Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland
Haalbaarheidsonderzoek naar Klimaatcompensatie in de eigen Regio CO2-compensatie in Nederland d.m.v. de aanplant van landschapselementen in het landelijke gebied
Maart 2013
Tomek de Ponti, Peter Smits & Gerard Titulaer Met bijdragen van Alterra (WUR) & Motivaction
Dankwoord Verschillende personen en organisaties hebben in de loop van de haalbaarheidsstudie hun expertise gedeeld. Deze staan achterin het rapport genoemd. De auteurs willen allen die hebben bijgedragen daar hartelijk voor bedanken.
Colofon Tomek de Ponti & Gerard Titulaer, Stichting Landwaard Peter Smits, Triple E Met bijdragen van Alterra (WUR) & Motivaction Haalbaarheidsonderzoek naar Klimaatcompensatie in de eigen Regio. CO2-compensatie in Nederland d.m.v. de aanplant van landschapselementen in het landelijke gebied Oosterhout (Gld.), Gebiedscoöperatie Oregional. In samenwerking met Stichting Landwaard, Alterra (Wageningen UR), Motivaction en Triple E. Maart 2013 Gebiedscoöperatie Oregional Oosterhoutsestraat 101 6678 PG Oosterhout (Gld.) Tel 0481-48.3773
[email protected] www.oregional.nl
Dit project werd financieel mede mogelijk gemaakt door het Programma voor Plattelands-ontwikkeling 20072013 voor Nederland (POP) via de regeling ‘Samenwerking bij Innovatieprojecten’, openstelling ‘Nieuwe Uitdagingen 2010’, van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Het POP wordt deels gefinancierd uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)( http://ec.europa.eu/agriculture/index_nl.htm). De ontvangen financiering valt onder as 1 van het POP: ‘Verbetering van het concurrentievermogen van de land- en bosbouwsector’. In Nederland is de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) de beheersautoriteit voor het POP.
Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland
Inhoud Samenvatting ....................................................................................................................
1
Summary in English ...........................................................................................................
5
Inleiding ............................................................................................................................
7
Doelstellingen ........................................................................................................................................... Betrokken organisaties & Financiering ..................................................................................................... Strekking van de resultaten van dit haalbaarheidsonderzoek: wat is/zijn kansrijke opties? .....................
8 8 9
Wet- en regelgeving ...........................................................................................................
11
Kyoto Protocol en ETS-systeem ............................................................................................................ Reductie broeikasgasemissie in het buitenland ................................................................................... Vrijwillige compensatie door sectoren ................................................................................................. CO2 prestatieladder .............................................................................................................................. Conclusie ...............................................................................................................................................
Technische haalbaarheid van het systeem ......................................................................... Bomenrij van Essen .............................................................................................................................. Haag van Meidoorn ............................................................................................................................. Benodigde tijd voordat aanplant voldoende hout oplevert voor biomassa-installatie ....................... Vorm van energie-opwekking .............................................................................................................. Belangrijke kanttekening i.r.t. CO2-compensatie en toekomstige landgebruik ................................... Back-office van het systeem: internetportal, transacties e.d. .............................................................
11 12 13 13 13
15 15 17 17 17 17 18
Financiële haalbaarheid van het systeem .........................................................................
19
Kosten van het onderhoud en oogsten ..................................................................................................
19
Bomenrij van Essen ........................................................................................................................... Haag van Meidoorn ..........................................................................................................................
19 19
Transport ................................................................................................................................................ Energiebehoefte centrale t.b.v. de verwarming van een blok van circa 40 woningen ........................... Gemeenschappelijk Landbouwbeleid ..................................................................................................... NSW Landgoed ........................................................................................................................................
20 20 20 21
Berekeningen voor het pilot-gebied Ooijpolder-Duffelt in lijn met het landschapsontwikkelingsplan .....
21
Scenario M1 – alles in eigen beheer, alle inkomstenbronnen ............................................................ Scenario M3 – biomassa-installatie in eigen beheer, geen beheersvergoeding, wel vergoeding voor aanleg ....................................................................................................................... Scenario M4 – inzet loonwerker met groot materieel, verder als scenario 3 ....................................
22
Berekeningen bij gebruik van een groot aandeel bomen i.p.v. struweel in het agrarische landschap .....
23
Scenario E1 – alles in eigen beheer, alle inkomstenbronnen ............................................................... Scenario E2 – scenario zonder eigen biomassa-installatie; de houtsnippers worden verkocht aan derden .......................................................................................................................... Scenario E3 – biomassa-installatie in eigen beheer, geen beheersvergoeding, wel subsidie voor aanleg ........................................................................................................................... Scenario E4 – inzet loonwerker met groot materieel, verder als scenario E3 ....................................
24
Conclusies m.b.t. de financiële haalbaarheid ...........................................................................................
26
23 23
25 25 25
Marktverkenning voor regionaal gerealiseerde klimaatcompensatie ................................
27
De markt voor regionale CO2-compensatie onder consumenten ............................................................
27
Definities van de doelgroepen ............................................................................................................ Toepassingen van het Mentality-model ............................................................................................. Conclusies: doelgroepen en markpotentieel .......................................................................................
27 27 29
De markt voor regionale CO2-compensatie onder bedrijven en instellingen ..........................................
31
Peiling uitgevoerd op op VNO-NCW bijeenkomst in de regio ............................................................. Telefonische enquête onder MVO ondernemers in de regio ............................................................... ‘No nett loss’ doelstelling van bedrijven ............................................................................................. De markt bij gemeenten in de regio ................................................................................................... Klimaatfondsen .................................................................................................................................. Conclusies ...........................................................................................................................................
31 32 32 32 33 36
Betrokkenheid belanghebbenden .....................................................................................
37
Agrarische ondernemers .......................................................................................................................... Bewoners, aannemers, woningbouw-verenigingen en gemeenten ........................................................
37 38
Conclusies ..........................................................................................................................
41
Geraadpleegde experts / gesproken personen ....................................................................
43
Samenvatting De bewustwording onder consumenten en bedrijven over klimaatverandering leidt ertoe dat men steeds meer bereid is om een bijdrage te leveren aan de oplossing van het probleem. Consumenten doen dit o.a. al vrijwillig door bijvoorbeeld vliegreizen te compenseren via organisaties als Trees for All (voorheen Trees for Travel). Bedrijven zijn deels verplicht en deels vrijwillig actief op de CO2compensatiemarkt. Momenteel vinden de klimaatcompensatieprojecten vrijwel uitsluitend plaats buiten Nederland. Daarmee worden compensatie-doelstellingen gerealiseerd, maar de impact op bewustwording en educatie is minder direct en minder groot. Immers, het is niet mogelijk om met eigen ogen te zien wat compensatie betekent en hoeveel bos aangeplant moet worden om de eigen uitstoot te compenseren. Een andere belangrijke ontwikkeling is dat de overheid zich steeds verder terugtrekt uit het publieke domein, met als gevolg dat de financiering voor natuur, biodiversiteit en landschap ook steeds meer onder druk staat. Om deze reden dienen nieuwe modaliteiten gevonden te worden om deze waardevolle publieke goederen anderszins te financieren. Wanneer deze nieuwe modaliteiten individuele burgers betrekken bij de eigen leefomgeving en bewust maken van het verband tussen het eigen handelen en het behoud van flora, fauna en ecosystemen, dan ontstaat er tegelijkertijd een sterker draagvlak in de samenleving voor het financieren van natuur, biodiversiteit en landschap. Deze ontwikkelingen bieden de mogelijkheid om tot een innovatieve combinatie te komen die bijdraagt aan de oplossing van het klimaatprobleem, aan het behoud en herstel van ecologische stapstenen in de vorm van kleine landschapselementen en aan een aantrekkelijker landschap: het in de eigen regio compenseren van je CO2-uitstoot. Doel van het voorgestelde project is om de haalbaarheid van een dergelijk concept te onderzoeken. Het voorgestelde concept ziet er als volgt uit:
Burgers en bedrijven compenseren hun CO2-uitstoot door de aanleg van kleine landschapselementen te financieren. In de toekomst kan ook een directe link gelegd worden met regionaal geproduceerd voedsel, door het onvermijdelijke deel van de uitstoot van de voedselproductie direct in het landschap te compenseren. De aanleg hiervan leidt tot nieuwe ecologische stapstenen in het (agrarische) landschap. Op termijn vindt er snoei van de landschapselementen plaats, rekening houdend met de CO2binding waarvoor het compensatiesysteem garant staat. Lokale opwekking van duurzame energie op basis van dit snoeihout.
Het haalbaarheidsonderzoek heeft een goed inzicht gegeven in de mogelijkheden en biedt handvatten om te besluiten al dan niet het hele concept of delen daarvan verder uit te diepen. Het resultaat kan echter nog niet beschouwd worden als een business case dat zo te implementeren is. Door de kansrijke opties in een vervolg verder uit te diepen en door te rekenen kan een goed gefundeerde business case ontwikkeld worden. Vanuit de wet- en regelgeving is het mogelijk om de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen in de eigen regio te compenseren door regionaal klimaatcompensatie-projecten op te zetten. Dit betreft compensatie voor de vrijwillige markt. Wel zijn er wat meningsverschillen over hoe regionale compensatie gecommuniceerd dient te worden. Het samenwerkingsverband kan juridisch gezien dus de aanplant van landschapselementen en bosjes in het agrarische landschap mede financieren door de uitgifte van CO2-certificaten. Feitelijk is dit ook wat Staatsbosbeheer via het Nationaal Bosfonds doet.
1
Technisch gezien is het ook mogelijk om het voorgestelde systeem te realiseren en is er een methodiek voorhanden om in de uitgifte van CO2-certificaten rekening te houden met de snoei die plaatsvindt voor onderhoud en het opwekken van duurzame energie. Uit het marktonderzoek dat onder consumenten is gehouden komt naar voren dat er een markt is voor regionale CO2-compensatie. Aandachtspunt is nog wel dat het marktonderzoek alleen kon kijken naar de interesse en intenties van consumenten. Nu bekend is bij welke doelgroepen die marktpotentie ligt dient met aanvullend marktonderzoek verder gekeken te worden of die intenties ook vertaald worden in daadwerkelijke acties . Uit de marktverkenning onder bedrijven en gemeenten in de regio zijn al een paar bedrijven gekomen die concreet hebben aangegeven in gesprek te willen gaan over het regionaal compenseren van hun uitstoot. Wel is het zo dat de steekproef relatief klein was. Er zal dus onder meer bedrijven de interesse gepeild moeten worden. Samenwerking met het Energiefonds Regio Nijmegen biedt ook aanvullende mogelijkheden voor het bereiken van bedrijven en instellingen in de regio. Er is een goede basis gelegd voor het creëren van draagvlak in de regio en er zijn, ondanks de tegenslag van het voorlopig niet doorgaan van de bouw van de beoogde woonwijk, verschillende aanknopingspunten om het snoeihout te verwaarden. Wel is het zo dat wanneer het niet mogelijk zal blijken zelf in eigen beheer energie op te wekken, danwel het snoeihout direct te verkopen aan een bedrijf/instelling met een warmtevraag, het snoeihout via gangbare kanalen moet worden afgezet waarbij het in het slechtste geval zelfs een kostenpost kan worden. In de meeste scenario’s is het aandeel van houtsnippers in de totale baten echter gering. Wanneer er op termijn een wijk in de regio wordt gebouwd waar men een biomassa-installatie wil plaatsen, dan biedt dit kansen om de verbinding van burgers met hun omgeving, omliggende landschap, natuur en lokale biodiversiteit te versterken. De financiële haalbaarheid van het concept is de minst gunstige uitkomst van het onderzoek. Er zijn wel scenario’s die een goed positief saldo geven. Echter, dat betreft scenario’s waarin CO2compensatiegelden geen doorslaggevende rol spelen. Slechts in één geval (scenario E2) maken de inkomsten uit CO2-compensatie het verschil uit tussen een negatief en een positief saldo. En dat positieve saldo is dermate klein dat met de onzekerheden en aannames in bepaalde berekeningen het geen verzekerd succes geeft. Sowieso is gebleken dat zonder beheersvergoeding en grondvergoeding voor de landschapselementen het concept financieel niet dekkend te krijgen is. Met andere woorden, bij de huidige prijzen en stand van kennis en technologie lijkt het dat ook met inkomsten uit CO2-compensatiegelden en met het in eigen beheer opweken van duurzame energie, het landschap zichzelf momenteel nog niet kan financieren. Er liggen wel mogelijkheden voor de toekomst, wanneer energieprijzen naar verwachting zullen stijgen. De agrarische ondernemers in het gebied zijn, als belangrijke belanghebbenden, betrokken geweest bij alle stappen in het haalbaarheidsonderzoek en hebben daar ook een wezenlijke bijdrage aan geleverd. Gezien de uitkomsten van de financiële haalbaarheid en de omstandigheden en ontwikkelingen in het gebied, hebben de agrarische ondernemers besloten voorlopig geen vervolgactiviteiten te zullen ontplooien om met het concept aan de slag te gaan. Wel heeft een aantal ondernemers interesse in het verkennen van de mogelijkheden voor het verwaarden van het snoeihout van bestaande landschapselementen. Als eventueel alternatief zou de financiering van het landschap losgekoppeld kunnen worden van de regionale CO2-compensatie. Die compensatie zal de facto op veel plaatsen nog wel plaatsvinden doordat er vanuit andere financieringsbronnen nog wel landschapselementen aangeplant worden, al staat die financering
2
steeds meer onder druk. Het is echter de vraag of het lonend is met de huidige stand van zaken om die CO2-compensatie te formaliseren in de vorm van de uitgifte van CO2-certificaten. Een regionaal CO2-compensatiesysteem zou wel op een andere manier dan via de aanplant van landschapselementen vormgegeven kunnen worden in het landelijke gebied. Dit analoog aan ontwikkelingen die bij compensatieprojecten in ontwikkelingslanden de laatste jaren sterk terrein wint, namelijk het voorkomen van toekomstige uitstoot door energiebesparing en de opwek van duurzame energie. In het landelijke gebied in Nederland zouden CO2-gelden kunnen worden ingezet om energiebesparende maatregelen te financieren op agrarische bedrijven en op andere locaties in het buitengebied. Ook zou het realiseren van nieuwe duurzame energie-opwekking op bijvoorbeeld agrarische bedrijven gefinancierd kunnen worden vanuit deze gelden. Hierbij kan gedacht worden aan o.a. zonne-energie en kleinschalige windenergie. Kleinschalige windenergie heeft het voordeel dat het niet of veel minder leidt tot verstoring van het landschap en dus veel minder zal leiden tot aantasting van het landschap en weerstand vanuit de bevolking. Een dergelijk systeem zou als een revolverend fonds opgezet kunnen worden. Alhoewel realisatie van het concept op de korte termijn niet haalbaar lijkt bieden de uitkomsten van het haalbaarheidsonderzoek wel de basis om in de toekomst bij veranderde omstandigheden (m.n. de energieprijzen), nieuwe inzichten en technologische ontwikkelingen een goede afweging te maken om alsnog het concept op te pakken en verder uit te werken richting een business case. Het idee om het landschap zichzelf te laten financieren via een regionaal CO2-compensatiesysteem en het verwaarden van vrijkomend snoeihout blijft een innovatief en welkom concept om de financiering van het landschap, die onder druk staat, toekomstbestendig te maken.
