EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
Den Haag, 26 maart 2009
COLOFON Projectnummer: 26073 Auteurs: Dick Hanemaayer Ruud Rottier Maarten Sinnema
B&A Centrum voor Beleidsevaluatie Prinses Margrietplantsoen 87 Postbus 829 2501 CV Den Haag t 070 - 3029500 f 070 - 3029501 e-mail: http:
[email protected] www.bagroep.nl
© Copyright B&A Groep 2009. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. B&A is gevestigd in Den Haag, Deventer, Amsterdam. 26-3-2009 14:33:00
INHOUDSOPGAVE Samenvatting 5 1
Inleiding 9
2
Doelstellingen 11
2.1 2.2
Ontstaan 11 Doelstellingen 14
3
Effecten 17
3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7
Doelstellingen 17 Doelstelling 1: het mogelijk maken van restauraties 17 Toegezegde hypotheken 17 Effecten voor aanvragers 18 Doelstelling 2: ontstaan bewustwording 20 Doelstelling 3: ontwikkeling monumentenbeleid bij gemeenten 20 Doelstelling 4: het CvM als vliegwiel voor de inzet van extra gelden 21 Effecten voor de oprichtende organisaties 21 Conclusies 22
4
Werkwijze 23
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
Procedure 23 Taakverdeling Prins Bernhard Cultuurfonds - Nationaal Restauratiefonds 24 Adviescommissies 26 Beoordeling van de procedure 28 Rol provincies 30 PR 31
5
Toekomstbeelden 33
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.5.1 5.5.2 5.5.3
Voortbestaan 33 Ideeën over werkwijze/lastenvermindering 34 Ideeën over proces rondom de adviescommissies 35 Vraag naar restauratie-financiering 36 Toekomstige financiering 37 Prins Bernhard Cultuurfonds 37 Nationaal Restauratiefonds 38 Provincies 38
3
6
Conclusies en aanbevelingen 39
6.1 6.1.1 6.1.2 6.1.3 6.1.4 6.1.5 6.1.6 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6
Conclusies 39 Belangrijke rol 39 Bescheiden schaal 39 Doorwerking naar overheidsbeleid moeilijk traceerbaar 39 Omslachtige en arbeidsintensieve organisatie 40 Nieuwe financiering gewenst 40 Slotconclusie 40 Aanbeveling: op zoek naar partners 40 Aanbeveling: administratieve organisatie vereenvoudigen 41 Aanbeveling: adviescommissies – rol en secretariaat 41 Aanbeveling: zet in op ander financiële bronnen 43 Aanbeveling: Publiciteit 44
Bijlage A: Onderzoeksverantwoording 45 Bijlage B: Lokale revolverende fondsen 47 Bijlage C: Samenstelling adviescommissies 49 Bijlage D: Vragenlijst telefonische enquête 51
4
SAMENVATTING In de periode 2003 – 2005 zijn in negen provincies Cultuurfondsen voor Monumenten opgericht. Deze fondsen zijn een initiatief van het Prins Bernhard Cultuurfonds en het Nationaal Restauratiefonds, waarin ook provincies en in enkele gevallen andere organisaties financieel deelnemen. Het doel van de fondsen, opgezet als revolving fund, is het ondersteunen van restauraties van gemeentelijke en provinciale monumenten en beeldbepalende panden in beschermde stads- en dorpgezichten door het verstrekken van laagrentende hypotheken. De cultuurfondsen zijn provinciegewijs opgezet; alleen in Drenthe, Flevoland en Limburg functioneert geen Cultuurfonds voor Monumenten. Het initiatief komt mede voort uit de waarneming dat er weinig voorzieningen waren voor de restauratie van gemeentelijke en provinciale monumenten, waar dat voor rijksmonumenten wel het geval was. De doelstellingen zijn dat: er een bewustwording gaat ontstaan met betrekking tot gemeentelijke en provinciale monumentenzorg, gemeenten gestimuleerd worden om eigen beleid te formuleren, het CvM een vliegwieleffect krijgt om extra gelden ingezet te krijgen voor monumentenzorg. Effecten Doelstelling 1: het mogelijk maken van restauraties Na een langzame start groeit in de laatste twee jaar het aantal aanvragen voor Cultuurfonds-hypotheken. In totaal zijn tot 11 november 2008 245 hypotheken, ter waarde van € 17,6 miljoen, toegezegd. Het aandeel van de Cultuurfonds-hypotheken in de totale bouwkosten is gemiddeld ongeveer een kwart van de restauratiekosten. Op basis van interviews met eigenaren wordt geconcludeerd dat in bijna de helft van de gevallen de bijdrage uit het CvM een effectvolle bijdrage geleverd aan de restauratie: bij zes aanvragers had de restauratie zonder CvM-bijdrage geen doorgang gevonden; bij vijf zou de restauratie gedeeltelijk niet zijn doorgegaan. Daarnaast zou bij een deel van restauraties uitstel dan wel vertraging van het project zijn opgetreden. De lage rente is de voornaamste aantrekkingskracht van de Cultuurfondsen voor Monumenten. Andere voordelen zijn de gunstige voorwaarden en de extra financieringsmogelijkheid die het CvM biedt. Het algemene beeld is dat de fondsen een bescheiden maar nuttige functie vervullen. Doelstelling 2: ontstaan bewustwording De tweede doelstelling van de oprichtende organisaties met de CvM betrof het laten ontstaan van bewustwording (‘awareness’) met betrekking tot gemeentelijke en provinciale monumentenzorg. Doelbereik op deze doelstelling is in de evaluatie niet diepgaand aan de orde gesteld. Wel is geconcludeerd dat bij de ‘vulling’ van de fondsen sprake is van enige bewustwording: in zes van de negen provincies hebben ook andere organisaties dan het Prins Bernhard Cultuurfonds, het Nationaal Restauratiefonds en de provincies ingelegd: gemeenten, corporaties, banken en andere organisaties.
5
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
Doelstelling 3: ontwikkeling monumentenbeleid bij gemeenten Gemeenten zouden door de instelling van de CvM’s uitgedaagd, gestimuleerd of ondersteund worden bij monumentenzorg om te komen tot monumentenbeleid: monumentenlijsten en/of fondsen. Gegevens van december 2007 laten zien dat 144 van de 443 gemeenten niet over een monumentenlijst beschikken, 299 wel. In 2000 waren ruim 31.000 panden als gemeentelijk monument aangewezen; in 2008 waren dat er ongeveer 41.000. Vooruitgang is dus wel geboekt. Bij het Nationaal Restauratiefonds bestaat vanuit de eigen praktijk de indruk dat een groeiend aantal gemeenten aandacht heeft voor de gemeentelijke monumenten. Het is niet goed mogelijk vast te stellen of er een oorzakelijk verband is tussen de inrichting van de Cultuurfondsen voor Monumenten en de ontwikkeling van gemeentelijk beleid. Gebleken is dat er in ieder geval niet een contraproductief substitutie-effect is opgetreden: het afschaffen van lokale subsidiemogelijkheden door de mogelijkheden die het CvM ging bieden. Doelstelling 4: het CvM als vliegwiel voor de inzet van extra gelden Een vliegwieleffect op gemeentelijk niveau is, op basis van het bovenstaande, niet duidelijk opgetreden. Op provinciaal niveau is daar meer sprake van, in ieder geval eenmalig bij het bijeenbrengen van het vermogen voor de CvM’s. En in vijf van de negen provincies is ook door andere organisaties dan de provincies (en gemeenten) een storting in het CvM gedaan. Na aanvang zijn met de CvM geen extra gelden aangeboord; de CvM hebben enkel bij de start als vliegwiel voor extra gelden gefungeerd. Effecten voor de oprichtende organisaties De doelstelling van het Prins Bernhard Cultuurfonds voor een maatschappelijk zinvolle besteding van een deel van het fondsvermogen is bereikt. De deelname in de Cultuurfondsen heeft naar alle waarschijnlijkheid weinig bijgedragen aan bekendheid en profilering van het Prins Bernhard Cultuurfonds: de Cultuurfondsen zijn niet breed bekend, leners associëren (blijkens de enquête) het CvM meer met het Nationaal Restauratiefonds dan met het Prins Bernhard Cultuurfonds, en er is weinig publiciteit geweest om de resultaten van de fondsen breed onder de aandacht te brengen. De doelstelling van het Nationaal Restauratiefonds om tot marktverbreding te komen is in enige mate werkelijkheid geworden, mede gelet op de mogelijkheid van aanvullende financiering en gelet op de gemeentelijke fondsen die het Nationaal Restauratiefonds nu beheert. Werkwijze Wil een eigenaar van een pand dat is aangemerkt als gemeentelijk of provinciaal monument of als beeldpalend in een beschermd stads- of dorpsgezicht, in aanmerking komen voor een laagrentende Cultuurfonds-hypotheek, dan is een bouw- en/of monumentenvergunning vereist. De aanvraag bij de gemeente dient vergezeld te gaan van een restauratieplan. Hierin staat (ondermeer) uitgewerkt welke restauratie men wil plegen en het totaal van de kosten die daarmee zijn gemoeid. De gemeente bepaalt de hoogte van de subsidiabele kosten. Hiermee kan de eigenaar een aanvraag indienen voor een Cultuurfonds-hypotheek. Indiening geschiedt bij het Prins Bernhardfonds en (vervolgens ook) bij het Nationaal
6
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
Restauratiefonds. Het eerste is verantwoordelijk voor het inhoudelijke beoordelingstraject, het tweede voor het financiële beoordelingstraject. Voor de inhoudelijke beoordeling laat het Prins Bernhard Cultuurfonds zich bijstaan door een (per provincie ingestelde) adviescommissie van deskundigen; het Prins Bernhard Cultuurfonds voert het secretariaat van de adviescommissies. Na een positieve inhoudelijke beoordeling toetst vervolgens het Nationaal Restauratiefonds de kredietwaardigheid van de aanvrager. Bij een positieve beoordeling vindt de verstrekking van de hypotheek plaats. Het Nationaal Restauratiefonds is niet alleen verantwoordelijk voor het financiële proces maar ook voor de externe communicatie. De totaal benodigde tijdsinspanning voor het inhoudelijke traject wordt door het Prins Bernhard Cultuurfonds geschat op meer dan 1,7 fte. De omvang van de werkzaamheden binnen het Nationaal Restauratiefonds wordt geschat op 1,6 fte. Voor de onderlinge afstemming zijn twee belangrijke instrumenten ingezet: de statusoverzichten en een jaarlijkse rapportage over beschikbaar budget. De adviescommissies beschikken niet over een duidelijke taakomschrijving, noch over duidelijk kaders voor de samenstelling. Dit heeft tot gevolg gehad dat de adviescommissies hun rol verschillend hebben opgepakt. Het algemene beeld is dat de procedure korter, gemakkelijker en/of minder tijdrovend kan, vooral vanuit de optiek van de twee initiatiefnemers; van de kant van de leners zijn geen klachten van procedurele aard vernomen. De rol die de provincie (ambtelijk) inneemt met betrekking tot het Cultuurfonds voor Monumenten, blijkt per provincie te verschillen. Een enkele provincie stelt zich bewust op afstand op, in andere provincies participeert de provincie in de adviescommissie. Verder zijn er verschillen in de mate waarin provinciale medewerkers bijdragen aan de bekendheid van het fonds. Toekomstbeelden De wenselijkheid van het voortbestaan van de Cultuurfondsen is onomstreden; bij alle betrokkenen – initiatiefnemers, provincies, adviescommissies, eigenaren – bestaat een duidelijk voorkeur voor continuering van de fondsen. Wel is er de wens de organisatielast te verminderen. Opties daarvoor zijn: Aanpassing in volgordelijkheid: kredietwaardigheidtoets vóór inhoudelijke toets Het onderbrengen van het inhoudelijk en financieel traject bij één organisatie, met in het verlengde één loket voor de eigenaar Stroomlijning van het functioneren en de secretariaatvoering van de adviescommissie In het licht van het feit dat inmiddels enkele fondsen uitgeput zijn of dat punt naderen is de vraag gesteld wat de wenselijke fondsomvang kan zijn. Hierin zijn verschillende benaderingen mogelijk. OP basis van de benadering dat inmiddels de Cultuurfondsen in een min of meer stabiele marktpositie terecht zijn gekomen, kan een berekening gebaseerd worden op de verstrekkingen in 2008. Op basis hiervan zou de fondsomvang – voor de deelnemende provincies gezamenlijk – 85 miljoen euro moeten bedragen. Er
7
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
is in het kader van deze evaluatie geen duidelijk beeld ontstaan over de wijze van vulling van het fonds. Bovenstaande conclusies leiden tot de volgende aanbevelingen •
Zoek partners Gemeentelijke monumenten zijn als maatschappelijk issue nauwelijks geagendeerd. Bij voortzetting van de cultuurfondsen zal dan ook geïnvesteerd moeten worden in de maatschappelijke agendering waarin de initiatiefnemer gezamenlijk zouden moeten optrekken met bijvoorbeeld VNG, IPO, de ministeries van OCW en VROM en Aedes.
•
Vereenvoudig de administratieve organisatie De wijze waarop thans de uitvoering is georganiseerd, behoeft vereenvoudiging: het kan minder tijdrovend en sneller. Een serieuze optie is om administratie en regie op de procesgang integraal bij het Nationaal Restauratiefonds onder te brengen.
•
Heroverweeg nut en noodzaak van de adviescommissies en de wijze van secretariaatsvoering Ofschoon de commissies als onderdeel van de procedure bij betrokkenen nauwelijks omstreden zijn, is de vraag wat nu precies de toegevoegde waarde ervan is niet overtuigend beantwoord. Daarom is een heroverweging van nut en noodzaak gepast. Los hiervan is het zaak iets te doen aan de administratieve lasten verbonden aan de advisering; daarvoor zijn verscheidene varianten mogelijk.
•
Zet in op andere financiële bronnen Er is geen duidelijk zicht op aanvullende opties voor de fondsfinanciering. Hierin zou breed geïnvesteerd kunnen worden, met als opties: externe partners; (nationale) fondsenwerving door Prins Bernhard Cultuurfonds (rekening houdend met de regels die gelden voor goede doelen organisaties zoals die van het Centraal Bureau Fondsenwerving) en Nationaal Restauratiefonds; provinciale fondsenwerving; koppeling met gemeentelijke fondsen.
•
Zorg voor meer publiciteit, vooral over successen De naamsbekendheid van CvM is beperkt; daarom verdient intensivering van de publiciteit overweging, mede ook in samenhang met bovenstaande aanbevelingen.
