Het CJG werkt!
1
2
Evalien Verschuren
Het CJG werkt!
Uitgeverij EigenZinniG
3
Copyright © Evalien Verschuren Foto omslag: Jeroen van Kooten Tweede druk augustus 2013 ISBN 978-94-91777-05-9 NUR 752
www.uitgeverijeigenzinnig.nl 4
Dit boekje was er niet gekomen zonder de bezoekers, vrijwilligers en collega’s die van het CJG Beijum één grote inspiratiebron maken. Bedankt! En heel veel dank aan Marieke Laauwen voor het schrijven van het mooie eerste hoofdstuk. Evalien Verschuren
5
6
Inhoud Voorwoord door Micha de Winter
‘De Griekse mevrouw is er weer’ door Marieke Laauwen ‘Wat heeft je dochter een mooie jas!’ Pionieren
‘Leuk joh, gaan we doen!’ Kansen grijpen ‘Dan gaan we toch samen lunchen!’ Creatief zijn ‘Help even mee als je hier toch bent’ Motiveren
‘Zal ik hem al aanmelden oor muziekles?’ Welkom heten ‘Een baby’tje is zó schattig...’ Sturen ‘Pas op, Jeugdzorg kijkt ook mee!’ Communiceren ‘Weet je ook iets van honden?’ Antwoord geven ‘Weet je al wat? Kan ik wat doen?’ Kennis delen ‘Elke vraag is oké, op elk moment’ Open staan
9
13 23 28 35 40 44 51 54 57 61 68
7
8
DOOR MICHA DE WINTER
Voorwoord Ik moet een bekentenis doen. Een paar jaar geleden heb ik, samen met een paar collega’s, het project ‘Allemaal Opvoeders’ bedacht. We vonden dat het met het jeugdbeleid in Nederland helemaal de verkeerde kant op ging. Steeds meer kinderen die naar professionals worden doorverwezen, terwijl de problemen eigenlijk niet toenemen. Steeds meer kinderen die allerlei etiketten krijgen opgeplakt, zonder dat daar een behoorlijke diagnose aan ten grondslag ligt. Steeds meer ouders die het gevoel hebben dat ze er alleen voor staan, terwijl je voor het grootbrengen van kinderen toch een goed sociaal netwerk nodig hebt. ‘Allemaal Opvoeders’ moest daar verandering in brengen hadden we bedacht, en de nieuwe Centra voor Jeugd en Gezin zouden daar een belangrijke rol in gaan spelen. Maar dan moesten ze wel anders gaan functioneren, want met een klassiek Bureau Jeugdzorg maar dan op kleinere schaal zouden we weinig
9
opschieten. Mooie ideeën, veel optimisme, nieuwe begrippen zoals de eigen kracht van ouders en pedagogische civil society. Maar ja, hoe maak je mensen nou duidelijk wat zoiets in de praktijk zou kunnen betekenen? Van allerlei hulpverleningsmethodieken en opvoedingscursussen bestaan goede voorbeelden, maar hoe laat je hulpverleners en ouders nou zien hoe een CJG ‘van onderop’ eruit zou kunnen zien, terwijl zoiets nog nergens bestaat? En eerlijk gezegd –en dat is de bekentenis- wist ik zelf ook niet goed wat er in zo’n CJG zou moeten gebeuren. We hadden begrippen, termen, ideeën en idealen, maar geen idee hoe dat te concretiseren. En toen was daar Evalien. Een geschenk uit de hemel! Het Centrum voor Jeugd en Gezin in Beijum, zoals dat met haar enthousiasme, charisma en inspiratie bijna als vanzelfsprekend was gegroeid, bracht een heleboel van onze tekentafel-ideeën gewoon al in de praktijk. Ik herinner me mijn eerste werkbezoek daar. Het gonsde er van de activiteit, de kledingruil-winkel was druk in bedrijf, er was een moeder/peuter kookcafé gaande, er gingen moeders naar het consultatiebureau, in de huiskamer overlegden een paar ouders met elkaar over een buurtfeest voor de kinderen, kortom: hier was de pedagogische civil society in levende lijve aanwezig. Evalien maakte onmiddellijk een grote indruk op me. Niet alleen creëerde ze een heel aangename en rustige sfeer, maar ook bleek ze een heel eigen manier van opvoedingsondersteuning
10
te hebben ontwikkeld. Misschien niet methodisch en evidence-based dichtgeregeld, maar heel persoonlijk, praktisch en vooral: voor iedereen zichtbaar. De moeder van een klein jongetje dat tijdens het kookcafé een enorme driftbui kreeg riep Evalien te hulp. Ter plekke, en te midden van alle andere moeders en kinderen ging ze vervolgens voordoen hoe je zoiets zou kunnen aanpakken. Heel gewoon, rustig, als een perfect rolmodel. En dat werkte, want al gauw nam de moeder het over en onder goedkeurend geknik van de anderen kreeg ze het ventje weer in bedwang. Het boekje dat nu voor u ligt is volgens ditzelfde recept geschreven. Heel praktisch, voor iedereen inzichtelijk, geen onnodige opsmuk. Evalien Verschuren laat heel precies zien wat ze doet, en legt aan de hand van vele voorbeelden uit waarom. Voor haar is het van belang dat ouders zélf zoveel mogelijk aan de touwtjes trekken. Ze stimuleert hen om initiatieven te nemen, en biedt daarbij zo nodig een helpende hand. Het boekje bevat veel nuttige tips, maar vooral biedt het ook een hele verfrissende visie op de vraag wat een Centrum voor Jeugd en Gezin zou kunnen zijn en welke rol de professional daarin zou kunnen spelen. Het CJG Beijum is zoals gezegd een belangrijke inspiratiebron geweest voor het project ‘Allemaal Opvoeders’. Ik ben blij dat Evalien haar persoonlijke werkwijze en visie op het vak nu ook helder en duidelijk heeft opgeschreven. Ik hoop dat veel professionals,
11
beleidsmakers en ouders er even veel plezier aan zullen beleven als ik. Dankjewel Evalien! Micha de Winter is hoogleraar Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken aan de Universiteit Utrecht
12
DOOR MARIEKE LAAUWEN
‘De Griekse mevrouw is er weer’ ‘Evalien, wat denk jij? Als de dokter me wil opereren, zou ik dan ook een sterilisatie kunnen krijgen? ‘Tegen mij: ‘Dat wil ik graag, maar ik moet het zelf betalen. 1800 euro. Ik heb geen 1800 euro. Ik ben al op het stadhuis geweest om te kijken of ik daar wat kon krijgen. Was zo gênant joh. Er stond een rij achter me. Zegt die man heel hard dat ik maar aan onthouding moet doen. Ik heb maar gezegd dat ik pas 26 ben en wat hij nou precies verwacht. Maar ik wil het zo graag, ik wil echt geen kinderen meer.’ Evalien: ‘Er komen hier binnenkort meisjes van de praktijkschool die zo graag een kindje willen. Misschien kun jij die wel voorlichting geven?’ ‘Ja, dan ga ik ze vertellen dat het echt geen lolletje is om iedere vrijdag naar de voedselbank te fietsen om die vijf mondjes te voeden. Trouwens, Evalien, mijn zoon is vandaag begonnen op de Kimkiel. Hij had er zo’n zin
13
in en ik heb er echt vertrouwen in.’ Twee uur eerder. Het is tien over half negen ‘s morgens in een nog vrijwel leeg Centrum voor Jeugd en Gezin aan de Emingaheerd in Beijum. Evalien drinkt koffie met de vrijwilligers die vandaag meedraaien. Natasja is gastvrouw en Conny doet de winkel. Ik loop deze dinsdag achter Evalien aan om te kijken wat zij zoal doet op een dag. Zelf zegt ze: ‘Ik weet vaak aan het eind niet meer wat ik allemaal gedaan heb.’ Conny vraagt: ‘Zeg Natasja, heb je nu die tattoo al laten bijwerken?’ Evalien: ‘Wat voor tatoeage?’ ‘Nou kijk, ik had deze nieuw en die is helemaal blauw doorgelopen zie je. Maar ik heb nu geen geld. Ze zou het gratis herstellen, maar ik moet wel de inkt betalen en dat is ook nog een tientje.’ Evalien weer: ‘Maar heb je hem bij een echte shop gezet?’ ‘Nee joh, dat kost wel 100 euro. Gewoon bij iemand thuis. Ze heeft deze op mijn kuit ook gemaakt en die is wel heel mooi. Maar hier is het misgegaan. Misschien is het ook wel mijn eigen schuld. Ik had de dag ervoor van iemand een fles whisky gekregen en die smaakte me wel. De huisarts denkt dat het daardoor kan komen dat de kleuren uitvloeien. Maar dat kon ik echt van te voren niet bedenken.’
Toen ik op de afgesproken tijd van half negen het CJG kwam binnenlopen was Evalien bezig de stoelen van de tafel in de huiskamer te halen. Ze was de dag gestart met het openen van e-mail en Facebook. ‘Iedere dag een zenuwslopend moment’, legt ze uit. ‘Veel vrijwilligers zijn niet aan vast werk gewend en moeten
14
echt leren waarvoor je wel en niet kunt afzeggen. Dus soms komt er opeens niemand. Vandaag viel het mee. Conny moet eerder weg, maar die heeft zelf vervanging voor de winkel geregeld.’ En nu dus koffie. Ook een belangrijk onderdeel van haar werk. ‘Soms zeggen collega’s me: Als ik de hele tijd met iedereen moet koffie drinken, kom ik niet aan mijn werk toe. Maar koffiedrinken is óók mijn werk. Moet je kijken wat voor verhalen je dan hoort.’ Na de koffie gaat iedereen aan de slag. Natasja begint de huiskamer te ontdoen van de paasversiering, Conny opent de ruilwinkel en Evalien vertrekt naar haar kantoortje om verder naar de mail te kijken. Na vijf minuten stapt Conny het kantoor binnen. ‘Die Griekse vrouw is er weer.’ Het gesprek gaat over in het Engels. De Griekse mevrouw, Irena, is oorspronkelijk Albanees maar heeft lang in Griekenland gewoond. ‘I ‘m so sorry to bother you again, but I went to this people and they couldn’t help me and I don’t know what to do.’ Irena vluchtte voor huiselijk geweld uit Griekenland en wil graag in Nederland blijven. ‘I am so sorry but I know nobody. Everybody says different things and I need work.’ Evalien: ‘You would like to work in a hotel? Why don’t you just call some right here? We’ll give you some numbers. There are quite a lot of hotels in Groningen.’ Hoe schrijf je borsjtsj? De deur gaat open. De consultatiebureauverpleegkundige is op zoek naar folders. Irena vertrekt naar de
15
keuken waar de multiculturele groep kookt. Evalien loopt even mee en introduceert haar. Er zijn vandaag weinig deelnemers. Even speculeren: zijn er margedagen op school of vakanties de dag na Pasen? Een Armeense vrouw kookt de soep voor de soepinloop. Evalien: ‘Hoe je borsjtsj schrijft, google ik zo wel even’. Terug in haar kantoor: ‘Dit moest ik nog bekijken, een map met opvoedbladen die ouders kunnen lenen. Het lijkt me wel wat.’ Ze belt de ontwikkelaar van de map meteen terug. Voicemail. Dan aandacht voor de mailbox: ‘Iemand van de gemeente heeft vragen over mijn social-mediagedrag. Vraag 1: Wat doe je op social media? Antwoord: Dat kun je op Twitter en Facebook lezen.’ Tegen mij: ‘Er is bij de gemeente nog iemand met dat onderwerp bezig. Moet even checken of ze dat weten van elkaar. Deze wil langskomen. Donderdagmorgen een uurtje dan maar.’ Terwijl Evalien het mailtje beantwoordt, stappen achtereenvolgens binnen: Natasja op zoek naar de lentespullen om de huiskamer in voorjaarssferen te brengen. Een peuter die zijn pleister laat zien. Natasja die meldt dat ze gaat roken. Een moeder die een afspraak heeft met Evaliens collega. De stadsdeelcoördinator die een afspraak boven in het gebouw heeft. Een lid van het sociaal team met een vraag over een zorg-overleg later. Dan is de mail verzonden. Evalien zucht: ‘Volgens mij is er een tijdje geleden al een rapport over social media geschreven voor de gemeente. Maar dat weet degene die daar nu mee bezig is waarschijnlijk niet. Die Griekse mevrouw verwijs ik
16
toch door naar INLIA want ze wordt bij het maatschappelijk werk ook niet zo geholpen als ik denk dat nodig is. Dan moet ze meteen maar even bellen.’ En tegen Irena: ‘Irena, you can call these people. I think they might help you.’ Irena vertrekt met de telefoon. Een paar minuten later is ze terug. ‘I need to call back at eleven’. Het is nu 10 uur. Evaliens werkdag is anderhalf uur onderweg en ik begin te begrijpen waarom ze aan het eind van de dag niet meer weet wat ze de hele dag gedaan heeft. De dag is een aaneenschakeling van kleine momen-ten. Een planning is er niet. ‘Dat heeft toch geen zin. Er zijn afspraken en dingen die moeten gebeuren en verder reageer ik op van alles.’ Natasja steekt haar hoofd om de deur: ‘Ik heb de bezem nodig, staat zeker ook in de kast met de wasmachine?’ ‘Goed zo, je begint het door te krijgen hier.’
