Evaluatie steunverlening bedrijventerreinmanagement EINDRAPPORT
AGENTSCHAP ONDERNEMEN
AGENTSCHAPONDERNEMEN.be
EVALUATIE STEUNVERLENING BEDRIJVENTERREINMANAGEMENT EINDRAPPORT
Opdrachtg ever: Ag entschap Ondernemen – Dienst Vestig ing & Ruimtelijke economie
Besteknummer:
2014/dienstV&RE/3
Titel
Evaluatie steunverlening BTM
Opdrachtgever
Agentschap Ondernemen
Contactpersoon opdrachtgever
Lut Slabbinck
Opdrachthouder
Technum (Tractebel Engineering n.v.) Coveliersstraat 15 - 2600 Antwerpen T +32 3 270 92 92 -
[email protected]
Contactpersoon opdrachthouder
Annick Gommers
Datum
20/02/2015
Versienummer
1
Projectnummer
P.006933
KWALITEIT DOCUMENTGESCHIEDENIS Versie
Datum
Opmerkingen
01
18 05 2015
Eindrapport
DOCUMENTVERANTWOORDELIJKHEID Datum Auteur(s)
Roxanne Adolphy, Bieke Cloet, Annick Gommers, Stefanie Van den Bogaerde (Technum)
18 05 2015
Bart De Smet (Quares) Datum Documentscreener(s)
Annick Gommers
BESTANDSINFORMATIE Bestandsnaam
P006933-51-070-05 Eindrapport
18 05 2015
INHOUD 1. Managementsamenvatting 2. Inleiding 2.1
2.2
3 8
Begrippenkader: beheer van bedrijventerreinen vs. bedrijventerreinmanagement Betrokken actoren
11
8
3. Evaluatiekader: op basis van de beleidstheorie.................................................................................................... 15 3.1 3.2 3.3 3.4
Maatschappelijke noden die door BTM kunnen worden ingevuld en beleidsdoelstellingen waar BTM kan toe bijdragen 15
Huidig beleid rond bedrijventerreinmanagement: de projectoproep Beleidstheorie & hypothesen Data-acquisitieplan
18
20
4. Kwantitatief onderzoek: Enquête
25
4.1
25
4.2 4.3
Metho Bespreking resultaten
25
Voorlopige conclusies hypothesen beleidstheorie op basis van kwantitatieve dataverzameling
5. Kwalitatief onderzoek: Cases
42
5.1
42
5.2 5.3
Methodologie Bespreking resultaten
18
44
Aanvullingen conclusies hypothesen beleidstheorie op basis van kwalitatief onderzoek
41
54
6. Conclusies uit het evaluatie-onderzoek .................................................................................................................... 56 6.1
6.2 6.3
Relevantie van het beleid Evaluatie doelbereik en effectiviteit
57
Evaluatie van kosteneffectiviteit / efficiëntie
7. Aanbevelingen voor het beleid
60
7.1
61
7.2 7.3 7.4
Principes
Aanbevelingen voor financiële en niet-financiële ondersteuning van bedrijventerreinmanagement Vertaling naar het beleid: aftasten van de mogelijke beleidsopties Monitoring van gesubsidieerde projecten rond bedrijventerreinmanagement
8. Conclusies 9. Bibliography 10. Bijlagen
ii
56
85 87 87
P.006933 | Evaluatie steunverlening BTM
58
69 72
82
VOORWOORD Voorliggend rapport is het eindrapport van het onderzoek ‘Evaluatie ondersteuning bedrijventerreinmanagement’, een onderzoek dat werd uitgevoerd door Technum en Quares (in onderaanneming van Technum) voor het Agentschap Ondernemen van de Vlaamse Overheid. Doelstelling van de studieopdracht was de wenselijkheid en de nood aan subsidies voor bedrijventerreinmanagementprojecten te evalueren en beleidsaanbevelingen te formuleren. Dit met het oog op een eventueel voorstel aan de Vlaamse Regering voor het uitwerken van een uitvoeringsbesluit in verband met bedrijventerreinmanagement (o.b.v. artikel 61 e.v. van het decreet ruimtelijke economie). Het evaluatieonderzoek werd gevoerd op basis van de beleidstheorie-evaluatie methode. We zijn eerst op zoek gegaan naar de beleidstheorie die impliciet of expliciet aanwezig was bij het organiseren van financiële ondersteuning van bedrijventerreinmanagement; de hypothesen die aan de grondslag lagen van deze beleidstheorie werden tijdens het onderzoek afgetoetst. Het onderzoek bestond uit een kwantitatief (enquête) en een kwalitatief deel. Beide bronnen van informatie werden samengelegd en hebben geleid tot een aantal inzichten. Op basis van deze inzichten werden in eerste instantie een aantal principes naar voren geschoven voor het opmaken / verderzetten van beleid rond (financiële) ondersteuning van bedrijventerreinmanagement waarna we een model voorstelden waarmee bedrijventerreinmanagement op een effectieve en kostenefficiënte wijze kan worden ondersteund vanuit de Vlaamse Overheid. Er werd ook afgetast wat de bandbreedte zou kunnen zijn voor het beleidsmatig implementeren van de aanbevelingen (beleidsinstrumenten).
Leeswijzer We beginnen het rapport met een hoofdstuk waarin het begrippenkader en de betrokken actoren met betrekking tot bedrijventerreinmanagement worden geduid (Hoofdstuk 0). In Hoofdstuk 0 geven we het evaluatiekader weer. Informatie om de hypothesen uit het evaluatiekader af te toetsen hebben we gehaald uit 2 bronnen: −
Resultaten van de kwantitatieve bevraging (Hoofdstuk 4 );
−
Kwalitatief onderzoek in enkele cases (Hoofdstuk 5).
In Hoofdstuk 6 geven we de conclusies weer van het evaluatieonderzoek. De hieruit afgeleide aanbevelingen worden in Hoofdstuk 7 neergeschreven. Hoofdstuk 8 bevat de algemene conclusies van het gevoerde onderzoek.
Veel leesgenot, Het projectteam.
1.
MANAGEMENTSAMENVATTING
Het onderzoek ‘Evaluatie ondersteuning bedrijventerreinmanagement’ had als doel de wenselijkheid en doelmatigheid van overheidssubsidies voor bedrijventerreinmanagementprojecten te evalueren en beleidsaanbevelingen te formuleren. De evaluatie vond plaats op basis van de beleidstheorie-evaluatie methode. De hypothesen die impliciet of expliciet in de beleidstheorie vervat zitten werden afgetoetst via informatie die bekomen werd door middel van een kwantitatief (enquête) en kwalitatief onderzoek (casesonderzoek waarin diepte-interviews met verschillende actoren op de bedrijventerreinen werden gehouden). De inzichten die bekomen werden tijdens het evaluatieonderzoek werden doorvertaald naar aanbevelingen voor het opzetten/doorzetten van een effectieve en kostenefficiëntere ondersteuningsstrategie voor bedrijventerreinmanagement. ‘Bedrijventerreinenmanagement’ (BTM) kan worden gedefinieerd als een samenwerking tussen bedrijven onderling, of tussen bedrijven en andere actoren (ontwikkelaar van het bedrijventerrein, lokale overheden, beheerder) om te komen tot een goed functioneren van het bedrijventerrein en duurzame bedrijfsprocessen. Het doel van bedrijventerreinmanagement is – voor de overheid – relevant omwille van volgende redenen: Als preventieve aanpak om veroudering op bedrijventerreinen tegen te gaan of om de levensduur ervan te verlengen; 2 In functie van de opbouw van een maatschappelijk draagvlak voor (bijkomende) bedrijventerreinen; 3 Als efficiënt schaalniveau en doelmatige benaderingswijze om bedrijven te engageren voor diverse acties en programma’s; interbedrijfssamenwerking levert bovendien synergie en economische voordelen op. Bedrijventerreinmanagement onderscheidt zich van bedrijventerreinenbeheer (vrijwilligheid van het initiatief / bottom-up proces / …) en is er complementair aan. Toch lopen beiden soms door elkaar. De doelstelling van beiden is wel gelijk, nl. bij te dragen een zo aangenaam mogelijk en goed functionerend bedrijventerrein te bewerkstelligen. 1
In 2010 werd een projectcall gelanceerd door Agentschap Ondernemen om subsidies te verkrijgen voor projecten rond Bedrijventerreinmanagement. 24 + 5 projecten1 werden geselecteerd en krijgen subsidies voor een periode van 5 jaar. De verschillende stappen achter deze financiële ondersteuning zijn weergegeven in onderstaande figuur: de ondersteuning moet ervoor zorgen dat bedrijventerreinverenigingen worden opgericht of bestendigd. Door de bijkomende financiële ondersteuning krijgen de bedrijventerreinverenigingen meer kans om acties uit te voeren (die ook verder gaan dan de voor de hand liggende acties op vlak van netwerking) wat een effect heeft op de verduurzaming van het bedrijventerrein (op de 3 vlakken van duurzaamheid: nl. economisch, sociaal en milieu). De verduurzaming van het bedrijventerrein maakt dat de bedrijventerreinen aantrekkelijkere vestigingsmilieus zijn.
1 24 projecten werden gesubsidieerd (ev. mits het opleggen van voorwaarden) (subsidiebedragen tussen 140.000 en 250.000 € voor 5 jaar); 5 projecten kregen een klein subsidiebedrag (10.000 €) met het voorstel zich aan te sluiten bij een globaler project.
3
Het evaluatieonderzoek omvatte een evaluatie naar (i) relevantie van het beleid, (ii) doelbereik en effectiviteit van het beleid en (iii) kosteneffectiviteit / efficiëntie van het beleid. Voor wat betreft relevantie werd nagegaan of de noden van de bedrijven op de bedrijventerreinen overeenkwamen met de doelstellingen die de beleidsmaker heeft met het bedrijventerreinmanagement. Hieruit werd besloten dat het beleid dat gevoerd wordt m.b.t. bedrijventerreinmanagement zeker relevant is, maar op voorwaarde dat men de bedrijventerreinverenigingen (of andere actoren) er met het bedrijventerreinmanagement ertoe kan aanzetten om, naast beeldkwaliteit op bedrijventerreinen en draagvlakcreatie ook voldoende acties en programma’s op kan zetten die alle aspecten van duurzaamheid betreffen: zowel profit, people als planet. Vanuit bedrijventerreinen wordt momenteel namelijk vooral ingezet op netwerking tussen bedrijven op het bedrijventerrein en op het zich verenigen om naar andere actoren (vb. gemeente) te stappen met vragen, … Het doelbereik en dus de effectiviteit van de ondersteuningsmaatregel is moeilijk na te gaan, daar er geen (kwantitatieve) doelstellingen werden opgesteld. Het onderzoek wees uit dat tot nu toe voornamelijk acties werden uitgevoerd die betrekking hebben op netwerking, enkele thema’s als beveiliging of bewegwijzering op het bedrijventerrein en ev. Samenaankopen (vb. voor (groene) stroom). Soms werd reeds studiewerk verricht voor ambitieuzere acties en / of is men van plan ambitieuzere acties te nemen. Resultaten ontbreken echter tot nog toe. Directe gevolgen naar verduurzaming van de bedrijventerreinen waren dan ook (nog) niet vast te stellen in het onderzoek. Dit kan omdat de gevolgen soms pas op langere termijn vast te stellen zullen zijn of omdat acties soms ook pas indirect gevolg hebben. Wel hebben we kunnen vaststellen dat er als gevolg van de financiële ondersteuning binnen de projectoproep bedrijventerreinverenigingen zijn ontstaan, parkmanagers werden aangesteld (via intermediaire organisaties of het aanstellen van professionele parkmanagers door de bedrijventerreinvereniging) en meer en ambitieuzere acties werden uitgevoerd. De efficiëntie werd afgetoetst door middel van een checklist evaluatie. Hierbij werd nagegaan in hoeverre bepaalde aspecten aanwezig waren in het toekennen van financiële ondersteuning die (normaal gezien) leiden tot een efficiënt gebruik van middelen. Hieruit kon afgeleid wordt dat in de projectoproep een aantal factoren aanwezig zijn die moeten leiden tot efficiënt gebruik van middelen (vb. het in concurrentie van elkaar stellen van verschillende aanvragen, het beperken van de financiële ondersteuning tot max. 85 %, …). Andere aspecten zouden nog verbeterd kunnen worden (vb. het koppelen van financiële ondersteuning aan resultaatsverbintenissen en het afleggen van verantwoording over het gebruik van de verkregen middelen). Vanuit deze conclusies werden een aantal principes naar voor geschoven waaraan de ondersteuning van bedrijventerreinmanagement moet voldoen. Het betreft volgende principes: 4
−
Het ervoor zorgen dat bedrijventerreinmanagement structureel ingebed geraakt. Dit is belangrijk daar resultaten vaak slechts op lange termijn zichtbaar worden. Indien projectmatig subsidies worden verleend met het risico dat ze wegvallen, bestaat het risico dat ook het bedrijventerreinmanagement stilvalt.
−
Financiële middelen voor het financieren van bedrijventerreinmanagement moeten bijeengebracht worden door de verschillende begunstigden inzake bedrijventerreinmanagement (nl. Vlaamse overheid, lokale overheden, bedrijven zelf).
−
Ondersteuning moet gedifferentieerd kunnen worden ngl. aard van voorkomen van de bedrijventerreinen en maturiteit inzake bedrijventerreinmanagement. Niet alle bedrijventerreinen hebben immers dezelfde noden (vb. nieuwe vs. bestaande bedrijventerreinen, bedrijventerrein met en zonder ervaring met bedrijventerreinmanagement, enzovoort).
−
De gesubsidieerde projecten moeten voldoende snel doorgroeien naar een ambitieniveau dat relevant is voor de Vlaamse Overheid (door bij te dragen aan de Vlaamse Overheidsdoelstellingen m.b.t. duurzaamheid). Om te vermijden dat bedrijventerreinen in een bepaald maturiteits- of ambitieniveau blijven steken, moet er een duidelijke beperking in de tijd zijn voor de financiële ondersteuning vanuit de Vlaamse Overheid, en moet financiële ondersteuning afhankelijk worden gemaakt van resultaats- en inspanningsverbintenissen.
−
Complementair aan financiële ondersteuning is niet-financiële ondersteuning nodig voor bedrijven die bedrijventerreinmanagement willen opzetten.
Een model voor ondersteuning werd uitgewerkt dat gebaseerd is op deze principes (zie onderstaande figuur). Het betreft een ondersteuning die afhankelijk wordt gemaakt van de ‘maturiteit’ of de ‘ambitie’ van de bedrijventerreinen inzake bedrijventerreinmanagement. Via gerichte rapportering van de kritieke prestatie-indicatoren (KPI’s), wordt opgevolgd of het bedrijventerrein de verwachte maturiteit / ambitie inderdaad behaalt. De financiële ondersteuning vanuit de Vlaamse Overheid kan worden stopgezet indien binnen een bepaalde vooraf bepaalde periode niet voldaan kan worden aan deze KPI’s. Dit kan bv. als een bedrijventerrein niet de ambitie heeft door te groeien naar volgende maturiteits- of ambitieniveaus.
We onderscheiden verschillende types van ondersteuning vanuit de Vlaamse Overheid. Allereerst is de niet-financiële ondersteuning belangrijk doorheen alle maturiteits- of ambitieniveaus (vb. ter beschikking stellen van standaarddocumenten, databank met resultaten haalbaarheidsstudies, 5
contactendatabank, …). Binnen de financiële ondersteuning onderscheiden we een basisondersteuning voor het aanstellen van een professionele parkmanager en projectmatige ondersteuning voor het uitvoeren van studies of het opzetten van (ambitieuze) projecten. Deze laatste twee types van ondersteuning kunnen via projectcalls worden opgezet en daarmee steeds goed aansluiten bij prioriteiten binnen de Vlaamse Overheidsdoelstellingen inzake duurzaamheid. Het financieren van de parkmanager wordt voorzien vanaf maturiteits- of ambitieniveau 1. Dit moet toelaten dat een basiswerking wordt opgestart rond bedrijventerreinmanagement. De resultaten die in dit niveau moeten worden behaald, betreffen voornamelijk het motiveren van bedrijven om lid te worden van de bedrijventerreinvereniging, het bevragen van de behoeften van de bedrijven, netwerkactiviteiten en het opzetten van enkele acties die snel zichtbare resultaten opleveren voor de bedrijven. Naargelang het maturiteits- of ambitieniveau van bedrijventerreinmanagement op het bedrijventerrein stijgt, daalt het aandeel financiële toelage door de Vlaamse overheid en wordt meer bijdrage verwacht vanuit andere begunstigden van het bedrijventerreinmanagement (nl. bedrijven zelf en lokale overheden). Vanaf maturiteits- of ambitieniveau 2 kan via gerichte projectcalls (aansluitend bij de beleidsdoelstellingen van de Vlaamse overheid) financiële ondersteuning verkregen worden voor het uitvoeren van (haalbaarheid)studies. Als deze uitmonden in ambitieuze projecten vanaf maturiteits- of ambitieniveau 3, kan financiële ondersteuning verkregen worden voor het uitvoeren van de ambitieuze projecten. Deze projectcalls kunnen geïnitieerd worden vanuit verschillende beleidsdomeinen van de Vlaamse Overheid. Het hier voorgestelde model dient evenwel voldoende flexibiliteit te bevatten. Bedrijventerreinen kunnen zelf bepalen in welk niveau ze instappen naargelang hun ervaring met bedrijventerreinmanagement in het verleden en de ambitie die ze zelf hebben m.b.t. bedrijventerreinmanagement (en mits ze via de KPI’s kunnen bewijzen voldoende maturiteit te bezitten). In het onderzoek werd nagegaan via welk beleidsinstrum ent de financiële basisondersteuning voor het financieren van de parkmanager zou kunnen worden gerealiseerd. Een bandbreedte van beleidsopties (zie onderstaande figuur) werd in het onderzoek geëvalueerd op het al dan niet aansluiten bij de principes die voorop werden gesteld, een inschatting van de effectiviteit, en inschatting van de impact op administratieve lasten en een inschatting van de financiële implicaties.
6
Het verplicht maken van bedrijventerreinmanagement op alle bedrijventerreinen (optie 1) lijkt niet wenselijk en ook niet haalbaar. Bij een verplichting zouden geen subsidies moeten worden gegeven. Het nagaan van de naleving van de verplichting is echter niet haalbaar en de verplichting zou een lege doos worden. Wanneer toch een ‘toelage’ wordt gegeven binnen de verplichting, is de opvolging van de resultaten enorm tijdrovend. Minder verplichtend zijn de opties waarin bedrijventerreinen op vrijwillige basis subsidies kunnen aanvragen voor bedrijventerreinmanagement. In de beleidsopties 2 en 3 worden andere subsidies (nl. voor (her)inrichting van brownfields of onrendabele greenfields (optie 2) of voor beheer (optie 3)) afhankelijk gemaakt van het initiëren en uitvoeren van bedrijventerreinmanagement. Voor deze bedrijventerreinen geldt dus wel een verplichting. Deze opties lijken realistischer te zijn dan een algemene verplichting in te voeren voor alle bedrijventerreinen. In de opties 4 en 5 vervalt elke vorm van verplichting. Financiële ondersteuning wordt ingevoerd via een uitvoeringsbesluit bedrijventerreinmanagement (optie 4) dan wel via een projectcall (optie 5). Alle bedrijventerreinen in Vlaanderen (vanaf een bepaalde grootte of vanaf een bepaald aantal bedrijven die zich verenigen) kunnen op vrijwillige basis subsidies aanvragen. Keuze tussen beide opties zou gemaakt kunnen worden op basis van volgende overwegingen: −
Hoeveel belang hecht de Vlaamse Overheid aan het structureel ingebed maken van BTM (meer belang à eerder richting uitvoeringsbesluit dan projectoproep)?
−
Hoe flexibel wil men de ondersteuning van BTM kunnen inzetten (meer flexibel à eerder projectoproep dan uitvoeringsbesluit)?
−
Hoe sturend wil de Vlaamse Overheid kunnen zijn in het vastleggen van de andere partijen die moeten zorgen voor co-financiering (meer sturend à eerder projectoproep dan uitvoeringsbesluit)?
Tot slot werden aanbevelingen geformuleerd inzake monitoring van het effect van het inzetten van een beleidsinstrument voor financiële ondersteuning van bedrijventerreinmanagement (om effectiviteit en efficiëntie te kunnen vaststellen) en voorbeelden gegeven van kritieke prestatieindicatoren die door de bedrijventerreinen zelf gerapporteerd zouden moeten worden als verantwoording bij het ontvangen van financiële ondersteuning voor bedrijventerreinmanagement. Om de rapportage zo eenvoudig mogelijk te houden, zou gewerkt kunnen worden met een centraal rapporteringssysteem dat deels automatisch wordt ingevuld bij aanvragen van de subsidies en waarin voorgeprogrammeerde velden door de bedrijventerreinen ingevuld kan worden (afhankelijk van de kritieke prestatie-indicatoren horende bij het betreffende maturiteits- of ambitieniveau). Een verdere uitwerking van dit rapportagesysteem is nodig indien beslist wordt een dergelijke afhankelijkheid van subsidies van resultaten in te voeren.
7
2.
INLEIDING
In dit inleidend hoofdstuk duiden we het begrippenkader en de betrokken actoren bij bedrijventerreinmanagement.
2.1
BEGRIPPENKADER: BEHEER VAN BEDRIJVENTERREINEN VS. BEDRIJVENTERREINMANAGEMENT
Het begrip ‘bedrijventerreinmanagement’ is voor veel actoren niet zo heel duidelijk afgelijnd. Er bestaat vooral onduidelijkheid over wat onder het ‘beheer van bedrijventerreinen’ valt en wat onder ‘bedrijventerreinmanagement’. In onderstaande paragrafen verduidelijken we de twee begrippen en geven aan hoe ze in verhouding tot elkaar staan.
2.1.1
Beheer van bedrijventerreinen
‘Beheer: de activiteiten die erop gericht zijn het bedrijventerrein in goede staat te behouden, zowel op het openbaar domein als op de private kavels, door minstens de voorwaarden te controleren die zijn opgenomen in de aktes van terbeschikkingstelling van de gronden en de daarop opgerichte opstallen en de constructies op de private kavels, en door acties te ondernemen om de goede staat van het openbaar domein en de infrastructuur van het bedrijventerrein te behouden.’ (1). Het beheer kan in de enge zin begrepen worden als het onderhouden van de terreinen en het openbaar domein, in de ruime zin wordt dit aangevuld met het opvolgen van het contractuele correcte gebruik van de individuele bedrijven. Het algemeen doel is het creëren en in stand houden van een aangename en goed functionerende werkomgeving. De overheid bepaalt hoe dit doel concreet ingevuld wordt en wat het ambitieniveau is. De taken zijn gelijkaardig voor de verschillende bedrijventerreinen: onderhoud van de openbare delen, controle op het gebruik van de terreinen, … Er is wel een zekere differentiatie per bedrijventerrein in functie van het voorkomen (grachten of riolering, openbare parking of niet, …) en de juridische bepalingen opgenomen in de aktes bij de uitgifte. Kenmerkend is ook dat het taken betreft die niet worden uitgevoerd door de bedrijven zelf maar door externe actoren, die ook een controlerende en eventuele sanctionerende rol hebben. Dit kunnen openbare of private beheerders zijn (gemeente, intercommunale, POM, projectontwikkelaar, …). De financiering van het beheer kan op verschillende manieren gebeuren. Er zijn specifieke taken die uitgevoerd en gefinancierd worden door de overheid, zoals het onderhoud van de openbare wegenis, publieke parking, riolering, …2.
2 Daar bedrijventerreinen vandaag de dag anders worden aangelegd dan vroeger ontstaat er een mengvorm waarbij de publieke en private verplichtingen deels in elkaar overvloeien en bedrijventerreinbeheer en –management dichter bij elkaar aansluiten. Om versnippering van groen tegen te gaan worden vaak grote aaneengesloten buffers aangelegd i.p.v. van bedrijven te verplichten om een minimale groenzone op eigen kavel te voorzien. Om efficiënt om te gaan met de beschikbare ruimte worden gemeenschappelijke parkings (parkeergebouwen) aangelegd i.p.v. de verplichting dat alle bedrijven voldoende parkings moeten voorzien op de eigen kavels. Op dergelijke terreinen wordt dan ook meer en meer een bijdrage van de bedrijven opgelegd voor het beheer van deze gemeenschappelijke delen daar ze invulling geven aan een publieke taakstelling zowel als aan een private verplichting. In dit geval kan de overheid deze
8
Het nieuwe uitvoeringsbesluit ter subsidiëring van bedrijventerreinen (24 mei 2013) beperkt de subsidies voor beheer tot het bedrijventerreinenbeheer. In het voorgaande besluit konden de subsidies voor beheer ingezet worden voor zowel het bedrijventerreinbeheer als voor bedrijventerreinmanagement. Om de taakstelling duidelijk te stellen, kon deze subsidie alleen aangevraagd worden door publieke of semipublieke overheden, universiteiten, enzovoort. De taken die minstens uitgevoerd moeten worden, zijn: −
Toezien op de bouw- en exploitatieverplichting;
−
Toezien op de verplichtingen of voorwaarden uit het terreinbeheer en uitgifteplan en die zijn opgenomen in de akten;
−
Toezien op het terugkooprecht en het recht van wederovername;
−
Afdwingen van de CO2-neutraliteit;
−
Rapportering uitgifte van gebruikskavels in GIS;
−
Ombudsfunctie voor de bedrijven.
2.1.2
Bedrijventerreinmanagement
‘Bedrijventerreinmanagement: samenwerking tussen bedrijven(verenigingen) onderling of tussen de bedrijven(verenigingen) en de ontwikkelaar van het bedrijventerrein, de beheerder of de lokale overheid om te komen tot een goed functioneren van het bedrijventerrein en duurzame bedrijfsprocessen.’ (1). Het bedrijventerreinmanagement betreft de (samen)werking op het bedrijventerrein, waarvoor gevestigde bedrijven, al dan niet georganiseerd in bedrijventerreinvereniging, zelf instaan. Bijna nooit zijn alle bedrijven vertegenwoordigd in de bedrijventerreinvereniging, enkel de geïnteresseerde bedrijven. Het doel is, net zoals bij ‘beheer van bedrijventerreinen’ een aangename en goed functionerende werkomgeving te creëren. De bedrijven bepalen zelf hoe dit doel concreet ingevuld wordt en wat het ambitieniveau is. De specifieke acties of taken kunnen sterk verschillend zijn, afhankelijk van de behoeftes, wensen, opportuniteiten, … bij de betrokken bedrijven en terreinen. Duurzaamheid en verantwoord ondernemen worden daarbij vaak als een leidraad gehanteerd. De triple P (people, profit, planet) worden vaak geciteerd als duurzaamheidsaspecten voor bedrijventerreinmanagement, JERTS (Juridische verankering, Economische meerwaarde, Ruimtelijke randvoorwaarden, Technische haalbaarheid en Sociale verantwoording) omvat de aspecten van het iets bredere sociaal verantwoord ondernemen. Daarbij is het ambitieniveau en de wijze van de samenwerking verschillend voor ieder bedrijventerrein.
taakstelling ook mandateren aan het bedrijventerreinmanagement via bijvoorbeeld een domeinconcessie. De overheid behoudt weliswaar zijn controlerende functie.
9
De uitvoerders van bedrijventerreinmanagement zijn de aanwezige bedrijven, al dan niet georganiseerd in een bedrijventerreinvereniging, al dan niet in samenwerking met externe private of publieke actoren. De uitvoering gebeurt op een vrijwillige basis. De financiering van bedrijventerreinmanagement is divers. Er zijn enerzijds de eenmalige projectsubsidies voor bedrijventerreinmanagement (Europese interreg III - projecten en de Vlaamse projectsubsidies voor bedrijventerreinmanagement), of provinciale subsidies voor bedrijventerreinmanagement. Daarnaast zijn er ook uiteenlopende subsidies vanuit verschillende beleidsdomeinen die voor specifieke acties kunnen benut worden, zoals subsidies vanuit het pendelfonds, of subsidies voor kinderopvang, … . Daarnaast wordt vaak gewerkt met een financiële bijdrage van de deelnemende bedrijven.
2.1.3
Verhouding beheer bedrijventerreinen vs. bedrijventerreinmanagement
Uit de literatuur en de gesprekken met diverse actoren komt naar voor dat het onderscheid tussen de termen bedrijventerreinbeheer en bedrijventerreinmanagement niet altijd even duidelijk is. Vaak wordt ook de term parkmanagement gehanteerd voor beide. Ze leunen dan ook sterk tegen elkaar aan, maar hebben zoals hierboven omschreven een duidelijk andere insteek. Tabel 1 vat de verschillen tussen bedrijventerreinbeheer en bedrijventerreinmanagement samen. Tabel 1: Vergelijkend overzicht bedrijventerreinbeheer vs. bedrijventerreinmanagement
Bedrijventerreinbeheer
Bedrijventerreinmanagement
Top down benadering
Bottom up benadering
Gestuurd
Vaak spontaan3
(Contractueel) verplicht
Vaak vrijwillig3
Door externe actor (beheerder)
Samenwerking tussen interne actoren (bedrijven)
Ambitieniveau bepaald door de overheid
Ambitieniveau bepaald door bedrijven (ev. gestimuleerd)
Concrete (overheids?)taken
Taken zelf te bepalen
Controlerend overheid
3
instrument
voor
de
Overheid kan stimulerend werken
Winst voor de gemeenschap
Winst voor de bedrijven zelf & voor de gemeenschap
Overheidsfinanciering, eventueel aangevuld met bedrijfsbijdrages indien private verplichtingen worden opgenomen in bedrijventerreinbeheer
Financiering door bedrijven, aangevuld met overheidssubsidies
Niet in alle gevallen. Vb. wanneer vanuit de beheerder zaken rond BTM (bedrijventerreinmanagement) worden opgelegd.
10
Het einddoel van zowel bedrijventerreinbeheer als van bedrijventerreinmanagement is ertoe bij te dragen een zo aangenaam mogelijk en goed functionerend bedrijventerrein te bewerkstelligen. Het ambitieniveau van beiden wordt echter op een verschillende manier bepaald (opgelegd bij bedrijventerreinbeheer of zelf bepaald – ev. gestimuleerd – bij bedrijventerreinmanagement). Het beheer zorgt theoretisch voor het minimale algemene kader, het management voor de lokale verfijningen op maat van de aanwezige bedrijven. Er kan wel opgemerkt worden dat het ambitieniveau van bedrijventerreinbeheer en bedrijventerreinmanagement met elkaar in wisselwerking kunnen staan: als het ambitieniveau van het bedrijventerreinbeheer toeneemt, is het ook waarschijnlijk dat het ambitieniveau van het bedrijventerreinmanagement toeneemt. Een voorbeeld maakt dit duidelijk: als vb. het beheer CO2 neutraliteit oplegt, zal het bedrijventerreinmanagement sneller overgaan tot groepsaankoop of gezamenlijke productie van groene stroom. De andere situatie kan echter ook bestaan, nl. dat bedrijven zich gaan verenigen en ambitieus zijn in hun bedrijventerreinmanagement, omdat ze van mening zijn dat het bedrijventerreinbeheer niet voldoende ver gaat.
2.2
BETROKKEN ACTOREN
Bij het beheer en het management van bedrijventerreinen in Vlaanderen zijn op dit ogenblik verschillende types actoren betrokken, zowel publieke als private actoren. Ze vervullen vaak meerdere taken inzake bedrijventerreinmanagement. We geven hieronder een kort overzicht, zonder hierin volledig te willen zijn.
2.2.1
(Semi-) publieke actoren
Er zijn publieke en semi-publieke actoren die gebiedsdekkend zijn voor een bepaald beleidsniveau en er zijn actoren met een eigen werkingsgebied. Op Vlaams niveau is het Agentschap Ondernemen de publieke actor. Het ‘intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid’ biedt ondersteuning en informatie aan bedrijven. Bedrijven kunnen bij het Agentschap Ondernemen terecht voor informatie over financiering, subsidies en vergunningen. Het Agentschap ondersteunt het starten, de groei en de bedrijfscontinuïteit van ondernemingen. Tot slot helpt het Agentschap Ondernemen bedrijven bij de zoektocht naar bedrijfshuisvesting. Het Agentschap Ondernemen werkt samen met tal van partners om al deze facetten van het ondernemerschap te stimuleren. Volgende rollen neemt het Agentschap Ondernemen op (2): −
Een stimulerende regisseur die andere actoren – bedrijfsorganisaties, steden en gemeenten, ... – ondersteunt en stimuleert om een bedrijfsvriendelijk beleid te voeren en projecten op te zetten die het ondernemerschap ten goede komen.…;
−
Een complementaire speler in de uitvoering van beleidsopdrachten van de Vlaamse Regering, het stimuleren en informeren van diverse stakeholders in functie van duurzaam ondernemen via subsidies en platformwerking en het optreden als kenniscentrum voor overheidsmaatregelen;
−
De toekenner van subsidies. Het Agentschap Ondernemen beheert de subsidie-enveloppe om bedrijven en bedrijfsorganisaties te ondersteunen: de kmo-portefeuille, de ecologiepremie, de strategische opleidings- en investeringssteun en de steun voor hinder bij openbare werken. Het Agentschap Ondernemen stimuleert het ondernemerschap ook via tal van projecten zoals 11
de oproep ondernemerschap, oproep peterschap en oproep brugprojecten economieonderwijs. Daarnaast wil het Agentschap bijdragen tot voldoende ruimte om te ondernemen via steun voor bedrijventerreinen en bedrijfsgebouwen. −
Beheerder van het EFRO-programma in Vlaanderen waarmee de kenniseconomie, het ondernemerschap, de ruimtelijke economische en stedelijke ontwikkeling in Vlaanderen gestimuleerd wordt. Daarenboven stimuleert het Agentschap ook de internationalisering en grensoverschrijdende samenwerking (interreg) tussen bedrijven.
Op provinciaal niveau zijn de POM’s, Provinciale Ontwikkelingsmaatschappijen, het instrument waarmee de Provincies hun sociaal-economisch beleid uitvoeren. Het zijn publiekrechterlijke instellingen met rechtspersoonlijkheid, erkend door de Vlaamse regering. Ze moeten onder meer instaan voor4: −
Projecten gericht op de versterking van de infrastructuur tot vestiging van het bedrijfsleven en ontwikkeling van de ruimtelijke economische infrastructuur;
−
Projecten gericht op een bedrijfsversterkend resultaat;
−
De medewerking aan projecten tot efficiënte aanwending van de bedrijfsinfrastructuur, zoals brownfieldprojecten.
In de praktijk staan de POM’s in voor de aanleg van bedrijventerreinen, soms ook voor het beheer en het bedrijventerreinmanagement, zowel voor individuele terreinen of overkoepelend tussen meerdere terreinen. Daarnaast bieden ze kennisondersteuning en kennisuitwisseling aan. Afhankelijk van de provincie en de andere aanwezige actoren liggen de accenten anders: zo staat de POM Antwerpen vaak in voor de aanleg van terreinen, terwijl de POM West-Vlaanderen zich concentreert op kennisondersteuning en beheersaspecten die meerdere terreinen betreffen. De rol van het gemeentelijk niveau wordt naar eigen noden en inzicht ingevuld. Indien aanwezig kan een ambtenaar lokale economie ondersteuning bieden aan bedrijven en bedrijventerreinen, alsook aan de op het grondgebied van de gemeente aanwezige bedrijventerreinverenigingen. Een intercommunale is een vereniging van gemeenten met als doel taken van gemeenschappelijk belang te realiseren in naam van de aangesloten gemeenten, vooral op het gebied van:
4
−
Afvalinzameling en –verwerking;
−
Nutsvoorzieningen (elektriciteit, gas, water en kabeldistributie);
−
Sociale huisvesting;
−
Streekontwikkeling.
Decreet houdende vaststelling van het kader toe oprichting van de provinciale ontwikkelingsmaatschappijen, 7 mei 2004.
12
Het werkgebied van een intercommunale bevat de aangesloten gemeentes. Onder de noemer streekontwikkeling staan intercommunales ook in voor de aanleg, uitgifte en het beheer van bedrijventerreinen, soms ook voor het bedrijventerreinmanagement. Niet alle intercommunales zijn hierin even actief of staan in voor taken in relatie tot bedrijventerreinen. De havenbedrijven hebben, tot slot, een specifiek werkgebied. Havenbedrijven zijn autonome gemeentebedrijven of nv’s van publiek recht die instaan voor de technische, nautische en commerciële aspecten van het havenbeheer van de desbetreffende haven. Net als de intercommunales staan ze dus in voor de aanleg, de uitgifte, het beheer en desgevallend ook voor het bedrijventerreinmanagement in de havengebieden.
2.2.2
Middenveldorganisaties
Vanuit hun rol als belangenbehartiger zijn ook heel wat middenveldorganisaties bezig met aspecten van bedrijventerreinmanagement. Voornamelijk VOKA en VKW hebben in deze al heel wat ervaring. Afhankelijk van hun lokale vertegenwoordiging en hun specifieke doelstellingen, vullen ze deze rol actief of eerder passief in. Zo neemt VKW Limburg het secretariaat op zich van de ondernemingsclubs in Limburg. VOKA OostVlaanderen heeft dan weer haar project Concilio waarmee het interbedrijfssamenwerking op bedrijventerreinen wenst te stimuleren. Ook de kamer van Koophandel in het arrondissement Leuven heeft enkele parkmanagementprojecten lopen binnen haar werkingsgebied.
