Steenbokstraat 21 Postbus 4155 7320 AD Apeldoorn www.tmc.tno.nl
TNO-rapport
T 055 368 98 00
Evaluatieonderzoek Organisatie Verlofpraktijk Flevo Future
Datum
25 oktober 2004
Auteur(s)
Drs. H.J. Doeleman (projectleider) Mw. Drs. H. van den Berg Dr. P.J.A. van Panhuis (forensisch psychiater) Dr. W.F. van Kordelaar (forensisch psycholoog)
Exemplaarnummer Oplage Aantal pagina's Aantal bijlagen Opdrachtgever
85 Directeur Generaal van de Directie Preventie Jeugd en Sancties van het Ministerie van Justitie
Projectnaam Projectnummer
Gedelegeerd opdrachtgever: Sectordirecteur TBS, Dienst Justitiële Inrichtingen R04-027
Alle rechten voorbehouden. Niets uit dit rapport mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van TNO. Indien dit rapport in opdracht werd uitgebracht, wordt voor de rechten en verplichtingen van opdrachtgever en opdrachtnemer verwezen naar de Algemene Voorwaarden voor onderzoeksopdrachten aan TNO, dan wel de betreffende terzake tussen de partijen gesloten overeenkomst. Het ter inzage geven van het TNO-rapport aan direct belanghebbenden is toegestaan. © 2004 TNO
F 055 368 98 10
[email protected]
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Inhoudsopgave
1. Inleiding
3
2. Doel en opzet van het onderzoek
5
3. Resultaten van het onderzoek 3.1 Plaats van het verlofbeleid in de behandeling binnen Flevo Future 3.2 Planning van verloven 3.3 Verlofuitvoering en procedures: organisatie 3.4 Verlofuitvoering en procedures: praktijk 3.5 Verloftoetsing 3.5.1 Verloftoetsing door Flevo Future 3.5.2 Marginale toetsing verlofaanvragen casus S. door afdeling Individuele tbs-zaken van DJI 3.6 Evaluatie van de verlofpraktijk en organisatie
7 7 12 13 15 16 16
4. Conclusies en aanbevelingen 4.1 Algemene conclusie beide deelonderzoeken 4.2 Conclusies en aanbevelingen ten aanzien van de verlofpraktijk binnen Flevo Future 4.3 Aanbevelingen ten aanzien van de verlofpraktijk voor de relatie tussen Flevo Future en sectordirectie TBS
17 19 24 24 24 27
Bijlage 1: Reconstructie Zaak Eibergen (zoals toegezonden aan de Tweede Kamer) 29 Bijlage 2: Overzicht van gebruikte documenten in het onderzoek 33 Bijlage 3: Gestelde vragen in de enquête voor direct betrokkenen bij verlofpraktijk 35 casus S. Bijlage 4: Gestelde vragen in de enquête voor niet-direct betrokkenen (toetsing verlofpraktijk in het algemeen) 38 Bijlage 5: Tabel toetsing verlofpraktijk aan de relevante regelgeving (zoals door de sectordirectie TBS aangereikt) 40 Bijlage 6: Vernieuwd beleidskader (zoals toegezonden aan de Tweede Kamer) 66
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
1. Inleiding Flevo Future is een Rijks-TBS-kliniek die de afgelopen jaren tal van veranderingen heeft doorgemaakt: de omslag van een selectie-instituut (Meijers Instituut) naar een behandelkliniek (Meijers Kliniek), de fusie van de Meijerskliniek met de TBS-kliniek De Singel in Amsterdam en de nu actueel zijnde plannen voor Nieuwbouw te Almere. Flevo Future kent twee locaties: Flevo Future, locatie Utrecht en Flevo Future, locatie Amsterdam. Binnen Flevo Future verblijven patiënten op intramurale afdelingen. Locatie Utrecht kent tevens een transmurale voorziening: De Schans. Gebouwelijk zijn deze met elkaar verbonden. Flevo Future, locatie Utrecht heeft onlangs te maken gehad met een ernstige recidive van een patiënt, namelijk een ontvoering van een 13-jarig meisje uit de Gelderse plaats Eibergen. Dit meisje werd op 23 mei 2004 ontvoerd door een 37-jarige man (verdachte) die na een verlof niet was teruggekeerd naar de TBS-kliniek (Flevo Future) waar hij werd behandeld. Op verzoek van de Tweede Kamer heeft Minister Donner een reconstructie opgesteld van de periode die voorafging aan deze ontvoering (zie bijlage 1). De ontvoering in Eibergen is voor de Minister aanleiding geweest om een aantal maatregelen te nemen (bron: Reconstructie Zaak Eibergen, Brief toegezonden aan de Tweede Kamer, 13 juni 2004): 1. Het verlofbeleid wordt aangescherpt. Het daartoe reeds ontwikkelde verlofbeleidskader wordt in juni 2004 aan de Kamer toegezonden. Onderdeel van deze plannen is de invoering van een verplichte risicotaxatie bij onbegeleid en transmuraal verlof. Voorts zal bij onbegeleid en transmuraal verlof een contra-expertise verplicht worden gesteld, evenals indien bij eenmaal gegeven verlof het gedrag van betrokkene zich negatief ontwikkelt. De mogelijkheden om elektronisch toezicht toe te passen bij verlof zullen nader worden onderzocht. 2. De verantwoordelijkheid en handelwijze van alle betrokkenen (politie, OM en TBS-kliniek) worden in een regeling nader uitgewerkt. Een eerste concept van een regeling is reeds opgesteld. Inmiddels is aan het Openbaar Ministerie en de Dienst Justitiële Inrichtingen opdracht gegeven om rond de zomer een centraal coördinatiepunt bij het OM in te stellen dat tot doel heeft de aansturing en ondersteuning van de opsporing van TBS-gestelden. 3. De bevoegdheden van de politie worden uitgebreid. Een nota van wijziging bij wetsvoorstel 29 413 zal zo spoedig mogelijk bij de Tweede Kamer worden ingediend. 4. Het Openbaar Ministerie is opdracht gegeven om andere TBS-gestelden die zich hebben onttrokken aan hun verlof actief op te laten sporen. 5. Er wordt een onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar de verlofpraktijk binnen de kliniek Flevo Future. De begeleide en onbegeleide verloven binnen deze kliniek zijn inmiddels stopgezet. Slechts na een grondige heroverweging van de verlofverlening door de kliniek gecombineerd met een risicotaxatie in individuele gevallen door een externe beoordelaar zullen de verloven weer worden hervat. Vanwege de vijfde maatregel heeft de Sectordirectie TBS van de Dienst Justitiële Inrichtingen aan TNO Management Consultants gevraagd een onafhankelijk onderzoek in samenwerking met een onafhankelijk forensisch psychiater en forensisch psycholoog uit te voeren. Het onderzoek bestaat uit twee deelonderzoeken: een deelonderzoek naar de behandelinhoudelijke overwegingen (casus) en een deelonderzoek naar de organisatie van de verlofpraktijk binnen Flevo Future. Dit rapport gaat in op de organisatie van de verlofpraktijk binnen Flevo Future. Het onderzoek heeft zich met name gericht op de locatie Utrecht, de locatie waar de recidiverende patiënt verbleef. In beide deelonderzoeken is geconstateerd dat er naar de onderzoekers een grote mate van openheid was. Er is in beide deelonderzoeken een grote inspanning gedaan om alle gevraagde informatie aan te leveren aan de onderzoekers. Daarvoor hartelijk dank. Het behandelinhoudelijke deelonderzoek is uitgevoerd door Dr. P.J.A. van Panhuis (forensisch psychiater) en Dr. W.F. van Kordelaar (forensisch psycholoog). Zij brengen separaat aan dit deelonderzoek rapport uit. Hun rapport bevat bijzondere gegevens in de zin van de Wet Bescherming Persoonsgegevens en dient daarom vertrouwelijk te worden behandeld.
3
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Het deelonderzoek naar de organisatie van de verlofpraktijk is uitgevoerd door Drs. H.J. Doeleman (senior consultant, TNO Management Consultants) en Mw. Drs. H. van den Berg (consultant, TNO Management Consultants). In dit rapport zijn de conclusies en aanbevelingen geformuleerd na afstemming met het behandelinhoudelijke deelonderzoek. Voor u ligt het Rapport ‘Evaluatieonderzoek Organisatie Verlofpraktijk Flevo Future’. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de overeengekomen aanpak van het evaluatieonderzoek. Hoofdstuk 3 geeft inzicht in de resultaten aan de hand van de onderzoeksvragen. In hoofdstuk 4 worden de conclusies en aanbevelingen gegeven. Deze zijn afgestemd met de conclusies en aanbevelingen uit het deelonderzoek van de onafhankelijk forensisch psychiater en forensisch psycholoog. Drs. H.J. Doeleman Projectleider
4
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
2. Doel en opzet van het onderzoek Doelen Zoals in de opdracht is gesteld, heeft het onderzoek ten doel gehad: • het in kaart brengen van de wijze waarop het verlof binnen Flevo Future is georganiseerd; • het doen van aanbevelingen ter verbetering van de verlofpraktijk van Flevo Future en de relatie met de sectordirectie TBS inzake verloven. Het onderzoek heeft zich gericht op de verlofpraktijk van Flevo Future in het algemeen. Daarbij is voor cruciale onderdelen in de verlofpraktijk ingezoomd op de verlofpraktijk rondom de casus S. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in een periode waarin reeds maatregelen zijn voorgesteld (zoals bijvoorbeeld het nieuwe verlofbeleidskader) dat reeds aan de Kamer is toegezonden). Bij de behandelinhoudelijke achtergronden van de verlofpraktijk staat de vraag centraal op welke gronden er keuzes zijn (en worden) gemaakt in het toekennen van de verloven. Voor het behandel-inhoudelijke gedeelte van het onderzoek zijn een onafhankelijke ervaren forensisch psychiater en forensisch psycholoog ingeschakeld. Dit betreft respectievelijk de heer dr. P.J.A. van Panhuis (forensisch psychiater) en de heer dr. W.F. van Kordelaar (forensisch GZ-psycholoog). Zij brengen separaat rapport uit over de kwaliteit van de behandelinhoudelijke overwegingen in de casus S. De conclusies en aanbevelingen uit dit deelonderzoek zijn afgestemd op de conclusies en aanbevelingen in het behandelinhoudelijke rapport. Bij de organisatie van de verlofpraktijk staat de vraag centraal hoe de verantwoordelijkheden en bevoegdheden binnen de kliniek zijn verdeeld en hoe de verlofpraktijk is uitgevoerd. Opzet van het onderzoek De hieronder voorgestelde aanpak van het onderzoek naar de verlofpraktijk bestaat op hoofdlijnen uit de volgende onderzoeksfasen: • Voorbereidende fase; • Uitvoeringsfase, deel 1: toetsing van de wijze van organisatie van het verlof; • Uitvoeringsfase, deel 2: toetsing van de behandelinhoudelijke verlofpraktijk; • Analysefase; • Rapportagefase. Voorbereidende fase In de voorbereidende fase is, na het vaststellen van de onderzoeksopzet, een inventarisatie van de op het moment van de zaak van toepassing zijnde regelgeving en uitvoeringsafspraken voor de verlof-praktijk gemaakt (zie bijlage 2). Dit betreft naast de interne documenten de beschikbare rapporten van de Inspectie Volksgezondheid en de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ), voorheen Centrale Raad van Strafrechttoepassing (CRS). Van de door de sectordirectie aangegeven meest relevante regelgeving of onderdelen daarvan die betrekking hebben op de verlofpraktijk is een checklist in de vorm van een tabel gemaakt (bijlage 5). In bijlage 5 is deze tabel aangevuld met de bevindingen per relevante eis. Om vast te stellen of de verlofpraktijk aan deze regelgeving voldoet zijn vervolgens twee enquêtevragenlijsten opgesteld: één voor direct betrokkenen bij de casus S. en één voor de niet direct betrokkenen (t.b.v. de toetsing van de verlofpraktijk in het algemeen). Het onderzoek heeft zich beperkt tot de verloven waarbij de totale verantwoordelijkheid bij Flevo Future ligt: begeleid verlof, semi-begeleid verlof, onbegeleid verlof, woonverlof (o.a. FPA, transmurale voorziening, FPK). Het onderzoek betrof dus niet de verlofpraktijk waar, voor het toezicht op de voorwaarden, de Reclassering primair verantwoordelijk is: het proefverlof.
5
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
De evaluatie van de verlofpraktijk binnen Flevo Future heeft zich beperkt tot de conformiteit aan de regelgeving en uitvoeringsafspraken. Er heeft geen evaluatie plaatsgevonden tegen de ‘state of the art’ en/of ‘best practices’ van andere klinieken, vanuit de wetenschap of vanuit beleidsafdelingen van het Ministerie van Justitie, daar dit ook om onderzoek buiten Flevo Future vraagt. De resultaten van de voorbereidende fase waren: • een onderzoeksopzet; • vastgestelde (enquête)vragenlijsten en een lijst met geïnterviewden; • een interviewplanning; • afstemmingsafspraken met de onafhankelijk psychiater en psycholoog. Uitvoeringsfase, deel 1: toetsing van de wijze van organisatie van het verlof Aan de hand van interviews, documentenstudie en enquête is voor de verlofpraktijk in het algemeen en voor de casus in het bijzonder een toetsing op de documentatie uitgevoerd en een toetsing op de effectiviteit daarvan in de praktijk. De toetsing betreft de visie, het beleid en de wijze van organisatie in de praktijk. De toetsing heeft plaatsgevonden van 15 juli tot en met 8 augustus 2004. De resultaten van deze fase waren: • inzicht in de kwaliteit van de organisatie (o.a. verantwoordelijkheden en bevoegdheden) van de verlofpraktijk en hoe die in de praktijk wordt uitgevoerd; • inzicht in de mate van conformiteit met de op dat moment geldende regelgeving en uitvoeringsafspraken; • inzicht in resultaten en effecten van beleid en organisatie (incidenten, onttrekkingen etc.). Uitvoeringsfase, deel 2: toetsing van de behandelinhoudelijke verlofpraktijk Aan de hand van interviews, testen en dossierstudie is een behandelinhoudelijke toetsing gedaan voor de verlofpraktijk in het algemeen en de casus in het bijzonder. Deze toetsing betreft de gronden waarop keuzes zijn gemaakt in het toekennen van verloven. De toetsing heeft plaatsgevonden van 5 juli tot en met 13 augustus 2004. Gezien de vertrouwelijkheid van de gegevens zullen de forensisch psychiater en – psycholoog separaat rapporteren. Het resultaat van deze fase was: • inzicht in de kwaliteit van de gemaakte behandelinhoudelijke keuzes en onderbouwing. Analysefase In deze fase van het onderzoek zijn de bevindingen van de beide toetsingen van de verlofpraktijk met elkaar in relatie gebracht en zijn de belangrijkste conclusies en aanbevelingen opgesteld. De resultaten van deze fase waren: • een opzet voor de (eind)rapportage; • werkafspraken, planning en rolverdeling voor de totstandkoming van de (eind)rapportage. Rapportagefase In de periode 8 t/m 15 augustus 2004 zijn de interviews, enquête en feitenmateriaal (documentatie ter onderbouwing) uitgewerkt en in een conceptrapport vervat. De conclusies en aanbevelingen van dit rapport zijn samengesteld uit de beide deelonderzoeken (in samenwerking met de onafhankelijk forensisch psychiater en psycholoog opgesteld).
6
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
3. Resultaten van het onderzoek In dit hoofdstuk treft u de bevindingen aan van het onderzoek. De bevindingen zijn als volgt gerubriceerd: plaats van het verlofbeleid in de behandeling (3.1), de planning van verloven (3.2), de verlofuitvoering en procedures: organisatie (3.3), de verlofuitvoering en procedures: de praktijk (3.4), de verloftoetsing en controle (3.5) en tenslotte de evaluatie van verlofbeleid en –organisatie (3.6). Deze rubricering sluit aan bij de zogenaamde Plan, Do, Check, Act-cyclus (zie afbeelding 3.1).
Plaats van verlofbeleid in de behandeling (3.1)
Planning van de verloven (3.2)
Evaluatie van de verlofpraktijk en organisatie (3.6)
Act Plan Check Do De verloftoetsing (3.5)
De verlofuitvoering en procedures: organisatie (3.3) De verlofuitvoering en procedures: praktijk (3.4)
Afb. 3.1. Plan, Do, Check, Act-cyclus In het navolgende wordt ingegaan op de situatie gedurende het verblijf van de heer S. binnen Flevo Future, locatie Utrecht. Steeds wordt eerst aangegeven wat nodig is voor een vereiste en professioneel verantwoorde werkwijze, vervolgens wordt de praktijk binnen Flevo Future beschreven en tenslotte komen de bevindingen uit interviews, enquête en documentenstudie aan de orde.
3.1 Plaats van het verlofbeleid in de behandeling binnen Flevo Future Behandeling binnen Flevo Future Bij aanvang van een behandeling is het belangrijk om over alle relevante gegevens (geschiedenis) van een patiënt te beschikken. Wanneer een patiënt bij Flevo Future wordt opgenomen (met alle beschikbare Pro Justitia Rapportages) op een behandelafdeling doorloopt hij een observatie- c.q. kennismakingsperiode van maximaal 12 weken. Gedurende deze periode maakt een patiënt kennis met de kliniek, zijn behandelteam en wordt hij geobserveerd door te participeren in diverse activiteitenprogramma’s. De rapporteur maakt een samenvatting van de voorgeschiedenis. Deze periode loopt gelijk met de diagnostische fase. In het kort kan worden gezegd dat de psychodiagnostiek, het psychiatrische onderzoek, de (papieren) delictanalyse, de behandellijn c.q. het behandeltraject met bijbehorende behandeldoelen samen het behandelplan vormen.
7
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
In het onderzoek is vastgesteld dat bij opname bij Flevo Future geen eisen zijn vastgelegd inzake de minimaal aanwezige gegevens. Uit interviews is gebleken dat niet de volledige informatie bij alle bij de behandeling van de heer S. betrokken medewerkers bekend was. Sinds begin 2003 dient bij elke nieuw opgenomen patiënt het opstellen van een risicotaxatie onderdeel uit te maken van de diagnostische activiteiten bij de aanvang van het behandeltraject. Binnen Flevo Future is na circa 8 weken het diagnostisch rapport beschikbaar t.b.v. het opstellen van het behandelplan. Bij dit diagnostische onderzoek wordt gebruik gemaakt van een aantal gebruikelijke instrumenten. Standaard wordt de HKT-30 gebruikt, bij seksueel delinquenten geleidelijk aan aangevuld met de SVR-20. Daarnaast worden binnen Flevo Future de diagnostische bevindingen vastgelegd in de zogeheten FP-40, een gestandaardiseerd instrumentarium bestaande uit ca. 40 schalen. Op kleine schaal wordt inmiddels ook geëxperimenteerd met de lijsten van Hanson c.s. (Static, Stable en Acute). De PCLSV wordt gescoord op basis van het dossier. In het kader van het diagnostisch onderzoek vinden ook altijd enkele gesprekken plaats. Bij twijfel wordt een aanvullend klinisch interview gehouden. In het diagnostisch rapport wordt binnen Flevo Future in het algemeen ook een samenvatting van de risicotaxatie opgenomen. In het geval van S. is in het onderzoek gebleken dat de FP-40 in december 2001 is gebruikt. Waar in een vorige kliniek de HCR-20 was gebruikt, is deze in Flevo Future geactualiseerd. In het onderzoek is gebleken dat voor de casus S. in december 2001 een diagnostisch rapport is uitgebracht conform de bovenstaande eisen. Naar het oordeel van de onafhankelijk forensisch psychiater en psycholoog zijn de resultaten echter onvoldoende benut bij het opstellen van een behandelplan. In het onderzoek is uit een beleidsdocument gebleken dat toepassing van de PCL-SV naar de mening van de kliniek moet worden aangevuld met een klinisch interview om op voldoende betrouwbare wijze patiënten te toetsen op de aanwezigheid van psychopathische kenmerken. In verschillende interviews is door de geïnterviewden naar voren gebracht dat een gestructureerde beschrijving van de relevant geachte risicofactoren in plaats van een sterk instrumentele benadering de voorkeur geniet. Verschillende geïnterviewden geven aan dat de gestructureerdheid van de beschrijving van risicofactoren een aandachtspunt is binnen Flevo Future. De kernproblematiek (diagnose en de delictanalyse) vormt het vertrekpunt. De behandeldoelen vormen het eindpunt en de behandellijn c.q. traject is de weg waarlangs de geformuleerde doelen, via evaluaties, worden bereikt. Kernproblematiek, behandellijn en behandeldoelen dienen steeds in samenhang te worden bezien. De diagnose, delictanalyse en behandeldoelen vormen samen het behandelplan dat volgens regelgeving maximaal 3 maanden na opname dient te zijn vastgesteld. Binnen Flevo Future wordt het concept behandelplan ter toetsing en vaststelling voorgelegd aan een multidisciplinair overleg onder leiding van de directeur Behandeling in de vaststelvergadering. De ervaring binnen Flevo Future leert dat daarna gedurende het verloop van de behandeling de diagnose, delictanalyse en behandeldoelen geleidelijk aan verder worden ingekleurd. Gedurende het verloop van de behandeling kan het namelijk noodzakelijk zijn om het behandeltraject bij te stellen, aan te passen of een andere strategie te volgen. De evaluaties van het behandelplan zijn hiervoor de aangewezen, officiële, momenten. Deze evaluaties worden mede bewaakt door de afdeling Diagnostiek, Monitoring & Research, omdat het in de lijn der verwachtingen ligt dat met deze afdeling zogenaamde voortgangsdiagnostiek zal plaats vinden om effecten van de behandeling te meten en te volgen. Uit het onderzoek is gebleken dat het beschreven proces van het totstandkomen van en het werken met het behandelplan verloopt conform de daaraan te stellen eisen. Wel blijkt dat de gestelde termijn van drie maanden niet altijd wordt gehaald, daar de observatieperiode en diagnostiek al drie maanden in beslag nemen. In de vaststelvergadering moet naar consensus worden gestreefd. Multidisciplinaire overeenstemming is namelijk een belangrijke voorwaarde voor het bereiken van kwalitatief goede beslissingen in een behandeltraject. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de directeur Behandeling om te beslissen over de inhoud van het behandelplan of verlofvoorstel in het kader van het behandelplan. De praktijk van Flevo Future verloopt overeenkomstig. Het behandelplan komt tot stand na overleg met de patiënt die in principe bij het laatste deel van de bespreking aanwezig is en die ook mede ondertekent. Dit met als doel om overeenstemming over de behandeling te bereiken. In het onderzoek is uit interviews gebleken dat verlengingsadviezen in de vaststelvergadering prioriteit krijgen boven verlofaanvragen, doordat de agenda dikwijls vol zit. Agendapunten die toch afgehandeld dienen te worden, worden dan in beperkte kring besproken en besloten.
8
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Uit de interviews is ook naar voren gekomen dat indien ter vergadering blijkt dat een stuk (behandelplan, verlofkader, verlengingsadvies of verlofaanvraag) dient te worden bijgesteld, het bijgestelde stuk niet terugkomt ter besluitvorming. Er zijn ook geen criteria opgesteld voor het opnieuw inbrengen van aangepaste stukken bijvoorbeeld bij grote verschillen van mening. Directeur Behandeling (voorzitter), hoofden Behandeling, hoofd Behandelrapportage, hoofd Diagnostiek, Monitoring & Research of diagnosticus en psychiater. Vertegenwoordigers van de volgende disciplines: afdelingshoofd, afdelingspsycholoog, psychotherapeut, maatschappelijk werk. Afdeling Behandelrapportage. Secretariaat Vaststellen individuele behandelplannen, verlofaanvragen, overDoel plaatsingen, verlengingsadviezen en andere patiëntgebonden vragen. Het toetsen van de praktijk aan het kliniekbrede behandelbeleid. Concept plannen en aanvragen; stand van zaken stukken bij een Input behandelimpasse, overplaatsing of herselectie. 2-wekelijks, op locatie Utrecht en Amsterdam. Frequentie De leden van de vaststelvergadering hebben een week de tijd om de Communicatie (output) stukken te lezen. Verslag wordt gearchiveerd; verslagen naar deelnemers en algemeen directeur. Actielijst van besluiten voor de afdelingshoofden worden apart toegezonden om te communiceren met de sociotherapeutische teams. Wijzigingsvoorstellen gaan naar het Behandelbeleidsoverleg. Afb. 3.2. Opzet van de vaststelvergadering bij Flevo Future Deelnemers
Transparantie van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden in de behandel- en verlofpraktijk is een belangrijke voorwaarde voor het bereiken van een kwalitatief goede procesgang. Dit is binnen Flevo Future als volgt georganiseerd. De voortgang van de behandeling valt onder de verantwoordelijkheid van het hoofd Behandeling. Deze bewaakt de afgesproken behandellijn of het uitgestippelde behandeltraject en ziet toe op de uitvoering van de gemaakte afspraken. In de praktijk zal het kernteam het behandelplan met de deelplannen op de afdeling uitvoeren en sturen. Het kernteam is samengesteld uit: het clusterhoofd, het hoofd Behandeling, de afdelingspsycholoog, de maatschappelijk werker en de afdelingshoofden. Het hoofd Behandeling draagt zorg voor de organisatie en coördinatie van de behandelvraag c.q. de indicatiestelling voor de verschillende vaktherapieën. Tevens is het hoofd Behandeling verantwoordelijk voor de inhoudelijke afstemming van de bijdragen die door de verschillende disciplines in de deelplannen worden geleverd. Het hoofd Behandeling kan taken binnen de behandeling delegeren aan b.v. de afdelingspsycholoog of andere leden van het kernteam. De behandelplanbespreking wordt altijd voorgezeten door het hoofd Behandeling. Het hoofd Behandeling is verantwoordelijk voor de inhoudelijke dossiervorming en interne rapportages. Uitgangspunt bij de rapportages is dat de behandeling op elk moment toetsbaar en overneembaar is. Het afdelingshoofd en de afdelingspsycholoog voeren bij Flevo Future de duale leiding over een afdeling. De afdelingspsychologen sturen de vaktherapeuten aan; de afdelingshoofden de sociotherapeuten. De afdelingspsycholoog toetst ook de uitvoerbaarheid van het behandelplan en het verlofkader.Op de transmurale voorziening De Schans is geen afdelingspsycholoog werkzaam. Dit betekent dat de taken van de afdelingspsycholoog zijn verdeeld over het hoofd Behandeling, het clusterhoofd, het afdelingshoofd en de sociotherapeuten. De afdeling Behandelrapportage en Patiëntenadministratie (met een jurist als hoofd) dragen zorg voor alle juridische kaders waaraan moet worden voldaan in de zin van de Beginselenwet TBS, reglementen, circulaires, WGBO, kaders verlengingsadviezen, inzagerecht, maatregelen, beklagzaken enz. In de interviews zijn geen aandachtspunten aangaande transparantie in taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden inzake behandeling naar voren gekomen. Het effect van het ontbreken van een afdelingspsycholoog binnen De Schans op de verlofuitvoering wordt verder besproken in paragraaf 3.4.
9
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Kennis van dossiers en verslagen inzake een patiënt zijn belangrijk voor het nemen van de juiste beslissingen. Binnen Flevo Future wordt de voortgang van de behandeling wekelijks kort besproken op afdelingsniveau in het sociotherapeutisch teamoverleg waaraan door leden van het kernteam (afdelingspsycholoog, maatschappelijk werk, het afdelingshoofd met het sociotherapeutisch team) wordt deelgenomen. Deze bespreking wordt genotuleerd ten behoeve van de teamleden die niet aanwezig zijn. Voor de overdrachten is tweemaal per dag 15 minuten leestijd voor de notulen en dagrapportages gepland. Geïnterviewden geven aan dat in de praktijk van Flevo Future dit er nog wel eens bij inschiet. Mede door het niet lezen van de notulen heeft het kunnen gebeuren dat in de casus S. bij de uitvoering van het semibegeleid verlof op 11 mei 2004 is verzuimd om betrokkene, conform de afspraak, weg te brengen naar het CAD. Evaluatie van het behandelplan dient volgens de regelgeving periodiek plaats te vinden. Binnen Flevo Future wordt iedere patiënt volgens een vast schema periodiek besproken in een evaluatie van het behandelplan (eens per 6 maanden). Dit gebeurt in het multidisciplinaire teamoverleg onder voorzitterschap van het hoofd Behandeling. Hier kan worden besloten tot bijstelling van het behandelplan, waaronder eventuele verruiming van het verlof. Deze evaluatie wordt ook in aanwezigheid van de patiënt besproken. Het verslag wordt ondertekend door het hoofd Behandeling en de patiënt en komt in het centraal dossier. Na 12 maanden volgt verplicht een jaarlijkse bijstelling van het behandelplan die het hoofd Behandeling ter fiattering voorlegt aan de vaststelvergadering. Dit plan kent eenzelfde procedure als BHP1, komt in het dossier en hiermee is opnieuw een jaar lang het behandelplan vastgesteld. In het onderzoek is gebleken dat deze procedure van evaluatie van het behandelplan wordt toegepast. Verlofbeleid Het verlofbeleid en de voorwaarden voor het toekennen van verlof dienen eenduidig te zijn en bekend te zijn bij alle betrokkenen rondom een patiënt. De kliniek kent twee vormen van verruiming van de vrijheden: een intern vrijhedenbeleid en een extern verlofbeleid. Het interne beleid betreft de vrijheden die de patiënt intramuraal geniet (begeleid of onbegeleid door de kliniek). Het behandelteam c.q. kernteam (afdelingshoofd, maatschappelijk werk, afdelingspsycholoog) is verantwoordelijk voor de wijze waarop dit beleid (inclusief wijzigingen) wordt uitgevoerd. In de praktijk wordt het beleid binnen Flevo Future door de geïnterviewden verschillend geïnterpreteerd. De definities van begrippen en criteria zijn niet voor een ieder helder. Aandachtspunt is de communicatie over: • wijzigingen in visie op verlof naar aanleiding van landelijke aanpassingen; • doelen van verlofbeleid binnen Flevo Future; • uitvoeringsafspraken inzake verlofbeleid (o.a. risicomanagement en specifieke voorwaarden). Bij de toekenning van verlof dient op basis van het verloop van de behandeling zorgvuldig te zijn afgewogen dat geen onaanvaardbare risico’s worden genomen. Deze afweging verloopt bij Flevo Future als volgt. Uit het behandelverloop blijkt wanneer een patiënt toe is aan extern verlof. Uit de evaluaties van het behandelplan kan worden opgemaakt in hoeverre: • de behandeldoelen gehaald worden; • risico’s aanvaardbaar zijn geworden; • betrokkene minder delictgevaarlijk wordt geacht. Op grond hiervan is het op een zeker moment verantwoord om met de patiënt in eerste instantie begeleid naar buiten te gaan. Een belangrijke overweging om een patiënt daadwerkelijk op verlof te laten gaan, is dat de kans dat betrokkene zich aan de begeleiding zal onttrekken of niet zal terugkeren van onbegeleid verlof als aanvaardbaar laag wordt geschat. Voorts moet, mocht betrokkene zich onverhoopt onttrekken aan de begeleiding of niet terugkeren van onbegeleid verlof, de kans op recidive op korte termijn als aanvaardbaar laag zijn geschat. Dit betekent dat de patiënt voldoende zelfinzicht en zelfcontrole heeft om verlof aan te kunnen dan wel dat zoveel beschermende maatregelen zijn getroffen dat de omgeving weet te voorkomen dat de patiënt ontspoort. De functies van verloven binnen Flevo Future zijn: • toetsing van de voortgang van intramurale behandeling; • dehospitalisatie; • resocialisatie.