‘Hé Yvonne’, de psychologe van Elker die iedere dinsdag praktijk houdt in het CJG komt even gedag zeggen. Ze zit op een afspraak te wachten. ‘Dat spreekuur van jou vonden de ouders fijn, dat gaan we vaker doen. Niet iedere week, maar wel regelmatig. Geef maar drie data door wanneer je kunt...’ ‘Evalien, hebben we gaasjes? Rafael heeft echt zijn hele vinger openliggen en daar moet een nieuw verbandje om.’ ‘Is zijn vinger eraf?’ ‘Nou het scheelt niet veel.’ Even naar de huiskamer, er zit een vader: ‘Heb jij Johan nog gesproken? Ik zie hem nog wel even deze week ik zal het wel even doorgeven.’ Terug op kantoor gaat er een krabbel in het dikke schrift dat Evalien de
17
hele dag vergezelt. ‘Het lukt me helaas niet iedere keer om de aantekeningen terug te lezen. Maar meestal weet ik het uiteindelijk wel weer.’
‘Kan ik wat koffie meenemen voor thuis?’ Evalien begint aan een enquête voor de groep die op de woensdagochtend is ontstaan. ‘Dat is een groep met vooral hogeropgeleide moeders die niet zo loopt. Ik weet niet goed wat ze zouden willen. Ik ga dus maar een enquête maken om in ieder geval in gesprek te komen.’ Het CJG is een centrum voor en door ouders dus willen we graag weten wat de moeders... Natasja: ‘Evalien, ik heb een gekke vraag. Wij krijgen vanmiddag thuis bezoek en nu hebben we helemaal geen koffie meer, kan ik een klein beetje mee krijgen uit de keuken?’ ‘Tuurlijk, neem maar een pak mee. Kom maar. Dan is dit je salaris, oké?’ De vrijwilligster vertrekt blij met een pak koffie en Evalien legt uit: ‘Zij is pas net begonnen. Nog in opleiding, zeg maar. Dus zij krijgt niet de vaste vrijwilligersvergoeding van 63 euro per maand en dan is het fijn om met zoiets te helpen. We hebben er nog zo een en die krijgt af en toe een tas boodschappen mee.’ Zo, nu even de soep proeven: ‘Oh er zit vlees in, lekker, maar even kijken of er ook nog drinkbouillon is voor de vegetariërs.’
De vrijwilliger die zo de winkel overneemt is er al. Dan kan ze mooi de roze ruimte klaar maken voor de soepinloop. Evalien groet de verslaggeefster van het ouderblaadje Ouders in Beijum, dat onder verant-
18
woordelijkheid van het CJG verschijnt. Ze maakt een artikel over de soeplunch. Een medewerker van Molendrift komt vóór de soep even overleggen over het signalerings- en zorgoverleg dat erna volgt. Ondertussen is er ook een moeder binnengelopen die op zoek is naar informatie over ADHD. Haar dochter heeft een diagnose gekregen. De moeder in duidelijk, maar niet helemaal correct Nederlands: ‘Ik wist het nooit. Als ze dwars was, dacht ik: wat fout, wat is fout. Nu weet ik: ADHD dat moet ik leren, daar moet ik over weten. Dat is mijn taak nu. Haar helpen.’ Met een arm vol artikelen en boeken vertrekt ze. Gaandeweg druppelt de roze ruimte vol. Mensen van het sociaal team, het maatschappelijk werk, Stiel, Molendrift, verslavingszorg maar ook de intern begeleider van één van de basisscholen en een wijkagent. Een man of zestien verzamelt zich aan tafel en gaat druk in gesprek. Na drie kwartier loopt de ruimte leeg en komen er nieuwe mensen binnen. Evalien brengt snel de resterende soepkommen naar de keuken, want ook het volgende overleg is in deze ruimte. Het gesprek komt niet meteen op gang. Iedereen is benieuwd naar de voortgang in de casus van de vorige keer, maar de leerplichtambtenaar die de zaak inbracht is er nog niet. Als ze binnenkomt, heeft ze goed nieuws. Er gebeuren ding-en en de leerplichtambtenaar zelf heeft een duidelijker inzicht in de hulp die geboden wordt. Ook Evalien meldt een succesvolle samenwerking. Ze heeft een huisbezoek afgelegd met
19
Molendrift bij een gezin dat uit behandeling gaat en nog wel wat ondersteuning vanuit het CJG kan gebruiken. Van haar kant gaat Molendrift aan de slag met een moeder uit het CJG.
Als de groep uiteen gaat, loopt Evalien door naar haar volgende overleg. Samen met het jongerenwerk moet het CJG voorlichting geven over blowen. De eerste aanwezige die zich meldt, is een coach die het veranderingsproces in het jongerenwerk begeleidt. Haar beginvraag: ‘Waarom willen jullie dit?’ Evalien antwoordt: ‘Omdat het moet. Wij werken eigenlijk altijd vraaggericht maar er ligt een rapport dat er in deze wijk meer geblowd wordt dan de rest van de stad, dus daar moeten we dan iets mee. En dat is natuurlijk ook goed! Al vraag ik me wel af of we niet al bijna te laat zijn. De ouders zie ik inmiddels steeds meer bezig met GHB.’ Drie kwartier later ligt er een gezamenlijk voorlichtingsplan. CJG-consulent Hanneke komt binnen om even af te stemmen. ‘Morgen twee groepen, het consultatiebureau is open, ik ga zo naar de kinderen.’ Evalien wil haar de enquête laten zien voor de woensdaggroep. Document vergeten op te slaan. Dat moet dus over. Tegen Hanneke: ‘Er komt iemand van een onderzoeksbureau kijken of ze iets voor ons kan doen. Er komt een subsidieronde aan. Misschien het kinderwerk? Oh, en de dame van de kinderfysiotherapie komt een rondje door het pand doen. En er komt een inspecteur langs.’
20
Best een rustige dag... Hanneke vertrekt naar het kinderwerk op de Doornbosheerd en Evalien doet een rondje in het nu vrijwel lege gebouw. Midden in de huiskamer staat pontificaal een stofzuiger. ‘Kijk, dat is dus lastig, dat geeft zoveel gedoe. Want die stofzuiger is van het schoonmaakbedrijf, dus die mogen we niet gebruiken, maar we hebben geen plek voor twee stofzuigers. Dat schoonmaakbedrijf is sowieso een gedoe. Mijn eigen vrijwilligers poetsen veel beter.’ Even opbergen dan maar. Net als de duplo die nog in het halletje bij de keuken ligt. Terug naar het bureau. Het CJG is een centrum voor en door ouders dus willen we graag weten wat de moeders... De deur gaat open. Yvonne legt een kladpapiertje met drie data op tafel. ...vinden van de activiteiten in het CJG. Telefoon: er moet een zorgoverleg gepland worden voor een meisje dat last heeft van een loverboy. De naam gaat in het schrift. Er zal later weer gebeld worden. ‘Dat is mooi’, zegt Evalien als ze ophangt: ‘Het gerucht had ik al gehoord, maar het is fijn als zo’n meisje met naam in beeld is.’ Wat wil ik ik anders in de woensdagochtendgroep? De mail pingt. Evalien begint te lachen en leest voor: ‘Sorry, ik bedenk ineens dat ik helemaal de stofzuiger niet heb opgeborgen!’ ‘En, wat vind je ervan?’ vraagt ze even later als we bij de printer staan waar een nieuwe enquête uitrolt. Ze geeft zelf al meteen antwoord. ‘Het was eigenlijk best een rustige dag. Niet zo veel spectaculairs al vind ik zo’n gesprek over een mislukte tatoeage om half negen bij de koffie wel heftig’.
21
Wat ik er van vind? Ik snap veel beter hoe het komt dat Evalien zo veel empathie voor ouders heeft. Haar dagelijks werk lijkt op dat van een moeder met jonge kinderen. Je wordt voortdurend onderbroken. Iedereen wil een stukje van je aandacht. Niks gaat zoals je het plant en je beantwoordt de hele dag vragen. ‘En iedereen laat zijn rotzooi staan’, voegt Evalien er aan toe als ze mijn koffiekopje uit een kast vist.
Overigens, een hele dag Evalien volgen dat gaat dus niet. Niet alleen was zij eerder aanwezig dan ik, als ik ‘s avonds echt moe op de bank hang, komt er een Facebook-update binnen. ‘Werken, eten, yogales. Nu kopje groene thee en nog wat werken.’ En even later nog eentje, op de CJG-Facebookpagina: ‘Nieuw in het CJG: inloopspreekuur kinderpsycholoog Yvonne van Pijkeren op de dinsdagen 16 april, 14 mei en 11 juni van 9 tot 10 uur.’ Vrijblijvend een dagje achter Evalien aanlopen gaat ook niet: sinds deze week ben ik de nieuwe gastvrouw bij de woensdagmorgengroep. En Irena komt binnenkort eten. Marieke Laauwen is als moeder en vrijwilliger betrokken bij het CJG Beijum.
