Partner for progress
KWR 05.066 mei 2006
Evaluatie van praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie koper/zilver-ionisatie, anodische oxidatie (waaronder elektrodiafragmalyse), pasteurisatie en ultrafiltratie EINDRAPPORT
Partner for progress
KWR 05.066 mei 2006
Evaluatie van praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie koper/zilver-ionisatie, anodische oxidatie (waaronder elektrodiafragmalyse), pasteurisatie en ultrafiltratie © 2006 Kiwa N.V. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Kiwa N.V. Water Research Groningenhaven 7 Postbus 1072 3430 BB Nieuwegein Telefoon
(030) 606 95 11
Fax
(030) 606 11 65
Internet
www.kiwa.nl
EINDRAPPORT
Colofon Titel Evaluatie van praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie Projectnummer 30.5739.100 Projectmanager Ir. W.J.M.K. Senden Opdrachtgever Ministerie van VROM Kwaliteitsborger prof. dr. ir. D. van der Kooij Auteur ir. F.I.H.M. Oesterholt
Dit rapport is niet openbaar en slechts verstrekt aan de opdrachtgever van het adviesproject en op verzoek van de opdrachtgever aan de begeleidingscommissie en de deelnemende partijen aan de pilotprojecten. Eventuele verspreiding daarbuiten vindt alleen plaats door de opdrachtgever zelf.
Verantwoording Dit onderzoek is uitgevoerd door Kiwa Water Research in opdracht van het Ministerie van VROM. Aan het onderzoek hebben 12 leveranciers en 16 gebouwbeheerders hun medewerking verleend. Met hen is afgesproken dat alle leveranciersgegevens en locatiegegevens in dit rapport worden geanonimiseerd. Financiering van de werkzaamheden van Kiwa heeft plaatsgevonden door het Ministerie van VROM. De gebouweigenaren en voor een deel ook de leveranciers hebben de kosten gefinancierd voor plaatsing, huur (of koop), beheer, onderhoud en monitoring van de verschillende alternatieve technieken voor legionellapreventie. De begeleidingscommissie van dit onderzoek bestond uit de volgende personen: Overheid dhr. Wilfred Reinhold Ministerie van VROM mevr. Ans Versteegh RIVM dhr. Bert Groen VROM Inspectie dhr. Fred Balster Rijksgebouwendienst Koepelorganisaties dhr. Will Scheffer UNETO-VNI mevr. Caroline van de Veerdonk VEWIN Leveranciers dhr. Mark Engelenburg ATECA Watercare and Services dhr. Tammo Bieze TWMS dhr. Hans Gijtenbeek Van den Heuvel Watertechnogie dhr. Guy Heijnen Hatenboer-Water dhr. Maurice Tax Bright Spark dhr. Kees Visser Waterman International dhr. Arjen Kempen Kalsbeek Onderzoeksinstituten/laboratorium dhr. Lodewijk van Leengoed C-Mark dhr. Rosé Derwort Kiwa Certificatie en Keuringen dhr. Dick van der Kooij Kiwa Water Research dhr. Wiel Senden Kiwa Water Research dhr. Frank Oesterholt Kiwa Water Research
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. -1mei 2006
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. -2mei 2006
Samenvatting Opzet en doel van het onderzoek In dit onderzoek zijn 16 pilottesten geïnitieerd en begeleid waarbij verschillende alternatieve technieken voor legionellapreventie op praktijkschaal zijn onderzocht. Het doel van het onderzoek kan als volgt worden omschreven: • initiëren en begeleiden van 16 pilots met alternatieve beheersconcepten; • evalueren van de effecten en neveneffecten van de alternatieve beheersconcepten op de waterkwaliteit; • opstellen van adviezen gericht op toepassing van deze technieken in collectieve leidingwaterinstallaties in Nederland. De volgende technieken zijn onder praktijkomstandigheden onderzocht: • koper/zilver-ionisatie (totaal 6 pilottesten met 4 verschillende leveranciers); • anodische oxidatie waaronder elektrodiafragmalyse (totaal 6 pilottesten met 4 verschillende leveranciers); • ultrafiltratie als poortwachtersysteem (totaal 2 pilotprojecten met 2 verschillende leveranciers); • ultrafiltratie als point-of-use systeem (1 pilotproject); • pasteurisatie als poortwachtersysteem (1 pilotproject). Van de in totaal 16 onderzoekslocaties vallen er 12 onder hoofdstuk IIIc van het Waterleidingsbesluit: één ziekenhuis, vier zorginstellingen, zes gebouwen met celfunctie en één gebouw met logiesfunctie. De overige vier locaties betreft instellingen uit de laagrisicocategorie: een sportverenigingsgebouw, een kantoorgebouw, een schoolgebouw en een universiteitsgebouw. Bij de selectie van de pilotprojecten is aangesloten bij bestaande initiatieven in de markt, dat wil zeggen bestaande contacten tussen een leverancier en een gebouwbeheerder. Tijdens de selectie van pilots is diverse malen contact geweest met leveranciers van UV-systemen, maar helaas waren er op dat moment geen concrete projecten met die techniek beschikbaar. Onderzoeksmethodiek Voorafgaand aan het onderzoek is per alternatieve techniek een standaard monitoringsprotocol opgesteld. Dit protocol richt zich uitsluitend op monitoring van de waterkwaliteit tijdens de pilot waarbij het accent ligt op meting van de effectiviteit en neveneffecten van een techniek. Op basis van het monitoringsprotocol zijn gedurende een jaar maandelijks metingen uitgevoerd op een vaste selectie van meetpunten. Het aantal meetpunten hangt onder andere af van de complexiteit van de leidingwaterinstallatie. Alle monsternemingen en analyses in dit onderzoek zijn door C-Mark/Vitenslaboratorium uitgevoerd. De effectiviteit van een methode is enerzijds beoordeeld door monitoring van Legionella en het koloniegetal 22 °C en anderzijds door monitoring van de actieve stof, dat wil zeggen analyse van koper- en zilverionen bij koper/zilver-ionisatie en chloor-vrij en chloor-totaal bij anodische oxidatie/electrodiafgramalyse.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. -3mei 2006
Neveneffecten zijn in algemene zin beoordeeld door monitoring van fysische parameters zoals troebelingsgraad, zuurgraad, temperatuur en kleur en bij anodische oxidatie/ elektrodiafragmalyse specifiek door monitoring van trihalomethanen en haloazijnzuren. Evaluatie (algemeen) In zijn brief van 8 september 2003 aan de Tweede Kamer geeft de staatssecretaris van VROM aan geen belemmeringen te zien in de toepassing van fysische technieken in leidingwaterinstallaties. De pilots met fysische technieken in dit onderzoek hebben nog eens duidelijk gemaakt waar de beperkingen van deze technieken liggen. De parallel aan dit onderzoek ontwikkelde Beoordelingsrichtlijn (BRL K14010-1/01) moet er voor zorgdragen dat de technieken ondanks deze beperkingen op een zo effectief mogelijke manier worden ingezet. Dit onderzoek richtte zich in eerste instantie op het vaststellen van de effectiviteit en neveneffecten van koper/zilver-ionisatie en anodische oxidatie waaronder elektrodiafragmalyse, twee methoden die relatief nieuw zijn voor de Nederlandse drinkwatervoorziening. In dit onderzoek is aangetoond dat beide technieken effectief kunnen zijn bij de bestrijding van Legionella in leidingwaterinstallaties. De geconstateerde verschillen in effectiviteit zijn mede bepaald door de verschillen in uitvoeringsvormen van de technieken en door de verschillen tussen de onderzoekslocaties. Dit is inherent aan de keuze van pilotonderzoek op praktijklocaties met verschillende leveranciers. Hierdoor is het onmogelijk om harde conclusies te trekken over de verschillen in prestaties tussen koper/zilverionisatie en anodische oxidatie. In algemene zin lijkt de depotwerking van koper- en zilverionen in de biofilm een voordeel van de techniek koper/zilver-ionisatie, omdat deze werking de installatie beter beschermt tegen uitval van de apparatuur. In dat opzicht lijkt de techniek koper/zilver-ionisatie robuuster dan anodische oxidatie. Dit zou kunnen worden vertaald in extra aandacht voor de borging van de werking van een anodische oxidatie. Dit kan bijvoorbeeld via specifieke eisen in een beoordelingsrichtlijn. Voordeel van anodische oxidatie is dat er geen stoffen aan het water worden toegevoegd, behoudens een geringe hoeveelheid keukenzout bij een aantal uitvoerings-vormen. Als de vorming van actieve oxidanten (vrij chloor) bij deze techniek onder controle wordt gehouden zodat de vorming van ongewenste organische halogenen (THM/HAA) zoveel mogelijk wordt voorkomen, lijken de milieugevolgen en gezondheidseffecten van deze techniek in beginsel kleiner te zijn dan bij koper/zilver-ionisatie. De beperking van de milieugevolgen en gezondheidseffecten van beide technieken behoeft daarom ook extra aandacht. Ook in dit geval biedt een beoordelingsrichtlijn daarvoor goede mogelijkheden. Te slotte verdient het aanbeveling om voor koper/zilver-ionisatie en anodische oxidatie een beoordelingsrichtlijn (BRL) op te stellen analoog aan de parallel aan dit onderzoek opgestelde BRL voor fysische technieken. Een BRL leent zich prima om naast producteisen, chemische eisen, mechanische eisen en prestatie-
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. -4mei 2006
eisen ook eisen te stellen aan het installeren, onderhouden en beheren van de techniek. De ervaring met de BRL voor fysische technieken leert dat op die wijze een directe relatie kan worden gelegd met het beheersplan van de eigenaar van de leidingwaterinstallatie waarin de techniek wordt geïnstalleerd. Evaluatie koper/zilver-ionisatie Dit onderzoek toont aan dat koper/zilver-ionisatie een effectieve methode is voor de bestrijding van Legionella in complexe leidingwaterinstallaties. De neveneffecten blijven beperkt tot een verhoging van de koper- en zilverconcentraties in het drinkwater (en het afvalwater). De resultaten van dit onderzoek tonen verder aan dat toepassing kan plaatsvinden binnen de wettelijke normering voor koper in het Waterleidingbesluit. Voor zilver is in het Waterleidingbesluit geen norm opgenomen, maar als daarvoor de WHO-richtlijn (van 100 µg/l) wordt gehanteerd, blijkt dat deze waarde slechts incidenteel (in 0 tot 4,8 % van de metingen) wordt overschreden. De maximaal gemeten concentratie zilver was 133 µg/l. Geadviseerd wordt om leveranciers van koper/zilver-ionisatie te verplichten aan te tonen hoe hun systeem is beveiligd tegen overdosering van koper en zilver, bijvoorbeeld in periodes met geringe afname van water. Uitgaande van de gebruikelijke proportionele schakeling van de apparatuur op basis van het momentane debiet zou er een (locatie-afhankelijke) drempelwaarde moeten worden ingesteld voor de waterstroom waaronder het apparaat is uitgeschakeld en de potentiaal over de elektroden daadwerkelijk gelijk is aan nul. In dit onderzoek is geen melding gemaakt van een toename van corrosieverschijnselen in bepaalde installatieonderdelen als gevolg van de toepassing van koper/zilver-ionisatie. Mogelijk is een onderzoeksperiode van 12 maanden daarvoor te kort. Om die reden wordt geadviseerd om bij langdurige toepassing van koper/zilver op dit aspect te blijven monitoren. De onderzoeksresultaten geven verder aan dat er reden is om in een praktijksituatie de toegepaste concentratieniveaus voor koper en zilver verder te optimaliseren (dat wil zeggen te verlagen). Daarnaast is er op basis van literatuurgegevens reden om te onderzoeken in hoeverre een koper/zilverionisatie intermitterend kan worden bedreven wat eveneens resulteert in een afname van de metaalvrachten. Evaluatie anodische oxidatie waaronder elektrodiafragmalyse Dit onderzoek toont aan dat anodische oxidatie een effectieve methode kan zijn voor de bestrijding van Legionella in leidingwaterinstallaties. De techniek baseert zich op de in-situ vorming van vrij chloor uit chloride. De effectiviteit is sterk afhankelijk van de continuïteit van de chloorproductie. Uitval van de apparatuur kan binnen korte tijd aanleiding geven tot hoge legionellaconcentraties. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat bij anodische oxidatie een depotwerking ontbreekt. Er zijn aanwijzingen dat op langere termijn – bijvoorbeeld door het verdwijnen van de biofilm – de effectiviteit van de techniek aanzienlijk verbetert. Aanvullend onderzoek hiernaar is gewenst.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. -5mei 2006
Bij een aantal pilots zijn relatief hoge chloorconcentraties gemeten die aanleiding kunnen geven tot geur- en smaakklachten. Daarnaast zijn bij vrijwel alle pilots ongewenste nevenproducten van de desinfectie aangetroffen waarbij in één geval de norm uit het Waterleidingbesluit voor trihalomethanen wordt overschreden. Ongewenste neveneffecten zoals corrosie van koperen leidingen of andere installatieonderdelen zijn in dit onderzoek niet vastgesteld, maar vormen een risico voor de lange termijn toepassing. Geadviseerd wordt om leveranciers te verplichten hun systemen te beveiligen tegen de volgende situaties: 1. uitval van (delen van) de apparatuur waardoor de productie van chloor stopt; 2. een concentratie vrij chloor in het water achter de anodische oxidatie groter dan de smaakdrempel van 0,3 mg/l. Bij toepassing van anodische oxidatie waaronder elektrodiafragmalyse moet worden overwogen om – analoog aan de toepassing van een fysische techniek als poortwachtersysteem – te starten met een eenmalige reiniging en desinfectie gevolgd door een intensieve spoeling van het leidingwatersysteem. Hierdoor kan het proces van afbraak en afvoer van de biofilm worden versneld. Evaluatie fysische technieken De resultaten van beide pilots hebben aangetoond dat toepassing van een poortwachtersysteem met UF/MF leidt tot een kritisch - labiel - beheerssysteem. Dit betekent dat de prestaties van een poortwachtersysteem met een fysische techniek moeten worden bewaakt met een intensief monitoringprogramma bijvoorbeeld zoals dat in dit onderzoek is toegepast (maandelijkse analyse). Toepassing van een poortwachtersysteem met UF/MF lijkt niet geschikt voor omvangrijke, complexe leidingwaterinstallaties waarbij (i) het zeer moeilijk is om alle niet-doorstroomde leidingdelen in het gebouw te onderkennen en te verwijderen, (ii) door de complexiteit het leidingenverloop niet duidelijk in kaart kan worden gebracht of (iii) het buitengewoon lastig is om consequent hygiënisch werken aan de leidingwaterinstallatie te kunnen garanderen. Het advies is om poortwachtersystemen vooral daar toe te passen waar er sprake is van een overzichtelijk en goed toegankelijk leidingwatersysteem. Hierbij kan het gaan om een volledig leidingwatersysteem in een klein gebouw maar ook om een deel van een complex leidingwatersysteem waarbinnen alle aërosolvormende tappunten zijn geconcentreerd (bijvoorbeeld de toevoerleiding doucheruimtes). De toepassing van douchefilters is een goede optie om lokaal de blootstelling aan legionellabacteriën aanzienlijk te reduceren. De mate van bescherming hangt echter af van de geleverde productkwaliteit en de toepassingsvoorwaarden. Tijdige vervanging van het filter is één van die toepassingsvoorwaarden. Met de pilot pasteurisatie is aangetoond dat het poortwachterconcept succesvol kan zijn bij een eenvoudige, overzichtelijke installatie. De techniek is robuust en vereist relatief weinig beheer.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. -6mei 2006
Inhoud Verantwoording
1
Samenvatting
3
Inhoud
7
1
Aanleiding
9
2
Opzet en doel van het onderzoek
11
3
Uitvoering
13
3.1
Selectie pilots
13
3.2
Selectie laboratorium
14
3.3
Monitoringprotocol en toetsingskader
15
4
Korte beschrijving van de technieken
4.1
Inleiding
17
4.2
koper/zilver-ionisatie
17
4.3
anodische oxidatie waaronder elektrodiafragmalyse
18
4.4
membraanfiltratie, eventueel in combinatie met een eenmalige desinfectie
19
4.5
Pasteurisatie
20
5
Korte beschrijving van de pilotlocaties
5.1
Inleiding
21
5.2
Pilot 1: ziekenhuis met koper/zilver-ionisatie
21
5.3
Pilot 2: zorginstelling met koper/zilver-ionisatie
23
5.4
Pilot 3: zorginstelling met koper/zilver-ionisatie
24
5.5
Pilot 4: gebouw met celfunctie met koper/zilver-ionisatie
26
5.6
Pilot 5: sportverenigingsgebouw met anodische oxidatie
27
5.7
Pilot 6: gebouw met celfunctie met anodische oxidatie
29
5.8
Pilot 7: universiteitsgebouw met elektrodiafragmalyse
30
5.9
Pilot 8: zorginstelling met anodische oxidatie
31
5.10
Pilot 9: gebouw met celfunctie met ultrafiltratie als poortwachter
33
5.11
Pilot 10: schoolgebouw met ultrafiltratie op het gebruikspunt
34
5.12
Pilot 11: zorginstelling met ultrafiltratie als poortwachter
35
5.13
Pilot 12: kantoorgebouw met pasteurisatie
36
5.14
Pilot 13: gebouw met celfunctie met anodische oxidatie
38
17
21
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. -7mei 2006
5.15
Pilot 14: gebouw met celfunctie met koper/zilver-ionisatie
40
5.16
Pilot 15: gebouw met celfunctie met koper/zilver-ionisatie
41
5.17
Pilot 16: gebouw met logiesfunctie met anodische oxidatie
43
6
Resultaten
6.1
Inleiding
45
6.2
Pilot 1: ziekenhuis met koper/zilver-ionisatie
46
6.3
Pilot 2: zorginstelling met koper/zilver-ionisatie
53
6.4
Pilot 3: zorginstelling met koper/zilver-ionisatie
58
6.5
Pilot 4: gebouw met celfunctie met koper/zilver-ionisatie
63
6.6
Pilot 5: sportverenigingsgebouw met anodische oxidatie
69
6.7
Pilot 6: gebouw met celfunctie met anodische oxidatie in warmwatervoorziening
75
6.8
Pilot 7: universiteitsgebouw met elektrodiafragmalyse
77
6.9
Pilot 8: zorginstelling met anodische oxidatie
82
6.10
Pilot 9: gebouw met celfunctie met ultrafiltratie als poortwachter
83
6.11
Pilot 10: schoolgebouw met ultrafiltratie op gebruikspunt
86
6.12
Pilot 11: zorginstelling met ultrafiltratie als poortwachter
87
6.13
Pilot 12: kantoorgebouw met pasteurisatie
89
6.14
Pilot 13: gebouw met celfunctie met anodische oxidatie in warmwatervoorziening 90
6.15
Pilot 14: gebouw met celfunctie met koper/zilver-ionisatie
94
6.16
Pilot 15: gebouw met celfunctie met koper/zilver-ionisatie
100
6.17
Pilot 16: gebouw met logiesfunctie met anodische oxidatie
107
7
Conclusies en discussie
7.1
Koper/zilver-ionisatie
111
7.2
Anodische oxidatie waaronder elektrodiafragmalyse
115
7.3 7.3.1 7.3.2 7.3.3
Fysische technieken Poortwachterconcept met membraanfiltratie Gebruikspuntconcept met membraanfiltratie Pasteurisatie als poortwachter
120 120 121 122
7.4
Evaluatie
123
8
Literatuurreferenties
127
I
Bijlage 1. Standaard monitoringprotocol pilotprojecten
129
45
111
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. -8mei 2006
1 Aanleiding Bij legionellapreventie in collectieve leidingwaterinstallatie houdt het Ministerie van VROM primair vast aan toepassing van het thermisch beheersconcept. Kort omschreven betekent dit: houd het koude water voldoende koud, het warme water voldoende warm en zorg voor een goede doorstroming. Kan men hier niet voortdurend aan voldoen dan dient men periodiek beheersmaatregelen toe te passen die uitgaan van het spoelen van koud-, meng- of warmwaterleidingen en/of het thermisch desinfecteren van meng- en warmwaterleidingen. In een aantal collectieve leidingwaterinstallaties blijkt toepassing van het thermisch beheersconcept om technische of financiële redenen niet altijd uitvoerbaar of niet afdoende te zijn. Bovendien krijgen veel eigenaren van collectieve leidingwaterinstallaties te maken met leveranciers die alternatieve beheersconcepten op de markt aanbieden. Deze situatie van ‘probleemgevallen’ en ‘aanbieders van alternatieven’ vraagt om duidelijkheid over de toepasbaarheid van de verschillende alternatieve beheersconcepten. In zijn brief aan de Tweede Kamer van 8 september 2003 geeft de staatssecretaris van VROM een nadere uitwerking over het beleid rond de toepassing van alternatieve beheerstechnieken voor legionellapreventie. In de brief geeft de staatssecretaris aan geen belemmeringen te zien in de toepassing van alternatieve beheersconcepten die zijn gebaseerd op fysische technieken. Uitgaande van het juiste onderhoud en beheer bij toepassing van fysische technieken is de kans op negatieve effecten op de waterkwaliteit te verwaarlozen. Technieken waarbij bestrijdingsmiddelen aan het water worden toegevoegd, zijn volgens de staatssecretaris voorlopig niet aan de orde, juist omdat bij deze technieken de kans op een negatieve uitwerking op de waterkwaliteit wel groot is. Op het moment van het schrijven van de brief zijn de middelen ook op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet niet toegelaten voor continu gebruik in een collectieve leidingwaterinstallatie. Voor een tweetal technieken – anodische oxidatie en koper/zilver ionisatie – geeft de staatssecretaris aan dat het wenselijk is ze op kleine schaal uit te testen waarbij de effectiviteit en neveneffecten van deze technieken in kaart wordt gebracht. Omdat het gebruik van koper- en zilverelektroden onder de Bestrijdingsmiddelenwet valt, moet voor toepassing van deze techniek een proefontheffing worden aangevraagd. Voor anodische oxidatie geldt dat alleen indien bij toepassing van deze techniek gebruik wordt gemaakt van een stof die specifiek voor de bestrijding van (legionella)bacteriën op de markt wordt gebracht. Begin 2004 heeft Kiwa opdracht gekregen van het Ministerie van VROM voor het opzetten en begeleiden van een 15-tal pilots met alternatieve beheersconcepten voor legionellapreventie. Deze opdracht maakt onderdeel uit van het project Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. -9mei 2006
“Beoordeling alternatieve technieken legionellapreventie” dat drie projectonderdelen omvat. De resultaten van projectonderdeel 2 “Coördinatie en begeleiding van pilots” zijn in dit rapport uitgewerkt.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 10 mei 2006
2 Opzet en doel van het onderzoek Het doel van het onderzoek kan als volgt worden omschreven: • initiëren en begeleiden van 15 pilots met alternatieve beheersconcepten; • evalueren van de effecten en neveneffecten van de alternatieve beheersconcepten op de waterkwaliteit; • opstellen van een advies gericht op toepassing van deze technieken in gebouwen in Nederland. Bij het vaststellen van de verschillende pilotlocaties is uitgegaan van bestaande contacten tussen leveranciers en (geïnteresseerde) eigenaren van collectieve leidingwaterinstallaties. In de opzet van het onderzoek was het uitgangspunt dat de kosten voor het aanbrengen van de techniek, voor het onderhoud en beheer van de techniek en voor het uitvoeren van monitoringprotocol ten laste komen van de eigenaar en/of de leverancier. Pas na overeenstemming tussen leverancier en eigenaar over de kosten kon een pilot van start gaan. Kiwa heeft als onderzoeksbureau in het onderzoek voornamelijk een observerende rol gehad. Het onderzoek omvatte de volgende drie fasen: 1. uitvoeren van voorbereidende werkzaamheden; 2. verzamelen en verwerken van analysedata; 3. evalueren van de gegevens. Ad 1. De voorbereidende werkzaamheden bestonden uit: • opstellen van een incheckformulier voor de pilots; • opstellen van een standaard monitoringprotocol; • opstellen van een standaard logboek; • selectie van een laboratorium voor het uitvoeren van het analytisch onderzoek; • initiëren van de pilots door afspraken te maken met leverancier en eigenaar; • (per pilot) bezoeken van de onderzoeklocatie en invullen van het incheckformulier; • (per pilot) toezenden van het logboek; • (per pilot) toezenden van het definitieve monitoringprotocol aan het laboratorium als start van de pilot. Ad 2. Alle analysegegevens zijn verwerkt in excel-sheets en bewerkt voor grafische weergave. Ad 3. Bij de evaluatie van de pilots is naast de analysegegevens ook gebruik gemaakt van gegevens uit het logboek en informatie van de leverancier.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 11 mei 2006
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 12 mei 2006
3 Uitvoering 3.1
Selectie pilots
In de opzet van het onderzoek was er ruimte voor het begeleiden van 15 pilots met alternatieve beheersconcepten. Op verzoek van het Ministerie van VROM zijn er ook pilots geselecteerd waarbij gebruik wordt gemaakt van fysische technieken als onderdeel van het beheersconcept. Bij het beoordelen van een project als potentiële pilotlocatie zijn de volgende criteria gehanteerd: • er is sprake van een ‘probleemlocatie’ waarbij er op tappunten regelmatig Legionella is aangetroffen; • er is een risicoanalyse uitgevoerd en er is een beheersplan opgesteld waaruit blijkt dat de installatie is gesaneerd (corrigerende maatregelen) of wordt beheerst (beheersmaatregelen); • er is bereidheid van de leverancier en/of de eigenaar om de analysekosten voor het monitoringprotocol op zich te nemen; • bij voorkeur is het project nog niet gestart zodat er een nulmeting kan worden uitgevoerd; • bij voorkeur betreft het een locatie die valt onder hoofdstuk IIIc van het Waterleidingbesluit. Bovendien is bij de definitieve keuze van de pilots aandacht gegeven aan de volgende randvoorwaarden: • de verschillende alternatieve technieken worden zo evenredig mogelijk verdeeld over de beschikbare pilots; • er worden zoveel mogelijk verschillende leveranciers betrokken bij de pilots; • er is sprake van een zo groot mogelijke landelijke spreiding zodat zoveel mogelijk verschillende waterkwaliteiten in het onderzoek worden betrokken. Het selecteren van geschikte pilots voor het onderzoek heeft veel tijd in beslag genomen. Dit had enerzijds te maken met het beperkte aanbod en was anderzijds het gevolg van het uitgangspunt dat de kosten voor het uitvoeren van de pilot en het monitoringprotocol ten laste komen van de eigenaar en/of de leverancier. Dit betekende in de praktijk een belangrijke drempel en had tot gevolg dat er onderhandeld moest worden over de omvang van het monitoringprotocol (zie paragraaf 3.3.) Bijkomende consequentie was dat uiteindelijk bij de vaststelling van de pilots niet aan alle bovengenoemde criteria is voldaan. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de verschillende locaties en de op die locaties toegepaste alternatieve technieken. Met de eigenaren van de collectieve installaties is - om voor de hand liggende redenen - afgesproken dat alle locatiegegevens in dit rapport worden geanonimiseerd. Daarnaast is besloten om ook alle leveranciergegevens te anonimiseren aangezien dit
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 13 mei 2006
onderzoek zich in eerste instantie richt op het testen van technieken en niet op de apparatuur van afzonderlijke leveranciers. De typering van een locatie in tabel 1 is cursief gedrukt als de locatie niet valt onder hoofdstuk IIIc van het Waterleidingbesluit, dat wil zeggen geen wettelijke verplichting voor de eigenaar voor het uitvoeren van een risicoanalyse en het opstellen van een beheersplan. Een extra pilot (pilot 16) is toegevoegd nadat de eigenaar bereid bleek de begeleidingskosten voor het onderzoek voor eigen rekening te nemen. De technieken zijn nader toegelicht in hoofdstuk 4. Tabel 1 Overzicht van de geselecteerde pilots en de toegepaste alternatieve technieken.
pilot 1 2 3 4 5 6 7
typering locatie Ziekenhuis Zorginstelling Zorginstelling gebouw met celfunctie Sportvereniging gebouw met celfunctie Universiteitsgebouw
8 9
Zorginstelling gebouw met celfunctie
10
Schoolgebouw
11
Zorginstelling
12 13 14 15 16
Kantoorgebouw gebouw met celfunctie gebouw met celfunctie gebouw met celfunctie gebouw met logiesfunctie
techniek Cu/Ag-ionisatie Cu/Ag-ionisatie Cu/Ag-ionisatie Cu/Ag-ionisatie anodische oxidatie anodische oxidatie anodische oxidatie (elektrodiafragmalyse) anodische oxidatie ultrafiltratie (poortwachter) ultrafiltratie (point-of-use) ultrafiltratie (poortwachter) pasteurisatie anodische oxidatie Cu/Ag-ionisatie Cu/Ag-ionisatie anodische oxidatie
Leverancier CA1 CA2 CA3 CA4 AO1 AO2 AO3 AO4 FY1 FY2 FY3 FY4 AO2 CA4 CA1 AO5
Uit tabel 1 blijkt dat er geen pilot is waarbij UV-technologie wordt toegepast in een leidingwaterinstallatie. Tijdens de selectieperiode is diverse malen contact gezocht met leveranciers van dergelijke apparatuur, maar er waren in die periode geen concrete projecten om in het onderzoek te betrekken. 3.2
Selectie laboratorium
Voor de start van de pilots is het Vitens Laboratorium (C-Mark) geselecteerd voor het uitvoeren van alle analyses in het onderzoek. Belangrijkste praktische reden voor de keuze van één laboratorium voor dit onderzoek was dat alle communicatie (bijvoorbeeld via de monitoringprotocollen; zie paragraaf 3.3). via één contactpersoon kan verlopen. Bovendien wordt het hierdoor eenvoudiger om de resultaten van de verschillende pilots met elkaar te vergelijken, zonder dat er hierbij discussie ontstaat over mogelijke verschillen in uitvoering van de
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 14 mei 2006
analyse op Legionella (NEN 6265). Als eis is gesteld dat het laboratorium voor de meeste analyses maar in ieder geval voor de analyse op Legionella geaccrediteerd is. Verder is de eis gehanteerd dat het laboratorium voor de analyse op Legionella deelneemt aan het ringonderzoek en daarin over het algemeen goed presteert.
