Evaluatieonderzoek experiment theoretische leerweg vmbo groen
Nulmeting Edudelta College Rita Kennis Ben Hövels
Nijmegen, mei 2013
Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt
2013 Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt, Nijmegen Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, en evenmin in een retrieval systeem worden opgeslagen, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van het Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt te Nijmegen. No part of this book/publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
ii
Inhoudsopgave
1
Beschrijving en opzet van het experiment 1.1 Doelstelling van het experiment 1.2 Het experiment op het Edudelta College 1.3 Vraagstelling en opzet van het evaluatieonderzoek naar het experiment op het Edudelta College
1 1 2 4
2
Onderwijssituatie in de regio Zeeland 2.1 Omvang van de TL in Zeeland 2.2 Doorstroom naar en instroom in het mbo-groen 2.3 Samenvatting
7 7 10 13
3
Arbeidsmarktontwikkelingen in de foodsector in Zeeland 3.1 Zeeuwse arbeidsmarkt 3.2 Arbeidsmarktontwikkelingen en de aansluiting met het onderwijs 3.2.1 Ontwikkelingen in de arbeidsmarktvraag 3.2.2 Ontwikkelingen in het aanbod van personeel 3.2.3 De rol van mbo-afgestudeerden 3.3 Aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt in de foodsector en rol van LOB-activiteiten 3.4 Samenvatting
15 15 17 17 19 20 22 24
4
Samenvatting en conclusies 4.1 Samenvatting van de onderzoeksbevindingen 4.2 Conclusie en aanbevelingen
27 27 28
Bijlage 1 – Interviews Bijlage 2 – Topiclijst Bijlage 3 – Interviews bij Foodport Zeeland (gehouden door CO-Projecten) Bijlage 4 – Aantal deelnemers opleidingsrichting Voedsel, mbo-niveau 3 en 4 Bijlage 5 – Lijst van afkortingen
29 30 33 34 36
iii
1 Beschrijving en opzet van het experiment
1.1
Doelstelling van het experiment
Het mbo-groen op niveau (3 en) 4 heeft wat betreft de potentiële doorstroom naar mbo-niveau 4 mogelijk een achterstand op het overige mbo. Dat heeft twee mogelijke achtergronden. In de eerste plaats verhindert wet- en regelgeving dat groene vmbo-scholen de Theoretische 1 Leerweg (TL) mogen aanbieden. Dit belemmert mogelijk de doorstroom naar het mbo-groen op niveau 4. In de tweede plaats zijn mogelijk ook de beperkte contacten die vmbo-TL leerlingen (op niet-groene vo-scholen) hebben met het groene werkveld en de groene mbo-opleidingen een oorzaak van de achterstand in de doorstroom naar groene mbo-opleidingen op niveau 4. Het Ministerie van EZ en het Ministerie van OCW hebben daarom gezamenlijk de Edudelta Onderwijsgroep en het Citaverde College in de gelegenheid gesteld om een experiment TL uit te voeren. Het doel van het experiment is om de doorstroom vanuit het vmbo-TL naar mbogroen niveau (3 en) 4 te vergroten. Het experiment TL heeft op beide onderwijsinstellingen een verschillend accent Op het Edudelta College richt het experiment zich op TL-leerlingen van niet-groene (‘reguliere’) vmbo-scholen en bestaat uit het verbeteren van de informatievoorziening aldaar over het mbogroen. De veronderstelling achter dit experiment is dat het mbo-groen bij veel TL-leerlingen onbekend is, waardoor deze leerlingen in hun keuze voor een vervolgopleiding het mbo-groen niet goed kunnen betrekken. In het huidige schooljaar (2012-2013) is het Edudelta College met een programma voor groene beroepsoriëntatie gestart, dat in samenwerking met vmbo-partnerscholen in de regio wordt uitgevoerd. In het programma wordt aansluiting gezocht bij de regionale economische ontwikkelingen en de Topsectoren Agro-food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen. De activiteiten die vanaf 2012-2013 worden uitgevoerd zijn een vervolg op eerdere inspanningen. Het Edudelta College is al in 2007 met de voorbereidingen van het experiment begonnen. Dat heeft geleid tot de start van de voorlichtingscampagne “100% ondernemend” in 2009-2010. Deze campagne had tot doel om de naamsbekendheid en inhoudelijke bekendheid van het Edudelta College onder TL-leerlingen te vergroten. Daarmee zou de instroom van TL-leerlingen in de opleidingen op niveau 3 en 4 van het Edudelta College moeten toenemen. Omdat de gewenste effecten van de activiteiten na twee jaar grotendeels uitbleven, heeft het Edudelta College de inhoud van het experiment aangescherpt en aangepast tot het huidige programma. Op het Citaverde College behelst het experiment de introductie van de TL in het aan het AOC verbonden vmbo, met een groene invulling van deze leerweg. Door toevoeging van de TL aan het AOC wordt ook ingezet op de realisatie van een meer evenwichtige verdeling van de leerling-populatie over alle vmbo-niveaus aan het AOC. Na verloop van jaren moet de doorstroom naar het groene mbo op niveau (3 en) 4 toenemen. 1
Tenzij het een fusie met een categoriale mavo betreft
1
Het onderhavige rapport gaat enkel in op het evaluatieonderzoek naar het experiment op het Edudelta College. Over het experiment op het Citaverde College is in een aparte rapportage verslag gedaan.
1.2
Het experiment op het Edudelta College
In de vorige paragraaf beschreven we al dat het experiment op het Edudelta College al in 2007 van start is gegaan met een voorlichtingscampagne. We noemen deze activiteiten de eerste fase van het experiment bij het Edudelta College. Vanwege het grotendeels uitblijven van effecten in deze eerste fase is de inhoud van het experiment aangescherpt. In 2012-2013 worden de eerste activiteiten uitgevoerd volgens het nieuwe programma. Deze vernieuwde opzet noemen we de tweede fase van het experiment op het Edudelta College. In de volgende tabel geven we een overzicht van de belangrijkste karakteristieken in beide fases van het experiment.
e
e
Overzicht 1.1 – Belangrijkste kenmerken van en verschillen tussen 1 en 2 fase experiment Edudelta College 1e fase van het experiment
2e fase van het experiment
Doel
Vergroten doorstroom van TL-leerlingen naar mbo-groen niveau (3 en) 4
Vergroten doorstroom van TL-leerlingen naar mbo-groen niveau (3 en) 4
Middel
Voorlichtingscampagne “100% ondernemend” Marketing en voorlichting Vrijblijvend
Programma voor groene beroepsoriëntatie Actieve kennismaking met de sector Groen Actieve (en soms verplichte) betrokkenheid van leerlingen Leerlingen meer inhoudelijk kennis laten maken met sector Groen Op beroepenveld en opleidingen Edudelta College gericht Sterk gericht op regio Samenwerking met vmbo-partnerscholen
Gericht op imago van sector Groen Meer/vooral op opleidingen Edudelta College gericht Niet gericht op regio
Betrokken locaties Edudelta College
Goes, Barendrecht, Middelharnis
Goes
In zowel de eerste als tweede fase van het experiment op het Edudelta College draait het uiteindelijk om de studiekeuze van de TL-leerlingen. De doorstroom van TL-leerlingen van voscholen uit de regio naar groene mbo-opleidingen op niveau (3 en) 4 moet toenemen. Vóórdat de opleidingskeuze gemaakt wordt, moet de informatievoorziening over het mbo-groen verbeterd worden: het beeld dat leerlingen hebben van de sector Groen en het groene onderwijs moet veranderen, de naamsbekendheid van het Edudelta College moet vergroot worden en de inhoudelijke bekendheid van de groene sector en van opleidingen in de sector Groen moet toenemen. De TL-leerlingen moet duidelijk gemaakt worden dat groen onderwijs innovatief en ondernemend onderwijs is en dat het volgen van een groene mbo-opleiding een goede basis vormt voor een positie op de arbeidsmarkt.
2
Om bovenstaande doelen te realiseren wordt samen met vmbo-partnerscholen een programma voor groene beroepsoriëntatie uitgevoerd. Dit is uitgewerkt in een aantal activiteiten: LOB-lessen gericht op mbo-groen: moeten leerlingen (en ouders) overtuigen van het brede karakter van groene opleidingen. Snuffelstages bij groene bedrijven: moeten leerlingen een meer realistisch beeld van het groene bedrijfsleven geven. (Begeleiding bij) groene maatschappelijke stageprojecten: moeten leerlingen enthousiast maken voor het groene mbo Ondersteuning bij sectorwerkstukken In de uitvoer van deze activiteiten wordt heel nadrukkelijk ingezet op regionale economische ontwikkelingen. De samenwerking met het regionale bedrijfsleven is een cruciaal onderdeel in het experiment. Het experiment bij het Edudelta College wordt gedurende de tweede fase uitgevoerd in de regio Goes. Dat betekent dat de mbo-locaties in Barendrecht en Middelharnis niet betrokken zijn in het experiment. Deze locaties zijn in de eerste fase van het experiment wel meegenomen in de evaluatie van het experiment, maar zijn in de tweede fase niet meer betrokken. Uitvoering van de eerste activiteiten De voorbereidingen voor de (vernieuwde) inhoudelijke opzet van het experiment zijn in het schooljaar 2011-2012 gestart. In mei 2013 vindt de eerste activiteit plaats. Circa 350 derdejaars TL-leerlingen van drie middelbare scholen in de regio leggen een bedrijfsbezoek af in de regio. De betrokken bedrijven zijn allemaal werkzaam in de foodsector, een belangrijke sector in de regio. Vervolgens volgt een beroepenmarkt op het Edudelta College (locatie Goes) en een workshopronde waarin leerlingen zich oriënteren op het onderwijs van het Edudelta College. e Deze workshops worden verzorgd door 3 jaars studenten van mbo-niveau-4 opleidingen van het Edudelta College. De precieze invulling van de activiteiten in het schooljaar 2013-2014 ligt nog niet vast, maar wordt vormgegeven in een continu proces waarin naast het Edudelta College zelf ook vmbopartnerscholen een rol spelen en men afhankelijk is van de medewerking van het regionale bedrijfsleven. Ook de betrokken vmbo-partnerscholen liggen nog niet vast. In de eerste activiteit zijn zoals gezegd drie vmbo-scholen betrokken. Ingezet wordt om dit aantal in het schooljaar 2013-2014 verder uit te breiden. Doel is ook het aantal activiteiten uit te breiden en ook vierdejaars TL-leerlingen te betrekken in het experiment. Daarmee wordt zowel de inhoud van de activiteiten verbreed alsook de doelgroep vergroot. Belangrijkste bevindingen uit voorgaande metingen van het evaluatieonderzoek Er zijn al twee eerdere metingen uitgevoerd van het evaluatieonderzoek naar het experiment. Deze metingen hadden betrekking op de voorlichtingscampagne 100% ondernemend. Hieronder worden de belangrijkste bevindingen van dit eerdere onderzoek gegeven: De keuze voor de sector Groen en de bekendheid van het Edudelta College TL-leerlingen kiezen niet vaker voor de sector Groen in het vmbo. Slechts 1 procent van de leerlingen in beide regio’s maakt de sectorkeuze Groen in de TL. Ook het percentage TLleerlingen dat wordt voorgelicht over deze sector loopt achter in vergelijking met de voorlichting die wordt gegeven over de ander sectoren in het vmbo.