10
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Het initiatief tot het aanvragen van een machtiging tot verlof komt tot stand in het multidisciplinaire behandelteam (afdelingsniveau) onder leiding van het hoofd Behandeling. Deze aanvraag wordt in concept ter toetsing en besluitvorming op de (multidisciplinaire) vaststelvergadering aangeboden. Hier streeft men onder voorzitterschap van de directeur Behandeling naar consensus. De directeur Behandeling neemt uiteindelijk het besluit om de aanvraag (in al of niet aangescherpte of gewijzigde vorm) naar het Ministerie te zenden. Het oordeel over de zorgvuldigheid van de toekenning van verlof op behandelinhoudelijke gronden en over het toegepaste risicomanagement is opgenomen in het behandelinhoudelijke deelrapport. Het streven naar een zo groot mogelijke objectiviteit (intersubjectiviteit) is van groot belang voor het nemen van beslissingen in de verlofpraktijk. Voorwaarden voor verlof, zoals genoemd in de beleidsdocumenten bij Flevo Future ten tijde van het verblijf van S., zijn: • De kernproblematiek uit de diagnostiek is duidelijk, ook voor de patiënt. • Behandeldoelen zijn helder en concreet geformuleerd. • Er is overeenstemming met de patiënt over het verplegings- en behandelplan en het behandeltraject. • De risicotaxatie is aanwezig (en niet ouder dan 6 tot max. 12 maanden). In de casus S. heeft de delictscenarioprocedure (met de psychotherapeut) geleid tot inzicht in de risico’s, een delictpresentatie en een terugvalpreventieplan Deze voorwaarden worden in de praktijk van Flevo Future door geïnterviewden omschreven als het kunnen samenwerken, afspraakbetrouwbaarheid, erkennen van het delict, openheid e.d. Dit geeft ruimte voor een subjectieve en persoonlijke invulling zowel op het niveau van verlofbeleid als de dagelijkse verloftoetsing. De voorwaarden c.q. criteria zijn niet verder geoperationaliseerd. Verlofuitvoering Uitvoering van het verlof vraagt om een helder stapsgewijs proces met duidelijke uitvoeringsafspraken. De uitvoering van het verlof ligt bij Flevo Future op afdelingsniveau. Via de afdeling Behandelrapportage krijgt het hoofd Behandeling een afschrift van de toestemming van de toegekende verlofmarges van het Ministerie. Het behandelteam/kernteam wordt hierover geïnformeerd, alsook de patiënt. Het verlof zal pas daadwerkelijk worden uitgevoerd als aan een aantal voorwaarden op de dag van verlof is voldaan. De werkwijze rond de verlofuitvoering bestaat uit de volgende stappen: • Een planning wordt gemaakt wie de patiënt op verlof begeleidt. • De begeleidende sociotherapeut houdt met de patiënt een voorbespreking en nabespreking. In de voorbespreking worden verlofdoel en route besproken. Ook komt aan de orde het gedrag dat vereist wordt. Op individueel niveau wordt daarbij gelet op medicatie inname, alcohol- en drugsonthouding. • In de patiëntenbespreking of tijdens de overdracht wordt teruggerapporteerd over hoe het verlof is verlopen. • Een verslaglegging van het verlof komt in het dossier onder het kopje Verloven. Voorstellen voor de uitbreiding van verloven, bijvoorbeeld van begeleid naar semi- of onbegeleid, wordt ter toetsing en besluitvorming aan de vaststelvergadering voorgelegd. Het opnieuw starten van een opgeschort verlof verloopt eveneens op deze manier. Bij het overgaan van begeleid naar semi-begeleid en van semi-begeleid naar onbegeleid verlof worden niet opnieuw risicotaxaties uitgevoerd. In de casus S. is dit ook niet gebeurd. Een ingetrokken verlof dient overigens in het nieuwe verlofbeleidskader volledig opnieuw bij het Ministerie te worden aangevraagd. Dit geldt ook bij de aanvraag van een onbegeleid of een transmuraal verlof. In de interviews is ten aanzien van het stapsgewijze proces het volgende naar voren gekomen: • Het beschreven proces wordt gevolgd. • De beschikbaarheid van begeleiding is een aandachtspunt, bij onvoldoende beschikbaarheid kunnen soms verloven niet doorgaan. • In het geval van S. konden verloven twee keer niet doorgaan, waarna bij de derde keer ten onrechte werd besloten tot onbegeleid verlof.
11
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Voor een gestroomlijnde, professionele bedrijfsvoering is een kwaliteitssysteem een belangrijk hulpmiddel. Flevo Future beschikt nog niet over een integraal kwaliteitssysteem voor de bedrijfsvoering in het algemeen en voor de verlofpraktijk in het bijzonder. Met het dit najaar te starten INK-traject (mede naar aanleiding van geconstateerde punten vanuit de Kwaliteitswet) wordt een basis gelegd voor zo’n kwaliteitssysteem. Naar de wens van de directie zullen ook de criteria van de Stichting HKZ onderdeel gaan uitmaken van dit traject.
3.2 Planning van verloven Behandelplan en verlofkader Binnen drie maanden behoort er (wettelijk) een behandelplan te zijn. Een terugvalpreventieplan is niet wettelijk vereist, maar is wel een verantwoorde werkwijze. Flevo Future stelt in alle gevallen een behandelplan op. Daarna wordt zoals gesteld het behandelplan in het eerste jaar om de vier maanden geëvalueerd. Bij de evaluaties van de behandelplannen zijn aanwezig: het hoofd Behandeling, de psychotherapeut, de afdelingspsycholoog en de sociotherapeut (persoonlijk begeleider) en in het laatste deel van de vergadering, de patiënt. Een terugvalpreventieplan is niet in alle gevallen aanwezig, zo ook niet in de casus S. Daar het hier niet om een verplichting gaat, kan niet worden vastgesteld of het ontbreken van dit plan zwaarwegend is. In de interviews is naar voren gekomen dat een terugvalpreventieplan niet altijd naar alle relevante betrokkenen wordt gecommuniceerd en periodiek bijgesteld. Ook de gestelde termijn van drie maanden voor het beschikbaar hebben van het behandelplan wordt veelal niet gehaald. Als oorzaak wordt aangegeven dat pas na drie maanden de diagnostiek voor het eerst wordt besproken. In het behandelplan behoort in lijn met het in paragraaf 3.1 genoemde beleid standaard aandacht besteed te worden aan het verlofkader. Een goede werkwijze voorziet in helderheid over de minimumeisen waaraan een verlofkader dient te voldoen. Bij de opname van de patiënt binnen Flevo Future is de aandacht voor verlofkader in het behandelplan nog veelal summier. In de loop van de behandeling wordt het verlofkader uitgebreid en meer uitgewerkt. De stukken worden op de patiëntenadministratie gearchiveerd. Om de zes weken worden de wettelijke aantekeningen door de persoonlijk begeleider toegevoegd. Binnen Flevo Future zijn geen minimumeisen vastgelegd waaraan een verlofkader moet voldoen. Daarnaast worden de verlofkaders niet als separaat onderdeel opgenomen in of toegevoegd aan het behandelplan. Bij het plannen en uitvoeren van verloven dient de status van de patiënt (begeleid of onbegeleid) ondubbelzinnig te zijn en voldoende te worden gecontroleerd. Geautomatiseerde informatiesystemen kunnen hierbij van dienst zijn. MITS is het landelijke patiëntgerelateerde informatiesysteem binnen de TBS-sector. MITS 4 is de laatste versie welke nog niet geheel volledig is geïmplementeerd. De rapporteur slaat in MITS 4 alle cruciale gegevens rondom patiënten (incidenten, onttrekkingen, verlofaanvragen, onbegeleid / begeleid / semibegeleid etc) op. MITS 4 wordt bij Flevo Future nog niet volledig gebruikt voor alle afdelingen. Momenteel wordt gewerkt aan het optimaal gebruiken van MITS 4 ten behoeve van de digitalisering van de gegevens van de verlofpas en het inbouwen van dubbele controles bij de totstandkoming en controle van verlofpassen. De verlofpas is het document waarmee de patiënt formeel de kliniek mag verlaten. Op de verlofpas staan naast het type verlof ook de voorwaarden en de afspraken. De kliniek voldoet aan de minimale gebruiksstandaard voor MITS. Overdracht bij overplaatsing Cruciaal bij een interne overplaatsing is de overdracht van de voorgeschiedenis, de ervaringen en het behandelverloop. Voor de kennisoverdracht en dossieroverdracht bij interne overplaatsing dienen binnen de kliniek afspraken te zijn gemaakt. Bij Flevo Future is de overdracht een ‘moment’. Er is geen sprake van een geleidelijk proces, waarbij bijvoorbeeld de persoonlijk begeleider van de zendende en ontvangende afdeling met elkaar een periode ‘meedraaien’. Daarnaast zijn er geen minimale eisen vastgelegd voor de kennisoverdracht en dossieroverdracht. Ook is er geen eis dat een dossier bij overplaatsing volledig wordt doorgenomen. Een geïnterviewde typeert de overdracht als volgt: ‘Wij gaan ervan uit dat onze collega’s de goede patiënten sturen. We nemen de aanbevelingen van de zendende afdeling in een gesprek over en daar gaan we mee aan de slag. Het dossier ligt indien nodig ter inzage bij de patiëntenadministratie’.
12
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
In de praktijk is niet geborgd dat het betrokken dossier opnieuw geheel wordt doorgenomen alvorens de behandeling en verlofafspraken met de patiënt voort te zetten. Dit geldt zowel voor het hoofd Behandeling als voor direct betrokken sociotherapeuten. Disciplinedeelplannen en verlofplan Minimale eisen aan en een format voor disciplinedeelplannen en verlofplannen waarborgen de kwaliteit en de toegankelijkheid van deze documenten. De werkwijze ten aanzien van disciplinedeelplannen en verlofplannen bij Flevo Future is als volgt. Voor de intramurale sociotherapeuten (i.c. persoonlijk begeleiders) worden het behandelplan en het verlofkader vertaald in disciplinedeelplannen en verlofplannen. Hiervoor is de afdelingspsycholoog verantwoordelijk. Bij De Schans is dit een verantwoordelijkheid van het hoofd Behandeling. Toetsing van de plannen vindt plaats door afdelingspsycholoog en voor De Schans door het hoofd Behandeling. Door de vaktherapeuten en de afdeling Onderwijs/Werk wordt ook gewerkt met disciplinedeelplannen. Op de transmurale voorziening De Schans wordt niet gewerkt met disciplinedeelplannen, wel met een werken/leren-traject. De afdeling Onderwijs/Werk hanteert tevens een BSI-scorelijst voor de evaluatie van het werk/onderwijsgedrag van de patiënt door de mentoren. Deze wordt ingebracht in de viermaandelijkse evaluaties van het behandelplan. De vaktherapeuten maken een beginverslag en een eerste evaluatie na ongeveer 3 tot 4 maanden als bijdrage in de behandelplanevaluatie. Er zijn geen minimale eisen gesteld aan de disciplinedeelplannen en de verlofplannen, er is ook geen format beschikbaar. Over het werken met disciplinedeelplannen en verlofplannen is verder uit interviews een aantal verbeterpunten geïnventariseerd: • Van een systematische, planmatige en aantoonbare controle op verlofafspraken en –voorwaarden kan niet worden gesproken, ook niet in de casus S. • Het overzicht en de coördinatie tussen enerzijds de disciplinedeelplannen van Onderwijs/Werk, vaktherapeuten en verblijfsafdelingen en anderzijds de verlofplannen ontbreken; • Leerdoelen, gewenst gedrag van de patiënt en de terugkoppeling daarop met een checklist zijn niet eenduidig beschreven. In Flevo Future wordt weliswaar heel veel vastgelegd, maar door de persoonsgebonden invulling en de beschrijvende stijl is er ruimte voor interpretatie.
3.3 Verlofuitvoering en procedures: organisatie Initiatie van verlofaanvragen en procedure Multidisciplinariteit en consensus zijn van belang voor een goede kwaliteit van besluitvorming. Uit de jaarlijkse behandelplanbespreking, de viermaandelijkse evaluatiebespreking, het wekelijkse patiëntenoverleg en het wekelijkse kernteamoverleg kunnen aanvragen voor verloven worden geïnitieerd. De genoemde overlegvormen zijn bij Flevo Future multidisciplinair van karakter. Er zijn (met uitzondering van de vaststelvergadering) bij Flevo Future geen algemene afspraken gemaakt hoe te handelen bij situaties waarin de meningen (sterk) verdeeld zijn of disciplines afwezig zijn. In de praktijk komt dit volgens geïnterviewden regelmatig voor. Geïnterviewden geven ook de wens aan van de optie van een onafhankelijke toets of second opinion door een derde in die situaties. Het aanvragen van verlofmachtigingen dient steeds aan te sluiten bij de mogelijkheden en situatie van de patiënt. De rapporteur van de afdeling Rapportage zet de verlofaanvraag in gang. Hierin worden vermeld: de voorgeschiedenis (uit het behandelplan), de uitspraak, de delictomschrijving, eerdere veroordelingen en de kernproblematiek. Voor de (formele) conceptaanvragen toetst het hoofd Behandeling de diagnostiek. Deze concepten worden ingebracht in de tweewekelijkse vaststelvergadering ter besluitvorming. Daarna wordt de definitieve verlofaanvraag naar de afdeling Individuele TBS Zaken (ITZ) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (sector TBS) gestuurd. De afdeling ITZ zendt bij goedkeuring tussen 2 weken en 3 maanden een machtiging toe. Op de machtiging van ITZ staan op hoofdlijnen de doelen, frequentie en aard van het verlof. In het nieuwe verlofbeleid worden er nog maar drie onderscheiden: begeleid, onbegeleid en transmuraal verlof. De werkwijze om machtigingen voor opeenvolgende verloftypen in één keer toe te kennen kan risico’s met zich meebrengen. In het nieuwe verlofbeleid is dit ook niet meer mogelijk. In de interviews is gemeld dat het hebben van meerdere machtigingen kan leiden tot een ‘psychologische druk’ van de patiënt om dit te effectueren.
13
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Voor- en nabespreking van verloven Ieder verlof moet worden voorbesproken. In de voorbespreking worden bij Flevo Future alle afspraken en voorwaarden met de patiënt besproken. Aan deze bespreking nemen het afdelingshoofd en de sociotherapeuten deel. Geïnterviewden geven de wens aan dat de afdelingspsycholoog hierbij structureel aanwezig zou moeten zijn. Verloven moeten ook worden geëvalueerd. De evaluatie van verloven vindt bij Flevo Future éénmaal in de drie weken plaats door de afdelingspsycholoog. Voor de transmurale voorziening De Schans is zoals gesteld geen afdelingspsycholoog beschikbaar. In de praktijk zijn deze taken daar verdeeld onder de persoonlijk begeleider, sociotherapeuten en het hoofd Behandeling. In het onderzoek is gebleken dat de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van een ieder niet transparant is geregeld ten aanzien van o.a.: verlofcontroles, het oppakken van signalen en het opstellen van disciplinedeelplannen. Kwaliteit van de tactisch/operationele beslissingen Voor het nemen van een besluit inzake een verlofpas is kennis van de behandelinhoudelijke overwegingen en de voorgeschiedenis voorwaarde. Een patiënt kan na toekenning van het verlof aanvragen indienen voor verlof per week (na uitleg van het kader voor de patiënt). Hiervoor is een standaardformulier beschikbaar. In het tweewekelijkse patiëntenoverleg worden de formulieren van patiënten besproken en al dan niet goedgekeurd. Tevens worden de routes voor de patiënt en de vorm van vervoer vastgelegd. In dit patiëntenoverleg worden ook de doelen van het verlof als ook indicaties voor het eventueel niet doorgaan van het verlof besproken. Door de sociotherapie worden binnen het kader van het verlofplan verlofpassen opgesteld en ter ondertekening aan het afdelingshoofd en het clusterhoofd voorgelegd. In het onderzoek is aangegeven dat afdelingshoofden en clusterhoofden bij het opstellen van verlofpassen veelal niet op de hoogte zijn van de behandelinhoudelijke overwegingen en de voorgeschiedenis. Geïnterviewden gaven aan dat het tekenen van de verlofpas door een afdelingspsycholoog een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van de besluitvorming inzake operationele verlofbeslissingen. Het besluit aangaande het niet door laten gaan van verloven en de communicatie ervan zouden niet in één hand moeten liggen. Beoordeling van de situatie van een patiënt op de dag van verlof gebeurt bij Flevo Future door de sociotherapeuten. De sociotherapeuten moeten inschatten hoe het verlof zal gaan verlopen. In het onderzoek wordt aangegeven dat wanneer een sociotherapeut verlof moet uitstellen, dit moeilijk is om naar de patiënt te communiceren. Onbekend is hoe de patiënt zal reageren. De volgende dag moet de desbetreffende sociotherapeut immers ook weer met de patiënt verder. Het besluit tot het al dan niet mogelijk zijn van een verlof op de dag wordt daarom genomen in het sociotherapeutisch team waarbij rekening wordt gehouden met de gegevens over de patiënt uit de laatste overdracht. Eventueel aan de orde zijnde prioriteitstelling in de uitvoering van verloven van verschillende patiënten wordt voorgelegd aan het hoofd Behandeling. Geïnterviewden geven aan dat angst voor de patiënt een rol speelt bij het communiceren dat het verlof niet doorgaat of op een andere wijze invulling krijgt. Flevo Future voldoet aan het scheiden van de besluitvorming en de communicatie in haar procedures, in de praktijk blijft dit volgens geïnterviewden wel een aandachtspunt. De kwaliteit en objectiviteit van de beoordeling is gebaat bij het werken met een dagverlofpas in plaats van een weekverlofpas. Binnen Flevo Future, locatie Utrecht werkt men met een weekverlofpas. Geïnterviewden hebben als aandachtspunt genoemd om te gaan werken met een dagverlofpas die getekend wordt door de afdelingspsycholoog. In Amsterdam wordt al gewerkt met een dagverlofpas en met gestandaardiseerde formats voor verlofplannen. Op afwijkingen van het verlofplan moeten bij de behandeling betrokken medewerkers zicht hebben. Er is in het onderzoek bij Flevo Future geen procedure aangetroffen over hoe te handelen bij het afwijken van het verlofplan. In de huidige situatie hebben de afdelingspsycholoog en het hoofd Behandeling hier ook geen zicht op. Verder is het aantal afwijkingen van verlofkaders en verlofplannen geen prestatie-indicator waarop wordt gestuurd.
14
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Procedure bij onttrekkingen gedurende verloven Bij onttrekkingen aan afspraken of verlofvoorwaarden behoort het verlofplan van de patiënt te worden stopgezet. Dit is ook de werkwijze bij Flevo Future. Er volgen bij onttrekkingen sancties voor de patiënt. Per patiënt verschilt de mate en aard van de sanctie. De interne vrijheid wordt in ieder geval beperkt. Er kan sprake zijn van intrekken en opschorten van het verlof. Bij het intrekken van verlof is een formele nieuwe toestemming van de vaststelvergadering nodig voor hervatting van het verlof. Bij het opschorten van verlof beslist het hoofd Behandeling inzake hervatting van het verlof. De gevaarscriteria die bepalen of iemand binnengehaald wordt, worden toegepast door het hoofd Behandeling. Algemeen is binnen de kliniek bekend dat wanneer een patiënt eenmaal op een transmurale plaats heeft gezeten, de aversie voor intramurale terugplaatsing erg groot is geworden. Goed- en slechtnieuwsgesprekken met transmurale patiënten kunnen daarom beter binnen een beveiligde (gesloten) zone worden gevoerd. Patiënten hebben zo geen argwaan als ze een intramuraal gesprek moeten voeren. Zo wordt geborgd dat ze zich bij slecht-nieuwsgesprekken niet onttrekken. In het onderzoek is naar voren gekomen dat in de casus S. een slecht-nieuwsgesprek met hem op De Schans (transmuraal) leidde tot een onttrekking. Bij een onttrekking dienen adequate procedures te worden gevolgd, de onttrekking moet op de voorgeschreven wijze worden gemeld. Bij een onttrekking zetten clusterhoofden en afdelingshoofden binnen Flevo Future de daarvoor bestemde procedure OAT in werking (OAT = Opsporing, Aanhouding, Terugbrenging) en wordt er een MITSmelding gemaakt. Tevens wordt per briefpost de afdeling ITZ van DJI geïnformeerd. De sociotherapeuten gaan speuren in het systeem rondom de patiënt en de afgesproken routes. Ook zijn er dagboeken op de afdeling met MIP (Melding Incidenten Patiënten) en FONA (Faults Or Near Accidence)-procedure en formulieren. Bij lange duur van een onttrekking (doorgaans bij een onttrekking langer dan 7 dagen) volgt plaatsing in een Huis van Bewaring. Bij een kortere onttrekking dan 7 dagen volgt een programma met beperkte vrijheden binnen de kliniek. Voor een eventueel passende sanctie als bijvoorbeeld separatie is een formele beschikking nodig. Dit is namelijk een sanctie waartegen door de patiënt in beklag kan worden gegaan. Het weekend van 15 februari 2004 is S. ongeoorloofd afwezig geweest. Hier is geen formele melding volgens de geldende procedures gemaakt.
3.4 Verlofuitvoering en procedures: praktijk In de cultuur rondom de verlofpraktijk dient een balans aanwezig te zijn tussen ontwikkelingsgericht werken en risicomanagement. Behandelvisie en organisatiecultuur bepalen in sterke mate de normen en waarden bij de verlofuitvoering. De cultuur binnen Flevo Future, locatie Utrecht kenmerkt zich vooral door ‘ontwikkelingsgerichtheid’ en ‘zorg’ voor de patiënt. Ook voor de categorie patiënten met beperkte ontwikkelingsmogelijkheden is hierdoor een druk ontstaan op verloftoekenning. Geïnterviewden geven verschillen aan tussen de culturen van beide locaties. Zij illustreren de verschillen tussen de locaties als volgt: Locatie Utrecht: • Focus op zelfverantwoordelijkheid • Ontwikkelingsgericht • Zorg voor patiënt • De Schans als proeftuin voor de patiënt (in het teken van leren van fouten)
Locatie Amsterdam: • Op risicomanagement gericht • Beheersmatig (ook gebouwelijk) • Eenduidig handelen • Gestructureerd
Ook zijn er verschillen aangegeven tussen de Utrechtse intramurale afdelingen en transmurale voorziening De Schans. De Schans wordt daarbij getypeerd als: minder gestructureerd en gecontroleerd, toekomst- en naar buiten gericht, grote verantwoordelijkheid bij de patiënt. Binnen deze cultuur wordt bij de patiënt getoetst op het vermogen om zelf hulp te vragen.
15
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Het is in de verlofpraktijk erg belangrijk dat alle direct betrokkenen op de hoogte zijn van de geschiedenis van een patiënt. Dit maakt het immers mogelijk bepaalde gedragingen te plaatsen in een perspectief. Bij Flevo Future is gebleken dat niet alle direct bij de behandeling betrokken medewerkers op de hoogte waren van alle aspecten van het dossier van S. Bijvoorbeeld de ernst en betekenis van het alcoholprobleem en van het risico op een zedendelict zonder relatie van S. was onderbelicht tijdens zijn verblijf op De Schans. Het verhaal van de patiënt stond centraal, niet het risicomanagement. In de praktijk dient er geen onduidelijkheid te zijn omtrent wie wat doet en wanneer. Op de transmurale voorziening De Schans (4 plaatsen) is geen inzet van een afdelingspsycholoog. Dit betekent dat de cruciale rol inzake het vertalen van het behandelplan en het verlofkader naar uitvoeringsafspraken en het toetsen daarvan moet worden overgenomen door het hoofd Behandeling, het clusterhoofd en de sociotherapeuten. Geïnterviewden geven aan dat dit in de praktijk nog wel eens tot onduidelijkheid leidt inzake taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Het risico bestaat daardoor dat signalen niet worden opgepakt. Rapportage en verslaglegging dienen volgens procedures plaats te vinden. De procedures voor rapportage worden in de praktijk van Flevo Future over het algemeen goed gevolgd. Binnen de werkwijzen worden een dagrapportage, een weekrapportage en wettelijke aantekeningen gemaakt. Op De Schans wordt vanwege geplande afwezigheid van patiënten niet iedere dag gerapporteerd. Discipline in rapportage, ook wanneer de patiënt afwezig is, is een aandachtspunt. Van controles van verlofafspraken wordt niet systematisch en aantoonbaar verslag gedaan. Aanwezige dagrapportages, weekrapportages en wettelijke aantekeningen moeten worden gelezen door direct bij de behandeling betrokken medewerkers. Hierbij gaat het immers om het betekenis geven aan eventueel delictgevaarlijk gedrag. In de praktijk is hieraan binnen Flevo Future niet altijd invulling gegeven. In de casus S. is bijvoorbeeld cruciale informatie inzake verscherpte afspraken voor het halen en brengen van S. naar het CAD niet gelezen. Rapportages dienen to the point en toegankelijk te zijn geschreven. In het onderzoek is naar voren gekomen dat de wijze van rapportage een aandachtspunt vormt. Bij Flevo Future wordt aan rapportage veel tijd besteed. Dit heeft te maken met de beschrijvende manier van rapportage. Sommige sociotherapeuten schrijven per patiënt een half tot een heel A4-tje per dag. De beschrijvende manier leidt ertoe dat er niet altijd scherp op leerdoelen wordt gerapporteerd. De sociotherapeuten bij De Schans hebben voorts geen disciplinedeelplannen en geen verlofplannen als basis voor de rapportage. Dit heeft er mogelijk toe geleid dat aanwezige signalen dat het niet goed ging met S. niet tijdig zijn opgepakt.
3.5. Verloftoetsing 3.5.1
Verloftoetsing door Flevo Future
Toetsen van verlofafspraken en -voorwaarden Het Reglement verpleging ter beschikking gestelden (art 53.4) en de Regeling van de Minister van Justitie 715634 / 98 / DJI (Model huisregels) vraagt om een procedure betreffende de wijze en frequentie van controle van verlofafspraken en -voorwaarden. Hiervoor is binnen Flevo Future geen interne procedure of protocol aangetroffen. Het toetsen van de verlofafspraken vindt binnen Flevo Future op steekproefbasis plaats. Het toetsen van het verlof is een verantwoordelijkheid van de maatschappelijk werker (transmuraal) en van de sociotherapeut (intramuraal). De afdelingspsycholoog en afdelingshoofden houden toezicht op de controle. Voor de controle en evaluatie van het gedrag van een patiënt bij een externe opdrachtgever of bij een onderwijsinstelling wordt door medewerkers van de afdeling Onderwijs en Werk geen standaard evaluatielijst gebruikt. Naarmate een patiënt een grotere afspraakbetrouwbaarheid laat zien, wordt er minder getoetst. Binnen Flevo Future is geen sprake van systematische, planmatige en aantoonbare controle van de verlofafspraken en -voorwaarden. Ook geven geïnterviewden aan dat het onderscheid tussen afspraken en voorwaarden niet voor iedereen helder is.
