>
h e t
h o o fd st u k
<
Evaluatie beleidsvruchten Werk en Sociale Economie: op zoek naar de baseline | Peter van der Hallen |
Men had het die warme zondag in dat Leuvense café onder leiding van toenmalig minister-president Patrick Dewael allemaal zo mooi uitgestippeld. In het kader van het Beter Bestuurlijk Beleid (verder: BBB) gingen nieuwe beleidsdomeinen gecreëerd én aan één functioneel bevoegd minister toebedeeld worden. En men ging creatief denken toepassen: weg met alle traditionele indelingen. Zo ontstond het beleidsdomein Werk en Sociale Economie (WSE).
De volgende Vlaamse regering, die dat BBB vlees en bloed diende te geven, vond het bierviltje met afspraken niet terug. En botste op mannen met andere plannen. Frank Vandenbroucke wou het verschil gaan maken binnen Werk, Onderwijs en Vorming. Aldus geschiedde. Het samengevoegde beleidsdomein Werk en Sociale Economie kreeg vanuit gendermainstreaming één man (Frank) en één vrouw (Kathleen) als minister toebedeeld. Het principe één minister, één beleidsvoorbereidende administratie werd voor dit domein dus doorbroken. Geen probleem, want onze flexibele Vlaamse ambtenaren worden niet ambetant als ze bij de beleidsvoorbereiding
tegen twee excellenties ‘Yes, minister’ moeten zeggen. Beide ministers togen aan het werk en het moet gezegd, zij hebben veel beleid gemaakt. Niet altijd even makkelijk - of misschien net wel - als adviseurs van sociale partners via een VESOC-technische werkgroep op SERV-niveau voortdurend meekijken, meepraten en mee willen beslissen. Frank (zijn kabinet) kwam trouw en luisterde. Wat nog niet betekende dat hij uitvoerde wat op de werkgroep werd gezegd. Kathleen (haar kabinet) diende wat meer aangepord. Het stelselmatig te laat bezorgen van de nota’s leidde ertoe dat ze nog eens moesten terugkomen. Want advifebruari 2009 het hoofdstuk
23
24
> Evaluatie beleidsvruchten Werk en Sociale Economie <
seurs van sociale partners hebben maar één devies: lezen, oordelen en dan pas beslissen en handelen. Uit de korf beleidsdaden rond WSE plukken we voor u slechts enkele vruchten. We ontdoen ze van de schil en zoeken naar de echte baseline.
Activerend herstructureren Honderden pagina’s uitleg over hoe je met herstructureringen in Vlaanderen aan de slag moet gaan, ziedaar de Wegwijs Herstructureringen die op vraag van Frank Vandenbroucke door topjuristen werd samengesteld. Mooi zo, de moed zinkt je als werkgever in de schoenen, denken syndicalisten dan. Maar jammer genoeg vrezen we dat de werkgevers de volgende maanden er toch met ‘grove botten’ zullen doorgaan… de honderden bladzijden ten spijt. Ook al lijkt het cynisch om ons erover te verheugen, dit activerend herstructureringsbeleid wérkt. De dragende krachten, de Sociale Interventieadviseurs (verder: SIA’s) van de VDAB, in samenwerking met en in relatie tot de permanente tewerkstellingscellen op niveau RESOC/SERR, werden onlangs door één van onze vele kritische bewegingswerkers “één van de beste uitvindingen van de VDAB
Peter van der Hallen is verbonden aan de ACV-studiedienst.