8
1
INLEIDING In de periode 2003 – 2005 zijn in negen provincies Cultuurfondsen voor Monumenten opgericht. Deze fondsen zijn een initiatief van het Prins Bernhard Cultuurfonds en het Nationaal Restauratiefonds, waarin ook provincies en in enkele gevallen andere organisaties deelnemen. Het doel van de fondsen is het ondersteunen van eigenaren van gemeentelijke en provinciale monumenten en beeldbepalende panden in beschermde stads- en dorpgezichten door het verstrekken van laagrentende hypotheken bij restauraties. De initiatiefnemers hebben B&A opdracht gegeven een evaluatie op te stellen van deze fondsen. De evaluatie draagt bij aan de gedachtevorming over de toekomst van de fondsen. In het kader van de evaluatie heeft een documentenanalyse plaatsgevonden, evenals een telefonische enquête onder 25 eigenaren met een Cultuurfonds-hypotheek, en er zijn gesprekken gevoerd met de beide initiatiefnemers, met provinciale medewerkers en met vertegenwoordigers van de provinciale adviescommissies. In bijlage A bevat de lijst met respondenten. De hoofdstukken 2 tot en met 5 bevatten het verslag van de bevindingen inzake doelstellingen, effecten, werkwijze en toekomstbeelden. Hoofdstuk 6 bevat de conclusies en aanbevelingen die het evaluatieteam op basis van deze bevindingen heeft opgesteld. De uitvoering van het onderzoek is begeleid door een commissie samengesteld vanuit Prins Bernhard Cultuurfonds en Nationaal Restauratiefonds.
9
2
DOELSTELLINGEN Dit hoofdstuk gaat in op het ontstaan van de Cultuurfondsen voor Monumenten en de destijds verwoorde doelstellingen. In het volgende hoofdstuk wordt weergegeven welke effecten op deze doelstellingen bereikt zijn.
2.1
ONTSTAAN De Cultuurfondsen voor Monumenten zijn ontstaan als initiatief van het Prins Bernhard Cultuurfonds en het Nationaal Restauratiefonds; dit is vastgelegd in een in februari 2001 ondertekende samenwerkingsovereenkomst. Het initiatief komt mede voort uit de waarneming dat er weinig voorzieningen waren voor de restauratie van gemeentelijke en provinciale monumenten, waar dat voor rijksmonumenten wel het geval was. Daarnaast speelde dat het Prins Bernhard Cultuurfonds een deel van het vermogen rechtsreeks effectief wilde maken ten behoeve van de doelen van het fonds. Uit beide omstandigheden is het plan voortgekomen om de Cultuurfondsen voor Monumenten op te richten. Met als doel het bieden van een financiële voorziening voor restauratie van gemeentelijke en provinciale monumenten en beeldbepalende panden in stads- en dorpsgezichten. Het fonds is opgezet als een revolving fund1, gelijk aan fondsen die Nationaal Restauratiefonds beheert voor de restauratie van rijksmonumenten dat tegen een lage rente2 hypothecaire leningen verstrekt. De cultuurfondsen zijn provinciegewijs opgezet. De fondsen zijn gevuld door Prins Bernhard Cultuurfonds, Nationaal Restauratiefonds, provincies en particuliere organisaties (categorale stichtingen, woningcorporaties – zie tabel onder) en soms gemeenten; de mate waarin provincies en particuliere organisaties bijdroegen wisselt per provincie. In drie provincies (Drenthe, Flevoland, Limburg) is geen Cultuurfonds opgericht; om uiteenlopende redenen zagen de respectievelijke provinciebesturen geen aanleiding tot oprichting van een fonds: een gering aantal gemeentelijke/provinciale monumenten de wens om het beleid geheel in eigen hand te houden behoud van rijksmonumenten eist alle aandacht op revolverend fonds en hypothecaire financiering vooral van betekenis voor natuurlijke personen in verband met belastingaftrek, en van minder betekenis voor rechtspersonen De basis voor de vulling van de fondsen zijn de door Prins Bernhard Cultuurfonds en Nationaal Restauratiefonds gereserveerde bedragen (in een onderlinge verhouding van 2: 1). De omvang van de fondsen is niet bepaald op grond van een duidelijk beeld van de restauratie- en financieringsbehoefte. Gegevens over aantallen 1
2
Rente en aflossingen vloeien terug in het fonds zodat deze fondsen ook in de toekomst voor de doelstelling kan worden aangewend. 4,5 Procent beneden de marktrente met een minimum van 1,5 procent.
11
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
gemeentelijke/provinciale monumenten3 waren wel beschikbaar, maar niet over de restauratiebehoefte en de daaruit voortvloeiende financieringsbehoefte. Vervolgens is op grond van de aantallen gemeentelijke/provinciale monumenten aangegeven welke bedragen per provincie beschikbaar zouden kunnen zijn. De fondsen zijn per provincie daadwerkelijk gevuld op basis van de door de provincies en in de provincies beschikbaar gekomen middelen. De zo beschikbaar gekomen middelen zijn door Prins Bernhard Cultuurfonds en Nationaal Restauratiefonds verdubbeld. Gemeentelijke en provinciale monumenten en stads- en dorpsgezichten Nederland telt thans (1 januari 2008) ruim 40.000 gemeentelijke monumenten en bijna 900 provinciale monumenten. In onderstaande tabel zijn per provincie weergegeven de aantallen van Rijkswege beschermde stads- en dorpsgezichten4, de aantallen gemeentelijke monumenten en de aantallen provinciale monumenten (bron: Jaarboek monumenten, Archeologie en Cultuurlandschap, 2008, pagina 43). Provincie
Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg Totaal
Beschermde gezichten (aangewezen) Abs. Rel. 42 63 27 19 1 32 36 46 53 19 31 38 407
10,32 15,48 6,63 4,67 0,25 7,86 8,85 11,30 13,02 4,67 7,62 9,34 100%
Gemeentelijke monumenten Abs. Rel. 576 465 198 2.761(*) 43 8.928 (*) 5.415 4.140 (*) 7.579 536 6.360 3.974 40.975
1,41 1,13 0,48 6,74 0,10 21,79 13,22 10,10 18,50 1,31 15,52 9,70 100%
Provinciale monumenten
400 2
450 5
857
(*) In het overzicht per gemeente in dezelfde publicatie komt de totaaltelling voor Overijssel uit op 2.463 Gelderland uit op 8.967 Noord-Holland uit op 4.699
Inleg in de fondsen Door Prins Bernhard Cultuurfonds, Nationaal Restauratiefonds en provincies is in het fonds ingelegd in een verhouding van 2 : 1 : 3. De provinciale inleg geschiedde vanuit eigen middelen; één provincie heeft deels ingelegd via externe fondsenwerving. Daarnaast is in zes van de negen provincies ook door andere organisaties bijgedragen aan het aanvangsvermogen van de fondsen. Het gaat om gemeenten, woningcorporaties, enkele bedrijven en een aantal particuliere fondsen. Deze 3 4
Gegevens over beeldbepalende panden waren en zijn niet beschikbaar. 'Groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn vanwege hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde’ (Monumentenwet 1988). Het doel van aanwijzing van deze gezichten is de bijzondere historische uitstraling van een gebied te behouden en een plaats te geven in toekomstige ontwikkelingen.
12
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
fondsenwerving is uitgevoerd door de respectievelijke provincies; een aantal provincies heeft ervoor gekozen om hierop geen inzet te leveren. In verhouding: in Friesland is 45 procent bijgedragen door twee particuliere fondsen, in Groningen 25 procent door twee particuliere fondsen, in Overijssel 26,5 procent door 16 corporaties en Essent, in Utrecht 27,6 procent door diverse financiers en in Zeeland 14 procent door ZLTO en VNO-NCW. Negen provinciale Cultuurfondsen voor Monumenten zijn in de periode 2003 – 2005 van start gegaan, met een gezamenlijk fondsvermogen van circa 24 miljoen euro. Onderstaande tabel bevat de gegevens over het fondsvermogen en de herkomst van het fondsvermogen. Provincie
Sedert
Vermogen (€)
Vermogen bijeengebracht door:
Groningen
2005
€ 684.000,-
Friesland
2003
€ 678.000,-
Overijssel
2005
€ 1.919.500,-
Gelderland
2005
€ 4.000.000,-
Utrecht (*)
2004
€ 5.406.714,-
Noord-Holland
2003
€ 3.267.218,-
Zuid-Holland
2005
€ 4.674.000,-
Zeeland
2005
€ 571.300,-
Noord-Brabant
2003
€ 2.910.644,-
PBC NRF Provincie Scholten-Kammingafonds VSB-fonds PBC NRF Provincie Bouwcultuurfonds Fryslân VSB-fonds PBC NRF Provincie Essent 16 woningcorporaties PBC NRF Provincie PBC NRF Provincie 2 woningcorporaties 3 stichtingen Rabobank 7 gemeenten PBC NRF Provincie PBC NRF Provincie PBC NRF Provincie ZLTO VNO-NCW PBC NRF Provincie Gemeente Bergen op Zoom Gemeente Bernheze en diverse Brabantse bedrijven
TOTAAL
€ 24.111.376,-
13
Bedrag: € 125.333,€ 62.667,€ 188.000,€ 188.000,€ 120.000,€ 139.333,€ 69.667,€ 169.500,€ 169.500,€ 130.000,€ 634.000,€ 317.000,€ 358.032,€ 100.000,€ 510.468,€ 1.333.333,€ 666.667,€ 2.000.000,€ 1.675.000,€ 837.500,€ 1.500.000,€ 1.000.000,€ 185.000,€ 25.000,€ 321.000,€ 1.089.073,€ 544.536,€ 1.633.609,€ 1.333.333,€ 666.667,€ 2.674.000,€ 175.333,€ 87.667,€ 228.000,€ 35.000,€ 45.000,€ 970.215,€ 485.107,€ 1.406.719,€ 45.378,€ 3.225,-
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
(*) Provincie Utrecht heeft toegezegd nog 4 jaar een bedrag van € 150.000 toe te voegen
In een enkel geval is sprake van trekkingsrechten: de inleggende gemeente of woningcorporatie heeft de garantie dat een bedrag van tenminste de inleg besteed wordt aan restauraties in de eigen gemeente. PBC, Nationaal Restauratiefonds en de respectievelijke provincies hebben de oprichting van de verschillende fondsen in overeenkomsten vastgelegd. Deze bevatten ondermeer de doelstelling, richtlijnen en de werkwijze. De uitvoering van de hypotheekverstrekking berust bij het Prins Bernhard Cultuurfonds en het Nationaal Restauratiefonds. Het Prins Bernhard Cultuurfonds richt zich op de inhoudelijke beoordeling van bouwplannen (met inschakeling van onafhankelijke, externe adviescommissies) en het Nationaal Restauratiefonds op de financiering (kredietwaardigheidstoets, beheer hypotheken) en externe communicatie. Eén van de voorwaarden voor verstrekking van een Cultuurfonds-hypotheek is dat het betreffende pand geplaatst is op de gemeentelijke of de provinciale monumentenlijst (uitgezonderd voor beeldbepalende panden in stads- en dorpsgezichten).
2.2
DOELSTELLINGEN Het Prins Bernhard Cultuurfonds omschrijft het primaire doel van de Cultuurfondsen voor Monumenten als volgt: “het verruimen van de financiële mogelijkheden voor het behoud van gemeentelijke en provinciale monumenten of beeldbepalende panden binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht”5. Door zowel Prins Bernhard Cultuurfonds, Nationaal Restauratiefonds als de provincies zijn daarbij doelstellingen geformuleerd in de sfeer van indirecte effecten, namelijk: er een bewustwording gaat ontstaan met betrekking tot gemeentelijke en provinciale monumentenzorg. gemeenten gestimuleerd worden om eigen beleid te formuleren. het CvM een vliegwieleffect krijgt om extra gelden ingezet te krijgen voor monumentenzorg. Daarnaast zijn er specifieke doelen door de beide oprichtende organisaties genoemd. Het Prins Bernhard Cultuurfonds wenste een (te) omvangrijke fondsvermogen maatschappelijk zinvol aan te wenden. Een te groot vermogen dat niet rechtstreeks voor maatschappelijke doeleinden wordt aangewend, kan riskant, zelfs schadelijk zijn voor de beeldvorming over het Prins Bernhard Cultuurfonds. Door de gekozen inzet van de middelen verwachtte het Prins Bernhard Cultuurfonds een positieve bijdrage aan die beeldvorming.
5
Het Prins Bernhard Cultuurfonds in 2006, pag. 265.
14
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
Voor het Nationaal Restauratiefonds speelt het belang van een mogelijke verbreding van het eigen werkterrein naar de markt van gemeentelijke en provinciale monumenten.
15
3
EFFECTEN In dit hoofdstuk wordt beschreven of de inspanningen (en uitgaven uiteraard) die door partijen zijn verricht ook daadwerkelijk die uitkomsten hebben opgeleverd die tevoren waren gedacht.
3.1
DOELSTELLINGEN In het vorige hoofdstuk zijn de diverse doelstellingen aan de orde geweest. Kort gezegd kwamen die neer op: 1. 2. 3. 4.
het mogelijk maken van restauraties het ontstaan van bewustwording ontwikkeling van monumentenbeleid bij gemeenten het CvM als vliegwiel voor de inzet van extra gelden
3.2
DOELSTELLING 1: HET MOGELIJK MAKEN VAN RESTAURATIES
3.2.1
Toegezegde hypotheken Na een langzame start groeit in de laatste twee jaar het aantal aanvragen voor Cultuurfonds-hypotheken. Met name het vervallen in 2006 van de voorwaarde dat gemeentegarantie nodig was voor hypotheken tot € 150.000 heeft daaraan sterk bijgedragen: van 27 aanvragen in 2005 naar 54 aanvragen in 2006. In totaal zijn tot nu toe (per 11 november 2008) 245 hypotheken toegezegd6. Aantal toegezegde hypotheken7 (per 11 november 2008) Provincie
2003
2004
2005
2006
2007
2008
TOTAAL
Groningen
-
-
0
1
1
3
5
Friesland
0
2
1
2
2
6
13
Overijssel
-
-
8
5
9
4
26
Gelderland
-
-
3
8
19
12
42
Utrecht
-
3
4
6
11
17
41
Noord-Holland
0
9
4
9
9
11
42
Zuid-Holland
-
-
0
10
12
10
32
Zeeland
-
-
0
4
1
4
9
4
7
9
8
7
35
18
27
54
72
74
245
Noord-Brabant TOTAAL
6 7
0
Niet van alle toegezegde hypotheken wordt gebruik gemaakt. Het aantal toegezegde hypotheken is het aantal hypotheken dat door de adviescommissies is toegezegd, minus vrijval.
