Evaluatie Stimuleringsregeling Ouderenhuisvesting Provincie Noord-Holland
Evaluatie Stimuleringsregeling Ouderenhuisvesting Provincie Noord-Holland
drs A.M. van Grinsven dr J.G. Marsman ir J.P. Neele drs F. van Rossum drs J.A. van Rossum drs S. Smit drs A. Zandstra
april 2001 RIGO Research en Advies BV De Ruyterkade 139 1011 AC Amsterdam telefoon 020-5221111 telefax 020-6276840 http://www.rigo.nl 74650
Inhoud
1
2
3
Inleiding .............................................................................................................. 2 1.1
Ouderenhuisvestingsbeleid ........................................................................ 2
1.2
Evaluatie onderzoek ................................................................................... 2
1.3
Opbouw rapport .......................................................................................... 5
Context ............................................................................................................... 8 2.1
Ontwikkelingen aan de vraagzijde .............................................................. 8
2.2
Beleid en rol van de provincie................................................................... 10
2.3
Conclusie .................................................................................................. 12
Stimuleringsregeling Ouderenhuisvesting ....................................................... 14 3.1
Doel en strekking ...................................................................................... 14
3.2
Werkwijze.................................................................................................. 14
3.3
Effecten..................................................................................................... 17
3.3.1
Overzicht aanvragen en gehonoreerde projecten ......................... 17
3.3.2
Kenmerken van gesubsidieerde projecten .................................... 19
3.4 4
5
Conclusies ................................................................................................ 22
Het belang van de Stimuleringsregeling .......................................................... 26 4.1
Effecten in de woningvoorraad ................................................................. 26
4.2
Beleidsmatige effecten.............................................................................. 27
4.3
Conclusies ................................................................................................ 28
Samenvatting en aanbevelingen...................................................................... 30 5.1
Samenvatting ............................................................................................ 30
5.2
Aanbevelingen .......................................................................................... 31
1 Inleiding 1.1 Ouderenhuisvestingsbeleid Het aandeel ouderen in Nederland neemt de komende jaren fors toe. Dit heeft grote consequenties voor de woon- en zorgsector. Voor het wonen betekent de vergrijzing een toename van de vraag naar geschikte woningen voor ouderen. Aandacht voor de ontwikkeling van aangepaste woningen is noodzakelijk om te zorgen dat ouderen zelfstandig kunnen blijven wonen, ook wanneer fysieke beperkingen optreden. De provincie Noord-Holland blijft in deze ontwikkeling niet aan de zijlijn staan. Met de Stimuleringsregeling Ouderenhuisvesting wil ze bijdragen aan het vergroten van de voorraad ouderen woningen. In dit rapport wordt de werking van de Stimuleringsregeling Ouderenhuisvesting over de periode 1996 tot en met 1998 geëvalueerd.
1.2 Evaluatie onderzoek Aanleiding en doel De evaluatie is uitgevoerd in opdracht van de Commissie Beleidsevaluatie. Deze Commissie evalueert jaarlijks drie instrumenten van Provinciale Staten met als doel inzicht te krijgen in de effecten van het provinciale beleid. In 1999 is dit onder meer de Stimuleringsregeling Ouderenhuisvesting. De doelstelling van de stimuleringsregeling is bij te dragen aan het vergroten van de voorraad ouderenwoningen, om er voor te zorgen dat ouderen langer zelfstandig kunnen wonen. Dit is een breed geformuleerde doelstelling, die niet afzonderlijk vanuit het provinciale volkshuisvestingsbeleid is te realiseren. Ook inspanningen vanuit andere beleidsvelden (zorg en welzijn) en inspanningen van andere partijen, dragen bij aan het langer zelfstandig wonen van ouderen. De evaluatie moet in essentie antwoord geven op de vraag in hoeverre de doelen die voor de Stimuleringsregeling Ouderenhuisvesting zijn gesteld ook feitelijk zijn bereikt. Onderzoeksvragen Effecten-onderzoek geeft inzicht in het bereiken van de gestelde doelstellingen. Onderzocht is wat voor effecten de regeling heeft gehad in de periode 1996 tot en met 1998 en welke daarvan een beoogd of een neveneffect waren. Zodoende ontstaat een beeld van de mate waarin de regeling invloed heeft gehad. Het onderzoek beperkt zich niet tot vragen over de uitbreiding van de voorraad ouderenwoningen en de mogelijkheid voor ouderen om hier langer zelfstandig te wonen dan in de reguliere voorraad (voldoen de woningen aan het senioren- of oppluslabel). Ook zijn in het onderzoek vragen beantwoord met betrekking tot de doorwerking van de doelstellingen in het beleid van andere partijen, en met betrekking tot het belang van de bijdrage uit de Stimuleringsregeling Ouderenhuis-
EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
2
vesting. De evaluatie heeft de volgende aanknopingspunten in de werking van de regeling: -
Verandering van de voorraad ouderenwoningen met een bijdrage uit de Stimuleringsregeling.
-
Belang van deze bijdrage in de verandering van deze voorraad.
-
Invloed van de Stimuleringsregeling op het beleid van partijen.
-
Manier van uitdragen en uitvoeren van het beleid door de provincie.
De volgende onderzoeksvragen zijn geformuleerd: Woningvoorraad 1. Hoeveel geld is in de periode 1996 tot en met 1998 toegekend en hoeveel woningen zijn met behulp van een bijdrage uit de Stimuleringsregeling gerealiseerd? 2. Bij wat voor soort complexen is het geld terechtgekomen? O.a. aantal woningen per project, locatie van de woningen, grootte van de complexen en de aanwezigheid van (zorg-)voorzieningen in de nabijheid van de woningen. 3. Heeft de Stimuleringsregeling daadwerkelijk geleid tot meer voor ouderen geschikte woningen, m.a.w. zouden de woningen zonder bijdrage uit de regeling niet zijn gerealiseerd? 4. Zijn er door bijdragen uit de Stimuleringsregeling extra voorzieningen aan de woningen gerealiseerd die zonder deze bijdrage niet gerealiseerd zouden zijn? Zo ja, welke voorzieningen en zo nee, waaraan is het geld besteed? Langer zelfstandig wonen van ouderen 5. Zijn de woningen, gebouwd met behulp van een bijdrage uit de Stimuleringsregeling, daadwerkelijk bestemd voor de beoogde doelgroep? 6. Worden de woningen bij mutatie opnieuw toegewezen aan ouderen? 7. Is de Stimuleringsregeling een (extra) reden geweest voor woningcorporaties om het woonruimteverdeelsysteem zodanig aan te passen, dat voor ouderen geschikte woningen ook daadwerkelijk door ouderen bewoond worden? 8. Kunnen ouderen door de voorzieningen in de woning langer zelfstandig blijven wonen of zijn andere factoren (bijvoorbeeld beschikbaarheid van zorgvoorzieningen) meer bepalend? Wat is de verhuisgeneigdheid van de bewoners? Doorwerking beleid naar andere partijen 9. Hebben bijdragen uit de Stimuleringsregeling geleid tot bijdragen van andere partijen, m.a.w. was de bijdrage een breekijzer om andere partijen bij te laten dragen aan de vergroting van de voorraad voor andere geschikte woningen (bijvoorbeeld voorwaarde voor gemeentelijke bijdrage)?
EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
3
10. Heeft de Stimuleringsregeling andere partijen gestimuleerd om beleidsmatig meer aandacht te besteden aan het langer zelfstandig kunnen wonen van ouderen? Het belang van de regeling Uit bovenstaande evaluatie-vragen komen de effecten van de Stimuleringsregeling naar voren. Ook andere factoren zullen bijgedragen hebben aan de realisatie van de effecten. Onderstaande vragen geven inzicht in het relatieve belang van de Stimuleringsregeling in het bereiken van de effecten. 11. Welke exogene factoren (bijvoorbeeld samenwerking met zorginstellingen, regelingen van gemeenten of Rijk, eigen beleidsdoelstellingen) hebben een rol gespeeld bij het realiseren van de effecten? 12. Hoe verhoudt de bijdrage uit de Stimuleringsregeling zich tot de bij 11 genoemde factoren? 13. Indien een bijdrage uit de Stimuleringsregeling niet heeft geleid tot de gewenste effecten, wat was hiervan de oorzaak? Uitvoering Stimuleringsregeling 14. Welke inspanningen zijn door de provincie geleverd ten behoeve van de uitvoering van de Stimuleringsregeling, hoe is de procedure in zijn werk gegaan? Methode van onderzoek De evaluatie valt uiteen in een aantal deelonderzoeken, al naar gelang de onderscheiden vraagstelling. De deelonderzoeken zijn: -
Bestudering van de bestaande documentatie, ter beantwoording van de vragen 1 en 2. Het gaat hierbij om de aanvragen, correspondentie, algemene informatie over de (uitvoering van) de regeling, besluiten en dergelijke.
-
Onderzoek onder corporaties en gemeenten. Dit deelonderzoek bestaat uit: een schriftelijke enquête onder alle aanvragers en face tot face en telefonische interviews met corporaties en gemeenten. Met dit deelonderzoek worden de vragen 2 tot en met 4, 6, 7 en 9 tot en met 13 beantwoord.
-
Bewonersonderzoek: een telefonische enquête onder bewoners van gesubsidieerde projecten, ter beantwoording van de vragen 5, 6 en 8.
-
Kwaliteitstoets bouwplannen: in de enquêtes voor de instellingen zijn vragen opgenomen over de kwaliteit van de complexen als ouderenhuisvesting. Van een tiental plannen is nader onderzocht of ze voldoen aan het senioren- of oppluslabel. Dit deelonderzoek draagt bij aan de beantwoording van de vragen 2 tot en met 4.
-
Uitvoering: gesprek met twee medewerkers van de provincie over de werkwijze bij de beoordeling van de aanvragen, ter beantwoording van vraag 14.
EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
4
Tabel 1: Respons deelonderzoeken Enquête aanvragers
Aantal
Respons
%
Instellingen en projecten
Inst.
Proj.
Inst.
Proj.
Inst.
Proj.
Succesvolle aanvragers
40
65
20
28
50%
43%
Afgewezen aanvragers
26
71
12
16
46%
23%
Totaal
66
136
32
44
48%
32%
Enquête bewoners
Totaal huishoudens
Adressen
Aantal huishoudens
3.000
530
Interviews corporaties
Totaal
geïnterviewd
%
50
20
40%
36
7
19%
86
27
31%
Totaal
geïnterviewd
%
Waar aanvraag
45
5
11%
Waar geen aanvraag
25
5
20%
Totaal
70
10
14%
Aanvragers Afzijdigen
1
Totaal Interviews gemeenten
Respons 178
34%
De representativiteit van het onderzoek onder corporaties is voldoende, aangezien alle aanvragers zijn benaderd middels een enquête, waarvan de respons bijna de helft bedraagt. Bij de interviews is eenderde van de corporaties in Noord-Holland benaderd. Bij de enquête onder de bewoners is om reden van beschikbaarheid van adresgegevens, gekozen voor benadering van 178 huishoudens (zie bijlage). Bij de interviews onder gemeenten zijn de respondenten willekeurig gekozen uit de totale populatie. De kenmerken zijn dermate dat met een beperkte steekproef kan worden volstaan.
1.3 Opbouw rapport Hoofdstuk 2 schetst de context van de Stimuleringsregeling Ouderenhuisvesting. Naast ontwikkelingen in vraag en aanbod van ouderenhuisvesting, beschrijft dit hoofdstuk het beleid van de provincie Noord Holland op het gebied van ouderenhuisvesting. In het derde hoofdstuk wordt de Stimuleringsregeling zelf beschreven. Het gaat hierbij niet alleen om de inhoud, maar ook om de effecten van deze regeling in de periode 1996 tot en met 1998 en de werkwijze van de provincie bij uitvoering van
1
Afzijdigen: corporaties die geen aanvraag hebben ingediend.
EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
5
de Stimuleringsregeling. Dit hoofdstuk geeft antwoord op de onderzoeksvragen 1, 2, 5, 6, 8 en 14. Het belang van de Stimuleringsregeling komt in hoofdstuk 4 aan bod. De effecten worden afgezet tegen de gestelde doelen. In dit hoofdstuk komt naar voren in hoeverre de gekozen rol en beleidslijn van de provincie van invloed is geweest bij het bereiken van de beoogde effecten en wordt antwoord gegeven op de vragen 3, 4 en 7, 9 tot en met 13. De door RIGO geformuleerde conclusies naar aanleiding van de onderzoeksresultaten in hoofdstuk 3 en 4 zijn weergegeven achter het opsommingsteken ✓. In hoofdstuk 5 wordt de Stimuleringsregeling weer in een bredere context geplaatst. Na een samenvatting van de belangrijkste conclusies, worden aanbevelingen gedaan met betrekking tot de Stimuleringsregeling als voorbeeld van de wijze waarop de provincie Noord-Holland beleid ontwikkelt en uitvoert. In de bijlagen worden de resultaten van de verschillende deelonderzoeken gepresenteerd.
EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
6
EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
7
2 Context 2.1 Ontwikkelingen aan de vraagzijde Ontwikkelingen in bevolking en woningvoorraad Het aantal personen van 55 jaar en ouder in de bevolking neemt de komende jaren toe van ruim 567.000 personen in 1998 tot bijna 918.000 in 2030, een toename van 62%. Vooral na 2010 is de vergrijzing fors, wanneer de geboortegolf van na de oorlog de categorie 55 jaar en ouder heeft bereikt. In 2030 is eenderde van de Noord-Hollandse bevolking 55 jaar of ouder, ten opzichte van bijna een kwart in 1998. Tabel 1: Bevolkingsontwikkeling 1998-2030 Noord Holland
Bevolking totaal
Aantal 55+
Aandeel 55+
Aantal 75+
Aandeel 75+
1998
2.486.105
567.109
23%
153.094
6%
1999
2.499.141
574.144
23%
155.492
6%
2000
2.512.365
582.535
23%
157.582
6%
2010
2.645.537
703.528
27%
168.385
6%
2020
2.734.361
828.593
30%
192.191
7%
2030
2.804.662
917.791
33%
259.039
9%
13%
62%
43%
69%
50%
Groei 1998-2030 Nederland
Bevolking totaal
Aantal 55+
Aandeel 55+
Aantal 75+
Aandeel 75+
1998
15.654.190
3.611.234
23%
919.818
6%
1999
15.752.320
3.670.554
23%
941.868
6%
2000
15.848.290
3.736.188
24%
959.880
6%
2010
16.611.070
4.612.002
28%
1.097.887
7%
2020
17.068.820
5.473.016
32%
1.285.511
8%
2030
17.389.030
6.070.701
35%
1.737.363
10%
11%
68%
51%
89%
70%
Groei 1998-2030
Bron: Afdeling Onderzoek Provincie Noord-Holland
De behoefte aan zorg is het grootst bij huishoudens van 75 jaar en ouder. Tot 2010 groeit het aandeel 75-plussers in Noord-Holland nauwelijks, maar daarna groeit het aandeel 75-plussers sterk, tot 9% in 2030.
EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
8
2
De gemiddelde woningbezetting neemt de komende jaren verder af (zie Tabel 2) . Het aantal huishoudens groeit hierdoor sterker dan de bevolking. Het aantal huishoudens van 55 jaar en ouder in Noord Holland groeit van bijna 366.000 in 1998 tot bijna 603.000 in 2030, een toename van 65%. Het aantal huishoudens van 75 jaar en ouder in Noord-Holland groeit van bijna 104.000 in 1998 tot ruim 177.000 in 2030, een toename van 71%. Tabel 2: Ontwikkeling huishoudens tot 2030 Gemiddelde woningbezetting Noord Holland
Aantal huishoudens
Totaal
55+
75+
Totaal
55+
75+
1998
2,28
1,55
1,48
1.088.567
365.681
103.607
2010
2,22
1,55
1,48
1.189.705
453.730
113.856
2030
2,15
1,52
1,46
1.302.528
602.552
177.427
20%
65%
71%
Groei 1996-2030 Nederland
Totaal
55+
75+
Totaal
55+
75+
1998
2,45
1,59
1,50
6.377.536
2.265.317
612.386
2010
2,37
1,60
1,49
6.998.015
2.886.564
735.821
2030
2,26
1,58
1,48
7.705.364
3.849.011
1.173.217
21%
70%
92%
Groei 1996-2030
Het aantal woningen groeit zowel in Noord-Holland als in Nederland in de periode 1998 tot 2010 met 11%. In 2010 staan in Noord-Holland circa 1.212.000 woningen. Tabel 2: ontwikkeling woningvoorraad 1996-2010 1998
2000
2005
2010
Toename 1996-2010
Noord-Holland
1.094.539
1.121.890
1.170.078
1.211.913
11%
Nederland
6.454.497
6.638.470
6.874.622
7.100.617
10%
Bron: DGVH Woningmarktinformatie 1997
De woningvoorraad in Noord-Holland neemt in de periode 1998 tot en met 2010 met 11% toe. Aangezien dit gemiddeld nauwelijks 1% per jaar is, is veel tijd nodig om door middel van uitbreiding aanzienlijke veranderingen in de samenstelling van de woningvoorraad te bewerkstelligen. Trend Zo lang mogelijk zelfstandig wonen is een wens van veel ouderen en uitgangspunt van beleid van overheden en instellingen. Om langer zelfstandig te kunnen wonen
2
Bron: Afdeling Onderzoek Provincie Noord-Holland
EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
9
moet de woonsituatie echter wel passend zijn. Dit betreft enerzijds de inrichting van woning en woonomgeving, anderzijds het aanbod van voorzieningen. Woning en woonomgeving Om met fysieke beperkingen zelfstandig in een woning te kunnen blijven wonen, moet een woning aan bepaalde eisen voldoen. Het gaat hierbij onder andere om het bereikbaar zijn van de woning zonder traplopen (toegankelijk) en minimale niveauverschillen binnen de woning, maar ook om extra voorzieningen in de woning voor mensen met licht fysieke gebreken. 3
Volgens het WBO (Woning Behoefte Onderzoek) 1998 zijn in Noord-Holland circa 250.000 woningen (ruim eenvijfde van de totale woningvoorraad) toegankelijk en gelijkvloers. In ruim 60.000 woningen zijn kleine voorzieningen aangebracht en 15.000 woningen zijn ingrijpend aangepast aan behoeften van minder validen. Niet al deze woningen worden daadwerkelijk door ouderen bewoond. Van de huishoudens van 55 jaar en ouder wonen er 175.000 in een woning die gelijkvloers is, 50.000 in een woning met kleine voorzieningen en 10.000 in een ingrijpend aangepaste woning. Ook de woonomgeving speelt een belangrijke rol in het langer zelfstandig kunnen wonen van ouderen. Van belang zijn veiligheid en aanwezigheid van voorzieningen in de nabijheid van de woning. Ouderen zijn sterk georiënteerd op de eigen buurt. Bij een gedifferentieerd aanbod van woningen, waaronder ouderenwoningen, worden ouderen in staat gesteld om binnen de eigen buurt te blijven wonen. Deze buurten waarin verschillende leeftijdsgroepen naast elkaar hun wooncarrière kunnen doorlopen, worden ook wel ‘levensloopbestendige buurten’ genoemd. Voorzieningen en dienstverlening Met het ouder worden neemt de behoefte aan zorgvoorzieningen en andere dienstverlening toe. Het leveren van diensten aan zelfstandig wonende ouderen vergt een inspanning in de organisatie en afstemming van zorg- en dienstverlening. Samenwerking tussen zorg- en welzijnsinstellingen met woningcorporaties is hierbij noodzakelijk.