16
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
De resultaten van verlofcontroles moeten zorgvuldig worden geïnterpreteerd. De verlofcontroles komen aan de orde in de voor- en nabespreking. In de praktijk is de afdelingspsycholoog hierbij dikwijls afwezig. Geïnterviewden geven aan dat dit leidt tot een kwaliteitsverlies bij de interpretatie van de resultaten van de verlofcontroles. Zo zou er ook bij iedere afwijking van het verlofplan overleg met de afdelingspsycholoog moeten plaatsvinden. In de huidige praktijk is hij of zij daarvan onvoldoende op de hoogte. Toetsen van de verlofpas De controle van verlofpassen dient volgens een procedure te verlopen. Bij de controle van verlofpassen binnen Flevo Future speelt het geautomatiseerde systeem MITS een rol. Half augustus wordt MITS-4 landelijk geïmplementeerd. Eind augustus is er tevens een uitbreiding van de MITS-functionaliteit gereed voor test en ingebruikname binnen Flevo Future inzake onder andere de controle van verlofpassen. Hiermee wordt de controle van de verlofpassen uitgebreid. Naast het afdelingshoofd en het hoofd Behandeling heeft de portier ook een controlemogelijkheid in het geautomatiseerde systeem. Een concreet aandachtspunt is volgens een van de geïnterviewden het op de verlofpas aangeven wat er binnen het wettelijke kader is geregeld inzake verlof, zodat gecheckt kan worden of de patiënt zich houdt aan de kaders vanuit de kliniek. 3.5.2
Toetsing verlofaanvragen casus S. door afdeling Individuele tbs-zaken van DJI
Voor wat betreft de toetsing van de verlofaanvragen in de casus S. door de afdeling Individuele tbs-zaken (ITZ) van de Dienst Justitiële Inrichtingen is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: onderzoek de wijze waarop de toetsing van de verlofaanvragen voor begeleid verlof en voor semi- en onbegeleid verlof van S. door de afdeling ITZ heeft plaatsgevonden. De daarbij geformuleerde concrete deelvragen waren: • voldeed de verlening van de beide verlofmachtigingen door ITZ aan de daarvoor in het toetsingskader van 2 maart 2000 gestelde eisen? • welke beslismomenten zijn er in de casus S. gedurende zijn verblijf in de kliniek Flevo Future (Utrecht) voor ITZ geweest en heeft ITZ op die momenten gehandeld overeenkomstig de destijds geldende weten regelgeving? In het algemeen kan worden gesteld dat de verlening van de beide verlofmachtigingen door ITZ aan de daarvoor in het toetsingskader van 2 maart 2000 gestelde eisen voldeed. De meest cruciale beslismomenten waren de machtiging tot begeleid verlof voor S. (verstekt op 25 september 2002) en de machtiging van 17 september 2003 inzake de uitbreiding tot semi-begeleid verlof, bij goed verloop uit te breiden naar onbegeleid verlof. Op deze momenten is gehandeld overeenkomstig de destijds geldende wet- en regelgeving. Op een aantal punten hebben de onderzoekers constateringen gedaan die een kwalitatief goede uitvoering van de toetsing in de weg stonden. Het verstrekken van een machtiging dient gebaseerd te zijn op een marginale toetsing van de verlofaanvraag. De verlofaanvragen van S. voor begeleid verlof en voor semi- en onbegeleid verlof zijn door een beoordelaar marginaal getoetst. Daarbij werd gebruik gemaakt van het ‘format’. Dit format omvatte een aantal criteria waarop een aanvraag diende te worden beoordeeld. De criteria waren globaal geformuleerd en gaven daardoor ruimte voor interpretatie. Het format werd niet gebruikt als een lijst met controlepunten waarop aantoonbaar werd gemaakt dat op alle criteria is getoetst, bijvoorbeeld door middel van een paraaf per (deel)criterium, als basis voor de marginale toetsing. Op het format ontbrak bijvoorbeeld de plaats van verblijf (afdeling) en verblijfsstatus van een patiënt. Hierdoor werd van de beoordelaars verwacht dat zij enerzijds voldoende kennis van de TBS-locaties (en afdelingen) hadden en anderzijds navraag dienden te doen naar de verblijfsstatus om een goede toetsing te kunnen uitvoeren. In de toetsingspraktijk op het moment van het verblijf van S. leidde dit tot onduidelijkheid. Het objectiveren en operationaliseren van toetsingscriteria en het aantoonbaar maken van de controles op de verschillende criteria vergroten de kwaliteit van de marginale toetsing.
17
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
De deskundigheid van medewerkers waarborgt een kwalitatief goede toetsing van de verlofaanvragen. Er waren op het moment van de marginale toetsing van de verloven van S. functieomschrijvingen voor de verschillende functies binnen ITZ formeel vastgesteld. Hierop stonden tevens de minimale deskundigheidseisen vermeld. De bevoegdheden voor het toekennen van een verlofaanvraag waren bij de eerste medewerker gelegd. De eerste medewerker tekende de verlofaanvragen voor S.. Vastgesteld is dat de eerste medewerker aan de geldende kwaliteitseisen voldeed. Wel is gebleken dat de kwaliteitseisen voor meerdere uitleg vatbaar waren. De onderzoekers hebben daarbij vastgesteld dat hierdoor grote verschillen in deskundigheid konden ontstaan. Door de gehanteerde werkwijze werd niet zeker gesteld dat de verlofgeschiedenis standaard in de beoordeling werd meegenomen. De dossiers werden op datum van binnenkomst verdeeld onder de medewerkers. Dit betekende dat het verlof van S. door twee verschillende beoordelaars marginaal werd getoetst, daarbij was inzage van eerdere aanvragen niet vereist. De verplichting tot het vergelijken van een verlofaanvraag met eventuele eerdere verlofaanvragen en verlengingsadviezen (uit het dossier) of casemanagement kan het benodigde inzicht voor de beoordeling vergroten. Het verstrekken van een machtiging dient gebaseerd te zijn op volledige en duidelijke beantwoording van de gevraagde informatie. In de casus S. is bij de afzonderlijke verloftoetsingen vastgesteld (door verschillende eerste medewerkers) dat de aanvragen voldeden aan de eisen van volledigheid en duidelijkheid. Door de onderzoekers is vastgesteld dat de beide verlofaanvragen voor S. slechts een beperkt inhoudelijk verschil kenden. Indien de toetsingscriteria zouden zijn geobjectiveerd, bijvoorbeeld door de verplichting te stellen om nadere informatie in te winnen als achtereenvolgende aanvragen weinig van elkaar verschillen, zou dit de kwaliteit van de toetsing vergroten. Het objectiveren en operationaliseren van toetsingscriteria en evt. vergelijking van historische gegevens (eerdere aanvragen, verlengingsadviezen e.d.) op de verschillende criteria vergroten de kwaliteit van de toetsing. Er dient duidelijkheid te bestaan over de mogelijkheden die een machtiging tot ‘Onbegeleid verlof zonder overnachting’ biedt. Het gaat hier om duidelijkheid betreffende artikel 2f van het Toetsingskader Verlof ter beschikking gestelden (circulaire van 1 maart 2000). De tekst luidt: ‘Verblijf in een (open) voorziening van de inrichting en onder begeleiding van personeel van de inrichting, bijvoorbeeld verblijf in een resocialisatie- of transmurale voorziening die door de inrichting wordt geëxploiteerd, valt niet onder verlof’. In de casus S. is gebleken dat het verblijf van S. op de resocialisatie-afdeling ‘De Schans’ van Flevo Future leidde tot onduidelijkheid m.b.t. de benodigde machtiging bij geïnterviewden. De onduidelijkheid bij de toepassing van deze regel in de casus S. ontstond als volgt: de machtiging tot begeleid verlof voor S. wordt door ITZ verstrekt op 25 september 2002. Op 17 september 2003 wordt door ITZ de machtiging voor S. verstrekt tot semi-begeleid verlof, bij goed verloop uit te breiden naar onbegeleid verlof. De logische opbouw was één van de aandachtspunten voor het toetsen van de verlofaanvraag door ITZ. Nadat de machtiging tot semi-begeleid verlof, bij goed verloop uit te breiden naar onbegeleid verlof was ontvangen is na 13 weken overgegaan naar onbegeleid verlof. S. werd geplaatst op de resocialisatie afdeling de Schans. Deze afdeling valt feitelijk buiten de muren van de beveiligde inrichting Flevo Future. Op de Schans is ’s nachts alleen camerabewaking aanwezig. Wet- en regelgeving stellen dat hier geen sprake is van verlof. Dit heeft tussen de geïnterviewden van Flevo Future en ITZ geleid tot onduidelijkheid over de benodigde machtiging. De aanvraag voor ‘semi-begeleid verlof, bij goed verloop uit te breiden naar onbegeleid verlof’ voorziet niet de mogelijkheden die S. op de Schans werden geboden. Reeds in gang gezette verbeteringen Inmiddels is een uniforme regeling (Toetsingskader verlof ter beschikking gestelden) tot stand gekomen voor het aanvragen en verlenen van verlofmachtigingen. Dit toetsingskader beschrijft de voorwaarden voor een machtiging van verlof. Het daarin aangegeven nieuwe ‘format’ gaat veel specifieker in op de inhoudelijke problematiek rondom een cliënt en biedt daardoor een betere basis voor de toetsing en komt
18
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
daarmee voor een groot deel tegemoet aan de bovenstaande bevindingen. Aandachtspunten die overblijven zijn: de aantoonbaarheid van de toetsingen op de deelcriteria en de eisen die het nieuwe verloftoetsingskader stelt aan de medewerkers van ITZ. De onderzoekers bevelen dan ook aan om nader onderzoek te verrichten naar de vraag of de afdeling ITZ voldoende is toegerust voor de toetsing volgens de nieuwe regeling.Tot slot is het belangrijk om goede afspraken te maken over de consequenties voor de verlofaanvraag bij geconstateerde tekortkomingen ten aanzien van de gestelde eisen in het nieuwe format.
3.6 Evaluatie van de verlofpraktijk en organisatie Beleidsevaluatie Evaluatie van het verlofbeleid dient systematisch plaats te vinden. Binnen Flevo Future is er een maandelijks behandelbeleidsoverleg. Dit overleg heeft als doel het afstemmen en sturen van patiëntenzaken in het algemeen en behandelinhoudelijke beleidsontwikke-lingen. De invalshoeken zijn de relatie tot het TBS/GGZ-veld, de organisatie in het algemeen en de bedrijfsvoering in het bijzonder. Daarnaast komen uit het overleg gevraagde en ongevraagde adviezen naar voren, die vervolgens aan de directie worden voorgelegd. Geïnterviewden geven aan dat dit overleg het medium kan zijn voor de evaluatie van de verlofpraktijk en -organisatie. De verlofpraktijk en -organisatie is thans geen periodiek wederkerend agendapunt in het behandelbeleidsoverleg. Inhoudelijke beleidspunten volgens geïnterviewden Als fundamentele oplossingsrichtingen worden in de lijn met het kabinetsbeleid (Modernisering Sanctietoepassing) genoemd: selectiviteit en differentiatie. Dit betekent bijvoorbeeld bij de verlengingsbeslissing van de rechter een herselectie met mogelijkheden tot differentiatie van behandelintensiteit. Dit sluit in de ogen van geïnterviewden ook aan bij de vraaggestuurde zorg vanuit de nieuwe visie binnen DJI: De Nieuwe Inrichting. Geïnterviewden geven aan dat ook de financieringssystematiek daarbij kan worden gedifferentieerd naar behandelintensiteit. Ook doet een aantal geïnterviewden de suggestie om onderzoek te doen naar de effecten van de gewijzigde financieringssystematiek op de beslissingen omtrent verlof. Externe toetsing Op grond van het rapport van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming en de Inspectierapporten is onder leiding van de directeur Behandeling een Plan van Aanpak tot stand gekomen. Daarnaast is het Nieuwe Verlofbeleid (bijlage 6) versneld ingevoerd.
19
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Regelgeving In het onderzoek is de organisatie van de verlofpraktijk door de onderzoekers getoetst aan de op het moment van verblijf van S. van toepassing zijnde regelgeving. Er kan worden gesteld dat het beleid, de organisatie en de procedures bij Flevo Future in het algemeen voldoen aan de relevante regelgeving (zie bijlage 5). Uit de toetsing komen de volgende aandachtspunten voor de kliniek naar voren: • het hebben van een systematiek voor documenten- en kwaliteitsbeheer; • het vaststellen van de minimale eisen voor een verlofkader en -plan; • het vaststellen van de minimale eisen betreffende de wijze en frequentie van verlofcontrole; • procedures voor systematisch gebruik van checklists voor risicofactoren (en maatregelen); • het beschikbaar hebben van een vastgestelde procedure voor BIG-registratiebeheer; • het opstellen van een intern protocol rond ongeoorloofde afwezigheid. In 2003 zijn de Huisregels, naar aanleiding van de fusie van De Singel en de Meijerskliniek, aangepast. Daardoor voldoen deze aan de regelgeving. Commissie Analyse Ongeoorloofde Afwezigheid Flevo Future Al voordat er sprake was van de ernstige recidive van patiënt S. was bezorgdheid ontstaan over de toename van het aantal patiënten die zich tijdens de uitvoering van verloven één of meerdere keren had onttrokken aan verlofafspraken. Sommige patiënten zijn pas na lange tijd teruggekeerd. Dit was een reden voor de directie om toen een commissie in het leven te roepen die onderzoekt wat de gemeenschappelijke kenmerken of omstandigheden zijn van deze patiënten die zich (voor kortere of langere tijd) aan het toezicht hebben onttrokken. De doelstelling van deze commissie veranderde toen Flevo Future geconfronteerd werd met genoemde ernstige recidive. De commissie kreeg de opdracht om een kliniekbreed onderzoek te starten naar de algehele organisatie van verloven en de uitvoering ervan. Doel van het onderzoek van de commissie is om na te gaan waarom patiënten zich hebben onttrokken aan verlofafspraken. Het betreft onderzoek naar patiëntgebonden gezamenlijke kenmerken. Door beter inzicht in deze kenmerken te krijgen, kan de behandelorganisatie passende maatregelen nemen om herhaling te voorkomen bij deze en andere patiënten. Het onderzoek van de commissie heeft ook als doelstelling om het verlofbeleid en de uitvoering ervan opnieuw tegen het licht te houden. Dat kan eveneens leiden tot verbetering in het hele verloftraject. Nieuw verlofkader De afdeling Individuele TBS-zaken van de sectordirectie TBS heeft gevraagd ook risicotaxaties te doen voor patiënten die reeds verloven hebben. Het nieuwe verlofkader vraagt hier namelijk om. Bij de invoering van het nieuwe verlofkader is gestart met het doen van risicotaxaties bij elke verlofmachtiging en elke verruiming van het verlof. Eind vorig jaar is binnen Flevo Future afgesproken om risicotaxaties iedere 6 of 12 maanden uit te voeren.
Reeds door Flevo Future voorgenomen maatregelen Door Flevo Future wordt momenteel een enorme inspanning geleverd om situaties zoals in de casus S. in de toekomst te voorkomen (zie navolgende tabel). De reeds gerealiseerde en voorgenomen maatregelen door Flevo Future sluiten volgens het onderzoeksteam aan bij de conclusies en aanbevelingen van dit rapport. Flevo Future heeft aangegeven alle op haar betrekking hebbende aanbevelingen te zullen realiseren.
20
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Door Flevo Future aangereikte overzicht van getroffen maatregelen naar aanleiding van casus S. MAATREGEL Contractafspraken met leidinggevenden
DOEL Intensivering van de managementattentie
Intensivering supervisie en intervisie
Verhoging van het kwaliteitsbewustzijn en het wegnemen van eventuele onzekerheden bij uitvoerende
Thematische gesprekken
Verhoging kwaliteitsbewustzijn en intercollegiale discussie over de mooie en minder mooie kanten van ons werk; over de kansen en de valkuilen; over nabijheid en distantie; over patiëntenzorg en zorg voor een veilige samenleving
Risicofactoren tijdens verlof herkennen
Verhoging kennisniveau en intensivering attentieniveau bij behandelhoofden en uitvoerende
Aanscherping rol afdelingspsychologen
Betere waarborgen voor een goede operationalisering van de behandeldoelen, inclusief de verlofdoelen, in termen van uit te voeren handelingen en gedragingen van uitvoerenden
Vrij maken afdeling
Rust in de tent en herschikken personeel
TOELICHTING Leidinggevenden zijn verantwoordelijk voor een goede toepassing van regels en vooral voor een goede communicatie tussen uitvoerenden. Door deze verantwoordelijkheid, met name daar waar het de monitoring van verloftrajecten betreft, expliciet in een managementovereenkomst op te nemen en deze taakstelling periodiek in bilateraal overleg met de directie te bespreken, wordt de attentie van leidinggevenden voor zaken die van belang zijn voor een goede en vlekkeloze verlofgang versterkt. De kwetsbare positie waarin we ons bevinden maakt personeel onzeker, tengevolge waarvan sommigen terughoudend zijn om beslissingen te nemen. Dit soort onzekerheid werkt in negatieve zin door op de patiënten: zij voelen die onzekerheid. Dat is voor de veiligheid niet goed. Tengevolge van de ontstane situatie komen ook allerlei signaleringen en waarnemingen van tekorten in het functioneren (ook van anderen) aan de oppervlakte. Die dienen besproken te kunnen worden. Tweewekelijks vinden op beide locaties de zgn. Ronde Tafel gesprekken plaats waaraan iedereen kan deelnemen. De thema’s van deze bijeenkomsten zijn de laatste tijd scherp toegespitst op zaken die ingevolge de zaak S. opportuun worden. Zoals : hoe voorkomen we dat behandelkaderstelling en behandeluitvoering niet voldoende op elkaar aansluiten, en hoe bevorderen we die aansluiting, of, hoe past het recreatieve programma dat we op beide locaties vorm geven binnen onze taak als TBS-kliniek, of, hoe voorkomen we miscommunicatie bij de uitvoering van verlof. Ed Hilterman, gespecialiseerd in risicotaxatie voor verlofsituaties, heeft op uitnodiging van de directie in een breed samengesteld gezelschap van behandelhoofden en afdelingshoofden en afdelingspsychologen een presentatie gehouden over wat hij van dit onderwerp weet. De presentatie was vooral gericht op het verhelderen van de waarde van diverse taxatiemethoden en het herkennen van gedragingen die als symptomen van verlofrisico’s gelden. Gebleken is dat de behandelkaders te weinig instruerend werken voor de uitvoerenden. Het komt voor dat behandelplannen niet zo eenduidig zijn dat ze als vanzelfsprekend tot een adequate behandelaanpak leiden. Andersom komt het ook voor dat de uitvoering van plannen bevindingen oplevert die zouden moeten leiden tot bijstellingen in behandelplannen, terwijl die bevindingen niet goed ter bestemder plaatse komen. De afdelingspsycholoog wordt gezien als de trait-d’union tussen behandelkaderstelling en behandeluitvoering. Het aantal plaatsen voor afdelingspsychologen is verdubbeld en het niveau van de functie (m.n. op coördinerende en communicatieve aspecten) is opgekrikt. Het voornemen is om in september één afdeling vrij te maken van patiënten, teneinde de aanhoudende druk op de sociotherapie ietwat te verlichten. Zodra 10 patiënten uitgeplaatst zijn komt er ruimte om personeel te herschikken (betere teamsamenstelling) en, waar nodig,
21
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
MAATREGEL
DOEL
Procedurele verfijning van de verlofinformatie
Adequaat toezicht op de handhaving van verlofvoorwaarden
Standaardisering dagrapportages
Verhoging kwaliteit dagrapportage en vergroting toegankelijkheid van de dagrapportage voor behandelaars
Standaardisering observaties
Verhoging van de kwaliteit van de waarneming
Commissie Analyse Ongeoorloofde afwezigheid Flevo Future (zie boven)
Bevordering kwaliteit
Commissie MIP / FONA
Bevordering kwaliteit
Intensivering
Versnelling en toename
TOELICHTING extra opleidingsvoorzieningen te bieden. Het streven is om deze situatie van september tot januari te laten duren, waarna wederom opnames kunnen plaatsvinden. Het kon voorkomen dat verlof anders werd uitgevoerd dan bedoeld, omdat niet alle betrokkenen even goed op de hoogte waren van de verlofvoorwaarden. In eerste instantie is begonnen om alle verlofinformatie over alle patiënten voor alle afdelingshoofden toegankelijk te maken. Dat was tot voor kort niet het geval en bleef de informatie beperkt tot het afdelingshoofd van de afdeling waar betrokken patiënt verblijft. Door de informatie te verbreden over de hele kliniek kan iedereen een toezichthoudende rol vervullen. Deze oplossing wordt gevolgd door een automatisering van de verlofpassen op een zodanige manier dat iedereen toegang heeft tot alle informatie en dat de verlofpas wordt voorzien van elektronische handtekeningen van behandelaar en afdelingshoofd, waarmee is vastgesteld dat de verlofvoorwaarden worden herkend en uitgevoerd. Naar verwachting wordt deze geautomatiseerde oplossing op korte termijn geïmplementeerd. In samenhang met dezelfde thematiek wordt sinds de eerste hervattingen van de verloven na de collectieve opschorting elk verlof dagelijks in het ochtendoverleg besproken. Daarbij wordt vastgesteld of verlofgang conform voorwaarden gepland is. De dagrapportage geschiedt momenteel niet op basis van gestandaardiseerde registratie. M.a.w. de kwaliteit van de rapportage is voor een deel afhankelijk van de kwaliteit van de rapporteur waar het gaat om schrijven. Dat probleem dient te worden ondervangen door een verregaande standaardisatie van de rapportage. Daartoe wordt momenteel gezocht naar beproefde rapportagewijzen bij collega-instellingen en in de gezondheidszorg. Het streven is erop gericht om dat in september beschikbaar te krijgen. Bij de invoering van een gestandaardiseerde dagrapportage wordt procedureel tevens de plicht opgelegd aan behandelaren om kennis te nemen van de inhoud van al deze rapportages. In samenhang met het voorgaande wordt gezocht naar een gestandaardiseerd observatie-instrument voor de sociotherapie dat de observatierapportage in termen van relevante waargenomen gedragingen uitdrukt. Daarmee wordt de inhoudelijke koppeling tussen behandelkaderstelling en behandeluitvoering verder geïnstrumentaliseerd. Begin mei is een interne commissie ingesteld die elke onttrekking tijdens verlof analyseert. Op basis van de bevindingen (eerste deelrapportage is reeds beschikbaar) worden nieuwe aanwijzingen voor het behandelbeleid gedestilleerd. Dit voorjaar is de zgn. Commissie MIP / FONA van start gegaan. In deze commissie, die intern is en adviseert aan de directie, worden zaken gemeld m.b.t. incidenten met patiënten. Het gaat om Meldingen Incidenten Patiënten en Faults or Near Accidents. Uit de analyses komen aanwijzingen voort ten behoeve van de bijsturing van het behandelklimaat. Voor beide locaties zijn nadere concrete afspraken
22
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
MAATREGEL afspraken met politie
DOEL adequate informatieverstrekking ten behoeve van opsporing
Intensivering afspraken familieleden, werkgevers, opleidingsinstituten e.d. Herijking protocollen
In situaties waarbij de verlofbestemming eenduidig is (ouders, werkgever e.d.) de snelheid van handelen bij onttrekking bevorderen
Intensivering controles
Actualiseren en opnieuw onder de aandacht brengen van relevante regels en voorschriften Bevordering signalering potentiële problemen en risico’s
Beveiliging mogelijkheden externe communicatie patiënten
Beperken van mogelijkheden tot ongeoorloofde communicatie van patiënten met de buitenwereld
Integraal handboek, inclusief regels en protocollen en inclusief vastlegging en registratie
Verheldering procesverloop, regels en gedragscodes
Aanstelling senior hoofden behandeling
Verkleining scope inhoudelijk toezicht
TOELICHTING gemaakt inzake de te volgen aanpak bij onttrekkingen. Deze afspraken vallen geheel binnen het voorgeschreven protocol. Daarenboven zijn echter extra afspraken gemeld m.b.t. de melding aan leidinggevenden in het politiekorps, opdat ook vanuit die positie aandacht gegeven kan worden aan de opsporingsnoodzaak. Met werkgevers, familieleden, opleidingen e.d. worden nadere afspraken gemaakt omtrent de melding van ongebruikelijke situaties (niet op tijd aangekomen, gedraagt zich anders, etc). Dit gebeurde al wel, maar nu wordt deze lijn wat strakker getrokken. Protocollen en voorschriften hebben de neiging om sleets te raken. Om dat te voorkomen worden ze opnieuw ter hand genomen, geactualiseerd en opnieuw ingesteld. Omdat het in bezit hebben van contrabande en omdat gebruik van middelen indicatoren zijn van een zekere zwakte in de toestand van een patiënt, zijn kamercontroles en urinecontroles geïntensiveerd. Overigens heeft dat tot een toename van het aantal klachten bij de Commissie van Toezicht geleid. Het toezicht op het voeren van telefoongesprekken is geïntensiveerd. Gezocht wordt naar mogelijkheden om het gebruik van GSM en computers vanuit de kliniek zodanig te beperken dat ongewenste externe communicatie niet mogelijk is. Invoering van elektronische middelen waarmee eventueel communicatie met de buitenwereld mogelijk is, is inmiddels beperkt. Het voornemen is om een handboek Flevo Future te maken, waarin alle regels, procedures, werkwijzen, gedragingen, registratieverplichting etc. vast te leggen. Dit om het stelsel van inmiddels genomen maatregelen te integreren en om een eenduidig beleid op dit terrein te hebben. Het voornemen is om dit handboek in de periode september – december 2004 samen te stellen. In het reorganisatieplan is voorzien dat op beide lokaties een senior hoofd Behandeling wordt aangesteld die in de rol van chef de clinique op lokatie de verantwoordelijkheid heeft voor de behandelinhoudelijke samenhang van activiteiten. De senior behandelhoofden hebben de lokale clustermanagers als sparring partner, waardoor de koppeling van behandelbeleid en behandeluitvoering wordt gewaarborgd. Het voornemen is om de twee senior behandelhoofden, vooruitlopend op de doorvoering van de reorganisatieplannen, reeds per 1 september 2004 aan te wijzen en in stelling te brengen.
23
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
4. Conclusies en aanbevelingen 4.1 Algemene conclusie beide deelonderzoeken In het algemeen kan worden gesteld dat de organisatie van de verlofpraktijk binnen Flevo Future niet voldoet aan de in het voorgaande beschreven eisen ten aanzien van de bedrijfsvoering. De meest belangrijke aandachtspunten voor Flevo Future zijn: • planmatige, systematische en aantoonbare verlofcontroles (wijze en frequentie); • transparantie in taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden op het gebied van verlofpraktijk (in casu controle van verloven op De Schans); • risicomanagement bij verstoringen van processen of afwijkend gedrag; • eenduidigheid van voorwaarden en criteria bij de toekenning van verloven. Voor wat betreft de besluitvorming in de casus S. kan daar vanuit het behandelinhoudelijke deelonderzoek aan worden toegevoegd: • dat de diagnostiek van de pathologie onvolledig was en die van de delictgevaarlijkheid onjuist was; • dat dat kon gebeuren door onvoldoende kennisname en gebruik van beschikbare informatie uit het dossier en vanuit de eigen afdeling diagnostiek; • dat daarmee de verlofpraktijk inzake betrokkene niet alleen te lijden had onder de uit het algemene onderzoek gebleken gebreken, maar bovendien onder onjuiste - en door afwijkend gedrag niet gecorrigeerde - aannames betreffende de pathologie en de daarmee onmiddellijk samenhangende delictgevaarlijkheid. Deze conclusie is mede gebaseerd op het behandelinhoudelijke rapport van de forensisch psycholoog en forensisch psychiater. Dit rapport is vertrouwelijk vanwege het feit dat het gegevens bevat in de zin van de Wet Bescherming Persoonsgegevens.
4.2 Conclusies en aanbevelingen ten aanzien van de verlofpraktijk binnen Flevo Future Conclusies 1.
Controle van verlofafspraken en verlofvoorwaarden vinden binnen Flevo Future niet systematisch, planmatig en aantoonbaar plaats.
2.
Bij de overplaatsing van een patiënt van een intramurale afdeling naar een transmurale afdeling is sprake van een vergroting van de vrijheid van een patiënt. In de praktijk gaat dit binnen de kliniek gepaard met een vermindering van de controle. Deze vermindering van de controle is voor de doelgroep voor discussie vatbaar.
3.
In het algemeen voldoet Flevo Future op het terrein van onderzoek aan de regelgeving zoals van toepassing op een TBS-kliniek. Een aandachtspunt vormt de vertaling van regelgeving op het terrein van de verlofpraktijk in interne procedures en protocollen.
4.
Er is meer aandacht nodig voor het uitwerken van het risicomanagement inzake verlofbeleid en verlofpraktijk. Zo werden er geen risicotaxaties uitgevoerd bij verlofverruiming. De maatregelen van de Minister inzake het nieuwe verlofbeleid zoals gecommuniceerd in de brief van 13 juni gaan inmiddels in op verplichte risicotaxaties bij transmuraal en onbegeleid verlof.
5.
Flevo Future heeft geen minimale eisen geformuleerd waaraan een verlofkader en een verlofplan moeten voldoen. Dit leidt in de praktijk tot verschillen in structuur, vorm en toe-passing van verlofkader en verlofplan. Verlofkaders zijn thans sterk verweven met de behandelplannen en in beperkte mate geëxpliciteerd.
6.
Integrale kennis van het dossier van een patiënt is binnen Flevo Future niet volledig geborgd. De overdracht tussen de verschillende fasen van het behandeltraject en de eventueel daarbij passende verruiming van verloven kenmerken zich als overdrachtsmomenten. Er is geen sprake van een geleidelijke overdracht. Hierdoor ontstaat te weinig zicht op de duurzame gedragseffecten van
24
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
overgangen in de behandeling en de effecten van verruiming van verlof voor een patiënt. Ook wordt er aan de overgang van de patiënt naar een volgende fase van het behandeltraject relatief weinig betekenis naar de betreffende patiënt gegeven. 7.
De criteria voor het in aanmerking komen voor verruiming van verlof zijn in globale termen beschreven. Dit geldt ook voor het intrekken en opschorten van verlof. Daardoor ontstaat bij Flevo Future in de praktijk ruimte voor een persoonsgebonden invulling. Ook kunnen interpretatieverschillen binnen de multidisciplinaire teams ontstaan over de te volgen verlofroute. In die gevallen zijn er geen afspraken over eventuele contra-expertise of aanvullend onderzoek.