17
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
Tot op heden is een bedrag van ongeveer € 17,6 miljoen aan hypotheken toegezegd. Het gemiddelde leenbedrag (totale som toezegde bedragen / totaal aantal toezegde hypotheken) is ongeveer € 72.000,-. De laatste twee jaar wordt jaarlijks circa 5 miljoen euro toegezegd. Som toegezegde bedragen8 (per 11 november 2008) Provincie
2003
2004
2005
2006
2007
2008
TOTAAL
Groningen
-
-
0
105.000
70.000
136.200
311.200
Friesland
0
90.000
20.000
97.000
100.000
195.000
502.000
Overijssel
-
-
562.000
215.000
352.000
217.000
1.346.000
Gelderland
-
-
250.000
920.000
1.293.500
889.500
3.353.000
Utrecht
-
196.000
391.000
462.000
1.451.000
1.221.800
3.721.800
Noord-Holland
0
471.000
435.000
834.000
659.000
847.000
3.511.000
Zuid-Holland
-
-
0
734.000
890.000
930.000
2.554.000
Zeeland
-
-
0
155.000
50.000
130.000
335.000
Noord-Brabant
0
200.000
346.000
461.000
572.000
420.000
1.999.000
TOTAAL
0
957.000
2.004.000
3.983.000
5.437.500
4.986.500
17.633.000
Op basis van de beginsaldo’s (zie paragraaf 2.1) en de toegezegde bedragen (zie eerder deze paragraaf) ontstaat het volgende overzicht van de benutting van de fondsen: Provincie
Beginsaldo
Toegezegd
Benutting
Groningen
684.000
311.200
45%
Friesland
678.000
502.000
74%
Overijssel
1.919.500
1.346.000
70%
Gelderland
4.000.000
3.353.000
84%
Utrecht
5.406.714
3.721.800
69%
Noord-Holland
3.267.218
3.511.000
107%
Zuid-Holland
4.674.000
2.554.000
55%
571.300
335.000
59%
Zeeland Noord-Brabant
2.910.644
1.999.000
69%
Totalen
24.111.376
17.633.000
73%
27 Aanvragen liggen nu9 voor bij de adviescommissies: Zuid-Holland 7, Gelderland 10, Overijssel 2, Noord-Brabant 7, Utrecht 1.
3.2.2
Effecten voor aanvragers Op basis van de telefonische enquêtes kunnen de gemiddelde totale bouwkosten worden bepaald: € 290.000,- (een drietal miljoenenprojecten is hierbij buiten de berekening gehouden). Het aandeel van de Cultuurfonds-hypotheken in de totale bouwkosten komt in dat geval uit op 24,8 procent (wederom exclusief de drie
8
9
De som toegezegde bedragen is de som aan leenbedragen dat door de adviescommissies is toegezegd, minus vrijval. Eind november 2008.
18
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
miljoenenprojecten). Dit percentage komt in redelijke mate overeen met het geschatte aandeel dat het Prins Bernhard Cultuurfonds aanhoudt: 33 procent. Van de respondenten hebben er 15 van de 25 naast de Cultuurfonds-hypotheek een (commerciële) lening of verhoogde hypotheek verkregen. Bij 11 van de 25 ondervraagde aanvragers heeft het CvM een effectvolle bijdrage geleverd aan de restauratie van hun pand. Bij zes aanvragers had de restauratie zonder CvM geen doorgang gevonden; bij vijf zou de restauratie gedeeltelijk niet zijn doorgegaan. Daarnaast zou bij zeven van de aanvragers (deels overlappend met de eerste 11) uitstel dan wel vertraging van het project zijn opgetreden. Van de 25 projecten zouden er 10 zijn doorgegaan met een andere financiering.
Geheel niet doorgegaan
Naast CvM (commerciële)
Naast CvM geen lening (soms
lening of verhoogde hypotheek
wel eigen geld of subsidie)
1
5
Gedeeltelijk geen doorgang
5
0
Anders opgelost
6
8
Vijf van de zes respondenten die aangaven dat de restauratie zonder CvM geen doorgang had kunnen vinden, hadden er geen (commerciële) lening of verhoogde hypotheek naast lopen. Alle vijf respondenten die aangaven dat het project gedeeltelijk geen doorgang zou hebben gevonden, hadden naast de Cultuurfonds-hypotheek een (commerciële) lening of verhoogde hypotheek lopen. Zonder het CvM hadden restauraties, zoals is toegelicht door de respondenten, ‘soberder’, ‘minder fraai’ of ‘minder uitvoerig’ plaatsgevonden. Voor- en nadelen De lage rente is de voornaamste aantrekkingskracht van de Cultuurfondsen voor Monumenten. Van de 25 respondenten geven er 10 aan dat de lage rente de eerste reden was om een beroep te doen op het CvM. Bij het doorvragen bij degenen die de lage rente niet als hoofdmotief noemden, werd die lage rente wel genoemd als een van de andere voordelen (door nog eens 13 respondenten). Andere genoemde voordelen zijn de gunstige voorwaarden (zeven maal genoemd), de extra financieringsmogelijkheid die het CvM biedt (tweemaal genoemd) of de enige financieringsmogelijkheid van een provinciaal monument (eenmaal genoemd). Van de 25 respondenten geven er 14 aan geen nadelen te zien bij de Cultuurfondshypotheek. Voor zover er nadelen genoemd werden, waren dat de tijd en inspanning die de procedure vergen (zes maal), weinig flexibele voorwaarden (bijvoorbeeld geen mogelijkheid tot tijdelijk lagere aflossing en het ontbreken van een aflossingsvrij deel), het maximumbedrag (waardoor een tweede hypotheek moest worden aangevraagd) en dat het een hypotheek en geen subsidie betreft. Het revolverende karakter van het fonds wordt door betrokkenen niet ter discussie gesteld om het genoemde doel van ‘restaureren’ te bereiken. Weliswaar is een (rente)subsidie gemakkelijker uit te leggen, maar dat is op lange termijn vanwege de uitputting van de beschikbare middelen niet een interessante optie.
19
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
Samenvattend blijkt dat de CvM in bijna de helft van de gevallen een aanwijsbaar effectvolle bijdrage hebben geleverd aan de restauratie van een pand: daar had de restauratie zonder CvM geheel of gedeeltelijk geen doorgang gevonden. Daarnaast blijkt dat de lage rente de voornaamste aantrekkingskracht van de CvM is.
3.3
DOELSTELLING 2: ONTSTAAN BEWUSTWORDING De tweede doelstelling van de oprichtende organisaties met de CvM betrof het laten ontstaan van bewustwording (‘awareness’) met betrekking tot gemeentelijke en provinciale monumentenzorg. Doelbereik op deze doelstelling is in dit onderzoek niet diepgaand aan de orde gesteld. Bovendien zijn de doelen (destijds) niet specifiek gesteld, zodat een goede meting van doelbereik technisch niet mogelijk is. Wel kan worden geconcludeerd dat bij de ‘vulling’ van de fondsen sprake is van enige bewustwording: in zes van de negen provincies hebben ook andere organisaties dan het Prins Bernhard Cultuurfonds, het Nationaal Restauratiefonds en de provincies ingelegd: gemeenten, corporaties, banken en andere organisaties. Vooral de provincie Utrecht is succesvol geweest in het aantrekken van andere fondsen.
3.4
DOELSTELLING 3: ONTWIKKELING MONUMENTENBELEID BIJ GEMEENTEN Gemeenten zijn niet rechtstreeks betrokken in het onderzoek, maar vanuit de gevoerde gesprekken met vooral provincies is wel een beeld te geven van de ontwikkeling bij gemeenten. Gemeenten zouden door de instelling van de CvM’s uitgedaagd, gestimuleerd of ondersteund worden bij monumentenzorg om te komen tot monumentenbeleid: monumentenlijsten en/of fondsen. Gegevens van december 2007 laten zien dat 144 van de 443 gemeenten niet over een monumentenlijst beschikken, 299 wel10. In 2000 waren ruim 31.000 panden als gemeentelijk monument aangewezen; in 2008 waren dat er bijna 41.000. Vooruitgang is dus wel geboekt. Bij het Nationaal Restauratiefonds bestaat vanuit de eigen praktijk de indruk dat een groeiend aantal gemeenten aandacht heeft voor de gemeentelijke monumenten. In de achterliggende jaren zijn met enkele gemeenten en provincies overeenkomsten afgesloten inzake een revolving fund met laagrentende hypotheken voor restauraties (een tabel met kerngegevens is als bijlage B bij het rapport gevoegd). Of een gemeente een lijst van gemeentelijke monumenten opstelt, heeft mede te maken met de inzet van de provincie. In de provincies waar een bestuurder of een ambtelijk medewerker een actieve rol op zich neemt, worden gemeenten door hem/haar aangesproken. “Weet u dat u bewoners uitsluit om aanspraak te maken op een Cultuurfonds-hypotheek”. Wat daarbij ook succesvol kan werken, is als het CvM gekoppeld is aan een provinciale subsidiemogelijkheid. Zo is bijvoorbeeld in de provincies Zeeland en Gelderland een relatie gelegd tussen het verkrijgen van een Cultuurfonds-hypotheek en het verkrijgen van provinciale subsidie. 10
Bron: Jaarboek Monumenten, Archeologie en Cultuurlandschap 2008. Erfgoed Nederland.
20
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
Het is niet goed mogelijk vast te stellen of er een oorzakelijk verband is tussen de inrichting van de Cultuurfondsen voor Monumenten en de ontwikkeling van gemeentelijk beleid. Uit de gesprekken met de verschillende betrokkenen bleek niet dat het CvM een remmende werking heeft op het gemeentelijk monumentenbeleid. En zeker niet een contraproductief effect, namelijk dat van substitutie: het afschaffen van lokale subsidiemogelijkheden door de mogelijkheden die het CvM ging bieden. Wel wordt vaak opgemerkt dat bij veel gemeenteambtenaren die over monumenten gaan het CvM nog niet ‘tussen de oren’ zit.
3.5
DOELSTELLING 4: HET CVM ALS VLIEGWIEL VOOR DE INZET VAN EXTRA GELDEN Een vliegwieleffect op gemeentelijk niveau is, op basis van het bovenstaande, niet duidelijk opgetreden. Op provinciaal niveau is daar meer sprake van, in ieder geval eenmalig bij het bijeenbrengen van het vermogen voor de CvM’s. In vijf van de negen provincies is ook door andere organisaties dan de provincies (en gemeenten) een storting gedaan. De mate waarin andere partijen zijn betrokken, heeft vooral te maken met de provinciale inzet daarbij. De provincie Utrecht heeft voorafgaand aan de start een aparte fondsenwerver ingezet. In Overijssel zijn door de provincie alle corporaties aangeschreven. Maar er zijn ook provincies die een bemoeienis met het CvM niet vinden passen binnen de provinciale taken. Daar wordt afstand gehouden tot het fonds en dus ook tot de wijze waarop het fonds gevuld zou moeten worden. Een enkele keer wordt gesuggereerd dat een organisatie uit de provincie (bijvoorbeeld een monumentenstichting) als werver van middelen zou kunnen opereren. Na aanvang zijn met de CvM geen extra gelden aangeboord; de CvM hebben enkel bij de start als vliegwiel voor extra gelden gefungeerd. Een ander vliegwieleffect is het afstemmen van het provinciale beleid en subsidies op het fonds. In Groningen is het CvM opgenomen in de concept cultuurnota. Het past daar binnen de brede doelstelling van de provincie om de ‘collectie Groningen’ in stand te houden. Zo wordt het CvM verbonden met het provinciale beleid. Dat is niet altijd het geval. Meerdere provincies zijn aan de slag met de ontwikkeling van ‘erfgoed’. Daar hoort niet als vanzelf de categorie gemeentelijke monumenten bij, met als gevolg dat het CvM los staat van het provinciale beleid.
3.6
EFFECTEN VOOR DE OPRICHTENDE ORGANISATIES De doelstelling van het Prins Bernhard Cultuurfonds voor een maatschappelijk zinvolle besteding van een deel van het fondsvermogen is bereikt. Daarbij zit wel een keerzijde. Recente ontwikkelingen op financiële en aandelenmarkten hebben negatieve gevolgen voor de opbrengsten vanuit het vermogen, waaruit het Prins Bernhard Cultuurfonds de bureaukosten financiert. Binnen de organisatie is ten tijde van de besluitvorming over de cultuurfondsen voor dit risico gewaarschuwd. Maar deze waarschuwing heeft destijds geen doorslaggevende invloed gehad op de interne besluitvorming.
21
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
De deelname in de Cultuurfondsen heeft naar alle waarschijnlijkheid weinig bijgedragen aan bekendheid en profilering van het Prins Bernhard Cultuurfonds: de Cultuurfondsen zijn niet breed bekend, leners associëren (blijkens de enquête) het CvM meer met het Nationaal Restauratiefonds dan met het Prins Bernhard Cultuurfonds, en er is weinig publiciteit geweest om de resultaten van de fondsen breed onder de aandacht te brengen. De Nationaal Restauratiefonds-doelstelling om tot marktverbreding te komen is in enige mate werkelijkheid geworden, met de door de CvM ontstane financieringsmogelijkheid van gemeentelijke en provinciale monumenten en gelet op de gemeentelijke fondsen die het Nationaal Restauratiefonds nu beheert. Sinds 1 maart 2008 biedt Nationaal Restauratiefonds ook het product ‘Totaal-financiering11’ aan aan degenen die gebruik maken van een Cultuurfonds.
3.7
CONCLUSIES In de eerste plaats is duidelijk dat de CvM op een bescheiden schaal maar betekenisvol bijdraagt aan de restauratie van gemeentelijke monumenten; in ongeveer de helft van de (mee)gefinancierde restauraties zou zonder de CvM de restauratie niet of gedeeltelijk niet hebben plaatsgevonden. De indirecte effecten zijn niet goed traceerbaar: • Er lijkt wel sprake van een groeiend besef over het belang van het behoud van gemeentelijke en provinciale monumenten; of de CvM hieraan in positieve zin heeft bijgedragen, is goed mogelijk maar niet aantoonbaar. • De aandacht in gemeenten is groeiende, blijkens de toename van de aantallen gemeentelijke monumenten, maar ook hier geldt dat invloed vanuit het bestaan van de CvM niet onaannemelijk maar niet aantoonbaar is. • Bij de oprichting van de cultuurfondsen is een flink aanvullend vermogen verworven, vooral vanuit provincies maar ook vanuit gemeenten en woningcorporaties. Daar is het bij gebleven. De stortingen in het fonds door het Prins Bernhard Cultuurfonds zijn weliswaar een maatschappelijk zinvolle besteding van het vrij besteedbare vermogen, maar hebben uiteindelijk niet aantoonbaar bijgedragen aan een scherpere profilering van het Prins Bernhard Cultuurfonds. Bij het Nationaal Restauratiefonds is in enige mate sprake van verbreding van het eigen werkterrein naar restauratie van gemeentelijke monumenten.
