3 wordt een uitgebreide projectbeschrijving van het PROO-fonds gegeven. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de resultaten van de internetenquête gepresenteerd en in hoofdstuk 5 de resultaten van de interviews met de leden van de beoordelingscommissie. Tot slot geven we in hoofdstuk 6 de belangrijkste conclusies weer evenals aanbevelingen voor de toekomst.
12
13
2
2.1
OPZET ONDERZOEK
Onderzoeksgroepen Drie onderzoeksgroepen Voor een evaluatie van de regeling en ter beantwoording van de onderzoeksvragen uit paragraaf 1.2, is een drietal onderzoeksgroepen onder alle actieve leden van de NVvR (n=2.227) onderscheiden: 1.
2.
3.
2.2
Op de eerste plaats zijn dit de personen aan wie een aanvraag is toegekend. Zij zijn het die daadwerkelijk gebruik hebben gemaakt van de regeling en hierover ook hun ervaringen kunnen delen. Op de tweede plaats zijn dit de personen die een aanvraag hebben ingediend, maar waarvan deze aanvraag is afgewezen. Bij deze groep is het relevant om na te gaan wat de reden was van de afwijzing, hun mening hierover en hun ervaring met de procesuitvoering. Tot slot is het relevant om ook de groep in het onderzoek te betrekken die geen aanvraag heeft ingediend. Met name voor de mogelijke voortzetting van de regeling is het van belang om te weten of de regeling een breed draagvlak kent, of dat het slechts voldoet aan de behoefte van een beperkte groep. Belangrijke vraag is dus: wat was de reden dat deze groep niet heeft deelgenomen aan de regeling?
Onderzoeksactiviteiten Vier onderzoeksactiviteiten Voor het beantwoorden van de vraagstellingen zijn vier samenhangende onderzoeksactiviteiten uitgevoerd: het opstellen van een procesbeschrijving; een deskresearch; een internetenquête onder de doelgroep; interviews met drie leden van de beoordelingscommissie. In de volgende paragrafen worden deze vier activiteiten nader toegelicht.
14
2.2.1
Opstellen procesbeschrijving Procesbeschrijving Bij de start van het project is een procesbeschrijving opgesteld door de opdrachtgever aan de hand van richtlijnen die AStri heeft aangegeven. Met behulp van deze procesbeschrijving wordt een helder beeld verkregen van de procesuitvoering in de praktijk. Daarnaast heeft deze procesbeschrijving als input gediend voor het opstellen van de vragenlijst. Deze procesbeschrijving is grotendeels integraal in dit eindrapport opgenomen (zie hoofdstuk 3).
2.2.2
Deskresearch Analyse digitale datasheet De NVvR heeft gedurende de looptijd van het fonds een digitale datasheet met een aantal kerngegevens van de aanvragers bijgehouden: naam en adresgegevens; functie; soort activiteit waarvoor een aanvraag is gedaan; bedrag dat is toegekend. Deze is door AStri onderworpen aan een beknopte analyse voor het beantwoorden van een deel van de onderzoeksvragen.
2.2.3
Internetenquête onder doelgroep Doel Om de ervaringen van de drie eerder genoemde onderzoeksgroepen (aanvraag toegekend, aanvraag afgewezen en geen aanvraag ingediend) met de regeling in kaart te brengen is een enquête uitgevoerd onder alle 2.278 leden van de NVvR. Proces De vragenlijst is afgenomen via het internet. De NVvR heeft al haar leden op de hoogte gesteld van het onderzoek middels een vooraankondiging van het onderzoek in haar nieuwsbrief van juni 2009. Vervolgens heeft AStri alle leden, namens de NVvR, via e-mail een uitnodiging voor deelname aan het vragenlijstonderzoek toegestuurd. In deze e-mail was de volgende informatie opgenomen: aanleiding en doel van het onderzoek; verzoek om deel te nemen; persoonlijke link naar website waar internetenquête kon worden ingevuld;
15
uitleg over wat met de resultaten wordt gedaan; waarborgen van vertrouwelijke behandeling van individuele gegevens; informatieadres bij vragen.
Twee weken na het uitsturen van de uitnodigingsmail is aan iedereen die op dat moment de vragenlijst nog niet had ingevuld een herinneringsmail gestuurd. De vragenlijst was gedurende een periode van in totaal 4 weken opengesteld, van 15 juni tot en met 12 juli 2009. De uiteindelijke respons bedraagt 34%. Dit percentage komt overeen met de percentages die wij in vergelijkbaar internet onderzoek tegenkomen, waarbij de doelgroep een binding heeft met de opdrachtgever.
2.2.4
Interviews met leden van beoordelingscommissie Beoordelingscommissie Voor de beoordeling van aanvragen waarbij twijfel bestond in hoeverre deze ook voldeden aan de toekenningcriteria, was een beoordelingscommissie in het leven geroepen. Deze bestond uit drie personen: de heer mr. P.H. Holthuis (onafhankelijk voorzitter), mevrouw mr. W. Tonkens-Gerkema (lid) en de heer mr. G.J. de Haas (lid). Met alle drie de leden is afzonderlijk een telefonisch interview afgenomen. Dit interview richtte zich met name op het functioneren van de beoordelingscommissie gedurende de looptijd van het PROO-fonds.
16
17
3
3.1
PROJECTBESCHRIJVING
Inleiding Beschrijving Hieronder volgt een beschrijving van de administratieve en financiële processen die door de instelling van het PROO-fonds ingericht moesten worden om te komen tot een voor alle belanghebbenden bevredigende uitvoering van de regeling waarmee het fonds in het leven is geroepen. In deze beschrijving worden achtereenvolgens de aanleiding, informatievoorziening, voorwaarden voor deelname en beoordeling aanvraag, logistiek en financiën, looptijd van het fonds en de uitputting van het budget beschreven.
3.2
Aanleiding PROO-fonds Bij de totstandkoming van het arbeidsvoorwaardenakkoord Rechterlijke Macht 2005-2007 is door de betrokken partijen (de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en de Minister van Justitie) geconstateerd dat naast de reeds bij de gerechten en parketten goed belegde en verzekerde aandacht voor bevordering van de professionaliteitsontwikkeling door middel van functiegerichte vakinhoudelijke opleiding en bijscholing, binnen de beroepsgroep behoefte bestaat aan bredere professionele oriëntatie buiten het directe werkveld. Teneinde te bewerkstelligen dat aan deze behoefte tegemoet gekomen kon worden is aan de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR), bij wijze van experiment, eenmalig aanvullend een bedrag van 1 miljoen euro ter beschikking gesteld. De NVvR trad in dezen op als uitvoerder van de cao-afspraak. Individuele leden van de beroepsgroep (ook niet-NVvR-leden) hebben in de periode van 1 maart 2007 tot 1 januari 2008 een beroep op deze middelen kunnen doen voor deelname aan activiteiten gericht op een bredere professionele oriëntatie buiten het directe werkveld. De NVvR heeft deze gelden beheerd in het daartoe ingestelde PROO-fonds.
3.3
Informatievoorziening Brochure Alle rechterlijke ambtenaren die deel uitmaken van de sector Rechterlijke Macht zijn persoonlijk benaderd met informatie over deze nieuwe mogelijkheid en hebben een PROO-fondsbrochure thuisgestuurd gekregen. Daarin is in hoofdzaak
18
uiteengezet dat het PROO-fonds de mogelijkheid biedt om – buiten de bestaande opleidingstrajecten om – een financiële bijdrage tot een maximumbedrag van € 2.500,- (inclusief btw) te vragen voor een cursus, opleiding, congres of seminar in de ruimste zin, mits er een functioneel verband is tussen de gekozen activiteit en de verbreding van de professionele oriëntatie (buiten het huidige werkveld). In de vorm van 10 vragen met de daarop passende antwoorden zijn de details van de regeling (voorwaarden, aanvraagprocedure, verplichtingen aanvrager, financiële afwikkeling) behandeld. Vragen De regeling zoals neergelegd in de brochure was meteen ook de formele tekst van de regeling. Met eventuele vragen konden belanghebbenden zich wenden tot het bureau van de NVvR; aangezien de NVvR als enige verantwoordelijk was voor toekenning van de aanvragen en de verdere uitvoering van de regeling kon doorgaans per omgaande een definitief antwoord gegeven worden. Overigens bleek al spoedig dat de voorlichting inzake het declareren te wensen overgelaten had: massaal werd de voorwaarde dat een bewijs van betaling bij de declaratie diende te worden overgelegd genegeerd. Bij herinnering aan deze voorwaarde werd al snel geprikkeld en vaak ook met onbegrip gereageerd.
3.4
Voorwaarden voor deelname en beoordeling aanvraag Voorwaarden Inhoudelijk waren de belangrijkste voorwaarden dat de gekozen activiteit niet mocht passen binnen het geheel van de door de werkgever te verzorgen opleidingen, cursussen en vormen van permanente educatie die voor het functioneren in de eigen functie noodzakelijk zijn – zijnde een verantwoordelijkheid van de werkgever – en dat de aanvrager een functioneel verband tussen de gekozen activiteit en de verbreding van de professionele oriëntatie aannemelijk moest kunnen maken. Beoordeling Voor de beoordeling was een aantal richtlijnen geformuleerd, die erop neerkwamen dat strikt de hand zou worden gehouden aan de criteria ‘buiten het directe werkveld’ en ‘functioneel verband tussen de gekozen activiteit en de verbreding van de professionele oriëntatie’. Het uitgangspunt dat de regeling een experimenteel karakter had bracht mee dat ingediende aanvragen ruimhartig werden beoordeeld. Bij twijfel kon worden teruggevallen op de portefeuillehouder binnen het bestuur, die eventueel kon doorverwijzen naar een hiervoor in het leven ge-
19
roepen commissie (samengesteld uit een vertegenwoordiger van de ZM, het OM en onder onafhankelijk voorzitterschap); alle aanvragen die op inhoudelijke gronden zijn afgewezen zijn uiteindelijk door deze commissie beoordeeld. Aangezien de regeling uitdrukkelijk als een experiment bedoeld was, is steeds gepoogd de voorwaarden voor deelname zo ruim mogelijk uit te leggen. De NVvR besliste geheel zelfstandig over de vraag of een aanvraag aan de gestelde criteria voldeed. Beslissingen over toewijzing of afwijzing van de aanvragen werden dan ook door de NVvR genomen en bekendgemaakt.