8.
Bij Flevo Future zijn geen interne procedures beschikbaar voor onvoorziene situaties als: tekorten van personeel, afwezigheid van cruciale disciplines tijdens overleggen (vervangingsregeling), het nemen van de noodzakelijke beslissingen bij een volle agenda van een besluitvormende vergadering.
9.
Binnen Flevo Future worden veel signaleringen vastgelegd: observaties, ervaringen met patiënten, evaluaties van afspraken e.d. Dit geschiedt op een persoonlijke en beschrijvende wijze. Er is geen sprake van het systematisch hanteren van signaleringslijsten, risicokaarten en controlelijsten met concreet beschreven gewenste gedragspatronen, afspraken en voorwaarden. Deze instrumenten kunnen ook tijdsbesparend werken. Tevens wordt de toetsing van het bereiken van de leerdoelen en het nakomen van verlofafspraken en -voorwaarden door de persoonlijke en beschrijvende stijl bemoeilijkt. Dit geldt voor de intramurale verblijfsafdelingen, voor de transmurale voorziening De Schans en voor de vaktherapieën. Onderwijs en Werk werkt al met een controlelijst.
10. Binnen Flevo Future is het beheer van wijzigingen in documenten (actualiteit) een aandachtspunt. In de interviews komen verschillen in antwoorden op vragen naar voren aangaande: actuele huisregels, geldige definities en geldigheidstermijnen (van bijvoorbeeld risicotaxaties). Niet voor iedere patiënt was op het moment van onderzoek een actuele risicotaxatie aanwezig. 11. Er is binnen Flevo Future sprake van twee subculturen (subcultuur per locatie). De manier van werken binnen Flevo Future, locatie Utrecht kenmerkt zich door ‘zorg voor de patiënt’ en een ‘focus op de mogelijkheden’ (ontwikkelingsgerichtheid). Medewerkers van Flevo Future, locatie Amsterdam zijn meer gericht op de maatschappelijke risico’s die de stoornissen met zich mee kunnen brengen. 12. Naar aanleiding van de casus S. heeft Flevo Future een groot aantal maatregelen getroffen ter voorkoming van de ongewenste situatie, zoals die in de casus S. is ontstaan. Daarnaast is een aantal geplande maatregelen (Nieuw Verlofbeleid, bijlage 6) met spoed geïmplementeerd. 13. De verloftoetsing van de verlofaanvragen van S. voldeden aan de toen geldende procedures, deskundigheidseisen en regelgeving. 14. Bij zowel Flevo Future als ITZ bestond onduidelijkheid omtrent de interpretatie van de regelgeving (artikel 2f van het Toetsingskader Verlof ter beschikking gestelden (circulaire van 1 maart 2000). 15. Het ‘format’ voor de toetsing van verlofaanvragen voldoet niet aan de eisen van een moderne toetsing. De toetsingscriteria zijn globaal en beknopt geformuleerd en geven veel ruimte voor interpretatie en het resultaat van de beoordeling is niet op deelaspect aantoonbaar. 16. Voor een kwalitatief goede toetsing van verlofaanvragen is aanvullende informatie vereist inzake verblijfslocatie, verblijfsstatus en eerdere verlofaanvragen (en evt. verlengingsadviezen).
25
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Aanbevelingen 1. Het wordt aanbevolen om de minimale eisen c.q. een format voor een verlofkader en een verlofplan binnen Flevo Future uit te werken. Deze kunnen worden vormgegeven als checklists en controlelijsten. Hierdoor zal een systematische, planmatige en aantoonbare controle op verlofafspraken en verlofvoorwaarden mogelijk worden gemaakt en zal een tijdsbesparing in het rapporteren worden bereikt. 2. Aanbevolen wordt om de interne trajectbegeleiding van opname tot ontslag te bundelen in één persoon (bijvoorbeeld een casemanager). Een alternatief is het onderscheiden van de behandelingstaak en -verantwoordelijkheid enerzijds en de beveiligingstaak en – verantwoordelijkheid anderzijds, waarbij het vanzelfsprekend is dat beide verantwoordelijken vanuit hun taak een dossier bestuderen. Hierdoor kan worden gewaarborgd dat de verantwoordelijkheid voor het hebben van inzicht in en overzicht van dossierkennis is belegd, alsook de verantwoordelijkheid voor de verspreiding van dossierkennis naar alle relevante betrokkenen bij een patiënt. 3. De criteria voor verruiming, intrekken of opschorten van verlof moeten binnen Flevo Future worden geobjectiveerd. Momenteel wordt er gewerkt met een aantal globale en niet éénduidige criteria (o.a. samenwerking, openheid, erkenning van delict, afspraakbetrouwbaarheid). Ook moet meer aandacht worden gegeven aan het van tevoren communiceren van de consequenties van een onttrekking naar de patiënt (bijvoorbeeld intrekking van een machtiging). Hierdoor wordt bereikt dat de verlofpraktijk robuuster wordt en wordt een bewustwording bij de patiënt bereikt. 4. Aan te bevelen is om binnen Flevo Future duidelijke procedures te beschrijven en bekend te maken voor het omgaan met procesverstoringen. Deze procedures moeten ingaan op hoe wordt omgegaan met situaties zoals personeelstekorten (leidend tot niet doorgaan van verlof patiënten) of volle agenda’s (bijvoorbeeld van de vaststelvergadering). Hierdoor wordt bijgedragen aan de kwaliteit van de verlofpraktijk. 5. Een voor alle medewerkers van Flevo Future toegankelijk kwaliteitssysteem met het actuele verlofbeleid, procedures, protocollen en werkwijzen zou moeten worden ontwikkeld. Het proces van de ontwikkeling van dit systeem zal bijdragen tot meer van uniformiteit van werken. Speciale aandacht in dit proces dient uit te gaan naar de volgende aspecten: • het opnemen van een feedbackprocedure voor de evaluatie van de gemaakte afspraken met de patiënt; • het aanscherpen en waar mogelijk vereenvoudigen van interne rapportages door van een ‘subjectieve beschrijvende stijl’ naar een meer ‘objectieve constaterende stijl’ te werken; risicokaarten, signaleringslijsten en controlelijsten kunnen daarbij hulpmiddelen zijn; • het meer systematisch en planmatig inzetten van alle beschikbare instrumenten van de afdeling Diagnostiek, Monitoring &Research; • het ontwikkelen van procedures met dubbele checks vanuit het perspectief van risicomanagement, voor de verlofpas is dit reeds in werking gezet. 6. De mogelijkheid voor een onafhankelijke toets of een second opinion (bijvoorbeeld bij meningsverschillen in multidisciplinaire overleggen, hervatting verlof, toekenning onbegeleid verlof, evaluatie onttrekking e.d.) moet binnen Flevo Future meer worden benut. 7. Het is aan te bevelen om het verlofbeleid en de verlofpraktijk binnen Flevo Future met regelmaat te evalueren. Hierbij dienen alle disciplines te worden betrokken die direct met de uitvoering van het verlof te maken hebben. De visie van de kliniek op verlof en het nieuwe verlofbeleid moeten hierbij als kaders gelden. De visie en het beleid geven daarbij richting aan discussies over de balans tussen zorg, ontwikkelingsgerichtheid en maatschappelijke risico’s. Verlofbeleid heeft immers veiligheid ten doel (Vernieuwd verlofbeleidskader TBS, 2004; bijlage 6). 8. De implementatie van het nieuwe verlofbeleid vraagt om aandacht voor de hiervoor gewenste cultuur binnen Flevo Future: verlofbeleid als vorm van risicomanagement.
26
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
4.3 Aanbevelingen ten aanzien van de verlofpraktijk voor de relatie tussen Flevo Future en sectordirectie TBS Aan het onderzoeksteam is gevraagd om het onderzoek te richten op Flevo Future. Er is ook gevraagd om aanbevelingen die betrekking hebben op de relatie tussen Flevo Future en de sectordirectie TBS te verwoorden. 1. Het nieuwe verlofbeleidskader vraagt om een grotere mate van kwaliteitsbeheersing in de verlofpraktijk binnen Flevo Future. 2. Het verdient aandacht om de doorlooptijd van een verlofaanvraag te verkorten. 3. Het is aan te bevelen beleid te ontwikkelen ten aanzien van het beperken van de mogelijkheden voor het gebruik van mobiele telefonie en internet tijdens verlof en verblijf op transmurale en externe voorzieningen voor TBS-patiënten in het kader van de behandeling. 4. Kwaliteitsnormen en prestatie-indicatoren voor een gewenste verlofpraktijk in een kliniek moeten worden ontwikkeld. Bedoeld wordt met kwaliteitsnormen bijvoorbeeld het definiëren van beginen eindtermen voor verlofverruiming en het stellen van minimumeisen voor de verlofcontrole op afspraken en voorwaarden. Met prestatie-indicatoren per kliniek wordt geduid op bijvoorbeeld: het aantal verlofbewegingen, het aantal afwijkingen van verlofplannen, het aantal onttrekkingen tijdens verlof, het aantal afwijkingen van verlofkaders, de gemiddelde doorlooptijd van een verlofaanvraag etc.. Benchmarking kan daarbij een hulpmiddel zijn voor vergelijking en beoordeling van de cijfers. 5. Het moet worden gestimuleerd om in- en externe audits bij de TBS-klinieken op (gewijzigd) verlofbeleid, verloforganisatie en inhoudelijke overwegingen met zekere regelmaat uit te voeren. 6. Aanbevolen wordt om themabijeenkomsten binnen elke kliniek te organiseren over (de wijzigingen in) visie op verlof, doelen en uitvoering van verlofbeleid (o.a. risicomanagement en specifieke voorwaarden). Hierdoor wordt gewerkt aan een zorgvuldige introductie en draagvlak bij de medewerkers voor het Nieuwe Verlofbeleidskader van de Minister. 7. Het werken volgens de uitgangspunten van differentiatie gericht op doelgroepen en op behandelbaarheid van patiëntencategorieën, zoals bedoeld in het kabinetsbeleid aangaande de ‘Modernisering van de sanctietoepassing’ en het veranderingstraject ‘De Nieuwe Inrichting’ binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen, kan leiden tot verbetering van de verlofpraktijk. 8. Het aanscherpen van de op het moment van verblijf van S. binnen Flevo Future geldende werkwijzen voor de toetsing van ITZ door: meer objectieve criteria voor toetsing, gegevens inzake verblijfslocatie en -status te vragen, het resultaat van de beoordelingen op deelaspecten aantoonbaar te maken. 9. Het creëren van duidelijkheid omtrent de interpretatie van artikel 2f van het Toetsingskader Verlof ter beschikking gestelden (circulaire van 1 maart 2000) voor patiënten van De Schans bij zowel Flevo Future als medewerkers van ITZ.
27
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Bijlagen
28
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Bijlage 1 - Reconstructie Zaak Eibergen (zoals toegezonden aan de Tweede Kamer) Reconstructie De verdachte in deze zaak is in 1990 door de rechtbank Zutphen veroordeeld tot 3 jaar en 6 maanden gevangenisstraf ter zake van diefstal met geweld, wederrechtelijke vrijheidsberoving en verkrachting. Vervolgens is hij in een andere zaak in hoger beroep op 21 december 1995 door het gerechtshof Arnhem veroordeeld tot 2 jaar gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging wegens verkrachting, diefstal, brandstichting en bedreiging. Hij is op 8 juni 1998 opgenomen in de TBS-kliniek Oldenkotte en na een periode van 3 jaar overgeplaatst naar de TBS-kliniek Flevo Future te Utrecht. De behandeling daar verloopt redelijk. Er is in augustus 2002 een risicotaxatie opgemaakt van de betrokkene ten behoeve van de terechtzitting waarbij de TBS na zes jaar moest worden verlengd. Deze risicotaxatie is niet door de TBSkliniek opgesteld maar door de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD), een van de kliniek onafhankelijke instantie. Een belangrijke aanbeveling van de risicotaxatie luidde om sterke aandacht te besteden aan de bestrijding van de alcoholverslaving als belangrijke factor in het recidivegevaar van deze persoon. Deze aanbeveling wordt opgevolgd. Na een periode van begeleid verlof vanaf 25 september 2002 wordt, gezien de positieve ontwikkeling van de TBS-gestelde op 17 september 2003 een machtiging verstrekt tot semi-begeleid verlof, bij goed verloop uit te breiden tot onbegeleid verlof. Deze machtiging wordt verstrekt na een onafhankelijke toets door het hoofdkantoor Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). De semi-begeleide verloven vinden gedurende 13 weken 3 tot 5 maal per week plaats. Deze verlopen naar het oordeel van de inrichting goed, waarna de kliniek overgaat tot onbegeleid verlof. Dit verlof vindt gedurende 8 weken 3 maal per week plaats. Op 8 maart 2004 meldt de inrichting Flevo Future aan de politie Utrecht dat betrokkene niet is teruggekeerd van onbegeleid verlof en dat het om een zedendelinquent gaat. Betrokkene wordt landelijk gesignaleerd. Op 9 maart 2004 meldt de inrichting aan de politie Utrecht dat betrokkene is teruggebracht door een familielid. De signalering wordt vervolgens ingetrokken. Naar aanleiding van deze gebeurtenissen wordt de betrokkene, bij wijze van time-out tijdelijk teruggeplaatst naar het gesloten deel van de kliniek; vervolgens verblijft hij gegeven de verbetering van zijn situatie opnieuw op de resocialisatieafdeling. Er worden afspraken gemaakt over de voorwaarden waar hij zich aan dient te houden en er wordt duidelijk gemaakt dat dit een tweede kans is. Betrokkene ontwikkelt zich vervolgens niet positief. Op 31 maart wordt hem daarom aangezegd dat hij niet meer in aanmerking komt voor verder verblijf op de resocialisatieafdeling, maar dat hij in de kliniek zal worden teruggeplaatst. Daarop onttrekt de betrokkene zich op 31 maart 2004 aan de terbeschikkingstelling. Dit is mogelijk doordat een resocialisatieafdeling, waar de betrokkene op dat moment feitelijk verblijft, minder beveiliging kent dan in de normale kliniek gebruikelijk is. De inrichting Flevo Future meldt aan de politie Utrecht dat betrokkene die dag zich aan de TBS heeft onttrokken en per sms heeft laten weten dat hij naar zijn familie is. De politie Utrecht waarschuwt de politie Deventer waarbij wordt afgesproken dat de politie Deventer contact opneemt met de familie van betrokkene. Aansluitend wordt hij landelijk gesignaleerd door de politie Utrecht. In de avond van 4 april wordt betrokkene opnieuw door bekenden teruggebracht. De betrokkene wordt op 4 april na terugkomst op een gesloten afdeling geplaatst. Er wordt actief gewerkt aan het bestrijden van zijn alcoholverslaving, zoals ook al was aanbevolen in de risicotaxatie. Daarop wordt besloten dat de TBS-gestelde de kliniek alleen onder begeleiding de kliniek mag verlaten voor bezoeken aan het Consultatiebureau voor Alcohol en Drugs (CAD) en de Anonieme Alcoholisten (AA) en het verrichten van arbeid. Op 23 april is door de kliniek besloten het verlof weer te hervatten in de vorm van semi-begeleid verlof, op basis van de nog bestaande machtiging die op 17 september 2003 is afgegeven. Dit verlof werd voor de eerste keer uitgevoerd op 4 mei. De huidige regeling rond deze vorm van verlof zegt: 'bij semi-begeleid verlof wordt de verlofganger gebracht en/of gehaald naar respectievelijk het verlofadres. Tussen deze tijdstippen bevindt de betrokkene zich zonder begeleiding van personeel buiten de inrichting. De kliniek heeft echter intern de afspraak gemaakt dat betrokkene zou worden gebracht èn gehaald van en naar het CAD in Utrecht. Deze afspraak is daarmee verdergaand dan door de regeling wordt vereist.
29
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Echter, door een onvolledige communicatie over de uitvoering van dit verlof, is de betrokkene op 11 mei niet weggebracht maar is hij in de gelegenheid gesteld zelfstandig naar het CAD te gaan. Daar is hij niet verschenen. Op 11 mei 2004 ontvangt de politie Utrecht melding van de inrichting dat de TBS-gestelde niet is teruggekeerd van verlof. Betrokkene wordt gesignaleerd. Dit houdt in dat er een landelijk opsporingsverzoek wordt uitgebracht. De inrichting informeert ook telefonisch de piketofficier van justitie te Utrecht. De officier van justitie vraagt of politie en departement zijn gewaarschuwd en of betrokkene is gesignaleerd. Een en ander wordt bevestigd. De inrichting Flevo Future neemt op 11 mei 2004 tevens telefonisch contact op met de officier van justitie te Zwolle. Deze brengt de politie Deventer van de melding op de hoogte. Aldus is gehandeld conform de regeling inzake 'ongeoorloofde afwezigheid' . De TBS-gestelde neemt na zijn onttrekking enkele malen telefonisch contact op met de kliniek, die hem daarbij aanspoort terug te keren. Op 14 mei 2004 neemt de inrichting opnieuw contact op met de politie Utrecht. De inrichting verzoekt de politie Utrecht om de mobiele telefoon van betrokkene uit te peilen om hem zo te traceren. Tevens wordt door de inrichting aangegeven dat er contact is gelegd met de familie van de betrokkene, maar dat die op dat moment nog niets van de TBS-gestelde had vernomen. De politie Utrecht legt het verzoek om de mobiele telefoon uit te peilen voor aan de (weekdienst)officier van justitie te Utrecht. De officier concludeert -na overleg met een collega- dat de wet bij een ontvluchting zonder verdenking van een strafbaar feit geen mogelijkheid biedt tot het inzetten van dwangmiddelen. Later die dag stuurt de inrichting een fax naar de politie Utrecht waarin nogmaals wordt gewezen op het risico van suïcide en op het mogelijke gevaar van betrokkene voor zichzelf en anderen en nogmaals wordt verzocht zijn mobiele telefoon uit te peilen. Ook dit verzoek wordt om eerder genoemde reden door de Officier van Justitie afgewezen. Uit registratie blijkt dat tussen de inrichting, de politie te Utrecht en het Openbaar Ministerie te Utrecht op 11 mei 2004 eenmaal en op 14 mei 2004 tweemaal contact heeft plaatsgevonden. In de loop van de avond van 21 mei 2004 wordt bij de politie Deventer melding en aangifte gedaan van diefstal (na een proefrit) van een auto. Daarbij was een identiteitsbewijs achtergelaten op naam van betrokkene. Op dat moment is het duidelijk dat het hoogstwaarschijnlijk de betrokkene is die deze auto had meegenomen. Naast ongeoorloofd afwezig is hij vanaf dit moment dus ook verdacht van diefstal. Al het in dienst zijnde personeel van de politie Deventer wordt ingelicht en er wordt verscherpt surveillance uitgevoerd. Op 23 mei 2004 wordt het meisje om 14.35 uur te Eibergen ontvoerd door de verdachte. Naar aanleiding van enige persberichten die tijdens het onderzoek worden uitgebracht wordt er een groot aantal tips ontvangen. Op 24 mei 2004 wordt door familieleden van de verdachte informatie aan de politie gegeven dat de betrokkene mogelijk iets te maken heeft met de ontvoering van het slachtoffer. Vrijwel onmiddellijk na deze melding wordt door de politie Deventer contact gelegd met het Team Grootschalig Optreden in de regio Noord en Oost Gelderland dat onderzoek verricht naar het ontvoerde meisje. Rond 23.00 uur stuit men in Münster (Duitsland) bij een routinecontrole op een man die de politie met een mes bedreigt. De man ontkomt maar kort erna kan de politie hem klemrijden. Hij blijkt het meisje in gijzeling te houden. Rond 05.30 uur (25 mei 2004) weet de familie van de verdachte hem over te halen zich over te geven. Momenteel bevindt de verdachte zich in Duitsland. Het is mogelijk dat uit deze verhoren nieuwe gegevens naar voren zullen komen. Over de onduidelijkheid in de informatie-uitwisseling tussen het parket Zutphen en het parket Münster in de aanvangsfase van het onderzoek kan het volgende worden medegedeeld. Uit de hierboven beschreven informatie blijkt dat het Openbaar Ministerie te Zutphen op maandagmorgen 24 mei 2004 (nog) niet op de hoogte was van de identiteit van de verdachte -en derhalve ook niet bekend was met het feit dat het om een TBS-patiënt ging -en evenmin beschikte over gegevens van de vluchtauto. Zodra dit bij het Openbaar Ministerie te Zutphen in de loop van de maandag bekend werd, is de Staatsanwaltschaft te Münster geïnformeerd.
30
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Conclusies: Gegeven in deze zaak is dat betrokkene zich tijdens verlof aan de terbeschikkingstelling heeft kunnen onttrekken en gedurende langere tijd niet is opgespoord. Weliswaar was juist bij deze TBS-gestelde door de kliniek besloten om het semi-begeleid verlof strikter aan te pakken dan volgens de geldende regeling gebruikelijk is. Des te meer valt het te betreuren dat deze, achteraf bezien, correcte inschatting, door een misverstand niet ook volledig is uitgevoerd. De kliniek heeft bij het verlof conform de geldende verlofregeling gehandeld. Achteraf bezien kan de vraag gesteld worden of het niet beter zou zijn geweest indien er tussen het begeleid en semi-begeleid dan wel onbegeleid verlof een nieuwe risicotaxatie zou zijn opgemaakt. Door de regeling werd zulks evenwel nu niet vereist. De kliniek heeft vanaf 11 mei de politie en het Openbaar Ministerie conform de geldende regels geïnformeerd. Het gegeven dat de zaak niet direct de allerhoogste prioriteit heeft gekregen, maar wel prioriteit, moet mede gezien worden tegen de achtergrond van het feit dat de verdachte reeds twee maal eerder vrijwillig na een onttrekking naar de kliniek was teruggekeerd. In de daaropvolgende fase heeft de TBS-kliniek overeenkomstig zijn verantwoordelijkheid gehandeld, door direct alle betrokkenen te informeren. De TBS-gestelde is als de zwaarste categorie aangemeld. Voorts is veelvuldig contact geweest met de familie, en is recente informatie aan de politie doorgegeven, gekoppeld aan het verzoek om de GSM van de betrokkene uit te peilen. De politie en het Openbaar Ministerie hebben met de hen bekende gegevens aan de opsporing invulling gegeven. Vanaf de eerste dag van de onttrekking, is er sprake geweest van landelijke signalering en daarmee dus ook van landelijke opsporing. De beoordeling door het Openbaar Ministerie dat er geen opsporingsmethoden, zoals bijv. het peilen van de GSM, kon worden ingezet, is correct. Art. 565 Sv. biedt daar momenteel geen ruimte voor. Vanaf het moment dat de strafbare feiten zijn gepleegd hebben zowel het Openbaar Ministerie als de politie de opsporing ingezet. Met de wetenschap van de gevolgen, zou men zich achteraf bij alle betrokken instanties een groter gevoel van urgentie hebben gewenst, alsook dat het gedrag van betrokkene en het patroon van onttrekking aan het verlof, eerder als signaal van spanning waren onderkend. Tevens dienen de procedures van DJI zoals neergelegd in circulaire en de procedures bij politie en OM beter op elkaar afgestemd te worden. Die conclusie was al eerder getrokken. Het valt daarom eveneens te betreuren dat die afstemming te laat tot stand is gekomen om het incident te voorkomen. Nu rest slechts het voornemen om dit zo snel mogelijk tot stand te brengen. Maatregelen Incidenten in het verleden waren reeds aanleiding om maatregelen te nemen. Met de uitvoering van deze maatregelen is reeds een aanvang genomen, maar de uitvoering daarvan zal worden versneld. De gebeurtenissen van de afgelopen weken nopen tot aanvullende maatregelen. Het gaat daarbij in totaliteit om het volgende: 1. Het verlofbeleid wordt aangescherpt; het daartoe reeds ontwikkelde verlofbeleidskader wordt in juni 2004 aan de Kamer toegezonden. Onderdeel van deze plannen is de invoering van een verplichte risicotaxatie bij onbegeleid en transmuraal verlof. Voorts zal bij onbegeleid en transmuraal verlof een contra-expertise verplicht worden gesteld, evenals indien bij eenmaal gegeven verlof het gedrag van betrokkene zich negatief ontwikkelt. De mogelijkheden om elektronisch toezicht toe te passen bij verlof zullen nader worden onderzocht. 2. De verantwoordelijkheid en handelwijze van alle betrokkenen (politie, OM en TBS-kliniek) worden in een regeling nader uitgewerkt. Een eerste concept van een regeling is naar aanleiding van de gebeurtenissen in maart 2003 in Den Haag, reeds opgesteld. Inmiddels heb ik het Openbaar Ministerie en de Dienst Justitiële Inrichtingen opdracht gegeven dat rond de zomer een centraal coördinatiepunt bij het OM zal worden ingesteld dat tot doel heeft de aansturing en ondersteuning van de opsporing van TBS-gestelden. 3. De bevoegdheden van de politie worden uitgebreid; Een nota van wijziging bij wetsvoorstel 29 413 zal zo spoedig mogelijk bij de Tweede Kamer worden ingediend. 4. Ik heb het Openbaar Ministerie opdracht gegeven om andere TBS-gestelden die zich hebben onttrokken aan hun verlof, actief op te laten sporen.
31
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
5. Er wordt een onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar de verlofpraktijk binnen de kliniek Flevo Future. De begeleide en onbegeleide verloven binnen deze kliniek zijn inmiddels stopgezet. Slechts na een grondige heroverweging van de verlofverlening door de kliniek gecombineerd met een risicotaxatie in individuele gevallen door een externe beoordelaar, zullen de verloven weer worden hervat.
32
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Bijlage 2 - Overzicht van gebruikte documenten Door sectordirectie aangereikte documenten, als basis voor het onderzoek: Regelgeving
Relevant voor de toetsing van de verlofpraktijk Flevo Future: Beginselenwet verpleging TBS-gestelden (Bvt) Art. 16, art. 31, art. 33, art. 34, art. 49 t/m 54 Kwaliteitswet zorginstellingen Art. 50 t/m 54 Wet Beroepen Individuele gezondheidszorg Art. 2 t/m 5 en art. 7 Circulaire Het toetsingskader verlof ter Art. 12, art. 18, art. 19, art 24 t/m 27, art. 32 en 33, beschikking gestelden, versie d.d. 2 maart 2000, art. 35. staatscourant 44. Toetsingskader verlof Ter Beschikking Volledig Gestelden (Rapport van de Commissie Herijking Verlof beleidskaders TBS) Circulaire ongeoorloofde afwezigheid uit Volledig inrichtingen Regeling melding bijzondere voorvallen Volledig verpleegden
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Officieel aangereikte documenten, NIET uitgewerkt in de tabel Toetsing verlofpraktijk (bijlage 5), WEL vertrekpunt voor de interviews: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Inspectierapporten, mei 2003: locatie Flevo Future Utrecht en Amsterdam; Concept RSJ-verslag, 7 februari 2002; Toezichtsbezoek RSJ aan Flevo Future op 13 mei 2002; Beleidsbrief van de Minister aan de Tweede Kamer, 1 maart 2004. Vernieuwd Verlofbeleidskader TBS, mei 2004 Piketinstructie DJI.
Algemene documenten bestudeerd als achtergrondinformatie onderzoek naar de verlofpraktijk, MEDE vertrekpunt voor de interviews: 7. Brief van de Minister aan de Tweede Kamer inzake reconstructie ontvoering in Eibergen (13 juni 2004); ‘Centraal punt ontvluchte TBS-ers bij OM’; 8. Regeling 715634/98/dji houdende vaststelling van een model voor huisregels voor een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden; 9. Toezichtkader voor de terbeschikkingstelling; 10. Brief van de Minister aan TK inzake tenuitvoerlegging van de TBS-maatregel (1 maart 2004); 11. Benchmarking FPI’en / FPK’s / FPA’s Deelrapport 3, februari 2004; 12. Evaluatie Deelonderzoek 1: Verlof- en ontslagregeling in de psychiatrie, maart 2002. 13. Evaluatie Deelonderzoek 9: De Wet BOPZ in de forensische psychiatrie, maart 2002. 14. Persberichten. Aangereikte interne documenten Flevo Future: 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25.
Nieuwsbrief Flevo Future, 8 juli 2004; Extra Nieuwsbrief Flevo Future; Na twee maanden – Een eerste balans; Ton Klinkers; Huisregels Dr. F.S. Meijersinstituut, augustus 2000; Organogram (huidig); Voorlopige managementovereenkomst voor MO-leden, periode juli 2004-januari 2005; Procedure verlof patiënten, 16 februari 2001; Protocol inzake invoer en bezit van goederen, juni 2004; Procedure bezoekers, 19 oktober 2000; Protocol gebruik PMT-ruimte door patiënten versie 1.0; Protocol Begeleiding Tuinactiviteiten, Arbeidstherapie Tuin; april 2004; Protocol Separatie, 9 januari 2001;
33
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38.
Protocol Afzondering, 9 januari 2001; Alarminstructie Sector Activiteiten en Therapie, juli 2001; Formulier Controle Gebruik Mechanische Middelen; Protocol Gedwongen Geneeskundige handelingen, 9 januari 2001; Praktijkbeschrijving separatie, juni 2000; Uitvoerformulier; Protocol Natuurlijke / Niet natuurlijke dood, 11 januari 2001; Protocol Urine-onderzoek op aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen, 23 april 2003; Schriftelijke mededelingen, 14 februari 2001; Uitleg verplegings- en behandelingsplan / evaluaties / wettelijke aantekeningen, december 2001; Protocol Transport, juli 2002; Protocol Werkinstructie CFB-methode, versie 1.0; Document: Verloop behandelproces met verantwoordelijkheden, beslismomenten en de formalisering daarvan; 39. Behandelaanpak en verlofbeleid op hoofdlijnen TBS-kliniek Flevo Future, J.R. Douglas Broers, psychiater, Directeur behandeling, Versie 01.07.04; 40. Op weg naar de toekomst, Reorganisatieplan Flevo Future, Juli 2004 (concept); 41. Interne Communicatie Flevo Future Overlegvormen, 09-08-2004.