2.2.3
Bedrijventerreinverenigingen
Bedrijven zijn op verschillende manieren verenigd. Er zijn belangenorganisaties, businessclubs of netwerkverenigingen, ... Deze hebben vaak geen of een beperkte rol inzake een specifiek bedrijventerrein. Op een aantal bedrijventerreinen zijn specifieke bedrijventerreinverenigingen actief. Deze verenigingen vertegenwoordigen meerdere bedrijven op een specifiek bedrijventerrein, en dit vooral met betrekking tot zaken die spelen op het niveau van het bedrijventerrein. De verenigingen zijn meestal VZW’s. Daarbij kunnen andere betrokken actoren zoals de gemeente of intercommunale of andere actoren ook deel uitmaken van de vereniging. Ze treden op als vertegenwoordigers van het terrein, brengen zaken aan in het kader van beheer en terreinmanagement, en staan soms in voor bepaalde terreinmanagementtaken.
2.2.4
Private actoren
Naast de hierboven opgenoemde actoren zijn er ook private actoren actief. Ze staan in voor de aanleg, en/of uitgifte, beheer, terreinmanagement… van één of meerdere sites. Specifiek voor bedrijventerreinmanagement zien we meerdere vormen van private actoren die – al dan niet in opdracht van de bedrijventerreinvereniging – het bedrijventerreinmanagement vorm geeft: vb. private ontwikkelaar, zelfstandigen zonder personeel, studiebureaus, vastgoedbeheerders, enzovoort.
2.2.5
Besluit
Er is geen uniformiteit in welke actor welke rol opneemt. Afhankelijk van de locatie en de omstandigheden staan POM’s, intercommunales, middenveldorganisaties, bedrijventerreinverenigingen of private actoren in voor bedrijventerreinmanagement, al dan niet in combinatie met uitgifte en 13
beheer. In sommige provincies, zoals in West-Vlaanderen bestaat er een duidelijke taakverdeling tussen de POM en de intercommunales. In andere provincies zijn er niet overal intercommunales op eenzelfde wijze actief, en worden meer taken uitgevoerd door de POM of andere spelers zoals middenveldorganisaties of private actoren.
14
3.
EVALUATIEKADER: OP BASIS VAN DE BELEIDSTHEORIE
Het evaluatieonderzoek heeft plaatsgevonden op basis van de beleidstheorie-evaluatiemethode. Een eerste stap in het onderzoek betrof dan ook het expliciteren van de beleidstheorie. Om dit te doen, hebben we geïdentificeerd −
Wat de maatschappelijke noden zijn die door BTM kunnen worden ingevuld en tot welke beleidsdoelstellingen BTM kan bijdragen;
−
Hoe het huidige beleid rond bedrijventerreinmanagement is vormgegeven en welke (impliciete) hypothesen hierbij werden verondersteld (i.e. expliciteren van de beleidstheorie): Waarom leidt het ondersteunen van BTM tot het bereiken van de (beleids)doelstellingen?
−
Data-acquisitieplan: op welke wijze wensen we de benodigde gegevens voor het onderzoek te bekomen?
Vertrekkende vanuit de beleidstheorie hebben we een data-acquisitieplan opgesteld. We identificeerden de onderzoeksvragen en gaven weer via welke dataverzamelingsmethode de informatie kon verzameld worden die we nodig hadden om de onderzoeksvragen te beantwoorden. In onderstaande paragrafen bespreken eerst de ‘noden’ (vanuit de bedrijventerreinen zelf en vanuit de overheid), lichten we kort het huidige beleid inzake bedrijventerreinmanagement toe (projectoproep 2010), gaan we daarna in op de beleidstheorie en geven we tot slot het data-acquisitieplan weer.
3.1
MAATSCHAPPELIJKE NODEN DIE DOOR BTM KUNNEN WORDEN INGEVULD EN BELEIDSDOELSTELLINGEN WAAR BTM KAN TOE BIJDRAGEN
Bedrijventerreinmanagement moet bijdragen tot het evolueren naar een groene economie, via het verduurzamen van bedrijventerreinen. Duurzaamheid splitst zich uit in 3 aspecten, traditioneel aangegeven via de 3 P’s: people, profit, planet. In algemene termen kunnen deze 3 aspecten als volgt worden vertaald in relatie tot bedrijventerreinen5:
5
−
People: Verhogen van het welbevinden van de werknemers op de bedrijventerreinen;
−
Planet: Verminderen van de milieu-impact van de bedrijvigheid op de bedrijventerreinen;
−
Profit: Verhogen van de winst van de bedrijven op de bedrijventerreinen.
Eigen vertaling van de hoofddoelstellingen naar bedrijventerreinen.
15
In onderstaande paragrafen lichten we toe tot welke beleidsdoelstellingen BTM kan bijdragen en welke de maatschappelijke noden zijn die door BTM kunnen worden ingevuld.
3.1.1
Beleidsdoelstellingen
Bedrijventerreinmanagement wordt in de projectoproep van 2010 omschreven als relevant omwille van 3 redenen: 1.
Als preventieve aanpak om veroudering op bedrijventerreinen tegen te gaan, of om de levensduur ervan te verlengen; 2. In functie van de opbouw van een maatschappelijk draagvlak voor (bijkomende) bedrijventerreinen; 3. Als efficiënt schaalniveau en doelmatige benaderingswijze om bedrijven te engageren voor diverse acties en programma’s; interbedrijfssamenwerking levert bovendien synergie en economische voordelen op. In deze finaliteit van bedrijventerreinmanagement kunnen we de 3 aspecten van duurzaamheid situeren als volgt: −
Economisch:
•
Het voorzien en behouden van kwalitatieve ruimte voor bedrijvigheid;
•
Economische voordelen voor de bedrijven.
−
Sociaal:
•
Draagvlak voor bedrijventerreinen (oa. het eigen bedrijventerrein – bij de omwonenden, de gemeente, …);
•
Gezamenlijk aanbieden van bepaalde diensten naar de werknemer toe;
−
Milieu:
•
Efficiënt ruimtegebruik, door het verouderen tegen te gaan en zo ook maximale invulling van het bedrijventerrein te blijven garanderen;
•
Gezamenlijk ondernemen van acties die een duidelijke milieuwinst hebben.
Hieronder leggen we een link met de ruimere beleidsdoelstellingen waaraan BTM tegemoet kan komen. Deze doelstellingen bevinden zich voornamelijk op het vlak van de ruimtelijke economie (efficiënt of zorgvuldig ruimtegebruik) en milieu.
16
−
Het decreet Ruimtelijke Economie hanteert 3 strategische doelstellingen voor het bedrijfshuisvestingsbeleid (1):
•
Voorzien in voldoende geschikte bedrijfshuisvestigingsmogelijkheden voor bedrijven in lijn met de economische ambities van Vlaanderen;
•
Het ontwikkelingsproces van bedrijventerreinen en andere economische locaties voor bedrijfshuisvesting doelmatiger, dat wil zeggen sneller, efficiënter en effectiever te maken;
•
Zorgvuldig ruimtegebruik te bewerkstelligen, de duurzaamheid te verhogen en de levensduur van bedrijventerreinen en andere economische locaties voor bedrijfshuisvesting te verlengen. BTM is een instrument dat vooral in het kader van de 3e strategische doelstelling van het decreet ruimtelijke economie kan worden ingezet.
−
Vanuit het beleidsdomein Leefmilieu, Natuur & Energie en vanuit het beleidsdomein Mobiliteit (2) hebben onder meer volgende doelstellingen raakpunten met BTM:
•
Klimaatdoelstellingen: reductie uitstoot CO2;
•
Duurzaam materialenbeleid: duurzaam omgaan met primaire materialen, evolutie naar een circulaire economie, …;
•
Duurzame mobiliteit: woon-werkverkeer, (multimodaal) goedervervoer met als doelstelling het verminderen van de verkeersdrukte alsook het verminderen van de milieu-impact als gevolg van transport.
3.1.2
Noden vanuit de bedrijventerreinen
Vanuit een aantal interviews met sleutelactoren op het vlak van bedrijventerreinmanagement komt naar voren dat de bedrijventerreinen in eerste instantie nog nood hebben aan het invullen van basisgemak en –comfort van bedrijven: vb. bewegwijzering, beveiliging, groenonderhoud (weg, bermen, parkeren), … Bedrijven willen hiervoor doorgaans ook wel betalen. Het tegemoetkomen aan deze basisnoden kan een trigger zijn om op termijn een meer gedetailleerd, uitgebreid en gevarieerd bedrijventerreinmanagement te ontwikkelen. Volgende doelstellingen vanuit bedrijventerreinen komen naar voren: −
Economisch:
•
Aantrekkelijk maken en houden van het bedrijventerrein voor vestiging van bedrijven;
•
Kosten verminderen bij de bedrijven (vb. door groepsaankopen te organiseren, bepaalde diensten collectief te organiseren, …);
−
Sociaal:
•
Diensten aanbieden voor de werknemers zodat werknemers graag blijven werken op het bedrijventerrein (vb. kinderopvang, broodautomaat, jobbeurs, gezamenlijke opleidingen, onthaal vrachtwagenchauffeurs, sportfaciliteiten, bank,postkantoor, pendelbus, …);
•
Verenigen van bedrijven om als 1 partij in overleg te gaan met vb. de gemeente;
•
Draagvlakcreatie naar omgeving toe (vb. bemiddeling bij overlast, positieve acties die omwonenden en werknemers betrekken – zoals sportwedstrijden);
−
…
De noden bevinden zich eerder op het economische en sociale aspect van duurzaamheid en minder op het milieukundige aspect. Het aanbieden van collectief vervoer van en naar het bedrijventerrein is 17
een actie die een milieukundig gevolg heeft, maar vanuit de bedrijventerreinen zelf misschien meer is ingegeven vanuit een ‘dienst’ naar de werknemers (i.e. sociaal).
3.2
HUIDIG BELEID ROND BEDRIJVENTERREINMANAGEMENT: DE PROJECTOPROEP
Subsidies voor bedrijventerreinbeheer zijn voorzien in het uitvoeringsbesluit ter subsidiëring van bedrijventerreinen (24 mei 2013). Er is nog geen uitvoeringsbesluit rond het subsidiëren van acties en taken die ondergebracht kunnen worden onder de term bedrijventerreinmanagement. In 2010 organiseerde AO een projectoproep rond bedrijventerreinmanagement (3). Ontvankelijk verklaarde dossiers werden beoordeeld volgens een aantal prioriteitscriteria. De prioriteitsbepaling van de ontvankelijke projecten werd uitgevoerd door een selectiecomité bestaande uit vertegenwoordigers uit de beleidsdomeinen RWO, LNE en MOW. Geselecteerde projecten konden een subsidie ontvangen van maximaal 250.000 €. Het ontvangen bedrag mocht maximaal 85 % van de totale loonkosten en studiekosten uitmaken; een minimale eigen inbreng van 15 % was met andere woorden vereist. De projectenveloppe bedroeg 5,1 mljn € (4)6. Mogelijke begunstigden van de subsidies waren POM’s, intercommunales, VOKA’s, UNIZO’s, steden en gemeenten, waterwegbeheerders als NV Zeekanaal en W&Z, LRM, bedrijventerreinverenigingen, …
3.3
BELEIDSTHEORIE & HYPOTHESEN
De beleidstheorie omhelst de verschillende stappen die verondersteld worden in het beleidsproces, nl. van bij de beleidsactie (in deze: projectoproep bedrijventerreinmanagement) tot bij het gewenste resultaat. Het gewenste resultaat is het verduurzamen van de bedrijventerreinen (3 P’s). Als gevolg van deze verduurzaming stellen we dat de bedrijventerreinen aantrekkelijke vestigingsmilieus zijn en blijven in de toekomst en zo dus zullen zorgen voor minder leegstand en efficiënt ruimtegebruik. De beleidstheorie zoals hieronder voorgesteld, werd opgesteld op basis van documentenonderzoek (o.a. rond de projectoproep) en gesprekken met enkele sleutelactoren.
Figuur 1:
Schematische weergave processtappen beleidstheorie
6 3 miljoen werd vastgelegd in 2009 op de rubriek voor ruimtelijk economische en gebiedsgerichte projecten op het Fonds voor Flankerend Economie Beleid. In 2010 was opnieuw 3 miljoen beschikbaar. Een deel van het totale budget wordt vastgelegd voor andere initiatieven, waardoor in het totaal 5,1 miljoen € beschikbaar werd gesteld.
18
In woorden omschrijven we dit als volgt (beginnende van rechts naar links in bovenstaande figuur):
Vanuit het beleid ruimtelijke economie geredeneerd is het van groot belang dat de huidige en de nieuwe bedrijventerreinen een aantrekkelijk vestigingsmilieu vormen voor binnen- en buitenlandse bedrijven. Nu en in de toekomst. Om dit te realiseren is het nodig dat bedrijventerreinen duurzaam worden aangelegd en / of worden verduurzaamd. Zowel economische, sociale als milieu-aspecten zijn hierin van belang. Naast aanleg en beheer is bedrijventerreinmanagement een belangrijk instrument om deze verduurzaming van bedrijventerreinen te bewerkstelligen. Samenwerkingsvormen tussen bedrijven op de bedrijventerreinen (vb. in de vorm van bedrijventerreinverenigingen) zijn het best geplaatst om acties m.b.t. bedrijventerreinmanagement uit te voeren. Naast kostenbesparende initiatieven, beoogt het AO ook haalbare verduurzamingsinspanningen te realiseren. Financiële ondersteuning vanuit de Vlaamse overheid (momenteel in de vorm van een projectoproep) helpt bedrijventerreinverenigingen op te richten of te bestendigen. Bij elk van deze stappen worden bepaalde veronderstellingen gedaan (hypothesen). We expliciteren hieronder enkele van deze hypothesen. We starten opnieuw van rechts in bovenstaande figuur. In het evaluatieonderzoek werd informatie gezocht om deze hypothesen te toetsen. De hypothesen zijn met opzet hier en daar ongenuanceerd geformuleerd. Dit vergemakkelijkt de stellingname voor of tegen de hypothesen in het onderzoek. 1.
Hypothese 1: Duurzame bedrijventerreinen zijn aantrekkelijke vestigingsmilieus voor bedrijven. Zonder de verduurzaming van de bedrijventerreinen zal er meer leegstand komen op bestaande bedrijventerreinen en moet nieuwe ruimte worden aangesneden om bedrijfshuisvestiging te kunnen voorzien. 2. Hypothese 2: Bedrijventerreinmanagement kan het verschil maken in het verduurzamen van bedrijventerreinen. Zonder bedrijventerreinmanagement op bestaande terreinen krijgen deze terreinen een achterstand in vergelijking met de nieuw ontwikkelde bedrijventerreinen. 3. Hypothese 3: Bedrijventerreinmanagement kan enkel worden waargemaakt door één of andere formele samenwerking tussen de bedrijven op het bedrijventerrein (vb. in de vorm van een bedrijventerreinvereniging). 4. Hypothese 4: Bedrijventerreinverenigingen (of andere vormen van samenwerking tussen bedrijven op een bedrijventerrein) worden niet opgericht of blijven niet voortbestaan zonder financiële ondersteuning van de Vlaamse Overheid. De bijhorende onderzoeksvragen voor het evaluatieonderzoek worden hieronder weergegeven (van links naar rechts in bovenstaande figuur): − • •
Onderzoeksvraag 1 – Financiering van bedrijventerreinverenigingen (vraag naar input): Hoe worden bedrijventerreinverenigingen gefinancierd? Bestaan er bedrijventerreinverenigingen die zonder steun van de Vlaamse overheid worden opgericht en bestendigd?
− Onderzoeksvraag 2 – Uitvoering acties BTM (vraag naar output): • Welke acties worden uitgevoerd in het kader van bedrijventerreinmanagement? •
Gaan deze acties verder dan kostenbesparende initiatieven? 19
•
Worden op bedrijventerreinen met een bedrijventerreinvereniging beduidend meer acties rond bedrijventerreinmanagement uitgevoerd dan op bedrijventerreinen zonder een bedrijventerreinvereniging?
− •
Onderzoeksvraag 3 – effecten uitvoering acties BTM (vraag naar doelbereiking en effectiviteit): Welke directe resultaten kunnen worden geobserveerd op bedrijventerreinen met BTM (economisch, sociaal, milieukundig) – en vergelijking met de resultaten die oorspronkelijk werden beoogd door de overheid?
•
Welke impact hebben deze directe resultaten op de uiteindelijke doelstelling vanuit ruimtelijke economie (nl. aantrekkelijk vestigingsmilieu)?
•
Zijn deze directe resultaten het gevolg van de door de Vlaamse Overheid gegeven financiële ondersteuning?
3.4
DATA-ACQUISITIEPLAN
Om bovenstaande onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden, zijn gegevens nodig. In Tabel 2 geven we aan welke gegevens nodig waren om antwoorden te kunnen formuleren op de onderzoeksvragen en hoe we ze wilden bekomen. Voor de dataverzameling werd beroep gedaan op 2 methoden: −
Bevraging van de bedrijventerreinen (kwantitatieve gegevens);
−
Casestudie (kwalitatieve gegevens).
Daarnaast haalden we ook antwoorden uit de literatuur en het documentenonderzoek dat we gedaan hebben bij aanvang van het onderzoek.
20
Tabel 2:
Data-acquisitieplan
Onderzoeksvraag
Indicatoren
Informatie bij
Basisinformatie algemeen
Aantal BT in Vlaanderen
AO
GIS cel AO
Aantal bedrijvenverenigingen in Vlaanderen (+ contactpersonen)
AO, POM’s, ev. via gemeenten
AO – en als niet beschikbaar: contacteren (telefonisch of per mail)
Aantal bedrijven aangesloten bij de bedrijvenverenigingen
Alle bedrijvenverenigingen (i.e. wel en niet bij de oproep betrokken)
Enquêtering, in te vullen door parkmanager
Aantal BT betrokken in projectoproep
AO
Van de BT betrokken in projectoproep:
Bedrijvenverenigingen oproep
Basisinformatie projectoproep
Basisinformatie per BT
OV1 – financiering bedrijvenverenigingen
Oprichting nieuwe bedrijvenverenigingen vs. bestendigen bestaande bedrijvenverenigingen
te
betrokken
vinden
bij
de
Informatie op te vragen via
POM’s
Enquêtering, in te vullen door parkmanager
Of via AO?
BTM op nieuwe bedrijventerreinen vs. op bestaande BT
Oppervlakte van het bedrijventerrein
AO, of alle bedrijventerreinen
GIS cel AO (of: enquêtering)
Aantal bedrijven op het bedrijventerrein
AO, of alle bedrijventerreinen
GIS cel AO (of: enquêtering)
Aantal werknemers op het bedrijventerrein
AO, of alle bedrijventerreinen
GIS cel AO (of: enquêtering)
Jaartal start exploitatie van het bedrijventerrein
Alle bedrijventerreinen
Enquêtering
Huidige financieringsbronnen bedrijvenverenigingen:
Alle bedrijventerreinen (i.e. wel en niet bij de oproep betrokken)
Enquêtering, in te vullen door parkmanager
-
% subsidies Europa
-
% subsidies AO
-
% subsidies provinciaal of andere
-
% door gemeente(n)
Financiering bij oprichting:
Alle bedrijventerreinen (i.e. wel en niet bij de oproep betrokken)
Enquêtering, in te vullen door parkmanager
Alle bedrijventerreinen (i.e. wel en niet bij de oproep betrokken)
Enquêtering, in te vullen door parkmanager
Kwalitatieve verdieping aangaande de inzet van financiële middelen: welke investeringen, welke inkomensbronnen, …
Voorzitters parkmanager
bedrijvenvereniging,
Case studie: recente + oude bedrijvenverenigingen
Kritieke succesfactoren en knelpunten m.b.t. financiering van opstart / bestendiging bedrijvenvereniging
Voorzitters parkmanager
bedrijvenvereniging,
Case studie: recente + oude bedrijvenverenigingen
Output: acties die in het verleden uitgevoerd werden op bedrijventerreinen die niet bij de oproep betrokken zijn (cfr. nulmeting bij bedrijventerreinen die wel bij de oproep betrokken zijn)
Alle bedrijventerreinen (exploitant / beheerder) die niet bij de projectoproep betrokken zijn
Enquêtering, in te vullen door parkmanager / ontwikkelaar / beheerder
Output: al dan niet uitvoeren van acties rond de verschillende thema’s – situatie 2014 (i.e. update van de nulmeting)
Alle bedrijventerreinen (i.e. wel en niet bij de oproep betrokken) en beheerders / exploitanten van bedrijventerreinen
Enquêtering, in te vullen door parkmanager / ontwikkelaar / beheerder
Aantal bedrijven binnen de bedrijvenvereniging dat deelneemt aan de acties (gemiddeld per thema): % van aantal bedrijven dat lid is van de bedrijvenvereniging
Alle bedrijventerreinen (i.e. wel en niet bij de oproep betrokken) en beheerders / exploitanten van bedrijventerreinen
Enquêtering, in te vullen door parkmanager / ontwikkelaar / beheerder
Kritieke succesfactoren en knelpunten m.b.t. het uitvoeren van acties
Voorzitters bedrijvenvereniging parkmanager / exploitant
Case studie: recente + oude bedrijvenverenigingen + bedrijventerreinen zonder bedrijvenvereniging
-
Zelfde als hierboven of
-
Anders (aan te geven)
Verdeling besteding financiële middelen:
OV2 – Uitvoering acties BTM
7
22
-
% loonkost
-
% investeringsuitgaven7
-
% studies en externe prestaties (incl. communicatie)
Begrijpen we goed dat deze bestedingen niet subsidiabel zijn in het kader van de projectoproep? Moeten we dit dan wel aangeven in enquête als kostenpost?
/
Of: Case studie
OV3 – Effecten uitvoeren acties
Interesse en engagement bij bedrijven voor bedrijventerreinmanagement en uit te voeren acties (welke thema’s wel of niet?)
Voorzitters bedrijvenvereniging parkmanager / exploitant / bedrijven
/
Case studie: nieuwe + reeds lang bestaande bedrijventerreinen
Resultaten8:
Alle bedrijvenverenigingen (i.e. wel en niet bij de oproep betrokken: laatste enkel als ook acties uitgevoerd)
Enquêtering, in te vullen door parkmanager / ontwikkelaar / beheerder
Voorzitters parkamanager
bedrijvenvereniging,
Case studie: recente + oude bedrijvenverenigingen
Ontwikkelaars en beheerders van alle BT of via leegstandsregisters RWO?
Enquêtering, in te vullen door ontwikkelaar / beheerder
-
Kostenverlaging: gemiddelde % vermindering groepsaankoop (opsplitsing per geleverde dienst?)
-
Woon-werkverkeer: vermindering autoverkeer op BT (of terugval: aantal gerealiseerde projecten)?
-
Milieuresultaten: terugval naar uitovering acties die impact hebben op milieu en deelnamegraad bedrijven?
-
Aantal werknemers dat gebruikt maakt van de voorzieningen die gestart zijn onder impuls van het BTM (vb. kinderopvang, …): % van totaal aantal werknemers op BT
-
Aantal vragen van of naar gemeente en aandeel hiervan met positief resultaat voor het BT of de bedrijven
op
prijs
door
Kritieke succesfactoren en knelpunten aangaande de bereikte resultaten (vb. zichtbaar maken van de resultaten, enzovoort). Uiteindelijk effect:
OV4 – efficiëntie
8
-
Gemiddelde duur van leegstand van een kavel voor herinvulling
-
Draagvlak bij de gemeente en bij omwonenden
-
…
Bestede middelen door AO aan de projectoproep: -
Totaal subsidiebedrag (4,9 mijn €)
-
Personeel (in manmaanden):
Case studie, gesprek met gemeente AO
Voor een aantal thema’s zal het al dan niet uitvoeren van acties gebruikt moeten worden als terugvalpositie voor het inschatten van het resultaat.
23
-
24
§
Opstart van de projectoproep
§
Beheer
§
Afsluiting en evaluatie
Andere kosten: brochure, …
4.
KWANTITATIEF ONDERZOEK: ENQUÊTE
4.1
METHO
Een vragenlijst werd opgemaakt door de opdrachtnemer en na voorleggen aan de opdra stuurgroep doorgestuurd op 22 augustus 2014 (webenquête) naar verzendlijsten die bij A beschikbaar waren: −
Publieke en private ontwikkelaars en beheerders van bedrijventerreinen;
−
Ontvangers van subsidies voor bedrijventerreinmanament.
Om de aangeschrevenen aan te moedigen de vragenlijst in te vullen, werd tussentijds ee mailing gedaan en werd door AO gebeld met enkele van de ontvangers van de subsidies bedrijventerreinmanagement. De enquête werd afgesloten op 30 september 2014.
De gegevens van de enquête kwamen in een databank terecht; waarna de gegevens verw werden. Daar het aantal antwoorden beperkt bleef, werd geen statistische analyse uitgev Onzekerheden zouden te groot zijn om duidelijke uitspraken over statistische significant
4.2
BESPREKING RESULTATEN
4.2.1
Respons op de enquête
Er werden dd. 30 09 2014 57 correct ingevulde enquêtes ontvangen. Voor 2 bedrijventerr door de enquête twee maal ingevuld (door beheerder, door parkmanager). Deze resultate samengevoegd tot één antwoord. Drie van de ingevulde enquêtes betreft groepen van bedrijventerreinen (2 inputs van IOK, 1 van POM Oost-Vlaanderen)9. De analyse in onderstaande tekst betreft met andere woorden deze ingevulde enquêtes. De verdeling over de provincies van de ingevulde enquêtes: −
Antwerpen: 16
−
Limburg: 3
−
Oost-Vlaanderen: 19
9 De ‘groeps’antwoorden werden behouden in de verwerking van de resultaten voor zover dit geen vertekening gaf, maar werden niet een vertekening gaf (vb. bij ‘grootte van bedrijventerrein’). Voor IOK werd in een afzonderlijke file input verkregen over de genomen en gep bedrijventerrein. Deze informatie geven we afzonderlijk mee.
−
Vlaams-Brabant: 4
−
West-Vlaanderen: 13
In de lijst van respondenten zijn zowel grote als kleine BT opgenomen (Figuur 2).
Figuur 2: Verdeling respondenten naargelang het aantal bedrijven op het bedrijventerrein (50 respondenten) en het aantal werknemers (48 respondenten)
Er zijn zowel respondenten uit de groep bedrijventerreinen met bedrijvenvereniging als respondenten uit de groep bedrijventerreinen zonder bedrijventerreinvereniging. De bedrijventerreinverenigingen ontstaan vooral sinds 2009 / 2010 (i.e. datum projectoproep) (Figuur 3).
Figuur 3: Verdeling respondenten naargelang aanwezigheid bedrijventerreinvereniging & cumulatief aantal bedrijventerreinverenigingen over de tijd (52 respondenten)
4.2.2
Bedrijventerreinvereniging op het bedrijventerrein
Zoals hierboven weergegeven, heeft ongeveer de helft van de respondenten een bedrijventerreinvereniging actief op het bedrijventerrein; bij 14 % van de respondenten is een bedrijventerreinvereniging in opstart.
26
De bedrijventerreinvereniging werd bij 34 % van de respondenten opgericht bij de oprichting van het bedrijventerrein of bij herinrichting van het bedrijventerrein. In > 60 % van de gevallen was oprichting of herinrichting van het BT geen aanleiding tot het oprichten van een bedrijventerreinvereniging (Figuur 4).
Figuur 4:; Aanleiding voor oprichting van de bedrijventerreinvereniging bij de respondenten (30 respondenten)
De bedrijventerreinvereniging werd voornamelijk opgericht op vraag van de bedrijven of op initiatief van de ontwikkelaar. Allerhande subsidies samen vormen samen een derde (even grote) groep van trigger om een bedrijventerreinvereniging op te richten.
Figuur 5: Trigger voor het oprichten van de bedrijventerreinvereniging in groep van respondenten (47 respondenten)
27
Op de vraag welke de reden is geweest voor het oprichten van een bedrijventerreinvereniging antwoordden de respondenten dat de voornaamste redenen zijn (Figuur 6): −
Gemeenschappelijke activiteiten organiseren;
−
Lobbying;
−
Groepsaankopen.
Verduurzaming is een minder belangrijke reden voor het oprichten van een BTV dan voornoemde redenen.
Figuur 6: Voornaamste redenen voor het oprichten van een bedrijventerreinvereniging in de groep van respondenten
Bedrijventerreinen zonder bedrijventerreinvereniging voeren soms ook acties uit. Bij deze bedrijventerreinen werd in de enquête gevraagd naar de redenen voor het uitvoeren van acties. Het resultaat wordt in Figuur 7 weergegeven. Kostenbesparing komt hier als belangrijkste reden naar boven, naast lobbying en leegstand verminderen. Verduurzaming is in deze groep van respondenten relatief belangrijker dan in de groep van respondenten met een bedrijventerreinvereniging.
28
Figuur 7: Voornaamste redenen voor het ondernemen van acties door bedrijventerreinen zonder bedrijventerreinvereniging in de groep van respondenten
In de meeste gevallen wordt lidgeld gevraagd voor de bedrijventerreinvereniging; bij twee derde van de respondenten is deelname niet verplicht en indien deelname aan de bedrijventerreinvereniging wel verplicht is, wordt in 87 % van de gevallen een combinatie aangeboden van verplichte en optionele diensten aangeboden (in 13 % enkel optionele diensten). Over alle respondenten heen (dus incl. de verplichte deelname) vertegenwoordigt de bedrijventerreinvereniging 60 à 80 % van het aantal bedrijven / werknemers op het bedrijventerrein (Figuur 8).
Figuur 8: Aandeel bedrijven / werknemers dat vertegenwoordigd wordt door de bedrijventerreinvereniging in de groep van respondenten (25 respondenten)
Figuur 9 geeft een beeld van de initiële financiering van de bedrijventerreinvereniging (scheidingslijn tussen blauwe en groene balken geven de mediaan aan). Er zit erg veel variatie op de antwoorden.
29
Figuur 9: Variatie in financiering (hoogte en verschillende bronnen) tijdens het eerste jaar van de bedrijventerreinvereniging of het uitvoeren van acties (in €) (boxplots)10 (18 respondenten)
In totaal (over alle respondenten heen) wordt een groot aandeel van de financiering bij oprichting gehaald uit lidmaatschap (48 %)11; 24 % wordt gehaald van de projectfinanciering van AO en evenveel (24 %) is afkomstig van provinciale subsidies. De jaarlijkse financiering geeft een ander beeld. Vooral de ‘andere’ financieringsbronnen (hoewel zeer variabel) kunnen een groter deel uitmaken van de financiering van BTM.
10
Opgepast: het aantal respondenten was relatief laag, wat ook de grote variatie verklaart.
11 De figuur hierboven geeft echter aan dat vooral dit aandeel heel variabel is bij de verschillende respondenten. De boxplot geeft eerder een klein aandeel lidgeld aan; één of enkele respondenten geven aan dat dit juist een groot aandeel is.
30
Figuur 10: Variatie in financiering (hoogte en verschillende bronnen) vanaf het tweede jaar van de bedrijventerreinvereniging of het uitvoeren van acties (in € / jaar) (boxplots)12 (19 respondenten)
Iets meer dan de helft van de middelen (51 %) gaat naar het loon van een parkmanager; 43 % naar studies en 6 % naar investeringen (op een totaal van 16 respondenten). Ook op deze aandelen zit echter grote variatie. Negentien respondenten gaven gegevens rond de huidige financiering weer in respons op de enquête. Van deze 19 respondenten, ontvangen er 5 subsidies van Agentschap Ondernemen (projectoproep). Het bedrag dat zij ontvangen, bedraagt gemiddeld 60 % van de totale ontvangen middelen (mediaan = 83 %). Zij steunen dus erg op deze inkomsten. Veertien respondenten geven aan geen middelen te hebben ontvangen van Agentschap Ondernemen13. Het totale budget van deze bedrijventerreinverenigingen ligt lager dan dat van de bedrijventerreinverenigingen die wel middelen van AO ontvangen (mediaan = 23.000 € / jaar t.o.v. 54.000 € / jaar). Zeventien van deze 19 respondenten doet beroep op lidgeld om de werking van de BTV gefinancierd te krijgen.
12
Opgepast: het aantal respondenten was relatief laag, wat ook de grote variatie verklaart.
13
Het kan evenwel zo zijn dat ze subsidies ontvangen vanuit de POM of andere intermediaire actoren, maar dat deze middelen eigenlijk afkomstig zijn van
AO.
31
Figuur 11: Aandeel respondenten dat beroep doet op de verschillende financieringsbronnen
4.2.3
Uitvoering acties inzake bedrijventerreinmanagement
Zowel aan bedrijventerrein met als aan bedrijventerreinen zonder bedrijventerreinvereniging werd gevraagd naar de uitvoering van acties in het kader van bedrijventerreinmanagement. De acties worden op verschillende bedrijventerreinen gecoördineerd door verschillende partijen (Figuur 12). In de figuur wordt onderscheid gemaakt tussen bedrijventerreinen met een bedrijventerreinvereniging en bedrijventerreinen zonder bedrijventerreinvereniging. Een bedrijventerrein met bedrijventerreinvereniging schakelt vaker een private partij in voor de coördinatie van de acties. In sommige gevallen gebeurt de coördinatie intern. Bij bedrijventerreinen zonder bedrijventerreinvereniging gebeurt de coördinatie (binnen de groep van respondenten) nooit intern. De coördinatie gebeurt er door de POM, de intercommunale of door een private partij.
32
Figuur 12: Verdeling van bedrijventerreinen over de actor die de acties coördineert binnen de groep van respondenten (25 respondenten in de categorie met bedrijventerreinvereniging, 8 respondenten in de categorie zonder bedrijventerreinvereniging)
Figuur 13 geeft een overzicht van de thema’s waarrond acties worden uitgevoerd. Het betreft een sommering van het aantal acties over alle respondenten heen. De thema’s die hieruit naar voren komen, betreffen: transport en mobiliteit, lobbying en eco-efficiëntie. Binnen transport en mobiliteit gaat het dan voornamelijk om bewegwijzering; binnen eco-efficiëntie is samenaankoop energie een topper.
33
Figuur 13: Overzicht van thema’s waarrond acties worden uitgevoerd (per thema kan een bedrijventerrein verschillende acties uitvoeren)
Een ander beeld is het aantal bedrijventerreinen (binnen de groep van respondenten) dat acties onderneemt rond de thema’s (Figuur 14). Een veel gelijkere verdeling over de acties komt hierin naar voren. Enkel de thema’s ‘menselijk kapitaal’ en ‘dienstverlening naar werknemers’ zijn hierin ondervertegenwoordigd.
Figuur 14: Aantal bedrijventerreinen binnen de groep van respondenten dat minstens 1 actie uitvoert rond de verschillende thema’s
Omdat we van IOK afzonderlijke informatie kregen (excel) voor de bedrijventerreinen binnen hun werkingsgebied (onder beheer van IOK of niet), geven we hieronder deze resultaten afzonderlijk weer. Het betreft 45 bedrijventerreinen.
34
Figuur 15: Aantal acties uitgevoerd of gepland & aantal bedrijventerreinen dat acties heeft ondernomen of heeft gepland binnen de verschillende thema’s (45 bedrijventerreinen binnen het werkingsgebied van IOK) Uit deze figuur blijkt duidelijk dat er reeds acties worden ondernomen, maar dat er vooral nog veel acties gepland zijn. Elk van de bedrijventerreinen binnen het werkingsgebied van IOK onderneemt reeds acties rond ‘samenaankopen’ en eco-efficiëntie. Lobbying, beeldkwaliteit, beveiliging en transport & mobiliteit zijn de thema’s waarrond ook reeds veel bedrijventerreinen acties ondernemen. Informatie was vanuit de input gegeven door IOK ook beschikbaar op het detailniveau van de acties (i.p.v. de thema’s). We geven de figuren weer in Bijlage B. −
Binnen het thema transport en mobiliteit hebben reeds veel bedrijventerreinen acties ondernomen rond bewegwijzering (op het bedrijventerrein en naar het bedrijventerrein). Daarnaast wordt reeds actie ondernomen rond het geven van verkeersinformatie naar aanleiding van wegenwerken. Een enkel bedrijventerrein neemt reeds actie rond parkeergelegenheden (vrachtwagenparking, parking werknemers) en rond het opmaken van een ontsluitingsplan.
−
Binnen het thema eco-efficiëntie gaat het vooral om de samenaankoop van groene elektriciteit. Elk van de bedrijventerreinen organiseert een samenaankoop. Daarnaast ondernemen een aantal bedrijventerreinen reeds actie rond collectieve afvalinzameling en een enkel bedrijventerrein rond het in kaart brengen van reststromen. Acties rond watergebruik, zonnepanelen of andere vormen van hernieuwbare energie, smart grids, warmte-uitwisseling, … zijn acties die momenteel nog niet worden uitgevoerd door de betreffende bedrijventerreinen.
−
Weinig bedrijventerreinen ondernemen reeds acties rond menselijk kapitaal (samen organiseren van opleiding & vorming, jobbeurzen, …) of rond voorzieningen voor werknemers (enkele bedrijventerreinen hebben een strijkdienst of organiseren kinderopvang).