22
PIONIEREN
‘Wat heeft je dochter een mooie jas!’ Beijum, een Groningse stadswijk uit de jaren tachtig van de vorige eeuw met ruim 6000 huizen, stond jarenlang bekend als de kinderrijkste wijk van Nederland. Voor de gemeente Groningen was dat in 2003 reden om juist hier de ouders te vragen waar ze behoefte aan hebben als voorziening speciaal voor hen. Groningen kende al jarenlang de spel- en opvoedwinkels die voortgekomen waren uit de Speel-otheken, en de gemeente vroeg zich af of die nog wel voldeden aan de wensen van de ouders. Uit het onderzoek kwam de behoefte naar voren aan een plek waar ouders andere ouders ongedwongen kunnen ontmoeten. En ruim voordat minister Rouvoet met zijn CJG’s kwam, kreeg ik de opdracht aan de slag te gaan om ontmoetingen tussen ouders in Beijum te stimuleren. De plek waar alle ouders komen, en veelal in stilte
23
wachten tot ze aan de beurt zijn, is het consultatiebureau. Daar richtte ik een koffietafel en speelhoek in, zette een bloemetje op tafel en bracht de gesprekken op gang. De sfeer in het bureau veranderde snel: ouders bleven napraten en al gauw was de wachtkamer te klein. De volgende stap was een aparte huiskamer, waarmee het OKC was geboren, het Ouder- en Kind Centrum. De gedachte erachter die ik in de wijk verspreidde, was dat ouders daar met andere ouders over hun kinderen praten – net zoals je dat met een buurvrouw doet. De huiskamer was er, maar hoe trek je de mensen ernaar toe? Om te beginnen door de deur vanuit de ruimte van het consultatiebureau altijd open te laten staan en het speelgoed zó neer te zetten dat kinderen naar binnen gelokt worden. En vervolgens tegen de moeder die haar dochtertje voorhoudt: ‘Nee, dat is voor andere mensen’, te zeggen dat ook zij daar heel erg welkom is. Verder was ik in de begintijd veel in de wijk te vinden om mensen aan te spreken: ouders met kinderen, vaders of moeders die ik herkende omdat ik ze wel eens op het consultatiebureau gezien had. Een praatje maken: ‘Wat een leuk jasje heeft je dochter’, vertellen dat ze op het OKC altijd zó binnen kunnen lopen, een folder geven. Ik liep vaak door het winkelcentrum en over de wijkmarkt, ging schoolpleinen en speeltuintjes af, schoof aan bij de koffietafel van de peuterspeelzaal en was te vinden op alle wijkfeesten en informatiemarkten. De acties werkten: het werd druk in de huiskamer,
24
erg druk. En dus kwam er (na stevig aandringen) een groepsruimte bij, een kantoortje voor mij en een keuken waarin regelmatig gekookt wordt en die verder dagelijks dienst doet als tweede huiskamer. En ook werd het OKC onder invloed van de landelijke ontwikkelingen een CJG, één van de Centra voor Jeugd en Gezin, een instelling met zo’n tien vaste vrijwilligers, doorlopend enkele stagiaires en heel veel bezoekers. Wat heb je nodig voor de opvoeding? Pleisters! Sommige ouders hebben méér nodig dan een goed gesprek met de buurvrouw. Al in de beginperiode van het OKC kreeg een aantal moeders van peuters die opvallend gedrag vertoonden, het aanbod van een extra dagdeel op de peuterspeelzaal, op voorwaarde dat zij dat dagdeel groepsgewijs bij mij zouden komen. We vonden ruimte in een school en daar kwamen ze binnen: moeders met veel problemen, kinderen uit allerlei relaties en partners die veelal buiten beeld zijn – zeker waar het om de opvoeding gaat. Ik zag ze denken: ‘Daar heb je weer zo’n grijze taart die ons gaat vertellen wat wij verkeerd doen en hoe het wel moet.’ Dat deed ik dus niet. Ik liet het gesprek helemaal gaan zoals het liep, zonder in te grijpen. Met verhalen over financiële problemen, vervelende kinderen en de meest buitenissige seksuele hulpmiddelen (leuk, die mevrouw die erbij zit, proberen te choqueren). Pas na verloop van een aantal bijeenkomsten begon ik een beetje te sturen. Ik liet ze een kaart trekken met een afbeelding erop en vroeg ze daar wat over te
25
vertellen. Of ik vroeg ze foto’s uit tijdschriften te knippen en op te plakken die aangeven wat je nodig hebt in de opvoeding. Dat bood stof om op door te praten. Met de moeder die een plaatje met pleisters opplakte, bijvoorbeeld. ‘Die heb ik nodig, want ik sla ze vaak als ik het gejengel niet meer aan kan’. Dan kom je in gesprek. ‘Waarom jengelt je kind, hoe zat jij toen in je vel en waar kwam dat door?’ Dergelijke gesprekken duurden overigens nooit lang. Al snel dwaalden de moeders af en was het onderwerp weer iets heel anders. De verhalen gingen altijd alle kanten uit. Maar niemand van de groep haakte af, daar was ik trots op. En ook op de ontwikkeling van Bonny, een moeder van vier kinderen die al een leven vol problemen en teleurstellingen achter de rug had. In de groep viel ze op door bijdragen aan het gesprek die de anderen aan het nadenken zetten. Ik betrok haar steeds meer bij het groepsproces en vroeg haar vervolgens vrijwilliger te worden in het OKC. Dat deed ze, en onlangs heeft ze voor het eerst in haar leven een betaalde parttime baan gekregen in een kinderwerkproject dat vanuit het CJG is opgezet. Geweldig! Eten Moeder 1: ‘Mijn kind wil niet eten’. Na doorvragen blijkt het eetpatroon van het gezin veelal gebaseerd te zijn op vlees om vier uur, gebakken aardappelen om zes uur, frituur om negen uur en groenten: nooit. Ik stelde voor aan tafel te gaan zitten tijdens het eten, en het kind bij
26
het eten te betrekken: boodschappenbriefje maken, samen boodschappen doen. Ook vroeg ik de moeder haar kind eens te filmen bij het eten. Uit de beelden bleek dat de ouders er zó bovenop zaten van ‘eet nou eens door’, dat het kind nauwelijks aan eten toekwam. Moeder 2: ‘Wil je wel in het Engels tegen mij praten, want anders hoort hij (ze wees op de meegekomen peuter van drie jaar) wat we zeggen. Hij heeft al drie dagen geen groenten gegeten. Is dat erg?’ Hij bleek overigens wel fruit te eten en mijn antwoord was: ‘Nee, dat is niet erg.’ Ik beloonde de moeders die maandenlang trouw naar de ‘verplichte’ groepsgesprekken waren gekomen met een etentje. Voor een aantal van hen was dat letterlijk de eerste keer dat ze uit eten gingen. Ik koos voor een wokrestaurant in de gedachte dat ze daar allemaal wel iets van hun gading zouden kunnen vinden. De groenten leverden vooral vieze gezichten op, maar het vlees was bij de meesten wel populair. Eén moeder kwam echter de hele avond niet verder dan de slagroomsoezen van het dessert.
27
KANSEN GRIJPEN
‘Leuk joh, gaan we doen!’ Voor één thema-avond in het CJG maakte ik geen flyer en deed ik geen oproep via Facebook en toch zat de groepsruimte helemaal vol. Dat was bij een pleasureparty: een bijeenkomst volgens het Tupperwaremodel, maar dan met vibrators en andere spannende attributen. De moedergroepen in het centrum krijgen de opdracht zelf een programma te maken en aangezien seks een populair gespreksonderwerp is, kwam ook het voorstel voor zo’n plezierfeest op tafel. Eén van de moeders had er al eens aan meegedaan, en maakte ook de anderen enthousiast. Toen het voorstel kwam, heb ik heb even met vrijwilligster Bonny overlegd en daarna gezegd: ‘Oké, maar dan combineren we het wel met seksuele voorlichting door de GGD’. Die kwam en het werd een geanimeerde én informatieve avond – al werd er niet zo veel verkocht. Als iemand met een idee komt, heb ik de neiging om
28
meteen leuk, gaan we doen te zeggen. ‘Het CJG zou beter Centrum van Jeugd en Gezin kunnen heten’, roep ik regelmatig. Ik zie het als mijn taak om de activiteiten te organiseren en liefst alleen maar te faciliteren die de ouders willen. Cupcakes bakken in de keuken? Ik zorg dat alle spullen er zijn om ze mooi te versieren. Een spenenboom in het CJG, net zoals je veel in Scandinavische landen ziet? Laat er maar eentje maken, dan vinden we er wel een plek voor. Zijn moeders enthousiast over bewegingsactiviteiten op de Wii? Dan schaffen we er één aan. Er kwam een kamer van de thuiszorg vrij. Die heb ik toen maar in gebruik genomen Ook het ruilwinkeltje in het CJG is ontstaan uit ideeën van ouders. In de moedergroepen stellen we vragen als: ‘Waar droom je van, wat zou je het liefst willen doen?’ In de antwoorden komen dan vaak de begrippen mode, kleding en een eigen winkel naar voren. Daarnaast was er in het CJG spontaan een ruilsysteem van kinderkleding ontstaan. In 2011 kon ik wat met deze wensen en ontwikkelingen. In het pand kwam door het faillissement van de thuiszorgorganisatie een ruimte vrij, en die heb ik maar bij het CJG getrokken. Tegen de moeders die eerder aangegeven hadden dat ze een winkel in tweedehands kinderkleding wilden beginnen, heb ik toen gezegd: ‘Ga je gang, daar kunnen jullie terecht’. Samen hebben we kasten en stellingen geregeld, de moeders brachten kleding van hun eigen kinderen mee, vroegen ook andere ouders in de kasten te duiken en zo begon de zaak te draaien. We
29
werken met het principe dat ouders kleding inbrengen en in ruil daarvoor iets anders mogen meenemen. Geld krijgen ze er niet voor. Brengt iemand niets in, dan moet hij de kleding die hij uitzoekt wel betalen. Het verdiende geld gaat in een potje om leuke kleinschalige initiatieven in de wijk mee te ondersteunen. Op een wijkoverleg waar ik enthousiast vertelde over het winkeltje, raakte ook de vertegenwoordiger van woningcorporatie Nijestee geïnteresseerd: ‘Wij willen graag de participatie in de wijk en de duurzaamheid bevorderen, en dit initiatief past daar heel mooi in. Wij kunnen wel bijspringen als je geld nodig hebt.’ Daardoor konden we professionaliseren. Er kwamen naaimachines en naailessen waardoor ook ouders bij het winkeltje konden betrekken die graag zelf spullen maken. Enkele moeders gingen een cursus Start je eigen bedrijf volgen, en we lieten linnen tasjes, mooie flyers en een website maken. Zo beschreven lijkt het misschien een simpel initiatief dat haast vanzelf gaat, maar dat is het niet. Voor de moeders die de winkel draaien, zit het dagelijkse leven vol problemen en is een baan ver buiten beeld. De verantwoordelijkheid voor het runnen van een eigen winkel is voor hen heel zwaar. Het kostte bijvoorbeeld veel gesprekken om duidelijk te maken dat ze óók moeten komen als hun hoofd er niet naar staat, en dat ze zelf voor vervanging moeten zorgen als ze ziek zijn. Ik ben er daarom samen met de moeders erg trots op dat het winkeltje na twee jaar nog steeds draait, zelfs elke werkdag open is en redelijk wat omzet. De moeders hebben een hoop bijgeleerd,
30
hebben zelfvertrouwen gekregen en geven nu een beter voorbeeld aan hun kinderen. En ze zetten nog steeds nieuwe stappen: inmiddels vergaderen ze zelfstandig over de verdere ontwikkeling van de winkel, waarbij ze ondersteuning krijgen van een andere vrijwilliger. Zij gaf aan graag te willen notuleren en kan nu ook haar talenten ontplooien en zich nuttig maken voor het CJG.
Sporten? Graag in een veilige omgeving De sportactiviteiten in het CJG hebben een andere ontstaansgeschiedenis dan een idee van ouders. Nadat de gemeente Groningen een nota had gepubliceerd over de relatie tussen armoede en gezondheidsproblemen, wilde de EO daar aandacht aan besteden. Het verzoek om mensen te vinden die hun verhaal wel willen vertellen op tv, kwam bij mij. Ik vond enkele moeders bereid en de opnamen werden gemaakt. Na afloop praatten we nog even na aan de keukentafel. We kregen het er over hoe enorm moeilijk het is voor mensen om hun levensstijl aan te passen, en over de hoge drempel om een sportschool binnen te stappen. ‘Ik val nog liever dood neer, dan dat ik me met mijn buik tussen al die afgetrainde lijven begeef.’ In het gesprek concludeerde ik dat je dus eigenlijk in de veilige omgeving van het CJG zou moeten kunnen sporten. En dat zijn we gaan uitwerken. En nu sport een gemengde groep van moeders en pubers elke maandag onder deskundige begeleiding, waarbij ze ook voedingsadviezen krijgen. De hightech sportschooltoestellen ontbreken, maar ook met
31
beperkte hulpmiddelen worden er de nodige calorieën verbrand en spieren soepel gemaakt.