3
Eén jaar na de aftrap van de campagne 100% ondernemend kent maar een beperkt gedeelte van de TL-leerlingen het Edudelta College. In de regio Zeeland gaat het om een kwart van de leerlingen. De voorlichting heeft maar op één school echt geleid tot meer bekendheid. Op andere scholen is er geen of nauwelijks effect. Een (nog) geringer gedeelte van de TL-leerlingen heeft ook een meer inhoudelijk beeld van de school en de opleidingen. Dit vertaalt zich door in het kleine aantal leerlingen dat zegt een groene mbo-opleiding te willen gaan volgen op het Edudelta College. De doorstroom richting mbo-groen en de instroom van het Edudelta College Maar een klein aantal leerlingen op VO-scholen in de regio van het Edudelta College maakt de keuze voor mbo-groen (4 procent in Zeeland). Het lukt nog niet goed om meer deelnemers op niveau-4 aan te trekken en het aandeel van TL-leerlingen binnen de instroom in de niveau 3- en 4-opleidingen is nog niet toegenomen. In Goes stromen veel leerlingen vanuit het vmbo-gedeelte van het eigen AOC door naar het mbo op het Edudelta College. De overige deelnemers zijn afkomstig uit een groot voedingsgebied: het aantal ‘aanleverende’ scholen is groot. De hoofdconclusie van de twee eerder uitgevoerde metingen naar het experiment was dat de gewenste effecten grotendeels uitbleven. Daarom is in het experiment een omslag gemaakt naar een nieuwe inhoudelijke invulling, zoals aan het begin van deze paragraaf is omschreven. Omdat de inhoud van de nieuwe experimentele activiteiten sterk afwijkt van de eerdere experimentele activiteiten is ervoor gekozen om opnieuw met een nulmeting te starten.
1.3
Vraagstelling en opzet van het evaluatieonderzoek naar het experiment op het Edudelta College
Zoals gezegd wordt in deze rapportage alleen verslag gedaan van het experiment bij het Edudelta College. De nulmeting is qua opzet afwijkend van de eerste en tweede meting (die volgen in 2013 en 2014). Vraagstelling van het evaluatieonderzoek Het experiment op het Edudelta College zet in op het vergroten van de inhoudelijke bekendheid van de sector Groen en het Edudelta College bij TL-leerlingen op niet-groene vo-scholen in de regio. Doel is om meer leerlingen van niet-groene scholen te laten kiezen voor het mbo-groen op niveau (3 en) 4. Vóórdat de opleidingskeuze gemaakt wordt, moet het beeld dat leerlingen hebben van de sector Groen en het groene onderwijs veranderen. We leiden hier twee hoofdvragen uit af die centraal staan in het evaluatieonderzoek naar het experiment: 1. Wat is het effect van het experiment op de bekendheid van het Edudelta College, het beeld van groene mbo-opleidingen en het beeld van de sector Groen? 2. Lukt het om TL-leerlingen van VO-scholen in de regio te laten kiezen voor het mbo-groen, niveau 3 en 4 van het Edudelta College?
4
Opzet van het evaluatieonderzoek Het onderzoek naar de vernieuwde invulling van het experiment bestaat uit een nulmeting, gevolgd door twee vervolgmetingen. Naast de informatie die uit de metingen naar voren komt, wordt – indien opportuun – ook gebruik gemaakt van de uitkomsten van de eerdere evaluaties 2 naar het experiment. Voorafgaand of gedurende de nulmeting waren nog geen experimentele activiteiten volgens het vernieuwde programma uitgevoerd. Er is daarom voor gekozen om in het kader van de nulmeting de situatie voorafgaand aan de activiteiten in kaart te brengen. Er zijn drie soorten data gebruikt: In-, door-, en uitstroomgegevens. Hiermee is de doorstroom naar het vervolgonderwijs vanuit de TL en de instroom in de niveau 3 en niveau 4 opleidingen van het Edudelta College in Goes in kaart gebracht Semi-gestructureerde interviews bij bedrijven. Er zijn door de onderzoekers zelf vier interviews gehouden met Zeeuwse bedrijven uit de foodsector (zie bijlage 1 voor de geïnterviewde personen/bedrijven en bijlage 2 voor de gehanteerde topiclijst). In de gesprekken is ingegaan op de huidige en toekomstige behoefte aan gekwalificeerde arbeidskrachten, naar de aansluiting tussen het (groene) onderwijs en de arbeidsmarkt en naar arbeidsmarktstrategieën. Ook is gevraagd naar de bijdragen van de bedrijven (bv. op het gebied van LOB) om de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt in de regio te verbeteren. De informatie uit de interviews dient niet alleen als belangrijke achtergrondinformatie maar tevens als input voor het experiment doordat geplande activiteiten (bv. in kader van LOB) verder kunnen worden aangescherpt. Daarnaast zijn aan de hand dezelfde topiclijst vanuit het Edudelta College zelf interviews georganiseerd met bedrijven die zijn aangesloten bij de Foodport Zeeland (zie bijlage 3 voor 3 een overzicht van de bedrijven). Documentanalyse: relevante documenten zijn bestudeerd. Hieronder valt onder meer documentatie over veranderende leerling-stromen en (regionale) economische ontwikkelingen in de groene sector. Daarnaast vormen ook gespreksverslagen van de interviews met bedrijven die zijn aangesloten bij de Foodport Zeeland een belangrijke bron van informatie. Opbouw van de rapportage In deze rapportage wordt de situatie voorafgaand aan de start van de experimentele activiteiten beschreven. Centraal staan de situatie in het onderwijs (instroom, uitstroom) en de situatie op de regionale arbeidsmarkt (werkgelegenheid, trends, etc.). In hoofdstuk 2 gaan we eerst in op de onderwijssituatie in Zeeland. We beschrijven de huidige omvang van de TL en geven een beeld van de doorstroom naar het mbo-groen. In hoofdstuk 3 staat de arbeidsmarkt centraal. In dat hoofdstuk wordt onder meer de verhouding tussen vraag en aanbod van personeel in de foodsector in Zeeland besproken en de rol van het experiment hierin. De rapportage sluit af met de conclusie in hoofdstuk 4.
2 3
Uitkomsten van de twee metingen die zijn uitgevoerd naar de eerste fase van het experiment. Deze interviews zijn in het voorjaar van 2013 door de organisatie CO-Projecten afgenomen.
5
6
2 Onderwijssituatie in de regio Zeeland
In dit hoofdstuk wordt het onderwijs in de regio Zeeland in kaart gebracht. We zoomen in op twee onderwerpen: De omvang van de Theoretische Leerweg (TL): op welke scholen in Zeeland wordt de TL aangeboden en hoeveel leerlingen zitten er in de TL? Welke ontwikkelingen hebben invloed op het aantal leerlingen in de TL in de toekomst? De doorstroom naar en instroom in het mbo-groen: hoeveel leerlingen uit de TL in Zeeland kiezen voor een vervolg in het mbo-groen? Hoe is de instroom in de niveau 3 en -4 opleidingen van het Edudelta College te typeren?
2.1
Omvang van de TL in Zeeland
Aanbod van de TL In 2011-2012 volgden bijna 22.000 leerlingen onderwijs in Zeeland. Deze leerlingen zitten op één van de 18 middelbare scholen (incl. praktijkonderwijs) verdeeld over de regio’s Walcheren, Zeeuws-Vlaanderen en de Oosterschelderegio. Deze scholen verzorgen onderwijs op in totaal 30 locaties. Op 11 van de 18 middelbare scholen in de provincie wordt ook onderwijs op TL-niveau gegeven. Het gaat om drie scholen in de Oosterschelderegio, vier scholen op Walcheren en vier scholen in Zeeuws-Vlaanderen. Overzicht 2.1 geeft een overzicht van de scholen en locaties.
Overzicht 2.1 – Onderwijsaanbod Theoretische Leerweg, provincie Zeeland Regio
School en locatie(s)
Oosterschelderegio
Calvijn College Goes Tholen Krabbendijke Ostrea Lyceum, Goes Pontes Scholengroep Goes Zierikzee
Walcheren
Calvijn College, Middelburg CS Walcheren Middelburg Vlissingen Nehalennia Scholengroep, Middelburg Scheldemond College, Vlissingen
Zeeuws-Vlaanderen
Reynaert College, Hulst SGM de Rede, Terneuzen Zeldenrust-Steelantcollege, Terneuzen Zwin College, Oostburg
7
Aantallen leerlingen in de TL Zoals gezegd volgen in 2011-2012 bijna 22.000 leerlingen uit Zeeland voortgezet onderwijs. Dat aantal is tussen 2003-2004 en 2006-2007 licht gestegen en sindsdien ongeveer stabiel gebleven. Van deze leerlingen zitten er in 2011-2012 ruim 2500 in de bovenbouw GL of TL. Het aandeel GL- en TL-leerlingen ligt ten opzichte van het totale aantal vo-leerlingen op ruim 11 procent, en is in absolute zin al jaren min of meer stabiel. Figuur 2.1 geeft de ontwikkeling van het aantal leerlingen in de provincie Zeeland weer, voor zowel het totale aantal leerlingen in het VO als voor de bovenbouw GL en TL.