3.3
Monitoringprotocol en toetsingskader
Voor het uitvoeren van de analyses tijdens de pilots is door Kiwa een standaard monitoringprotocol opgesteld (zie bijlage 1). Dit protocol richt zich uitsluitend op monitoring van de waterkwaliteit tijdens de pilot waarbij het accent ligt op meting van de effectiviteit en neveneffecten van de techniek. Er zijn geen metingen uitgevoerd aan de biofilm. De wettelijk verplichte monitoring conform bijlage B tabel 1C (parameters met auditfrequentie) of conform hoofdstuk IIIC van het Waterleidingbesluit (Legionella) is wel in het protocol opgenomen maar is niet meegenomen in de uitvoering van het protocol tijdens de pilot (voor eigen verantwoordelijkheid van de eigenaar). Voor een aantal parameters waaronder Legionella is er echter wel sprake van overlap tussen het monitoringprotocol en de wettelijke verplichte analyses. In tabel 2 is voor de drie verschillende technieken (fysisch, anodische oxidatie en koper/zilver-ionisatie) een overzicht gegeven van de verschillende parameters voor het vaststellen van effectiviteit en neveneffecten. Daarnaast zijn in tabel 2 voor de verschillende parameters de kwaliteitseisen opgenomen uit het Waterleidingbesluit (toetsingskader). Ten aanzien van de norm voor koper dient te worden opgemerkt dat de bemonstering voor de koperanalyse in dit onderzoek niet is uitgevoerd conform de aan deze norm gekoppelde methode zoals beschreven in noot 2 bij tabel II uit bijlage A van het Waterleidingbesluit (steekproefmethode). Voor zilver geldt dat er in het huidige Waterleidingbesluit van januari 2001 geen norm meer is opgenomen. Daarvoor bedroeg de norm 10 µg/l. Die normstelling is in 2001 afgevoerd onder andere omdat de concentratie van zilver in drinkwater altijd veel lager was dan deze waarde. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) hanteert voor zilver een richtwaarde van 100 µg/l. Deze concentratie is in dit onderzoek gebruikt als toetswaarde. De WHO hanteert ook richtwaarden voor een aantal gehalogeneerde azijnzuren: • monochloorzijnzuur: 0,02 mg/l; • dichloorazijnzuur: 0,05 mg/l; • trichloorazijnzuur: 0,2 mg/l. Toelichting op tabel 2 voor anodische oxidatie: • voor de effectiviteit is de pH een belangrijke parameter in verband met de vorming van vrij chloor; • bij de elektrolyse wordt vrij chloor gevormd uit chloride zodat de chlorideconcentratie van belang is voor de effectiviteit. Bij een aantal technieken wordt ook chloride gedoseerd. In dat geval is monitoring van chloride van belang om vast te kunnen stellen of de norm voor chloride in drinkwater niet wordt overschreden; • trihalomethanen en haloazijnzuren zijn ongewenste nevenproducten van de oxidatie met chloor.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 15 mei 2006
Toelichting op tabel 2 voor koper/zilver-ionisatie: • de pH en hardheid van het water zijn van invloed op de effectiviteit van de techniek in verband met mogelijke scaling van de elektroden en complexering van de zilverionen [2]; • de toevoeging van koper- en zilverionen kan invloed hebben op de kleur van het water en mogelijk op de troebelheid als gevolg van neerslag van zilverzouten. tabel 2 Overzicht van de parameters uit het monitoringprotocol kwaliteitseis Waterleidingbesluit
Fysische techniek
anodische oxidatie
koper/zilver -ionisatie
Effectiviteit Legionella koloniegetal 22 °C
100 kve/l 100 kve/ml
koper
2.000 µg/l
zilver
-1
chloride
150 mg/l
chloor-totaal
-
chloor-vrij
-
pH totale hardheid (TH)
X X
X X
X X X X
7,0 < pH < 9,5 1 < TH < 2,5 mmol/l
X X X X
X X
Neveneffecten temperatuur kleur
25 °C (koud leidingwater) 20 mg/l Pt/Co
troebelheid
4 FTE (aan tap)
trihalomethanen2 halo-azijnzuren3
25 µg/l (som) -
X
X
X X X
X X
de WHO geeft aan dat in drinkwater concentraties van zilver tot 100 µg/l getolereerd kunnen worden zonder gezondheidsrisico [1]. De laatst vermelde eis voor zilver in het Waterleidingbesluit dateert uit het Waterleidingbesluit van 1984 en was 10 µg/l. 2 trihalomethanen of THM betreft de som van de volgende verbindingen: broomdichloormethaan, dibroomchloormethaan, tribroommethaan, trichloormethaan (chloroform). 3 halo-azijnzuren of HAA betreft de som van de volgende verbindingen: broomchloorazijnzuur, broomdichloorazijnzuur, chloordibroomazijnzuur, dibroomazijnzuur, dichloorazijnzuur, monobroomazijnzuur, monochloorazijnzuur, tribroomazijnzuur, trichloorazijnzuur. 1
Het standaard aantal meetpunten op basis van het monitoringprotocol is berekend op basis van het aantal tappunten in de leidingwaterinstallatie. Hiervoor is een glijdende schaal gemaakt van minimaal 2 meetpunten voor een kleine installatie (tot 50 tappunten) tot maximaal 14 meetpunten voor een grote installatie (> 1.600 tappunten). In overleg met de leverancier en de eigenaar van de leidingwaterinstallatie is uiteindelijk - met het standaard monitoringprotocol als basis - per afzonderlijke pilot een monitoringprotocol opgesteld. Als gevolg van een discussie over noodzaak en kosten kan het definitieve protocol op een aantal punten afwijken van de standaard (minder meetpunten, lagere frequentie, minder parameters etc.)
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 16 mei 2006
4 Korte beschrijving van de technieken 4.1
Inleiding
In dit hoofdstuk is een korte algemene beschrijving gegeven van de verschillende technieken die in de pilots zijn toegepast. Hierbij is tevens aandacht besteed aan verschillen die er tussen leveranciers kunnen optreden.
4.2
koper/zilver-ionisatie
Bij koper/zilver-ionisatie worden via elektrolytische weg koper (Cu2+)- en zilverionen (Ag+) in het water gebracht. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een doorstroomcel waarin elektroden van koper- , zilver of een koperzilverlegering zijn aangebracht. Het doseren van koper- en zilverionen aan het water wordt veelal proportioneel gestuurd op basis van de volumestroom water door een microprocessor die of de stroom door de cel regelt of successievelijk een aantal cellen in- of uitschakelt. Koper- en zilverionen hebben een synergetisch desinfecterend effect omdat ze de integriteit van de celmembraan respectievelijk de celeiwitten van microorganismen aantasten [5]. De mate van toxiciteit van de ionen is afhankelijk van de concentratie waarin de metaalionen aanwezig zijn en van de aard en conditie van het micro-organisme. Bij praktijkonderzoek in de Verenigde Staten aan warmwatercirculatiesystemen in ziekenhuizen is vastgesteld dat voor voldoende effectiviteit concentratieniveaus noodzakelijk zijn van ten minste 400 µg/l voor koper en 40 µg/l voor zilver [4]. In een vergelijkbare situatie stellen Duitse onderzoekers vast dat ook zilverconcentraties kleiner dan 10 µg/l effectief blijken. Overigens blijkt deze effectiviteit niet persistent, na één jaar moeten de zilverconcentraties worden verhoogd [6]. Door leveranciers van koper/zilver-ionisatie worden concentratieniveaus aangehouden van 100 – 500 µg/l voor koper en 10 – 50 µg/l voor zilver. Kritische aspecten zijn de pH en de hardheid van het water. In algemene zin neemt bij toename van de pH de oplosbaarheid van koper af. Verder neemt boven een pH van 7,5 de hoeveelheid van het meest toxische koperion Cu2+ verhoudingsgewijs (t.o.v. Cu+) steeds verder af. Bovendien is er meer sprake van complexvorming met hydroxyl- en carbonaationen van de vrije koper- en zilverionen bij hogere pH-waarden. De oplosbaarheid van zilver is overigens aanzienlijk minder pH-afhankelijk en bovendien heeft de pH in het geval van zilver minder invloed op het predominante ion [7]. Een hoge hardheid kan aanleiding geven tot afzetting van hardheidszouten op de elektroden (scaling) waardoor (zonder ingrijpen) de concentratieniveaus langzaam gaan dalen. Alle leveranciers hanteren in grote lijnen het hierboven beschreven principe. Er zijn verschillen tussen leveranciers voor wat betreft de sturing van de elektrolysecel, de opbouw van de cel, het aantal cellen en de vorm van de elektroden. Het belangrijkste onderscheid tussen de leveranciers kan worden
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 17 mei 2006
gemaakt op basis van de samenstelling van de elektroden. Sommige leveranciers maken gebruik van koperelektroden en zilverelektroden, andere leveranciers gebruiken één type elektrode op basis van een koper/zilver-legering. 4.3
anodische oxidatie waaronder elektrodiafragmalyse
Door middel van elektrolyse (gelijkstroom tussen twee elektroden onder een lage spanning) kunnen in water aanwezige stoffen worden omgezet in oxiderende en/of desinfecterende stoffen. Chloride-ionen worden daarbij omgezet in elementair chloor (Cl2) en vervolgens in onderchlorig zuur (HOCl). Hydroxylionen worden omgezet in zuurstofradicalen, atomaire zuurstof en hydroxylradicalen. Deze stoffen worden gevormd aan de anode, vandaar de naam anodische oxidatie. De concentratie chloor die wordt bereikt, is afhankelijk van de stroomsterkte, en kan variëren van enkele microgrammen per liter tot een milligram per liter. Onbekend is in welke concentraties zuurstof- en hydroxylradicalen worden gevormd, maar door de hoge reactiviteit en (daardoor) korte levensduur van de radicalen, zal het concentratieniveau snel afnemen. De radicalen veroorzaken ter plaatse van de elektrolysecel een snelle desinfectie, terwijl het gevormde chloor ook nog een restwerking kan hebben in de nageschakelde installatie. Verlaging van de pH versterkt het effect van de zuurstofradicalen. Ook de deinfectie met chloor is effectiever bij lage pH omdat de verhouding onderchlorig zuur (HOCl) en hypochloriet (OCl-) dan hoger is. Onderchlorig zuur is effectiever als desinfectiemiddel dan het hypochloriet-ion. Bij een pH van 7 of lager is 80 % of meer van het chloor aanwezig als onderchlorig zuur en is de desinfectie het meest effectief. Het meeste drinkwater in Nederland heeft echter pH-waarden van 7,5 of hoger. Het aandeel onderchlorig zuur bij die pH ligt rond de 50 % en neemt verder af als de pH nog hoger wordt. Kritische aspecten van de techniek zijn naast de pH, het chloridegehalte van het water, de mogelijke vorming van ongewenste reactieproducten van de desinfectie en de vervuiling/scaling van de elektroden. Om scaling tegen te gaan wordt er vaak een automatisch ompoling toegepast op de elektroden. Als het elektrisch geleidingsvermogen van het water te laag is, kan er eventueel keukenzout aan het water worden gedoseerd. Bij anodische oxidatie wordt in de meeste gevallen de elektrolysecel direct in de waterstroom aangebracht, bijvoorbeeld in de hoofdleiding of eventueel in een by-pass. De elektrolysecel wordt gestuurd op basis van de waterflow en meting van het chloorgehalte op een of meerdere punten in het leidingwatersysteem. Indien er keukenzout wordt gedoseerd voor de cel, wordt de dosering veelal gestuurd door middel van een meting van het elektrisch geleidingsvermogen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om de anodische oxidatie parallel aan de leidingwaterinstallatie te plaatsen. In dat geval wordt de anodische cel gevoed met een kleine hoeveelheid leidingwater waarin – meestal na toevoeging van keukenzout – door elektrolytische reacties relatief hoge concentraties oxiderende/desinfecterende stoffen worden aangemaakt die vervolgens
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 18 mei 2006
proportioneel worden gedoseerd aan het leidingwater. Deze vorm van anodische oxidatie is bij geen van de pilots in dit onderzoek toegepast. Elektrodiafragmalyse is een vorm van anodische oxidatie die zich eveneens baseert op het principe van de vorming van oxiderende stoffen aan de anode in een elektrolytische cel. In dit geval zijn echter de anode en de kathode door een keramisch membraan van elkaar gescheiden. Door het diafragma vindt alleen transport plaats van ionen en elektronen. Aan de anode wordt een oplossing gevormd (anoliet-oplossing) die een aantal oxidatieve/ desinfecterende componenten bevat zoals ozon, waterstofperoxide, chloordioxide en onderchlorig zuur. Een ander belangrijk verschil met andere vormen van anodische oxidatie is dat in de elektrodiafragmalyse-apparatuur met onthard leidingwater een verzadigde keukenzoutoplossing wordt bereid die vervolgens in de elektrolysecel wordt gebracht. De op die wijze bereide geconcentreerde anolietoplossing wordt vervolgens proportioneel gedoseerd aan het leidingwatersysteem.
4.4
membraanfiltratie, eventueel in combinatie met een eenmalige desinfectie
Micro- en ultrafiltratiemembranen zijn microporeuze membranen die in staat zijn om micro-organismen waaronder Legionella uit een waterstroom te verwijderen. Het betreft een fysische techniek die wordt gekenmerkt door een lokale werking. Dit betekent dat er geen restwerking is voor de nageschakelde installatie. Door de accumulatie van micro-organismen en andere niet opgeloste bestanddelen op het membraan zal er naar verloop van tijd verstopping van het membraan optreden. Hierdoor neemt de volumestroom door het membraan geleidelijk af. Voor micro- en ultrafiltatiemembranen is het gebruikelijk dat de vervuiling op regelmatige basis door terugspoelen van de membranen wordt verwijderd. Hierbij ontstaat een geconcentreerde waterstroom die moet worden afgevoerd. Het belangrijkste kritische aspect van de toepassing van micro- en ultrafiltratie is de integriteit van de membranen. Hiermee wordt bedoeld dat de membranen in principe een absolute barrière vormen tegen micro-organismen tot het moment dat er door welke oorzaak ook een lekkage optreedt van (één van) de membranen. De goede werking is dan niet langer gewaarborgd. Voor de toepassing van membraanfilters direct op het aërosolvormende tappunt volgens het zogenaamde gebruikspuntconcept is het ontbreken van een restwerking in de nageschakelde installatie geen probleem. In de praktijk zijn door meerdere firma’s douchefilters en kraanfilters ontwikkeld op basis van micro- of ultrafiltratiemembranen. Er is inmiddels ook een variant die kan worden gespoeld, maar over het algemeen moeten de filters na een bepaalde periode worden verwisseld. Het vervangen van de filters is ook de belangrijkste maatregel om de integriteit van de membranen te garanderen.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 19 mei 2006
Membraanfilters kunnen ook worden toegepast in de aanvoerleiding van een (deel van een) leidingwaterinstallatie. In dat geval wordt gesproken over het poortwachterconcept. Door de lokale werking van de membraanfiltratie is de toepassing als poortwachter alleen zinvol in combinatie met een uitgebreide sanering van de nageschakelde leidingwaterinstallatie. Met sanering wordt bedoeld een uitgebreide risicoanalyse waarbij dode leidingstukken worden verwijderd gevolgd door een chemische (reiniging en) desinfectie van de aangepaste installatie. De leidingwaterinstallatie dient vervolgens te worden schoongespoeld met water dat is behandeld in de poortwachter. De poortwachter voorkomt vanaf dat moment de aanvoer van legionellabacteriën met het voedende drinkwater. Er is dan sprake van hygiënisch beheer waarbij op geen van de tappunten nog Legionella kan worden aangetroffen.
4.5
Pasteurisatie
Op verzoek van het Ministerie van VROM is pasteurisatie als alternatieve techniek toegevoegd aan de pilotstudies. Pasteurisatie-apparatuur is ontworpen om als poortwachterconcept te worden geïnstalleerd. De techniek komt optimaal tot zijn recht bij sanitaire installaties waar warm en koud water op het tappunt of via een thermostatisch mengwatertoestel worden gemengd tot de gewenste gebruikstemperatuur. Al het leidingwater dat stroomafwaarts van de pasteurisatie wordt verbruikt, is eerder minimaal 300 seconden verhit op 70 °C en daarna weer afgekoeld naar de gebruikstemperatuur. Tijdens de situatie waarbij er niet wordt getapt geldt door de aanwezigheid van een ringleidingsysteem dat het proces van verhitten en afkoelen continu in stand wordt gehouden. Doelstelling is om de mogelijk in het koude binnenstromende tapwater aanwezige legionellabacteriën door een thermische behandeling te laten afsterven. Daardoor zal er verder stroomafwaarts in de circulerende warm water leidingsectie geen voor de gezondheid schadelijke en meetbare concentratie aanwezig zijn of aangroei plaatsvinden.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 20 mei 2006
5 Korte beschrijving van de pilotlocaties 5.1
Inleiding
In dit hoofdstuk is per pilot een korte karakterisering gegeven. De gegevens zijn verzameld in een startgesprek vóór de opstart van de pilot en in een evaluatiegesprek na afronding van de pilot. De startgesprekken zijn gevoerd met de leverancier en de (vertegenwoordiger van de) gebouweigenaar en de evaluatiegesprekken alleen met de leverancier. Conform de gemaakte afspraken voor dit onderzoek zijn de verstrekte gegevens niet in de praktijk gecontroleerd. Dit betekent bijvoorbeeld dat tijdens de gesprekken de risicoanalyse en het beheersplan zijn besproken, maar er is geen controle uitgevoerd op beide documenten. De volgende gegevens zijn geïnventariseerd: • karakteristieken van de pilotlocatie; • informatie over eventueel uitgevoerde risicoanalyses en opgestelde beheersplannen; • informatie over de toegepaste alternatieve techniek; • informatie over de legionellahistorie van de locatie. Voor de registratie van gegevens tijdens de pilot die van belang zijn voor de interpretatie van de onderzoeksresultaten (wijzigingen in de instelling van de apparatuur, wijzigingen in de leidingwaterinstallatie, toepassen van bepaalde beheersmaatregelen of corrigerende maatregelen) is elke pilotlocatie voorzien van een logboek. De belangrijkste informatie uit het logboek is eveneens toegevoegd aan het overzicht in dit hoofdstuk.
5.2
Pilot 1: ziekenhuis met koper/zilver-ionisatie
Kerngegevens locatie Complex collectief leidingwatersysteem Bouwdelen in oudbouw en bouwdelen in nieuwbouw Aantal tappunten > 2000 Waterverbruik per jaar rond 30.000 m3 Dagverbruik 80 m3 Piekverbruik max. 30 m3/uur Aantal meetpunten in de pilot is 17. Hiervan liggen 15 meetpunten verspreid over de verschillende bouwdelen. Er is één meetpunt in de hoofdtoevoer voor de koper/zilverionisatie (totale analysepakket) en één meetpunt direct na de ionisatie (alleen koper- en zilveranalyse). Alle meetpunten worden volgens opgave van de gebouweigenaar ten minste eens per week intensief gebruikt. Voor één meetpunt is expliciet aangegeven dat het een weinig gebruikt tappunt betreft (op dit punt is tijdens het onderzoek geen Legionella aangetroffen).
Detailgegevens locatie Er is één centraal leveringspunt dat wordt gevoed door twee separate leidingen van het
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 21 mei 2006
waterleidingbedrijf. Warmwaterbereiding vindt centraal plaats op drie posities. Het betreft warmtewisselaars met voorraadvorming. Uitgaande temperatuur is hoog (> 70 °C), retourtemperatuur is hoger dan 60 °C. Voor warm water zijn er in de oud- en nieuwbouw separate circulatiesystemen. In alle schachten bevinden zich op de aftakkingen naar de afdelingen temperatuuropnemers die zijn gekoppeld aan het GBS-systeem. Er is nog één klein mengwatersysteem in de keuken maar dat systeem wordt gesaneerd. De koudwaterleidingen lopen in dezelfde schachten als de warmwater- en CV-leidingen. De koudwaterleidingen zijn wel geïsoleerd. Tappunten met aërosolvorming zijn verspreid over het hele gebouw aanwezig. Het gaat hierbij voornamelijk om douches. Voor de afdeling nierdialyse is vanaf de hoofdleiding voor de koper/zilver-ionisatie een aparte voedingsleiding aangelegd. Als leidingmateriaal is koper toegepast.
Risicoanalyse en beheersplan Voor de oudbouw is in maart 2001 een risicoanalyse uitgevoerd en is er een beheersplan opgesteld. Tijdens verbouwingswerkzaamheden zijn voor zover mogelijk en realistisch alle noodzakelijk aanpassingen doorgevoerd. Voor de nieuwbouw zijn bij de start van de pilot nog geen risicoanalyse en beheersplan beschikbaar.
Geïnstalleerde techniek Koper/zilver-ionisatie In de hoofdleiding zijn parallel 3 ionisatiesystemen geplaatst.Elk systeem bestaat uit twee units die elk 2 elektrodenkamers bevatten. Elke unit bevat een elektrodenkamer met een elektrodenpaar koper en een elektrodenkamer met een elektrodenpaar zilver. In totaal betreft het 12 elektrodenkamers. De afgifte van koper en zilver gebeurt gedeeltelijk proportioneel op basis van de momentane waterflow die afzonderlijke units inschakelt dan wel uitschakelt. Bij geen flow worden ter beveiliging alle systemen/units uitgeschakeld. De afgifte van koper en zilver kan afzonderlijk worden geregeld. Hiertoe kan per elektrodenpaar het percentage van de maximale stroomsterkte worden afgelezen en ingeregeld (100 % is maximale stroomsterkte, 0 % is minimale stroomsterkte). De elektroden worden gereinigd door middel van schoonspuiten of ‘blasten’, dit betekent dat de afvoer van de installatie wordt ontkoppeld waarna tijdelijk de stroomsnelheid in een elektrodenkamer wordt verhoogd.
Legionellahistorie Er zijn in de oudbouw verschillende malen overschrijdingen geweest bij de reguliere monsternemingen. Op grond van deze overschrijdingen zijn regelmatig delen van de installatie buiten bedrijf gesteld, gereinigd en chemisch gedesinfecteerd.
Overige bijzonderheden pilottest (uit logboek) 28-6-2004 14-7-2004
15-7-2005 17 -7-2004 18-9-2005 24-9-2004
Voor de nulmeting zijn in totaal 17 tappunten bemonsterd verspreid over het gehele gebouw. De koper/zilver-ionisatie is operationeel. De (4) besmette tappunten uit de nulmeting worden om de dag 10 minuten gespoeld gedurende een periode van twee weken. Instelling: koperelektroden 40 % van maximaal vermogen Instelling: zilverelektroden 80 % van maximaal vermogen In overleg met Kiwa zijn de 17 meetpunten vastgelegd. Koperelektroden: 45 % van maximaal vermogen Zilverelektroden: 100% van maximaal vermogen Op een aantal tappunten is er sprake van een sterke toename van het koloniegetal bij 22 °C (> 1.000 kve/ml). Ook na de bemonstering op 20-10-
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 22 mei 2006
24-3-2005 1-4-2005 10-5-2005
15-6-2005
5.3
2004 is dit nog vastgesteld, maar bij de volgende monsternemingen nemen de waarden over het algemeen weer af tot onder de norm van 100 kve/ml. Koperelektroden: 40 % van maximaal vermogen Zilverelektroden: 90 % van maximaal vermogen Koperelektroden: 35 % van maximaal vermogen Zilverelektroden: 90 % van maximaal vermogen Extra analyse uitgevoerd – buiten het monitoringprotocol om – door de leverancier in overleg met de gebouweigenaar op 8 weinig gebruikte tappunten in het gebouw. Op geen van de 8 punten is Legionella aangetroffen. Koperelektroden: 35 % van maximaal vermogen Zilverelektroden: 85 % van maximaal vermogen
Pilot 2: zorginstelling met koper/zilver-ionisatie
Kerngegevens locatie Complex collectief leidingwatersysteem Hoogbouw en laagbouw. Aantal tappunten ligt rond de 500 Waterverbruik is 5 tot 10 m3/dag Aantal meetpunten in de pilot bedraagt 8. Het betreft 8 meetpunten die verspreid liggen door het gebouw. Alle meetpunten worden volgens opgave van de eigenaar minstens eens per week gebruikt. Voor 3 meetpunten wordt dit alleen gerealiseerd door twee keer per week de tappunten te spoelen (beheersmaatregel).
Detailgegevens locatie Er is één leveringspunt voor drinkwater. Na het leveringspunt is er een opsplitsing van het drinkwaternet over hoogbouw (hydrofoor) en laagbouw (in ketelhuis). Er is een centrale warmwaterbereiding met twee gasgestookte boilers. Er is sprake van een warmwatercirculatiesysteem met meerdere deelringen, de retourtemperatuur ligt boven 60 °C. Op een speciale afdeling is elke afzonderlijke kamer voorzien van een thermostatisch mengventiel voor de levering van mengwater op de tappunten. De uittapleidingen na de mengventielen zijn relatief kort. Type tappunten met aërosolvorming betreft voornamelijk douches op de kamers en een handdouche in de keuken. Als leidingmateriaal is koper toegepast.
Risicoanalyse en beheersplan Er is een risicoanalyse uitgevoerd door een extern bureau. Op grond van deze risicoanalyse zijn er corrigerende maatregelen uitgevoerd. Alle wijzigingen in de installatie worden geregistreerd in een logboek. Op weinig gebruikte tappunten worden spoelmaatregelen toegepast. De monitoring van het beheersplan en de controle van de logboeken is uitbesteed. NB. De spoelmaatregelen op weinig gebruikte koudwatertappunten blijven gehandhaafd tijdens de pilot. Volgens de leverancier is het spoelprogramma aanvankelijk niet altijd even consequent doorgevoerd. Pas later – op basis van het positieve effect dat men constateerde – is dit verbeterd.
Geïnstalleerde techniek Koper/zilver-ionisatie
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 23 mei 2006
Er zijn twee koper/zilver-ionisatie apparaten geïnstalleerd. Een op de koudwatertoevoer van de laagbouw en één op die van de hoogbouw. Gestart is met een stroom van 90 mA (maximaal 100 mA) bij een meetbaar potentiaal verschil van 3,5 tot 4 V. De installatie maakt gebruik van ronde staafvormige elektroden die bestaan uit een koper/zilver-legering. Het niet goed functioneren van de installatie en/of het vervangingsmoment van de elektroden wordt middels een akoestisch en visueel signaal kenbaar gemaakt aan de gebruiker. Leverancier had het plan om gedurende de eerste maand de apparatuur op 100 % van het beschikbare vermogen te belasten. Daarna zou op basis van de gemeten koper- en zilverconcentraties de ionisatiesnelheid eventueel worden bijgesteld. Verder is – gezien de ernstige besmetting bij de start van de pilot – besloten de ionisatiecapaciteit te verhogen door na verloop van tijd (september 2004) de elektroden te vervangen door elektroden met een grotere lengte (30 % langer). Het onderhoud van de apparatuur bestond uit maandelijkse inspectie van de elektroden door de gebruiker waarbij de elektroden zijn gecontroleerd op vervuiling en brugvorming. Zo nodig zijn daarbij de elektroden schoongewreven.
Legionellahistorie Er is gedurende een periode van 4 jaar tweejaarlijks bemonsterd op 8 meetpunten. Daarbij is regelmatig Legionella aangetroffen tot concentraties van maximaal 100.000 kve/l. Opvallend daarbij was dat vaak op alle meetpunten Legionella kon worden aangetroffen.
Overige bijzonderheden pilottest (uit logboek) 30-6-2004 8-7-2004 1-9-2004
5-10-2004
1-03-2005
5.4
Nulmeting uitgevoerd. De installatie is bij opstart ingesteld op 100 % van het beschikbare vermogen. Deze instelling is tijdens de proef niet meer gewijzigd. Bij intensieve inspectie van de installatie begin september heeft de leverancier vastgesteld dat de installatie slechts 50 % van de tijd in bedrijf is (30 minuten aan, 30 minuten uit). Dit is bijgesteld tot de maximale tijd in bedrijf van 55 minuten per uur. Vervolgens zijn door de leverancier tevens de elektroden vervangen door nieuwe langere elektroden (+ 30 %). N.a.v. van analyseresultaten is er contact geweest tussen Kiwa en de leverancier. Het betreft de lage koper- en zilvergehaltes in de installatie. Volgens de leverancier zijn de dimensies van de gekozen apparaten aan de kleine kant zodat er geen overcapaciteit meer is. In overleg is besloten meetpunt 5 te vervangen door een meetpunt vlak achter de koper/zilverionisatie. Op die manier moet een beter beeld ontstaan van de zilvergehaltes direct achter de apparatuur. Elektroden zijn wederom vervangen (door elektroden van hetzelfde type). Verder geen instellingen gewijzigd.
Pilot 3: zorginstelling met koper/zilver-ionisatie
Kerngegevens locatie Relatief complex collectief leidingsysteem 1 bouwdeel met drie verdiepingen bestaande uit zorgcentrum en 24 appartementen. Aantal tappunten 500. Waterverbruik ongeveer 85 m3/week; door diverse spoelacties opgelopen tot 135 m3/week Aantal meetpunten in de pilot bedraagt 10. Hiervan liggen 9 meetpunten verspreid door het gebouw, 1 meetpunt bevindt zich in de hydrofoorruimte direct achter de koper/zilverionisatie.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 24 mei 2006
Volgens opgave van de gebouweigenaar worden alle meetpunten tenminste eens per week gebruikt. Met uitzondering van één meetpunt. Dit meetpunt (wastafel) wordt wel dagelijks gespoeld gedurende 5 minuten.
Detailgegevens locatie Er is één centraal leveringspunt. De warmwaterbereiding is centraal en bestaat uit 2 boilers die zijn gekoppeld aan zonnecollectoren op het dak van het gebouw. Elke boiler heeft een naverwarmer. Warmwatercirculatiesysteem aanwezig. De temperatuur van het circulerende warm water is ruim boven de 60 °C. Als leidingmateriaal is koper toegepast.
Risicoanalyse en beheersplan In juni 2001 is voor de eerste fase van de nieuwbouw een risicoanalyse uitgevoerd door een extern bureau. Voor de nieuwbouw tweede fase 2 (begin 2002) is zelfstandig een risicoanalyse uitgevoerd. In de nieuwe installatie zijn geen corrigerende maatregelen uitgevoerd, wel zijn er voor een aantal tappunten beheersmaatregelen opgesteld. De uitvoering van de beheersmaatregelen wordt geregistreerd in een logboek. Bij de start van de pilot is men gestopt met het uitvoeren van de spoelmaatregelen uit het beheersplan.
Geïnstalleerde techniek Cu/Ag-ionisatie De apparatuur bestaat in hoofdzaak uit een besturingsunit, twee flowmeters en twee parallel opgestelde ionisatiekamers met separate koper- en zilverelektroden. De apparatuur is direct na de watermeter ingebouwd. Het toevoegen van koper en zilver aan het water gebeurt proportioneel op basis van de gemeten waterhoeveelheid. De besturing stuurt de elektroden aan met een elektrische stroom van maximaal 500 mA (24 V). De unit kan op afstand door de leverancier worden uitgelezen en aangestuurd. De elektroden worden gereinigd door ze schoon te schuren met schuurpapier en een staalborstel.
Legionellahistorie Sinds juni 2002 is bij een aantal bemonsteringen Legionella aangetroffen in koudwatermonsters. Een overzicht van de belangrijkste monternemingen: 19 juni 2002; 4 van de 4 koudwatermonsters positief, max. conc. is 600 kve/l. 3 juli 2002; 6 van de 8 koudwatermonsters positief, max. conc. is 9.000 kve/l. 18 juli 2002; 6 van de 8 koudwatermonsters positief, max. conc. is 12.000 kve/l. 23 april 2003: 4 van de 6 koudwatermonsters positief, max. conc. is 250.000 kve/l. 28 mei 2003: 2 van de 4 koudwatermonsters positief, max. conc. is 300 kve/l. Tot twee keer toe is na overschrijdingen de leidingwaterinstallatie door een externe firma gereinigd.
Overige bijzonderheden pilottest (uit logboek) 4-6-2004 10-6-2004 6-7-2004 15-9-2004 11-11-2004 16-12-2004 2-2-2005 16-2-2005 10-3-2005 23-3-2005 10-5-2005
Uitvoeren nulmeting Aansluiten installatie Afregelen installatie; Cu-elektrode op 500 mA; Ag-elektrode op 100 mA) Reinigen elektroden Reinigen elektroden Ag-elektrode bijgeregeld van 100 mA naar 80 mA Reinigen elektroden Automatisch spoelen van kranen op meetpunten 3 en 4 ingesteld (dagelijks 5 minuten). Drie kranen schoongemaakt met chloor (meetpunten 3,4 en 8) Automatisch spoelen van kraan op meetpunt 8 ingesteld (dagelijks 5 minuten). Reinigen elektroden
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 25 mei 2006
5.5
Pilot 4: gebouw met celfunctie met koper/zilver-ionisatie
Kerngegevens locatie Complex collectief leidingwatersysteem uit 1995. Binnen het gebouw worden meer dan 20 verschillende bouwdelen onderscheiden. Aantal tappunten > 1.600 Waterverbruik is gemiddeld 70 – 75 m3/dag, maximaal 100 m3/dag. Jaarverbruik ligt rond 30.000 m3. Het aantal meetpunten in de pilot is 14. Alle meetpunten bevinden zich verspreid door het gebouw. De meeste meetpunten betreffende douches met mengwater. Er is geen meetpunt ter hoogte van de watermeter en/of geïnstalleerde apparatuur. De gebruiksfrequentie van de meetpunten is niet bekend, maar van een aantal meetpunten is wel bekend dat het gebruik zeer onregelmatig is.
Detailgegevens locatie Er is één centraal leveringspunt voor drinkwater. De distributie van koud leidingwater verloopt via leidingen onder verlaagde plafonds en in schachten. In een aantal gevallen lopen de koudwaterleidingen direct naast CV-leidingen. De koudwaterleidingen zijn slechts gedeeltelijk geïsoleerd. Opwarming van koud water is een bekend probleem. De warmwatervoorziening is centraal geregeld en bestaat uit indirect gestookte boilers met een oplaadsysteem. Distributie van het water door het gebouw heeft plaats via een circulatiesysteem. Uitgaande temperatuur is 70 °C; beoogde retourtemperatuur is 60 °C maar deze temperatuur wordt niet altijd gehaald (oorzaak: hoog verbruik). De uittapleidingen van bestaande mengwatersystemen zijn korter dan 5 meter. Aërosolvormende tappunten betreft vrijwel uitsluitend douches. Als leidingmateriaal is koper toegepast.
Risicoanalyse en beheersplan Door een externe firma is in 2002/2003 een risicoanalyse uitgevoerd en een beheersplan opgesteld. Naar aanleiding van de risicoanalyse zijn corrigerende maatregelen uitgevoerd zoals het inkorten van mengwaterleidingen, het verwijderen van hotspots en het verwijderen van dode leidingstukken.Na het saneren van de leidingwaterinstallatie is in augustus 2003 een chloordosering geïnstalleerd. Ten behoeve van deze pilot is in augustus 2004 de chloordosering stopgezet.