Het idee voor de cursus oppassen die we regelmatig voor een groep pubers organiseren, kreeg ik op een conferentie. Een jongerenwerker vertelde daar over het enthousiasme waarmee zo’n cursus bij hem ontvangen was. Terug in Groningen heb ik contact opgenomen met ons jongerenwerk en zijn wij er ook mee begonnen. De cursus bestaat uit vijf lessen, laat de deelnemers kennismaken met positief opvoeden en behandelt thema’s als hoe gedraag je je, wat doe je als een kind ziek is, wat kun je vragen aan vergoeding? Van de laatste bijeenkomst maken we een feestelijke diploma-uitreiking waarvoor we ook de ouders met klem uitnodigen. Hoe schil ik een kiwi? De ideeën voor andere activiteiten borrelen spontaan op. Bijvoorbeeld de serie: Hoe schil ik een kiwi? Daar startten we mee nadat een moeder in een gesprek over fruit zei dat ze niet wist wat ze met zo’n harig geval moest doen. We hebben toen een aantal weken achter elkaar steeds een ander vreemd soort fruit in huis gehaald om de moeders er kennis mee te laten maken. Kiwi, mango, ananas, framboos, enzovoort. We legden uit hoe je de vruchten moet schillen en wat je er allemaal mee kunt doen, en we lieten de moeders proeven. Ook leerden we ze hoe fruitsmoothies smaken en dat je een fruitsalade ook anders kunt maken dan door een blik gemengde
32
vruchten open te trekken. In een periode waarin het welhaast leek of iederéén depressief was, organiseerden we een verwenmiddag voor de moeders. We kochten goedkope make-up en maskers bij de Action en de Wibra en lieten de dames zichzelf en elkaar optutten. Ze hadden dikke lol en kregen heerlijk zachte gezichten en na afloop ook nog een presentje: een goedkope ring of armband. ‘Geweldig, we zijn een keer echt verwend’, straalden ze na afloop. En ze konden het leven en de opvoeding even weer een stukje beter aan.
Bij bijzondere activiteiten zetten we af en toe de Nannies in: een acteur en een actrice die verschillende opvoedstijlen hanteren. De één vindt alles best, de andere is juist heel pinnig en streng. Ze spelen het overtuigend, betrekken op een natuurlijke manier de ouders in hun spel en slagen er daardoor altijd in de discussie los te maken. Met de prijs die ik kreeg als sociaal werker van het jaar gaan we met de Nannies een nieuw project opzetten: we trekken de wijk in met een filmcamera en stappen op ouders en kinderen af. Dan vragen we bijvoorbeeld aan de ouders of ze lastige kinderen hebben en aan de kinderen of hun ouders vervelend zijn. In een buurthuis gaan we vervolgens de film vertonen en bouwen we er een toneelstuk omheen. Dat moet een boeiende avond worden voor ouders uit allerlei milieus en met allerlei achtergronden.
33
Moedergroepen Iedereen kan elke dag binnenlopen in het CJG en in de huiskamer andere ouders ontmoeten. Tegelijkertijd zit er dan in de groepsruimte vaak een min of meer vaste groep. De ouders van een kind met een beperking bijvoorbeeld, of de jonge-moedergroep. De moedergroepen waar het in dit boekje veel over gaat, zijn groepen van moeders met een hoop problemen. Vaak zijn ze op het CJG gewezen door organisaties als Jeugdzorg, Elker of Molendrift en soms ook móeten ze naar het CJG. Jeugdzorg kan bijvoorbeeld bij het afsluiten van een contact als voorwaarde stellen dat de ouders goed in beeld moeten blijven bij het CJG. Ook komt het voor dat ouders die na een AMK-melding geen hulp willen hebben, met enige drang naar het CJG gestuurd worden. Voor de CJG-medewerkers is het dan een kwestie van kijken bij welke groep iemand het beste past. De groepen bepalen zelf hun programma en zijn ook veel in de keuken te vinden. Het praat immers vaak wat gemakkelijker als je ergens mee bezig bent. De CJG-consulent en de vrijwilligers proberen de gesprekken wat te sturen – veelal onopvallend en accepterend dat de aandacht nooit lang bij serieuze onderwerpen blijft.
34
CREATIEF ZIJN
‘Dan gaan we toch samen lunchen!’ ‘Jij bent toch van het CJG, hè? Kun je even wat kinderen regelen die samen met de bewoners van het verpleeghuis bloembollen gaan planten?’ Hét grote misverstand waar ik in de beginjaren tegenop moest boksen was het idee dat het CJG een instantie voor kinderen is. Het CJG was nieuw en moest aan andere organisaties duidelijk maken wát het is, voor wíe het er is en ook nog waaróm het eigenlijk nodig is. Zeker in de periode toen het nog Ouder Kind Centrum heette, voordat de naam CJG enige landelijke bekendheid kreeg, was dat een hele klus. Scholen, maatschappelijk werk, opbouwwerk: allemaal hebben ze het te druk met zichzelf en hun eigen taken om ook nog nieuwsgierig te zijn naar wat een OKC doet en voor hen kan betekenen. Ik moest daarom in de kennismaking niet
35
alleen de eerste stap zetten, maar ook de tweede en de derde. Dat betekende langsgaan voor een gesprek en vervolgens bijvoorbeeld lunches organiseren om de samenwerkingspartners ook eens bij mij over de vloer te krijgen. Ik meldde me ook aan bij allerlei overleggen in de wijk, tot en met de Werkgroep Groen & Grijs van de wijkorganisatie die over het onderhoud van parken en straten gaat. En die kwam op het idee van het gezamenlijk bloembollen planten. (Via een peuterspeelzaal heb ik de kinderen wel geregeld, en meteen nog maar eens uitgelegd dat een CJG zich niet richt op kinderen, maar op opvoeders.) Een gebrek aan aandacht. En aan eten In het Beijumse Buurtteam buigen woningcorporaties, politie, opbouwwerk, maatschappelijk werk en sociale dienst zich over de vraag: ‘Waar in de wijk speelt iets, en hoe pakken we dat aan?’ Namens het CJG ging ik er ook deel van uitmaken. In de Doornbosheerd, een van de moeilijke straten in de wijk belden we huis aan huis aan om een beeld te krijgen van wat er achter de voordeur speelt. Wat er vóór de voordeur speelt, konden we zo wel zien: een onoverzichtelijk woonerf met heel veel rotzooi. De straat is erg kinderrijk en samen met de vervuilde omgeving leidde dat tot het idee om de kinderen te vragen samen een middag het vuil op te ruimen, waarna ze een beloning zouden krijgen. Dat beviel de kinderen zo goed, dat ze een heus schoonmaakteam gingen vormen. Elke woensdag ruimden ze rotzooi op waarna ze
36
naar het CJG kwamen voor wat lekkers. Uit het gedrag en de gesprekken werd duidelijk dat veel van de kinderen thuis weinig aandacht krijgen, en ook weinig eten. Alles wat eetbaar was dat we aanboden, werd verslonden. Als reactie daarop ontstond het project De Parels. Kinderen uit de Doornbosheerd (later aangevuld met kinderen uit andere straten die in een vergelijkbare positie verkeren) worden drie middagen per week na school opgevangen. Ze krijgen gezond eten en drinken en doen spelletjes: eerst in het CJG en tegenwoordig in een buurthuis. Om echte successen te kunnen boeken, is de aanpak daarna nog verder uitgebreid. In de straat werd een onderdoorgang afgesloten waardoor een ruimte ontstond die ingericht kon worden als speelkamer. De middagen dat de kinderen niet terecht kunnen bij De Parels, spelen ze daar onder begeleiding van professionele kinderwerkers die als extra taak hebben dat ze ook heel veel aandacht moeten besteden aan de ouders. Die worden gestimuleerd om ook zélf activiteiten te ondernemen met hun kinderen. Een hartverwarmend succes boekten we toen een aantal Parelkinderen samen met hun ouders meeliep in de avondvierdaagse. En natuurlijk stond ik op de laatste dag langs de weg met mijn armen vol bossen bloemen. Stoppen met overleggen. En dan? Zorg voor Jeugd werd ingevoerd: het computerregistratiesysteem waarin hulpverleners allerlei meldingen over kinderen en jongeren moeten plaatsen.
37
Voor de gemeente was dat aanleiding om de overleggen over de kinderen in de wijk te stoppen, bijvoorbeeld dat van het Zorgadviesteam. Helemaal onlogisch was het niet: er ging immers wel heel veel tijd zitten in alle vergaderingen. Maar door er zo resoluut mee te stoppen, verdween ook het vanzelfsprekende informele contact tussen de werkers. En juist dat contact levert de basis die je nodig hebt om van elkaar op aan te kunnen als het echt nodig is. Ik besloot toen een tweewekelijkse soepinloop te gaan organiseren in het CJG. Samen vergaderen mag niet meer, maar samen lunchen kan niemand verbieden, toch? Het leverde in het begin een beetje scheve gezichten op bij gemeentelijke beleidsmedewerkers, maar inmiddels al lang niet meer. De wijkpolitie is altijd aanwezig, vaak zijn er maatschappelijk werkers, verpleegkundigen, opbouwwerkers en mensen van hulpverleningsinstellingen als Elker en MEE. Voor nieuwe beroepskrachten in de wijk biedt de lunch een mooie gelegenheid om in één keer met iedereen kennis te maken. Bij elke lunch zorgen we voor zelfgemaakte soep, ieder neemt zijn eigen brood mee en in de informele gesprekken die we voeren, leggen we de basis voor de samenwerking die we in de tussenliggende weken hard nodig hebben. Gesprekken Het consultatiebureau maakt onderdeel uit van het CJG en in de oorspronkelijke opzet was het de bedoeling dat ook de verpleegkundigen regelmatig in de huiskamer zouden gaan zit-
38
ten om spontane gesprekken met de ouders te voeren. Dat bleek niet te werken: de verpleegkundigen voelden zich er niet op hun gemak. Na een tijdje hebben we dan ook geconcludeerd dat we van hen iets verwachten waarvoor ze niet opgeleid zijn. Zij hebben hun specialisme, wij het onze: informele ontmoetingen tussen mensen stimuleren. De druk om gesprekken in de huiskamer aan te knopen is toen van hun schouders gehaald. En nu zie je ze heel af en toe toch in de huiskamer zitten, in gesprek met een ouder.