34
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Bijlage 3 - Enquêtevragen voor direct betrokkenen bij verlofpraktijk casus S. 1. Hoe is er in de casus S. gekomen tot een behandelplan (in globale stappen beschrijven)? Is dat gelukt binnen drie maanden? Wat is de termijn geweest? 2. Wat zijn de minimumeisen aan zijn behandelplan? Hoe en welke bijstellingen hebben plaatsgevonden? 3. Met wie is overlegd voor het bij- en vaststellen van het behandelplan? Welke professionals? Hoe worden externen en S.betrokken? 4. Hoe heeft eventuele terugplaatsing en overplaatsing van hem plaatsgevonden (in globale stappen beschrijven)? Wie heeft wat besloten? Aan welke criteria zijn voldaan? Welke begin en eindtermen voor in-, door-, en uitstroom zijn benoemd? 5. Is er in de casus S. wel eens gebruik gemaakt van het recht om bewegingsvrijheid ten hoogste vier weken te beperken en zo ja, in welke mate? 6. Heeft er in de casus S. separatie plaatsgevonden? Zo ja, hoe is dat in zijn werk gegaan? (globale stappen en verantwoordelijkheden beschrijven) 7. Zijn er in de casus S. disciplinaire straffen opgelegd? Zo ja, hoe is dat in zijn werk gegaan? (de globale stappen en verantwoordelijkheden beschrijven) 8. Wat waren in de casus S. de criteria voor begeleid verlof, onbegeleid verlof en semi-begeleid verlof? 9. Wat waren in de casus S. de criteria voor het intrekken van begeleid verlof, onbegeleid verlof, semi-begeleid verlof? 10. Heeft het hoofd van de kliniek in de casus S. wel eens bepaald dat tijdens het verlaten van de kliniek toezicht werd uitgeoefend? Hoe ging dat in de praktijk? 11. Op 23 april, na 2 keer het onttrekken van de verpleegde aan de terbeschikkingstelling sinds de machtiging van 17 september 2003, wordt besloten het verlof weer te hervatten in de vorm van semi-begeleid verlof, op basis van de nog bestaande machtiging die op 17 september 2003 is afgegeven. Op basis waarvan en door wie werd bovenstaande besloten? 12. Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden inzake vrijhedenbeleid: Hoe ging het aanvragen van de machtiging van S. in zijn werk? (de globale stappen en verantwoordelijkheden beschrijven) 13. Wie bepaalde in de casus S. de geldigheidstermijn van een machtiging? 14. Wie bewaakte in de casus S. de geldigheidstermijn van een machtiging? 15. Onder welke omstandigheden werd in de casus S. een nieuwe machtiging aangevraagd? 16. Op welke gronden werd het verlofkader van S. vastgesteld, bijgesteld en geëvalueerd? (de globale stappen en verantwoordelijkheden beschrijven) 17. Wordt het verlofkader van S. omschreven binnen het behandelplan? Zo ja, op welke wijze? 18. Invulling van het verlofkader: wie nam in de casus S. welke beslissingen t.a.v. het invullen van de mogelijkheden die het verlofkader biedt. 19. Wie nam in de casus S. een beslissing over het doorgaan van het verlof op de dagen zelf? (Indien dit per verlof wisselde, graag toelichten) Hoe luiden de afspraken rondom de concrete invulling van het semi-begeleid verlof en waar worden die vastgelegd? 20. Wie tekende in de casus S. de verlofpas en op grond waarvan? Wat waren de minimale checks? 21. Hoe verliepen de informatielijnen nadat S. niet terugkeerde van verlof of zich onttrok aan begeleiding van verlof? Graag hier toelichten hoe zowel vooraf als achteraf aan het incident informatielijnen verliepen. 22. Hoe is het gegaan met vervanging van deskundigen en bevoegdheden bij vakantie en/of ziekte inzake verlofbesluiten rondom S.? 23. Hoe werd S. gewezen op zijn rechten en plichten in het algemeen en inzake klachten? 24. Hoe werd S. geïnformeerd over evt.: - de plaatsing/voortzetting van verblijf intensieve zorg; - beperking bewegingsvrijheid; - basisrechten en plichten (o.a. kind, lichaam); - disciplinaire straffen? - de beslissingen van plaatsing en overplaatsing? - intrekking van verlof of proefverlof? - wanneer wordt er besloten tot het achterwege blijven van het horen van betrokkene? 25. Zijn alle beslissingen inzake de bovenstaande punten uit vraag 23 ook schriftelijk vastgelegd (post, bezoek, telefoon, vertegenwoordiger)? 26. Heeft S. wel eens een verzoek ingediend bij de Commissie van Toezicht om te bemiddelen ter zake van een grief omtrent de wijze waarop het hoofd van de kliniek zich in een bepaalde
35
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
aangelegenheid jegens hem heeft gedragen of een bij of krachtens deze wet gestelde zorgplicht betracht? 27. Heeft S. wel eens beklag gedaan bij de beklagcommissie inzake verlof? 28. Heeft Flevo Future een kwaliteitssysteem (HKZ, ISO, …)? Hoe werkt dat in de praktijk? 29. Wat gebeurt er met de bevindingen uit inspectierapporten en rapportages van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing? O.a. in 2003 zijn de bevindingen: - Beperkte resultaatmeting (I); - Cultuur van beveiliging en beheersing naar behandeling (I); - Relatie patiënt en milieu (resoc.); éénmaal per drie maanden getoetst; 30. Hoe waarborgt de organisatie de BIG-registratie van professionals? 31. Welke functies zijn werkzaam binnen de kliniek inzake de BIG wet? Is een medewerker van Flevo Future sinds 2002 onderworpen geweest aan tuchtrechtspraak? Zo ja, wat was de tuchtrechtelijke maatregel? Art. 36/37: gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut. 32. Heeft het Hoofd van de Kliniek interne richtlijnen en procedures vastgesteld inzake het verlenen en controleren van verlof? (Door middel van het verlofplan wordt voor een periode van een jaar machtiging gevraagd voor het verlenen van maximaal twee vormen van verlof.) 33. Maakt een verlofplan deel uit van het behandelplan van S.? 34. Op welke wijze ziet het hoofd van de kliniek erop toe dat het verlofplan inhoudelijk aan de eisen voldoet? 35. Op welke wijze heeft de Minister het (de) verlofplan(nen) van S. (marginaal) getoetst? 36. Wie zijn er betrokken geweest bij het opstellen van het verlofplan van Mik S.? Wie stelde het (de) verlofplan(nen) uiteindelijk vast? Hoe is het proces daarna verlopen inzake het ontvangen van machtigingen voor verlof(vormen)? 37. Op welke wijze is aantoonbaar gemaakt dat bij een voorgenomen daadwerkelijke verlofverlening aan S. is voldaan aan de eisen die in het verlofplan waren gesteld? 38. Welke afwegingen zijn door wie gemaakt inzake: - de aanvaardbaarheid van risico’s; - de aard van de risico’s; - de consequenties van eventuele onjuiste handeling? 39. Begeleid verlof in de casus van S.: hoe ging dat in zijn werk? 40. Semi-begeleid verlof in de casus van S.: hoe ging dat in zijn werk? 41. Groepsverlof: is dit voorgekomen in de casus S. en hoe verliep dit? 42. Hoe verliep eventueel onbegeleid verlof zonder overnachting in de casus S.? Welke afspraken werden hierover gemaakt? (Voor tijdstip van nachtrust) 43. Hoe is eventueel onbegeleid verlof met één of twee overnachtingen in de casus verlopen? Welke afspraken werden hierover gemaakt? 44. Hoe is eventueel onbegeleid verlof met meer dan twee overnachtingen (tot een duur van maximaal 3 maanden) in de casus S., verlopen? Welke afspraken werden hierover gemaakt (bijv. verblijf resocialisatie-eenheid)? 45. Hoe is zijn individueel verlofplan tot stand gekomen? 46. Welke aspecten werden bekeken en welke risico’s werden ingeschat ten aanzien van het verlenen van verlof in de casus S.? 47. Hoe is omgegaan met de ongeoorloofde afwezigheid van S. op de momenten dat dat aan de orde was? Waarom is opnieuw verlof verstrekt na onttrekkingen, en wie heeft daartoe besloten? 48. Is er in de casus S. op enig moment contact opgenomen met de Minister inzake bijzondere voorvallen? En zo ja, welke? 49. Waar werden aantekeningen rondom de geestelijke en lichamelijke gesteldheid van S. bijgehouden? Werden belangrijke voorvallen en ontwikkelingen tijdens de verpleging hierin opgenomen? 50. Hoe ging het opleggen van eventuele beperkingen voor S.? En waar is dit vastgelegd? 51. Hoe is met ongeoorloofde afwezigheid en andere bijzondere voorvallen van S. omgegaan? 52. Wat waren de consequenties van het overtreden van de afspraken en het niet opvolgen van de voorwaarden voor S. inzake verlof? Hoe werden overtredingen gesignaleerd en gerapporteerd (consequenties behandelplan/verlofplan)? 53. Hoe zijn eventuele wijzigingen plaats in het verplegings- en behandelplan van S. tot stand gekomen? Wordt het evaluatieverslag hierbij betrokken? 54. Worden er evaluatieverslagen van S. gemaakt door het ‘hoofd van de kliniek’, zo ja, wanneer en door wie? En wat is ermee gebeurd?
36
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
55. Op welke wijze en met welke frequentie heeft controle op de verlofpraktijk plaatsgevonden inzake S.? 56. Hoe kunnen we in uw ogen de situatie rondom S. in de toekomst voorkomen? Benoem een aantal verbetersuggesties voor de interne procedures (binnen de wettelijke kaders). 57. Zijn er in uw ogen belemmeringen in de regelgeving voor een optimale verlofpraktijk binnen een TBS-kliniek?
37
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Bijlage 4 - Enquêtevragen voor niet-direct betrokkenen (toetsing verlofpraktijk in het algemeen) 1. Hoe wordt er gekomen tot een behandelplan? Lukt dat normaliter binnen drie maanden? Wat is de termijn in de praktijk? Graag de globale stappen beschrijven. 2. Wat zijn de minimumeisen aan het behandelplan? Hoe vinden bijstellingen plaats? 3. Met wie wordt overlegd voor het vaststellen van het behandelplan? Welke professionals? Hoe worden de verpleegden en externen betrokken? 4. Hoe vindt terugplaatsing en overplaatsing plaats? Wie beslist wat? Aan welke criteria moet zijn voldaan? Zijn er begin en eindtermen voor in-, door-, en uitstroom? Graag de globale stappen beschrijven. 5. Wordt er wel eens gebruik gemaakt van het recht om bewegingsvrijheid ten hoogste vier weken te beperken en in welke mate (frequentie)? 6. Hoe vindt separatie in de praktijk plaats? Graag de globale stappen en verantwoordelijkheden beschrijven. 7. Hoe vinden in de praktijk disciplinaire straffen plaats? Graag de globale stappen en verantwoordelijkheden beschrijven. 8. Wat zijn de criteria voor begeleid verlof, onbegeleid verlof, semi-begeleid verlof? 9. Wat zijn de criteria voor het intrekken van begeleid verlof, onbegeleid verlof, semi-begeleid verlof? 10. Gebeurt het wel dat het hoofd van de kliniek bepaalt dat tijdens het verlaten van de kliniek door de verpleegde toezicht wordt uitgeoefend? 11. Verlof, TVB’s, vrijhedenbeleid: Hoe gaat het aanvragen van een machtiging in zijn werk? Graag de globale stappen en verantwoordelijkheden beschrijven. 12. Wie bepaalt de geldigheidstermijn van een machtiging? 13. Wie bewaakt de geldigheidstermijn van een machtiging? 14. Onder welke omstandigheden wordt een nieuwe machtiging aangevraagd? 15. Op welke wijze wordt het verlofkader vastgesteld, bijgesteld en geëvalueerd? Graag de globale stappen en verantwoordelijkheden beschrijven. 16. Wordt het verlofkader omschreven binnen behandelplan? 17. Invullen verlofkader: wie neemt welke beslissingen t.a.v. het invullen van de mogelijkheden die het verlofkader biedt? 18. Wie neemt een beslissing over het doorgaan van het verlof op dag zelf? 19. Wie tekent het verlofpas en op grond waarvan, wat zijn de minimale checks? 20. Hoe zijn de informatielijnen nadat iemand niet terugkeert of zich onttrekt aan begeleiding van verlof? Dus zowel informatie vooraf als achteraf. 21. Hoe is de vervanging van deskundigen en hoe zijn bevoegdheden bij vakantie en/of ziekte inzake verlofbesluiten geregeld? 22. Hoe worden verpleegden gewezen op hun rechten en plichten in het algemeen en hoe inzake klachten? 23. Hoe worden verpleegden geïnformeerd over: - de plaatsing/voortzetting van verblijf intensieve zorg; - beperking bewegingsvrijheid; - basisrechten en plichten (o.a. kind, lichaam); - disciplinaire straffen? - de beslissingen van plaatsing en overplaatsing? - intrekking van verlof of proefverlof? - wanneer wordt er besloten tot het achterwege blijven van het horen van betrokkene? 24. Worden alle beslissingen inzake de bovenstaande punten uit vraag 23 ook schriftelijk vastgelegd (post, bezoek, telefoon, vertegenwoordiger)? 25. Wat is de ontwikkeling in het aantal klachten in het algemeen? En inzake verlof? 26. Heeft Flevo Future een kwaliteitssysteem (HKZ, ISO, …)? Hoe werkt dat in de praktijk? 27. Wat gebeurt er met de bevindingen uit inspectierapporten en rapportages van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing? 28. Hoe waarborgt de organisatie de BIG-registratie van professionals? 29. Welke functies zijn werkzaam binnen de kliniek inzake de BIG wet? Is een medewerker van Flevo Future sinds 2002 onderworpen geweest aan tuchtrechtspraak? Zo ja, wat was de tuchtrechtelijke maatregel? 30. Heeft het hoofd van de kliniek interne richtlijnen en procedures vastgesteld inzake het verlenen en controleren van verlof?
38
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
31. Is er als onderdeel van het behandelplan een verlofplan standaard beschikbaar? 32. Op welke wijze ziet het hoofd van de kliniek erop toe dat het verlofplan inhoudelijk aan de eisen voldoet? 33. Toetst de Minister alle verlofplannen (marginaal)? Op welke wijze gaat dat? 34. Wie zijn er betrokken bij het opstellen van het verlofplan? Wie stelt het verlofplan uiteindelijk vast? Hoe verloopt het proces daarna van het ontvangen van machtigingen voor verlof(vormen)? 35. Op welke wijze wordt aantoonbaar gemaakt dat bij een voorgenomen daadwerkelijke verlofverlening is voldaan aan de eisen die in het verlofplan waren gesteld? 36. Welke afwegingen worden door wie gemaakt inzake: - de aanvaardbaarheid van risico’s; - de aard van de risico’s. - de consequenties van eventuele onjuiste handeling? 37. Begeleid verlof in de praktijk: hoe gaat dat in zijn werk? 38. Semi-begeleid verlof in de praktijk: hoe gaat dat in zijn werk? 39. Groepsverlof: komt dit voor en hoe werkt dat? 40. Hoe gaat onbegeleid verlof zonder overnachting in de praktijk? Welke afspraken zijn hierover gemaakt? (Voor tijdstip van nachtrust) 41. Hoe gaat onbegeleid verlof met één of twee overnachtingen in de praktijk? Welke afspraken zijn hierover gemaakt? 42. Hoe gaat onbegeleid verlof met meer dan twee overnachtingen (tot een maximum duur van 3 maanden) in de praktijk? Welke afspraken zijn hierover gemaakt (bijv. verblijf resocialisatieeenheid)? 43. Hoe komt een individueel verlofplan tot stand? 44. Welke aspecten worden bekeken wanneer risico’s worden ingeschat ten aanzien van het verlenen van verlof? 45. Wat is de procedure ‘Ongeoorloofde afwezigheid uit inrichtingen’ en hoe krijgt dat in de praktijk vorm? 46. Hoe frequent wordt de regeling gevolgd met betrekking tot het melden van bijzondere voorvallen aan de Minister van Justitie? Is er op enig moment contact opgenomen met de Minister? 47. Waar worden aantekeningen rondom de geestelijke en lichamelijke gesteldheid van de verpleegde bijgehouden? Worden belangrijke voorvallen en ontwikkelingen tijdens de verpleging hierin opgenomen? 48. Hoe gaat het opleggen van beperkingen in zijn werk? En waar is dit vastgelegd? 49. Hoe wordt met ongeoorloofde afwezigheid en andere bijzondere voorvallen omgegaan? 50. Wat zijn de consequenties van het overtreden van de afspraken en het niet opvolgen van de voorwaarden inzake verlof? Hoe worden overtredingen gesignaleerd en gerapporteerd (behandelplan/verlofplan)? 51. Hoe vinden wijzigingen plaats in het verplegings- en behandelplan? Wordt het evaluatieverslag hierbij betrokken? 52. Worden er evaluatieverslagen gemaakt door het ‘hoofd van de kliniek’ en wanneer? 53. Is er in de huisregels een procedure opgenomen betreffende de wijze en de frequentie van controle op verlof? Hoe gaat dit in de praktijk? 54. Hoe kunnen we in uw ogen de situatie rondom casus S. in de toekomst voorkomen? Benoem een aantal verbetersuggesties voor de interne procedures (binnen de wettelijke kaders) 55. Zijn er in uw ogen belemmeringen in de regelgeving voor een optimale verlofpraktijk binnen een TBS-kliniek?
39
Hoofdstuk VI. Bewegingsvrijheid binnen de inrichting
a) de curator, indien de verpleegde onder curatele is gesteld; b) de mentor, indien ten behoeve van de verpleegde een mentorschap is ingesteld; c) de ouders of voogd, indien de verpleegde minderjarig is.
3. Alvorens het verplegings- en behandelingsplan wordt vastgesteld, wordt overleg gepleegd met:
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de eisen waaraan een verplegings- en behandelingsplan tenminste moet voldoen en de voorschriften die bij een wijziging daarvan in acht genomen moeten worden.
1. Het hoofd van de inrichting draagt zorg dat zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen drie maanden na binnenkomst van de verpleegde in de inrichting, zoveel mogelijk in overleg met hem, een verplegings- en behandelingsplan wordt vastgesteld. Hij wijst iedere verpleegde een persoonlijke verblijfsruimte toe en draagt zorg dat deze behoorlijk is ingericht. Onze Minister stelt regels omtrent de eisen waaraan een verblijfsruimte moet voldoen.
Artikel 16
Beginselenwet verpleging TBS-gestelden (BVT) Hoofdstuk IV. Verpleging, Behandeling en evaluatie
Regeling
Ja
Ja
Ja
Protocol / Procedure aanwezig
Ja
Ja
Ja
40
In praktijk effectief
Zie boven.
Zie pagina art. 25 en 26 van de AMvB.
Zie bijlage 2 punt 35, 38 en 39. Opmerking: de termijn van drie maanden wordt in het algemeen niet gehaald.
Evt. opmerkingen juridische toetsing verlofpraktijk
Bijlage 5 - Tabel toetsing verlofpraktijk aan de relevante regelgeving (zoals door de sectordirectie TBS aangereikt)
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Ja
Artikel 34
3. Het hoofd van de afdeling waar de verpleegde verblijft kan bij dringende noodzakelijkheid de beslissing tot separatie nemen voor ten hoogste vijftien uren.
2. Een ononderbroken verblijf in afzondering of separatie duurt ten hoogste vier weken, behoudens verlenging overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid.
1. Het hoofd van de inrichting is bevoegd een verpleegde af te zonderen of te separeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 32, eerste lid.
Ja
Protocol / Procedure aanwezig Ja
Artikel 33 Indien de bewegingsvrijheid waarop de verpleegde op grond van de bij of krachtens deze wet gestelde regels recht heeft, niet is beperkt tot de afdeling waar hij verblijft, kan het hoofd van de inrichting zodanige beperking niettemin telkens voor een periode van ten hoogste vier weken opleggen, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 32, eerste lid.
3. De plaatsing op en overplaatsing naar een afdeling geschieden door het hoofd van de inrichting met inachtneming van de volgende belangen: a) de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen; b) de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting; c) de uitvoering van het verplegings- en behandelingsplan.
Artikel 31
Regeling
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Ja
41
Zie bijlage 2, punt 25 en 26.
Dit loopt via de vaststelvergadering en wordt bekrachtigd door de directie.
Ja
Ja
Evt. opmerkingen juridische toetsing verlofpraktijk
In praktijk effectief
a) afzondering in de persoonlijke verblijfsruimte, gedurende het gehele etmaal of bepaalde uren daarvan, voor ten hoogste twee weken;
1. Het hoofd van de inrichting kan wegens het begaan van feiten als bedoeld in artikel 48, eerste lid, een of meer van de volgende disciplinaire straffen opleggen:
Artikel 49
Hoofdstuk X. Disciplinaire straffen
8. Onze Minister stelt nadere regels omtrent de toepassing van de afzondering of separatie. Deze regels betreffen in elk geval de rechten die tijdens de afzondering of separatie aan de verpleegde toekomen.
7. Het hoofd van de inrichting draagt zorg dat in geval van afzondering of separatie het nodige contact tussen personeelsleden of medewerkers en verpleegde wordt gewaarborgd en naar aard en frequentie op de situatie van de verpleegde wordt afgestemd.
6. Het hoofd van de inrichting draagt zorg dat de verpleegde, indien deze hierom verzoekt en een ongestoord verloop van de verpleging zich hiertegen niet verzet, wordt afgezonderd.
5. Het hoofd van de inrichting draagt zorg dat, ingeval de separatie langer dan vierentwintig uren duurt, een aan de inrichting verbonden arts en de commissie van toezicht onverwijld hiervan in kennis worden gesteld.
4. Het hoofd van de inrichting kan de afzondering of separatie telkens, met schriftelijke machtiging van Onze Minister, met ten hoogste vier weken verlengen.
Regeling
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Ja
Protocol / Procedure aanwezig
Ja
In praktijk effectief
42
Zie bijlage 2, punt 24 en 25
Evt. opmerkingen juridische toetsing verlofpraktijk
2. Als algemene voorwaarde geldt dat de ter beschikking gestelde zich niet aan enig misdrijf zal schuldig maken. Het
1. Indien de uit de stoornis van de geestvermogens voortvloeiende gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen dusdanig is teruggebracht dat het verantwoord is hem tijdelijk de inrichting te doen verlaten, kan het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, met machtiging van Onze Minister, de ter beschikking gestelde verlof verlenen zich al dan niet onder toezicht buiten de inrichting te begeven. Een verlof dat geheel buiten de inrichting wordt doorgebracht kan worden verleend voor een periode van ten hoogste drie maanden.
Artikel 50
Hoofdstuk XI. Verlof en Proefverlof
b) beperking van de bewegingsvrijheid tot de afdeling, waar de verpleegde verblijft, voor ten hoogste twee weken; c) geldboete tot een door Onze Minister te bepalen maximum; d) ontzegging van bezoek van een bepaalde persoon of van bepaalde personen voor ten hoogste twee weken, indien het feit plaatsvond in verband met bezoek van die persoon of personen; e) uitsluiting van deelname aan een of meer gemeenschappelijke activiteiten of werkzaamheden voor ten hoogste twee weken, indien het feit plaatsvond in verband met die gemeenschappelijke activiteit of werkzaamheid.
Regeling
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Ja
Ja
Protocol / Procedure aanwezig
Ja
Ja
In praktijk effectief
43
Zie bijlage 2: punt 20 en punt 29.
Evt. opmerkingen juridische toetsing verlofpraktijk
7. Het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden kan bepalen dat tijdens het verlaten van de inrichting toezicht wordt uitgeoefend.
a. indien hij krachtens wettelijk voorschrift verplicht is voor een rechter of bestuursorgaan te verschijnen; b. indien hij terzake van een misdrijf moet terecht staan; c. indien hij bij het bijwonen van de procedure een aanmerkelijk belang heeft en tegen het verlaten van de inrichting hiertoe geen overwegend bezwaar bestaat.
6. Het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden stelt de ter beschikking gestelde of anderszins verpleegde in de gelegenheid de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden te verlaten teneinde een gerechtelijke procedure bij te wonen:
3. Het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden kan het verlof intrekken, indien dit noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen of indien de ter beschikking gestelde een bepaalde voorwaarde niet nakomt.
hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden kan aan het verlof bijzondere voorwaarden, het gedrag van de ter beschikking gestelde betreffende, verbinden. Deze voorwaarden kunnen inhouden dat de ter beschikking gestelde zich dient te gedragen overeenkomstig de door de toezichthouder gegeven aanwijzingen.
Regeling
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Ja
Ja
Ja
Protocol / Procedure aanwezig
Ja
Ja
Ja
In praktijk effectief
44
Evt. opmerkingen juridische toetsing verlofpraktijk
a) de plaatsing of voortzetting van het verblijf op een afdeling van intensieve zorg als bedoeld in artikel 32; b) een beperking van de bewegingsvrijheid als bedoeld in de artikelen 33 of 34; c) een beperking van het recht op onaantastbaarheid van het
1. De verpleegde wordt, zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, gehoord althans daartoe in de gelegenheid gesteld alvorens een beslissing wordt genomen omtrent:
Artikel 53
3. Een verpleegde vreemdeling wordt bij binnenkomst in de inrichting geïnformeerd over zijn recht de consulaire vertegenwoordiger van zijn land van zijn vrijheidsbeneming op de hoogte te laten stellen.
a) een verzoek tot bemiddeling in te dienen overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk XIII; b) een klaag- of beroepschrift in te dienen overeenkomstig het bepaalde in de hoofdstukken XIV tot en met XVI.
2. De verpleegde wordt hierbij in het bijzonder gewezen op diens bevoegdheid:
1. Het hoofd van de inrichting draagt zorg dat de verpleegde bij binnenkomst in de inrichting, schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, op de hoogte wordt gesteld van zijn bij of krachtens deze wet gestelde rechten en plichten.
Artikel 52
Hoofdstuk XII. Informatie en hoorplicht
Regeling
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Ja
Ja
Protocol / Procedure aanwezig
Ja
Ja
In praktijk effectief
45
Zie bijlage 2, punt 25, 26 en 34.
Zie bijlage 2, punt 34.
Evt. opmerkingen juridische toetsing verlofpraktijk
1. De verpleegde ontvangt onverwijld, schriftelijk en voor zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende
Artikel 54
a) de vereiste spoed zich daartegen verzet; b) de gemoedstoestand van betrokkene daaraan in de weg staat.
4. Het horen van betrokkene kan achterwege blijven, indien:
3. Zo nodig geschiedt het horen van betrokkene met bijstand van een tolk. Van het horen van betrokkene wordt aantekening gehouden.
a. de beslissingen met betrekking tot de plaatsing of overplaatsing overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk III; b. de intrekking van een verlof of proefverlof als bedoeld in onderscheidenlijk de artikelen 50, derde lid, en 51, derde lid.
2. De ter beschikking gestelde wordt, zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, gehoord althans daartoe in de gelegenheid gesteld alvorens een beslissing wordt genomen omtrent:
lichaam als bedoeld in artikelen 25 tot en met 27; d) de beslissingen met betrekking tot de onderbrenging van een kind in de inrichting als bedoeld in artikel 47; e) de oplegging van een disciplinaire straf als bedoeld in artikel 49.
Regeling
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Ja
Protocol / Procedure aanwezig
Ja
In praktijk effectief
46
Zie bijlage 2, punt 34.
Evt. opmerkingen juridische toetsing verlofpraktijk
4. Indien ter zake van de beslissing de machtiging van Onze Minister vereist is, wordt aan de mededeling een afschrift daarvan gehecht.
3. Betrokkene wordt, voor zover van toepassing, in de mededeling gewezen op de mogelijkheid van bemiddeling, beklag of beroep en de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit moet worden gedaan alsmede op de mogelijkheid van het doen van een verzoek aan de voorzitter van de beroepscommissie om hangende de uitspraak op het klaagschrift de tenuitvoerlegging van de beslissing geheel of gedeeltelijk te schorsen.
2. De ter beschikking gestelde ontvangt onverwijld, schriftelijk en voor zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling omtrent elke beslissing als bedoeld in artikel 53, tweede lid.
a. elke beslissing als bedoeld in artikel 53, eerste lid; b. de weigering van verzending of uitreiking van een brief of ander poststuk dan wel van bijgesloten voorwerpen als bedoeld in artikel 35, vijfde lid; c. de weigering van de toelating tot de verpleegde van bezoek of een bepaalde bezoeker als bedoeld in artikel 37, derde lid; d. de weigering van het voeren van telefoongesprekken of een bepaald telefoongesprek als bedoeld in artikel 38, derde lid; e. het verbod van een contact met een vertegenwoordiger van de media als bedoeld in artikel 39, tweede lid.
mededeling betreffende:
Regeling
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Protocol / Procedure aanwezig
In praktijk effectief
47
Evt. opmerkingen juridische toetsing verlofpraktijk
1. Het uitvoeren van artikel 3 omvat mede de systematische
Artikel 4
De zorgaanbieder organiseert de zorgverlening op zodanige wijze, voorziet de instelling zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, en draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling, dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot een verantwoorde zorg. Hierbij betrekt hij de resultaten van overleg tussen zorgaanbieders, zorgverzekeraars en patiënten/consumentenorganisaties. Voor zover het betreft zorgverlening die verblijf van de patiënt of cliënt in de instelling gedurende tenminste het etmaal met zich brengt, draagt de zorgaanbieder er tevens zorg voor dat in de instelling geestelijke verzorging beschikbaar is, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de patiënten of cliënten.