het hoofdstuk februari 2009
en Vandenbroucke genoemd”. Als ACV-bewegingswerkers zich in zulke bewoordingen uitlaten, moet het wel waar zijn. Met de recente - tijdelijke?- crisisuitbreiding van de werking van de SIA’s naar “collectief ontslag van tijdelijken en uitzendkrachten” - nieuw begrip in de rechtsleer - wordt nu haast iedereen in een collectieve ontslagprocedure snel gevat door een directe dienstverlening rond inschrijving door de VDAB, en krijgt desgevallend - naargelang de afspraken op bedrijfsniveau in het kader van een sociaal plan of de wettelijke beschikkingen - een vorm van ontslagbegeleiding aangeboden. Er dient wel nog wat aan gesleuteld. Voor ons is outplacement: het ontslagproces leren verwerken, zichzelf opnieuw op de arbeidsmarktkaart leren zetten, de elders verworven competenties (EVC’s) leren benoemen en beschrijven in het cv en, vooral, dit leren verkopen aan de werkgevers die vaak niet weten wat met EVC’s wordt bedoeld of wat ze er mee moeten aanvangen. Outplacement is niet: snel-snel een soms beter, soms slechter begeleid zoekaanbod naar werk aanbieden dan dat van VDAB. En: outplacementbedrijven en de VDAB moeten beide leren de werkzoekende 50-plussers - want zij zijn meestal tegen wil en dank betrokken partij - respectvol en vanuit een empowermentfilosofie te benaderen. Dat laatste is één van de kernelementen van het VESOC-akkoord over de heroriëntering van de begeleiding van 50-plussers naar werk. Dit wordt nu op muziek gezet. Laten we hopen dat op de tonen van “De Nieuwe Wereld” van Dvorak er een wereld van Werk voor 50-plussers opengaat dankzij die nieuwe aanpak.
> Evaluatie beleidsvruchten Werk en Sociale Economie <
2009-2010. In dat IPA stellen de sociEr is nog steeds meer aanbod van dan Eigenlijk is ‘Meermaatale partners voor om vraag naar 50-plussers. En momenteel regelenplan’ een bete2/7 van het huidige passeren ze weer zeer vlot de re benaming voor het budget voor doeluitgangspoort, alle retoriek ten spijt. tweejarig programma groepverminderingen aan arbeidsmarktte besteden aan behoud maatregelen dat in 2007 of aanpassing van een werd gelanceerd en binaantal doelgroepverminderingen, en de rest nenkort officieel op VESOC wordt geëvalute voorzien voor de versterking van een eerd. Niet alle maatregelen hebben tot meer structurele lastenvermindering. Het betreft banen geleid. Verschillende ervan kregen herdaarbij voornamelijk een bijkomende lineaire haaldelijk een revisie. Moet kunnen, hoewel… lastenverlaging (44 euro per kwartaal), die van Frank verwachten we het betere Werk. geldt voor elke werknemer, ongeacht leeftijd, scholing of loonpositie. Succesvol kunnen we de instapopleiding niet
Meerbanenplan
‘‘
noemen: 499 beginnende werknemers in 2007 en 262 in 2008. Veelal ex-cursisten uit opleidingen gegeven door VDAB-competentiecentra. De maatregel maakte te weinig het verschil met de verbeterde Individuele Beroeps Opleiding (IBO), waarin dankzij het IBO-verbeterplan de B en O opnieuw betekenis en inhoud kregen. Dat laatste kon moeilijker gezegd worden van de IBO-interim. Als er over de beide jaren honderd succesvolle IBOinterims zouden zijn afgesloten, zelfs na een heroriëntering op vraag van de sector, dan overdrijven we. De uitzendsector, die nichespeler beweert te zijn in het faciliteren van werk voor kansengroepen, kon hier het verschil niet maken. Best niet te veel aandacht meer schenken aan dit inter(im)mezzo. Dan is er de 50-pluspremie. Een doelgroeppremie over het succes waarvan ‘gevochten’ wordt tussen believers en non believers. Achtergrond van het cijfergevecht: de door de minister himself fel bestreden vereenvoudiging van de banenplannen uit het IPA