3.5
Logistiek en financiën Logistiek Alle aanvragen zijn via het bureau ingenomen en beoordeeld. Een besluit om een aanvraag te honoreren werd bekrachtigd door het plaatsen van de paraaf van de verantwoordelijk bureaumedewerker, waarna de aanvraag voor verdere behandeling werd doorgezonden naar de in de arm genomen uitvoerende dienst, zijnde de Arrondissementale stafdienst (later opgegaan in de Rechtbank) Den Haag. Bij deze dienst is aanvankelijk de administratieve en financiële ondersteuning van de NVvR inzake het PROO-fonds ondergebracht. Daartoe is een administratie in Microsoft Excel ontwikkeld waarin de status van alle dossiers in een overzicht is bijgehouden. Voorzien was in een maandelijkse rapportage aan de NVvR; de budgetuitputting zou onderdeel uitmaken van deze rapportage. Financiën Na ontvangst van de aanvraag werd een ontvangstbevestiging verzonden; na fiattering van de aanvraag door de NVvR kreeg de belanghebbende vervolgens daarvan bericht en kon de beoogde activiteit ter hand genomen worden. Alle kosten dienden door de aanvrager te worden voorgeschoten en na betaling in één keer gedeclareerd te worden. De stafdienst controleerde de declaratie, nam zonodig actie om ontbrekende gegevens te achterhalen en zorgde uiteindelijk voor betaling. Na beëindiging van deelname aan de beoogde activiteit diende een bewijs van deelname te worden overgelegd (zo nodig werd daar nog om gevraagd), waarna het dossier gesloten kon worden. Daarmee was de administratieve en financiële afwikkeling voltooid.
20
3.6
Looptijd van het fonds Stadia De looptijd van het fonds was opgedeeld in de volgende stadia. Van 1 maart 2007 tot 1 september 2007 kon een aanvraag worden ingediend. Een activiteit kon tot 1 mei 2008 worden ondernomen en gedeclareerd. Alleen voor jaarcursussen gold dat deze ook nog gedurende het hele jaar 2008 gevolgd en gedeclareerd konden worden. De termijn waarbinnen een aanvraag kon worden ingediend is in verband met de toenmalige onderuitputting van het fonds één keer verlengd tot 1 januari 2008. Andere termijnen zijn bij die gelegenheid niet verlengd; 1 mei 2008 bleef als reguliere einddatum gehandhaafd. Mijlpalen De belangrijkste mijlpalen in de regeling waren daarmee gegeven: 31 december 2007 als de laatste dag waarop een aanvraag kon worden ingediend; 30 april 2008 als de laatste dag waarop een activiteit kon worden ondernomen en een declaratie (e.e.a. niet betreffende een jaarcursus) kon worden ingediend.
3.7
Uitputting budget Last call Aan de afspraak periodiek te rapporteren inzake de budgetuitputting is niet de hand gehouden. Aanvankelijk was het beroep dat op de regeling gedaan werd ook zodanig, dat daaraan niet direct behoefte bestond: na de zomervakantie in 2007 was nog niet de helft van het fonds uitgeput, zo kon grofweg worden afgeleid uit het aantal aanvragen. Uiteindelijk heeft deze situatie ertoe geleid dat in het najaar van 2007 een schrijven is uitgegaan naar alle belanghebbenden, waarin op deze situatie werd gewezen en waarin belanghebbenden werden aangespoord alsnog een aanvraag in te dienen. Deze ‘last call’ heeft een lawine van aanvragen veroorzaakt. De vraag hoe het stond met de uitputting van het fonds werd daarmee ineens actueel. Maar die vraag bleek op dat moment nog niet zo eenvoudig te beantwoorden. Bij de aanvraag diende aangegeven te worden welke de kosten zouden zijn van de te ondernemen activiteit. Bij de beantwoording van die vraag werd echter geen al te grote nauwkeurigheid betracht. Veelal was niet duidelijk of de kosten inclusief of exclusief btw waren begroot; bij reizen naar het buitenland werden veelal de kosten van de opleidingsactiviteit zelf wel opgegeven, met daarbij de toevoeging: exclusief reis- en verblijfkosten. Deze
21
laatstgenoemde kosten vormden niet zelden een veelvoud van de eigenlijke opleidingskosten. Overschrijding Goede raad was duur: overschrijding van het budget zou de NVvR mogelijk in grote financiële problemen brengen. Op dat moment is gekozen voor het maken van een schatting van de gemiddelde kosten per aanvraag. Het tot dan toe uitgegeven bedrag werd gedeeld door het aantal reeds gehonoreerde aanvragen; het aldus vastgestelde gemiddelde bedrag per aanvraag afgezet tegen het totaal beschikbare bedrag. Deze exercitie leverde een totaal aantal te honoreren aanvragen op, dat op dat moment door het aantal gehonoreerde aanvragen al werd overschreden. Vanaf dat moment – rond half december 2007 – zijn geen aanvragen meer in behandeling genomen: verondersteld werd immers dat het fonds volledig was uitgeput. Overschot Achteraf is echter gebleken dat de gemaakte schatting afweek van de werkelijke uitputting: bij de eindafrekening met de uitvoerder van de financiële administratie bleek dat, na aftrek van alle uitvoeringskosten, ongeveer 75% van het totale bedrag was besteed. Het niet bestede deel van het aanvankelijk beschikbaar gestelde bedrag is conform de bestaande regelgeving inzake overheidsfinanciën teruggevloeid in ’s Rijks kas.
3.8
Afhandeling declaraties Stafdienst In het voorjaar van 2008, toen de afwikkeling van de ingediende en nog binnenstromende declaraties in volle gang was, liet de Haagse Rechtbank, waar de stafdienst inmiddels in was opgegaan, weten niet langer bereid te zijn de uitvoering van de overeengekomen werkzaamheden voor zijn rekening te nemen. Het grootste probleem dat daardoor ontstond – belanghebbenden die de beoogde activiteit hadden afgerond, betaald en gedeclareerd ontvingen de toegezegde subsidie niet – heeft begrijpelijkerwijs tot veel ongenoegen geleid. Het bureau van de NVvR was en is niet toegerust om de rol van een organisatie als het stafbureau over te nemen. Toch moesten de nodige administratieve acties worden uitgevoerd. Met veel kunst en vliegwerk is getracht daar nog het beste van te maken, maar dat dit vlekkeloos verlopen is kan zeker niet gezegd worden.
22
Bureau Reizen OM Bij wijze van noodmaatregel is voor de financiële afwikkeling van de nog binnenstromende declaraties uitgeweken naar het Bureau Reizen OM, een onderdeel van de Dienstverleningsorganisatie OM, dat zich op adequate wijze van deze taak gekweten heeft. Uiteindelijk zijn alle ingediende declaraties afgehandeld, zij het dat dit tot begin 2009 heeft geduurd, waar voorzien was in een afronding van de reguliere aanvragen kort na 1 mei 2008. De zogenoemde jaarcursussen hebben met dit onverwachte knelpunt minder te kampen gehad; de daarvoor gegeven ruimere termijnen konden over het algemeen wel gehaald worden.
23
4
4.1
DESKRESEARCH
Inleiding Bestand De NVvR heeft, ten behoeve van deze evaluatie, het digitale bestand met administratieve gegevens omtrent aanvraag en afwijzing van subsidie uit het PROOfonds aan AStri ter beschikking gesteld voor het uitvoeren van enkele beknopte secundaire analyses. Het administratieve bestand bevat gegevens over het geslacht en de functie van de aanvragers, de activiteit waarvoor een aanvraag is ingediend en het bijbehorende budget. In dit hoofdstuk worden bovengenoemde gegevens gepresenteerd. Hierbij moet worden opgemerkt dat het administratieve bestand geen variabele bevat die voor iedere aanvraag aangeeft of er uiteindelijk is uitbetaald of niet. Bij een groot aantal aanvragen wordt als laatste status vermeld dat de ‘declaratie compleet is’. In deze gevallen is er voor de tellingen in dit hoofdstuk vanuit gegaan dat de bijbehorende bedragen uiteindelijk vergoed zijn. Interesse in gebruik Uit analyse van het secundaire bestand van de NVvR blijkt dat in het totaal 781 aanvragen voor een subsidie door 741 personen zijn ingediend (enkele personen hebben meerdere aanvragen ingediend nadat een eerdere aanvraag was ingetrokken of afgewezen). Ervan uitgaande dat de totale doelgroep uit circa 3.300 personen bestaat (rechters & officieren) kunnen we stellen dat bijna een kwart van de doelgroep een subsidieaanvraag heeft ingediend. Van het totale aantal van 781 aanvragen zijn 48 aanvragen ingediend en vervolgens weer ingetrokken. Van de overgebleven 733 aanvragen is 56% (n=413) toegekend en 44% (n=320) afgewezen. De tabellen in dit hoofdstuk worden uitgesplitst naar toegekende en afgewezen aanvragen. In totaal is 61% van de aanvragen ingediend door vrouwelijke en 39% door mannelijke medewerkers binnen de rechterlijke macht.