3
4
Carbon Offsetting in Europe by locally Financing new Hedgerows and Trees in Agricultural Landscapes – Feasibility Study for The Netherlands Summary in English With the growing public awareness on climate change increasingly more consumers and companies are willing to pay for offsetting the greenhouse gas emissions they have caused. Currently, the vast majority of compensation schemes are realised in developing countries. While such schemes do offset the greenhouse gas emissions, their contribution to public awareness and their educational value are limited. If one cannot see with ones own eyes how many trees need to be planted to offset one’s greenhouse gas emissions, the whole concept remains more abstract and less convincing. Simultaneously, public spending on nature, biodiversity and rural landscapes is increasingly under pressure. For this reason new avenues are being sought to finance these valuable public goods. If these new approaches involve the general public in the protection and development of their own local environment and make them aware of the relation between their own actions and nature conservation, environmental protection and biodiversity conservation, then public support for government spendings for nature, biodiversity and rural landscapes will also increase. Both above-mentioned developments triggered the development of a novel concept that brings together climate protection, the creation of ecologcial ‘stepping stones’ in agricultural landscapes that connect nature conservation areas, and the development of more attractive and diverse rural landscapes: offsetting greenhouse gas emissions by the establishment of new hedgerows and by planting trees in agricultural landscapes. The objective of the current project was to study the feasibility of this concept. The concept is to function as follows: Consumers and companies / organisations offset their greenhouse gas emissions by locally financing the creation of new hedgerows and tree planting in agricultural landscapes. In the future a direct link can also be made with food production, by offsetting that part of the greenhouse gas emissions related to food production that can not be avoided even in lowemission production systems. Thus new ecologcial ‘stepping stones’ in agricultural landscapes are created that connect nature conservation areas. With time the hedgerows will be trimmed and trees pruned, taking into account that the amount of CO2 for which CO2-certificates have been released will remain present. The ensuing woody material is being used as a source of locally produced renewable energy. The outcomes of the feasibility study provide good insights into the potential of the proposed concept. Within the scope of, and available resources for, the feasibility study it was, however, not possible to go into as much detail as to develop a real business case. The outcomes can be used to decide whether or not to develop a particular business case. From the point of view of rules and regulations that apply in the Netherlands it is possible to develop and implement the proposed concept. This applies primarily to voluntary carbon offsetting markets. This is in fact also what the State Forestry Service in the Netherlands (Staatsbosbeheer) is already doing through its National Forest Fund (Nationaal Bosfonds). As for how the offsetting should from a legal point of view be communicated some dispute still exists.
5
From a technical point of view no obstacles exist to implement the proposed concept. It is pretty straightforward to devise and apply a methodology by which hedgerows can be trimmed and trees pruned in such a way that the carbon for which CO2-certificates have been released is covered. Market research among consumers highlights a clear interest in offsetting one’s greenhouse gas emissions by locally investing in the creation of new hedgerows and tree planting in agricultural landscapes. The research has given insights into the intentions and interest of consumers. Future market resarch should investigate to what extent the intentions will translate into actual consumer expenditures to offset their carbon emissions. Market research among companies and organisations in the research area has yielded several companies that showed serious interest in offsetting their emissions through the proposed scheme and that showed interest in a one-on-one follow-up. The sample size was limited however, so future market research should address this. Collaboration with the regional Energy Fund of the City of Nijmegen (Energiefonds Regio Nijmegen) also offers scope for reaching potential customers. Under current market conditions, the financial feasibility of the concept is the least promising. There are only a few scenarios that show a positive financial balance. Moreover, in those scenarios the income from the carbon offsetting scheme plays a minor role in making the concept financially sound. None of the scenarios can be made financially sound without making use of government subsidies for nature conservation and landscape development. That is, even with the additional income from the local carbon offsetting scheme, nature and biodiversity conservation and the development and maintenance of attractive landscapes in rural areas still heavily relies on public spending. Only with expected future energy price increases will the concept become financially feasible and self-relient. In the meantime an alternative local carbon offsetting scheme may prove to be more promising. A local revolving fund could be set up to finance energy saving measures and small installations for renewable energy in rural areas, such as solar panels and small wind turbines for home consumption and farms / small businesses. Although the originally proposed concept is not financially feasible under current price conditions, the feasibility study does provide the insights to re-evaluate the potential of the concept in the future under changing energy prices. At such a time, the study can be used as the basis for futher developing the concept into a business case.
6
Inleiding De toenemde bewustwording onder consumenten over klimaatverandering leidt ertoe dat steeds meer consumenten bereid zijn om een bijdrage te leveren aan de oplossing van het probleem. Mensen die van het vliegtuig gebruik maken voor vakantie of zakelijke reizen, compenseren in toenemende mate hun reis via bijvoorbeeld Trees for All en vergelijkbare initiatieven. Tevens groeit het aantal huiseigenaren dat investeert in duurzame energie (bijv. zonne-energie) of duurzame energie afneemt van energiebedrijven. Tegelijkertijd is er ook een trend zichtbaar naar het (her)waarderen van de eigen omgeving, waarin het platteland een belangrijke plaats inneemt. Dit vindt o.a. uiting in de groei in de afzet van streekproducten en van recreatie en zakelijke bijeenkomsten op agrarische bedrijven met een neventak. Deze ontwikkelingen bieden mogelijkheden om tot een innovatieve combinatie te komen die bijdraagt aan een oplossing van het klimaatprobleem, aan het aantrekkelijker maken van het landelijk gebied en een nieuwe ecomische impuls geeft aan de plattelandseconomie. Naar onze verwachting is er zeker een markt voor het in de eigen regio compenseren van je CO2uitstoot. Compensatie in de eigen omgeving spreekt mensen aan vanuit de herwaardering van de eigen omgeving, de betrouwbaarheid en makkelijkere controleerbaarheid van het systeem en het feit dat mensen met eigen ogen tijdens een fietstocht door het prachtige landschap kunnen zien welke aanplant er door hun bijdrage is gerealiseerd.
Voorbeelden van twee bestaande CO2-compensatiesystemen: Trees for All en Greenseat Bron: www.treesforall.nl en www. greenseat.nl.
7
Doelstellingen Via een haalbaarheidsonderzoek inzicht verschaffen in de haalbaarheid van het realiseren van het voorgestelde systeem, bestaande uit de aanleg van landschapselementen (bomen, struiken e.d.), gefinancierd via een CO2-compensatiesysteem, waarvan het snoeihout gebruikt wordt in het van duurzame energie voorzien van een woonwijk. Toelichting op het functioneren van het nieuw te ontwikkelen initiatief: a) Opzet van een local-for-local regionaal CO2-compensatiesysteem op vrijwillige basis. Qua mechanisme vergelijkbaar met Trees for All, met dat verschil dat de compensatie in de eigen regio plaatsvindt. b) Boeren of andere (plattelands)ondernemers verfraaien het landschap door het aanplanten van landschapselementen (bomen en struiken). c) Boeren of andere (plattelands)ondernemers onderhouden het landschap en de landschapselementen. Op termijn zal er ook (selectieve) kap plaatsvinden. In beide gevallen natuurlijk rekening houdend met het niet teniet doen van de CO2-binding waarvoor reizigers of anderen die hun uitstoot willen compenseren hebben betaald. D.w.z. dat de natuurlijke aanwas minstens even groot dient te zijn als dat wat bij het onderhoud wordt gesnoeid. d) Opwekking van duurzame energie op basis van snoeihout en op termijn ook (selectieve) kap, waardoor een woonwijk van energie wordt voorzien.
Betrokken organisaties & Financiering De coöperatie Oregional heeft deze haalbaarheidsstudie i.s.m. een aantal agrarisch ondernemers in haar werkgebied geïnitieerd. Samen vormen zij het samenwerkingsverband dat het haalbaarheidsonderzoek heeft opgezet en begeleid. Oregional (www.oregional.nl) is in maart 2010 opgericht door boeren in de regio Nijmegen-Kleve en in samenwerking met Stichting Landwaard. Het doel van de coöperatie is op een duurzame en economische wijze grensoverschrijdend de regionale afzet van producten en diensten bevorderen onder het merk Oregional. Wezenlijk voor de gebiedscoöperatie zijn eerlijke prijzen voor de deelnemende boeren en de betrokkenheid van consumenten en burgers. Naast de afzet van producten aan ondermeer zorginstellingen, horeca, scholen, cateraars en consumenten, richt de gebiedscoöperatie Oregional zich nadrukkelijk op de ontwikkeling en promotie van (toeristische) activiteiten op en rond agrarische bedrijven. Grondstoffen voor Oregional zijn de agrarische producten die in de regio geproduceerd worden (groente, fruit, vlees, zuivel, eieren etc.). Kerngroepleden van het samenwerkingsverband en mede-initiatiefnemers van deze haalbaarheidsstudie zijn de agrarische ondernemers Joep Bless en Geert Kroes. Zij zijn ook verbonden met de lokale agrarische natuurvereniging ‘De Ploegdriever’ die actief is in de OoijpolderDuffelt en een project heeft opgezet voor het ontwikkelen van groen-blauwe diensten in het gebied, waaronder ecologische verbindingszones en stapstenen. De projectleiding van het haalbaarheidsonderzoek is uitgevoerd door Stichting Landwaard (www.landwaard.eu). Landwaard staat voor een aantrekkelijk, duurzaam en economisch gezond platteland, waarin agrariërs toekomstgericht kunnen ondernemen en waarbij de waarden van het land en de kwaliteit van leven voor bewoners van Stad en Land centraal staan. Om aan deze missie gestalte te geven organiseert Landwaard verschillende activiteiten zoals het Streekgala en het
8
Wandelfestijn over Boerenland en voert zij projecten uit in haar werkgebied op het gebied van regionale voedselproductie en –ketens en op het gebied van recreatie en toerisme. Meer informatie is te vinden op www.landwaard.eu. Het samenwerkingsverband heeft de volgende partijen ingehuurd om delen van de haalbaarheidsstudie uit te voeren en bij te dragen aan het schrijven van dit rapport:
Stichting Landwaard (www.landwaard.eu) voor de algehele projectleiding en inhoudelijke inbreng op alle aspecten van het haalbaarheidsonderzoek. Projectleider en penvoerder: Dhr. Tomek de Ponti. Eindverantwoordelijke: Dhr. Gerard Titulaer (voorzitter). Landwaard heeft in dit rapport de hoofstukken Inleiding, Betrokkenheid belanghebbenden en Conclusies geschreven en samen met Alterra de hoofdstukken Technische haalbaarheid van het systeem en Financiële haalbaarheid van het systeem. Daarnaast heeft Landwaard in samenspraak en samenwerking met Oregional de eindredactie van het rapport verzorgd. Alterra, onderdeel van Wageningen UR (www.wageningenur.nl/nl/ExpertisesDienstverlening/Onderzoeksinstituten/alterra.htm), voor technische en financiële berekeningen. Projectleider bij Alterra was Dhr. Raymond Schrijver. Alterra heeft in dit rapport samen met Landwaard de hoofdstukken Technische haalbaarheid van het systeem en Financiële haalbaarheid van het systeem geschreven. Triple E (www.tripleee.nl) voor aspecten van de wet- en regelgeving, marktverkenning onder m.n. bedrijven en instellingen en financiële verdienmodellen. Projectleider: Dhr. Peter Smits. Triple E heeft in dit rapport het hoodstuk Wet- en regelgeving geschreven, in het hoofdstuk Marktverkenning voor regionaal gerealiseerde klimaatcompensatie het deelhoofdstuk De markt voor regionale CO2-compensatie onder bedrijven en instellingen en in het hoofdstuk Financiële haalbaarheid van het systeem de onderdelen Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en NSWlandgoed. Marktonderzoeksbureau Motivaction (http://motivaction.nl) voor de marktverkenning onder consumenten. Motivaction is een fullservice onderzoeksbureau dat voor zijn opdrachtgevers kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksspecialismen combineert met kennis van organisaties en de omgeving waarin deze actief zijn. Betrokken medewerkers: Dhr. Jasper Visscher en Dhr. Roel Schoemaker. Het deelhoofdstuk De markt voor regionale CO2-compensatie onder consumenten in het hoofdstuk Marktverkenning voor regionaal gerealiseerde klimaatcompensatie is gebaseerd op het marktonderzoek en de rapportage van Motivaction.