Geïnstalleerde techniek Koper/zilver-ionisatie In de hoofdvoedingsleiding – direct na de watermeter – is één ionisatieapparaat geplaatst met een capaciteit van maximaal 100 m3/dag. Het systeem bevat elektroden van een koper/zilverlegering. Door middel van een flowmeter wordt de afgifte van koper en zilver proportioneel gestuurd. Spanning en stroom zijn afleesbaar van het display. Toename van de spanning wijst op verkalking van de elektroden. De besturing geeft alarm bij overschrijding van een vooraf ingesteld voltage (100 Volt). Het systeem bevat verder een storingsmelder. Op deze locatie heeft de leverancier regelmatig problemen gehad door vervuiling van de elektroden. De reinigingen hebben iedere 6 tot 8 weken plaatsgevonden. In de eerste periode lag deze frequentie zelfs hoger omdat een reiniging met zuur niet voldoende bleek. Een alkalische reiniging bleek wel het gewenste effect te hebben. Volgens de leverancier zijn de problemen veroorzaakt door vervuiling afkomstig uit het drinkwaternet. Het voornemen van de leverancier is om een zakkenfilter te plaatsen voor de installatie (niet uitgevoerd binnen de onderzoeksperiode).
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 26 mei 2006
Legionellahistorie Sinds 2000 zijn maandelijks metingen uitgevoerd. Hierbij is regelmatig Legionella aangetroffen op een groot aantal verschillende locaties in het gebouw. Na de start met de dosering van natriumhypochloriet is het aantal positieve metingen aanzienlijk afgenomen. Stopzetting van de chloordosering leidt binnen een kort tijdsbestek (1 week) tot een hoog aantal positieve meetpunten.
Overige bijzonderheden pilottest (uit logboek) 30-8-2004 6-9-2004 7-9-2004 18-10-2004
26-7-2005 24-8-2005 14-9-2005
5.6
Chloordosering uitgeschakeld. Nulmeting Start koper/zilver-ionisatie Op de meetpunten 13 en 14 zijn automatische douchekoppen geplaatst met als doel dagelijks gebruik van deze tappunten te simuleren. Voorheen gebeurde dit handmatig. Het gebruik van deze douches is zeer onregelmatig. Verhoging dosering met 50 % ten opzichte van het startniveau Verhoging dosering met 100 % ten opzichte van het startniveau Laatste bemonstering, einde pilot.
Pilot 5: sportverenigingsgebouw met anodische oxidatie
Kerngegevens locatie Klein collectief leidingwatersysteem 14 Kleedkamers met aparte doucheruimtes met telkens 8 douches, 2 separate kleedkamers voor scheidsrechters Aantal tappunten bedraagt 125 Waterverbruik is zeer variabel. Verbruikspiek in het weekend. Verder is er sprake van een zomerstop van 6 weken en een winterstop van minimaal 4 weken. Aantal meetpunten in de pilot bedraagt 3. Twee meetpunten in de – ten opzichte van het leveringspunt en warmwaterinstallatie – verst weggelegen kleedkamers en één meetpunt in een scheidsrechterkleedkamer gesitueerd vlak bij het leveringspunt.
Detailgegevens locatie De warmwaterinstallatie betreft een warmtewisselaar met voorraadvorming. Er is sprake van een warmwatercirculatiesysteem met 58 °C op de retour. In elke kleedkamer is er een mengwatertoestel geïnstalleerd. Over het algemeen zijn de afstanden van de mengwaterleidingen korter dan 5 meter. Als leidingmateriaal is koper toegepast.
Risicoanalyse en beheersplan In 2001 is er voor de eerste maal een risicoanalyse uitgevoerd en een beheersplan opgesteld. In 2004 is de risicoanalyse herhaald en is het beheersplan aangepast. Beheersmaatregelen in de kleedkamers richtten zich op toepassing van wekelijkse thermisch desinfectie. Deze beheersmaatregel is stopgezet bij aanvang van de pilot. Voor periodes waarin het verbruik op de douchepunten lager ligt, is wel blijvend gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot automatische spoeling (niet thermisch) van de tappunten. Na geen gebruik gedurende 48 uur wordt het tappunt gedurende 3 minuten gespoeld met mengwater.
Geïnstalleerde techniek Anodische oxidatie Het betreft een techniek waarbij zonder dosering van (keuken)zout of andere chemicaliën, in situ desinfectantia worden geproduceerd. De hoeveelheid chloride die ‘van nature’ in het water aanwezig is, bedraagt slechts 17 mg/l.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 27 mei 2006
De anodische oxidatie is geïnstalleerd in de technisch ruimte direct achter de watermeter in de hoofdleiding (geen by-pass, al het water wordt behandeld). Het apparaat staat continu aan en heeft een capaciteit van 5 m3/uur. Maximale spanning over de elektroden is 12 Volt, maximale stroomsterkte is 2 Ampère, maximaal opgenomen vermogen bij piekverbruik is 40 Watt. Beveiliging van het apparaat bestaat enerzijds uit een flowbeperking in de proportionele sturing en anderzijds een vrij-chloormeting direct achter het apparaat die een alarm geeft als de concentratie vrij chloor te hoog oploopt. Voor de leverancier was de pilot ook een proefproject waarbij er aan productontwikkeling is gedaan. Zo is tijdens de pilot eenmalig de besturingswijze van het systeem gewijzigd en is eenmalig de coating van de elektroden vervangen. Door die laatste wijziging kon de productiecapaciteit van de unit worden verhoogd tot maximaal 0,6 mg/l vrij chloor bij 5 m3/uur. In eerste instantie was er sprake van een aan/uit-schakeling van het systeem op basis van geconstateerde flow door de leiding. In juli 2004 is deze besturing vervangen door een proportionele sturing van de stroom door de elektrolysecel op basis van de waterflow door de unit. Onderhoud en beheer. Het bleek tijdens de pilot niet noodzakelijk om de elektroden te reinigen. De vrij-chloormeting direct achter de unit vereist regelmatig kalibratie. In de eerste maanden van de pilot moest het systeem regelmatig worden gereinigd omdat de ontluchting verstopt raakte door de aanvoer van veel biologisch materiaal met het binnenkomende water (zie logboek).
Legionellahistorie In 2002, 2003 en 2004 is op de tappunten diverse malen Legionella aangetroffen (tussen mei 2002 en november 2003 totaal 15 monsternemingen waarbij in 11 gevallen een positief monster is aangetroffen) . Het betreft voornamelijk tappunten in de doucheruimtes achter in het gebouw. Maximale aangetroffen concentratie is 37.500 kve/l in augustus 2002. Na geconstateerde besmettingen is de installatie diverse malen chemisch gedesinfecteerd door een externe firma (totaal tussen juni 2002 en november 2003 6 maal). Vóór de start van de pilot zijn de koud- en warmwater aanvoerleidingen ter hoogte van de mengventielen in de kleedkamers geïsoleerd.
Overige bijzonderheden pilottest (uit logboek) 3-5-2004 4-5-2004 6/7/8-2004
juli 2004 2-8-2005
Uitvoeren nulmeting Start installatie In deze periode was er sprake van regelmatige vervuiling van de unit door de aanvoer van biologisch materiaal met het binnenkomende water. Bij inspectie bleek de aanvoerleiding van het waterleidingbedrijf zeer veel biologisch materiaal (biofilm, slijmproppen) te bevatten. Het waterleidingbedrijf heeft in augustus 2004 de leiding gespuid. In september is een nieuwe start gemaakt met de installatie. Omzetting van de processturing van aan/uit op basis van flow naar proportioneel flowgestuurd. Begin augustus 2005 is in kleedkamer 8 (meetpunt 2 ; op dat moment nog het enige punt waar Legionella werd aangetroffen) bij werkzaamheden een dood leidingstuk aangetroffen en verwijderd. De werkzaamheden hadden tot doel om een leidingdeel achter een CV-radiator te verwijderen (hot spot).
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 28 mei 2006
5.7
Pilot 6: gebouw met celfunctie met anodische oxidatie
Kerngegevens locatie Complex collectief leidingwatersysteem uit eind 19e eeuw dat in 1998 is gerenoveerd. Binnen het gebouw zijn meerdere bouwdelen te onderscheiden. Aantal tappunten > 1.600 Waterverbruik is niet bekend. De pilot richt zich uitsluitend op het warmwatersysteem. Alle meetpunten bevinden zich dan ook in het warmwatersysteem. Het aantal meetpunten in de pilot is 14. Eén meetpunt bevindt zich direct achter de anodische oxidatie in de ruimte van de stadsverwarming. De overige meetpunten bevinden zich verspreid door het gebouw. De gebruiksfrequentie van de meetpunten is niet bekend.
Detailgegevens locatie De warmwatervoorziening is centraal geregeld. Warmte van de stadsverwarming wordt gebruikt om via warmtewisselaars het koude water op te warmen. Distributie van het warme water door het gebouw heeft plaats via een circulatiesysteem. De retourtemperatuur van het warme water varieert tussen 45 en 65 °C. In een aantal doucheruimtes zijn mengwatersystemen aanwezig. De lengte van de uittapleidingen van deze mengwatersystemen is niet bekend. Aërosolvormende tappunten betreft vrijwel uitsluitend douches. Als leidingmateriaal is koper toegepast.
Risicoanalyse en beheersplan Er is een risicoanalyse uitgevoerd en een beheersplan opgesteld door een extern bureau. Belangrijkste beheersmaatregel is de wekelijkse thermische desinfectie van de mengwatersystemen in de gezamenlijke doucheruimtes. Deze beheersmaatregel is stopgezet bij de start van de pilot. In november 2000 is er centraal een chloordosering geïnstalleerd in de centrale koudwatertoevoer. Deze dosering is ten behoeve van de pilot niet stopgezet, maar de situatie is aangepast waarbij de afsplitsing voor koud water naar de warmwaterbereiding al voor de chloordosering is gerealiseerd.
Geïnstalleerde techniek Anodische oxidatie In een bypass van de koudwatertoevoer van de warmwatervoorziening is een elektrolysecel geplaatst. Met een kleine circulatiepomp wordt een kleine (bewaakte) hoeveelheid water uit het net getrokken (20 – 40 liter/uur). In deze waterstroom worden het elektrisch geleidingsvermogen en de temperatuur gemeten. Het elektrisch geleidingsvermogen wordt zonodig verhoogd door met een doseerpompje een kleine hoeveelheid opgelost keukenzout aan het water toe te voegen. Vervolgens stroomt het water door de elektrolysecel en worden actief chloor en eventuele andere oxidatieve componenten geproduceerd. De waterstroom wordt vervolgens weer toegevoegd aan de hoofdstroom. Na een mengzone in de hoofdstroom - direct achter de aansluiting van de bypass met elektrolysecel - en in de retour van de warmwatercirulatie bevinden zich meetcellen voor vrij chloor. De chloormeting in de hoofdstroom direct achter de elektrolysecel stuurt de stroomsterkte door de cel. De installatie wordt via een temperatuurmeting bewaakt tegen te hoog oplopende voorlooptemperaturen (> 70 °C). De elektrolysecel heeft een oppervlak van 160 cm2 uitgevoerd als strekmetaal met een Ru-Ir coating. Door de cel gaat een stroom van maximaal 5 ampère. De opgewekte hoeveelheid chloor en andere oxidatiemiddelen is recht evenredig met de stroomsterkte. Er wordt gestuurd op een chloorconcentratie (in de hoofdstroom direct achter de elektrolysecel) van 0,25 tot 0,35 mg/l. De volgende parameters worden continu vastgelegd: spanning; stroomsterkte; temperatuur;
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 29 mei 2006
elektrisch geleidingsvermogen; chloorwaarde aanvoer (MV1); chloorwaarde retour (MV2) en de doorstroming van de cel. Alle waarden worden opgeslagen in de unit en zijn op afstand uitleesbaar. De installatie wordt door de leverancier gecontroleerd en bijgestuurd via een inbelfunctie.
Legionellahistorie Overige bijzonderheden pilottest (uit logboek) 15-6-2004 10-1-2005 11-1-2005 18-2-2005 24-3-2005
5.8
de unit is geplaatst maar nog niet in bedrijf gesteld. nulmeting uitgevoerd anodische oxidatie in bedrijf gesteld kortsluiting in de cel geconstateerd en verholpen lekkage zoutdosering geconstateerd en verholpen
Pilot 7: universiteitsgebouw met elektrodiafragmalyse
Kerngegevens locatie Complex collectief leidingwatersysteem Bouwjaar: 1970 Aantal bouwdelen 6, etages 13 Aantal tappunten 2500 Waterverbruik per jaar 20.000-30.000 m3 Dagverbruik 40 tot 120 m3 Piekuurverbruik 5 tot max. 12m3 Aantal meetpunten in de pilot: 14, waarvan 12 meetpunten verspreid liggen door het gebouw. Andere twee meetpunten betreffen inkomende water en water bij de verdeler direct achter de elektrodiafragmalyse. Voor één van de 14 meetpunten (meetpunt 3) geeft de eigenaar aan dat dit tappunt met een frequentie van minder dan eens per week wordt gebruikt. Overigens bevinden zich in het gebouw – volgens opgave van de eigenaar - meer dan 100 tappunten die met een frequentie van minder dan eens per week worden gebruikt.
Detailgegevens locatie Warmwaterbereiding zowel centraal als decentraal. Wisselend gebruik, zeker gedurende de zomermaanden. Maanden juli en augustus ligt de installatie vrijwel stil en worden er geen spoelacties uitgevoerd. Warmwatercirculatiesysteem is gedeeltelijk aanwezig Zowel koud- als warmwatersysteem zijn zeer complex als gevolg van veel uitbreidingen met extra vleugels aan het gebouw. Type tappunten met aërosolvorming is zeer divers met o.a. veel douchegroepen, oog- en nooddouches, maar ook tandartsstoelen, waarvan er minimaal 10 niet in gebruik zijn. Sommige delen van het leidingwerk zijn meer dan 30 jaar oud en zijn vervuild (biofilm). Reinigingen en/of desinfectiemaatregelen zijn niet eerder uitgevoerd. Als leidingmateriaal is koper toegepast.
Risicoanalyse en beheersplan Een volledige risico-inventarisatie is uitgevoerd voor het gebouw. Na de risicoanalyse zijn slechts enkele hotspots, dode leidingstukken en mengwatersystemen gesaneerd. Het systeem bevat nog veel kritische punten beginnend bij de hydrofoors. Er is geen beheersplan opgesteld maar er worden wel een beperkt aantal spoelmaatregelen uitgevoerd. De maatregelen worden niet opgetekend in een logboek. Uitgangspunt en wens van de gebouwbeheerder was dat het effect van elektrodiafragmalyse op deze locatie wordt onderzocht zonder dat alle noodzakelijke installatie-aanpassingen (op basis van de risicoanalyse) zijn doorgevoerd. De interpretatie van de resultaten van deze pilot
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 30 mei 2006
moet dus worden gerelateerd aan de vraag of het mogelijk is om met behulp van elektrodiafragmalyse een leidingwatersysteem te ontsmetten dat niet volledig is gesaneerd? Omdat de installatie valt binnen een laagrisicocategorie is er geen direct wettelijk noodzaak voor het uitvoeren van een risicoanalyse en het opstellen van een beheersplan.
Geïnstalleerde techniek Elektrodiafragmalyse • positionering achter centrale leveringspunt • capaciteit 12 – 15 m3/uur, maximaal 200 m3/dag • anoliet-productie 60 – 80 liter/uur • dosering anoliet aan drinkwater proportioneel (watermeter met pulsteller) • max. 1 ppm vrije oxidanten in het te behandelen drinkwater • Het drinkwater wordt na injectie continu gecontroleerd op het gehalte aan totale oxidanten door middel van een redoxmeter. Bij eventuele overdosering (> 850 mV) wordt de dosering direct gestopt en stuurt de redoxmeter een alarmsignaal naar het gebouwbeheersysteem. • Bovendien voorziet het systeem in een signalering voor onderdoseren.
Legionellahistorie Frequente besmettingen overal in het gebouw. Opvallend daarbij is het bouwdeel met de afdeling tandheelkunde: veel tappunten met zeer weinig doorspoeling en hoge legionellaconcentraties. Er zijn hier waarden tot 45.000 kve/l gemeten.
Overige bijzonderheden pilottest (uit logboek) 20-4-2004 29-4-2004 2-9-2004
< 15-11-2004 > 15-11-2004 19-11-2004 20-5-2005 hele periode
5.9
Uitvoeren nulmeting Ingebruikname eerste apparaat Nieuw apparaat geplaatst. De Nederlandse vertegenwoordiger is in september 2004 veranderd van buitenlandse leverancier. Dit in verband met een patentkwestie. Het apparaat is weliswaar vervangen maar de technologie is hetzelfde gebleven. opstartproblemen nieuwe apparaat, deels buiten bedrijf apparatuur in bedrijf zonder noemenswaardige problemen eerste registratie data in logboek: redox 777 mV; stand watermeter: 14.476 m3 laatste registratie: redox 578 mV; stand watermeter: 22.978 m3 de gemeten redoxwaarden van het drinkwater na het doseerpunt liggen tussen 500 en 800 mV.
Pilot 8: zorginstelling met anodische oxidatie
Kerngegevens locatie Complex collectief leidingwatersysteem Aantal gebouwen op de locatie bedraagt 22 bestaande 18 wooneenheden en 4 gebouwen met centrale voorzieningen Aantal tappunten 750 (schatting) Waterverbruik per jaar 20.000 m3 (schatting) Dagverbruik rond 40 m3 (schatting ) Piekuurverbruik max. 12 m3 Aantal meetpunten in de pilot: 7, waarvan 6 meetpunten verspreid liggen over het terrein. Eén meetpunt is direct gesitueerd achter de anodische oxidatie en slechts gebruikt voor eenmalige meting van trihalomethanen. Voor alle meetpunten in de gebouwen (6) geeft de eigenaar aan dat deze tappunten dagelijks worden gebruikt.
Detailgegevens locatie
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 31 mei 2006
Er is sprake van een leveringspunt. Direct achter het leveringspunt bevinden zich twee buffertanks en vervolgens een hydrofoorinstallatie. De koudwaterlevering aan de afzonderlijke gebouwen loopt via een ringleiding op het terrein die vanuit de hydrofoor wordt gevoed. In de verschillende deelringen van de circulatie bevinden zich regelafsluiters. Warmwaterbereiding is decentraal per gebouw (eigen ketel) Per gebouw is er sprake van een warmwatercirculatiesysteem In het bewegingscentrum is er voor de sportdouches een mengwatersysteem in gebruik dat dagelijks wordt gespoeld (niet thermisch gedesinfecteerd) Type tappunten met aërosolvorming betreft voornamelijk douches (sportdouches, douches in het zwembad, douches in de woongebouwen). Als leidingmateriaal is koper toegepast.
Risicoanalyse en beheersplan Door de leverancier is destijds (in 2000) voorafgaand aan de installatie van de anodische oxidatie een uitgebreide risicoanalyse uitgevoerd. Op basis van deze risicoanalyse zijn er binnen een jaar alle noodzakelijke aanpassingen gedaan, waaronder het verwijderen van dode leidingstukken en het saneren van weinig gebruikte tappunten. In die periode is ook de ringleiding aangelegd waarop alle gebouwen zijn aangesloten. De leverancier houdt jaarlijks toezicht op de uitvoering van de beheersmaatregelen.
Geïnstalleerde techniek Anodische oxidatie De geïnstalleerde apparatuur bestaat uit een ultrasoonbehandeling gevolgd door een anodische oxidatie. De installatie heeft een capaciteit van 12 m3/uur en is geplaatst direct achter de hydrofoor in de koudwatercirculatie. Voor de anodische oxidatie wordt natriumchloride gedoseerd tot een concentratie van ongeveer 0,1 mg/l water. Hiervoor is een stock-oplossing van 2 g/l natriumchloride aanwezig die proportioneel wordt gedoseerd. Dagelijkse controle door de eigenaar op aanwezige hoeveelheid keukenzoutoplossing, werking apparatuur en ampèreniveau (maatgevend voor noodzaak onderhoud aan de elektroden). Alarmering door akoestisch en optisch signaal bij verkalking elektroden, stilstand van water, kortsluiting en defect aan de elektronica. De apparatuur is in gebruik genomen op 6 december 2000 en sinds die tijd vrijwel onafgebroken in bedrijf. Jaarlijks wordt ongeveer 18 kg zout aan het leidingwater toegevoegd. Bij het genoemde jaarlijkse waterverbruik betekent dat een toename van het chloridegehalte met 0,9 mg/l.
Legionellahistorie Volgens zowel leverancier als gebouweigenaar is er in de periode voor december 2000 veelvuldig Legionella aangetroffen in de leidingwaterinstallatie. Het aantal analyserapporten dat door de leverancier/gebouweigenaar is overlegd, is beperkt gebleven. Tijdens een analyse in april 2001 is op een tweetal posities Legionella aangetroffen: 130.000 kve/l en 40 kve/l (locaties op terrein onbekend; bepaling op GVPC-agar). Bij een andere bemonstering is op alle vijf monsterpunten Legionella aangetroffen in concentraties variërend van 700 tot 2.500 kve/l (GVPC-agar). In alle gevallen gaat het om Legionella non-pneumophila.
Overige bijzonderheden pilottest (uit logboek) 01-04-2001 09-07-2004 03-08-2004 12-08-2004
start van de anodische oxidatie op locatie start van de pilot (geen nulmeting) Anodische oxidatie uitgeschakeld in verband met noodzakelijke reparatie. Installatie weer ingeschakeld. geen wijzigingen in de instellingen tijdens pilot.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 32 mei 2006
5.10
Pilot 9: gebouw met celfunctie met ultrafiltratie als poortwachter
Kerngegevens locatie Complex collectief leidingwatersysteem uit eind 19e eeuw dat in 1998 is gerenoveerd. Binnen het gebouw zijn meerdere bouwdelen te onderscheiden. Deze pilot richt zich slechts op de koudwatervoorziening in één van de bouwdelen (pilot 6 is uitgevoerd in hetzelfde gebouw en richt zich op het warmwatersysteem in de andere bouwdelen). Aantal tappunten > 100 en < 200 Waterverbruik in het bouwdeel is niet bekend. De pilot richt zich uitsluitend op het koudwatersysteem in een bouwdeel. Alle meetpunten bevinden zich dan ook in het koudwatersysteem van dit bouwdeel. Het aantal meetpunten in de pilot is 6. Eén meetpunt bevindt zich direct achter de ultrafiltratie. De overige meetpunten bevinden zich verspreid door het bouwdeel. De meeste meetpunten betreffende wastafels of keukenkranen. De gebruiksfrequentie van de meetpunten is niet bekend.
Detailgegevens locatie De warmwatervoorziening is centraal geregeld. Dit geldt ook voor het hier beschouwde bouwdeel. Gezien de aard van de pilot is een beschrijving van de warmwatervoorziening minder van belang. Het bouwdeel heeft zijn eigen leveringspunt voor drinkwater. Als leidingmateriaal in de koudwaterinstallatie is koper toegepast.
Risicoanalyse en beheersplan Door de leverancier is in 2001 een uitgebreide risicoanalyse uitgevoerd voor het koud- en warmwatersysteem in het betreffende bouwdeel. Deze risicoanalyse is uitgevoerd in een periode dat het bouwdeel niet werd gebruikt. Hierdoor bleek het lastig om inzicht te krijgen in de gebruiksfrequentie van de tappunten. Op basis van de risicoanalyse is door de leverancier ook een beheersplan opgesteld.
Geïnstalleerde techniek Ultrafiltratie In de toevoerleiding van koud water voor het bouwdeel is door de leverancier een ultrafiltratie geïnstalleerd. De ultrafiltratie heeft de functie van poortwachter. De installatie is aangebracht waarna de nageschakelde installatie door de leverancier is gereinigd en gedesinfecteerd. Tijdens deze reiniging/desinfectie is de drinkwaterinstallatie tijdelijk buiten gebruik gesteld. De installatie is vervolgens schoongespoeld met drinkwater dat de ultrafiltratie is gepasseerd. Daarna is er sprake van hygiënisch beheer. Door een onderhoudsmonteur wordt de integriteit van de membranen vier keer per jaar getest met behulp van een pressure-hold-test. De filters worden dan na elkaar chemisch gereinigd nadat ze zijn losgekoppeld van het drinkwatersysteem. De leidingwaterinstallatie is – bij aanvang van de proefperiode en halverwege de proefperiode - gereinigd en gedesinfecteerd met heet water waaraan citroenzuur is toegevoegd. Bij de eerste reiniging was de temperatuur 70 °C en bij de tweede reiniging 75 °C.
Legionellahistorie Op deze locatie zijn in het verleden verschillende malen bemonsteringen uitgevoerd waarbij een hoog percentage van de meetpunten positief bleek voor Legionella.
Overige bijzonderheden pilottest (uit logboek) 7-1-2005 10-1-2005 13-1-2005 14-1-2005 21-4-2005
Ultrafiltratie in bedrijf gesteld Nulmeting uitgevoerd Leidingnet in bouwdeel gereinigd en gedesinfecteerd Start proefperiode Op twee meetpunten is Legionella aangetroffen (50 en 150 kve/l)
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 33 mei 2006
23-6-2005 5-7-2005
- 11-2005
5.11
Op 4 van de 6 meetpunten wordt nu Legionella aangetroffen. Leverancier meldt dat in de leidingwaterinstallatie een aantal (10) dode leidingstukken zijn aangetroffen die volgens afspraak verwijderd hadden moeten worden. De leverancier had op de controle hiervan moeten toezien. De aanwezigheid van dode leidingstukken betekent dat de installatie niet goed is gereinigd en gedesinfecteerd en dat er van binnenuit herbesmetting heeft kunnen plaatsvinden. Dode leidingstukken en weinig gebruikte leidingdelen zijn verwijderd volgens protocol van de leverancier. De installatie in het bouwdeel is opnieuw gereinigd en gedesinfecteerd.
Pilot 10: schoolgebouw met ultrafiltratie op het gebruikspunt
Kerngegevens locatie Eenvoudig collectief mengwatersysteem Betreft twee doucheruimtes met in elke doucheruimte een centraal mengtoestel Totaal 14 douches en 2 wastafels Specifiek waterverbruik is niet bekend, maar douches worden gemiddeld eens per week gebruikt. Daarnaast is er sprake van lange periodes van stilstand tijdens schoolvakanties. Aantal meetpunten in de pilot is 8, waarvan 6 meetpunten zijn bemonsterd met filter en 2 meetpunten na verwijderen van het filter. Bij elke monsterneming is per doucheruimte op een vast meetpunt het filter verwijderd zodat het onbehandelde water is bemonsterd. Op deze manier kan de werking van het filter direct worden beoordeeld.
Detailgegevens locatie De voorziening staat op de planning om op korte termijn te worden gesloopt. De tijdelijke bescherming met filters op het gebruikspunt is voor de opdrachtgever om die reden een goed alternatief. De warmwaterbereiding is centraal geregeld met behulp van een warmtewisselaar op de stadsverwarming. Als leidingmateriaal is koper toegepast.
Risicoanalyse en beheersplan Door een extern bureau is in 2002 een risicoanalyse uitgevoerd voor het hele schoolgebouw. Verder is voor de mengwatersystemen een beheersmaatregel geformuleerd die bestaat uit wekelijkse thermische desinfectie. Bij de start van de pilot is deze maatregel stopgezet.
Geïnstalleerde techniek Ultrafiltratie (gebruikspuntconcept) Op de 14 douchepunten zijn douchekoppen aangebracht die voorzien zijn van een vervangbaar membraanfilter cartridge. De cartridge bevat capillaire microfiltratiemembranen met een gemiddelde poriediameter van 0,15 micron. De capaciteit van het filter bedraagt 3.000 liter. Dit komt overeen met ongeveer 100 douchebeurten. De initiële flow rate bedraagt circa 8 liter per minuut. Tijdens de 6 maanden durende looptijd van de pilot is het niet nodig geweest de cartridges te vervangen op grond van een teruglopende capaciteit.
Legionellahistorie Ondanks thermisch beheer vanaf 2002 zijn er regelmatig legionellabacteriën aangetroffen op de douchepunten. Op grond hiervan is in hetzelfde jaar de installatie chemisch gereinigd door een externe firma. Dit heeft ongeveer twee jaar effect gehad volgens de gebouwbeheerder totdat er opnieuw Legionella werd vastgesteld op de douchepunten.
Overige bijzonderheden pilottest (uit logboek)
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 34 mei 2006
19-7-2004 19-7-2004 20-9-2004
5.12
nulmeting Aanbrengen van de douchefilters (prototypes) Leverancier heeft druktesten uitgevoerd op de geplaatste filters. Hierbij is geconstateerd dat het filter op meetpunt 5 een lekkage bevat. Het filter is vervangen voor de volgende monsterneming.
Pilot 11: zorginstelling met ultrafiltratie als poortwachter
Kerngegevens locatie Complex collectief leidingwatersysteem Gebouw met laagbouw en hoogbouw t/m 9 verdiepingen. Aantal tappunten is ongeveer 750 Waterverbruik per jaar rond 12.000 m3 Piekverbruik max. 7,6 m3/uur Aantal meetpunten in de pilot is 8. Eén meetpunt bevindt zich ter hoogte van de watermeter in de hydrofoorruimte. De overige meetpunten bevinden zich verspreid over het hele gebouw. Volgens opgave van de gebouweigenaar worden alle meetpunten dagelijks gebruikt.
Detailgegevens locatie Er is één centraal leveringspunt. Voor de voorziening van de hoogbouw met leidingwater is er een hydrofoor geplaatst. De warmwatervoorziening heeft centraal plaats. Warmte van een WKC wordt via een warmtewisselaar gebruikt voor het opwarmen van drinkwater. Er zijn twee circulatiesystemen voor warm water; één met een lage druk voor de laagbouw en één met hoge druk voor de hoogbouw. Op één afdeling wordt via een boiler (decentraal) warm water bereid. De hoogbouw is in 2003 gerenoveerd. Als leidingmateriaal is in het hele gebouw koper toegepast.
Risicoanalyse en beheersplan Tijdens de renovatie van de hoogbouw (in 2003) is door de leverancier een uitgebreide risicoanalyse uitgevoerd en is er een beheersplan opgesteld.Tijdens de renovatie zijn installatieaanpassingen uitgevoerd gericht op preventie van groei van Legionella. De geïnstalleerde techniek is geïntegreerd in het beheersplan.
Geïnstalleerde techniek Ultrafiltratie als poortwachter Direct achter de watermeter is een filtratie-installatie geplaatst die al het binnenkomende water filtreert. De filtratie bestaat uit een voorfiltratie van 100 µm (2 gaasfilters parallel) en een ultrafiltratie(6 elementen parallel). De maximale capaciteit van de installatie is 12 m3/uur. Het systeem wordt eens per vier uur gespoeld via een forward flush met water gedurende 20 seconden. De installatie is in gebruik sinds november 2002. De installatie is voor de start van het poortwachtersysteem niet volledig chemisch gereinigd en/of gedesinfecteerd. Ook waren niet alle installatie-aanpassingen (conform de risicoanalyse) volledig uitgevoerd.
Legionellahistorie In 2003 is regelmatig bemonsterd op een groot aantal meetpunten (totaal 7 geregistreerde monsternemingen). Hierbij is tijdens 5 metingen op ongeveer 50 % van de meetpunten via de kweekmethode Legionella aangetroffen. Concentratieniveaus variëren tot maximaal 16.000 kve/l.
Overige bijzonderheden pilottest (uit logboek) 28-9-2004 15-5-2005
Start van de pilot met de eerste bemonstering van de meetpunten in de pilot. Door de leverancier is overwogen de pilot voortijdig te stoppen in
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 35 mei 2006
14-9-2005
5.13
verband met de onbevredigende resultaten. Dit is niet gebeurd omdat de gebouweigenaar bezig was om installatietechnische aanpassingen uit te voeren waardoor (alsnog) een (gewenste) uitgangssituatie bereikt kon worden. Einde pilot
Pilot 12: kantoorgebouw met pasteurisatie
Kerngegevens locatie Kantoorgebouw met (kleine) douchevoorziening. Pilot richt zich alleen op het mengwatersysteem van een douchevoorziening Aantal kleedkamers 2; aantal douches 6 Het aantal meetpunten in de pilot is 4. Twee van de meetpunten betreffen douches in de verschillende kleedkamers. De andere meetpunten bevinden zich in de toevoer van koud water voor de warmwaterinstallatie respectievelijk in de retour van de (mengwater)circulatieleiding bij de warmwatervoorziening.
Detailgegevens locatie Het toegepaste leidingmateriaal is koper. De warmwatervoorziening (inclusief pasteurisatie) is bij nieuwbouw in 2001 geplaatst.
Risicoanalyse en beheersplan Gebruik van douchevoorziening is zeer onregelmatig en uiterst minimaal. Er kan sprake zijn van geen verbruik over een periode van 4 – 5 dagen. Voor de start van de pilot zijn de mengwaterleidingen naar de douches (circulatieleidingen en uittapleidingen) wekelijks thermisch gedesinfecteerd volgens een geautomatiseerd systeem (ondanks het feit dat al pasteurisatie plaatsvond van het water). Hoewel in eerste opzet de thermische desinfectie zou worden stopgezet bij de start van de pilot is dat pas halverwege daadwerkelijk gebeurd (zie logboek). Aandachtspunten bij pasteurisatie: De kwaliteit van het pasteuriseren wordt bepaald door de juiste cv – aanvoertemperatuur. Het is van het grootste belang dat het te behandelen tapwater alleen aan de tappunten geleverd wordt, nadat de 70 °C gedurende 300 seconden daadwerkelijk is bereikt. Hier volstaat alleen een zodanige regeling dat bij niet in orde zijn van de primaire condities er geen warm tapwater geleverd wordt. Mocht dit leiden tot een ontoereikende beschikbare voorraad correct behandeld warm tapwater dan dient er een algemene foutmelding te volgen. Het is noodzakelijk een “Beheersconcept” op te stellen hoe er gehandeld dient te worden na een foutmelding.