24
4.2
Resultaten Functie Het merendeel van de aanvragers is werkzaam in de functie van Rechter (35%), Officier van Justitie (18%) of Vice-president (14%). In de categorie ‘anders’ zijn functies samengevoegd die in minder dan 1% van de gevallen voorkomen, zoals President, Hoofdofficier van Justitie, Coördinerend Vice-president en Hoofdadvocaat-generaal, alsook personen in een plaatsvervangende functie (tabel 4.1). Tabel 4.1 Functie naar toekenning of afwijzing aanvraag, percentages (n=733)
Functie
Toegekend (n=413)
Afgewezen (n=320)
Totaal (n=733)
Rechter
40%
29%
35%
Officier van Justitie
17%
20%
18%
Vice-president
13%
15%
14%
Raadsheer
10%
9%
10%
Raio
7%
8%
7%
Advocaat-generaal
5%
3%
4%
Gerechtsauditeur
4%
4%
4%
Kantonrechter
1%
6%
3%
Rechter-commissaris
1%
3%
2%
Anders
2%
3%
3%
100%
100%
100%
Totaal
Type activiteit In het administratieve bestand is geen variabele opgenomen met betrekking tot het type activiteit waarvoor men een aanvraag heeft gedaan. Wel is een variabele opgenomen waarin de titel of naam van de activiteit is weergegeven. Op basis van deze titel is achteraf (met behulp van de internetzoekmachine Google) een indeling naar type activiteit gemaakt. Wanneer men kijkt naar het type activiteit dat is ondernomen (indien toegekend) of dat men wilde ondernemen (indien afgewezen) met het budget uit het PROOfonds, dan blijkt dat een meerderheid van de aanvragers (66%) een opleiding of cursus heeft gevolgd of wilde gaan volgen. Het aantal toegekende activiteiten bestaat zelfs voor bijna driekwart uit cursussen en opleidingen. De opleidingen of
25
cursussen waaraan deelnemers hebben deelgenomen bestaan voor het merendeel (27% van het totaal aantal activiteiten) uit taalcursussen1 (bijvoorbeeld een cursus Engels, Papiamento of Duits) al dan niet met een nadruk op het gebruik van juridisch vakjargon in de betreffende taal, time management (11% van totaal aantal activiteiten) en cursussen over mediation of conflictbeheersing (5% van alle activiteiten). Voorbeelden van cursussen die niet in onderstaande tabel apart weergegeven worden maar wel door meerdere personen zijn genoemd zijn; persoonlijke effectiviteit, debatteren, rijvaardigheid of een cursus met een spirituele grondslag. In het totaal werd 15% van de aanvragen ingediend met de wens om een congres of seminar bij te wonen (tabel 4.2). Tabel 4.2 Type activiteit naar toekenning of afwijzing aanvraag, percentages (n=732)
Type activiteit Cursus/opleiding (totaal)
Toegekend (n=412) 73%
Afgewezen (n=320) 56%
Totaal (n=732) 66%
taalcursus/opleiding
27%
26%
27%
time management
11%
11%
11%
meditation/conflictbeheersing
8%
2%
5%
mindmapping/snellezen/geheugentraining
5%
2%
4%
psychologie
2%
1%
2%
20%
13%
17%
cursus/opleiding anders Seminar
12%
4%
9%
Congres
6%
5%
6%
Studiereis
3%
5%
4%
Pelgrimage
0%
4%
2%
Coachings-/counselingtraject
2%
1%
1%
Anders/onbekend
4%
26%
13%
100%
100%
100%
Totaal
1
De NVvR heeft ervoor gekozen aanvragen voor taalcursussen in principe, en indien deze verder aan de voorwaarden voor toekenning voldeden, te honoreren mede met het oog op het leggen van internationale contacten.
26
Budget In onderstaande tabel (4.3) wordt het budget per aanvraag in categorieën weergegeven. Hierbij moet worden opgemerkt dat niet van alle aanvragen het gevraagde of uitgekeerde budget bekend is, dit is slechts in 37% van de afgewezen aanvragen en in 99% van de toegekende aanvragen het geval. Het blijkt dat het grootste deel van de aanvragen (40%) een budget tussen de € 2.001 en € 2.500 betreft. Slechts 10% van de aanvragen betreft een budget van minder dan € 500. Tabel 4.3 Aangevraagd budget naar toekenning of afwijzing aanvraag, percentages (n=528)
Aangevraagd budget
Toegekend (n=410)
Afgewezen (n=118)
Totaal (n=528)
€ 1 tot € 500
10%
8%
9%
€ 501 tot € 1.000
14%
8%
13%
€ 1.001 tot € 1.500
25%
28%
26%
€ 1.501 tot € 2.000
11%
12%
11%
€ 2.001 tot € 2.500
40%
44%
41%
100%
100%
100%
Totaal
Van het totale bedrag van 1 miljoen euro dat ter beschikking werd gesteld via het PROO-fonds blijkt, op basis van de ons beschikbare gestelde administratieve gegevens, ca. € 725.000 te zijn toegekend aan de aanvragers. Van dit bedrag is ca. € 57.000 uiteindelijk niet uitgekeerd doordat een aantal aanvragers achteraf een aanvraag heeft ingetrokken.
27
5
5.1
RESULTATEN INTERNETENQUÊTE
Inleiding Internetenquête Om inzicht te krijgen in de meningen over en ervaringen met het PROO-fonds, alsook de behoefte aan een mogelijke voortzetting van het fonds in de toekomst, is een internetenquête uitgezet onder alle leden van de NVvR. De resultaten van de analyses van deze enquête worden hieronder weergegeven. Respons In het totaal zijn 2.278 uitnodigingen om deel te nemen aan de internetenquête per e-mail verstuurd, waarvan 153 uitnodigingen (e-mails) niet konden worden afgeleverd wegens een foutief of niet (meer) bestaand adres. Het is met beschikbare data niet mogelijk te achterhalen tot welke groep (toegekend, afgewezen, niet ingediend) de personen die geen e-mail hebben ontvangen behoren. Uiteindelijk hebben 720 respondenten van de in totaal 2.125 afgeleverde uitnodigingen de vragenlijst ingevuld, wat betekent dat de netto respons op 34% uitkomt. Tabel 5.1 Responsgegevens, aantallen en percentages Aanvraag toegekend Respons aantal % van totale respons
Aanvraag afgewezen
Niet ingediend
Totaal
154
65
501
720
21%
9%
70%
100%
Van alle respondenten die de internetenquête hebben ingevuld heeft 21% (154 personen) een subsidie toegekend gekregen. Van 9% (65 personen) is de aanvraag afgewezen en het merendeel van de respondenten, 70% (501 personen), had geen aanvraag ingediend (tabel 5.1). Indeling analysegroepen In het onderliggende hoofdstuk zullen, daar waar mogelijk en relevant, de resultaten steeds worden uitgesplitst naar twee groepen respondenten: degenen die een aanvraag hebben ingediend (ongeacht of de aanvraag ook daadwerkelijk is toegekend) en degenen die destijds geen aanvraag hebben ingediend. Daarnaast worden, daar waar het toegevoegde waarde heeft, enkele tabellen en resultaten
28
uitgesplitst naar toegekende en afgewezen aanvragen en/of naar leidinggevenden/gerechtsbestuurders en niet-leidinggevenden/niet-gerechtsbestuurders. Indien wij in de tekst van dit hoofdstuk, om het leesgemak te vergroten, verwijzen naar ‘leidinggevenden’ dan bedoelen wij hiermee de totale groep van zowel leidinggevenden als gerechtsbestuurders.
5.2
Persoons- en functiekenmerken Kenmerken Deze paragraaf geeft een beeld van de respondenten die deelnamen aan de internetenquête aan de hand van enkele persoons- en functiekenmerken. Leeftijd en geslacht In tabel 5.2 staat voor verschillende leeftijdsgroepen en geslacht weergegeven in welke mate zij wel of niet een aanvraag bij het PROO-fonds hebben ingediend. Uit de analyses blijkt dat er geen significante relatie is tussen leeftijd en het wel of niet indienen van een aanvraag, de procentuele verschillen tussen de leeftijdscategorieën (zie tabel 5.2) zijn dan ook gering. Wat niet direct uit de onderstaande tabel is af te lezen is dat meer vrouwen (61%) dan mannen (39%) een aanvraag hebben ingediend. Dit terwijl het aantal mannelijke en vrouwelijke werknemers binnen de Rechterlijke Macht ongeveer gelijk is. Tabel 5.2 Leeftijd naar geslacht en (geen) aanvraag, percentages (n=720) Aanvraag
Geen aanvraag
Man (n=85)
Vrouw (n=134)
Totaal (n=219)
Man (n=242)
Vrouw (n=259)
Totaal (n=501)
18-40 jaar
13%
27%
22%
7%
34%
20%
41-50 jaar
35%
33%
34%
37%
39%
39%
51-60 jaar
35%
30%
32%
40%
20%
30%
≥61 jaar
18%
9%
12%
17%
7%
11%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Leeftijd
Totaal
29
Functie Het grootste deel van de respondenten is werkzaam in de functie van Vicepresident (27%) of Rechter (23%), terwijl 5% Rechterlijk ambtenaar in opleiding (Raio) is. Er blijkt geen significant verband te bestaan tussen functie en het wel of niet indienen van een subsidie aanvraag bij het PROO-fonds (tabel 5.3). Tabel 5.3 Functie naar (geen) aanvraag, percentages (n=720)
Functie
Aanvraag (n=219)
Geen aanvraag (n=501)
Totaal (n=720)
Vice-president
28%
27%
27%
Rechter
26%
22%
23%
Officier van justitie
18%
16%
16%
Raadsheer
8%
10%
10%
Kantonrechter
6%
5%
5%
Raio
1%
6%
4%
Advocaat generaal
3%
3%
3%
Coördinerend vice-president
2%
3%
3%
Gerechtsauditeur
2%
2%
2%
President
2%
1%
1%
Anders
3%
6%
5%
100%
100%
100%
Totaal
Het merendeel van de respondenten (56%) is werkzaam bij de Zittende Magistratuur (ZM) eerste lijn (tabel 5.4). Tussen respondenten met wel en geen aanvraag bestaat er vrijwel geen verschil in waar men werkzaam is. Zo behoort 59% van de aanvragers tot ZM eerste lijn tegenover 55% van de niet-aanvragers.