−
Meer dan de helft van de bedrijventerreinen binnen het werkingsgebied van IOK heeft acties uitgevoerd rond collectieve bewaking; andere acties rond beveiliging zijn schaars (een enkel bedrijventerrein heeft een buurt-informatie-netwerk opgestart).
−
Rond beeldkwaliteit wordt door de meeste bedrijventerreinen reeds een overzicht opgemaakt van de beschikbare panden, andere acties worden slechts door enkele bedrijventerreinen ondernomen. Het betreft de acties rond biodiversiteit, de uitwerking van een beeldkwaliteitsplan, zwerfvuilacties en gezamenlijke aanleg en onderhoud. 35
−
Communicatie tussen en over bedrijven wordt reeds gezamenlijk georganiseerd voor het merendeel van de bedrijven binnen het werkingsgebied van IOK. Ook overleg met de lokale overheid gebeurt deels gezamenlijk.
−
Tot slot gebeuren er acties rond samenaankopen: samenaankopen grijze elektriciteit en branden inbraakpreventie. Nog geen acties worden uitgevoerd rond collectieve postbedeling, poetsdiensten, persluchtdetectie of telecom.
Hieruit kunnen we besluiten dat de bedrijventerreinen reeds enkele acties ondernemen (eerder de quick-wins); dat een enkel bedrijventerrein al verder gaat met het onderzoeken van bepaalde acties of het opstellen van plannen, maar dat in dit stadium de meeste acties zich voornamelijk nog in de planningsfase bevinden. In hoeverre bedrijven vragende partij zijn voor het gezamenlijk dan wel individueel uitvoeren van acties, werd bevraagd door POM_West-Vlaanderen (enquête gericht naar bedrijfsleiders). Hieruit blijkt dat vooral volgende zaken volgens de bedrijfsleiders gezamenlijk aangepakt zouden moeten / kunnen worden (Figuur 16):
36
−
Beheer;
−
Contacten met gemeente, terreinbeheerder, omwonenden;
−
Diensten m.b.t. afvalophaling;
−
Mobiliteit: woon-werkverkeer van werknemers;
−
Energie;
−
Biodiversiteit.
Figuur 16: Overzicht aantal respondenten (bedrijfsleiders) die bepaalde acties eerder samen willen aanpakken dan wel alleen willen organiseren (Bron: POM West-Vlaanderen)
37
In het uitvoeren van acties maken we onderscheid tussen bedrijventerreinen met bedrijventerreinvereniging (of in oprichting) en bedrijventerreinen zonder bedrijventerreinvereniging (Figuur 17: links totaal aantal acties over de bedrijventerreinen in de enquête, rechts gemiddeld aantal acties per bedrijventerrein in de enquête). Bedrijventerreinen met een bedrijvenvereniging nemen gemiddeld meer acties rond transport en mobiliteit, en samenaankopen; BT zonder bedrijventerreinvereniging nemen iets meer acties rond eco-efficiëntie, voorzieningen voor werknemers en beeldkwaliteit. Dit kan verklaard worden door het feit dat deze bedrijventerreinen aangestuurd worden door een semi-publieke actor en dat deze thema’s meer aansluiten bij de belangen van hun organisatie. Rond de thema’s lobbying, beveiliging en voorzieningen voor werknemers worden gemiddeld gezien ongeveer evenveel acties ondernomen.
Figuur 17: Aantal acties per thema en gemiddeld aantal acties per thema dat uitgevoerd wordt door bedrijventerrein met en zonder bedrijventerreinvereniging in de groep van respondenten (25 respondenten in de groep van bedrijventerreinen met bedrijventerreinvereniging, 11 respondenten in de groep van bedrijventerreinen zonder bedrijventerreinvereniging)
Figuur 18 geeft weer welk aandeel van de respondenten (met of zonder bedrijventerreinvereniging) actief is per thema. Hieruit blijkt dat er – binnen de groep van respondenten – meer bedrijventerreinen met bedrijventerreinvereniging actief zijn rond elk van de acties in vergelijking met de BT zonder bedrijventerreinvereniging.
38
Figuur 18: Aandeel bedrijventerreinen in de groep van respondenten met of zonder bedrijventerreinvereniging dat actief is per thema (25 respondenten in de groep van bedrijventerreinen met bedrijventerreinvereniging, 11 respondenten in de groep van bedrijventerreinen zonder bedrijventerreinvereniging)
Indien acties wel gepland, maar niet uitgevoerd werden, zijn de belangrijkste redenen (beide: 12 antwoorden): −
De financiële haalbaarheid (actie bleek financieel niet haalbaar te zijn);
−
Interesse vanwege bedrijven (te lage interesse).
Andere redenen werden eveneens aangevinkt. Het betreft: −
Juridische obstakels (6 antwoorden);
−
Andere redenen (2 antwoorden).
De deelnamegraad op een bedrijventerrein (= % bedrijven dat deelneemt) voor de acties per thema wordt weergegeven in Figuur 19. De deelnamegraad is gemiddeld gezien het grootst bij acties rond het thema ‘beeldkwaliteit’ (60 % van bedrijven op een BT), acties rond goederenvervoer en lobbying scoren eveneens hoog (mediaan van 50 % deelnemende bedrijven op een BT).
39
Figuur 19: Variatie in deelnamegraad bedrijven binnen de groep van respondenten aan de verschillende acties (weergegeven per thema)
Het in beeld brengen van de resultaten van de acties, bleek moeilijk. Enkel de gerealiseerde kostenbesparing door groepsaankopen en lobbying bij lokale overheden kon worden gekwantificeerd. De gerealiseerde kostenbesparing wordt ingeschat op tussen de 10 en de 35 % naargelang het thema. Figuur 20 geeft boxplots weer van de bij de enquête ingegeven resultaten. Ook hier moet rekening gehouden worden met een grote variatie.
Figuur 20: Variatie in gerealiseerde kostenbesparing door het samen organiseren of aankopen van diensten binnen de groep van respondenten Over alle respondenten heen worden meer dan 146 vragen gesteld aan de gemeenten; dit is gemiddeld 11,2 per respondent aan de enquête en 4 per jaar per BT. 40
Te weinig antwoorden werden gegeven op de vraag rond het gebruik van diensten. Voor bedrijventerreinen zonder bedrijventerreinvereniging werd de vraag gesteld hoe de acties gefinancierd werden; geen enkel antwoord werd ontvangen vanuit deze deelgroep van respondenten.
4.3
VOORLOPIGE CONCLUSIES HYPOTHESEN BELEIDSTHEORIE OP BASIS VAN KWANTITATIEVE DATAVERZAMELING
We verwijzen naar de onderzoeksvragen en hypothesen bij de beleidstheorie uit Hoofdstuk 3.3. −
Hypothese: bedrijventerreinverenigingen worden niet opgericht of blijven niet voortbestaan zonder financiële ondersteuning van de Vlaamse Overheid. Uit de enquête blijkt dat er zeker ook bedrijventerreinverenigingen zijn die opgericht werden zonder steun van Vlaamse Overheid (AO). Huidige financiering: 5 op 21 respondenten ontvingen een bedrag van AO (projectoproep) voor de huidige werking. Dit aandeel is waarschijnlijk een onderschatting. We gaan ervan uit dat een aantal partijen via een tussenpartij (vb. POM, intercommunale, middenveldorganisatie of gemeente) wel geld heeft gekregen vanuit AO.
−
Hypothese: bedrijventerreinverenigingen zijn essentieel in het ondernemen van acties die betrekking hebben op bedrijventerreinmanagement. Het aandeel bedrijventerreinen zonder bedrijventerreinvereniging dat actief acties onderneemt rond de betreffende thema’s is voor elk van de thema’s kleiner dat het aandeel bedrijventerreinen met bedrijventerreinvereniging dat actief acties onderneemt rond de betreffende thema’s. Hieruit kunnen we afleiden dat het oprichten van een bedrijventerreinvereniging zeker een meerwaarde is voor het ondernemen van acties rond bedrijventerreinmanagement. Toch is het niet zo dat bedrijventerreinen zonder bedrijventerreinvereniging geen acties ondernemen. Integendeel: binnen bepaalde thema’s ondernemen bedrijventerreinen zonder bedrijventerreinvereniging evenveel of zelfs meer acties als bedrijventerreinen met bedrijventerreinvereniging (vb. lobbying, beeldkwaliteit, ecoefficiëntie). Deze acties worden dan vaak vanuit de intermediaire partner opgenomen waardoor een vereniging niet zozeer noodzakelijk is.
−
Hypothese: bedrijventerreinmanagement kan het verschil maken in het verduurzamen van BT. De potentie bestaat alvast dat door bedrijventerreinmanagement bedrijventerreinen en de bedrijven die erop gevestigd zijn een stap zetten in de richting van verduurzaming. Acties rond eco-efficiëntie, aankoop groene stroom, enzovoort hebben effect, de deelnamegraad door bedrijven is voldoende hoog. Het is echter moeilijk om via een enquête deze resultaten te kwantificeren.
−
Hypothese: duurzame bedrijventerreinen zijn aantrekkelijke vestigingsmilieus voor bedrijven (minder leegstand).
Deze hypothese kwam niet aan bod in de kwantitatieve dataverzameling; we verwijzen hier naar informatie uit de casestudies. 41
5.
KWALITATIEF ONDERZOEK: CASES
5.1
METHODOLOGIE
5.1.1
Selectie van cases
Op basis van de resultaten van de enquête werden in samenspraak met de stuurgroep de cases geselecteerd die bestudeerd zouden worden. Daarbij is gestreefd naar een geografische spreiding in Vlaanderen, verschillen in maturiteit inzake bedrijventerreinmanagement en bedrijvenverenigingen, verschillende omvang of types terreinen. Volgende cases zijn onderzocht: −
Wevelgem-Zuid (West-Vlaanderen). Bedrijventerrein uit de jaren ’70 ontwikkeld en beheerd dooreen intercommunale. Bedrijventerreinvereniging recent opgericht met projectsubsidie. Vrijwillige deelname door bedrijven. Financiering vanuit AO. 85 ha, 70 bedrijven. Tussen 1.000 en 2.500 werknemers. Enquête werd ingevuld door de intercommunale.
−
Centrum-Zuid (Houthalen-Helchteren, Limburg). Bedrijventerreinvereniging opgericht door gemeente in kader van parkmanagement sinds 2013 / 2014, andere bedrijvenvereniging reeds langer actief in de gemeente. 218 ha, 164 bedrijven, > 2.500 werknemers. Enquête dubbel ingevuld: parkmanager + gemeente. Projectoproep.
−
Wommelgem en Ranst, alle bedrijvenzones in Wommelgem en Ranst. Bedrijvenvereniging BeWoRa sinds 2008, fusie van bedrijvenverenigingen in Wommelgem en Ranst (al 10 jaar eerder actief). 180 bedrijven lid. Ondersteuning vanuit de projectoproep AO via POM Antwerpen.
−
Dendermonde, alle bedrijven in Dendermonde en deelgemeenten, focus op bedrijventerrein Hoogveld. Bedrijvenvereniging BCD (Businessclub Dendermonde), initiatief VOKA. 100 tal aangesloten bedrijven. Interactie met beheerstaken door intercommunale DDS op bedrijventerrein Hoogveld.
−
Researchpark Haasrode, geen bedrijvenvereniging, parkmanagement door VOKA. Start terreinontwikkeling jaren ‘70 door intercommunale, nu +/- 100 bedrijven gevestigd op het terrein.
−
Transportzone Zeebrugge, onderdeel van de haven van Zeebrugge. Bedrijvenvereniging APZI (Association Port of Zeebrugge Interests) verenigt bedrijven in de haven, is opgericht in 1973. Er zijn een 160-tal havenbedrijven lid van de vereniging, de transportzone zelf telt zo’n 60-tal bedrijven.
Bovenstaande bedrijventerreinen hebben allen genoten van subsidie in het kader van de projectoproep van AO in 2010 (rechtstreeks of via intermediaire partij). Om ook te horen hoe bedrijventerreinen werken die geen subsidies hebben gekregen, werden volgende bedrijventerreinen gecontacteerd:
42
−
Bedrijventerrein Hoek 76 – Boom: private eigendom van een ontwikkelaar die ook beheerder en parkmanager is van het terrein. De gebouwen worden verhuurd aan een 60-tal bedrijven (tewerkstelling voor een 290-tal personen).
−
Londerzeel: ondernemersgroep Londerzeel (ontstaan in 2012 als samensmelting van Industrie Groep Londerzeel (IGL) en de Londerzeelse Handelaren. Er werd geen parkmanager aangesteld, vanuit de bedrijvenvereniging wordt bedrijventerreinmanagement uitgevoerd (oa. via contacten in de gemeentelijke adviesraden (Gecoro, MINA-raad, mobiliteitscommissie, …).
Deze bedrijventerreinen werden minder omstandig onderzocht dan de eerste reeks van 6 cases. Wel werd een grondig gesprek gevoerd met de bedrijventerreinmanager, om zo zicht te krijgen op de acties die uitgevoerd worden, en de wijze van financiering van de acties die betrekking hebben op bedrijventerreinmanagement. Naast deze cases vond ook een aanvullend gesprek plaats met de POM West-Vlaanderen en de intercommunales Leiedal en WVI over hun gezamenlijke aanpak inzake bedrijventerreinmanagement.
5.1.2
Te bevragen personen in het kwalitatief onderzoek
Per ‘case’ werden afzonderlijke gesprekken gevoerd met vijf verschillende betrokkenen, die elk een eigen rol en positie hebben in het bedrijventerrein. Er werd uitgegaan van gesprekken met de volgende partijen: −
Vertegenwoordiger bedrijventerreinvereniging (vb. voorzitter);
−
Parkmanager;
−
Bedrijf op het bedrijventerrein14;
−
De terreinontwikkelaar / -beheerder;
−
Gemeente waar BT gelegen is.
Niet alle actoren zijn op ieder terrein aanwezig of konden geraadpleegd worden, zo is er niet altijd een afzonderlijke parkmanager. In zo’n geval werd een bijkomend gesprek met een andere betrokken actor (bedrijvencentrum, individueel bedrijf) georganiseerd.
5.1.3
Interviewleidraad
Er werd een leidraad opgesteld voor de interviews. Deze leidraad volgt de logica van de hypothesen uit de beleidstheorie. Voor elk van de betrokken partijen werd een afzonderlijke vragenlijst opgemaakt, met specifieke vragen voor de betreffende actor. Deze vragenlijst werd, indien mogelijk, voor het gesprek overgemaakt aan de geïnterviewde. Van ieder gesprek werd een verslag opgemaakt, dat ook naar de geïnterviewde persoon werd terug
14 In het geval een bedrijventerreinvereniging actief was op het bedrijventerrein, betrof het in elk van de cases een bedrijf dat lid was bij de bedrijventerreinvereniging; de andere bedrijven waren moeilijker te bereiken.
43
gestuurd ter controle. Niet alle bevraagde personen hebben een goedkeuring of het gecorrigeerd verslag teruggestuurd. In dat geval gaan we uit van stilzwijgende goedkeuring.
5.1.4
Analyse van de kwalitatieve gegevens
De analyse van de kwalitatieve gegevens uit de gesprekken werden volgens een vast stramien geanalyseerd. Een eerste belangrijke stap voor de analyse van de gegevens is het beschikken over zo zuiver mogelijke data, dus gegevens waar weinig mogelijk tot geen interpretatie op is uitgevoerd. De verslagen van de interviews gaven zo neutraal en letterlijk mogelijk de uitspraken van de respondenten weer. Met deze ruwe data zijn we aan de slag gegaan door ze te confronteren met de verschillende onderzoekshypothesen en aspecten daarbinnen. De tekstfragmenten werden met andere woorden gecodeerd en toegewezen aan bepaalde stellingen. Daarbij werden bepaalde uitspraken zoveel mogelijk in hun context gelaten zodat bij verdere analyse deze nuanceringen niet verloren ging. Een volgende stap in de analyse was het verzamelen van de verschillende gecodeerde tekstfragmenten rond eenzelfde stelling. Daarbij was het belangrijk dat steeds nagegaan kon worden uit welke bron het fragment afkomstig is. Hiervoor werd een nauwgezet referentiesysteem opgezet. Tot slot werd nagegaan of de hypothese al dan niet werd bevestigd door de verzamelde gegevens, of alle aspecten daarbinnen werden behandeld en of alle perspectieven daarrond behandeld werden. Op basis hiervan kon overgegaan worden tot het opmaken van conclusies.
5.2
BESPREKING RESULTATEN
We bespreken de resultaten van het kwalitatieve onderzoek per hypothese in de beleidstheorie.
5.2.1
Hypothese 1: Duurzame bedrijventerreinen zijn aantrekkelijke vestigingsmilieus; zonder verduurzaming zal er meer leegstand komen
We trekken deze hypothese uiteen in de 2 elementen die er deel van uitmaken.
Hypothese 1a: Duurzame bedrijventerreinen zijn aantrekkelijke vestigingsmilieus Uit de cases komt naar voor dat duurzaamheid een vestigingsfactor is, maar niet de doorslaggevende factor. De bepalende factoren zijn prijs, ligging en bereikbaarheid. Duurzame vervoerswijzen kunnen bij specifieke bedrijven een deel uitmaken van deze bepalende bereikbaarheidsfactor, zoals vervoersmogelijkheid over het water, of met het openbaar vervoer, of ook de fiets. Bij de meeste bedrijven is echter het vervoer over de weg doorslaggevend. Duurzaamheid wordt telkens als een positief element ervaren. De beeldkwaliteit is daarbij het meest invloedrijk, samen met zichtbare elementen die bijdragen aan een positief imago. Het belang dat eraan gehecht wordt, is verschillend voor de types bedrijven: internationale bedrijven hechten meer belang aan imago, cleantech en jonge bedrijven zien ook het economische voordeel, ... Kleinere lokale bedrijven zien niet altijd direct het voordeel, maar erkennen wel de meerwaarde van vb. het verbeteren van de beeldkwaliteit.
44
Ambitieuzere duurzaamheidsaspecten die niet direct zichtbaar zijn, zijn vooral aantrekkelijk indien er voldoende financiële profit is. Antw oord: Ja, maar is niet de doorslaggevende vestigingsfactor Tabel 3: Elementen uit het cases-onderzoek die de hypothese onderbouwen of weerleggen (duurzame bedrijventerreinen zijn aantrekkelijke vestigingsmilieus) Elementen die hypothese onderbouwen
Elementen die hypothese weerleggen
Voor cleantech bedrijven: duurzaamheid = aantrekkelijk element
Andere vestigingsfactoren blijven nog wel belangrijker: nl. ligging, ontsluiting, zichtbaarheid, omliggende terreinenuitbreidingsmogelijkheden, …
Duurzaamheid geen onbelangrijke factor… Vooral jonge(re) bedrijven en ondernemers hechten veel meer belang aan duurzaamheid en zien/zoeken in het aspect duurzaamheid ook economisch voordeel Zeker voor grote bedrijven is duurzaamheid belangrijk (imago) thema (vnl. beeldkwaliteit)
een
Cfr. Literatuur: belangrijkse vestigingsfactoren = houding van overheden t.a.v. bedrijven, representativiteit van de locatie, uitbreidingsmogelijkheden, aansluiting op het nationale netwerk van autosnelwegen, lokale grondprijs, …
Parkmanagement leidt tot samenhorigheidsgevoel à belangrijk van (internationale) bedrijven
Hypothese 1b: Zonder verduurzaming zal er meer leegstand komen Bijna alle respondenten zijn van mening dat duurzaamheid, en met name de beeldkwaliteit, minder leegstand tot gevolg heeft. Dit kon tijdens het casesonderzoek echter niet onderbouwd worden aan de hand van concrete voorbeelden: door de schaarste aan beschikbare bedrijventerreinen bleek in de meeste cases een hoge bezettingsgraad te bestaan, zowel voor als na ingrepen die de beeldkwaliteit verhogen. De huidige leegstand lijkt hen overeen te stemmen met een normale frictieleegstand. Over factoren die op een betere verankering kunnen wijzen, zoals een beperkte rotatie of lange vestigingstijd van bedrijven, zijn geen gegevens beschikbaar. Eén respondent geeft aan dat er volgens hen geen verband is tussen leegstand en bedrijventerreinmanagement, een andere dat duurzaamheid niet gelieerd is aan leegstand. Voor grotere bedrijven wordt het sociale aspect van verduurzaming als een verankeringsfactor gezien. Men neemt aan dat deze bedrijven, doordat ze banden hebben met hun buren, actief meewerken in een bedrijventerreinvereniging, en betrokken zijn bij het beleid op het bedrijventerrein ze minder snel zullen verhuizen. Er is een specifiek voorbeeld van een groot bedrijf dat dankzij hun banden met hun buren kon uitbreiden op restruimte van die buren, en op deze manier niet moest verhuizen om te kunnen uitbreiden. Antw oord: Er kan aangenomen w orden van w el, maar dit is niet bew ezen.
45
Tabel 4: Elementen die de hypothese onderbouwen of weerleggen (zonder verduurzaming zal er meer leegstand komen) Elementen die hypothese onderbouwen
Elementen die hypothese weerleggen
Ouder bedrijventerrein: beeldkwaliteit heeft grote impact. Verduurzaming heeft geleid tot een betere verankering van de grote bedrijfsvestigingen
Geen
5.2.2
Hypothese 2: Bedrijventerreinmanagement kan het verschil maken in het verduurzamen van bedrijventerrein; zonder bedrijventerreinmanagement krijgen de bedrijven een achterstand t.o.v. nieuwe bedrijventerrein
We trekken de hypothese uiteen in de 2 elementen die er deel van uitmaken.
Hypothese 2a: Bedrijventerreinmanagement kan het verschil maken in het verduurzamen van bedrijventerrein Bij de gecontacteerde bedrijventerreinverenigingen wordt er vaak gewerkt rond duurzaamheid en de triple P (People, Planet, Profit). Verschillende verenigingen hebben werkgroepen gelieerd aan People, Planet en Profit. Het ambitieniveau voor duurzaamheid en bijgevolg ook de realisaties zijn vaak eerder beperkt: er zijn veel acties rond people (ken-uw-buren, jobbeurzen, …), ontsluiting, ook op vlak van profit (samenaankopen of samen organiseren van diensten), … maar er is weinig winst op het vlak van planet. De voornaamste winst op het vlak van planet is de in hypothese 1b veronderstelde hogere benuttingsgraad van de bedrijventerreinen door (beeld)kwalitatievere terreinen in stand te houden, wat leidt tot een lagere ruimtebehoefte voor nieuwe bedrijventerreinen. De ambitie inzake beeldkwaliteit komt bijna overal voor. Zoals door sommige respondenten aangehaald, zorgt bedrijventerreinmanagement momenteel voor dat extraatje inzake duurzaamheid, met name de acties die op individueel bedrijfsniveau niet lonend zijn, veel studie vergen of kennisondersteuning, of acties waarbij kleine bedrijven kunnen gebruikmaken van de expertise van grote bedrijven. De grote bedrijven leveren vaak zelf reeds (veel grotere) inspanningen op het vlak van duurzaamheid, dit omwille van de profit component en in een aantal gevallen ook het bedrijfsimago. Bij bedrijven die deel uitmaken van een grote bedrijfsstructuur is er wel een struikelblok voor een aantal gemeenschappelijke acties: vaak wordt alles voor de volledige bedrijfsgroep geregeld en bedongen (groepsaankopen, groene energie, …) en kan de bedrijfszetel niet meestappen in een aantal acties van het bedrijventerreinmanagement, ook al sluit dit aan bij de bedrijfsfilosofie. Initiatieven met een hoger ambitieniveau, zoals mobiliteits- of ontsluitingsproblemen, het uitwisselen van reststromen, enzovoort, worden vaak onderzocht, maar leiden tot op heden niet altijd direct tot een resultaat (omwille van technische belemmeringen, kostprijs van implementatie, enzovoort). Wel werd hierbij terecht opgemerkt dat dergelijke studies die in eerste instantie geen realisatie teweegbrengen, vaak de weg vrijmaken voor andere realisaties. Zo is er een voorbeeld van een studie naar hergebruik restruimte door een buurbedrijf - dat niet realiseerbaar bleek, maar na enkele jaren wel kon benut worden door een nieuwe buur. Niet alleen de opgedane kennis speelt daarbij een rol, ook het sensibiliserend effect van zo’n studie zorgt voor een systematische verhoging van het ambitieniveau bij de betrokken bedrijven. 46
Antw oord: Ja, de acties die momenteel genomen w orden, bevinden zich vaak nog op het niveau van een ‘quick-w in’. Het duurt vaak lang eer de resultaten zichtbaar zijn; soms zijn ze slechts indirect het gevolg van het bedrijventerreinmanagement.
Tabel 5: Elementen die de hypothese onderbouwen of weerleggen (bedrijventerreinmanagement kan het verschil maken in het verduurzamen van bedrijventerreinmanagement) Elementen die hypothese onderbouwen
Elementen die hypothese weerleggen
Vb. oprichting van 3 werkgroepen rond de 3 P’s van duurzaamheid
Winst op vlak van planet is minimaal, eerder gericht op ken je buren, communicatie, … (na uitvoeren onderzoek bleken deze acties vaak technisch niet realiseerbaar)
Realisaties: vb. Consortiumbewaking, signalisatie, multimodale ontsluiting, people-aspect (ken je buren, communicatie, …), beeldkwaliteit, … BTM zorgt voor ‘extraatje meer’ inzake duurzaamheid Gezamenlijke initiatieven – vb. ook onderzoeken rond reststromen, enzovoort
‘Duurzaamheid is niet hoofddoel, wel de kwaliteit op bedrijventerreinen in stand houden of verhogen’ Lange incubatietijd nodig: bedrijven zien (nog) geen resultaten, daar waar BT-manager of BTV wel heel enthousiast is
Hypothese 2b: Bedrijventerreinen zonder bedrijventerreinmanagement zijn minder duurzaam dan bedrijventerreinen met bedrijventerreinmanagement Ook op bedrijventerreinen zonder bedrijventerreinmanager worden acties ondernomen, weliswaar in mindere mate. Dit wordt ondersteund door de vele respondenten die aangaven dat grote bedrijven reeds in sterke mate bezig zijn met duurzaamheid, dit omwille van het profit aspect en het imago aspect. Indien deze grote bedrijven deelnemen aan een bedrijventerreinvereniging, kunnen ze deze kennis wel uitwisselen en ten dienste stellen van de kleinere bedrijven op het bedrijventerrein. De scores die gegeven werden voor duurzaamheid op het terrein ondersteunen dit. Antw oord: Ja, bedrijventerreinmanagement zorgt voor bijkomende duurzaamhei – minstens op één of enkele aspecten. Tabel 6: Elementen die de hypothese onderbouwen of weerleggen (zonder bedrijventerreinmanagement krijgen bedrijventerreinen een achterstand t.o.v. nieuwe bedrijventerreinen) Elementen die hypothese onderbouwen
Elementen die hypothese weerleggen
Grote bedrijven zijn reeds bezig met duurzaamheid, in een BTV kan de kennis gedeeld worden, en nemen kleine bedrijven een voordeel aan de grotere
-
Eigen gegeven score voor duurzaamheid: 4/10 voor de BTV bestond, 7/10 nu de BTV bestaat
47
5.2.3
Hypothese 3: Bedrijventerreinmanagement kan enkel door één of andere formele samenwerking tussen bedrijven (vb. bedrijventerreinvereniging)
Naast deze hypothese in de beleidstheorie wordt ook een bijkomende hypothese afgetoetst die tijdens het onderzoek naar voren is gekomen, nl. het belang van lokale betrokkenheid.
Hypothese 3a: Bedrijventerreinmanagement kan enkel door één of andere formele samenwerking tussen bedrijven (vb. bedrijventerreinvereniging) Uit de diverse cases blijkt dat er ook bedrijventerreinmanagement plaatsvindt zonder officiële bedrijventerreinvereniging. Vaststelling is wel dat dit dan gebeurt door een andere actor met nauwe betrokkenheid van de bedrijven, zoals een VOKA, een POM, een intercommunale of een lokaal ondernemersnetwerk. Er is met andere woorden bijna altijd een grote betrokkenheid van de bedrijven, ook al is die niet altijd formeel. Vanuit de onderzochte cases wordt wel gesteld dat een vereniging als een meer onafhankelijke partner beschouwd wordt die echt werkt op vraag van de bedrijven. Dit heeft, volgens sommige respondenten, meer garantie op succes: de vereniging treedt op als intermediair, waarbij niet altijd alles voor ieder bedrijf goed is, maar wel voor het geheel. Het is ook een bottom-up benadering. Met een vereniging worden meer zaken op de agenda geplaatst en aangepakt en is de ‘slagkracht’ groter. Een vereniging die geen vzw is maar een feitelijke vereniging, houdt meer risico’s in voor de betrokken bedrijven. Ook is een vereniging die op initiatief van de overheid wordt opgericht in plaats van door de bedrijven zelf niet altijd even succesvol. Er blijken een aantal trekkers nodig te zijn onder de bedrijven om een bedrijfsvereniging tot een succes te maken. Daarnaast kan er ook een onderscheid gemaakt worden tussen ondernemingsclubs en bedrijventerreinverenigingen. In een aantal gevallen wordt bedrijventerreinmanagement aangestuurd door ondernemingsclusb. Deze focussen zich minder op één of meerdere specifieke terreinen, maar bevatten ook leden die niet op een bedrijventerrein gevestigd zijn. Uit de cases is dit niet duidelijk, maar er kan vermoed worden dat er daardoor minder gefocust wordt op specifieke terreinaspecten. Een parkmanager en andere actoren zoals de gemeente, intercommunale, POM, … hebben daarbij een eigen (aanvullende) rol. Vaak is er bij de leden van de vereniging zelf te weinig beschikbare tijd om de taken zelf volledig uit te voeren. In dat geval is een parkmanager, die minstens deeltijds tewerk gesteld wordt door de bedrijventerreinvereniging, de juiste persoon om deze taken wel te realiseren. De gemeente en andere publieke actoren zijn onvoldoende onafhankelijk om de rol van intermediair op te nemen. Ze hebben een andere (overheids)rol. Ze hebben dan weer meer kennis en aanspreekpunten waarmee ze de vereniging kunnen ondersteunen. Niet iedereen ziet problemen in het combineren van verschillende rollen, maar in bepaalde cases komen toch elementen naar voor die er op wijzen dat de openbare belangen in de beheersrol (en dan vooral uitgiftebeleid terugkooprecht) niet altijd in overeenstemming zijn met de wensen van de bedrijven en de intermediair die hen vertegenwoordigt. Antw oord: Ja, in de onderzochte cases is steeds één of andere vorm van vereniging van bedrijven aanw ezig. Een bottom-up benadering met een bedrijventerreinvereniging lijkt de beste resultaten te genereren.
48
Tabel 7: Elementen die de hypothese onderbouwen of weerleggen (bedrijventerreinmanagement kan enkel door één of andere formele vorm van samenwerking tussen bedrijven) Elementen die hypothese onderbouwen
Elementen die hypothese weerleggen
In theorie kan gemeente taak waarnemen, maar: te weinig tijd + onafhankelijke partij is beter
Organisatie van bijeenkomsten door andere instantie dan BTV (vb. VOKA – die dit eerder ook deed); betrokkenheid van bedrijven blijft ook hier belangrijk
Bedrijven kunnen acties aandragen rond BTM aan de parkmanager, via de BTV (ie meer op vraag van bedrijven / grotere betrokkenheid van bedrijven / hoger succes indien bottom-up ipv top-down)
Aansluiten bij bestaande structuren (vb. ondernemersnetwerken of LON’s van VOKA)
Lokale
Verschil BT met en zonder BTV: zonder BTV – de activiteiten die er plaats vinden, gaan nauwelijks verder dan netwerkmomenten Als BTV aanwezig is, worden meer zaken aangepakt en met meer kennis van zaken BTM met parkmanager, maar zonder BTV is niet goed: het moet een verhaal van én én zijn
Hypothese 3b: Lokale betrokkenheid is belangrijk voor een bedrijventerreinvereniging of voor bedrijventerreinmanagement In de verschillende cases is de gemeentelijke overheid een betrokken actor. De rol van de gemeentelijke overheid is echter niet altijd dezelfde: in een enkele case is de gemeente de initiator, in de andere volgt de gemeente het initiatief eerder op of neemt de gemeente een sturende rol op. Een aantal van de betrokken gemeenten ondersteunt een bedrijventerreinvereniging en/of het bedrijventerreinmanagement, inzake kennis, administratief, materieel of financieel. Afhankelijk van de case is de gemeentelijke rol sterk of minder sterk aanwezig. Er werd aangegeven dat een bedrijventerreinvereniging met sterke betrokkenheid van de lokale overheid meer gestructureerd werkt. Dit kan echter niet aangetoond worden en werd niet bevestigd of ontkend door anderen. Mogelijks wordt bij een goed gestructureerde bedrijvenvereniging de lokale overheid vaker automatisch meer betrokken. In iedere case wordt de gemeente ook aangehaald als een instantie waarmee gesproken of onderhandeld wordt in het kader van de realisatie van concrete acties (vb. aanpassen geplande wegwerkzaamheden). De gemeente wordt dan ook vaak de specifieke taak toegedicht als partner voor de bedrijventerreinvereniging, die niet altijd eenzelfde standpunt deelt, maar wel meewerkt om bepaalde acties te realiseren. Uit de cases kwam ook het nut van een bedrijvenvereniging voor de gemeente naar voor: er is één aanspreekpunt, aanbevelingen / klachten worden ondersteund door meerdere bedrijven, gescreend op redelijkheid, het beleid kan afgetoetst worden… De gemeente ziet ook bepaalde projecten geïnitieerd (vb. camerabewaking), die anders niet gerealiseerd zouden worden, vaak omdat de financiële middelen er niet zijn, waarnaar de bedrijventerreinmanager / bedrijvenvereniging op zoek gaat. Antw oord: Ja, lokale betrokkenheid is belangrijk – en komt automatisch tot stand bij een goed w erkende bedrijventerreinvereniging.
49
Tabel 8: Elementen die de hypothese onderbouwen of weerleggen (lokale betrokkenheid is belangrijkrijk voor een bedrijventerreinvereniging of voor bedrijventerreinmanagement) Elementen die hypothese onderbouwen
Elementen die hypothese weerleggen
Vb. betrokkenheid gemeente zeer belangrijk (initiator BTM)
Geen
Taakverdeling POM / VOKA, ontwikkelaar / beheerder bedrijventerreinen, ev. parkmanager, BTV, gemeente, … (elk van de partijen heeft eigen taak – en elke partij is belangrijk) Zonder lokale betrokkenheid: wel samenwerking – maar minder structurele samenwerking
5.2.4
Hypothese 4: Bedrijventerreinverenigingen worden niet opgericht of blijven niet voortbestaand zonder financiële ondersteuning van Agentschap Ondernemen
We trekken deze hypothese uiteen ngl. het het oprichten van een bedrijventerreinvereniging betreft dan wel het bestendigen van de werking van de bedrijventerreinvereniging.
Hypothese 4a: Bedrijventerreinverenigingen worden niet opgericht zonder financiële ondersteuning van Agentschap Ondernemen Er blijken verschillende bedrijventerreinverenigingen opgericht te zijn zonder de financiële steun van het Agentschap Ondernemen. Aanleiding van het oprichten van een bedrijventerreinvereniging is vaak een externe trigger. Voorbeelden hiervan zijn: −
Inbraakplaag;
−
Problemen rond ontsluiting, … die men wil aankaarten bij de gemeente of andere instanties;
−
Problemen met aansluitingen van vb. gas, water, elektriciteit, telefoon, …
In een eerste fase – en niet gesubsidieerd door de Vlaamse Overheid – houden deze bedrijventerreinverenigingen zich vooral bezig met elementaire zaken als het verenigen van de bedrijven om als één partij naar de lokale overheid te kunnen stappen, netwerkingsactiviteiten te organiseren tussen de bedrijven, enzovoort. Een aantal van de bestudeerde cases groeien slechts door naar een meer ‘matuur’ bedrijventerreinmanagement waarin ook ambitieuzere acties worden ondernomen, nadat ze subsidies hebben gekregen vanuit de overheid (gemeentelijk, provinciaal of Vlaamse Overheid). Met deze middelen kan een parkmanager worden aangeworven en tewerkgesteld (meestal 1 of enkele dagen per week). Bij de oprichting blijkt kennisondersteuning heel belangrijk te zijn. Oprichting van een vzw, organisatie, … zijn specifieke procedures waarbij de kennisondersteuning van (semi) openbare actor (gemeente, intercommunale, POM, …) sterk gewaardeerd wordt. Ook blijkt de aanleiding voor de oprichting van een vereniging vaak een concreet probleem te zijn waarrond de bedrijven op een terrein zich verenigen om hun belangen te verdedigen: wegwerkzaamheden of ontsluitingsproblemen, maar ook beveiliging na een inbrakenplaag,… De 50
bedrijven kennen elkaar dus reeds en hebben een duidelijk concreet gezamenlijk belang en doel om zich voor te verenigen. De financiële ondersteuning van Agentschap Ondernemen en de kennisondersteuning van (semi)publieke actoren vormden in veel gevallen ook het laatste zetje om effectief over te gaan tot een vereniging die bedrijventerreinmanagement aanstuurt. Antw oord: Klopt niet. Maar in veel gevallen is de ondersteuning w el de stimulans om daadw erkelijk aan (ambitieus) BTM te gaan doen. Tabel 9: Elementen die de hypothese onderbouwen of weerleggen (bedrijventerreinverenigingen worden niet opgericht zonder steun van Agentschap Ondernemen) Elementen die hypothese onderbouwen
Elementen die hypothese weerleggen
Subsidies nodig voor aanstellen BT-manager, zonder BTmanager enkel rekenen op wat netwerkevenementen – zonder meer.