2.2 Beleid en rol van de provincie Ook de provincie Noord-Holland heeft zich ten doel gesteld faciliteiten te scheppen waardoor ouderen langer zelfstandig kunnen wonen. Vanuit verschillende beleidsvelden, wonen, zorg en welzijn, wordt hieraan bijgedragen. De Stimuleringsregeling Ouderenhuisvesting maakt onderdeel uit van het beleidsveld wonen.
3
Bron: Afdeling Onderzoek Provincie Noord-Holland.
EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
10
Wonen In de provinciale nota “Ouderenhuisvesting in Noord-Holland” (1995) staat dat “er voldoende voor ouderen geschikte woningen moeten komen, waarbij rekening wordt gehouden met de verscheidenheid aan woonwensen.” Het realiseren van ouderenwoningen, in een leefbare woonomgeving, maakt onderdeel uit van de kwaliteitsopgave in het wonen en hiermee van de stedelijke vernieuwing. De lokaal en regionaal opererende partijen (zowel corporaties als andere marktpartijen) zien ouderen als een groeiende klantengroep. Zij zijn de eerst verantwoordelijken voor het realiseren van de gewenste kwaliteit in zowel de bestaande als de nieuw te bouwen voorraad. Ook de gemeente is in dit veld een belangrijke speler. Zij heeft verschillende instrumenten ter beschikking, waaronder eigen investeringen in woningen en woonomgeving, maar ook de Wet Voorzieningen Gehandicapten, woningtoewijzing en instrumenten op het gebied van ruimtelijke ordening. Met de Stimuleringsregeling Ouderenhuisvesting wil de provincie Noord-Holland corporaties stimuleren meer ouderenwoningen te realiseren (zie Tabel 3). De provincie heeft hiervoor, naast de Stimuleringsregeling, een Regeling Omvorming Verzorgingstehuizen. Deze regeling is bedoeld ter ondersteuning van de realisatie van ongeveer 2.000 ouderenwoningen ter vervanging van intramurale plaatsen. Gebruik van deze regeling sluit gebruik van de Stimuleringsregeling Ouderenhuisvesting uit. Naast financiële middelen zijn informatie en communicatie belangrijke instrumenten voor de provincie om ouderenhuisvesting bij de lokale partijen onder de aandacht te brengen. Wonen met zorg- en dienstverlening Huisvesting in de context van zorgverlening kent vele vormen, variërend van intramurale instellingen tot geclusterd of verspreid wonen met zorg- en dienstverlening. Op het gebied van de zorg is de provincie lange tijd verantwoordelijk geweest voor de planning en de financiering van verzorgingshuizen (Wet op de Bejaardenoorden, WBO). Per 1 januari 1997 is de WBO ingetrokken en de Overgangswet Verzorgingshuizen in werking getreden. In dit kader is tot 1 januari 2001 een subsidieregeling van het College voor Zorgverzekeringen van kracht, daarna vallen de verzorgingshuizen onder de AWBZ. De provincie verliest hierdoor haar verantwoordelijkheid als budgethouder. Door extramuralisering van verzorgingshuizen, is een omslag in de zorgsector noodzakelijk, om een (betaalbaar) aanbod aan zorgvoorzieningen aan huis te realiseren. De provincie Noord-Holland heeft hierin een stimulerende en faciliterende rol. Met de Stimuleringsregeling Wonen Plus wil de provincie bereiken dat er in Noord-Holland een provinciaal dekkend, (zonder indicatie) toegankelijk aanbod van gecoördineerde diensten op het gebied van wonen, welzijn en zorg aanwezig is. Naast een financiële bijdrage levert de provincie ook deskundigheid en organiseert ze uitwisseling van kennis en ervaringen.
EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
11
2.3 Conclusie In de eerste helft van de komende eeuw, in het bijzonder na 2010, stijgt het aandeel senioren fors. Deze ontwikkeling vraagt om een woningaanbod dat, beter dan nu, geschikt is voor huisvesting van senioren. Hoewel de echte vergrijzing (een sterke toename van het aantal 75-plussers) nog enkele jaren op zich laat wachten, is ‘nu beginnen’ het parool. Het aanbrengen van veranderingen in de samenstelling en uitrusting van de woning gaat namelijk niet van de ene op de andere dag. Bovendien is de bijdrage van ‘geschikte’ nieuwbouw aan de beoogde voorraad relatief gering. De grootste inspanning ligt in het beter geschikt maken van de bestaande woningvoorraad. Verschillende partijen zijn actief op het vlak van ouderenhuisvesting, met elk eigen taken en verantwoordelijkheden. De provincie Noord-Holland richt zich op het stimuleren en faciliteren van deze partijen, zowel met financiële middelen als met informatie en overleg. Daarnaast heeft de provincie Noord-Holland gekozen voor een initiërende rol in de organisatie van het aanbod van diensten aan ouderen. In het geheel van initiatieven van de partijen die actief zijn in de ouderenhuisvesting, is de (beleids-) bijdrage van de provincie bescheiden. Tabel 3: Positie van de Stimuleringsregeling temidden van de subsidiestromen van de provincie Vorm
Verzorgingshuis
Geclusterde woonvormen
Verspreid zelfstandig wonen
Wonen
(AWBZ –voorheen WBO- geen sturende rol provincie meer)
Stimuleringsregeling Ouderenhuisvesting, Regeling Omvorming verzorgingshuizen voor vervanging van ca. 2000 verzorgingshuisplaatsen door zelfstandige woonvormen
Stimuleringsregeling Ouderenhuisvesting
Zorg
(AWBZ, geen sturende rol provincie)
Regeling Wonen Plus: stimuleren van coördinatie van woon-, zorg- en welzijnsdiensten, aangeboden door verschillende type aanbieders.
EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
12
EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
13
3 Stimuleringsregeling Ouderenhuisvesting 3.1 Doel en strekking De Stimuleringsregeling, die per 1 april 1994 in werking is getreden, is bedoeld om corporaties te stimuleren extra woningen te bouwen die specifiek geschikt en bestemd zijn voor ouderen of gehandicapten jonger dan 55 jaar. De aanleiding voor het in het leven roepen van deze regeling ligt in de veranderende rol van de provincie bij de WBO. De middelen uit de regeling zijn bestemd voor het bouwen van nieuwe aanpasbare woningen, aanpasbaar verbouwen van bestaande woningen, realiseren van nieuwe woonzorgcomplexen en het verbouwen van bestaande verzorgingstehuizen tot zelfstandige wooneenheden. De regeling geeft een bijdrage in de extra kosten die gemaakt worden om de woningen geschikt te maken voor bewoning door ouderen. Op grond van de regeling kunnen woningcorporaties maximaal ƒ10.000,- per woning ontvangen. De regeling is bedoeld om opdrachtgevers ‘over de streep te trekken’. Het budget is ook bescheiden en bedraagt circa 3 miljoen gulden per jaar. Om de middelen ten goede te laten komen aan de groep ouderen met een laag inkomen, kunnen alleen toegelaten instellingen een aanvraag indienen voor een bijdrage uit de Stimuleringsregeling Ouderenhuisvesting. In 1999 is de Stimuleringsregeling op een paar punten aangepast. Aanvragen voor aanpassing van bestaande voorraad krijgen een hogere prioriteit dan aanvragen voor nieuwbouw. Een gedeelte van het budget is zelfs exclusief gereserveerd voor het zogenaamde opplussen van woningen. Daarnaast is binnen het budget geld gereserveerd voor twee voorbeeldprojecten. Een andere wijziging in de prioritering van de aanvragen, is dat projecten die betrekking hebben op huisvesting van ouderen uit etnische minderheidsgroepen voorrang krijgen. De effecten van deze aanpassingen vallen buiten het kader van dit onderzoek.
3.2 Werkwijze Stap 1: informeren Om gemeenten en corporaties te informeren over het bestaan van de regeling en ze uit te nodigen een aanvraag in te dienen, stuurt de provincie een brief met een voorlichtingsfolder naar gemeenten en corporaties. De provincie gaat ervan uit dat gemeenten vervolgens contact opnemen met de corporaties. Uit de interviews blijkt dat alle gemeenten op de hoogte zijn van het bestaan van de regeling, maar dat de informatie bij de helft van de gemeenten niet breed wordt verspreid, noch intern, noch naar de corporaties. Van de respondenten bij de enquête onder aanvragers (32), vindt 63% de informatievoorziening voldoende om een aanvraag in te dienen; de provincie staat open voor vragen en een gesprek is EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
14
mogelijk. De kritiek van de overige 37% betreft: “informatie verschijnt te kort voor de uiterste indieningdatum”, “te weinig duidelijkheid over het besluitvormingsproces” en “te weinig informatie over het gebruik van de middelen”. Stap 2: Toetsing aanvragen aan de criteria Een aanvraag wordt getoetst aan de criteria uit de verordening: a. Aanvrager is een instelling als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet. b. Aanvraag betreft realiseren van ouderenhuisvesting. c. De bij het project (de aanvraag) betrokken woningen zijn in eigendom van een toegelaten instellingen. d. De woningen liggen niet in de gemeente Amsterdam. e. De aanvrager toont aan dat de woningen voor een periode van ten minste tien jaar bestemd blijven voor ouderenhuisvesting. f. Het project omvat ten minste vijf woningen. Een project wordt geweigerd indien: a. b. c. d.
Activiteiten zijn begonnen voordat op de aanvraag is beslist. Het project financieel niet haalbaar is (naar oordeel van Gedeputeerde Staten). Er planologische bezwaren tegen het project bestaan. De kosten op grond van de WVG in aanmerking kunnen komen voor een subsidie.
Daarnaast wordt getoetst of het plan spoort met het provinciale volkshuisvestingsen ouderenhuisvestingsbeleid, als verwoord in de beleidsnota’s ‘Bouwen en Wonen 1990-2010’ en ‘Ouderenhuisvesting in Noord-Holland.’ Dit wordt op twee punten getoetst: hoogte van de huur (aanvangs- of nieuwe huren binnen grenzen voor Individuele huursubsidie) en bewoning van het project door WBO-geïndiceerden (projecten die gericht zijn op huisvesting van WBO-geïndiceerde ouderen krijgen 4 extra punten bij de prioritering) . Stap 3: ordening aanvragen op basis van prioriteiten De aanvragen die voldoen aan de criteria worden vervolgens gerangschikt op basis van prioriteiten, in aflopende zwaarte: a. Projecten die in de omgeving van wijksteunpunten of verzorgingshuizen zijn gesitueerd. b. Het realiseren van collectieve voorzieningen (boven het aanbrengen van voorzieningen in elke individuele woning). c. Projecten die gericht zijn op de totstandkoming van een relatief groot aantal woningen die geschikt zijn voor ouderenhuisvesting. d. Projecten waar een relatief klein bedrag per woning nodig is. De twee geïnterviewde medewerkers van de provincie merken op dat de criteria en prioriteiten te breed zijn geformuleerd, wat moeilijkheden oplevert bij de toetsing. Uit bestudering van het materiaal blijkt echter dat een beoordelingsformulier is sa-
4
Bron: beoordelingsformulier
EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
15
mengesteld, waarop de criteria en prioriteiten zijn geconcretiseerd, waardoor een eenduidige toetsing mogelijk is. Ontwikkelingen in de beoordeling De doelstellingen, criteria en prioriteiten in de verordening zijn in de periode 1996 tot en met 1998 niet aangepast. Wel hebben zich in deze periode wijzigingen voorgedaan in de beoordeling van de aanvragen, namelijk met betrekking tot regionale aspecten en het maximale subsidiebedrag per woning. -
In de aankondigingbrieven van 1996 en 1997 wordt aangegeven dat de regionale situatie meeweegt bij de prioritering. Extra punten zijn toegekend aan projecten in regio’s die gezien de bevolkingssamenstelling en woningvoorraad meer aandacht voor ouderenhuisvesting rechtvaardigen. In 1998 is de regionale situatie niet meegenomen in de beoordeling.
-
In 1996 is besloten slechts 50% van de gevraagde subsidie per woning toe te kennen, tenzij de aanvrager zelf al een substantiële bijdrage levert aan de extra kosten om de woningen geschikt te maken voor ouderenhuisvesting, om bij 5 te kunnen dragen aan meerdere projecten .
-
Er zijn in 1996 tot en met 1998 ook aanvragen ingediend door niet-toegelaten instellingen (gemeenten -niet GWB’s (Gemeentelijke Woning Bedrijven)-, zorginstellingen en NWI’s (Niet Winstbeogende Instellingen)). Indien de woningen worden overgedragen aan een toegelaten instelling, wordt de aanvraag verder behandeld.
Mening instellingen over de opzet van de regeling Van de geïnterviewde corporaties hebben er 10 geen kritiek op de gestelde criteria en prioriteiten. Van de geïnterviewde gemeenten (in totaal 10) hebben er zeven geen opmerkingen. tabel 3: Opmerkingen bij de prioriteiten in de regeling (meerdere antwoorden mogelijk)
Corporaties
Subsidie
Afgewezen
Beide
Afzijdig
Totaal
Geen opmerking
3
2
5
0
10
38%
Niet persé zorg nabij
2
1
1
0
4
15%
Niet nadruk collectief
1
0
1
2
4
15%
Niet zo veel mogelijk woningen
1
3
3
1
8
31%
Totaal
7
6
10
3
26
100%
Met name aanvragers waarvan een aanvraag is afgewezen, bekritiseren het voorkeursbeleid voor grote projecten. Argument is dat grote projecten niet altijd moge-
5
Bron: memo “Verdeling subsidies ouderenhuisvesting 1996” d.d. 25 april 1996.
EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
16
lijk of gewenst zijn, en dat juist bij kleine projecten de extra kosten per woning hoog liggen en een bijdrage gewenst is. “We moeten rekening houden met de bestaande sociale structuur in een wijk en voorkomen dat ‘ouderengetto’s’ ontstaan”, aldus een corporatie. Ook een gemeente geeft aan geen voorstander te zijn van voorrang voor grote projecten. Over het toekennen van prioriteit aan projecten nabij wijksteunpunten of verzorgingshuizen en aan projecten die collectieve voorzieningen betreffen, lopen de meningen uiteen. Argument om de nabijheid van zorg niet als uitgangspunt te nemen is dat in kleine kernen vaak geen wijksteunpunt of verzorgingshuis aanwezig is, maar wel grote behoefte bestaat aan meer ouderenwoningen. Dit argument wordt onderstreept door een gemeente. Monitoring Er bestaat geen overzicht van hetgeen met de gelden uit de Stimuleringsregeling is gebeurd. Volgens de ondervraagde corporaties doet de provincie ook geen navraag omtrent de inzet van middelen. Hierdoor is het niet helder of de middelen worden ingezet als beoogd, en is het niet mogelijk de succesvolle projecten naar voren te halen, om te leren van ervaringen.
3.3 Effecten 3.3.1 Overzicht aanvragen en gehonoreerde projecten In totaal is in de jaren 1996 tot en met 1998 voor 145 projecten een aanvraag voor subsidie ingediend. Deze aanvragen betreffen nieuwbouw van 3.918 woningen en aanpassing van 2.082 woningen, in totaal 6.000 woningen. Tabel 4: Overzicht aanvragen 1996 tot en met 1998 Aantal
1996
1997
1998
Totaal
Aanvragen totaal
61
34
50
145
- waarvan m.b.t. nieuwbouw
42
25
32
99
- waarvan m.b.t. verbouw
17
8
18
43
2
1
0
3
- waarvan m.b.t. nieuw- en verbouw Woningen totaal
100%
2.394
100%
1.410
100%
2.196
100%
6.000
- waarvan nieuwbouw
73%
1.758
63%
895
58%
1.265
65%
3.844
- waarvan verbouw
27%
636
37%
515
42%
931
35%
2.156
Gevraagde subsidie totaal (fl) Gevraagde subsidie/ woning (fl)
11.176.414
8.106.942
15.393.976
34.677.332
4.700
5.750
7.010
5.780
In 1996 ligt de nadruk van de aanvragen op nieuwbouw (73% van de woningen). In 1997 en 1998 betreft het merendeel van de aanvragen eveneens nieuwbouw, EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
17
maar de verhouding tussen nieuwbouw en aanpassing verschuift van 73% resp. 27% in 1996 tot 57% resp. 42% in 1998. In totaal is in deze drie jaar ƒ34.677.332,- subsidie aangevraagd, gemiddeld ƒ5.780,- per woning. Tabel 5: Overzicht gehonoreerde subsidieaanvragen 1996 tot en met 1998 Aantal
1996
1997
1998
Totaal
Projecten totaal
27
20
18
65
- waarvan nieuwbouw
15
15
11
41
- waarvan verbouw
12
5
7
24
Woningen totaal
100%
1.327
100%
782
100%
912
100%
3.021
- waarvan nieuwbouw
63%
835
66%
513
44%
401
58%
1.749
- waarvan verbouw
37%
492
34%
269
56%
511
42%
1.272
Budget
2.509.884
3.000.000
2.695.000
8.204.884
Toegekende subsidie totaal (fl)
2.513.740
3.000.000
2.575.370
8.089.110
1.894
3.836
2.824
2.678
Toegekende subsidie/ woning (fl)
Van de 145 aanvragen zijn er 65 gehonoreerd. Van alle aanvragen voldeden er 102 aan de criteria, maar 37 aanvragen zijn afgewezen wegens gebrek aan middelen en onvoldoende prioriteit ten opzichte van andere aanvragen. In de periode 1996 tot en met 1998 zijn 3.021 woningen met behulp van een bijdrage uit de Stimuleringsregeling Ouderenhuisvesting gerealiseerd. Dat is iets meer dan 50% van het aantal woningen waarvoor subsidie is aangevraagd. Van de subsidie is 58% besteed aan nieuwbouwwoningen en 42% aan het aanpassen van bestaande woningen. Net als bij de aanvragen is in de toekenning van de subsidie een ontwikkeling te zien ten gunste van aanpassing van bestaande woningen. In 1996 zijn naar verhouding meer nieuwbouwwoningen gesubsidieerd (63%), dan aanpassingen (37%), in 1998 zijn meer woningen met subsidie aangepast (56%) dan nieuw gebouwd (44%). Aangezien in de periode 1996 tot en met 1998 geen prioriteit is toegekend aan aanpassing in de bestaande voorraad, blijkt dat de verbouw-aanvragen beter voldeden aan de criteria en prioriteiten dan de nieuwbouw-aanvragen. De meerkosten per woning (van de gehonoreerde aanvragen) bedroegen in 1996 gemiddeld ƒ13.984,- en in 1998 gemiddeld ƒ13.223,- (gemiddeld voor nieuwbouw en aanpassing). In 1997 zijn regelmatig de totale kosten aangegeven in plaats van de extra kosten die nodig zijn om de woning geschikt te maken voor ouderen. Gemiddeld is per woning een bedrag van ƒ2.678,- bijgedragen. Uitgaande van gemiddelde meerkosten van circa ƒ13.500,-, is per woning gemiddeld 20% van de meerkosten gedekt door subsidie uit de Stimuleringsregeling.
EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
18
Aanvragers (66) In 1998 zijn er 86 corporaties (inclusief gemeentelijke woningbedrijven en exclusief de corporaties in Amsterdam) in Noord-Holland. Hiervan hebben 50 corporaties een aanvraag ingediend in de jaren 1996 tot en met 1998, dit is 58%. Daarnaast hebben ook andere instellingen (drie gemeenten en 13 zorginstellingen en NWI’s) een aanvraag ingediend. Van de zeven geïnterviewde corporaties die geen aanvraag hebben ingediend geven drie als reden daarvoor op dat ze niet op de hoogte waren van de regeling en wel seniorenwoningen hebben gerealiseerd. Twee corporaties hebben geen seniorenwoningen gerealiseerd, maar zouden anders wel een aanvraag hebben ingediend. Twee andere corporaties geven aan de bijdrage relatief te klein te vinden om een aanvraag in te dienen; de door hen gerealiseerde projecten zijn zonder subsidie gerealiseerd en een bijdrage zou geen gevolg hebben gehad voor de uitrusting van de complexen. Succesvolle aanvragers (40) In totaal hebben 40 instellingen subsidie ontvangen (61% van alle aanvragers), waarvan 34 corporaties en 6 andere instellingen. In totaal heeft 40% van de corporaties in Noord-Holland een bijdrage ontvangen. 3.3.2 Kenmerken van gesubsidieerde projecten De meeste (54%) projecten bestaan uit 5 tot 40 woningen, slechts 8% bevat meer dan 90 woningen (zie tabel 6). Bij circa 80% van de projecten bevindt zich binnen een straal van 500 meter een wijksteunpunt of verzorgingshuis. Ook de dagelijkse voorzieningen liggen bij 66% van de projecten op minder dan 500 meter afstand. Tabel 6: Aantal projecten per kenmerk (indeling aan de hand van toelichting op prioritering) Kenmerk Totaal aantal gesubsidieerde projecten
6
1996
1997
1998
Totaal
%
27
20
18
65
100%
Grootte project:
7
- meer dan 90
3
0
2
5
8%
- 41 tot en met 90
9
9
7
25
38%
- 5 tot en met 40
14
11
9
34
54%
17
16
18
51
78%
- verder dan 500 meter
1
0
0
1
2%
- niets aangegeven
9
4
0
13
20%
Zorgvoorzieningen - binnen 500 meter
6
Bron: aanvraagformulieren en enquêtes.
7
Eén project, van de ANBO, betreft niet een aantal woningen.
EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
19
Kenmerk
1996
1997
1998
Totaal
%
15
15
13
43
66%
2
0
1
3
5%
- niets aangegeven
10
5
4
19
29%
Voldoet aan senioren- of oppluslabel
12
15
12
39
60%
Dagelijkse voorzieningen - binnen 500 meter - verder dan 500 meter
Uit de resultaten van de enquêtes blijkt dat aan de meest belangrijke aspecten van het seniorenlabel door 80 tot 100% van de nieuwbouwwoningen die met subsidie zijn gerealiseerd wordt voldaan (zie bijlage 6). Alleen op de punten ‘aanpasbaar keukenblok’ en ‘voldoende bergruimte buiten de woning’ wordt door minder dan 80% gescoord. Uit de toets van tien bouwplannen blijkt ook dat de nieuwbouwcomplexen geschikt zijn voor bewoning door ouderen. Naast de afmetingen van de ruimten (geschikt voor rolstoelgangers) is in deze plannen ook vormgegeven aan de relaties tussen de diverse ruimten binnen de woning, waaronder de directe relatie slaapkamer- badkamer en slaapkamer- woonkamer. Bij aanpassing is de situatie anders. Lang niet alle gesubsidieerde verbouwprojecten voldoen aan het oppluslabel. Een verklaring hiervoor is dat de aanvragen vaak het realiseren van collectieve voorzieningen betreft, waarbij aanpassingen aan de individuele woningen achterwege blijven. Bij de twee plannen die nader zijn onderzocht is de ontsluiting van het complex aangepast, zonder dat het interieur van de woningen is verbeterd. De bereikbaarheid van de woningen is aanzienlijk verbeterd, maar het interieur van de woningen op zich voldoet op een aantal punten niet aan de eisen die heden ten dage aan ouderenwoningen worden gesteld. Het grootste deel van de gesubsidieerde woningen ligt in de regio’s Amstelland/ Meerlanden, IJmond en Zaanstreek/ Waterland (resp. 23, 20 en 16%). Slechts 3% van de gesubsidieerde woningen ligt in de Gooi- en Vechtstreek (zie tabel 7). Volgens de extra punten die bij de prioritering zijn toebedeeld aan regio’s met een relatief hoge vergrijzing ten opzichte van het aanbod en regio’s met weinig bouwmogelijkheden, zouden juist in de regio’s Gooi- en Vechtstreek en Zuidkennemerland meer woningen gebouwd moeten worden. Gezien de inkomenspositie van de huishoudens in de Kop van Noord-Holland, West-Friesland en NoordKennemerland, zijn extra punten toegekend aan aanvragen in die regio’s. In deze regio’s zijn echter minder aanvragen ingediend die voldoen aan de criteria en prioriteiten van de Stimuleringsregeling.
EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
20
Tabel 7: Verdeling van gesubsidieerde woningen over de regio’s, 1996 tot en met 1998 Aantal woningen
Aandeel
Kop van Noord Holland
462
15%
West Friesland
231
8%
Noord-Kennemerland
253
8%
IJmond
593
20%
Zuid-Kennemerland
229
8%
Zaanstreek/ Waterland
485
16%
Amstelland/ Meerlanden
688
23%
80
3%
3021
100%
Gooi- en Vechtstreek Totaal
Bewoning Uit de enquête onder aanvragers blijkt dat van de gesubsidieerde projecten 46% alleen wordt bewoond door ouderen, 8% van de projecten wordt nog niet bewoond en in 46% van de projecten wonen ook mensen uit andere doelgroepen. Tabel 8: bewoning woningen gesubsidieerde projecten Nieuwbouw Bewoning door ouderen Alle woningen
Aanpassing
totaal
Aantal projecten 11
52%
2
29%
13
46%
Niet alle woningen
8
38%
5
71%
13
46%
Nog niet bewoond
2
10%
0
0
2
8%
21
100%
7
100%
28
100%
Totaal
Gemiddeld % ouderen, in projecten waar ook andere doelgroepen wonen Percentage ouderen
86%
65%
77%
Van projecten, waar ook andere doelgroepen wonen, wordt gemiddeld 77% van de woningen bewoond door ouderen. Er is geen enkel project waarbij geen van de woningen door ouderen wordt bewoond. Een verklaring van bewoning door jongeren bij verbouwprojecten is dat deze jongere huishoudens veelal voor aanpassing in de woning woonden en zijn in daar na aanpassing blijven wonen. Uit de bewonersenquête blijkt dat circa driekwart van de huidige bewoners daar reeds woonde voor 1996. Van de huishoudens die na 1996 in de woning zijn komen wonen gaat het in 90% van de gevallen om een huishouden van 55 jaar of ouder. Van de respondenten in de bewonersenquête, is 89% 55 jaar of ouder. Van deze ouderen maakt 82% geen gebruik van een rolstoel, rollator of stok/ looprek. Van EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
21
deze huishoudens geeft 76% aan dat indien dit wel het geval wordt, een verhuizing niet noodzakelijk is. Hierbij bestaat verschil tussen huishoudens jonger en ouder dan 55 jaar: 47% resp. 80% geeft aan dan niet te hoeven verhuizen. De verhuisgeneigdheid onder huishoudens van 55 jaar en ouder is sowieso veel kleiner dan die van jongere huishoudens: 2% ten opzichte van 35% geeft aan binnen bepaalde tijd te willen verhuizen. In Nederland is de verhuisgeneigdheid bij ouderen gemiddeld tussen 15 en 20%. Woningtoewijzing De woningen uit de gesubsidieerde projecten worden voor 87% toegewezen aan bewoners van 55 jaar of ouder. Voor 13% van de woningen hebben alle huishou8 dens gelijke kansen . Voor de afgewezen projecten bedragen deze percentages resp. 93 en 7%. Bij 79% van de projecten zijn de woningen gelabeld voor ouderen (zowel bij gehonoreerde als bij niet-gehonoreerde projecten). Dit wil niet zeggen dat deze woningen altijd worden toegewezen aan ouderen, maar dat ouderen voorrang hebben bij toewijzing ten opzichte van andere belangstellenden.
3.4 Conclusies Effecten in de woningvoorraad Hoeveel geld is toegekend en hoeveel woningen zijn met behulp van een bijdrage gerealiseerd (onderzoeksvraag 1)? ✓
In de periode 1996 tot en met 1998 zijn ruim 3.000 woningen met behulp van een bijdrage uit de Stimuleringsregeling gebouwd of aangepast. In totaal is ruim 8 miljoen gulden bijgedragen, gemiddeld ƒ2.678,- per woning. Dit is ongeveer 20% van de gemiddelde meerkosten om een woning geschikt te maken voor bewoning door ouderen.
Bij wat voor soort complexen is het geld terechtgekomen (onderzoeksvraag 2)? ✓
Van de gesubsidieerde projecten is 58% nieuw- en 42% verbouw. In 1996 betrof 37% verbouw, in 1998 is dit aandeel toegenomen tot 56%, zonder dat in de beoordeling meer prioriteit is gegeven aan verbouw.
✓
De nieuwbouwwoningen voldoen in hoge mate aan het seniorenlabel. De verbouwprojecten voldoen in veel mindere mate aan het oppluslabel, aangezien de aanpassing veelal betrekking had op collectieve voorzieningen en niet op aanpassingen aan de individuele woningen. Daarbij is opplussen bedoeld om een woning aan te passen aan een veranderende leefsituatie in plaats van het in één keer geheel aanpasbaar maken van een bestaande woning. Dit laatste is vaak niet mogelijk of te kostbaar.
8
Bron: enquête aanvragers.
EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
22
✓
De projecten omvatten gemiddeld 46 woningen. Ruim driekwart van de projecten bevindt zich nabij zorgvoorzieningen en tweederde nabij dagelijkse voorzieningen.
Worden de woningen daadwerkelijk bewoond door de beoogde doelgroep en bij mutatie opnieuw aan een huishouden uit deze doelgroep toegewezen (onderzoeksvragen 5 en 6)? ✓
De gesubsidieerde projecten zijn bestemd voor huishoudens van 55 jaar en ouder. Niet alle woningen worden echter daadwerkelijk door ouderen bewoond. In 46% van de projecten wordt gemiddeld 23% van de woningen bewoond door andere doelgroepen. Bij aanpassing van complexen zijn dit met name de achterblijvers, waaronder ook huishoudens jonger dan 55 jaar. Wanneer op een vrijkomende woning geen huishouden uit de beoogde doelgroep, reageert, wordt de woning uiteraard aan anderen toegewezen.
Kunnen ouderen zelfstandig blijven wonen in de woningen, wat is de verhuisgeneigdheid (onderzoeksvraag 8)?
Van de respondenten in de bewonersenquête geeft 24% aan te moeten verhuizen indien gebruik van een rolstoel noodzakelijk wordt. Opgemerkt moet worden dat tweederde woont in een bestaande woning die is aangepast en slechts eenderde in een nieuwe woning. De daadwerkelijke verhuisgeneigdheid onder de ouderen in de gesubsidieerde woningen is slechts 2%, tegenover 15 tot 20% landelijk onder ouderen.
Hoe is de uitvoering van de Stimuleringsregeling in zijn werk gegaan (onderzoeksvraag 14)? ✓
De Stimuleringsregeling kan sterker onder de aandacht worden gebracht, zowel informatie over de aankondiging van de regeling als over de resultaten van de toegekende subsidie. Voor het indienen van aanvragen is de informatie voldoende. Drie van de zeven geïnterviewde corporaties die geen aanvraag hebben ingediend, waren niet op de hoogte van de regeling. Er worden echter meer aanvragen ingediend dan door de Stimuleringsregeling kunnen worden gesubsidieerd, waardoor een stimulans om extra aanvragen in te dienen niet nodig is. Publicatie van projecten die met behulp van een bijdrage uit de Stimuleringsregeling zijn gerealiseerd zorgt echter niet alleen voor meer bekendheid van de regeling en daarmee het provinciale beleid, maar vervult tevens een voorbeeldfunctie.
✓
De doelstelling van de Stimuleringsregeling is breed geformuleerd. De criteria en prioriteiten zijn daar niet eenduidig uit af te leiden en in de regeling niet allemaal even concreet geformuleerd. Concretisering van criteria en prioriteiten heeft plaatsgevonden in het beoordelingsformulier, dat de provincie hanteert om de aanvragen te toetsen.
✓
Door het ontbreken van een monitor is er bij de provincie nauwelijks informatie aanwezig over of de gerealiseerde projecten.
EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
23
✓
In de regeling krijgen projecten met relatief veel woningen prioriteit. Het argument dat de provincie hanteert is dat zorg in grotere complexen efficiënter te leveren is. Concentratie van ouderen werkt echter stigmatiserend. Daarnaast zijn grote projecten op veel plekken (bijvoorbeeld in kleine kernen) niet te realiseren en zijn kleine projecten financieel moeilijker rond te maken. Hierdoor is prioriteit aan grotere projecten niet logisch en prioriteit voor kleinschalige projecten meer voor de handliggend. Het efficiënt regelen van zorg moet opgelost worden middels betere organisatie van het aanbod.
EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
24
EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
25
4 Het belang van de Stimuleringsregeling 4.1 Effecten in de woningvoorraad In hoofdstuk 3 blijkt dat de Stimuleringsregeling heeft bijgedragen aan de nieuwbouw of aanpassing van ruim 3.000 voor ouderen geschikte woningen. De kernvraag is of deze woningen ook zonder de Stimuleringsregeling zouden zijn gerealiseerd. In de enquêtes is bij vijf van de 28 gesubsidieerde projecten aangegeven dat het project zonder subsidie niet van de grond zou zijn gekomen. Bij de vraag naar de feitelijke gevolgen van eventueel niet toekennen van de subsidie wordt echter aangegeven dat deze vijf projecten toch wel zou zijn doorgegaan, maar bepaalde extra voorzieningen niet zouden zijn gerealiseerd. Bij 56% van de gehonoreerde projecten zou het niet toekennen van subsidie van invloed zijn geweest op de uitrusting van het complex (zie Tabel 9). Bij 31% van de afgewezen projecten is een aantal voorzieningen niet gerealiseerd vanwege het niet toekennen van subsidie. Het gaat hierbij om voorzieningen als aangepast keukenblok, dichtmaken galerijen, automatische deuropeners, extra lift, personenalarmering en ophogen galerijvloeren. Tabel 9: Zouden de voorzieningen zonder subsidie ook allemaal zijn gerealiseerd (gesubsidieerd)? Zijn alle voorzieningen ook zonder subsidie gerealiseerd (afgewezen)? Gesubsidieerd
Afgewezen
ja, alle voorzieningen zouden zijn gerealiseerd
44%
69%
Nee, niet allemaal
56%
31%
25
16
Totaal (in aantallen)
Uit de interviews met corporaties blijkt dat bij geen enkele corporatie de subsidie doorslaggevend is voor de realisatie van een project voor ouderenhuisvesting (hetzij door nieuwbouw, hetzij door verbouw), daarvoor is het bedrag te klein. Wel wordt hier bevestigd dat het al dan niet ontvangen van een bijdrage van invloed is op de uitrusting van een complex. Eenderde van de geïnterviewde corporaties geeft aan dat het belang van de Stimuleringsregeling dan ook niet zit in uitbreiding van de voorraad ouderenwoningen, maar in het realiseren van meer kwaliteit van de ouderenwoningen. Bij drie projecten is de bijdrage van invloed geweest op de hoogte van de huur. Van de succesvolle aanvragers vindt 81% de Stimuleringsregeling een nuttig instrument om meer ouderenwoningen te realiseren. De helft van de afgewezen aanvragers is het hiermee eens. Ook de corporaties waar de bijdrage niet van invloed is geweest op de uitrusting van het complex, geven aan dat de Stimuleringsregeling wel degelijk nuttig is, ondanks het feit dat een bijdrage niet doorslaggevend is. Elke financiële bijdrage is gewenst, gezien de omvang van de noodzakeEVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
26
lijke investeringen om tegemoet te komen aan de vraag naar ouderenhuisvesting; “De bijdrage is een extra steun in de rug, een welkom extraatje”. De beslissing om de voorraad ouderenwoningen uit te breiden komt voort uit eigen beleid en uit samenwerking met zorginstellingen. Corporaties besteden in hun beleid aandacht aan ouderenhuisvesting, ten eerste vanwege de toenemende vergrijzing (groeiende groep consumenten), maar ook vanuit de behoefte om bepaalde bestaande, nog niet voor ouderen geschikte, complexen opnieuw in de markt te zetten (strategisch voorraadbeleid).