Artikel 3
De zorgaanbieder biedt verantwoorde zorg aan. Onder verantwoorde zorg wordt verstaan zorg van goed niveau, die in ieder geval doeltreffend, doelmatig en patiëntgericht wordt verleend en die afgestemd is op de reële behoefte van de patiënt.
Artikel 2
Hoofdstuk II. Eisen
Kwaliteitswet Zorginstellingen
Regeling
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Nee
Nee
Nee
Protocol / Procedure aanwezig
Dit aspect is niet op alle aspecten
Dit aspect is niet op alle aspecten onderzocht
Dit aspect is niet op alle aspecten onderzocht
In praktijk effectief
48
Zie artikel 2.
Zie artikel 2.
Er is geen aantoonbaar kwaliteitssysteem, waaruit blijkt dat hieraan wordt voldaan. Gebleken is dat een actueel systeem van procedures, protocollen en richtlijnen niet voorhanden is. De kliniek is zich dat bewust.
Evt. opmerkingen juridische toetsing verlofpraktijk
a) het op systematische wijze verzamelen en registreren van gegevens betreffende de kwaliteit van de zorg; b) het aan de hand van de gegevens, bedoeld onder a, op systematische wijze toetsen in hoeverre de wijze van uitvoering van artikel 3 leidt tot een verantwoorde zorgverlening; c) het op basis van de uitkomst van de toetsing, bedoeld onder b, zonodig veranderen van de wijze waarop artikel 3 wordt uitgevoerd.
Ter uitvoering van het eerste lid draagt de zorgaanbieder, afgestemd op de aard en omvang van de instelling, zorg voor:
2.
a) of en, zo ja, op welke wijze hij patiënten of consumenten bij zijn kwaliteitsbeleid heeft betrokken; b) de frequentie waarmee en de wijze waarop binnen de instelling kwaliteitsbeoordeling plaatsvond en het resultaat daarvan; c) welk gevolg hij heeft gegeven aan klachten en meldingen over de kwaliteit van de verleende zorg.
In dat verslag geeft de zorgaanbieder daartoe onder meer aan:
1. De zorgaanbieder legt jaarlijks vóór 1 juni per instelling een verslag ter openbare inzage, waarin hij verantwoording aflegt van het beleid dat hij in het afgelopen kalenderjaar heeft gevoerd ter uitvoering van de artikelen 2, 3 en 4 en van de kwaliteit van de zorg die hij in dat jaar heeft verleend.
Artikel 5
2.
bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van de zorg.
Regeling
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Nee
Protocol / Procedure aanwezig
Dit aspect is niet op alle aspecten onderzocht
onderzocht
In praktijk effectief
49
Een specifiek kwaliteitsjaarverslag is niet aangetroffen. Er is wel een regulier jaarverslag.
Evt. opmerkingen juridische toetsing verlofpraktijk
In de aanwijzing geeft Onze Minister met redenen omkleed aan op welke punten de artikelen 2, 3, 4 of 5 niet of in onvoldoende mate of op onjuiste wijze worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.
Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen de zorgaanbieder er aan moet voldoen.
Indien het nemen van maatregelen in verband met gevaar voor de veiligheid of de gezondheid redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de ingevolge artikel 8 met het toezicht belaste ambtenaar een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, welke door Onze Minister kan worden verlengd.
De zorgaanbieder is verplicht binnen de daarbij gestelde termijn aan de aanwijzing onderscheidenlijk onmiddellijk aan het bevel te voldoen.
2.
3.
4.
5.
1. Indien Onze Minister van oordeel is dat de artikelen 2, 3, 4 of 5 niet of in onvoldoende mate of op onjuiste wijze worden nageleefd, kan hij de zorgaanbieder een schriftelijke aanwijzing geven.
Artikel 7
Hoofdstuk III. Handhaving
3. De zorgaanbieder zendt een afschrift van het verslag aan Onze Minister en aan de regionale inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid, alsmede aan de organisatie die in de regio de belangen van de patiënten in algemene zin behartigt.
Regeling
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Nee
Protocol / Procedure aanwezig
Ja
In praktijk effectief
50
Naar aanleiding van de inspectiebezoeken op de beide locaties is door het hoofd Behandeling een Plan van Aanpak opgesteld.
Evt. opmerkingen juridische toetsing verlofpraktijk
3.
2.
De verstrekking van mededelingen, bedoeld in het tweede lid, anders dan aan bestuursorganen en daaronder ressorterende diensten, geschiedt, voor zover zij schriftelijk plaats vindt, tegen betaling van een vergoeding volgens een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen tarief.
a. of een persoon in een register ingeschreven staat; b. of de inschrijving van een persoon in een register geschorst is; c. of ten aanzien van een ingeschrevene een maatregel, inhoudende een gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid in het register ingeschreven staande het betrokken beroep uit te oefenen, van kracht is, met, zo dit het geval is, een omschrijving van de inhoud van de maatregel; d. in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen: of ten aanzien van een ingeschrevene voorwaarden zijn gesteld, met, zo dit het geval is, een omschrijving van die voorwaarden en, ingeval deze tot een proeftijd zijn beperkt, een vermelding van de duur daarvan.
Aan een ieder die zulks verlangt, wordt medegedeeld:
1. Aan de betrokkene wordt op diens verlangen medegedeeld wat te zijnen aanzien in het register vermeld staat.
Artikel 12
Hoofdstuk II. Registratie en titelbescherming
Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
Regeling
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Nee
Protocol / Procedure aanwezig
Ja
In praktijk effectief
51
Er is geen procedure bij geïnterviewden bekend. Mondeling is toegezegd dat de registraties onderhouden worden en naar redelijkheid op kosten van de kliniek. De registraties liggen vast in het personeelsdossier. Betrokkene waarborgt de eigen registratie in het daartoe bedoelde register. De afdelingspsychologen zijn allen in opleiding voor GZpsycholoog.
Evt. opmerkingen juridische toetsing verlofpraktijk
In de gevallen waarin de arts bij of krachtens de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening (Stb. 1958, 408) bevoegd is de artsenijbereidkunst uit te oefenen behoort het verrichten van handelingen op het gebied van de artsenijbereidkunst mede tot het gebied van zijn deskundigheid.
Om in het desbetreffende register als gezondheidszorgpsycholoog te kunnen worden ingeschreven, wordt vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel van
Artikel 24
§ 4. Gezondheidszorgpsychologen
2.
1. Tot het gebied van deskundigheid van de arts wordt gerekend het verrichten van handelingen op het gebied van de geneeskunst.
Artikel 19
Om in het desbetreffende register als arts te kunnen worden ingeschreven, wordt vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen.
Artikel 18
§ 1. Artsen
Afdeling 1. Beroepen waarop het stelsel van registratie en beroepstitelbescherming van toepassing is.
Hoofdstuk III. Bepaling inzake de beroepen
Regeling
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Nee
Nee
Nee
Nee
Protocol / Procedure aanwezig
Ja
Ja
Ja
Ja
In praktijk effectief
52
Voor de kliniek zijn deze van toepassing op GZ-psychologen, basisartsen, psychotherapeuten en psychiaters.
Evt. opmerkingen juridische toetsing verlofpraktijk
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat met een getuigschrift als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld een bewijs van een krachtens artikel 14 onderscheidenlijk artikel 16 verleende erkenning als specialist op een bij de maatregel aangewezen deelgebied van de uitoefening van een beroep waarop een register betrekking heeft.
Tot het gebied van deskundigheid van de psychotherapeut wordt gerekend het onderzoeken en het, volgens bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen methoden, beïnvloeden van
Artikel 27
2.
1. Om in het desbetreffende register als psychotherapeut te kunnen worden ingeschreven, wordt vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen.
Artikel 26
§ 5. Psychotherapeuten
Tot het gebied van deskundigheid van de gezondheidszorgpsycholoog wordt gerekend het verrichten van psychologisch onderzoek, het beoordelen van de resultaten daarvan alsmede het toepassen van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen psychologische behandelingsmethoden ten aanzien van een persoon met het oog op diens gezondheidstoestand.
Artikel 25
bestuur gestelde opleidingseisen.
Regeling
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Nee
Protocol / Procedure aanwezig
Ja
In praktijk effectief
53
Evt. opmerkingen juridische toetsing verlofpraktijk
1. Het is degene die niet behoort tot de personen die hun bevoegdheid tot het verrichten van een handeling ontlenen
Artikel 35
Hoofdstuk IV. Voorbehouden handelingen
a) het verrichten van handelingen op het gebied van observatie, begeleiding, verpleging en verzorging; b) het ingevolge opdracht van een beroepsbeoefenaar op het gebied van de individuele gezondheidszorg verrichten van handelingen in aansluiting op diens diagnostische en therapeutische werkzaamheden.
Tot het gebied van deskundigheid van de verpleegkundige wordt gerekend:
Artikel 33
Om in het desbetreffende register als verpleegkundige te kunnen worden ingeschreven, wordt vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen dan wel voor zover het betreft het diploma van een beroepsopleiding als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, voldoet aan de bij en krachtens die wet voor de afgifte van dat diploma gestelde vereisten.
Artikel 32
§ 8. Verpleegkundigen
stemmingen, gedragingen en houdingen van een persoon met een psychische stoornis, afwijking of klacht, teneinde deze te doen verdwijnen of te verminderen.
Regeling
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Ja
Nee
Protocol / Procedure aanwezig
Ja
Ja
In praktijk effectief
54
Zie bijlage 2, punt 29
Evt. opmerkingen juridische toetsing verlofpraktijk
Met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid is de opdrachtnemer bevoegd tot het verrichten van de in het eerste lid bedoelde handeling.
Een belangrijke vernieuwing die binnen de Bvt gestalte krijgt houdt in dat als onderdeel van het verplegings-en
1. Ministeriële machtigingen op basis van een verlofplan
Het vaststellen van interne richtlijnen en procedures ter zake van verlenen en controleren van verlof behoort tot de verantwoordelijkheid van het hoofd van de inrichting. Dit toetsingskader ziet daar niet op toe.
Het toetsingskader verlof ter beschikking gestelden, circulaire 1 maart 2000, nr. 5012782/00/DJI
2.
a) zulks geschiedt ingevolge een opdracht van een persoon die zijn bevoegdheid ontleent aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 36 en 37 en b) hij redelijkerwijs mag aannemen dat hij beschikt over de bekwaamheid die vereist is voor het behoorlijk uitvoeren van de opdracht en c) hij, voor zover de opdrachtgever aanwijzingen heeft gegeven, heeft gehandeld overeenkomstig die aanwijzingen.
aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 36 en 37 verboden buiten noodzaak beroepsmatig die handeling te verrichten, tenzij:
Regeling
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Ja
Ja
Protocol / Procedure aanwezig
Ja
Onderzoekers kunnen slechts vaststellen dat dit in de casus S. niet heeft geleid tot het gewenste resultaat
In praktijk effectief
55
Zie bijlage 2, punt 20 en 39.
De controle op verlof is niet procedureel geregeld.
Evt. opmerkingen juridische toetsing verlofpraktijk
a) begeleid verlof Onder begeleid verlof worden alle verloven buiten de inrichting onder begeleiding van personeel verstaan, met maximaal drie
Toetsingskader verlof ter beschikking gestelden, rapport van de Commissie Herijking Verlofbeleidskaders TBS 2. Vormen van verlof Ja
Ja
Nee
Het hoofd van de inrichting beoordeelt vervolgens bij een voorgenomen daadwerkelijke verlofverlening of is voldaan aan de eisen die ten aanzien daarvan in het verlofplan waren gesteld. Is naar het oordeel van de inrichting daaraan voldaan dan kan de betreffende vorm van verlof worden verleend.
Wezen van verlof: Aan het verlenen van bewegingsvrijheid zijn bepaalde, tot op zekere hoogte onvermijdbare risico’s verbonden. In de afweging van de aanvaardbaarheid van deze risico’s worden vooral betrokken de aard van de risico’s en de consequenties van een onjuiste inschatting meegenomen.
Ja
Nee
Protocol / Procedure aanwezig
2. Marginale Ministeriële toetsing verlofplannen Het behoort tot de verantwoordelijkheid van het hoofd van de inrichting om er op toe te zien dat het verlofplan inhoudelijk aan de gestelde eisen voldoet. De Minister toetst de verlofplannen marginaal aan de hand van de gestelde eisen. Is de Minister akkoord met het verlofplan, dan wordt machtiging gegeven voor de in het verlofplan onderscheiden verlofvorm of vormen.
behandelingsplan tevens een verlofplan dient te worden opgesteld. Door middel van dit verlofplan wordt voor de periode van een jaar machtiging gevraagd voor het verlenen van maximaal twee vormen van verlof.
Regeling
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Ja
Ja
Onderzoekers kunnen slechts vaststellen dat dit in de casus S. niet heeft geleid tot het gewenste resultaat
Ja
Ja
In praktijk effectief
56
Zie bijlage 2, punt 17, Huisregels.
Zie bijlage 2, punt 17, Huisregels.
Er is geen specifiek protocol voor risicomanagement in het kader van verlof.
De minimale eisen ten aanzien van de controle op verlofaanvraag zijn niet aangegeven.
Zie bijlage 2, punt 20 en 39.
Evt. opmerkingen juridische toetsing verlofpraktijk
a) Het aanvragen van machtiging tot het verlenen van verlof b) Eisen waaraan een verlofplan dient te voldoen Inzicht bieden in functie verlof Inzicht bieden in mogelijke risico’s in termen van delict, ontvluchting of van het schaden van belangen van slachtoffers of nabestaanden Bij het inschatten van mogelijk risico’s dienen eerdere normschendingen tijdens de TBS, als recidive, ongeoorloofde afwezigheid en interne incidenten te worden betrokken. Tevens zal gebruik moeten worden gemaakt van een checklist van risicofactoren (en maatregelen) welke een voorspellend
Nee
Ja
Nee
Ja
Het hoofd van de inrichting is integraal verantwoordelijk voor zowel de verpleging en behandeling als de beveiliging met betrekking tot de in de inrichting verblijvende verpleegden.
Ja
Ja Nee
Ja
f) Onbegeleid verlof met meer dan twee overnachtingen Kan worden verleend voor de periode van hoogstens drie maanden. Verblijf in een resocialisatie voorziening valt onder verlof.
Ja
Ja
In praktijk effectief
Ja Nee
Ja
d) Onbegeleid verlof zonder overnachting Bij onbegeleid verlof zonder overnachting dient de verlofganger naar de inrichting terug te keren voor het tijdstip dat daar doorgaans de nachtrust ingaat. Dit kan per inrichting verschillen.
4.3 Het aanvragen, toetsen en het verlenen van verlof
Ja
Protocol / Procedure aanwezig
b) semi-begeleid verlof Bij semi-begeleid verlof wordt de verlofganger gebracht en/of gehaald naar respectievelijk van het verlofadres. Tussen deze twee tijdstippen bevindt de betrokkene zich zonder begeleiding van personeel buiten de inrichting.
verpleegden per personeelslid
Regeling
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
57
Er zijn geen interne protocollen met minimale eisen en formats. In de praktijk wordt niet systematisch gewerkt met risicokaarten en signaleringslijsten.
Zie bijlage 2, punt 20 en 39. Er zijn geen interne protocollen met minimale eisen en formats.
Zie bijlage 2, punt 17, Huisregels.
Zie bijlage 2, punt 17, Huisregels.
Zie bijlage 2, punt 17, Huisregels.
Zie bijlage 2, punt 17, Huisregels.
Evt. opmerkingen juridische toetsing verlofpraktijk
1. Bijzondere voorvallen die spoedig door het hoofd van de inrichting telefonisch aan de Minister van Justitie worden
Circulaire ongeoorloofde afwezigheid uit inrichtingen 1) ontvluchten vanuit een inrichting of vanaf het tot de inrichting behorende terrein 3) het niet op de afgesproken tijd terug keren van enige vorm van verlof, strafonderbreking dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis. De C-groep bevat ongeoorloofde aanwezigheid uit alle inrichtingen voor verpleging van ter beschikking gestelden. I. gevaar voor de maatschappij, reeds bekend; II. indeling gevolgd. Regeling melding bijzondere voorvallen verpleegden Artikel 2. Melding bijzondere voorvallen
58
Onderzoekers De piketinstructie DJI wordt gevolgd. Zie tabel 2, punt 6. kunnen slechts vaststellen dat Nee
Een interne regeling is bij geïnterviewden en onderzoekers niet bekend. Wel is er een MIP en FONA protocol. Geconstateerd kan worden dat in de casus S. in ieder geval één ongeoorloofd verlof niet formeel is gemeld. Wel is er een piketregeling DJI beschikbaar.
In de praktijk worden deze bijzondere gevallen volgens de regelgeving uitgevoerd; de regelgeving is echter niet vertaald in de Huisregels (bijlage 2; punt 17) en de procedures (bijlage 2; punt 20 en 39).
Deze zijn vastgelegd in de Huisregels (bijlage 2; punt 17) en de procedures (bijlage 2; punt 20 en 39).
Dit gebeurt via het vaststelvergadering.
Evt. opmerkingen juridische toetsing verlofpraktijk
Onderzoekers kunnen slechts vaststellen dat dit in de casus S. éénmaal niet formeel is gemeld.
Ja
Gedeeltelijk
Ja
In praktijk effectief
Nee
Nee
5. Het toetsingskader verlof ter beschikking gestelden bijzondere gevallen
5.1 Het aanvragen van een machtiging tot het verlenen van incidenteel verlof 5.2 Geen verlof in het buitenland 5.3 Vreemdelingen 5.4 Inschakelen van de Psychiatrisch Adviseur
Ja
Ja
Protocol / Procedure aanwezig
d) Het verlenen van verlof Aan het verlenen van verlof dient een zorgvuldige procedure vooraf te gaan. De besluitvorming inzake het verlenen van verlof in concrete gevallen dient plaats te vinden overeenkomstig een in de huisregels van de inrichting vastgelegde interne procedure.
karakter hebben ten aanzien van recidivegevaar. c) Het toetsen van verlofplannen Het verzoek tot een machtiging komt tot stand na multidisciplinair overleg binnen de inrichting
Regeling
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
a. zo volledig mogelijke gegevens betreffende de afkomst en het verleden; b. gegevens omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid bij binnenkomst; c. gegevens omtrent de ontwikkelingen gedurende de verpleging; d. gegevens omtrent belangrijke voorvallen gedurende de verpleging.
2. De aantekeningen bevatten in elk geval:
1. Omtrent iedere ter beschikking gestelde of anderszins verpleegde worden door het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden aantekeningen gehouden omtrent diens lichamelijke en geestelijke gesteldheid, bedoeld in artikel 509o, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafvordering.
Reglement verpleging ter beschikking gestelden Hoofdstuk 4. Aantekeningen Artikel 5
gemeld, zijn de volgende: (a, b en c, niet relevant voor de verlofpraktijk) d) onttrekking van een verpleegde aan het op hem uitgeoefende toezicht vanuit een gesloten gebouw of vanaf een beveiligd terrein e) onttrekking van een verpleegde aan het op hem uitgeoefende toezicht tijdens transport f) onttrekking van een verpleegde aan het op hem uitgeoefende toezicht tijdens begeleid verlof g) ernstige geweldsincidenten in of buiten de inrichting h) elk ander incident in of buiten de inrichting van ernstige, politiek gevoelige of publiciteitsgevoelige aard.
Regeling
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Ja
Protocol / Procedure aanwezig
Ja
dit in de casus S. éénmaal niet is toegepast
In praktijk effectief
59
Zie bijlage 2, punt 35. Ook de Huisregels, bijlage 2, punt 17.
Evt. opmerkingen juridische toetsing verlofpraktijk
HOOFDSTUK 7. ONGEOORLOOFDE AFWEZIGHEID EN ANDERE BIJZONDERE VOORVALLEN Artikel 23
3. Onze Minister kan een model voor het register vaststellen.
a. de personalia van de verpleegde; b. de aard van de genomen beslissing; c. de omstandigheden die aanleiding gaven tot het nemen van de beslissing; d. de diagnose, voor zover de beslissing wordt genomen ter afwending van ernstig gevaar dat voortvloeit uit de stoornis van de geestvermogens van de verpleegde; e. indien de verpleegde zich tegen de beslissing heeft verzet, een mededeling daarvan; f. voor zover van toepassing, de duur van de beperkende maatregel.
2. De aantekening bevat in elk geval:
1. Het hoofd van de inrichting houdt in een register aantekening van de beslissingen tot beperking van het recht op onaantastbaarheid van het lichaam van de verpleegde, genoemd in de artikelen 24 tot en met 28 en 30, alsmede de beslissingen tot afzondering of separatie, genoemd in artikel 34, en van elke strafoplegging, genoemd in artikel 49 van de wet.
Artikel 6
3. Onze Minister kan een model voor de aantekeningen vaststellen.
Regeling
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Ja
Dit is niet onderzocht
Protocol / Procedure aanwezig
Onderzoekers kunnen slechts
Dit is niet onderzocht
In praktijk effectief
60
Er is een Piketregeling DJI beschikbaar. Er zijn geen andere interne procedures bekend bij geïnterviewden dan de FONA en
Bij onderzoekers en geïnterviewden is dit niet bekend.
Evt. opmerkingen juridische toetsing verlofpraktijk
Het hoofd van de inrichting meldt onverwijld andere bijzondere voorvallen aan Onze Minister. Hij verstrekt Onze Minister te allen tijde alle verlangde inlichtingen. Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de inhoud en de wijze van melding.
Artikel 24
5. Onze Minister wordt onverwijld in kennis gesteld van elk verzoek om signalering of een intrekking van een verzoek om signalering.
4. Van het verzoek om signalering en van de intrekking van een verzoek om signalering wordt aantekening gehouden in een daartoe bestemd register dat volgens een door Onze Minister vastgesteld model is ingericht.
3. Het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden verzoekt de politie de ongeoorloofd afwezig ter beschikking gestelde of anderszins verpleegde te signaleren. Onze Minister kan aanwijzingen geven ten aanzien van dit verzoek alsmede de intrekking daarvan.
2. Ongeoorloofde afwezigheid eindigt op de dag dat de ter beschikking gestelde of anderszins verpleegde zich meldt, hij wordt aangehouden, of door intrekking van het verzoek om signalering. Deze dag wordt niet meegerekend in de duur van de ongeoorloofde afwezigheid, bedoeld in artikel 38f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
1. Ongeoorloofde afwezigheid vangt aan op de dag dat de ter beschikking gestelde of anderszins verpleegde zich aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende straf of maatregel heeft onttrokken.
Regeling
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Protocol / Procedure aanwezig
Evt. opmerkingen juridische toetsing verlofpraktijk
61
vaststellen dat MIP procedure. dit in de casus S. éénmaal niet is toegepast.
In praktijk effectief
3. Een wijziging in het verplegings- en behandelingsplan wordt, zoveel mogelijk in overleg met de verpleegde, vastgesteld. De wijziging wordt hem voor het ingaan daarvan medegedeeld.
2. Gedurende de verpleging kan het verplegings- en behandelingsplan worden gewijzigd. Bij een wijziging wordt het evaluatieverslag betrokken.
1. Het verplegings- en behandelingsplan bestrijkt ten minste een periode van één jaar.
Artikel 26
a. de diagnose van de stoornis van de verpleegde; b. de therapeutische middelen die zullen worden toegepast, zo mogelijk gerelateerd aan de verschillende aspecten die in de stoornis te onderscheiden zijn; c. de vrijheden die de verpleegde zijn toegekend boven de hem bij of krachtens de wet toekomende rechten, alsmede de voorwaarden die daaraan verbonden zijn en de consequenties van het niet opvolgen van die voorwaarden.
In het verplegings- en behandelingsplan worden ten minste opgenomen:
Artikel 25
HOOFDSTUK 8. VERPLEGINGS- EN BEHANDELINGSPLAN EN EVALUATIE
Regeling
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Ja
Ja
Protocol / Procedure aanwezig
Ja
Ja
In praktijk effectief
62
Zie bijlage 2; punt 35 en 39.
Evt. opmerkingen juridische toetsing verlofpraktijk
1. Indien de verpleegde gedurende de verslagperiode heeft verbleven in een andere inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden of in een psychiatrisch ziekenhuis, dan wel in een huis van bewaring, verschaft het hoofd van die inrichting, de geneesheer-directeur van dat ziekenhuis onderscheidenlijk de directeur van dat huis van bewaring, de nodige gegevens aan hem die met de vaststelling van het verslag is belast.
Artikel 28
3. Het verslag komt tot stand in samenwerking met de bij de verpleging en behandeling meest betrokken personeelsleden of medewerkers.
2. Het verslag bevat voornemens die van belang zijn voor de verpleging en behandeling.
a) het verblijf op de afdeling; b) de vraag, het aanbod en het gebruik dat gemaakt wordt van de behandeling; c) de veranderingen in het psychische toestandsbeeld van de verpleegde in het kader van de verpleging en behandeling; d) de bewegingsvrijheid binnen en buiten de inrichting; e) incidenten waarbij de verpleegde betrokken is geweest; f) toegepaste individuele beperkingen; g) de mening van de verpleegde.
1. Het hoofd van de inrichting geeft in het evaluatieverslag zijn visie op de persoon van de verpleegde weer en besteedt daarbij in elk geval aandacht aan de volgende aspecten:
Artikel 27
Regeling
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Ja
Ja
Protocol / Procedure aanwezig
Ja
Ja
In praktijk effectief
63
Evt. opmerkingen juridische toetsing verlofpraktijk
begeleid verlof; semi-begeleid verlof; groepsverlof; onbegeleid verlof zonder overnachting; onbegeleid verlof met een of twee overnachtingen; onbegeleid verlof met meer dan twee overnachtingen.
4. Het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden stelt in de huisregels een nadere procedure vast die voorafgaat aan het verlenen van verlof. In de huisregels wordt tevens een procedure opgenomen
3. Het verzoek van het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden komt tot stand na multidisciplinair overleg binnen diens inrichting.
2. Voordat het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden overgaat tot het verlenen van een vorm van verlof, bedoeld in het eerste lid, verzoekt deze Onze Minister schriftelijk een machtiging. De machtiging van Onze Minister kan mede omvatten het meermalen verlenen van de in het eerste lid onderscheiden verlofsoort.
a) b) c) d) e) f)
1. Verlof als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de wet, wordt in de navolgende vormen onderscheiden:
Artikel 53
HOOFDSTUK 16. VERLOF EN PROEFVERLOF
2. Dezelfde verplichting geldt voor de instelling, bedoeld in artikel 51, tweede lid, van de wet, die gedurende de verslagperiode belast is geweest met het verlenen van hulp en steun aan de verpleegde in het kader van proefverlof.
Regeling
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
Ja
Protocol / Procedure aanwezig
Ja
In praktijk effectief
64
Zie bijlage 2; punt 17 (Huisregels); 35 en 39.
Evt. opmerkingen juridische toetsing verlofpraktijk
Protocol / Procedure aanwezig
In praktijk effectief
Evt. opmerkingen juridische toetsing verlofpraktijk
65
In 2003 zijn de Huisregels, naar aanleiding van de fusie van De Singel en de Meijerskliniek, aangepast. Daardoor voldoen deze aan de regelgeving (artikel 11.2 van de Regeling van de Minister van Justitie 715634 / 98 / DJI, welke vraagt om vermelding van de wijze en frequentie van de controle op het verlof in de huisregels).
** Artikel 16, BVT, is aangevuld met het toetsingskader verlof 2000. Zie toetsingskader verlof, versie d.d. 2 maart 2000.
5. Bij aanvang van het verlof ontvangt de ter beschikking gestelde of anderzins verpleegde een verlofpas. Hierop staat in ieder geval het tijdstip van aanvang en einde van het verlof aangegeven.
betreffende de wijze en de frequentie van controle op het verlof.