11
Een financieringsproduct voor de totale restauratie, aanvullend op een Cultuurfonds-hypotheek.
22
4
WERKWIJZE In dit hoofdstuk wordt beschreven de procedure voor een eigenaar (4.1), de taakverdeling tussen Prins Bernhard Cultuurfonds en Nationaal Restauratiefonds (4.2), de taken en bezigheden van de adviescommissies (4.3), de beoordeling van de werkwijze (4.4), de rol van de provincies (4.5) en de werkwijze rondom PR en voorlichting (4.6).
4.1
PROCEDURE Wil een eigenaar van een pand dat is aangemerkt als gemeentelijk of provinciaal monument of als beeldpalend in een beschermd stads- of dorpsgezicht, in aanmerking komen voor een Cultuurfonds-hypotheek, dan is bouw- en/of monumentenvergunning12 vereist. Deze aanvraag bij de gemeente dient vergezeld te gaan van een restauratieplan. Hierin staat (ondermeer) uitgewerkt welke restauratie men wil plegen en het totaal van de kosten die daarmee zijn gemoeid. Indien de gemeente de benodigde bouw- en/of monumentenvergunning verleend heeft, kan de eigenaar vervolgens een aanvraag indienen voor een Cultuurfondshypotheek. De hoogte van deze aanvraag hangt mede af van de beoordeling door de gemeente. Deze stelt bij de vergunningaanvraag namelijk tevens vast welke kosten van de totale som betrekking hebben op het constructief herstel van het monument of op de herstelkosten van de monumentale waarden, en daarmee tot de subsidiabele kosten gerekend kunnen worden. Daarbinnen worden bijvoorbeeld kosten voor onderhoud, verfraaiing en nieuwbouw niet meegenomen. Aanvraag voor een Cultuurfonds-hypotheek dient te geschieden bij (eerst) het Prins Bernhard Cultuurfonds en (vervolgens ook) het Nationaal Restauratiefonds. De eerste is verantwoordelijk voor het inhoudelijke beoordelingstraject, de tweede voor het financiële beoordelingstraject. Binnen het inhoudelijke traject wordt beoordeeld of de geplande restauratie bijdraagt aan het behoud of herstel van het monumentale karakter en of het aangevraagde leenbedrag hiervoor benodigd is. Voor beoordeling op deze punten wordt het Prins Bernhard Cultuurfonds bijgestaan door een (per provincie ingestelde) adviescommissie13. Op aanwijzing van de adviescommissie kan de eigenaar worden gevraagd om één of meerdere aanpassingen binnen het restauratieplan en/of de aanvraag te doen. Het inhoudelijke traject wordt door het Prins Bernhard Cultuurfonds afgesloten met een voordracht tot verstrekking.
12 13
Ook los van de financiering is een dergelijke vergunning vereist. In paragraaf 3.3 wordt nader ingegaan op het fenomeen adviescommissie.
23
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
Na deze voordracht wordt (binnen het financiële traject) een kredietwaardigheidtoets uitgevoerd. Met deze toets wordt bezien of de aanvrager de hypotheek financieel kan dragen. Ten gunste van de doorlooptijd voert het Nationaal Restauratiefonds dikwijls al tijdens het inhoudelijke traject een zogenaamde ‘voortoets’ uit. Het financiële traject mondt, bij positieve beoordeling, uit in verstrekking van de Cultuurfonds-hypotheek door het Nationaal Restauratiefonds. De gehele procedure is onderstaand overzichtelijk in schema weergegeven. Figuur 4.1
Beschrijving feitelijke Procedure Cultuurfonds voor Monumenten
Eigenaar
Gemeente
PBC
NRF
WACHTTIJD
Bouw e/o mon.vergunning Aanvraag (inhoudelijk) Aanvraag (financieel)
Voortoets (optioneel)
Adviescie
4.2
Aanpassing en voordracht
Adviesvoorstel
Kredietwaardig heidtoets
Offerte en verstrekking
Advies
TAAKVERDELING PRINS BERNHARD CULTUURFONDS - NATIONAAL RESTAURATIEFONDS Uit het schema in voorgaande paragraaf blijkt al een belangrijk onderscheid in taken (inhoudelijk en financieel) voor Prins Bernhard Cultuurfonds en Nationaal Restauratiefonds. Het Prins Bernhard Cultuurfonds is verantwoordelijk voor het inhoudelijke traject; het Nationaal Restauratiefonds voor de financiële beoordeling. Er is van aanvang af voor gekozen om voor beide trajecten een aparte aanvraagprocedure in te stellen: de eigenaar dient zowel bij Prins Bernhard Cultuurfonds (voor het inhoudelijke traject) als bij het Nationaal Restauratiefonds (voor het financiële traject) een aanvraag in te dienen. Wel is onderling afgesproken dat de eerste in lijn (PBC) na een aanvraag nadrukkelijk doorverwijst naar het Nationaal Restauratiefonds en deze organisatie vast op de hoogte stelt van de te verwachten financiële aanvraag. In het verdere verloop blijven de beide trajecten voor de eigenaar gescheiden: voor vragen met betrekking tot één van beide trajecten dient men (zoveel mogelijk) met het daarvoor verantwoordelijke fonds contact op te nemen. Taken en tijdsbesteding Prins Bernhard Cultuurfonds De verantwoordelijkheid voor het inhoudelijke traject vertaalt zich voor het Prins Bernhard Cultuurfonds in drie verschillende werkzaamheden bij een aanvraag: Het schrijven van een adviesvoorstel; Het verwerken van het advies van de commissie, in afstemming met de eigenaar; Het doen van het voorstel tot verstrekking.
24
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
Het adviesvoorstel aan de provinciale adviescommissie wordt geschreven aan de hand van een zestal punten: Status monument Aanvrager Uitzonderlijkheid Doel werkzaamheden en kwaliteit Begroting Concluderend voorstel Naast de drie genoemde werkzaamheden is het Prins Bernhard Cultuurfonds verantwoordelijk voor de algehele secretariaatsvoering van de adviescommissies: het plannen van vergaderingen en het uitnodigen van de commissieleden, het bij opstellen en bij elkaar voegen van de vergaderstukken, notulering en verwerking van het advies. Tevens verwerkt het Prins Bernhard Cultuurfonds de verzoeken tot uitbetaling, beheert het budget voor de verschilende CvM en draagt zorg voor het overzicht van de rekeningcouranten. De totaal benodigde tijdsinspanning voor het inhoudelijke traject wordt door het Prins Bernhard Cultuurfonds geschat op 1,7 fte. Dit is exclusief de tijdbesteding binnen de financiële afdeling en ook exclusief de tijdsbesteding van het management/de directie aan de CvM. De tijdsbesteding wordt door het Prins Bernhard Cultuurfonds ingeboekt als algemene bureaukosten. Taken en tijdsbesteding Nationaal Restauratiefonds Het Nationaal Restauratiefonds is, zoals al gesteld, verantwoordelijk voor het financiële traject. Dit houdt in het bijzonder in het uitvoeren van een kredietwaardigheidtoets. Met deze toets wordt bezien of de aanvrager de hypotheek financieel kan dragen. De toets van het Nationaal Restauratiefonds is vergelijkbaar met een kredietwaardigheidtoets van commerciële instellingen (banken). Er wordt gekeken naar het inkomen van de aanvrager (in geval van loondienst) of naar de resultaten in de winst- en verliesrekening over de afgelopen drie jaar (in geval de aanvrager een eigen bedrijf heeft of een bedrijf betreft). Ook worden cijfers opgevraagd bij het BKR (Bureau Kredietregistratie). Verschil tussen Nationaal Restauratiefonds en commerciële instellingen bij de uitvoering van de toets is dat het Nationaal Restauratiefonds ‘creatiever’ is (‘meedenkt’). Men beziet bijvoorbeeld of met toevoeging van een tweede aanvrager of met een beperktere aanvraag wel een hypotheek verstrekt kan worden. Naast uitvoering van het financiële traject is het Nationaal Restauratiefonds verantwoordelijk voor PR en voorlichting: het bij eigenaren, gemeenten en betrokken organisaties onder de aandacht brengen van het Cultuurfonds voor Monumenten als financieringsmogelijkheid. De omvang van de werkzaamheden binnen het Nationaal Restauratiefonds wordt geschat op 1,6 fte. Deze schatting komt voort uit een kostprijscalculatie op basis van tijdsbesteding, die het Restauratiefonds in oktober-november 2008 heeft gemaakt. De tijdsbesteding behelst: voorlichting en advies, communicatie en marketing, beoordelen financieringsaanvraag, akteverwerking en uitbetaling. De tijdsbesteding valt onder de algemene bureaukosten van het Nationaal Restauratiefonds.
25
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
Onderlinge afstemming Een goede uitvoering van de ‘opgeknipte’ procedure (opsplitsing in een inhoudelijk en een financieel traject en de verantwoordelijkheid hiervoor van twee verschillende organisaties) vraagt zorgvuldige onderlinge afstemming. Nationaal Restauratiefonds en Prins Bernhard Cultuurfonds hechten hieraan veel waarde. Voor de onderlinge afstemming zijn twee belangrijke instrumenten ingezet: De statusoverzichten; Een jaarlijkse rapportage over beschikbaar budget. De statusoverzichten worden door beide partijen digitaal bijgehouden op een voor beide organisaties bereikbare website. Zo kan men bij de ander bijvoorbeeld zien welke status nog lopende aanvragen hebben. De ervaring leert dat deze statusoverzichten niet altijd de meest recente informatie bevatten, zodat de informatieafstemming extra inzet vraagt. In de jaarlijkse rapportage wordt ondermeer aangegeven welke bedragen nog uitgegeven worden. Deze rapportage wordt tevens naar de betreffende adviescommissie en provincie gestuurd. Sinds enige tijd is er een ander belangrijk moment voor onderlinge afstemming: de bijeenkomsten van de provinciale adviescommissies. Sinds vorig jaar is daarbij ook telkens een vertegenwoordiging van het Nationaal Restauratiefonds aanwezig, om op de hoogte te blijven van de lopende aanvragen binnen het inhoudelijke traject, afwegingen die door de diverse commissies worden gemaakt en andere punten die worden besproken. Cultuurfonds-hypotheken worden deels door het Prins Bernhard Cultuurfonds en deels door het Nationaal Restauratiefonds verstrekt. Het blijkt jaarlijks een complexe en tijdrovende aangelegenheid te zijn om de jaarrekeningen van beide organisaties op dit punt goed af te stemmen. Rond de tijdsinvestering (of: werklast) bestaan vooral bij het Prins Bernhard Cultuurfonds (forse) bezwaren. De procedure kost het Prins Bernhard Cultuurfonds naar verhouding erg veel tijd. Met name geldt dit voor de secretariaatsvoering van de negen provinciale adviescommissies. Uitgaande van vier bijeenkomsten per jaar, betekent dit voor het Prins Bernhard Cultuurfonds het voorbereiden, bijwonen en uitwerken van 36 bijeenkomsten op jaarbasis. Vooral de ‘extra dingen’ (het beantwoorden van diverse vragen) en het aangevuld krijgen van de vergaderstukken, drukken zwaar op de tijdsbesteding. Naar het oordeel van het Prins Bernhard Cultuurfonds ‘trechtert’ in de huidige opzet alles zich bij de secretaris, die aan dit alles (te) veel tijd kwijt is. Ook de gekozen taakverdeling tussen Prins Bernhard Cultuurfonds en Nationaal Restauratiefonds vraagt veel aandacht voor onderlinge afstemming, die niet altijd nuttig lijkt.
4.3
ADVIESCOMMISSIES Binnen de aanvraagprocedure van de Cultuurfondsen voor Monumenten is voor de adviescommissies een bijzondere rol weggelegd: zij adviseren het Prins Bernhard Cultuurfonds of de geplande restauratie (waarvoor een Cultuurfonds-hypotheek wordt aangevraagd) bijdraagt aan het behoud of herstel van het monumentale karakter en of hiervoor het aangevraagde leenbedrag benodigd is. Over een duidelijk omlijnde
26
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
taakomschrijving beschikken de adviescommissies echter niet. Hieraan is, zo is vanuit Prins Bernhard Cultuurfonds en Nationaal Restauratiefonds aangegeven, (te) weinig aandacht besteed. Dit heeft tot gevolg gehad dat de adviescommissies hun rol verschillend hebben opgepakt. Sommige beperken zich tot het advies of het aangevraagde leenbedrag voldoende is voor uitvoering van het restauratieplan. Sommige bezien tevens of de restauratie bijdraagt aan behoud of herstel van het monumentale karakter of beoordelen de ensemblewaarde. Enkele commissies geven precieze aanwijzingen op welke punten het restauratieplan dient te worden gewijzigd, bijvoorbeeld op materiaalgebruik, om voor een hypotheek in aanmerking te komen. In één provincie functioneert, naast de officiële adviescommissie, een beoordelingscommissie (ook wel bekend als ‘heren adviseurs’) die voorafgaand aan de adviescommissiebijeenkomst in klein comité de adviesaanvragen voorsorteert. Een enkele commissie beschouwt ook PR en voorlichting als een taak en ziet dit als belangrijk agendapunt voor de bijeenkomst. De meeste commissies hebben daarnaast één of meerdere keren gesproken over de eigen rol, de impact van het Cultuurfonds voor Monumenten en over de toekomst van het fonds. Uit het onderzoek is niet duidelijk geworden of deze besprekingen effect hebben gehad op de werkwijze van de betreffende commissie of het Prins Bernhard Cultuurfonds. Een aantal commissies legt alvorens tot een advies over te gaan ‘een werkbezoek’ af, een aantal vergadert op locatie en een enkele commissie wordt – ook geheel op eigen initiatief – schriftelijk geraadpleegd (omwille van een vlotte voortgang). Vergaderingen adviescommissies Het aantal vergaderingen dat vanuit het Prins Bernhard Cultuurfonds wordt aangehouden, bedraagt vier per jaar. Het is aan de commissies zelf of dit aantal wordt ingepland. Vanwege het (beperkte) aantal aanvragen, vonden in het verleden verschillende bijeenkomsten geen doorgang of vonden schriftelijk plaats: Aantal vergaderingen Provincie
Sinds
Aantal behandelde aanvragen
Gepland
Doorgang
Doorgang (schriftelijk)
Geen doorgang
Extra schriftelijke raadplegingen
Groningen
2003
6
4
1
3
0
0
Friesland
2003
19
14
8
1
5
2
Overijssel
2005
30
13
7
4
2
1
Gelderland
2005
61
14
12
2
0
4
Utrecht
2004
45
17
16
1
0
1
Noord-Holland
2003
49
22
15
5
2
2
Zuid-Holland
2005
40
11
8
3
0
2
Noord-Brabant
2003
43
18
9
7
2
2
Zeeland
2005
10
14
8
2
4
1
303
127
84
28
15
15
TOTAAL
27
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
Samenstelling adviescommissies De adviescommissies zijn per provincie qua samenstelling verschillend opgebouwd (zie bijlage C). De grootte varieert van drie (Overijssel,) tot zeven (Friesland, Gelderland, Noord-Brabant, Zeeland) leden. De adviescommissies in Noord-Holland en ZuidHolland tellen vijf leden, de commissies in Groningen en Utrecht tellen elk zes leden. In vier provinciale adviescommissies is de provincie (ambtelijk) vertegenwoordigd: Groningen, Gelderland, Zuid-Holland en Zeeland. De overige commissieleden hebben over het algemeen affiniteit met de monumentenzorg en/of de bestuurspraktijk. Soms vertegenwoordigen ze een private financier. Alle commissieleden worden benoemd op persoonlijke titel. Het Prins Bernhard Cultuurfonds geeft geen richtlijnen voor de samenstelling van de commissies. Dit laat de verschillende samenstellingen dan ook verklaren.