Er bestaan BTV die niet zijn opgericht met steun van AO – zulke BTV in de bestudeerde cases voerden wel weinig acties uit die passen binnen BTM
Lidgeld vanuit bedrijven kan nooit kosten voor loon van een BT-manager dekken
Concrete aanleiding mondde uit in oprichting BTV (vb. inbraakplaag). Nog niet veel acties (nog geen parkmanager) Voorbeeld waar externe BT-manager betaald wordt vanuit de gemeenten Voorbeeld private ontwikkelaar / beheerder à vanuit winsten bij ontwikkeling, verhuur, enzovoort worden acties ondernomen die passen binnen BTM Bij oprichting: acties gericht op Quick Wins die weinig middelen vereisen
Hypothese 4b: Bedrijventerreinverenigingen blijven niet voortbestaan zonder financiële ondersteuning van de Vlaamse Overheid Uit de cases en de literatuurstudie komt naar voor dat de bedrijventerreinverenigingen zelf kunnen bestaan en voortbestaan zonder financiële ondersteuning. Bedrijventerreinen waar bedrijventerreinmanagement in opstart is, geven ook aan dat het hun bedoeling is om zelfbedruipend verder te kunnen werken na afloop van de subsidiemogelijkheid. Tegelijk wordt in twijfel getrokken of het nu (na enkele jaren) reeds mogelijk is om zelfbedruipend te werken. Net zoals bij de oprichting het geval is, blijkt er regelmatig nood te zijn aan kleine concrete en zichtbare acties met een minimum aan inspanning om de motivatie en dynamiek in de vereniging te behouden (leden moeten ‘waar voor hun geld’ krijgen). Iedere actie vraagt een zeker budget. Zeker voor studies die de haalbaarheid van ambitieuzere duurzaamheidsacties onderzoeken, zoals uitwisseling reststromen, blijkt een omvangrijkere financiering nodig. Dit kan financiering zijn van het Agentschap Ondernemen, of een andere projectsubsidiebron (pendelfonds). Om echt structureel te kunnen werken is de inzet van een bezoldigde parkmanager die alle coördinatie op zich neemt, aangewezen. De leden van een bedrijvenvereniging zijn vaak bedrijfsleiders en hebben te weinig tijd om deze coördinerende taken uit te voeren naast hun normale dagtaak.
51
De bezoldiging van zo’n externe manager kan op verschillende manieren. In de meeste onderzochte cases15, werd de parkmanager betaald vanuit de subsidie van Agentschap Ondernemen (in combinatie met middelen van de bedrijven, van de gemeente, …). Toch blijkt het – in bepaalde gevallen – ook anders te kunnen, vb. −
Bedrijventerrein door private ontwikkelaar (percelen en gebouwen verhuurd) – hier zorgt de ontwikkelaar er voor dat acties worden uitgevoerd waardoor zijn bedrijventerrein aantrekkelijk is voor de bedrijven die zich er willen vestigen. Er worden verschillende diensten aangeboden voor de bedrijven zoals servicepunt, brand- en inbraakpreventie, rationeel watergebruik (hemelwater), bewegwijzering, terreinbeheer, enzovoort. De kosten hiervoor zitten begrepen in de huurprijs voor de gebouwen. Er wordt geen gebruik gemaakt van subsidies.
−
Bedrijventerrein met bedrijventerreinvereniging dat zonder parkmanager ook acties uitvoert die aanleunen bij of passen in bedrijventerreinmanagement. De acties worden soms zelf opgenomen, soms in samenwerking met vb. VOKA. Voorbeelden van acties: samenaankoop zonnepanelen, onderzoek restwarmte, opmaak fietsplan, led-verlichting in gebouwen, … Ze geven wel aan niet meer duurzaamheidsacties te kunnen uitvoeren. Via vertegenwoordiging van de bedrijvenvereniging in de gemeentelijke adviesraden worden er de nodige contacten gelegd. Financiering gebeurt louter op basis van lidmaatschapsgelden. Dit geld wordt gebruikt voor de werkingskosten (vb. secretariaat) en evenementen. Er wordt dus geen parkmanager betaald. De vereniging draait break-even.
Vanuit de andere cases werd aangegeven dat zonder budget om de parkmanager te betalen de acties sterk beperkt zullen worden. Budgetten afkomstig van ledengeld en kennis- of logistieke ondersteuning leiden tot een heel beperkt aantal acties (vb. enkel netwerkevenementen). De vrees is dat door het beperken van de acties de vereniging kan doodbloeden. Een simpele digitale nieuwsbrief vraagt vb. reeds enige personeelsinzet die voor een bedrijvenvereniging zonder bijkomende financiering niet evident is. Zoals reeds aangegeven, is zelfbedruipendheid wel een doel van verschillende bedrijvenverenigingen of bedrijventerreinmanagers: groepsaankopen waarbij een deel van de winst wordt gebruikt voor andere initiatieven, sponsering van activiteiten, sponsering van signalisatieborden, … . In realiteit blijkt tot op heden echter externe financiële ondersteuning nodig. Naast financiële ondersteuning is er ook grote waardering voor kennisondersteuning en personeelsen logistieke ondersteuning. Voorbeelden zijn de kennis van de POM / intercommunale in diverse overheidsprocedures en contactpersonen bij de diverse administraties, administratieve ondersteuning voor het opmaken van verslagen en nieuwsbrieven door de lokale ambtenaar economie, inzet van gemeentemateriaal bij evenementen (vb. nadars) of zwerfvuilacties (bv. personeel en veegmachine). Er zijn ook modellen gekend waarbij de bedrijven betalen voor een specifiek pakket aan parkmanagement, die dan zowel beheers- als bedrijventerreinmanagementtaken omvat. Er kan dan
15 Opgelet: de meeste onderzochte cases waren cases die onder de projectoproep vielen van AO… Slechts enkele cases (zie paragraaf 5.1.1) werden specifiek gezocht om
52
vb. een keuze gemaakt worden tussen een minimaal pakket (vb. enkel strikt noodzakelijk beheer naast afvalophaling en bewaking) of een uitgebreider pakket (vb. ook dienstverlening voor personeel). Op dit ogenblik wordt dit onder meer in de vorm van een syndicusconstructie uitgetest door een intercommunale. Dergelijke modellen kunnen werken, maar blijken moeilijk toepasbaar op bestaande terreinen. Deze vereisen immers een verankering in het uitgiftebeleid, met name in de verkoopcontracten. Het is moeilijk om deze op vrijwillige basis nadien nog te wijzigen. Dit kan wel op terreinen waar met concessies gewerkt wordt. Dergelijke modellen gaan wel uit van een meer top down aanpak, waarbij de bedrijven iets minder betrokkenheid hebben. Ook worden beheer en bedrijventerreinmanagement er vaak samen gevoegd ten nadele van bedrijventerreinmanagement. In dit kader werden ook de moeilijkheden rond de financiering van beheer en van kleine beheerstaken aangehaald. Zo kan er enkel financiering verkregen worden voor grote reconversieprojecten, niet voor kleine ingrepen zoals het plaatsen van een zitbank. Antw oord: Onduidelijk. De vereniging op zich kan vermoedelijk w el voortbestaan zonder financiering, m aar zal verm oedelijk geen bedrijventerreinmanagementacties kunnen ondernemen zonder financiering en mogelijks ook uitdoven. Tabel 10: Elementen die de hypothese onderbouwen of weerleggen (een bedrijventerreinvereniging kan niet blijven voortbestaan zonder steun van Agentschap Ondernemen) Elementen die hypothese onderbouwen
Elementen die hypothese weerleggen
Aanvoelen dat zelfbedruipendheid (nog) niet mogelijk is (afhankelijk van de maturiteit van de BTV)
Zelfbedruipendheid = doel van verschillende initiatieven
Er bestaat geen sluitend zelf bedruipend business model
Vooral beginfase vraagt veel middelen (oa. uitvoeren studies). Daarna: voortgaan met de veelbelovende zaken – vraagt minder middelen, maar of het zonder middelen van AO zou gaan is niet zeker… Sommige BTV bestaan reeds langer – deden het ervoor ook zonder middelen van AO (maar soms ook met een minder uitgebreid takenpakket) Autonome ontwikkeling wordt beoogd (lidmaatschap, sponsoring, toegang voor evenementen, …) Syndicus-benadering van SOLVA: kostendekkende benadering (maar krijgen ook subsidies)
5.2.5
Kritieke succesfactoren
Tijdens de gesprekken kwamen ook een aantal kritieke succesfactoren en knelpunten naar boven. De aangehaalde kritieke succesfactoren waren de volgende: −
Ervaren parkmanager die BTM serieus neemt en professioneel aanpakt;
−
Laagdrempeligheid voor bedrijven om in het BTM mee te stappen;
−
Traditie met BTV of ondernemingsclubs (contact tussen de bedrijven);
−
Samenwerking met gemeente of intercommunale / POM (+ duidelijke taakverdeling);
−
Trekker (vb. bedrijfsleider van een bedrijf op het bedrijventerrein) + centraal aanspreekpunt; 53
−
Subsidie loonkost van de parkmanager;
−
Zichtbaarheid van kleine eerste acties;
−
Aanleiding aanwezig om bedrijven te verenigen in een BTV (inbrakengolf, probleem met ontsluiting, …).
Aangehaalde knelpunten rond bedrijventerreinmanagement zijn de volgende: −
Tijdrovend en intensief om BTM opgestart te krijgen. Vaak is er een trekker nodig om een bedrijventerreinvereniging op te starten. Trekker is vaak een bedrijfsleider van op het bedrijventerrein die zaken gerealiseerd wilt zien.
−
Opstart en succes van een bedrijvenvereniging is afhankelijk van de goodwill van de participanten (die dit op vrijwillige, ideologische basis uitoefenen - zij zijn niet bezoldigd).
−
BTM op bestaande terreinen is stuk moeilijker dan op nieuwe terreinen
−
Personeelswissels (bedrijventerreinmanager) waardoor ‘één centraal aanspreekpunt’ in gedrang komt.
−
Te weinig concrete (zichtbare) realisaties op korte termijn, waardoor bedrijven afhaken (of hun geloof verliezen in BTM) of te weinig terugkoppeling over de resultaten van de initiatieven of proefprojecten.
5.3
AANVULLINGEN CONCLUSIES HYPOTHESEN BELEIDSTHEORIE OP BASIS VAN KWALITATIEF ONDERZOEK
We verwijzen naar de onderzoeksvragen en hypothesen bij de beleidstheorie uit Hoofdstuk 3.3 en de voorlopige conclusies op basis van de resultaten van het kwantitatief onderzoek, zoals beschreven in Hoofdstuk 4. −
Hypothese: bedrijventerreinverenigingen worden niet opgericht of blijven niet voortbestaan zonder financiële ondersteuning van de Vlaamse Overheid. Uit het kwalitatief onderzoek wordt bevestigd dat bedrijventerreinverenigingen ook zonder de financiële steun vanuit de Vlaamse Overheid kunnen worden opgericht (of kunnen blijven voortbestaan). Vanuit de bestudeerde cases wordt wel aangegeven dat de acties die ondernomen worden, verschillen in aard en graad van ambitie afhankelijk van het feit of er een bedrijventerreinmanager kan worden aangesteld (1 dag / week of meer) voor het op punt stellen van de acties rond bedrijventerreinmanagement. Bedrijventerreinen die momenteel beroep kunnen doen op een bedrijventerreinmanager omdat dit financieel ondersteund werd door de Vlaamse Overheid (projectoproep AO) vrezen dat, indien deze financiële ondersteuning wegvalt, de externe bedrijventerreinmanager niet langer zal kunnen worden aangesteld en dat op dat moment de acties die zullen worden uitgevoerd ook beperkter zullen blijven (vb. tot netwerkmomenten, …).
54
−
Hypothese: bedrijventerreinverenigingen zijn essentieel in het ondernemen van acties die betrekking hebben op bedrijventerreinmanagement. Niet op elk van de bestudeerde bedrijventerreinen was een bedrijventerreinvereniging actief. Wel bestond op elk van de bedrijventerreinen één of andere vorm van ‘verenigen van bedrijven’ (vb. via bijeenkomsten georganiseerd door VOKA, …). Dit blijkt een factor te zijn die belangrijk is in het initiëren van bedrijventerreinmanagement. Bedrijven die zich verenigd hebben, kunnen langs deze structuur gemakkelijker acties initiëren en (laten) opstarten. Indien de traditie nog niet bestaat, onderneemt de bedrijventerreinmanager eerst actie om de bedrijven aan te spreken, noden af te toetsen, en probeert een bedrijventerreinvereniging op te starten. Deze eerste fase heeft tijd nodig.
−
Hypothese: bedrijventerreinmanagement kan het verschil maken in het verduurzamen van BT. Ook uit het kwalitatieve onderzoek blijkt dat de potentie voor verduurzamen als gevolg van bedrijventerreinmanagement bestaat. Het is echter moeilijk om dit zwart op wit aan te tonen, zeker in de eerste jaren dat bedrijventerreinmanagement actief wordt uitgevoerd. Er is tijd nodig om de resultaten zichtbaar te maken. Er zijn natuurlijk acties die snel zichtbare resultaten opleveren, en deze zijn ook nodig (zie kritieke succesfactoren), maar andere – ambitieuze – acties vergen vaak heel wat doorlooptijd waarin de haalbaarheid bestudeerd wordt, waarin partners gezocht worden, enzovoort. Eer er dan ook resultaten zichtbaar zijn, zijn we ettelijke jaren verder. Het kan ook zijn dat een actie op een bedrijventerrein schijnbaar geen rechtstreekse resultaten als gevolg heeft. Toch kan het dat, later, de actie toch terug wordt opgepikt door betrokken actoren (bedrijven op het bedrijventerrein, lokale of andere overheidsinstanties, enzovoort) en op die manier de actie toch nog doorwerking heeft gekregen. De resultaten die dan geboekt worden, zijn soms minder zichtbaar en minder direct te linken aan de acties die ondernomen zijn.
−
Hypothese: duurzame BT zijn aantrekkelijke vestigingsmilieus voor bedrijven (minder leegstand). Deze hypothese werd voornamelijk afgetoetst in het case-studie onderdeel van het evaluatieonderzoek. De actoren op de onderzochte bedrijventerreinen (zowel ontwikkelaars / beheerders als gemeenten, bedrijven) geven aan dat duurzaamheid minder belangrijk is als vestigingsfactor dan andere vestigingsfactoren zoals de prijs, de ligging van het bedrijventerrein, de ontsluiting, enzovoort. Binnen ‘duurzaamheid’ zijn de bevraagde actoren vooral van mening dat beeldkwaliteit van het bedrijventerrein het belangrijkste aspect is waar rond gewerkt kan worden binnen BTM om de aantrekkelijke vestigingsmilieus voor bedrijven te garanderen.
Tijdens de workshop van 09 02 2015 werd gevraagd naar concrete voorbeelden die de conclusies zoals hierboven neergeschreven, onderbouwen of weerleggen. Algemeen bleek er een grote gedragenheid te zijn rond de conslusies. Het verslag van de workshop van 09 02 2015 is bijgevoegd in Bijlage B.
55
6.
CONCLUSIES UIT HET EVALUATIE-ONDERZOEK
Vanuit de verschillende bronnen van informatie (literatuur, eerste gesprekken, resultaten enquêtering en casestudies) hebben we conclusies geformuleerd rond volgende aspecten: −
Relevantie van het beleid;
−
Doelbereiking en effectiviteit;
−
Kosteneffectiviteit / efficiëntie;
−
Adequaatheid van het beleid.
We verwijzen hiervoor naar het schema hieronder van het instituut van de overheid.
6.1
RELEVANTIE VAN HET BELEID
Voor de evaluatie van de relevantie van het beleid ten aanzien van financiële ondersteuning van bedrijventerreinmanagement, grijpen we terug naar de noden die we identificeerden bij de bedrijven en bij ontwikkelaars / beheerders van bedrijventerreinen en zetten die uit tegenover de doelstellingen die de Vlaamse overheid heeft met het financieel ondersteunen van bedrijventerreinmanagement. De Vlaamse Overheid stelde een 3-delig doel voorop voor de projectoproep rond bedrijventerreinmanagement, nl.: 56
−
Bedrijventerreinmanagement als preventieve aanpak om veroudering van bedrijventerreinen tegen te gaan;
−
Bedrijventerreinmanagement om maatschappelijk draagvlak op te bouwen voor (bijkomende) bedrijventerreinen; en
−
Bedrijventerreinmanagement om bedrijven te engageren voor diverse acties en programma’s (in het kader van duurzaamheid).
Vanuit de bedrijventerreinen zelf komen een aantal van deze doelstellingen terug wanneer gepeild werd naar de nood aan bedrijventerreinmanagement. Zo werd er aangegeven dat bedrijventerreinmanagement nodig is om het bedrijventerrein aantrekkelijk te maken en te houden voor de vestiging van bedrijven en vindt men de draagvlakcreatie naar de omgeving toe belangrijk. De laatste doelstelling vanuit de Vlaamse Overheid komt ook terug in de noden vanuit de bedrijventerreinen, zij het dan dat dit sterk gefocust is op het ‘people’-aspect van duurzaamheid (nl. diensten aanbieden naar werknemers op het bedrijventerrein, zodat het bedrijventerrein een aangename werkplek is voor de werknemers), terwijl dit voor de Vlaamse Overheid zeker ook op ‘planet’-aspect bevindt van duurzaamheid. Uit bovenstaande kunnen we concluderen dat financiële ondersteuning van bedrijventerreinmanagement zeker relevant is, maar op voorwaarde dat men de bedrijventerreinverenigingen (of andere actoren) er met het bedrijventerreinmanagement ertoe kan aanzetten om, naast beeldkwaliteit op bedrijventerreinen en draagvlakcreatie ook voldoende acties en programma’s op kan zetten die alle aspecten van duurzaamheid betreffen: zowel profit, people als planet. Misschien wel de belangrijkste nood vanuit de bedrijventerreinen, bedrijven verenigen om als één partij in overleg te gaan met de gemeenten, wordt niet als dusdanig vermeld door de Vlaamse Overheid als doelstelling. Hieruit blijkt dat (het financieel ondersteunen van) bedrijventerreinmanagement niet enkel relevant is voor de Vlaamse Overheid, maar misschien ook voor de gemeentelijke overheden. Omwille van het feit dat bedrijven zich verenigen, kan gemakkelijker in overleg gegaan worden met de bedrijven op het bedrijventerrein wat een efficiëntiewinst kan betekenen voor de gemeentelijke overheden (zie later: begunstigden van het BTM).
6.2
EVALUATIE DOELBEREIK EN EFFECTIVITEIT
De mate waarin beleidsdoelstellingen worden bereikt en de effectiviteit van de ondersteuningsmaatregel kan slechts worden geëvalueerd in die mate dat er ook (kwantitatieve) beleidsdoelstellingen voorop werden gesteld. De 3-delige doelstelling van de ondersteuning van bedrijventerreinmanagement door middel van de projectoproep zijn concrete doelstellingen, maar doelstellingen die vaak nog veraf liggen in tijd en moeilijk te meten zijn. Bij het financieel ondersteuning van bedrijventerreinmanagement zouden deze doelstellingen concreter moeten worden geformuleerd. Dit kan in termen van vb. −
Het oprichten van een bedrijventerreinvereniging en het aandeel bedrijven dat lid moet zijn van de bedrijventerreinvereniging; 57
−
Het focussen van de acties op bepaalde beleidsthema’s of aspecten binnen duurzaamheid die binnen de Vlaamse Overheid als prioritair worden gezien en daarvoor targets af te spreken;
Omdat deze ontbreken, is het moeilijk om het ‘doelbereik’ en dus ook de effectiviteit van de financiële ondersteuning van bedrijventerreinmanagement echt te evalueren. Dit neemt niet weg dat duidelijk geworden is uit het evaluatieonderzoek dat een aantal resultaten zijn bereikt, vb. −
Als gevolg van de financiële ondersteuning binnen de projectoproep, werden bedrijventerreinverenigingen opgericht (kwantificering is niet mogelijk gebleken, daar de respons op de enquêtering daarvoor te laag was).
−
Als gevolg van de financiële ondersteuning zijn er nu meer bedrijventerreinen waar een parkmanager het bedrijventerreinmanagement op zich neemt. Ofwel wordt hiervoor een externe persoon aangesteld ofwel wordt er mankracht bij aangeworven bij intermediaire organisaties zoals intercommunales, middenveldorganisaties zoals VOKA en VKW of POM.
−
Als gevolg van de financiële ondersteuning worden er meer acties uitgevoerd die passen binnen bedrijventerreinmanagement, vb. op de bedrijventerreinen die voor de projectoproep nog geen enkele vorm van bedrijventerreinmanagement kenden.
−
Als gevolg van de financiële ondersteuning zijn de acties die uitgevoerd worden binnen bedrijventerreinmanagement ambitieuzer dan zonder de financiële ondersteuning. Er worden haalbaarheidsstudies gedaan, de acties blijven niet beperkt tot netwerking, enzovoort.
Of deze rechtstreekse gevolgen ook tot resultaten zal leiden (nl. verduurzaming van de bedrijventerreinen, beeldkwaliteit, invloed op leegstand, …), is onzeker. De doorwerking naar deze aspecten is er ‘wellicht’, volgens de bevraagde actoren. Sterke bewijzen hiervoor zoeken is moeilijk – zeker nu nog – daar de resultaten vaak slechts op langere termijn zichtbaar zijn en de acties soms pas onrechtstreeks tot resultaten leiden. Het monitoren van de resultaten van de acties op langere termijn is nodig om sterkere aanwijzingen te hebben van het oorzaak-gevolg effect in deze.
Indien overgegaan wordt tot een blijvende financiële ondersteuning van bedrijventerreinmanagement, is het nodig toe te zien op de realisatie van acties die rechtstreeks bijdragen aan de Vlaamse overheidsdoelstellingen, of zelfs om de financiële ondersteuning ervan afhankelijk te maken.
6.3
EVALUATIE VAN KOSTENEFFECTIVITEIT / EFFICIËNTIE
Een beleidsinstrument kan slechts kosteneffectief of efficiënt genoemd worden indien zijn effectiviteit bewezen is. Effectiviteit is een conditio sine qua non voor efficiëntie. Dit wil natuurlijk zeggen dat indien de effectiviteit niet zwart op wit is bewezen, het ook moeilijk is uitspraken te doen over de kosteneffectiviteit of de efficiëntie van de beleidsmaatregel. Daarom hebben we, via een checklist evaluatiemethode, nagegaan of er elementen aanwezig zijn in de projectoproep die maken dat er efficiënt wordt omgegaan met de beschikbare middelen. In onderstaande tabel geven we de checklist weer. 58
Criterium
Evaluatie
Optimalisatie maatschappelijk nut Meeste ondersteuning doelstellingen
Ondersteuning beschikbaar
indien
indien
nog
ver
van
schaalvoordelen
In concurrentie stellen van de subsidie-aanvragen
Subsidie koppelen aan bepaalde resultaten (output, outcome)
te
De doelstellingen werden niet specifiek geformuleerd, er werd niet afgetoetst ‘hoe ver af’ de bedrijventerreinen staan van het behalen van de doelstellingen. þ
Door ook intermediaire instanties de mogelijkheid te geven subsidies te verkrijgen, worden ‘schaalvoordelen’ gebruikt. Kennis en ervaring wordt gemakkelijker uitgewisseld, één bedrijventerreinmanager kan ingezet worden voor meerdere bedrijventerreinen.
þ
De financiële ondersteuning kon bekomen worden door een project in te dienen als antwoord op de projectoproep (2010). Er kwamen meer projectaanvragen dan dat er budget beschikbaar was, waardoor de subsidieaanvragen met elkaar in concurrentie werden gesteld. De evaluatie-criteria waren op voorhand duidelijk. Enkel de meest veelbelovende projecten werden gesubsidieerd.
halen
Er werden geen resultaatsverbintenissen voorop gesteld.
Multiplicatoreffect (naast middelen van de Vlaamse Overheid, worden ook andere middelen ingelegd) þ
De subsidie bedroeg maximaal 85 % van het benodigde budget. Dit wil zeggen dat naast Vlaamse Overheidsmiddelen ook andere middelen naar bedrijventerreinmanagement werden georiënteerd en dus bijkomend werden ingezet om oa. Vlaamse overheidsdoelstellingen mee te proberen bereiken.
Omvang co-financiering: middelen Vlaamse overheid slechts deel van totale hoeveelheid middelen
þ
Door de subsidie-ontvanger te verplichten ook eigen (of andere dan VO-) middelen te gebruiken, kan er vanuit gegaan worden dat de begunstigde efficiënt gebruik maakt van de hem toegekende middelen vanuit de Vlaamse Overheid. Indien de cofinanciering (nu 20 %) groter zou zijn, zou dit effect nog groter kunnen zijn.
Verantwoording / controle op de aanwezige middelen
þ
De projecten die vanuit de projectoproep worden gesubsidieerd moeten een projectrapport opstellen. Op deze manier wordt verantwoording afgelegd over het gebruik van de ontvangen middelen. Er werd echter geen template opgemaakt, noch werd aangegeven welke elementen in de rapportage zeker moeten opgenomen worden. Door op deze punten te werken, kan nog beter gewaarborgd worden dat de toegekende middelen efficiënt gebruikt zullen worden.
Multiplicatoreffect
Aanwending middelen door de begunstigden
59
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de projectoproep reeds rekening houdt met een heel aantal van de checklist criteria die moeten aanzetten tot efficiënt gebruik van overheidsmiddelen. Een aantal zaken kunnen nog verbeterd worden, zo vb.:
7.
−
Het koppelen van het toekennen van Vlaamse Overheidsmiddelen aan resultaatsverbintenissen. Daar het gaat om Vlaamse Overheidsmiddelen, kan de Vlaamse Overheid ook vragen om bepaalde resultaten te behalen die leiden tot bijdragen aan Vlaamse Overheidsdoelstellingen. Resultaatsverbintenissen kunnen outcome-gerelateerd zijn (vb. verminderd gebruik van grijze elektriciteit) of kunnen inspanning-gerelateerd zijn (vb. (laten) uitvoeren van een haalbaarheidsstudie). Outcome-gerelateerde resultaatsverbintenissen zijn te verkiezen, maar niet steeds mogelijk.
−
Het afleggen van verantwoording over het gebruik van de middelen. Indien gewerkt wordt met resultaatsverbintenissen moet de verantwoording gekoppeld zijn aan de inspanningen die geleverd zijn om de resultaatsverbintenissen na te gaan.
−
Tot slot moet / kan bekeken worden of het multiplicatoreffect groter kan gemaakt worden (i.e. een grotere bijdrage van de andere partijen mits Vlaamse Overheidsmiddelen worden toegekend).
AANBEVELINGEN VOOR HET BELEID
Vanuit bovenstaande evaluatieresultaten lijkt het ons aangewezen om bedrijventerreinmanagement verder financieel (en niet financieel) te ondersteunen vanuit de Vlaamse Overheid. Dit kan echter niet zomaar vrijblijvend. Een belangrijk aandachtspunt is dat door bedrijventerreinmanagement daadwerkelijk moet bijdragen aan de Vlaamse beleidsdoelstellingen zoals efficiënt ruimtegebruik, vermindering milieu-impact, enzovoort. Hieronder geven we weer hoe de ondersteuning van bedrijventerreinmanagement er, volgens ons, idealiter uit moet zien. Dit model van ondersteuning, dat bestaat uit zowel financiële ondersteuning als niet-financiële ondersteuning is afgeleid uit de noden die we hebben kunnen vaststellen tijdens het onderzoek (kwantitatief / kwalitatief). Het model doet nog geen uitspraak over de hoogte van de financiële ondersteuning, noch over de partij die de financiële ondersteuning moet bieden. Zoals hieronder in de principes weergegeven, hebben 3 partijen hier een rol te spelen: Vlaamse Overheid / Lokale Overheid / Bedrijven. Eén en ander hangt vb. af van het beleidsinstrumentarium waarvoor gekozen wordt.
60
Figuur 21: Schematische voorstelling organisatie ondersteuning BTM voor verschillende maturiteitsniveaus
In onderstaande paragrafen lichten we eerst de principes toe waarop we ons gebaseerd hebben om de aanbevelingen voor het beleid uit te schrijven (paragraaf 7.1). Daarna lichten we het voorstel van financiële en niet-financiële ondersteuning toe (paragraaf 7.2). Ook tasten we af via welke beleidsinstrumenten Vlaanderen de ondersteuning van het bedrijventerreinmanagement kan invoeren (paragraaf 7.3). Tot slot geven we weer hoe gesubsidieerde projecten gemonitord zouden moeten worden (paragraaf 7.4).
7.1
PRINCIPES
Vanuit het evaluatieonderzoek hebben we een aantal principes afgeleid voor het formuleren van de aanbevelingen. We overlopen deze principes alvorens we de aanbevelingen in een volgende paragraaf uitschrijven. Het betreft volgende principes: −
Indien de Vlaamse overheid wil inzetten op bedrijventerreinmanagement, moet gezorgd worden voor een structurele inbedding van bedrijventerreinmanagement.
−
Financiële middelen voor het financieren van bedrijventerreinmanagement moeten bijeengebracht worden door de verschillende begunstigden inzake bedrijventerreinmanagement.
−
Differentiatie van ondersteuning ngl. aard van voorkomen van de bedrijventerreinen en maturiteit inzake bedrijventerreinmanagement.
−
Periodiciteit en tijdsafhankelijkheid van de financiële ondersteuning.
−
Complementariteit van financiële en niet-financiële ondersteuning.
7.1.1
Principe 1: bedrijventerreinmanagement structureel ingebed maken
Vanuit het kwalitatief onderzoek kwam de nood naar voren om bedrijventerreinmanagement structureel ingebed te maken. Bedrijventerreinmanagement is een proces dat op gang getrokken moet worden en waarvan de resultaten vaak pas op langere termijn zichtbaar zijn. Korte termijn of projectmatige subsidiëring van BTM op bedrijventerreinen verhoogt de kans dat het proces in gang wordt getrokken, maar waarbij dit proces vroegtijdig stopgezet wordt wegens het niet voortzetten van de subsidiëring. Structurele inbedding wil, volgens ons, niet zeggen dat op elk moment evenveel 61
ondersteuning voor bedrijventerreinmanagement nodig is; wel dat de financiële en niet-financiële ondersteuning niet afhankelijk gemaakt kan worden van het al dan niet beschikbaar zijn van middelen. De bedrijventerreinen die bedrijventerreinmanagement willen uitbouwen, moeten zekerheid hebben over de ondersteuning die ze kunnen krijgen en de ondersteuning die ze niet kunnen krijgen.
7.1.2
Principe 2: financiering van bedrijventerreinmanagement door alle begunstigden samen
Bedrijventerreinmanagent heeft duidelijk een aantal ‘begunstigden’. Vanuit het onderzoek onderscheidden we 3 partijen die voordeel ondervinden van een goed uitgevoerd bedrijventerreinmanagement op de bedrijventerreinen: de bedrijven zelf, de gemeente(n) waar het bedrijventerrein gelegen is, en de Vlaamse Overheid. Naast financiële middelen die vanuit de Vlaamse Overheid worden gegeven voor het opzetten en uitvoeren van bedrijventerreinmanagement op bedrijventerreinen, zouden er ook financiële middelen bijeengebracht moeten worden vanuit de andere partijen (bedrijven / gemeenten) (hefboomeffect). Het bijeenbrengen van middelen vanuit verschillende betrokken partijen verhoogt de betrokkenheid van de betreffende partijen en verhoogt eveneens de efficiëntie van de besteding van de middelen (verantwoording afleggen). Wanneer bedrijventerreinmanagement ervoor zorgt dat bedrijventerreinen kwalitatief op peil blijven en bedrijven via een uniek kanaal (de bedrijventerreinvereniging) in contact treden met de gemeente, zorgt dit voor een duidelijke efficiëntieslag in de werking van de gemeente en kunnen ook heel wat investeringen op lange termijn vermeden worden. Dit maakt dat de lokale overheid binnen de reguliere middelen ruimte krijgt voor de cofinanciering van het bedrijventerreinmanagement. Gemeenten ontvangen immers nu al heel wat belastinggelden vanuit de economische activiteiten op bedrijventerreinen. De belangrijkste belastinginkomsten uit bedrijfsactiviteiten voor de gemeenten zijn: −
De opcentiemen op de onroerende voorheffing;
−
De aanvullende belasting op de personenbelasting.
Daarnaast zijn er nog tal van andere lokale belastingen. Uniformiteit tussen gemeenten onderling is ver te zoeken. Uit een studie van Unizo (2012) aangaande ondernemersfiscaliteit in de Belgische centrumsteden blijkt dat we de meeste belastingreglementen kunnen opdelen in 6 categorieën: −
Belastingen op basis van oppervlakte en drijfkracht;
−
Belastingen voor het voeren van reclame;
−
Belastingen voor het gebruik van het openbaar domein;
−
Belastingen specifiek voor de horecasector (minder van toepassing op bedrijventerreinen);
−
Milieubelastingen;
−
Diverse specifieke belastingen.;
Tegenover deze inkomsten staan uiteraard ook heel wat uitgaven. De essentiële vraag is uiteraard of er binnen de huidige budgetten nog ruimte is voor bedrijventerreinmanagement en zo ja hoe groot die ruimte dan wel is. Een dergelijke kosten-batenanalyse is absoluut niet eenvoudig daar het moeilijk is om specifiek inzicht te krijgen in de inkomsten en uitgaven gerelateerd aan de economische activiteiten op een bedrijventerrein. In Bijlage E gaan we hier dieper op in. 62
Naast de financiële bijdrage vanuit de Vlaamse Overheid en de Lokale Overheid wordt op termijn ook een financiële inspanning verwacht van de bedrijven zelf. Dit gebeurt momenteel door middel van lidgeld (hoogte van lidgeld: rond de 100 à 200 € / bedrijf, soms afhankelijk van de grootte van het bedrijf). Uit een enquête van POM West-Vlaanderen blijkt dat bedrijven bereid zijn lidgeld te betalen16. Meer dan de helft van de respondenten (56 %) is van mening dat het lidgeld lager moet zijn dan 250 € / jaar. Ongeveer één op drie respondenten (34 %) vindt dat lidgeld tussen de 250 en de 500 € / jaar mag zijn. Om zwartrijders/freeriders uit te sluiten, kan eventueel een speciaal belastingreglement opgemaakt worden waarbij de Lokale Overheid, op vraag van de bedrijven, een belasting int om de samenwerkingsinitiatieven vorm te geven. Deze vorm van financiering wordt in de literatuur vaak aangegeven als BIZ/BID17. Een BIZ/BID wordt gedefinieerd als een uniek instrument voor ondernemers en vastgoedeigenaren om de kosten voor het verbeteren van de kwaliteit van winkelgebieden of bedrijventerreinen om te slaan over alle belanghebbenden en zo de basis voor de samenwerking te verbeteren. Voorwaarde is wel dat een meerderheid van degenen die mee betalen, met de BIZ instemmen. De gemeente faciliteert de BIZ-organisatie door de bijdrage aan de BIZ te innen en controleert de gang van zaken. Vandaag de dag wordt een dergelijke BIZ/BID reeds veelvuldig gebruikt in de US, UK en Nederland. In Nederland werd dit systeem in 2014 zelfs in een BIZ-wet vastgelegd. De reeds 114 BIZ-projecten in Nederland hebben er zelfs voor gezorgd dat de BIZ-wet op 1/1/2015 werd aangepast en op een aantal punten werd verbeterd. In België kennen we een BIZ/BID al voor de financiering van handelaarsverenigingen (centrummanagement) met als bekendste voorbeeld de BIZ rond de ‘K’ in Kortrijk. Een 1 op 1 doorvertaling van deze systematiek kan niet, daar onze fiscaliteit anders georganiseerd is, maar het is alvast een mogelijke denkpiste voor de toekomst. Voor meer info aangaande dit concept verwijzen we graag naar Bijlage F.
7.1.3
Principe 3: differentiatie van ondersteuning ngl. aard van voorkomen van de bedrijventerreinen en maturiteit inzake bedrijventerreinmanagement
Zowel uit het kwalitatieve als het kwantitatieve onderzoek is gebleken dat bedrijventerreinen sterk kunnen verschillen in voorkomen. Dit verschillend voorkomen vraagt vaak ook een andere aanpak in functie van bedrijventerreinmanagement. De belangrijkste verschillen hebben voornamelijk betrekking op: −
De fase van ontwikkeling (nieuw versus bestaand bedrijventerrein);
−
De grootte van het bedrijventerrein (aantal bedrijven, oppervlakte, sector, etc.);
−
Het ambitieniveau in relatie tot de maturiteit inzake bedrijventerreinmanagement.
We lichten dit hieronder meer in detail toe.
16 Opgelet: de enquête werd ingevuld door bedrijfsleiders. Alle respondenten zijn lid van een bedrijventerreinvereniging op hun bedrijventerrein. 88 % van de respondenten is ook bestuurslid van de vereniging. .