4.2 Beleidsmatige effecten Beleid algemeen Uit de enquête blijkt dat bij eenderde van de aanvragers de Stimuleringsregeling geleid heeft tot meer aandacht voor ouderenhuisvesting. Bij doorvragen over invloed op het beleid in de interviews blijkt dat geen van de instellingen het beleid daadwerkelijk heeft aangepast, maar “de Stimuleringsregeling vergroot de erkenning van het belang van ouderenhuisvesting”. Bijna tweederde van de aanvragers geeft in de enquête aan dat de Stimuleringsregeling geen invloed heeft op het beleid van andere partijen. Uit de interviews met de gemeenten blijkt inderdaad dat geen van de gemeenten het beleid heeft aangepast. Woonruimteverdeling In de enquête geven twee corporaties aan dat de Stimuleringsregeling aanleiding is geweest het woonruimteverdeelsysteem aan te passen. De Stimuleringsregeling heeft invloed op de verdeling van de woningen van gesubsidieerde projecten, aangezien bij 46% van de gesubsidieerde projecten de woningen zijn gelabeld voor ouderen als gevolg van de bijdrage uit de Stimuleringsregeling. Overleg/ samenwerking In de enquête geeft ruim eenderde van de corporaties aan naar aanleiding van de Stimuleringsregeling in overleg te zijn gegaan met andere partijen (gemeenten en zorginstellingen). Bij doorvragen tijdens de interviews blijkt dat het overleg op zich ook zonder de Stimuleringsregeling zou hebben plaatsgevonden, maar dat de regeling een extra middel is bij het overtuigen van andere partijen van de noodzaak extra ouderenhuisvesting te realiseren. Rol van de provincie Ongeveer de helft van de geïnterviewde gemeenten en corporaties geeft aan zich geen mening te kunnen vormen over de rol van de provincie op het gebied van ouderenhuisvesting. De overigen geven aan dat de provincie een stimulerende en voorwaardenscheppende rol op afstand past. De lokale partijen zijn zelf voldoende op de hoogte van de lokale behoeften. Voor de provincie zien zij taken weggelegd
EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
27
als: aanzwengelen van discussie over kwaliteit en het stimuleren en inspireren van partijen middels financiële middelen en informatie.
4.3 Conclusies Veranderingen in de woningvoorraad Heeft de Stimuleringsregeling daadwerkelijk geleid tot méér ouderenwoningen en/ of zijn extra voorzieningen gerealiseerd, die zonder bijdrage niet zouden zijn gerealiseerd (onderzoeksvragen 3 en 4)? ✓
De Stimuleringsregeling is niet van invloed op het daadwerkelijk uitbreiden van de voorraad ouderenwoningen. De bijdrage per woning is relatief laag en het belang van uitbreiding van het aantal ouderenwoningen zeer groot, waardoor de subsidie niet van doorslaggevend belang is bij het realiseren van ouderenhuisvesting. Bij verbouw zorgt elke aanpassing dat de woningen beter geschikt worden voor ouderen. Door het bijplaatsen van een lift bijvoorbeeld, wordt een flat toegankelijk voor ouderen. Indien de woningen zelf reeds geschikt zijn, wordt het complex woningen door deze extra voorziening, geschikt voor ouderen.
De Stimuleringsregeling is van invloed op het realiseren van meer kwaliteit en dus toekomstwaarde van de woningen. De bijdrage wordt bij 56% van de projecten ingezet voor het realiseren van extra voorzieningen.
Doorwerking beleid Is de Stimuleringsregeling aanleiding geweest het beleid of het woonruimteverdeelsysteem aan te passen (onderzoeksvragen 7 en 10)?
De Stimuleringsregeling leidt niet tot wijziging van het beleid met betrekking tot ouderenhuisvesting, of van het woonruimteverdeelsysteem.
Is de Stimuleringsregeling voorwaarde voor bijdragen van andere partijen (onderzoeksvraag 9)?
De Stimuleringsregeling is geen voorwaarde geweest voor samenwerking met of bijdragen van andere partijen. De regeling is wel een extra middel om andere partijen te overtuigen van de noodzaak van aandacht voor ouderenhuisvesting.
Belang van de Stimuleringsregeling Hoe verhoudt zich de Stimuleringsregeling tot andere factoren? (onderzoeksvragen 11 en 12)
De Stimuleringsregeling is niet doorslaggevend, het besluit ouderenwoningen te realiseren komt voort uit beleid van de eigen organisatie (ingegeven zowel door de vraag van ouderen, maar ook door de behoefte bestaande complexen opnieuw in de markt te zetten) en samenwerking met zorginstellingen.
EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
28
De bijdrage per woning is gering. Voor rijke corporaties is de bijdrage “mooi meegenomen, alle beetjes helpen”. Voor corporaties met een mindere financiële positie, zijn ‘alle beetjes’ samen wel degelijk noodzakelijk en doet dit niets af aan het belang van de afzonderlijke bijdragen.
Belang van de Stimuleringsregeling afgezet tegen het doel Is het gestelde doel bereikt en zo niet, wat is daarvan de oorzaak (onderzoeksvraag 13)?
Het doel van de Stimuleringsregeling is het realiseren van extra ouderenhuisvesting, om bij te dragen aan het langer zelfstandig wonen van ouderen. Het “realiseren van extra ouderenhuisvesting” is door de Stimuleringsregeling nauwelijks bereikt. Van de projecten die zijn gesubsidieerd heeft de bijdrage bij 56% van de projecten geleid tot verhoging van de kwaliteit en daarmee toekomstwaarde van de woningen. In die zin draagt de Stimuleringsregeling wel bij aan de achterliggende doelstelling, namelijk dat ouderen langer zelfstandig kunnen wonen.
Rol van de provincie
De financiële steun van de provincie wordt gewaardeerd. Geld is natuurlijk altijd welkom, zeker wanneer er een grote opgave ligt.
De gemeenten en instellingen verwachten van de provincie een stimulerende rol bij het kwaliteitsvraagstuk van ouderenhuisvesting. Deze rol is bescheiden en op afstand, met als doel het aanzwengelen van discussie over (toekomstige) kwaliteit en als instrumenten communicatie en geld.
EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
29
5 Samenvatting en aanbevelingen 5.1 Samenvatting Doel van de provinciale Stimuleringsregeling Ouderenhuisvesting is het realiseren van meer ouderenwoningen zodat ouderen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. In dit rapport wordt de werking van deze Stimuleringsregeling over de periode 1996 tot en met 1998 geëvalueerd. Uitvoering van beleid Om de Stimuleringsregeling bij gemeenten en corporaties onder de aandacht te brengen stuurt de provincie een aankondigingbrief. Om een aanvraag in te dienen geeft de brief voldoende aanknopingspunten. Er worden meer aanvragen ingediend, dan de Stimuleringsregeling kan subsidiëren. Om de regeling (of breder: het provinciale beleid) meer bekendheid te geven en partijen daadwerkelijk te inspireren meer aandacht te besteden aan ouderenhuisvesting is de informatievoorziening over de Stimuleringsregeling echter te mager. De ingediende aanvragen, worden getoetst aan een aantal criteria en met behulp van een prioriteitentoets gerangschikt. Er is een beoordelingsformulier ontwikkeld, waarin de criteria en prioriteiten, die in de regeling niet allemaal even concreet zijn geformuleerd, nader uit te werken. Bij de beoordeling van de aanvragen in 1996 en 1997 is bovendien rekening gehouden met regionale omstandigheden, in 1998 niet. Door het ontbreken van een monitor is er bij de provincie nauwelijks bekend waaraan de gelden feitelijk zijn besteed en wat de effecten van de regeling zijn. Effecten Ruim 3.000 woningen zijn met behulp van een bijdrage uit de Stimuleringsregeling gerealiseerd dan wel aangepast (58% resp. 42%). Gemiddeld is ƒ2.678,- per woning bijgedragen. De nieuwbouwwoningen voldoen in hoge mate aan het seniorenlabel; de aangepaste woningen voldoen minder aan het oppluslabel, aangezien de aanpassing veelal betrekking heeft op collectieve voorzieningen en niet op individuele woningen. Alle woningen met subsidie uit de Stimuleringsregeling zijn bestemd voor ouderenhuisvesting, maar nog niet alle woningen worden daadwerkelijk door ouderen bewoond. In 46% van de projecten worden alle woningen door ouderen bewoond, in nog eens 46% wordt gemiddeld 77% van de woningen door ouderen bewoond en 8% van de projecten is nog niet opgeleverd. Een bijdrage uit de Stimuleringsregeling is niet doorslaggevend voor het uitbreiden van de voorraad ouderenwoningen. De gelden zijn bij meer dan de helft van de projecten ingezet voor het aanbrengen van extra voorzieningen. De beslissing om de voorraad ouderenwoningen uit te breiden wordt ingegeven door de vraag uit de markt, maar ook vanuit strategisch voorraadbeleid van de corporaties. De Stimuleringsregeling leidt niet tot wijziging van het beleid met betrekking tot ouderenhuisvesting. De regeling is wel een stimulans in het vergroten van de aandacht voor ouderenhuisvesting. EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
30
Zijn gestelde doelen gerealiseerd? Het doel “het realiseren van extra ouderenhuisvesting” is door de Stimuleringsregeling niet of nauwelijks bereikt. De bijdrage is namelijk niet doorslaggevend voor het wel of niet doorgaan van een project. Wel draagt de regeling bij aan het realiseren van extra voorzieningen, waardoor de kwaliteit en daarmee de toekomstwaarde van de woningen wordt vergroot. In die zin draagt de Stimuleringsregeling wel bij aan de achterliggende doelstelling, namelijk om ouderen de mogelijkheid te bieden langer zelfstandig te wonen. Een dergelijke stimulans is vooral bij het aanpassen van bestaande woningen van belang. Door de regeling te richten op woonkwaliteit voor ouderen, toe te spitsen op de bestaande voorraad, en door bredere bekendmaking van de behaalde ‘successen’, heeft de regeling vermoedelijk meer effect.
5.2 Aanbevelingen De komende tijd is er een enorme opgave op het gebied van ouderenhuisvesting, als gevolg van de vergrijzinggolf in de eerste helft van de komende eeuw. Ten opzichte van 1998 is in 2030 het aantal 55-plus huishoudens met 65% toegenomen. Het aantal 55-plus huishoudens groeit van circa 365.000 in 1998 tot ruim 600.000 in 2030. De groei is het sterkst na 2010. Aandacht voor ouderenhuisvesting is meer dan ooit noodzakelijk. De opgave bestaat niet alleen uit het uitbreiden van de voorraad ouderenwoningen, maar betreft ook de woonomgeving: een veilige en leefbare omgeving, met voorzieningen in de buurt en een pakket aan zorg- en dienstverlening, niet standaard, maar toegesneden op de wens van de betreffende oudere. Kortom een aanpak met zowel fysieke (woningen en omgeving) als economische (voorzieningen en inkomenspositie) en sociale (zorg en welzijnsvoorzieningen) elementen. Bescheiden rol op afstand Binnen de huidige kaders van de volkshuisvesting heeft de provincie een bescheiden rol. De lokale partijen hebben de meeste kennis van de plaatselijke omstandigheden en beschikken over de middelen om de opgave te realiseren. Wel verwachten ze van de provincie een stimulerende en ondersteunende rol, bijvoorbeeld door het aanzetten van discussies over toekomstwaarde en het verspreiden van kennis, of door financiële prikkels. Bredere publicatie regeling én effecten Bredere publicatie vooraf. Presentatie van de resultaten van de toegekende subsidie achteraf. Dit zorgt voor bredere bekendheid van de regeling. Dit draagt bij aan discussies over kwaliteit. Dit inspireert partijen. Men leert van elkaars ervaringen. Organiseer een forum, start een website, geef een nieuwsbrief uit: dát zijn instrumenten die passen bij een stimulerende, enthousiasmerende rol van de provincie. Zorg voor een regeling en uitvoeringswijze die aansluit bij de beoogde doelen. Als ‘stimulering’ het oogmerk is, dan past een regeling en werkwijze die spraakmakenEVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
31
de vernieuwende projecten mogelijk maakt én die voor het voetlicht brengt. Als ‘meer’ of ‘goedkoper’ het doel is, passen strikte criteria en toetsing van de rechtmatigheid van de besteding. De huidige Stimuleringsregeling is een voorbeeld van traditionele subsidiepraktijk die niet meer zo goed past in de huidige verhoudingen. Zorg voor een monitoringssysteem waarin belangrijke informatie over de aanvragen en de realisatie daarvan wordt bijgehouden. Een monitor verschaft informatie over de gerealiseerde complexen en maakt evaluatie beter mogelijk. Deze informatie levert tevens stof voor eventuele aanscherping van het eigen beleid (doelen en prioriteiten). Nadruk op de bestaande voorraad Een groot deel van de behoefte aan ouderenwoningen moet gerealiseerd worden in de bestaande voorraad, aangezien met nieuwbouw niet volledig in de behoefte kan worden voorzien. Opplussen van bestaande woningen is ingewikkelder en kostbaarder dan zorgen dat een nieuwbouwwoning aanpasbaar is. Richten van de subsidie op verbouw van de bestaande voorraad, zal hierdoor groter effect sorteren. In 1999 is de regeling in die zin al aangepast. Prioriteit voor kleine projecten Geef geen prioriteit aan projecten met relatief grote aantallen woningen. Kleinschalige projecten beantwoorden beter aan de behoefte van de consument en met name in kleinere kernen zijn grote projecten niet realiseerbaar. Aangezien de kosten om een complex geschikt te maken bij kleinere projecten relatief hoog zijn, bestaat daar meer behoefte aan financiële steun. Nabijheid wijksteunpunt of verzorgingshuis Aan projecten in de nabijheid van een wijksteunpunt of verzorgingstehuis wordt een hoge prioriteit toegekend. Dit hangt samen met de prioriteit voor projecten die (deels) bewoond worden door WBO-geïndiceerden. In kleine kernen is echter vaak geen wijksteunpunt of verzorgingshuis aanwezig, maar wel grote behoefte aan ouderenwoningen. De zorg- en dienstverlening zullen hier op een andere manier georganiseerd moeten worden. Bij de beoordeling moet rekening gehouden worden met de lokale situatie, om ook projecten in kleinere kernen te stimuleren. Geen voorrang collectieve voorzieningen Aanvragen die betrekking hebben op collectieve voorzieningen krijgen voorrang boven aanvragen voor voorzieningen in de individuele woningen. Bij collectieve voorzieningen die de toegankelijkheid van de woningen vergroten, bijvoorbeeld liften, worden de woningen direct beter geschikt voor ouderen. Andere collectieve voorzieningen zoals een gemeenschapsruimte of een loopbrug naar een verzorgingshuis, hebben alleen invloed, indien de woningen zelf ook voor ouderen geschikt zijn of worden gemaakt. Bekijk per project of de voorziening nuttig is, onafhankelijk of de voorziening collectief is of voor alle individuele woningen.
EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
32
Evaluatie Stimuleringsregeling Ouderenhuisvesting Provincie Noord-Holland Bijlagen
Evaluatie Stimuleringsregeling Ouderenhuisvesting Provincie Noord-Holland Bijlagen
drs A.M. van Grinsven dr J.G. Marsman ir J.P. Neele drs F. van Rossum drs J.A. van Rossum drs S. Smit drs A. Zandstra
april 2001
RIGO Research en Advies BV De Ruyterkade 139 1011 AC Amsterdam telefoon 020-5221111 telefax 020-6276840 http://www.rigo.nl 74650
Inhoud
1
Enquête aanvragers........................................................................................... 2
2
Interviews corporaties ........................................................................................ 8
3
Interviews gemeenten ...................................................................................... 12
4
Bewonersonderzoek ........................................................................................ 14
5
Werkwijze provincie ......................................................................................... 16
6
Toets senioren- en oppluslabel........................................................................ 20
7
8
6.1
Enquête..................................................................................................... 20
6.2
Kwaliteitstoets bouwplannen .................................................................... 23
Vragen uit de enquêtes .................................................................................... 28 7.1
Enquête aanvragers, aanvraag Gesubsidieerd ........................................ 28
7.2
Enquête aanvragers, aanvraag afgewezen ............................................. 37
7.3
Enquête bewoners .................................................................................... 42
Tekst van de Stimuleringsregeling 1998.......................................................... 46
1 Enquête aanvragers Aan alle aanvragers, is per project een enquêteformulier gestuurd. Hierbij is onderscheid gemaakt naar projecten die zijn gesubsidieerd en projecten die zijn afgewezen. De enquête bestaat uit twee delen: een aantal vragen over het project zelf en een aantal algemene vragen over de Stimuleringsregeling. De vragen zijn weergegeven in bijlage 7. Bij de omschrijving van de resultaten wordt onderscheid gemaakt naar projecten en instellingen. Respons In totaal zijn 136 enquêteformulieren verstuurd, naar 66 instellingen (naast corporaties ook gemeenten, zorginstellingen en architectenbureaus die namens een instelling een aanvraag hebben ingediend). In totaal 145 zijn aanvragen ingediend, maar voor een aantal projecten is in verschillende jaren een aanvraag ingediend. Dit is niet altijd terug te vinden in de gegevens over de aanvragen. Wanneer dit wel het geval was, is voor dat project slechts één formulier toegezonden, waardoor 136 enquêteformulieren zijn verstuurd. Van deze instellingen hebben er 32 (48%) de enquête(s) geretourneerd (in totaal 44 enquêteformulieren, 32% van het totale aantal enquêteformulieren). Tabel 1: Respons Totale aantal Instellingen/ projecten
Respons
%
Inst.
Proj.
Inst.
Proj.
Inst.
Proj.