Het haalbaarheidsonderzoek is financieel mogelijk gemaakt door het Programma voor Plattelandsontwikkeling (POP) van de Europese Unie. Het POP wordt deels gefinancierd uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (http://ec.europa.eu/agriculture/index_nl.htm). Het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is de beheersautoriteit voor het POP, vanuit het programma Samenwerking bij Innovatieprojecten.
Strekking van de resultaten van dit haalbaarheidsonderzoek: wat is/zijn kansrijke opties? De voor het voorgestelde systeem relevante technologie, kennis en prijzen zijn continu in ontwikkeling. In dit haalbaarheidsonderzoek is beoogd de potentie van het voorgestelde systeem zo nauwkeurig mogelijk als binnen kaders van dit onderzoek mogelijk was in kaart te brengen en door te rekenen. Het resultaat kan nog niet beschouwd worden als een business case dat zo te
9
implementeren is. Wel kan goed afgeleid worden welke opties kansrijk zijn en welke minder kansrijk. Door de kansrijke opties in een vervolg verder uit te diepen en door te berekenen kan een goed gefundeerde business case ontwikkeld worden.
10
Wet- en regelgeving Kyoto Protocol en ETS-systeem Het European Union Emissions Trading System maakt deel uit van het Europese klimaatbeleid. Het systeem heeft betrekking op ongeveer 11.000 energiecentrales en industriële fabrieken in 30 landen. Het ETS helpt EU-lidstaten met de naleving van hun verplichtingen van het Kyoto Protocol. De Europese richtlijn vermeldt de bedrijfssectoren en activiteiten die verplicht zijn om aan CO2 emissiehandel deel te nemen. In Europa zijn dat meer dan 10.000 bedrijven, in Nederland ongeveer 400 bedrijven. Voorbeelden van bedrijfsactiviteiten waarvoor CO2-emissiehandel verplicht is:
elektriciteit productiebedrijven productie en verwerking van ferro-metalen (papier)pulp maken uit hout en vezelhoudende materialen glasbedrijven die meer glas smelten dan 20 ton per dag olieraffinaderijen cokesfabrieken
In de regio Arnhem-Nijmegen zijn er maar 19 bedrijven die vallen onder het Europese handelssysteem voor emissies (ETS). De overige bedrijven, instanties en burgers zijn vrij om CO2 te compenseren op de wijze die ze zelf willen. Wel is het zo dat de Nederlandse regering in de afspraken rond het Kyoto Protocol een deel van deze vrijwillige compensatie, als ook de aanleg van nieuwe bossen in kader van de EHS, alvast heeft ingecalculeerd ter grootte van 20 miljoen ton per jaar. Dat betekent wellicht dat vrijwillige compensatie via het planten van bomen of de aanleg van bossen geen extra zoden aan de dijk zet voor de Nederlandse Kyoto-verplichtingen, maar dat neemt niet weg dat deze bossen en bomen wel CO2 opnemen en dus gewoon daadwerkelijk bijdragen aan het vastleggen van CO2 en een bijdrage leveren aan het verminderen van de opwarming van de aarde door het broeikaseffect. Deze analyse is mede afkomstig van de CO2- deskundige Joost Cozijnsen1. Minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) wilde het voor de burger makkelijker maken om CO2 van gevlogen kilometers ook in Nederland zelf te compenseren om op deze manier de schade aan de natuur en klimaat te beperken. Volgens de Kyoto-regels is het nu alleen mogelijk om vliegkilometers te compenseren via bomenprojecten in landen zonder reductiedoelstelling zoals Ethiopië en Mozambique. Verburg vond dat een beetje krom. "We laten daarmee onbedoeld kansen liggen", aldus de minister. De minister wilde dat het mogelijk wordt vliegkilometers in eigen land direct in natuur om te zetten bijvoorbeeld door een boom te planten in eigen stad of buurt of via een bijdrage aan verfraaiing van het landschap. "Daar doe je niet alleen het milieu, maar ook je omgeving een plezier mee. Groen zorgt voor schone frisse lucht, je bent minder ziek, stress verdwijnt en bomen hebben ook nog eens een belangrijke functie voor andere plant- en diersoorten." Volgens de minister kunnen burgers meer verbonden raken met hun eigen omgeving als ze zelf een stukje natuur of landschap creëren. In haar toespraak op de Vakantiebeurs wees ze er op dat er verschillende manieren zijn waarop mensen persoonlijk verantwoordelijkheid kunnen nemen voor natuur en landschap. Sinds de uitspraken van de minister zijn echter op dit gebied geen vorderingen gemaakt. 1
www.energiegids.nl
11
Mooie boerderij in de Ooijpolder-Duffelt en landschapselementen in de vorm van bomen langs de weg.
Reductie broeikasgasemissie in het buitenland Nederland heeft afgesproken 13 miljard kg reductie per jaar in het buitenland te realiseren via de zogenaamde Kyoto-mechanismen. Met deze mechanismen kunnen Nederlandse bedrijven en het Kabinet emissierechten ('credits') kopen in het buitenland. Een credit komt overeen met 1 ton broeikasgasemissiereductie. De 13 miljard kg CO2-equivalenten reductie per jaar komt overeen met de aankoop van 13 miljoen credits per jaar in het buitenland. Er zijn twee soorten 'credits': credits die zijn verdiend met Joint Implementation (JI) en credits die zijn verdiend met het Clean Development Mechanism (CDM).
JI: Joint Implementation is alleen mogelijk tussen geïndustrialiseerde landen onderling. Credits die zijn verdiend met JI worden emission reduction units (ERU's) genoemd. In de praktijk worden ERU's verdiend door reducties te behalen in Centraal- en Oost-Europese landen. Een voorbeeld: Nederland financiert en ondersteunt de bouw van een windmolenpark in Roemenië. Als daardoor de bouw van een kolencentrale wordt vermeden mag Nederland de verminderde uitstoot meetellen voor de eigen Kyoto-verplichting. CDM: Bij het Clean Development Mechanism gaat het om afspraken tussen geïndustrialiseerde landen en ontwikkelingslanden die zelf geen emissiereductiedoelstelling hebben. Credits die zijn verdiend met CDM, worden CER's genoemd (Certified Emission Reductions). Nederland kan CER's op dezelfde manier verdienen als ERU's, met het verschil dat CER's worden verdiend door het opzetten van emissiereducerende projecten in ontwikkelingslanden.
Dit betekent dat het in de praktijk niet mogelijk is net over de grens bij Duitse Oregional partners Nederlandse CO2 te compenseren.
12
Vrijwillige compensatie door sectoren Er bestaat een hardnekkig idee dat compensatie voor CO2 alleen in het buitenland kan plaatsvinden. Dit is ook het officiële standpunt zoals dat door de overheid wordt verwoord. Dit kwam ook naar voren in telefonische gesprekken die zijn gevoerd met Agentschap NL en het Bosklimaatfonds van het Nationaal Groenfonds. Dit betekent in de praktijk dat de insteek is dat bedrijven niet zouden mogen claimen dat ze hun uitstoot compenseren, maar dat ze in het kader van MVO de aanplant van bomen financieren en dit ook als zodanig communiceren in hun marketing e.d. Strikt genomen geldt de eis dat compensatie voor CO2 alleen in het buitenland kan plaatsvinden echter alleen voor de ETS-bedrijven. Personen, organisaties en bedrijven kunnen ook vrijwillig deelnemen aan emissiehandel. Dat kan met een hele sector tegelijk, zoals bijvoorbeeld voor Nederlandse salpeterzuurfabrikanten, die lachgas uitstoten. Ook bedrijven die niet onder het systeem vallen en personen kunnen vrijwillig emissierechten aankopen. Zij doen dit om hun CO2uitstoot te compenseren, bijvoorbeeld in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ze kopen de rechten dan op de markt en leveren ze in bij de Emissieautoriteit . Daardoor worden deze rechten uit de markt genomen en kunnen bedrijven ze niet meer kopen en moeten ze op een andere manier CO2 –uitstoot verminderen. Belangrijk daarbij is om te realiseren dat voor de vrijwillige markt CO2 compensatie juridisch gezien geen beschermd begrip is. Men kan dus juridisch gezien niet aanvechten wanneer er door individuen of instanties/bedrijven vrijwillige compensatie wordt gerealiseerd binnen Nederland. Als een individu of instelling/bedrijf haar uitstoot (deels) wil compenseren door bijvoorbeeld in Nederland bos aan te laten planten, dan kan dat gewoon. Er kan dan technisch/theoretisch gezien wel dubbeltelling plaatsvinden doordat de Nederlandse overheid dat stuk bos ook meeneemt in het nakomen van haar verplichtingen richting Kyoto. Een dergelijke eventuele dubbeltelling neemt niet weg dat zonder die actie/bijdrage van een burger/instantie/bedrijf dat stuk bos niet zou zijn aangeplant. In die zin is het dus wel degelijk additioneel. Bovendien is het dan ook gewoon het persoonlijke doel van die persoon/instantie/bedrijf om zijn/haar uitstoot te compenseren in de vorm van bosaanplant binnen Nederland. Dat wordt dan gerealiseerd. Zolang alle betrokkenen er maar transparant over communiceren, hoe het in elkaar zit en dat de overheid ‘jouw’ stuk bos ook meeneemt in het nakomen van haar verplichtingen, is er dus geen probleem. Het Nationaal Bossenfonds, een initiatief van Staatsbosbeheer, Trees for All en Nationale Boomfeestdag, werft ondermeer fondsen via dit principe. CO2 prestatieladder De CO2-presatieladder is een instrument om bedrijven die deelnemen aan aanbestedingen door overheden te stimuleren tot CO2-bewust handelen. Het kan gaan om energiebesparing maar ook CO2-compensatie speelt een rol. Een goede score levert extra punten op in de aanbesteding en vergroot de kansen op het krijgen van opdrachten. De Prestatieladder is oorspronkelijk ontwikkeld door ProRail maar inmiddels zijn er meerdere bedrijven die hem via het internet aanbieden in combinatie met vaststelling van de CO2-footprint van een bedrijf. Dit gaat ook gepaard aan certificering van de uitstoot, maar als er sprake is van compensatie van de CO2-uitstoot, ook vastlegging van de compensatie in de vorm van CO2-certificaten. Grote bedrijven met veel uitstoot zoals energiecentrales moeten, zoals gezegd, wel op de verplichte markt opereren. Die mogen niet binnen NL danwel EU uitstootrechten kopen (‘compenseren’). Conclusie Er wordt in de regio ruim 8 miljoen ton CO2 uitgestoten per jaar. De helft wordt geproduceerd door ETS-bedrijven die direct vallen onder het Kyoto Protocol. Daar liggen op dit moment geen
13
mogelijkheden om die in de eigen regio te compenseren. De andere helft van de uitstoot wordt veroorzaakt door burgers en bedrijven die geen officiële verplichtingen hebben. Wel hebben een deel van de bedrijven en burgers een morele druk en ook de wil om wat aan CO2 reductie en compensatie te doen. Bedrijven die meedoen aan aanbestedingen bij de overheid hebben bovendien baat bij reductie en compensatie van CO2. Voor deze vrijwillige markt kan het samenwerkingsverband CO2-compensatie aanbieden in de vorm van aanplant van landschapselementen en bosjes. Juridisch gezien kan klimaatcompensatie in de eigen regio dus.
14
Technische haalbaarheid van het systeem Het bleek uiteindelijk redelijk eenvoudig om in de berekeningen voor CO2-vastlegging aan de ene kant en snoei en opwekking van biomassa-energie aan de andere kant een scheiding te maken om te voorkomen dat in CO2-certificaten vastgelegde CO2-binding door de snoei en opwekking van biomasse-energie teniet gedaan zou worden. Dit is in de rekenmodule die door Alterra is ontwikkeld meegenomen. Kern van de gebruikte systematiek is dat productie van hout en vastlegging van CO2 apart is berekend voor stamhout dat blijft staan en voor (kleinere) takken die worden gesnoeid.
Bomenrij van Essen Er is voor de essen uitgegaan van een omlooptijd (periode dat bomen groeien voordat ze worden geveld) van 30 jaar, een plantafstand van 8 m, en er is gerekend met een breedte van de bomenrij van 5 m. Belangrijk op te merken bij de omlooptijd is dat volgens de internationaal gehanteerde methodiek van CO2-compensatie de boom na 30 jaar weliswaar wordt geveld, maar dat het uitgangspunt is dat herplant plaatvindt. Het is dit mechanisme van altijd weer herplanten na het vellen van bomen dat ervoor zorgt dat die hoeveelheid CO2 waarvoor CO2-certificaten zijn uitgegeven permanent uit de atmosfeer blijft. Daarom mag die hoeveelheid in de eerste omloop vastgelegde CO2 ook op de compensatiemarkt worden gebracht, ook al vindt er periodieke kap plaats. De CO2-uitstoot t.g.v. het gebruik van machines en transport is in dit haalbaarheidsonderzoek niet in mindering gebracht op de hoeveelheid CO2 waarvoor CO2-certificaten zijn uitgegeven. Naar schatting zou de mindering in de orde van grootte van 10-15% liggen.
Voorbeeld van een biomassacentrale.
Bron: www.breda.nl/blogs/2011/12/04/een-duurzame-houtkachel-biomassacentrale-breda
De bomen worden op termijn wel breder dan 5 meter, maar de grond rondom de bomen kan voor een groot deel redelijk gebruikt worden omdat de bomen worden opgesnoeid. Geschat wordt dat er in de bomenrijen van es over een periode van 30 jaar gemiddeld 9,7 ton CO2 per km per jaar wordt vastgelegd in hout, waarvan 4,1 ton in takken en 5,6 ton in stamhout. Dit komt bij een aangenomen breedte van 5 m overeen met gemiddeld 19,3 ton CO2 per hectare per jaar vastgelegd in hout, waarvan 8,2 ton in takken en 11,1 ton in stamhout. Een CO2-vastlegging van 19,3 ton CO2 per hectare per jaar lijkt heel erg hoog voor Nederlandse begrippen, aangezien dat voor bos in Nederland met ondergroei ongeveer 8 ton per hectare per jaar is. Dit grote verschil komt doordat we te maken hebben met lijnvormige elementen. In een lijnvormig element in een agrarisch landschap wordt slechts een kleine oppervlakte wegegnomen uit het landbouwareaal. De kronen van de vegetatie, met name die van bomen, zijn wel wat breder dan dat areaal.