17
BIZ: Bedrijven Investerings Zone – BID: Business Improvement District
63
Fase van ontw ikkeling (nieuw versus bestaand bedrijventerrein) Een eerste belangrijk verschil tussen nieuwe bedrijventerreinen en bestaande bedrijventerreinen. Op een nieuw bedrijventerrein heeft men de kans om bepaalde aspecten van bedrijventerreinmanagement vooraf op te leggen via de uitgiftevoorwaarden en de verkoopovereenkomsten. Dit maakt de introductie van een professioneel bedrijventerreinmanagement eenvoudiger. Op een aantal nieuw ontwikkelde bedrijventerreinen wordt vandaag de dag al een bijdrage gevraagd voor het onderhoud van de gemeenschappelijke infrastructuur (wegenis, groen, etc.). Voor de organisatie van het bedrijventerreinmanagement wordt nog maar zelden een bijdrage gevraagd aan de bedrijven via de inschrijving ervan in de uitgiftevoorwaarden. Hoewel de introductie van bedrijventerreinmanagement eenvoudiger lijkt op een nieuw bedrijventerrein, zijn er een aantal elementen die dat tegenspreken: −
In eerste instantie is het belangrijk dat bedrijventerreinmanagement wordt opgestart van bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein. Op dat ogenblik zijn er echter nog geen bedrijven aanwezig of is het niet mogelijk om de totale kost voor de organisatie van het bedrijventerreinmanagement toe te wijzen aan de eerste bedrijven die zich vestigen. Ondersteuning vanuit derde partijen (buiten de bedrijven op het bedrijventerrein om) lijkt in deze opstartfase dan ook essentieel. Zoals hierboven vermeld, kijken we dan naar de lokale overheid of naar de bovenlokale / Vlaamse overheid. Daar er in deze opstartfase nog geen bedrijven gevestigd zijn en de gemeente dus nog geen belastingen kan innen, is in deze fase een bijdrage vanuit de lokale overheid misschien nog niet mogelijk.
−
Daarnaast is prijs (huur of koop) nog steeds een belangrijke locatiefactor in de vestigingskeuze van bedrijven. Het integreren van een overhead in functie van bedrijventerreinmanagement is dus vaak niet eenvoudig daar bedrijven dan vaak de voorkeur zullen geven aan een alternatieve locatie waar deze voorwaarden niet gelden. In geval van verplichting van bedrijventerreinmanagement (zie paragraaf 7.3) speelt dit nadeel niet. In elk geval moet de samenstelling van de huur- of verkoopsprijs van de percelen heel doorzichtig gemaakt worden.
Zonder al definitieve uitspraken te doen over de omvang van de financiering voor bedrijventerreinmanagement, zal de verdeling van de kosten tussen de verschillende begunstigden er bij een nieuw bedrijventerrein wellicht uitzien zoals schematisch weergegeven in Figuur 22
Figuur 22: Schematische weergave van de evolutie in de tijd van bijdrage aan de financiering van bedrijventerreinmanagement door de verschillende begunstigden op nieuwe bedrijventerreinen
Op bestaande bedrijventerreinen is de situatie anders. Men heeft er niet de kans om bepaalde aspecten van bedrijventerreinmanagement op te leggen aan de reeds gevestigde bedrijven. De 64
samenwerking tussen bedrijven onderling onder de vorm van bedrijventerreinenmanagement is aldus veel vrijblijvender en dus ook gevoelig voor ‘free riders’. Opdat bedrijven meerwaarde zouden zien in bedrijventerreinmanagement, zal het dus belangrijk zijn om de (economische) voordelen van samenwerking snel zichtbaar te maken. Dit vraagt vertrouwen. Uit de bestudeerde cases blijkt dat er heel wat tijd nodig is om bedrijven hiervan te overtuigen. Gedurende deze incubatieperiode zal een externe financiële ondersteuning van bedrijventerreinmanagement noodzakelijk zijn (vanuit de Vlaamse én de Lokale Overheid). In tegenstelling tot bij een nieuw bedrijventerrein kan de Lokale Overheid onmiddellijk een financiële bijdrage leveren aan bedrijventerreinmanagement, daar het een duidelijk blijvend belang heeft bij de goede werking van bedrijventerreinmanagement en er reeds belastingen worden geïnd bij de reeds aanwezige bedrijven. Van zodra bedrijven het belang van bedrijventerreinmanagement inzien, zullen ook zij bereid zijn bij te dragen (via lidgeld, of ev. via een BIZ/BID-systeem).
Figuur 23: Schematische weergave van de evolutie in de tijd van bijdrage aan de financiering van bedrijventerreinmanagement door de verschillende begunstigden op bestaande bedrijventerreinen
De grootte van het bedrijventerrein Zoals reeds aangegeven, dient bedrijventerreinmanagement structureel ingebed te worden voor elk voldoende groot bedrijventerrein. De grootte van het bedrijventerrein wordt niet uitsluitend bepaald door de omvang van het bedrijventerrein in oppervlakte. Ook het aantal bedrijven of de sectoren die aanwezig zijn op een bedrijventerrein kunnen bepalend zijn of bedrijventerreinmanagement haalbaar is of niet. Het aanwezig zijn van voldoende kritische massa is essentieel om bedrijventerrein-management een kans te geven en om de inzet van een parkmanager met een minimale tijdsbesteding te valoriseren. Zonder ons vast te pinnen op kengetallen, stellen we dat een bedrijventerrein minimaal een omvang moet hebben van 10 à 15 ha en/of er minstens 15 à 20 bedrijven aanwezig moeten zijn. Voor kleinere bedrijventerreinen of terreinen met een kleiner aantal bedrijven kan een clustering met nabijgelegen bedrijventerreinen een oplossing vormen. Ambitieniveau in relatie tot het m aturiteitsniveau inzake bedrijventerreinm anagem ent Een derde belangrijk verschil dat duidelijk bleek uit het kwantitatieve en kwalitatieve onderzoek is het verschil in ambitieniveau tussen de verschillende samenwerkingstrajecten in functie van parkmanagement. Bij heel wat verenigingen blijft de ambitie beperkt tot netwerking, communicatie en belangenbehartiging. Dit is vaak een essentiële beginstap maar in functie van duurzaam bedrijventerreinmanagement (en het bijdragen tot diverse Vlaamse beleidsdoelstellingen) verwachten we wel dat dit verder door evolueert tot het bestuderen van de haalbaarheid van en het uitvoeren van acties die de duurzaamheid van het bedrijventerrein verbetert. Indien de ambitie er niet is om zulke acties te overwegen en/of uit te voeren, is ondersteuning vanuit de Vlaamse Overheid niet meer te verantwoorden (effectief en efficiënt aanwenden van Vlaamse 65
Overheidsmiddelen). Vooraleer deze ambitieuzere acties kunnen worden uitgevoerd, moet natuurlijk ervaring worden opgebouwd met BTM, moeten bedrijven overtuigd zijn van het nut ervan (snelle zichtbare resultaten), enzovoort. Daarom is het wel verantwoord in een beginfase als Vlaamse Overheid de opstart van het bedrijventerreinmanagement te ondersteunen, maar moet men durven stellen dat de financiële ondersteuning vanuit het Vlaamse niveau enkel blijvend is indien met een stijgende maturiteit inzake bedrijventerreinmanagement ook het ambitieniveau stijgt. We lichten hieronder de verschillende, in de figuur weergegeven, maturiteitsniveaus −
Maturiteitsniveau 0: dit maturiteitsniveau kennen we toe aan bedrijventerreinen waar nog geen initiatieven worden genomen tot het opstarten van bedrijventerreinmanagement. Financiële ondersteuning is nog niet nodig; niet-financiële ondersteuning kan bedrijventerreinen ertoe brengen over te gaan naar het opstarten van bedrijventerreinmanagement (laten zien resultaten BTM op andere bedrijventerreinen, enzovoort).
−
Maturiteitsniveau 1: opstartfase. In dit maturiteitsniveau wordt het initiatief genomen bedrijventerreinmanagement op te starten, i.e. de bedrijven worden gecontacteerd, er vindt een behoeftenbevraging plaats, er wordt ev. een bedrijventerreinvereniging opgestart, en eerste acties die snel moeten leiden tot zichtbare resultaten worden geïnitieerd.
−
Maturiteitsniveau 2: studiefase. De ambitie ligt hoger dan de quick-win acties. Men beoogt meer dan netwerking en het verenigen van bedrijven om als 1 partij naar derden te stappen. Er wordt bekeken welke duurzaamheidsacties haalbaar zijn voor het bedrijventerrein; er kunnen één of meerdere grondigere studies worden uitgewerkt met als doel het realiseren van de acties indien ze haalbaar blijken te zijn.
−
Maturiteitsniveau 3: implementatiefase. Het mag niet blijven bij het uitvoeren van studies alleen. Op het moment dat blijkt dat bepaalde ambitieuzere acties een haalbare kaart zijn, is het ook de bedoeling om deze acties tot uitvoering te brengen.
−
Maturiteitsniveau 4: bestendigingsfase. Men blijft nagaan welke acties mogelijk zijn, men blijft nieuwe acties initiëren en uitvoeren. Bedrijventerreinmanagement is een ‘tweede natuur’ geworden voor het bedrijventerrein. De resultaten zijn zichtbaar.
De maturiteitsfasen moeten niet allen mooi lineair doorlopen worden; het kan zijn dat sommige bedrijventerreinen vb. maturiteitsniveaus 1 en 2 samennemen of dat een maturiteitsnveau wordt overgeslagen. Het is de bedoeling dat er voldoende flexibel wordt omgegaan met dit model. Vanuit de betrokken actoren (cfr. input workshop 09 02 2015 – zie ook Bijlage D) wordt ook aangegeven dat die flexibiliteit noodzakelijk is, omdat niet alle bedrijventerreinen hetzelfde proces doorlopen. Verschillende actoren raadden aan om te spreken van ‘ambitieniveau’ in plaats van ‘maturiteitsniveau’. Indien een bedrijventerrein niet de ambitie heeft door te groeien naar verdere niveaus, zou de ondersteuning vanuit de Vlaamse Overheid kunnen wegvallen.
7.1.4
Principe 4: periodiciteit en afhankelijkheid van financiële ondersteuning door de Vlaamse Overheid
Voortbouwend op wat hierboven staat weergegeven, en zoals weergegeven in de schematische voorstelling van de ondersteuning van bedrijventerreinmanagement (Figuur 21), is het belangrijk om 66
de financiële ondersteuning vanuit de Vlaamse Overheid duidelijk te beperken in de tijd en afhankelijk te maken van het bepalen van welbepaalde resultaats- en inspanningsverbintenissen (KPI’s). −
Afhankelijk maken van de financiële ondersteuning van de Vlaamse Overheid van welbepaalde resultaats- en inspanningsverbintenissen: doel hiervan is dat het bedrijventerreinmanagement op de bedrijventerreinen geleidelijk aan evolueert in de tijd, gaande van maturiteitsniveau 1 waarin de samenwerking vorm krijgt tot maturiteitsniveau 4 waarbij de duurzame samenwerking dermate vorm heeft gekregen en reeds tal van samenwerkingsprojecten, studies, etc. uitgevoerd zijn, zodat een duidelijke meerwaarde gerealiseerd wordt op vlak van de 3P’s van duurzaamheid (people, planet, profit).
−
Beperking in de tijd van de financiële ondersteuning van de Vlaamse Overheid: doel is om te vermijden dat bedrijventerreinen eindeloos in een bepaald maturiteitsniveau blijven en niet de ambitie hebben om naar een volgend ambitieniveau over te gaan. Wanneer de KPI’s niet gehaald worden binnen deze periode, is verdere ondersteuning vanuit de Vlaamse Overheid in de toekomst niet langer mogelijk18.
Aandachtspunt: het goed definiëren van geschikte KPI’s is heel belangrijk; de KPI’s moeten ook op gezette tijden geëvalueerd worden. Doel van de inspannings- en resultaatsverbintenissen is om de effectiviteit en efficiëntie van het beleidsinstrument ter ondersteuning van BTM te verhogen. Daarvoor moeten de KPI’s ambitieus genoeg zijn, zoniet zal dit een tegenovergesteld effect hebben. Voorbeelden van mogelijke KPI’s zijn : −
Percentage bedrijven die lid zijn van de bedrijvenvereniging;
−
Aantal netwerkevents;
−
Aantal uitgevoerde haalbaarheidsstudies;
−
Aantal acties;
•
Aantal service en kwaliteit verhogende acties;
•
Aantal kostenbesparende acties;
•
Aantal opbrengst genererende acties;
−
Energiebesparing, CO2-vermindering, etc.;
−
Bedrijfstevredenheid;
18 Dit wil niet zeggen dat het BTM op dit bedrijventerrein helemaal stilgelegd moet worden. Elk van de maturiteits- of ambitieniveaus heeft zijn eigen merites. Het doel van de ondersteuning vanuit de Vlaamse Overheid is echter dat bijgedragen wordt aan Vlaamse beleidsdoelstellingen. Als de ambitie van het bedrijventerrein niet zo ver rijkt, kan bedrijventerreinmanagement verder gezet worden met de financiële middelen van de andere begunstigden (bedrijven / lokale overheid).
67
−
Enzovoort.
Het bepalen van de specifieke KPI’s om van het ene maturiteitsniveau naar het andere te evolueren, kan verschillen, afhankelijk van het type bedrijventerrein (nieuw versus bestaand). Ook de maximale periode dat een bedrijvenvereniging in een bepaald niveau kan blijven, kan eventueel verschillen op basis van het type bedrijventerrein.
7.1.5
Principe 5: complementariteit van financiële en niet-financiële ondersteuning
In het verleden werd voornamelijk ingezet op financiële ondersteuning. Uit het onderzoek blijkt dat er naast die financiële ondersteuning ook nood is aan niet-financiële ondersteuning. Ook hierin kan de Vlaamse Overheid een rol spelen, vb. via de uitdieping van de mogelijkheden van het kennisnetwerk bedrijventerreinmanagement, maar ook via het ter beschikking stellen van standaarddocumenten, enzovoort.
68
7.2
AANBEVELINGEN VOOR FINANCIËLE EN NIET-FINANCIËLE ONDERSTEUNING VAN BEDRIJVENTERREINMANAGEMENT
In onderstaande paragrafen beschrijven we meer in detail hoe we de financiële en niet-financiële ondersteuning opvatten.
7.2.1
Financiële ondersteuning
We onderscheiden in de financiële ondersteuning 3 voorname onderdelen zijnde: −
Ondersteuning van de werking van de parkmanager;
−
Ondersteuning voor de uitvoering van concrete haalbaarheidsstudies die de duurzame samenwerking tussen bedrijven kunnen bevorderen;
−
Ondersteuning voor de uitvoering van duurzame samenwerkingsprojecten.
De laatste twee kunnen eventueel als één type ondersteuning worden beschouwd daar het natuurlijk de bedoeling is dat na de uitvoering van haalbaarheidsstudies, projecten moeten worden opgezet en uitgevoerd. Het type financiële ondersteuning dat beschikbaar komt voor een bedrijventerrein, is afhankelijk van het ambitieniveau van het BT inzake bedrijventerreinmanagement en dus het maturiteitsniveau. We bespreken hieronder elk van de types financiële ondersteuning meer in detail. Ondersteuning van de w erking van de parkmanager Uit het evaluatieonderzoek bleek dat één van de belangrijke kritieke succesfactoren voor bedrijventerreinmanagement een ervaren bedrijventerreinmanager is die het bedrijventerreinmanagement professioneel aanpakt. Of die bedrijventerreinmanager intern gezocht wordt extern wordt aangesteld of verbonden is aan organisaties die ev. ook het beheer van het bedrijventerrein voor zich nemen, maakt hierbij niet uit. Belangrijk is dat er iemand is die het aanspreekpunt is voor de bedrijven en die – onder impuls van de bedrijventerreinvereniging (als die er is) – acties kan opstarten. De tijdsbesteding van de parkmanager varieert tussen één dag per week tot een fulltime betrekking voor sommige bedrijventerreinen. De tijdsbesteding is onder meer afhankelijk van het maturiteitsniveau waarin het bedrijventerreinmanagement zit en is ook rechtstreeks gerelateerd aan het aantal acties/taken, het vooropgestelde ambitieniveau en de omvang van het bedrijventerrein (aantal bedrijven). We zijn van mening dat het beschikbaar stellen van middelen voor het betalen van het loon van de parkmanager permanent moet worden. Enkel op die manier kan ervoor gezorgd worden dat bedrijventerreinmanagement bestendigd wordt in de tijd; en enkel op die manier kan gepoogd worden om via bedrijventerreinmanagement bij te dragen aan de Vlaamse beleidsdoelstellingen. Zoals hierboven reeds aangegeven, zijn er 3 begunstigden die samen deze financiële middelen voor het betalen van de parkmanager bijeen moeten brengen. In de tijd kan de verhouding van de bijdrage van deze 3 begunstigden wijzigen. In de beginfase (maturiteitsniveau 1 – opstart van BTM op het BT) is het waarschijnlijk nuttig / nodig om in verhouding meer middelen vanuit de Vlaamse Overheid beschikbaar te stellen. Na verloop van tijd (maturiteitsniveaus 2 tot en met 4) kan het aandeel 69
middelen vanuit de Vlaamse Overheid verminderen en kunnen de lokale overheden en de bedrijven een grotere rol spelen in het financieren van dit luik in het bedrijventerreinmanagement. Ondersteuning voor de uitvoering van concrete haalbaarheidsstudies die de duurzame samenw erking tussen bedrijven kunnen bevorderen Naast de kost van de parkmanager voorzien we in de schematische voorstelling ‘ondersteuning BTM’ ook nog een ondersteuning voor het uitvoeren van haalbaarheidsstudies. Deze studies kunnen belangrijk zijn om na te gaan of bepaalde duurzame samenwerkingsprojecten realiseerbaar zijn volgens het JERTS (juridisch, economisch, ruimtelijk, technisch en sociaal) principe. We voorzien deze financiële ondersteuning vanaf het maturiteitsniveau 2. In maturiteitsniveau 1 komt het erop aan vertrouwen te winnen van de bedrijven en snel enkele zichtbare resultaten te boeken. Na deze fase van opbouwen van vertrouwen bij de bedrijven is het nodig de ambitie een stukje hoger te leggen en na te gaan welke resultaten op dit bedrijventerrein geboekt zouden kunnen worden. Een belangrijke KPI die verbonden kan worden aan het verkrijgen van ondersteuning voor studies zou bijvoorbeeld het multiplicatoreffect kunnen zijn. Het is immers belangrijk dat de resultaten van de studie verspreid worden naar andere bedrijventerreinen (vb. via het kennisnetwerk, onder de vorm van niet-financiële ondersteuning). Voor de ondersteuning van deze haalbaarheidsstudies kunnen structurele middelen voorzien worden maar er zou ook projectmatig gewerkt kunnen worden. Een projectmatige aanpak via een call kan ervoor zorgen dat deze studies nauw aansluiten bij de Vlaamse beleidsdoelstellingen waaraan bedrijventerreinmanagement kan bijdragen. Zoals voor de ondersteuning voor het aanstellen van een parkmanager geldt hier dat de verhouding van bijdragen in financiële middelen door de verschillende begunstigden van bedrijventerreinmanagement kan variëren. De Vlaamse Overheid heeft hier een taak te verrichten, maar deels kunnen de financiële middelen ook bijeengebracht worden door de bedrijven op het bedrijventerrein en de lokale overheid. Ondersteuning voor de uitvoering van duurzame samenw erkingsprojecten De ambitie van BTM – althans vanuit het standpunt van de Vlaamse Overheid – is het bijdragen tot Vlaamse beleidsdoelstellingen. Vanuit dat oogpunt is het ook nodig dat acties worden uitgevoerd op de bedrijventerreinen die dit bewerkstelligen. We zijn van mening dat het uitvoeren van zulke – ambitieuze – acties kan plaatsvinden vanaf een maturiteitsniveau 319. In het door ons voorgestelde model van ondersteuning, voorzien we daarom ook financiële ondersteuning voor het uitvoeren van projecten die als doel hebben ambitieuzere resultaten te behalen. De ondersteuning vanuit de Vlaamse Overheid in de voorgaande maturiteitsfase zijn in feite bedoeld om het uitvoeren van acties in maturiteitsfasen 3 en 4 mogelijk te maken.
19 In voorgaande maturiteitsniveaus kunnen (en moeten!) ook reeds concrete acties uitgevoerd worden in het kader van BTM. Deze betreffen echter eerder de quick wins het bereiken van zichtbare resultaten voor de bedrijven zelf op het bedrijventerrein (lobbying, groepsaankopen, beveiliging, …).
70
De financiële ondersteuning voor het uitvoeren van acties en projecten kan diverse vormen aannemen (subsidie, aantrekkelijke lening, waarborg, enzovoort) en kan ook afkomstig zijn vanuit andere beleidsdomeinen (pendelfonds, ...). Net zoals voor de ondersteuning van haalbaarheidsstudies kunnen hiervoor structurele middelen voorzien worden, maar zou ook projectmatig gewerkt kunnen worden. Een projectmatige aanpak via een call kan ervoor zorgen dat deze projecten nauw aansluiten bij de Vlaamse doelstellingen in functie van bedrijventerreinmanagement.
7.2.2
Niet-financiële ondersteuning
In de onderliggende principes voor deze beleidsaanbevelingen, benadrukten we reeds dat nietfinanciële ondersteuning eveneens nodig is om bedrijventerreinmanagement effectief en efficiënt op te starten en uit te voeren op bedrijventerreinen. Ook voor niet-financiële ondersteuning geldt dat verschillende partijen hiertoe kunnen bijdragen. Reeds enige tijd bestaat het kennisnetwerk bedrijventerreinmanagement. Agentschap Ondernemen neemt regelmatig initiatief om diverse partijen in functie van bedrijventerreinmanagement samen te brengen rond een bepaald thema. Deze niet-financiële ondersteuning wordt als zeer belangrijk beschouwd en kan verder uitgebouwd worden in de toekomst. Zo zou een centrale databank uitgebouwd kunnen worden waarin diverse informatie met betrekking tot bedrijventerreinmanagement verzameld kan worden: −
Contactendatabank;
−
Studies;
−
Procedures;
−
Standaarddocumenten;
−
Enzovoort.
Door een gerichte uitbouw van deze niet-financiële ondersteuning kunnen heel wat middelen bespaard worden waardoor de effectiviteit en efficiëntie van de inzet van financiële (Vlaamse overheids-) middelen sterk kan verbeteren.
71
7.3
VERTALING NAAR HET BELEID: AFTASTEN VAN DE MOGELIJKE BELEIDSOPTIES
In deze paragraaf tasten we de bandbreedte af van het beleidsinstrumentarium dat ingezet kan worden voor de basisondersteuning van BTM vanuit de Vlaamse Overheid (aanstellen bedrijventerreinmanager) zoals in vorige paragraaf werd beschreven. We geven een aantal mogelijke beleidsinstrumenten weer, en evalueren elk van de mogelijke pistes op hoofdlijnen naar ingeschatte effectiviteit / efficiëntie en relevantie. De bandbreedte gaat van een verplichting (bij decreet en uitvoeringsbesluit) tot een vrijwillig instappen in een oproep voor projecten (cfr. huidige projectoproep). Bovenop deze basisondersteuning moet voorzien worden in ondersteuning voor het uitvoeren van studies / het uitvoeren van projecten. Dit kan projectmatig worden aangepakt – en moet niet allemaal vanuit AO worden georganiseerd (cfr. huidige pendelfonds waarvan bedrijventerreinen ook gebruik kunnen maken, …). In onderstaande figuur geven we de door ons ingeschatte bandbreedte voor het beleidsinstrumentarium dat ingezet kan worden voor de basisondersteuning (financiële ondersteuning) weer.
Figuur 24: Schematische weergave bandbreedte beleidsinstrumentarium basisondersteuning BTM
7.3.1
Mogelijke opties voor vertaling naar beleidsinstrumentarium: beschrijving
Uit bovenstaande schematische weergave blijkt dat we 3 voorname uitgangspunten voorop stellen voor een mogelijke ondersteuning van BTM. De tweee laatste uitgangspunten kunnen daarbij nog op 2 verschillende manieren beleidsmatig vertaald worden. −
72
Bedrijventerreinmanagement verplicht opleggen voor alle nieuwe zowel als bestaande bedrijventerreinen.
Wanneer bedrijventerreinmanagement een dermate positief effect heeft op de kwaliteit en duurzaamheid van bedrijventerreinen, kunnen we het verplicht maken voor alle nieuwe en bestaande bedrijventerreinen20. Op die manier zou elk bestaand bedrijventerrein verplicht worden om bedrijventerreinmanagement uit te bouwen. Nieuwe bedrijventerreinen zouden van bij de start verplicht worden om een bedrijventerreinmanagement uit te bouwen. Voor bestaande bedrijventerreinen zou de verplichting aangekondigd kunnen worden en ingaan binnen x jaar, zodat de bedrijventerreinen zich hierop kunnen voorbereiden. Gezien het een verplichting is vanuit de overheid, hoeft daar niet noodzakelijk een financiële ondersteuning vanuit de overheid tegenover te staan. Dit kan uiteraard wel maar is niet noodzakelijk daar we het uniform maken voor alle bedrijventerreinen in Vlaanderen. Om dit beleidsmatig te realiseren, is uiteraard een decretale verankering van deze verplichting noodzakelijk; dit wil zeggen dat het decreet ruimtelijke economie van 13 juli 2012 gewijzigd moet worden of dat een specifiek decreet voor bedrijventerreinmanagement moet worden opgemaakt. Daarnaast moet er een afzonderlijk uitvoeringsbesluit geschreven worden in functie van bedrijventerreinmanagement. In dit uitvoeringsbesluit kunnen de voorwaarden die voortvloeien uit deze verplichting nader omschreven worden, kunnen criteria ingevuld worden, kunnen procedures verder verfijnd worden, regels vastgelegd worden voor toezicht en evaluatie en eventueel modaliteiten vastgelegd worden voor het toekennen en uitbetalen van een financiële bijdrage vanuit de Vlaamse Overheid voor het bedrijventerreinmanagement. −
Bedrijventerreinmanagement verplicht opleggen voor gesubsidieerde nieuwe bedrijventerreinen en bedrijventerrinemanagement aanmoedigen voor bestaande bedrijventerreinen. Minder verregaand als het vorige scenario is het verplichten van bedrijventerreinmanagement voor nieuwe bedrijventerreinen die beroep doen op het uitvoeringsbesluit subsidiëring van bedrijventerreinen van 24 mei 2013 (onrendabele greenfields, brownfield). Voor andere bedrijventerreinen, inclusief de herontwikkeling van bestaande (verouderde) bedrijventerreinen, zal bedrijventerreinmanagement niet verplicht worden, maar wel aangemoedigd (via het bieden van financiële ondersteuning – subsidie). In dit geval dient het decreet ruimtelijke economie van 13 juli 2012 niet aangepast te worden. Voor het integreren van BTM kunnen twee opties gekozen worden:
20
•
Integratie binnen het huidige uitvoeringsbesluit van 24 mei 2013: Een integratie van bedrijventerreinmanagement in hetzelfde subsidiebesluit naast beheer is eigenlijk zoals dit het geval was in het subsidiebesluit van 16 mei 2007. In dit subsidiebesluit kon men gedurende 5 jaar subsidies verwerven voor zowel het bedrijventerreinbeheer als het bedrijventerreinmanagement wanneer men hiervoor een beheerplan opmaakte.
•
Een apart uitvoeringsbesluit opmaken voor bedrijventerreinmanagement: in dit uitvoeringsbesluit kunnen de subsidiemodaliteiten omschreven worden. Net zoals het
Evenwel kan het enkel betrekking hebben op bedrijventerreinen vanaf een bepaalde grootte en/of vanaf een aantal bedrijven op het BT.
73
uitvoeringsbesluit CO2-neutraliteit zal men in dit geval het uitvoeringsbesluit bedrijventerreinmanagement onlosmakelijk verbinden aan het uitvoeringsbesluit subsidiëring van bedrijventerreinen. Andere bedrijventerreinen die geen gebruik maken van het uitvoeringsbesluit van 24 mei 2013 kunnen vrijwillig bedrijventerreinmanagement integreren en hiervoor eventueel subsidies ontvangen. −
Bedrijventerreinmanagement niet verplichten maar uitsluitend aanmoedigen voor zowel bestaande als nieuwe bedrijventerreinen. Tot slot kan ervoor gekozen worden om bedrijventerreinmanagement aan te moedigen, maar in geen enkel geval verplicht te maken, ook niet wanneer dit bedrijventerrein beroep doet op het subsidiebesluit van 24 mei 2013. Er worden subsidies beschikbaar gesteld om bedrijventerreinen aan te moedigen bedrijventerreinmanagement te introduceren en te implementeren. Deze subsidies kunnen op twee manieren aangeboden worden:
•
Structureel via het uitwerken van een uitvoeringsbesluit bedrijventerreinmanagement: op basis van dit uitvoeringsbesluit kunnen alle bedrijventerreinen die interesse hebben in bedrijventerreinmanagement permanent een aanvraag tot financiële en/of niet-financiële ondersteuning aanvragen. Afhankelijk van de maturiteit van het bedrijventerrein inzake bedrijventerreinmanagement, wordt de hoogte en de aard van de subsidie bepaald.
•
Projectmatig via het uitwerken van projectcalls: In dit geval zullen bedrijventerreinen niet permanent een aanvraag tot ondersteuning kunnen indienen maar uitsluitend wanneer er een projectcall gelanceerd wordt. Deze calls kunnen algemeen in functie van bedrijventerreinmanagement ingezet worden, maar kunnen evengoed een projectgewijze insteek hebben waarbij een specifiek thema behandeld wordt.
7.3.2
Vergelijking en evaluatie op hoofdlijnen van de opties voor vertaling naar beleidsinstrumentarium
In onderstaande paragrafen evalueren we voorgaande beleidsopties op hoofdlijnen op basis van volgende criteria:
74
−
Hoe sluit dit aan op de in paragraaf 7.1 vermelde principes of hoe kan dit aansluiten op deze principes?
−
Hoe schatten we de effectiviteit van het beleidsinstrument in (Zal het beoogde resultaat behaald kunnen worden als gevolg van het inzetten van het beleidsinstrument?)?
−
Hoe schatten we de administratieve last in van het in te zetten beleidsinstrument?
−
Wat zullen de financiële implicaties zijn voor de verschillende betrokken actoren (ontwikkelaars / beheerders van BT, lokale overheden, bedrijven zelf, Vlaamse overheid)?21
Verplichting BTM voor nieuw e en bestaande bedrijventerreinen bij decreet en uitvoeringsbesluit BTM In onderstaande tabel geven we een inschatting weer van deze beleidsoptie op de verschillende evaluatiecriteria. Tabel 11: Evaluatie op hoofdlijnen voor beleidsoptie ‘verplichting BTM voor nieuwe en bestaande BT’ Evaluatiecriterium
Inschatting score (--- à +++ schaal) Verplichting zonder financiële tegemoetkoming
Verplichting financiële tegemoetkoming
Aansluiting op principes
+
+
Inschatting effectiviteit
---
-
Administratieve last
++
---
Financiële implicaties
--- (vnl. bedrijven)
--- (vnl. overheid)
met
Toetsing aan de principes Het verplicht maken van bedrijventerreinmanagement op bedrijventerreinen maakt dat bedrijventerreinmanagement in ieder geval structureel ingebed geraakt. Omdat er een verplichting is, is het niet noodzakelijk een financiële ondersteuning te bieden. Bedrijventerreinen zouden zelf moeten onderzoeken hoe financiering mogelijk is. De meeste middelen zouden dan waarschijnlijk van de bedrijven op het bedrijventerrein zelf komen. Er kan echter ook voor gekozen worden om toch financiële middelen te voorzien voor het opzetten van BTM op de bedrijventerreinen vanuit de Vlaamse Overheid, niet als een subsidie (die een ‘vrijwilligheid’ inhoudt), maar dan eerder als een ‘toelage’. Deze toelage kan verschillend zijn i.f.v. aard en voorkomen van het bedrijventerrein. Een traject wordt uitgestippeld waaraan elk van de bedrijventerrein zal moeten voldoen (ev. volgens typologie). Het afhankelijk maken van deze toelage van KPI’s en het beperken in de tijd van de toelage is theoretisch mogelijk, maar zal moeilijk na te gaan zijn voor alle bedrijventerreinen (zie verder ook: administratieve last). Het wegnemen van de toelagen indien niet voldaan is aan de KPI’s zal er ook voor zorgen dat BTM niet meer zal worden uitgevoerd en dat de verplichting een lege doos wordt.
Inschatting effectiviteit van het beleidsinstrument Het verplicht maken van bedrijventerreinmanagement op alle bedrijventerreinen kan ervoor zorgen dat bedrijventerreinmanagement op veel grotere schaal wordt ingevoerd dan nu het geval is. Dit zou de effectiviteit van het beleidsinstrument ten goede komen. Vanuit het evaluatieonderzoek blijkt het echter belangrijk dat er vanuit de bedrijven zelf een nood is aan gezamenlijke acties en dat er binnen de bedrijven een trekker en motivator is voor het opstarten
21 In Bijlage G schatten we de financiële impact ook kwantitatief in. Hypothesen over parameters worden gespecifieerd en op basis daarvan wordt een grootte-orde berekend van hoeveel het subsidiëren van BTM in de toekomst zou kosten.
75
van een bedrijventerreinvereniging en van daaruit van bedrijventerreinmanagement. Hier wordt bij het verplicht opleggen van BTM volledig aan voorbij gegaan. We zijn daarom ook van mening dat het verplicht invoeren van BTM door veel bedrijventerreinen als een (bijkomende) last zal worden ervaren en dit eerder voor de vorm zal worden ingevuld in plaats van dat het werkelijk resultaten zou opleveren. Het voorzien van een financiële toelage voor de bedrijventerreinen kan de effectiviteit een beetje optrekken, maar we verwachten hier geen spectaculaire resultaten. We schatten de effectiviteit van dit beleidsinstrument dus eerder laag in. Als er bovendien een structurele toelage wordt gegeven vanuit de Vlaamse Overheid voor het invoeren van dit BTM op alle bedrijventerreinen, betekent dit dat dit geld helemaal niet efficiënt wordt besteed.
Inschatting administratieve last Onderscheid moet gemaakt worden in deze beleidsoptie tussen een verplichting zonder financiële tegemoetkoming naar de bedrijventerreinen toe en verplichting met een financiële tegemoetkoming naar de bedrijventerreinen toe. Zonder de financiële tegemoetkoming komt het erop aan het decreet ruimtelijke economie aan te passen of een afzonderlijk decreet rond bedrijventerreinmanagement op te maken. Dit is al bij al nog een beperkte administratieve last. Anders wordt het indien vanuit de Vlaamse Overheid middelen worden toegekend aan de bedrijventerreinen voor het opstarten en uitvoeren van bedrijventerreinmanagement. Een zekere controle is hier gewenst om de effectiviteit van het inzetten van financiële middelen enigszins te verhogen. Het controleren van alle bedrijventerreinen op het behalen van de KPI’s kan een enorme administratieve last met zich mee brengen, ook als die controle vb. niet voor alle bedrijventerreinen n-jaarlijks hoeft te gebeuren, maar als er uitgegaan wordt vanuit het beschikbaar houden van de resultaten voor controle van x % van het aantal bedrijventerreinen in Vlaanderen.
Inschatting financiële implicaties Ook hier maken we onderscheid tussen het al dan niet kiezen voor de optie van financiële toelage vanuit de Vlaamse Overheid. Indien geen toelage gegeven zal worden vanuit de Vlaamse Overheid, zal de kost voor bedrijventerreinmanagement waarschijnlijk voornamelijk op de bedrijven komen te liggen. De impact van invoering van de verplichting heeft dus een negatieve financiële impact voor de bedrijven zelf. Indien wel een toelage gegeven wordt vanuit de Vlaamse Overheid, betekent dit – natuurlijk afhankelijk van het niveau van toelage – een zware financiële inspanning die door de Vlaamse Overheid moet worden geleverd (gezien het groot aantal bedrijventerreinen in Vlaanderen). De financiële impact op de lokale overheden is afhankelijk van de specificaties in het decreet en uitvoeringsbesluit (verplichte co-financiering of niet vanuit bedrijven en / of lokale overheden).
Conclusie evaluatie op hoofdlijnen Vanuit bovenstaande evaluatie lijkt deze optie niet aangewezen. Het verplicht maken van bedrijventerreinmanagement voor alle bedrijventerrein lijkt niet wenselijk en ook niet haalbaar. Bovendien moet dit politiek gedragen worden alvorens dit realiteit kan worden. 76
Verplichting BTM bij gesubsidieerde nieuw e BT en aanmoediging voor bestaande BT (uitvoeringsbesluit BTM of integratie huidig uitvoeringsbesluit) In deze beleidsoptie wordt BTM verplicht gemaakt bij nieuwe BT (onrendabele greenfields en brownfields) die gebruik maken van subsidies voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein. Voor alle andere bedrijventerreinen inclusief voor de herontwikkeling van verouderde bedrijventerreinen wordt een subsidie geboden en steunt de invoering van BTM dus op vrijwilligheid. We gaan er hier van uit dat voor de nieuwe bedrijventerreinen geen financiële middelen worden toegekend vanuit de Vlaamse Overheid voor het introduceren en implementeren van BTM; wel voor de bestaande bedrijventerreinen (subsidies). Zoals aangegeven, kan dit op twee manieren, zijnde via een apart uitvoeringsbesluit BTM of via de integratie in het huidig uitvoeringsbesluit. De integratie binnen hetzelfde subsidiebesluit heeft wel volgende nadelen: −
Beheer zoals momenteel omschreven in het subsidiebesluit kan uitsluitend worden aangevraagd door publieke overheden of semi-publieke instanties. Zoals reeds werd beschreven in dit rapport, is het aantal actoren dat betrokken is bij bedrijventerreinmanagment veel groter en werd in sommige gevallen aangegeven dat het beter kan zijn om het bedrijventerreinmanagement niet te laten uitvoeren door de publieke overheid, daar die reeds een controlerende/sanctionerende rol heeft vanuit bedrijventerreinbeheer.