Minister Vandenbroucke is tegen deze banenplanhervorming ongezien en ongehoord hard (maar door hem wel gemeend) van leer getrokken. Overal waar hij kon en vooral tegen wie het níet wilde horen, vertelde hij zijn waarheid. Sommige delen van die waarheid zijn zeker juist. Bijvoorbeeld dat je nooit mag vereenvoudigen zonder het totaalbudget niet te willen aanpassen. Als je takken weg snoeit, moet je zorgen voor extra groeistof onder de vorm van financiële overgangsmaatregelen om een en ander in te passen zodat het groeiproces niet te sterk vertraagt. De voorziene overgangsmaatregelen zijn te beperkt. Onvermijdelijk binnen een IPA waarin “gegeven en genomen” wordt met de knip op de beurs. Moesten die banenplannen niet vereenvoudigd? Zeker wel! Michel Jadot, voormalig topman van de Federale Overheidsdienst Werk, vergeleek het kleurenpalet aan Belgische februari 2009 het hoofdstuk
25
26
> Evaluatie beleidsvruchten Werk en Sociale Economie <
banenplannen met de toonzaal van een Tonton Tapis. Niemand sprak hem toen tegen, ook Frank niet. Moest het nú? Misschien is het met de actuele crisis niet het goede moment. Toen dit deelakkoord onderhandeld werd, was er aan de economische einder nog geen enkel wolkje te bespeuren. En elke minister van Werk die de laatste decennia aantrad en zichzelf wou respecteren, wou daar werk van maken. Maar Josly Piette en nadien Joelle Milquet zetten er écht de tanden in. Dienen zij en de federale sociale partners nu plots daarvoor verketterd te worden? Creëren banenplannen geen meeneemeffecten die we moeten bestrijden? Zeker weten, zelfs Frank Vandenbroucke zal dat niet tegenspreken. Bij één van de aanpassingen aan de Vlaamse 50-pluspremie bracht zijn kabinet op het VESOC in “dat ze zich bewust waren van het meeneemeffect, maar dat we er mee moesten leren leven”. We gaan hier in het nietes-welles-spel niet te sterk meespelen. Het gerenommeerde Steunpunt WSE lijkt de minister een duwtje in de rug te geven: “De schrapping van kortingen dreigt de belangrijke inspanningen op het vlak van stimulering van aanwervingen 50-plus te ondermijnen. Deze stimulering begon tijdens de laatste twee jaren eindelijk vruchten af te werpen. De vermoedelijk belangrijkste evolutie van de afgelopen jaren is inderdaad de behoorlijke stijging in het aandeel indiensttredingen, ingevuld door vijfenveertig- en vijftigplussers: van 12,4% in 2006 naar 14,4% in 2007”. Of dit effect geheel aan deze 50pluspremie kan toegeschreven worden, lijkt het hoofdstuk februari 2009
ons niet geheel terecht. Daarvoor bestrijken de cijfers niet de goede periode. De maatregel dateert van begin 2007 en sloeg overigens in de beginperiode geenszins aan, tot grote paniek van het kabinet. De absolute cijfers zijn nog niet echt overtuigend: in de loop van twee jaar een drieduizendtal goedgekeurde premies. Voor ongeveer de helft ervan is de loonkoststimuleringsperiode intussen afgelopen. Het dient gezegd, 90% van hen is nog in dienst. Zou de arbeidsmarkttrend die het Steunpunt ontwaart de voorbode zijn van een autonome trend? Laten we hopen. Het arbeidsmarktbuikgevoel geeft het tegendeel aan: er is nog steeds meer aanbod van dan vraag naar 50plussers. En momenteel passeren ze weer zeer vlot de uitgangspoort, alle retoriek ten spijt. De baseline: het doelgroepenbeleid inzake arbeidsmarkt dient in een volgende legislatuur ten gronde herdacht, op welk beleidsniveau - federaal of regionaal - de uitvoering ook gelegd wordt. Maar het lijkt wel of alles al eens is uitgeprobeerd, waardoor niets meer werkt. De arbeidsmarkt is resistent geworden voor de antibiotica die we haar veelvuldig en overvloedig onder allerlei varianten hebben toegediend. Alle maatregelen krijgen stilaan het karakter van het “witte poedertje Dokter Mann”, een geliefd placebo uit de oude medicijndoos. Hij of zij die een krachtiger tewerkstellingsprikpil uitvindt mag terecht de slimste en beste minister van Werk genoemd worden. Misschien moet de aanstelling van een heer of dame geregeld worden onder vorm van een nieuwe VRT-quiz: een combinatie van “De Bedenkers” en “De Slimste Mens”?