Aanvraag Gesubsidieerd
40
65
20
28
50%
43%
Aanvraag Afgewezen
26
71
12
16
46%
23%
Totaal
66
136
32
44
48%
32%
De meest genoemde redenen om, ook na telefonisch verzoek de enquête alsnog in te vullen, de enquête niet te beantwoorden, zijn: geen tijd in verband met vakanties, er komen te veel enquêtes voor verschillende onderzoeken, persoon die de aanvraag behandelde werkt niet meer bij de organisatie en project is overgedragen aan een andere instelling. Deze redenen hebben geen van allen betrekking op de Stimuleringsregeling zelf. Een enkele corporatie die meerdere enquêtes heeft gekregen omdat voor verschillende projecten een aanvraag is ingediend, heeft slechts één enquête teruggestuurd. Bijvoorbeeld Woonzorg Nederland heeft 23 projecten ingediend en één enquête teruggestuurd met antwoorden op de algemene vragen. Inzet subsidie Van de projecten waarvoor subsidie is ontvangen (65), is 15% nog niet gestart, maar deze worden nog wel gerealiseerd. In alle enquêtes met betrekking tot afgewezen projecten, is aangegeven dat het project wel is of wordt gerealiseerd.
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
2
Op de vraag waarvoor de subsidie uit de Stimuleringsregeling is ingezet (Gesubsidieerd) of zou worden ingezet (Afgewezen) is als volgt geantwoord (meerdere antwoorden tegelijk is mogelijk): Tabel 2: Inzet subsidie Gesubsidieerd
Afgewezen
Verlaging onrendabele top
31%
9%
Verlaging huur
23%
27%
4%
9%
62%
54%
0%
0%
28
16
Inrichting woonomgeving Extra voorzieningen Anders Aantal projecten
De bijdrage uit de Stimuleringsregeling is bij 16 (62%) projecten ingezet ten behoeve van het realiseren van extra voorzieningen, bijvoorbeeld aangepaste keuken, automatische deuropeners, dichtmaken galerijen, verbindingsgang met verzorgingshuis, ophoging galerijvloeren en persoonsalarmering. Bij de overige projecten is de bijdrage ingezet ten behoeve van verlaging van de onrendabele top (31%) of voor het verlagen van de huur (23%). Bij één enquête (4%) is aangegeven dat de bijdrage is ingezet ten behoeve van de inrichting van de woonomgeving. Uit de respons met betrekking tot afgewezen projecten, blijkt dat bij 12 (54%) projecten een aantal voorzieningen niet is gerealiseerd als gevolg van het niet toekennen van de bijdrage uit de Stimuleringsregeling. Al deze projecten zijn of worden wel gerealiseerd. Het wel of niet toekennen van een bijdrage uit de Stimuleringsregeling is dus niet doorslaggevend voor het realiseren of verbouwen van de woningen of complexen op zich. Bewoning en woonruimteverdeling Van de gesubsidieerde projecten wordt 46% alleen bewoond door huishoudens van 55 jaar en ouder. In drie van de projecten die niet alleen door 55-plus huishoudens wordt bewoond, wonen ook mensen met een handicap die jonger zijn dan 55 jaar. Bij tien projecten worden de woningen ook door anderen bewoond, die veelal reeds in de woningen woonden, voordat de woningen zijn aangepast.
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
3
Tabel 3: Worden de woningen door ouderen bewoond? Gesubsidieerd
Afgewezen
Aantal
Percentage
aantal
Percentage
13
46%
9
55%
3
11%
2
13%
10
36%
3
19%
Nee, geen enkele woning
0
0%
0
0%
Complex wordt nog niet bewoond
2
7%
2
13%
28
100%
16
100%
Ja Nee, aantal woningen wordt bewoond door jongeren met functiestoornis Nee, aantal woningen wordt door andere doelgroepen bewoond
Uit Tabel 4 blijkt ook dat het gemiddelde percentage ouderen in de complexen, die zijn verbouwd lager ligt dan bij nieuwbouwprojecten. Tabel 4: Gemiddeld aandeel ouderen in de complexen Gemiddeld aandeel ouderen
aantal complexen
Nieuwbouw
86%
6
Aanpassing
65%
4
Totaal
77%
10
In de complexen waar naast ouderen ook jongeren met een functiestoornis wonen, wordt gemiddeld 5% van de woningen door deze doelgroep bewoond. Tabel 5: Gemiddeld aandeel jongeren met functiestoornis in de complexen Gemiddeld aandeel jongeren met functiestoornis
Aantal complexen
Nieuwbouw
6%
2
Aanpassing
5%
1
Totaal
5%
3
Van 67% van de gesubsidieerde projecten worden woningen bij mutatie alleen toegewezen aan een huishouden boven de 55, bij 21% hebben huishoudens van 55 jaar en ouder voorrang en bij 13% wordt geen voorkeur gegeven (zie Tabel 6). Bij de afgewezen projecten zijn deze percentages 79, 14 resp. 7%. In 1998 is bij de nieuwbouwcomplexen gemiddeld 0,6 woning vrijgekomen voor verhuur, bij aanpassing ligt dit op 5,3 woningen.
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
4
Tabel 6: Worden de woningen bij mutatie aan een oudere toegewezen? Gesubsidieerd
Afgewezen
Aantal
%
Aantal
%
16
67%
11
79%
Nee maar huishoudens van 55+ wel voorrang
5
21%
2
14%
Nee alle huishoudens gelijke kansen
3
13%
1
7%
24
100%
14
100%
ja allemaal
Bij zowel de gesubsidieerde als de afgewezen projecten zijn in 79% van de projecten de woningen gelabeld voor ouderen. Dit wil niet zeggen dat er alléén maar ouderen in de woningen wonen, maar dat ouderen voorrang hebben bij toewijzing van de woningen. Het blijkt dat bij de gesubsidieerde projecten de Stimuleringsregeling nauwelijks aanleiding is geweest om het woonruimteverdeelsysteem aan te passen. Slechts bij twee corporaties is dit het geval. Belang Stimuleringsregeling Uit de enquêtes blijkt dat van de gesubsidieerde projecten, er 5 (20%) niet zouden zijn gerealiseerd zonder de subsidie uit de Stimuleringsregeling, 20 projecten zijn ongewijzigd uitgevoerd. Dit komt overeen met de reacties op de stelling “Zonder een bijdrage uit de Stimuleringsregeling Ouderenhuisvesting zou het project niet van de grond zijn gekomen”. Bij 20% van de enquêtes van de gesubsidieerde projecten is aangegeven het met deze stelling eens te zijn, 42% geeft aan het noch eens, noch oneens te zijn met deze stelling. Bij de overige projecten is deze stelling niet van toepassing. Uit de vraag of voorzieningen die nu wel zijn gerealiseerd, zonder subsidie niet zouden zijn gerealiseerd, blijkt dan ook dat het hier met name gaat om bepaalde voorzieningen die dan niet zouden zijn gerealiseerd en niet om het gehele project. Tabel 7: Zouden de voorzieningen zonder subsidie ook allemaal zijn gerealiseerd (gesubsidieerd)? Zijn alle voorzieningen ook zonder subsidie gerealiseerd (afgewezen)? Gesubsidieerd
Afgewezen
ja, alle voorzieningen zouden zijn gerealiseerd
44%
69%
nee, niet allemaal
56%
31%
25
16
Totaal (in aantallen)
Voorzieningen die niet (zouden) zijn gerealiseerd zonder bijdrage uit de Stimuleringsregeling zijn: aangepast keukenblok, automatische deuropeners, dichtmaken galerijen, koppeling aan verzorgingshuis, lift, ophogen galerijvloeren, personenalarmering. De projecten waarvoor geen subsidie is verstrekt zijn of worden allemaal gerealiseerd.
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
5
Van de gesubsidieerde corporaties vindt 81% de Stimuleringsregeling een nuttig instrument om meer ouderenwoningen te realiseren, 50% van de afgewezen corporaties is het hiermee eens. Tabel 8: “De Stimuleringsregeling is een nuttig instrument om meer ouderenwoningen te realiseren”. Gesubsidieerd
Afgewezen
Mee eens
80%
50%
Noch mee eens noch mee oneens
20%
50%
0%
0%
20
10
(helemaal) mee oneens Totaal (in aantallen)
Tabel 9: “De Stimuleringsregeling leidt niet tot meer voor ouderen geschikte woningen” Gesubsidieerd
Afgewezen
Mee eens
10%
10%
Noch mee eens noch mee oneens
25%
0%
(helemaal) mee oneens
65%
90%
20
10
Totaal (in aantallen)
Bij de realisatie van de projecten voor ouderenhuisvesting worden verschillende financiële middelen gebruikt naast de eigen middelen van de opdrachtgever, waaronder BWS- en WVG-gelden, bijdragen van gemeenten en ministerie en gelden uit het Fonds stads- en dorpsvernieuwing. Het blijkt dat voor het realiseren van de projecten het eigen beleid en de samenwerking met zorginstellingen van groot belang is. Deze factoren zijn eerder doorslaggevend dan de bijdrage uit de Stimuleringsregeling. Bij ruim 60% van de projecten (zowel Gesubsidieerd als Afgewezen) heeft samenwerking met een zorginstelling een belangrijke rol gespeeld voor de realisatie van het project. Daarnaast wordt ook de gemeente regelmatig genoemd als belangrijke partij. Doorwerking naar beleid Een derde van de corporaties geeft aan naar aanleiding van de Stimuleringsregeling binnen het eigen beleid specifieker aandacht te schenken aan ouderenhuisvesting (zie Tabel 10). De aspecten waarop het beleid is aangepast of aangescherpt zijn: ‘labelen van woningen voor senioren’, ‘woningen toegankelijker maken’, ‘speciale eisen bij nieuwbouw’, ‘bezien mogelijkheden voor ouderenhuisvesting binnen het woningbestand’.
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
6
Tabel 10: Is de Stimuleringsregeling een aanleiding om binnen het eigen beleid specifieker aandacht te besteden aan ouderenhuisvesting? Gesubsidieerd
Afgewezen
Ja
32%
33%
Nee
68%
67%
19
9
Totaal (in aantallen)
66% van de aanvragers geeft aan dat de Stimuleringsregeling geen aanleiding is geweest voor andere partijen om het beleid aan te passen. Waar aangegeven is dat dit wel het geval is, is het meestal de gemeente die door de regeling gestimuleerd is extra aandacht te schenken aan ouderenhuisvesting. Door circa 37% van de aanvragers is naar aanleiding van de Stimuleringsregeling overleg gepleegd met andere partijen. Het gaat daarbij om overleg met gemeenten en zorginstellingen. Van de gesubsidieerde corporaties vindt 85% dat de Stimuleringsregeling een positief effect heeft op het ouderenhuisvestingsbeleid van partijen. Van de afgewezen corporaties deelt 80% deze mening. Tabel 11: “De stimuleringsregeling heeft een positief effect op het beleid van partijen met betrekking tot ouderenhuisvesting en draagt dus indirect bij aan een voldoende voorraad voor ouderen geschikte woningen” Gesubsidieerd
Afgewezen
mee eens
85%
80%
noch mee eens noch mee oneens
15%
10%
(zeer) mee oneens
0%
10%
Totaal (in aantallen)
20
10
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
7
2 Interviews corporaties In de offerte is aangegeven dat met 20 corporaties interviews zouden worden gehouden. Uiteindelijk is bij 27 corporaties een interview afgenomen, omdat ook met 7 corporaties is gesproken die geen aanvraag hebben ingediend (afzijdigen). Met de corporaties die de enquête hebben geretourneerd zijn face to face interviews gehouden. De overige corporaties zijn telefonisch geïnterviewd. De interviews zijn als volgt verdeeld: -
-
Twintig corporaties die een aanvraag hebben ingediend en waarvan - aanvraag is gesubsidieerd en de enquête is teruggestuurd (5) - aanvraag is gesubsidieerd en de enquête niet is teruggestuurd (2) - aanvraag is afgewezen en de enquête is teruggestuurd (2) - aanvraag is afgewezen en de enquête niet is teruggestuurd (3) - een aanvraag is gesubsidieerd en een aanvraag is afgewezen en de enquête is teruggestuurd (3) - een aanvraag is gesubsidieerd en een aanvraag is afgewezen en de enquête niet is teruggestuurd (5). Zeven corporaties die geen aanvraag hebben ingediend.
De te interviewen partijen zijn random gekozen en de aantallen geven een representatief beeld van het totaal: Tabel 12: Geïnterviewde corporaties Corporaties
Totaal
Geïnterviewd
%
Aanvraag ingediend
50
20
40%
Geen aanvraag ingediend
36
7
19%
Totaal
86
27
31%
Belang regeling Bij geen van de corporaties is de subsidie van doorslaggevend belang geweest voor de uitvoering van de projecten. Bij 67% is de subsidie van invloed op de uitrusting van het complex: bepaalde voorzieningen zouden zonder subsidie niet zijn gerealiseerd of zijn door het afwijzen van de aanvraag, achterwege gebleven. Bij drie corporaties (20%) is de subsidie van invloed op de hoogte van de huur. Tabel 13: Invloed van de Stimuleringsregeling bij projecten Gesubsidieerd
Afgewezen
Doorslaggevend voor project
0
0
0
0
0%
Bepalend voor voorzieningen
6
2
6
14
67%
Bepalend voor hoogte huur
0
1
2
3
14%
Niet van invloed
1
3
0
4
19%
Totaal
7
6
8
21
100%
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
Beide
Totaal
8
Bij twee corporaties bestond een project puur uit het realiseren van een bepaalde voorziening (dicht maken galerijen en realiseren van en lift). Deze projecten zijn door het niet verkrijgen van subsidie uitgesteld en later opnieuw ingediend. Hier is de subsidie dus wel doorslaggevend voor het project. Ondanks het feit dat de bijdrage uit de Stimuleringsregeling niet van doorslaggevend belang is voor het aantal ouderenwoningen, vinden alle aanvragers de Stimuleringsregeling een nuttig instrument. Het realiseren van ouderenhuisvesting kost veel extra geld en alle bijdragen helpen deze woningen te realiseren; “Alle beetjes helpen, maar om de doorslag te geven is de bijdrage uit de Stimuleringsregeling te klein”. Vervolgens geven negen corporaties expliciet aan dat de bijdrage van invloed is op de kwaliteit van de woningen, wat ook blijkt uit het feit dat door een bijdrage uit de regeling extra voorzieningen worden gerealiseerd; ”de Stimuleringsregeling geeft een stimulans aan het realiseren van extra kwaliteit”. De afzijdigen geven allen aan de Stimuleringsregeling een goed initiatief te vinden. De vier die bekend waren met de regeling achten deze niet van doorslaggevend belang voor projecten. Redenen niet indienen van een aanvraag Van de zeven afzijdigen zijn er drie niet op de hoogte van het bestaan van de regeling (43%). Deze corporaties hebben wel projecten voor ouderenhuisvesting gerealiseerd en zullen in de toekomst bij realisatie van dergelijke projecten wel een aanvraag indienen. Van de afzijdigen die wel bekend waren met de regeling geven er twee aan wel een project hebben gerealiseerd, maar dat “de relatief kleine bijdrage uit de Stimuleringsregeling niet nodig was om het project te realiseren”. De beide anderen hebben in de periode 1996 tot en met 1998 geen projecten gerealiseerd en zullen indien dat wel het geval is in de toekomst wel een aanvraag indienen. Doorwerking beleid De Stimuleringsregeling is geen reden geweest voor corporaties om het beleid op het gebied van ouderenhuisvesting aan te passen. Ze geven aan reeds aandacht te besteden aan ouderenhuisvesting. Ouderen vormen een belangrijke groeiende groep consumenten voor corporaties, waardoor het noodzakelijk is om in ouderenwoningen te investeren. Daarnaast is het een kans om bepaalde delen van het bezit opnieuw op de markt te zetten. “De Stimuleringsregeling benadrukt wel het belang van de aandacht voor ouderenhuisvesting”, wordt door zeven corporaties expliciet aangegeven. Door de regeling worden personen en/ of instellingen zich sterker bewust van de noodzaak (meer) aandacht te schenken aan (de kwaliteit en toekomstwaarde van) ouderenhuisvesting. Bij een corporatie is de Stimuleringsregeling een aanleiding geweest om het hele bezit door te lichten op het geschikt zijn voor ouderenhuisvesting. Bovenstaande geldt sterker voor corporaties die (voor een of enkele projecten) wel subsidie hebben ontvangen dan voor corporaties die helemaal geen subsidie hebben ontvangen. Afzijdigen die wel bekend waren met de Stimuleringsregeling ge-
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
9
ven te kennen dat de regeling geen invloed heeft op het beleid met betrekking tot ouderenhuisvesting of op overleg met andere partijen. Op twee na geeft geen van de corporaties aan dat de regeling expliciet de aanleiding was om in overleg te gaan of samen te gaan werken met andere partijen. Overleg met derden vindt veel plaats, maar niet als gevolg van de Stimuleringsregeling. Wel is de regeling een extra middel bij het overtuigen van andere partijen van het belang van ouderenhuisvesting. Opzet Stimuleringsregeling De meeste corporaties (38%) hebben geen opmerkingen bij de prioriteiten die in de regeling worden omschreven. 31% is van mening dat niet de nadruk gelegd zou moeten worden op zoveel mogelijk woningen binnen een project. Hiervoor zijn twee redenen genoemd. Ten eerste dat grote projecten niet altijd mogelijk zijn of gewenst vanuit de consumenten en vervolgens dat juist kleine projecten een bijdrage hard nodig hebben omdat de kosten per woning relatief hoger liggen. Tabel 14: Oordeel van corporaties over de opzet van de Stimuleringsregeling subsidie
afgewezen
beide
afzijdig
Totaal
Geen opmerking
3
2
5
0
10
38%
Niet persé zorg nabij
2
1
1
0
4
15%
Niet nadruk collectief
1
0
1
2
4
15%
Niet zo veel mogelijk woningen
1
3
3
1
8
31%
totaal
7
6
10
3
26
100%
Over de prioriteit voor projecten in de nabijheid van een wijksteunpunt of verzorgingstehuis lopen de meningen uiteen. De meeste corporaties geven aan dit een belangrijk punt te vinden met het oog op de toekomstwaarde van de woningen. Vier andere corporaties melden dat juist in kleine kernen waar vaak geen zorgvoorzieningen aanwezig zijn, extra aandacht aan voor ouderen geschikte woningen noodzakelijk is. Twee corporaties benadrukken dat bij toekenning van subsidie rekening moet worden gehouden met lokale vraag en aanbodverhoudingen. Vijf corporaties (19%, drie gesubsidieerde en één afzijdige) zijn voorstander van het duidelijker kiezen voor bepaalde projecten (op kwaliteit). Op deze manier worden minder projecten gesubsidieerd, maar kan aan de gekozen projecten een substantiëlere bijdrage worden verstrekt. Informatievoorziening en rol van de provincie Van de zeven geïnterviewde afzijdige corporaties, geven drie aan de Stimuleringsregeling niet te kennen en een brief niet voldoende te vinden. Een brief komt namelijk niet altijd bij de juiste mensen terecht. Van de aanvragers vindt 60% de informatievoorziening voldoende, 40% vindt dat te weinig informatie wordt verstrekt. Dit laatste betreft “een eerdere vooraankondi-
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
10
ging zodat meer tijd voor het voorbereiden van de aanvraag ontstaat”, “meer informatie over het algemeen”, “te veel formulieren voor het indienen van een aanvraag” en “onvoldoende zicht op het besluitvormingstraject en de prioriteiten die worden gesteld”. Twee corporaties geven aan dat behoefte bestaat aan informatie over de verschillende projecten: “Een nieuwsbrief met daarin artikelen over gesubsidieerde projecten werkt inspirerend en levert discussie op over kwaliteit en toekomstwaarde van ouderenhuisvesting. Nu wordt door de provincie niets gevraagd over de inzet van de subsidie.” De rol van de provincie wordt over het algemeen geformuleerd als een stimulerende rol op afstand, met nadruk op het op gang brengen van discussies over kwaliteit en toekomstwaarde, “financiële middelen zijn noodzakelijk voor een overtuigend stimuleren.”