−
Hierdoor vervalt de duidelijke scheidingslijn tussen bedrijventerreinbeheer en bedrijventerreinmanagement opnieuw. Dit zal misschien opnieuw leiden tot mengvormen die niet wenselijk zijn.
In onderstaande tabel geven we een inschatting weer van deze beleidsoptie op de verschillende evaluatiecriteria. We maken hierbij wel abstractie van het feit of deze beleidsoptie vertaald wordt in het huidige uitvoeringsbesluit of in een nieuw uitvoeringsbesluit daar dit niet meteen impact heeft op deze evaluatiecriteria. Tabel 12: Evaluatie op hoofdlijnen voor beleidsoptie ‘’Verplichting BTM bij gesubsidieerde nieuwe BT en aanmoediging voor bestaande BT (uitvoeringsbesluit BTM of integratie huidig uitvoeringsbesluit)’ Evaluatiecriterium
Inschatting score (--- à +++ schaal)
Aansluiting op principes
+++
Inschatting effectiviteit
++
Administratieve last
--
Financiële implicaties
--
Toetsing aan de principes Via deze weg wordt BTM ook structureel ingevoerd – zij het op basis van vrijwilligheid voor bestaande bedrijventerreinen. Het subsidiebesluit maakt subsidie van BTM mogelijk op elk moment, i.e. wanneer een bedrijventerrein ervoor kiest om met BTM te beginnen. In het subsidiebesluit kunnen 77
voorwaarden worden vastgelegd voor het bekomen van de subsidies. Het kan gaan om de verplichting cofinanciering te zoeken (bij bedrijven / bij lokale overheden / …)22. Ook de KPI’s voor elke maturiteitsfase kunnen worden vastgelegd, evenals de omstandigheden waaronder de subsidies zullen worden stopgezet.
Inschatting effectiviteit Het afhankelijk maken van het verkrijgen van subsidies voor de ontwikkeling van de bedrijventerreinen van het opstarten van bedrijventerreinmanagement kan ervoor zorgen dat op nieuwe bedrijventerreinen bedrijventerreinmanagement vanaf het begin ingang vindt. Bij de uitgifte van de percelen en in de huur- en verkoopvoorwaarden kan hiermee rekening gehouden worden. Mits opvolging van de resultaten (KPI’s) verzekerd wordt, kan deze verplichting effectief tot resultaten leiden. Of de doelstellingen even ambitieus kunnen zijn dan in het geval subsidies worden toegekend, en in hoe verre het ‘maturiteitsproces’ in werkelijkheid doorlopen zal worden, is moeilijk in te schatten. Voor bestaande bedrijventerreinen wordt gefocust op die bedrijventerreinen die de wil vertonen om BTM op te starten. Ook gesubsidieerde verouderde bedrijventerreinen worden hierin meegenomen, daar men hier niet meer de mogelijkheid heeft om bedrijventerreinmanagement en een eventuele bijdrage te verplichten van bij de uitgifte. De motivatie is er, er wordt financiële ondersteuning geboden voor de opstart en bestendiging wordt voorzien. De effectiviteit wordt ook hier eerder hoog ingeschat. In het subsidiebesluit kan vastgelegd worden dat de overheid financiële middelen toekent indien ook andere partijen financieel bijdragen voor het introduceren en implementeren van bedrijventerreinmanagement op de bedrijventerreinen. Dit hefboomeffect van het inzetten van Vlaamse Overheidsmiddelen leidt tot een efficiënt gebruik van overheidsmiddelen.
Inschatting administratieve lasten De administratieve last is voornamelijk verbonden aan het opvolgen van de resultaten van de bedrijventerreinen die bedrijventerreinmanagement hebben opgestart. Het betreft dan zowel de dossiers van de nieuwe bedrijventerreinen (subsidies ontwikkeling bedrijventerreinen) als de subsidiedossiers specifiek voor bedrijventerreinmanagement bij bestaande bedrijventerreinen. Deze administratieve last wordt lager ingeschat dan in het geval van verplichting waarbij een financiële toelage wordt voorzien, maar zeker hoger dan in de huidige situatie.
Inschatting financiële implicatie Door de Vlaamse Overheid slechts een deel van de middelen te laten voorzien in de vorm van subsidies, ligt de financiële implicatie bij de verschillende partners die bijdragen aan de financiële middelen. Door de verplichting bij de nieuwe bedrijventerreinen die gebruik maken van subsidies voor de ontwikkeling van het nieuwe bedrijventerrein is de financiële implicatie hier nihil. Voor
22 Er werd tijdens vorige stuurgroep aangehaald dat in een subsidiebesluit waarschijnlijk niet kon worden vastgelegd dat de lokale overheden x % van het bedrag moeten bijleggen…
78
bestaande bedrijventerreinen is dit anders. Voor deze bedrijventerreinen wordt een subsidie toegekend. Het is moeilijk om na te gaan hoeveel bedrijventerreinen gebruik zullen maken van de subsidies, maar het aantal aanvragen uit de call kan hiervoor een richting aanwijzen. Verschil met de call is dat deze bedrijventerreinen een langere tijd financiële ondersteuning vanuit de Vlaamse Overheid zullen kunnen krijgen dan vandaag de dag met de éénmalige call voor projecten (weliswaar met een steeds dalend percentage gefinancierd door de Vlaamse Overheid). Indien in het subsidiebesluit niet is vastgelegd wie de andere partijen zijn die financieel moeten bijdragen, kan moeilijk ingeschat worden bij welke andere partijen de financiële implicaties het grootst zullen zijn. Vermoedelijk zullen dit eerder de bedrijven zijn dan de lokale overheden.
Conclusie evaluatie op hoofdlijnen De hier voorliggende beleidsoptie (nl. afhankelijk maken van subsidie ontwikkeling aan BTM en subsidie voor bestaande BT – geregeld in een subsidiebesluit) lijkt realistischer te zijn dan een algemene verplichting in te voeren voor alle bedrijventerreinen. Een realistische inschatting van de grootte-orde van middelen die voorzien moeten worden vanuit de Vlaamse Overheid is hier nodig. Nadeel van deze beleidsoptie is dat niet vastgelegd kan worden wie de andere financierende partners moeten zijn. Aanmoediging bedrijventerreinm anagem ent voor nieuw e en bestaande bedrijventerreinen (via uitvoeringsbesluit) Deze optie is gelijkaardig aan de vorige met dat verschil dat er geen afhankelijkheid wordt ingevoerd voor het verkrijgen van subsidies voor de ontwikkeling van bedrijventerreinen. De evaluatie is ook gelijkaardig. De verschillen worden hieronder aangehaald. In onderstaande tabel geven we een inschatting weer van deze beleidsoptie op de verschillende evaluatiecriteria. Tabel 13: Evaluatie op hoofdlijnen voor beleidsoptie ‘Aanmoediging bedrijventerreinmanagement voor nieuwe en bestaande bedrijventerreinen (via uitvoeringsbesluit)’ Evaluatiecriterium
Inschatting score (--- à +++ schaal)
Aansluiting op principes
+++
Inschatting effectiviteit
++
Administratieve last
-
Financiële implicaties
--
Toetsing aan de principes Ook in dit geval is structurele inbedding mogelijk. Er kan cofinanciering worden opgelegd in de voorwaarden in het subsidiebesluit en er kan voldoende gedifferentieerd worden. De subsidies zijn afhankelijk van de behaalde KPI’s en kunnen beperkt worden in de tijd. 79
Inschatting effectiviteit De effectiviteit van deze beleidsoptie wordt even hoog ingeschat dan in vorige optie. We verwachten dat volgende verschuivingen optreden: −
Een iets lager bereik (aantal bedrijventerreinen) omdat de nieuwe bedrijventerreinen die gebruik willen maken van de subsidies voor ontwikkeling van de bedrijventerreinen wegvallen (tenzij op vrijwillige basis bedrijventerreinmanagement wordt geïntroduceerd gebruik makend van de subsidies);
−
Iets ambitieuzere resultaten op die nieuwe bedrijventerreinen die nu wel bedrijventerreinmanagement introduceren dan in het geval een afhankelijkheid werd gebruikt.
Inschatting administratieve lasten De administratieve last zou ook iets minder groot zijn, daar de dossiers van de nieuwe bedrijventerreinen wegvallen (tenzij zij op basis van vrijwilligheid ook (allemaal) subsidies aanvragen voor het opzetten van BTM op de bedrijventerreinen). Ook dit verschil zal niet heel groot zijn.
Inschatting financiële impact De financiële impact is nagenoeg hetzelfde als in vorige beleidsoptie. Een kleine verschuiving kan verwacht worden in partijen waar de financiële impact plaats zal vinden – en dan meer bepaald voor de nieuwe bedrijventerreinen. Daar waar in vorige optie de financiële impact in deze gevallen volledig bij derde partijen zal liggen (wschl. vnl. bedrijven), is het in deze optie zo dat de financiële impact hierbij ook deels gedragen zal worden door de Vlaamse Overheid.
Conclusie evaluatie op hoofdlijnen Deze optie lijkt even realistisch te zijn dan vorige optie. Dezelfde bedenkingen worden gemaakt. Aanmoediging BTM op nieuw e en bestaande bedrijventerreinen (projectcall BTM) Tot slot beschouwen we de beleidsoptie waarin de aanmoediging om BTM te introduceren en te implementeren, gebeurt via een projectcall. Deze optie berust zoals vorige beleidsoptie op vrijwilligheid, maar het ingezette beleidsinstrument is verschillend. We halen in deze evaluatie op hoofdlijnen dus vooral de verschillen met vorige optie aan. In onderstaande tabel geven we een inschatting weer van deze beleidsoptie op de verschillende evaluatiecriteria. Tabel 14: Evaluatie op hoofdlijnen voor beleidsoptie ‘Aanmoeding BTM op nieuwe en bestaande bedrijventerreinen (projectcall BTM)’
80
Evaluatiecriterium
Inschatting score (--- à +++ schaal)
Aansluiting op principes
++
Inschatting effectiviteit
++
Administratieve last
-
Financiële implicaties
--
Toetsing aan de principes Het grote verschil met vorige optie is het risico dat bestaat dat de financiële ondersteuning door de Vlaamse Overheid minder structureel zou kunnen worden (afschaffen projectoproep is gemakkelijker dan afschaffing subsidiebesluit). Hierover moet gewaakt worden (o.a. door in een uitvoeringsbesluit op te nemen dat om de x jaar een projectcall wordt gelanceerd?). We schatten het ‘aansluiten op de principes’ door dit risico iets lager in dan in vorige beleidsoptie. Voordeel van een projectoproep zou kunnen zijn dat beter kan worden vastgelegd wie de andere financierende partijen moeten zijn (oa. lokale overheden).
Inschatting effectiviteit De effectiviteit van het bieden van financiering ter ondersteuning van BTM wordt even hoog ingeschat indien de financiële ondersteuning wordt geboden via een projectoproep als wanneer deze ondersteuning wordt geboden via subsidie (uitvoeringsbesluit). Dit is het geval indien alle voorwaarden die in de projectoproep en in het uitvoeringsbesluit gelijk worden gehouden. Het enige verschil kan gevonden worden in het risico dat hierboven reeds werd beschreven (risico op afschaffen van projectoproep) en in de beschikbare middelen (projectcall – beperkt budget?). Daartegenover staat dat middels een projectcall de verschillende aanvragen in concurrentie van elkaar kunnen worden gesteld en dat de Vlaamse overheidsmiddelen vooral naar de veelbelovendste projecten zullen gaan (cfr. efficiënt gebruik van overheidsmiddelen).
Inschatting administratieve last Het verschil met vorige optie zit hem niet in de opvolging van de subsidiedossiers, wel in het beleidsinstrument (opmaken uitvoeringsbesluit vs. lanceren projectoproepen). Daar waar de projectoproepen de administratieve last concentreert op verschillende momenten (vlak voor en na de projectoproep), is de administratieve last in het geval van een subsidiebesluit meer verspreid.
Inschatting financiële impact Ook de financiële impact voor de Vlaamse Overheid is gelijk in beide gevallen. Een verschil kan optreden in de financiële impact voor de andere partijen indien in de projectoproep duidelijker kan worden omschreven welke partijen (hoeveel) moeten co-financieren.
Conclusie op hoofdlijnen
81
In vergelijking met een decreet of een uitvoeringsbesluit is een projectcall BTM de minst structurele maatregel maar wel diegene die het eenvoudigst te implementeren is en die misschien het meest zal leiden tot efficiënt gebruik van middelen. Een projectcall is voornamelijk effectief wanneer men specifieke projectdoelstellingen wenst te realiseren op korte termijn. In die zin is een projectcall interessanter voor de financiële ondersteuning van studies of concrete projecten en misschien minder voor de financiële ondersteuning van de parkmanager zelf.
7.3.3
Besluit van de evaluatie van de verschillende beleidsopties
Uit voorgaande evaluatie komt de eerste beleidsoptie (verplichting) als minst optimale naar voren. Keuze tussen de andere beleidsopties zou gemaakt kunnen worden op basis van volgende overwegingen: −
Hoeveel belang hecht de Vlaamse Overheid aan het structureel ingebed maken van BTM (meer belang à eerder richting uitvoeringsbesluit dan projectoproep)?
−
Hoe flexibel wil men de ondersteuning van BTM kunnen inzetten (meer flexibel à eerder projectoproep dan uitvoeringsbesluit)?
−
Hoe sturend wil de Vlaamse Overheid kunnen zijn in het vastleggen van de andere partijen die moeten zorgen voor co-financiering (meer sturend à eerder projectoproep dan uitvoeringsbesluit)?
−
…
7.4
MONITORING VAN GESUBSIDIEERDE PROJECTEN ROND BEDRIJVENTERREINMANAGEMENT
Monitoring van de gesubsidieerde projecten rond bedrijventerreinmanagement is en blijft nodig, en wel omwille van twee verschillende doelstellingen: −
Het afleggen van verantwoording (cfr. paragraaf 6.3, evaluatie kosteneffectiviteit / efficiëntie);
−
Het opvolgen van de resultaten die behaald kunnen worden door middel van bedrijventerreinmanagement en de bijdrage van deze resultaten tot Vlaamse Overheidsmiddelen. Daar de resultaten van de acties vaak niet op korte termijn zichtbaar zijn en / of pas indirect worden gerealiseerd, is het nodig om op langere termijn te kunnen monitoren. Op die manier kan de werkelijke effectiviteit van de ondersteuningsmaatregel worden geëvalueerd.
Een volledig rapporteringssysteem moet monitoringsindicatoren omvatten over alle schakels van de beleidsketen.
82
Tabel 15: Voorbeeld van indicatoren in een volledig rapporteringssysteem voor gesubsidieerde projecten Schakel in de beleidsketen Input
Activiteiten
Output
Intermediaire outcom doelgroep – bedrijven)
Outcome (resultaten)
Impact
(i.e. kennis, houding, gedrag
Indicatoren voor monitoring o
Middelen ontvangen vanuit de Vlaamse Overheid
o
Middelen (of andere ondersteuning) ontvangen vanuit de lokale overheid
o
Middelen (of andere ondersteuning) ontvangen vanuit de bedrijven
o
Opstart bedrijventerreinvereniging
o
Aanstelling parkmanager (aandeel VTE)
o
Rondvraag behoeften vanuit bedrijven
o
Overleg met andere actoren (gemeente, …)
o
Aantal netwerkevenementen
o
Resultaten studies
o
Aantal acties (vb. zwerfvuilopruiming, enzovoort)
o
Deelname aan acties (in % van aantal bedrijven op bedrijventerrein of in % van aantal werknemers op bedrijventerrein)
o
Houding bedrijven t.o.v. duurzaamheid (op BT of binnen bedrijf): enquêtering
o
Economisch: gerealiseerde besparingen voor de bedrijven
o
Sociaal: werknemerstevredenheid (enquêtering)
o
Ecologisch: energiebesparing, biodiversiteit, CO2, …
o
Leegstand op bedrijventerrein (% oppervlakte)
o
Rotatie van bedrijven (%)
o
…
Bovenstaande betreft een heel volledig projectevaluatiesysteem. Een aantal van de indicatoren zijn wellicht moeilijk te monitoren (vb. deze waar door middel van enquêtering gegevens moeten worden verzameld). Daar tegenover staat dat een aantal andere gemakkelijk op te volgen zijn (vb. inkomsten / acties), zeker indien een uniform en digitaal rapporteringssysteem wordt uitgewerkt door de Vlaamse Overheid naar de bedrijventerreinen toe (webtool – vast sjabloon - …). Dit digitaal systeem moet voor meerdere actoren toegankelijk zijn (o.a. indicatoren naar ‘impact’ kunnen enkel opgevolgd worden door de beheerder van de bedrijventerreinen, niet door de parkmanager). De indicatoren die weergegeven zijn rond ‘outcome’ zijn waarschijnlijk eveneens moeilijk te monitoren. Dit is ook gebleken uit de bevraging die in het kader van deze studie is gebeurd. De antwoorden die gegeven werden op de vragen rond ‘resultaten’ werden slechts fragmentair ingevuld. Indien de parkmanagers op voorhand weten dat deze resultaten moeten worden gerapporteerd, zullen ze natuurlijk wel systematischer worden bijgehouden. Aansluitend bij de aanbevelingen rond differentiatie in bedrijventerreinen op basis van hun ‘maturiteit’ inzake bedrijventerreinmanagement, moet ook differentiatie ingebracht worden in het monitoringssysteem. Het is niet voor alle bedrijventerreinen even relevant om te rapporteren over 83
‘outcome’ of resultaten op de verschillende resultaatsgebieden, indien men zich nog slechts in de opstartfase bevindt. Toch zou het ook reeds goed zijn om op dat moment reeds te kunnen rapporteren over een aantal zaken om zo over een ‘nulmeting’ te beschikken. In Tabel 16 geven we een aantal indicatoren weer die specifiek zouden kunnen opgevolgd worden per maturiteitsniveau. Een voldoende mate van flexibiliteit is hier nodig, zeker bij het monitoren van resultaten van uitgevoerde acties. Daar we in de aanbevelingen voorstellen dat de studies / projecten kunnen worden gelinkt aan beleidsprioriteiten van dat moment (ook via andere overheidsdiensten geïnitieerd en gesubsidieerd), moet ook de opvolging specifiek gelinkt zijn aan deze beleidsprioriteiten. In elke oproep voor studies / projecten zou gespecifieerd moeten worden welke resultaten gemonitord en gerapporteerd moeten worden. Tabel 16: Voorbeeld van indicatoren aansluitend bij de KPI’s per maturiteitsniveau Maturiteitsniveau
Niveau 1: opstart en eerste zichtbare resultaten
Niveau 2: studiefase – haalbaarheid ambitieuzere acties
Niveau 3 en 4: implementatiefase en bestendiging
Mogelijke indicatoren (aansluitend bij de KPI’s)
in
het
monitoringssysteem
o
Aantal leden van de bedrijventerreinvereniging
o
Aantal netwerkbijeenkomsten
o
Bevraging naar noden (ja/nee + omschrijf)?
o
Eerste actie(s) opgezet (ja/nee + omschrijf)?
o
Aantal leden van de bedrijventerreinvereniging
o
Haalbaarheidsstudie rond thema rakende aan beleidsdoelstellingen uitgevoerd (ja/nee + motiveer of overgegaan wordt tot ondernemen van de actie)?
o
Inspanningen omschrijf, …)
o
Resultaten eerste initiatieven (indicatoren afhankelijk van de aard van acties – zo veel mogelijk op outcome-niveau)
o
Aantal leden bedrijventerreinvereniging
o
Outcome rond vooraf afgesproken acties
o
Inspanningen omschrijf, …)
m.b.t.
m.b.t.
bedrijven
uitgevoerd
kennisoverdracht
kennisoverdracht
(aantal,
(aantal,
Een grote bezorgdheid omtrent de monitoring en rapportering is de administratieve last die op die manier wordt bezorgd aan de parkmanager of verantwoordelijke voor het bedrijventerreinmanagement. Indien Vlaamse Overheidsmiddelen worden gebruikt, vinden we het echter ook normaal dat verantwoording afgelegd wordt. De Vlaamse Overheid kan de monitoring en rapportage ook zo gemakkelijk mogelijk proberen te maken voor de bedrijventerreinen: vb. door het ter beschikking stellen van een webtool voor rapportage. Bij toekennen van subsidies kunnen een aantal zaken reeds vooraf ingevuld zijn of geselecteerd om in te vullen, vb.
84
−
Indien de subsidie rechtstreeks toegekend wordt aan het bedrijventerrein, kan vooraf ingevuld worden welke middelen werden verkregen vanuit de Vlaamse Overheid. Indien de subsidies werden toegekend aan een intermediaire organisatie, kan die intermediaire organisatie aangeven hoeveel middelen (en mankracht) werden besteed per bedrijventerrein.
−
Indien projectmatige subsidies worden toegekend, kan in de web-tool enkel zichtbaar gemaakt worden waarrond gerapporteerd moet worden (vb. enkel rond energieverbruik indien acties ondernomen worden rond energie en enkel rond beeldkwaliteit indien acties worden ondernomen rond vb. zwerfvuilopruiming).
Daarnaast moet het mogelijk zijn om het hele jaar door zaken in te vullen in de tool, zodat in realtime kan worden ingevuld welke vergaderingen worden belegd, welke resultaten zijn behaald, enzovoort. Hierdoor wordt vermeden dat parallel aan het rapporteringssysteem een ander systeem moet worden bijgehouden ter voorbereiding van de rapportage.
8.
CONCLUSIES
Vanuit het evaluatieonderzoek naar relevantie, effectiviteit en efficiëntie van financiële ondersteuning van bedrijventerreinmanagement is gebleken dat bedrijventerreinmanagement een middel is om te voldoen aan de noden die leven bij bedrijven en op bedrijventerreinen (vb. netwerking, één stem naar de gemeente, …) en om bij te dragen aan doelstellingen vanuit de Vlaamse Overheid (vb. zuinig ruimtegebruik, ecologie, mobiliteit, enzovoort). Vanuit dit oogpunt gezien, is het dus relevant om vanuit de Vlaamse Overheid financiële ondersteuning te voorzien voor het opstarten en bestendigen van bedrijventerreinmanagement. Volgende kanttekeningen moeten hierbij gemaakt worden: −
Gesubsidieerde projecten moeten – voldoende snel – doorgroeien naar een ambitieniveau dat relevant is voor de Vlaamse Overheid (i.e. er moet bijgedragen worden tot Vlaamse Overheidsdoelstellingen m.b.t. duurzaamheid);
−
Niet enkel de Vlaamse Overheid is begunstigde van bedrijventerreinmanagement, integendeel: in de beginfase gaat het vooral om de bedrijven zelf en de lokale overheden die de vruchten plukken van het bedrijventerreinmanagement. We stellen dus dat naast de Vlaamse Overheid ook financiële middelen ter beschikking moeten gesteld worden vanuit deze twee begunstigden (vanuit lidgelden voor bedrijven en als financiële ondersteuning of logistieke ondersteuning voor lokale overheden).
De effectiviteit van de financiële ondersteuning was gedurende het onderzoek moeilijk vast te stellen. De looptijd van de gesubsidieerde projecten was nog te kort; resultaten worden pas zichtbaar op langere termijn. Wel hebben we kunnen vaststellen dat er als gevolg van de financiële ondersteuning bedrijventerreinverenigingen zijn ontstaan, parkmanagers zijn aangesteld en acties werden uitgevoerd. Het blijft in vele gevallen nog te veel tot de ‘eerste acties’ zoals groepsaankopen, bewegwijzering op het bedrijventerrein, enzovoort. Maar ook deze acties kunnen reeds een bijdrage doen aan de Vlaamse Overheidsdoelstellingen (vb. groene stroom, productie hernieuwbare energie, …). Er moet blijvend gemonitord worden in welke mate resultaten bereikt worden als gevolg van het bedrijventerreinmanagement. Naast financiële ondersteuning is daarin niet-financiële ondersteuning belangrijk. Door kennis uit te wisselen over haalbaarheid van acties en over goede praktijken, kan op andere bedrijventerreinen sneller van start gegaan worden met implementatie. 85
Naar de toekomst toe stellen we dat bedrijventerreinmanagement financieel ondersteund kan worden door de Vlaamse Overheid indien: −
De financiële ondersteuning gekoppeld wordt aan resultaatsverbintenissen;
−
De financiële ondersteuning wegvalt indien niet aan de resultaatsverbintenissen wordt voldaan binnen een vooraf afgesproken periode;
−
Ook de andere begunstigde actoren (bedrijven / lokale overheden) bijdragen in de financiering van het bedrijventerreinmanagement.
−
De betrokken bedrijventerreinen zich ook engageren om kennis te delen met andere bedrijventerreinen.
Het model dat we voorstellen, is een model dat gebaseerd is op een differentiatie van ondersteuning naargelang het maturiteits- (of ambitie-)niveau van het bedrijventerrein inzake bedrijventerreinmanagement. Het aandeel Vlaamse Overheidsmiddelen in de totale basisfinanciering (voor het aanstellen van een bedrijventerreinmanager) daalt daarin in functie van een stijgende maturiteit en een stijgend ambitieniveau. Dit is te verantwoorden omdat de andere actoren in het begin minder gemakkelijk zicht hebben op wat het voordeel is voor hen, maar na de beginjaren van bedrijventerreinmanagement dit duidelijk moet zijn geworden. De basisfinanciering vanuit de Vlaamse Overheid kan via verschillende beleidsinstrumenten worden geïmplementeerd. We zijn van mening dat vrijwilligheid belangrijk is, en dat het invoeren van subsidies voor bedrijventerreinmanagement het meest structureel kan worden waargemaakt via een afzonderlijk uitvoeringsbesluit bedrijventerreinmanagement. Om de resultaten te kennen, is monitoring belangrijk. Dit kan via een door de Vlaamse Overheid ter beschikking gestelde rapporteringstool (die ook gebruikt kan worden voor het aanvragen van subsidies). Naast basisfinanciering kan financiële ondersteuning gegeven worden voor het uitvoeren van haalbaarheidsstudies en het uitvoeren van acties. Ook hier geldt dat medefinanciering nodig is (de Vlaamse Overheid moet niet 100 % betalen). Deze subsidies kunnen projectmatig worden georganiseerd (project calls) en kunnen vanuit de verschillende beleidsdomeinen geïnitieerd worden. Deze projectsubsidies worden gegeven voor acties die ertoe leiden dat de bedrijventerreinen via het bedrijventerreinmanagement bijdragen aan de Vlaamse beleidsdoelstellingen.
86
9.
BIBLIOGRAPHY
1. Vlaamse Overheid. Decreet Ruimtelijke Economie 13 juli 2012. Belgisch staatsblad 16 augustus 2012. 2. Vermoesen, Koen. Meerwaarde bedrijventerreinmanagement voor Vlaamse Overheid. Presentatie. 3. Agentschap Ondernemen. projectoproep bedrijventerrein management - Kader, subsidievoorwaarden, instructies voor promotoren. 2010. 4. Agentschap Ondernemen. Bedrijventerreinmanagement: voorstel van selectie te subsidiëren projecten. 2010.
10.
BIJLAGEN
Bijlage A vragenlijst voor enquête
87
Bijlage B Resultaten input IOK: aantal bedrijventerreinen dat bepaalde acties onderneemt
Figuur 25: Aantal bedrijventerreinen binnen het werkingsgebied van IOK dat acties plant / heeft uitgevoerd rond transport & mobiliteit
Figuur 26: plant / heeft uitgevoerd rond eco-efficiëntie
Aantal bedrijventerreinen binnen het werkingsgebied van IOK dat acties
Figuur 27: Aantal bedrijventerreinen binnen het werkingsgebied van IOK dat acties plant / heeft uitgevoerd rond voorzieningen voor werknemers
Figuur 28: Aantal bedrijventerreinen binnen het werkingsgebied van IOK dat acties plant / heeft uitgevoerd rond menselijk kapitaal
Figuur 29: plant / heeft uitgevoerd rond beveiliging
Aantal bedrijventerreinen binnen het werkingsgebied van IOK dat acties
Figuur 30: plant / heeft uitgevoerd rond beeldkwaliteit
Aantal bedrijventerreinen binnen het werkingsgebied van IOK dat acties
Figuur 31: plant / heeft uitgevoerd rond lobbying
Aantal bedrijventerreinen binnen het werkingsgebied van IOK dat acties
Figuur 32: Aantal bedrijventerreinen binnen het werkingsgebied van IOK dat acties plant / heeft uitgevoerd rond samenaankopen
Bijlage C Validatie resultaten evaluatie-onderzoek (verslag workshop 09 02 2015)
89
Bijlage D Reacties aanwezigen workshop 09 02 2015 op de aanbevelingen in onze studie
91
Bijlage E Bedrijveninvesteringszones E.1
Bedrijveninvesteringszone
Op veel bedrijventerreinen willen de diverse stakeholders (Vlaamse Overheid, Lokale Overheid en de bedrijven) gezamenlijk investeren om de omgeving veiliger of aantrekkelijker te maken en de duurzame samenwerking vorm te geven. Het ontbreekt echter vaak aan de benodigde financiering, een evenwichtige verdeling van de kosten tussen de verschillende partners en goede afspraken met de gemeente. De oprichting van een Bedrijven Investeringszone (BIZ) kan dan een oplossing bieden. Tot eind 2011 gold in Nederland een tijdelijke Experimentenwet BI-zones, met 112 opgerichte BIZ's. De wet is vanaf 2015 niet experimenteel meer maar werd definitief vastgelegd waardoor gemeenten en bedrijventerreinen een duidelijk werkingskader hebben. Het idee van BIZ wordt naast Nederland ook al langer met succes toegepast in Engeland onder de naam Business Improvement District (BID). In België kennen we BIZ al een beetje in functie van het detailhandelsbeleid (kernversterking). Op de website van detailhandel Vlaanderen is een tekst terug te vinden van Agentschap Ondernemen aangaande de mogelijkheden van BIZ/BID voor kernversterking. In deze bijlage nemen we een aantal elementen uit deze nota over om de toepassing ervan in functie van bedrijventerreinen te onderzoeken. E.1.1
Wat is een BIZ?
Een Bedrijven Investeringszone is een bedrijventerrein (of winkelgebied), waarbinnen ondernemers gezamenlijk investeren in activiteiten in de openbare ruimte. Alle ondernemers betalen mee aan een gemeentelijke heffing om BIZ-activiteiten mee te financieren. In Nederland zijn de activiteiten gericht op ‘Schoon, heel en veilig’. In de praktijk wordt gekozen voor: −
Veiligheid: extra toezicht, verlichting, hekwerken of camerabewaking;
−
Bereikbaarheid: bewegwijzering en verkeersvoorzieningen;
−
Aantrekkelijkheid: schoonmaak, onderhoud, groenvoorziening, promotie en evenementen.
De BIZ organisaties verwachten minder kosten door gezamenlijke inkoop van diensten, meer omzet door meer bezoekers, een aantrekkelijker en veiliger gebied, en mogelijkheden om samen aan verduurzaming te werken. Dit stemt grotendeels overeen met de aspecten die ook in functie van parkmanagement naar voor worden geschoven. E.1.2
Waarom een BIZ?
Uit voorliggend evaluatie-onderzoek blijkt dat er drie voorname begunstigden zijn van BTM: −
De Vlaamse Overheid gezien de bijdrage van BTM aan de Vlaamse doelstellingen.
−
De Lokale Overheid daar BTM ervoor zorgt dat de gemeente efficiënter zijn gemeentelijke taken kan uitvoeren en vragen naar de gemeente eerst binnen de bedrijventerreinvereniging worden besproken.
93
−
De bedrijven die via de samenwerking tussen bedrijven en met diverse stakeholders economisch voordeel doen aan BTM via samenaankopen, betere beeldkwaliteit en uitstraling van het bedrijventerrein.
Uit het caseonderzoek en de enquête blijkt echter dat het niet eenvoudig is om alle bedrijven te overtuigen van de meerwaarde van BTM en dus om er ook financieel toe bij te dragen. Gezien BTM vaak geregeld is via een bedrijvenvereniging en men bedrijven dus niet kan verplichten om toe te treden (vrijheid van vereniging als grondbeginsel uit de grondwet) zijn er vaak heel wat freeriders/zwartrijders op het bedrijventerrein die wel mee profiteren van de voordelen die BTM biedt maar er niet voor willen bijdragen. Om deze hinderpaal weg te nemen, kan een BIZ/BID een oplossing zijn. Wanneer de meerderheid van de ondernemers (vastgoedeigenaren en gebruikers) overtuigd is dat BTM meerwaarde biedt, zal de gemeente de inning van de belasting faciliteren. Op die manier dient iedereen bij te dragen en worden zwartrijders vermeden. E.2
Mogelijke financiële modellen
In de nota van Agentschap Ondernemen aangaande BID binnen kernversterking worden drie modellen naar voor geschoven die ook voor bedrijvenverenigingen van toepassing kunnen zijn.
94
−
Model 1: Bedrijventerreinvereniging functioneert louter en alleen op ledenbijdragen vanuit de bedrijven.
−
Model 2: Heffing op te hoesten door de bedrijven die lokale overheid doet terugvloeien naar de bedrijventerreinvereniging (BID).
−
Model 3: Subsidie van het Vlaamse, lokaal bestuur aan de bedrijvenvereniging zonder link met een heffing voor de ondernemers.
Model 1
Model 2
Model 3
Bedrijvenvereniging gespijsd door ledenbijdragen
Overheid die via een heffing op de ondernemers voorziet in middelen om een BTM te voeren via de Bedrijventerreinvereniging
Overheid die voor de werking en/of de projecten van de Bedrijvenvereniging subsidies geeft; de subsidies komen uit de algemene middelen en hebben geen link met de ondernemers zelf23
De BID-vereniging heeft middelen om zijn acties te financieren;
Er moet geen nieuwe heffing georganiseerd worden;
Voordelen Voordeel voor de ondernemers dat ze niet verplicht kunnen worden om te betalen, de ondernemers die betalen doen dat dan ook vrijwillig en staan achter de inzet van de vereniging;
Iedereen legt bij dus geen free riders; Er ontstaat een zakelijke relatie tussen vereniging en gemeente; Alle ondernemers zijn betrokken waardoor de vereniging een sterkere politieke positie krijgt.
Nadelen Mogelijk probleem van free riders;
Nieuwe lokale belasting/heffing;
Afstemming met lokale overheid is minder structureel georganiseerd;
Mogelijkerwijze wantrouwen van de ondernemers dat de opgehoeste middelen in een ‘algemene pot’ verdwijnen...
De ondernemersvereniging heeft geen afhankelijke relatie tov de gemeente
Door de verplichting van de heffing zullen niet alle betalende ondernemers achter de inzet van de vereniging staan; het draagvlak moet daarom grondig afgetoetst worden;
Weinig waarborgen op een ambitieuze en structurele werking van de Bedrijvenvereniging (voornamelijk na afloop van subsidiëring); Niet vraaggericht dus ook geen bewezen draagvlak en verantwoordelijkheids-gevoel bij de ondernemers en verenigingen; Ondernemersvereniging krijgt een afhankelijke positie ten opzichte van de overheid; Algemene belastingen gaan in de vorm van subsidies naar een beperkte doelgroep en doelgebied;
Beleidsmatige vagen bij operationalisering Het beleid heeft in dit model weinig sturingsmogelijkheden.
Bepalen doelgroep
Wanneer worden subsidies gegeven; voor of na de acties?
Afbakening van het gebied
Hoeveel subsidie wordt gegeven?
Hoe de zeggenschap over de aanwending van de middelen organiseren Hoe dagelijkse leiding organiseren?
23 De voor- en nadelen van dit systeem zijn uiteraard afhankelijk van de keuze van de Vlaamse en/of lokale overheid voor het subsidiëren van de werking of van de producten (projecten, resultaten) van de bedrijventerreinvereniging.
95
Hoogte van de heffing en heffingsgrondslag Juridische regelgeving voor de gemeente Geen;
Regelgeving met betrekking tot gemeentelijke belastingen
Regelgeving met betrekking tot subsidiëring van privé-initiatieven
Zoals reeds gebleken uit de aanbevelingen van het eindrapport, zal de waarheid ergens in het midden liggen tussen deze modellen, en zal een mengvorm wellicht de beste optie zijn waarbij iedere begunstigde bijdraagt conform de meerwaarde die hij eruit haalt. We verwijzen dan ook graag naar de beleidsaanbevelingen van het eindrapport en de beleidsvertalingen daarvan via de diverse beleidsopties in functie van BTM. E.3
Uitgangspunten BIz/BID
De uitgangspunten van de BIZ (BI-zone) voor een bedrijvenzone zijn in Nederland sterk gereglementeerd in de wet. Onderstaand wordt een overzicht gegeven. De modaliteiten kunnen in functie van de noden en doelstellingen in Vlaanderen aangepast worden. Het kan wel wenselijk zijn om hiervoor eveneens een Vlaams initiatief te nemen om versnippering en willekeur van lokale initiatieven te vermijden.