Geïnstalleerde techniek Pasteurisatie. Zie bijgevoegd hydraulisch schema. Het douchewater wordt centraal in de technische ruimte door middel van een thermostatische mengkraan op 37 °C gemengd en indien er niet getapt wordt met behulp van een pomp in de circulatieleiding op 37 °C gehouden. De totale lengte van distributie – en circulatieleiding bedraagt ca. 25 meter. Het voor de douchepiek benodigde warm tapwater is opgeslagen in een 300 liter kopergevoerd voorraadvat (boiler) en wordt verwarmd door middel van roestvast stalen gesoldeerde warmtewisselaar. De noodzakelijke energie wordt geleverd door een 45 kW modulerende HR- ketel. Een 100 liter roestvast stalen reactievat zorgt voor de noodzakelijke verblijftijdsverlenging volgens het pasteurisatieprincipe.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 36 mei 2006
Regeling van het systeem 1. Kenmerken Circulatiepomp P2 is altijd in bedrijf Indien onder in voorraadvat tapwater < 65 °C dan is: ¾ CV- ketel in boilerbedrijf met 85 °C CV-water ¾ Wisselklep in boilerstand ¾ Oplaadpomp P1 in bedrijf ¾ Mengklepregeling actief Indien onder in voorraadvat tapwater > 65 °C dan is: ¾ CV - ketel in cv – bedrijf ¾ Wisselklep in cv – bedrijf ¾ Oplaadpomp P1 uitgeschakeld ¾ Mengklep, poort 2 dicht gestuurd 2. Situatie indien geen verbruik: De laadpomp P1 pompt het tapwater over de platenwisselaar. Zodra de gemeten temperatuur direct achter de wisselaar > 70 °C bereikt, wordt proportioneel de mengafsluiter geopend en er wordt zoveel tapwater over de wisselaar gestuurd dat de laadtemperatuur exact 70 °C blijft en er alleen water met de juiste temperatuur in het voorraadvat geladen wordt. Indien de noodzakelijke tapwater temperatuur door een storing of welke oorzaak dan ook niet bereikt kan worden, wordt er niet opgeladen. Circulatiepomp P2 wordt zodanig in toeren geregeld dat het tapwater met 37 °C terug uit de installatie komt. Dit afgekoelde tapwater koelt 70 °C tapwater tot 39 °C terug, waardoor de thermosstatische mengkraan in staat is warm (70 °C) water met koud (39 °C) water te mengen naar 40 °C distributie tapwater. Afhankelijk van de stand van de mengafsluiter wordt het tapwater geheel of gedeeltelijk over het voorraadvat of platenwisselaar gepompt. 3. Situatie bij verbruik: Al het tapwater dat verbruikt wordt stroomt via de inlaatcombinatie op de koudwateraansluiting de tapwaterinstallatie binnen. Dit binnenstromende koude water koelt het 70 °C water af naar ca. 25 °C, waardoor de thermostatische mengkraan in staat is warm (70 °C) water met koud (25 °C) water te mengen naar 40 °C distributietapwater. Afhankelijk van de stand van de mengafsluiter wordt het binnenstromende gedeeltelijk voorverwarmde tapwater geheel of gedeeltelijk over het voorraadvat of platenwisselaar gepompt. Tijdens de piek zal in het buffervat tijdelijk voorverwarmd tapwater worden opgeslagen voordat de installatie in staat is dit naar de gewenste 70 °C pasteurisatietemperatuur te brengen.
Legionellahistorie Er zijn geen referentiewaarden beschikbaar voor deze installatie.
Overige bijzonderheden pilottest (uit logboek) 15-4-2005 16-6-2005 1-10 -2005 18-1-2006
Start pilot. Eerste bemonstering. Wekelijkse thermische desinfectie mengwaterleidingen stopgezet. Einde pilot
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 37 mei 2006
Hydraulisch schema van de pilot installatie
RADA MELTRONIC
RADA MELTRONIC ALARM (OPTIE)
TT REMATIC MC
850
PULSE
TC301
TT6
TT TT
TT
TT TT
TT5 TT
TT
4
TT
Ø 3/4"
TT
TT1
TT3
TT
TT
* IGB100 80°C QUINTA 45
QUINTA 45
70°C
TT4
43kW
TT
40°C M3-DFGL/20
TT2
Ø 28mm
M6-MFL/8
2
3
TT
VXG 1" Siemens
* Opm. Spiraal niet aansluiten
P1
10 l/min 1,2m³/h dP=
KOUDWATER 1
TT1 t/m 6 = Extra meetpunten data loggen 1 t/m 4 = Afnamepunt watermonster
5.14
P2
Pilot 13: gebouw met celfunctie met anodische oxidatie
Kerngegevens locatie Complex collectief leidingwatersysteem Binnen het gebouw zijn meerdere bouwdelen te onderscheiden. Aantal tappunten > 1.600 Waterverbruik is onbekend Het aantal meetpunten in de pilot is 14. Aangezien de anodische oxidatie zich alleen richt op het warmwatersysteem, gaat het in alle gevallen om meetpunten waar warm water afzonderlijk kan worden bemonsterd. Eén meetpunt bevindt zich direct achter de anodische oxidatie bij de verdeler. Alle overige meetpunten bevinden zich verspreid door het gebouw. In de meeste gevallen gaat het daarbij om douchepunten met conventionele mengkranen waarbij alleen warm water kan worden bemonsterd. De gebruiksfrequentie van de meetpunten is niet bekend.
Detailgegevens locatie In het gebouw is er een centrale warmwatervoorziening die bestaat uit een boiler en warmtewisselaar. Verder is er sprake van een warmwatercirculatiesysteem met behulp waarvan alle bouwdelen van warm water worden voorzien. Het warm water wordt hoofdzakelijk gebruikt op douchepunten in het gebouw. In doucheruimtes op verschillende afdelingen bevinden zich centrale mengwatertoestellen. Buiten de doucheruimtes hebben de douches (gewone) mengkranen. Het toegepaste leidingmateriaal is koper.
Risicoanalyse en beheersplan In 2000 is door een extern bureau een risicoanalyse uitgevoerd en een beheersplan opgesteld. Een van de conclusies van de risicoanalyse was dat het beheer van de retourtemperatuur voor
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 38 mei 2006
warm water in de verschillende deellussen van het warmwatercirculatiesysteem in de praktijk erg lastig is. De gekozen insteek destijds was om over te gaan op alternatief beheer voor het warmwatersysteem. Eind 2000 is met dat doel een anodische oxidatie geplaatst in het warmwatercirculatiesysteem. Verder is tijdens de risicoanalyse vastgesteld dat het koude water in het gebouw wordt opgewarmd. Veel koudwaterleidingen liggen op warme, slecht geventileerde plaatsen boven verlaagde plafonds en in schachten. Op het koudwatersysteem is in augustus 2000 een chloordosering geïnstalleerd. Plaatsen van anodische oxidatie was volgens de leverancier niet mogelijk omdat het koudwatersysteem daarvoor circulerend moet zijn. In juli 2002 is het definitieve beheersplan opgeleverd.
Geïnstalleerde techniek Anodische oxidatie In een bypass van de koudwatertoevoer van de warmwatervoorziening is een elektrolysecel geplaatst. Met een kleine circulatiepomp wordt een kleine (bewaakte) hoeveelheid water uit het net getrokken (20 – 40 liter/uur). In deze waterstroom worden het elektrisch geleidingsvermogen en de temperatuur gemeten. Het elektrisch geleidingsvermogen wordt zonodig verhoogd door met een doseerpompje een kleine hoeveelheid opgelost keukenzout aan het water toe te voegen. Vervolgens stroomt het water door de elektrolysecel en worden actief chloor en eventuele andere oxidatieve componenten geproduceerd. De waterstroom wordt vervolgens weer toegevoegd aan de hoofdstroom. In de hoofdstroom - direct achter de aansluiting van de bypass met elektrolysecel - en in de retour van de warmwatercirulatie bevinden zich meetcellen voor vrij chloor. De chloormeting in de hoofdstroom direct achter de elektrolysecel stuurt de stroomsterkte door de cel. De installatie wordt via een temperatuurmeting bewaakt tegen te hoog oplopende voorlooptemperaturen (> 70 °C). De elektrolysecel heeft een oppervlak van 160 cm2 uitgevoerd als strekmetaal met een Ru-Ir coating. Door de cel gaat een stroom van maximaal 5 ampère. De opgewekte hoeveelheid chloor en andere oxidatiemiddelen is recht evenredig met de stroomsterkte. De volgende parameters worden continu vastgelegd: spanning; stroomsterkte; temperatuur; elektrisch geleidingsvermogen; chloorwaarde aanvoer (MV1); chloorwaarde retour (MV2) en de doorstroming van de cel. Alle waarden worden opgeslagen in de unit en zijn op afstand uitleesbaar. De installatie wordt door de leverancier gecontroleerd en bijgestuurd via een inbelfunctie. Voor de start van de pilot zijn de volgende acties uitgevoerd: - één week voor de nulmeting is de anodische oxidatie stopgezet; - tevens is de chloordosering op het koude water uitgezet; - de koudwatervoeding van de boiler is verplaatst tot voor het doseerpunt van chloor; - de nulmeting is uitgevoerd; - de anodische oxidatie op het warme water en de chloordosering op het koude water zijn weer in gebruik genomen; - om de opwarming van koud water in het gebouw tegen te gaan, is de uitgaande temperatuur van het warmwatersysteem verlaagd tot 50 °C (retour 40 tot 45 °C).
Legionellahistorie Op deze locatie zijn in het verleden verschillende malen bemonsteringen uitgevoerd waarbij een hoog percentage van de meetpunten positief bleek voor Legionella. Door de chloordosering en anodische oxidatie was men in staat de situatie beter onder controle te houden. Wel heeft men de ervaring dat bij tijdelijk stopzetten van de chloordosering de legionellabacteriën binnen een week terug zijn in hoge concentraties.
Overige bijzonderheden pilottest (uit logboek) eind 2000 31-1-205 7-2-2005
Installatie in bedrijf genomen. Installatie wordt tijdelijk buiten bedrijf gesteld. nulmeting, waarna de installatie weer in bedrijf is genomen.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 39 mei 2006
17-10-2005
20-10-2005
23-10-2005
29-10-2005
10-11-2005
11-11-2005 13-11-2005
5.15
N.a.v. de bemonstering op 4-10-2005 wordt melding gemaakt van een hoge concentratie op een tappunt. De gebouweigenaar is het tappunt extra gaan spoelen. Extra onderhoud uitgevoerd aan de anodische oxidatie waarbij de netvoeding en een magneetklep in de chloormeting zijn vervangen. Opmerking op servicerapport: geregeld zout bijvullen. Achteraf is geconstateerd dat omstreeks dit tijdstip het elektrisch geleidingsvermogen (normaal ingesteld op 1.200 – 1.500 µS/cm in de bypass) langzaam gaat dalen naar 800 µS/cm . De chloorwaarde achter de anodische oxidatie schommelt tussen 0,1 en 0,15 mg/l. Achteraf is geconstateerd dat erop deze dag storing is opgetreden in het warmwatersysteem waarbij de circulatie is weggevallen en de temperatuur zakt tot onder 50 °C. Daarna blijven gedurende enkele weken de maximale temperaturen onder de 55 °C. Via telemetrie wordt vastgesteld dat de chloorgehaltes relatief laag zijn. De spanning op de cel wordt verhoogd en er wordt onderhoud gepland voor 17 november. N.a.v. de bemonstering op 1-11-2005 wordt melding gemaakt van hoge legionellaconcentraties op alle meetpunten. Vastgesteld is dat er sprake was van een defect in de zoutdoseerpomp. Hierdoor werd er geen zout meer aan het water toegevoegd in de by-pass en is de chloorproductie verminderd. Deze storing werd via de telemetrie niet onderkend. Waarschijnlijk is de doseerpomp al defect geweest ruim voor de bemonstering van 1 november jl. De situatie is hersteld en de chloorwaarde is tijdelijk hoger afgesteld om de opgetreden besmetting te verwijderen. In de nacht komen de chloorwaarden uit op 0,4 tot 0,45 ppm. Tevens zijn alle douchepunten inclusief de meetpunten doorspoeld.
Pilot 14: gebouw met celfunctie met koper/zilver-ionisatie
Kerngegevens locatie Complex collectief leidingwatersysteem Binnen het gebouw zijn meerdere bouwdelen te onderscheiden. Daarnaast is er sprake van een deel nieuwbouw. Aantal tappunten > 1.600 Waterverbruik is gemiddeld 70 m3/dag met een piekverbruik van 13 m3/uur die wordt veroorzaakt door de wasmachines. Het geschatte jaarverbruik ligt rond 42.000 m3. Het aantal meetpunten in de pilot is 14. Er is één meetpunt in de hydrofoorruimte direct na de koper/zilver-ionisatie. Alle overige meetpunten bevinden zich verspreid door het gebouw. Deze meetpunten betreffen douches met mengwater. Volgens opgave van de gebouweigenaar worden alle meetpunten dagelijks gebruikt.
Detailgegevens locatie Er is één centraal leveringspunt voor drinkwater. De warmwatervoorziening is centraal geregeld. Er zijn twee centrale units voor de bereiding van warm water. Daarnaast heeft de nieuwbouw een aparte warmwatervoorziening. Het warme water wordt via een warmwatercirculatie door het gebouw gedistribueerd. Uitgaande en retourtemperatuur zijn niet bekend. De uittapleidingen van bestaande mengwatersystemen zijn korter dan 5 meter. Aërosolvormende tappunten betreft vrijwel uitsluitend douches in gezamenlijke
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 40 mei 2006
doucheruimtes. De douches worden van mengwater voorzien via een centraal mengwatertoestel. Als leidingmateriaal is koper toegepast.
Risicoanalyse en beheersplan Er is een risicoanalyse uitgevoerd en een beheersplan opgesteld. Belangrijkste beheersmaatregel is de wekelijkse thermische desinfectie van de mengwatersystemen in de gezamenlijke doucheruimtes. Deze beheersmaatregel is stopgezet bij de start van de pilot. In augustus 2002 is er centraal een chloordosering geïnstalleerd. Ten behoeve van deze pilot is in september 2004 de chloordosering stopgezet.
Geïnstalleerde techniek Koper/zilver-ionisatie In de hoofdvoedingsleiding – direct na de watermeter – is één ionisatieapparaat geplaatst met een capaciteit van maximaal 100 m3/dag. Het systeem bevat elektroden van een koper/zilver-legering. Door middel van een flowmeter wordt de afgifte van koper en zilver proportioneel gestuurd. Spanning en stroom zijn afleesbaar van het display. Toename van de spanning wijst op verkalking van de elektroden. De besturing geeft alarm bij overschrijding van een vooraf ingesteld voltage (100 Volt). Het systeem bevat verder een storingsmelder.
Legionellahistorie Er is regelmatig op 10 vaste meetpunten geanalyseerd op Legionella. Met grote regelmaat is daarbij Legionella aangetroffen in concentraties ver boven de geldende norm van 100 kve/l.
Overige bijzonderheden pilottest (uit logboek) 15-9-2004 23-11-2004 24-11-2004 17-05-2005
5.16
chloordosering stopgezet (0,2 mg/l) nulmeting koper/zilver-ionisatie in gebruik genomen De dosering is met 30 % verhoogd ten opzichte van het startniveau. Advies van de leverancier om meetpunt 6 regelmatig te spoelen. (Volgens opgave van de leverancier is dit ook daadwerkelijk uitgevoerd)
Pilot 15: gebouw met celfunctie met koper/zilver-ionisatie
Kerngegevens locatie Complex collectief leidingwatersysteem Aantal tappunten > 1.600 Jaarlijks waterverbruik is 12.775 m3 Gemiddeld dagverbruik is 35 m3 Piekverbruik is 6,6 m3/uur Het aantal meetpunten in de pilot is 10. Twee meetpunten zijn gesitueerd in de technische ruimte direct vóór en direct na de koper/zilver-ionisatie. Het meetpunt direct na de installatie wordt alleen gebruikt voor monitoring van de koper- en zilvergehaltes. Alle overige acht meetpunten bevinden zich verspreid door het gebouw. Deze meetpunten betreffen voornamelijk douches en wastafels. Volgens opgave van de leverancier worden alle meetpunten frequent gebruikt.
Detailgegevens locatie Er is één centraal leveringspunt voor drinkwater. De warmwatervoorziening is centraal geregeld. Uitgaande en retourtemperatuur zijn niet bekend. Aërosolvormende tappunten betreft vrijwel uitsluitend douches in gezamenlijke doucheruimtes. De douches worden van mengwater voorzien via een centraal mengwatertoestel. De mengwatersystemen zijn uitgerust met een mogelijkheid voor
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 41 mei 2006
automatische thermische desinfectie. Als leidingmateriaal is koper toegepast.
Risicoanalyse en beheersplan Er is een risicoanalyse uitgevoerd en een beheersplan opgesteld. Belangrijkste beheersmaatregel is de wekelijkse thermische desinfectie van de mengwatersystemen in de gezamenlijke doucheruimtes. Deze beheersmaatregel is stopgezet bij de start van de pilot. Wel is eens per week gebruik gesimuleerd (zonder temperatuurverhoging). In augustus 2001 is er centraal een chloordosering geïnstalleerd. Ten behoeve van deze pilot is in mei 2004 de chloordosering stopgezet.
Geïnstalleerde techniek Koper/zilver-ionisatie In de hoofdleiding achter de hydrofoor is één ionisatiesysteem geplaatst dat bestaat uit één kamer met twee koperelektroden en twee kamers met ieder twee zilverelektroden. De toepassing van slechts één kamer met koperelektroden zou kunnen leiden tot aanzienlijke fluctuaties in de kopergehaltes. Maximale capaciteit van het systeem is 7,2 m3/uur. De afgifte van koper en zilver gebeurt gedeeltelijk proportioneel op basis van de momentane waterflow die afzonderlijke units inschakelt dan wel uitschakelt. Bij geen flow worden ter beveiliging alle systemen/units uitgeschakeld. De afgifte van koper en zilver kan afzonderlijk worden geregeld. Hiertoe kan per elektrodenpaar het percentage van de maximale stroomsterkte worden afgelezen en ingeregeld (100 % is maximale stroomsterkte, 0 % is minimale stroomsterkte). De elektroden worden gereinigd door middel van schoonspuiten of ‘blasten’, dit betekent dat de afvoer van de installatie wordt ontkoppeld waarna tijdelijk de stroomsnelheid in een elektrodenkamer wordt verhoogd.
Legionellahistorie Voor het installeren van de chloordosering in augustus 2001 is er bij de reguliere bemonsteringen regelmatig Legionella aangetroffen. Ook na de start van de chloordosering is er bij een aantal bemonsteringen nog Legionella aangetroffen.
Overige bijzonderheden pilottest (uit logboek) 10-05-2004 17-5-2004 18-5-2004
11-6-2004 17-8-2004 18-10-2004 1-5-2005 26-5-2005
chloordosering stopgezet Nulmeting koper/zilver-ionisatie in gebruik genomen percentages maximale stroomsterkte: Cu 50 %; Ag 100 % wijziging percentages maximale stroomsterkte: Cu 40 %; Ag 100 % wijziging percentages maximale stroomsterkte: Cu 40 %; Ag 80 % wijziging percentages maximale stroomsterkte: Cu 40 %; Ag 90 % wijziging percentages maximale stroomsterkte: Cu 30 %; Ag 90 % wijziging percentages maximale stroomsterkte: Cu 30 %; Ag 100 %
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 42 mei 2006
5.17
Pilot 16: gebouw met logiesfunctie met anodische oxidatie
Kerngegevens locatie Eenvoudig collectief leidingwatersysteem in een gebouw met logiesfuntie Aantal tappunten bedraagt 70 Waterverbruik per jaar 750 m3 (schatting) Dagverbruik maximaal 3 m3 Aantal meetpunten in de pilot is 6. Het gaat in alle gevallen om tappunten voor koud water. De meetpunten liggen verspreid door het gebouw. Alle meetpunten – op één na - worden volgens de risicoanalyse dagelijks gebruikt. Voor één meetpunt is expliciet aangegeven dat het een tappunt betreft dat zelden wordt gebruikt.
Detailgegevens locatie Vanuit een distributienet op het terrein wordt het gebouw via één centraal punt van drinkwater voorzien. De koudwaterleidingen lopen met CV-leidingen en warmwaterleidingen in schachten. Hier bevinden zich hot spots. Als leidingmateriaal is koper toegepast. De warmwatervoorziening bevindt zich buiten het gebouw in een ketelhuis dat centraal meerdere locaties van warm water voorziet. Het warme water ondergaat in deze pilot geen behandeling. In het gebouw zijn geen mengwatersystemen aanwezig. Aërosolvormende tappunten betreft vrijwel uitsluitend douches met thermostatische kranen.
Risicoanalyse en beheersplan In augustus 2004 is door een extern bureau een beheersplan opgeleverd. Het beheersplan bevat een uitgebreide risicoanalyse, een overzicht van beheersmaatregelen en een logboek. Op het moment van de start van de pilot waren er nog geen corrigerende maatregelen uitgevoerd.
Geïnstalleerde techniek Anodische oxidatie Ter hoogte van de watermeter van het gebouw is in de koudwatertoevoerleiding een anodische oxidatie geplaatst. Maximale capaciteit van de installatie is 2 m3/uur. Het betreft een techniek waarbij zonder dosering van (keuken)zout of andere chemicaliën, in situ desinfectantia worden geproduceerd. Het chloridegehalte van het leidingwater ter plaatse is laag, ongeveer 7 mg/l. De anodische oxidatie richt zich alleen op het koude water. Het warme water wordt via een separate ringleiding op het terrein aangevoerd. In het warme water is er geen sprake van een legionellabesmetting. De leverancier maakt gebruik van een eigen saneringsplan gedurende de eerste twee maanden na opstart van de anodische oxidatie. Op grond hiervan worden een aantal (aanvullende) beheersmaatregelen geformuleerd die zich richten op (i) verwijdering van perlators tijdens de sanering, (ii) regelmatig ontsmetten van douchekoppen, (iii) verwijderen van dode leidingstukken, (iv) dagelijks spoelen van weinig gebruikte tappunten en (v) opvolging van vrije oxidantia via handmatige meting aan referentietappunten. Bij de start van de pilot was door de leverancier gekozen voor een installatie met een capaciteit van 2,0 m3/uur in deelstroombehandeling. In deze configuratie kon achter de anodische oxidatie een concentratie van 0,5 mg/l oxidantia worden bereikt. In maart 2005 is de capaciteit verdubbeld tot 4 m3/uur omdat door on-line datalogging werd vastgesteld dat de werkelijke piek op kan lopen tot 5 m3/uur. Behandeling van de totale waterflow resulteerde vervolgens in pieken tot 1 mg/l vrije oxidantia aan de meetcel en 0,8 mg/l vrije oxidantia op de tappunten wastafels.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 43 mei 2006
Legionellahistorie Als gevolg van opwarming van koud water op hot spots is er in het koude water in het gebouw regelmatig Legionella aangetroffen.
Overige bijzonderheden pilottest (uit logboek) 15-11-2004 20-1-2005
7-3-2005 7-6-2005 17-8-2005 31-8-2005 4-10-2005
7-12-2005
17-01-2006
nulmeting Met de gebouwbeheerder is het volgende spui- en actieprogramma overeengekomen: dagelijks spoelen van vaste sproeikoppen van de douches gedurende 5 minuten met koud water; dagelijks spuien van de referentietappunten waar de meting van vrije oxidantia plaatsheeft gedurende 5 minuten; maandelijks verwijderen en desinfecteren van douchekoppen en perlators; wekelijks spoelen van alle tappunten in het gebouw gedurende 5 minuten; continu spuien op 4 tappunten verdeeld in het gebouw. Capaciteit installatie verdubbeld van 2 naar 4 m3/uur. Leverancier geeft aan dat het actieprogramma niet in alle gevallen even consequent door de gebouwbeheerder wordt uitgevoerd. Perlators zijn door het lab niet volgens afspraak verwijderd vóór monstername Leveren en plaatsen van een geautomatiseerde spuikraan op meetpunt 6. De kraan wordt elk uur gedurende 4 minuten gespoeld. De leverancier constateert verschillen tussen de analyseresultaten van CMark (Vitens laboratorium) en een tweede laboratorium waar hij zelf monsters heeft laten analyseren. (C-Mark vindt wel Legionella op een aantal meetpunten, het andere lab niet). Op grond van de discussie en onzekerheid die hierdoor is ontstaan, is een klein ringonderzoek georganiseerd onder toezicht van het microbiologisch laboratorium van Kiwa. De bemonsteringen van oktober en november zijn tijdelijk uitgesteld in verband met het ringonderzoek. De uitkomst van het kleine ringonderzoek toont aan dat er geen reden is voor twijfel aan de resultaten van C-Mark. Tevens blijkt dat een van de punten met een automatische spui – die was betrokken bij het ringonderzoek – inmiddels vrij van Legionella is. Waarneming van afzetting van biofilm in het filterhuis na de anodische oxidatie (ter hoogte van de meetcel vrij chloor). Monsterneming en analyse door een derde laboratorium geeft volgens de leverancier aan dat het voedende water van het gebouw sterk organisch is belast.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 44 mei 2006
6 Resultaten 6.1
Inleiding
In dit hoofdstuk is per pilot een overzicht gegeven van de resultaten van het monitoringprotocol. Om de resultaten beter te kunnen interpreteren, zijn ze in een aantal gevallen statistisch bewerkt. Hierbij zijn analysecijfers kleiner dan een bepalingsgrens verwerkt op een waarde van de bepalingsgrens gedeeld door 2. Bijvoorbeeld: • KG 22 °C < 1 kve/ml is verwerkt als 0,5 kve/ml. • Legionella < 50 kve/l is verwerkt als 25 kve/l Bij een resultaat voor het koloniegetal 22 °C > 1.000 kve/ml is een waarde van 1.000 kve/ml aangehouden bij de verwerking. Voor een volledig overzicht van de analyseresultaten wordt verwezen naar de bij dit rapport geleverde CD-ROM. Elke pilotevaluatie start met een weergave van het percentage positieve meetpunten (als staafdiagram) en de gemiddelde concentratie Legionella op de meetpunten (als lijn) tijdens de looptijd van de betreffende pilot. Positieve meetpunten zijn meetpunten waar aanwezigheid van Legionella via de kweekmethode is aangetoond (50 kve/l of hoger). Bij de berekening van het rekenkundig gemiddelde voor de legionellaconcentratie zijn alle meetpunten meegenomen met inachtneming van de hierboven beschreven werkwijze voor waarden kleiner dan de bepalingsgrens. Bij het statistisch onderzoek per pilot wordt in de meeste gevallen gezocht naar een relatie tussen de concentratie van een actieve stof en de concentratie Legionella respectievelijk het koloniegetal 22 °C. Hierbij kan het gaan om vrij chloor bij anodische oxidatie of koper en zilver bij koper/zilver-ionisatie. In het laatste geval is het statistisch onderzoek uitgevoerd voor koper en zilver afzonderlijk. Voor de interpretatie hiervan is het belangrijk op te merken dat er sprake is (of kan zijn) van een synergetische werking tussen beide metalen zodat de onderzochte relaties niet los van elkaar kunnen worden gezien. Daarnaast moet bij de interpretatie van de statistische gegevens rekening worden gehouden met allerlei dynamische processen in de biofilm waardoor de factor tijd ook een rol speelt. Zo kan bijvoorbeeld de effectiviteit van een bepaalde concentratie zilverionen tijdens het verloop van de pilot verbeteren omdat de biofilm steeds minder de optimale omgeving vormt voor de groei van legionellabacteriën. In de meeste gevallen is het statistisch onderzoek uitgevoerd op basis van de 50en 90-percentiel van alle meetwaarden in een bepaalde range. In die gevallen waarbij dat leidt tot een betere weergave van de relatie is de 95-percentiel gebruikt in plaats van de 90-percentiel. (Dit heeft overigens geen consequenties op de vergelijkbaarheid van pilots en technieken). Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 45 mei 2006
Pilot 1: ziekenhuis met koper/zilver-ionisatie
Bij de nulmeting op 28 juni 2004 is op ruim 30 % van de meetpunten Legionella aangetroffen. De gemiddelde concentratie op alle meetpunten bedroeg 890 kve/l. Op twee meetpunten kon het aantal legionellabacteriën niet worden vastgesteld tijdens de analyse (opgave: “niet te bepalen”). Na een looptijd van 4 maanden is er op de meetpunten geen Legionella meer aangetroffen (zie figuur 1).
pilot 1
90% 80% 70%
100
60% 50% 40% 10
30% 20%
100 % = 15 meetpunten
10% 0%
gem. conc. L. op meetpunten [kve/l]
1000
100% percentage positieve meetpunten
6.2
1 28-62004
16-82004
24-92004
20-102004
17-112004
21-122004
19-12005
16-32005
20-42005
18-52005
22-62005
20-72005
figuur 1 Verloop van het percentage positieve meetpunten en de gemiddelde concentratie Legionella op alle meetpunten voor de looptijd van pilot 1
Uit het verloop van de meetwaarden van het koloniegetal bij 22 °C op de verschillende meetpunten blijkt dat er in de maanden direct na de opstart van de koper/zilver-ionisatie sprake is geweest van een piek in de koloniegetallen (zie figuur 2; opmerking: de meetwaarden groter dan 1.000 kve/ml zijn gepresenteerd als 1.000 kve/ml). Over de hele periode gezien is er sprake van een dalende trend waarbij de 90-percentiel van de meetwaarden in de laatste 5 maanden 67 kve/ml is.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 46 mei 2006
pilot 1
KG 22 ºC in [kve/ml]
1000
100
10
28-06-05
28-05-05
28-04-05
28-03-05
28-02-05
28-01-05
28-12-04
28-11-04
28-10-04
28-09-04
28-08-04
28-07-04
28-06-04
1
figuur 2 Resultaten van het koloniegetal 22 °C op de diverse meetpunten als functie van de looptijd van pilot 1.
figuur 3 geeft informatie over de gemeten koper- en zilvergehaltes op de meetpunten tijdens de looptijd van het onderzoek. Uit de figuur blijkt dat de zilverconcentraties bij een beperkt aantal metingen de WHO-richtwaarde van 100 µg/l overschrijden, terwijl de koperconcentraties voor alle metingen onder de norm uit het Waterleidingbesluit blijven (WLB-norm 2.000 µg/l).
Pilot 1 140 120
Ag (ug/l)
100 80 60 40 20 0 0
500
1000
1500
2000
Cu (ug/l)
figuur 3. Relatie tussen het kopergehalte en zilvergehalte voor alle metingen tijdens de looptijd van pilot 1.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 47 mei 2006
De grootste cluster van meetwaarden in figuur 3 ligt in de range van 20 tot 40 µg/l voor zilver en 300 – 500 µg/l voor koper. Uit de figuur kan bovendien worden afgeleid dat de leverancier – door de separate sturing van koper- en zilverelektroden – de zilverconcentratie onafhankelijk van de koperconcentratie kan bijsturen. De gemiddelde additie van koper en zilver is berekend op grond van de analyseresultaten van meetpunten direct voor en na de ionisatie-apparatuur. Hieruit blijkt de koperadditie gemiddeld 340 ± 150 µg/l en de zilveradditie gemiddeld 80 ± 55 µg/l. Uit figuur 4 blijkt dat de hoogste zilvergehaltes zijn aangetroffen in het eerste deel van de onderzoeksperiode. Door bijstelling van het vermogen op de zilverelektroden door de leverancier is de zilverconcentratie tegen het einde van de testperiode teruggebracht tot een niveau tussen 20 en 40 µg/l. pilot 1 140
50-p
120
90-p
Ag in [ug/l]
100
gemiddelde
80 60 40 bijstellen amperage Ag-elektrode
20
16-7-2005
16-6-2005
16-5-2005
16-4-2005
16-3-2005
16-2-2005
16-1-2005
16-12-2004
16-11-2004
16-10-2004
16-9-2004
16-8-2004
0
figuur 4. Verloop van de zilverconcentratie (50-percentiel, 90-percentiel en de gemiddelde waarde van alle meetpunten) tijdens de onderzoeksperiode van pilot 3.