39
MOTIVEREN
‘Help even mee, als je hier toch bent’ Zonder de vrijwilligers is er geen CJG-Beijum. Vrijwilligers zijn gastvrouw in de huiskamer, runnen het winkeltje, ruimen op, begeleiden groepen, doen boodschappen en horen verhalen aan. Soms vraagt iemand zelf of hij of zij vrijwilliger mag worden in het centrum. Andere keren spreek ik ouders aan die vaker komen. Een moeder die er elke vrijdag vroeg is, krijgt bijvoorbeeld te horen: ‘Als je hier toch als eerste bent, wil jij dan de stoelen van de tafels halen?’ En soms ontwikkelt zo iemand zich dan tot vaste vrijwilliger. Vrijwilligers hebben veel aandacht nodig. En ze verdienen dat ook. Ze zijn goud waard, vooral als ze zelf uit de groep moeders-met-problemen komen en daardoor op een heel natuurlijke manier contact kunnen maken met andere moeders. Ik praat heel veel met onze vrijwilligers, beloon ze met veel aandacht
40
en af toe een etentje, en ik maak ze zoveel mogelijk zelf verantwoordelijk voor hun taken. En dat valt niet mee, als je het niet gewend bent. Afmelden als je een afspraak niet kunt nakomen, toch komen als het je even tegen zit, niet óver stagiaires en collega-vrijwilligers praten, maar mét hen: het lijkt zo gewoon, maar is voor sommige mensen heel moeilijk. Ik besef dat, maar leg me er niet bij neer. Ik spreek de vrijwilligers er wel op aan, en vertel ze dat ik op hen moet kunnen rekenen. Dat heeft niet altijd meteen resultaat, maar uiteindelijk vaak wel. Mooi is het om te zien hoe sommige vrijwilligers opbloeien. In hun eigen ogen doen ze eindelijk belangrijk werk, tellen ze eindelijk mee. Dat ze al die jaren daarvóór ook al een heel belangrijke taak hadden: ondanks moeilijke omstandigheden hun kinderen goed opvoeden, ervaren ze niet zo. Nu pas voelen ze zich iemand. Een ervaring waar de vrijwilligers nog lang over napraatten, was het bijwonen van een wedstrijd van FC Groningen in de sky-box van de gemeente. Groningen kent de regel dat haar skybox niet alleen voor zakelijke contacten gebruikt wordt, maar ook regelmatig bestemd is voor stadjers die een beloning verdienen. Mijn CJG-vrijwilligers mochten er ook een keer heen en ze vonden het geweldig. Beginnen aan de basis Uiteraard werkt CJG-Beijum ook met stagiaires. Die komen vrijwel allemaal van het HBO, uit studies als SPH, maatschappelijk werk, toegepaste psychologie en pedagogiek. Enthousiaste meiden (er zitten nau-
41
welijks jongens tussen), die het toch wel moeilijk hebben op het centrum. Wat ik merk, is dat ze graag in een duidelijke structuur willen werken en het liefst aan de slag willen met hulpverleningsgesprekken. In het CJG is het vaker een kwestie van improviseren dan van structuur, en moeten ze beginnen aan de basis: koffie en thee aanbieden en gesprekken aangaan met de ouders in de huiskamer. Dat vinden ze moeilijk en ik krijg de indruk dat ze vanuit hun studie ook niet zo erg gewezen worden op de waarde van de ontmoetingsfunctie. Het kost ze moeite om het op gang brengen en houden van informele gesprekken, waarin ouders elkaar tips geven, te zien als een volwaardige taak van de beroepskracht. Natuurlijk zitten er ook grote talenten onder de stagiaires die er al snel blijk van geven dat ze over de vaardigheden beschikken om zelfstandig groepen te begeleiden. De cursus Oppassen bijvoorbeeld, die we organiseren voor pubers, wordt begeleid door een stagiaire. Jet Jet is goud waard als gastvrouw die bezoekers van de huiskamer op hun gemak stelt. Dat doet ze al heel lang: Jet is één van de vrijwilligers van het eerste uur. Inmiddels is het CJG sterk gegroeid en zijn er ook andere vrijwilligers, wat voor Jet weleens problemen oplevert doordat het nu niet langer op háár manier gaat. Van Jet moeten de kopjes bijvoorbeeld zorgvuldig op kleur geselecteerd in de kast staan.
42
En als er iemand met een groene jurk binnenkomt, moet die koffie krijgen uit het groene kopje. Andere vrijwilligers hebben helemaal geen oog voor dat soort dingen en maken er –in de ogen van Jet— een potje van. Jet heeft op het punt gestaan met haar werk te stoppen. Een aantal stevige gesprekken was nodig om haar van dat idee af te helpen. Het werkte gelukkig: Jet is nog steeds een zeer gewaardeerde vrijwilliger op het CJG en leert langzaam de boel wat los te laten.
43
WELKOM HETEN
‘Zal ik hem al aanmelden voor muziekles?’ Grofweg kun je de bezoekers van het CJG indelen in twee categorieën: de moeders met veel problemen (geldzorgen, beperkte sociale vaardigheden, gezondheidsproblemen, weinig stabiele relaties, enzovoort) en de andere bezoekers. De praktijk in het CJG is, net als in de rest van de samenleving, dat de groepen nauwelijks mengen. In het begin hadden we nog wel de gedachte: ‘We moeten ze bij elkaar brengen, bevorderen dat de ene groep de andere sterker maakt’. De praktijk maakte daar korte metten mee: het werkt niet. De moeders-met-problemen praten over eten, seks en relaties en zijn erg direct. De anderen willen bijvoorbeeld weten wat een goede moederfiets is en wat de leukste vakanties en uitjes met kinderen zijn. De groepen gebruiken verschillende woorden, zien er anders uit en irriteren elkaar. Je ziet ouders die in het CJG komen eerst kijken wie er in de huiskamer zitten,
44
en dan pas de keuze maken of ze wel of niet plaatsnemen. De wekelijkse Tijd voor jezelf-avond veranderde ook totaal van sfeer en deelnemers toen een moeder uit een andere groep er de drijvende kracht van werd. Bij Hans de Troubadour, die elke twee weken komt om samen met ouders en kinderen liedjes te zingen, zie je de moeders-met-problemen niet. (‘Stom, een vent met een gitaar’.) Net zoals ze ook ontbreken op de thema-bijeenkomsten. Maar daar hebben we wel iets op gevonden: we nodigen gastsprekers (van bijvoorbeeld de GGD, de Kredietbank of Elker) uit om aan te schuiven in de groep. En dan ontstaan er soms heel geanimeerde gesprekken. Waar blijven de vaders? Veel aandacht in dit boekje gaat uit naar de moedersmet-problemen. Laten we hier eens kijken naar de andere groepen voor wie het CJG er ook is. Een categorie ouders wordt gevormd door de vaders en moeders die erg bezig zijn met de opvoeding. Ze verwachten heel veel van hun kinderen of willen het opvoeden helemaal perfect doen, en zijn onzeker als het minder goed gaat. Dan raken ze geïrriteerd als een kind van anderhalf niet rustig aan tafel blijft zitten bij een feestelijk diner of komen ze met vragen als: ‘Mijn kind is twee, zal ik hem nu al aanmelden bij de Muziekschool?’ Ik geef antwoorden, probeer duidelijk te maken dat kinderen geen kleine volwassenen zijn en vertel dat opvoeden het beste gaat als het ontspannen gebeurt. Ook geef ik boeken mee uit onze eigen bibliotheek en wijs ik ze op
45
andere nuttige lectuur. En ik raad ze aan regelmatig in de huiskamer te komen en het er met andere ouders over te hebben hoe zij het aanpakken. Een groep die (helaas) maar een beperkte rol opeist in het CJG zijn de vaders. Vrijwilliger Johan ruimt op, maakt schoon en doet klusjes en natuurlijk zijn er regelmatig vaders te vinden in de huiskamer en bij Hans de Troubadour, maar op de vraag of er behoefte is aan een mannengroep of regelmatige vader-kind-activiteiten luidde het antwoord tot nu toe steeds ‘nee’. Aanschuiven in de huiskamer doe je pas als je de anderen kunt verstaan Beijum heeft een vrij zwakke positie op de Groningse woningmarkt en huisvest daardoor veel nieuwkomers in de stad en dus ook veel nieuwkomers in Nederland. De Antillianen die in de jaren negentig de armoede op de eilanden inruilden voor Groningen, kwamen haast automatisch in Beijum terecht. Asielzoekers die een verblijfsstatus krijgen: hun huis staat in Beijum. Als het goed was, zou je die oververtegenwoordiging van migranten ook tegenkomen in het CJG. Maar dat valt wel tegen. Allochtone ouders komen –uiteraard— naar het consultatiebureau in het CJG, maar blijven slechts zelden napraten in de huiskamer. De dinsdagochtendgroep, die elke week in de keuken te vinden is om te koken en bij te kletsen, is wel een mengeling van culturen. Ook hebben we, met hulp van vrijwilligers van een kerk in de wijk, fietsles gegeven aan allochtone vrouwen en was een groep
46
Antilliaanse vrouwen een tijdje wekelijks in het centrum te vinden. Maar toch is het CJG behoorlijk wit. Wat ik merk, is dat de taalbarrière een grote belemmering vormt. Aanschuiven in de huiskamer doe je niet als je de anderen niet of nauwelijks kunt verstaan. En dat je geslaagd bent voor je inburgeringsexamen, wil helemaal niet zeggen dat je gesprekken in het Nederlands kunt voeren of zelfs maar kunt volgen. We hebben een tijdlang Nadia gehad als stagiaire, een studente van Afghaanse afkomst. Met mensen die haar moedertaal spraken, legde zij uiteraard heel gemakkelijk contact en ook de andere deelnemers aan de dinsdagochtendgroep waren blij met haar aanwezigheid. Nadia is een ondernemende jonge vrouw die regelmatig verzuchtte dat het haar ontzettend tegenviel hoe groot de taalbarrière is en hoe gering helaas de ambitie van veel allochtone vrouwen om Nederlands te leren spreken. Een groep tienermoeders is elke vrijdag in de keuken van het CJG te vinden. Meiden van zestien tot drieëntwintig die ik graag stevig bij de arm zou willen nemen om een eindje mee op te lopen naar een leuke toekomst. Maar dat laten ze niet toe. Je bereikt ze niet door te vertellen wat ze allemaal zouden kunnen doen, maar door te vragen wat zij willen, en daar bij aan te sluiten. Lijkt het ze leuk om ‘s ochtends kaasfondue te maken? Dan kan dat. Praten ze liever over kinderkleertjes dan over leren budgetteren? Dan gaat het over de kleertjes. Het belang schuilt erin dat ze
47
blijven komen en elkaar tot steun zijn. En natuurlijk hebben ze het tussen de andere onderwerpen door ook wel over opvoeden en relaties – waar wij dan op inspringen door bijvoorbeeld een maatschappelijk werker uit te nodigen die vragen kan beantwoorden over omgangsregelingen.
Onder het eten in gesprek over lastige pubers en moeilijke ouders Pubers behoren niet echt tot de doelgroep van het centrum, maar ze zijn er wel regelmatig te vinden. Door onze goede contacten met het jeugd- en jongerenwerk in de wijk en ook wel vanuit de ervaring dat het moeilijk is om volwassenen te veranderen en dat we dus maar zo jong mogelijk moeten beginnen, kwamen we op activiteiten voor pubers. Een tijdlang kookten twee groepen jongeren wekelijks in het CJG, onder begeleiding van een jongerenwerker. Opmerkelijk was het verschil tussen de groepen: in de jongensgroep wilde iedereen Jamie Oliver worden terwijl de meiden wilden leren koken ‘voor later’. Aan het initiatief kwam een einde door een van de grootste ergernissen in het welzijnswerk: het veel te snel wisselen van beroepskrachten. De jongerenwerker moest in een andere wijk aan de slag en het project stopte. Succesvol was een avond waarop we zowel de jongeren als hun eigen ouders in huis hadden. De jongeren kookten voor iedereen en praatten in de keuken over moeilijke ouders; de ouders zaten op hetzelfde moment in de groepsruimte hun hart te
48
luchten over lastige pubers. Tussen beide ruimtes bewogen zich acteurs van het Terugspeeltheater die aan het eind van de avond op aansprekende wijze naspeelden wat ze in de groepen gehoord hadden. Ook over het afsteken van vuurwerk brachten we jongeren en ouders bij elkaar, met opnieuw een maaltijd die de jongeren verzorgden en met gastsprekers van de politie en Bureau Halt. Daar zijn er gelukkig heel veel van En dan zijn er natuurlijk nog de ouders die voor de gezelligheid blijven hangen na hun afspraak op het consultatiebureau. Die hun kinderen laten spelen met leeftijdgenootjes en zelf even koffie drinken, snuffelen in de boeken en tijdschriften of een praatje maken. Dat zijn de ouders die soms op een thema-avond komen, en die af en toe een vraag hebben of de bevestiging willen dat ze goed bezig zijn met de opvoeding. In een boekje als dit krijgen ze weinig aandacht, maar er zijn er gelukkig heel erg veel van. Ook in Beijum. Triple P Een vader belde op. Of hij langs kon komen voor een Triple P gesprek. Hij heeft een zoontje van nog geen jaar en wil het kind zo goed mogelijk opvoeden. Triple P staat voor Positief Pedagogisch Programma: een nauw omschreven opvoedmethode die ouders een positieve opvoedstijl aanleert. De methode is populair: ook alle Groningse CJG-medewerkers zijn geschoold in het voeren van Triple P-gesprekken. Ik was
49
verbaasd dat iemand met zo’n jong kind al om ondersteuning bij de opvoeding vroeg, maar maakte uiteraard een afspraak. Het klikte al snel, vooral omdat ik een gesprék voerde en niet begon met het in de computer opslaan van gegevens als de naam en de geboortedatum van het kind. De vader was ook al op andere plekken geweest en daar afgeknapt op het procedurele karakter: hoe heet je kind, wat is zijn geboortedatum? Een Triple P-gesprek werd het niet. Wel kon de man rustig zijn verhaal doen en kon ik hem wat tips geven en boeken aanraden. En sindsdien is hij regelmatig in het CJG te vinden. Samen met zijn zoontje luisterend naar de optredens van Hans de Troubadour en ervaringen uitwisselend met andere ouders, terwijl het kind speelt.