4.4
BEOORDELING VAN DE PROCEDURE Binnen de interviews met de diverse betrokkenen (Prins Bernhard Cultuurfonds, Nationaal Restauratiefonds, adviescommissies en provincies) komt het algemene beeld naar voren dat de procedure korter, gemakkelijker en/of minder tijdrovend kan. Veel gehoord, bij vrijwel alle geïnterviewden, is het geluid dat de periode van aanvraag tot verstrekking (te) lang duurt. Door verschillende adviescommissies zijn de afgelopen twee jaar initiatieven ondernomen om de procedure te versnellen, bijvoorbeeld door de raadpleging schriftelijk te laten verlopen. Ook door Prins Bernhard Cultuurfonds en Nationaal Restauratiefonds is versnelling nagestreefd, bijvoorbeeld door invoering van de eerder genoemde voortoets. Ook bij het gemak waarmee eigenaren een aanvraag kunnen doen bij het Cultuurfonds voor Monumenten worden in de interviews met verschillende betrokkenen vraagtekens gezet. Verschillende respondenten schatten in dat eigenaren veel tijd kwijt zijn aan (het completeren van) het gevraagde restauratieplan en dat hiervoor mogelijk weinig begrip bestaat. Ook zou bij hen mogelijk onduidelijk kunnen zijn waarom deze informatie moet worden aangeleverd, aangezien de gemeentelijke welstands- of monumentencommissie zich al over de aanvraag heeft gebogen. Daarnaast zorgt wellicht het doen van twee aanvragen voor wrijving. Uit de telefonische enquête blijkt echter dat de gebruikers weinig problemen hebben met de procedure. De ervaringen met het CvM zijn veelal positief. Dit geldt zowel voor de lengte van de procedure en de moeilijkheid, als voor de hoeveelheid van gevraagde gegevens. Ook de overige ervaringen zijn overwegend positief. Onderstaand een overzicht van de resultaten uit de telefonische enquête (onder 25 eigenaren met Cultuurfonds-hypotheek) met betrekking tot de ‘gebruikerservaringen’.
28
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
Gebruikerservaringen
Procedure Tempo Hoeveelheid aan te leveren gegevens Moeilijkheid om gegevens aan te leveren Informatievoorziening Vooraf Tussentijds Hulp door medewerker Over besluit Wijze van beoordeling Inhoudelijk Financieel
Goed
Voldoende
Slecht
Weet niet/ geen mening
15 15
7 8
3 2
0 0
5x erg gemakkelijk 14x redelijk gemakkelijk
4x noch ingewikkeld, noch gemakkelijk
2x redelijk ingewikkeld
0
18 16 16 15
4 5 1 8
0 2 0 2
3 2 8 0
16 17
4 4
1 1
4 3
Overige opmerkingen Bij de gebruikerservaringen is tevens gevraagd naar opmerkingen omtrent de procedure en het Cultuurfonds voor Monumenten in het algemeen. Bij de procedure werden nog de volgende zaken genoemd: ‘Restauratiefonds/provincie: daarvan is niemand langskomen, zou beter/netjes zijn (naast schriftelijk verslag van de aanvrager aan het einde van het restauratieproject). Ik had een beperkte hypotheek verklaring nodig en diende dit te laten ondertekenen door de bank, echter de bank weigerde dit. Waarom regelt het fonds dit zelf niet? Uiteindelijk heb ik zelf een notaris geregeld, wat weer extra kosten en tijd voor de aanvrager is. Zeer gunstig en sneller dan de provincie en gemeente. Professionele organisatie, echter een (tussentijdse) uitleg met betrekking tot de beoordeling was gewenst. Keurige inspecteur langs geweest, de persoonlijke aandacht was prettig; Voor de aanvraag moest ik eerst naar de gemeente voor de eerste beoordeling van de kosten, de gemeente had een andere interpretatie en ze hadden te weinig kennis. Wel een bericht met betrekking tot de beoordeling (de inhoud) gewenst (is alleen bij een afwijzing). Het fonds was op de hoogte van de haast van het project, echter de start van het project was later vanwege het wachten op de beschikking/het besluit. Het was niet mogelijk om de Cultuurfonds-hypotheek bij eerder verrichte werkzaamheden aan het project te gebruiken. Hogere notering bij de notaris mogelijk maken, vanwege eventuele extra kosten tijdens de uitvoer van het project. Geen extra afsluitkosten bij een aanvullende aanvraag. Meer communicatie over uitblijven van het besluit. NRF rapportages in brieven (financiële stand van zaken), verbetering gewenst met betrekking tot de vorm. Beter en overzichtelijker bankafschrift.’
29
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
En wat betreft het Cultuurfonds voor Monumenten in het algemeen: ‘Door opzet nu veel uit te leggen aan andere kredietverstrekkers. Informatie met betrekking tot de tweede aanvraag en nagaan procedure/besluit tweede aanvraag (wijze van verschil). Bestaan van het fonds is positief in verband met betrokkenheid. Het gehele project gaat meer leven, ook voor aanvrager en andere. Lastig te bereiken en ik werd niet teruggebeld. Belangrijke rol bij het in stand houden van het culturele erfgoed.’
4.5
ROL PROVINCIES De rol die de provincie (ambtelijk) inneemt met betrekking tot het Cultuurfonds voor Monumenten, blijkt per provincie te verschillen. Een enkele provincie neemt bewust afstand van de afwegingen en beslissingen van het CvM, waaronder het bureau en de adviescommissie. Vanuit haar rolopvatting geeft zij ruimte aan het maatschappelijk middenveld om uitvoering van beleidsonderwerpen op te pakken. In een vijftal provincies is de betrokken beleidsambtenaar in enige mate op de hoogte van de beraadslagingen van het CvM. Zij houden zich op de hoogte middels de verslagleggingen van de commissie en middels periodiek contact met commissie(voorzitter) en/of Nationaal Restauratiefonds en Prins Bernhard Cultuurfonds. In drie provincies is de provincie vertegenwoordigd in de adviescommissie. In Groningen, Gelderland en Zuid-Holland neemt de betrokken ambtenaar zitting in de commissie, zoals ook uit het laatste overzicht van paragraaf 3.2 opgemaakt kan worden. Deze vertegenwoordiging impliceert een behoorlijke mate van (formele) betrokkenheid bij het CvM: men is (automatisch) op de hoogte van de verstrekte hypotheken, de gemaakte afwegingen en alle overige gehandelde onderwerpen. Sterker, men praat hierover mee. De zittingname is in alle drie gevallen, zo blijkt uit de telefonische interviews, een bewuste keuze van de provincie. De provincies hechten er belang aan, dat de CvM-gelden goed besteed worden. Ook de verdere rol die de provincie(ambtenaar) inneemt, verschilt van geval tot geval. In een enkele provincie legt de ambtenaar, alvorens door te verwijzen naar het Cultuurfonds voor Monumenten, eerst een bezoek af aan het pand waarvoor een Cultuurfonds-hypotheek wordt aangevraagd. Hij adviseert de eigenaar vervolgens om al dan niet een hypotheek bij het CvM aan te vragen. In enkele andere provincies (waaronder Friesland en Zeeland) bestaat naast het Cultuurfonds voor Monumenten een subsidiemogelijkheid voor gemeentelijke/provinciale monumenten. In die gevallen zorgt voor afstemming of koppeling tussen de verschillende financieringsmogelijkheden. Het merendeel van de provincieambtenaren geeft aan dat ze het CvM blijvend bij gemeenten onder de aandacht brengen. Ook proberen ze gemeenten te verleiden een gemeentelijke monumentenlijst op te stellen, deze te vernieuwen of om beeldbepalende panden aan te wijzen in beschermde stads- of dorpsgezichten. Voor sommige gemeenten zijn provincies tevens vraagbaak: diverse provincies worden gebeld met vragen over de financieringsmogelijkheden voor gemeentelijke monumenten en de procedures ervan.
30
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
4.6
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
PR De PR en voorlichting rondom de Cultuurfondsen voor Monumenten wordt overwegend uitgevoerd door het Nationaal Restauratiefonds. Bij aanvang van de CvM waren het de provincies die aangaven bekendheid te zullen geven aan de fondsen. Toen de inspanningen en resultaten beperkt bleven, is het Nationaal Restauratiefonds, in overeenstemming met het Prins Bernhard Cultuurfonds, zelf meer publiciteit gaan maken voor de fondsen. In schriftelijke publicaties plaatsen zij naast de eigen logo’s ook altijd de logo’s van Prins Bernhard Cultuurfonds en de betreffende provincie. De PR en voorlichting omvatten de volgende activiteiten: Aandacht voor het CvM als financieringsmogelijkheid binnen het reguliere cursusprogramma van het Nationaal Restauratiefonds – bedoeld voor ambtenaren en professionals, en ook (steeds meer) voor NVM-makelaars en rentmeesters. PR en voorlichting op bijeenkomsten (georganiseerd door gemeenten) rondom gemeentelijke monumenten. PR en voorlichting op de landelijke restauratiebeurs. PR en voorlichting bij bijeenkomsten georganiseerd door de adviescommissies; Tekstuele bijdragen en/of advertenties op websites van gemeenten of in lokale kranten. Digitale en fysieke mailings met informatie over de Cultuurfondsen voor Monumenten, onder andere een Infoblad per provincie/provinciaal fonds. Informatie op de website van het Nationaal Restauratiefonds. Teksten over de CvM in de eigen nieuwsbrief van het Nationaal Restauratiefonds. Telefonisch te woord staan van eigenaren. Enkele van deze activiteiten worden ook door het Prins Bernhard Cultuurfonds verricht: voorlichting richting gemeenten en eigenaren, informatie op de eigen website en telefonisch contact. Aanvragers blijken op zeer uiteenlopende wijzen op de hoogte te zijn geraakt van het bestaan van het Cultuurfonds voor Monumenten, zo blijkt uit de telefonische enquête: Via de gemeente
8x
Via de website van het Prins Bernhard Cultuurfonds
5x
Via makelaar of architect
4x
Via een bestaand contact met het Nationaal Restauratiefonds
3x
Via de monumentenwacht
3x
Via de provincie
2x
Via vrienden/bekenden
2x
Via een artikel in de krant
1x
Op de restauratiebeurs
1x
Uit bovenstaande lijst blijkt dat de meeste aanvragers bekend zijn geraakt met het Cultuurfonds voor Monumenten via de gemeente. Andere vaker voorkomende startpunten zijn de website van het Prins Bernhard Cultuurfonds en een aanwijzing van een tussenpersoon, makelaar of architect.
31
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
Succesverhalen In de overige gevoerde gesprekken komt met betrekking tot PR naar voren dat tot nu toe de behaalde successen weinig worden ‘uitgevent’. Er wordt weinig publiciteit gegenereerd over het feit dat restauraties door het Cultuurfonds voor Monumenten financieel ondersteund worden. Er staat bijvoorbeeld geen ‘bord in de tuin’ met ‘mede mogelijk gemaakt door’. Ook wordt vanuit het CvM weinig gedaan bij eventuele openingen na restauraties, terwijl juist dan het fonds goed onder de aandacht gebracht kan worden. Een ander aandachtspunt bij het uitdragen van het succesverhaal is dat het Prins Bernhard Cultuurfonds weinig zijn naam heeft kunnen verbinden aan de CvM. Meerdere geïnterviewden geven aan dat het Prins Bernhard Cultuurfonds hieraan (te) weinig heeft gedaan. Dit houdt mogelijk verband met de afgesproken taakverdeling, waarin het Nationaal Restauratiefonds verantwoordelijk is voor PR en voorlichting. Een ander punt dat in het onderzoek naar voren is gekomen, is dat sinds de oprichting van de fondsen weinig is gedaan om (nieuwe) provinciebestuurders bij de fondsen te betrekken. Mede hierdoor hebben de fondsen bij de provincies momenteel weinig bestuurlijke aandacht. Een publiciteitsactie (‘feestje’) per provincie met behaalde successen zou hierin verandering kunnen brengen.
32
5
TOEKOMSTBEELDEN Dit hoofdstuk bevat een aantal bouwstenen voor een toekomststrategie van het CvM. Al deze bouwstenen zijn afkomstig van de organisaties en personen met wie in het kader van dit onderzoek contact is geweest.
5.1
VOORTBESTAAN Over het algemeen oordelen de 25 eigenaren positief over de toekomst van de Cultuurfonds voor Monumenten. Gevraagd naar hoe het fonds er wat hen betreft uit dient te zien, antwoorden 15 van de 25 eigenaren dat ze graag de huidige koers zien doorgetrokken. Negen van de 25 bevelen continuering van het fonds aan, wel met enige aanpassingen. Eén ziet graag een stevige koerswijziging doorgevoerd, dit vanuit een slechte ervaring met een lange procedure. Geen van de respondenten wil het fonds beëindigd zien. Bij deze vraag geven drie respondenten nog een nadere toelichting op het positieve toekomstbeeld van het Cultuurfonds voor Monumenten: ‘Enorm geholpen. Mooie mogelijkheid met betrekking tot het bestaan. Gebruik maken van maximaal aan te vragen bedrag, houdt het fonds gezond. De huidige rol als vangnet bewaren.’ Daarnaast geven verschillende respondenten aanvullend op het toekomstbeeld aanknopingspunten om de dienstverlening rondom de Cultuurfondsen voor Monumenten te verbeteren: ‘Kijken naar minimale administratieve lasten voor aanvrager; Op bescheiden schaal subsidiemogelijkheden, iets riantere vergoedingen; Nog meer geld beschikbaar, royaler is wenselijk; Meer reclame/bekendheid over het bestaan van het fonds; Meer publiciteit over het fonds, vooral om te voorkomen dat monumenten negatief worden beoordeeld. Door meer bekendheid worden panden makkelijker en sneller als monumenten erkend; Voortaan één contactpersoon, bijvoorbeeld bij wie de aanvraag wordt gedaan. Besluitnemer en daadwerkelijke hypotheekverstrekker moet bij deze organisatie één persoon zijn. Nu werd het van het Prins Bernhard Cultuurfonds doorgespeeld naar Nationaal Restauratiefonds; Graag tussentijdse berichtgeving met betrekking tot de extra mogelijkheden en de status van de fonds(en) met betrekking tot de bereikte doelen en dergelijke; Het maximum/ de bovengrens van de financiering ruimer maken; Geen goede subsidiemogelijkheid in verband met meer geld voor andere projecten ofwel mogelijk ook toekomstige financieringen middels hypotheek van het CvM.’