> Evaluatie beleidsvruchten Werk en Sociale Economie <
werkvormen binnen de sociale economie, de PWA’s en het vrijwilligerswerk. Een evaluatie van het beleid m.b.t. de aanpak Het tenderbeleid dient dringend gehervan de werkloosheid verdient een aparte oriënteerd. Tendering is enkel zinvol voor beoordeling. Er kan heel veel, ook goeds, over specifieke doelgroepen die omwille van gezegd worden. Laten we het hier kort houden hun problematiek nood hebben aan een en de baseline meegeven die we in een volgespecialiseerde begeleidingsaanpak gende legislatuur willen gerealiseerd zien. (bv. MMPP, sommige PmH) of aan zeer Wij willen een heroriëntering van de gespecialiseerde begeleidingstechnieken VDAB-begeleidingsaanpak met meer oog die niet door de VDAB kunnen ontwikvoor een gediversifieerd begeleidings-, keld worden en waarvoor de deskunbemiddelings- en opleidingsbeleid op digheid op de commerciële/niet-commaat. Zo’n aanpak heeft een degelijke merciële markt te vinden is. Tendering kennis- en competentiescreening onder moet gericht kunnen gebeuren met het vier ogen als vertrekpunt en opteert dán oog op inschakeling van op de markt pas voor ofwel directe vacaturebemiddeaanwezige begeleidingscompetenties en ling ofwel verdere competentieontwikkeop een schaalgrootte die aansturing en ling als maattraject naar werk. Zeker bij opvolging door de SERR’s mogelijk maakt. jongeren, wat ook hun opleidingsniveau Samenwerkingsverbanden tussen comweze, is dit essentieel. Vanaf dag 1. merciële en niet-commerciële “derden” De begeleiding eindigt niet na de eventumoet op basis van inhoudelijke comele aanwerving: voor sommige werklozen plementariteit worden aangemoedigd en is er nood aan verdere coaching op de vergemakkelijkt. werkvloer, gekoppeld aan een onthaal- en De VDAB-competentiecentra zijn qua taalbeleid. infrastructuur aan herinrichting toe. Een Om werklozen die kampen met meervoudiinvesteringsprogramma ter zake moet ge problemen beter op te vangen, moet de kunnen uitgebouwd worden in nauwe arbeidsmarktbemiddeling meer structureel samenwerking met de sectoren en met ondersteund worden door en samenwerde Syntra’s, dit vanuit een Senseo-conken met het welzijnsbeleid. Dit betekent cept en met gegarandeerde gebruikseen andere aanpak, waarbij vertrokken mogelijkheden voor het technisch en wordt vanuit de totaalproblematiek van beroepssecundair onderwijs alsook het de betrokkene en volwassenenonderwaarbij na remewijs. Hierbij dient ook Wij willen een heroriëntering van de diëring gesleuaandacht te gaan naar VDAB-begeleidingsaanpak met meer teld wordt aan de bereikbaarheidsoog voor een gediversifieerd de arbeidsmarkt(bedrijfsvervoerplanbegeleidings-, bemiddelings- en oriëntering richnen voor elk compeopleidingsbeleid op maat. ting aangepaste tentiecentrum) en de
Sluitende aanpak
‘‘
februari 2009 het hoofdstuk
27
28
> Evaluatie beleidsvruchten Werk en Sociale Economie <
kinderopvangproblematiek (aanbod van kinderopvang i.s.m. lokale diensteneconomie-initiatieven). In het aanbod moet ook meer ruimte ingebouwd worden voor geletterdheidstraining, óók inzake ICT. Het IBO-verbeterplan dient verder gemonitord en waar nodig bijgestuurd; tevens dient een sterker beleid gevoerd m.b.t. de IBO-taal. De aansturing van de lokale VDAB’s vanuit de SERR moet versterkt of opnieuw gerealiseerd worden.