30
Tabel 5.4 Werkzaam bij Openbaar Ministerie (OM) of Zittende Magistratuur (ZM) naar (geen) aanvraag, percentages (n=720)
Werkzaam bij OM eerste lijn
Aanvraag (n=219)
Geen aanvraag (n=501)
Totaal (n=720)
19%
18%
19%
3%
3%
3%
ZM eerste lijn
59%
55%
56%
ZM tweede lijn
16%
19%
18%
3%
5%
4%
100%
100%
100%
OM tweede lijn
Anders Totaal
Een minderheid van de respondenten, 14% (niet in tabel 5.4), heeft een leidinggevende functie of bekleedt een functie als gerechtsbestuurder. Van hen heeft 25% een aanvraag ingediend. De helft van alle leidinggevenden en gerechtsbestuurders is werkzaam bij het ZM eerste lijn, 28% werkt bij het OM eerste lijn. Kleine verschillen blijken te bestaan tussen degenen die wel en niet een aanvraag hebben ingediend voor wat betreft het aantal jaren dat zij werkzaam zijn in de huidige functie (tabel 5.5). Zo lijkt het erop dat de aanvragers over het algemeen langer werkzaam zijn, bij statistische toetsing blijkt dit verschil echter niet significant. De meeste respondenten (30%) zijn 6 tot 10 jaar werkzaam in hun huidige functie. Tabel 5.5 Aantal jaren in huidige functie naar (geen) aanvraag, percentages (n=720)
Aantal jaren in functie
Aanvraag (n=219)
Geen aanvraag (n=501)
Totaal (n=720)
<1 jaar
5%
8%
7%
2-3 jaar
18%
24%
22%
4-5 jaar
17%
18%
18%
6-10 jaar
32%
29%
30%
11-20 jaar
22%
15%
17%
6%
6%
6%
100%
100%
100%
>20 jaar Totaal
31
Overweging functieverandering Een kwart van de respondenten geeft aan de laatste tijd wel eens na te denken over een verandering van functie. Een groter deel van de aanvragers (30%) dan de niet-aanvraag (23%) geeft aan hierover na te denken (tabel 5.6). Tabel 5.6 Het wel of niet overwegen van functieverandering naar (geen) aanvraag, percentages (n=720)
Functieverandering overwegen?
Aanvraag (n=219)
Geen aanvraag (n=501)
Totaal (n=720)
Ja
30%
23%
25%
Nee
67%
73%
71%
3%
4%
4%
100%
100%
100%
Weet niet Totaal
De helft van de personen die aangeeft een andere functie te overwegen, denkt daarbij aan een andere functie binnen het huidige werkveld, 35% denkt aan een andere functie buiten het huidige werkveld en 15% heeft vooralsnog geen specifieke functie in gedachten. Aanvragers van een subsidie uit het PROO-fonds (53%) denken daarbij iets vaker aan een functie binnen het huidige werkveld dan niet-aanvragers (47%). Deelname aan activiteit buiten het PROO-fonds Geen significante verschillen zijn op te merken tussen aanvragers en nietaanvragers voor wat betreft het aantal dagen dat zij deelnamen aan activiteiten gericht op persoonlijke of professionele ontwikkeling in 2009 (buiten het PROOfonds om). In het totaal heeft 44% in 2009 een congres of seminar bijgewoond of een studiereis gemaakt, terwijl 91% minimaal één dag een opleiding of cursus heeft gevolgd en 41% deed dit zelfs gedurende 5 dagen of meer (tabel 5.7).
32
Tabel 5.7 Aantal dagen deelname activiteit in 2009 naar (geen) aanvraag, percentages (n=720) Aantal dagen congres/ seminar/studiereis
Aanvraag (n=219)
Geen aanvraag (n=501)
Totaal (n=720)
Aanvraag (n=219)
Geen aanvraag (n=501)
Totaal (n=720)
0 dagen
55%
57%
56%
10%
8%
9%
1 dag
15%
17%
16%
6%
6%
6%
2-4 dagen
21%
21%
21%
43%
44%
44%
≥5 dagen
2%
6%
7%
41%
42%
41%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Totaal
5.3
Aantal dagen opleiding/cursus
De activiteit/aanvraag Kenmerken In deze paragraaf worden enkele kenmerken van de aanvragen bij het PROOfonds besproken. Deze informatie is ook grotendeels bekend voor de totale populatie van aanvragers uit de gegevens afkomstig uit het administratieve bestand van het fonds (zie hoofdstuk 4). Vervolgens worden de verschillende redenen voor het aanvragen van subsidie voor een activiteit weergegeven alsook de reden van een eventuele afwijzing van de aanvraag. Kenmerken aangevraagde activiteit Het type activiteit waarvoor een aanvraag is ingediend lijkt nauwelijks van invloed te zijn op het al dan niet toegekend krijgen van een subsidie uit het PROOfonds. Dit bleek eerder ook al uit de procesbeschrijving waarin vermeld wordt dat aanvragen ruimhartig zijn beoordeeld en dat na een bepaalde datum alle aanvragen zijn afgewezen wegens vermeende uitputting van het fonds. Het merendeel van de respondenten heeft, zoals blijkt uit tabel 5.8, een bijdrage gevraagd voor een meerdaagse cursus of opleiding (66%). Ook aanvragen voor studiereizen kwamen relatief veel voor (11%).
33
Tabel 5.8 Activiteit naar toe- of afwijzing aanvraag, percentages (n=219)
Activiteit
Aanvraag toegewezen (n=154)
Aanvraag afgewezen (n=65)
Totaal (n=219)
Meerdaagse opleiding/cursus
67%
63%
66%
Studiereis
10%
12%
11%
Congres
6%
11%
8%
Eendaagse opleiding/cursus
6%
3%
5%
Coachings-/counselingtraject
2%
3%
2%
Seminar
3%
2%
2%
Anders
6%
6%
6%
100%
100%
100%
Totaal
Van de respondenten die een aanvraag toegekend kregen is vrijwel iedereen (95%) ook daadwerkelijk gestart met de activiteit waarvoor de aanvraag was ingediend. Iedereen die is begonnen met de activiteit heeft deze ook afgerond. Degenen die aangeven niet met de activiteit te zijn gestart geven hiervoor als reden dat de activiteit vanuit de organiserende partij geannuleerd werd of omdat hun persoonlijke omstandigheden dit niet toelieten. Reden aanvraag Om inzicht te krijgen in waarom men een aanvraag heeft ingediend bij het PROOfonds is respondenten een aantal mogelijke redenen voorgelegd. Daarnaast is, in geval deze redenen niet voldoende dekkend waren, de ruimte geboden zelf een reden hieraan toe te voegen. De meest genoemde redenen om een aanvraag voor een activiteit in te dienen (tabel 5.9) zijn ‘het bewerkstelligen van een bredere professionele oriëntatie buiten het directe werkveld’ (40%) en ‘het verbreden van de inzetbaarheid binnen de huidige functie’ (27%). Slechts enkelen geven aan dat zij door het ondernemen van de activiteit hun kansen op een andere functie (ofwel binnen of buiten het huidige werkveld) willen vergroten. De reden van aanvraag blijkt nauwelijks samen te hangen met het al dan niet toekennen van een aanvraag. De enige reden waarbij er een duidelijk verschil waarneembaar is, is de reden ‘even met iets anders bezig zijn dan mijn dagelijkse werk’. Een groter deel afgewezen (12%) dan toegewezen aanvragers (5%) heeft deze reden opgegeven.
34
Tabel 5.9
Reden aanvraag naar toe- of afwijzing aanvraag, percentages (n=214)
Reden aanvraag
Aanvraag toegewezen (n=149)
Aanvraag afgewezen (n=65)
Totaal (n=214)
Bredere professionele oriëntatie buiten mijn directe werkveld
41%
39%
40%
Verbreden van inzetbaarheid binnen de huidige functie
27%
26%
27%
Even met iets anders bezig zijn dan mijn dagelijkse werk
5%
12%
7%
Vergroten van kansen op promotie/andere functie binnen huidig werkveld
3%
5%
4%
Vergroten van kans op andere functie buiten werkveld
2%
2%
2%
20%
17%
19%
100%
100%
100%
Anders Totaal
Reden afwijzing Respondenten van wie de aanvraag is afgewezen is gevraagd wat hiervan de reden was. Het merendeel (80%) geeft aan te zijn afgewezen omdat het fonds reeds was uitgeput. Een klein deel (6%) geeft als reden dat het fonds geen functioneel verband zag tussen de gekozen activiteit en verbreding van de professionele oriëntatie. Een andere reden die vaker genoemd wordt is dat de aanvraag te laat was ingediend (6%). Tenslotte geeft 3% aan dat de reden van afwijzing hen niet is meegedeeld.
5.4
Beoordeling aanbod reguliere ontwikkelmogelijkheden versus PROO-fonds Aanbod In deze paragraaf wordt eerst nagegaan of aanvragers van niet-aanvragers verschillen in hun oordeel over het reguliere scholingsaanbod dat de werkgever biedt. Vervolgens geven we de mate van tevredenheid met de door het fonds gesubsidieerde activiteit weer. Tenslotte is de vraag gesteld hoe de overall kwaliteit van de ondernomen activiteit zich verhoudt tot die van het reguliere aanbod.
35
Diversiteit en kwaliteit reguliere ontwikkelmogelijkheden Gevraagd naar de diversiteit en de kwaliteit van cursussen en opleidingen binnen het reguliere opleidingsbeleid van de Rechterlijke Macht blijkt dat niet-aanvragers vaker tevreden zijn over diversiteit van het aanbod dan aanvragers (tabel 5.10). Zo geeft 78% van de niet-aanvragers aan dat dit goed tot uitstekend is, in vergelijking met 69% van de aanvragers. De kwaliteit van het aangebodene wordt met 88% van respondenten die dit als goed of uitstekend beoordelen positiever beoordeeld dan de diversiteit. Beide groepen zijn in vrijwel gelijke mate tevreden over de kwaliteit. Tabel 5.10
Diversiteit en kwaliteit van het scholingsaanbod naar (geen) aanvraag, percentages (n=700) Diversiteit/aanbod
Kwaliteit
Aanvraag (n=218)
Geen aanvraag (n=489)
Totaal (n=707)
Aanvraag (n=213)
Geen aanvraag (n=487)
3%
5%
5%
4%
4%
4%
Goed
66%
73%
70%
82%
84%
84%
Matig
29%
21%
24%
14%
12%
12%
Slecht
2%
1%
1%
0%
0%
0%
Totaal
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Uitstekend
Totaal (n=700)
Leidinggevenden en gerechtsbestuurders zijn vaker van mening dat de diversiteit en kwaliteit van het aanbod in het reguliere opleidingsbeleid goed of uitstekend is dan niet-leidinggevenden (niet in tabel). Tevredenheid met ondernomen activiteit PROO-fonds Over het algemeen zijn deelnemers (aanvraag toegekend) zeer tevreden met de activiteit die ze met subsidie uit het PROO-fonds hebben ondernomen, ze geven hiervoor gemiddeld een 8 als rapportcijfer. Een grote meerderheid (90%) geeft aan dat de door hen ondernomen activiteit aan collega’s aan te bevelen is. Vergelijking kwaliteit aanbod regulier versus PROO-fonds Wanneer de ‘overall’ kwaliteit van de gevolgde activiteit in het kader van het PROO-fonds vergeleken wordt met het reguliere aanbod binnen de Rechterlijke Macht, geeft 40% van de deelnemers aan dat de kwaliteit van het eerstgenoemde hoger is. Bijna 30% vindt de kwaliteit van een vergelijkbaar niveau en 28% geeft aan dat zij hierover geen mening hebben.