15
Ook is de groei van de bomen optimaler doordat bomen in lijnvormige elementen veel minder concurrentie voor licht, nutriënten en water ondervinden. Hierdoor ontstaat bij omrekening van CO2vastlegging per boom, naar CO2-vastlegging per kilometer, naar CO2-vastlegging per hectare een getal per hectare dat onwaarschijnlijk lijkt onder Nederlandse omstandigheden. Desalniettemin is voor de CO2-vastlegging per boom uitgegaan van standaard kengetallen voor Nederland. Het getal klopt dus voor lijnelementen. Mocht in hetzelfde landschap een niet-lijnvormig landschapselement aangelegd worden (bijv. van 100 bij 100m), dan zou met andere waarden gerekend moeten worden. Voor een agrarisch ondernemer die bomen plaatst langs de randen van zijn perceel is het niet relevant wat de CO2-vastlegging per hectare zou zijn wanneer het een blokvormig oppervlakteelement zou zijn. Wel is het voor een agrarisch ondernemer relevant hoeveel land feitelijk onproductief en hoe groot de opbrengstreductie op het perceel is t.g.v. het uit productie nemen van een lijnvormig oppervlakte alsmede t.g.v. een lagere productie op het deel van het perceel grenzend aan de bomenrij. En voor die ondernemer is het relevant hoeveel CO2 er op dat deel land wordt vastgelegd. Want voor een boer geldt uiteindelijk hoeveel de financiële opbrengsten uit de CO2certificaten voor dat lijnelement en hoeveel hem/haar dat kost in termen van lasten door o.a. lagere gewasopbrengsten en het uit productie nemen van een deel van het land.
Figuur 1. Schematische weergave van de vastlegging van CO2 door bomen met op de horizontale as de jaren en op de verticale as de hoeveelheid vastgelegde CO2. Dit ter illustratie van de de internationaal gehanteerde methodiek van CO 2compensatie waarin bomen na x jaar (in dit fictieve voorbeeld 31 jaar) weliswaar worden geveld, maar opnieuw aangeplant moeten worden. De cyclus blijft zich elke 31 jaar herhalen. De hoeveelheid CO 2 die na 31 uit de atmosfeer is opgenomen (in dit fictieve voorbeeld 350) mag op de compensatiemarkt worden gebracht. Alles wat in de opvolgende cycli wordt vastgelegd is grosso modo gelijk aan de hoeveelheid waarvoor in de 1e cyclus van 31 jaar CO2-certificaten zijn uitgebracht en mag derhalve niet nogmaals op de markt worden gebracht. Bron: Trees for All.
Van de essen komt naar schatting gemiddeld 5,3 ton droge stof (ds) per km per jaar vrij (10,5 ton ds per ha per jaar bij aangenomen 5 meter breedte). Bij de eerste snoeibeurten zijn het relatief kleine hoeveelheden van 2 ton ds per km in jaar 5, 4 ton ds per km in jaar 10, 7 ton ds per km in jaar 15 en 10 ton ds per km in jaar 20 en 25. In jaar 30 komt naar schatting 33 ton ds takhout vrij en 91 ton ds aan stamhout. De hoeveelheid aanplant die nodig is om (op termijn) voldoende snoeihout te produceren om de energieopwekking efficiënt te laten plaatsvinden voor een biomassa-installatie van 500kW bedraagt voor bomenrijen met essen 20 hectare, wat overeen komt met een bomenrij van ongeveer 40 km.
16
Haag van Meidoorn Voor de meidoornhagen is uitgegaan van een breedte van 3 meter, waarbinnen drie rijen meidoorns geplant worden. De omlooptijd (periode dat bomen groeien voordat ze worden geveld) is wederom 30 jaar. De vastlegging van CO2 in een haag van meidoorns (3 m breed) bedraagt naar schatting 14 ton CO2 per hectare per jaar. Daarvan wordt 11,6 ton CO2 afgevoerd bij het vijfjaarlijks onderhoud en 2,7 ton CO2 is vastgelegd in de blijvende stoven. Van de meiddoornhagen komt naar schatting iedere vijf jaar omgerekend 6,4 ton ds per hectare/jr aan chips vrij. De hoeveelheid aanplant die nodig is om (op termijn) voldoende snoeihout te produceren om de energieopwekking efficient te laten plaatsvinden voor een biomassa-installatie van 500kW bedraagt voor meidoornhagen zo’n 14 hectare wat overeen komt ongeveer 28 km haag.
Benodigde tijd voordat aanplant voldoende hout oplevert voor biomassa-installatie Wanneer alle aanplant gelijktijdig zou plaatsvinden zou het lang duren voordat er voldoende snoeihout zou zijn om de energieopwekking efficiënt te laten plaatsvinden voor een biomassainstallatie van 500kW. Bij de aanplant van essen in bomenrijen bijvoorbeeld pas ergens rond de 25 jaar. Om die reden zou het beter zijn om de aanplant verspreid over meerdere jaren in tranches te laten plaatsvinden. Vanuit het dekken van de investeringskosten om het CO2-compensatiesysteem (online portal voor klanten en back-office) op te zetten zou het daarentegen nodig zijn zo rond de 20km houtwal per jaar aan te leggen. Deze tegenstelling is een praktisch probleem dat in een later stadium nog opgelost zou moeten worden. Vorm van energie-opwekking Verbranding van biomassa blijft vooralsnog de meest toegepaste vorm van energie-opwekking. Pyrolyse zou een interessant alternatief zijn, aangezien het meer opties biedt voor het verwaarden van de energie. Aangezien de ontwikkeling rond pyrolyse minder ver is dan verbranding en pyrolyse nauwelijks nog wordt toegepast voor biomassa is in deze studie met verbrandingskachels gerekend. Belangrijke kanttekening i.r.t. CO2-compensatie en toekomstige landgebruik Aanname en uitgangspunt van de systematiek van CO2-compensatie is dat het areaal blijvend onder de vegetatie met bijbehorende CO2-vastlegging komt te staan. Kap kan wel plaatsvinden, maar de vegetatie moet dan weer de kans krijgen om terug te groeien naar de oorspronkelijke staat van voor de kap, zodat wederom dezelfde hoeveelheid of meer CO2 uit de atmosfeer gebonden wordt. Aangezien in de praktijk het niet altijd lukt om het gehele areaal blijvend onder contractueel vastgelegde vegetatie te houden, wordt in de systematiek van CO2-compensatie vaak voor het aantal CO2-certificaten een reductie van 25% toegepast. Dat wil zeggen dat van de 100% van het areaal dat is aangeplant 25% niet wordt verwaard in de markt voor vrijwillige CO2-compensatie. Op deze wijze is er altijd een veiligheidsmarge. Echter, in de praktijk van agrarische ondernemers kan het permanent aanleggen van landschapselementen, i.t.t. aanleg voor bijvoorbeeld een looptijd van 30 jaar, een barrière vormen. Mocht het voorgestelde systeem in de praktijk worden gebracht dan dient hier nader naar gekeken te worden.
17
Back-office van het systeem: internetportal, transacties e.d. Met Trees for All is overleg geweest over het mogelijk samenwerken. Trees for All heeft jarenlange ervaring met het opzetten van CO2-compensatieprojecten door de aanplant van bomen, het in de markt zetten van het product en het goed organiseren van de hele back-office zoals de internetportal en het goed verwerken van alle transacties. Het voorgestelde systeem voor klimaatcompensatie in de regio en Trees for All zouden elkaar goed kunnen versterken in elkaars activiteiten.
18
Financiële haalbaarheid van het systeem Kosten van het onderhoud en oogsten Bij het onderhoud van zowel de bomenrijen van es als de hagen van meidoorn dient gezaagd en versnipperd te worden. Er is van uitgegaan dat dit in eigen beheer gebeurd. Voor het versnipperen is daarvoor een versnipperaar achter de trekker nodig en een opvangwagen voor houtchips. Beide kosten in aanschaf rond € 15.000. De kosten voor die machines zijn verwerkt in de totale kosten. Voor arbeid is een tarief gerekend van € 26,90 per uur conform CAO. Bij inzet eigen arbeid zou met een lager tarief gerekend kunnen worden. Het tarief voor de inzet van werktuigen bedraagt circa €23 per uur. Het grootste deel van de totale kosten van het systeem zitten in arbeid en machinegebruik. Van dat deel maakt arbeid ongeveer drie kwart en machinegebruik ongeveer één kwart uit. Bomenrij van Essen De kosten voor het onderhoud van de essen bestaan uit iedere 5 jaar opsnoeien (5 takken per keer) en versnipperen van takken. In jaar 30 worden de bomen geveld, waarbij het takhout wordt versnipperd. Om het stamhout te versnipperen is zwaar materieel nodig dat redelijkerwijs niet zelf aangeschaft kan worden. Kosten voor het versnipperen van stamhout zijn daarom niet opgenomen. Het dikkere hout wordt apart verkocht als stamhout. De kosten voor het onderhoud van de bomenrijen bedragen gemiddeld naar schatting € 440 per km per jaar, of € 880 per ha per jaar, gemiddeld over 30 jaar. Deze kosten bestaan uit vijfjaarlijks ca. € 400 per km voor snoeien en € 750 voor het versnipperen. Daarnaast zijn in jaar 30 de kosten voor het vellen € 2100 per km en voor het versnipperen daarbij € 5350 per km. Indien ervoor gekozen wordt om zwaar en gespecialiseerd materieel van een loonwerker te gebruiken, kunnen de kosten aanzienlijk worden teruggebracht, met naar schatting 30% voor afzetten en versnipperen totaal. Deze reductie is lager dan bij een meidoornhaag, doordat je bij een bomenrij van essen alleen een loonwerker met een harvester kan laten komen voor het vellen van de bomen na 30 jaar. Gezien hoe je in de jaren ervoor de bomen moet snoeien kun je dat niet met een grote harvester doen. Om een loonwerker kosteneffectief in te zetten moet je echter wel grote arealen tegelijk laten vellen.
Haag van Meidoorn Het onderhoud van de meidoornhaag bestaat uit het iedere vijf jaar op kniehoogte afzetten, en versnipperen van het vrijkomende hout. De kosten voor het afzetten zijn iedere vijf jaar ca. € 1200 per km (ca. € 4000 per ha), en voor het versnipperen € 2400 per km (ca. € 8000 per ha). De kosten voor versnipperen zijn relatief hoog doordat er uitgegaan is van handmatig invoeren van de takken. Indien ervoor gekozen wordt om zwaar en gespecialiseerd materieel van een loonwerker te gebruiken, kunnen de kosten aanzienlijk worden teruggebracht, met naar schatting 50% voor afzetten en versnipperen totaal. Ook hier geldt dat om een loonwerker kosteneffectief in te zetten moeten er wel grote arealen tegelijk te vellen zijn.
19
Transport Er wordt uitgegaan van transport met eigen materieel (trekker en opvangwagen voor chips van 6 m3). De kosten voor transport zijn afhankelijk van de ladingsgraad van de wagens. Bij een volle wagen zijn de kosten naar schatting € 2,25 per ton verse chips per kilometer enkele rijafstand. Uitgaand van een dubbele rijafstand (heen en terug rijden) komen de kosten per ton verse chips op € 4,50 per kilometer, of € 9 per ton ds per kilometer.
Energiebehoefte centrale t.b.v. de verwarming van een blok van circa 40 woningen Per woning in Nederland is de warmtebehoefte gemiddeld 50 GJ. Bij een energieinhoud van circa 17 GJ / ton ds van hout betekent dit grofweg een behoefte van 3 ton ds uit hout per woning per jaar. Als voorbeeld voor de manier van rekenen nemen we hier een bomenrij van essen. Bij een ds opbrengst bij essen van gemiddeld 10,5 ton/ha/jr. komt dat neer op een equivalent van 0,3 ha essen per woning. In totaal is voor 40 woningen dan 12 ha. essen nodig. Omgerekend is dat een bomenrij van rond de 24 km.
Landschapselementen in de Ooijpolder-Duffelt
Gemeenschappelijk Landbouwbeleid Er is een nieuw Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2014-2020 op komst. De besluiten zijn nog niet genomen maar de contouren van dat beleid worden steeds duidelijker. Er is een streven naar vergroening van het GLB en meer doelgerichte uitkeringen. Het huidige streven is om subsidie te verstrekken als ten minste 7% van de landbouwgrond in ecologische beheer is. Agrarische landschapselementen zoals houtwallen zouden daar heel goed invulling aan kunnen geven. Dit zou gaan betekenen dat circa 30% van het budget dat nu aan directe inkomenssteun wordt besteed (Pijler 1) in betalingen voor vergroening wordt omgezet. Er zijn partijen en landen in de EU die verder willen gaan in de vergroening van Pijler 1 en meer geld willen overhevelen naar Pijler 2, de
20
plattelandsontwikkeling Voor de toekomst van het landschap en de biologische landbouw in de regio biedt deze vergroening van de GLB dus kansen. Mocht de 7%-norm doorgang vinden, dan is het des te belangrijker een goede en financieel haalbare invulling van die 7% van het bedrijfsareaal te vinden. In onderstaande scenario’s is op een paar plekken rekening gehouden met de 7%-norm door te verkennen wat de uitkomsten van scenario’s zijn als de grondprijs niet wordt meeberekend. Of deze redenering opgaat is niet zeker, maar als scenario verkenning is dit wel nuttig.