Gezinsondersteunende diensten In het werkveld ook bekend als “door VOKA ondersteunde diensten”. Want de minister pakte uit met een nieuwigheid: VOKA werd als enige organisatie - primus inter (sociale) partners? - via een ESF-project ‘aangezocht’ om bedrijven en organisaties mee te begeleiden in het uitbouwen van ondernemingsinitiatieven rond buitenschoolse kinderopvang en strijkdiensten. Dat het VOKA-huis kennelijk zoveel affiniteit heeft met tal van sociale economieinitiatieven dat uitgerekend zíj uitgekozen werden om gezamenlijk deze dienstverlening uit te bouwen, was voor velen in het werkveld een verrassing. Op het terrein leeft een ander idee over de VOKA-affiniteiten. Misschien moet deze ministeriële beslissing veeleer geïnterpreteerd worden als een voorbeeld van een Socialistische Progressief Andere beslissing? Na een hartig woordje werd op de valreep een Commissie Gezinsondersteunende Diensten opgericht, met ondermeer Kind en Gezin (dat de kinderopvangprojecten screende op kwaliteitswaarborg) en de sociale partners (die ondermeer spelregels screenden rond overleg, tewerkstelling en tewerkstellingscontracten, het hoofdstuk februari 2009
geen oneerlijke concurrentie en billijkheid) om de minister in haar beslissingsprerogatief deskundig te adviseren. Te interpreteren als een voorbeeld van een - terecht - correct normale VESOC-reactie. Uiteindelijk werden via verschillende ‘calls’ (nog nooit hebben we een callssysteem gezien waar met de deadlines zo flexibel werd geschoven) een 44-tal dossiers geselecteerd. Ze passeerden wel niet allemaal doorheen de handen van de vijf projectontwikkelaars die VOKA ervoor kreeg… maar dit wordt later nog wel geëvalueerd. Afhankelijk van hoe men telt en wie er telt, zouden 150 werkgevers en 246 voltijdse werknemers - aldus de minister - deze gezinsvriendelijke diensten voor minimaal één jaar inrichten. Na dat ene jaar vervalt de startsubsidie en moeten de initiatieven op eigen kracht verder. In totaal werd 2,2 miljoen euro gesubsidieerd, de deelnemende bedrijven en organisaties leggen hetzelfde bedrag op tafel (financiering volgens het 1 €-1 € principe). Over cijfers en wie nu waartoe bijdroeg, gaan we hier niet discussiëren. We kijken liever voor- dan achteruit. Als ACV trekken we voluit de kaart van de ‘gezinsvriendelijke bedrijven’. Een arbeidsorganisatie moet aangepast worden aan de zorgnoden, en niet omgekeerd. Naar analogie met het stimuleringsbeleid voor evenredige arbeidsparticipatie van kansengroepen willen we ons volop inzetten voor de ontwikkeling van ‘gezinsvriendelijke actieplannen’, waarbij ondernemingen door RESOC/SERR-projectontwikkelaars aangemoedigd worden om op geïntegreerde wijze een actieplan uit te werken zodat de arbeidsorganisatie getuigt van
> Evaluatie beleidsvruchten Werk en Sociale Economie <
zorgvriendelijkheid. Dit vereist een door de sociale partners afgesproken set van indicatoren. Omwille van het belang dat het ACV hecht aan de erkende en gesubsidieerde sector van de kinderopvang en aan een arbeidsorganisatie op mensenmaat, kunnen er geen bedrijfscrèches worden opgericht. Waar effectief sprake is van een vastgestelde acute nood, nodigen we de ondernemingen uit om samenwerkingsakkoorden af te sluiten met het lokale overleg teneinde een bijkomend en duurzaam aanbod qua kinderopvang te realiseren in bestaande erkende voorzieningen of om er gezamenlijk een uit te bouwen. Voorwaarde is dat er geen verdringingseffecten optreden en dat de kwaliteit gewaarborgd blijft. De lokale overheid en het lokaal overleg moeten toezien op een goed gespreid aanbod. Het mag geen nieuw verhaal worden van grote bedrijven en sterke sectoren. Het decreet op de lokale diensteneconomie biedt hier kansen. Andere gezinsondersteunende diensten zoals strijk- en poetsdiensten, meeneemmaaltijden… vragen volgens ons een debat dat op een andere manier dient gevoerd, met de juiste mensen en op de juiste plaatsen - in de onderneming en in het sociaal overleg. Als er desbetreffend reële noden bestaan in een bepaalde onderneming en als de Vlaamse overheid dergelijke initiatieven wil bekostigen, wijzen we dit ook niet af. Ze moeten dan wel een zinvolle versterking vormen voor de buurtgerichte sociale economie, duurzaam zijn, met een goede omkadering voor het personeel en tewerkstelling bieden aan kansengroepen, dit in een samenwerkingsverband. Het invoeren van gezinsondersteunende diensten mag echter geen modieuze human
resources-bevlieging zijn of de dekmantel vormen voor meer flexibiliteit.