36
5.5
Beoordeling procedurele en inhoudelijke kenmerken PROO-fonds Kenmerken PROO-fonds Alle aanvragers is een lijst met zowel procedurele als inhoudelijke aspecten van het PROO-fonds voorgelegd met de vraag in welke mate zij hiermee tevreden zijn. Beoordeling procedure PROO-fonds In grafiek 5.1 wordt de tevredenheid van respondenten met verschillende aan de procesuitvoering gerelateerde aspecten van het fonds weergegeven. Daarbij valt ten eerste op dat men over het algemeen tevreden lijkt over de procedure rondom het aanvragen en afhandelen van subsidies uit het PROO-fonds. Daarnaast valt op dat aanvragers die een subsidie kregen toegekend aanzienlijk vaker tevreden zijn met de procedure dan aanvragers waarvan de subsidie afgewezen werd. Met name de informatievoorziening vooraf wordt gewaardeerd door 90% van de respondenten met een toegekende subsidie en 63% van de afgewezen aanvragers. Met de uitvoering van de aanvraagprocedure is 78% van de succesvolle aanvragers tevreden of zeer tevreden. De afgewezen aanvragers beoordelen dit aspect aanzienlijk minder positief (38% tevreden of zeer tevreden). Ook de informatievoorziening rondom de declaratieprocedure en de tijdsduur tussen indienen aanvraag en toekenningsbericht worden relatief slecht gewaardeerd door degenen met een afgewezen aanvraag, respectievelijk 44% en 48% is hier (zeer) tevreden over. De respondenten met een toegekende aanvraag blijken het meest ontevreden over de tijdsduur tussen het indienen van de declaratie en de afhandeling hiervan (51% zeer/tevreden). Ontevredenheid met dit item wordt grotendeels veroorzaakt door de in hoofdstuk 3 beschreven achterstanden in uitbetaling van declaraties.
37
Grafiek 5.1 Beoordeling procedurele aspecten PROO-fonds naar toe- en afgewezen aanvragen, percentages (n<145) 100%
4 11
12
5 13
14
7
80%
37 43
70% 52
60%
54
57
60
64 50%
28 16
67
16
40% 30%
52
19 17
20%
25
23 10
19
21
15
9
N.v.t.
Afgewezen
4
N.v.t.
Toegekend
5
12
Afgewezen
7
Afgewezen
11
3
Afgewezen
Toegekend
3
9
Toegekend
11
Afgewezen
11
Toegekend
Afgewezen
7 5 5
18
Toegekend
0%
11
33 44
10%
8
23
Toegekend
90%
Informatievoorziening Tijdsduur tussen Uitvoering Informatievoorziening Tijdsduur tussen vooraf mbt aanvraag indienen aanvraag aanvraagprocedure omtrent indienen en en declaratieprocedure afhandeling declaratie toekenningsbericht
zeer ontevreden
ontevreden
niet tevreden/ontevreden
tevreden
Afhandeling declaratie
zeer tevreden
Beoordeling inhoudelijke kenmerken PROO-fonds In grafiek 5.2 is te zien dat de meningen over de verschillende inhoudelijke aspecten van het fonds over het algemeen positief zijn. Over het geheel genomen worden deze inhoudelijke aspecten positiever beoordeeld dan de procedurele aspecten van het fonds. Het meest positief worden de aspecten ‘grote keuzevrijheid in te ondernemen activiteit’ en de ‘maximale vergoeding van 2.500 euro’ beoordeeld. Ook is men (zeer) tevreden met het feit dat de werkgever geen rol speelt bij de keuze van de activiteit. Van alle kenmerken beoordeelt men het in eigen tijd moeten uitvoeren van de activiteit’ relatief het minst positief. Niettemin geven enkelen in het daartoe bestemde open tekstvak in de vragenlijst aan dat zij het, mede gezien de grote keuzevrijheid in te ondernemen activiteit, over algemeen wel begrijpelijk vinden dat de activiteit in eigen tijd moet worden uitgevoerd. Aanvragers met toegekende subsidie zijn vaker ontevreden over dit aspect (10%) dan aanvragers met een afwijzing (1%). Als reden voor de ontevredenheid wordt door enkelen naar voren gebracht dat een tijdsverdeling van 50% in werktijd en 50% in privé-tijd redelij-
38
ker zou zijn. Het gaat tenslotte, zo wordt geredeneerd, om een ‘bredere professionele oriëntatie’. Grafiek 5.2 Beoordeling inhoudelijke aspecten PROO-fonds naar toe- en afgewezen aanvragen, percentages (n<169) 100% 12 90%
29
28
12
25 37
80%
38
45 51
51
70% 51
60%
65 50% 57
58
40%
70 42
48
53 33
30% 46
27
20% 22
7
10%
11
7 0%
13
8
15
12
5
3
7 3
Toegekend Afgewezen Toegekend Afgewezen Toegekend Afgewezen Toegekend Afgewezen Toegekend Afgewezen Keuzevrijheid in te ondernemen activiteit
Maximale vergoeding van 2.500 euro
zeer ontevreden
5.6
ontevreden
Werkgever speelt geen Mogelijkheid tot Voorwaarde activiteit in rol bij keuze activiteit ondernemen activiteit in eigen tijd uitvoeren buitenland
niet tevreden/ontevreden
tevreden
zeer tevreden
Toegevoegde waarde, plus- en minpunten PROO-fonds Toegevoegde waarde De toegevoegde waarde van het fonds is gemeten met behulp van verschillende vragen. In deze paragraaf presenteren wij hiervan de resultaten. Toegevoegde waarde PROO-fonds Respondenten is gevraagd of zij de activiteit die is ondernomen met subsidie uit het PROO-fonds ook hadden ondernomen als het fonds niet had bestaan. Hierop antwoordt 20% dat zij dit dan vermoedelijk ook had gedaan, terwijl 70% dit onwaarschijnlijk lijkt. Ongeveer 30% van de respondenten met een afgewezen aanvraag geeft aan de activiteit alsnog te hebben ondernomen, waarvan het merendeel (75%) dit op eigen kosten deed.
39
In het totaal is 90% van de deelnemers van mening dat zij deze activiteit niet had kunnen ondernemen binnen het reguliere opleidingsbeleid of met beschikbare middelen die horen bij de huidige functie. Tweeënnegentig procent van alle respondenten is dan ook van mening dat de regeling een aanvulling is op de reguliere mogelijkheden. Slechts een enkeling ziet een gedeeltelijke overlap met de reguliere mogelijkheden. Leidinggevenden en bestuurders is daarnaast gevraagd of zij vinden dat het PROO-fonds een meerwaarde biedt ten opzichte van het reguliere opleidingsbeleid, 66% vindt dat dit het geval is, 18% heeft hierover geen mening. Opbrengst PROO-fonds; mening medewerker Alle respondenten die hebben deelgenomen aan een activiteit in het kader van het PROO-fonds is een aantal stellingen met betrekking tot deze activiteit voorgelegd (tabel 5.11). Voor ieder van deze stellingen kon men aangeven of men het hier wel of niet mee eens is (of dat men hierover geen mening heeft). Bijna driekwart van de respondenten geeft aan dat de doelstelling van het PROO-fonds bereikt is met de ondernomen activiteit, namelijk dat zij zich hierdoor breder hebben kunnen oriënteren buiten het directe werkveld. Nog eens 72% van de deelnemers is van mening dat zij door het ondernemen van de specifieke activiteit kennis en of vaardigheden hebben opgedaan die ze kunnen toepassen in hun huidige functie. Een ander positief effect van de in het kader van het PROOfonds ondernomen activiteiten is dat 62% aangeeft nu meer gemotiveerd te zijn om vaker iets aan de persoonlijke ontwikkeling te gaan doen.
40
Tabel 5.11
Stellingen over opbrengst van de ondernomen activiteit, percentage ‘mee eens’, (n=154)
Mee eens
% (n=154)
Door het ondernemen van deze activiteit heb ik mij breder kunnen oriënteren buiten mijn directe werkveld.
74%
Door het ondernemen van deze activiteit heb ik kennis/vaardigheden opgedaan die ik goed kan toepassen in mijn huidige functie.
72%
Door het ondernemen van deze activiteit ben ik nu meer gemotiveerd om vaker iets aan mijn persoonlijke ontwikkeling te doen dan voorheen.
62%
Door het ondernemen van deze activiteit ben ik meer gaan nadenken over mijn eigen loopbaanontwikkeling.
40%
Door het ondernemen van deze activiteit zijn mijn kansen om in aanmerking te komen voor een andere functie buiten mijn werkveld vergroot.
33%
Door het ondernemen van deze activiteit heb ik nuttige contacten opgedaan die van pas komen in mijn huidige functie.
22%
Door het ondernemen van deze activiteit zijn mijn kansen om in aanmerking te komen voor een andere functie binnen mijn werkveld vergroot.
19%
Pluspunt voor medewerkers; mening leidinggevenden Leidinggevenden en bestuurders is, middels een open vraag, gevraagd aan te geven wat volgens hen de belangrijke pluspunten van het PROO-fonds voor medewerkers zijn. Vrijwel alle antwoorden hebben betrekking op de mogelijkheid tot ontwikkeling buiten het werkveld, wat ook de doelstelling van het fonds was. Zinsneden die veel gebruikt worden zijn ‘mogelijkheid tot verbreding’, ‘bewustwording’, ‘ruime mogelijkheden’ en ‘stimulans voor individuele ontplooiing’. In de box 5.1 hieronder worden enkele letterlijke citaten van antwoorden weergegeven.