33
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
Ook de overige betrokken organisaties zijn overwegend positief over continuering van het CvM. De initiatiefnemers (PBC en Nationaal Restauratiefonds) zien het CvM graag gecontinueerd: het voorziet in een vraag en draagt in zekere mate bij aan de doelstellingen van de eigen organisatie. Ook de adviescommissies, bij monde van de voorzitters, oordelen veelal positief wat betreft de toekomst van de fondsen. Het beeld vanuit de meeste provincies tot slot is dat men de fondsen graag voortgezet ziet, al is bestuurlijk veelal nog niet bepaald of men weer als financier wil optreden.
5.2
IDEEËN OVER WERKWIJZE/LASTENVERMINDERING In hoofdstuk 3 is de werkwijze van de CvM beschreven en de beelden hierover vanuit de diverse betrokken partijen (PBC, Nationaal Restauratiefonds, provincies en adviescommissies). Er kwam het algemene beeld uit naar voren dat de procedure korter, gemakkelijker en/of minder tijdrovend kan. Tevens werd beschreven dat er vanuit de ‘gebruikers’ (eigenaren die een Cultuurfonds-hypotheek verstrekt hebben gekregen) overwegend positief wordt geoordeeld over de gang van zaken. Daarmee lijken de bezwaren met betrekking tot de procedure zich voornamelijk te beperken tot de lastendruk voor de betrokken organisaties, met name voor het Prins Bernhard Cultuurfonds. Er bestaan drie verschillende ideeën om de lastendruk voor het Prins Bernhard Cultuurfonds te verlagen, oplopend naar impact: Aanpassing in volgordelijkheid: kredietwaardigheidtoets vóór inhoudelijke toets; Het onderbrengen van het inhoudelijk en financieel traject bij één organisatie, met in het verlengde één loket voor de eigenaar;. Het overhevelen van het secretariaat van de adviescommissies van Prins Bernhard Cultuurfonds naar Nationaal Restauratiefonds; Volgordelijkheid Vanuit het Prins Bernhard Cultuurfonds, diverse provincies en commissievoorzitters is geopperd de kredietwaardigheidtoets uit te voeren alvorens de aanvraag voor te leggen aan de adviescommissie. Daarmee kan spoedig na een positief advies van de commissie tot verstrekking worden overgegaan. Nu duurt het soms te lang voordat de hypotheek verstrekt wordt. Behalve deze procedureverkorting worden voor het Prins Bernhard Cultuurfonds de administratieve lasten verminderd. Een variant op dit idee is het zoveel mogelijk in ere herstellen van de ‘voortoets’. Deze voortoets wordt door het Nationaal Restauratiefonds uitgevoerd voordat een voorstel vanuit Prins Bernhard Cultuurfonds richting commissie gaat. De toets betreft een eerste scan op kredietwaardigheid en wordt toegevoegd aan het voorstel. Binnen het onderzoek is gebleken dat de voortoets de laatste tijd om onduidelijke redenen weinig meer wordt uitgevoerd. Eén uitvoerder van beide trajecten Op dit moment dient een eigenaar een tweetal procedures in te gaan voor het aanvragen van een Cultuurfonds-hypotheek: een algemeen/inhoudelijk traject bij het Prins Bernhard Cultuurfonds en (daaropvolgend) een financieel traject bij het Nationaal Restauratiefonds. Door het onderbrengen van beide trajecten bij één organisatie (het Restauratiefonds) kan een deel van de lastendruk verminderd worden. De eigenaar kan in een keer de volledige aanvraag doen, wat onduidelijkheden (met vragen tot gevolg)
34
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
over de knip tussen inhoudelijk en financieel voorkomt. Dit zorgt voor minder ‘extra dingen’ bij de uitvoerder. Ook voor het vervolg (van aanvraag tot verstrekking) kan winst geboekt worden: er hoeft bijvoorbeeld nog slechts één klantcontactpunt te functioneren en de onderlinge afstemming hoeft minder frequent en minder op detailniveau plaats te vinden. Een opbrengst buiten de lastenverlichting bij de uitvoerende partijen ligt er voor de aanvragers. Een logische vervolgstap van het onderbrengen van beide procedures bij één organisatie is het instellen van 1 loket. Eén loket leidt vermoedelijk bij eigenaren tot minder frustratie – daarbij aangetekend dat uit de enquête blijkt dat eigenaren over het algemeen begrip kunnen opbrengen voor de uitgebreidheid in procedure. Secretariaatsvoering Een derde idee om de lastendruk, in ieder geval voor het Prins Bernhard Cultuurfonds, te verminderen, is het volledig overhevelen van het commissiesecretariaat van Prins Bernhard Cultuurfonds naar Nationaal Restauratiefonds. Het Prins Bernhard Cultuurfonds is hieraan nu (te) veel tijd kwijt, doordat alles zich ‘trechtert’ bij de secretaris. Vooral de ‘extra dingen’ (zoals het beantwoorden van diverse vragen) en het aangevuld krijgen van de vergaderstukken, drukken zwaar op de tijdsbesteding. Dit idee kan aanvullend op idee 2 (het overgaan tot één aanvraagprocedure) worden ingezet. Groot voordeel hiervan is dat één organisatie verantwoordelijk is voor de praktische uitvoering van de CvM, waardoor men minder onderling hoeft af te stemmen en zodoende efficiencyvoordelen kan behalen. Gewogen moet hierbij wel worden dat het Prins Bernhard Cultuurfonds hecht aan het voeren van het secretariaat vanuit de rol als grootste financier. Het betreft voor hen een goede waarborg ten opzichte van de donateurs.
5.3
IDEEËN OVER PROCES RONDOM DE ADVIESCOMMISSIES In de voorgaande paragraaf is ingegaan op een drietal ideeën om de werkwijze efficiënter te maken, te stroomlijnen en de administratieve lasten voor uitvoerende organisaties te verminderen. Eén van de belangrijkste bijdragen aan de huidige ‘bureaucratie’ komt voort uit de huidige opzet met adviescommissies. Ook hieromtrent bestaan mogelijkheden om processen te stroomlijnen als gekeken wordt naar: Het sterk wisselende afwegingskader De werkwijzen die een pluriform karakter kennen De soms tamelijk uitgebreide procedures Het soms beperkte aantal aanvragen Het afwegingskader wisselt sterk Het afwegingskader van commissies wisselt sterk per provincie: voldoet het aangevraagde leenbedrag voor uitvoering van het restauratieplan, draagt de restauratie bij aan behoud of herstel van het monumentale karakter of de ensemblewaarde of klopt alles (zoals materiaalgebruik) in het restauratieplan? Er dient volgens zowel Prins Bernhard Cultuurfonds als Nationaal Restauratiefonds een strakkere taakomschrijving te komen.
35
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
De werkwijzen kennen een pluriform karakter De werkwijzen van de huidige adviescommissies wisselen per provincie. Prins Bernhard Cultuurfonds en Nationaal Restauratiefonds geven nauwelijks sturing aan het werk van de commissies waardoor commissies eigen werkwijzen ontwikkelen. Het betreft bijvoorbeeld het afleggen van werkbezoeken en het instellen van een afzonderlijke beoordelingscommissie, naast de adviescommissie. Dit zorgt voor extra secretarieel werk bij het Prins Bernhard Cultuurfonds; het Prins Bernhard Cultuurfonds heeft behoefte aan een uniforme werkwijze. Het soms beperkte aantal aanvragen In enkele provincies hebben de commissies te maken met hooguit een handvol aanvragen per kwartaal. Hierdoor gaan commissies mogelijk dieper in op een voorstel dan strikt noodzakelijk is vanuit de doelstellingen van het CvM. Eén van de gevaren hierbij is dat adviescommissies het werk van lokale monumentencommissies gaan ‘overdoen’. Overig Naast stroomlijning binnen de huidige opzet met een commissie per provincie, is de mogelijkheid genoemd om enkele commissies (die minder aanvragen behandelen) samen te voegen (bijvoorbeeld die van de twee noordelijke provincies). Een ander idee is het instellen van één centrale (landelijke) adviescommissie waarbij per provincie een afvaardiging komt naar dat landelijk overleg. Dit overleg komt vier maal per jaar bijeen en stelt daarin de adviezen vast. De regionale adviescommissie fungeren als adviescommissie ten behoeve van de voorzitter. Hiermee wordt bereikt dat aantallen aanvragen en aantallen adviseurs meer met elkaar in balans zijn, dat de secretariaatvoering van negen commissies terug worden gebracht tot één commissie, en dat vergaderd kan worden over een substantiële agenda.
5.4
VRAAG NAAR RESTAURATIE-FINANCIERING De omvang van de vraag naar (laagrentende) restauratiefinanciering is lastig te bepalen omdat er nauwelijks inzicht bestaat in de belangrijkste parameters. Over de staat van onderhoud van gemeentelijke monumenten (en daarmee over de restauratiebehoefte) is vrijwel niets bekend. Evenmin is er inzicht in de wijze waarop restauraties thans gefinancierd worden. Twee grove benaderingen zijn mogelijk: de vergelijking met de sector rijksmonumenten, en de vergelijking met de omzet in de cultuurfondsen in 2008. Vergelijking Rijksmonumenten Basisgegevens voor de berekening zijn: Berekend fondsvermogen voor restauratie van rijksmonumenten: € 320 mln. Aantal rijksmonumenten14: 37.000 Aantal gemeentelijke monumenten: 42.000 Gemiddeld hypotheekbedrag Restauratie-hypotheek rijksmonumenten: € 100.000 14
Woonhuizen en boerderijen (zonder agrarische functie).
36
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
Gemiddeld hypotheekbedrag Cultuurfondsen: € 75.000 Op basis van deze gegevens is te berekenen dat voor restauratie van gemeentelijke monumenten een fondsvermogen van € 275 mln. nodig zou zijn. Vergelijking omzet Cultuurfondsen Vanuit de gedachte dat inmiddels de Cultuurfondsen in een min of meer stabiele marktpositie terecht zijn gekomen, wordt deze berekening gebaseerd op de verstrekkingen in 2008. Tot en met augustus zijn in 2008 55 hypotheken verstrekt; op grond daarvan wordt hier aangenomen dat er in 2008 75 hypotheken zullen worden verstrekt, zijnde een leenbedrag van ca. 5,6 mln. Voorts wordt aangenomen dat met verdere toename van de bekendheid van de fondsen en extra marketinginspanningen het jaarlijkse leenbedrag met 50 procent kan toenemen, leidend tot een jaarlijks leenbedrag van € 8,5 mln. Globaal genomen dient een revolving fund een omvang te hebben van 10 maal de jaarlijkse verstrekking. Dit leidt tot een fonds van € 85 mln. (op basis van negen provincies). Conclusie Beide calculaties – zeker de eerste - leiden tot bedragen die ver afstaan van het huidige fondsvermogen. Dat neemt uiteraard niet weg dat ook fondsen van minder omvang hun maatschappelijke betekenis hebben. In het kader van deze evaluatie is geopperd om de rentesubsidie in de plaats te stellen van de hypotheek tegen lage rente. Een voordeel is dat – bij een gelijk startvermogen en op een middellange termijn van bijvoorbeeld tien jaar - met rentesubsidies meer restauraties mogelijk gemaakt kunnen worden dan met de verstrekking van laagrentende hypotheken. Nadeel is dat bij verstrekking van rentesubsidies de fondsen onherroepelijk leeg raken, op kortere of langere termijn. In het kader van deze evaluatie heeft niet een goede afweging van de voor- en nadelen kunnen plaatsvinden. Wel is duidelijk dat aan de kant van degene die uit het CvM een hypotheek hebben verkregen, er geen specifieke wens is tot aanpassing van de wijze waarop uit het fonds wordt bijgedragen.
5.5
TOEKOMSTIGE FINANCIERING De vraag is hier welke bronnen voor nieuwe inleg in de fondsen mogelijk is.
5.5.1
Prins Bernhard Cultuurfonds Het Prins Bernhard Cultuurfonds beschikt niet over de mogelijkheden opnieuw in het fonds te storten; een nieuwe storting in de fondsen is dan ook niet aan de orde. De investering van het Prins Bernhard Cultuurfonds uit het eigen vermogen was eenmalig bedoeld om de CvM direct effectief te maken voor de doelstelling. Daarna zouden naar inzicht van het Prins Bernhard Cultuurfonds andere organisaties hun verantwoordelijkheid moeten oppakken (creëren van nieuw geld) en de noodzaak moeten inzien van investeren in het voortbestaan van de CvM.
37
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
5.5.2
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
Nationaal Restauratiefonds Het Nationaal Restauratiefonds is bereid om onder dezelfde (cofinancierings-) voorwaarden als bij aanvang opnieuw te storten.