Figuur 2.1 – Ontwikkeling van het aantal vo-leerlingen in de provincie Zeeland, tussen 20032004 en 2011-2012 25000 22500 20000 17500 15000 12500 10000
Totaal VO vmbo TL/GL, leerjaar 3-4
7500 5000 2500 0
Bron: CBS Statline
Het Edudelta College focust zich in het experiment op TL-leerlingen. Het doel van de experimentele activiteiten is om onder deze groep leerlingen meer doorstroom naar het mbo-groen te creëren. De doelgroep bestaat uit vierdejaars TL-leerlingen van de vo-scholen in Zeeland. Het volgende overzicht laat zien hoe groot de doelgroep is:
8
Overzicht 2.2 – Aantal TL-leerlingen leerjaar 4, uitgesplitst naar vo-school Regio
School en locatie(s)
Oosterschelderegio
Calvijn College Goes Tholen Krabbendijke Ostrea Lyceum, Goes Pontes Scholengroep Goes Zierikzee
Walcheren
Zeeuws-Vlaanderen
Totaal
2010-2011
2011-2012
2012-2013
70 9 21 120
45 11 137
40 9 149
96 52
96 85
75 72
Calvijn College, Middelburg CS Walcheren Middelburg Vlissingen Nehalennia Scholengroep, Middelburg Scheldemond College, Vlissingen
24
12
16
97 45 54 57
97 54 38 65
73 72 46 64
Reynaert College, Hulst SGM de Rede, Terneuzen Zeldenrust-Steelantcollege, Terneuzen Zwin College, Oostburg
70 62 67 64
75 56 83 68
103 50 49 66
908
922
884
Bron: DUO
De afgelopen drie schooljaren is het aantal vierdejaars TL-leerlingen min of meer stabiel gebleven op ongeveer 900 leerlingen. Per school zijn soms wel grote schommelingen zichtbaar. Zo heeft het Reynaert College het laatste schooljaar veel meer TL-leerlingen in klas 4 dan de voorgaande twee jaren en is het aantal vierdejaars TL-leerlingen op het ZeldenrustSteelantcollege fors afgenomen. Van de totale groep TL-leerlingen gaat bijna 40 procent in de Oosterschelderegio naar school. Circa 30 procent gaat op Walcheren naar school en nog eens 30 procent in ZeeuwsVlaanderen. In de volgende paragraaf zien we dat de instroom op het Edudelta College in Goes maar voor een klein deel bestaat uit TL-leerlingen. Een kleine toename van het aantal TL-leerlingen dat kiest voor een groene mbo-opleiding, kan daarmee al een groot effect hebben op de instroom op het Edudelta College. Ontwikkelingen in de komende jaren Het voortgezet onderwijs in de provincie Zeeland krijgt de komende jaren te maken met een 4 dalend aantal leerlingen. Uit onderzoek van Scoop (2012) komt naar voren dat de basisgenera5 tie leerlingen in het VO vanaf 2014 gedurende 20 jaar scherp zal dalen, in totaal met circa 18 procent. De daling begint natuurlijk in leerjaar 1 van het VO. Het aantal TL-leerlingen in leerjaar 4 zal daarom pas vanaf 2017 gaan dalen en dat duurt in ieder geval tot 2034. In aantallen gaat het om een daling van ruim 3000 leerlingen in het VO. Op basis van figuur 1.2 (zie pagina 7)
4 5
Scoop (2012). Goed voortgezet. Veranderende stromen in voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs in Zeeland. Referentiepopulatie in de bevolking die de basis vormen voor de berekening van het aantal leerlingen, in dit geval in het VO en mbo.
9
zou het aantal TL-leerlingen in klas 4 gaan dalen tot uiteindelijk circa 740 leerlingen in 2034. Deze afname vraagt op termijn om meer onderwijskundige samenwerking tussen scholen. De komende jaren – ongeveer tot 2017 – is echter nog sprake van een groeiend aantal leerlingen in de bovenbouw van de TL. Daarmee neemt ook in het mbo het aantal studenten tot 2018 nog toe. De groei van het aantal leerlingen in de bovenbouw van de TL doet zich vrijwel volledig voor in de Oosterschelderegio. In Zeeuws-Vlaanderen blijft het aantal eerst nog stabiel en in 6 Walcheren is de daling nu al in gang gezet.
2.2
Doorstroom naar en instroom in het mbo-groen
De keuze voor het mbo-groen Na diplomering in de Theoretische Leerweg stromen de meeste leerlingen door naar het mbo. 7 Circa 16 procent kiest voor een vervolg op het havo. Van alle leerlingen die doorstromen naar het mbo, kiest 3 à 4 procent voor een vervolgopleiding in het mbo-groen. Van 2009-2010 naar 2010-2011 zijn 20 TL-leerlingen van Zeeuwse scholen naar het mbo-groen doorgestroomd (3 procent van totale doorstroom naar mbo). Van 20102011 naar 2011-2012 gaat het om 24 leerlingen (4 procent). Onderstaand overzicht laat zien van welke vo-scholen deze leerlingen afkomstig zijn.
Overzicht 2.3 – Doorstroom naar het mbo-groen vanuit de TL, per school Regio
School en locatie(s)
Oosterschelderegio
Calvijn College Goes Tholen Krabbendijke Ostrea Lyceum, Goes Pontes Scholengroep Goes Zierikzee
Walcheren
Zeeuws-Vlaanderen
Totaal
Calvijn College, Middelburg CS Walcheren Middelburg Vlissingen Nehalennia Scholengroep, Middelburg Scheldemond College, Vlissingen Reynaert College, Hulst SGM de Rede, Terneuzen Zeldenrust-Steelantcollege, Terneuzen Zwin College, Oostburg
2010-2011 in mbo-groen
2011-2012 in mbo-groen
4 1 1
2 1 1
2 3
3
3 2 -
3 2 2 3
1 3
1 3 3
20
24
Bron: DUO
6 7
10
Scoop (2012). Landelijk cijfer, voor de provincie Zeeland zijn geen aparte cijfers beschikbaar.
Het bovenstaande overzicht laat zien dat op sommige scholen geen enkele TL-leerling kiest voor een vervolg op het mbo-groen. Op andere scholen gaat het om wat meer leerlingen. Het is onduidelijk wat hier de redenen van zijn. De opleidingen die het meest worden gekozen zijn opleidingen op het gebied van dierverzorging en natuur en leefomgeving. Hieronder staat een overzicht van de gekozen opleidingen.
Overzicht 2.4 – Gekozen groene mbo-opleidingen van TL-leerlingen
Dierenhouder (Manager dierverzorging) Dierenhouder (Melkveehouder) Dierverzorger (Dierverzorger recreatiedieren) Recreatiedieren (Ondernemer/manager recreatiedieren) Middenkaderfunctionaris natuur en leefomgeving Vormgever leefomgeving (Senior vormgever) Vormgever leefomgeving (vormgever) Vakbekwaam medewerker natuur en leefomgeving (Vakbekwaam medewerker hoveniersbedrijf) Vakfunctionaris zorg en leefomgeving Vakfunctionaris zorg en leefomgeving (Werkbegeleider zorgbedrijf dierenhouderij) Florist (Ondernemer florist) Teelt 4 (Manager teelt) Totaal
Instroom 2010-2011
Instroom 2011-2012
4 4 2 3 3 1 1
5 1 9 1
1
1 -
1
1 6
20
24
Bron: DUO
De instroom in het Edudelta College Goes We kunnen de doorstroom naar het mbo-groen ook bekijken vanuit het perspectief van de instroom in leerjaar 1 van het Edudelta College in Goes. De instroom in de niveau-4-opleidingen van het Edudelta College in Goes vertoont een licht stijgende lijn. Ook op de andere opleidingsniveaus is sprake van een kleine toename. De opleidingen op niveau 3 en 4 vormen 59 procent van de totale nieuwe instroom. Landelijk ligt dit 8 percentage in het mbo op 70 procent; in het mbo-groen op 67 procent. Het Edudelta College heeft dan ook relatief weinig deelnemers op de twee hoogste niveaus. De volgende tabel geeft een overzicht.
8
Situatie in 2010, bron: DUO
11
Overzicht 2.5 – Instroom in leerjaar 1 van Edudelta College Goes, uitgesplitst naar niveau van de mbo-opleiding (peildatum 1 oktober) Schooljaar
Niveau 1 en 2 Niveau 3 Niveau 4 Totaal alle niveaus
2009-2010
2010-2011
2011-2012
2012-2013
Aantal
%
Aantal
%
Aantal
%
Aantal
%
80 56 53
42 30 28
73 62 61
37 32 31
50 47 65
31 29 40
90 62 64
42 29 30
189
100
196
100
162
100
216
100
In 2011-2012 is sprake geweest van een dip in het ingestroomde aantal studenten, met name op niveau 1 en 2. Deze dip is te verklaren doordat een speciale groep studenten, zogenaamde ‘SW-leerlingen’ die een begeleid traject volgen op niveau 1 pas na 1 oktober is gestart, en dus niet is meegerekend in de tellingen. Als we verder inzoomen op de niveau-4-opleidingen dan wordt zichtbaar dat de instroom van TL-leerlingen de afgelopen jaren ook is toegenomen. Ruim de helft (55 procent) van de leerlingen die in 2012-2013 met een niveau-4-opleiding op het Edudelta College in Goes is gestart, kwam vanuit de TL, terwijl dat in de jaren daarvoor ongeveer een derde was. De toename van het aantal TL-leerlingen is met name ten koste gegaan van de instroom van studenten van andere vmbo-niveaus. Het volgende overzicht laat de vooropleiding van de ingestroomde niveau-4-studenten zien.
Overzicht 2.6 – Instroom in leerjaar 1, mbo-niveau 4 van Edudelta College Goes, uitgesplitst naar vooropleiding Vooropleiding
2009-2010
2010-2011
2011-2012
2012-2013
N
%
N
%
N
%
N
%
Vmbo-KL Vmbo-GL Vmbo-TL Havo met diploma Havo/vwo zonder diploma Anders Onbekend
15 9 19 6 4 -
28 17 36 11 8 -
17 13 19 3 4 2 3
28 21 31 5 7 3 5
15 13 25 1 6 4 1
23 20 38 2 9 6 2
12 6 35 2 9 -
19 9 55 3 14 -
Totaal
53
100
61
100
65
100
64
100
In de niveau-3-opleidingen is zo’n 15-20 procent van de studenten afkomstig van de TL. Omdat het niveau van de opleiding lager is, is logischerwijs een groter deel van de instroom afkomstig uit de beroepsgerichte leerwegen in het vmbo (met name de KL) De ingestroomde leerlingen in de opleidingen op niveau 4 zijn afkomstig van een groot aantal scholen. De meesten zijn afkomstig van het eigen vmbo van het Edudelta College, het gaat in 2012-2013 betreft dit 10 van de 64 leerlingen. De andere 54 leerlingen zijn afkomstig van 18 verschillende middelbare scholen (niet uitgesplitst naar vestiging). In de afgelopen vier jaar hebben in totaal 24 vo-scholen één of meerdere leerlingen aangeleverd voor opleidingen op 12
niveau 4 van het Edudelta College. Het wervingsgebied van het Edudelta College is dus erg 9 groot en omvat heel de provincie Zeeland en een deel van West-Noord-Brabant . Dit vraagt om een brede inzet van het experiment. Een toename van het aantal leerlingen vanuit de TL kan niet alleen het volume in de niveau (3 en) 4 opleidingen laten toenemen, maar ook de verhouding tussen het aantal studenten op niveau 1/2 versus niveau 3/4 richting het landelijke gemiddelde brengen.