41
Box 5.1
Citaten leidinggevenden, pluspunten PROO-fonds voor medewerkers
• ‘Verbreding kennis- en vaardighedenrepertoire op wat breder terrein dan eigen professionele omgeving.’ • ‘De mogelijkheid om net een stapje meer te kunnen doen dan binnen de huidige opleidingsmogelijkheden.’ • ‘De ruimere mogelijkheden, niet strikt gerelateerd aan direct nut voor werk.’ • ‘Geeft stimulans om na te denken over ontwikkelingmogelijkheden en biedt de kans daar iets mee te doen.’ • ‘Het faciliteren van activiteiten die wel terdege nuttig en zinvol zijn, terwijl daar in de directe werksfeer vaak geen of onvoldoende ruimte, aandacht of budget voor is.’ • ‘Bewust worden van eigen verantwoordelijkheid voor vakontwikkeling.’ • ‘Om zich te ontwikkelen op randgebieden van het recht, waar het reguliere aanbod (ook voor wat betreft kosten) niet in voorziet.’ • ‘Stimulering individuele ontplooiing.’
Pluspunt voor organisatie Gevraagd naar de pluspunten van het fonds voor de organisatie, geven leidinggevenden aan dat het met name een instrument is om medewerkers gemotiveerd te houden en te stimuleren. Dit leidt tot een grotere medewerkertevredenheid, wat vervolgens weer een positieve weerslag heeft op de gehele organisatie. Daarnaast wordt genoemd dat medewerkers door deelname aan de activiteiten algemene kennis en vaardigheden opdoen die wellicht ook hun werk ten goede komen. Enkelen noemen dat het een goede secundaire arbeidsvoorwaarde is. In box 5.2 worden enkele citaten met betrekking tot de pluspunten voor de organisatie genoemd.
42
Box 5.2
Citaten leidinggevenden, pluspunten PROO-fonds voor organisatie
• ‘Motiveren van mensen, verhogen van kennis en dus kwaliteit.’ • ‘Niet alleen vakgericht maar met name ook gericht op aspecten van algemene ontwikkeling.’ • ‘Vergroten van enthousiasme, betrokkenheid en vaardigheden van medewerkers. Dit is gunstig voor de organisatie.’ • ‘Mogelijke inzichten van buiten het werkveld betrekken bij het rechterlijk werk.’ • ‘Bredere ontwikkeling medewerker plus goede secundaire arbeidsvoorwaarde.’ • ‘Mensen voelen zich gewaardeerd door de organisatie.’ • ‘Andere ervaring opdoen en delen.’ • ‘Eigen verantwoordelijkheid voor de medewerkers inzake vorming en verdieping.’
Minpunten Leidinggevenden en gerechtsbestuurders is gevraagd de minpunten van het fonds te benoemen. De genoemde minpunten blijken zeer uiteenlopend en geen enkel minpunt lijkt eruit te springen qua vermeldingsfrequentie. Enkele malen wordt genoemd dat de aanvraag administratieve lasten opleverde, dat de maximale vergoeding betrekkelijk laag was en dat de vrijheid in de keuze voor de te ondernemen activiteit te groot was. Ook noemt men de beperkte tijdsperiode voor het indienen en ondernemen van de activiteit waardoor niet iedereen, wegens drukke werkzaamheden, in de gelegenheid was om deel te nemen. Daarmee samenhangend noemen enkelen het punt van capaciteitsdruk op achterblijvende collega’s door afwezigheid wegens cursus. Andere minpunten die incidenteel genoemd worden zijn:
43
Box 5.3
Citaten leidinggevenden, minpunten PROO-fonds
• ‘De mogelijkheid dat ‘feestcursussen’ gekozen worden.’ • ‘Te incidenteel, het moet maar net uitkomen.’ • ‘De volstrekt willekeurige toekenning, mensen in dezelfde situatie werden allerminst gelijk behandeld.’ • ‘Geen weging op basis van nut van de activiteit, maar ‘wie het eerst komt, die het eerst maalt’.’ • ‘Het werk dat deelnemende collega’s achterlieten moest in die periode worden overgenomen door anderen.’ • ‘Organisatie en uitvoering horen niet bij de NVvR te liggen.’ • ‘Regeling kwam ingewikkeld over.’ • ‘Dat het alleen voor rechters en officieren is. Onbegrip bij anderen.’
Overigens geeft ook een deel van de leidinggevenden aan geen enkel minpunt te kunnen bedenken. Bijdrage aantrekkelijkheid sector Tot slot is in het kader van toegevoegde waarde van het fonds aan alle respondenten gevraagd of de regeling, naar hun mening, bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van de sector (zie tabel 5.12). In het totaal is 65% van de respondenten van mening dat een regeling als het PROO-fonds hieraan bijdraagt. Echter, aanvragers en niet-aanvragers verschillen hierover van mening. Zo is 85% van de aanvragers van mening dat de regeling bijdraagt aan de aantrekkelijkheid, terwijl 56% van de niet-aanvragers deze mening is toegedaan. Niet-aanvragers hebben vaker geen mening over de bijdrage van het fonds aan de aantrekkelijkheid van de sector dan aanvragers.
44
Tabel 5.12
Bijdrage PROO-fonds aan aantrekkelijkheid sector naar (geen) aanvraag, percentages (n=720)
Draagt regeling bij aan aantrekkelijkheid sector? Ja
Aanvraag (n=219)
Geen aanvraag (n=501)
Totaal (n=720)
85%
56%
65%
Nee
6%
16%
13%
Weet niet
9%
28%
22%
100%
100%
100%
Totaal
Wanneer we kijken naar het verschil tussen leidinggevenden en niet-leidinggevenden in tabel 5.13, dan blijkt dat de eerstgenoemde groep vaker (74%) van mening is dat een regeling als het PROO-fonds bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van de sector dan de tweede groep (63%). Tabel 5.13
Bijdrage PROO-fonds aan aantrekkelijkheid sector naar wel/niet leidinggevend, percentages (n=720)
Draagt regeling bij aan aantrekkelijkheid sector?
Leidinggevend (n=104)
Niet-leidinggevend (n=616)
Totaal (n=720)
Ja
74%
63%
65%
Nee
15%
13%
13%
Weet niet
11%
24%
22%
100%
100%
100%
Totaal
Onder leidinggevenden zien we een kleiner verschil tussen aanvragers en nietaanvragers in de mening over de bijdrage aan aantrekkelijkheid van de sector dan bij niet-leidinggevenden. Zo is 85% van leidinggevenden die een aanvraag hebben ingediend van mening dat een dergelijk fonds bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van de sector in tegenstelling tot 70% van de niet-aanvragers. Van de nietleidinggevenden denkt 85% van de aanvragers dat het bijdraagt ten opzichte van 53% van de niet-aanvragers.
45
5.7
Reden om geen aanvraag in te dienen Geen aanvraag Zoals eerder vermeld hebben in totaal 501 respondenten (70%) geen subsidieaanvraag ingediend bij het PROO-fonds. Van deze groep geeft 9% aan dat zij überhaupt niet op de hoogte was van het bestaan van het PROO-fonds en heeft daardoor, ongeacht of zij hierin geïnteresseerd zou zijn, geen aanvraag kunnen indienen. Reden niet-indienen aanvraag De overige 91% van de respondenten die wel kennis hadden van het fonds, maar die geen aanvraag indienden is gevraagd waarom zij dit niet hebben gedaan. Men kon meerdere antwoorden geven (tabel 5.14). Tabel 5.14
Reden niet indienen aanvraag, percentages (n=455)
Reden niet indienen aanvraag
% (n=455)
Ik kon geen passende activiteit bedenken/vinden waaraan ik wilde deelnemen
41%
Ik geef de voorkeur aan activiteiten die dichter bij mijn huidige werk staan
15%
Ik was niet op de hoogte van de specifieke mogelijkheden/procedure
13%
Ik was te laat met het indienen van een aanvraag
11%
Ik wilde de activiteit niet in mijn eigen tijd ondernemen
6%
Het was me niet bekend dat ik ook voor het fonds in aanmerking kwam
4%
Ik wilde de kosten van de activiteit niet zelf voorschieten
4%
Het budget van 2.500 euro was te beperkt
4%
Geen tijd/werkdruk
10%
Anders
31%
De meest genoemde reden (41%) is dat men op dat moment geen passende activiteit kon bedenken of vinden waaraan men wilde deelnemen. Ongeveer 15% lijkt niet te hebben willen deelnemen om meer principiële redenen, zij geven aan dat zij de voorkeur geven aan activiteiten die dichter bij het huidige werk staan. Een totaal van 17% noemt redenen die te maken hebben met de informatievoorziening rondom het fonds, zo was 13% niet op de hoogte van de specifieke mogelijkheden en 4% wisten niet dat zij in aanmerking kwamen voor subsidie. De kenmerken van het fonds; de maximale vergoeding, het zelf moeten voorschieten en de activiteit moeten ondernemen in eigen tijd, blijken geen van alle een
46
belangrijke rol te spelen in het niet aanvragen van een subsidie uit het PROOfonds. Andere redenen die meerdere malen genoemd zijn maar niet in de tabel worden weergegeven, zijn onder andere dat men gehoord had dat het geld al op was, dat men reeds aan andere cursussen of opleidingen deelnam en dat men het niet eens was met de ruime keuzevrijheid van activiteiten, zo spreekt men over ‘snoepreisjes’, ‘hobbyactiviteiten’ en ‘graaicultuur’. Overigens geeft 59% van degenen die wel van het bestaan wisten maar geen aanvraag hebben ingediend aan dat zij in de toekomst wel (zeer) geïnteresseerd zijn om alsnog deel te nemen aan een dergelijk fonds, slechts 10% van hen is hier totaal niet in geïnteresseerd.
5.8
Toekomst Voortzetting Tot slot is gevraagd naar de behoefte aan voortzetting van een dergelijk fonds in de toekomst. Welke aanpassingen zijn dan eventueel wenselijk en zou men zelf (weer) willen deelnemen? Het antwoord op deze vragen wordt in deze paragraaf gegeven. Behoefte aan voortzetting In het totaal geeft een ruime meerderheid van de respondenten aan dat er volgens hen behoefte is aan voortzetting van de regeling (tabel 5.15). De helft van alle respondenten denkt dat de regeling in de huidige vorm kan worden voortgezet, 17% denkt aan een aangepaste vorm. Voor 26% is het onduidelijk of er een behoefte aan de regeling is. Het blijkt dat aanvragers aanzienlijk vaker van mening zijn dat er een behoefte bestaat aan voortzetting (92%) dan niet-aanvragers (56%) en dat zij hierover ook vaker een mening hebben.