50
STUREN
‘Een baby’tje is zó schattig...’ Ze doet de jas open, wijst op haar buik en zegt: ‘Kijk!’ Als ik door heb wat ze bedoelt, moet ik even slikken. Ze is zwanger. Ze heeft al vijf kinderen van vier verschillende mannen, kampt eeuwig met geld- en andere problemen, kan de opvoeding van de kinderen niet aan en straalt nu alsof het haar eerste zwangerschap is. Het kost me moeite om enthousiast te doen. ‘Weet je het zeker?’ vraag ik. En: ‘Wil je het houden?’ Op de laatste vraag antwoordt ze fel, beledigd: ‘Natuurlijk!’ Abortus is onbespreekbaar in de kringen van mijn moeders-met-problemen. Ik heb het ooit bij één moeder meegemaakt, en die heeft er uit zelfbescherming maar niets over gezegd tegen de anderen. De moeder van vijf kinderen is lang niet de enige die ik in de afgelopen jaren zwanger heb gezien in een situatie waarvan je als buitenstaander zucht dat het onverantwoord is om een kind op de wereld te zetten.
51
Jonge moeders die na allerlei problemen nét een nieuwe relatie hebben en meteen zwanger zijn. Of de verstandelijk beperkte moeder met drie kinderen waarvan de oudste uit huis geplaatst is, die vastberaden aankondigt met de pil te stoppen. Praten en wijzen op haar moeilijke situatie helpt niet. Alle argumenten kaatsen af op haar romantische beeld: ‘Een baby’tje is zó schattig’. Ze begrijpt ook wel dat veel mensen in haar omgeving niet zo enthousiast zullen zijn over de gezinsuitbreiding, maar vindt dat geen reden om er vanaf te zien.
‘Maar deze vent deugt wel’ Ik heb me wel eens afgevraagd waar die ‘onmogelijke’ kinderwens vandaan komt. Is het de aandacht die de aanstaande moeder krijgt? De gedachte dat nog een kind de problemen oplost? Wat ik zie, is dat de moeders het geluk veelal niet in zichzelf zoeken, maar in een nieuwe relatie of in nog een kind. Om vervolgens weer teleurgesteld te raken en daarna opnieuw op zoek te gaan naar een oplossing buiten zichzelf. Wat ik vooral doe als er sprake is van weer een nieuwe vriend, is wijzen op de verantwoordelijkheid die ze hebben voor hun kinderen. ‘Je moet voor hén kiezen. Houd er rekening mee dat het erg lastig is voor kinderen om aan een nieuwe man in je leven te wennen.’ Zo’n gesprek leidt echter slechts zelden tot het maken van andere keuzes. Mijn moeders zijn altijd op zoek naar de ideale man en kunnen er niet tegen alleen te zijn. Ondanks alle teleurstellingen die ze eerder hebben moeten slikken, denken ze steeds
52
weer: ‘Maar deze vent is anders dan al die anderen. Nu komt het wel goed.’ Blijf van mijn Lijf Marjolein heeft zes kinderen van vier verschillende mannen. Bij de jongste is Bureau Jeugdzorg betrokken en ook krijgt Marjolein lichtpedagogische hulp. Jan, haar huidige partner, kan zijn handen niet thuis houden en na de zoveelste ruzie vindt Marjolein opvang in Blijf van mijn Lijf. Daar ontmoet ze Chantal, met wie ze bevriend raakt. Binnen de kortste keren heeft Chantal een relatie met Jan en heeft ook Marjolein een nieuwe vriend.
53
COMMUNICEREN
‘Pas op, Jeugdzorg kijkt ook mee!’ We organiseerden een workshop Familiebetrekkingen. Flyers, een stukje in de wijkkrant en aandacht op de wijkwebsite hadden nog geen enkele aanmelding opgeleverd. Na een bericht op Facebook hadden we er tien.
Goede communicatie is natuurlijk een must. Ouders moeten simpel te weten kunnen komen wat er allemaal gebeurt in het CJG. Elke maand verzorgen we daarom een halve pagina in de wijkkrant, we versturen persberichten en we hebben korte lijnen met de redacties van de wijkwebsites. Maar daarmee ben je er niet: je moet mensen ook rechtstreeks aanspreken. Ik begon daarom al snel na de start van het OKC de e-mailadressen te vragen van de mensen die de huiskamer bezoeken. Later kwam daar eerst een Hyvespagina bij en vervolgens werd vooral Face-
54
book belangrijk. Veel ouders zitten daar ook op en het blijkt in de praktijk een uitstekend middel om hen te bereiken. Mails worden niet gelezen, telefoontjes van een afgeschermd of onbekend nummer niet opgenomen en voicemails niet afgeluisterd. Een aankondiging op Facebook wordt wel gelezen en op een inboxje komt vaak wel de reactie die op een mail uitblijft. Ik plaats veel links op Facebook naar interessante artikeltjes en filmpjes en ik gebruik het medium om activiteiten aan te kondigen en verslagen en foto’s van die activiteiten te plaatsen. Facebook werkt ook om een vaste bezoeker die ik al een tijdje mis in het CJG te vragen hoe het met haar gaat, of om op vrijdagavond nog even contact te hebben met een moeder die in een problematische scheiding ligt. En verder heeft Facebook -in ieder geval bij ‘mijn’ moeders- e-mail verdrongen als kanaal om praktische vragen aan het CJG te stellen.
Opvallend is wel hoe openhartig sommige mensen via het beeldscherm hun belevenissen met de rest van de wereld delen. Ik heb daar wel eens een moeder voor gewaarschuwd: ‘Pas op: iedereen kijkt mee, ook Bureau Jeugdzorg’. Ik twitter ook veel. Over wat er gebeurt op het CJG, over allerlei artikelen en uitspraken die ik tegenkom en die iets met opvoeden te maken hebben, en beperkt ook wel over privédingen. Even laten weten dat ik op stap ben met mijn kleinzoon bijvoorbeeld. Het is een twitteraccount van het CJG, maar de vol-
55
gers mogen gerust weten dat er een mens van vlees en bloed achter zit. Ouders in Beijum Ik vroeg een moeder die vaker kwam, maar duidelijk niet bij de groep moeders met veel problemen paste, wat zij zou willen doen. Ze antwoordde dat ze graag wilde schrijven. ‘Leuk’, zei ik, ‘zou je wel een krantje willen maken voor het CJG?’ Zo is Ouders in Beijum ontstaan: een blad dat vier keer per jaar uitkomt met verslagen van onze activiteiten, rondetafelgesprekken met moeders, opvoedtips, boekbesprekingen, enzovoort. Inmiddels is er een redactie van drie ouders en beperkt mijn bijdrage zich tot het af en toe aandragen van ideeën en het aanleveren van een stukje tekst voor de rubriek Echt Evalien.
56
ANTWOORD GEVEN
‘Weet je ook iets van honden?’ We houden op het CJG geen registratie bij van wie er komt, en waarvoor. We tellen ook het aantal bezoekers niet: daarvoor zou je moeten vragen wie er alleen voor het consultatiebureau komt, en wie (ook) voor het CJG en dat doen we niet. We willen immers zo laagdrempelig mogelijk zijn. Wat ik weet, is dat het vaak druk is en dat een aantal mensen me met hun vragen of gedrag om één of andere reden bijgebleven is. Uit mijn geheugen, waarbij de namen niet de werkelijke namen zijn: Ankie Ankie, een 22-jarige vrouw komt wekelijks met haar kind van vijf maanden in het CJG. Ze is getrouwd met Jacob met wie ze inwoont bij haar ernstig zieke moe-der. Zowel Ankie en Jacob zijn verstandelijk beperkt. Ze worden begeleid door NOVO, maar dat
57
loopt stroef omdat Jacob niemand over de vloer wil hebben. Jacob drinkt veel en houdt van harde muziek, wat spanningen oplevert met de buren. Jacob en Ankie hebben regelmatig een handgemeen. Het huis is vervuild, net als Ankie en Jacob zelf. Op het CJG geven we Ankie zoveel mogelijk positieve aandacht en gaan we in op de interactie tussen moeder en kind. Ankie heeft op het CJG enkele nieuwe vriendinnen gevonden.
Diana Diana (18) heeft een kind van één jaar en woont samen met de oudere vader van het kind. Diana is verstandelijk beperkt, heeft veel relatieproblemen en weinig opvoedvaardigheden. De aandacht voor haar dochter uit ze vooral in het kopen van kleding en oorbellen. Ze komt bijna wekelijks naar het CJG voor een ontmoetingsochtend en praat dan veel over het problematische gezin waarin ze opgegroeid is. We proberen haar naar school te krijgen of in een traject voor jonge moeders. Laura Laura is een 40-jarige alleenstaande vrouw met een kind van twee. Ze heeft weinig opleiding genoten en leeft vrij geïsoleerd: weinig contact met buren of vriendinnen. Haar dochter loopt duidelijk achter in de ontwikkeling. Laura komt wekelijks naar de ontmoetingsochtend op het CJG en geniet daarvan. Ze leert haar kind even los te laten en alleen te laten spelen.
58
Jantien Jantien, een vaste CJG-bezoeker, was zwanger van haar tweede kind toen haar vriend haar verliet. Familie en kennissen om op terug te vallen had ze nauweljks – alleen de moeders van haar groep in het CJG. Die hebben toen in het centrum een babyshower voor haar georganiseerd en later afspraken gemaakt over wie steun geeft bij de bevalling, wie haar oudste kind dan opvangt en naar school brengt, enzovoort. Sander Sander meldde zich op het CJG. Hij wilde scheiden en vroeg hoe hij dat het beste kon vertellen aan zijn kinderen. In het gesprek bleek dat hij het ook nog aan zijn vrouw moest vertellen. We hielpen hem wat op weg en zagen hem later terug, samen met zijn vrouw. Opnieuw over de vraag: ‘Hoe vertellen we het de kinderen?’
Vraag maar.... Het CJG is er niet alleen voor ouders met grote vragen. Ook vaders en moeders met eenvoudigere kwesties zijn van harte welkom. Bijvoorbeeld: ‘Hoe kom ik aan geld om mijn zoon te laten sporten?’ Samen met haar een aanvraagformulier van Stichting Leergeld ingevuld. ‘Mijn kind van twee heeft nog geen stijf piemeltje. Zijn broer had dat al wel op die leeftijd. Kan hij later dan wel kinderen maken?’
59
Doorgevraagd, gerustgesteld en gemeld bij wijkverpleegkundige.