NSW-landgoed Een interessante optie voor ondernemers die een deel van hun land willen omzetten in natuur is de NSW-regeling. De NSW is een belastingwet en biedt eigenaren, vruchtgebruikers en erfpachters van een landgoed belastingvoordelen. De NSW is geen subsidieregeling; er worden in het kader van de NSW geen bijdragen in beheer en onderhoud verstrekt. De belangrijkste voorwaarden zijn dat het landgoed aaneengesloten minstens 5 hectare groot is en voor minstens 30% bestaat uit houtopstanden (bos) of natuurterreinen. Ook moet het deels worden opengesteld voor publiek. De voordelen zijn vrijstelling van successierechten en overdrachtsbelasting en gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de OZB en vennootschapsbelasting. Voor agrariërs die een deel van hun land beplanten met bos of houtwallen kan dit een aantrekkelijke optie zijn die het overwegen waard is. Ook de nieuwe landgoedregeling, waarbij iemand in ruil voor omzetting van 5 - 10 hectare landbouwgrond in bos of natuur een woning mag bouwen, kan aantrekkelijk zijn in combinatie met de NSW-status en CO2-compensatie. Deze mogelijkheid is niet in de scenario’s meegenomen.
Berekeningen voor het pilot-gebied Ooijpolder-Duffelt in lijn met het landschapsontwikkelingsplan In de Ooijpolder-Duffelt wordt een groot deel van de aanplant i.h.k.v. het landschapsontwikkelingsplan (LOP) in de vorm van struweel aangeplant. Het struweel bestaat uit verschillende soorten met een groot aandeel meidoorn en met veel soorten die qua groeikenmerken verglijkbaar zijn met meidoorn. De berekeningen hebben daarom plaatsgevonden a.d.h.v. het modelsoort meidoorn. Er is gerekend met een biomassa-installatie van 500kW waarmee in de jaarlijkse warmtevraag van 40 woningen voorzien kan worden. Voor de kosten van de arbeid is uitgegaan van het voor 2012 geldende CAO-tarief van €27,99/uur. Bij uitvoering van werkzaamheden in eigen beheer door agrarische ondernemers zou men er zelf voor kunnen kiezen met een andere ‘intern tarief’ te rekenen. Dit zou in sommige gevallen het verschil tussen een negatief en een positief saldo uit kunnen maken. In de berekeningen is uitgegaan van een prijs voor meidoorn-houtsnippers gebaseerd op de energieinhoud van het hout van meidoorns. In de praktijk ligt de marktprijs momenteel aanzienlijk lager, zeker in de regio Nijmegen-Arnhem waar bij het laten ophalen van de meidoorn-houtsnippers zelfs betaald moet worden in de orde van grootte van €5 tot €15. Wanneer er echter direct aan een bedrijf /instelling in de regio met een warmtevraag en de wens om regionale duurzame energie op te wekken geleverd wordt is het gezien de waarde op basis van de energie-inhoud van de struweel/meidoorn snippers mogelijk wel haalbaar een goede prijs af te spreken. Aangezien de baten/kosten gerelateerd aan de handel in houtsnippers in de berekeningen maar een heel klein onderdeel uitmaken is er met één marktprijs voor meidoorn-houtsnippers gerekend. De uitkomsten van de verschillende doorgerekende scenario’s zijn samengevat in Tabel 1 en worden in de hierop volgende tekst nader besproken.
21
Tabel 1. Samenvatting van de uitkomsten van de verschillende doorgerekende scenario’s voor de modelsoorten meidoorn en es. Soort
Scenario
Saldo per ha./jaar
Code Omschrijving Meidoorn M1
negatief
Alles in eigen beheer, alle inkomstenbronnen
€ 1.933
4%
€ 1.010
5%
M4
Geen eigen biomassa-installatie, houtsnippers worden verkocht, verder als M1 Geen beheersvergoeding, wel vergoeding voor aanleg, verder als M1 Inzet loonwerker met groot materieel, verder als M3
E1
Alles in eigen beheer, alle inkomstenbronnen
€ 697
10%
E2
Geen eigen biomassa-installatie, houtsnippers worden verkocht, verder als E1 Geen beheersvergoeding, wel vergoeding voor aanleg, verder als E1 Inzet loonwerker met groot materieel, verder als E3
€ 62
16%
M2 M3
Es
positief
CO2compensatiegelden (% van totale baten)
E3 E4
€ 1.967
10%
+/- €700
10%
€ 331
15%
€ 207
15%
Scenario M1 – Alles in eigen beheer, alle inkomstenbronnen a) Maximale prijs voor CO2-compensatie kan uit de markt gehaald worden, €30/ton CO2. Dit is gebaseerd op wat momenteel grofweg de prijs per ton is zoals nu in systemen met Nederlandse aanplant wordt gehanteerd waarin men per boom i.p.v. per ton vastlegging betaalt. Omgerekend naar Euro per ton vastgelegde CO2 komt dat uit op grofweg €30/ton CO2. b) Het onderhoud wordt in eigen beheer, met eigen machines en eigen arbeid, uitgevoerd. c) Het snoeihout wordt in eigen beheer omgezet in energie. Het samenwerkingsverband ontvangt daardoor een betere prijs dan wanneer het hout door derden wordt verstookt. d) Er wordt uitgegaan van de huidige gasprijs van €0,55/m3. e) Ondernemers ontvangen een beheers- en grondvergoeding van €195 per 100m struweel per jaar zoals in het LOP overeengekomen. Er dient opgemerkt te worden dat het deel grondvergoeding hierin hoger ligt dan gemiddeld in Nederland. f) De kosten voor plantmateriaal en de arbeidskosten voor aanleg van het struweel zijn gedekt door het LOP. g) De afstand waarover de houtsnippers vervoerd moeten worden naar de biomassa-installatie is beperkt tot 10km. h) De grondprijs (grondrente van 2% per jaar) is bij de kosten meeberekend. Het benodigde aantal hectares om de biomassa-installatie van voldoende hout te voorzien is 13,7 ha. Het saldo voor dit scenario komt uit op €26.506,- positief. Omgerekend per ha. komt dat neer op een positief saldo van €1933,-. Bijna twee derde van de inkomsten (baten) komen uit de beheersvergoeding en een derde uit uitgespaarde aardgaskosten. Het aandeel van de CO2compensatiegelden van de totale baten is slechts 4%. Scenario M2 – scenario zonder eigen biomassa-installatie; houtsnippers worden verkocht aan derden Voor dit scenario zijn alle condities zoals bij Scenario M1, met dat verschil dat de houtsnippers worden verkocht. Het saldo voor dit scenario komt uit op €1010,- per ha. per jaar positief. Wederom zijn de veruit de grootste inkomsten uit de beheersvergoeding.
22
Scenario M3 – biomassa-installatie in eigen beheer, geen beheersvergoeding, wel vergoeding voor aanleg Voor dit scenario zijn alle condities zoals bij Scenario M1, met dat verschil dat er geen beheersvergoeding is. Het saldo voor dit scenario komt is omgerekend per ha. €1967,- negatief. Dit heeft m.n. te maken met de relatief hoge kosten per ha. voor het onderhouden / oogsten van het struweel t.o.v. de houtopbrengst per ha. In dit geval is het aandeel van de CO2–certificaten in de totale inkomsten (baten) 10%. Wanneer de kosten van de grond niet worden meegerekend, uitgaande van de nieuwe contouren van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de Europese Unie (GLB) waarin mogelijk 7% van het bedrijfsareaal onder natuur moet zijn, dan is het saldo nog steeds €1167,- per ha. per jaar negatief. Wanneer er dus in het geheel geen subsidie wordt uitgekeerd, dus ook geen subsidie voor de aanleg, zoals in de zogenaamde ‘witte gebieden’, dan is het saldo nog negatiever. Wanneer de houtsnippers verkocht zouden worden i.p.v. in eigen beheer energie op te wekken dan is het saldo nog veel negatiever. Wanneer uitgegaan wordt voor een uurtarief voor arbeid bij de uitvoering van werkzaamheden in eigen beheer door agrarische ondernemers zelf en gebruik maken van de gemiddelde beloning per uur in de landbouwsector zoals berekend door het Landbouweconomisch Instituut (LEI-WUR), namelijk €16,-per uur, dan zijn de saldi per hectare nog steeds sterk negatief in dit scenario. Alleen wanneer de energieprijs in de toekomst verdubbeld dan is dit scenario rendabel te krijgen (quitte spelen) en kan het landschap zichzelf financieel in stand houden.
Scenario M4 – inzet loonwerker met groot materieel, verder als scenario 3 Voor dit scenario zijn alle condities zoals bij Scenario M3, met dat verschil dat het vijfjaarlijks afzetten (snoeien) en versnipperen van het struweel met zwaar en gespecialiseerd materieel wordt uitgevoerd door een loonwerker. Hiervoor zijn geen exacte doorberekeningen gemaakt, maar naar inschatting zou dit de kosten voor arbeid en machines met grofweg de helft reduceren. Voorwaarde is wel dat een veel groter gebied dan in deze studie meegenomen bediend zou moeten worden door de loonwerker, wil het kosteneffectief zijn. Ondanks de lagere kosten is het saldo nog steeds negatief, rond de €700 negatief voor energie-opwekking in eigen beheer en rond de €1600 wanneer de houtsnippers worden verkocht.
Berekeningen bij gebruik van een groot aandeel bomen i.p.v. struweel in het agrarische landschap Er zijn ook berekeningen uitgevoerd voor een andere soortsamenstelling dan in het landschapsontwikkelingsplan zoals dat nu in de Ooijpolder geldt, een soortsamenstelling waarin i.p.v. meidoorn en andere struweelsoorten vooral veel bomen aanwezig zijn. Hiervoor zijn berekeningen uitgevoerd a.d.h.v. het modelsoort es. Er is vanuit gegaan dat deze als rijvormige elementen in het landschap staan aan perceelsranden. In de berekeningen is op basis van ervaringen in oostNederland uitgegaan van een prijs voor de houtsnippers van €25 per ton (vers), of €40 per ton (franco afnemer, droog 30%). Overige aannames e.d. zijn zoals hierboven voor struweel is toegelicht.
23
Voorbeeld van de inzet van een loonwerker met groot materieel. Foto’s: Goa Schnütgen/Thres Nissing
Scenario E1 – Alles in eigen beheer, alle inkomstenbronnen a) Maximale prijs voor CO2-compensatie kan uit de markt gehaald worden, €30/ton CO2. Dit is gebaseerd op wat momenteel grofweg de prijs per ton is zoals nu in systemen met Nederlandse aanplant wordt gehanteerd waarin men per boom i.p.v. per ton vastlegging betaalt. Omgerekend naar Euro per ton vastgelegde CO2 komt dat uit op grofweg €30/ton CO2. b) Het onderhoud wordt in eigen beheer, met eigen machines en eigen arbeid, uitgevoerd. c) Het snoeihout wordt in eigen beheer omgezet in energie. Het samenwerkingsverband ontvangt daardoor een betere prijs dan wanneer het hout door derden wordt verstookt. d) Er wordt uitgegaan van de huidige gasprijs van €0,55/m3. e) Ondernemers ontvangen een beheers- en grondvergoeding van omgerekend €1027 per ha. (oppervlakte bomenrij volgens rekensystematiek Groen-Blauwe diensten) per jaar. Er dient opgemerkt te worden dat het deel grondvergoeding hierin hoger ligt dan gemiddeld in Nederland.
24
f)
Het is aangenomen dat de kosten voor plantmateriaal en de arbeidskosten voor aanleg van het struweel ook zijn gedekt zoals ook in het LOP voor de Ooijpolder. g) De afstand waarover de houtsnippers vervoerd moeten worden naar de biomassa-installatie is beperkt tot 10km. h) De grondprijs (grondrente van 2% per jaar) is bij de kosten meeberekend. Het benodigde aantal hectares om de biomassa-installatie van voldoende hout te voorzien is 19,9 ha. Het saldo voor dit scenario komt uit op €13.897,- positief. Omgerekend per ha. komt dat neer op een positief saldo van €697,-. Grofweg de helft van de inkomsten (baten) komt uit uitgespaarde aardgaskosten en een derde uit de beheersvergoeding. Het aandeel van de CO2-compensatiegelden van de totale baten is slechts 10%.
Scenario E2 – scenario zonder eigen biomassa-installatie; de houtsnippers worden verkocht aan derden Voor dit scenario zijn alle condities zoals bij Scenario E1, met dat verschil dat de houtsnippers worden verkocht. Het saldo voor dit scenario komt uit op €62,- per ha. per jaar positief. Wederom zijn de veruit de grootste inkomsten uit de beheersvergoeding, bijna 60%. Het aandeel van de CO2compensatiegelden van de totale baten is 16%. Als er geen CO2-certificaten worden verkocht is het systeem niet rendabel met een negatief saldo van €227 per ha. per jaar.
Scenario E3 – biomassa-installatie in eigen beheer, geen beheersvergoeding, wel subsidie voor aanleg Voor dit scenario zijn alle condities zoals bij Scenario E1, met dat verschil dat er geen beheersvergoeding is. Het saldo voor dit scenario is €6594,- negatief, oftwel €331,- verlies per ha. per jaar. Dit heeft m.n. te maken met de relatief hoge kosten per ha. voor het onderhouden / oogsten van het struweel (ongeveer 50% van de totale kosten) als ook de grondprijs (idem.) t.o.v. de houtopbrengst per ha. Wanneer de kosten van de grond niet worden meegerekend, uitgaande van de nieuwe contouren van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de Europese Unie (GLB) waarin mogelijk 7% van het bedrijfsareaal onder natuur moet zijn, dan is het saldo positief met €469,- per ha. per jaar. Wanneer de houtsnippers verkocht zouden worden i.p.v. in eigen beheer energie op te wekken en de grondprijs wordt ook meegerekend, dan is het saldo negatief met €965,- per ha. per jaar. Wanneer uitgegaan wordt voor een uurtarief voor arbeid bij de uitvoering van werkzaamheden in eigen beheer door agrarische ondernemers zelf en gebruik maken van de gemiddelde beloning per uur in de landbouwsector zoals berekend door het Landbouweconomisch Instituut (LEI-WUR), namelijk €16,-per uur, dan zijn de saldi per hectare nog steeds negatief in dit scenario. Wel is dan het saldo nog ‘slechts’ €126,- per ha. per jaar negatief. Kijkend naar de toekomst, dan zou de energieprijs met 25% moeten toenemen om dit scenario rendabel te krijgen (quitte spelen).