96
−
Een BI-zone is ‘van, voor en door ondernemers’. De initiatiefnemende ondernemers bepalen welke activiteiten zij in de BI-zone willen ontplooien. Zij richten een vereniging of stichting op en gaan in overleg met de gemeente.
−
De gemeente maakt een verordening voor het instellen van een BIZ, en een BIZ belasting. Die belasting kan een vast bedrag zijn, een bedrag afhankelijk van de grootte van het bedrijf, of een andere. De gemeente int de belasting als BI-bijdrage van één specifiek BIZ.
−
Als de BI-zone tot stand komt, wordt de opbrengst van de BI-bijdrage als subsidie uitgekeerd aan de BIZ. Deze BIZ zorgt dat de activiteiten worden uitgevoerd.
−
De BI-zone dient het gezamenlijk belang van de ondernemers en het algemeen belang, bijvoorbeeld leefbaarheid of veiligheid. De gemeente beoordeelt of het plan van activiteiten in voldoende mate het algemeen belang dienen.
−
Een BI-zone is er alleen voor aanvullende activiteiten op de standaard diensten van de gemeente op het gebied van veiligheid en infrastructuur.
−
Een BI-zone kan alleen ingesteld worden als er aantoonbaar draagvlak is onder de ondernemers op de bedrijvenlocatie. De draagvlakmeting (minimaal 75% eens) vindt plaats nadat de gemeenteraad de verordening heeft vastgesteld.
−
Het bestuur van de BIZ stelt een uitvoeringsplan op. Minimaal 50% moet daarmee instemmen.
−
De meerderheid van de ondernemers kan ook kiezen voor andere doelen indien die óók passen binnen de gemeentelijke ambities. Het initiatief komt van de ondernemers, niet van de gemeente.
E.4
−
De organisatie van de BI-zone moet transparant en kostenefficiënt zijn en verantwoording afleggen aan de ondernemers in de BI-zone en aan de gemeenteraad.
−
BI-zones hebben een beperkte duur (maximaal 5 jaar). De BI-zone kan verlengd worden met een nieuwe gemeentelijke verordening na een herhaald nieuw draagvlakonderzoek. Besluit
Het BIZ/BID systeem biedt mogelijkheden om een bijdrage vanuit de bedrijven voor parkmanagement op termijn te regelen. Belangrijkste voordeel van een BIZ/BID-systeem is dat men de bijdrage verplicht maakt, gezien de bijdrage als een belasting geïnd wordt. Hierdoor worden freeriders/zwartrijders vermeden. In tegenstelling tot in Nederland is ons belastingsysteem wel anders georganiseerd. In de bijlage aangaande gemeentelijke financiering wordt hier nog nader op ingegaan.
97
Bijlage F Financiering van gemeenten Tijdens het evaluatieonderzoek bleek dat lokale overheden één van de begunstigden zijn van bedrijventerreinmanagement. We geven in de aanbevelingen aan dat alle begunstigden samen het bedrijventerreinmanagement financieel zouden moeten ondersteunen. Om meer zicht te krijgen op mogelijkheden vanuit de lokale overheden om geld vrij te maken voor deze financiële ondersteuning, onderzoeken we in deze bijlage welke inkomsten gemeenten hebben vanuit bedrijven op bedrijventerreinen, welke uitgaven ze moeten doen voor de bedrijventerreinen, en hoe ze eventueel kunnen bijdragen aan de financiële ondersteuning van bedrijventerreinmanagement. F.1
Financiering van gemeenten
F.1.1
Vormen van financiering
De financiering van de Gemeenten bestaat voor ongeveer 52,5 % uit belastingopbrengsten en voor 47,5 % uit andere inkomsten waaronder transferten van hogere overheden (gemeentefonds, subsidies, …). Binnen de gemeentelijke fiscale ontvangsten zijn de opcentiemen op de onroerende voorheffing én de personenbelasting goed voor ongeveer 80 % van de inkomsten. De lokale gemeentelijke belastingen bedragen ongeveer 20 %. Er bestaan niettemin een hele reeks lokale gemeentelijke belastingen onder meer op bedrijfsoppervlakten, verspreiden van reclame, enzovoort. F.1.2
Gemeentelijke belastingen
In 2012 maakte Unizo een rapport over de lokale ondernemersbelastingen in de 13 centrumsteden en Brussel. Uit deze nota kwamen volgende belastingen naar voor. F.1.2.1
Opcentiemen op de gewestelijke en federale belastingen
De belangrijkste inkomsten voor de gemeenten zijn de opcentiemen op de onroerende voorheffing en de aanvullende belasting op de personenbelasting. Zowel de onroerende voorheffing als de personenbelasting zijn voor een gedeelte bestemd voor respectievelijk het Vlaams Gewest en België.
99
Het andere gedeelte is bestemd voor de provincie en de gemeente, dit deel voor de gemeenten en de provincies noemt men de opcentiemen. Gemeenten en provincies bepalen zelf volledig vrij de hoogte van de opcentiemen. Wanneer een gemeente bv. beslist om 1500 opcentiemen te heffen, betekent dit dat de belastingplichtige per euro die hij verschuldigd is volgens het basistarief, 15 euro moet betalen voor de gemeente. De
opcentiemen bedragen in de Vlaamse gemeenten gemiddeld 1342. In de centrumsteden is dit 1517. Hierbij heeft Genk het laagste tarief met 1190 opcentiemen en Oostende de hoogste met 2000 opcentiemen. De stad Brussel hanteert een tarief van 2950 opcentiemen, wat net zoals alle andere Brusselse gemeenten, ver boven de Vlaamse gemeenten en centrumsteden ligt. Naast de opcentiemen op de onroerende voorheffing en de aanvullende belasting op de personenbelasting, zijn er nog enkele Vlaamse centrumsteden die ook nog opcentiemen op de milieuheffing en op de Vlaamse heffing op leegstaande en verwaarloosde bedrijfsruimten innen. In Brussel is er een bijkomende heffing op de milieuvergunning op het gewestelijk niveau. F.1.2.2
Andere lokale belastingen
Naast de opcentiemen zijn er nog enkele andere belastingen die de gemeentebesturen innen. Deze kunnen opgedeeld worden in 6 categorieën :
100
−
Belastingen op oppervlakte of drijfkracht;
−
Belastingen voor het voeren van reclame;
−
Belastingen voor het gebruik van het openbaar domein;
−
Belastingen specifiek voor de horecasector;
−
Milieubelastingen;
−
Diverse specifieke belastingen.
Belastingen op drijfkracht of oppervlakte
Drijfkracht Deze belasting is van toepassing op alle toestellen met een motor, bv. Een koelinstallatie, airco, lift, heftruck, kraan of een landbouw –en nijverheidsmachine. Het bedrag wordt bepaald op basis van het vermogen van de motoren. Een belasting op drijfkracht wordt teruggevonden in verschillende centrumsteden : Aalst, Antwerpen, Oostende en Turnhout. De belasting op drijfkracht werd in al de Brusselse gemeenten al in 2008 afgeschaft.
Stad
Tarief per Kw
Vrijstelling
Aalst
€ 22 minimum € 75 /vestiging
Antwerpen
Schijven van € 18,86 min. € 75 - max. € 3.700.000
500w
Oostende
€ 13,75
10.000w
Turnhout
€ 12,39
10.000w
Ook hier komt de vrijstelling voor bedrijven die zich nieuw vestigen in de stad naar voor , Aalst hanteert een termijn van 5 jaar, Oostende beperkt dit tot het eerste jaar en Turnhout zelfs slechts tot de eerste drie maanden. In Oostende wordt eveneens een vrijstelling voorzien wanneer bijkomend personeel wordt aangeworven.
Oppervlakte De belasting op de oppervlakte komt in enkele centrumsteden (Turnhout, Mechelen, Aalst, Antwerpen, Brugge, Genk, Kortrijk, Gent, Brussel) naar voor, weliswaar in verschillende vormen. De berekening van de belastbare oppervlakte leidt wel vaak tot grote verschillen. In Hasselt, Leuven en Roeselare vinden we geen belasting terug op basis van oppervlakte, in Brussel stad wordt voor de belasting op oppervlakte enkel rekening gehouden met de kantooroppervlaktes en parkeerruimten. In Aalst en Gent worden bedrijven die zich nieuw in de stad vestigen, vrijgesteld van de belasting op basis van oppervlakte gedurende 5 jaar, in Brugge is de vrijstelling beperkt tot de eerste 3 jaar. Mechelen stelt de gepensioneerde zelfstandigen volledig vrij, in Antwerpen kunnen deze genieten van een vermindering met de helft wanneer hun inkomen lager is dan het wettelijk toegelaten inkomen voor gepensioneerden met een beperkte bedrijfsactiviteit.
101
Belasting op bedrijfsruimte voorbeeld Mechelen : Het bedrag van de verschuldigde jaarlijkse belasting per vestiging wordt als volgt bepaald: Een basisbedrag van 50,00 euro, ongeacht het aantal bouwlagen. Het basisbedrag van 50,00 euro wordt vermeerderd met: −
0,60 euro per m boven de 150 m ;
−
0,80 euro per m boven de 600 m voor de eerste bouwlaag;
−
0,60 euro per m boven de 600 m , vanaf de tweede bouwlaag bovengronds en vanaf de eerste bouwlaag ondergronds.
De belasting bedraagt maximaal 175.000,00 euro. De minimumbelasting voor vrije beroepen, voor ondernemingen met slechts een maatschappelijke zetel en hiermee gelijkgesteld het bestaan van een inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO) is 50,00 euro.
Belasting op leegstaande bedrijfsruimte: Het is geenszins de bedoeling van de Vlaamse regering om de opbrengst van de heffing op leegstaande en/of verwaarloosde bedrijfsruimten als een uitsluitend gewestelijke belasting te beschouwen. De opbrengsten van die heffing komen terecht in het Vernieuwingsfonds. Via dit Vernieuwingsfonds zal de heffing integraal gebruikt worden voor de ondersteuning van het beleid ter sanering van de leegstaande en/of verwaarloosde bedrijfsruimten onder de vorm van subsidiëring van openbare of private initiatieven. Deze initiatieven komen ook de verbetering van de woon- en leefomgeving in onze steden en gemeenten in het algemeen en de achtergestelde buurten in het bijzonder ten goede.
Belasting hinderlijke inrichtingen: Voorbeeld Grimbergen −
Voor de inrichtingen door het Vlarem gerangschikt in de eerste klasse en onderworpen aan een milieueffectrapport of een veiligheidsrapport, op 1.000 euro per inrichting;
−
Voor de inrichtingen door het Vlarem gerangschikt in eerste klasse op 720 euro per inrichting;
−
Voor de inrichtingen door het Vlarem gerangschikt in tweede klasse op 150 euro per inrichting (nieuwe inrichtingen en hernieuwingen van klasse 2);
−
Voor de inrichtingen door het Vlarem gerangschikt in tweede klasse op 75 euro per inrichting (verandering van een klasse 2);
−
Voor de inrichtingen door het Vlarem gerangschikt in tweede klasse op 25 euro per inrichting (mededeling van een kleine verandering klasse 2);
−
Voor de inrichting door het Vlarem gerangschikt in derde klasse op 25 euro per inrichting.
De belasting is slechts voor 50 % verschuldigd indien de vergunning wordt geweigerd. 102
Voorbeeld Kasterlee −
Voor de inrichtingen door Vlarem I gerangschikt in de eerste klasse en onderworpen aan een milieueffectenrapport en/of een veiligheidsrapport; 500 euro per inrichting
−
Voor de inrichtingen door het Vlarem I gerangschikt in de eerste klasse; 350 euro
−
Voor de inrichtingen door het Vlarem I gerangschikt in de tweede klasse; 125 euro
−
Voor de meldingen in het kader van het Vlarem I, op 25 euro per inrichting
Belasting niet bebouwde industriegrond Een bouwgrond of kavel of onbebouwde grond in industriegebied wordt niet meer als onbebouwd beschouwd wanneer op 1 januari van het dienstjaar een gebouw over de gehele oppervlakte tot boven het maaiveld is opgericht overeenkomstig een stedenbouwkundige vergunning, en de afwerking in de loop van dat dienstjaar een normaal verloop kent, zonder de noodzaak dat dit gebouw tijdens dat dienstjaar volledig is afgewerkt. Het bedrag van de belasting wordt vastgesteld op : −
0,50 EUR per m kaveloppervlakte met een minimum aanslag van 250,00 EUR per kavel, als zodanig vermeld in de verkavelingsvergunning;
−
30,00 EUR per strekkende meter lengte van het perceel bouwgrond palende aan de straat met een minimum aanslag van 500,00 EUR per perceel bouwgrond;
−
30,00 EUR per strekkende meter van de onbebouwde grond in industriegebied palende aan de straat met een minimum aanslag van 500,00 EUR per perceel bouwgrond.
Als een onbebouwde kavel of grond gelegen is langs meerdere minimaal uitgeruste wegen, wordt de belasting enkel geheven in de straat waarlangs de grond de grootste kavel- of grondbreedte heeft. Van de centrumsteden die zowel een belasting op basis van oppervlakte als op basis van drijfkracht heffen, bepaalt enkel Aalst dat slechts één van de twee belastingen van toepassing is, zijnde de belasting die tot het hoogste bedrag aanleiding geeft. In de andere steden zullen beide belastingen moeten worden betaald indien van toepassing. Belastingen voor het voeren van reclam e Indien een onderneming een naambord ophangt van 30cm op 20cm, aan zijn eigen beroepszetel en enkel zijn eigen bedrijfsnaam hierop vermeld staat, is dit in de meeste centrumsteden vrijgesteld van belastingen. Doch niet overal, in Brussel stad geldt er slechts een vrijstelling van beperkte oppervlakte. In Antwerpen is de ondernemer in principe een belasting van 3 € verschuldigd, op basis van de oppervlakte van het naambord. Er geldt echter een minimumbelasting van 75€ per bord. In Oostende is de ondernemer een belasting van 22€ verschuldigd. Ook voor de verspreiding van reclamefolders dient men belasting te betalen. Om een 50.000 tal exemplaren van 5 A4 pagina’s (25g/folder) te verspreiden, betaalt men in de verschillende centrumsteden, volgende bedragen: 103
Aalst
750 € / week
Antwerpen
450 € / week
Genk
300 € / week maar forfaitair bedrag van 5.000 € / jaar mogelijk
Gent
350 € / week
Hasselt
625 € /week
Kortrijk
1250 € / week
Mechelen
1000 € / week – vrijstelling bijdrage Fonds Oud Papier
Oostende
310 € / week
Roeselare
1250 € / week – vrijstelling bijdrage Fonds Oud Papier
Stad Brussel
3000 € / week
In het kader van de milieu-overeenkomst ‘reclamedrukwerkafvalstoffen’, moeten verspreiders die meer dan 3 ton reclamedrukwerk per jaar in verbruik brengen in Vlaanderen, een bijdrage betalen aan het Fonds Oud Papier. Deze bijdrage wordt zodanig bepaald dat ze de kosten van de inzameling en verwerking van de drukwerkafvalstoffen dekt. Het is aan gemeenten en steden afgeraden om een aparte belasting te heffen op de verspreiding van reclamedrukwerk voor de bedrijven die al een bijdrage leveren aan het Fonds Oud Papier. De belasting op de verspreiding van reclamedrukwerk heeft namelijk geen reden tot bestaan meer. Indien de gemeente geen vrijstelling verleent, krijgt zij geen vergoeding van het Fonds Oud Papier. Doch zijn er slechts twee centrumsteden, Mechelen en Roeselare, die een vrijstelling verlenen. Dit betekent dat de vergoeding die gemeenten en steden ontvangen van het fonds niet opweegt tegen de inkomsten verkregen uit de belasting. Bedrijven die zowel onder de milieubeleidsovereenkomst als het lokale belastingreglement vallen, betalen op deze manier twee keer voor hetzelfde reclamedrukwerk. Enkel in Hasselt wordt voorzien in een vrijstelling van de belasting op de verspreiding van reclamedrukwerk bij hinder door openbare werken Belastingen voor het gebruik van het openbaar domein Hieronder vindt men voornamelijk de belasting op terrassen, op frituurzaken, op ambulante handel en op marktrechten terug. Diverse specifieke belastingen Onder deze categorie vinden we overwegend lokale belastingen terug die specifiek betrekking hebben op welbepaalde activiteiten, zoals :
104
−
Belasting op taxi’s
−
Belasting op nacht –en telefoonwinkels
−
Belasting op wegwijzers
−
Etc.
De diversiteit aan specifieke lokale belastingen is zeer groot. Uit data van het Agentschap Binnenlands Bestuur en het Agentschap Vlaamse Belastingdienst blijkt dat meer dan 40 specifieke lokale belastingen gevorderd worden bij ondernemingen in Vlaanderen. F.1.3
Belastinginkomsten van ondernemingen op bedrijventerreinen
Het is zeer moeilijk om exact te bepalen hoe groot de lokale belastingdruk is voor ondernemingen gevestigd op een bedrijventerrein in Vlaanderen omwille van: −
De verscheidenheid in aanpak tussen de verschillende gemeenten.
−
Het feit dat bepaalde belastingen zoals onder meer de gemeentelijke opcentiemen op de onroerende voorheffing niet beperkt zijn tot uitsluitend de bedrijven.
−
Er ook heel wat bedrijven actief zijn binnen de gemeente die niet gevestigd zijn op een bedrijventerrein.
Dit maakt dat het heel moeilijk is om na te gaan welke belastinginkomsten specifiek afkomstig zijn van bedrijven gevestigd op een bedrijventerrein. Hieronder kan je een voorbeeld vinden van de inkomsten afkomstig uit belastingen voor de stad Aalst. Zoals voordien reeds aangegeven; is meer dan 80 % afkomstig uit de twee voornaamste belastingbronnen, zijnde de opcentiemen op de onroerende voorheffing en de aanvullende belasting op personenbelasting. Met betrekking tot ondernemingen is de belasting op drijfkracht een heel belangrijke in Aalst (4 %).
Opbrengst van de verschillende gemeentebelastingen Totaal Vlaanderen Aalst
41002
2013 4 020 166 117
Totaal
57 352 987
MAR7300
Opcentiemen op de onroerende voorheffing
27 520 172
MAR7301
Aanvullende belasting op de personenbelasting
23 327 811
MAR7302
Motorrijtuigen
MAR7312
Vervoer van personen die overlast veroorzaken
MAR7314
Weghalen, bewaren in beslag genomen voertuigen
MAR7315
Afgifte identiteitsbewijzen/paspoorten/trouwboekjes/uittreksels
MAR7316
Aanvragen stedenbouwkundige vergunningen
1 108 606 33 680 11 250 162 040
105
MAR7318
Andere belastingen op de afgifte van administratieve stukken
1 733
MAR73311
Begraving / bijzetting / verstrooiing
MAR73313
Graftekens
MAR73328
Sluikstorten
MAR73402
Drijfkracht
MAR73408
Nachtwinkels en phoneshops
MAR73411
Banken en financieringsinstellingen
MAR73412
Wedkantoren
MAR73413
Leurhandel
MAR73414
Taxidiensten
MAR73422
Reclameborden
248 168
MAR73424
Verspreiding kosteloos reclamedrukwerk
490 256
MAR73600
Plaatsrecht markten
158 799
MAR73603
Dagbladkiosken, frituurkramen, handelsinrichtingen
146 886
MAR73605
Benzine-, olie- persdrukpompen
38 817
MAR73608
Terrassen, tafels, stoelen
99 519
MAR73611
Parkeren
MAR7370
Bouwen
320 229
MAR7371
Niet-bebouwde gronden
280 057
MAR7375
Krotten/ verwaarloosde/ongeschikte woningen en gebouwen
309 088
MAR7377
Tweede verblijven
MAR7389
Overige andere belastingen
3 608
MAR739
Boetes
13 454
330 202
24 700 2 484 261 46 500 105 560 4 462
6 750
76 380
Figuur 33: Belastingsinkomsten Stad Aalst Bron: Agentschap Vlaamse Belastingdienst
De impact van bepaalde belastingreglementen is zeer divers afhankelijk van de gemeente. Voor een totaal overzicht verwijzen we naar een bijgevoegde excel waarin de belastinginkomsten per gemeente weergegeven worden. Om toch enig inzicht te verkrijgen in de opdeling van de belastingen tussen burgers en ondernemingen, heeft het Agentschap Binnenlands bestuur en het Agentschap Vlaamse belastingdienst een analyse gemaakt. 106
Tabel 17: Verdeling van de gemeentebelastingen naar burgers en ondernemingen Verdeling gemeentebelastingen naar burgers en ondernemingen
Centrumsteden
Grootstedelijke rand
Grootsteden
Overgangsgebied
Platteland
Provinciaal kleinstedelijk gebied
Regionaalstedelijk gebied
Structuurondersteunend kleinstedelijk gebied
2010
2010
EUR
%
Burgers
403 438 599
65,8
Beide categorieên
49 793 446
8,1
Ondernemingen
160 073 315
26,1
Totaal
613 305 360
100,0
Burgers
130 655 869
69,4
Beide categorieên
14 812 364
7,9
Ondernemingen
42 702 232
22,7
Totaal
188 170 465
100,0
Burgers
331 414 736
55,6
Beide categorieên
35 804 890
6,0
Ondernemingen
228 870 572
38,4
Totaal
596 090 198
100,0
Burgers
711 872 261
77,2
Beide categorieên
78 724 118
8,5
Ondernemingen
131 125 872
14,2
Totaal
921 722 251
100,0
Burgers
445 656 151
76,6
Beide categorieên
58 803 021
10,1
Ondernemingen
76 986 610
13,2
Totaal
581 445 782
100,0
Burgers
274 623 133
66,6
Beide categorieên
41 282 971
10,0
Ondernemingen
96 262 828
23,4
Totaal
412 168 933
100,0
Burgers
180 954 344
72,1
Beide categorieên
21 042 746
8,4
Ondernemingen
49 144 809
19,6
Totaal
251 141 900
100,0
Burgers
314 133 010
68,2
Beide categorieên
45 789 894
9,9
107
Vlaams strategisch gebied rond Brussel
Vlaams Gewest
Ondernemingen
100 694 768
21,9
Totaal
460 617 672
100,0
Burgers
155 139 504
69,3
Beide categorieên
21 776 786
9,7
Ondernemingen
46 928 800
21,0
Totaal
223 845 091
100,0
Burgers
2 947 887 607
69,4
Beide categorieên
367 830 236
8,7
Ondernemingen
932 789 807
22,0
Totaal
4 248 507 651
100,0
Bron: Agentschap Binnenlands bestuur en Vlaamse belastingdienst
Uit bovenstaande tabel en onderstaande grafiek blijkt dat de lokale belastingdruk op ondernemingen het grootst is in de grootsteden met 38 %, gevolgd door de centrumsteden met 26 %. De lokale belastingdruk op ondernemingen is het laagst op het platteland en in de overgangsgebieden. Gemiddeld in Vlaanderen zijn de ondernemingen verantwoordelijk voor 22 % van de lokale belastinginkomsten.
Uiteraard zijn niet alle ondernemingen gevestigd op een bedrijventerrein. Uit de studie van IDEA aangaande de raming van de behoefte aan bedrijventerreinen in het Vlaams Gewest kunnen we afleiden dat ongeveer 25 % van de ondernemingen gevestigd is op een bedrijventerrein.
108
Wanneer we dit alles naast elkaar leggen, kunnen we inschatten welk aandeel van de lokale belastinginkomsten afkomstig is van de ondernemingen op bedrijventerreinen. Zoals blijkt uit onderstaande tabel, zou de stad Aalst 3.629.641EUR belastingen ontvangen van bedrijven op een bedrijventerrein. Ook voor alle andere gemeenten hebben we hiervan een inschatting gemaakt. Tabel 18: Inkomsten van verschillende gemeentebelastingen 2012
VRIND categorie
Totaal Vlaanderen
Totaal belasting
Aandeel ondern.
Aandeel ondern. BT
4 368 212 345
959 755 667
239 938 917
Aalst
centrumsteden
55 626 685
14 518 565
3 629 641
Aalter
platteland
11 775 068
1 554 309
388 577
Aarschot
structuurondersteunende steden
19 969 906
4 373 409
1 093 352
Aartselaar
grootstedelijke rand
8 093 098
1 837 133
459 283
Affligem
overgangsgebied
7 519 206
1 067 727
266 932
Alken
platteland
6 533 998
862 488
215 622
Alveringem
platteland
2 825 272
372 936
93 234
Antwerpen
grootsteden
416 263 470
159 845 173
39 961 293
Anzegem
platteland
8 605 213
1 135 888
283 972
Ardooie
platteland
4 369 165
576 730
144 182
Arendonk
overgangsgebied
7 565 518
1 074 304
268 576
As
overgangsgebied
4 170 124
592 158
148 039
Asse
kleinstedelijk provinciaal
21 441 154
5 017 230
1 254 307
Assenede
platteland
7 008 885
925 173
231 293
Avelgem
platteland
6 099 868
805 183
201 296
Baarle-Hertog
platteland
1 516 926
200 234
50 059
Balen
overgangsgebied
12 637 450
1 794 518
448 629
Beernem
platteland
8 607 340
1 136 169
284 042
Beerse
regionaal stedelijke rand
11 719 132
2 296 950
574 237
Beersel
stedelijk gebied rond Brussel
18 618 134
3 909 808
977 452
Begijnendijk
overgangsgebied
5 342 250
758 600
189 650
Bekkevoort
platteland
3 562 794
470 289
117 572
109
Beringen
kleinstedelijk provinciaal
20 670 020
4 836 785
1 209 196
Berlaar
overgangsgebied
6 537 863
928 377
232 094
Berlare
overgangsgebied
7 539 422
1 070 598
267 649
Bertem
platteland
6 980 489
921 425
230 356
Bever
platteland
1 250 611
165 081
41 270
Beveren
kleinstedelijk provinciaal
47 411 502
11 094 291
2 773 573
Bierbeek
overgangsgebied
6 591 687
936 020
234 005
Bilzen
kleinstedelijk provinciaal
19 070 556
4 462 510
1 115 628
Blankenberge
kleinstedelijk provinciaal
22 432 112
5 249 114
1 312 279
Bocholt
platteland
6 323 446
834 695
208 674
Boechout
grootstedelijke rand
7 839 521
1 779 571
444 893
Bonheiden
overgangsgebied
10 419 569
1 479 579
369 895
Boom
kleinstedelijk provinciaal
11 116 325
2 601 220
650 305
Boortmeerbeek
overgangsgebied
7 003 836
994 545
248 636
Borgloon
platteland
6 455 263
852 095
213 024
Bornem
overgangsgebied
15 191 138
2 157 142
539 285
Borsbeek
grootstedelijke rand
5 392 095
1 224 006
306 001
Boutersem
platteland
4 541 680
599 502
149 875
Brakel
platteland
7 999 487
1 055 932
263 983
Brasschaat
overgangsgebied
23 336 691
3 313 810
828 453
Brecht
platteland
14 452 047
1 907 670
476 918
Bredene
regionaal stedelijke rand
13 954 226
2 735 028
683 757
Bree
kleinstedelijk provinciaal
8 911 202
2 085 221
521 305
Brugge
centrumsteden
91 824 748
23 966 259
5 991 565
Buggenhout
overgangsgebied
10 082 078
1 431 655
357 914
Damme
regionaal stedelijke rand
7 596 307
1 488 876
372 219
De Haan
platteland
17 748 080
2 342 747
585 687
De Panne
overgangsgebied
16 178 326
2 297 322
574 331
De Pinte
grootstedelijke rand
6 997 427
1 588 416
397 104
110
Deerlijk
regionaal stedelijke rand
6 787 325
1 330 316
332 579
Deinze
structuurondersteunende steden
17 772 954
3 892 277
973 069
Denderleeuw
regionaal stedelijke rand
11 143 708
2 184 167
546 042
Dendermonde
structuurondersteunende steden
26 488 128
5 800 900
1 450 225
Dentergem
platteland
4 597 385
606 855
151 714
Dessel
overgangsgebied
6 232 397
885 000
221 250
Destelbergen
grootstedelijke rand
9 406 126
2 135 191
533 798
Diepenbeek
regionaal stedelijke rand
10 867 985
2 130 125
532 531
Diest
structuurondersteunende steden
16 944 062
3 710 750
927 687
Diksmuide
kleinstedelijk provinciaal
10 625 872
2 486 454
621 614
Dilbeek
stedelijk gebied rond Brussel
23 911 400
5 021 394
1 255 349
Dilsen-Stokkem
overgangsgebied
10 506 240
1 491 886
372 972
Drogenbos
stedelijk gebied rond Brussel
4 739 145
995 220
248 805
Duffel
overgangsgebied
10 338 354
1 468 046
367 012
Edegem
grootstedelijke rand
12 996 747
2 950 262
737 565
Eeklo
structuurondersteunende steden
12 651 025
2 770 574
692 644
Erpe-Mere
overgangsgebied
10 225 026
1 451 954
362 988
Essen
platteland
9 060 574
1 195 996
298 999
Evergem
grootstedelijke rand
21 810 905
4 951 075
1 237 769
Galmaarden
platteland
4 639 462
612 409
153 102
Gavere
platteland
6 552 284
864 901
216 225
Geel
structuurondersteunende steden
28 113 695
6 156 899
1 539 225
Geetbets
platteland
3 139 287
414 386
103 596
Genk
centrumsteden
49 182 699
12 836 684
3 209 171
Gent
grootsteden
193 027 241
74 122 461
18 530 615
Geraardsbergen
kleinstedelijk provinciaal
18 985 638
4 442 639
1 110 660
Gingelom
platteland
4 230 734
558 457
139 614
Gistel
platteland
6 347 250
837 837
209 459
Glabbeek
platteland
3 109 182
410 412
102 603 111
Gooik
platteland
5 274 448
696 227
174 057
Grimbergen
stedelijk gebied rond Brussel
21 999 498
4 619 895
1 154 974
Grobbendonk
overgangsgebied
7 732 251
1 097 980
274 495
Haacht
overgangsgebied
8 186 215
1 162 443
290 611
Haaltert
overgangsgebied
7 938 103
1 127 211
281 803
Halen
overgangsgebied
4 828 501
685 647
171 412
Halle
structuurondersteunende steden
27 329 984
5 985 266
1 496 317
Ham
overgangsgebied
6 654 880
944 993
236 248
Hamme
overgangsgebied
13 440 261
1 908 517
477 129
Hamont-Achel
overgangsgebied
5 494 439
780 210
195 053
Harelbeke
regionaal stedelijke rand
17 911 425
3 510 639
877 660
Hasselt
centrumsteden
53 344 180
13 922 831
3 480 708
Hechtel-Eksel
overgangsgebied
5 820 513
826 513
206 628
Heers
platteland
3 347 537
441 875
110 469
Heist-op-den-Berg
kleinstedelijk provinciaal
21 693 708
5 076 328
1 269 082
Hemiksem
grootstedelijke rand
7 117 128
1 615 588
403 897
Herent
overgangsgebied
16 400 015
2 328 802
582 201
Herentals
structuurondersteunende steden
20 894 889
4 575 981
1 143 995
Herenthout
overgangsgebied
4 975 425
706 510
176 628
Herk-de-Stad
overgangsgebied
6 393 059
907 814
226 954
Herne
platteland
4 327 407
571 218
142 804
Herselt
overgangsgebied
8 135 810
1 155 285
288 821
Herstappe
platteland
33 864
4 470
1 118
Herzele
platteland
10 849 182
1 432 092
358 023
Heusden-Zolder
overgangsgebied
16 163 424
2 295 206
573 802
Heuvelland
platteland
4 620 812
609 947
152 487
Hoegaarden
platteland
4 197 605
554 084
138 521
Hoeilaart
overgangsgebied
7 523 972
1 068 404
267 101
Hoeselt
overgangsgebied
5 535 338
786 018
196 504
112
Holsbeek
platteland
6 221 360
821 219
205 305
Hooglede
platteland
5 584 203
737 115
184 279
Hoogstraten
kleinstedelijk provinciaal
13 697 398
3 205 191
801 298
Horebeke
platteland
865 224
114 210
28 552
Houthalen-Helchteren
overgangsgebied
17 016 018
2 416 275
604 069
Houthulst
platteland
5 053 661
667 083
166 771
Hove
grootstedelijke rand
6 738 063
1 529 540
382 385
Huldenberg
platteland
7 209 871
951 703
237 926
Hulshout
overgangsgebied
5 978 122
848 893
212 223
Ichtegem
platteland
6 925 612
914 181
228 545
Ieper
structuurondersteunende steden
20 213 579
4 426 774
1 106 693
Ingelmunster
regionaal stedelijke rand
5 755 924
1 128 161
282 040
Izegem
regionaal stedelijke rand
16 157 876
3 166 944
791 736
Jabbeke
regionaal stedelijke rand
8 563 590
1 678 464
419 616
Kalmthout
overgangsgebied
11 309 409
1 605 936
401 484
Kampenhout
overgangsgebied
7 513 686
1 066 943
266 736
Kapelle-op-den-Bos
overgangsgebied
6 738 518
956 869
239 217
Kapellen
overgangsgebied
12 669 337
1 799 046
449 761
Kaprijke
platteland
3 398 026
448 539
112 135
Kasterlee
overgangsgebied
9 743 345
1 383 555
345 889
Keerbergen
overgangsgebied
7 400 477
1 050 868
262 717
Kinrooi
platteland
4 709 562
621 662
155 416
Kluisbergen
platteland
6 171 454
814 632
203 658
Knesselare
platteland
4 844 335
639 452
159 863
Knokke-Heist
structuurondersteunende steden
58 623 700
12 838 590
3 209 648
Koekelare
platteland
4 214 097
556 261
139 065
Koksijde
overgangsgebied
36 894 221
5 238 979
1 309 745
Kontich
grootstedelijke rand
15 075 902
3 422 230
855 557
Kortemark
platteland
6 457 712
852 418
213 105 113
Kortenaken
platteland
4 280 415
565 015
141 254
Kortenberg
overgangsgebied
14 911 579
2 117 444
529 361
Kortessem
platteland
5 116 901
675 431
168 858
Kortrijk
centrumsteden
60 353 333
15 752 220
3 938 055
Kraainem
stedelijk gebied rond Brussel
10 312 313
2 165 586
541 396
Kruibeke
overgangsgebied
10 514 047
1 492 995
373 249
Kruishoutem
platteland
5 972 943
788 429
197 107
Kuurne
regionaal stedelijke rand
8 603 852
1 686 355
421 589
Laakdal
overgangsgebied
8 382 139
1 190 264
297 566
Laarne
platteland
7 794 484
1 028 872
257 218
Lanaken
overgangsgebied
17 556 843
2 493 072
623 268
Landen
platteland
9 128 906
1 205 016
301 254
Langemark-Poelkapelle
platteland
4 919 566
649 383
162 346
Lebbeke
overgangsgebied
11 718 670
1 664 051
416 013
Lede
overgangsgebied
9 562 322
1 357 850
339 462
Ledegem
platteland
4 944 780
652 711
163 178
Lendelede
platteland
3 313 181
437 340
109 335
Lennik
overgangsgebied
6 388 756
907 203
226 801
Leopoldsburg
kleinstedelijk provinciaal
7 323 540
1 713 708
428 427
Leuven
centrumsteden
81 902 741
21 376 615
5 344 154
Lichtervelde
platteland
4 021 059
530 780
132 695
Liedekerke
overgangsgebied
6 909 254
981 114
245 279
Lier
structuurondersteunende steden
23 440 346
5 133 436
1 283 359
Lierde
platteland
2 862 902
377 903
94 476
Lille
overgangsgebied
7 668 861
1 088 978
272 245
Linkebeek
stedelijk gebied rond Brussel
3 411 482
716 411
179 103
Lint
grootstedelijke rand
5 888 674
1 336 729
334 182
Linter
platteland
3 840 870
506 995
126 749
Lo-Reninge
platteland
1 880 784
248 263
62 066
114
Lochristi
structuurondersteunende steden
13 119 029
2 873 067
718 267
Lokeren
kleinstedelijk provinciaal
25 053 341
5 862 482
1 465 620
Lommel
overgangsgebied
20 014 871
2 842 112
710 528
Londerzeel
platteland
11 967 130
1 579 661
394 915
Lovendegem
overgangsgebied
5 363 690
761 644
190 411
Lubbeek
overgangsgebied
8 852 023
1 256 987
314 247
Lummen
overgangsgebied
8 074 685
1 146 605
286 651
Maarkedal
platteland
3 319 141
438 127
109 532
Maaseik
kleinstedelijk provinciaal
15 301 623
3 580 580
895 145
Maasmechelen
kleinstedelijk provinciaal
21 216 275
4 964 608
1 241 152
Machelen
stedelijk gebied rond Brussel
13 586 771
2 853 222
713 305
Maldegem
platteland
12 776 190
1 686 457
421 614
Malle
overgangsgebied
8 561 033
1 215 667
303 917
Mechelen
centrumsteden