‘Mijn zoon van 15 heeft ADHD en ODD. Er zijn zo veel problemen, ik wil een andere woonplek voor hem.’ Verwezen naar de intern begeleider van de school van de jongen. Adressen gegeven van de Basegroep en de Ggz voor jongeren. ‘Hoe bereid ik mijn kind voor op de nieuwe baby?’ Boekjes aangeraden.
‘Mijn dochter van dertien wil af en toe een breezer. Wat moet ik doen?’ Gesprek gevoerd over regels en grenzen, en over de gevaren van alcohol. Folder meegegeven. ‘Hoe kom ik aan meer geld?’ Bij doorvragen blijkt het gezin 30 euro leefgeld per week te ontvangen van de kredietbank, waarvan 10 euro opgaat aan blowen. Gesprek gevoerd over omgaan met je geld en prioriteiten stellen. Gemeld bij maatschappelijk werk en bij de sociaal-verpleegkundige vanwege de kinderen.
‘Weet je ook iets van honden? Ik heb via internet een hond op afbetaling gekocht en hij blijkt ziek te zijn.’ Geadviseerd contact op te nemen met de verkoper en met Het Juridisch Loket als ze er met de verkoper niet uitkomt.
60
KENNIS DELEN
‘Weet je al wat? Kan ík wat doen?’ In het CJG komt de hulp in de eerste plaats niet van de beroepskrachten of de vrijwilligers, maar van de ouders zelf. Die wisselen ervaringen uit, en stimuleren en helpen elkaar al doende. De taak van het centrum en de aanwezige professionals en vrijwilligers zit vooral in het scheppen van optimale omstandigheden voor de ouders om tot een gesprek te komen en in het stimuleren van ontmoetingen. En het CJG staat daarin niet alleen. De Groningse aandachtswijken kennen sinds enkele jaren Buurtwerkers Ontmoeting, beroepskrachten die de taak hebben overal in de wijk ontmoetingen tot stand te laten komen. Het doel erachter is mensen uit hun isolement halen, of voorkomen dat ze erin raken. De buurtwerkers hebben een beetje de functie van de vroegere sociaal-cultureel werker, alleen zijn ze niet gebonden aan een buurthuis, maar bevorderen ze ook ontmoetingen in bijvoorbeeld
61
recreatieruimten van verzorgingshuizen, kerken en zelfs bij het koffiehoekje in de supermarkt. Met de overheveling van de dagbesteding uit de AWBZ naar de WMO in het vooruitzicht, en de korting op het budget die daaraan vast zit, zal de roep om meer laagdrempelige ontmoetingsactiviteiten dichtbij de mensen in de wijken sterk toenemen. De gemeenten worden verantwoordelijk voor begeleiding en activering, maar moeten het met veel minder geld doen en zullen dus de inzet van beroepskrachten zoveel mogelijk willen vervangen door het versterken van informele netwerken. Terzijde: voor zover de civil society een goed alternatief biedt voor de inzet van professionals, is die ontwikkeling natuurlijk toe te juichen. We zijn de afgelopen jaren doorgeschoten in het problematiseren en vervolgens inzetten van professionele hulp. Een correctie op die ontwikkeling is van harte welkom. Maar ik vrees dat we nu weer gaan doorschieten naar de andere kant. Ik ben bang dat de verwachtingen van het beroep op zelfredzaamheid en informele netwerken veel te hoog zijn: meer ingegeven door de wens te bezuinigen dan door een deugdelijke analyse van wat mogelijk en wenselijk is. Hoe dan ook: stimuleren van ontmoetingen om daardoor mensen zelf problemen te laten voorkomen of oplossen heeft de toekomst. En wat zijn daarbij dan waardevolle aandachtspunten? Op basis van mijn ervaringen bij het opzetten en in stand houden van een laagdrempelige ontmoetingsplek in het CJG kom ik
62
tot de volgende, in willekeurige volgorde:
t Wees creatief. Er is altijd te weinig geld om alles te doen wat je zou willen. Maak dan slimme afspraken. De kinderfysiotherapeut mag gratis een ruimte in het CJG gebruiken en geeft in ruil daarvoor workshops babymassage. Een vergelijkbare regeling hebben we gemaakt met de consulente die het draagdoekinloopspreekuur verzorgt en ook bij anderen die wat willen aanbieden, kijken we altijd of we een afspraak kunnen maken die voor beide partijen voordelig uitpakt.
t Ontwikkel een antenne voor nieuwe ideeën. Als een moeder sputterend uit het consultatiebureau de huiskamer binnenkomt met: ‘Ik moet fruithapjes gaan maken. Kom nou, ik koop wel een potje’, is dat reden om in de keuken een ochtend fruithapjes maken te organiseren. De vraag van: ‘Weet je hoe ik zo’n lap tot een draagdoek moet knopen?’, leidde tot een drukbezocht maandelijks draagdoekinloopspreekuur en later ook tot zondagse draagdoekwandelingen die een groep ouders zelf organiseert. t Houd je verwachtingen realistisch. Mijn moeders zijn soms laaiend enthousiast en kunnen dan de hele wereld aan. Maar er hoeft maar dít te gebeuren en ze zitten in een dip en haken af. Dan moet je niet teleurgesteld raken, maar beseffen dat zoiets erbij hoort. En vervolgens moet je kijken hoe je ze weer wat kunt oppeppen door ze aandacht te geven. Even een inboxje
63
op Facebook. Laten zien dat je aan ze denkt.
t Koester je successen. We hadden recepten uit de Allerhande geknipt en stuurden de moeders ieder met tien euro en een recept naar de winkel. Ze moesten de ingrediënten kopen en het gerecht klaarmaken in de keuken. Een hele stap, want ze lezen nooit recepten. Mijn hele dag is dan geslaagd als een moeder na afloop enthousiast uitroept: ‘Dat ga ik thuis ook maken.’ Yes, denk ik dan. Hier doe ik het voor! t Als je intensief mét en vóór mensen werkt, moet je afstand doen van een negen-tot-vijfmentaliteit. Collega’s die trots melden dat ze zich precies aan hun uren houden, hebben het gelijk van de werknemer aan hun zijde, maar kunnen beter een andere baan gaan zoeken. Aan de andere kant: laat af en toe het werk het werk, en doe iets heel anders. Ook binnen je werktijden. t Zorg dat je weet waarover je praat. Ik lees de vaktijdschriften en -boeken, volg interessante twitteraars en ben geabonneerd op waardevolle e-mailnieuwsbrieven. Om te ervaren hoe het voelt om open over je gezin en je kinderen te vertellen, hebben we dat met een groepje beleidsambtenaren en coördinatoren ook een aantal keren zelf gedaan. Ik moet eerlijk bekennen dat ik het moeilijk vond, zeker de eerste avond. t
64
Pas op dat je niet belerend of moraliserend doet.
Het werkt niet om je eigen normen als voorbeeld te stellen en te zeggen: ‘Als jullie het nu ook eens zo gaan doen?!’ Je moet je normen juist opzij schuiven, aansluiten bij de dagelijkse praktijk die je tegenkomt, en kijken hoe je daar in kleine stapjes verandering in kunt aanbrengen. Positief opvoeden is het devies. Dat geldt ook in de relatie met de moeders. Daarin past het overigens prima om ook eens te zeggen: ‘Ik vind wel dat je heel bijzondere keuzes maakt’, tegen een moeder die bijvoorbeeld met de pil stopt terwijl de opvoeding van de andere kinderen haar al boven het hoofd groeit. t Schenk vertrouwen. Van de financiële administratie moeten we zoveel mogelijk pinnen, en dus laat ik vrijwilligers boodschappen doen met het betaalpasje van het CJG. Als het uitkomt neem ik een vrijwilliger ook mee naar een overleg, met bijvoorbeeld de gemeente, om haar zelf het woord te laten doen. Voor mensen is het belangrijk dat ze het gevoel hebben ertoe te doen. Daarbij hoort ook dat ze zelf beslissingen nemen en verantwoordelijkheid dragen voor activiteiten. En ja, we missen soms een boek uit de bibliotheek en het gebeurt weleens dat ik ‘s ochtends in een rommelig CJG kom. Dan bespreek ik dat: ik leg uit waarom we gastvrijheid zo belangrijk vinden en dat een onderdeel daarvan is dat het centrum schoon en opgeruimd moet zijn. Dat werkt. t Ga aan de slag met de uitvoering als je een goed idee hebt. Wikken en wegen is mooi, maar doe het wel
65
snel! En de overtuigende beschrijving die bewijst dat een nieuw initiatief binnen je opdracht past, kan later ook nog wel gemaakt worden. Het ruilwinkeltje was er bijvoorbeeld nooit gekomen als ik eerst bij iedereen langs was gegaan om om toestemming te vragen. t Ga er helemáál voor, als je iets belangrijk vindt. De ruimte die nu de keuken van het CJG is, werd eerst gebruikt door een andere organisatie. Toen hij leeg kwam, zocht de verhuurder een nieuwe externe huurder. Ik heb toen het plan voor de keuken op papier gezet en ben blijven zeuren bij de ambtenaren van de gemeente die over het budget en de huisvesting van de CJG’s gaan. Steeds hing ik aan de telefoon: ‘Weet je al wat? Kan ík wat doen?’ Blijf aandringen: houd het vriendelijk, maar stop niet.
t Af en toen moet je echt met de vuist op tafel slaan. Als je te maken hebt met structuren die een praktijk in stand houden die echt belemmerend werkt. Vrijwilligster Bonny kon aan de slag in het kinderwerk in de Doornbosheerd. Het is een taak die ver buiten de normale verantwoordelijkheid van een vrijwilliger ligt, maar niemand wilde geld beschikbaar stellen voor een salaris. Dat heb ik niet geaccepteerd. Ik heb doorgedramd en geëist dat Bonny betaald wordt voor de uren die ze draait. Dat gebeurt nu.
t Laat gerust zien dat je een ‘gewoon mens’ bent en vertel ook over jezelf. Als ik doe wat ik op de opleiding geleerd heb, zou ik ontwijkend moeten antwoorden
66
op vragen als: ‘Heb je zelf ook kinderen?’ Onzin. Als ik denk dat het in de situatie past, heb ik het gewoon over mijn kinderen of mijn huis. Belangrijk is dat je écht in contact komt, dat je mensen weet te binden. Dat lukt niet als je je opstelt als een koele, afstandelijke professional. Professioneel Een moeder die het heel zwaar heeft, vraagt of haar kind vier keer per week naar de peuterspeelzaal kan in plaats van twee. Degene die daar een indicatie voor moet afgeven, zegt: ‘Doe ik niet. Die moeder is een aantal keren niet komen opdagen terwijl ik een afspraak met haar had. Daar steek ik geen tijd meer in.’ Ik snap dat niet. Het gaat om het belang van het kind, en het is voor iedereen duidelijk hoe moeilijk de moeder het heeft. Wees dan professioneel: zet je persoonlijke irritatie van die eerdere afspraken opzij en kijk hoe je dit verzoek kunt gebruiken om beter met die moeder in gesprek te komen.