Eenheidsdecreet In het kader van BBB werden de beschutte werkplaatsen (gericht op mensen met een arbeidshandicap) en de sociale werkplaatsen (gericht op langdurig werklozen, al dan niet met MMPP-problematiek) onder eenzelfde administratie (WSE) gehuisvest. Vrij snel opperde het kabinet de idee om binnen één decreet beide werkvormen samen te voegen en “om te vormen naar een nieuwe werkvorm die het beste van de twee werelden diende te verenigen”. Via een drietal rondetafels werd met het werkveld over dit ‘eenheidsdecreet’ of ‘decreet maatwerkbedrijven’ overlegd. Rondetafels draaien soms vierkant, waardoor dit een dossier met windstiltes werd. In september 2009 stak er plots een sirocco op en werd ten huize kabinetVan Brempt een werktekst rond een mogelijk decreet op de discussietafel gelegd. Hij kreeg een naamswijziging mee: ‘decreet tewerkstellingsondersteunende maatregelen voor personen met een arbeidshandicap’. Tegelijkertijd echter kwam vanuit Europa opnieuw de staatssteundepressie opzetten. De weg naar het eenheidsdecreet, afgezoomd met rode rozen, kwam zó onder Europese doornen te liggen. Gooi er dan nog wat regionaliseringskraaienpoten tussen en dit decreet werd beladen met zoveel
‘‘
Als ACV trekken we voluit de kaart van de ‘gezinsvriendelijke bedrijven’. Een arbeidsorganisatie moet aangepast worden aan de zorgnoden, en niet omgekeerd.
februari 2009 het hoofdstuk
29
30
> Evaluatie beleidsvruchten Werk en Sociale Economie <
handicaps dat enkel een operatie ‘ladenkast’ - zij het met een via paperclip aangehecht VESOCafsprakentestament erbij - als optie overbleef. Voorlopig dus een onvoltooide symfonie. Was ook hier de naamswijziging geen goede keuze? Of dient de samenvoegingidee opnieuw bekeken? We besparen u de volledige thriller. Alsook het verhaal over het Amfion-verstandshuwelijk tussen beide werkvormen. Als in verstandshuwelijken het plukken van de vruchten uitblijft, komt er een haar in de boter. Ook in dít verkilde de relatie. We gaan evenmin te diep in op de ingewikkelde Europese logica of non-logica rond staatssteun. We moeten nog met volle goesting Europees gaan stemmen. We willen verder werken op een goed idee uit het te vroeg ten grave gedragen voorstel van decreet. In de hoop dat we een wederopstanding mogen beleven. De idee om iedereen een rugzak mee te geven met daarin organisatie- en persoonsgebonden subsidies, waarvan de hoogte bepaald wordt door een competentiescreening die de ‘afstand tot de arbeidsmarkt’ meet en bepaalt (en dus weergeeft welke competenties wel/ niet aanwezig zijn en welke dienen te worden
‘‘
De idee om iedereen een rugzak mee te geven met daarin organisatie- en persoonsgebonden subsidies, waarvan de hoogte bepaald wordt door een competentiescreening die de ‘afstand tot de arbeidsmarkt’ meet en bepaalt, werkt verfrissend.
het hoofdstuk februari 2009
verworven) werkt verfrissend. Laat zo’n screening vijfjaarlijks plaatsvinden, koppel er een degelijk loonbaanbegeleidingsaanbod aan en je hebt een goede basis voor een vernieuwd (geregionaliseerd?) tewerkstellingstimuleringsbeleid voor iedereen, tot welke doelgroep hij/zij ook behoort. Een goed uitgangspunt voor een tewerkstellingsprikpil?