2.3
Samenvatting
Jaarlijks volgen ongeveer 900 leerlingen onderwijs in het vierde leerjaar van de Theoretische Leerweg op een vo-school in Zeeland. Voor het Edudelta College in Goes is deze groep leerlingen in principe de doelgroep in het kader van het experiment. Over twintig jaar zal dit aantal leerlingen naar verwachting afgenomen zijn tot circa 740 leerlingen als gevolg van demografische ontwikkelingen. De eerste merkbare effecten voor het mbo blijven voorlopig echter nog uit: pas vanaf 2018 zal ook daar de instroom als gevolg van demografische ontwikkelingen naar verwachting gaan dalen. De doorstroom van Zeeuwse TL-leerlingen naar het mbo-groen (op mbo-niveau 3 en 4) is beperkt, maar wel in lijn met het landelijk gemiddelde. Dat betekent dat ongeveer 3 à 4 procent van de leerlingen kiest voor een groene vervolgopleiding. Het Edudelta College heeft in het werven van deze leerlingen te maken met een groot wervingsgebied. Weinig leerlingen zijn afkomstig van veel verschillende vo-scholen. Dit vraagt om een brede inzet van het experiment. Een toename van de doorstroom naar het mbo-groen vanuit de TL kan voor het Edudelta College het totale volume op mbo-niveau 3 en 4 laten toenemen, maar ook leiden tot een meer evenwichtige verdeling van het aantal leerlingen op niveau 1/2 enerzijds en niveau 3/4 anderzijds.
9
Uit onderzoek van Scope (2012) komt naar voren dat ongeveer een vijfde van de deelnemers van buiten de provincie Zeeland afkomstig is.
13
14
3 Arbeidsmarktontwikkelingen in de foodsector in Zeeland
In dit hoofdstuk wordt de arbeidsmarkt in de regio Zeeland in kaart gebracht. We focussen ons hierbij op de foodsector, omdat het Edudelta College zich in het experiment op deze sector richt. In het hoofdstuk worden drie onderwerpen behandeld: De arbeidsmarkt in de foodsector: wat is de omvang van de foodsector in de provincie Zeeland? Hoe gaat deze sector zich in de toekomst ontwikkelen? Wat is de vraag en het aanbod in de foodsector? Hoe is de aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt voor de foodsector? Wat kan het experiment op het Edudelta College hierin betekenen?
3.1
Zeeuwse arbeidsmarkt
Algemene situatie op de arbeidsmarkt in Zeeland De economische crisis is in Nederland nog steeds niet voorbij en de economie bevindt zich dus in zwaar weer. Ook in Zeeland zijn de gevolgen merkbaar. De afgelopen twee jaar zijn twee grote Zeeuwse bedrijven failliet gegaan: in december 2011 de aluminiumfabriek Zalco en in november 2012 volgde de fosforfabriek Thermphos. Deze twee bedrijven hadden samen circa 1050 mensen in dienst. Een groot deel van hen heeft door de faillissementen hun baan verloren. Landelijk was in maart 2013 8,1 procent van de Nederlandse beroepsbevolking werkloos. Naar verwachting zal dit percentage nog (iets) verder oplopen. 10
Naar verwachting zal in 2014 de economie weer moeten gaan groeien met 1 procent. Ook de geïnterviewden verwachten dat op lange(re) termijn de economie weer zal gaan aantrekken. Dit moet leiden tot een daling van de werkloosheid. De werkgelegenheid wordt echter door meer factoren bepaald dan alleen de conjunctuur. In Zeeland, en ook in andere delen van Nederland, spelen ook demografische factoren een belangrijke rol. 11 In Zeeland zal door demografische factoren de potentiële beroepsbevolking in 2040 met een vijfde zijn afgenomen, maar door een stijgende participatiegraad zal de beroepsbevolking naar verwachting iets minder hard dalen. De volgende figuur laat dat zien.
10 Bron: CPB 11 Alle personen tussen de 15 en 65 jaar
15
Figuur 3.1 – Ontwikkeling van de (potentiële) beroepsbevolking en de arbeidsparticipatiegraad in Zeeland tussen 2011 en 2040
Bron: Provincie Zeeland
Omvang van de foodsector in Zeeland Binnen de totale Zeeuwse arbeidsmarkt vormt de foodsector een belangrijke bron van werkgelegenheid. Cijfers van Aequor laten zien dat de top 3 van (groene) werkgelegenheid in Zeeland bestaat uit: 1. Open teelt 2. Voedingsmiddelenindustrie 3. Groothandel/veiling In totaal waren in 2011 ruim 11.000 personen in deze branches werkzaam in Zeeland: 5650 in de open teelt, 3857 in de voedingsmiddelenindustrie en 1691 in de groothandel/veiling. Dat is 12 13 samen ongeveer 6,6 procent van de Zeeuwse beroepsbevolking. In brede zin vormt de foodsector zelfs 15 procent van de totale werkgelegenheid in de provincie. De branches open teelt en voedingsmiddelenindustrie kunnen onder de definitie van de topsector Agro & Food geschaard worden. Deze bestaat uit “de primaire productie van (grondstoffen 14 voor) levensmiddelen en de verwerking hiervan in de voedingsmiddelenindustrie”. De branche groothandel/veiling kan in bredere zin tot de keten van de sector Agro & Food gerekend worden, zoals weergegeven in het volgende figuur:
12 11.000 personen gedeeld door 170.000 (figuur 2.1) personen in de beroepsbevolking. 13 Alle werkzame personen in de foodsector (dus breder dan de drie genoemde branches, en ook personeel op kantoor, etc. meegerekend). Bron: Foodport Zeeland 14 CBS (2012). Monitor Topsectoren: uitkomsten eerste meting.
16
Figuur 3.2 – Agro & Food en de omliggende keten
Bron: CBS
3.2
Arbeidsmarktontwikkelingen en de aansluiting met het onderwijs
Om de arbeidsmarktontwikkelingen in de foodsector in kaart te brengen is door de onderzoekers gesproken met vertegenwoordigers van vier bedrijven in de foodsector in Zeeland (zie bijlage 1). In combinatie met een gespreksronde die zeer recentelijk door de organisatie COProjecten in opdracht van het Edudelta College is gehouden bij alle bij de Foodport Zeeland 15 aangesloten bedrijven en met behulp van overige documenten kan een goed beeld worden gegeven van ontwikkelingen die zich de komende jaren gaan voordoen. We maken een onderscheid tussen ontwikkelingen in de vraag naar arbeid en ontwikkelingen in het aanbod.
3.2.1
Ontwikkelingen in de arbeidsmarktvraag
Samenstelling personeelsbestand De foodsector is een sector waarin de productie bij veel bedrijven een groot deel van de werkzaamheden uitmaakt. Dat geldt zowel voor de voedingsmiddelenindustrie als voor bijvoorbeeld de glastuinbouw. De medewerkers in de productie zijn vaak laaggeschoold, of zelfs ongeschoold. In bepaalde bedrijven is vraag naar deze productiekrachten ook sterk seizoensgebonden. Zo loopt het mosselseizoen van juli tot december, met de grootste piek in de zomermaanden. Deze pieken, maar ook een deel van het ‘vaste’ productiewerk, worden vaak uitgevoerd door uitzendkrachten. Het gaat relatief vaak om tijdelijke buitenlandse krachten uit bijvoorbeeld Polen. Uit de interviews valt op te maken dat naast het tijdelijke uitzendwerk juist ook veel met vaste contracten wordt gewerkt (zowel in de productie als op kantoor). De tevredenheid over de buitenlandse arbeidskrachten is wisselend: aan de ene kant wordt ervaren dat zij harder (kunnen of willen) werken dan veel Nederlandse uitzendkrachten, maar de taalbarrière vormt vaak wel een probleem. Machines kunnen bijvoorbeeld niet goed worden afgelezen of veiligheid kan in het geding komen (‘Als PAS OP wordt geroepen, moeten ze wel omkijken’). Omdat buitenlandse werknemers goedkoper zijn en Nederlanders vaak niet bereid zijn deze productiewerkzaamheden uit te voeren, zal de inzet van buitenlandse werknemers in het laaggeschoolde productiewerk voorlopig waarschijnlijk niet veranderen. Sommige bedrijven 15 In deze paragraaf zijn de volgende bronnen gebruikt: - Aequor (2011). De arbeidsmarkt in 2016: een verkenning door Aequor voor het domein voedsel, natuur & leefomgeving. - R. Colard e.a. (2012). Verbinden op mobiliteit in de Agrofood en Tuinbouw. Eindrapportage onderzoeksfase. Utrecht/Zoetermeer: Linxx, EIM, Margriet Jongerius Management & Advies
17