67
OPEN STAAN
‘Elke vraag is oké, op elk moment’ Een moeder komt mijn kantoor binnen terwijl ik in gesprek ben met mijn leidinggevende. Ze laat een briefje zien dat ik écht even moet lezen. Ik lees het, de tekst van een mail die ze aan haar ex wil sturen, zeg dat het oké is, en ga door met het gesprek. Bij het CJG moet het vooral gaan om het geven van tijd en aandacht. Organiseren van activiteiten en bijeenkomsten hoort er ook bij, maar er zíjn voor de ouders is het belangrijkste. Mijn kantoortje is dan ook een zoete inval. Als een moeder binnenloopt met een vraag, is dat geen verstoring van mijn werk, het ís mijn werk. En als ik een keer echt niet gestoord kan worden, ga ik wel ergens anders zitten. Ook aangesproken worden als ik op straat loop of in het winkelcentrum, hoort erbij. Ik krijg wel eens de vraag of die opstelling het werk niet extra zwaar maakt. ‘Nee’, zeg ik dan. ‘Het is de basis van mijn werk. Elke vraag, op ieder
68
moment is oké’. Ook die van de moeder die bloedserieus komt vragen of ik even in Zorg voor Jeugd kan opzoeken wanneer haar kind jarig is, want dat weet ze niet meer. Ik maak dat niet belachelijk, maar zoek de datum op en lach er later samen met haar wel over. Ik voel me prima bij die instelling en heb niet de indruk dat mensen er misbruik van maken. Ze voelen het heel goed aan als iets even echt niet uitkomt. Ik zie me wel als de buurtwinkelier van vroeger. Die als het nodig is ook na sluitingstijd de deur open doet, de verjaardagen van zijn vaste klanten bijhoudt en altijd nadenkt hoe hij zijn zaak nog beter kan laten draaien. Net als die winkelier zeg ik ook vrijwel nooit ‘nee’. Ouders van een gereformeerde school in de wijk wilden koffie-ochtenden organiseren in het CJG en vroegen of het een probleem was dat ze daar christelijke boeken en christelijke opvoedmethoden bespraken. ‘Geen probleem’, was mijn reactie. Het CJG is er immers om de ontmoetingen tussen ouders te stimuleren, zonder vooroordeel. Die winkeliershouding zit ongetwijfeld in mijn genen: mijn grootouders stonden op de markt en hadden een klein winkeltje.
Opvoeden is een taak van ons allemaal Het CJG is een plek waar gebeurt wat vroeger op straat gebeurde of in de buurthuizen: dat mensen zich met elkaar bemoeien, om elkaar bekommeren, elkaar steunen. We maken dat mogelijk, en stimuleren het ook. Daar is overigens vaak helemaal niet zo veel voor
69
nodig. Neem de jonge-moedergroep. Die komt met het idee van een feestelijk paasontbijt. De meiden krijgen een beetje geld om wat spullen te kopen en regelen het verder helemaal zelf. Ze nemen vriendinnen mee die ook kleine kinderen hebben, zitten gezellig bij elkaar en hebben daar steun aan. Is het wel de taak van de overheid om zoiets via een CJG te faciliteren, kun je je afvragen. Ik vind van wel, en ik zeg erbij: ‘Helaas’. Natuurlijk zou het mooi zijn als de jonge moeders elkaar spontaan ont-moetten en zoiets zelf organiseerden. Maar daarvoor zijn we in onze samenleving inmiddels te veel op onszelf. Door een klein beetje te investeren in de jonge-moedergroep voorkom je dat de meiden -die het vaak toch al zwaar hebben- verder geïsoleerd raken en de steun van lotgenoten missen om hun kinderen goed op te voeden. Maar pas op: je kunt met de beste bedoelingen ook doorschieten, de boel problematiseren en er betaalde krachten op zetten. En dat is nou net níet de bedoeling van de CJG’s. Integendeel, een belangrijke taak van de centra is juist normaliseren en ontzorgen. Daarmee wordt bedoeld dat we moeten voorkomen dat kinderen onterecht labels opgeplakt krijgen als PDD-NOS of ADHD en dat we kinderen en hun ouders weg moeten houden bij overbodige geïndiceerde zorg. Een belangrijke rol die daarbij is weggelegd voor de CJG’s, is dat we onrealistische verwachtingen van ouders moeten temperen. Nogal eens hebben die een ideaalbeeld van hoe kinderen moeten zijn, en denken ze meteen dat er iets mis is als niet voldaan wordt aan dat beeld. Maar peuters hóren
70
driftig te zijn, en pubers hóren opstandig te zijn. Daar is helemaal niets mis mee.
Het CJG moet vooral geen eilandje in de samenleving zijn dat samen met de ouders en scholen er de volledig zorg voor draagt dat kinderen opgroeien tot verantwoordelijke volwassenen. Opvoeden is de verantwoordelijkheid van ons allemaal. De vakterm daarvoor is pedagogische civil society, de gemeenschappelijke activiteiten van burgers rondom het grootbrengen van kinderen. Ik gebruik de term ook wel als ik ergens moet vertellen wat het CJG doet, en leg dan uit: ‘Dat zijn wij allemaal, zoals we hier zitten. En het betekent dat we niet doorlopen, maar wat doen als we een jong kind zonder begeleiding aan de rand van een vijver zien lopen.’ In een goed functionerende pedagogische civil society zijn mensen bereid om de verantwoordelijkheden rond het opgroeien en opvoeden van kinderen met elkaar te delen. Ouders, jongeren en buurtbewoners, maar ook familieleden, leraren, sportcoaches, kortom: burgers, bevorderen samen het opvoeden en opgroeien van kinderen en jeugdigen. Ik ben er een sterk voorstander van dat we de handen ineen slaan en kijken wat iedereen kan bijdragen aan een goed opgroeiklimaat. Of het zo nodig is om daarbij te spreken van een pedagogische civil society, weet ik niet. Samenleven reikt verder dan de opvoeding. In de kern gaat het erom dat we beseffen dat we elkaar nodig hebben, en niet alleen bij de opvoeding. Ouderen, jongeren, gehandicapten, carrièremakers,
71
verstandelijk beperkten, rijken en armen: een prettige samenleving krijgen we alleen als we daar allemaal onze verantwoordelijkheid voor nemen.
Knoppendraaiers kennis laten maken met de werkelijkheid Op papier hebben we het in Nederland prima geregeld. Voor iedereen. De praktijk laat echter nogal eens iets heel anders zien. Vanuit die gedachte is de ‘Nachtploeg’ ontstaan. Met een groepje dwarse werkers van verschillende organisaties hebben wij het op ons genomen bestuurders kennis te laten maken met die praktijk. Dat doen we buiten de werkuren, op vrijwillige basis. Enkele keren per jaar nodigen we bestuurders, directeuren en managers uit om een avond met ons op pad te gaan. Dan praten ze met echte daklozen en echte junks, zitten ze een tijdje in een echte politiecel -veters, riem en stropdas inleveren!- en krijgen ze niet de zalmsandwiches te eten die ze kennen van hun andere werkbezoeken, maar Aldi-boterhammen met Aldi-pindakaas en water. Of ze gaan de binnenstad in met een portofoon om te ervaren wat een agent op een avond zoal aan problemen kan tegenkomen. En natuurlijk sturen wij dan een beetje door ervoor te zorgen dat er die avond genoeg serieus klinkende meldingen te horen zijn. Voor het bezoek van de Nachtploeg aan het CJG had ik een groep getatoeëerde moeders geregeld die stevig rokend de stoep blokkeerden. De bestuurders moesten zich langs hen heen naar binnen wringen en kregen later in het centrum de indrukwekkende
72
levensverhalen van de moeders te horen. Daarbij ging het over uitzichtloze problemen, maar ook over onvermoede kracht om die problemen toch te boven te komen. Met de Nachtploeg willen we de mensen die aan de knoppen draaien op een bijzondere manier in contact brengen met aspecten van de praktijk die ze vaak alleen van papier kennen. De wereld veran-dert er niet meteen door, maar ik heb de illusie dat de avondexcursies er zeker een bijdrage aan leveren dat er bij het opstellen van het beleid beter naar de praktijk gekeken wordt. Uit de reacties blijkt in ieder geval dat de mensen die meegaan ervaringen opdoen die voor hen helemaal nieuw zijn.
Spreek liever van multi-probleemsamenleving Als het bij een gezin niet volgens de standaard-normen verloopt, praten we gemakkelijk over multi-probleemgezinnen, waarmee we meteen aangeven waar de fout zit: bij het gezin. Ik vind dat we beter zouden kunnen spreken van multi-probleemsamenleving. De organisatie van de maatschappij is zo complex geworden, dat de categorie mensen die over minder sociale of verstandelijke vaardigheden beschikt buiten spel staat en opgezadeld wordt met een niet te hanteren veelheid aan problemen. Echte contacten tussen leden van die groep en andere delen van de samenleving zijn er nauwelijks en wat ik het ergste vind: als je geboren wordt als kind in een buitenspel-gezin is de kans levensgroot dat je
73
later zelf ook aan de zijlijn van de samenleving komt te staan. Al mijn moeders-met-problemen komen uit gezinnen die de vaardigheden misten om volwaardig mee te kunnen doen. En ik vrees dat veel van hun kinderen eenzelfde lot wacht. ‘Al negen maanden vóór de bevalling kun je voorspellen wat voor toekomst een kind te wachten staat’, verzucht ik weleens. Gelijke kansen voor alle kinderen? Vergeet het maar.
En de hulpverlening dan? We investeren als samenleving toch heel veel in de begeleiding van multi-probleemgezinnen? Ja, we zijn er goed in om de leden van zo’n gezin een etiket op te plakken en te indiceren voor allerlei hulpverleningstrajecten. Dat klopt. Wat we te weinig doen, is echt helpen. Een gezin krijgt wel vier, zes of acht hulpverleners van verschillende organisaties over de vloer die gesprekken komen voeren, maar niemand die tegen de moeder zegt: ‘Wat een zooi is het hier. Kom op, we gaan samen de keuken opruimen en de kinderen onder de douche zetten, en dan praten we wel onder het werk.’ En als de indicatie is verstreken of de schuldsanering afgerond, stopt ook de hulp meteen. Terwijl de samenleving nog steeds even onbegrijpelijk is voor het gezin. Natuurlijk, er komt de laatste jaren meer en meer aandacht voor samenwerking tussen de hulpverleners en er wordt vaker gewerkt met gezinscoaches. Eén gezin, één plan, één regisseur is het fraai klinkende motto dat steeds meer opgeld doet. En zeker, dat is een positieve ontwikkeling. Maar ik zie nog te vaak dat het mandaat van de gezinscoaches onvoldoende is en dat
74
bureaucratie en organisatiebelangen het winnen van het belang van het gezin. En ik vrees de gevolgen van de aangekondigde bezuinigingen. Een gezin met veel problemen echt vooruit helpen kan alleen met een langdurige integrale maatwerkaanpak waarvoor niet alleen veel uren begeleiding nodig zijn, maar bijvoorbeeld ook toeleiding naar werk of op zijn minst activiteiten, schuldhulpverlening en uitzicht op een betere financiële positie. Alle voorzieningen die daarvoor nodig zijn, staan echter zwaar onder druk. Ik heb veel respect voor de moeders die met een weekgeld van dertig euro van de kredietbank hun gezin draaiende weten te houden, en bijvoorbeeld naar Hoogezand fietsen omdat daar eens per maand een weggeefwinkel wordt georganiseerd. En ik houd mijn hart vast als ik zie hoe de wolken die zich boven hun hoofden samenpakken steeds donkerder worden. Ben ik nu een zwartkijker? Nee, het feit dat er CJG’s bestaan en -in ieder geval in Groningen- de kans krijgen uit te groeien tot centra waarin de gedachte van we voeden allemaal samen op in de praktijk gebracht wordt, is natuurlijk heel positief. Onder de beleidsmakers kom ik er genoeg tegen met uitstekende analyses en ideeën. Ik zie veel werkers die zich met grote betrokkenheid en veel creativiteit inzetten voor hun mensen en elke dag maak ik op het CJG dingen mee waar ik warm van word. Maar ja, de droom blijft van een samenleving die als geheel meer rekening houdt met de mensen die het zonder steuntje niet redden. De droom van een wereld waarin we
75
ons allemaal als vanzelfsprekend verantwoordelijk voelen voor wat er in onze buurt gebeurt en waarin de kinderen van veel van de moeders die ik elke dag tegenkom, een reële kans krijgen een heel ander leven te leiden dan hun ouders en grootouders doen. Ik koester die droom en blijf eraan werken dat hij ooit uitkomt.
76
77