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
11
3 Interviews gemeenten In de offerte is aangegeven met vijf gemeenten een interview te houden. Om ook met vijf gemeenten te spreken waar geen aanvraag is ingediend, is uiteindelijk een interview afgenomen bij tien gemeenten. Informatievoorziening Alle gemeenten waar een interview is afgenomen, weten dat de Stimuleringsregeling Ouderenhuisvesting bestaat, ook de gemeenten waar geen aanvraag is ingediend. Acht van de gemeenten hebben de informatie via de aankondigingbrief van de provincie. Eén gemeente via contacten met het ministerie van VROM en één via een burger. In de helft van de gemeenten is het moeilijk de juiste persoon te vinden die van het bestaan van de Stimuleringsregeling weet. De informatie blijft in veel gevallen bij één of enkele personen. Gemeenten geven aan dat de provincie de lokale partijen actiever moet benaderen. In vier van de tien geïnterviewde gemeenten is naar aanleiding van de Stimuleringsregeling overleg geweest met de corporatie(s). Deze overleggen hebben bij één gemeente geleid tot ondersteuning van de gemeente bij indienen aanvraag. Bij één van deze drie gemeenten is geen aanvraag ingediend en heeft het overleg niet geleid tot nadere afspraken. In drie andere gemeenten is de regeling wel ter sprake gekomen tijdens overleg, maar was de regeling niet de aanleiding om extra met elkaar in overleg te gaan. Geen van de vijf gemeenten waar een aanvraag is ingediend, geeft aan nauw betrokken te zijn bij de aanvraag. Deze gemeenten hebben ook geen van allen zelf een aanvraag ingediend. Belang van de Stimuleringsregeling De gemeenten waar geen aanvragen zijn ingediend hebben geen mening over het belang van de regeling. De andere gemeenten vinden het een goed initiatief, “de bijdrage is relatief klein, maar er gaat wel een stimulerende werking van uit.” Ze denken niet dat een bijdrage uit de Stimuleringsregeling van doorslaggevend belang is voor het realiseren van projecten, daarvoor is de bijdrage te klein, maar “alle beetjes helpen en zijn bij elkaar van groot belang”. In vier van de vijf gemeenten is geen aanvraag ingediend omdat geen projecten voor ouderenhuisvesting zijn gerealiseerd. Bij één gemeente is geen reden bekend en wordt verwezen naar de corporaties. Drie van de vijf gemeenten geven aan dat wanneer projecten voor ouderenhuisvesting worden gepland, zeker gekeken wordt naar de Stimuleringsregeling. Eén gemeente geeft hierbij aan dat er echter niet te veel administratie bij te pas moet komen, willen ze een aanvraag indienen. Doorwerking in beleid Geen van de tien gemeenten heeft naar aanleiding van de Stimuleringsregeling het beleid op het gebied van ouderenhuisvesting of het woonruimteverdeelsysteem aangepast. Ze geven allen aan dat ook andere instellingen binnen de gemeente dit niet gedaan hebben. In drie gemeenten heeft de Stimuleringsregeling wel geresul-
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
12
teerd in een sterker bewustzijn bij instellingen van het belang van ouderenhuisvesting. Dit zijn drie gemeenten waar een aanvraag is ingediend. Eén van de gemeenten waar een aanvraag is ingediend extra geld in ouderenhuisvesting gestoken naar aanleiding van de Stimuleringsregeling. Opzet regeling De meeste gemeenten (zeven van de tien, waaronder de vijf waar geen aanvraag is ingediend) hebben geen opmerkingen bij de opzet van de regeling. Eén van de gemeenten vindt het criterium ‘zo veel mogelijk woningen’ niet geschikt: grote projecten zijn eerder rendabel dan kleine projecten, waardoor de laatste groep de subsidie beter kan gebruiken. Deze gemeente is voorstander van de inzet van de gelden voor experimenten en het toekennen van hogere bijdragen aan minder projecten in plaats van de huidige methode om de maximale bijdrage te verlagen om bij zoveel mogelijk projecten bij te dragen. Een andere gemeente geeft aan dat de maximale bijdrage niet gelimiteerd moet worden en juist voorrang verleend zou moeten worden aan projecten die verder van een kern met voorzieningen af liggen. Vervolgens merkt een gemeente op dat het opplussen van bestaande woningen meer aandacht en geld vergt dan nieuwbouw. Rol van de provincie Twee gemeenten vinden dat de primaire verantwoordelijkheid voor ouderenhuisvesting ligt bij de lokale partijen, maar dat de extra stimulans van de provincie zeker wenselijk. Twee anderen vinden dat de provincie slagvaardiger mag zijn, een meer praktische werkwijze, die volgens deze gemeenten nu te theoretisch is (“te veel aandacht voor regeltjes”).
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
13
4 Bewonersonderzoek In de offerte is aangegeven dat een schriftelijke enquête zou worden gehouden onder 1.000 bewoners van de complexen die met behulp van subsidie zijn gebouwd of aangepast, met een gewenste respons van 300 enquêtes. Tijdens de voorbereiding bleek dat bij de provincie nauwelijks adresgegevens van bewoners van deze complexen aanwezig waren. Na telefonisch contact met corporaties waarvan projecten Gesubsidieerd en opgeleverd zijn, is een aantal extra adressen achterhaald, maar niet voldoende om middels een schriftelijke enquête de gewenste respons te bereiken (530 adressen, verdeeld over negen projecten, waarvan drie nieuwbouw en zes aanpassing). Reden hiervoor is dat niet alle corporaties bereid zijn deze gegevens te verstrekken en niet alle gesubsidieerde projecten zijn gerealiseerd (vooral de projecten die in 1998 zijn Gesubsidieerd). Besloten is om per complex ca. 35% van de huishoudens telefonisch te enquêteren, zodat een totale respons van 178 is bereikt. Bewoning Van de geënquêteerde huishoudens is 11% beneden en 89% boven de 55 jaar. Het grootste deel van de huishoudens (64%) bestaat uit één persoon. Tabel 15: Huishoudenssamenstelling van geïnterviewden Een persoon
Twee of meer personen
Totaal aantal
Totaal %
Tot 55 jaar
Aantal
11
9
20
11%
55 jaar en ouder
Aantal
103
55
158
89%
Totaal
Aantal
114
64
178
100%
Totaal
%
64%
36%
100%
178
Van de huishoudens tot 55 jaar, maakt 82% geen gebruik van hulpmiddelen als stokken, rollator of rolstoel. Van het totale aantal geënquêteerden is dat 83%. Tabel 16: Gebruik van hulpmiddelen in de woning Tot 55 jaar Geen
55+
Totaal
Totaal %
18
130
148
83%
Stok/ looprek o.d.
1
14
15
8%
Rollator (looprek met wielen)
0
10
10
6%
Rolstoel
1
4
5
3%
20
158
178
100%
totaal
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
14
Woonduur en intenties Van de geënquêteerde huishoudens woonde 74% reeds voor 1996 in de huidige woning. Van de huishoudens die in 1996 of later in de woning zijn komen wonen, is bijna 90% ouder dan 55 jaar. Van de huishoudens jonger dan 55 jaar wil 40% in de huidige woning blijven wonen, tegenover 87% van de huishoudens boven 55 jaar. Tabel 17: Verhuisgeneigdheid Jonger dan 55 Aantal
%
Ouder dan 55 Aantal
Totaal
%
Aantal
%
Wil verhuizen
7
35%
4
2%
11
6%
Altijd blijven wonen
8
45%
137
87%
145
82%
Weet het niet
5
25%
17
11%
22
12%
20
100%
158
100%
178
100%
Totaal
Negen huishoudens geven de reden voor het willen verhuizen, waarvan 5 (56%) vanwege kenmerken van de woning. De kenmerken die genoemd zijn, zijn: te duur, te gehorig, te klein, geen zon, dicht begroeid, geen tuin, geen goede locatie, wenst een moderne woning. Twee 55-plus-huishoudens geven aan naar een seniorenwoning te willen verhuizen. Bij 76% van de geënquêteerden is het mogelijk is om in de woning te blijven wonen bij gebruik van rolstoel. Bij huishoudens ouder dan 55 jaar ligt dit percentage hoger dan bij huishoudens jonger dan 55, namelijk 80% resp. 47%. Tabel 18: Is het mogelijk om bij gebruik van een rolstoel in de woning te blijven wonen? Jonger dan 55 Aantal
%
Ouder dan 55 aantal
Totaal
%
Aantal
%
Kan blijven wonen
9
47%
99
80%
108
76%
Moet verhuizen
6
32%
13
11%
19
13%
Weet het niet
4
21%
11
9%
15
11%
19
100%
123
100%
142
100%
Totaal
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
15
5 Werkwijze provincie Om zicht te krijgen op de werkwijze binnen de provincie, zijn gesprekken gevoerd met twee medewerkers van de afdeling Ruimte, Wonen en Bereikbaarheid, die belast zijn met het beleid op het gebied van ouderenhuisvesting en is de op de provincie aanwezige informatie bestudeerd. Tijdens de gesprekken is zowel gesproken over de procedure als over de inhoud van de regeling. De volgende onderwerpen kwamen aan bod: -
Uitdragen beleid
-
Behandelingsprocedure
-
Ontwikkelingen in de beoordeling/ prioritering
Uitdragen beleid Ter informatie van de partijen is een brief met een voorlichtingsfolder gestuurd naar alle gemeenten en corporaties. Er heeft geen voorlichtingsronde plaatsgevonden, maar op verzoek van partijen hebben wel gesprekken plaatsgevonden met een paar gemeenten en corporaties. De gesprekken met de gemeenten waren informatief van karakter, onder andere over de relatie van de Stimuleringsregeling Ouderenhuisvesting met andere geldstromen. Tijdens het overleg met de corporaties presenteren de corporaties veelal hun plannen en vertelt de provincie meer over de regeling en de toetsing. Met name door kleinere corporaties wordt ook advies gevraagd aan de provincie omtrent de invulling van de plannen. Bij het uitdragen van beleid gaat de provincie er van uit dat gemeenten naar aanleiding van de aankondigingbrief over de Stimuleringsregeling contact opnemen met de corporaties. Door gebrekkige informatieverspreiding bij gemeenten komt de informatie echter lang niet altijd bij de juiste personen terecht. Behandelingsprocedure De aanvragen die binnenkomen worden getoetst aan de criteria uit de verordening. De in de Stimuleringsregeling genoemde criteria en weigeringsgronden zijn: a. Aanvrager is een instelling als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet. b. Aanvraag betreft realiseren van ouderenhuisvesting. c.
De bij het project betrokken woningen zijn in eigendom van een toegelaten instellingen.
d. De woningen liggen niet in de gemeente Amsterdam. e. De aanvrager toont aan dat de woningen voor een periode van ten minste tien jaar bestemd blijven voor ouderenhuisvesting. f.
Het project omvat ten minste vijf woningen.
Daarnaast wordt het project geweigerd indien: a. Activiteiten zijn begonnen voordat op de aanvraag is beslist.
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
16
b. Het project financieel niet haalbaar is (naar oordeel van Gedeputeerde Staten). c.
Er planologische bezwaren tegen het project bestaan.
d. De kosten op grond van de WVG in aanmerking kunnen komen voor een subsidie. Daarnaast wordt getoetst of het plan spoort met het provinciale volkshuisvestingsen ouderenhuisvestingsbeleid, als verwoord in de beleidsnota’s ‘Bouwen en Wonen 1990-2010’ en ‘Ouderenhuisvesting in Noord-Holland.’ Dit wordt op twee pun1 ten getoetst : hoogte van de huur (aanvangs- of nieuwe huren binnen grenzen voor Individuele huursubsidie) en bewoning van het project door WBOgeïndiceerden (voorkeur voor projecten die gericht zijn op WBO-geïndiceerde ouderen). De aanvragen die aan de criteria voldoen, worden getoetst aan de prioriteiten uit de verordening. Aan de hand van de prioriteiten worden punten toegekend en worden de projecten gerangordend. Het subsidiebudget geeft de lijn aan, waarboven projecten worden Gesubsidieerd. De projecten onder de lijn worden Afgewezen op basis van ‘een gebrek aan middelen en onvoldoende prioriteit ten opzichte van andere aanvragen’. De projecten worden gerangschikt op basis van de volgende, in de regeling genoemde, prioriteiten, in aflopende zwaarte: a. Projecten die in de omgeving van wijksteunpunten of verzorgingshuizen zijn gesitueerd. b. Het realiseren van collectieve voorzieningen (boven het aanbrengen van voorzieningen in elke individuele woning). Het idee hierachter is dat van het aanbrengen van collectieve voorzieningen meer woningen en dus huishoudens 2 profiteren dan door voorzieningen in de woning . Bij het aanbrengen van collectieve voorzieningen, hoeft het nog niet zo te zijn dat de individuele woningen geschikt zijn voor ouderen. De enige toets hierop is de vraag in het aanvraagformulier of de woningen voldoen aan het senioren- of oppluslabel. Dit is echter moeilijk te controleren en vervolgens is bij veel aanvragen voor een bijdrage aan collectieve voorzieningen deze vraag niet ingevuld of beantwoord met “niet van toepassing”. Om deze reden is de stimuleringsregeling voor 1999 aangepast, waar nu meer prioriteit wordt toegekend aan geschikt maken van individuele woningen. c.
Projecten die gericht zijn op de totstandkoming van een relatief groot aantal woningen die geschikt zijn voor ouderenhuisvesting. Vanuit de provincie wordt aangegeven dat dit criterium is gekozen in verband met het efficiënt kunnen leveren van zorg aan ouderen.
d. Projecten waar een relatief klein bedrag per woning nodig is. Door de medewerkers van de provincie wordt opgemerkt dat de toetsing veel tijd in beslag heeft genomen, doordat een aantal criteria en prioriteiten in de regeling on-
1
Bron: beoordelingsformulier
2
Bron: brief d.d. 22 december 1995, nr 95-714529
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
17
voldoende concreet zijn. Middels een beoordelingsformulier zijn de criteria en prioriteiten geconcretiseerd. Monitoring Er bestaat geen systeem waarmee kan worden gemonitord wat er gebeurt met de door de provincie verstrekte middelen uit de Stimuleringsregeling. Er bestaan ook geen complete overzichten van daadwerkelijk uitgekeerde middelen, realisatie van projecten of eventueel verleende uitstel. Ontwikkelingen in de beoordeling Naast de criteria en de prioriteiten die in de verordening zijn genoemd, is bij de 3 beoordeling nog gekeken naar een aantal andere aspecten . Voorrang wordt gegeven aan projecten die: -
in regio’s liggen met weinig bouwmogelijkheden en regio’s die sterk vergrijzen;
-
goedkope huurwoningen opleveren in gebieden waar ouderen wonen met een relatief laag besteedbaar inkomen.
Op basis hiervan wordt 1 extra punt toegekend aan projecten in de Kop van Noord-Holland, 2 punten aan projecten in Midden-Kennemerland en 3 punten aan projecten in Waterland en in de Gooi- en Vechtstreek. Uit het beoordelingsformulier voor 1998 blijkt dat in dat jaar geen extra punten meer zijn toegekend aan deze regio’s. In de verordening is opgenomen dat de subsidie maximaal ƒ10.000,- per woning bedraagt. Aangezien ook van de aanvragers een eigen bijdrage wordt verlangd in de extra kosten om de woning geschikt te maken voor bewoning door ouderen en om aan meerdere projecten te kunnen bijdragen, is dit maximum verlaagd naar ƒ5.000,- per woning en is bepaald dat slechts 50% van de gevraagde subsidie per woning wordt verstrekt. Bij aanvragen waar de aanvrager zelf al een substantieel deel van de extra kosten op zich neemt, wordt wel 100% van de gevraagde subsi4 die per woning toegekend . In de beoordeling van de aanvragen in de jaren 1996 tot en met 1998 is geen onderscheid gemaakt naar nieuw- of verbouw. Aangezien de grootste opgave ligt in het aanpassen van de bestaande voorraad, om deze geschikt te maken voor ouderen, is de regeling in 1999 bijgesteld, waardoor de nadruk van de subsidietoekenning is komen te liggen op bijdragen aan de aanpassing van de bestaande voorraad.
3
Bron: uit brief nummer 95-714529 d.d. 22 december 1995 en brief nummer 96-714759 d.d. 6 januari 1997, de aankondigingbrieven van de Stimuleringsregeling
4
Bron: : memo d.d. 25 april 1996 “Verdeling subsidies ouderenhuisvesting 1996”
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
18
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
19
6 Toets senioren- en oppluslabel In de enquêtes is gevraagd naar een aantal aspecten van het senioren- en oppluslabel. Vervolgens is van tien gesubsidieerde plannen nader bekeken in hoeverre ze voldoen aan deze labels.