oriënteren zich wel op alternatieven (Nederlandse uitzendkrachten), maar salariskosten blijven hierin een dominante rol spelen. Rondom de productie bevindt zich een hele ‘schil’ van middelbaar geschoold personeel. Het gaat om mensen die de productie aansturen (voormannen, operators, productieleiders), maar ook om bijvoorbeeld heftruckchauffeurs, inpakkers, sorteerders, magazijnmedewerkers, magazijnchefs, kwaliteitscontroleurs, medewerkers die verantwoordelijk zijn voor de teelt, etc. Afhankelijk van de functie en de daarbij horende verantwoordelijkheid zijn het mensen die functioneren op mbo-2, mbo-3, mbo-4 of mbo-4+ niveau. Uit de gesprekken komt naar voren dat veel van de functies op mbo-niveau niet puur als ‘groene’ functies te omschrijven zijn. Veelal gaat het ook om (meer) technische functies (bv. vrachtwagenchauffeur, technicus) en om functies waarin groen en techniek gecombineerd wordt. Denk bijvoorbeeld aan een functie van operator in een bedrijf waar groenten en fruit worden verwerkt. Sommige functies zijn ook op hbo-niveau. Het gaat dan bijvoorbeeld om personen die in grotere kassen de teelt aansturen, functies waar een grote(re) onderzoekscomponent in zit, productontwikkelaars, etc. In figuur 3.1 zijn deze laatsten te situeren als het meest rechtse blokje in de keten (‘overig’) en gaat het om de hogere functies in het primaire proces. Kwalitatieve veranderingen Door technologische ontwikkelingen – met name automatisering – verandert de komende jaren de vraag naar personeel van voornamelijk laaggeschoold naar meer middelbaar en hooggeschoold (HBO) personeel. Meer geavanceerde apparatuur vraagt om medewerkers die met meer complexe situaties kunnen omgaan, die kennis hebben van computers, meer technische kennis bezitten en de Engelse taal beheersen. Hierdoor worden ook aan de afdelingschefs extra eisen gesteld op bijvoorbeeld het gebied van managementvaardigheden. Ook de toenemende nadruk op sturing op omzet en rendement verhoogt de eisen die aan personeel wordt gesteld. Uit de gesprekken komt naar voren dat met name de vraag naar personeel op mbo-4 niveau en hbo-niveau zal toenemen. Ook op de laagste productiefuncties (sorteren, inpakken, etc.) is bovenstaande trend zichtbaar. Daar ontwikkelt de vraag zich van (vaak) ongeschoold personeel naar personeel dat functioneert op mbo-2-niveau. De redenering is dat bij iets hoger geschoold personeel het hele productieproces soepeler verloopt, bijvoorbeeld rondom het oplossen van incidenten/storingen. Naast technologische ontwikkelingen zorgt ook internationalisering ervoor dat de vraag naar hoger geschoold personeel toeneemt. Hier zijn het met name betere vreemde taalvaardigheden (hoofdzakelijk Engels) die gevraagd worden en die dus hogere eisen stellen aan personeel. Extra vaardigheden worden ook gevraagd als gevolg van de steeds grotere nadruk op voedselveiligheid en –kwaliteit. Ten slotte veranderd ook schaalvergroting de vraag naar personeel. Dit fenomeen doet zich hoofdzakelijk voor in de teelt (bijvoorbeeld glastuinbouw). Uit de gesprekken komt naar voren dat kassen steeds groter worden. Hierdoor stijgt het opleidingsniveau van de mensen die de productie moeten aansturen naar mbo-4 (middelgrote kassen) en hbo-niveau (grote kassen). Kwantitatieve veranderingen Naast de hierboven beschreven kwalitatieve veranderingen in de vraag naar personeel, verwachten veel bedrijven in de komende 5-10 jaar ook in kwantitatieve zin te groeien. Genoemde
18
redenen zijn uitbreiding van het bedrijf (bijvoorbeeld groter aantal ha. kassen) waardoor de afzet groter wordt, een grotere afzetmarkt door extra vraag naar het product, of veranderingen van producten waardoor de afzet groter wordt (productinnovaties, bijvoorbeeld kant-en-klaar maaltijden). Bij een grote toename van het personeel ontstaat bij sommige bedrijven ook een nieuwe ‘tussenlaag’ van bijvoorbeeld productiechefs of teamleiders. Dit zijn veelal mensen op de hoogste mbo-niveaus. Een groei van het bedrijf in afzet en omzet loopt meestal niet evenredig met de groeiende vraag naar personeel. Een deel van de verwachte groei wordt opgevangen door automatisering van bedrijfsprocessen en efficiëntere uitvoering van het werk. Kleine bedrijven hebben bovendien vaak een relatief groot aantal mensen in ondersteunende afdelingen in dienst, die bij uitbreiding van het personeel niet meegroeien. Eén van de geïnterviewden beschrijft zijn bedrijf als ‘een kind met een waterhoofd‘: het bedrijf heeft maar dertien personen in dienst, van wie vijf in ondersteunende functies. De verwachte groei van veel bedrijven is heel moeilijk te kwantificeren. Bedrijven zijn onzeker over de economische ontwikkelingen (‘Wanneer is de crisis voorbij’) en weten vaak niet in hoeverre productinnovaties succesvol worden. Eén bedrijf verwoordt het als quitte of dubbel: mogelijk verviervoudigt het bedrijf in de komende vijf jaar, mogelijk bestaat het bedrijf helemaal niet meer. Allerlei ontwikkelingen in de markt (grondstofprijzen, houding van de consument ten aanzien van het product) kunnen de vraag naar het product doen exploderen of juist helemaal niet. Aequor (2011) concludeert dat automatisering en internationalisering in de voedselindustrie de werkgelegenheid naar verwachting zal doen afnemen. Omdat de levensmiddelenindustrie een relatief oude werknemerspopulatie kent, is de vervangingsvraag echter groot waardoor de vraag naar personeel toch toeneemt. De grootste tekorten worden verwacht op mbo-niveau 4.
3.2.2
Ontwikkelingen in het aanbod van personeel
De meeste – maar niet alle – bedrijven waarmee gesproken is verwachten in de toekomst grote moeite te hebben in het vinden van geschikt personeel. Onbekendheid met de sector en het verkeerde imago van de sector spelen hierin een grote rol. Veel mensen hebben een beeld van de sector dat neerkomt op vies en zwaar werk, dat slecht betaalt. Ook de inzet van veel buitenlandse werknemers zorgt voor een negatief imago. De geïnterviewden ontkrachten dat beeld: door automatisering is het werk de afgelopen jaren steeds lichter geworden, de foodsector is een sector die continu innoveert en het werk is – onder andere door de ploegendiensten – zeker niet slecht betaald. Dat blijkt ook uit onderzoek van ROA: het gemiddelde bruto maandloon van mbo-ers is erg hoog met gemiddeld 2430 euro. Ondanks het slechte imago kan de vraag naar personeel momenteel meestal nog redelijk eenvoudig worden opgevuld. Daar zijn enkele redenen voor: Twee hele grote Zeeuwse bedrijven zijn de afgelopen twee jaar failliet gegaan. Daardoor kwam veel – vaak technisch geschoold – personeel vrij op de arbeidsmarkt. Mensen die natuurlijk graag een nieuwe baan wilden en vaak de vaardigheden bezitten die nodig zijn. Zij hoeven ‘alleen’ nog maar de switch naar een heel ander soort product te maken. Door de economische crisis ervaren bedrijven dat de ‘eisen’ van potentiële werknemers veranderen. Banen die voorheen lastig in te vullen waren, zijn dat nu (wat) minder. Het draai-
19
en van ploegendiensten bijvoorbeeld is minder dan voorheen een probleem voor potentiële werknemers. Een deel van de bedrijven heeft momenteel maar incidenteel nieuwe mensen nodig. De crisis is hier een oorzaak van, maar heel belangrijk is ook het lage verloop. De bedrijven zelf noemen de goede werksfeer en binding met het bedrijf redenen dat werknemers niet vertrekken. Een uitzondering vormt de personeelsbehoefte in de teelt; hier zijn ook nu al nauwelijks mensen voor te vinden. Dat is het gevolg van een zeer beperkte jaarlijkse uitstroom van gediplomeerden uit deze opleidingsrichtingen. Naast het overnemen van personeel uit andere bedrijven vormen ook scholieren die uitzendwerk doen een potentiële rekruteringsbron van vaste nieuwe medewerkers. Soms worden zij intern opgeleid, soms komen ze na een vervolgopleiding in dienst. Hoewel bedrijven dus verwachten dat nieuwe vacatures in de toekomst moeilijk ingevuld kunnen worden, schuift een groot deel van hen het werken aan oplossingen nog voor zich uit: wie dan leeft wie dan zorgt. Wel wordt er nagedacht over mogelijke oplossingen. De respondenten verschillen van mening over geschikte oplossingen. Een deel van de geïnterviewden zoekt de oplossing in het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden. Ploegendiensten en seizoensgebonden pieken maken het werk in de sector niet populair. Zo werkt personeel van een mosselbedrijf in de drukste maanden van het jaar (de zomermaanden) 60 uur per week. Dit overwerk betaalt weliswaar goed, maar veel mensen kiezen toch liever voor ander werk. Oplossingen op het gebied van flexibiliteit, de werk-privé balans en de inrichting van het werk (bijvoorbeeld meer mensen op één baan in het hoofdseizoen, zodat er twee mensen 30 uur per week werken, in plaats van één persoon 60 uur) zouden mogelijk een oplossing kunnen bieden. Deze oplossingen kosten echter ook meer geld, wat een probleem is bij marges die continu onder druk staan. In de Foodport Zeeland wordt nagedacht over een HRM-poule. Veel bedrijven hebben dezelfde soort functies, maar de drukste maanden voor het bedrijf zijn voor het ene bedrijf anders dan voor het andere bedrijf. Door een groep werknemers op te nemen in een zogenaamde gezamenlijke HRM-poule, kunnen pieken worden opgevangen, zonder steeds weer tijdelijke werknemers in dienst te nemen. Daarnaast wordt ook genoemd dat personeel aangetrokken zou kunnen worden door duidelijker te communiceren dat werken in de foodsector een baangarantie betekent. Het verhogen van salarissen wordt minder vaak aangedragen, omdat het werk in relatie tot werk in andere sectoren al goed betaalt, onder meer door goede toeslagen voor ploegendiensten en overwerk.
3.2.3
De rol van mbo-afgestudeerden
Zoals gezegd verwachten veel bedrijven in de foodsector over enkele jaren heel moeilijk aan het juiste personeel te kunnen komen. Onderzoek van ROA laat zien dat mbo-gediplomeerden in de levensmiddelentechniek en vleesverwerking nul procent last hebben van intredewerkloosheid. De arbeidsmarktperspectieven zijn dus zeer gunstig. Er zijn echter heel weinig studenten die een mbo- opleiding volgen in de richting Voedsel. Dat lijkt een gevolg van het eerdergenoemde imagoprobleem van de sector.
20
In overzicht 3.1 wordt het aantal studenten in de richting voedsel gepresenteerd.