De relatie tussen de legionellaconcentratie en het kopergehalte respectievelijk het zilvergehalte is voor alle meetwaarden onderzocht. Hierbij is de 50-percentiel en de 95-percentiel berekend van alle gemeten legionellaconcentraties uitgaande van een aantal concentratieranges voor koper en zilver. De resultaten zijn weergegeven in figuur 5 respectievelijk figuur 6.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 48 mei 2006
Pilot 1 10000 50-P 95-P
Legionella (kve/l)
1000
100
10
1 50 - 250
250 - 500
500 - 750
750 - 1000
> 1000
Cu (ug/l)
figuur 5. Relatie tussen kopergehalte en legionellaconcentratie op basis van de 50- en 95 percentiel van alle meetwaarden in een aantal concentratieranges voor koper.
In beide gevallen is er sprake van een afname van de concentraties Legionella bij toename van de concentraties voor koper respectievelijk zilver. Hieruit kan voorzichtig worden geconcludeerd dat een concentratieniveau tussen de 50 en 70 µg/l voor zilver en een concentratieniveau rond 750 µg/l voor koper nodig zijn om in 95 % van de legionellametingen te voldoen aan de norm van 100 kve/l.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 49 mei 2006
Pilot 1 10000 50-P 95-P
Legionella (kve/l)
1000
100
10
1 < 10
10-30
30-50
50-70
70-90
Ag (ug/l)
figuur 6. Relatie tussen zilvergehalte en legionellaconcentratie op basis van de 50- en 95 percentiel van alle meetwaarden in een aantal concentratieranges voor zilver.
In figuur 7 en figuur 8 zijn de analyseresultaten van alle meetpunten voor Legionella weergegeven als functie van het gehalte koper respectievelijk zilver.
Pilot 1 100000
Legionella (kve/l)
10000 1000 100 10 1 0
500
1000
1500
2000
Cu (ug/l)
figuur 7. Overzicht van alle meetwaarden voor Legionella weergegeven als functie van het kopergehalte.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 50 mei 2006
Pilot 1 100000
Legionella (kve/l)
10000 1000 100 10 1 0
20
40
60
80
100
120
140
Ag (ug/l)
figuur 8. Overzicht van alle meetwaarden voor Legionella weergegeven als functie van het zilvergehalte.
Pilot 1 10000 50-P 90-P
KG 22 ºC (kve/ml)
1000
100
10
1 50 - 250
250 - 500
500 - 750
750 - 1000
> 1000
Cu (ug/l)
figuur 9. Relatie tussen kopergehalte en het KG 22 °C op basis van de 50- en 90percentiel van alle meetwaarden in een aantal concentratieranges voor koper.
Eenzelfde statistisch onderzoek is uitgevoerd gericht op de relatie tussen het koloniegetal 22 °C en het koper- respectievelijk het zilvergehalte (zie figuur 9 en
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 51 mei 2006
figuur 10). In dit geval is de 50- en 90-percentiel berekend. Hieruit blijkt dat bij toename van het kopergehalte het koloniegetal bij 22 °C naar verwachting daalt maar bij zilver is die relatie omgekeerd.
Pilot 1
KG 22 ºC (kve/ml)
1000
100
10
50-P 90-P 1 < 10
10-30
30-50
50-70
70-90
> 90
Ag (ug/l)
figuur 10. Relatie tussen zilvergehalte en het KG 22 °C op basis van de 50- en 90percentiel van alle meetwaarden in een aantal concentratieranges voor zilver.
tabel 3 Troebelheid van het binnenkomende water en het water op een aantal meetpunten op verschillende bemonsteringsdata Meetpunten Troebelheid in FTE
Voor Cu/Ag
1
2
4
34
28-6-2004 (nulmeting)
0,17
0,11
0,12
0,12
-
24-9-2004
0,97
0,5
2,1
0,87
0,47
17-11-2004
0,39
1,8
0,83
1,4
1,4
19-1-2005
0,58
1,4
0,52
1,2
1,1
18-5-2005
0,08
1
0,64
0,8
1,1
20-7-2005
0,14
0,38
0,48
0,71
0,71
Gemiddelde
0,4 ± 0,3
1,0 ± 0,51
0,9 ± 0,61
1,0 ± 0,31
1,0 ± 0,31
1
gemiddelde exclusief nulmeting
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 52 mei 2006
De toepassing van koper/zilver-ionisatie in deze pilot blijkt geen effect te hebben op de pH, de hardheid en de kleur van het water op de meetpunten. Wel is er sprake van een effect op de troebelheid van het water op de meetpunten, hoewel in alle gevallen de meetwaarde binnen de norm van 4 FTE blijft (zie tabel 3). Gemiddeld is er sprake van een toename van de troebelheid van 0,4 tot 1,0 FTE door koper/zilver-ionisatie. Pilot 2: zorginstelling met koper/zilver-ionisatie
Bij de nulmeting is op 6 van de 8 meetpunten Legionella aangetroffen met een gemiddelde concentratie van 4.500 kve/l op de meetpunten. Tijdens de looptijd van het onderzoek is er na 5 maanden sprake van een geleidelijke daling van het aantal positieve meetpunten (tot één meetpunt bij de laatste meting) en van de gemiddelde legionellaconcentratie op alle meetpunten (zie figuur 11). pilot 2
90% 100 % = 8 meetpunten
80%
1000
70% 60%
100
50% 40% 30%
10
20% 10% 0%
gem. conc. L. op meetpunten [kve/l]
10000
100% percentage positieve meetpunten
6.3
1 30-62004
8-72004
17-82004
21-92004
19-102004
16-112004
21-122004
18-12005
15-22005
15-32005
19-42005
17-52005
21-62005
figuur 11 Verloop van het percentage positieve meetpunten en de gemiddelde concentratie Legionella op alle meetpunten voor de looptijd van pilot 2
In figuur 12 is het verloop weergegeven van het koloniegetal 22 °C en de gemiddelde watertemperatuur (vóór monsterneming) op de meetpunten als functie van de looptijd van de pilot. Bij deze pilot zijn alle meetpunten tappunten voor koud water. Tijdens de nulmeting zijn relatief hoge koloniegetallen waargenomen. De figuur toont aan dat de koloniegetallen enerzijds afnemen als gevolg van de aanwezigheid van koper en zilver (vergelijking meetwaarden in zomerperiode) maar anderzijds toont de figuur aan dat ook de gemiddelde watertemperatuur een rol speelt. Na de nulmeting voldoen de koloniegetallen op alle meetpunten aan de wettelijke norm.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 53 mei 2006
pilot 2 30
25
KG 22 ºC in [kve/ml]
100 20
10
15
10 1 5
01-07-05
01-06-05
01-05-05
01-04-05
01-03-05
01-02-05
01-01-05
01-12-04
01-11-04
01-10-04
01-09-04
01-08-04
01-07-04
0 01-06-04
0,1
gem. temperatuur op meetpunten (grC)
1000
figuur 12. Resultaten van het koloniegetal 22 °C op de diverse meetpunten als functie van de looptijd van pilot 2
Uit figuur 13 kan worden opgemaakt dat de concentraties zilver die zijn gemeten op de meetpunten over het algemeen onder de 10 µg/l liggen (93 %) en in ieder geval onder de 100 µg/l (100 %). Ook voor koper wordt op de meetpunten in alle gevallen voldaan aan de wettelijke norm van 2.000 µg/l.
Pilot 2 50 45 40 Ag (ug/l)
35 30 25 20 15 10 5 0 0
200
400
600
800
Cu (ug/l)
figuur 13. Relatie tussen het kopergehalte en het zilvergehalte voor alle metingen tijdens de looptijd van pilot 2.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 54 mei 2006
De gemiddelde additie van koper en zilver is berekend op basis van de meetwaarden tijdens de nulmeting en de meetwaarden tijdens de pilot. Hieruit blijkt de koperadditie gemiddeld 57 ± 142 µg/l en de zilveradditie 4,5 ± 8 µg/l. De relatie tussen de legionellaconcentratie en het kopergehalte respectievelijk het zilvergehalte is voor alle meetwaarden onderzocht. Hierbij is de 50-percentiel en de 95-percentiel berekend van alle gemeten legionellaconcentraties uitgaande van een aantal concentratieranges voor koper en zilver. De resultaten zijn weergegeven in figuur 14 respectievelijk figuur 15. Pilot 2 10000 50-P 90-p
Legionella (kve/l)
1000
100
10
1 0 - 150
150 - 300
300 - 450
> 450
Cu (ug/l)
figuur 14. Relatie tussen kopergehalte en legionellaconcentratie op basis van de 50- en 90percentiel van alle meetwaarden in een aantal concentratieranges voor koper.
Op grond van figuur 14 en figuur 15 kan worden vastgesteld dat in deze pilot een concentratieniveau tussen 300 en 450 µg/l koper en tussen 15 en 30 µg/l zilver nodig is om in 90 % van de legionellametingen te voldoen aan de norm van 100 kve/l.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 55 mei 2006
Pilot 2 10000 50-P 90-P
Legionella (kve/l)
1000
100
10
1 < 15
15 - 30
> 30
Ag (ug/l)
figuur 15. Relatie tussen zilvergehalte en legionellaconcentratie op basis van de 50- en 90percentiel van alle meetwaarden in een aantal concentratieranges voor zilver.
In figuur 16 en figuur 17 is eenzelfde statistisch onderzoek uitgevoerd gericht op de relatie tussen het koloniegetal 22 °C en het koper- respectievelijk het zilvergehalte. Hieruit blijkt dat het koloniegetal bij 22 °C naar verwachting daalt zowel bij toename van het kopergehalte als bij toename van het zilvergehalte.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 56 mei 2006
Pilot 2 1000 50-P
KG 22 ºC (kve/ml)
90-p
100
10
1 0 - 150
150 - 300
300 - 450
> 450
Cu (ug/l)
figuur 16. Relatie tussen kopergehalte en het KG 22 °C op basis van de 50- en 90percentiel van alle meetwaarden in een aantal concentratieranges voor koper.
Pilot 2
KG 22 ºC (kve/ml)
100
10
1
50-P 90-P 0,1 < 15
15 - 30
> 30
Ag (ug/l)
figuur 17. Relatie tussen zilvergehalte en het KG 22 °C op basis van de 50- en 90percentiel van alle meetwaarden in een aantal concentratieranges voor zilver.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 57 mei 2006
De toepassing van koper/zilver-ionisatie in deze pilot blijkt geen effect te hebben op de pH, de hardheid en de kleur van het water op de meetpunten. Ook is er geen sprake van een effect op de troebelheid van het water op de meetpunten. Gemiddeld is er zelfs sprake van een afname van de troebelheid van gemiddeld 0,19 tot 0,16 FTE na de start van de koper/zilver-ionisatie Pilot 3: zorginstelling met koper/zilver-ionisatie
Bij de nulmeting op 4 juni 2004 is op alle 9 meetpunten in het gebouw Legionella aangetroffen. De gemiddelde legionellaconcentratie bedroeg 1.500 kve/l. Vanaf 8 maanden na inschakeling van de koper/zilver-ionisatie op 6 juli 2004 is er op de meetpunten geen Legionella meer aangetroffen, met uitzondering van één meetwaarde van 50 kve/l op een meetpunt bij de monsterneming van 25 mei 2005 (zie figuur 18). Uit het onderzoek blijkt dat Legionella het meest hardnekkig bleek op het meetpunt met de laagste gebruiksfrequentie. Op 24 februari 2005 werd op dit meetpunt de hoogste concentratie gemeten: 100.000 kve/l. Op dit meetpunt is vervolgens een spoelprogramma gestart waarbij het punt dagelijks 5 minuten wordt gespoeld. In de daaropvolgende periode is op dit meetpunt Legionella niet meer aangetroffen.
pilot 3 100000
100 % = 9 meetpunten
90%
10000
80% 70% 60%
1000
50% 40%
100
30% 20%
10
10% 0%
gem. conc. L. op meetpunten [kve/l]
100% percentage positieve meetpunten
6.4
1 4-62004
21-72004
25-82004
22-92004
22-102004
17-112004
22-122004
26-12005
24-22005
23-32005
27-42005
25-52005
22-62005
figuur 18. Verloop van het percentage positieve meetpunten en de gemiddelde concentratie Legionella op alle meetpunten voor de looptijd van pilot 3
In figuur 19 zijn de gemeten zilver- en kopergehaltes tegen elkaar uitgezet. Uit deze figuur blijkt dat voor zilver enkele malen de waarde van 100 µg/l (WHOrichtwaarde) is overschreden. Op grond van deze overschrijdingen voor zilver is door de leverancier de zilverafgifte door de elektroden naar beneden bijgesteld. Deze wijziging heeft plaatsgevonden op 16 december 2004. Uit figuur 20 blijkt dat dit uiteindelijk heeft geresulteerd in een lagere zilverconcentratie in het
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 58 mei 2006
water van gemiddeld 40 µg/l (90-percentiel ligt rond 50 µg/l). De gemiddelde zilverconcentratie over de hele onderzoeksperiode bedraagt 55 ± 24 µg/l. Uit figuur 19 blijkt dat de kopernorm van 2.000 µg/l niet is overschreden. De gemiddelde koperconcentratie na inschakeling van de koper/zilver-ionisatie is 695 ± 355 µg/l. Aangezien de gemiddelde koperconcentratie op de meetpunten tijdens de nulmeting 240 ± 100 µg/l is, kan worden berekend dat de gemiddelde additie van koper door ionisatie 455 ± 455 µg/l bedraagt.
Pilot 3 140 120
Ag (ug/l)
100 80 60 40 20 0 0
500
1000
1500
2000
Cu (ug/l)
figuur 19. Relatie tussen het kopergehalte en zilvergehalte voor alle metingen tijdens de looptijd van pilot 3.
Door het gebruik van afzonderlijke zilver- en koperelektroden heeft de leverancier de mogelijkheid om de koper- en zilverconcentraties in het te behandelen water separaat bij te sturen. Uit figuur 19 blijkt dat hoge zilverconcentraties voornamelijk worden aangetroffen bij lage koperconcentraties en omgekeerd.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 59 mei 2006
pilot 3 120
Ag in [ug/l]
100 80
50-p
60
90-p gemiddelde
40 16-12-2004 bijstellen amperage Ag-elektrode
20
21-6-2005
21-5-2005
21-4-2005
21-3-2005
21-2-2005
21-1-2005
21-12-2004
21-11-2004
21-10-2004
21-9-2004
21-8-2004
21-7-2004
0
figuur 20. Verloop van de zilverconcentratie (50-percentiel, 90-percentiel en de gemiddelde waarde van alle meetpunten) tijdens de onderzoeksperiode van pilot 3.
Op basis van alle meetwaarden - met uitzondering van de meetwaarden voor het meetpunt in de hydrofoorruimte – is de relatie onderzocht tussen de aanwezigheid van Legionella en de koperconcentratie respectievelijk de zilverconcentratie. In figuur 21 en figuur 22 zijn voor alle meetpunten de concentratie Legionella uitgezet tegen de zilverconcentratie respectievelijk de koperconcentratie. In figuur 23 en figuur 24 is de relatie nader onderzocht door concentratieklassen te definiëren voor zilver en koper en de 50-percentiel en 90percentiel van de meetwaarden binnen die klassen te berekenen. Omdat in deze pilot ook bij hoge zilver- en kopergehaltes relatief hoge legionellaconcentraties zijn gemeten (zie figuur 21 en figuur 22), is het in dit geval lastig een verband te leggen op basis van de 90-percentiel.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 60 mei 2006
Pilot 3 100000
Legionella (kve/l)
10000 1000 100 10 1 0
500
1000
1500
2000
Cu (ug/l)
figuur 21. Overzicht van alle meetwaarden voor Legionella weergegeven als functie van het kopergehalte.
Pilot 3 100000
Legionella (kve/l)
10000 1000 100 10 1 0
20
40
60
80
100
120
140
Ag (ug/l)
figuur 22. Overzicht van alle meetwaarden voor Legionella weergegeven als functie van het zilvergehalte.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 61 mei 2006
Pilot 3 10000 50-P 90-P
Legionella (kve/l)
1000
100
10
1 < 10
10-30
30-50
50-70
70-90
> 90
Ag (ug/l)
figuur 23. Relatie tussen zilvergehalte en legionellaconcentratie op basis van de 50- en 90percentiel van alle meetwaarden in een aantal concentratieranges voor zilver.
Pilot 3 100000 50-P 90-P
Legionella (kve/l)
10000
1000
100
10
1 50 - 250
250 - 500
500 - 750 750 - 1000
> 1000
Cu (ug/l)
figuur 24. Relatie tussen kopergehalte en legionellaconcentratie op basis van de 50- en 90percentiel van alle meetwaarden in een aantal concentratieranges voor koper.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 62 mei 2006
Uit de resultaten blijkt verder dat toepassing van koper/zilver-ionisatie in deze pilot geen invloed heeft op de pH van het water en de kleur van het water. Er is wel een effect zichtbaar op de troebelheid van het water. Tijdens de nulmeting was de gemiddelde troebelheid op de meetpunten 0,09 ± 0,02 FTE, terwijl het gemiddelde van alle metingen na start van de ionisatie 0,36 ± 0,37 FTE bedraagt. Deze waarde ligt echter nog ruim onder de norm van 4 FTE op het tappunt.
Pilot 4: gebouw met celfunctie met koper/zilver-ionisatie
Een week voor de start van het pilotonderzoek is de chloordosering, die sinds augustus 2003 in bedrijf was, stopgezet. Bij de nulmeting resulteerde dit in 8 positieve meetpunten met een gemiddelde legionellaconcentratie op alle meetpunten van 3.200 kve/l. Onder invloed van de koper/zilver-ionisatie is er sprake van een geleidelijke afname van zowel het aantal positieve meetpunten als de gemiddelde legionellaconcentratie op de meetpunten: 3 respectievelijk 41 kve/l (zie figuur 25). pilot 4
90% 100 % = 14 meetpunten
80%
1000
70% 60%
100
50% 40% 30%
10
20% 10% 0%
gem. conc. L. op meetpunten [kve/l]
10000
100% percentage positieve meetpunten
6.5
1 6-92004
20-102004
10-112004
14-122004
12-12005
16-22005
16-32005
13-42005
11-52005
15-62005
13-72005
10-82005
14-92005
figuur 25 Verloop van het percentage positieve meetpunten en de gemiddelde concentratie Legionella op alle meetpunten voor de looptijd van pilot 4
Uit het verloop van de meetwaarden van het koloniegetal 22 °C op de verschillende meetpunten blijkt dat er over de looptijd van de pilot sprake is van een dalende trend waarbij tijdens de laatste twee bemonsteringen alle meetwaarden onder de wettelijke norm liggen (figuur 26).
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 63 mei 2006
pilot 4
KG 22 ºC in [kve/ml]
1000
100
10
1
06-09-05
06-08-05
06-07-05
06-06-05
06-05-05
06-04-05
06-03-05
06-02-05
06-01-05
06-12-04
06-11-04
06-10-04
06-09-04
0,1
figuur 26 Resultaten van het koloniegetal 22 °C op de diverse meetpunten als functie van de looptijd van pilot 4.
Pilot 4 100 90 80 Ag (ug/l)
70 60 50 40 30 20 10 0 0
200
400
600
800
1000
1200
Cu (ug/l)
figuur 27 Relatie tussen het kopergehalte en zilvergehalte voor alle metingen tijdens de looptijd van pilot 4
In figuur 27 zijn de koper- en zilvergehaltes zoals gemeten op de verschillende meetpunten tijdens de duur van de pilot tegen elkaar uitgezet. Hieruit blijkt dat er sprake is van een duidelijke cluster van meetpunten tussen 0 en 30 µg/l voor zilver en 180 en 420 µg/l voor koper. Deze duidelijke clustering wordt mogelijk
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 64 mei 2006
veroorzaakt door het gebruik van elektroden die bestaan uit een koper/zilverlegering. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat er tijdens de proefperiode veel problemen zijn geweest met vervuiling van de elektroden waardoor er sprake was van een afname van de koper- en zilvergehaltes. Volgens opgave van de leverancier is tijdens de proefperiode de dosering tot twee keer toe verhoogd (zie zwarte pijlen figuur 28). Blijkbaar is de andere variatie in deze figuur het gevolg van de vervuiling of het reinigen van de elektroden. Op basis van metingen voor en na het inschakelen van de koper/zilver-ionisatie is een gemiddelde additie berekend voor koper van 37 ± 300 µg/l en voor zilver van 15 ± 12 µg/l. pilot 4
Ag in [ug/l]
40 35
50-p
30
90-p gemiddelde
25 20 15 10 5
20-8-2005
20-7-2005
20-6-2005
20-5-2005
20-4-2005
20-3-2005
20-2-2005
20-1-2005
20-12-2004
20-11-2004
20-10-2004
0
figuur 28. Verloop van de zilverconcentratie (50-percentiel, 90-percentiel en de gemiddelde waarde van alle meetpunten) tijdens de onderzoeksperiode van pilot 4.
De relatie tussen de legionellaconcentratie en het kopergehalte respectievelijk het zilvergehalte is voor alle meetwaarden onderzocht. Hierbij is de 50-percentiel en de 90/99-percentiel berekend van alle gemeten legionellaconcentraties uitgaande van een aantal concentratieranges voor koper en zilver. De resultaten zijn weergegeven in figuur 29 respectievelijk figuur 30. Uit deze figuren blijkt dat voor koper een concentratieniveau rond de 450 µg/l en voor zilver een concentratieniveau boven 40 µg/l noodzakelijk zijn om in 90 % respectievelijk 99 % van de legionellametingen te voldoen aan de norm van 100 kve/l. In figuur 31 en figuur 32 zijn de resultaten van alle meetpunten voor Legionella weergegeven als functie van het gehalte koper respectievelijk zilver.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 65 mei 2006
Pilot 4 10000 50-P 90-P
Legionella (kve/l)
1000
100
10
1 < 150
150 - 300
300 - 450
450 - 600
> 600
Cu (ug/l)
figuur 29. Relatie tussen kopergehalte en legionellaconcentratie op basis van de 50- en 90percentiel van alle meetwaarden in een aantal concentratieranges voor koper.
Pilot 4 100000
Legionella (kve/l)
10000
1000
100
10 50-P 99-P 1 < 10
10-20
20-30
30-40
> 40
Ag (ug/l)
figuur 30. Relatie tussen zilvergehalte en legionellaconcentratie op basis van de 50- en 99percentiel van alle meetwaarden in een aantal concentratieranges voor zilver.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 66 mei 2006
Pilot 4 100000
Legionella (kve/l)
10000 1000 100 10 1 0
200
400
600
800
1000
1200
Cu (ug/l)
figuur 31. Overzicht van alle meetwaarden voor Legionella weergegeven als functie van het kopergehalte.
Pilot 4 100000
Legionella (kve/l)
10000 1000 100 10 1 0
20
40
60
80
100
Ag (ug/l)
figuur 32. Overzicht van alle meetwaarden voor Legionella weergegeven als functie van het zilvergehalte.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 67 mei 2006
Eenzelfde statistisch onderzoek is uitgevoerd gericht op de relatie tussen het koloniegetal 22 °C en het koper- respectievelijk het zilvergehalte (zie figuur 33 en figuur 34). In dit geval is de 50- en 90/95-percentiel berekend. Hieruit blijkt dat bij toename van het zilvergehalte het koloniegetal bij 22 °C naar verwachting daalt maar bij koper is die relatie omgekeerd. Pilot 4 1000 50-P 90-P
KG 22 °C (kve/ml)
100
10
1
0,1 < 150
150 - 300
300 - 450
450 - 600
> 600
Cu (ug/l)
figuur 33. Relatie tussen kopergehalte en het KG 22 °C op basis van de 50- en 90percentiel van alle meetwaarden in een aantal concentratieranges voor koper.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 68 mei 2006
Pilot 4
KG 22 ºC (kve/ml)
1000
100
10
50-P 95-P 1 < 10
10-20
20-30
30-40
> 40
Ag (ug/l)
figuur 34. Relatie tussen zilvergehalte en het KG 22 °C op basis van de 50- en 90percentiel van alle meetwaarden in een aantal concentratieranges voor zilver.
Uit de resultaten blijkt verder dat toepassing van koper/zilver-ionisatie in deze pilot geen invloed heeft op de pH van het water en de kleur van het water. Er is wel een effect zichtbaar op de troebelheid van het water. Tijdens de nulmeting was de gemiddelde troebelheid op de meetpunten 0,17 ± 0,10 FTE, terwijl het gemiddelde van alle metingen na start van de ionisatie 0,45 ± 0,57 FTE bedraagt. Deze waarde ligt echter nog ruim onder de norm van 4 FTE op het tappunt. Er is op deze locatie wel een tappunt waar regelmatig ‘s morgens vroeg (05:30 uur) veel water wordt ingenomen. Tijdens de onderzoeksperiode is door de vaste gebruikers van dit tappunt geklaagd over zichtbare troebeling van het water, die pas na langdurig spoelen bleek te verdwijnen. Na afloop van de onderzoekperiode is hierop besloten de koper/zilver-ionisatie ’s avonds uit te zetten en pas ’s ochtends om 09:00 uur weer aan te zetten. Daarna zijn de klachten verdwenen.
6.6
Pilot 5: sportverenigingsgebouw met anodische oxidatie
Bij deze pilot is het aantal meetpunten beperkt gebleven tot drie. Op twee van de tappunten is tijdens vrijwel de hele duur van pilot Legionella aangetroffen, waarbij er overigens wel sprake is van een afname van de gemiddelde concentratie Legionella op de meetpunten. Pas bij de laatste monsterneming zijn alle meetpunten vrij van Legionella (zie figuur 35).
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 69 mei 2006
Pilot 5
percentage positieve meetpunten
90%
toevoerleiding WLB gespuid
80% 70%
dood leidingstuk verwijderd
100 % = 3 meetpunten
1000
60% 50%
100
40% 30%
10
20% 10% 0%
gem. Conc. L. op de meetpunten [kve/l]
10000
100%
1 3-5- 10-6- 7-7- 4-8- 1-9- 13-10- 10-11- 1-12- 4-1- 2-2- 9-3- 6-4- 4-5- 8-6- 20-7- 28-92004 2004 2004 2004 2004 2004 2004 2004 2005 2005 2005 2005 2005 2005 2005 2005
figuur 35. Verloop van het percentage positieve meetpunten en de gemiddelde concentratie Legionella op alle meetpunten voor de looptijd van pilot 5
De nulmeting bij deze pilot is niet onder de goede condities uitgevoerd. De leverancier heeft een aantal dagen voor de nulmeting de anodische oxidatie gedurende korte tijd in gebruik gesteld en daarbij volgens opgave een “boost” gegeven. Tijdens de nulmeting zelf is hierdoor geen Legionella aangetroffen op de meetpunten. Opvallend is de snelheid waarmee Legionella terugkomt op de meetpunten in de eerste periode. Die eerste periode (maanden mei, juni en juli) kenmerkt zich door het feit dat op de meetpunten geen chloor kan worden gemeten (totaal chloor en vrij chloor < 0,1 mg/l). Pas bij de derde bemonstering na opstart wordt voor het eerst vrij chloor gemeten op de meetpunten. In figuur 36 is voor alle meetwaarden de legionellaconcentratie weergegeven als functie van het gehalte aan totaal chloor (de grafiek voor vrij chloor heeft een vrijwel identiek verloop en is hier niet weergegeven). Het effect van chloor op de aanwezigheid van Legionella komt duidelijk uit deze figuur naar voren.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 70 mei 2006
Pilot 5 100000
Legionella (kve/l)
10000 1000 100 10 1 0
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
0,6
0,7
totaal chloor (mg/l)
figuur 36 Overzicht van alle meetwaarden voor Legionella weergegeven als functie van het gehalte aan totaal chloor.
De relatie met Legionella is nader onderzocht in figuur 37 voor totaal chloor en in figuur 38 voor vrij chloor. Uitgaande van de 90-percentiel in beide figuren blijkt dat minimaal een concentratieniveau van 0,4 mg/l chloor vereist is voor een legionellaconcentratie < 100 kve/l. In figuur 39 en figuur 40 is op identieke wijze de relatie onderzocht tussen voor het totaal-chloorgehalte en het koloniegetal bij 22 °C. Ook voor het koloniegetal bij 22 °C kan een duidelijke relatie worden gelegd met het chloorgehalte. Bij een totaal-chloorgehalte van 0,2 mg/l of hoger kan in 90 % van de gevallen worden voldaan aan de eis voor het koloniegetal op het tappunt van 100 kve/ml. Overigens blijkt uit figuur 41 dat er tijdens de pilot sprake is van een dalende trend voor de meetwaarden van het koloniegetal bij 22 °C. Dit correspondeert met het feit dat er in de eerste maanden geen vrij chloor is aangetroffen op de meetpunten als gevolg van een te lage capaciteit van de apparatuur. Door de aanpassing van de elektrode is de capaciteit van de unit vanaf september 2004 verhoogd. Bovendien kunnen de hoge koloniegetallen in de beginperiode zijn veroorzaakt door de vervuilde toevoerleiding van het waterleidingbedrijf.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 71 mei 2006
Pilot 5 10000 50-P 90-P
Legionella (kve/l)
1000
100
10
1 0
0,2
0,4
0,6
0,8
totaal chloor (m g/l)
figuur 37. Relatie tussen het gehalte totaal chloor en legionellaconcentratie op basis van de 50- en 90-percentiel van alle meetwaarden bij een vaste chloorconcentratie.
Pilot 5 10000 50-P 90-P
Legionella (kve/l)
1000
100
10
1 0
0,2
0,4
0,6
0,8
vrij chloor (m g/l)
figuur 38. Relatie tussen het gehalte vrij chloor en de legionellaconcentratie op basis van de 50- en 90-percentiel van alle meetwaarden bij een vaste chloorconcentratie
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 72 mei 2006
Pilot 5
KG 22 ºC (kve/ml)
1000
100
10
1
0,1 0
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
0,6
0,7
totaal chloor (mg/l)
figuur 39. Overzicht van alle meetwaarden voor KG 22 °C weergegeven als functie van het gehalte aan totaal chloor.
Pilot 5 10000 50-P 90-P
KG 22 ºC (kve/ml)
1000
100
10
1
0,1 0
0,2
0,4
0,6
0,8
totaal chloor (m g/l)
figuur 40. Relatie tussen het gehalte totaal chloor en het koloniegetal bij 22 °C op basis van de 50- en 90-percentiel van alle meetwaarden bij een vaste chloorconcentratie.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 73 mei 2006
pilot 5
KG 22 ºC (kve/ml)
1000
100
10
1
1-9-05
1-8-05
1-7-05
1-6-05
1-5-05
1-4-05
1-3-05
1-2-05
1-1-05
1-12-04
1-11-04
1-10-04
1-9-04
1-8-04
1-7-04
1-6-04
1-5-04
0,1
figuur 41. Resultaten van het koloniegetal 22 °C op de diverse meetpunten als functie van de looptijd van pilot 1.