Regeling
TNO-rapport | R04-027 | 251004 |
TNO-rapport | R04-027 | 211004
Bijlage 6 - Vernieuwd Verlofbeleidskader TBS (zoals toegezonden aan de Tweede Kamer)
Vernieuwd Verlofbeleidskader TBS
Werkgroep verlof en veiligheidsbeleid TBS Mei 2004
66
TNO-rapport | R04-027 | 211004
Inhoudsopgave Samenvatting 1. Herijking verlofbeleidskader 1.1 Aanleiding 1.2 Nieuwe inzichten vragen om expliciet veiligheidsbeleid 1.3 Begrippen in justitiële en klinische zin 1.4 Grondslagen, verantwoordelijkheden en toezicht 1.5 Verlof in de huidige wet- en regelgeving 1.6 Wat blijft en wat verandert 1.7 De machtigingen in het nieuwe verlofbeleidskader 2 Verlofcategorieën 2.1 Patiëntspecifiek verlofbeleid als onderdeel van de behandeling 2.2 Drie verlofcategorieën 2.2.1 Begeleid verlof 2.2.2 Onbegeleid verlof 2.2.3 Transmuraal verlof 2.3 Algemene en specifieke voorwaarden bij verlof 2.4 Slachtoffers, omstanders, nabestaanden, politie en burgemeester 2.5 Afwezigheid op basis van humanitaire overwegingen Bijlage A: Format voor aanvragen van verlof Bijlage B: Samenstelling werkgroep verlof- en veiligheidsbeleid
67
TNO-rapport | R04-027 | 211004
Samenvatting Het thans vigerende verlofbeleidskader dateert van 22 mei 1997.1 Sindsdien hebben de ontwikkelingen niet stil gestaan. De forensische behandelpraktijk professionaliseert zich en de bestuurlijke vormgeving kan niet achterblijven. Daarom wordt een nieuw verlofbeleidskader ingevoerd, waarin voortschrijdend inzicht en resultaten van wetenschappelijk onderzoek een plaats hebben. De Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden hoeft voor deze actualisering van het verlofbeleid niet wezenlijk te worden gewijzigd. Het Reglement verpleging ter beschikking gestelden moet wel ingrijpend worden gewijzigd. In het nieuwe beleid bestaan naast het proefverlof en de incidentele afwezigheid op humanitaire gronden slechts drie verlofmodaliteiten, in plaats van de huidige zes. Deze deregulering gaat gepaard met veel aandacht voor de veiligheidsaspecten van verlof en voor de kwaliteit van het verlof als onderdeel van de behandeling. Risicomanagement naar actuele standaarden en met gebruikmaking van risicotaxatie-instrumenten wordt zodoende een vast onderdeel van het verlofbeleid, dat vooral klinisch van aard is en veiligheid tot doel heeft. Ook het gebruik van contra expertise maakt onderdeel uit van het risicomanagement rond verlof. Nieuwe begrippen als transmurale behandeling, longstay en duurzame beveiligde zorg krijgen in het nieuwe verlofbeleid ruimte, zodat praktijk en regelgeving met elkaar in pas blijven. Dit verlofbeleidskader is samengesteld door werkgroepen waarin velddeskundigen zitting hebben. Veiligheid voor de maatschappij en intensievere gebruikmaking van specifieke klinische deskundig-heid staan centraal bij het nieuwe verlofbeleid. Mede op basis van dit beleidskader zal een nieuw Reglement verpleging ter beschikking gestelden worden opgesteld. 1. Herijking verlofbeleidskader 1.1 Aanleiding Op 17 maart 1997 is de Commissie Herijking Verlofbeleidskader ingesteld met het doel het toenmalige, uit 1994 daterende, verlofbeleidskader voor de terbeschikkingstelling (TBS) te herijken. Het verlofbeleidskader zoals dat nu wordt gehanteerd is vervolgens op 22 mei 1997 opgenomen in het Reglement verpleging ter beschikking gestelden. Bij circulaire van 1 maart 2000 is het vernieuwde toetsingskader op 2 maart 2000 in de Staatscourant bekendgemaakt. Thans is een herijking noodzakelijk van het verlofbeleid. In het navolgende wordt een nieuw verlofbeleidskader beschreven. Verschillende redenen liggen aan de vernieuwing ten grondslag: (1) Mede als gevolg van de interdepartementale beleidsonderzoeken (IBO I en II), maar ook onder invloed van de aanbevelingen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (Den Haag, 2000 en 2003), is een duidelijke ontwikkeling zichtbaar die kort geformuleerd, gekenschetst wordt als ‘van langdurig intramuraal verblijf, gevolgd door proefverlof’ naar ‘op maat gesneden dooren uitstroom’. Een aantal klinieken kende dit beleid al langer, ook vóór de IBO-rapporten, maar vóór 2000 verschilde de mate waarin instellingen zich ontwikkelde sterk. Sinds 2000 is in het hele veld deze beweging ingezet. (2) Internationale ontwikkelingen op het terrein van de forensische behandeling hebben een wetenschappelijk onderbouwde visie op risicotaxatie tot gevolg. Zowel tijdens de opname als bij het toekennen van verlof staat de vraag centraal naar het risico op gevaar door herhaling van delicten. Dit betekent dat aan de bescherming van de leefomgeving binnen en buiten de kliniek veel aandacht moet worden geschonken. Daarom is een risicotaxatie niet alleen belangrijk als onderdeel van de klinische diagnose, maar ook voor het 1
Zie Handboek Rechtspositie TBS-gestelden 2001/2002, A3 Reglement verpleging ter beschikking gestelden p. 143, waarin opgenomen het verlofbeleidskader.
68
TNO-rapport | R04-027 | 211004
risicomanagement dat ingezet wordt op de risicofactoren die uit de taxatie naar voren komen. Alleen een goede koppeling tussen risicotaxatie en risicomanagement maakt mogelijk dat TBS gestelden buiten de inrichting behandeld kunnen worden. Daarnaast kan uit de risicotaxatie duidelijk worden dat een meerdaags verblijf buiten de inrichting te risicovol is, en dat plaatsing in een zogenoemde longstay voorziening noodzakelijk is met het oog op duurzame maatschappijbeveiliging.2 (3) Op basis van onderzoek is bovendien duidelijk geworden dat doelgericht en adequaat uitgevoerd klinisch verlofbeleid op termijn tot een lager recidiverisico leidt.3 Een afwezig of mislukt beleid tot reïntegratie in de samenleving (resocialisatiebeleid) is een voorspeller voor recidive. Verlofbeleid is daarom noodzakelijk en moet, gezien de risicosfeer die bestaat, met een passend en onderbouwd interventieplan gepaard gaan. Daar waar risico wordt onderkend, moet met andere woorden duidelijk zijn hoe deze factoren vanuit de behandeling onder controle worden gehouden. We spreken van risicomanagement als onderdeel van veiligheidsbeleid, dat zijn plaats moet krijgen in de afweging van verlofaanvragen. (4) Medisch psychiatrische ontwikkelingen hebben een belangrijke invloed op de behandelmethoden in de TBS sector, in het bijzonder op het terrein van medicamenteuze behandeling. Het farmacotherapeutisch handelen is niet alleen van belang voor patiënten met psychotische stoornissen (ongeveer 25% van de totale populatie), maar ook voor patiënten met (onder meer) stemmingsstoornissen, verslavingsproblematiek en stoornissen in de seksuele functies. Gerichte farmacotherapie, met blijvende therapietrouw en controle daarop, maakt het voor bepaalde patiëntgroepen mogelijk op een verantwoorde wijze buiten de muren van een kliniek te functioneren en moet daarom ook onderdeel zijn van de verlofaanvragen.4 (5) Het huidige verlofbeleid kent een groot aantal verlofmodaliteiten. Dat leidt tot onnodige bureaucratie. Het is met een reducering van het aantal modaliteiten mogelijk om de administratieve last te verlichten zonder de veiligheid uit het oog te verliezen. Voor het laatste is wel nodig dat binnen het verlofbeleid rekening wordt gehouden met het verloop van de behandeling tijdens verlof. Dit is ook in lijn met de Kwaliteitswet zorginstellingen, die van toepassing is op de TBS klinieken. De Minister van Justitie heeft voor de TBS sector het volgende beleid ingezet, dat ook voor het verlof van belang is: (a) het ontwikkelen en in gebruik nemen van risicotaxatie instrumenten, waardoor het risico op recidive beter kan worden vastgesteld, alsmede het toepassen van contra-expertise in daartoe aangewezen gevallen; (b) het creëren van longstay voorzieningen en andere duurzame vormen van begeleiding en behandeling voor patiënten die blijvend delictgevaarlijk zijn, (c) het opzetten en in gebruik nemen van een systeem voor het meten van recidive inclusief een terugkoppeling van gegevens naar klinieken in het kader van veiligheids- en kwaliteitsbeleid, (d) een regeling treffen voor de informatieverstrekking aan slachtoffers en het informeren van politie en burgemeester in de regio, (e) onderzoek doen naar de omvang van de longstay populatie 2
Ook in Nederland is onderzoek naar recidive en risicotaxatie uitgevoerd, in eerste instantie geëntameerd door het ministerie van Justitie, de Dr. Henri van der Hoevenkliniek, de Prof. mr. W.P.J. Pompestichting en het WODC. Momenteel vindt onderzoek veldbreed plaats binnen de forensisch psychiatrische sector. 3 Zie onder meer Leeuw, 1999 en het rapport Risicotaxatie van de Werkgroep Implementatie Gestructureerde Risicotaxatie, 2003. 4 In relatie tot de farmacotherapeutische behandeling in de forensische psychiatrie is het belangrijk te wijzen op de huidige ontwikkeling van een Forensisch Psychiatrisch Formularium. Er is in oktober 2003 een interklinische formulariumcommissie ingesteld vanuit het Landelijk Beraad Hoogst Inhoudelijk Behandelverantwoordelijken. Dit maakt het mogelijk specifiek forensisch farmacotherapeutisch beleid te ontwikkelen en te volgen. Ook in het kader van verlofaanvragen en de beoordeling hiervan kan aan deze commissie periodiek patiëntoverstijgend advies worden gevraagd in de toekomst.
69
TNO-rapport | R04-027 | 211004
zodat een bouwprogramma naar behoefte kan worden opgezet en (f) onderzoek doen naar de effectiviteit van de behandeling van TBS- gestelden. 1.2 Nieuwe inzichten vragen om nieuw beleid In het thans vigerende verlofbeleidskader van 22 mei 1997 zijn de recent verworven inzichten niet verwerkt. Het onderhavige vernieuwde verlofbeleidskader voorziet daarom in een actualisering van het verlofbeleid. De Minister van Justitie is en blijft een belangrijke toezichthouder in het forensisch psychiatrische veld. Het denken over handhaving en toezicht heeft de laatste jaren een vlucht genomen, zeker waar het toezicht op risicoprocessen betreft. Daarom zijn bij de vernieuwing van het verlofbeleid en de wijze van toetsing de adviezen van de Algemene Rekenkamer gevolgd over de opzet en uitvoering van toezicht op rechtspersonen met een wettelijke taak.5 1.3 Begrippen in justitiële én klinische zin Verlof is een juridisch begrip en houdt in dat een rechterlijke uitspraak of lopende straf wordt onderbroken of dat iemand geoorloofd afwezig is. Verlof heeft evenwel een klinische functie in die zin dat de betreffende patiënt tijdens verlof niet vrij is van behandeling. Integendeel, het verblijf buiten de kliniek is noodzakelijk om te toetsen hoe betrokkene reageert op de behandeling en om gericht vorm te geven aan de vervolgbehandeling. Tijdens het verlof vindt onderzoek plaats naar een adequaat werkelijkheidsbesef bij de patiënt. Zonder deze toets ontstaat onvoldoende zicht op prikkels en impulsen die onder controle moeten worden gehouden op korte, maar vooral ook op langere termijn. Naast de functie van verlof voor onderzoek en toetsing, dient het verblijf buiten de kliniek ook als oefenruimte voor vaardigheden die in de behandeling zijn verworven. Het verlof in klinische zin is daarom een actieve fase in de behandeling, waarin juist de veiligheidsaspecten een rol hebben. Verlof heeft altijd een voorwaardelijk karakter. In Canada spreekt men in dit verband van conditional release. De voorwaarden tijdens het conditionele verblijf in de maatschappij zijn klinisch en beveiligend van aard. De incidentele afwezigheid op basis van humanitaire overwegingen vormt als uitzondering hierop een aparte categorie binnen het verlofbeleid. Beveiliging en behandeling zijn in de TBS-sector onlosmakelijk met elkaar verbonden. Feitelijk vindt het behandelen plaats langs twee dimensies. De veiligheidsdimensie die taxerend en controlerend is en de klinische dimensie die zowel op cure als op care is gericht. Curerend waar mogelijk en duurzaam beveiligde zorg waar noodzakelijk. Iedere behandeling steunt op twee elementen: (1) de functie van maatschappijbeveiliging op korte en lange termijn, ofwel het reduceren of onder controle brengen van delictgedrag en (2) het klinische doel van symptoomreductie: het curerende aspect van een behandeling, gericht op vermindering of afname van het ziektebeeld. 1.4 Grondslagen, verantwoordelijkheden en toezicht De verantwoordelijkheid voor de TBS-sector ligt bij het Ministerie van Justitie. Waar het de behandeling betreft stelt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) de kaders vast. De Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden staat centraal en behoort tot de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie. De Kwaliteitswet zorginstellingen en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg bepalen de kaders voor het klinisch handelen.6
5
Handreiking toezicht op rechtspersonen met een wettelijke taak (Den Haag, 2001). Daarnaast is de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen van belang, met name bij overplaatsing vanuit een TBS-kliniek naar een voorziening in de reguliere geestelijke gezondheidszorg.
6
70
TNO-rapport | R04-027 | 211004
In de Beginselenwet handelen op het niveau van de formele wetgeving de artikelen 50 en 51 over verlof en proefverlof. De nadere uitwerking van deze artikelen is geregeld in het Reglement verpleging ter beschikking gestelden. Dit nieuwe verlofbeleidskader betekent vooral een wijziging op het niveau van de lagere regelgeving. Het verlof zoals omschreven in de Beginselenwet (artikelen 50 en 51) moet alleen worden herzien op het punt van de termijnen. In de huidige Beginselenwet is het mogelijk om twee keer drie maanden ´geheel buiten de kliniek´ te verblijven in het kader van verlof. De ontwikkelingen in het bredere veld van de geestelijke gezondheidszorg geven te zien dat een verblijf buiten de psychiatrische kliniek plaatsvindt onder de hoede van de kliniek en dus een continuering van de begeleiding en de behandeling betekent. Om die reden is het niet opportuun om het verlof buiten de kliniek nog aan een korte termijn te binden.7 Het toezicht op verlof ligt bij het hoofd van de inrichting. Aangezien voor een verlofvorm altijd een machtiging van de Minister van Justitie nodig is en dus steeds vooraf een schriftelijk verzoek tot machtiging moet worden gedaan, heeft de Minister van Justitie een rol bij verlof. In de Nota van Toelichting bij de Beginselenwet staat vermeld dat niet voor ieder verlof een machtiging noodzakelijk is, maar dat slechts voorafgaande aan iedere verlofvorm een machtiging nodig is. Het verzoek hiertoe komt van het hoofd van de inrichting, na multidisciplinaire besluitvorming, en kan het meermalen verlenen van een bepaalde verlofsoort omvatten. In het huidige Toetsingskader verlof ter beschikking gestelden is een marginale toets opgenomen. Deze zal plaats maken voor een meer geprogrammeerde veiligheidstoets met een eenduidige werkwijze voor alle TBS-klinieken. 1.5 Verlof in de huidige wet- en regelgeving Artikel 50 van de Beginselenwet gaat over het verlof in algemene zin, niet uitgesplitst naar begeleide en onbegeleide vormen. Uitsplitsing vindt plaats in een reglement. Verlof wordt verleend als ‘het gevaar voor de veiligheid dusdanig is teruggebracht dat het verantwoord is betrokkene tijdelijk de inrichting doen te verlaten’. Er wordt een maximale duur van drie maanden gesteld, waarin men geheel buiten de inrichting kan verblijven. Wanneer de ter beschikking gestelde na deze periode van drie maanden nog niet toe is aan proefverlof, kan de periode éénmaal met een duur van drie maanden worden verlengd. Recente inzichten maken, zoals al genoemd, duidelijk dat deze termijnen niet langer opportuun zijn. Algemene voorwaarde is dat de ter beschikking gestelde zich niet aan enig misdrijf schuldig zal maken. Het hoofd van de inrichting kan het verlof intrekken, zo zegt artikel 50, indien dit nodig is met het oog op de maatschappijbeveiliging. De Minister kan een machtiging tot verlof intrekken, waarmee de basis voor het verlof komt te vervallen. De Minister gaat tot intrekking van de verlofmachtiging wanneer het hoofd van de inrichting diens verantwoordelijkheid hierin niet neemt en ingeval van een incident tijdens verlof. Artikel 51 gaat over het proefverlof. Wanneer de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde dusdanig is teruggebracht dat het verantwoord is hem of haar bij wijze van proef in de maatschappij te doen terugkeren, dan kan het hoofd van de inrichting, met een machtiging van onze Minister, proefverlof verlenen. Het hoofd van de inrichting kan bijzondere voorwaarden stellen indien dit nodig is met het oog op de algemene veiligheid. De bijzondere voorwaarden kunnen hulp en steun van aangewezen instellingen inhouden, maar in toenemende mate blijkt duurzame behandeling of begeleiding vanuit de kliniek (transmurale behandeling en forensisch psychiatrisch toezicht) in bepaalde gevallen de maatschappij beter tegen recidivegevaar te beschermen. Net als in de somatisch curatieve gezondheidszorg ontstaat inzicht in 7
Door middel van een nota van wijziging zal het kabinet voorstellen om de bedoelde termijnen uit de Beginselenwet te schrappen.
71
TNO-rapport | R04-027 | 211004
aandoeningen die een chronisch ziekteverloop kennen of die juist goed onder controle zijn te krijgen, al dan niet met medicamenteuze ondersteuning. Deze ontwikkelingen hebben tot gevolg dat specialistische ervaring en specifiek klinische kennis steeds belangrijker worden, ook in een traject van duurzame begeleiding of nazorg. Destijds betekende proefverlof -dit is feitelijk het proefontslag uit de klinische behandeling- dat de verantwoordelijkheid voor de patiënt bij de reclassering kwam te liggen.8 In de praktijk blijkt dat proefverlof -zeker als waarborg voor goede afstemming met de reclassering- een nuttige stap is voordat de TBS definitief wordt beëindigd, maar dat bepaalde groepen patiënten duurzame vormen van forensisch psychiatrisch toezicht nodig hebben. Het loslaten van de korte termijnen voor verlof in de Beginselenwet geeft de ruimte voor duurzaam deskundig toezicht en bevordert daarmee de veiligheid. Iedere inrichting is gehouden in de zogenaamde huisregels voor de kliniek een procedure vast te stellen voor het verlenen van verlof. In de huisregels moet bovendien een procedure betreffende de wijze en frequentie van controle op het verlof zijn opgenomen (Model huisregels justitiële TBS-inrichtingen sectie 11: 11.1 tot en met 11.5). Een aantal ontwikkelingen leidt ertoe dat de procedures rond de behandeling minder kliniekspecifiek worden. Allereerst streven de klinieken, mede ingegeven door de financieringsstructuur, naar een gemiddelde behandelduur van 6 jaar, waardoor een meer eenduidige fasering in behandeling en verlof ontstaat. Ten tweede heeft het aselecte plaatsingsbeleid tot gevolg dat er een vergelijkbare patiëntpopulatie ontstaat en een meer eenduidig behandelaanbod. De Inspectie voor de Gezondheids-zorg spreekt in dit verband van forensische zorgprogramma’s, kwaliteitsbeleid, professionalisering en risicomanagement (Den Haag, 2003). Enige mate van verschil tussen klinieken zal altijd aanwezig zijn, ingegeven door kliniekspecifieke, specialistische en regionale contextfactoren. Daaronder ontstaat echter een minimumstandaard, ingegeven door wetenschappelijk onderzoek, zorgvuldigheids-eisen binnen de beroepsgroep en voortschrijdend inzicht op basis van innovatieve voorlopers.9 Ervaring geeft een globaal beeld van de preklinische fase die bestaat uit de wachttijd, de diagnostiek, de voorbereiding van de opname en de opname, de klinische fase die bestaat uit observatie, stabilisatie, motivatie en risicotaxatie leidend tot behandeling en tot slot de reïntegratiefase die resocialiseren, consolideren van behandelresultaten of het aanvaarden van de noodzaak tot duurzaam beveiligde zorg inhoudt. Tijdens de reïntegratiefase is risicomanagement op de korte en de lange termijn van cruciaal belang. Bij terugval of stagnatie is uiteraard een verschuiving in fasering mogelijk. 1.6 Wat blijft en wat verandert Samenvattend is en blijft het hoofd van de inrichting in eerste instantie verantwoordelijk voor de klinische beslissingen rond het verlofbeleid, dat integraal 8
Het hoofd van de inrichting kan de minister een machtiging tot proefverlof vragen. Bij dit verzoek wordt overlegd een proefverlofplan, opgemaakt naar aanleiding van een advies van de reclassering, zo mogelijk in het arrondissement waar de ter beschikking gestelde tijdens het proefverlof zal zijn gehuisvest. De minister brengt de machtiging hiertoe ter kennis aan het openbaar ministerie bij de rechtbank die in eerste aanleg kennis heeft genomen van het misdrijf terzake waarvan de terbeschikkingstelling is ingegaan. Artikel 55 van het Reglement gaat in op de voorwaarden die hierbij kunnen worden gesteld. 9
In dit verband is het belangrijk stil te staan bij de gevolgen van de invoering van de Kwaliteitswet zorginstellingen (1996) en de Wet op beroepen in de individuele gezondheidszorg (laatstelijk gewijzigd bij wet van 29 april 1999). Deze wetten vormen kaderwetten waarbinnen de betreffende beroepsgroepen zelf zorgdragen voor de ontwikkeling en implementatie van kwaliteitsnormen in richtlijnen en protocollen. Zelfregulerend en zelflerend vermogen worden beoogd, niet alleen met het oog op kwaliteitsverbetering, maar ook om de verspreiding te bevorderen van klinisch inhoudelijke ontwikkelingen die niet afhankelijk mogen zijn van overheidsbeleid.
72
TNO-rapport | R04-027 | 211004
onderdeel uitmaakt van de behandeling. Aan dit beleid kan pas feitelijk uitvoering worden gegeven na een machtiging van de Minister van Justitie. Voorafgaand aan een verlofaanvraag vindt multidisciplinaire besluitvorming plaats, tot nu toe minstens volgens de procedures zoals beschreven in de huisregels van een kliniek, maar met dit vernieuwde verlofbeleid zoveel mogelijk wetenschappelijk onderbouwd en in toenemende mate passend binnen een specifiek zorgprogramma op basis waarvan het behandelplan is vormgegeven. De verantwoordelijkheden en grondslagen in de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden worden niet wezenlijk gewijzigd. De inhoudelijke uitwerking in het Reglement verpleging ter beschikking gestelden zal wel anders zijn. In de volgende paragrafen wordt aangegeven wat de veranderingen zullen zijn. In het bestaande reglement en toetsingskader worden zes verlofcategorieën onderscheiden, die hun oorsprong vinden in een inmiddels verouderd standpunt van beveiliging. Zo staat bijvoorbeeld beschreven dat tijdens een begeleid verlof maximaal drie verpleegden per personeelslid naar buiten mogen. Een ander voorbeeld is dat er onbegeleide verloven zonder of met overnachtingen zijn, terwijl het verlof op geen enkele wijze in relatie staat tot de behandeling en de prognose op langere termijn. In dit nieuwe verlofbeleidskader wordt het aantal verlofcategorieën teruggebracht tot drie, aansluitend op de fasering van de behandeling. Er wordt bovendien een relatie gelegd tussen de verlofvormen en het klinische doel. Naast dit klinische doel worden risicotaxatie en risicomanagement expliciet onderdelen van de nieuwe verlofregeling. Ook lijkt het aangewezen het Model huisregels justitiële TBS-inrichtingen wat betreft de verlofprocedures aan te passen aan de Kwaliteitswet zorginstellingen en de eisen voor zorgvuldig handelen in het kader van een klinisch forensisch psychiatrische standaard. 1.7 De machtigingen in het nieuwe verlofbeleidskader De Minister machtigt voor een bepaalde vorm van verlof. Het hoofd van de inrichting bepaalt hoe het verlofbeleid binnen de marges van de machtiging ten uitvoer wordt gebracht. Bij incidenten trekt het hoofd van de inrichting het verlof in. De Minister trekt in die gevallen de machtiging in.10 Per opgelegde terbeschikkingstelling worden in dit nieuwe voorstel drie verlofvormen ingezet wanneer een patiënt in de behandelrespons laat zien dat hij gereed is voor verlofbeleid: (1) de eerste fase van het begeleide verlof buiten de kliniek, (2) de vervolgfase van onbegeleide verlofvormen vanuit de kliniek, en (3) verloven die resocialisatie – of het verkennen van mogelijkheden daartoe - als doel hebben en die transmuraal kunnen plaatsvinden. Het verlofbeleid vanuit longstay voorzieningen verdient aparte aandacht. De door de Minister verleende machtiging blijft geldig zolang het verlof waarvoor een machtiging is afgegeven geen andere doelstelling of functie heeft gekregen dan bij de initiële aanvraag is vermeld door de kliniek. Een machtiging impliceert geen recht voor de patiënt. Ook tijdens een lopende machtiging kunnen zich omstandigheden (doorgaans veiligheidsredenen) voordoen die de kliniek doen besluiten het behandelplan te wijzigen.
10
Zie in dit verband ook artikel 69, eerste lid, onderdeel c, Bvt, waarin ook de beroepsmogelijkheid wordt vermeld bij intrekking van de machtiging.
73
TNO-rapport | R04-027 | 211004
2. Verlofcategorieën 2.1 Patiëntspecifiek verlofbeleid als onderdeel van een behandeling Verlof is een juridische term die in klinische zin een actieve fase in de behandeling betreft, waarin diagnostiek, risicotaxatie en risicomanagement belangrijke elementen zijn. De beheersbaarheid van het delictgedrag, de realiteitstoetsing in verband met de stoornis en de (toekomstige) omgevingsfactoren van de patiënt hebben een onderling verband dat tijdens een verlof op een gewogen wijze wordt getoetst en gevolgd. We spreken in klinische termen van verschillende tijdstippen waarop 'gemeten' wordt of risicoreductie blijvend zichtbaar is. Daarmee ontstaat zicht op (a) de mate van beveiliging die een verpleegde nodig heeft, (b) de mate van behandeling die voor de stoornis nog noodzakelijk is en (c) de prognose voor verdere behandeling en de reïntegratiemogelijkheden. De tijdstippen lopen van T1 (opname en eerste klinische fase met een intern gefaseerd vrijheden-beleid) tot T5 (monitoren van recidive na het beëindigen van de maatregel).11 Op tijdstip 2 is het eerste begeleide verlof aan de orde. Op de tijdstippen 3 en 4 komen de onbegeleide en het transmurale verlof aan bod. Over de duur van de behandeling en de tijdstippen van het verlof daarin, zijn geen algemene uitspraken mogelijk. Patiënten reageren namelijk zeer verschillend op behandeling, verschillende stoornissen hebben een variërende behandelduur of een variërende noodzaak tot beveiliging, en er zijn geen onderzoeksgegevens beschikbaar van verschillende patiëntcohorten tijdens behandeling en verlof. Verlofbeleid wordt daarom zorgvuldig, gefaseerd en patiëntspecifiek uitgevoerd. Wanneer een patiënt in ernstige en persisterende mate delictgevaarlijk is, blijft verlofbeleid zelfs uit. Anderzijds bestaan er patiëntgroepen die nauwelijks delictgevaarlijk zijn vanuit de beveiligde structuur van een kliniek, en die daarom relatief kort na opname al voor verlofbeleid in aanmerking komen. De bepalingen over verlof in de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) en het Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) zijn overigens volledig van toepassing op de justitiële en niet-justitiële TBS-klinieken. 2.2 Drie verlofcategorieën In het huidige verlofkader bestaan zes verlofvormen met daarnaast het proefverlof. In de nieuwe situatie bestaan drie verlofvormen met daarnaast het proefverlof. De incidentele afwezigheid op basis van humanitaire overwegingen vormt een aparte categorie, waarvoor ook een machtiging van de Minister nodig is. Deze verlofcategorie wordt niet gewijzigd ten opzichte van het huidige beleid. Er is in die gevallen namelijk geen directe relatie met de behandeling of met de beveiliging van de maatschappij op langere termijn (zie 2.6). In Tabel 1 is het verschil tussen de oude en de nieuwe situatie zichtbaar.
11
Verwezen wordt naar de Recidivemonitor van het WODC, die in 2003 is gestart.
74
TNO-rapport | R04-027 | 211004
Tabel 1 Verlof in de oude en nieuwe situatie Huidige situatie Incidenteel verlof • • • • • • • •
Begeleid verlof Semi-begeleid verlof Groepsverlof Onbegeleid verlof zonder overnachtingen Onbegeleid verlof met een of twee overnachtingen Onbegeleid verlof met meer overnachtingen Woonverlof Proefverlof
Nieuwe situatie Incidentele afwezigheid op humanitaire gronden Begeleid verlof
Onbegeleid verlof Transmuraal verlof Proefverlof
In de tabel wordt in de huidige situatie over ‘woonverlof’ gesproken. De overgang vanuit de inrichting naar het proefverlof in de maatschappij bleek voor sommige ter beschikking gestelden te groot. In de praktijk is om die reden het woonverlof ontstaan. In de Memorie van Toelichting bij de Beginselenwet is het woonverlof dan ook opgevoerd als een in de praktijk gegroeide modaliteit, zonder dat deze overigens in het Toetsingskader van 2000 is uitgewerkt. In de nieuwe situatie is het woonverlof omgezet in transmuraal verlof. Het doel van een transmuraal verlof is allereerst resocialiseren. Het kan daarnaast ook gaan om het verkennen van de mogelijkheden tot resocialiseren of het onderzoeken van de eventuele noodzaak tot het stellen van nadere voorwaarden, zoals: • zelfstandig wonen als toekomstdoel, • zelfstandig wonen met gespecialiseerd forensisch psychiatrisch toezicht,12 • beschermd of begeleid wonen onder hoede van de kliniek,13 • beschermd of begeleid wonen onder hoede van een GGZ instelling,14 • longstay voorziening, of duurzaam beveiligde zorg, in te zetten na een intramurale behandelfase met een indicatie van de Landelijke Advies Commissie Plaatsing (LAP). De termijn waarop binnen de behandeling tot transmuraal verlof kan worden besloten, hangt af van de behandelprognose en uiteraard de beoordeling van het delictgevaar. In de volgende paragrafen worden de drie nieuwe verlofvormen toegelicht. In de sector voor de reguliere geestelijke gezondheidszorg wordt uitgegaan van vier patiëntcategorie-ën: (1) de patiënt die na de eerste behandeling herstelt, dat wil zeggen dat het behandeldoel conform het plan is bereikt, (2) de patiënt die na een serie behandelingen een stabiel en aanvaardbaar niveau van functioneren realiseert met blijvende beperkingen die controleerbaar zijn, (3) de patiënt die na behandeling stabiel is, terwijl terugval onderdeel is van het chronische verloop van de ziekte (daardoor blijft behandeling en begeleiding tussentijds noodzakelijk en is sprake van intermitterende zorg en blijvende kwetsbaarheid) en (4) de patiënt die na één of meer behandelingen een geleidelijke ontwikkeling met een chronisch beloop doormaakt in een relatief 12
Voor het zelfstandig wonen en het wonen met forensisch psychiatrisch toezicht kan de juridische vorm van een voorwaardelijke beëindiging worden gebruikt, na een transmurale fase in de behandeling waarin het forensisch psychiatrisch toezicht wordt opgestart. 13 Dit betekent een verlenging van het transmurale verlof, met forensisch psychiatrisch toezicht. 14 Op een inkoopplaats of in eigen beheer, met als doel overname door de GGZ-sector na beëindiging van de maatregel en met een indicatiestelling voor de forensische psychiatrie.