16
Overzicht 3.1 – Landelijk aantal deelnemers mbo-niveau 3 en niveau 4 in de opleidingsrichting Voedsel, per niveau, 2008-2012 2008
Niveau 3 Niveau 4 Totaal
2009
2010 %
Aantal
2011 %
Aantal
2012
Aantal
%
Aantal
%
Aantal
%
762 573
57 43
885 604
59 41
851 656
56 44
858 626
58 42
704 623
53 47
1335
100
1489
100
1507
100
1484
100
1327
100
Bron: DUO
Het overzicht laat zien dat landelijk het aantal studenten in de richting voedsel in 2012 ten opzichte van vijf jaar eerder (2008) ongeveer stabiel is gebleven. Op mbo-niveau 4, waar de grootste vraag ontstaat, volgen landelijk jaarlijks circa 600 studenten een opleiding. Dat is te weinig voor de (toekomstige) vraag naar personeel. Bijkomend probleem is dat ruim de helft van de studenten de opleidingen op niveau 3 en 4 in de BBL volgt (dat was voor 2012 zelfs meer dan 60 procent). Dat betekent dat de student al werkzaam is in de sector en eigenlijk geen nieuwe instroom op de arbeidsmarkt vormt. Op mbo-niveau 4 speelt dit probleem wat minder; daar vormt de BBL in 2012 slechts 20 procent van het aantal studenten (was in de jaren voor 2012 circa 35 procent). De opleidingen worden aangeboden op in totaal 9 AOC’s. Het Edudelta College biedt op dit moment belangrijke opleidingen in de richting Voedsel, specifiek in de richting van de voedingsindustrie niet aan. Het Edudelta College biedt de opleiding logistiek vakman op mbo-niveau 3 aan, maar in 2012 volgen slechts zeven leerlingen deze opleiding. Op mbo-niveau 4 volgt één 17 leerling de opleiding Middenkaderfunctionaris groothandel en logistiek. Dat maakt het complex om de juiste studenten te werven in het kader van het experiment. Omdat er zo weinig schoolverlaters met een diploma in de richting van voedsel zijn, worden vrijkomende functies bij de bedrijven vaak ingevuld door mensen die aan hun tweede of derde baan toe zijn. Bovendien komt uit de interviews naar voren dat bedrijven vaak meer waarde hechten aan bepaalde kennis en vaardigheden van medewerkers, dan aan het ‘benodigde papiertje’. Dat betekent dat veel mensen met een technische achtergrond (in plaats van een groene of groene technische achtergrond) prima kunnen functioneren binnen de gevraagde functies. Affiniteit met het product is wel gewenst, maar niet noodzakelijk. In praktijk werken er in de sector ook veel mensen die geen mbo-diploma hebben, soms helemaal geen diploma’s, maar door vele jaren werkervaring wel functioneren op het gewenste (mbo-)niveau. Hier gaat het voornamelijk om al wat oudere werknemers. Nieuw personeel heeft vaak wel een diploma. Een aantal bedrijven geeft aan dat als er geen goede oplossingen worden gevonden en de uitstroom van mbo-studenten in de sector Groen en Techniek zo laag blijft als nu, zij in de toekomst gedwongen worden om ook in de hogere functies te werken met buitenlands personeel.
16 Voor de exacte opleidingen (crebonummers) zie bijlage 4. 17 Bron: DUO
21
3.3
Aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt in de foodsector en rol van LOB-activiteiten
In de voorgaande paragraaf hebben we al laten zien dat de vraag naar personeel in de foodsector niet matcht met het aanbod. Het aantal mbo-afgestudeerden in de richting Voedsel is (veel) kleiner dan de vraag naar nieuw personeel. Dat probleem wordt in de komende jaren naar verwachting alleen maar groter. Doelmatigheid Het imago van de sector is volgens de bedrijven een belangrijke oorzaak van het kleine aantal studenten. Het aantal studenten dat een mbo-opleiding in de sector Groen volgt is veel groter (landelijk ruim 30.000), maar leerlingen kiezen voor opleidingen met beperkte kansen werk dat aansluit op de gevolgde opleidingsrichting. Uit onderzoek van de Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) naar de doelmatigheid van opleidingen komt voor de sector Voedsel, Natuur en Leefomgeving naar voren dat opleidingen in de richting van Dierverzorging recreatiedieren – op niveau 3 en 4 4.790 studenten – geringe kansen op werk hebben, terwijl alle opleidingen in de richting van Teelt, Voedingsmanagement (en kwaliteit) en Versindustrie goede ar18 beidsmarktkansen hebben. Het experiment op het Edudelta College richt zich dus in juiste richting. Een probleem is echter wel het ontbreken van een geschikt opleidingenaanbod, zoals op de vorige pagina omschreven. Op niveau 4 volgt in 2012-2013 weliswaar één leerling de opleiding Middenkaderfunctionaris groothandel en logistiek, maar dit valt in het niets bij de andere studentenaantallen (bv. 44 nieuwe studenten dierverzorging op niveau 3 en 4). Wel wordt de opleiding Teelt aangeboden. In 2012-2013 zijn 16 leerlingen met deze opleiding gestart op niveau 3 en 4, van wie vijf op niveau 4. Aanpak van het Edudelta College Ondanks dat mbo-opleidingen in de richting van de voedingsindustrie (nog) niet door het Edudelta College worden aangeboden, lijkt de aanpak van het Edudelta College in principe geschikt, juist omdat samen met het regionale bedrijfsleven wordt opgetrokken. Ook uit ander 19 onderzoek komt naar voren dat oplossingen gezocht moeten worden in regionale samenwerking, juist ook omdat de arbeidsmarkt voor individuele werknemers regionaal of zelfs lokaal begrensd wordt. In zo’n regionale samenwerking moeten bedrijfsleven, onderwijsinstellingen en overheid betrokken zijn. Het bedrijfsleven zou leidend moet zijn. Het Edudelta College gaat het experiment inkleuren door LOB-activiteiten te verzorgen voor TLleerlingen op vmbo-partnerscholen. De bijdrage van het regionale bedrijfsleven is daarin cruciaal. Daarom is in de interviews ook gevraagd naar ervaringen van bedrijven in hun samenwerking met het onderwijs en de bijdrage die zij zelf willen leveren. In het algemeen hebben bedrijven niet veel ervaring met het verzorgen van opleidingsactiviteiten voor leerlingen. Sommige bedrijven hebben wel eens klassen met leerlingen rondgeleid. Het ging dan om basisschoolleerlingen, maar ook om leerlingen uit het VO die voor een bepaald vak (bv. Aardrijkskunde) een bedrijfsbezoek afleggen. Structureel zijn deze activiteiten vrijwel nooit. Met andersoortige activiteiten, zoals voorlichting op scholen is nog minder ervaring. Bedrijven geven aan dat de onbekendheid met het onderwijs vaak groot is. Ze weten niet waar of bij wie ze moeten zijn en veel onderwijsinstellingen komen niet vanzelf naar de bedrijven toe. 18 SBB (2013) Doelmatigheidsrapportage Sector Voedsel, Natuur en Leefomgeving. 19 R. Colard e.a. (2012). Verbinden op mobiliteit in de Agrofood en Tuinbouw. Eindrapportage onderzoeksfase. Utrecht/Zoetermeer: Linxx, EIM, Margriet Jongerius Management & Advies
22
Een aantal bedrijven heeft stageplaatsen uitgezet bij mbo- of hbo-instellingen, maar slaagt er niet in stagiaires te vinden. Ook hier speelt het probleem van de kleine studentenaantallen in bepaalde opleidingen (bijvoorbeeld Teelt, of in bepaalde technische opleidingen). Samenwerking van bedrijven met het Edudelta College komt weinig voor. De stageplaatsen die sommige bedrijven bieden zijn veelal stages voor hbo-studenten. De ervaringen met stagiaires zijn wisselend. Negatieve ervaringen hebben vooral te maken met ongemotiveerde studenten, te korte stageperiodes en slechte begeleiding vanuit het onderwijs (wisselende contactpersonen in het onderwijs, slechte informatievoorziening). Hoewel de ervaring van bedrijven met stagiaires voor het experiment niet erg belangrijk is (het experiment richt zich immers op leerlingen van het vmbo), lijkt het van belang om de ervaringen van het bedrijfsleven wel mee te nemen als aandachtspunten bij de verdere ontwikkeling en uitvoering van de activiteiten in het kader van het experiment. Ondanks dat de meeste bedrijven dus geen of heel weinig ervaring hebben in de samenwerking met het onderwijs, geven de meesten wel aan dat ze bereid zijn om zich in te spannen voor de activiteiten die het Edudelta College wil uitvoeren. Ze staan open voor bedrijfsbezoeken, snuffelstages of voorlichting op vmbo-scholen. Wel noemen ze enkele ‘voorwaarden’: begeleiding vanuit het Edudelta College is noodzakelijk. Verwachtingen moeten duidelijk worden gemaakt en enige ondersteuning (bv. hoe geef ik een gastles, hoe richt ik een bedrijfsbezoek in) is zeer gewenst. Bij snuffelstages moeten leerlingen zich aanpassen aan het werk: ‘als iedereen om 6 uur ‘s ochtends begint, dan de leerling ook’. Docenten spelen een belangrijke rol en moeten de initiatieven dus actief steunen. Hun enthousiasme bepaalt mede het succes van de activiteiten, omdat juist zij het zijn die leerlingen beïnvloeden. Bij de eerste activiteiten die het Edudelta College in mei 2013 gaat verzorgen is op bovenstaande punten gelet. Voor de bedrijfsbezoeken hebben alle bedrijven een handleiding gekregen over hoe zij een bedrijfsbezoek kunnen inrichten: welke vragen stellen leerlingen, wat is belangrijk om te laten zien, etc. Het tweede hierboven genoemde punt is tevens een bottleneck in de inrichting van de activiteiten. Het vinden van geschikte bedrijven kost veel tijd, omdat door eisen rondom veiligheid of arbeidsomstandigheden een aantal bedrijven niet of moeilijk toegankelijk is voor jonge mensen/scholen. Zo mogen bij sommige bedrijven geen personen naar binnen die jonger zijn dan 18 jaar. 20
Uit het eerder genoemde onderzoek van Colard en anderen zou het bedrijfsleven leidend moeten zijn in de regionale aanpak. Dat is ook de insteek van de bij de Foodport Zeeland aangesloten bedrijven. Uit de interviews komt een duidelijke bereidheid naar voren om te investeren in de jeugd, om zo in de toekomst aan kwalitatief goed en voldoende personeel te komen. Bedrijven geven aan dat de wensen van het bedrijfsleven hierover door het onderwijs goed opgepakt moeten worden. Het eerste doel is om meer leerlingen te laten kiezen voor opleidingen in richtingen met veel werkgelegenheid. Om dit te bereiken geven de meeste bedrijven aan dat het imago van de sector veranderd moet worden: het vergroten van de bekendheid van de sector en het bedrijf en het veranderen van het negatieve imago. Hierbinnen moet het bedrijfsleven gezamenlijk met andere bedrijven in de sector optrekken en moet gesproken worden over 20 R. Colard e.a. (2012). Verbinden op mobiliteit in de Agrofood en Tuinbouw. Eindrapportage onderzoeksfase. Utrecht/Zoetermeer: Linxx, EIM, Margriet Jongerius Management & Advies
23
het doorbreken van patronen. In één van de interviews wordt als voorbeeld de keuze voor buitenlandse werknemers aangehaald. Voor een individueel bedrijf is het niet mogelijk alle buitenlandse werknemers te vervangen door Nederlanders, want dan kun je niet meer concurreren. Gezamenlijk zijn hier wel oplossingen voor te vinden. In een regionale samenwerking spelen ook de onderwijsinstellingen een belangrijke rol. In paragraaf 3.2.1 noemden we al dat veel functies die in de foodsector aanwezig zijn een combinatie van groen en techniek vormen. Soms ligt de nadruk meer op techniek, soms juist meer op groen. Voor het Edudelta College vraagt dit dat naast een goede samenwerking met het regionale bedrijfsleven eigenlijk ook om (meer) samenwerking met andere ROC’s in de regio. Op die manier kan nog beter tegemoet worden gekomen aan de wensen van het bedrijfsleven – en daar waar op de arbeidsmarkt behoefte aan is. We concluderen dat de aanpak van het Edudelta College – voorafgaand aan de uitvoer van de activiteiten – veelbelovend is en in principe goed aansluit op het Topsectoren beleid: het is gericht op het verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en bedrijfsleven (kwantitatief en kwalitatief), moet leiden tot een beter imago van de sector en gaat uit van een gezamenlijke aanpak. Centraal punt van aandacht is wel het beroepsgerichte opleidingsaanbod van het Edudelta College. De LOB-activiteiten die in het kader van het experiment worden uitgevoerd zouden dan ook gepaard moeten gaan met de voorbereiding en inrichting van daarop gerichte opleidingsrichtingen op het Edudelta College in Goes.