Pilot 5 100000
Legionella (kve/l)
10000 1000 100 10 1 0,1
1
10
100
1000
KG 22 ºC (kve/ml)
figuur 42. Overzicht van alle meetwaarden voor Legionella weergegeven als functie van het koloniegetal bij 22 °C
In figuur 42 is de relatie onderzocht tussen de aanwezigheid van Legionella en het koloniegetal bij 22 °C voor alle metingen tijdens deze pilot. Hieruit blijkt dat hoge concentraties Legionella alleen zijn aangetroffen bij hoge koloniegetallen. Overigens worden bij hoge koloniegetallen ook lage legionellaconcentraties gevonden.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 74 mei 2006
Op 8 juni 2005 zijn op twee meetpunten de concentraties trihalomethanen en haloazijnzuren gemeten. De meetwaarden voor THM zijn 2 µg/l (corresponderend met 0,2 mg/l totaal chloor en 0,2 mg/l vrij chloor in hetzelfde monster) en 2,5 µg/l (corresponderend met 0,3 mg/l totaal chloor en 0,2 mg/l vrij chloor in hetzelfde monster). De meetwaarden voor HAA in dezelfde monsters zijn 2,3 µg/l respectievelijk 0,8 µg/l. Pilot 6: gebouw met celfunctie met anodische oxidatie in warmwatervoorziening
In deze pilot is anodische oxidatie toegepast in de warmwatervoorziening van het gebouw. Tijdens de nulmeting is er op de meetpunten geen Legionella aangetoond. Tijdens de duur van de pilot is slechts tot drie keer toe op een meetpunt Legionella aangetroffen (zie figuur 43). De maximaal aangetroffen concentratie was 1.700 kve/l. De warmwatertemperaturen die zijn gemeten na de bemonstering zijn erg hoog. Voor de laatste twee bemonsteringen is de gemiddelde temperatuur op de meetpunten berekend op 60,2 °C. Dit betekent dat bij de interpretatie van de resultaten rekening moet worden gehouden met een gecombineerd effect van thermische en chemische desinfectie.
pilot 6
90%
100 % = 14 meetpunten
80% 70%
100
60% 50% 40% 10
30% 20% 10% 0%
gem. conc. L. op de meetpunten [kve/l]
1000
100% percentage positieve meetpunten
6.7
1 10-12005
2-32005
21-42005
25-52005
23-62005
21-72005
23-82005
15-92005
20-10- 16-11- 15-122005 2005 2005
24-12006
figuur 43. Verloop van het percentage positieve meetpunten en de gemiddelde concentratie Legionella op alle meetpunten voor de looptijd van pilot 7
De koloniegetallen gemeten op de tappunten zijn tijdens de hele duur van de pilot laag; gemiddeld 10 ± 80 kve/ml. Dit wordt mede veroorzaakt door de hoge temperatuur van het warme water. De gehaltes totaal chloor en vrij chloor op de tappunten zijn ook relatief laag waarschijnlijk eveneens als gevolg van de hoge watertemperaturen. Bij 68 % van de metingen is geen vrij chloor of totaal chloor aangetroffen op de meetpunten. Voor totaal chloor is de gemiddelde concentratie over de hele proefperiode gelijk aan 0,08 mg/l (maximaal 1 mg/l), voor vrij chloor is deze waarde 0,07 mg/l
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 75 mei 2006
(maximaal 0,3). In figuur 44 is voor een representatieve week tijdens de onderzoeksduur het verloop weergegeven van het gehalte vrij chloor in de hoofdstroom. Dit meetpunt bevindt zich direct achter de mengzone na het doseerpunt van de anodische oxidatie. Uit de figuur blijkt dat het vrijchloorgehalte op die plek schommelt tussen 0,2 en 0,3 mg/l met een aantal uitschieters tot boven 0,5 mg/l.
figuur 44. Verloop van het gehalte vrij chloor gedurende een periode van een week gemeten in de hoofdstroom direct achter de anodische oxidatie
Op 23 juni 2005 en 15 december 2005 zijn op een tweetal meetpunten de gehaltes aan trihalomethanen en haloazijnzuren gemeten. De resultaten zijn weergegeven in tabel 4. tabel 4 overzicht metingen trihalomethanen (THM) en haloazijnzuren (HAA)voor pilot 6
meetpunt 4 meetpunt 10
23 juni 2005 THM [µg/l] 21 19
HAA1 [µg/l] 3,1 1,4
15 december 2005 THM HAA1 [µg/l] [µg/l] 1,2 2,0 0,5 1,4
1 de resultaten voor HAA zijn exclusief de verbindingen broomdichloorazijnzuur, chloordibroomazijnzuur en tribroomazijnzuur
Opvallend zijn de relatief hoge waarden voor trihalomethanen bij de eerste bemonstering. Ondanks deze relatief hoge waarden is de norm uit het Waterleidingbesluit voor THM niet overschreden.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 76 mei 2006
Pilot 7: universiteitsgebouw met elektrodiafragmalyse
Bij de nulmeting bleken alle meetpunten in het gebouw (dat wil zeggen exclusief meetpunten 1 en 2, binnenkomend water cq. water bij de verdeler) positief voor Legionella (≥ 50 kve/l). Na het aanbrengen van de tweede installatie in november 2004 waren bij de eerstvolgende meting in december 7 van de 12 meetpunten (58 %) positief en bij het afsluiten van de pilot in juni 2005 nog 6 van 12 (50 %). Gemiddelde concentratie op de 12 meetpunten in het gebouw bij de nulmeting bedroeg 4.200 kve/l en bij afsluiten van de pilot was dat gemiddelde gedaald tot 870 kve/l. De resultaten zijn weergegeven in figuur 45. Op twee data is er ook in het inkomende water (voor de installatie) Legionella aangetroffen in lage concentraties (100 respectievelijk 150 kve/l). (Ondanks het feit dat dit inkomende water direct afkomstig is van het waterleidingbedrijf, zijn deze resultaten niet teruggekoppeld met het waterleidingbedrijf in kwestie.) pilot 7 100% 100 % = 12 meetpunten
80%
10000
70% 60%
1000
50% 40%
100
30% 20%
10
10% 0%
gem. conc. L. op de meetpunten [kve/l]
100000
90% percentage positieve meetpunten
6.8
1 20-42004
2-6- 7-72004 2004
4-8- 17-9- 10-11- 1-12- 12-12004 2004 2004 2004 2005
9-22005
2-32005
6-4- 4-52005 2005
6-62005
figuur 45. Verloop van het percentage positieve meetpunten en de gemiddelde concentratie Legionella op alle meetpunten voor de looptijd van pilot 7 In figuur 46 is voor alle meetpunten in het gebouw – dat wil zeggen met uitzondering van de meetpunten voor het inkomende water – de legionellaconcentratie weergegeven als functie van het gehalte aan totaal chloor (de grafiek voor vrij chloor heeft een vrijwel
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 77 mei 2006
identiek verloop en is hier niet weergegeven). In figuur 47 en Pilot 7 10000 50-P 90-P
Legionella (kve/l)
1000
100
10
1 0
0,2
0,4
0,6
0,8
1
vrij chloor (m g/l)
figuur 48 is voor het gehalte aan totaal chloor respectievelijk vrij chloor de relatie met de legionellaconcentratie nader onderzocht. Beide grafieken geven een overeenkomstig beeld en uitgaande van de 90-percentiel in beide figuren blijkt dat minimaal een concentratieniveau van 0,5 mg/l totaal chloor en 0,35 vrij chloor vereist is voor een legionellaconcentratie < 100 kve/l.
Pilot 7 100000
Legionella (kve/l)
10000 1000 100 10 1 0
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
0,6
0,7
totaal chloor (mg/l)
figuur 46. Overzicht van alle meetwaarden voor Legionella weergegeven als functie van het gehalte aan totaal chloor
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 78 mei 2006
Pilot 7 10000 50-P 90-P
Legionella (kve/l)
1000
100
10
1 0
0,2
0,4
0,6
0,8
1
totaal chloor (m g/l)
figuur 47. Relatie tussen het gehalte totaal chloor en legionellaconcentratie op basis van de 50- en 90-percentiel van alle meetwaarden bij een vaste chloorconcentratie.
Pilot 7 10000 50-P 90-P
Legionella (kve/l)
1000
100
10
1 0
0,2
0,4
0,6
0,8
1
vrij chloor (m g/l)
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 79 mei 2006
figuur 48. Relatie tussen het gehalte vrij chloor en de legionellaconcentratie op basis van de 50- en 90-percentiel van alle meetwaarden bij een vaste chloorconcentratie
Opvallend bij deze pilot zijn de relatief lage koloniegetallen op de meetpunten. Bij de laatste meting wordt op alle meetpunten voldaan aan de eis uit het Waterleidingbesluit (< 100 kve/ml). In figuur 49 zijn alle meetwaarden voor het koloniegetal 22 °C weergegeven als functie van het gehalte totaal chloor (de grafiek voor vrij chloor heeft een vrijwel identiek verloop en is hier niet weergegeven). In figuur 50 en figuur 51 is op identieke wijze als voor Legionella de relatie onderzocht tussen het koloniegetal bij 22 °C en het gehalte totaal chloor respectievelijk vrij chloor. In beide gevallen is een duidelijke afname zichtbaar van het koloniegetal bij toename van het chloorgehalte. De hoogste vrij-chloorgehaltes zijn aangetroffen op meetpunt 2. Dit meetpunt bevindt zich direct achter de elektrodiafragmalyse. De maximale concentratie vrij chloor op dat meetpunt bedraagt 0,9 mg/l (totaal chloor 1 mg/l), de gemiddelde concentratie 0,6 mg/l. Op de overige meetpunten die verspreid liggen over het gebouw ligt het vrij-chloorgehalte tussen waarden onder de detectiegrens van 0,1 mg/l en 0,6 mg/l. Er zijn geen klachten bekend over geur of smaak van het drinkwater.
Pilot 7 10000
KG 22 ºC (kve/ml)
1000 100 10 1 0,1 0
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
0,6
0,7
totaal chloor (mg/l)
figuur 49. Overzicht van alle meetwaarden voor KG 22 °C weergegeven als functie van het gehalte aan totaal chloor
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 80 mei 2006
Pilot 7 100 50-P
KG 22 ºC (kve/ml)
90-P
10
1
0,1 0
0,2
0,4
0,6
0,8
1
totaal chloor (m g/l)
figuur 50. Relatie tussen het gehalte totaal chloor en het koloniegetal bij 22 °C op basis van de 50- en 90-percentiel van alle meetwaarden bij een vaste chloorconcentratie
Pilot 7 1000 50-P 90-P
KG 22 ºC [kve/ml]
100
10
1
0,1 0
0,2
0,4
0,6
0,8
1
vrij chloor (m g/l)
figuur 51. Relatie tussen het gehalte vrij chloor en het koloniegetal bij 22 °C op basis van de 50- en 90-percentiel van alle meetwaarden bij een vaste chloorconcentratie
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 81 mei 2006
In tabel 5 is een overzicht gegeven van de gemeten concentraties trihalomethanen (THM), haloazijnzuren (HAA) en bromaat. De cursief weergegeven metingen zijn buiten het monitoringprotocol om uitgevoerd op initiatief van de leverancier. Bij geen van de metingen wordt de norm voor trihalomethanen overschreden. Overigens is het opvallend dat ook in het binnenkomende water trihalomethanen zijn aangetroffen. tabel 5 overzicht metingen THM, HAA en bromaat voor pilot 7 THM in µg/l HAA in µg/l meetpunt 1, inkomend water meetpunt 2, direct achter de EDF Meetpunt 5 meetpunt 6
meetpunt 10
6.9
5 5,1 5,7 6,2 9,6 7,8 10 8,6 8,7 2,7 16 8 9,5 17
0,11
bromaat in mg/l < 0,05 < 0,05
10,3 6,6
< 0,05
8,6 9,6 7 11,7
Pilot 8: zorginstelling met anodische oxidatie
De anodische oxidatie op deze locatie is reeds in bedrijf sinds april 2001, zodat er in het kader van dit onderzoek geen nulmeting is uitgevoerd. Uit het overzicht in figuur 52 blijkt dat er tijdens de pilot op geen van de meetpunten Legionella is aangetroffen (de geringe variatie in de lijn voor de legionellaconcentratie wordt veroorzaakt door een iets verhoogde bepalingsgrens op twee bemonsteringsdata). Het overzicht van analyseresultaten geeft aan dat er sprake is van een zeer constante waterkwaliteit gedurende de hele looptijd van de pilot, niet alleen voor Legionella maar ook voor het koloniegetal 22 °C. Slechts bij twee metingen (3 %) is er sprake van een overschrijding van de wettelijke norm voor het koloniegetal 22 °C (meetwaarden 200 respectievelijk 400 kve/ml). Deze constatering moet worden afgezet tegen de relatief hoge gemiddelde temperatuur van het water op de meetpunten. Gedurende de hele looptijd van 12 maanden is de gemiddelde watertemperatuur vóór monsterneming 19,4 °C.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 82 mei 2006
pilot 8
percentage positieve meetpunten
90% 80%
1000
70%
100 % = 6 meetpunten
60% 100
50% 40% 30%
10
20% 10% 0%
gem. conc. L. op meetpunten [kve/l]
10000
100%
1 9-72004
12-82004
9-92004
19-102004
11-112004
9-122004
16-22005
24-32005
15-42005
13-52005
16-62005
13-72005
figuur 52. Verloop van het percentage positieve meetpunten en de gemiddelde concentratie Legionella op alle meetpunten voor de looptijd van pilot 8.
Tijdens de duur van de pilot is er op geen enkel meetpunt vrij chloor of gebonden chloor aangetroffen. Dit heeft er in geresulteerd dat er bij de drie monsternemingen gericht op trihalomethanen en haloazijnzuren geen verbindingen uit deze groepen zijn aangetroffen in het water.
6.10
Pilot 9: gebouw met celfunctie met ultrafiltratie als poortwachter
In deze pilot is ultrafiltratie ingezet als poortwachtersysteem voor de koudwatervoorziening van een bouwdeel. Na installatie van de ultrafiltratie is het koudwatersysteem gereinigd en gedesinfecteerd met heet water en citroenzuur. Vervolgens is het systeem schoongespoeld met leidingwater dat de ultrafiltratie is gepasseerd. Daarna is het leidingwatersysteem met ultrafiltratie weer in gebruik genomen. Door de leverancier zijn tevens afspraken gemaakt met de gebouwbeheerder over hygiënisch beheer zodat herbesmetting tijdens werkzaamheden aan het systeem wordt voorkomen.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 83 mei 2006
pilot 9
100 % = 6 meetpunten
80%
10000
70% 60%
1000
50% 40%
100
30% 20%
10
10% 0%
1
gem. Conc. L. op de meetpunten [kve/l]
90%
100000
10 -1 -2 00 5 2320 05 25 -3 -2 00 21 5 -4 -2 00 25 5 -5 -2 00 23 5 -6 -2 00 21 5 -7 -2 00 23 5 -8 -2 00 15 5 -9 -2 00 20 5 -1 020 16 05 -1 120 15 05 -1 220 06 24 -1 -2 00 6
percentage positieve meetpunten
100%
figuur 53. Verloop van het percentage positieve meetpunten en de gemiddelde concentratie Legionella op alle meetpunten voor de looptijd van pilot 9.
Uit figuur 53 blijkt dat tijdens de duur van de pilot het hygiënisch beheer niet kon worden gehandhaafd. Na een maand is er sprake van herbesmetting van het systeem en binnen 6 maanden is de besmetting weer terug op het niveau van de nulmeting. De oorzaak voor de (her)besmetting bleken een tiental dode leidingstukken die door de eigenaar niet waren verwijderd na de risicoanalyse. Nadat deze dode leidingstukken alsnog waren verwijderd, is de installatie eind oktober 2005 opnieuw gereinigd en gedesinfecteerd. Aan het eind van de onderzoeksperiode op 24 januari 2006 is er opnieuw een herbesmetting geconstateerd. Het betreft één tappunt waarop 250 kve/l is aangetroffen. Tijdens de acties die hierop zijn ondernomen heeft de leverancier vastgesteld dat er zich in een afgesloten en voor de leverancier niet toegankelijke ruimte nog tappunten bevinden die gekoppeld zijn aan het leidingwatersysteem. De uittapleidingen naar deze tappunten zijn bij eerdere reinigingen en desinfecties niet meegenomen. De herbesmetting bevond zich op een tappunt in de directe omgeving van de aansluiting van deze uittapleiding op de hoofdleiding. Buiten de onderzoeksperiode van deze pilot zijn door de leverancier de bewuste uittapleidingen alsnog gereinigd en gedesinfecteerd in een poging om het hygiënisch concept te herstellen. De resultaten van deze actie zijn niet meer in dit onderzoek meegenomen. Op grond van de presentatie van de meetwaarden voor het koloniegetal 22 °C in figuur 54 kan worden vastgesteld dat er direct na een reiniging/desinfectie sprake is van een toename van het koloniegetal 22 °C op de meetpunten. In een groot aantal gevallen wordt hierdoor de norm van 100 kve/ml uit het Waterleidingbesluit overschreden. Bij de daarop volgende bemonsteringen nemen de koloniegetallen weer langzaam af tot waarden onder de 100 kve/ml.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 84 mei 2006
Door spoeling met citroenzuur zal op veel plaatsen in het leidingsysteem de biofilm worden verwijderd. Mogelijk worden de hoge koloniegetallen veroorzaakt door losgeraakte fragmenten van de biofilm die in de periode na de reiniging worden afgevoerd. Het citroenzuur zal ook van invloed zijn op het koperen leidingmateriaal. Door het verwijderen van de oxidelaag met citroenzuur zullen mogelijk na een reiniging de kopergehaltes zijn verhoogd. Tijdens dit onderzoek is dit neveneffect niet verder onderzocht. pilot 9
KG 22 ºC in [kve/ml]
1000
100
10
1 reiniging en desinfectie nageschakelde installatie 10-01-06
10-12-05
10-11-05
10-10-05
10-09-05
10-08-05
10-07-05
10-06-05
10-05-05
10-04-05
10-03-05
10-02-05
10-01-05
0,1
figuur 54. Resultaten van het koloniegetal 22 °C op de diverse meetpunten als functie van de looptijd van pilot 9
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 85 mei 2006
Pilot 10: schoolgebouw met ultrafiltratie op gebruikspunt
Op deze locatie zijn membraanfilters getest die volgens het gebruikspuntconcept zijn aangebracht op 14 douchepunten. Tijdens de pilot is het effect van de filters op 6 meetpunten (3 meetpunten per doucheruimte) gemonitord. Bij 2 andere meetpunten (controlepunten) in dezelfde doucheruimtes is vóór de bemonstering het filter tijdelijk verwijderd zodat kan worden vastgesteld dat het aangevoerde water Legionella bevat. In figuur 55 is voor de looptijd van de pilot aangeven op welke meetpunten die zijn voorzien van een filter toch Legionella is aangetroffen. pilot 10 1000
100% 90% 80% 70%
100
60% 50% 40% 10
30% 20%
100 % = 6 meetpunten
10% 0%
gem. conc. L. op meetpunten [kve/l]
6.11
1 19-7-2004
5-9-2004
1-10-2004
5-11-2004
10-12-2004
24-2-2005
figuur 55. Verloop van het percentage positieve meetpunten en de gemiddelde concentratie Legionella op alle meetpunten voor de looptijd van pilot 10.
In tabel 6 zijn de resultaten van de zes bemonsteringen voor Legionella weergegeven. Hieruit blijkt dat het controlepunt in doucheruimte 2 (meetpunt 8) bij alle metingen Legionella bevatte en het controlepunt in doucheruimte 1 slechts bij twee bemonsteringen. Aangezien de douchefilters een absolute bescherming moeten geven tegen Legionella kan op basis van de resultaten in tabel 6 worden geconcludeerd dat de douchefilters op de meetpunten 5 en 6 niet naar behoren hebben gefunctioneerd. Bij de meetpunten 1 en 3 kon enkele malen geen legionellaconcentratie worden vastgesteld vanwege overmatige groei van andere bacteriën op het kweekmedium. De aanwezigheid van deze bacteriën in grotere aantallen betekent echter niet zonder meer dat er sprake is van een slecht functionerend filter bijvoorbeeld door membraanbreuk of lekkage. Mogelijk zijn de bacteriën gegroeid aan de uittreedzijde van het membraan terwijl het filter nog steeds bescherming biedt tegen eventuele legionellabacteriën in de uittapleiding.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 86 mei 2006
Na de bemonstering in oktober 2004 is door middel van een druktest vastgesteld dat één van de toegepaste filters (op meetpunt 5) een lekkage bevat. Dit filter is vervolgens vervangen. Voor het andere meetpunt kon geen verklaring worden gevonden voor de aanwezigheid van Legionella bij de bemonstering in september. In de periode daarna is echter geen Legionella meer aangetroffen op dit meetpunt. tabel 6 Overzicht van de legionellaconcentraties op de meetpunten bij de laatste 4 bemonsteringen van pilot 10
Legionella in kve/l
Filter aanwezig tijdens monsterneming ?
19-72004
5- 92004
1-102004
5-112004
10-122004
24-22005
Doucheruimte 1
meetpunt 1 meetpunt 2 meetpunt 3 meetpunt 4
ja ja ja nee
< 50 < 50 < 50 < 50
< 50 < 50 n.t.b# 100
< 50 < 50 < 50 1.500
< 50 < 50 < 50 < 50
< 50 < 50 < 50 < 50
n.t.b.# < 50 < 50 < 50
ja ja ja nee
< 50 < 50 < 50 300
1.900 850 < 50 100
200 < 50 < 50 2.200
< 50 < 50 < 50 150
< 50 < 50 < 50 1.200
< 50 < 50 < 50 150
Doucheruimte 2
meetpunt 5 meetpunt 6 meetpunt 7 meetpunt 8 #
n.t.b. = niet te bepalen door overmatige groei van andere bacteriesoorten op het kweekmedium
De resultaten kunnen als volgt worden samengevat: • bij 20 van de 36 metingen (56 %) kon de werking van de douchefilters worden aangetoond; • bij 11 van de 36 metingen (31 %) kon geen Legionella worden aangetoond in het voedende water van de doucheruimte; • bij 3 van de 36 metingen (8 %) is aangetoond dat het douchefilter niet goed functioneert; • bij 2 van de 36 metingen (5 %) kon door overmatige groei op het kweekmedium geen legionellaconcentratie worden gemeten. (Dit betekent niet zonder meer dat het filter niet goed heeft gefunctioneerd; zie toelichting in de tekst). • op de meetpunten zonder douchefilter (4 en 8) is in 67 % van de gevallen Legionella aangetroffen; op de meetpunten met douchefilter is dit percentage 8 % en na vervanging van een defect filter is er in geen enkel geval nog Legionella aangetroffen.
6.12
Pilot 11: zorginstelling met ultrafiltratie als poortwachter
Uit het verloop van de pilot zoals weergegeven in figuur 56 blijkt dat het op deze locatie geïnstalleerde poortwachtersysteem geen effect heeft op de aanwezigheid van Legionella. Gedurende de hele duur van de pilot blijft het aantal positieve meetpunten vrijwel onveranderd hoog, alleen aan het einde van de pilot is er sprake van een daling. Dat geldt eveneens voor de gemiddelde concentratie Legionella vastgesteld op de meetpunten. Deze concentratie
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 87 mei 2006
handhaaft zich op een relatief hoge waarde van 10.000 kve/l om tegen het einde van de proefperiode te dalen tot 1.000 kve/l. Voor de interpretatie van de onderzoeksresultaten is het van belang te beseffen dat voor de ingebruikname van de ultrafiltratie als poortwachtersysteem de nageschakelde leidingwaterinstallatie niet gereinigd is noch (chemisch) gedesinfecteerd. Hiermee onderscheidt zich de aanpak op deze pilotlocatie van de aanpak toegepast in pilot 9, hoewel er in beide situaties een vergelijkbare techniek is toegepast. Met inachtneming van het feit dat er geen sprake is van hygiënisch beheer (zie paragraaf 4.4) kunnen – volgens opgave van de leverancier - de relatief hoge legionellaconcentraties die optreden in de beginperiode van de pilot als volgt worden verklaard: • hoge ruimtetemperaturen waardoor er opwarming plaatsvindt van koud water; dit wordt bevestigd door de temperatuurmetingen voor monsterneming die in de meeste gevallen ruim hoger zijn dan 20 °C; • stagnatie van water in delen van de leidingwaterinstallatie; • noodzakelijke installatieaanpassingen die niet zijn uitgevoerd na uitvoeren van de risicoanalyse (bijvoorbeeld dode leidingstukken die niet zijn verwijderd); • onvoldoende naleven van de beheersmaatregelen uit het beheersplan (spoelmaatregelen en thermische desinfectie). pilot 11
90%
100000 100 % = 7 meetpunten
80%
10000
70% 60%
1000
50% 40%
100
30% 20%
10
10% 0%
gem. conc. L. op meetpunten [kve/l]
100%
1 28-9- 27-10- 24-112004 2004 2004
22-12- 26-12004 2005
23-22005
7-42005
27-42005
1-62005
14-62005
6-72005
31-82005
7-92005
14-92005
figuur 56. Verloop van het percentage positieve meetpunten en de gemiddelde concentratie Legionella op alle meetpunten voor de looptijd van pilot 11.
Aan het eind van de onderzoeksperiode is er sprake van een daling van het aantal positieve meetpunten. Deze daling is mogelijk het gevolg van een hele set aan werkzaamheden die op de locatie is uitgevoerd tussen maart 2005 en het einde van de onderzoeksperiode. Hierbij zijn dode leidingstukken en niet
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 88 mei 2006
gebruikte tappunten verwijderd in een aantal bouwdelen, mengkranen vervangen om terugstroming van warm water in het koudwaternet te voorkomen, brandslanghaspels afgekoppeld en op een separaat brandblusnet aangesloten, bepaalde delen van het gebouw afgesloten van de centrale warmwatervoorziening en voorzien van boilers en een circulatieleiding in een bouwdeel vergroot om de doorstroming te verbeteren. Maar de meest relevante maatregel is wellicht dat men aan het einde van de proefperiode is gestart met het thermische desinfecteren van het gehele leidingwatersysteem inclusief de koudwaterleidingen (via by-passes). Hoewel deze werkzaamheden nog niet volledig waren afgerond bij het afsluiten van de pilot zijn de eerste effecten ervan wellicht verantwoordelijk voor de vastgestelde daling. Conclusie is dat de test niet succesvol is geweest doordat de juiste voorwaarden voor het met succes toepassen van een poortwachtersysteem met microfiltratie niet aanwezig waren.
Pilot 12: kantoorgebouw met pasteurisatie
De resultaten van de pilot met pasteurisatie kunnen als volgt worden samengevat: - op de 3 meetpunten in het mengwatersysteem zijn tijdens de duur van de pilot geen legionellabacteriën aangetroffen (zie figuur 57); - in het voedende water van de pasteurisatie is ook geen Legionella aangetroffen; - de gemiddelde temperatuur op de meetpunten in het mengwatersysteem gemeten bij de start van de monsterneming bedroeg 34 °C. pilot 12 100%
10000
90%
100 % = 3 meetpunten
80%
1000
70% 60% 50%
100
40% 30%
10
20% 10% 0%
gem. conc. L. op meetpunten [kve/l]
6.13
1 16-6-2005
21-7-2005
18-8-2005
14-10-2005
24-11-2005
20-12-2005
18-1-2006
figuur 57. Verloop van het percentage positieve meetpunten en de gemiddelde concentratie Legionella op alle meetpunten voor de looptijd van pilot 12.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 89 mei 2006
Voor de juiste interpretatie van de resultaten zijn de volgende twee aspecten van belang: - tot de helft van de proefperiode is er naast pasteurisatie van het voedende koude water ook een wekelijkse volautomatische thermische desinfectie van de douches uitgevoerd. De resultaten van de eerste vier bemonsteringen zijn dus niet alleen aan pasteurisatie toe te schrijven. Voor de laatste drie bemonsteringen is dat wel het geval; - door het geringe verbruik wordt het mengwatersysteem gekenmerkt door zeer lange verblijftijden in combinatie met een temperatuur tussen 35 en 40 °C. Dit betekent dat de condities voor groei van Legionella optimaal zijn.
Pilot 13: gebouw met celfunctie met anodische oxidatie in warmwatervoorziening
Bij pilot 13 is anodische oxidatie toegepast in het warmwatersysteem van het gebouw. Het apparaat bevindt zich in een by-pass van de koudwatertoevoer naar de warmwatervoorziening. Aan het water in de by-pass wordt vlak voor de elektrolysecel keukenzout toegevoegd. De resultaten vertonen in de eerste 7 maanden na de nulmeting op 7 februari 2005 een geleidelijke afname van de gemiddelde concentratie Legionella op de meetpunten (zie figuur 58).
100000
100% 90%
10000
80% 100 % = 14 meetpunten
70%
1000
60% 50%
100
40% 30%
10
20% 10% 0% 27-
1 05 20
38-
05 20
45-
05 20
53-
05 20
67-
05 20
75-
05 20
82-
05 20
05 20
910 64-
05 20
05 20
05 20
112 11 -1 6121
05 20
-1 10
06 20
-2 14
06 20
figuur 58. Verloop van het percentage positieve meetpunten en de gemiddelde concentratie Legionella op alle meetpunten voor de looptijd van pilot 13.
Opvallend is de herbesmetting van het leidingwatersysteem die is vastgesteld met de monstername op 1 november 2005. Hierbij werd op alle meetpunten Legionella aangetroffen in relatief hoge concentraties. Uiteindelijk bleek de besmetting te zijn veroorzaakt door een probleem met de doseerpomp voor keukenzout waardoor de elektrolysecel geen chloor meer produceerde. Deze problemen zijn ontstaan tussen 17 en 21 oktober 2005 zoals blijkt uit figuur 59
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 90 mei 2006
gem. conc. L. op meetpunten [kve/l]
pilot 13
percentage positieve meetpunten
6.14
waarin het verloop van het elektrisch geleidingsvermogen voor een periode van 5 weken is weergegeven. Door het wegvallen van de chloridedosering nam de chloorproductie af zoals blijkt uit figuur 60. Binnen twee weken werd op alle meetpunten Legionella aangetroffen met een concentratieniveau van gemiddeld 33.000 kve/l. De gehaltes vrij chloor en totaal chloor waren tijdens die bemonstering op alle meetpunten beneden de detectiegrens. In figuur 61 zijn de legionellaconcentraties op de meetpunten weergegeven als functie van het gehalte aan vrij chloor. (Er is in deze pilot vrijwel geen verschil tussen de gemeten gehaltes totaal chloor en vrij chloor op de meetpunten). Hieruit blijkt dat de concentratie vrij chloor die is gemeten op de meetpunten over het algemeen lager is dan 0,5 mg/l. In 56 % van de gevallen kon op de meetpunten geen vrij chloor (of totaal chloor) worden gedetecteerd, wat op grond van de hoge watertemperaturen ook wordt verwacht.
figuur 59. Verloop van het elektrisch geleidingsvermogen gedurende een periode van 5 weken gemeten in de by-pass direct achter de keukenzoutdosering ter hoogte van de elektrolysecel
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 91 mei 2006
figuur 60. Verloop van het chloorgehalte gedurende een periode van 5 weken gemeten in de hoofdstroom direct achter de anodische oxidatie
Pilot 13 100000
Legionella (kve/l)
10000 1000 100 10 1 0
0,5
1
1,5
2
vrij chloor (mg/l)
figuur 61. Overzicht van alle meetwaarden voor Legionella weergegeven als functie van het gehalte aan vrij chloor
In figuur 62 is voor het gehalte aan vrij chloor de relatie met de legionellaconcentratie nader onderzocht. Uitgaande van de 90-percentiel in deze
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 92 mei 2006
figuur blijkt dat minimaal een concentratieniveau tussen 0,2 en 0,3 mg/l vereist is om een legionellaconcentratie te bereiken < 100 kve/l. Pilot 13 100000
Legionella (kve/l)
10000
1000
100
10 50-P 90-P 1 ≤ 0,05
0,1
0,2
0,3
> 0,4
vrij chloor (ug/l)
figuur 62. Relatie tussen het gehalte vrij chloor en de legionellaconcentratie op basis van de 50- en 90-percentiel van alle meetwaarden bij een vaste chloorconcentratie
Het koloniegetal bij 22 °C is om onbekende redenen alleen bij de laatste vier bemonsteringen geanalyseerd. Zoals verwacht mag worden op grond van de hoge watertemperaturen zijn de koloniegetallen over het algemeen laag en voldoen ze aan de norm uit het Waterleidingbesluit. In tabel 8 is een overzicht gegeven van de gemeten concentraties trihalomethanen (THM)en haloazijnzuren (HAA). De concentraties zijn relatief hoog en voor trihalomethanen wordt de norm uit het waterleidingbesluit overschreden. Helaas is er op deze locatie geen tweede bemonstering uitgevoerd. tabel 7 overzicht metingen trihalomethanen (THM) en haloazijnzuren (HAA)voor pilot 13
meetpunt 7 meetpunt 10
7 juni 2005 THM [µg/l] 37 47
HAA [µg/l] 10,7 16,5
THM [µg/l] -
HAA [µg/l] -
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 93 mei 2006
Pilot 14: gebouw met celfunctie met koper/zilver-ionisatie
Tijdens de nulmeting van deze pilot is op 7 van de 13 meetpunten Legionella aangetroffen (het meetpunt in de hydrofoorruimte is hierbij buiten beschouwing gelaten). Het hoogst aangetroffen gehalte bedroeg meer dan 100.000 kve/l. De nulmeting is uitgevoerd bijna twee maanden na het stopzetten van de chloordosering en één dag voor de start van de koper/zilver-ionisatie. De gemiddelde concentratie op de meetpunten tijdens de nulmeting was 8.150 kve/l. Na 6 maanden onderzoek is de gemiddelde concentratie Legionella op de meetpunten gedaald tot minder dan 100 kve/l (gem. 42 kve/l; max. 200 kve/l). Bij het afronden van de pilot is nog slechts op één meetpunt Legionella aangetroffen met een concentratie van 50 kve/l. Het betreft hetzelfde meetpunt als waarop tijdens de nulmeting de hoogste concentratie is aangetroffen. De gemeten koloniegetallen bij 22 °C tijdens deze pilot zijn relatief laag. In vrijwel alle gevallen wordt voldaan aan de wettelijke eis uit het Waterleidingbesluit. Tijdens de duur van de pilot is er sprake van een dalende trend zoals die ook bij andere pilots met koper/zilver-ionisatie is vastgesteld (figuur niet opgenomen).
100% 90% 80%
10000
100 % = 13 meetpunten
70%
1000
60% 50%
100
40% 30%
10
20% 10% 0%
1
gem. conc. L. op meetpunten [kve/l]
pilot 14
percentage positieve meetpunten
6.15
23-11- 13-12- 10-1- 9-2- 7-3- 4-4- 2-5- 6-6- 4-7- 1-8- 5-9- 3-10- 7-112004 2004 2005 2005 2005 2005 2005 2005 2005 2005 2005 2005 2005
figuur 63. Verloop van het percentage positieve meetpunten en de gemiddelde concentratie Legionella op alle meetpunten voor de looptijd van pilot 14.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 94 mei 2006
Pilot 14 150
Ag (ug/l)
100
50
0 0
100
200
300
400
500
Cu (ug/l)
figuur 64. Relatie tussen het kopergehalte en zilvergehalte voor alle metingen tijdens de looptijd van pilot 14.