5.5.3
Provincies De vraag of de provincies gaan meedoen is dan van groot belang. En daar is het beeld niet in algemene zin van te geven. Noord Holland heeft aangegeven hier geen inzicht in te geven. Dit omdat men het eigen (bestuurlijke) traject wat men volgt in verband met de uitputting van het fonds, niet wil verstoren. De provincie Gelderland geeft ambtelijk aan dat men nog eventueel wel zou willen storten maar dat dan onder de voorwaarde dat andere partijen meedoen. En daar heeft men niet veel vertrouwen in. In de andere provincies speelt de discussie nog niet. Daar is geen directe dreiging van uitputting van het fonds. En zolang dát niet aan de orde is, wordt nog niet nagedacht over de toekomstige financiering, tenzij het Prins Bernhard Cultuurfonds daar een signaal voor zou geven. In Overijssel is wel eens een brief binnengekomen dat het fonds leeg raakt, maar (nog) niet een concreet voorstel van het Prins Bernhard Cultuurfonds waar de bestuurder zich over zou moeten buigen. In Friesland kan de discussie aan de orde zijn bij de evaluatie van het erfgoedbeleid. Zeeland gaat de discussie – met naar verwachting een positieve insteek - pas aan na afloop van de notaperiode (loopt tot 2012). Wel werden in de gesprekken met de ambtenaren enkele signalen gegeven dat het geen vanzelfsprekende zaak is dat provincies weer meedoen. Utrecht wil bij uitputting (wat nog geheel niet aan de orde is) met de oprichters bezien wat de mogelijkheden zijn. In de nieuwe cultuurnota 2009-2012 is bepaald dat er geen jaarlijkse stortingen – waar men in Utrecht voor had gekozen - meer plaatsvinden. Bij een afweging in Zuid Holland wat betreft continuering – die nog absoluut niet aan de orde is - wordt deze naar verwachting ook gedaan tegen de achtergrond van de discussie over de provinciale kerntaken. Uit Groningen komt de opmerking, dat wellicht gedacht wordt aan een eis dat gemeenten meedoen. Noord Brabant heeft geen geld voor een eventuele nieuwe storting. Het wordt een politieke beslissing om door te gaan. Weliswaar zou je een redelijk succesvol fonds niet de nek om moeten draaien, maar er liggen moties met het verzoek dat de provincie ook meer aan rijksmonumenten gaat doen. Een door de voorzitters gemaakte kanttekening bij een mogelijke wil van provincies om in een nieuwe periode weer mee te doen, is dat een verschuiving zichtbaar is van structureel beleid naar meer incidenteel – thematisch - monumentenbeleid. De inzet op bijvoorbeeld landgoederen is daar een voorbeeld van. Het feit dat de meeste provincies niet bezig zijn met de toekomstige vulling van het fonds maakt ook dat men eigenlijk geen scherp idee heeft over welke partijen ook zouden kunnen bijdragen. Alom worden wel de gemeenten genoemd, maar dan in algemene zin. Gemeentelijke bijdragen worden alleen interessant genoemd als het ‘nieuw’ gemeentelijk geld betreft en daar dus niet andere subsidieregelingen aan opgeofferd worden. Overijssel geeft aan dat een storting door corporaties zeker kans van slagen heeft. Gelderland heeft daar geen beeld van en verwacht uit de private hoek weinig animo. Een suggestie is om andere landelijke particuliere fondsen aan te spreken; dat zou door Prins Bernhard Cultuurfonds of het Nationaal Restauratiefonds opgepakt moeten worden.
38
6
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN Dit hoofdstuk bevat de conclusies en aanbevelingen die het evaluatieteam opstelt op grond van de bevindingen in de vorige hoofdstukken.
6.1
CONCLUSIES In de voorgaande hoofdstukken is ondermeer stilgestaan bij de effecten op de doestellingen, de huidige werkwijze en toekomstbeelden over de opzet bij voortzetting van de fondsen. Uit het geheel van bevindingen komen de volgende hoofdconclusies naar voren.
6.1.1
Belangrijke rol In de achterliggende jaren heeft het CvM een belangrijke rol gespeeld voor een beperkte groep eigenaren van gemeentelijke eigenaren. Tientallen restauraties hebben plaatsgevonden die zonder CvM niet gerealiseerd hadden kunnen worden. En het CvM is een factor in de ontwikkeling van groeiende maatschappelijke aandacht voor gemeentelijke monumenten, ofschoon de specifieke invloed onmogelijk is vast te stellen. De cijfers over toegekende Cultuurfonds-hypotheken laten duidelijk zien dat na een trage start inmiddels jaarlijks een substantieel aantal hypotheken wordt verstrekt, en er dus bij eigenaren van gemeentelijke monumenten behoefte bestaat aan het CvM.
6.1.2
Bescheiden schaal Ondanks de belangrijke rol is de schaal waarop het CvM opereert bescheiden. De fondsen worden begrensd door hun relatief beperkte omvang, die destijds aan de hand van beschikbare gelden tot stand zijn gekomen. Daarnaast worden de CvM op bescheiden wijze als financieel product in de markt aangeboden.
6.1.3
Doorwerking naar overheidsbeleid moeilijk traceerbaar Er is geen duidelijk bewijs dat het bestaan van de fondsen een evidente positieve doorwerking hebben gehad op de beleidsmatige aandacht van gemeenten en provincies voor de sector gemeentelijke monumenten. Er zijn wel signalen die erop duiden dat bij gemeenten de aandacht voor het gemeentelijke monumentenbestand groeit, het is niet onaannemelijk dat deze aandacht gestimuleerd wordt door het bestaan van de CvM, maar effecten van het CvM zijn niet aantoonbaar.
39
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
6.1.4
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
Omslachtige en arbeidsintensieve organisatie De organisatie van de uitvoering is omslachtig en kostbaar, met een deels overlappende uitvoering tussen Prins Bernhard Cultuurfonds en Nationaal Restauratiefonds, met grote verschillen tussen provincies en met een bewerkelijk stelsel van adviescommissies waarvan de toegevoegde waarde (provinciale binding) niet zondermeer overtuigt. De procedure is zeer arbeidsintensief en de doorlooptijd is lang.
6.1.5
Nieuwe financiering gewenst In enkele provincies is het fondsvermogen op dit moment (nagenoeg) geheel uitgegeven. In Noord-Holland staat inmiddels het hele vermogen uit; in Overijssel en Gelderland zal men deze situatie spoedig bereiken. Om die reden is de roep ontstaan om op korte termijn de fondsvermogens aan te vullen. Zonder herstorting zal in de betreffende provincies de mogelijkheid voor eigenaren om een laagrentende hypotheek te kunnen verkrijgen enkele jaren niet aanwezig zijn, hetgeen een door geen van de betrokkenen gewenste situatie is. Over hoe aanvullende financiering tot stand kan komen, bestaat bij betrokkenen geen helder beeld.
6.1.6
Slotconclusie De kernconclusie is dat de fondsen een duidelijke, zij het in omvang bescheiden, functie vervullen ten gunste van het behoud van gemeentelijke monumenten. Voortzetting van de fondsen ligt voor de hand, te meer daar er vrijwel geen vergelijkbaar aanbod op de financieringsmarkt is specifiek gericht op restauratie van gemeentelijke monumenten. Wel dienen op een aantal punten verbeteringen worden aangebracht gericht op het ontwikkelingsperspectief van de fondsen en op vereenvoudiging van de organisatie van de uitvoering.
6.2
AANBEVELING: OP ZOEK NAAR PARTNERS In algemene zin valt op dat – hoewel er op gemeentelijk niveau hier en daar over wordt nagedacht - gemeentelijke monumenten als maatschappelijk issue nauwelijks geagendeerd is, laat staan dat er sprake zou zijn van enig gevoel van urgentie rond het behoud ervan. Dit in tegenstelling tot de rijksmonumenten, waar naast dat bewustzijn sprake is van een uitgebreide ‘infrastructuur’: onder andere een rijksdienst, een financieringsstelsel, uitvoeringsorganisaties en een onderzoektraditie leidend tot veel kennis. Van dit alles is in de sector van de gemeentelijke monumenten veel minder sprake, wat begrijpelijk gezien het decentrale karakter ervan, maar tegelijkertijd enigszins opmerkelijk is in een tijd waarin de belangstelling voor erfgoed in brede zin toeneemt. Bij voortzetting van de cultuurfondsen zal dan ook geïnvesteerd moeten worden in de maatschappelijke agendering. Als aanzet daartoe is te overwegen om vanuit het Prins Bernhard Cultuurfonds en het Nationaal Restauratiefonds een breed onderzoek naar
40
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
het fenomeen gemeentelijk monumenten te entameren (historische waarde, bouwkundige staat, etc.). De VNG, IPO en de ministeries van OCW en VROM en bijvoorbeeld Aedes zijn hierin logische partners. Met hen kan verder gewerkt worden aan een brede maatschappelijke coalitie voor behoud en restauratie van gemeentelijke en provinciale monumenten.
6.3
AANBEVELING: ADMINISTRATIEVE ORGANISATIE VEREENVOUDIGEN De wijze waarop thans de uitvoering is georganiseerd, behoeft vereenvoudiging: het kan minder tijdrovend en sneller. Dit is vooral in het belang van het Prins Bernhard Cultuurfonds en het Nationaal Restauratiefonds zelf, want aan de zijde van de aanvragers zijn nauwelijks klachten geuit over de procedure. In het onderzoek zijn twee varianten naar voren gekomen om de administratieve organisatie en de procesgang te vereenvoudigen. Het onderstaande heeft niet betrekking op de adviescommissies; deze komen in de volgende paragraaf aan de orde. Variant
Overwegingen
Aanpassen volgorde: kredietwaardigheidstoets vóór inhoudelijke toets
Hiermee wordt bereikt dat inhoudelijke beoordeling kan vervallen in de gevallen waarin de aanvrager zich niet kwalificeert op het punt van de kredietwaardigheid. Aangezien deze situatie zich niet veel voordoet is de winst van deze variant beperkt. Nu nog voeren beide organisaties een deels overlappende administratie en leveren beide organisaties een bijdrage in de procesgang van een financieringsaanvraag. In deze variant wordt de gehele administratieve organisatie en de regie op de procesgang onder gebracht bij één van beide organisaties. Daarmee worden dubbele kosten vermeden, en worden tijdrovende afstemmingskwesties vermeden.
Organisatorische samenvoeging van de administratieve en financiële administratie en de procesgang
O.i. is een serieuze optie om administratie en regie op de procesgang integraal bij het Nationaal Restauratiefonds onder te brengen.
6.4
AANBEVELING: ADVIESCOMMISSIES – ROL EN SECRETARIAAT Het werken met adviescommissies voor het verstrekken van hypotheken is overgenomen van andere werkvelden van het Prins Bernhard Cultuurfonds. Ofschoon de commissies als onderdeel van de procedure bij betrokkenen nauwelijks omstreden zijn, is de vraag wat nu precies de toegevoegde waarde ervan is. Argumenten als ‘versterken regionale binding’ en ‘deskundige beoordeling van bouwplannen vanuit cultuurhistorisch oogpunt’ zijn onvoldoende. Van de versterking van die provinciale/regionale binding blijkt in sommige provincies niet veel en de deskundige beoordeling gaat voorbij aan wat de gemeente al doet bij het behandelen van een
41
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
aanvraag (de bouwplanbeoordeling). Daarnaast kan de vraag naar de legitimiteit van de commissies gesteld worden, ofschoon strikt genomen deze vraag in de context van twee particuliere fondsen niet gesteld hoeft te worden. Een enkele uitzondering daargelaten wordt op persoonlijke titel zitting genomen in de adviescommissie. Daarbij speelt dat er ook geen formele bepalingen zijn over wie de leden van commissie dienen te vertegenwoordigen. Daarnaast constateren we dat veel aanvragen die voorliggen bij de commissie worden goedgekeurd, waarbij voorstellen vanuit het bureau veelal worden opgevolgd. Daarom bevelen wij aan de rol van de adviescommissies fundamenteel te heroverwegen op de toegevoegde waarde die het Prins Bernhard Cultuurfonds en het Nationaal Restauratiefonds van de adviescommissies verwachten. Los van deze fundamentele vraag achten wij het raadzaam om een protocol voor de commissies op te stellen met daarin aandacht voor: • de opdracht, met als essentie: advisering over wel of niet financieren; daarnaast: wel of niet ruimte voor restauratietechnische adviezen en –voorwaarden; en: wel of niet ruimte voor adviezen over de hoogte van de hypotheek) • de werkwijze waaronder een beoordelingsmethodiek op hoofdlijnen • de status van adviezen Daarnaast is het zaak iets te doen aan de administratieve lasten verbonden aan de advisering. Daarvoor zijn verscheidene varianten mogelijk: zie onderstaande tabel. Variant
Overwegingen
Minder vergaderen, meer schriftelijke advisering: commissieleden adviseren schriftelijk aan de voorzitter die op basis daarvan het advies opstelt (het staat de commissieleden uiteraard vrij om op eigen initiatief bijeen te komen).
Gezien de vaak geringe aantallen aanvragen per vergadering zijn vergaderingen vaak verre van efficiënt. In deze variant wordt wel de directe tijd door de secretaris besteed aan vergaderingen verminderd, niet de tijd besteed aan administratieve voorbereiding van vergaderingen. Bovendien kan in principe de advisering sneller plaatsvinden omdat niet op een driemaandelijkse vergadering hoeft te worden gewacht. Nadeel is uiteraard dat de uitwisseling en discussie binnen de commissie niet plaatsvindt, en dat de secretaris niet meer goed in staat is de uniformiteit in de advisering te bewaken.
Decentraliseren van de secretariaatsvoering: onderbrenging van de secretariaatsvoering bij bijvoorbeeld provincies, provinciale erfgoedhuizen, provinciale afdelingen Prins Bernhard Cultuurfonds.
In deze variant wordt de administratieve last wel gespreid maar niet verminderd. Bezwaren verbonden aan deze variant hebben betrekking op risico’s rond afname van uniformiteit in de advisering (naar inhoud en naar werkwijze) en ‘nieuwe’ coördinatielasten tussen decentraal en centraal. Voordeel kan zijn de expliciete regionale inbedding van de advisering.
42
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
Variant
Overwegingen
Adviesvaststelling centraal, preadvisering decentraal Vertegenwoordigers stellen één maal per kwartaal in een gezamenlijke vergadering de adviezen vast. Deze adviezen worden per provincie voorbereid, op een door elk van de provincies te bepalen wijze.
In deze variant loopt de directe tijdbesteding verbonden aan commissievergaderingen flink terug, niet de tijd verbonden aan administratieve voorbereiding van de vergaderingen. Nadeel is dat op niet meer dan vier momenten per jaar beslissingen kunnen worden genomen. Zowel uniformiteit in de advisering als regionale inbedding zijn geborgd.
Advisering voor de Commissie Monumenten van het Prins Bernhard Cultuurfonds Het betreft de onderbrenging van de adviestaak bij de reguliere Commissie Monumenten van het Prins Bernhard Cultuurfonds
Ook in deze variant loopt de directe tijdbesteding verbonden aan commissievergaderingen flink terug, maar niet de tijd verbonden aan administratieve voorbereiding van de vergaderingen Het grootste verschil met de vorige variant is dat de regionale inbreng geheel verdwijnt.
Voor- en nadelen kunnen op verschillende wijzen gewogen worden. Ons inziens verdient de variant ‘Adviesvaststelling centraal, preadvisering decentraal’ de voorkeur; de voor- en nadelen zijn in deze variant het meeste in balans.