3.4
Samenvatting
Het experiment bij het Edudelta College in Goes steekt in op regionale economische ontwikkelingen. De keuze is hierbij gevallen op de foodsector. Deze sector vormt in Zeeland in brede zin zo’n 15 procent van de totale werkgelegenheid. In de toekomst zal de werkgelegenheid in deze sector naar verwachting verder toenemen. Hierbinnen zal met name de vraag naar personeel op mbo-4 niveau groeien. Dat is het gevolg van ontwikkelingen zoals automatisering, internationalisering en schaalvergroting die zich in de sector voordoen. Deze ontwikkelingen zorgen voor een stijging in het gevraagde opleidingsniveau van personeel. Op dit moment kunnen de meeste bedrijven vacatures nog invullen. In de toekomst worden echter problemen verwacht in de werving van nieuw personeel. Er zijn maar weinig studenten die een (mbo-)opleiding in de opleidingsrichting Voedsel volgen en de foodsector heeft een slecht imago: het werk zou vuil en zwaar zijn en bovendien slecht betalen. Ook de inzet van veel buitenlandse werknemers in (voornamelijk) de productie zorgt voor slecht imago. Dit beeld lijkt echter niet meer te kloppen met de realiteit. Ondanks de verwachte problemen in de toekomst wordt de zoektocht naar oplossingen door veel bedrijven nog vooruit geschoven. Duidelijk is dat het imago van de sector moet veranderen. Pas dan zullen meer studenten voor een opleiding in de richting van Voedsel (maar ook techniek) kiezen. Daarvoor zal het Edudelta College naast de ontwikkeling van de LOBactiviteiten ook moeten inzetten op de voorbereiding en inrichting van een opleiding in de richting van de voedingsindustrie (bv. voedingsmanagement) op mbo-niveau 4. Op dit moment is in het kader van het experiment nog onvoldoende sprake van een passend opleidingenaanbod op het Edudelta College in Goes.
24
Vanuit het experiment wordt gezocht naar een oplossing waarin het regionale bedrijfsleven een grote rol speelt. Ook vanuit de Foodport Zeeland wordt de oplossing gezocht in een gezamenlijk optrekkend bedrijfsleven. In de samenwerking met het onderwijs zijn veel bedrijven nog onbekend. Toch staan zij positief en welwillend tegenover de activiteiten die in het kader van het experiment worden uitgevoerd. De jeugd heeft immers de toekomst. Belangrijk is dat de bedrijven in het verzorgen van LOBactiviteiten goed ondersteund worden: er moet overlegd worden over en gestuurd worden op verwachtingen (wat is het doel van de LOB-activiteiten?), bedrijven moeten voldoende informatie krijgen (hoe richt ik een bedrijfsbezoek in?) en de contacten moeten warm worden gehouden (bij wie kan ik terecht voor vragen?). Naast de samenwerking tussen het Edudelta College en het regionale bedrijfsleven zou het Edudelta College ook moeten nadenken over het gezamenlijk optrekken met techniekopleidingen op ROC’s in de regio. Dat lijkt aan te sluiten op de wensen van het bedrijfsleven, omdat veel functies een mix van groen en techniek vormen. De opzet van het experiment lijkt in principe waardevol en kansrijk. Het sluit aan bij de problematiek in de regio, gaat uit van een gezamenlijk optreden van het bedrijfsleven en het onderwijs en past daarmee heel goed in het Topsectoren beleid van het Ministerie van EZ.
25
26
4 Samenvatting en conclusies
In de voorgaande hoofdstukken is het experiment op het Edudelta College benaderd vanuit het perspectief van het onderwijs en vanuit het perspectief van de arbeidsmarkt. Daarmee is de situatie voorafgaand aan de start van de experimentele activiteiten beschreven. We sluiten deze rapportage af met een samenvatting van de belangrijkste onderzoeksbevindingen en de conclusie.
4.1
Samenvatting van de onderzoeksbevindingen
Het Ministerie van EZ en het Ministerie van OCW hebben het Edudelta College in de gelegenheid gesteld om een experiment TL uit te voeren. De kern van het experiment bij het Edudelta College is het verzorgen van een programma voor groene beroepsoriëntatie voor TL-leerlingen op vmbo-partnerscholen in Zeeland. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij de regionale economische ontwikkelingen en de Topsectoren Agro-food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen. De experimentele activiteiten zijn een vervolg op eerdere inspanningen waarin het vergroten van de naamsbekendheid en inhoudelijke bekendheid van het Edudelta College onder TLleerlingen centraal stond. Omdat de gewenste effecten van de activiteiten na twee jaar grotendeels uitbleven, heeft het Edudelta College de inhoud van het experiment aangescherpt en aangepast tot het huidige programma. Het experiment wordt uitgevoerd op het Edudelta College in Goes. De veronderstelling achter de het experiment is dat het mbo-groen bij veel TL-leerlingen onbekend is, waardoor deze leerlingen in hun keuze voor een vervolgopleiding niet weloverwogen het mbo-groen kunnen betrekken. De activiteiten moeten uiteindelijk leiden tot een grotere doorstroom van TL-leerlingen op niet-groene vmbo-scholen naar het mbo-groen op niveau (3 en) 4. In deze rapportage is verslag gedaan van de nulmeting van het experiment dat wordt uitgevoerd op het Edudelta College. Daarmee is de situatie voorafgaand aan de start van de nieuwe experimentele activiteiten in kaart gebracht. De belangrijkste bevinden zijn: Onderwijssituatie De doelgroep van het experiment bestaat uit leerlingen van het vierde leerjaar van het vmboTL op scholen in Zeeland. Het gaat jaarlijks in principe om ongeveer 900 leerlingen. Dit aantal zal de komende jaren gaan dalen als gevolg van demografische ontwikkelingen. Ongeveer 3 à 4 procent van de TL-leerlingen uit Zeeland kiest voor een vervolg in het mbogroen. Het Edudelta College heeft in het werven van deze leerlingen te maken met een groot wervingsgebied. Een grotere doorstroom van de TL naar het mbo-groen van het Edudelta College op niveau 3 en 4 kan naast een groei van het aantal leerlingen op deze mbo-niveaus vooral ook leiden tot een meer evenwichtige verdeling van het aantal leerlingen op de verschillende mbo-niveaus.
27
Arbeidsmarktsituatie Het experiment richt zich op de foodsector. Deze sector vormt in Zeeland in brede zin zo’n 15 procent van de totale werkgelegenheid en zal in de toekomst naar verwachting verder groeien. Als gevolg van automatisering, internationalisering en schaalvergroting zal met name op mbo-niveau 4 de vraag naar personeel toenemen. Bedrijven in de foodsector verwachten in de toekomst moeilijk aan nieuw personeel te komen. Dat komt doordat de sector een slecht imago heeft en maar weinig studenten kiezen voor een opleiding in de opleidingsrichting Voedsel. De experimentele activiteiten moeten dit imago verbeteren en de bekendheid van de sector vergroten. Het experiment De opzet van het experiment lijkt in principe waardevol en kansrijk. Het sluit aan bij de problematiek in de regio, gaat uit van een gezamenlijk optreden van het bedrijfsleven en het onderwijs en past daarmee heel goed in het Topsectoren beleid van het Ministerie van EZ. Bedrijven staan positief en welwillend tegenover de activiteiten die uitgevoerd moeten gaan worden. Om de activiteiten succesvol uit te voeren moeten de bedrijven wel ondersteund worden door het Edudelta College. Naast de samenwerking met het regionale bedrijfsleven zou ook aandacht moeten uitgaan naar samenwerking met andere onderwijsinstellingen – in het specifiek techniekopleidingen bij ROC’s in de regio – omdat de combinatie van groen en techniek in de foodsector veel voorkomt. Naast de experimentele activiteiten, zou het Edudelta College ook in moeten zetten op de voorbereiding en inrichting van een opleiding in de richting van de voedingsindustrie op mboniveau 4, omdat op dit moment een passend opleidingenaanbod ontbreekt.
4.2
Conclusie en aanbevelingen
Voorafgaand aan de daadwerkelijke uitvoering van de experimentele activiteiten concluderen we dat het experiment in principe kansrijk en waardevol is. Het zoomt in op belangrijke regionale economische ontwikkelingen, zoekt aansluiting bij relevante partners (het regionale bedrijfsleven) en sluit daarmee aan bij het Topsectorenbeleid van het Ministerie van EZ, maar ook bij de doelmatigheidsdiscussie die in het onderwijs gevoerd wordt. Om het experiment daadwerkelijk tot een succes te maken hangt veel af van de daadwerkelijke invulling en uitvoering van de activiteiten. Voor het welslagen van het experiment bevelen we aan om naast een goede uitvoering van de activiteiten ook na te denken over een passend opleidingenaanbod op het Edudelta College in Goes. Momenteel worden niveau-4-opleidingen die aansluiten op de focus van het experiment – bijvoorbeeld voedingsmanagement, kwaliteitsmanagement voeding, allround operator voedingsindustrie – niet aangeboden op het Edudelta College Goes. Daarnaast zou ook aansluiting gezocht moeten worden met andere onderwijsinstellingen in de regio. Het samengaan van groen en techniek in diverse functies in de foodsector vraagt om (meer) samenwerking met technische opleidingen op ROC’s in de regio.