Uit figuur 64 blijkt een duidelijke clustering van de gemeten koper- en zilverconcentraties op de verschillende meetpunten. De meeste meetwaarden liggen in de range van 0 tot 50 µg/l voor zilver en 100 tot 270 µg/l voor koper. De clustering kan worden verklaard door het gebruik van een koper/zilverlegering voor de elektroden in deze pilot (zie analogie met pilot 4). Een viertal meetwaarden voor zilver liggen boven de WHO-richtwaarde van 100 µg/l. Uit figuur 65 blijkt dat de hoge zilverconcentraties vooral bij de start van de pilot zijn opgetreden. Op basis van het logboek heeft er alleen een wijziging plaatsgevonden in de instellingen op 17 mei 2005. Op dat moment is de dosering ten opzichte van het startniveau met 30 % verhoogd. Deze wijziging is niet terug te vinden in figuur 65.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 95 mei 2006
pilot 14 120
50-P
Ag in [ug/l]
100
90-P gem.
80 60 40 20
05 -20 10 13-
005 9 -2 13-
005 8 -2 13-
005 7 -2 13-
005 6 -2
5 -2
005
13-
13-
13-
13-
005 4 -2
005 3 -2
005
005 1 -2
2 -2 13-
13-
13-
12
-20
04
0
figuur 65. Verloop van de zilverconcentratie (50-percentiel, 90-percentiel en de gemiddelde waarde van alle meetpunten) tijdens de onderzoeksperiode van pilot 14
Op basis van metingen voor en na het inschakelen van de koper/zilver-ionisatie is een gemiddelde additie berekend voor koper van 112 ± 73 µg/l en voor zilver van 21 ± 19 µg/l. Pilot 14 10000
Legionella (kve/l)
1000
100
10 50-P 95-P 1 < 100
100 - 150
150 - 200
200 - 250
> 250
Cu (ug/l)
figuur 66. Relatie tussen het kopergehalte en legionellaconcentratie op basis van de 50en 95-percentiel van alle meetwaarden in een aantal concentratieranges voor koper.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 96 mei 2006
De relatie tussen de legionellaconcentratie en het kopergehalte respectievelijk het zilvergehalte is voor alle meetwaarden onderzocht. Hierbij is de 50-percentiel en de 95/90-percentiel berekend van alle gemeten legionellaconcentraties uitgaande van een aantal concentratieranges voor koper en zilver. De resultaten zijn weergegeven in figuur 66 respectievelijk figuur 67. Uit die laatste figuur blijkt dat voor zilver een concentratieniveau tussen 10 en 20 µg/l noodzakelijk is om in 90 % van de legionellametingen te voldoen aan de norm van 100 kve/l. Voor koper is bij deze pilot een dergelijke relatie minder eenduidig. Dit blijkt ook uit figuur 68 waarin de alle meetwaarden voor Legionella zijn weergegeven als functie van de koperconcentratie. Lage kopergehaltes corresponderen in dit geval niet met hoge legionellaconcentraties (en andersom).
Pilot 14 1000
Legionella (kve/l)
100
10
50-P 90-P 1 < 10
10 - 20
20 - 40
40 - 60
> 60
Ag (ug/l)
figuur 67. Relatie tussen het zilvergehalte en legionellaconcentratie op basis van de 50- en 95-percentiel van alle meetwaarden in een aantal concentratieranges voor zilver.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 97 mei 2006
Pilot 14 100000
Legionella (kve/l)
10000 1000 100 10 1 0
50
100
150
200
250
300
350
Cu (ug/l)
figuur 68. Overzicht van alle meetwaarden voor Legionella weergegeven als functie van het kopergehalte.
Pilot 14 100000
Legionella (kve/l)
10000 1000 100 10 1 0
20
40
60
80
100
120
140
Ag (ug/l)
figuur 69. Overzicht van alle meetwaarden voor Legionella weergegeven als functie van het zilvergehalte.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 98 mei 2006
Pilot 14 100
50-P
KG 22 °C (kve/ml)
90-P
10
1 < 100
100 - 150
150 - 200
200 - 250
> 250
Cu (ug/l)
figuur 70. Relatie tussen het kopergehalte en het KG 22 °C op basis van de 50- en 90percentiel van alle meetwaarden in een aantal concentratieranges voor koper.
Eenzelfde statistisch onderzoek is uitgevoerd gericht op de relatie tussen het koloniegetal 22 °C en het koper- respectievelijk het zilvergehalte (zie figuur 70 en figuur 71). Voor zilver is de relatie in dit geval het meest eenduidig.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 99 mei 2006
Pilot 14 100
50-P
KG 22 ºC (kve/ml)
95-P
10
1 < 10
10 - 20
20 - 40
40 - 60
> 60
Ag (ug/l)
figuur 71. Relatie tussen het zilvergehalte en het KG 22 °C op basis van de 50- en 95percentiel van alle meetwaarden in een aantal concentratieranges voor zilver.
Omdat tijdens de nulmeting geen uitgebreid pakket is geanalyseerd, kan het effect van koper/zilver-ionisatie op de pH, de kleur en de troebelheid van het water niet rechtstreeks worden vastgesteld. Bij geen van de metingen tijdens de pilot wordt echter de norm voor één van deze parameters overschreden. Bij de overige pilots met koper/zilver-ionisatie is er vaak wel een effect zichtbaar op de troebelheid van het water. Het gemiddelde van alle troebelheidsmetingen na start van de installatie bedraagt in dit geval 0,62 ± 0,67 FTE. Deze waarde ligt ruim onder de norm van 4 FTE.
6.16
Pilot 15: gebouw met celfunctie met koper/zilver-ionisatie
Een week voor de start van deze pilot met een nulmeting is de chloordosering uitgezet die sinds augustus 2001 in bedrijf is geweest. Tijdens de nulmeting is op 6 van de 8 meetpunten Legionella aangetroffen (de meetpunten in het binnenkomende water voor en na de koper/zilver-ionisatie zijn hierbij buiten beschouwing gelaten). Het hoogst aangetroffen gehalte bedroeg meer dan 100.000 kve/l. De gemiddelde concentratie op de 8 meetpunten tijdens de nulmeting was 12.800 kve/l. Na 1 maand onderzoek is de gemiddelde concentratie Legionella op de meetpunten gedaald tot minder dan 50 kve/l (zie figuur 72). Bij het afronden van de pilot is nog slechts op één meetpunt Legionella aangetroffen met een concentratie van 300 kve/l (gem. 60 kve/l).
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 100 mei 2006
pilot 15 100000
90% 80%
10000
100 % = 8 meetpunten
70% 60%
1000
50% 40%
100
30% 20%
10
10% 0%
1 17-52004
24-62004
20-72004
17-82004
20-92004
19-102004
16-112004
21-122004
18-12005
15-22005
29-32005
19-42005
17-52005
gem. conc. L. op meetpunten [kve/l]
percentage positieve meetpunten
100%
7-72005
figuur 72. Verloop van het percentage positieve meetpunten en de gemiddelde concentratie Legionella op alle meetpunten voor de looptijd van pilot 15.
Uit figuur 73 blijkt dat alle kopergehaltes op de tappunten binnen de wettelijke norm vallen. Ook de zilvergehaltes zijn allemaal kleiner dan de WHOrichtwaarde van 100 µg/l. Tijdens het verloop van de pilot is door de leverancier verschillende malen de stroomsterkte door de koper- en zilverelektroden bijgesteld. De stroomsterkte door de zilverelektroden is eerst verlaagd van 100 % naar 80 % en daarna weer verhoogd tot 100 % van de maximale stroomsterkte. In figuur 74 is het verloop van de zilverconcentratie over de looptijd van de pilot weergegeven. Uit de figuur blijkt inderdaad dat de hoogste zilverconcentraties zijn aangetroffen bij de start van de pilot. Bovendien blijkt dat de laatste verhoging naar 100 % niet het gewenste effect heeft gehad. Dit heeft mogelijk te maken met vervuiling van de elektroden. Op basis van de twee meetpunten direct voor en na de koper/zilver-ionisatie kan de gemiddelde additie van koper worden berekend op 291 ± 140 µg/l en voor zilver 47 ± 24 µg/l.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 101 mei 2006
Pilot 15 150
Ag (ug/l)
100
50
0 0
300
600
900
1200
1500
Cu (ug/l)
figuur 73. relatie tussen het kopergehalte en zilvergehalte voor alle metingen tijdens de looptijd van pilot 15.
pilot 15
Ag in [ug/l]
100 90 80 70
50-P bijstellen amperage Ag-elektrode
90-P gem.
60 50 40 30 20
24 -620 05
24 -220 05 24 -320 05 24 -420 05 24 -520 05
24 -620 04 24 -720 04 24 -820 04 24 -920 04 24 -10 - 20 04 24 -11 - 20 04 24 -12 - 20 04 24 -120 05
10 0
figuur 74. Verloop van de zilverconcentratie (50-percentiel, 90-percentiel en de gemiddelde waarde van alle meetpunten) tijdens de onderzoeksperiode van pilot 15.
De relatie tussen de legionellaconcentratie en het kopergehalte respectievelijk het zilvergehalte is voor alle meetwaarden onderzocht (met uitzondering van de twee meetpunten voor en na de installatie). Hierbij is de 50-percentiel en de 95percentiel berekend van alle gemeten legionellaconcentraties uitgaande van een
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 102 mei 2006
aantal concentratieranges voor koper en zilver. De resultaten zijn weergegeven in figuur 75 respectievelijk figuur 76.
Pilot 15 100000 50-P 95-P
Legionella (kve/l)
10000
1000
100
10
1 < 300
300 - 450 450 - 600 600 - 750
> 750
Cu (ug/l)
figuur 75. Relatie tussen kopergehalte en legionellaconcentratie op basis van de 50- en 95percentiel van alle meetwaarden in een aantal concentratieranges voor koper.
In beide gevallen is er sprake van een afname van de concentraties Legionella bij toename van de concentraties voor koper respectievelijk zilver. Hieruit kan voorzichtig worden geconcludeerd dat een concentratieniveau rond de 40 µg/l voor zilver en een concentratieniveau boven 750 µg/l voor koper nodig zijn om in 95 % van de legionellametingen te voldoen aan de norm van 100 kve/l. In figuur 77 en figuur 78 zijn de analyseresultaten van alle meetpunten voor Legionella weergegeven als functie van het gehalte koper respectievelijk zilver. Eenzelfde statistisch onderzoek is uitgevoerd gericht op de relatie tussen het koloniegetal 22 °C en het koper- respectievelijk het zilvergehalte (ziefiguur 79 en figuur 80). In dit geval is de 50- en 90-percentiel berekend. Hieruit blijkt dat bij toename van het zilvergehalte het koloniegetal bij 22 °C naar verwachting daalt maar bij koper is die relatie omgekeerd.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 103 mei 2006
Pilot 15 100000
50-P
95-P
Legionella (kve/l)
10000
1000
100
10
1 < 10
10 - 20
20 - 40
40 - 60
> 60
Ag (ug/l)
figuur 76. Relatie tussen zilvergehalte en legionellaconcentratie op basis van de 50- en 95percentiel van alle meetwaarden in een aantal concentratieranges voor zilver.
Pilot 15 100000
Legionella (kve/l)
10000 1000 100 10 1 0
200
400
600
800
1000
1200
1400
Cu (ug/l)
figuur 77. Overzicht van alle meetwaarden voor Legionella weergegeven als functie van het kopergehalte.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 104 mei 2006
Pilot 15 100000
Legionella (kve/l)
10000 1000 100 10 1 0
20
40
60
80
100
Ag (ug/l)
figuur 78. Overzicht van alle meetwaarden voor Legionella weergegeven als functie van het zilvergehalte.
Pilot 15
KG 22 °C (kve/ml)
1000
100 50-P 90-P
10
1 < 300
300 - 450
450 - 600 600 - 750
> 750
Cu (ug/l)
figuur 79. Relatie tussen het kopergehalte en het KG 22 °C op basis van de 50- en 90percentiel van alle meetwaarden in een aantal concentratieranges voor koper
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 105 mei 2006
Pilot 15 1000
50-P
KG 22 ºC (kve/ml)
90-P 100
10
1 < 10
10 - 20
20 - 40
40 - 60
> 60
Ag (ug/l)
figuur 80. Relatie tussen het zilvergehalte en het KG 22 °C op basis van de 50- en 90percentiel van alle meetwaarden in een aantal concentratieranges voor zilver
De toepassing van koper/zilver-ionisatie in deze pilot blijkt geen effect te hebben op de pH, de hardheid en de kleur van het water op de meetpunten. Wel is er sprake van een effect op de troebelheid van het water op de meetpunten, hoewel in alle gevallen de meetwaarde binnen de norm van 4 FTE blijft. Gemiddeld is er sprake van een toename van de troebelheid van 0,17 ± 0,13 FTE tot 0,45 ± 0,37 FTE door toepassing van koper/zilver-ionisatie.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 106 mei 2006
Pilot 16: gebouw met logiesfunctie met anodische oxidatie
In deze pilot is anodische oxidatie toegepast in de koudwatertoevoer van een eenvoudig leidingwatersysteem. De anodische oxidatie is in de hoofdstroom geplaatst en er wordt geen keukenzout gedoseerd. Uit het verloop van de pilot in figuur 81 blijkt dat de toepassing van anodische oxidatie in dit geval niet heeft geleid tot de gewenste sanering van de installatie. Pas in de laatste periode is er sprake van een daling van de gemiddelde concentratie op de meetpunten tot onder het niveau van 100 kve/l. De laatste monsterneming geeft echter aan dat er nog geen sprake is van een stabiele situatie.
100% 90%
100000 100 % = 6 meetpunten
80%
10000
70% 60%
1000
50% 40%
100
30% 20%
10
10% 0%
1
gem. conc. L. op meetpunten [kve/l]
pilot 16
percentage positieve meetpunten
6.17
04 04 06 06 05 05 05 05 05 05 05 05 05 20 20 20 20 20 20 20 20 20 20 20 20 20 12218697534121 1 14 17 17 15 16 13 18 16 11 27 16 15 16
figuur 81. Verloop van het percentage positieve meetpunten en de gemiddelde concentratie Legionella op alle meetpunten voor de looptijd van pilot 16.
Tijdens de pilot zijn in overleg tussen leverancier en gebouweigenaar veel maatregelen genomen die de doorstroming van het leidingwatersysteem moeten verbeteren (zie logboek). Het effect van deze maatregelen blijkt slechts gering. De onbevredigende resultaten van de pilot zijn des te opvallender als de gemeten legionellaconcentraties op de verschillende meetpunten worden uitgezet tegen de chloorgehaltes. Uit figuur 82 blijkt dat ook bij hoge chloorgehaltes nog relatief hoge legionellaconcentraties worden gemeten. Omdat de pH van het drinkwater relatief hoog is (7,5 – 8), zal het grootste deel van het chloor aanwezig zijn als het hypochloriet-ion waardoor de effectiviteit van de desinfectie met chloor aanzienlijk lager is (bij pH-waarden < 7 komt het vrije chloor voornamelijk voor als HOCl, dat als een aanzienlijk sterker desinfectiemiddel geldt).
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 107 mei 2006
Voor het koloniegetal bij 22 °C geldt een vergelijkbaar beeld, maar hierbij moet worden opgemerkt dat de koloniegetallen over de hele periode laag zijn en over het algemeen voldoen aan de norm uit het Waterleidingbesluit (zie figuur 83). De gemiddelde chloorconcentratie gemeten op de meetpunten bedraagt 0,4 ± 0,25 mg/l. De maximale concentratie is 1 mg/l. Overigens is er in deze pilot nauwelijks verschil tussen het gemeten gehalte totaal chloor en het gehalte vrij chloor. Er zijn geen klachten bekend over geur en smaak van het water.
Pilot 16 100000
Legionella (kve/l)
10000 1000 100 10 1 0
0,2
0,4
0,6
0,8
1
1,2
totaal chloor (mg/l)
figuur 82. Overzicht van alle meetwaarden voor Legionella weergegeven als functie van het gehalte aan totaal chloor
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 108 mei 2006
Pilot 16 1000
KG (kve/ml)
100
10
1
0,1 0
0,2
0,4
0,6
0,8
1
1,2
totaal chloor (mg/l)
figuur 83. Overzicht van alle meetwaarden voor KG 22 °C weergegeven als functie van het gehalte aan totaal chloor
Het feit dat bij relatief hoge chloorconcentraties nog legionellabacteriën zijn aangetroffen, heeft als consequentie dat statistisch onderzoek geen duidelijke relatie oplevert. Alleen op basis van de 50-percentiel in figuur 84 kan worden vastgesteld dat een concentratieniveau van rond de 0,4 mg/l vereist is voor legionellaconcentraties kleiner dan 100 kve/l.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 109 mei 2006
Pilot 16 10000
Legionella (kve/l)
1000
100
10 50-P 90-P 1 ≤ 0,1
0,2 - 0,4
0,4 - 0,6
> 0,6
totaal chloor (ug/l)
figuur 84. Relatie tussen het gehalte totaal chloor en legionellaconcentratie op basis van de 50- en 90-percentiel van alle meetwaarden bij een vaste chloorconcentratie
In tabel 8 is een overzicht gegeven van de gemeten concentraties trihalomethanen (THM) en haloazijnzuren (HAA). Bij geen van de metingen is de norm voor trihalomethanen overschreden. tabel 8 overzicht metingen trihalomethanen (THM) en haloazijnzuren (HAA)voor pilot 16
15 juni 2005
meetpunt 6 meetpunt 7
THM [µg/l] 0,72 0,3
HAA1 [µg/l] 3,9 1,6
17 januari 2006 THM [µg/l] 1,5 0,3
14 februari 2006 HAA1 [µg/l] 1,5 2,9
1 de resultaten voor HAA zijn exclusief de verbindingen broomdichloorazijnzuur, chloordibroomazijnzuur en tribroomazijnzuur
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 110 mei 2006
7 Conclusies en discussie In dit hoofdstuk zijn de resultaten van de verschillende pilots geëvalueerd. Deze evaluatie richt zich in eerste instantie op de verschillende technieken, d.w.z. anodische oxidatie, koper/zilver-ionisatie en fysische technieken. Daar waar nodig zijn verschillen (in resultaten) tussen verschillende uitvoeringen van een techniek van verschillende leveranciers nader toegelicht. Per techniek is een eindconclusie en een advies opgesteld met betrekking tot toepassing van de technieken voor legionellapreventie in leidingwaterinstallaties.
7.1
Koper/zilver-ionisatie
De resultaten van de pilots met koper/zilver-ionisatie kunnen als volgt worden samengevat (zie tabel 9): • Koper/zilver-ionisatie is een effectieve techniek voor de bestrijding van Legionella in complexe leidingwaterinstallaties. • Het percentage positieve meetpunten (Legionella > 50 kve/l) van alle pilots met koper/zilver-ionisatie bedroeg bij de start van de pilots 75% (50 meetpunten, maximaal 100.000 kve/l) en bij afronding van de pilots 9 % (6 meetpunten, maximaal 500 kve/l). • Bij alle pilots is bij afronding van de proefperiode de gemiddelde concentratie Legionella op de meetpunten kleiner dan 100 kve/l. Het aantal maanden sinds de start van de pilot waarin die situatie wordt bereikt, varieert van 1 maand voor pilot 15 tot 10 maanden voor pilot 2. • Bij 2 van de 6 pilots (pilots 1 en 3) wordt bij afronding van de proefperiode op geen enkel meetpunt nog Legionella aangetroffen (< 50 kve/l). • Statistische bewerking van de resultaten van dit onderzoek toont aan dat koperconcentraties in de range van 250 tot 750 µg/l en zilverconcentraties in de range van 10 tot 70 µg/l noodzakelijk zijn om een situatie te krijgen waarbij een hoog percentage van de tappunten legionellavrij is. • Toepassing van koper/zilver-ionisatie leidt tot een afname van de op de tappunten gemeten koloniegetallen. Het grootste effect is zichtbaar direct na de start van de pilot (ten opzichte van de nulmeting), maar ook tijdens het verloop van de pilot is er veelal sprake van een dalende trend. Aan het eind van de proefperiode wordt op nagenoeg alle meetpunten van de pilots met koper/zilver-ionisatie voldaan aan de wettelijke norm van 100 kve/ml. • Tussen de pilots onderling zijn er opvallende verschillen gemeten in de concentratieniveaus voor koper en zilver op de meetpunten. Zo ligt bijvoorbeeld de gemiddelde additie van zilver bij de pilots 1, 3 en 15 rond of boven de 50 µg/l terwijl die bij de pilots 2, 4 en 14 rond of onder de 20 µg/l ligt. • Bij geen van de pilots heeft toepassing van koper/zilver-ionisatie aanleiding gegeven tot overschrijding van de norm voor koper uit het Waterleidingbesluit (2.000 µg/l) op de meetpunten . • Bij pilot 1 (4,8 % van de metingen) en in mindere mate bij de pilots 3 (2,8 %) en 14 (2,0 %) is er sprake van overschrijdingen van de WHO-richtwaarde
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 111 mei 2006
•
•
voor zilver (100 µg/l) op de meetpunten. Uit figuur 20, figuur 39 en figuur 65 blijkt dat de hoge concentraties vooral optreden in de beginperiode van een pilot (eerste halfjaar). De neveneffecten van toepassing van koper/zilver-ionisatie blijven – naast de toename van de koper- en zilvergehaltes – beperkt tot een geringe toename van de troebelheid van het water op de tappunten (maximaal tot 1 FTE gemiddeld). Bij alle pilots wordt echter ruimschoots voldaan aan de wettelijke norm van 4 FTE. Bij één pilot zijn er wel aanwijzingen gevonden dat na periodes van laag verbruik (nachtperiode) de troebelheid van het drinkwater kortstondig hoger ligt dan de wettelijke norm (visueel waarneembare troebeling). Van andere indirecte neveneffecten van koper/zilver-ionisatie zoals verkleuring van het sanitair (wastafels en toiletpotten) of corrosie van installatieonderdelen is in dit onderzoek geen melding gemaakt.
Zoals hierboven is geconcludeerd zijn er opvallende verschillen in concentratieniveaus voor koper en zilver tussen de pilots. Omdat gebouweigenaren bij voorkeur zo snel mogelijk van hun legionellaprobleem verlost willen zijn, gaan leveranciers er vaak toe over om in de beginperiode de koper/zilver-ionisatie met een hoge intensiteit te bedrijven. Dit resulteert in relatief hoge zilver- en kopergehaltes in de beginperiode waarna de leverancier veelal in meerdere stappen de stroomsterkte laat afnemen. Bij vrijwel alle pilots (met uitzondering van pilot 2) is een dergelijk patroon zichtbaar (zie figuur 4, figuur 20, figuur 28, figuur 65 en figuur 74). Een belangrijk verschil hierbij is dat bij de pilots 1, 3 en 15 de concentratieniveaus voor zilver in de beginperiode aanzienlijk hoger liggen (rond de 80 µg/l en soms boven de 100 µg/l). Bij pilots 1 en 15 lijkt dat te resulteren in een snelle sanering van de complexe leidingwaterinstallaties in 3 maanden respectievelijk 1 maand. Bij pilot 2 is aangetoond dat in een relatief complexe leidingwaterinstallatie ook met lage concentratieniveaus voor koper en zilver een vergelijkbaar resultaat kan worden bereikt weliswaar na een periode van 10 maanden. Welke van beide situaties de voorkeur heeft (hoge concentraties, snelle sanering versus lage concentraties, langzame sanering), hangt af van een gezondheidskundige afweging (hogere legionellaconcentraties gedurende een langere periode versus hoge metaalconcentraties). Uiteraard speelt hierbij ook een rol of en zo ja welke normstelling voor zilver zal worden gehanteerd. Een belangrijkere vraag voor toepassing van koper/zilver-ionisatie op de langere termijn is welke concentratieniveaus voor koper en zilver nodig zijn om de eenmaal bereikte situatie in stand te houden. In dat geval is het zowel vanuit gezondheidskundig als milieuoogpunt relevant om voor beide metalen te streven naar zo laag mogelijke concentratieniveaus. Naast het daadwerkelijk verlagen van de hoeveelheden koper en zilver die door de elektroden in het water worden gebracht, kan daarbij ook worden gedacht aan het intermitterend bedrijven van de apparatuur. Hierbij wordt de apparatuur afwisselend in- en uitgeschakeld en wordt gebruik gemaakt van de depotwerking die ontstaat door ophoping van koper- en zilverionen in de
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 112 mei 2006
biofilm [3]. Volgens literatuurgegevens kan er tot 6 à 8 weken na uitschakeling van een koper/zilver-ionisatie nog sprake zijn van een depotwerking. Eindconclusie: Dit onderzoek toont aan dat koper/zilver-ionisatie een effectieve methode is voor de bestrijding van Legionella in complexe leidingwaterinstallaties. De neveneffecten blijven beperkt tot een verhoging van de koper- en zilverconcentraties in het drinkwater (en het afvalwater). De resultaten van dit onderzoek tonen verder aan dat toepassing kan plaatsvinden binnen de wettelijke normering voor koper in het Waterleidingbesluit. Voor zilver is in het Waterleidingbesluit geen norm opgenomen, maar als daarvoor de WHO-richtlijn (van 100 µg/l) wordt gehanteerd, blijkt dat deze waarde slechts incidenteel (in 0 tot 4,8 % van de metingen) wordt overschreden. De maximaal gemeten concentratie zilver was 133 µg/l. Geadviseerd wordt om leveranciers van koper/zilver-ionisatie te verplichten aan te tonen hoe hun systeem is beveiligd tegen overdosering van koper en zilver, bijvoorbeeld in periodes met geringe afname van water. Uitgaande van de gebruikelijke proportionele schakeling van de apparatuur op basis van het momentane debiet zou er een (locatie-afhankelijke) drempelwaarde moeten worden ingesteld voor de waterstroom waaronder het apparaat is uitgeschakeld en de potentiaal over de elektroden daadwerkelijk gelijk is aan nul. In dit onderzoek is geen melding gemaakt van een toename van corrosieverschijnselen in bepaalde installatieonderdelen als gevolg van de toepassing van koper/zilver-ionisatie. Mogelijk is een onderzoeksperiode van 12 maanden daarvoor te kort. Om die reden wordt geadviseerd om bij langdurige toepassing van koper/zilver op dit aspect te blijven monitoren. Aangezien koper/zilver-ionisatie in het buitenland al langer wordt toegepast, kunnen ook buitenlandse ervaringen op dit punt worden geïnventariseerd. Hierbij is het van belang de verschillen met de Nederlandse drinkwatervoorziening (bijvoorbeeld ten aanzien van leidingmateriaal, drinkwaterkwaliteit e.d.) bij de inventarisatie te betrekken. De onderzoeksresultaten geven verder aan dat er reden is om in een praktijksituatie de toegepaste concentratieniveaus voor koper en zilver verder te optimaliseren (dat wil zeggen te verlagen). Daarnaast is er op basis van literatuurgegevens reden om te onderzoeken in hoeverre een koper/zilverionisatie intermitterend kan worden bedreven wat eveneens resulteert in een afname van de metaalvrachten.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 113 mei 2006
tabel 9 Samenvatting van de resultaten van de pilots met koper/zilver-ionisatie pilot resultaat pilot gemiddelde additie#
aantal meetpunten
1 2 3 4 14 15
15 8 9 14 13 8
percentage positieve meetpunten eind (start) 0 % (31 %) 13 % (75 %) 0 % (100 %) 21 % (57 %) 8 % (58 %) 13 % (75 %)
gemiddelde concentratie Legionella op alle meetpunten eind (start) kve/l 25 (890) 85 (4.500) 25 (1.460) 41 (3.200) 27 (8.150) 59 (12.800)
koper
µg/l 340 ± 150 57 ± 142 455 ± 455 37 ± 300 112 ± 73 291 ± 140
zilver
µg/l 80 ± 55 4,5 ± 8 55 ± 24 15 ± 12 21 ± 19 48 ± 24
gemiddelde en maximale concentratie koper gemiddeld (maximaal)
µg/l 517 (1.555) 200 (740) 695 (1.900) 323 (1.100) 188 (330) 423 (1.300)
zilver gemiddeld (maximaal)
µg/l 52 (133) 4,5 (44) 55 (116) 15 (84) 21 (115) 47 (91)
benodigd concentratieniveau volgens statistisch onderzoek koper zilver
µg/l 500 – 750 300 - 450 300 – 450 > 250 > 750
µg/l 50 - 70 15 - 30 > 40 10 – 20 ± 40
Opmerking: additie = de berekende hoeveelheid koper of zilver die netto aan het water wordt toegevoegd, dat wil zeggen na aftrek van de hoeveelheid die zonder koper/zilverionisatie in het water aanwezig is. • bij pilots 1 en 15 is de gemiddelde additie berekend op grond van een monsternamepunt direct voor en direct na de koper/zilver-ionisatie. Bij de andere pilots is de additie berekend op grond van de analyseresultaten per meetpunt voor en na plaatsing van de koper/zilver-ionisatie #
•
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 114 mei 2006
7.2
Anodische oxidatie waaronder elektrodiafragmalyse
Bij de interpretatie van de resultaten van de pilots met anodische oxidatie moet, meer nog dan bij de pilots met koper/zilver-ionisatie, rekening worden gehouden met een grotere variatie in toegepaste configuraties en onderzoekscondities: • Bij twee pilots is anodische oxidatie toegepast zonder zoutdosering in de hoofdstroom (pilots 5 en 16), bij twee pilots is anodische oxidatie toegepast met zoutdosering in een by-pass van de hoofdstroom (pilots 6 en 13), bij één pilot is elektrodiafragmalyse toegepast (pilot 7) en bij één pilot anodische oxidatie met zoutdosering in de hoofdstroom (pilot 8). • Bij vier pilots wordt binnenkomend (koud) leidingwater behandeld (pilots 5, 7, 8 en 16) en bij twee pilots wordt uitsluitend warm water behandeld (pilots 6 en 13); • Bij één pilot is de anodische oxidatie vóór de start van de proefperiode al langere tijd in bedrijf; bij de overige vijf pilots is de installatie bij de start van de pilot ook daadwerkelijk in bedrijf genomen. De resultaten van de pilots met anodische oxidatie kunnen als volgt worden samengevat (zie ook tabel 10): • Anodische oxidatie is op de meeste onderzoekslocaties een effectieve techniek gebleken voor de bestrijding van Legionella in leidingwaterinstallaties. • Bij vijf van de zes pilots is bij afronding van de proefperiode de gemiddelde concentratie Legionella op de meetpunten kleiner dan 100 kve/l. Bij één pilot (pilot 7) is die situatie niet bereikt en zijn aan het einde van de pilot nog steeds relatief hoge legionellaconcentraties aangetroffen op meerdere meetpunten. • Het percentage positieve meetpunten (Legionella > 50 kve/l) van alle pilots bedroeg bij de start van de pilots 42 % (23 meetpunten, maximaal 100.000 kve/l) en bij afronding van de pilots 22 % (12 meetpunten, maximaal 5.200 kve/l). • Bij 3 van de 6 pilots (pilots 5, 6 en 8) wordt bij afronding van de proefperiode op geen enkel meetpunt nog Legionella aangetroffen (< 50 kve/l). • Bij de pilots 7 en 16 is er aan het eind van de proefperiode nog sprake van een relatief groot aantal positieve meetpunten (50 % respectievelijk 67 %). • De gemiddelde concentratie vrij chloor op de meetpunten varieert voor de meeste pilots tussen 0,07 en 0,15 mg/l met een aantal uitschieters tot 1,5 mg/l. Uitzondering is pilot 16 waarbij vrij-chloorconcentraties zijn gemeten van gemiddeld 0,37 mg/l met een maximum van 1 mg/l. • Statistische bewerking van resultaten van dit onderzoek toont aan dat vrijchloorconcentraties in de range van 0,2 tot 0,4 mg/l noodzakelijk zijn om een situatie te krijgen waarbij een hoog percentage van de tappunten legionellavrij is. • Uit de problemen met de apparatuur tijdens de onderzoeksperiode van pilot 13 blijkt dat uitval van de anodische oxidatie binnen korte tijd aanleiding
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 115 mei 2006
• •
•
geeft tot hoge legionellaconcentraties op de tappunten. Na herstel van de chloordosering is het legionellaprobleem overigens ook weer snel verholpen. Bij toepassing van anodische oxidatie is het frequent doorspoelen van uittapleidingen naar weinig gebruikte tappunten een noodzakelijke beheersmaatregel. Met uitzondering van pilot 8 zijn bij alle pilots triohalomethanen en haloazijnzuren aangetroffen op de meetpunten. In het geval van pilot 7 bevat het binnenkomende water al lage concentraties trihalomethanen. Bij pilot 13 wordt voor trihalomethanen de norm uit het Waterleidingbesluit overschreden. Voor haloazijnzuren is in het Waterleidingbesluit geen norm opgenomen. De richtwaarden van de WHO voor een aantal haloazijnzuren (mono-, di en trichloorazijnzuur) zijn op geen van de onderzoekslocaties overschreden. Van andere neveneffecten veroorzaakt door anodische oxidatie zoals geuren smaakproblemen of corrosie van installatieonderdelen is in dit onderzoek geen melding gemaakt.