47
Tabel 5.15
Behoefte aan voortzetting PROO-fonds naar (geen)aanvraag, percentages (n=720)
Behoefte aan voortzetting?
Aanvraag (n=219)
Geen aanvraag (n=501)
Totaal (n=720)
Ja, in huidige vorm
76%
39%
51%
Ja, in aangepaste vorm
16%
17%
17%
Nee
1%
9%
6%
Weet niet
7%
35%
26%
100%
100%
100%
Totaal
Zowel leidinggevenden als niet-leidinggevenden zijn in gelijke mate van mening dat er behoefte bestaat aan voortzetting van de regeling in welke vorm dan ook, maar leidinggevenden (28%) zijn vaker van mening dan niet-leidinggevenden (15%) dat de regeling in aangepaste vorm verder zou kunnen (tabel 5.16). Tabel 5.16
Behoefte aan voortzetting PROO-fonds naar wel/niet leidinggevend, percentages (n=720)
Behoefte aan voortzetting?
Leidinggevend (n=104)
Niet leidinggevend (n=616)
Totaal (n=720)
Ja, in huidige vorm
41%
52%
50%
Ja, in aangepaste vorm
27%
15%
17%
Nee
15%
5%
6%
Weet niet
16%
28%
27%
100%
100%
100%
Totaal
Ook bij leidinggevenden en bestuurders blijkt er een sterke samenhang tussen het wel of niet-aanvragen en behoefte aan voortzetting (niet in tabel weergegeven). Van de aanvragende leidinggevenden is 89% van mening dat er behoefte is aan voortzetting van de regeling ten opzichte van 62% van de niet-aanvragers. Wenselijke aanpassingen De aanpassingen die men bij voorzetting eventueel wenselijk acht hebben betrekking op een aantal steeds terugkerende thema’s. Het meest genoemd wordt dat er een duidelijker verband zou moeten zijn tussen de activiteit en het huidige werk of de persoonlijke professionele ontwikkeling. Verschillende malen oppert men dat de NVvR wellicht een voorselectie van te ondernemen activiteiten zou
48
kunnen maken of in ieder geval suggesties daarvoor doen. In dit kader wordt ook veel gesproken over ‘snoepreisjes’ die beter niet gefinancierd kunnen worden vanuit het fonds. Minder vaak maar wel door meerdere personen wordt genoemd dat de werkgever ook (deels) tijd ter beschikking zou moeten stellen om deel te nemen aan een activiteit en dat deze mogelijkheid tot aanvraag van subsidie standaard of in ieder geval eens in de vijf jaar zou moeten bestaan. Het feit dat men de activiteit eerst zelf moet betalen en achteraf declareren wordt niet alom gewaardeerd, men geeft aan niet altijd de middelen te hebben om een dergelijk bedrag voor te schieten. Ook het budget per aanvraag zou volgens sommigen hoger mogen zijn omdat sommige activiteiten boven het maximum bedrag uitkomen. Verder wordt genoemd dat de voorlichting verbeterd zou kunnen worden door meer bekendheid te geven aan het fonds en de mogelijkheden daarvan. Tenslotte geven enkelen aan dat de administratieve procedure in sommige gevallen lang duurde en dat het aanvragen van subsidie nogal wat administratieve rompslomp gaf en tijd in beslag nam. Deelname in de toekomst In het totaal is driekwart van alle respondenten (zeer) geïnteresseerd om in de toekomst deel te nemen aan een mogelijk vervolg van het project (tabel 5.17). Aanvragers zijn hierin vaker geïnteresseerd (97%) dan niet-aanvragers (66%). Slechts 9% van alle respondenten is hierin in het geheel niet geïnteresseerd. Tabel 5.17
Mate van interesse in gebruik regeling in de toekomst, naar (geen) aanvraag, percentages (n=711)
Gebruik regeling in toekomst?
Aanvraag (n=209)
Geen aanvraag (n=487)
Totaal (n=711)
Zeer geïnteresseerd
81%
28%
43%
Geïnteresseerd
16%
38%
32%
Matig geïnteresseerd
2%
22%
16%
Niet geïnteresseerd
1%
12%
9%
100%
100%
100%
Totaal
49
De groep die niet geïnteresseerd is in gebruik van de regeling in de toekomst (9%) blijkt voor 68% uit personen in de leeftijd van 51 jaar of ouder te bestaan, terwijl 11% van hen tussen de 18 en 40 jaar oud is en 21% tussen 41 en 50 jaar. Overigens blijkt er geen significant verschil tussen deze groep en degenen die wel geïnteresseerd zijn voor wat betreft het gemiddeld aantal dagen dat ze hebben besteed aan opleidingen, congressen en dergelijke.
50
51
6
6.1
INTERVIEWS LEDEN BEOORDELINGSCOMMISSIE
Inleiding Beoordelingscommissie Zoals in hoofdstuk 3 reeds is aangegeven, was het uitgangspunt van de regeling dat deze een experimenteel karakter had. Dit bracht met zich mee dat de ingediende aanvragen ruimhartig werden beoordeeld. Bij twijfelgevallen werd in eerste instantie teruggevallen op een oordeel van de portefeuillehouder in het bestuur en in tweede instantie werd om een oordeel gevraagd van een hiervoor ingestelde beoordelingscommissie. Deze bestond uit een drietal leden. Aan deze commissie zijn gedurende de looptijd van het PROO-fonds enkele tientallen aanvragen ter beoordeling voorgelegd. In 24 gevallen heeft dit geresulteerd in een afwijzing. Met alle drie de leden is afzonderlijk een telefonisch interview afgenomen, met als doel om het functioneren van deze commissie te evalueren.
6.2
Interviews Functie beoordelingscommissie De leden van de beoordelingscommissie zagen de functie van de commissie in eerste instantie als een laatste ‘filter’ voor de beoordelingen van aanvragen waarover twijfel bestond. Gedurende het project heeft de commissie ook een bijdrage geleverd aan de aanscherping van de beoordelingcriteria voor toekenning van activiteiten. Werkwijze Het uitgangspunt voor de leden van de beoordelingscommissie bij hun werkzaamheden was dat de activiteiten waarvoor een aanvraag werd gedaan een functioneel verband dienden te hebben met de professionele ontwikkeling van de aanvrager buiten het eigen werkveld. Vooraf wist de commissie nog niet goed wat ze te wachten zou staan en zou men dit van geval tot geval bekijken. Door de NVvR werden de leden periodiek voorzien van documentatie over de twijfelgevallen, waarna via onderlinge communicatie werd gekomen tot een eindoordeel. Deze communicatie werd periodiek teruggekoppeld aan de NVvR, die vervolgens een afwijzings- of toekenningsbesluit opstelde voor de aanvrager. Doordat bij iedere individuele beoordeling er door de commissie schriftelijke ‘jurisprudentie’ op caseniveau werd geformuleerd, kon dit ook weer worden gebruikt bij volgende beoordelingen.
52
Beoordelingen Op basis van de interviews met de leden en bestudering van de correspondentie rond de door de commissie afgewezen aanvragen, kan een aantal thema’s worden geformuleerd die in meer of mindere mate steeds de discussie vormden in de commissie rond de beoordeling van de twijfelgevallen:
Bij een groot deel van de aanvragen was de scheidslijn tussen persoonlijke en professionele ontwikkeling niet geheel helder. Volgens de criteria diende de activiteit bij te dragen aan de professionele ontwikkeling buiten het eigen werkveld. Voor een aantal activiteiten was het niet geheel duidelijk of deze hieraan voldeden, en er niet meer sprake was van een directe persoonlijke ontwikkeling. Hierbij rees dan soms de vraag of er op indirecte wijze wellicht alsnog een effect zou kunnen zijn op de professionele ontwikkeling. Een tweede beoordelingspunt wat terugkwam in de oordelen van de commissie was in hoeverre de activiteiten betaald dienden de worden door het PROO-fonds of financiering ervan eigenlijk onder de reguliere taak van de werkgever viel in het kader van de professionele ontwikkeling binnen het eigen werkveld. Daarnaast speelde ook het criterium van proportionaliteit een rol. Hierbij ging het vooral om een kosten- versus batenbeoordeling, waarbij onder andere de reiskosten naar verre bestemmingen werden meegenomen. Vraag die hierbij veelal speelde binnen de commissie was in hoeverre dezelfde activiteit ook dichter bij huis zou kunnen worden ondernomen. Met name speelde dit criterium omdat de commissie met haar uitspraken ook wilde voorkomen dat de buitenwereld niet het idee kreeg dat het PROO-fonds ook ‘snoepreisjes’ financierde. Daarnaast speelde bij de beoordelingen dat de commissie zich bewust was van de precedentwerking die zou kunnen uitgaan van haar uitspraken.
Toekomst De leden zijn unaniem van mening dat de commissie een waardevolle rol heeft gespeeld in de hele procedure. Men pleit er dan ook voor om bij een eventueel vervolg van de regeling een vergelijkbare commissie in te stellen. Daarnaast heeft volgens de geïnterviewde leden de ‘jurisprudentie’ die is opgebouwd door de commissie ook duidelijk gemaakt dat niet voor alle aanvragers de criteria voor deelname geheel duidelijk waren. Men pleit er dan ook voor om de beoordelingscriteria, mede op basis van de jurisprudentie in bovenstaande paragraaf, iets duidelijker te omschrijven in de verschillende informatieproducten over de regeling. Belangrijk criterium dat hierbij dient te worden genoemd is dat de aanvrager zelf duidelijk dient te kunnen aangeven wat het functionele verband is tussen de te ondernemen activiteit en de eigen professionele ontwikkeling buiten het eigen
53
werkveld. Hiermee stimuleert de regeling ook de zelfreflectie van de beroepsgroep ten aanzien van de eigen professionaliteit.