67 943 703
17 733 307
4 433 327
Meerhout
platteland
8 222 068
1 085 313
271 328
Meeuwen-Gruitrode
overgangsgebied
6 533 489
927 755
231 939
Meise
overgangsgebied
14 589 826
2 071 755
517 939
Melle
grootstedelijke rand
7 486 629
1 699 465
424 866
Menen
kleinstedelijk provinciaal
18 584 695
4 348 819
1 087 205
Merchtem
platteland
11 129 103
1 469 042
367 260
Merelbeke
grootstedelijke rand
18 099 875
4 108 672
1 027 168
Merksplas
platteland
4 386 406
579 006
144 751
Mesen
platteland
376 603
49 712
12 428
Meulebeke
platteland
5 839 906
770 868
192 717
Middelkerke
regionaal stedelijke rand
30 780 287
6 032 936
1 508 234
Moerbeke
platteland
2 999 211
395 896
98 974
Mol
structuurondersteunende steden
21 809 275
4 776 231
1 194 058
Moorslede
platteland
5 795 744
765 038
191 260
Mortsel
grootstedelijke rand
19 874 354
4 511 478
1 127 870 115
Nazareth
platteland
7 849 617
1 036 149
259 037
Neerpelt
kleinstedelijk provinciaal
7 889 028
1 846 033
461 508
Nevele
platteland
7 378 160
973 917
243 479
Niel
grootstedelijke rand
5 545 106
1 258 739
314 685
Nieuwerkerken
platteland
3 303 027
436 000
109 000
Nieuwpoort
platteland
18 930 410
2 498 814
624 704
Nijlen
overgangsgebied
10 389 638
1 475 329
368 832
Ninove
kleinstedelijk provinciaal
22 135 277
5 179 655
1 294 914
Olen
overgangsgebied
8 923 199
1 267 094
316 774
Oostende
centrumsteden
73 898 103
19 287 405
4 821 851
Oosterzele
platteland
8 369 051
1 104 715
276 179
Oostkamp
regionaal stedelijke rand
14 235 130
2 790 085
697 521
Oostrozebeke
platteland
4 297 703
567 297
141 824
Opglabbeek
overgangsgebied
5 620 370
798 093
199 523
Opwijk
overgangsgebied
10 102 087
1 434 496
358 624
Oud-Heverlee
structuurondersteunende steden
6 293 939
1 378 373
344 593
Oud-Turnhout
platteland
5 668 088
748 188
187 047
Oudenaarde
overgangsgebied
19 863 906
2 820 675
705 169
Oudenburg
regionaal stedelijke rand
5 579 521
1 093 586
273 397
Overijse
overgangsgebied
18 925 872
2 687 474
671 868
Overpelt
kleinstedelijk provinciaal
10 131 501
2 370 771
592 693
Peer
platteland
10 544 368
1 391 857
347 964
Pepingen
platteland
2 710 108
357 734
89 434
Pittem
platteland
4 193 981
553 605
138 401
Poperinge
kleinstedelijk provinciaal
11 742 110
2 747 654
686 913
Putte
overgangsgebied
8 992 895
1 276 991
319 248
Puurs
overgangsgebied
14 668 749
2 082 962
520 741
Ranst
overgangsgebied
9 996 834
1 419 550
354 888
Ravels
platteland
7 495 593
989 418
247 355
116
Retie
overgangsgebied
5 401 006
766 943
191 736
Riemst
platteland
8 414 407
1 110 702
277 675
Rijkevorsel
platteland
6 887 417
909 139
227 285
Roeselare
centrumsteden
43 365 525
11 318 402
2 829 601
Ronse
structuurondersteunende steden
15 957 153
3 494 617
873 654
Roosdaal
overgangsgebied
6 546 980
929 671
232 418
Rotselaar
overgangsgebied
9 360 446
1 329 183
332 296
Ruiselede
platteland
2 669 811
352 415
88 104
Rumst
overgangsgebied
8 052 047
1 143 391
285 848
Schelle
grootstedelijke rand
5 421 429
1 230 664
307 666
Scherpenheuvel-Zichem
overgangsgebied
12 158 993
1 726 577
431 644
Schilde
overgangsgebied
13 287 782
1 886 865
471 716
Schoten
overgangsgebied
23 065 782
3 275 341
818 835
Sint-Amands
overgangsgebied
4 686 285
665 452
166 363
Sint-Genesius-Rode
stedelijk gebied rond Brussel
14 430 209
3 030 344
757 586
Sint-Gillis-Waas
platteland
10 506 050
1 386 799
346 700
Sint-Katelijne-Waver
regionaal stedelijke rand
13 957 086
2 735 589
683 897
Sint-Laureins
platteland
2 990 809
394 787
98 697
Sint-Lievens-Houtem
platteland
7 104 535
937 799
234 450
Sint-Martens-Latem
overgangsgebied
6 914 678
981 884
245 471
Sint-Niklaas
centrumsteden
50 039 634
13 060 344
3 265 086
Sint-Pieters-Leeuw
stedelijk gebied rond Brussel
20 294 074
4 261 755
1 065 439
Sint-Truiden
structuurondersteunende steden
27 077 938
5 930 068
1 482 517
Spiere-Helkijn
platteland
1 404 549
185 400
46 350
Stabroek
overgangsgebied
8 551 129
1 214 260
303 565
Staden
platteland
6 339 946
836 873
209 218
Steenokkerzeel
overgangsgebied
10 778 902
1 530 604
382 651
Stekene
overgangsgebied
9 979 956
1 417 154
354 288
Temse
kleinstedelijk provinciaal
17 264 937
4 039 995
1 009 999 117
Ternat
overgangsgebied
10 780 667
1 530 855
382 714
Tervuren
stedelijk gebied rond Brussel
16 894 975
3 547 945
886 986
Tessenderlo
overgangsgebied
13 313 662
1 890 540
472 635
Tielt
structuurondersteunende steden
12 183 786
2 668 249
667 062
Tielt-Winge
overgangsgebied
6 735 866
956 493
239 123
Tienen
structuurondersteunende steden
25 866 114
5 664 679
1 416 170
Tongeren
structuurondersteunende steden
17 957 250
3 932 638
983 159
Torhout
kleinstedelijk provinciaal
11 889 988
2 782 257
695 564
Tremelo
overgangsgebied
7 688 403
1 091 753
272 938
Turnhout
centrumsteden
30 213 404
7 885 698
1 971 425
Veurne
kleinstedelijk provinciaal
9 957 471
2 330 048
582 512
Vilvoorde
structuurondersteunende steden
28 275 094
6 192 246
1 548 061
Vleteren
platteland
1 805 185
238 284
59 571
Voeren
platteland
2 028 036
267 701
66 925
Vorselaar
overgangsgebied
3 724 035
528 813
132 203
Vosselaar
regionaal stedelijke rand
5 729 955
1 123 071
280 768
Waarschoot
platteland
4 333 007
571 957
142 989
Waasmunster
overgangsgebied
8 230 828
1 168 778
292 194
Wachtebeke
platteland
4 415 210
582 808
145 702
Waregem
structuurondersteunende steden
26 530 873
5 810 261
1 452 565
Wellen
overgangsgebied
4 077 829
579 052
144 763
Wemmel
stedelijk gebied rond Brussel
10 154 909
2 132 531
533 133
Wervik
platteland
9 321 387
1 230 423
307 606
Westerlo
overgangsgebied
15 479 767
2 198 127
549 532
Wetteren
kleinstedelijk provinciaal
17 011 251
3 980 633
995 158
Wevelgem
regionaal stedelijke rand
19 972 392
3 914 589
978 647
Wezembeek-Oppem
stedelijk gebied rond Brussel
10 348 293
2 173 142
543 285
Wichelen
overgangsgebied
6 628 005
941 177
235 294
Wielsbeke
overgangsgebied
5 757 372
817 547
204 387
118
Wijnegem
grootstedelijke rand
7 398 215
1 679 395
419 849
Willebroek
overgangsgebied
17 745 177
2 519 815
629 954
Wingene
platteland
7 943 267
1 048 511
262 128
Wommelgem
grootstedelijke rand
6 173 140
1 401 303
350 326
Wortegem-Petegem
platteland
3 657 800
482 830
120 707
Wuustwezel
platteland
9 874 993
1 303 499
325 875
Zandhoven
overgangsgebied
6 651 696
944 541
236 135
Zaventem
stedelijk gebied rond Brussel
35 702 463
7 497 517
1 874 379
Zedelgem
regionaal stedelijke rand
14 340 527
2 810 743
702 686
Zele
overgangsgebied
10 722 896
1 522 651
380 663
Zelzate
overgangsgebied
7 844 100
1 113 862
278 466
Zemst
overgangsgebied
13 358 170
1 896 860
474 215
Zingem
platteland
0
0
Zoersel
overgangsgebied
12 006 213
1 704 882
426 221
Zomergem
platteland
4 567 487
602 908
150 727
Zonhoven
regionaal stedelijke rand
12 303 534
2 411 493
602 873
Zonnebeke
platteland
6 567 468
866 906
216 726
Zottegem
kleinstedelijk provinciaal
17 267 847
4 040 676
1 010 169
Zoutleeuw
platteland
4 488 563
592 490
148 123
Zuienkerke
platteland
2 187 271
288 720
72 180
Zulte
platteland
7 168 220
946 205
236 551
Zutendaal
overgangsgebied
4 299 235
610 491
152 623
Zwalm
platteland
4 017 021
530 247
132 562
Zwevegem
regionaal stedelijke rand
17 755 471
3 480 072
870 018
Zwijndrecht
grootstedelijke rand
17 641 778
4 004 684
1 001 171
F.1.4
Belastinguitgaven voor ondernemingen op bedrijventerreinen
Nu we een inschatting hebben van de inkomsten die een gemeente ontvangt van bedrijven op bedrijventerreinen, is het belangrijk om dit te vergelijken met de uitgaven die gemeenten voorzien voor economische activiteiten op bedrijventerreinen. 119
Dit is helemaal niet eenvoudig daar deze uitgaven verspreid zitten over verschillende categorieën zoals algemeen beheer, personeelsuitgaven, werkingsuitgaven (toelagen en subsidies), enzovoort. Conforme uitspraken doen hierover is tot op vandaag niet mogelijk. F.2
Ondersteuning van bedrijventerreinmanagement vanuit de gemeente
F.2.1
Subsidie vanuit de algemene middelen van de gemeenten
Indien een gemeente een bedrijventerreinvereniging wil betoelagen, kan de gemeente middelen ter beschikking stellen vanuit de algemene begroting, derhalve zonder dat er bijkomende inkomsten moeten worden gegenereerd voor het betalen van de subsidie. Het spreekt voor zich dat, indien de gemeente een subsidie aan een bedrijventerreinvereniging wil verhogen, de bijkomende middelen binnen de reguliere begroting moeten worden vrijgemaakt. Dit zal in de praktijk vaak een probleem vormen omdat de reguliere middelen doorgaans bestemd zijn voor reguliere uitgaven. De financiële beleidsruimte is bij de meeste gemeenten erg beperkt zo niet onbestaande. F.2.2
Verhogen van een algemene belasting
Indien de gemeente meer middelen ter beschikking wil stellen aan een bedrijventerreinvereniging, kan zij ervoor opteren om een bestaande en algemene belasting te verhogen. De opcentiemen op de onroerende voorheffing en de personenbelasting komen hiervoor niet in aanmerking, aangezien een dergelijke verhoging alle inwoners treft en niet de economische actoren. De Stad Gent heeft in het recente verleden ervoor geopteerd om een aantal kleine lokale belastingen af te schaffen en te vervangen door een verhoging van de algemene bedrijfsbelasting. Een dergelijke benadering zou ook kunnen worden gevolgd voor de financiering van een bedrijventerreinvereniging. Een gemeente zou meer middelen ter beschikking kunnen stellen van een bedrijventerreinvereniging ter ondersteuning van de versterking van het economische klimaat door middel van een verhoging van een lokale belasting gericht op ondernemingen. Op die manier dragen alle ondernemingen bij aan de versterking van het economische weefsel. Het voordeel van een dergelijke verhoging van een bestaande belasting bestaat er in dat geen nieuwe belasting moet worden ingevoerd. Er zullen derhalve geen bijkomende kosten zijn voor de inning en de invordering. Het nadeel bestaat er in dat een grotere groep moet bijdragen aan de financiering van de versterking van de bedrijventerreinen. Dit betreft uiteraard een politieke keuze. F.2.3
Invoeren van een specifieke belasting “BIZ/BID-zone”
Een tweede wijze waarop een verhoging van het budget voor versterking van de bedrijventerreinen kan worden gefinancierd, betreft de invoering van een specifieke belasting, de zogenaamde BIZ/BIDbelasting. Ook een dergelijke BIZ/BID belasting betreft een gemeentelijke belasting. Deze wordt gekenmerkt als een belasting per onderneming gevestigd op een bedrijventerrein berekend aan de hand van een bepaalde belastbare basis (oppervlakte, etc.). Daarenboven kunnen eventueel ook verschillende tarieven gehanteerd worden. 120
Het voordeel van een BIZ/BID belasting bestaat er in dat de belasting wordt betaald door de ondernemingen die onmiddellijk voordeel halen uit het bedrijventerreinmanagement. Het nadeel is wel dat er een nieuwe belasting moet worden ingevoerd voor een beperkt aantal belastingplichtigen. De innings- en invorderingskost zal dus relatief hoog zijn. F.3
Besluit
Het is niet eenvoudig om na te gaan hoeveel de bedrijven op een bedrijventerrein exact bijdragen aan de gemeentelijke inkomsten. Via een aantal inschattingen en veralgemeningen hebben we wel getracht om dit deels inzichtelijk te maken. Het spiegelen van deze inkomsten ten overstaan van de uitgaven die gemeenten voorzien voor economische ontwikkeling op bedrijventerreinen is daarentegen niet mogelijk. De uitgaven van de gemeenten zitten verspreid over verschillende algemene posten. Indien een gemeente meer wil investeren in de versterking van de bedrijventerreinen door het financieel ondersteunen van duurzaam bedrijventerreinmanagement, kan ze de bijkomende middelen: −
Ofwel vrij maken binnen de reguliere begroting;
−
Ofwel een bestaande lokale belasting verhogen, b.v. algemene bedrijfsbelasting;
−
Ofwel een specifieke belasting opleggen (BIZ-BID)
Uiteraard is een combinatie van deze financieringswijze mogelijk. Het spreekt voor zich dat, indien er meerdere bedrijventerreinen in een gemeente aanwezig zijn, de verschillende bedrijventerreinverenigingen op een gelijke wijze moeten worden behandeld, zijnde in verhouding tot hun grootte. Bijlage G Financiële implicaties voor Agentschap Ondernemen G.1
Ten geleide
Tijdens het bespreken van de aanbevelingen, werd gevraagd om een inschatting te maken van de financiële implicatie van het doorvoeren van de aanbevelingen. Dit is geen eenvoudige opdracht daar niet alle variabelen voorhanden zijn en heel wat veronderstellingen gedaan moeten worden om de begrotingsimpact uit te rekenen. Een scenario-analyse werd daarom voorgesteld (variatie inbrengen in verschillende parameters om zicht te krijgen op grootte-ordes van budgetten die nodig zullen zijn). Op de stuurgroep van 23/03 werd een overzicht gegeven van de mogelijke variabelen die belangrijk zijn om een inschatting te kunnen maken van de budgettaire impact. Uit deze discussie werden de waarden van een aantal variabelen vastgelegd of werden de mogelijkheden sterk gereduceerd waardoor het aantal scenario’s sterk beperkt kon worden. In de bijhorende Excel werd een apart tabblad opgenomen waarin melding gemaakt wordt van alle variabelen met hun keuzemogelijkheden of vaste parameters. De scenario’s werden vervolgens uitgerekend aan de hand van deze parameters. Deze scenario’s werden opgemaakt met formules waardoor een wijziging van een parameter onmiddellijk aangepast wordt in de scenario’s.
121
G.2
VARIABELEN
G.2.1
Aantal jaren subsidie per maturiteitsniveau
Tijdens de stuurgroep van 23/03/2015 werd aangenomen dat de subsidieperiode per maturiteitsniveau 2 jaar is. Een bedrijventerrein kan langer in een bepaald maturiteitsniveau blijven hangen maar kan dan geen subsidie meer krijgen voor de werking totdat naar een volgend maturiteitsniveau wordt overgegaan. Uitgaande van 4 maturiteitsniveaus en 2 jaar subsidie per maturiteitsniveau hebben we nu doorlooptijd van 8 jaar genomen voor de berekening van de potentiële impact op het budget. In realiteit kan de duur per periode verschillen en langer / korter zijn. G.2.2
Aantal nieuwe bedrijventerreinen
In de ondersteuning wordt een onderscheid gemaakt tussen ondersteuning voor nieuwe bedrijventerreinen en bestaande bedrijventerreinen. Onder nieuwe bedrijventerreinen verstaan we de nieuwe gesubsidieerde bedrijventerreinen. Dit omvat dus de onrendabele greenfields en de brownfields. De verouderde bedrijventerreinen zitten daar niet in daar deze als bestaand bedrijventerrein worden aanzien. Volgens de definitie van verouderd bedrijventerrein zijn dit immers terreinen waarop bedrijven actief zijn en waarop geen of slechts een beperkt aandeel nieuwe terreinen kan worden uitgegeven. We hebben dit aantal nieuwe gesubsidieerde bedrijventerreinen ingeschat op 10 bedrijventerreinen per jaar. G.2.3
Aantal bestaande bedrijventerreinen
De analyse van de bestaande bedrijventerreinen was iets complexer. Agentschap Ondernemen heeft ons overzicht bezorgd van alle bedrijventerreinen. Via GIS-analyse hebben we deze lijst onderverdeeld in bedrijventerreinen naar klasse en grootte. De lijst telt in totaliteit 5.571 bedrijventerreinen. Uit onze analyse is gebleken dat heel wat bedrijventerreinen die in deze lijst staan niet allemaal aanzien kunnen worden als actieve bestaande bedrijventerreinen. Bij wijze van voorbeeld staat het bedrijventerrein Westrode in deze lijst weergegeven daar deze zone ingekleurd is als bedrijventerreinen. In realiteit weten we dat dit bedrijventerrein momenteel nog niet ontwikkeld is gezien de juridische complexiteit. Het aandeel bestaande bedrijventerreinen moet dus bijgestuurd worden. Om dit te doen werd samengezeten met de GIS afdeling van Agentschap Ondernemen. Een bijkomende Excel file ‘Bedrijventerrein Ontwikkeling’ werd verkregen. Deze lijst maakt melding van categorieën die gebruikt kunnen worden om de huidige stand van zaken van het bedrijventerrein te kennen. Deze categorieën zijn:
122
−
Uit te rusten: vanaf de publicatie in het Belgisch Staatblad en zolang er geen indicatie is dat de ontwikkeling effectief gestart is (ook al is de ontwikkelaar gekend).
−
Planningsinitiatief: voor het niet-ontwikkelde (deel)terrein is er een planningsinitiatief in voorbereiding. De voorstudie of MER-procedure is aangevat met de bedoeling om via de opmaak of herziening van een RUP de ontwikkeling van het gebied te faciliteren.
−
Ontw ikkeling geblokkeerd: (deel)terreinen gehypothekeerd door één of meerdere structurele, procedurele en/of andere knelpunten/beperkingen of door schorsing/vernietiging door Raad v. State.
−
In (her)ontw ikkeling: voor het (deel)terrein is de ontwikkeling of herinrichting lopende, nutsvoorzieningen, interne wegenis e.a. openbare infrastructuren worden aangelegd.
−
Geactiveerd: de infrastructuuraanleg is (deels) voltooid en het (deel)terrein wordt actief aangeboden.
−
Te desaffecteren: (deel)terreinen waarvan vrijwel met zekerheid kan worden gezegd dat zij nooit zullen worden geactiveerd als economische ruimte omdat zij grotendeels of volledig in gebruik zijn voor andere functies, belast met allerlei infrastructuren of omwille van hun ligging niet meer aangewezen zijn voor een economische ontwikkeling.
−
Specifieke doelgroep: het (deel)terrein is bestemd voor een specifieke doelpubliek en daardoor blijven bepaalde delen (fasen) van het terrein er ‘langer dan normaal’ onbenut bijliggen. Vb. bij watergebonden terreinen, researchparken, …
Het aantal terreinen binnen elk van deze categorieën zal het totaal aantal bestaande bedrijventerreinen verminderen met uitzondering van de categorie specifieke doelgroep. Dit zijn immers terreinen met een trage uitgifte, maar zijn naar onze mening wel bestaande bedrijventerreinen. In onze analyse hebben we deze correctie uitgevoerd voor het totaal aantal bedrijventerrein maar ook voor het aantal bedrijventerreinen groter dan 15ha en 20ha.
Totaal
> 15ha
> 20ha
5 571
694
561
125
31
24
- Planningsinitiatief
21
2
0
- Ontwikkeling geblokkeerd
50
17
12
- In (her)ontwikkeling
50
14
10
- Geactiveerd
82
24
19
- te desaffecteren
12
0
0
5 231
606
496
aantal bedrijventerreinen - uit te rusten
TOTAAL bestaande terreinen
G.2.4
Percentage bestaande bedrijventerreinen dat vrijwillig BTM opzet
Tijdens het stuurgroepoverleg van 23/03/2015 werd ook gedebatteerd over het percentage bedrijventerreinen dat vrijwillig BTM zou opzetten. Zo gaan we er niet vanuit dat als we morgen 123
stellen dat alle bestaande bedrijventerreinen in Vlaanderen vrijwillig BTM kunnen opzetten dit ook in 5.231 aanvragen zou resulteren. Ten tweede stellen we dat naarmate het ambitieniveau (maturiteitsniveau) stijgt ook minder en minder bedrijventerreinen een aanvraag zullen doen. Verder bouwend op de discussie tijdens de stuurgroep stellen we momenteel volgende percentages voor.
% BT dat vrijwillig BTM opzet
niveau 1
niveau 2
niveau 3
niveau 4
10%
10%
7%
5%
Voor de nieuwe gesubsidieerde bedrijventerreinen gaan we ervan uit dat alle terreinen ook een aanvraag doen naar BTM (zie in de beleidsscenario’s: verplichting BTM bij ontvangen subsidies). G.2.5
Jaarloon parkmanager
Voor het jaarloon van de parkmanager gaan we ook uit van 2 scenario’s zijnde het scenario waarbij de parkmanager in loonverband is van de vzw en het scenario waarbij de parkmanager op basis van een overeenkomst wordt aangesteld door de vzw. Voor scenario 1 houden we nu rekening met een bruto loonkost van 80.000EUR. Dit is niet alleen de loonkost maar ook de extralegale voordelen, patronale bijdragen, enzovoort. In de praktijk en op basis van het gezochte profiel kan deze kost lager zijn maar gezien het belangrijke communicatieve en technische profiel waarover een parkmanager moet beschikken denken we dat dit vanuit voorzichtigheidsprincipe een goede inschatting is. Voor scenario 2 houden we rekening met een factuurkost van 156.000EUR. Door geen aanwerving te doen binnen de vzw maar te werken in dienstverband neemt de vzw minder risico. De overeenkomst kan conform de modaliteiten opgezegd worden wat moeilijker is wanneer men iemand in loonverband heeft aangenomen en moet ontslagen. Deze kost is de kost van een parkmanager binnen een organisatie die ook door die organisatie ondersteund wordt (technisch, boekhoudkundig, opleiding, enzovoort). In geval van ziekte of afwezigheid zal deze persoon ook vervangen worden. Beide scenario’s werken vandaag op bedrijventerreinen vandaar dat we deze twee scenario’s naast elkaar uitrekenen. G.2.6
Tijdsbesteding parkmanager
Voor de tijdsbesteding van de parkmanager zien we dat vandaag verschillende regimes van toepassing van voltijds actief voor de vzw over halftijds tot 1 dag per week. In geval van scenario 1 hierboven in loonverband is het uiteraard niet eenvoudig voor de vzw om iemand slechts 1/5 tewerk te stellen. In dienstverband kan dit vlotter geregeld en bijgestuurd worden. Op basis van het stuurgroepoverleg werd afgesproken om voor de berekening van de financiële impact uit te gaan van een tijdsbesteding van 1/5 voor zowel nieuwe als bestaande bedrijventerreinen. 124
G.2.7
Percentage subsidie voor parkmanager
Tijdens het stuurgroepoverleg werd ook gediscussieerd over het percentage subsidie voor de parkmanager. Hier werd gesuggereerd om een verschillende aanpak te hanteren voor bestaande en nieuwe bedrijventerreinen. Hieronder geven we een overzicht van de percentages per maturiteitsniveau zoals voorgesteld op de stuurgroep. Door het aanpassen van deze percentages in het tabblad parameters zal ook onmiddellijk de financiële impact duidelijk worden in de tabbladen scenario.
% subsidie
niveau 1
niveau 2
niveau 3
niveau 4
- Bestaand
50%
30%
30%
0%
- Nieuw
30%
50%
30%
0%
Voor bestaande bedrijventerreinen gaat men uit van een startsubsidie van 50%. Deze subsidie daalt in maturiteitsniveau 2 en 3 naar 30 % om in maturiteitsniveau 4 weg te vallen. Uitgaande van deze ondersteuningspercentages vanuit Vlaanderen is een cofinanciering noodzakelijk vanuit de gemeente en/of de bedrijven (zie ook principes voor de aanbevelingen). Voor nieuwe bedrijventerreinen wordt gestart op een percentage van 30 % dat nadien doorgroeit naar 50 % en in maturiteitsniveau 3 terug naar 30% zakt om in maturiteitsniveau 4 net zoals voor de bestaande bedrijventerreinen naar 0 te zakken. Voor nieuwe bedrijventerreinen zouden we de verdeling van de subsidiepercentages in de tijd wel nog willen herbekijken. Zo is het cruciaal dat BTM onmiddellijk opgestart kan worden bij de start van de uitgifte. Op nieuwe bedrijven kan men de bedrijven via de akte wel mee responsabiliseren voor deelname in de kost van parkmanager net als de gemeente die belastingen int. Alleen zijn er bij de start nog maar weinig bedrijven en worden er ook nog geen belastingen geïnd. De inspanning van de ondersteuning vanuit Vlaanderen zal dus vooral in de beginperiode belangrijk zijn maar kan in tegenstelling tot op bestaande bedrijventerreinen sneller dalen als de uitgifte gunstig verloopt. Dit kan verder besproken en gemotiveerd worden waarna deze percentages aangepast kunnen worden in het model. G.2.8
Kostprijs studies
Voor de kostprijs van de studies wordt een inschatting gemaakt van de kosten voor haalbaarheidsstudies per maturiteitsniveau. De grootste kost zien we daarbij voornamelijk in maturiteitsniveau 2 en 3 daar de werking en de doelstellingen daar geïntensifieerd worden. G.2.9
Percentage subsidie voor studies
Dit percentage neemt af naarmate het maturiteitsniveau daalt. Over deze percentages werd nog niet gediscussieerd in de voorgaande stuurgroep.
125
G.3
Model
G.3.1
Bestaande bedrijventerreinen
In onderstaand model werd de impact berekend wanneer alle bestaande bedrijventerreinen (ongeacht hun grootte) in aanmerking komen om een aanvraag voor BTM in te dienen. Weliswaar gaan we voor de berekening uit van een percentage dat vrijwillig een aanvraag zal uitvoeren en dat verschilt per maturiteitsniveau zoals hierboven omschreven. Verder worden de twee scenario’s in functie van kostprijs parkmanager naast elkaar weergegeven. De totale bedragen (laatste kolom) betreffen bedragen die beschikbaar moeten zijn over de 8 jaren waarin subsidies worden verstrekt (2 jaar per maturiteitsniveau) en gesteld dat alle 10 % van de bestaande bedrijventerreinen die vrijwillig (maar gesubsidieerd) BTM zullen opstarten, dit in jaar 1 zullen doen. Een totaal van 53 mln € (parkmanager in loonverband) tot 69 mln € (overeenkomst voor parkmanager) is nodig over deze periode van 8 jaar. Bestaande bedrijventerreinen: alle terreinen (5.231 terreinen) maturiteit 1 jaar x
jaar x+1
maturiteit 2 jaar x+2
jaar x+3
Parkmanager (80.000EUR)
€ 4 184 800
Studies
€ 3 923 250 € 3 923 250 € 7 846 500 € 7 846 500
TOTAAL
€ 4 184 800
€ 8 108 050 € 8 108 050
maturiteit 1
€ 2 510 880
€ 10 357 380
maturiteit 3 jaar x+4
jaar x+5
€ 2 510 880 € 1 757 616 € 1 757 616
€ 10 357 380
maturiteit 2
maturiteit 4 jaar x+6
TOTAAL
jaar x+7 €0
€0
€ 16 906 592
€ 5 492 550
€ 5 492 550
€ 784 650
€ 784 650
€ 36 093 900
€ 7 250 166
€ 7 250 166
€ 784 650
€ 784 650
€ 53 000 492
maturiteit 3
maturiteit 4
TOTAAL
Parkmanager (156.000EUR)
€ 8 160 360
Studies
€ 3 923 250 € 3 923 250 € 7 846 500 € 7 846 500
TOTAAL
€0
€0
€ 32 967 854
€ 5 492 550
€ 784 650
€ 784 650
€ 36 093 900
€ 12 083 610 € 12 083 610 € 12 742 716 € 12 742 716 € 8 919 901 € 8 919 901
€ 784 650
€ 784 650 € 69 061 754
€ 8 160 360
€ 4 896 216
€ 4 896 216 € 3 427 351 € 3 427 351 € 5 492 550
In onderstaande tabel gaan we ervan uit dat uitsluitend de bestaande bedrijventerreinen groter dan 15ha een aanvraag kunnen doen. Rekening houdende met dezelfde percentages van vrijwillige aanvragen ligt de financiële impact duidelijk al een heel stuk lager. Dit kan wel nog naar boven bijgesteld moeten worden wanneer men ook toelaat dat bedrijventerreinen in de omgeving van elkaar een gebundelde aanvraag zouden doen om aan de oppervlakte van 15ha te komen. De totale kost voor BTM (parkmanager & studies) bedraagt ca. 6 à 8 mln € voor de periode van 8 jaar uitgaande van dezelfde veronderstellingen als in bovenstaande tabel (nl. 10 % vrijwillige deelname van de bestaande bedrijventerreinen vanaf jaar 1).
Technum
BijlagenFout! Stijl niet gedefinieerd.Fout! Stijl niet gedefinieerd. 127
Bestaande bedrijventerreinen: >15ha (606 terreinen) maturiteit 1 jaar x
jaar x+1
maturiteit 2 jaar x+2
jaar x+3
maturiteit 3 jaar x+4
jaar x+5
maturiteit 4 jaar x+6
TOTAAL
jaar x+7
Parkmanager (80.000EUR)
€ 484 800
€ 484 800
€ 290 880
€ 290 880
€ 203 616
€ 203 616
€0
Studies
€ 454 500
€ 454 500
€ 909 000
€ 909 000
€ 636 300
€ 636 300
€ 90 900
€ 90 900
€ 839 916
€ 90 900
€ 90 900 € 6 139 992
TOTAAL
€ 939 300
€ 939 300
maturiteit 1 jaar x
jaar x+1
€ 1 199 880
€ 1 199 880
maturiteit 2 jaar x+2
jaar x+3
€ 839 916
maturiteit 3 jaar x+4
jaar x+5
€ 0 € 1 958 592
maturiteit 4 jaar x+6
€ 4 181 400
TOTAAL
jaar x+7
Parkmanager (156.000EUR)
€ 945 360
€ 945 360
€ 567 216
€ 567 216
€ 397 051
€ 397 051
€0
Studies
€ 454 500
€ 454 500
€ 909 000
€ 909 000
€ 636 300
€ 636 300
€ 90 900
€ 90 900
€ 4 181 400
€ 1 399 860 € 1 399 860
€ 1 476 216
€ 1 476 216
€ 1 033 351
€ 1 033 351
€ 90 900
€ 90 900
€ 8 000 654
TOTAAL
128
€ 0 € 3 819 254
In deze laatste variant nemen we uitsluitend de bedrijventerreinen groter dan 20ha in rekening. Ook hier moeten we de nuance maken dat de voorziene impact bijgesteld moet worden wanneer men clustering van bedrijventerreinen toelaat. Het totale bedrag voor een periode van 8 jaar bedraagt ca. 5 – 6,5 mln €.
Bestaande bedrijventerreinen: >20ha (496 terreinen) maturiteit 1 jaar x Parkmanager (80.000EUR)
jaar x+1
€ 396 800
€ 396 800
jaar x+2 € 238 080
jaar x+3
maturiteit 3
maturiteit 4
jaar jaar x+4 jaar x+5 x+6
€ 238 080
€ 166 656 € 520 800
€ 166 656
TOTAAL
jaar x+7 €0
€0
€ 1 603 072
€ 520 800 € 74 400 € 74 400 € 3 422 400
Studies
€ 372 000
€ 372 000
€ 744 000
€ 744 000
TOTAAL
€ 768 800
€ 768 800
€ 982 080
€ 982 080 € 687 456 € 687 456 € 74 400 € 74 400 € 5 025 472
maturiteit 1 jaar x
Technum
maturiteit 2
jaar x+1
maturiteit 2 jaar x+2
jaar x+3
maturiteit 3
maturiteit 4
jaar jaar x+4 jaar x+5 x+6
TOTAAL
jaar x+7
Parkmanager (156.000EUR)
€ 773 760
€ 773 760
€ 464 256
€ 464 256 € 324 979 € 324 979
Studies
€ 372 000
€ 372 000
€ 744 000
€ 744 000
€ 520 800
€ 520 800 € 74 400 € 74 400 € 3 422 400
TOTAAL
€ 1 145 760
€ 1 145 760
€ 1 208 256
€ 1 208 256
€ 845 779
€ 845 779 € 74 400 € 74 400 € 6 548 390
BijlagenFout! Stijl niet gedefinieerd.Fout! Stijl niet gedefinieerd. 129
€0
€0
€ 3 125 990
G.3.2
Nieuwe bedrijventerreinen
De budgettaire impact voor nieuwe bedrijventerreinen is niet zo groot daar we slechts uitgaan van 10 bedrijventerreinen per jaar. In tegenstelling tot de bestaande bedrijventerreinen gaan we er bij de nieuwe bedrijventerreinen wel van uit dat 100% van de terreinen een aanvraag doet voor ondersteuning BTM. Het totale bedrag (1,1 – 1,5 mln €) voor de periode van 8 jaar moet bijgeteld worden bij de bedragen die bekomen werden in bovenstaande paragraaf (nl. voor de bestaande bedrijventerreinen).
Nieuw e bedrijventerreinen: 10 terreinen per jaa r maturiteit 1 jaar x
jaar x+1
maturiteit 2
maturiteit 3
maturiteit 4
jaar jaar x+2 jaar x+3 jaar x+4 jaar x+5 x+6
€ 48 000
€ 48 000
€ 48 000
€0
€0
€ 352 000
Studies
€ 75 000
€ 75 000 € 150 000 € 150 000 € 150 000 € 150 000
€ 30 000
€ 30 000
€ 810 000
€ 123 000 € 123 000 € 230 000 € 230 000 € 198 000 € 198 000
€ 30 000
€ 30 000
€ 1 162 000
maturiteit 1 jaar x Parkmanager (156.000EUR) 130
€ 93 600
jaar x+1
€ 80 000
maturiteit 2
€ 48 000
jaar x+7
Parkmanager (80.000EUR)
TOTAAL
€ 80 000
TOTAAL
maturiteit 3
maturiteit 4
jaar jaar x+2 jaar x+3 jaar x+4 jaar x+5 x+6
€ 93 600 € 156 000 € 156 000
€ 93 600
€ 93 600
TOTAAL
jaar x+7 €0
€0
€ 686 400
Technum
Studies
€ 75 000
€ 75 000 € 150 000 € 150 000 € 150 000 € 150 000
€ 30 000
€ 30 000
€ 810 000
TOTAAL
€ 168 600
€ 168 600 € 306 000 € 306 000 € 243 600 € 243 600
€ 30 000
€ 30 000
€ 1 496 400
BijlagenFout! Stijl niet gedefinieerd.Fout! Stijl niet gedefinieerd. 131
G.4
Besluit financiële impact
Uit bovenstaande berekening valt af te leiden dat de financiële impact afhankelijk is van variabelen. We zijn van mening dat het meest realistisch is als vooral de grotere bedrijve een bundeling van kleinere terreinen) gestimuleerd zullen worden om bedrijventerreinma te starten.
Voor de projectoproep in 2010 was ca. 5 mln € beschikbaar. De projectduur bedroeg 4 ja inschatting in bovenstaande paragrafen gaan we ervan uit dat 10 % van de bedrijventer aanmerking komen voor subsidies rond BTM effectief ook BTM zou opzetten (gesubsidieer veronderstelling dat al deze BT zouden intekenen in jaar 1, is een bedrag tussen 6 en 10 m om subsidies te voorzien voor de parkmanager en voor het uitvoeren van studies en dit periode van 8 jaar (of jaarlijks ca. 1mln €). Dit bedrag ligt in dezelfde grootte-orde als de subsidiepot van de projectoproep in 2010.
Het totale bedrag kan uitgesplitst worden over het subsidiëren van de parkmanager (2 à het bedrag voor studies (ca. 5 miljn €) voor diezelfde periode van 8 jaar. In onze inschat het subsidiëren van de parkmanager met andere woorden maximaal de helft uit van het bedrag dat ter beschikking gesteld moet worden.
132