Scenario E4 – inzet loonwerker met groot materieel, verder als scenario E3 Voor dit scenario zijn alle condities zoals bij Scenario E3, met dat verschil dat de oogst aan het einde van de looptijd met gespecialiseerd groot materieel wordt uitgevoerd door een loonwerker (zie verder toelichting hierboven). Hiervoor zijn geen exacte doorberekeningen gemaakt, maar naar
25
inschatting zou dit de kosten voor arbeid en machines bij het vellen en versnipperen van de bomen in jaar 30 met grofweg 30% reduceren. Voorwaarde is wel dat een veel groter gebied dan in deze studie meegenomen bediend zou moeten worden door de loonwerker, wil het kosteneffectief zijn. Ondanks de lagere kosten is het saldo nog steeds negatief, €207 per ha. per jaar voor energie-opwekking in eigen beheer en €841 per ha. per jaar wanneer de houtsnippers worden verkocht.
Conclusies m.b.t. de financiële haalbaarheid Het blijkt dus overduidelijk dat ook met de inkomsten uit CO2-compensatiegelden en met het in eigen beheer opweken van duurzame energie, het landschap zich momenteel nog niet zelf kan financieren. Zonder beheersvergoeding en grondvergoeding is het concept financieel niet dekkend te krijgen. Alleen wanneer de energieprijs significant stijgt zijn scenario’s E3 en M3 rendabel te krijgen (quitte spelen). Voor landschapselementen zoals een bomenrij van essen moet de energieprijs hiervoor met 25% stijgen; voor meidoornhagen e.d. moet die verdubbelen. In de doorberekende scenario’s is het aandeel van CO2-compensatiegelden aan de totale baten (inkomsten) aan de lage kant, met 4-16% voor de scenario’s met een positief saldo en 10-15% voor de scenario’s met een negatief saldo. De CO2-compensatiegelden maken dan ook in slechts één scenario (E2) het verschil uit tussen een negatief en een positief saldo. In de andere scenario’s met een positief saldo, die zonder CO2-gelden ook financieel rond te krijgen zijn, is het de vraag of bedrijven, instellingen en particulieren geneigd zullen zijn om hun CO2-uitstoot te compenseren in een systeem dat zonder die bijdrage ook gefinancierd en dus gerealiseerd kan worden.
26
Marktverkenning voor regionaal gerealiseerde klimaatcompensatie De markt voor regionale CO2-compensatie onder consumenten Marktonderzoeksbureau Motivaction heeft op verzoek van Oregional de markt voor regionale CO2compensatie onder consumenten onderzocht op basis van eerdere marktonderzoeken. De resultaten van die onderzoek worden hieronder gepresenteerd.
Definities van de doelgroepen De doelgroep voor CO2-klimaatcompensatie …. : …heeft een hoge mate van milieubewustzijn en kennis van het begrip duurzaamheid. …laat duurzaamheid meewegen in keuzes bij het kopen van voedselproducten. …ziet het nut van duurzaamheidsmaatregelen in en heeft deze zelf ook wel eens uitgevoerd. …is bereid geld te geven aan (internationale) klimaatcompensatieprojecten. …heeft interesse voor duurzame energie. …ziet een belangrijke rol als burger voor een duurzaam platteland. De doelgroep voor de Oregional-producten …. : …laat duurzaamheid meewegen in keuzes bij het kopen van voedselproducten. …ziet nut van gebruik lokaal geproduceerde producten en levensmiddelen als vorm van klimaatcompensatie. …heeft wel eens lokaal geproduceerde producten en levensmiddelen gebruikt als vorm van klimaatcompensatie. …heeft voorkeur voor lokaal/regionale geproduceerde producten. De laatste doelgroep is ook bepaald, aangezien een van de vragen ook was in hoeverre er overlap is tussen doelgroepen voor klimaatcompensatie en voor regionaal voedsel. Toepassingen van het Mentality-model Motivaction maakt bij het bepalen van het marktpotentieel voor klimaatcompensatie en de Oregional-productenlijn gebruik van het Mentality-model. Mentality is de naam van het waarden- en leefstijlmodel dat Motivaction op eigen initiatief en in samenwerking met buitenlandse partnerbureaus sinds 1997 uitvoert. In de afgelopen eeuw is de invloed van sociale en demografische kenmerken op de opvattingen en het gedrag van mensen sterk verminderd. Afkomst, sociale klasse, opleiding, leeftijd, geslacht en woonplaats bepaalden grotendeels hoe mensen in het leven stonden en welke keuzes zij maakten. Door de individualisering en democratisering van de samenleving hebben deze factoren aan betekenis verloren. Waarden van de burger zijn hiermee een belangrijke verklarende factor geworden bij de keuzes die mensen maken, naast de bekende sociaaleconomische kenmerken als inkomen, levensfase en leeftijd. Waarden en leefstijlen vormen de sleutel die toegang geeft tot de belevingswereld van de hedendaagse Nederlanders. Ze maken inzichtelijk waarom mensen ambiëren wat ze ambiëren, kopen wat ze kopen, zien wat ze zien en waarom zij zich over bepaalde maatschappelijke thema’s zorgen maken. Met Mentality wordt het mogelijk om tot een specifiekere beschrijving van de doelgroep te komen waarbij naast sociaaldemografische aspecten tevens waardenoriëntatie en leefstijlaspecten worden meegenomen. Het model onderscheidt acht doelgroepen in de Nederlandse samenleving, elk met andere waarden en als gevolg daarvan elk met andere woonwensen.
27
Toepassingen van het Mentality-model:
Bepaling van doelgroepen voor producten, woonwijken, tijdschriften, et cetera. Inzicht in waardenoriëntatie en wensen van de bestaande klantenkring, huidige bewoners of de achterban van een maatschappelijke organisatie (kerk, vakbond, et cetera). Een op de verschillende groepen in de samenleving (Mentality-milieus) toegesneden marketingen communicatiestrategie.
Figuur 2. Het toegepaste Mentality-model.
Figuur 3. Beschrijving van de verschillende Mentality-milieus.
28
Conclusies: doelgroepen en markpotentieel De doelgroep voor de klimaatcompensatie bestaat uit postmaterialisten, kosmopolieten, nieuwe conservatieven en traditionele burgerij (Figuur 4). Vooral de postmaterialisten en kosmopolieten laten een zeer sterk duurzaamheidspatroon zien. Deze groepen hebben een hoge mate van bewustzijn over duurzaamheidsproblematiek, zijn actiebereid en passen hun consumptiegedrag bewust aan. Ook hebben zij een hoog verantwoordelijkheidsgevoel als burger voor het duurzame landschap, hebben zij veel interesse in duurzame energie en zijn zij het meest bereid financieel bij te dragen aan internationale klimaatcompensatieprojecten. De doelgroep voor de Oregional-productenlijn omvat dezelfde milieus. Een markt voor de Oregional producenten is er ook vooral onder de postmaterialisten, kosmopolieten, nieuwe conservatieven en traditionele burgerij. De postmaterialisten en kosmopolieten hebben vooral interesse voor de meerwaarde (biologisch, fair trade, milieu- en diervriendelijk, et cetera) van de producten, terwijl de nieuwe conservatieven en traditionele burgerij vooral waardeert dat het producten zijn die uit de buurt komen en staan voor authentiek, ambachtelijk en onbewerkt. Onder de doelgroep in heel Nederland is de interesse voor klimaat compenserende maatregelen bij 75% aanwezig (ruime definitie)(Figuur 5). Interesse in lokale producten is er bij een kleiner deel van de doelgroep (niet grafisch weergegeven). Binnen de regio waarin het samenwerkingsverband actief is is onder de doelgroep in de interesse voor klimaat compenserende maatregelen ook bij 117.750 huishoudens aanwezig (ruime definitie) (Figuur 6). Interesse in lokale producten is er bij een kleiner aantal huishoudens (niet grafisch weergegeven). Belangrijk hierbij is echter op te merken dat deze getallen een interesse en intentie van consumenten / burgers vertegenwoordigen. Of en vooral in welke mate men ook overgaat tot het daardwerkelijke in de regio compenseren van de eigen uitstoot kan hier niet direct uit worden vertaald. Dat zal uit de praktijk moeten blijken.
Figuur 4. Doelgroepen regionale CO2-klimaatcompensatie en Oregional-producten.
29
Figuur 5. Doelgroepen en marktpotentieel voor regionale CO2-klimaatcompensatie op nationaal niveau.
Figuur 6. Doelgroepen en marktpotentieel voor regionale CO2-klimaatcompensatie in de SAN regio.
30
De markt voor regionale CO2-compensatie onder bedrijven en instellingen
In de regio wonen en werken circa 720.000 mensen en zijn er circa 35.000 bedrijven (Tabel 2). Samen produceren die ruim 8,5 miljoen ton CO2 per jaar. Van de 35.000 bedrijven zijn er maar 19 die vallen onder het ETS-systeem dat de handel en uitstoot van CO2 regelt volgens het Kyoto-verdrag. Voor deze bedrijven gelden dat er quota zijn toegewezen en dat als ze deze quota overschrijven ze dan CO2-rechten kunnen kopen op de internationale markt. In totaal zijn deze 19 bedrijven verantwoordelijk voor 46% van de totale uitstoot. Dit wordt met name veroorzaakt door enkele grote energiecentrales. De overige 35.000 bedrijven en de 720.000 bewoners hebben verder geen verplichtingen maar kunnen op vrijwillige basis hun CO2-productie compenseren.
Tabel 2. Aantal bedrijven in de regio Arnhem-Nijmegen 2009 Bron: CBS Statline . Landbouw Industrie Bouw Horeca Detailhandel Vervoer Financiële instellingen Dienstverlening Overheid Onderwijs Gezondheid en welzijn Cultuur & maatschappij Totaal
2.200 2.100 3.800 1.600 7.900 1.200 795 9.500 35 965 2.600 2.300 circa 35.000
Peiling uitgevoerd op op VNO-NCW bijeenkomst in de regio Op een bijeenkomst van VNO-NCW Midden over de Green deal ‘biodiversiteit en bedrijfsleven’ van 19 juni 2012, waar circa 40 ondernemers aanwezig waren, heeft Triple E een kleine enquête gehouden over hun houding ten opzichte van CO2-compensatie. Er werden 10 korte interviews gehouden. Meer dan de helft van de ondervraagden gaf aan dat ze wel eens over CO2-compensatie hadden nagedacht maar slechts één onderneming deed ook daadwerkelijk aan compensatie. Dat was een internationaal opererend bedrijf met 100 fte dat lokaal CO2 compenseerde bij grote projecten in Indonesië ter waarde van een bedrag van 30 duizend euro. De meeste ondernemers waren wel geïnteresseerd in regionaal of lokaal compenseren. Twee ondernemers gaven aan niets in compensatie te zien en te willen gaan voor vermindering en voorkoming van uitstoot van CO2. Circa de helft van de ondernemers wist hoeveel CO2 ze produceerden per jaar, de anderen konden wel inschattingen maken van de gereden kilometers door het bedrijf maar hadden nog geen berekeningen laten maken. Gevraagd naar de prijs die ze bereid zouden zijn te betalen, kwamen verschillende soorten antwoorden. Twee van de ondernemers vond de prijs niet zo belangrijk, maar de meesten gaven aan dat de prijs toch wel een issue was. Met name het feit dat compensatie in Nederland wellicht vijf
31
keer zo duur zou zijn als in de tropen, werd toch wel als aanzienlijk gezien. Men is wel bereid iets meer te betalen voor lokale en regionale compensatie dan de 10 euro per ton die nu gerekend wordt voor compensatie in tropische bossen. Belangrijke argumenten daarbij zijn de regionale binding en de controleerbaarheid. Er is redelijke scepsis of het geld in de tropen daadwerkelijk op de goede plek terecht komt. Belangrijke opmerking van meerdere ondernemers is dat een goede prestatie op CO2prestatieladder, bonuspunten oplevert bij aanbestedingen. Steeds meer overheden gebruiken de score op de CO2-prestatieladder van een bedrijf als criterium in de aanbestedingsprocedure. Uit gesprekken die het samenwerkingsverband heeft gehad met Trees for All (voorheen Trees for All), de organisatie die als eerste op de Nederlandse markt kwam met de mogelijkheid voor bedrijven en particulieren om hun CO2-uitstoot te compenseren, kwam ook naar voren dat bedrijven/instellingen en vooral particulieren bereid zijn om meer te betalen voor compensatie wanneer dit in Nederland plaatsvindt. Zeker wanneer dit de aanplant van bomen betreft.