Invoegmaatregel en lokale diensteneconomie Ook een andere ambitie - via een ‘sokkeldecreet’ de ondersteuningsmechanismen voor de sociale economie herijken, de werkvormen beter op elkaar afstemmen, de lokale diensteneconomie doen boomen via de klaverbladfinanciering - werd ambitieloos ingevuld. In plaats van een krachtdadige aanpak werd her en der slechts een zalfje gesmeerd of een doekje voor het bloeden aangeboden. Het sokkeldecreet kreeg zelfs geen requiem, het werd simpelweg geruisloos afgevoerd. Baseline: dit huiswerk moet herdaan worden. De sociale economie moet verder kunnen groeien omdat er tot op vandaag geen dekkend jobaanbod is voor alle in aanmerking komende werkzoekenden. Bovendien moet sociale economie kunnen toeleiden naar duurzaam werk in de reguliere economie. Daarom bepleiten we: dat de regelgevingen tussen de werkvormen (invoegbedrijven, lokale diensteneconomie, maatwerkbedrijven) beter op elkaar worden afgestemd. Doelgroepwerknemers moeten vlot kunnen circuleren binnen de hele sociale economie en binnen de werkvormen;
> Evaluatie beleidsvruchten Werk en Sociale Economie <
dat de doorstroom naar de reguliere economie bevorderd wordt via langdurige trajectbegeleiding, stages en werkervaring, aangepaste jobcoaching, mogelijkheid tot terugkeer naar de sociale economie; dat met zorg gekeken wordt naar arbeidszorg. Als werkvorm mag arbeidszorg qua financieringsgaranties niet tussen de plooien van een decreet vallen. Een van de discussiepunten die nu dienen uitgeklaard, is of arbeidszorg enkel mag indien ze een springplank vormt naar ‘regulier’ werk, dan wel of ze degelijk omkaderd kan blijven fungeren als terugvalbasis en finale oplossing voor mensen die niet (meer) in staat zijn om betaald werk uit te voeren. Alle geleverde inspanningen ten spijt, klavertjesvier gedijen slecht: het beleid (?) i.v.m. de klaverbladfinanciering rond lokale diensteneconomie dient geëvalueerd en bijgestuurd. Ook de aansturing van dit lokaal werkgelegenheidsbeleid dient versterkt, door de SERR/ RESOC een belangrijke monitoring- en opvolgingsrol te geven. We willen voor het lokale werkgelegenheidsbeleid een Vlaams beleid van “open coördinatie”, naar het voorbeeld van de Europese werkgelegenheidsrichtsnoeren, met als bouwstenen: overleg om jaarlijks te komen tot een set van Vlaamse richtsnoeren voor het lokale werkgelegenheidsbeleid, in functie van de bijdrage die steden, gemeenten en OCMW’s kunnen leveren; meerjarenplannen, opgesteld in consensus met de sociale partners, hetzij subregionaal (via de nieuwe Regionale
Economische en Sociale Overlegcomités, de RESOC’s), hetzij lokaal (zeker in de steden of als het niet via RESOC gebeurt); concrete opvolging op Vlaams vlak van de voortgang in ieder lokaal bestuur (“benchmarking”), met uitwisseling van beste praktijken en jaarlijkse aanbevelingen voor achterblijvende lokale besturen; projectontwikkelaars binnen de RESOC/ SERR om lokale beleidsmakers met raad bij te staan; binnen het geheel van het lokale werkgelegenheidsbeleid ruimte geven aan activiteiten in de sfeer van cultuur, toerisme, collectieve zorg en dienstverlening aan hulpbehoevenden, ondersteuning van kortdurende opvang of toezicht van kinderen in onderwijsverband, uitbouw van buurt- en wijkwerking die kunnen ingevuld worden vanuit initiatieven binnen de sociale economie of het PWA.
Eindevaluatie: hoe anders? Een echte eindevaluatie is moeilijk te geven, daarvoor was onze selectie van vruchten en het bestek van dit artikel te beperkt. We doen met onze schiloperatie sommige vruchten te weinig eer aan, andere misschien te veel. Op zoek naar een toekomstige baseline: in de volgende legislatuur Werk en Sociale Economie echt samenvoegen onder één functioneel bevoegd minister. Zodat er tussen de reguliere arbeidsmarkt en de arbeidsmarkt van de sociale economie echte bruggen komen en geen Bruggen der Zuchten of Lange Wappers.
februari 2009 het hoofdstuk
31