Er is sprake van opvallende verschillen in de resultaten van de pilots met anodische oxidatie. Dat blijkt bijvoorbeeld als het verloop van de pilots 6 en 8 wordt vergeleken met het verloop van de andere pilots. Voor een deel kunnen die verschillen worden verklaard door de specifieke omstandigheden waaronder die twee pilots zijn uitgevoerd. Voor pilot 6 geldt bijvoorbeeld dat de temperatuur van het warme water zodanig hoog is dat rekening moet worden gehouden met een gelijktijdig effect van thermische en chemische desinfectie. Op voorhand was met de gebouwbeheerder afgesproken dat de warmwatertemperaturen zouden worden verlaagd tijdens de pilot maar deze actie is niet uitgevoerd. Pilot 8 betreft een bijzondere situatie. De anodische oxidatie is daar al sinds april 2001 in bedrijf. Vóór die tijd is er volgens zowel leverancier als gebouwbeheerder veelvuldig sprake geweest van hoge legionellaconcentraties op een aantal tappunten. De bewijsvoering hiervoor ontbreekt echter grotendeels (er zijn slechts een paar analyselijsten beschikbaar; zie legionellahistorie in paragraaf 5.9). Tijdens de pilot blijkt de waterkwaliteit op de tappunten zeer stabiel; er is geen Legionella aangetroffen en de koloniegetallen 22 °C zijn opmerkelijk laag (ook in de zomerperiode). Deze situatie wordt in stand gehouden zonder meetbare concentraties vrij chloor of totaal chloor op de meetpunten. Ook ongewenste nevenproducten van de desinfectie met chloor zijn niet aangetroffen. Op grond van de goede resultaten bij deze pilot zou men kunnen concluderen dat de onderzoeksperiode van één jaar voor de overige pilots wellicht onvoldoende lang is geweest voor het bereiken van een stabiele situatie. Deze conclusie wordt echter niet bevestigd door het beeld van een aantal andere pilots (6, 13, 14 en 15) waarbij – voorafgaand aan de installatie van een alternatieve techniek in dit onderzoek – jarenlang chloor is gedoseerd. Om die reden is het wenselijk om dit mogelijke lange termijn effect nader te onderzoeken. De (plotselinge) start met de productie van actief chloor via anodische oxidatie bij de overige pilots zal in de beginperiode veel effect hebben op de biofilm en de samenstelling van die biofilm. Door de aanwezigheid van chloor zal er,
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 116 mei 2006
voornamelijk in het bovenste deel van de biofilm, inactivatie plaatsvinden van biomassa waaronder Legionella. Bij normaal gebruik van de installatie zonder intensief spoelen zal het enige tijd vergen voordat de dode biomassa is afgevoerd. Dit betekent dat in situaties waarbij de chloorconcentratie tijdelijk is verlaagd, bijvoorbeeld bij langere stilstand van het water (geen tapping), de dode biomassa weer als voedingsbodem zal dienen voor de groei van nieuwe microorganismen. Het vermoeden bestaat dat Legionella onder die condities juist kans ziet om snel te groeien. De calamiteit die is opgetreden bij pilot 13 is hiervan een illustratie. In deze pilot was na 7 maanden ogenschijnlijk een stabiele situatie bereikt nadat in de eerste 5 maanden de gemiddelde legionellaconcentratie op de meetpunten een dalende tendens had vertoond. Door de onopgemerkte uitval van de anodische oxidatie werden vervolgens binnen twee weken op alle meetpunten legionellaconcentraties bereikt in de orde grootte van 3*104 kve/l, bijna een factor 10 hoger dan bij de nulmeting. In dit verband is het relevant om te wijzen op een belangrijk verschil tussen koper/zilver-ionisatie en anodische oxidatie. In geval van stilstand van het water in uittapleidingen, bijvoorbeeld op momenten dat er niet wordt getapt, zal bij anodische oxidatie het met de waterstroom aangevoerde chloor (en eventuele andere actieve componenten) door reactie met de aanwezige biomassa binnen korte tijd verdwijnen. De desinfectie zal pas weer starten op het moment dat de tapping wordt hervat en er weer desinfectiemiddel wordt aangevoerd. Bij koper/zilver-ionisatie zullen de koper- en zilverionen zich voor een deel ophopen in de biofilm en op die manier zorgen voor een depotwerking (zie paragraaf 7.1). Tijdens dit onderzoek is door gebouweigenaren geen melding gemaakt (bij Kiwa) van klachten van gebruikers over de geur en/of smaak van het water. Voor de pilots 5 en 16 is dat opvallend omdat uit de metingen blijkt dat met enige regelmaat de geur- en smaakdrempel voor chloor is overschreden. De geurdrempel voor chloor ligt bij 0,36 mg/l en de smaakdrempel bij 0,30 mg/l. Bij pilot 5 is 13 % van de meetwaarden voor vrij chloor groter dan 0,3 mg/l en bij pilot 16 is dat zelfs 47 %. Eindconclusie: Dit onderzoek toont aan dat anodische oxidatie een effectieve methode kan zijn voor de bestrijding van Legionella in leidingwaterinstallaties. De techniek baseert zich op de in-situ vorming van vrij chloor uit chloride. De effectiviteit is sterk afhankelijk van de continuïteit van de chloorproductie. Uitval van de apparatuur kan binnen korte tijd problemen veroorzaken. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat bij anodische oxidatie een depotwerking ontbreekt. Er zijn aanwijzingen dat op langere termijn – bijvoorbeeld door het verdwijnen van de biofilm – de effectiviteit van de techniek aanzienlijk verbetert. Aanvullend onderzoek hiernaar is gewenst. Bij een aantal pilots zijn relatief hoge chloorconcentraties gemeten die aanleiding kunnen geven tot geur- en smaakklachten. Daarnaast zijn bij vrijwel alle pilots ongewenste nevenproducten van de desinfectie aangetroffen waarbij in één
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 117 mei 2006
geval de norm uit het Waterleidingbesluit voor trihalomethanen wordt overschreden. Ongewenste neveneffecten zoals corrosie van koperen leidingen of andere installatieonderdelen zijn in dit onderzoek niet vastgesteld, maar vormen een risico voor de lange termijn toepassing. Geadviseerd wordt om leveranciers te verplichten hun systemen te beveiligen tegen de volgende situaties: 1. uitval van (delen van) de apparatuur waardoor de productie van chloor stopt. 2. een concentratie vrij chloor in het water achter de anodische oxidatie groter dan de smaakdrempel van 0,3 mg/l. Ad 1. Uitval moet worden gesignaleerd en via alarmering kenbaar worden gemaakt aan de beheerder. Signalering kan bijvoorbeeld door on line chloormeting (redoxmeting) direct achter de anodische oxidatie en/of door meting van de verandering in stroomsterkte door de cel. Ad 2. Een hogere concentratie dan 0,3 mg/l moet worden gesignaleerd door een on line chloormeting (redoxmeting) en via een alarmering kenbaar worden gemaakt aan de beheerder. De gemeten waarde moet worden bevestigd via periodieke monsterneming. Overdosering van chloor en de vorming van ongewenste nevenproducten tot concentraties boven de norm wordt hiermee voorkomen. Bij toepassing van anodische oxidatie waaronder elektrodiafragmalyse moet worden overwogen om – analoog aan de toepassing van een fysische techniek als poortwachtersysteem – te starten met een eenmalige reiniging en desinfectie gevolgd door een intensieve spoeling van het leidingwatersysteem. Hierdoor kan het proces van afbraak en afvoer van de biofilm worden versneld.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 118 mei 2006
tabel 10 Samenvatting van de resultaten van de pilots met anodische oxidatie waaronder elektrodiafragmalyse pilot resultaat pilot gemiddelde en maximale concentratie
aantal meetpunten
5 6 7 8 13 16
3 14 12 6 14 6
percentage positieve meetpunten eind (start)
0 % (66 %) 0 % (0 %) 50 % (100 %) 0 % (0 %) 14 % (21 %) 67 % (100 %)
gemiddelde concentratie Legionella op alle meetpunten eind (start) kve/l 25 (775) 25 (25) 870 (4.200) 25 (25) 30 (3.500) 83 (670)
vrij chloor gemiddeld (maximaal)
mg/l 0,15 ± 0,16 (0,6) 0,07 ± 0,04 (0,3) 0,08 ± 0,07 (0,4) < 0,1 (< 0,1) 0,12 ± 0,16 (1,5) 0,37 ± 0,24 (1,0)
Opmerkingen: Bij pilot 5 is uitgegaan van de meting op 10 juni 2004 als start Pilots 6 en 13 hebben betrekking op een warmwatersysteem
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 119 mei 2006
totaal chloor gemiddeld (maximaal)
mg/l 0,16 ± 0,16 (0,6) 0,08 ± 0,09 (1,0) 0,15 ± 0,17 (1,0) < 0,1 (< 0,1) 0,14 ± 0,18 (1,5) 0,39 ± 0,23 (1,0)
benodigd concentratienivea u volgens statistisch onderzoek
vrij chloor (op basis van 90- of 50percentiel)
mg/l 0,40 (90-p) 0,35 (90-p) 0,2 – 0,3 (90-p) 0,40 (50-p)
vorming ongewenste bijproducten desinfectie
THM
HAA
(minmax)
(min-max)
µg/l 2 – 2,5 0,5 – 21 2,7 – 17 < 0,05 37 – 47 0,3 – 1,5
/µg/l 0,8 – 2,3 1,4 – 3,1 6,6 – 11,7 < 0,1 11 – 17 1,5 – 3,9
7.3 7.3.1
Fysische technieken Poortwachterconcept met membraanfiltratie
In dit onderzoek is op twee locaties MF/UF ingezet als poortwachtersysteem. Voor beide locaties luidt de eindconclusie dat niet voortdurend is voldaan aan de voorwaarden waaronder een dergelijk poortwachtersysteem met succes kan worden toegepast. Op grond van de resultaten van pilot 11 is vastgesteld dat het vooraf reinigen en desinfecteren van het nageschakelde leidingwatersysteem een essentiële voorwaarde is voor het met succes toepassen van een poortwachtersysteem. Zonder een dergelijke reiniging zal de nageschakelde installatie van binnenuit worden besmet zodat de prestatie van de poortwachter teniet wordt gedaan. Bij pilot 9 is een dergelijke reiniging/desinfectie wel toegepast. De resultaten van deze pilot tonen echter aan dat de effectiviteit van een reiniging/desinfectie alleen kan worden gegarandeerd als de nageschakelde installatie volledig wordt behandeld. Dit betekent in de eerste plaats dat door het uitvoeren van een uitgebreide risicoanalyse alle niet-doorstroomde leidingdelen moeten worden opgespoord en vervolgens verwijderd. In de tweede plaats moet tijdens de risicoanalyse de hele nageschakelde installatie nauwkeurig in kaart worden gebracht totdat alle tappunten zijn geregistreerd. Indien niet-doorstroomde leidingdelen niet consequent worden verwijderd, zal tijdens de bedrijfsperiode vanuit deze leidingdelen de installatie na de poortwachter opnieuw worden besmet. Dit was de oorzaak voor de eerste herbesmetting van het nageschakelde systeem bij pilot 9. Indien niet alle uittapleidingen en tappunten worden gelokaliseerd betekent dit dat delen van de installatie niet worden gereinigd en gedesinfecteerd. Dit was de oorzaak voor de tweede herbesmetting bij pilot 9. Een derde essentiële voorwaarde is dat bij werkzaamheden aan het leidingwatersysteem dat is voorzien van een poortwachter hygiënisch wordt gewerkt zodat wordt voorkomen dat tijdens de aanpassing/uitbreiding van de installatie legionellabacteriën worden geïntroduceerd. Bovengenoemde punten moeten voorkomen dat in een installatie met een poortwachtersysteem van binnenuit herbesmetting optreedt. Uiteraard is het van belang dat ook via het poortwachtersysteem zelf geen herbesmetting optreedt bijvoorbeeld door het falen van de (absolute) barrière. De membraanfiltratie moet om die reden worden voorzien van een continue integriteitsbewaking zodat het falen van de poortwachter wordt onderkend en vervolgens adequate maatregelen kunnen worden genomen. Samengevat blijkt dat voor het succesvol toepassen van een poortwachtersysteem moet zijn voldaan aan de volgende randvoorwaarden:
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 120 mei 2006
-
-
-
er moet een uitgebreide risicoanalyse worden uitgevoerd voor de nageschakelde installatie waarbij alle niet-doorstroomde leidingdelen en installatieonderdelen in kaart worden gebracht; alle geïnventariseerde niet-doorstroomde leidingdelen en installatieonderdelen moeten consequent worden verwijderd; tijdens de risicoanalyse moeten alle tappunten in de nageschakelde installatie worden opgespoord en geregistreerd; voor de start van het poortwachtersysteem moet de hele installatie tot en met de tappunten worden gereinigd en gedesinfecteerd zodat alle legionellabacteriën worden gedood. De installatie moet na de reiniging/desinfectie worden gespoeld met water dat de poortwachter is gepasseerd; na de start van het poortwachtersysteem moet de integriteit van het systeem continu worden bewaakt.
Eindconclusie: De resultaten van beide pilots hebben aangetoond dat toepassing van een poortwachtersysteem met UF/MF leidt tot een kritisch - labiel - beheerssysteem. Dit betekent dat de prestaties van een poortwachtersysteem met een fysische techniek moeten worden bewaakt met een intensief monitoringprogramma bijvoorbeeld zoals dat in dit onderzoek is toegepast (maandelijkse analyse). Toepassing van een poortwachtersysteem met UF/MF lijkt niet geschikt voor omvangrijke, complexe leidingwaterinstallaties waarbij (i) het zeer moeilijk is om alle niet-doorstroomde leidingdelen in het gebouw te onderkennen en te verwijderen, (ii) door de complexiteit het leidingenverloop niet duidelijk in kaart kan worden gebracht of (iii) het buitengewoon lastig is om consequent hygiënisch werken aan de leidingwaterinstallatie te kunnen garanderen. Het advies is om poortwachtersystemen vooral daar toe te passen waar er sprake is van een overzichtelijk en goed toegankelijk leidingwatersysteem. Hierbij kan het gaan om een volledig leidingwatersysteem in een klein gebouw maar ook om een deel van een complex leidingwatersysteem waarbinnen alle aërosolvormende tappunten zijn geconcentreerd (bijvoorbeeld de toevoerleiding doucheruimtes).
7.3.2
Gebruikspuntconcept met membraanfiltratie
Uit de resultaten van pilot 10 blijkt dat door het toepassen van een membraanfilter in een douchekop op het tappunt – ter vervanging van de normale douchekop – een aanzienlijke reductie wordt bereikt van het aantal legionellabacteriën. Tijdens het verloop van de pilot kon ook de vinger worden gelegd op het meest kritische aspect van deze toepassing toen bleek dat ten minste één van de filters defect was. Dit betekent dat een adequate controle van de integriteit van het membraanfilter van essentieel belang is. Door de kleinschalige toepassing is echter een continue integriteitsbewaking van het membraanfilter geen realistische optie. Hierdoor is er altijd een kans aanwezig dat het douchefilter geen of onvoldoende bescherming biedt. Hoe groot die kans is hangt af van de
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 121 mei 2006
kwaliteit van de filters (kans op productiefout die niet wordt opgemerkt/ kans op membraanbreuk), de frequentie waarmee de integriteit wordt bewaakt en de frequentie waarmee de filters (moeten) worden vervangen. Eindconclusie: De toepassing van douchefilters is een goede optie om lokaal de blootstelling aan legionellabacteriën aanzienlijk te reduceren. De mate van bescherming hangt echter af van de geleverde productkwaliteit en de toepassingsvoorwaarden. Tijdige vervanging van het filter is één van die toepassingsvoorwaarden. 7.3.3
Pasteurisatie als poortwachter
Pasteurisatie is binnen dit onderzoek toegepast als een poortwachtersysteem met de bedoeling een installatieonderdeel dat vrij is van Legionella ook vrij te houden. De resultaten van pilot 12 tonen aan dat onder de specifieke omstandigheden van die pilot aan deze doelstelling is voldaan. De indruk bestaat dat het succes van de pasteurisatie in dit onderzoek mede is bepaald door het feit dat de methode is toegepast op een relatief klein en overzichtelijk installatieonderdeel. In tegenstelling tot de pilots met membraanfiltratie als poortwachter (pilots 9 en 11) betekent dit dat de kans op herbesmetting van het systeem van binnenuit aanzienlijk kleiner is. Pasteurisatie heeft als poortwachtersysteem een robuuste indruk gemaakt. Het beheer en het toezicht op de goede werking van het systeem tijdens de onderzoeksduur zijn uiterst beperkt geweest. Eindconclusie: Met de pilot pasteurisatie is aangetoond dat het poortwachterconcept succesvol kan zijn bij een eenvoudige, overzichtelijke installatie. De techniek is robuust en vereist relatief weinig beheer.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 122 mei 2006
7.4
Evaluatie
In dit onderzoek zijn verschillende alternatieve technieken voor legionellapreventie in leidingwaterinstallaties in de praktijk onderzocht. Het betreft een aantal fysische technieken en de technieken koper/zilver-ionisatie en anodische oxidatie waaronder elektrodiafragmalyse. In zijn brief van 8 september 2003 aan de Tweede Kamer geeft de staatssecretaris van VROM aan geen belemmeringen te zien in de toepassing van fysische technieken in leidingwaterinstallaties. De pilots met fysische technieken in dit onderzoek hebben nog eens duidelijk gemaakt waar de beperkingen van deze technieken liggen. De parallel aan dit onderzoek ontwikkelde Beoordelingsrichtlijn (BRL K14010-1/01) moet er voor zorgdragen dat de technieken ondanks deze beperkingen op een zo effectief mogelijke manier worden ingezet. Dit onderzoek richtte zich in eerste instantie op het vaststellen van de effectiviteit en neveneffecten van koper/zilver-ionisatie en anodische oxidatie waaronder elektrodiafragmalyse, twee methoden die relatief nieuw zijn voor de Nederlandse drinkwatervoorziening. In dit onderzoek is aangetoond dat beide technieken effectief kunnen zijn bij de bestrijding van Legionella in leidingwaterinstallaties. De geconstateerde verschillen in effectiviteit zijn mede bepaald door de verschillen in uitvoeringsvormen van de technieken en door de verschillen tussen de onderzoekslocaties. Dit is inherent aan de keuze van pilotonderzoek op praktijklocaties met verschillende leveranciers. Hierdoor is het onmogelijk om harde conclusies te trekken over de verschillen in prestaties tussen koper/zilver-ionisatie en anodische oxidatie. In algemene zin lijkt de depotwerking van koper- en zilverionen in de biofilm een voordeel van de techniek koper/zilver-ionisatie, omdat deze werking de installatie beter beschermt tegen uitval van de apparatuur. In dat opzicht lijkt de techniek koper/zilver-ionisatie robuuster dan anodische oxidatie. Dit zou kunnen worden vertaald in extra aandacht voor de borging van de werking van een anodische oxidatie. Dit kan bijvoorbeeld via specifieke eisen in een beoordelingsrichtlijn. Voordeel van anodische oxidatie is dat er geen stoffen aan het water worden toegevoegd, behoudens een geringe hoeveelheid keukenzout bij een aantal uitvoerings-vormen. Als de vorming van actieve oxidanten (vrij chloor) bij deze techniek onder controle wordt gehouden zodat de vorming van ongewenste organische halogenen (THM/HAA) zoveel mogelijk wordt voorkomen, lijken de milieugevolgen en gezondheidseffecten van deze techniek in beginsel kleiner te zijn dan bij koper/zilver-ionisatie. De beperking van de milieugevolgen en gezondheidseffecten van beide technieken behoeft daarom ook extra aandacht. Ook in dit geval biedt een beoordelingsrichtlijn daarvoor goede mogelijkheden.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 123 mei 2006
Bij de verdere ontwikkeling van beide alternatieve technieken zijn de volgende aspecten van belang: 1. Door VROM moet worden vastgesteld onder welke voorwaarden koper/zilver-ionisatie en/of anodische oxidatie als alternatief voor het thermische beheersconcept kunnen worden ingezet. Is toepassing in alle installaties toegestaan of alleen in collectieve leidingwaterinstallaties die vallen onder hoofdstuk IIIc van het Waterleidingbesluit ? Wat zijn de criteria die bepalen dat het thermisch beheersconcept in een bepaalde situatie technisch en/of economisch niet haalbaar is ? 2. Door VROM/RIVM moet worden vastgesteld wat de maximaal toelaatbare concentratie voor zilver is in drinkwater. Voor zilver is in het Waterleidingbesluit geen norm opgenomen. In dit onderzoek is om die reden de WHO-richtlijn aangehouden. 3. Door VROM/RIZA moet worden vastgesteld wat de consequentie is van toepassing van koper/zilver-ionisatie op de algemene milieudoelstellingen voor beide metalen. Uitgaande van verschillende scenario’s (beperkte toepassing, onbeperkte toepassing; zie ook punt 1) moet (i) worden berekend wat de toename is van de milieubelasting van beide metalen en (ii) worden vastgesteld of dit acceptabel is binnen de huidige milieudoelstellingen. In dit onderzoek is op 6 locaties koper/zilver-ionisatie toegepast. Het gemiddelde waterverbruik van deze 6 locaties is ongeveer 20.000 m3/jaar. Bij een gemiddelde additie van 215 µg/l voor koper en 37 µg/l voor zilver betekent dit gemiddeld per locatie een toename van de kopervracht met 4,3 kg/jaar en van de zilvervracht met 0,74 kg/jaar. Met de schatting dat 10 % van de locaties die vallen onder hoofdstuk IIIc van het Waterleidingbesluit (10.000 locaties) koper/zilver-ionisatie gaan toepassen, betekent dit een toename van de jaarlijkse koper- en zilvervracht naar het milieu van 4.300 kg respectievelijk 740 kg. 4. De leveranciers moeten zich inspannen voor het verkrijgen van een toelating op basis van de Bestrijdingsmiddelenwet voor de toepassing van hun techniek in collectieve leidingwaterinstallaties. Dit geldt in alle gevallen voor de leveranciers van koper/zilver-ionisatie en in een aantal gevallen voor de leveranciers van anodische oxidatie (zie toelichting in hoofdstuk 1). Uit de beschrijving van de resultaten van een aantal pilots kan worden afgeleid dat ondanks een risicoanalyse en beheersplan er gedurende het verloop van een pilot toch nog dode leidingstukken en/of hotspots worden aangetroffen. Ook bij toepassing van een alternatieve techniek zijn het uitvoeren van een risicoanalyse en het opstellen van een beheersplan essentiële – en voor instellingen uit de midden en hoogrisicocategorie verplichte – onderdelen van de legionellapreventie in leidingwaterinstallaties. Dit onderzoek heeft bijvoorbeeld expliciet het belang aangetoond van een zorgvuldige – extra kritische risicoanalyse bij toepassing van een fysische techniek als poortwachtersysteem (pilots 9 en 11). Ook de resultaten van pilot 7 wijzen indirect op het belang van een goede risicoanalyse en een zorgvuldige sanering van de leidingwaterinstallatie (zie uitgangspunt genoemd in paragraaf 5.8). Bij installatie van een alternatieve techniek moet het bestaande beheersplan in alle gevallen worden aangepast. Het onderhoud en beheer van de techniek
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 124 mei 2006
moeten worden opgenomen in het beheersplan. Het monitoringsplan moet worden uitgebreid met de techniekspecifieke parameters. Gezien de ervaringen in deze pilots wordt voor onderzoek van Legionella aanbevolen om een in frequentie aflopend meetschema toe te passen. Dat betekent in eerste instantie met hoge frequentie meten (bijvoorbeeld eens per maand conform het protocol in dit onderzoek) en als het systeem eenmaal legionellavrij is, bewaken volgens het normale protocol van 2 keer per jaar. Zoals in deze evaluatie al enkele malen is opgemerkt, verdient het aanbeveling om voor koper/zilver-ionisatie en anodische oxidatie een beoordelingsrichtlijn (BRL) op te stellen analoog aan de parallel aan dit onderzoek opgestelde BRL voor fysische technieken. Een BRL leent zich prima om naast producteisen, chemische eisen, mechanische eisen en prestatie-eisen ook eisen te stellen aan het installeren, onderhouden en beheren van de techniek. De ervaring met de BRL voor fysische technieken leert dat op die wijze een directe relatie kan worden gelegd met het beheersplan van de eigenaar van de leidingwaterinstallatie waarin de techniek wordt geïnstalleerd.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 125 mei 2006
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 126 mei 2006
8 Literatuurreferenties [1] Silver in Drinking Water. Guidelines for drinking-water quality. 1996. 2-nd edition, volume 2. Health criteria and other supporting information. WHO, Geneve, 1996. [2] Ionisation Water Treatment – for hot and cold water services. 1996. The Building Services Research and Information Association. Technical Note TN 6.96. [3] Liu, Z., J.E. Stout, M. Boldin, J, Rugh, W.F. Diven, V/L. Yu. Intermittent use of copper-zilver ionization for Legionella control in water distribution systems: a potential option in buildings housing individuals at low risk of infection. Clinical Infectious Diseases. 1998; vol. 26 (138 – 140). [4] Liu, Z., J.E. Stout,L. Tedesco, M. Boldin, C. Hwang, W.F. Diven, V.L. Yu. controlled evaluation of copper-silver ionization in eradicating Legionellla pneumophila from a hospital water distribution system. The journal of infectious Diseases. 1994; vol. 169 (919-922) [5] Lin, Y.E., R.D. Vidic, J.E. Stout, V.L. Yu. Individual and combined effects of copper and silver ions of inactivation of Legionella pneumophila. Water Research. Vol. 30, No. 8 (1905 – 1913), 1996. [6] Rohr, U., M. Senger, F. Selenka, R. Turley, M. Wilhelm. Four years of experience with silver-copper ionization for control of Legionella in a German university hospital hot water plumbing system. Clinical Infectious Diseases. Vol. 19 (1507 – 1511), 1999. [7] Lin, Y.E., R.D. Vidic, J.E. Stout, V.L. Yu. Negative effect of high pH on biocidal efficacy of copper and silver ions in controlling Legionella pneumophila. Applied and environmental microbiology Vol. 68, No. 6 (pp. 2711 – 2715), 2002.
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 127 mei 2006
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 128 mei 2006
I Bijlage 1. Standaard monitoringprotocol pilotprojecten
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 129 mei 2006
Duur van een pilot maximaal Wettelijk verplicht
1 jaar
monitoringsverplichting op Legionella verplichte auditfrequentie volgens tabel 1C, bijlage B WLB
metingen gericht op vaststellen effectiviteit effect op Legionella effect op koloniegetal 22 °C ATP: ter discussie. Zinvolle parameter maar niet door veel labs uitvoerbaar controle aanwezigheid actieve component (chloor, chloor totaal, koper, zilver) pH hardheid (koper/zilver-ionisatie) temperatuur chloridegehalte (anodische oxidatie) metingen gericht op vaststellen neveneffecten verandering kleur verandering hardheid vorming ongewenste nevenproducten visuele controle electrodes monitoring beheers- en onderhoudsaspecten registratie van alle visuele controles registratie van alle onderhoudswerkzaamheden (reinigingsacties) registratie van alle storingen registratie van alle vervangingen registratie van alle instellingen
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 130 mei 2006
analysefrequentie Berekend op basis van geschat waterverbruik voor de installatie stroomafwaarts van de techniek conform bijlage B tabel 1C WLB Voor legionella is een meetfrequentie van 4 keer per jaar aangehouden (conform voorschriften) Het aantal meetlocaties voor legionella is voorlopig op 4 gesteld (i.o.m. VROM 7-01-2002) aantal meetlocaties berekend op basis van aantal geschatte tappunten in de installatie stroomafwaarts van de techniek 1 50 2 meetpunten 51 100 4 meetpunten 101 200 6 meetpunten 201 400 8 meetpunten 401 800 10 meetpunten 801 1600 12 meetpunten > 1600 14 meetpunten bij parameters THM en HAA is het aantal tappunten beperkt tot 2 in verband met de kosten analysefrequentie de voorgestelde analysefrequentie kan per parameter varieren vanaf de start van een pilot dient een logboek te worden bijgehouden met een overzicht van alle uitgevoerde controles, geconstateerde storingen, onderhouds- en vervangingsacties.
Koper/zilver-ionisatie 100 1600
Inschatting dagelijks gedistribueerde waterhoeveelheid Inschatting aantal tappunten die worden voorzien door techniek
parameter
type monster
meetlocatie(s)
positie aantal Wettelijk verplicht programma i.v.m. behandeling door een techniek Legionella water effluent 4 E-coli water effluent 1 enterococcen water effluent 1 Geleidingsvermogen water effluent 1 totale hardheid water effluent 1 koloniegetal 22 °C water effluent 1 waterstofcarbonaat water effluent 1 pH water effluent 1 geur water effluent 1 kleur water effluent 1 troebelheid water effluent 1
analysefrequentie (aantal bemonsteringen/ jaar) 4 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
meetprogramma pilot vaststellen effectiviteit nulmeting (voor installeren techniek) Legionella water koloniegetal 22 °C water koper water zilver water totale hardheid Mg + Ca water monitoring na installeren techniek
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
4 4 4 4 4
1 1 1 1 1
Legionella koloniegetal 22 °C koper zilver totale hardheid Mg + Ca
effluent effluent effluent effluent effluent
4 4 4 4 4
12 12 12 12 12
meetprogramma pilot vaststellen neveneffecten nulmeting (voor installeren techniek) kleur water n.v.t. pH water n.v.t. troebelheid water n.v.t. monitoring na installeren techniek
4 4 4
1 1 1
kleur pH troebelheid
4 4 4
6 6 6
water water water water water
water water water
effluent effluent effluent
m3/dag tappunten
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 131 mei 2006
Anodische oxidatie Inschatting dagelijks gedistribueerde waterhoeveelheid Inschatting aantal tappunten die worden voorzien door techniek
parameter
type monster
100 1600
meetlocatie(s)
positie aantal Wettelijk verplicht programma i.v.m. behandeling door een techniek Legionella water effluent 4 E-coli water effluent 1 enterococcen water effluent 1 Geleidingsvermogen water effluent 1 totale hardheid water effluent 1 koloniegetal 22 °C water effluent 1 waterstofcarbonaat water effluent 1 pH water effluent 1 geur water effluent 1 kleur water effluent 1 troebelheid water effluent 1
analysefrequentie (aantal bemonsteringen/ jaar) 4 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
meetprogramma pilot vaststellen effectiviteit nulmeting (voor installeren techniek) Legionella water koloniegetal 22 °C water chloor totaal water chloor vrij water chloride water water pH monitoring na installeren techniek
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
4 4 4 4 4 4
1 1 1 1 1 1
Legionella koloniegetal 22 °C chloor totaal chloor vrij pH
effluent effluent effluent effluent effluent
4 4 4 4 4
12 12 12 12 12
meetprogramma pilot vaststellen neveneffecten nulmeting (voor installeren techniek) THM water n.v.t. HAA water n.v.t. water n.v.t. temperatuur monitoring na installeren techniek
2 2 4
1 1 1
THM HAA temperatuur
2 2 4
2 2 6
water water water water water
water water water
effluent effluent
m3/dag tappunten
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 132 mei 2006
Fysische techniek Inschatting dagelijks gedistribueerde waterhoeveelheid Inschatting aantal tappunten die worden voorzien door techniek
parameter
type monster
100 50
meetlocatie(s)
positie aantal Wettelijk verplicht programma i.v.m. behandeling door een techniek Legionella water effluent 4 E-coli water effluent 1 enterococcen water effluent 1 Geleidingsvermogen water effluent 1 totale hardheid water effluent 1 koloniegetal 22 °C water effluent 1 waterstofcarbonaat water effluent 1 pH water effluent 1 geur water effluent 1 kleur water effluent 1 troebelheid water effluent 1 meetprogramma pilot vaststellen effectiviteit nulmeting (voor installeren techniek) Legionella water koloniegetal 22 °C water monitoring na installeren techniek
analysefrequentie (aantal bemonsteringen/ jaar) 4 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
4 4
1 1
Legionella water effluent water effluent koloniegetal 22 °C meetprogramma pilot vaststellen neveneffecten nulmeting (voor installeren techniek) temperatuur water n.v.t. monitoring na installeren techniek
4 4
12 12
4
1
temperatuur
4
12
water
n.v.t. n.v.t.
effluent
m3/dag tappunten
Evaluatie van 16 praktijktesten met alternatieve technieken voor legionellapreventie © Kiwa N.V. - 133 mei 2006