6.5
AANBEVELING: ZET IN OP ANDER FINANCIËLE BRONNEN Geen van de betrokkenen met wie in het kader van deze evaluatie is gesproken, heeft een duidelijk beeld geschetst over hoe tot verdere vulling van de CvM te komen. Het Nationaal Restauratiefonds heeft aangegeven bereid te zijn onder dezelfde voorwaarden als bij de start opnieuw te storten. Het Prins Bernhard Cultuurfonds heeft geen mogelijkheden om opnieuw vermogen toe te voegen. Bij provincies is veelal bestuurlijk nog ongewis of men tot eenzelfde storting als destijds bereid is. Allereerst is hier aan de orde om de CvM’s her en der op de provinciale bestuurlijke agenda te krijgen. Naar verwachting zal ook de fondsenwerving bij andere instellingen/organisaties een forse inspanning vergen. Kortom: het verkrijgen van aanvullende financieringsbronnen zal niet eenvoudig zijn; verbreding van het draagvlak naar andere organisaties is noodzakelijk. Gegeven deze constateringen doen wij de volgende aanbevelingen die tegelijk tot uitvoering kunnen worden gebracht: Zoek partners. Mogelijk zijn één of meerdere organisaties bereid om als partner te participeren in de CvM: de Bank Nederlandse Gemeenten, de Rabobank of een goede doelenorganisatie, onder gelijktijdige versterking van de branding van het fonds. (Nationale) fondsenwerving door Prins Bernhard Cultuurfonds en Nationaal Restauratiefonds. De initiatiefnemers zouden onder dezelfde voorwaarden opnieuw kunnen storten. Maar het Prins Bernhard Cultuurfonds zou ook haar deel van het nieuw in te brengen vermogen kunnen werven bij (nationale) organisaties en fondsen, in plaats van dit vanuit het eigen vermogen op te brengen. Uiteraard gelden hierbij voor het Prins Bernhard Cultuurfonds de restricties verbonden aan het CBF-keurmerk.
43
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
Bewerkstellig provinciale fondsenwerving. Al dan niet met deelname vanuit Prins Bernhard Cultuurfonds, kunnen de mogelijkheden voor provinciale fondsenwerving, bij regionaal opererende stichtingen, woningcorporaties en dergelijke worden uitgediept. Hierbij kan in eerste instantie worden gefocust op de provincies waar het fonds leeg is. Breng een koppeling tot stand met gemeentelijke fondsen. In een aantal gemeenten bestaat een lokaal revolverend fonds. Deze zouden onder de noemer van het CvM beheerd kunnen gaan worden, waarbij aanvragers uit de betreffende gemeente trekkingsrechten krijgen over dat deel van het fondsvermogen. Dit vult op de korte termijn de fondsen. In dit verband zou nagegaan moeten worden welke de mogelijkheden om financierende organisaties (gemeenten, corporaties) trekkingsrechten te verstrekken die boven het niveau van de inleg liggen.
6.6
AANBEVELING: PUBLICITEIT De naamsbekendheid van CvM is weliswaar in ontwikkeling maar in absolute zin nog maar beperkt. Daarom verdient intensivering van de publiciteit overweging (overigens mede met het oog op fondsenwerving en het verbreden van de fondsen naar andere organisaties – zie boven). Punt van aandacht hierbij is dat de branding van het CvM als gespecialiseerd fonds voor financiering van gemeentelijke monumenten onvoldoende duidelijk is. Belangrijk onderdeel van de publiciteit is dat ‘successen’ voor het voetlicht komen; daarvan is nu nog nauwelijks sprake. Er hoort ook bij de nadrukkelijke labeling van CvM-gefinancierde restauratieprojecten aan Prins Bernhard Cultuurfonds en Nationaal Restauratiefonds (en mogelijke andere partners). Ten slotte, publiciteit heeft ook veel te maken met de bovenstaande beschouwing over het vinden van partners: met PR kan een betere voedingsbodem voor gemeentelijke monumentenzorg worden gecreëerd. Waar het de specifiek regionale voedingsbodem betreft is het de vraag of en hoe adviescommissies hierin een zinvolle rol kunnen vervullen; verkenning van de mogelijkheden, al dan niet in samenwerking met provinciale erfgoedhuizen, is gewenst.
44
BIJLAGE A: ONDERZOEKSVERANTWOORDING Binnen dit onderzoek is in een vijftal parallelle stappen informatie verkregen: Documentenanalyse; Interviews bij initiatiefnemers; Rondetafelsessie met vertegenwoordigers van de adviescommissies; Telefonische interviews met betrokken provincieambtenaren; Telefonische enquête onder eigenaren. Documentenanalyse Binnen deze stap zijn ondermeer geanalyseerd: Jaarverslagen Prins Bernhard Cultuurfonds 2003, 2004, 2005, 2006 en 2007 Jaarverslag Nationaal Restauratiefonds 2007 Jaarthema Nationaal Restauratiefonds 2007 ‘Monument en beschermd stads- en dorpsgezicht’ Evaluatierapport CvM Zuid-Holland Oprichtingscontracten CvM Bestuurscode Prins Bernhard Cultuurfonds Vergaderverslagen adviescommissies Notulen vergadering process & control Prins Bernhard Cultuurfonds en Nationaal Restauratiefonds, 9 september 2008 Voorstel organisatie CvM in de toekomst, Prins Bernhard Cultuurfonds, 25 april 2008 Interviews bij initiatiefnemers Binnen deze stap is gesproken met: PBC o Mw. Esmeijer en dhr. Van Beem (directie) o Dhr. Tromp (hoofd bestedingen) o Dhr. Pieterson (hoofd financiën en automatisering) o Dhr. Dijkstra en dhr. Kahlman (adviseurs bestedingen) o Mw. Voorthuisen-Sminia (hoofd ondersteuning bestedingen) o Mw. Perryck (voormalig adviseur bestedingen) NRF o Dhr. Siebinga en dhr. Van der Gijp (directeur en hoofd voorlichting en advies) o Mw. Roeterdink en mw. Van Loo (medewerker voorlichting en advies en medewerker financiering) Rondetafelsessie met vertegenwoordigers van de adviescommissies In deze stap is een rondetafelsessie georganiseerd. Bij deze sessie waren aanwezig: Dhr. Bartmans (plv. commissievoorzitter Overijssel) Dhr. Van de Zande (commissievoorzitter Gelderland) Dhr. Blok (commissievooorzitter Utrecht) Mw. Pronk (commissievoorzitter Noord-Holland) Dhr. Houtman (commissievoorzitter Zuid-Holland en oud-gedeputeerde) Dhr. Colette (commissielid Zuid-Holland en provincieambtenaar) Dhr. Coppoolse (commissievoorzitter Zeeland)
45
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
Telefonische interviews met betrokken provincieambtenaren De betrokken provincieambtenaren is een telefonisch interview afgenomen. We spraken de volgende personen: Friesland: dhr. Van Stralen Groningen: dhr. Veenstra Overijssel: dhr. Klinker Gelderland: dhr. Van de Kamp Utrecht: mw. Huijs Zuid-Holland: dhr. Colette Noord-Brabant: dhr. Van Leeuwen Zeeland: mw. Sens Limburg: dhr. Daemen Telefonische enquête onder eigenaren Onder eigenaren met een Cultuurfonds-hypotheek is een telefonische enquête gehouden. De enquêtevragen vindt u in bijlage B. Gesproken is met 25 eigenaren, waaronder 15 particulieren, 5 stichtingen en 5 corporaties.
46
BIJLAGE B: LOKALE REVOLVERENDE FONDSEN Gemeente / provincie
Startkapitaal
Doelgroep
(in mln. euro)
Financierings vorm
Jaar van oprichting
Tussen haakjes: het fondsdeel dat nog beschikbaar is) Gemeente Deventer:
Industrieel erfgoed,
laagrentende
Deventer
1,8 (1,1)
waaronder woningen
lening
Restauratiefonds
zoals arbeiderswoningen
2007
(in door gemeente aangewezen gebieden) Gemeente Den Helder:
gemeentelijke
laagrentende
Het Helders
monumenten en
lening
Restauratiefonds
beeldbepalende panden
subsidies
gemeentelijke
laagrentende
Gemeentelijk
monumenten en
lening
Restauratiefonds
beeldbepalende panden
Gemeente Dordrecht:
x
4,5 (3,0)
2007
2004
Dordrecht Provincie Gelderland
0,6 (0,3)
herstel van technische
laagrentende
gebreken van panden die
lening
2006
rijks- of gemeentelijke monument, of beeldbepalend Gemeente
gemeentelijke
laagrentende
Leeuwarden:
PM
monumenten en
lening
Leeuwarder
beeldbepalende panden
2007
Restauratiefonds Gemeente Rotterdam:
woonhuismonumenten,
laagrentende
Rotterdams
5,0 (3,0)
overige monumenten, en
lening
Restauratiefonds
beeldbepalende panden in
1993
beschermde stadsgezichten of inwijken doe door het college van B&W zijn aangewezen Gemeente Schiedam:
1,1 (0,7)
Schiedams
gemeentelijke
laagrentende
monumenten
lening
2003
Restauratiefonds Gemeente Utrecht:
gemeentelijke
laagrentende
Utrechts
2,1 (0,4)
monumenten en
lening
Restauratiefonds
beeldbepalende panden
2006, ter vervanging van de regeling uit 2002
47
BIJLAGE C: SAMENSTELLING ADVIESCOMMISSIES Provincie Groningen
Aantal leden 6
Friesland
7
Overijssel
3
Gelderland
7
Utrecht
6
Samenstelling 1. Mr. C.J. Kreb (voorzitter) 2. P.G.J. Breukink, directeur Stichting Oude Groninger Kerken 3. Mw. R. Broekhuis, directeur Museumhuis Groningen, directeur Groninger Molenhuis 4. Drs. ir.K.F. Geijzendorffer, directeur gemeente Veendam, voorzitter provinciale monumentencommissie 5. Ir. P.W. Havik, directeur Libau Stichting voor welstands- en monumentenzorg, directeur Monumentenwacht Groningen 6. Drs. R.M.B. Veenstra, beleidsmedewerker provincie Groningen 1. G.J. Polderman, burgemeester Tytsjerksteradiel (voorzitter) 2. J. de Graaf, bouwkundig ontwerper en adviseur, oud-directielid Middelbare Technische School Sneek 3. S. ten Hoeve, oud-directeur Fries Scheepvaart Museum en monumentendeskundige 4. Drs. G.P. Karstkarel, redacteur/publicist 5. Ir. J.O.D. Kloosterman, consulent stedebouw Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) 6. Ing. F. de Lang, oud-directeur Bouwbedrijf De Lang BV, oudbestuurslid Koninklijke Permanente Commissie 7. Mr. P. van Schravendijk, advocaat 1. drs. C.G.A.A. Brekelmans (voorzitter), burgemeester Borne 2. drs. ing. D.H. Baalman, adjunct-directeur Het Oversticht, Genootschap tot bevordering en instandhouding van het stedelijk en landelijk schoon te Zwolle 3. Mw. ir.A. van Doesburg-Drayer, directeur Monumentenwacht Overijssel en Flevoland 1. J.A. van der Zande (voorzitter), hoofd Cultuurhistorie Provincie Gelderland 2. G.J.H. van den Brink, secretaris/directeur Regio De Vallei 3. G.J. Dijkstra, voorzitter monumentencommissie Brummen 4. E.J.E. van der Grijp, directeur Monumentenwacht Gelderland 5. A.Th.H. van den Hout, zelfstandig adviseur 6. H.T.M. van de Kamp, beleidsondersteunend medewerker cultuurhistorie provincie Gelderland 7. W.H. Kelderman, bouwkundig adviseur 1. Mr. P.A. Blok (voorzitter), oud-chef Kabinet Commissaris der Koningin provincie Utrecht 2. Drs. A.M.E. de Backer MPA, directeur Stadsherstel MiddenNederland NV 3. Mw. ir. J.E. Rosbergen, senior consulent Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten 4. Ir. A. Tom, directeur Welstand en Monumenten Midden-Nederland 5. Ing. C. van Vliet, beleidsadviseur Monumentenzorg en Archeologie Provinciale Monumentenwacht 6. J. van Zelst, directeur Monumentaal Erfgoed Hylkema Consultants
49
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
Provincie Noord-Holland
Aantal leden 5
Zuid-Holland
5
Noord-Brabant
7
Zeeland
7
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
Samenstelling 1. Drs. J.J.T. Teeuwisse (voorzitter), historisch geograaf, directeur Zoogdiervereniging VZZ 2. Mw. drs. M.M.M. Alkemade, adviseur archeologie en cultuurhistorie 3. Drs. H.P.G. de Boer, directeur De Hollandsche 4. Mw. drs. H. Pronk, architectuurhistoricus 5. J. van der Veen, hoofd afdeling markt- en productontwikkeling 1. Ir. M. Houtman (voorzitter) waarnemend burgemeester gemeente Nieuw-Lekkerland 2. Drs. V.M.J.A.N. Collette, beleidsadviseur cultuur provincie ZuidHolland, kunsthistoricus 3. Drs. A.Gut, medewerker monumentenzorg gemeente Delft, lid Provinciale Monumenten Commissie Zuid-Holland 4. Ing. P.A. Groen, consulent 5. Ir. H.C.A. de Kat, welstands- en monumentengemandateerde in Zuid-Holland van Dorp Stad en Land 1. Dr. P.G.J. Zelissen (voorzitter), oud-burgemeester Grave 2. W.P.M. Bannenberg, architect 3. F.H.J.M. van Beers, burgemeester Boxtel 4. R.B.H. van der Heijde, oud-beleidsmedewerker cultuur(historie) provincie Noord-Brabant 5. J.H.J. Heijnen, oud-beleidsmedewerker monumentenzorg gemeente Bergen op Zoom 6. Drs. H.H.V.M. Maas, directeur Monumentenhuis Brabant 7. Mw. M.G.A. Moons-Brouwer, architect/directeur Ingenieurs- en Architectenbureau Moons BV 1. L. Coppoolse (voorzitter), oud-gedeputeerde provincie Zeeland 2. Ir. E.J. Brans, architect 3. Dr. A.P. de Klerk, consulent regionale geschiedbeoefening Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland 4. Mw. drs. B.I. Sens, beleidsmedewerker monumentenzorg en cultuur provincie Zeeland 5. Mr. G.W. Smallegange, bestuurslid Boerderijenstichting Zeeland 6. Ir. T.R.Veenstra, plv. directeur Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland 7. J. Wisse, agrarisch ondernemer
50
BIJLAGE D: VRAGENLIJST TELEFONISCHE ENQUÊTE
51
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
52
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
53
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
54
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
55
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
56
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
57
B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE
EVALUATIE CULTUURFONDSEN VOOR MONUMENTEN
58