6.1 Enquête Uit de tabellen op de volgende bladzijden blijkt: ✓
De nieuwbouwprojecten voldoen voor 80 tot 100% aan de meeste belangrijke aspecten van het seniorenlabel. Alleen een aanpasbaar keukenblok en voldoende bergruimte buiten de woning is bij minder complexen aanwezig.
✓
Bij aanpassing wordt in mindere mate voldaan aan de criteria van het oppluslabel dan bij nieuwbouw aan het seniorenlabel. Veel verbouw projecten betreffen het aanbrengen van collectieve voorzieningen, zonder ook de individuele woningen aan te passen. Deze voldoen dan ook niet aan alle aspecten van het oppluslabel.
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
20
Aandeel van de projecten dat aan criteria seniorenlabel voldoet Criterium
aandeel woningen aandeel woningen Gesubsidieerd niet-gesubsidieerd
Aanwezigheid voorzieningen
85%
157%
Goede verkeersveiligheid en sociale veiligheid in de directe woonomgeving.
90%
100%
100%
100%
Logische indeling entree, ook voor rolstoelers
97%
100%
Afwezigheid drempels en niveauverschillen groter dan 2 cm
85%
71%
Toegankelijkheid gebouw
97%
93%
Toezicht op entree vanuit minimaal 2 woningen
83%
78%
Lichtpunt bij buitendeuren woningen
98%
100%
Aanwezigheid lift, toegankelijk voor rolstoelers
98%
100%
Aanwezigheid veilige trappen en veilige leuningen
98%
100%
Gangen, galerijen geschikt voor rolstoelers
100%
100%
Entree, woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en sanitaire ruimte op hetzelfde niveau.
100%
100%
Veilige trapleuningen
100%
100%
Niveauverschillen, indien aanwezig maximaal 2 centimeter
100%
100%
Doorgangsmaten deuren minimaal 0,85 x 2,10 meter met voldoende opstelruimte
100%
100%
Goed bereikbare, bruikbare en veilige bediening van ramen, deuren en elektra met inbraakveilig hang- en sluitwerk.
100%
100%
Natuurlijke ventilatie in alle kamers mogelijk en geen boilers, c.v.-ketels en dergelijke in de kamers.
100%
94%
Woonkamer voldoende groot voor zit- en eethoek
100%
100%
Levendig en voldoende uitzicht naar buiten
96%
100%
Bruikbare ruimte hoofdslaapkamer minimaal 3,00 x 4,30 meter
95%
100%
100%
100%
Aanpasbaar keukenblok
51%
17%
Aanwezigheid veilige douche
95%
53%
Apart toilet of toilet in badkamer bezoekbaar voor rolstoelgebruikers
100%
100%
Badkamer geschikt of geschikt te maken voor rolstoelgebruikers
100%
100%
Aanwezigheid buitenruimte, op zelfde niveau als entree woning van minimaal 4 m2, met een stroeve vloer
80%
100%
Voldoende bergruimte buiten de woning
64%
82%
Voldoende bergruimte binnen de woning
84%
93%
Totaal aantal complexen
19
10
Totaal aantal woningen
837
516
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
21
Verlichte toegangspaden en (semi) openbare ruimten
Mogelijkheid draaicirkel van 1,5 meter in keuken
Aandeel projecten dat aan criteria oppluslabel voldoet Criterium
aandeel woningen aandeel woningen Gesubsidieerd niet-gesubsidieerd
Toegangspad vlak en antislip
59%
100%
Vervanging/ aanpassing trappen; aantrede minimaal 300 mm en optrede maximaal 150 mm
41%
100%
Leuningen aan weerszijden van trappen in woongebouw en op terrein
41%
100%
Leuningen aan weerszijden van de hellingbaan
52%
100%
Goede verlichting in collectieve ruimtes
100%
100%
Aanwezigheid hellingbaan, plateaulift of personenlift naast een trap bij woningen die tot 1 meter boven maaiveld liggen
100%
85%
Aanwezigheid plateaulift of personenlift naast een trap bij woningen die 1 tot 3 meter boven maaiveld liggen.
100%
85%
Aanwezigheid personenlift naast een trap bij woningen die meer dan 3 meter boven maaiveld liggen.
100%
85%
Niveauverschillen in collectieve ruimtes en bij drempels bedragen maximaal 0,04 en na aanpassing maximaal 0,02 m.
100%
100%
89%
100%
100%
100%
22%
100%
Vloeren in collectieve ruimten zijn vlak en antislip
100%
100%
Het toegangspad naar de woning is vlak en antislip.
100%
100%
Leuningen aan weerszijden van de trap
53%
100%
Niveauverschillen aan beide zijden van onderdorpels op begane grond bedragen maximaal 0,04 en na aanpassing 0,02 m.
36%
100%
Afwezigheid drempels onder binnendeuren
78%
100%
Bediening van ramen, lichtschakelaars, wandcontactdozen tussen 0,70 en 1,70 m boven vloerniveau
36%
100%
Bij voordeur en eventueel andere toegangsdeur zit een lichtpunt
88%
100%
Toegangsdeur heeft seniorenslot-combinatie met slot bovenop de handgreep
47%
80%
100%
100%
Niveauverschillen tussen natte ruimten en aangrenzende vertrekken bedragen maximaal 0,04 en na aanpassing 0,02 meter
52%
100%
Tegelvloeren zijn vlak en antislip
35%
100%
Er is een stevige douche-glijstang tussen 1,20 en 2,10 m
47%
80%
Niveauverschillen aan beide zijden van onderdorpels van deuren die toegang geven tot privé balkons, bedragen maximaal 0,04 en na aanpassing maximaal 0,02 m
36%
80%
4
4
Aantal woningen
319
88
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
22
Veilige, makkelijk bedienbare, zelfsluitende deuren en lift. Personenliften en plateauliften zijn voorzien van een leuning tussen 850 en 1200 mm boven het vloerniveau. De traptreden zijn vlak en antislip
Aanpasbaar keukenblok geplaatst in geval van vervanging
Aantal complexen
6.2 Kwaliteitstoets bouwplannen Van tien bouwplannen die gerealiseerd zijn met behulp van een bijdrage uit de Stimuleringsregeling is gekeken in hoeverre de woningen voor de doelgroep zijn gebouwd. De toets bevat twee verbouw en acht nieuwbouwplannen. De toets is 5 uitgevoerd aan de hand van de bouwtekeningen . Nieuwbouw Opzet en inrichting van alle nieuwbouwcomplexen duiden op bewoning door ouderen. Bij de twee eengezinsprojecten zijn de primaire ruimten (woon/ eetkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer) op de begane grond gesitueerd, zodat ook mensen die minder goed ter been zijn, of dat mogelijkerwijs worden, in de woning kunnen (blijven) wonen. Een traplift kan ook een uitkomst zijn, maar gelijkvloerse ligging van deze ruimten verdient toch de voorkeur (zie figuur 2). Behalve de eisen die aan de oppervlakten van de verschillende ruimten worden gesteld, die bewoning van personen in een rolstoel mogelijk moeten maken, is de onderlinge relatie tussen de ruimten van belang. Hoewel een directe relatie tussen hoofdslaapkamer en badkamer geen eis is, is deze wel in alle plannen aanwezig. De badkamers zijn dan zowel vanuit de gang als de hoofdslaapkamer toegankelijk (zie figuur 1). figuur 1
5
badkamer met toegang vanuit hal en vanuit hoofdslaapkamer
Bekeken is in hoeverre de plannen voldoen aan het seniorenlabel (nieuwbouw) en het oppluslabel (bestaande bouw). Aangezien de toets heeft plaatsgevonden aan de hand van de bouwtekeningen zijn niet alle eisen van de labels bekeken, wel de belangrijkste.
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
23
figuur 2
eengezinswoningen in één bouwlaag voor ouderen
Naast de relatie slaapkamer/ badkamer is ook een directe relatie tussen de woonkamer en de hoofdslaapkamer voor ouderenwoningen wenselijk. In alle nieuwbouwplannen is deze relatie er. Soms door een normale deur, soms met een schuifdeur. In onderstaand voorbeeld is de hoofdslaapkamer alleen via woonkamer en badkamer bereikbaar. figuur 3
directe relatie woonkamer en hoofdslaapkamer
De woningen in alle meergezinsnieuwbouwcomplexen zijn bereikbaar met een lift. In de afmetingen van de gemeenschappelijke verkeersruimten (galerijen en corridors) is voorts rekening gehouden met gebruik door mensen in een rolstoel. Een
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
24
atrium, met de galerij aan een overdekte binnentuin is in drie complexen toegepast. figuur 4
atrium: galerij aan de overdekte binnentuin
Verbouw / aanpassingen Bij beide verbouwprojecten zijn aanpassingen aan de ontsluiting van het complex gedaan zonder dat die gepaard gingen met verbeteringen aan het interieur van de woningen. De woningen in beide complexen voldoen dan ook op een aantal punten niet aan de eisen die heden ten dage aan ouderenwoningen worden gesteld. Wel zorgen beide verbouwingen voor een duidelijke verbetering van de bereikbaarheid van de woningen en bieden de huidige bewoners (één complex wordt geheel, het andere gedeeltelijk door ouderen bewoond) de mogelijkheid hun huidige woning langer te bewonen.
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
25
figuur 5
bijplaatsen lift bij meergezinscomplex met galerijontsluiting
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
26
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
27
7 Vragen uit de enquêtes 7.1 Enquête aanvragers, aanvraag Gesubsidieerd KENMERKEN COMPLEX
Overal waar in deze enquête over complex staat, wordt bedoeld een complex met woningen of woningen die in de aanvraag vallen ook als deze niet in complexvorm zijn gebouwd. 1. In welk jaar is of zal het complex worden opgeleverd? ………. (jaartal)
bouw nog niet gestart 2. Zou het complex ook zonder bijdrage van de Stimuleringsregeling zijn gerealiseerd?
ja nee 3. Hoeveel woningen bevinden zich binnen de aanvraag? ………. woningen
4. Waar is het complex gesitueerd?
in of nabij het centrum in een uitbreidingswijk in een herstructureringswijk anders, namelijk ……………………………………………………….. 5. Zijn er specifieke zorgruimten in het complex aanwezig (het gaat hierom ruimten voor bijvoorbeeld kantoor thuiszorg of zorgcoördinator, praktijkruimte fysiotherapeut of huisarts, slaapruimte nachtwacht)?
Geen zorgruimten in complex Wel zorgruimten in complex aanwezig 6. Indien er geen specifieke zorgvoorzieningen in het complex aanwezig zijn, kunnen de bewoners gebruik maken van zorg in een nabijgelegen verzorgingshuis (het gaat hierom bijvoorbeeld thuiszorg of zorgcoördinator, fysiotherapeut of huisarts, slaapruimte nachtwacht)?
Ja, zorgvoorzieningen op ………meter afstand van het complex Geen, zorgvoorzieningen in de buurt
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
28
7. Wordt er aan de bewoners van het complex een dienstenarrangement geboden (hierbij gaat het om een pakket diensten dat niet valt onder de AWBZ-zorg en niet onder service kosten van de verhuurder)?
Wel dienstenarrangement wordt aangeboden Geen dienstenarrangement aangeboden
UITRUSTING VAN (DE WONINGEN IN) HET COMPLEX Aan het einde van deze enquête kunt u aangeven welke voorzieningen uit het oppluslabel aanwezig zijn in het complex/ de woningen. 8. Zouden deze voorzieningen ook zijn gerealiseerd zonder de bijdrage uit de Stimuleringsregeling Ouderenhuisvesting van de provincie Noord-Holland?
Ja, allemaal Nee, niet allemaal 9. Indien u heeft aangegeven dat de voorzieningen wel zouden zijn gerealiseerd kunt u doorgaan met vraag 10. U heeft aangegeven dat zonder stimuleringsregeling niet alle voorzieningen zouden zijn gerealiseerd. Welke voorzieningen betreft dit?
………………………………………………………………………………………….. 10. Waar is de bijdrage uit de Stimuleringsregeling voor ingezet? (u kunt meerdere antwoorden aankruisen)
Verlaging onrendabele top Verlaging huur Inrichting woonomgeving Grondkosten Extra voorzieningen in de woning (voldoen aan de eisen van het opplus of senioren label) Anders, namelijk ………………………………………………………………………
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
29
BEWONING VAN DE WONINGEN IN HET COMPLEX 11. Worden alle woningen bewoond door huishoudens van 55 jaar en ouder?
Ja, allemaal Nee, ……% van de woningen Nee,
……% van de woningen wordt bewoond door mensen met een functiestoornis, die jonger zijn dan 55 jaar
Nee, geen enkele woning Complex wordt nog niet bewoond 12. Indien alle woningen door 55-plussers worden bewoond kunt u verder gaan met vraag 13. U heeft net aangegeven dat een deel van de woningen door huishoudens onder de 55 jaar worden bewoond. Vanwege welke reden wonen deze huishoudens in de woningen? …………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………
13. Worden de woningen bij mutatie opnieuw toegewezen aan huishoudens van 55 jaar en ouder?
Ja, allemaal Nee, maar huishoudens van 55 jaar en ouder hebben wel voorrang Nee, alle huishoudens hebben gelijke kansen 14. Zijn de woningen gelabeld voor de doelgroep ouderen?
Ja Nee 15. Indien woningen niet zijn gelabeld voor de doelgroep ouderen kunt u verder gaan met vraag 16. U heeft aangegeven dat de woningen specifiek zijn gelabeld voor de doelgroep ouderen. Is de bijdrage uit de Stimuleringsregeling hiervoor aanleiding geweest?
Ja Nee 16. Indien het complex in 1998 of later is opgeleverd kunt u verder gaan met vraag 17. Hoeveel woningen zijn er in 1998 vrijgekomen voor verhuur? ……. woningen
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
30
17. Is de bijdrage uit de Stimuleringsregeling een (extra) reden geweest om het woonruimteverdeelsysteem zodanig aan te passen, dat voor ouderen geschikte woningen ook daadwerkelijk door ouderen bewoond worden?
Ja Nee
DOORWERKING VAN HET BELEID 18. Was de Stimuleringsregeling een (extra) reden om binnen het eigen beleid specifieker aandacht te besteden aan voor ouderen geschikte woningen?
Ja Nee 19. Zo ja, op welke aspecten is het beleid aangepast? ……………………………………………………………………………………… 20. Is de Stimuleringsregeling aanleiding geweest voor overleg met andere partijen over voor ouderen geschikte woningen?
Ja Nee 21. Zo ja, met welke partijen? ……………………………………………………………………………………… 22. Heeft de Stimuleringsregeling andere partijen (bijvoorbeeld gemeenten, zorginstellingen) gestimuleerd om beleidsmatig aandacht te besteden aan het langer zelfstandig kunnen wonen van ouderen?
Ja Nee 23. Zo ja, welke partijen betreft dit? ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
31
EXOGENE FACTOREN 24. Hebben andere financiële bijdragen een rol gespeeld bij het realiseren van deze voor ouderen geschikte woningen?
Ja, namelijk van ………………………………………………………………………... Nee 25. Heeft de samenwerking met zorginstellingen een rol gespeeld bij het realiseren van deze voor ouderen geschikte woningen?
Ja, namelijk met ……………………………………………………………………... Nee 26. Hebben andere partijen op enige wijze een stimulerende rol gespeeld bij het realiseren van deze voor ouderen geschikte woningen?
Ja, namelijk door ……………………………………………………………………... Nee 27. Kunt u de volgende factoren rangordenen naar het belang dat zij hebben gespeeld in de realisering van het complex? Hierbij is 1 is de meest belangrijke rol, 4 is de minst belangrijke rol. ….
Bijdrage uit Stimuleringsregeling Ouderenhuisvesting
….
Andere financiële bijdragen
….
Samenwerking met zorginstellingen
….
Andere partijen
….
Beleid van eigen organisatie
28. Bent u het eens of oneens met de volgende stelling: ‘Zonder stimuleringsregeling zou het project niet van de grond zijn gekomen’.
Geheel mee eens
Mee eens
Noch mee eens noch mee oneens
Mee oneens
Geheel mee oneens
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
32
29. Bent u het eens of oneens met de volgende stelling: ‘De stimuleringsregeling is een nuttig instrument om meer voor ouderen geschikte woningen te realiseren.’
Geheel mee eens
Mee eens
Noch mee eens noch mee oneens
Mee oneens
Geheel mee oneens
30. Bent u het eens of oneens met de volgende stelling: ‘De stimuleringsregeling leidt niet tot meer voor ouderen geschikte woningen’.
Geheel mee eens
Mee eens
Noch mee eens noch mee oneens
Mee oneens
Geheel mee oneens
31. Bent u het eens of oneens met de volgende stelling: ‘De stimuleringsregeling heeft een positief effect op het beleid van partijen met betrekking tot ouderenhuisvesting en draagt dus indirect bij aan een voldoende voorraad voor ouderen geschikte woningen.’
Geheel mee eens
Mee eens
Noch mee eens noch mee oneens
Mee oneens
Geheel mee oneens
32. Bent u het eens of oneens met de volgende stelling: ‘De stimuleringsregeling vergoot de medewerking van andere partijen met betrekking tot het realiseren van ouderenhuisvesting.’