75
TNO-rapport | R04-027 | 211004
stabiel of instabiel evenwicht, waarbij permanent toezicht noodzakelijk is en van blijvende beperkingen met ernstige handicaps sprake kan zijn.15 Voor de TBS-sector is een soortgelijke indeling mogelijk, maar dan uitgebreid met het delictrisico en de mate van beveiliging die een patiënt nodig heeft. Al naar gelang de uitkomst van een behandeling, zou in de transmurale fase duidelijk moeten worden tot welke categorie een patiënt behoort. Bij voorbaat is duidelijk dat de meeste TBSpatiënten tot de laatste drie categorieën kunnen worden gerekend, waarbij de laatste categorie de longstay populatie betreft. Deze longstay populatie komt feitelijk niet voor transmuraal verlof in aanmerking, omdat resocialisatie en reïntegratie niet mogelijk zijn op grond van blijvende delictgevaarlijkheid. Daarmee is een longstay patiënt wezenlijk anders dan een patiënt op een ‘verblijfsplaats’, die vooral vanuit klinische perspectieven een langere behandelduur of verblijfsduur nodig heeft dan het gemiddelde van zes jaar, al zou op termijn kunnen blijken dat ook voor hen een longstay voorziening noodzaak is.16 2.2.1 Begeleid verlof Onder begeleid verlof worden alle verloven verstaan buiten de beveiligde zone van de inrichting onder begeleiding van personeel. Begeleid verlof betreft verblijf buiten de inrichting dat doorgaans in de eerste fase van de behandeling plaatsvindt, maar dat ook kan worden ingezet als hernieuwd verlofbeleid na een eventuele terugval of een stagnatie in de behandeling. Begeleid verlof wordt per patiënt uitgevoerd, en beperkt zich tot situaties met maximaal drie verpleegden per personeelslid. De begeleiding houdt in dat steeds toezicht wordt gehouden op het doen en laten van de verpleegde. Voor wat betreft de middelen die een begeleidend personeelslid ten dienste staan om onttrekking te voorkomen, wordt verwezen naar de Geweldsinstructie inrichtingen voor verpleging ter beschikking gestelden.17 Begeleid verlof is in de regel ééndaags, maar kan in uitzonderlijke gevallen meerdaags zijn indien daartoe bijzondere redenen bestaan die samenhangen met het doel van het verlof. Functie van begeleid verlof Vanuit een klinisch perspectief heeft verlof het karakter van het meten van een ontwikkeling. Begeleid verlof vindt doorgaans in een startfase van de behandeling plaats, en dient als basismeting voor de planning van de verdere behandeling. De eerste confrontatie met de maatschappij vindt plaats, zodat zicht ontstaat op de wijze waarop de patiënt reageert op prikkels en impulsen die tijdens de detentie en de eerste klinische fase afwezig waren. Het feit dat omgevingsvariabelen tijdens een detentie en in een kliniek kunstmatig onder controle worden gehouden, betekent dat begeleid verlof zicht biedt op de invloedsfeer van deze variabelen op de stoornis en het hieruit voortvloeiende delictrisico van de patiënt. Het gaat om een scala aan sociale impulsen die in een kliniek niet zijn na te bootsen, maar die voor een adequate inschatting van het verdere behandelverloop onontbeerlijk is. Blootstelling aan destabiliserende factoren moet in de startfase van een behandeling, of na terugval in een behandeling, gepaard gaan met professionele begeleiding, en dient als basis voor verdere behandeling.
15 Geestelijke Gezondheidszorg in de 21e eeuw (Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, 1998). Op basis van deze categorieën worden in het kader van de herziening van de AWBZ zorgprogramma’s en diagnose behandelingcombinaties ontworpen die een gerichte financiering van vraaggerichte zorg mogelijk maken. 16 De gemiddelde behandelduur is zes jaar, zo blijkt uit onderzoek van Prismant. Dus een aantal patiënten wordt langer dan zes jaar behandeld, met uitstroom als doel en een gunstige prognose hiertoe. Deze patiënten moeten niet worden verward met patiënten die op grond van een blijvende delictgevaarlijkheid geïndiceerd worden voor longstay voorzieningen. 17 De huidige Geweldsinstructie is van toepassing op zowel de TBS-klinieken als de forensisch psychiatrische klinieken. Artikel 30, tweede lid, Bvt geeft de bevoegdheid aan het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, dus niet alleen ingeval van justitiële maar ook van nietjustitiële inrichtingen waar verpleging plaatsvindt.
76
TNO-rapport | R04-027 | 211004
Begeleid verlof is ook bedoeld om de patiënt in staat te stellen om, na een periode van detentie en initiële behandeling in de kliniek, voor het eerst weer de maatschappij in te gaan. De motiverende werking van een gefaseerd vrijhedenbeleid in de behandeling is niet alleen belangrijk voor de ontwikkeling van de behandelmotivatie, maar ook voor het behoud hiervan.
77
TNO-rapport | R04-027 | 211004
Gegevens bij de verlofaanvraag In bijlage 1 staat aangegeven welke gegevens bij de verlofaanvraag nodig zijn. Het hoofd van de kliniek vraagt een machtiging voor één van de verlofmodaliteiten, nadat het multidisciplinaire overleg een oordeel heeft gegeven en nadat een gestandaardiseerde risicotaxatie heeft plaatsgevonden als onderdeel van het risicomanagement. Opgemerkt wordt dat risicoschattingen binnen een gestructureerde omgeving verschillen van risicoschattingen die een onbegeleid verblijf in de samenleving betreffen. Een risicotaxatie moet daarom altijd binnen de context van de specifieke situatie worden bezien. Bij begeleid verlof tijdens een klinische behandelfase is sprake van een schatting binnen een gestructureerde omgeving. Het spanningsveld tussen een taxatie in een gestructureerde en een taxatie in een ongestructureerde omgeving laat zich het best in kaart brengen door beide af te nemen. Bij een transitie van begeleide naar onbegeleide verlofvormen is dit dan ook aangewezen. Het is niet realistisch te verwachten dat er geen risicofactoren uit de schatting naar voren komen. De schatting is juist bedoeld om die factoren in beeld te brengen die vervolgens door bepaalde interventies in het kader van de behandeling onder controle kunnen worden gebracht. Dit moet ook uit de verlofaanvraag duidelijk worden. Verwezen wordt naar het format in bijlage 1. Alle items van het format maken onderdeel uit van de aanvraag, waardoor de interventies in het kader van risicomanagement duidelijk worden.
2.2.2
Onbegeleid verlof
Onder onbegeleid verlof worden alle verloven verstaan buiten de beveiligde zone van de inrichting zonder begeleiding van personeel. Het kan gaan om ééndaags of meerdaags verlof zonder of met overnachtingen, dat gefaseerd wordt uitgevoerd binnen de marges van het behandelplan en de behandelprognose. Onbegeleid verlof betreft verblijf buiten de inrichting dat doorgaans als overgangsfase dient tussen begeleide verlofvormen en transmuraal verblijf buiten de kliniek. Onbegeleid verlof gaat altijd gepaard met duidelijke afspraken en toetsbare voorwaarden, die voortvloeien uit het behandelplan.
78
TNO-rapport | R04-027 | 211004
Functie van het onbegeleide verlof Vanuit een klinisch perspectief heeft verlof het karakter van het meten van een ontwikkeling. Onbegeleid verlof vindt doorgaans plaats in de middenfase van een behandeling, en dient als toets voor de consolidatie van de eerste behandelresultaten bij de patiënt en als basis voor de planning van de verdere tenuitvoerlegging van de TBSmaatregel. De patiënt wordt volledig blootgesteld aan de omgevingsinvloeden van de maatschappij, maar dit gaat gepaard met een strikt omschreven afsprakenstelsel dat is gebaseerd op het behandelplan en dat onder voorwaarden wordt uitgevoerd. Naast het onder controle houden van de stoornis en het hieruit voortvloeiende delictrisico, is het verkennen van reïntegratiemogelijkheden een doel voor de langere termijn. Alleen op basis van onbegeleid verlof kan worden getoetst in hoeverre de betrokkene de geboden vrijheden aan kan en in welke mate hij of zij daarbij in staat is zelf verantwoordelijkheid te dragen voor een afsprakenstelsel, dat is gericht op het voorkomen van gevaar voor de samenleving. De blootstelling aan maatschappijfactoren mag geen ernstig destabiliserend effect meer hebben op de persoon. De betrouwbare toets daarvoor is een onbegeleid verblijf in de maatschappij. Dit is mogelijk mits hierop het juiste risicomanagement wordt ingezet, en een duidelijk gefaseerde opbouw in het verlofplan zichtbaar is. Gegevens bij de verlofaanvraag In bijlage 1 staat aangegeven welke gegevens bij de verlofaanvraag nodig zijn. Bij dit verlof gelden verder dezelfde opmerkingen als genoemd bij 2.3.1. De risicotaxatie als onderdeel van de risicoanalyse moet nu gerelateerd zijn aan een verblijf in de samenleving. Voorts is van belang dat bij de items uit het verlof format een verloop zichtbaar is, waaruit blijkt dat onbegeleid verlof logisch en consistent in de behandeling past. Hierbij kan men denken aan depotmedicatie die effectief is gebleken, aan afspraken over medicatiebeleid die passen in een poliklinische behandeling of een zelfstandige inname, en aan een delictscenario procedure in een dusdanig gevorderd stadium dat duidelijk is dat betrokkene verantwoordelijkheid draagt voor zijn delictgerelateerde gedrag. Uit de aanvraag moet blijken dat de begeleide verloven uit de voorgaande behandelfase goed zijn verlopen. De doelen van het verlof in deze vervolgfase zijn duidelijk omschreven en afgestemd op de patiënt. Onbegeleid verlof wordt ingezet als logisch vervolg op een adequate behandelrespons, er hebben zich geen incidenten voorgedaan en de prognose op middellange termijn is gunstig. Het toekennen van onbegeleid verlof uit andere overwegingen (zoals het forceren van een doorbraak in een vastgelopen behandeling) kan, gezien de specifiek beveiligende taakstelling van de forensische psychiatrie, niet plaatsvinden. Verlof is niet mogelijk op negatieve gronden. De risicotaxatie wordt specifiek uitgevoerd op een onbegeleid verblijf in de maatschappij. Afhankelijk van de uitkomsten kan een afsprakenstelsel worden uitgewerkt.
1.1
2.2.3 Transmuraal verlof Onder transmuraal verlof worden alle verloven verstaan die buiten de beveiligde zone van de inrichting, zonder begeleiding van personeel en voor langere tijd plaatsvinden. Zonder de beschermende structuur van de kliniek als fysieke omgeving en met een gefaseerde afbouw in het afsprakenstelsel, ontstaat zicht op de mogelijke beëindiging van de behandeling of op de wijze waarop voorwaarden voor een verantwoorde reïntegratie in de maatschappij moeten worden ingezet. Zoals eerder opgemerkt, leidt transmuraal verlof tot een beslissing voor de lange termijn die het vervolg op de klinische fase vormt. Het vervolg kan zijn: (a) uitstroom uit de TBS, (b) verlenging van de transmurale fase onder vermelding van de prognose en de noodzaak tot verlenging,
79
TNO-rapport | R04-027 | 211004
(c) doorstroom naar duurzame begeleiding vanuit de TBS-sector (forensisch psychiatrisch toezicht) of (d) doorstroom naar de reguliere geestelijke gezondheidszorg.
Functie van transmuraal verlof Vanuit een klinisch perspectief heeft verlof het karakter van het meten van een ontwikkeling. Transmuraal verlof vindt plaats in de laatste fase van de behandeling en is bedoeld als beslissingsfase in de beëindiging van de behandeling. In de geestelijke gezondheidszorg houdt het begrip transmurale zorg in dat de zorg totstandkomt op basis van afspraken tussen enerzijds generalistische en anderzijds specialistische zorgverleners. Daarbij is dan sprake van een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid en van expliciete deelverantwoordelijkheden.18 Dit uitgangspunt past ook bij de functie van het transmurale verlof in de TBS-sector. Waar mogelijk wordt aansluiting gezocht bij de reguliere geestelijke gezondheidszorg, waar noodzakelijk blijft de TBS kliniek zorg verlenen. Hierbij spelen veiligheidsredenen een doorslaggevende rol. Een risicoanalyse is ook in deze fase van de behandeling dus van cruciaal belang, met name in verband met de overdracht van de zorg naar een minder op beveiliging gerichte sector. Gegevens bij de verlofaanvraag In bijlage 1 staat aangegeven welke gegevens bij de verlofaanvraag nodig zijn. Wederom gelden dezelfde opmerkingen als in de paragrafen 2.3.1 en 2.3.2. De risicotaxatie moet nu ook geschikt zijn om het besluit te nemen de zorg te gaan beëindigen, of over te dragen naar een niet beveiligde sector. Uit de informatie in het format moet duidelijk worden dat een transmuraal verblijf logisch past in het verloop van de behandeling en consistent is met de prognose op lange termijn. Voor een transmuraal verlof is bovendien vereist dat de delictscenario procedure bij patiëntgroepen, die daarvoor in aanmerking komen, met een bevredigend verloop is afgerond. Bij patiëntgroepen die op basis van hun (primair psychotische) stoornis niet in aanmerking komen voor een delictscenario methode moet het medicatiebeleid effectief zijn ingezet.19 Tevens moet de verlofaanvraag gepaard gaan met een vorm van terugvalpreventie, dat wil zeggen dat gebruik wordt gemaakt van methoden van vroegsignalering van risicofactoren, waarin het risicomanagement op de dynamische factoren een centrale plaats heeft. Per patiënt wordt een tijdsverloop en een prognose voor de duur en noodzaak van de transmurale behandelfase gegeven.
2.3
Algemene en specifieke voorwaarden bij verlof
Vluchtgevaar en delictrisico Het spreekt voor zich dat het vluchtgevaar als afwezig of zeer gering moet zijn ingeschat en dat ook het recidiverisico op korte termijn als afwezig of gering moet zijn ingeschat (zie verderop in het format voor een nadere uitwerking). Dit geldt voor alle verlofvormen, waarbij een glijdende schaal bestaat tussen de eisen die gelden bij begeleide verlofvormen en onbegeleide verlofvormen. Bij onbegeleide en transmurale verlofvormen wordt de inschatting van het risico op de lange termijn steeds belangrijker en moet de risicoschatting zijn gericht op verblijf in de maatschappij. Behandelrespons en multidisciplinaire besluitvorming De behandelrespons van de patiënt is leidend bij het inzetten van verlofbeleid. De multidisciplinaire besluitvorming vormt de basis voor de klinische beslissing om tot verlof over te gaan. In de periode voorafgaande aan de verlofaanvraag mogen zich geen 18 19
Transmurale zorg: redesign van het zorgproces (Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, 1998). Dit geldt naar huidige inzichten, maar kan wijzigen al naar gelang de stand van de wetenschap wijzigt.
80
TNO-rapport | R04-027 | 211004
(ernstige) incidenten of normschendingen hebben voorgedaan, er zijn er geen dwangmiddelen in het kader van de behandeling of de beveiliging noodzakelijk geweest (met uitzondering van het regelmatig toedienen van depotmedicatie, voortkomend uit een maatregel).20 Bij onbegeleide verlofvormen bestaat multidisciplinaire overeenstemming over het feit dat het delict, het delictgedrag en het ziekteverloop bespreekbaar zijn met de patiënt. Voor patiëntcategorieën die afhankelijk zijn van een farmacotherapeutische behandeling, is het medicatiebeleid actief ingezet en is het effect zichtbaar. Geldigheidsduur en termijnen Met betrekking tot de geldigheidsduur van classificaties en instrumenten zoals DSM IV-classificaties en gestandaardiseerde risicoscores (onder meer de HKT en de HCR) wordt verwezen naar de bijbehorende handleidingen. Doorgaans worden termijnen van een half jaar tot een jaar genoemd. Systematische herhalingsinschattingen worden geadviseerd in verband met het bijstellen van risicomanagementplannen, of het zonodig opstellen van signaleringsplannen. Daarom is een halfjaarlijkse evaluatie en terugkoppeling van het verloop naar het hoofd van de inrichting en de Minister van Justitie (in casu de afdeling Individuele TBS zaken van de Dienst Justitiële Inrichtingen) nodig. De evaluatie en terugkoppeling van gegevens in de kliniek dient het kwaliteitsbeleid van de kliniek. De terugkoppeling van gegevens uit de evaluatie naar de Minister dient het bredere veiligheids- en kwaliteitsbeleid.21 Goed hulpverlenerschap en handelen volgens normen van de beroepsgroep De risicoanalyse bij iedere verlofaanvraag is opgebouwd uit een combinatie van professioneel klinische overwegingen, classificaties en gestandaardiseerde instrumenten. Hierbij is het van belang dat een gestructureerd klinisch oordeel wordt gevormd, waarbij multidisciplinaire klinische overwegingen en resultaten van risicotaxatie leiden tot interpretatie en weging van risicofactoren. Wanneer waarnemingen op basis van diverse analysemethodes niet of onvoldoende convergeren moet daarvoor een aannemelijke verklaring worden gegeven, die geschikt is voor het vragen van een tweede mening (contra expertise) binnen de bredere beroepsgroepen. De resultaten van (internationaal) wetenschappelijk onderzoek worden gevolgd en opgenomen in het beleid rond verlof zodra daarover consensus bestaat.22 Specifieke voorwaarden Bij verlof gelden aanvullende de volgende specifieke voorwaarden. 1. De verlofaanvraag geschiedt schriftelijk en is ondertekend door de behandeldirecteur/geneesheer-directeur, of door de directeur samen met een psychiater. Uit de aanvraag moet blijken dat het voorgestelde verloftraject op basis van multidisciplinair overleg in de kliniek tot stand is gekomen. 2. De verlofaanvraag is opgesteld conform het hierna aangegeven format. Voor elke verlofaanvraag geldt hetzelfde format. Per verloffase moet het verloop in de behandeling en de respons van de patiënt zichtbaar zijn, zodat het gefaseerd uit te voeren verlofbeleid logisch en consistent in de tenuitvoerlegging van de maatregel past. 20
Het is niet mogelijk om één periode aan te geven, omdat deze uiteenloopt per diagnosegroep en behandeling, maar een nadere aanduiding per groep wordt in overleg met klinieken vastgesteld. 21 Veiligheidsprogramma ‘Naar een veiliger samenleving’ (Den Haag, 2003). 22 Ongeacht de vraag hoe accuraat de voorspelling van het recidiverisico is, is verdere systematisering van het inzicht in risicoschattingen noodzakelijk om de toetsbaarheid ervan te vergroten en patiënten (en slachtoffers) eenvormige en geobjectiveerde procedures te garanderen. Voorspellingen blijven slechts schattingen, en een 100% garantie zal nooit tot de mogelijkheden behoren. Dit mag echter geen reden zijn niet te streven naar een rechtsgelijke en zo betrouwbaar mogelijke werkwijze, die een toets op het zorgvuldig handelen volgens de aanvaarde stand der wetenschap kan doorstaan.
81
TNO-rapport | R04-027 | 211004
3. Bij gebruik van classificaties en instrumenten worden de normen en de geldigheidsduur in acht genomen die staan beschreven in de desbetreffende handleidingen en die passen bij goed hulpverlenerschap zoals omschreven in de Wet op de individuele beroepen in de gezondheidszorg. 4. De verlofaanvraag omvat de behandelfase van de betreffende verlofvorm. Dit betekent dat aanvragen worden ingediend voor begeleid, onbegeleid en transmuraal verlof. Wanneer na een stagnatie of terugval in een behandeling een tweede poging tot verlofbeleid wordt ingezet, moet dit uit de aanvraag blijken. Het intrekken van verlof moet altijd worden gemeld, met inbegrip van de redenen hiertoe. 5. Wanneer de ter beschikking gestelde zich tijdens een verlof onttrekt aan het toezicht, of aan de afspraken die in het kader van verlof zijn gemaakt, of zich schuldig maakt aan strafbare feiten of ernstige normschendingen, trekt de kliniek het verlof onmiddellijk in. De Minister (namens deze het hoofd van de afdeling Individuele TBS-zaken van de Dienst Justitiële Inrichtingen) trekt in die gevallen de machtiging in. Als de behandelrespons van de patiënt dit weer toestaat, moet een nieuwe machtiging worden aangevraagd. 6. De machtiging blijft geldig zolang het verlof waartoe werd gemachtigd geen andere functie of geen andere doelstelling heeft gekregen in het behandeltraject dan bij de initiële aanvraag (volgens het format) werd aangegeven. Bij overplaatsing van de ene naar de andere kliniek vervalt de verlofmachtiging die is verleend aan de kliniek die uitplaatst. De nieuwe kliniek moet een nieuwe verlofmachtiging aanvragen. 7. De Minister kan een machtiging intrekken op basis van de inhoud van de voortgangsrapportage, of op basis van andere signalen. 8. De Minister kan aan het verstrekken van de machtiging voorwaarden verbinden. In daartoe aangewezen gevallen legt de afdeling ITZ van de Dienst Justitiële Inrichtingen een verlofaanvraag voor aan een onafhankelijk deskundige, die daarop een contra expertise uitvoert. 9. Verlof in het buitenland (met inbegrip van de rechtsgebieden die buiten de nationale rechtssfeer vallen, zoals de Nederlandse Antillen) is niet toegestaan. 2.4
Slachtoffers, omstanders, nabestaanden, politie en burgemeester
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft een coördinerende rol in het slachtofferbeleid. Het OM informeert bij de nabestaanden en slachtoffers in hoeverre zij op de hoogte willen zijn van de tenuitvoerlegging van de straf(maatregel). Aan de hand daarvan bepaalt het OM of informatie over verlof, onttrekking en invrijheidsstelling wordt doorgegeven aan deze betrokkenen. Deze informatie wordt door de klinieken aan het OM doorgegeven. Mede in verband hiermee is in het format verlofaanvragen (bijlage 1) een slachtofferonderzoek opgenomen. Het OM bepaalt in hoeverre ook de politie en de burgemeester van de betrokken woon- of verblijfsplaats worden geïnformeerd, met het oog op de handhaving van de openbare orde en de veiligheid. 2.5
Afwezigheid op basis van humanitaire overwegingen of medische noodzaak
Bijzondere situaties vragen om een tijdelijke en incidentele afwezigheid uit de inrichting. Voorbeelden zijn het overlijden van familieleden van de ter beschikking gestelde of een noodzakelijke ziekenhuisopname. Het moet mogelijk zijn aan deze situaties gehoor te geven met een geoorloofde afwezigheid. Deze afwezigheid hangt niet samen met de behandeling en wordt daarom niet als een verlofmodaliteit beschouwd. Aan deze afwezigheid stelt de Minister expliciete veiligheidseisen wanneer nog geen verlofbeleid is ingesteld. Alleen bij afwezigheid van verlofkaders is de aanvraag tot incidentele afwezigheid noodzakelijk, in geval er verlofkaders bestaan, kan daarbinnen worden gehandeld. De veiligheidseisen voor incidentele afwezigheid
82
TNO-rapport | R04-027 | 211004
bestaan uit het waarborgen van beveiligd vervoer van deur tot deur, en een minimale begeleiding door één personeelslid. De veiligheidseisen kunnen per situatie variëren. In principe blijven de bestaande afspraken gehandhaafd, waarbij uitzonderingen mogelijk zijn, mits goed beargumenteerd, en logisch volgend uit de specifieke situatie. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedoeld op het feit dat het onlogisch is om bewaking te eisen wanneer een patiënt in invalide toestand in een ziekenhuis verblijft, of wanneer het vlucht en delictrisico dusdanig laag is dat veiligheidseisen zonder enige twijfel een overbodig karakter zouden hebben. In dit laatste geval bepaalt het hoofd van de kliniek in overleg met het hoofd van de afdeling Individuele TBS-zaken op welke wijze controle en toezicht worden uitgeoefend (vergelijkbaar met de situatie waarbij het hoofd van de inrichting de patiënt in de gelegenheid stelt een gerechtelijke procedure bij te wonen, zie Beginselenwet artikel 50, lid 6 en lid 7).
83
TNO-rapport | R04-027 | 211004
Bijlage A (bij Vernieuwd Verlofbeleidskader TBS)
Format voor aanvragen van een verlofmachtiging Aanhef (met daarin de vorm van het gevraagde verlof)
Voorgeschiedenis 1. Personalia van de ter beschikking gestelde voor wie verlof wordt aangevraagd: • Naam, voornaam • Geboortedatum • Geboorteplaats • Datum ingang TBS • Datum opname in de aanvragende kliniek • Datum en kliniek(en) eerdere opname(s) 2. Aard TBS-delict en uitspraak rechter • Opgelegde straf • Aard van het delict • Relatie tot het slachtoffer • Eerdere delicten (volledige opgave feiten) • Gerechtelijke uitspraken tijdens lopende TBS • Maatschappelijke en politieke gevoeligheid van de casus
Delictdiagnostiek 3. DSM-IV classificatie (As I t/m V) 4. Delictgerelateerde factoren in de diagnostiek (beschrijving van de factoren die hebben bijgedragen aan het delict/de delicten) 5. Delict-analyse (beschouwende analyse waarin delictscenario en diagnostiek worden samengebracht ter verklaring van delictgedrag) 6. Delictscenario
Behandeling 7. Behandelplan, met daarin de wijze waarop de delictgerelateerde factoren in de behandeling zijn betrokken 8. Incidenten (volledige opgave inclusief ongeoorloofde afwezigheid) 9. Behandelverloop tot het moment van de aanvraag; tevens eventuele verlengingsadviezen 10. Verloftypering: • Welk verlofvorm wordt aangevraagd • De beoogde verlofperiode • Gespecificeerde doelstellingen van het verlof in termen van leerdoelen • De plaats van het verlof in het behandelproces en de prognose 11. Risico-analyse De risico-analyse bevat een gestructureerd klinisch oordeel waarbij klinische overwegingen en resultaten van risicotaxatie-instrumenten samen leiden tot interpretatie en weging van risicofactoren. Van groot belang is een multidisciplinaire consensus over de interpretatie en weging. Bij voorkeur zijn bij het consensusoverleg zowel (directe) behandelaars als diagnostici/onderzoekers betrokken. De handleiding van instrumenten wordt gevolgd volgens de normen die daarbij gelden. De toe te passen risicotaxatieen beoordelingsinstrumenten zijn: • PCL-R (voor mate van psychopathie, nodig voor invulling van HCR-20 en HKT-30) en • HCR-20
84
TNO-rapport | R04-027 | 211004
• •
of HKT-30 of SVR-20 (voor seksuele delinquenten)
Instrumenten worden uitgebreid of komen te vervallen indien de laatste stand van de wetenschap daartoe aanleiding geeft. Wanneer de waarnemingen op basis van de verschillende analysemethodes niet of onvoldoende convergeren, dient deze divergentie aannemelijk te worden verklaard, en zodanig te worden geformuleerd dat een contra expertise binnen de bredere beroepsgroep mogelijk is.
Risicomanagement 12. Verlof gerelateerd • Gestelde voorwaarden aan het verlof • Wijze van organisatie van het verlof • Wijze waarop risicofactoren onder controle worden gehouden (inclusief medicatiebeleid indien van toepassing) • Wijze waarop middelengebruik/alcoholgebruik onder controle staat (indien als risicofactor aanwezig) 13. Gerelateerd aan de behandeling • Signaleringsplan/terugvalpreventieplan 14. Gerelateerd aan slachtoffer(s) • Slachtofferonderzoek • Kans/risico op confrontatie met slachtoffer of nabestaanden • Slachtoffers/nabestaanden informeren, tenzij niet van toepassing of noodzakelijk • Invoelbaarheid ervaring en positie slachtoffer (blijkt uit/in relatie tot delictscenario methode) • Politie en OM informeren indien het belang van de openbare orde daarom vraagt 15. Overige maatregelen ter controle van risico's en als onderdeel van veiligheidsbeleid: informeren en samenwerken met politie en burgemeester bij zedendelicten conform protocol 16. Bij transmuraal verlof: het begeleidingsplan en terugvalpreventieplan (bijvoegen) 17. Samenvattende conclusie waaruit blijkt dat de kliniek verlofbeleid verantwoord en klinisch noodzakelijk vindt Bijlage B (bij Vernieuwd Verlofbeleidskader TBS)
Leden werkgroep verlofbeleid en veiligheidsbeleid C.L. Bruinsma, dr. S. van Mesdagkliniek M.A.C. de Beer, De Rooyse Wissel M.A. Polak, De Kijvelanden E.M.M. Mol, Forensisch Psychiatrische Dienst E.L.B. Hilterman, De Rooyse Wissel en onderzoeker recidive H.L. Wiertsema, Dr. Henri van der Hoevenstichting J.W. van Rossem, A.A. Klinkers (tot oktober 2003) en mevrouw M.H. van Binsbergen, Afdeling Individuele TBS- zaken, Dienst Justitiële Inrichtingen
85