Telefonische enquête onder MVO ondernemers in de regio Een door Triple E uitgevoerde telefonische enquête onder MVO ondernemers in de regio ArnhemNijmegen leverde het volgende beeld op. Er zijn 25 ondernemingen gecontacteerd. Uiteindelijk is het bij acht bedrijven gelukt om een MVO-medewerker te spreken en daar dus een goed antwoord op de vraag te krijgen. Van deze acht duurzaamheidmanagers toonden er zes oprechte interesse in regionale CO2-compensatie. Twee van de ondernemers deden al aan compensatie met projecten in het buitenland. De zes ondernemers gaven aan open te staan voor een vervolggesprek of een daadwerkelijk concreet aanbod. Er waren twee ondernemers die aangaven dat ze het idee wel sympathiek vonden, maar dat de financiële situatie van het bedrijf op dit moment het niet toeliet geld te investeren in compensatie en dat ze het liever zoeken in beperking van de uitstoot door zuinigere auto’s. Dit geeft aan dat ondernemers het idee van regionale compensatie aantrekkelijk vinden en ervoor open staan. Natuurlijk was dit maar een kleine steekproef en onder gemotiveerde ondernemers die maatschappelijk ondernemen hoog in het vaandel hebben staan, maar toch geeft het samen met het beeld dat uit de VNO-NCW-bijeenkomst is gekomen, een positief beeld over de marktpotentie van regionale CO2-compensatie onder ondernemers. ‘No nett loss’ doelstelling van bedrijven De Taskforce Biodiversiteit waarin naast IUCN ook het bedrijfsleven via VNO-NCW was vertegenwoordigd, heeft een advies uitgebracht om te streven naar een nieuwe groene economie, waarin de standaard is dat bedrijven gaan opereren op basis van ‘no nett loss’. Dat betekent dat ze eventuele CO2-productie en ruimtegebruik moeten beperken, en daar waar dat niet kan, compenseren. Steeds meer bedrijven willen dat, soms voor een groen imago, maar ook steeds vaker omdat ze ervan doordrongen raken dat ze geen duurzame toekomst hebben als we op de huidige voet doorgaan met het verbruiken van grondstoffen en het opwarmen van de aarde. De markt bij gemeenten in de regio Een onderzoek op de gemeentelijk websites en beleidstukken in de regio, laat zien dat de meeste gemeenten sterk inzetten op vermindering van CO2 . Een aantal gemeenten zoals Nijmegen, Arnhem, Renkum, Rheden en Westervoort, wil in 2020 of 2030 CO2- en klimaatneutraal zijn. De meeste andere gemeenten willen in die periode, of al eerder, ten minste 20-30% reductie van de CO2-uitstoot. CO2
32
en klimaat leeft bij de gemeenten en de meeste gemeenten hebben hier een meerjarig beleidsplan voor. Het grootste deel van de maatregelen die gemeenten voorstellen om die reductie te bereiken zijn isolatie van huizen en gebouwen en het opwekken en gebruik van groene energie. Daar zijn in veel gemeenten subsidieregelingen voor. Verder zijn er veel initiatieven om gemeentelijke voertuigen en openbaar vervoer te laten rijden op groene elektriciteit en gas. Er zijn maar enkele gemeenten die CO2-compensatie noemen als mogelijkheid om hun CO2-footprint te verkleinen. Uitzondering is de gemeente Beuningen die voor het verzenden van de post compenseert door te investeren in windmolens in India. Ook in Renkum is een initiatief om de 402 ton CO2 die de gemeente jaarlijks produceert, te laten compenseren door maar liefst 18.667 bomen aan te planten. In Zevenaar wordt een CO2-compensatiebos aangelegd, maar dat is voor de compensatie van de firma ATAG. Concluderend kunnen we stellen dat de meeste gemeenten sterk inzetten op vermindering van de uitstoot en groene energie en maar weinig doen aan compensatie. Als ze echter hun ambitieuze doelstellingen willen halen, zullen zij op een gegeven moment de resterende CO2-uitstoot waarschijnlijk moeten gaan compenseren.
Klimaatfondsen Klimaatfondsen bieden bedrijven, instellingen en particulieren de kans om (in de eigen regio) bij te dragen aan het oplossen van het klimaatprobleem door energiebesparing, de opwekking van duurzame energie en in sommige gevallen ook CO2-compensatie te financieren. Er is een aantal regionale klimaatfondsen opgericht, dat streeft naar CO2-reductie en -compensatie. Voorbeelden zijn het Zeeuws Klimaatfonds en het Klimaatfonds Nijmegen. Het Zeeuws Klimaatfonds draagt bij aan een duurzame energiehuishouding in Zeeland. De inzet is: meer duurzame energie en vermindering van de CO2-uitstoot. Het Zeeuws Klimaatfonds organiseert de CO2-compensatie voor Zeeuwse bedrijven, overheden en organisaties in Zeeland. Het fonds biedt daarvoor financiële steun aan projecten die het energieverbruik reduceren, duurzame energie opwekken of CO2 vastleggen. Het Zeeuws Klimaatfonds is een initiatief van verschillende partijen, waaronder de provincie Zeeland, de Zeeuwse Milieufederatie, Zeeuwse gemeenten en AdFair. Iedereen kan deelnemen aan het Zeeuws Klimaatfonds. Een groeiende groep bedrijven, organisaties en lagere overheden voelen zich verantwoordelijk en willen zelf bijdragen aan het verminderen van de CO2-belasting en daartoe overstappen op energie uit duurzame bronnen. Ze streven daarbij naar een ‘klimaatneutrale’ bedrijfsvoering. Een bedrijf dat zijn CO2-uitstoot wil compenseren betaalt hiervoor een bedrag van 15-25 euro per ton CO2. Met dit geld worden projecten ondersteund die een gelijke hoeveelheid CO2-emissie voorkomen of vastleggen. In de praktijk gaat het hierbij om het aanplanten van bossen, projecten voor de opwekking van duurzame energie, of het vervangen van inefficiënte fossiele energiecentrales door centrales met een hoger rendement. Deze compensatieprojecten kunnen overal ter wereld worden opgezet. Projecten die CO2 vastleggen, zoals het aanplanten van bomen, of die CO2-uitstoot voorkomen (productie op basis van duurzame energie in plaats van fossiele energie) leveren zogenaamde CO2credits op. Deze CO2-credits zijn geld waard, omdat bedrijven die CO2 willen compenseren hiervoor kunnen betalen. Die compensatie is wat het fonds betreft de laatste mogelijkheid om iets aan de productie van CO2 te doen. Energiebesparing, gebruik van duurzame energie en efficiënter energiegebruik horen voorop te staan. Lukt het daarmee niet CO2-neutraal te werken, dan kan de overblijvende hoeveelheid worden gecompenseerd. De provincie Zeeland, de waterschappen, havenschap Zeeland Seaports, energiebedrijf Delta, landbouwcoöperatie CZAV, landbouworganisatie ZLTO, de Zeeuwse Milieufederatie en Het Zeeuwse Landschap hebben zich al bij het fonds aangesloten. Het Zeeuws Klimaatfonds is het tweede in zijn soort in Nederland. De gemeente Den
33
Haag heeft ook zo'n fonds. Tot nu toe is de uitstoot van CO2 gecompenseerd met projecten in het buitenland. Het Nijmeegse Klimaatfonds, onder de naam Energiefonds Regio Nijmegen2, heeft tot doel om de CO2 die door bedrijven wordt geproduceerd zoveel mogelijk lokaal te compenseren. Basaal kan worden gezegd dat zodoende twee geldstromen plaatsvinden: één stroom wordt gevormd door bedrijven die wensen CO2 te compenseren en zodoende een bijdrage leveren aan het fonds. Binnen deze geldstroom vallen ook particulieren die op regionale schaal hun uitstoot van CO2 wensen te compenseren. Een tweede geldstroom gaat vanuit het fonds naar projecten of producten, waarbij de CO2-compensatie plaatsvindt. Hierbij is prijsvorming van belang. Het is daarom van belang te kijken welke producten lokaal kunnen worden ingezet om CO2 te compenseren en wat de kosten hiervan zijn. Hiermee is het mogelijk om de kosten voor de compensatie van een ton CO2 voor bedrijven vast te stellen. Vervolgens is op basis van deze prijs een inschatting te maken van de hoeveelheid bedrijven die bereid zullen zijn hun CO2-productie lokaal te compenseren. Er wordt zodoende eerst gekeken naar de CO2-reducerende producten, vervolgens wordt een prijs ontwikkeld en wordt op basis hiervan de omvang van het fonds geschat. Het fonds is in 2009 met veel enthousiasme gelanceerd maar sindsdien is er nog niet veel gebeurd met dit fonds.
Akker in het gebied met op de achtergrond een klein stuk bos
De compensatie van lokaal geproduceerde CO2 zal door middel van Ons Groene Hert Klimaatfonds voornamelijk lokaal plaatsvinden. Dit is een innovatief concept, want CO2-compensatie vindt tegenwoordig voornamelijk in het buitenland plaats. In landen waar grondprijzen en productiekosten laag zijn, is het immers aantrekkelijk en kosteneffectief om bomen te planten. Omdat de hoeveelheid CO2 in de lucht een mondiaal probleem is, wordt zo een oplossing gevonden voor de hoge uitstoot. Compensatie binnen de gemeentegrenzen van Nijmegen zal waarschijnlijk aanmerkelijk duurder zijn dan in het buitenland. Hier zal immers niet op grote schaal Eucalyptus worden aangeplant, maar speelt voornamelijk mee dat de stad er met het nieuwe groen esthetisch op vooruit gaat. Daarnaast bestaat de doelstelling om het fonds in te zetten om de energiebehoefte binnen geheel Nijmegen 2
www.hetgroenehert.nl/energiefonds-regio-nijmegen-2
34
terug te brengen. Vanuit deze twee doelstellingen zijn producten geselecteerd die in aanmerking komen voor (gedeeltelijke) financiering uit het Klimaatfonds. Deze producten kunnen CO2 afvangen, energiegebruik terugdringen of beide. Per product wordt een analyse gemaakt van de hoeveelheid CO2-compensatie die daarmee gepaard gaat. De verwachting van verschillende experts voor de vrijwillige markt is, dat het aantal transacties en de prijs zal toenemen. Omdat de markt voor vrijwillige CO2-credits nog in de kinderschoenen staat, is het moeilijk om de grootte te schatten en groei aan te geven. Geschat wordt dat binnen de vrijwillige markt de prijzen in de toekomst zullen fluctueren tussen de 7 en 20 euro per ton CO2. Dit betekent concreet voor het Nijmegen Klimaatfonds, dat het belangrijk is om onderscheid te maken tussen bedrijven in de gemeente die verplicht hun emissies moeten compenseren (onder het Kyoto Protocol) en bedrijven, organisaties en huishoudens die vrijwillig kiezen om hun klimaatbijdrage te compenseren. Er gelden immers andere regels en prijzen voor bedrijven die verplicht hun emissies moeten reduceren, dan voor degenen die het op vrijwillige basis doen. Omwille van deze tweedeling wordt geadviseerd alleen de bedrijven die vrijwillig compenseren tot het fonds toe te laten. Hiermee wordt de beweegruimte en de slagkracht van het fonds vergroot. Het beheer van het fonds zal vanuit de Klimaatwinkel plaatsvinden. Hiermee zal de loyaliteit van het Klimaatfonds aan de Klimaatwinkel niet ter discussie staan, terwijl aan de andere kant de continuïteit van het Klimaatfonds goed is gewaarborgd. Hierbij moet wel worden gecommuniceerd, dat vanuit de geldstromen die door het fonds worden gegenereerd, geen winst wordt gemaakt, om daarmee de betrouwbaarheid van het fonds te borgen. De ambitie van de gemeente Nijmegen is om de totale CO2-productie te verlagen met 3% per jaar. Uit bovenstaand verhaal wordt duidelijk hoe het fonds kan bijdragen aan deze doelstelling, want op het moment dat de bedrijfsvoering van bedrijven het niet toelaat om de CO2-productie terug te dringen, is het voor hen wel mogelijk particulieren te financieren in het terugdringen van hun CO2productie. Bovendien is het mogelijk om, middels openbaar groen, de productie meteen lokaal te verwerken. In Nijmegen zijn drie bedrijven die verplicht zijn hun CO2 te compenseren, te weten SAPPI, Electrabel en Philips Semiconductors. Deze bedrijven compenseren dus al, zij het waarschijnlijk niet op lokale schaal. Overige uitstoot wordt zover bekend niet gecompenseerd. Het wordt Nijmeegse bedrijven aangeboden om een gedeelte of de totale CO2-productie door middel van het klimaatfonds te compenseren. Dit zal voornamelijk vanuit goodwill gebeuren, die vervolgens ook moet kunnen worden benut. Het is daarom zaak om een sterk merk neer te zetten voor het fonds, zodat bedrijven van dit merk gebruik kunnen maken. Hiervoor moet wel een minimale bijdrage gelden, die afhankelijk is van de gemeentelijke doelstelling (in totaal 4% reductie) en van de totale CO2-productie van een bedrijf. Hierdoor zullen grote vervuilers een grotere inspanning (lees: bijdrage) moeten leveren dan kleine bedrijven om gebruik te maken van het merk “Het Groene Hert”. Aan de hand van de vanuit het fonds te financieren producten en diensten moet de prijs voor een ton CO2 worden bepaald. Het is namelijk de prijs van de reductie die bepaalt hoeveel een ton CO2 waard is. Op basis van de bandbreedte die hiervoor beschikbaar is, tussen de 7 en 20 euro en op basis van een schatting dat in een steady state ongeveer 5% van de uitstoot van bedrijven via het fonds wordt gecompenseerd (dus binnen industrie, handel en 60% van verkeer en vervoer), betekent dit een jaarlijkse instroom voor het fonds van tussen de 315.000 en 900.000 euro vanuit bedrijven in Nijmegen. Ook het Nijmeegs Energie Convenant zou opgenomen kunnen worden in het Klimaatfonds. Deze bedrijven hebben nu al afspraken gemaakt over CO2-compensatie. Het is uiteraard wenselijk dat ook andere instanties, zoals publieke organisaties en particulieren, de
35
intentie hebben om CO2 te compenseren. Hiervoor zullen ook mogelijkheden worden ontwikkeld binnen de Klimaatwinkel.