Geheel mee eens
Mee eens
Noch mee eens noch mee oneens
Mee oneens
Geheel mee oneens
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
33
33. Betreft het plan nieuwbouwwoningen of aanpassen van bestaande woningen?
nieuwbouwwoningen
aanpassen van bestaande woningen
zowel nieuwbouw als aanpassen van bestaande woningen
Opmerkingen: ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… Tot slot willen we u nog een aantal voorzieningen in en kenmerken van het complex en de woningen vragen. Indien het een plan uit nieuwbouwwoningen bestaat verzoeken we u het blok vragen omtrent het Seniorenlabel in te vullen. Betreft het plan een aanpassing van bestaande woningen dan verzoeken we u het blok vragen omtrent het Oppluslabel in te vullen. SENIORENLABEL Woonomgeving • Aanwezigheid openbaar vervoer, winkels, bankinstelling en minimaal 2 ontmoetingsmogelijkheden, op minder dan 500 meter loopafstand, of goede alternatieven Indien deels, wat niet? • Goede verkeersveiligheid (VKV) en sociale veiligheid (SV) in de directe woonomgeving
JA/ NEE/ DEELS
……………… VKV/ SV/ BEIDE
Woongebouw Woongebouw algemeen • Verlichte toegangspaden en (semi) openbare ruimten
JA/ NEE/ DEELS/ NVT
• Logische indeling entree, ook voor rolstoelers (let op bereikbaarheid van bellenplateau, interkom en brievenbus en zichtbaarheid naamplaatjes en huisnummers)
GOED/ REDELIJK/
• Afwezigheid drempels en niveauverschillen groter dan 2 cm
JA/ NEE
• Toegankelijkheid gebouw (minimale breedte en hoogte deuren 0,85x2,10 m; voldoende opstelruimte bij deuren, bediening deuren)
GOED/ REDELIJK/
• Toezicht op entree vanuit minimaal 2 woningen
JA/ NEE/ NVT
• Lichtpunt (aan binnenzijde) bij buitendeuren woningen
JA/ NEE
SLECHT/ NVT
SLECHT/ NVT
Lift/ trappen/ gangen en galerijen • Aanwezigheid lift, toegankelijk voor rolstoelers
JA/ NEE/ NVT
• Aanwezigheid veilige trappen en veilige leuningen
JA/ NEE/ NVT
• Gangen en galerijen geschikt voor rolstoelers (min. 1,20m breed, draaipunt van min. 1,5x1,5 m)
JA/ NEE/ NVT
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
34
Woning Woning algemeen • Entree, woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en sanitaire ruimte op hetzelfde niveau
JA/ NEE
• Veilige trapleuningen
JA/ NEE/ NVT
• Niveauverschillen, indien aanwezig maximaal 2 centimeter
JA/ NEE/ NVT
• Doorgangsmaten deuren minimaal 0,85 x 2,10 meter met voldoende opstelruimte
JA/ NEE
• Goed bereikbare, bruikbare en veilige bediening van ramen, deuren en elektra met inbraakveilig hang en sluitwerk
JA/ NEE
• Natuurlijke ventilatie in alle kamers mogelijk en geen boilers, c.v.ketels e.d. in de kamers
JA/ NEE
Woonkamer/ slaapkamer • Woonkamer voldoende groot voor zit- en eethoek
JA/ NEE
• Levendig en voldoende uitzicht naar buiten
JA/ NEE
• Bruikbare ruimte hoofdslaapkamer minimaal 3,00 x 4,30 meter
JA/ NEE
Keuken • Mogelijkheid voor draaicirkel van 1,5 meter in de keuken
JA/ NEE
• Aanpasbaar keukenblok (verwijderbare kastjes, hoogteverstelling blad en bovenkastjes)
JA/ NEE
Toilet/ badkamer • Aanwezigheid veilige douche (geen douchebak, kraan buiten waterstraal te bedienen e.d.)
JA/ NEE
• Apart toilet of toilet in badkamer bezoekbaar voor rolstoelgebruikers
JA/ NEE
• Badkamer geschikt of geschikt te maken voor rolstoelgebruikers
JA/ NEE
Balkon/ terras • Aanwezigheid buitenruimte, op zelfde niveau als entree woning van minimaal 4 m², met een stroeve vloer
JA/ NEE
Bergruimte • Voldoende bergruimte binnen en buiten de woning (min. 0,90x0,60x2,00 m binnen en min. 6 m² en 2 m² breed buiten)
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
BINNNEN/ BUITEN/ BEIDE
35
OPPLUSLABEL Woongebouw • Toegangspad vlak en anti-slip
JA/ NEE/ NVT
• Vervanging/ aanpassing trappen; aantrede minimaal 300 mm en optrede maximaal 150 mm
JA/ NEE/ NVT
• Leuningen aan weerszijden van trappen in woongebouw en op terrein
JA/ NEE/ NVT
• Leuningen aan weerszijden van hellingbaan
JA/ NEE/ NVT
• Goede verlichting in collectieve ruimtes
JA/ NEE/ NVT
• Aanwezigheid hellingbaan, plateaulift of personenlift naast een trap bij woningen die tot 1 meter boven maaiveld liggen
JA/ NEE/ NVT
• Aanwezigheid plateaulift of personenlift naast een trap bij woningen die 1 tot 3 meter boven maaiveld liggen
JA/ NEE/ NVT
• Aanwezigheid personenlift naast een trap bij woningen die meer dan 3 meter boven maaiveld liggen
JA/ NEE/ NVT
• Niveauverschillen in collectieve ruimtes en bij drempels bedragen maximaal 0,04 en na aanpassing maximaal 0,02 m
JA/ NEE/ NVT
• Veilige, makkelijk bedienbare, zelfsluitende deuren en lift
JA/ NEE
• Personenliften en plateauliften zijn voorzien van een leuning tussen 850 en 1200 mm boven het vloerniveau
JA/ NEE/ NVT
• De traptreden zijn vlak en anti-slip
JA/ NEE/ NVT
• Vloeren in collectieve ruimten zijn vlak en antislip
JA/ NEE/ NVT
Woningen • Het toegangspad naar de woning is vlak en anti-slip
JA/ NEE
• Leuningen aan weerszijden van de trap
JA/ NEE/ NVT
• Niveauverschillen aan beide zijde van onderdorpels op begane grond bedragen maximaal 0,04 en na aanpassing 0,02 m
JA/ NEE
• Afwezigheid drempels onder binnendeuren
JA/ NEE
• Bediening van ramen, lichtschakelaars, wandcontactdozen tussen 0,70 en 1,70 m boven vloerniveau (minimaal 1 per ruimte, wandcontactdoos minimaal 1 per verdieping)
JA/ NEE
• Bij voordeur en evt. andere toegangsdeur zit een lichtpunt
JA/ NEE
• Toegangsdeur heeft seniorenslot-combinatie met slot boven de handgreep
JA/ NEE
• Aanpasbaar keukenblok geplaatst in geval van vervanging
JA/ NEE/ NVT
• Niveauverschillen tussen natte ruimten en aangrenzende vertrekken bedragen maximaal 0,04 en na aanpassing 0,02 m
JA/ NEE
• Tegelvloeren zijn vlak en anti-slip. Binnen toilet/ badkamer/ doucheruimte bevinden zich geen niveauverschillen
JA/ NEE
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
36
• Er is een stevige douche glijstang tussen de 1,20 en 2,10 m
JA/ NEE
• Niveauverschillen aan beide zijden van onderdorpelsdorpels van deuren die toegang geven tot privé balkons, bedragen maximaal 0,04 en na aanpassing maximaal 0,02 m
JA/ NEE/ NVT
7.2 Enquête aanvragers, aanvraag afgewezen KENMERKEN COMPLEX
Overal waar in deze enquête over complex staat, wordt bedoeld een complex met woningen of de woningen die in de aanvraag vallen ook als deze niet in complexvorm zijn gebouwd. 1. In welk jaar is of zal het complex worden opgeleverd? ………. (jaartal)
bouw nog niet gestart
wordt helemaal niet meer gebouwd
Indien het complex helemaal niet meer wordt gebouwd, beantwoord vraag 2 en vervolgens de vragen 15 tot en met 20 en 25 tot en met 27. 2. Indien de bouw is gestart kunt u doorgaan met vraag 3. Heeft het nog niet starten met de bouw of het niet bouwen te maken met het niet-honoreren van de subsidieaanvraag?
ja
nee
3. Hoeveel woningen bevinden zich binnen de aanvraag? ………. Woningen
4. Waar is het complex gesitueerd?
in of nabij het centrum
in een uitbreidingswijk
in een herstructureringswijk
anders, namelijk ………………………………………………………..
5. Zijn er specifieke zorgruimten in het complex aanwezig (het gaat hierom ruimten voor bijvoorbeeld kantoor thuiszorg of zorgcoördinator, praktijkruimte fysiotherapeut of huisarts, slaapruimte nachtwacht)?
Geen zorgruimten in complex
Wel zorgruimten in complex aanwezig
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
37
6. Indien er geen specifieke zorgvoorzieningen in het complex aanwezig zijn, kunnen de bewoners gebruik maken van zorg in een nabijgelegen verzorgingshuis (het gaat hierom bijvoorbeeld thuiszorg of zorgcoördinator, fysiotherapeut of huisarts, slaapruimte nachtwacht)?
Ja, zorgvoorzieningen op ………meter afstand van het complex
Geen, zorgvoorzieningen in de buurt
7. Wordt er aan de bewoners van het complex een dienstenarrangement geboden (hierbij gaat het om een pakket diensten dat niet valt onder de AWBZ-zorg en niet onder service kosten van de verhuurder)?
Wel dienstenarrangement wordt aangeboden
Geen dienstenarrangement aangeboden
UITRUSTING VAN (DE WONINGEN IN) HET COMPLEX Aan het einde van deze enquête kunt u aangeven welke voorzieningen uit het oppluslabel aanwezig zijn in het complex/ de woningen. 8. Zouden met een bijdrage van de Stimuleringsregeling Ouderenhuisvesting van de provincie Noord-Holland voorzieningen zijn gerealiseerd die nu niet zijn gerealiseerd?
Ja
Nee
9. Indien er geen extra voorzieningen zouden zijn gerealiseerd kunt u verder gaan met vraag 11. Indien wel extra voorzieningen zouden zijn gerealiseerd, welke voorzieningen betreft dit? …………………………………………………………………………………………..
10. Waar zou een bijdrage uit de Stimuleringsregeling voor zijn ingezet? (u kunt meerdere antwoorden aankruisen)
Verlaging onrendabele top
Verlaging huur
Inrichting woonomgeving
Extra voorzieningen (voldoen aan keurmerk oppluslabel)
Anders, namelijk ………………………………………………………………………
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
38
BEWONING VAN DE WONINGEN IN HET COMPLEX 11. Worden alle woningen in het complex bewoond door huishoudens van 55 jaar en ouder?
Ja, allemaal
Nee, ……% van de woningen
Nee, ……% van de woningen wordt bewoond door mensen met een functiestoornis, die jonger zijn dan 55 jaar
Nee, geen enkele woning
Complex wordt nog niet bewoond
12. Indien alle woningen door 55-plussers worden bewoond kunt u verder gaan met vraag 13. U heeft net aangegeven dat een deel van de woningen door huishoudens onder de 55 jaar worden bewoond. Vanwege welke reden wonen deze huishoudens in de woningen? …………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………
13. Worden de woningen bij mutatie opnieuw toegewezen aan huishoudens van 55 jaar en ouder?
Ja, allemaal
Nee, maar huishoudens van 55 jaar en ouder hebben wel voorrang
Nee, alle huishoudens hebben gelijke kansen
14. Zijn de woningen gelabeld voor de doelgroep ouderen?
Ja
Nee
DOORWERKING VAN HET BELEID 15. Was de Stimuleringsregeling een (extra) reden om binnen het eigen beleid specifieker aandacht te besteden aan voor ouderen geschikte woningen?
Ja
Nee
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
39
16. Zo ja, op welke aspecten is het beleid aangepast? ……………………………………………………………………………………… 17. Is de Stimuleringsregeling aanleiding geweest voor overleg met andere partijen over voor ouderen geschikte woningen?
Ja
Nee
18. Zo ja, met welke partijen? ……………………………………………………………………………………… 19. Heeft de Stimuleringsregeling andere partijen (bijvoorbeeld gemeenten, zorginstellingen) gestimuleerd om beleidsmatig aandacht te besteden aan het langer zelfstandig kunnen wonen van ouderen?
Ja
Nee
20. Zo ja, welke partijen betreft dit? ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………
EXOGENE FACTOREN 21. Hebben andere financiële bijdragen een rol gespeeld bij het realiseren van deze voor ouderen geschikte woningen?
Ja, namelijk van ………………………………………………………………………...
Nee
22. Heeft de samenwerking met zorginstellingen een rol gespeeld bij het realiseren van deze voor ouderen geschikte woningen?
Ja, namelijk met ……………………………………………………………………...
Nee
23. Hebben andere partijen op enige wijze een stimulerende rol gespeeld bij het realiseren van deze voor ouderen geschikte woningen?
Ja, namelijk door ……………………………………………………………………...
Nee
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
40
24. Kunt u de volgende factoren rangordenen naar het belang dat zij hebben gespeeld in de realisering van het complex? Hierbij is 1 is de meest belangrijke rol, 4 is de minst belangrijke rol. ….
Andere financiële bijdragen
….
Samenwerking met zorginstellingen
….
Andere partijen
….
Beleid van eigen organisatie
25. Bent u het eens of oneens met de volgende stelling: ‘De stimuleringsregeling is een nuttig instrument om meer voor ouderen geschikte woningen te realiseren.’
Geheel mee eens
Mee eens
Noch mee eens noch mee oneens
Mee oneens
Geheel mee oneens
26. Bent u het eens of oneens met de volgende stelling: ‘De stimuleringsregeling leidt niet tot meer voor ouderen geschikte woningen’.
Geheel mee eens
Mee eens
Noch mee eens noch mee oneens
Mee oneens
Geheel mee oneens
27. Bent u het eens of oneens met de volgende stelling: ‘De stimuleringsregeling heeft een positief effect op het beleid van partijen met betrekking tot ouderenhuisvesting en draagt dus indirect bij aan een voldoende voorraad voor ouderen geschikte woningen.’
Geheel mee eens
Mee eens
Noch mee eens noch mee oneens
Mee oneens
Geheel mee oneens
34. Betreft het plan nieuwbouwwoningen of aanpassen van bestaande woningen?
nieuwbouwwoningen
aanpassen van bestaande woningen
zowel nieuwbouw als aanpassen van bestaande woningen
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
41
Opmerkingen: ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………
Tot slot willen we u nog een aantal voorzieningen in en kenmerken van het complex en de woningen vragen. Indien het een plan uit nieuwbouwwoningen bestaat verzoeken we u het blok vragen omtrent het Seniorenlabel in te vullen. Betreft het plan een aanpassing van bestaande woningen dan verzoeken we u het blok vragen omtrent het Oppluslabel in te vullen.
7.3 Enquête bewoners WOONDUUR EN INTENTIES
1. In welk jaar bent u in uw huidige woning komen wonen? a) 19.. b) wil niet zeggen c) weet niet
2. Bent u na oplevering van de woning de eerste bewoner van het huis of heeft er voordat u er kwam wonen nog iemand anders gewoond? a)
eerste bewoner
b)
niet eerste bewoner
c)
weet niet
3. Hoeveel jaar bent u van plan in de huidige woning te blijven wonen? a)
… jaar
b)
voor altijd
c)
weet niet
4. (INDIEN VERHUIZEN BINNEN 4 JAAR ZIE VRAAG 3) Hebben uw verhuisplannen te maken met kenmerken van de woning, uw gezondheid of de gezondheid van uw partner of de behoefte aan zorg van u of uw partner? Of zijn er andere redenen die een rol spelen? (meerdere antwoorden mogelijk) a)
kenmerken van de woning
b)
gezondheid/ behoefte aan zorg
c)
andere redenen
5. (INDIEN VERHUIZEN I.V.M. KENMERKEN WONING VRAAG 4 =A) Welke kenmerken van de woning spelen dan een rol? (meerdere antwoorden mogelijk) a)
…………………………………………………
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
42
6. (INDIEN VERHUIZEN I.V.M. KENMERKEN WONING VRAAG 4 =C) Welke andere redenen zijn dit? (meerdere antwoorden mogelijk) a)
…………………………………………………
7. Is uw woning gelegen in een complex met meerdere ouderenwoningen, bijvoorbeeld in een woonzorgcomplex of bij een verzorgingshuis? a)
in complex
b)
niet in complex
8. (INDIEN VRAAG 7 IS A) Zijn er specifieke zorgruimten in het complex aanwezig (het gaat hierom ruimten voor bijvoorbeeld kantoor thuiszorg of zorgcoördinator, praktijkruimte fysiotherapeut of huisarts, slaapruimte nachtwacht)? c)
Geen zorgruimten in complex
d)
Wel zorgruimten in complex aanwezig
9. (INDIEN VRAAG 7 IS B OF VRAAG 8 IS B) Kan u gebruik maken van zorg in een nabijgelegen verzorgingshuis (het gaat hierom bijvoorbeeld thuiszorg of zorgcoördinator, fysiotherapeut of huisarts, slaapruimte nachtwacht)?
10.
a)
Ja, zorgvoorzieningen op ………meter afstand van het complex
b)
Geen, zorgvoorzieningen in de buurt
Gebruikt u of uw partner hulpmiddelen zoals stokken, rollator of rolstoel bij het lopen binnenshuis? a) nee b) stok, stokken, driepoot/ looprek c) rollator (looprek met wielen) d) rolstoel
11.
Gebruikt u of uw partner hulpmiddelen zoals stokken, rollator of rolstoel bij het lopen buitenshuis? a)
nee
b)
stok, stokken, driepoot/ looprek
c)
rollator (looprek met wielen)
d)
rolstoel
12. {INDIEN VRAAG 11 IS C OF D, OF VRAAG 12 IS C OF D DOOR NAAR VRAAG 13} U heeft net aangegeven dat u of uw partner nog geen gebruik maakt van een rolstoel/ rollator, kunt u indien dat wel nodig is in uw woning blijven wonen of zult u dan naar een woning moeten verhuizen die beter is aangepast? a)
Kan blijven wonen
b)
Moet verhuizen
c)
Weet niet
KENMERKEN HUISHOUDEN 13. Uw huishouden bestaat uit? a) Een alleenstaande b) Twee of meer personen
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
43
14. Heeft u naaste familie bij u in de buurt wonen? a) nee b) ja c) wil niet zegen
15. Wat is uw geboortejaar? a) …. (ook geboortejaren uit vorige eeuw zijn mogelijk dus vier cijfers!)
16. (INDIEN PARTNER AANWEZIG VR 13 = B OF C) Wat is het geboortejaar van uw partner? a) …. (ook geboortejaren uit vorige eeuw zijn mogelijk dus vier cijfers!)
Dit was het einde van de enquête. Ik wil u hartelijk danken voor de medewerking en wens u nog een prettige ochtend/ middag/ avond. ENQUÊTEUR: Door enquêteur in laten vullen indien bekend, anders nog formuleren vragen aan respondent: 17. Van welke woningstichting wordt de woning gehuurd? 18. Gemeente 19. Postcode
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
44
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
45
8 Tekst van de Stimuleringsregeling 1998
BIJLAGEN EVALUATIE STIMULERINGSREGELING OUDERENHUISVESTING
46