28
Bijlage 1 – Interviews
Naam bedrijf
Naam
Functie
Agro Care Coroos Roem van Yerseke Meatless
Dhr. B. Hanemaayer Dhr. K. Wieringa Dhr. P. Schauwaert Dhr. J. Hugense
HR manager HR manager HR manager Directeur
29
Bijlage 2 – Topiclijst
A. Algemene vragen 1. Kenmerken van het bedrijf a) Sector/branche b) Omvang personeelsbestand (fte) c) Samenstelling personeelsbestand i) Opleidingsniveau ii) Opleidingsrichting iii) Leeftijd iv) Vast/flex B. Personeelsbehoefte 2. Huidige en toekomstige behoefte aan personeel a) Kwantitatief (omvang) i) Vast/flex b) Kwalitatief i) Opleidingsniveau ii) Opleidingsrichting 3. Factoren die behoefte bepalen a) Nieuwe technologieën nieuwe beroepen b) Nieuwe producten en/of nieuwe markten c) Organisatorische inrichting van het werk d) Verwachte ontwikkeling van het bedrijf e) Demografie (krimp – verwachte uitstroom) 4. In welk tijdsperspectief (bv. 1 jaar – 5 jaar – 10 jaar)? C. Instroom vanuit MBO-Groen en rol van LOB (loopbaanoriëntatie en –begeleiding) 5. Huidige instroom van afgestudeerden mbo- en hbo-groen studenten in bedrijf a) Welke niveaus (mbo 1/2, mbo 3/4, hbo)? b) Welke richtingen/opleidingen? c) Instroom vanuit andere sectoren dan Groen (bv. Techniek)? 6. Oordeel huidige aansluiting beroepsonderwijs – bedrijfsleven a) Mate waarin wordt ingespeeld op ambities van bedrijven/sector Groen b) Verschil tussen roc’s en aoc’s? c) Verschil tussen mbo en hbo? d) Verschil tussen opleidingsrichtingen? e) Verschil tussen scholen? f) Welke waarde heeft de inhoud van het onderwijsprogramma voor het bedrijf?
30
7. In hoeverre leeft het gevoel dat de school/scholen de belangen van het bedrijf (her)kent als het gaat om stagiaires en toekomstig personeel? In hoeverre kent het bedrijf de belangen van de school (bv. met betrekking tot regelgeving/invulling van de stages)? a) Vindt daar gesprek over plaats? 8. Wat doet bedrijf nu al om leerlingen voor sector groen, voor sector of voor bedrijf te interesseren? (heel specifiek naar vragen, concrete activiteiten; bv. inhoudelijke invulling (maatschappelijke) stage, LOB-activiteiten) a) Vorm b) Aard c) Opzet / Inhoud d) Voor wie: vmbo beroepsgerichte leerwegen, vmbo TL, havo/vwo, mbo, hbo e) Op welke scholen 9. Ervaringen en verwachtingen van de bijdrage van het bedrijf (specifiek LOB): wat moet het opleveren? (en is dat nu al het geval?) a) Kwantitatief b) Kwalitatief (richting, niveau) c) Kwaliteit 10. Manieren waarin bedrijf wil/kan bijdragen aan LOB (intenties?) a) Op welke onderwijsniveaus (vmbo beroepsgerichte leerwegen, vmbo TL, havo/vwo, mbo, hbo) b) Via welke activiteiten i) Voorlichting op scholen ii) Gastlessen iii) Meeloopdagen iv) Bedrijfsbezoeken v) Etc. c) Input voor opzet/inhoud opleidingen? 11. Inzet die het bedrijf wil leveren a) In expertise (tijd) b) In geld c) In apparatuur/materialen/gereedschappen 12. Kunnen met de inspanningen die het bedrijf wil leveren (in activiteiten, tijd en geld) de verwachtingen ten aanzien van de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt – en specifiek de instroom vanuit het mbo-groen – worden ingelost? Of is meer nodig? a) Bv. inzet andere partijen 13. Wens om relatie/samenwerking roc’s en aoc’s te versterken?
31
D. Andere arbeidsmarktstrategieën/wervingskanalen nu en in de toekomst 14. Personeelsbehoefte vervullen via andere kanalen dan via afgestudeerden beroepsonderwijs (focus op mbo en hbo en alle sectoren) a) Intern (op)scholen eigen personeel b) Werven uit buitenland c) Verplaatsen productie naar buitenland of andere regio’s d) Zij-instroom (bijscholing, evc, stimuleren participatie, etc.) e) Flexwerkers / detacheringen / uitzendkrachten / tijdelijke krachten 15. Wat doet bedrijf op vlak van aantrekkelijk werkgeverschap: waarom zouden mensen bij hen willen werken? Wat hebben ze te bieden? E. Samenwerking in de regio op het gebied van aansluiting onderwijs – bedrijfsleven 16. Samenwerking tussen bedrijven op het gebied van HRM / opleidingsbeleid a) Specifiek de samenwerking tussen bedrijven met het onderwijs mbo (bv. Foodport Zeeland) i) Wat was de reden om wel of juist niet aan te sluiten bij de Foodport Zeeland? b) Ook samenwerking op vlak van het bieden van een aantrekkelijke loopbaan voor mensen? 17. Samenwerking tussen onderneming en scholen op het gebied van LOB (voor mbo-groen) 18. Samenwerking met andere partijen (gemeenten, provincie, etc.) op het gebied van personeelsbehoefte 19. Regio-overstijgende (branche)afspraken met betrekking tot de inzet voor het onderwijs (bv. branche bekostigde preferente opleidingsbedrijven). 20. Tevredenheid over de samenwerking a) successen b) knelpunten c) wensen
32
Bijlage 3 – Interviews bij Foodport Zeeland (gehouden door COProjecten)
Naam bedrijf
Naam
2W Logistiek Adantra Arjazon CSM Global Farmpack Gebroeders van Duijn Kloosterboer Koninklijke Maatschap Wilhelminapolder Krijn Verwijs Labojuice Lans Le Petit Pecheur Microanalyse Zeeland Van Houte-Openeer Vogelaar Vredehof Zeelandia
Dhr. De Maat Dhr. Berckmoes Dhr. Jansen Dhr. Poortvliet Dhr. Veldhoen Dhr. Van Duijn Mevr. Ten Hove Dhr. Van Hove Dhr. Jongenelen Dhr. Wijers Mevr. Brandes Dhr. Poppe Dhr. Rottier Dhr. Van Houte Dhr. Vogelaar Mevr. Hamers
33
Bijlage 4 – Aantal deelnemers opleidingsrichting Voedsel, mboniveau 3 en 4
Totaal aantal deelnemers mbo-niveau 3 en niveau 4 opleidingsrichting Voedsel, per crebo, 2008-2012 KWALIFICATIE NAAM
crebo
mbo- 2008 niveau
2009
2010
2011
2012
Vakbekwaam medewerker groothandel en logistiek In- en verkoper groothandel voedsel en leefomgeving (Verkoper in de groothandel voedsel en groen) Vakfunctionaris groothandel en logistiek voedsel en leefomgeving (Vakbekwaam medewerker groothandel en logistiek voedsel en leefomgeving) Logistiek vakman (Vakbekwaam medewerker vershandel, logistiek en transport) Vakbekwaam medewerker voedingsmiddelentechnoloog 3 Allround operator (Allround operator voedingsindustrie) Bedrijfsleider/manager groothandel en logistiek Middenkaderfunctionaris groothandel en logistiek voedsel en leefomgeving (Bedrijfsleider groothandel en logistiek) Logistiek vakman (Manager vershandel, logistiek en transport) In- en verkoop vershandel (in- en verkoper vershandel) Middenkaderfunctionaris voedingsmiddelentechnoloog 4 Technoloog voedingsindustrie Technoloog voedingsindustrie (Specialist product en proces) Technoloog voedingsindustrie (Teamleider/ coördinator) Technoloog voedingsindustrie (Kwaliteitsmedewerker) Kwaliteitsmedewerker voedingsindustrie Food manager Food manager (Specialist product- en procesoperator voedingsindustrie) Food manager (Teamleider voedingsindustrie)
11061 97082
3 3
17 160
16 85
5 1
1 0
0 0
97170
3
62
283
288
240
43
97750
3
0
0
0
41
195
11023 97340 11064 97010
3 3 4 4
48 475 10 190
8 493 3 279
0 557 0 281
0 576 0 189
0 466 0 83
97761
4
0
0
0
106
201
97690 11032 97210 97211
4 4 4 4
0 56 49 89
0 24 17 37
31 10 0 21
38 0 0 0
17 0 0 0
97212 97213 97520 97540 97541
4 4 4 4 4
5 0 20 6 101
26 0 28 10 131
6 6 38 10 139
0 0 34 3 163
0 0 23 0 222
97542
4
47
49
114
93
77
1335
1489
1507
1484
1327
Totaal
Totaal aantal deelnemers mbo-niveau 3 en niveau 4 opleidingsrichting Voedsel, per leerweg, 2008-2012 2008
BBL BOL Totaal
34
2009
2010
2011
2012
Aantal
%
Aantal
%
Aantal
%
Aantal
%
Aantal
%
829 506
62 38
1016 473
68 32
959 548
64 36
934 550
63 37
719 608
54 46
1335
100
1489
100
1507
100
1484
100
1327
100
Opleidingsaanbieders (AOC’s) die mbo-opleidingen in de opleidingsrichting Voedsel (niveau 3 en 4) aanbieden AOC’s AOC Groenhorst AOC Oost CITAVERDE College Clusius College Edudelta Onderwijsgroep Helicon Opleidingen Lentiz Nordwin College Wellantcollege
35
Bijlage 5 – Lijst van afkortingen
Afkorting
Omschrijving
AOC AVO BOL DUO HAVO KBA LOB LWOO MAVO MBO Ministerie van EZ Ministerie van OCW ROC VMBO VMBO BL VMBO GL VMBO KL VMBO TL VO VSV
Agrarisch opleidingencentrum Algemeen Vormend Onderwijs Beroepsopleidende leerweg Dienst Uitvoering Onderwijs Hoger algemeen vormend onderwijs Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt Loopbaanoriëntatie en -begeleiding Leerwegondersteunend Onderwijs Middelbaar Algemeen Voortgezet Onderwijs Middelbaar beroepsonderwijs Ministerie van Economische Zaken Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Regionaal opleidingencentrum Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs VMBO Basisberoepsgerichte leerweg VMBO Gemengde leerweg VMBO Kaderberoepsgerichte leerweg VMBO Theoretische leerweg Voortgezet onderwijs Voortijdig schoolverlaten
36