54
55
7
7.1
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
Inleiding Evaluatieonderzoek PROO-fonds In de CAO Rechterlijke Macht 2005-2007 kwamen de cao-partijen overeen eenmalig een bedrag vrij te maken voor een ‘bredere professionele oriëntatie buiten het directe werkveld’. Het ministerie van Justitie stelde hiervoor één miljoen euro ter beschikking. De NVvR zette het PROO-fonds op voor de uitvoering van de regeling. Rechterlijke ambtenaren binnen de sector Rechterlijke Macht konden er aanspraak op maken. De regeling is inmiddels beëindigd. De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) heeft AStri opdracht gegeven voor de evaluatie van het gebruik van het fonds voor Projecten voor Rechterlijke Oriëntatie & Ontwikkeling (PROO-fonds). In dit slothoofdstuk bespreken we de voornaamste conclusies en aanbevelingen.
7.2
Conclusies Gebruik & type activiteit In het totaal zijn 781 aanvragen door 741 personen ingediend bij het PROOfonds. Een totaal van 48 aanvragen is ingediend en vervolgens weer ingetrokken. Van de overgebleven 733 aanvragen is 56% (413) toegekend en 44% (320) afgewezen. Tweederde van de aanvragen had betrekking op deelname aan een cursus of opleiding waarvan het merendeel een taalcursus of cursus time management betrof. Doelstelling behaald Doel was dat individuele personen uit de beroepsgroep aanspraak op het fonds konden maken voor deelname aan activiteiten gericht op een bredere professionele oriëntatie buiten het directe werkveld. Hiermee zouden deze in de gelegenheid worden gesteld om zichzelf verder te oriënteren en te ontwikkelen op voor hen belangrijke gebieden. Volgens driekwart van de deelnemers aan de regeling is deze doelstelling bereikt. Het ‘verbreden van de professionele oriëntatie buiten het directe werkveld’ was de meest genoemde reden om een aanvraag in te dienen. Daarnaast noemt een relatief groot deel als belangrijkste reden om mee te willen doen ‘het verbreden van inzetbaarheid binnen de huidige functie’.
56
Toegevoegde waarde PROO-fonds Het fonds heeft, naar mening van de respondenten zeker toegevoegde waarde in aanvulling op het reguliere opleidingsaanbod. Een grote meerderheid van de deelnemers (90%) is van mening dat ze de met subsidie uit het PROO-fonds ondernomen activiteit niet had kunnen ondernemen binnen het reguliere opleidingsbeleid of met beschikbare middelen die horen bij de huidige functie. Behoefte aan voorzetting Meer dan tweederde van de respondenten geeft desgevraagd aan dat er naar hun mening behoefte bestaan aan voortzetting van het PROO-fonds in één of andere vorm. Overigens blijkt er een sterk verband tussen al dan niet een aanvraag te hebben ingediend en behoefte aan voortzetting, aanvragers (92%) hebben hier meer behoefte aan dan niet-aanvragers (56%). Driekwart van de respondenten is (zeer) geïnteresseerd om in de toekomst (weer) deel te nemen als het project een vervolg mocht krijgen. Slechts 9% van alle respondenten is hier in het geheel niet in geïnteresseerd. Geconcludeerd kan worden dat er een breed draagvlak lijkt te bestaan voor voortzetting van de regeling. Opbrengst deelname De opbrengst van deelname zit voor individuele deelnemers voornamelijk in het feit dat zij zich hierdoor breder hebben kunnen oriënteren buiten het directe werkveld. Daarnaast heeft de activiteit veelal kennis en vaardigheden opgeleverd die ook toepasbaar zijn binnen het huidige werkveld. Deze positieve effecten worden zowel door de deelnemende werknemers als leidinggevenden onderstreept. Een ander positief effect van deelname is dat deelnemers aangeven hierdoor meer gemotiveerd te zijn om vaker iets aan persoonlijke ontwikkeling te gaan doen. Leidinggevenden zien daarnaast nog een indirect voordeel voor de organisatie, namelijk dat het de medewerkerstevredenheid ten goede komt wat een positief effect heeft op de organisatie als geheel. Desgevraagd geeft 85% van de aanvragers aan dat het fonds niet alleen een bijdrage heeft geleverd aan de ontwikkeling van individuele medewerkers en daarmee indirect aan de organisatie, maar dat het ook de aantrekkelijkheid van de sector vergroot. Van de niet-aanvragers is een kleiner deel, 56%, van mening dat het fonds bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van de sector. Kenmerken fonds Ondanks dat met name enkele leidinggevenden sceptisch lijken te zijn over de aanzienlijke keuzevrijheid in de te volgen activiteit blijkt het merendeel van de
57
aanvragers (zeer) tevreden met de kenmerken van het fonds en de mogelijkheden die het biedt. De kenmerken van het fonds die relatief minder goed worden beoordeeld, het zelf voorschieten van de kosten voor deelname en deelname in eigen tijd, vormen slechts voor een enkeling een belemmering om een subsidie uit het fonds aan te vragen. De voornaamste reden om niet deel te nemen is niet inherent aan de kenmerken van het fonds maar aan het destijds niet kunnen bedenken van een passende activiteit. Procedure en informatievoorziening fonds De procedure rondom het fonds wordt over het algemeen minder positief beoordeeld dan de kenmerken van het fonds. Men geeft aan het minst tevreden te zijn over de tijdsduur tussen indienen van de declaratie en afhandeling daarvan. Dit mag geen verassing zijn voor de NVvR aangezien zij reeds in de procesbeschrijving wijst op het niet vlekkeloos verlopen van de afhandeling van de declaraties en de abrupte wijze waarop de uitvoering van de regeling wegens vermeende uitputting van het fonds moest worden stopgezet. Hierdoor is uiteindelijk niet het gehele ter beschikking gestelde bedrag van 1 miljoen uitgekeerd in subsidies, maar ruim tweederde hiervan. Daarnaast blijkt dat de informatievoorziening, hoewel het merendeel van de deelnemers hier over het algemeen tevreden over is, verbeterd zou kunnen worden. Vooral de informatievoorziening rondom de declaratieprocedure kan verbeterd worden en in mindere mate de informatievoorziening vooraf. Ongeveer een kwart van de niet-aanvragers geeft aan dat zij niet op de hoogte waren van het bestaan van het fonds, niet op de hoogte waren van de mogelijkheden of niet bekend waren met het feit dat zij ook voor deelname in aanmerking kwamen. Verbeterpunten Naar de mening van een aantal respondenten zou het PROO-fonds met enige aanpassingen nog verbeterd kunnen worden. Zo zou een duidelijker verband tussen de activiteit en het huidige werk of de persoonlijke professionele ontwikkeling gelegd kunnen worden. De NVvR kan wellicht een voorselectie van mogelijke activiteiten doen of in ieder geval suggesties daarvoor. Verder zou, volgens een deel van de respondenten, de werkgever ook (deels) tijd ter beschikking kunnen stellen om deel te nemen aan de activiteit en zou de mogelijkheid tot aanvraag standaard of in ieder geval eens in de vijf jaar moeten bestaan. Het zelf de kosten van de activiteit te moeten voorschieten wordt niet alom gewaardeerd en het budget per aanvraag zou volgens enkelen hoger mogen zijn. Als verbeterpunt wordt verder de voorlichting genoemd. Er zou meer bekendheid aan het
58
fonds en de mogelijkheden gegeven kunnen worden en de administratieve procedure vereenvoudigd. Beoordelingscommissie De beoordelingscommissie die was ingesteld voor het doen van een uitspraak bij twijfelgevallen, heeft volgens de leden een nuttige functie gehad. Enerzijds als laatste onafhankelijke filter bij de beoordelingsprocedure, en anderzijds bij de aanscherping van de interpretatie van de beoordelingscriteria.
7.3
Aanbevelingen Tot slot formuleren wij hieronder nog enkele aanbevelingen op basis van de onderzoeksresultaten. Het fonds lijkt in een behoefte van de doelgroep te voorzien, daarnaast is ook aan de inhoudelijke doelstellingen voldaan. Voorzetting van een dergelijk fonds wordt dan ook door een groot deel van de respondenten wenselijk geacht. Mede gelet op het feit dat een groot aantal aanvragen wegens (veronderstelde) budgetoverschrijding is afgewezen en ‘slechts’ rond de 14% van de doelgroep hieraan heeft deel kunnen nemen, verdient het dan ook aanbeveling om na te gaan of de subsidieregeling een vervolg kan krijgen. Op basis van het onderzoek kan worden geconstateerd dat bij een vervolg van de regeling zowel de informatievoorziening rondom het bestaan van het fonds, de mogelijkheden voor deelname en de aanmeldingsprocedure dienen te worden geoptimaliseerd. De NVvR zou meerdere kanalen kunnen inzetten om de doelgroep te informeren. Een belangrijke reden om niet gebruik te maken van de regeling was het ontbreken van ideeën voor een passende activiteit. Hierop zou kunnen worden ingespeeld door voorbeelden of een lijst van mogelijk te ondernemen activiteiten te communiceren (mede op basis van de aanvragen uit de eerste ‘tranche’). Ook kunnen de ervaringen van deelnemers als PR worden gebruikt in informatiefolder of nieuwsbrief (in interviewstijl). Hoewel een meerderheid van de deelnemers de keuzevrijheid in te ondernemen activiteiten alsmede de mogelijkheid tot het ondernemen van activiteiten in het buitenland waardeert, is bij een deel van de doelgroep het beeld ontstaan dat het fonds ‘snoepreisjes’ subsidieert. Bij eventuele voortzetting kan het fonds overwegen om de te subsidiëren activiteiten van tevoren meer in te kaderen, en de toekenningcriteria duidelijker te omschrijven. Dit mede op basis van de verzamelde ‘jurisprudentie’ door de beoordelingscommissie.
59
Een belangrijk knelpunt voor de deelnemers dat uit het onderzoek naar voren komt is de financiële afwikkeling van de aanvragen, het zelf moeten voorschieten van de kosten en het ondernemen van de activiteiten in eigen tijd. Bij een voortzetting van de regeling dienen deze knelpunten nog eens kritisch tegen het licht te worden gehouden, aangezien deze mogelijk een drempel voor deelname kunnen vormen.
60