Conclusies Wat betreft de markt liggen er goede kansen voor regionale CO2-compensatie in de regio ArnhemNijmegen. Burgers en bedrijven willen steeds vaker hun footprint op deze aarde verkleinen en compenseren. Er wordt in de regio ruim 4 miljoen ton CO2 uitgestoten die niet onder het ETSsysteem valt en die lokaal kan worden gecompenseerd. Als maar 1% van alle burgers en bedrijven in regio meedoet, kunnen al tientallen kilometers houtwal worden gerealiseerd. De inventarisatie onder een aantal bedrijven in de regio schept het beeld dat er bedrijven in de regio zijn die interesse hebben in het regionaal laten compenseren van een deel van hun CO2-uitstoot. Tot op bepaalde hoogte is men ook bereid een meerprijs t.o.v. de gangbare prijzen voor compensatie in ontwikkelingslanden te betalen. Voor regionale compensatie zijn ondernemers eerder te motiveren dan voor compensatie in het buitenland. Belangrijke gemeenten in de regio streven naar klimaatneutraliteit. Wel zijn er maar enkele gemeenten die CO2-compensatie noemen als mogelijkheid om hun CO2-footprint te verkleinen. Aansluiting bij het Energiefonds Regio Nijmegen biedt ook mogelijkheden om krachten te bundelen en de markt aan te boren.
36
Betrokkenheid belanghebbenden Agrarische ondernemers Het initiatief voor dit haalbaarheidsonderzoek kwam mede vanuit twee agrarische ondernemers in het gebied, Joep Bless en Geert Kroes. Zij zijn ook verbonden met de lokale agrarische natuurvereniging ‘De Ploegdriever’ die een project heeft opgezet voor het ontwikkelen van groenblauwe diensten in het gebied, waaronder ecologische verbindingszones en stapstenen. In de uitvoering van het haalbaarheidsonderzoek zijn zij dan ook in alle stappen van het proces nauw betrokken geweest. Op deze manier waren wij er ook van verzekerd dat alle aspecten van het concept al lopende het haalbaarheidsonderzoek aan de praktijk werden getoetst en indien nodig tijdig bijgestuurd werden. Zo is bijvoorbeeld de rekenmodule uitgebreid met de ondernemers besproken wat ook tot aanpassingen in de rekenmodule heeft geleid. Er zijn meerdere overlegbijeenkomsten geweest met deze kerngroepleden vanuit de agrarische achterban in het gebied. Daarnaast is er veelvuldig contact geweest per telefoon en email. Op woensdag 25 april 2012 heeft er een excursie plaatsgevonden naar het agrarische bedrijf van Goa Schnütgen en Thres Nissing in Kranenburg, Duitsland. Deze agrarische ondernemers hebben al vele jaren ervaring met landschapsonderhoud en het benutten van de daaruit vrijkomende biomassa voor het opwekken van duurzame energie op het eigen bedrijf. De excursie enthousiasmeerde de deelnemers, maar er bleek ook dat een aantal omstandigheden in Duitsland in het algemeen en voor dit bedrijf in het bijzonder niet rechtstreeks naar Nederland te vertalen zijn. Met die gegevens is verder gewerkt in de berekeningen van het Nederlandse concept. In navolging op de excursie was een eerste groepsbijeenkomst over de aanleg, onderhoud en exploitatie van de landschapselementen gepland met een grotere groep agrarische ondernemers uit
Agrarisch bedrijf in de Ooijpolder-Duffelt.
37
het gebied. Hierin zouden de eindresultaten van de financiële haalbaarheid worden besproken als ook de consequenties voor vervolgstappen. Gezien de ongunstige uitkomsten van het financiële haalbaarheidsonderzoek voor de korte / middellange termijn (met huidige energieprijzen) werd het oorspronkelijke enthousiasme van de koplopers in het gebied en vooral het enthousiasme van de overige deelnemers danig getemperd. Om die reden bleek het niet nuttig groepsbijeenkomsten te houden. In individuele gesprekken zijn agrarische ondernemers in het gebied gepolst naar hun interesse om met dit concept aan de slag te gaan. Begrijpelijkerwijs, gezien de uitkomsten van de financiële haalbaarheid en de omstandigheden en ontwikkelingen in het gebied, hebben de ondernemers unaniem besloten voorlopig geen vervolgactiviteiten te zullen ontplooien om met het concept aan de slag te gaan in hun gebied. Wel zal er verkend worden of het mogelijk is een manier te vinden om het snoeihout van bestaande landschapselementen te verwaarden.
Bewoners, aannemers, woningbouw-verenigingen en gemeenten Interessant zijn combinaties van de aanleg van landschapselementen met de aanleg van een nieuwe woonwijk of met een bestaande wijk die duurzaam wil worden. Bij een directe binding tussen de wijk en de houtwallen in de omgeving ontstaan tal van nieuwe mogelijkheden. De bewoners van de wijk willen de CO2-compensatie van hun energieverbruik (kachels en woon-werkverkeer) waarschijnlijk eerder investeren in houtwallen in de directe omgeving, als ze daar zelf ook plezier aan beleven, doordat ze erop uit kijken en langs kunnen lopen. Ook zullen ze mogelijk bereid zijn (een deel van) het onderhoud te verzorgen. Dit zou mogelijk ook ‘beloond’ kunnen worden door ze in ruil daarvoor (een deel van) het snoeihout als haardhout mee te geven. Idealiter zou het snoeihout gebruikt worden in een bioverbrandinginstallatie die de eigen wijk verwarmt. Dan is de cirkel helemaal rond. En tegelijkertijd wordt daarmee de verbinding van burgers met hun omgeving, omliggende landschap, natuur en lokale biodiversiteit versterkt. Ook in combinatie met een bedrijventerrein kunnen arrangementen goed werken. De bedrijven willen waarschijnlijk eerder CO2 compenseren door te investeren in landschapselementen en natuur in de directe omgeving als ze er zelf plezier van hebben. Dit kan door het bedrijventerrein en de omgeving groener te maken en diverse wandelpaden aan te leggen om de lunchwandeling aantrekkelijker te maken. Door toedoen van de vastzittende woningmarkt t.g.v. de economische crisis is de geplande wijk in de regio die wij op het oog hadden echter op de langere baan geschoven. Om die reden hebben wij niet met toekomstige bewonders kunnen spreken en hebben we onze aanpak enigszins aan moeten passen. Deze aanpssingen in het het haalbaarheidsonderzoek zijn er op gericht geweest om andere potentiële afnemers van duurzame energie danwel van de houtsnippers te vinden. Via (telefonische) gesprekken en email is er contact geweest met de gemeente Ubbergen, gemeente Millingen, de Milieusamenwerking en Afvalverwerking Regio Nijmegen (MARN, een samenwerkingsverband van 10 gemeenten), de Stadsregio Arnhem Nijmegen, raadsleden van de gemeente Nijmegen, de electriciteitscentrale GDFSuez van Nijmegen en Resort De Zeven Heuvelen in Groesbeek die het zwembad van de gemeente Groesbeek overneemt. Op deze wijze is getracht in contact te komen met overheidsgebouwen, instellingen, woningcorporaties, bedrijven of anderen met een warmtevraag die interesse hebben in het afnemen van lokale biomassa uit de eigen omgeving voor het opwekken van energie/warmte. Ook zijn de mogelijkheden verkend voor het bundelen van biomassa-stromen om zo een goede afzetmarkt te realiseren tegen een goede prijs. De reactie van velen in de regio was zeer positief op het voorgestelde systeem voor regionale klimaatcompensatie, wat een goede basis is voor het creëren van draagvlak.
38
Mogelijk interessante opties voor het verwaarden van het snoeihout zijn het aanleveren van de houtsnippers voor de back-up systemen van warmtenetten in de regio danwel voor bijstook in lokale (afval)energiecentrales. Hiervoor zijn er een aantal aanknopingspunten voortgekomen uit de gevoerde gesprekken. Het was echter niet meer mogelijk om binnen de looptijd van dit project de gesprekken aan te gaan met betreffende potentiële afnemers. Concluderend kan gesteld worden dat er, ondanks de tegenslag van het voorlopig niet doorgaan van de bouw van de beoogde woonwijk, verschillende aanknopingspunten zijn om het snoeihout te verwaarden door de levering van in eigen beheer opgewekte duurzame energie of de verkoop van de biomassa aan een gebruiker in de regio. Een bedreiging voor het welslagen van het voorgestelde concept is echter wel dat wanneer het niet mogelijk zal blijken zelf energie op te wekken in eigen beheer, danwel het snoeihout direct te verkopen aan een bedrijf/instelling met een warmtevraag die bereid is een goede prijs op basis van de energie-inhoud van het hout te betalen ook al is het afkomstig van struweel (meidoorn e.d.), het snoeihout / de houtsnippers via gangbare kanalen moet worden afgezet voor een slechte prijs. In het ergste geval kan het snoeihout dan zelfs een kostenpost zijn i.p.v. een bron van inkomsten.
39
40
Conclusies Het haalbaarheidsonderzoek heeft een goed inzicht gegeven in de mogelijkheden en biedt handvatten om te besluiten al dan niet het hele concept of delen daarvan verder uit te diepen. Vanuit de wet- en regelgeving is het mogelijk om de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen in de eigen regio te compenseren door regionaal klimaatcompensatie-projecten op te zetten. Dit betreft compensatie voor de vrijwillige markt. Wel zijn er wat meningsverschillen over hoe regionale compensatie gecommuniceerd dient te worden. Het samenwerkingsverband kan juridisch gezien dus de aanplant van landschapselementen en bosjes in het agrarische landschap mede financieren door de uitgifte van CO2-certificaten. Feitelijk is dit ook wat Staatsbosbeheer via het Nationaal Bosfonds doet. Technisch gezien is het ook mogelijk om het voorgestelde systeem te realiseren en is er een methodiek voorhanden om in de uitgifte van CO2-certificaten rekening te houden met de snoei die plaatsvindt voor onderhoud en het opwekken van duurzame energie. Uit het marktonderzoek dat onder consumenten is gehouden komt naar voren dat er een markt is voor regionale CO2-compensatie. Aandachtspunt is nog wel dat het marktonderzoek alleen kon kijken naar de interesse en intenties van consumenten. Nu bekend is bij welke doelgroepen die marktpotentie ligt dient verder gekeken te worden met aanvullend marktonderzoek of die intenties ook vertaald worden in daadwerkelijke acties . Uit de marktverkenning onder bedrijven en gemeenten in de regio zijn al een paar bedrijven gekomen die concreet hebben aangegeven in gesprek te willen gaan over het regionaal compenseren van hun uitstoot. Wel is het zo dat de steekproef relatief klein was. Er zal dus onder meer bedrijven de interesse gepeild moeten worden. Samenwerking met het Energiefonds Regio Nijmegen biedt ook aanvullende mogelijkheden voor het bereiken van bedrijven en instellingen in de regio. Er is een goede basis gelegd voor het creëren van draagvlak in de regio en er zijn, ondanks de tegenslag van het voorlopig niet doorgaan van de bouw van de beoogde woonwijk, verschillende aanknopingspunten om het snoeihout te verwaarden. Wel is het zo dat wanneer het niet mogelijk zal blijken zelf energie op te wekken in eigen beheer, danwel het snoeihout direct te verkopen aan een bedrijf/instelling met een warmtevraag, het snoeihout via gangbare kanalen moet worden afgezet waarbij het in het slechtste geval zelfs een kostenpost kan worden. In de meeste scenario’s is het aandeel van houtsnippers in de totale baten echter gering. Wanneer er op termijn toch een wijk in de regio wordt gebouwd waar een biomassa-installatie geplaatst kan worden, dan biedt dit kansen om de verbinding van burgers met hun omgeving, omliggende landschap, natuur en lokale biodiversiteit te versterken. De financiële haalbaarheid van het concept is de minst gunstige uitkomst van het onderzoek. Er zijn wel scenario’s die een goed positief saldo geven. Echter, dat betreft scenario’s waarin CO2compensatiegelden geen doorslaggevende rol spelen. Slechts in één geval (scenario E2) maken de inkomsten uit CO2-compensatie het verschil uit tussen een negatief en een positief saldo. En dat positieve saldo is dermate klein dat met de onzekerheden en aannames in bepaalde berekeningen het geen verzekerd succes geeft. Sowieso is gebleken dat zonder beheersvergoeding en grondvergoeding voor de landschapselementen het concept financieel niet dekkend te krijgen is. Met andere woorden, bij de huidige prijzen en stand van kennis en technologie lijkt het dat ook met inkomsten uit CO2-compensatiegelden en met het in eigen beheer opweken van duurzame energie, het landschap zichzelf momenteel nog niet kan financieren.
41
Er liggen wel mogelijkheden voor de toekomst, wanneer energieprijzen naar verwachting zullen stijgen. De agrarische ondernemers in het gebied zijn, als belangrijke belanghebbenden, betrokken geweest bij alle stappen in het haalbaarheidsonderzoek en hebben daar ook een wezenlijke bijdrage aan geleverd. Gezien de uitkomsten van de financiële haalbaarheid en de omstandigheden en ontwikkelingen in het gebied, hebben de agrarische ondernemers besloten voorlopig geen vervolgactiviteiten te zullen ontplooien om met het concept aan de slag te gaan. Wel heeft een aantal ondernemers interesse in het verkennen van de mogelijkheden voor het verwaarden van het snoeihout van bestaande landschapselementen. Als eventueel alternatief zou de financiering van het landschap losgekoppeld kunnen worden van de regionale CO2-compensatie. Die compensatie zal de facto op veel plaatsen nog wel plaatsvinden doordat er vanuit andere financieringsbronnen nog wel landschapselementen aangeplant worden, al staat die financering steeds meer onder druk. Het is echter de vraag of het lonend is met de huidige stand van zaken om die CO2-compensatie te formaliseren in de vorm van de uitgifte van CO2-certificaten. Een regionaal CO2-compensatiesysteem zou wel op een andere manier dan via de aanplant van landschapselementen vormgegeven kunnen worden in het landelijke gebied. Dit analoog aan ontwikkelingen die bij compensatieprojecten in ontwikkelingslanden de laatste jaren sterk terrein wint, namelijk het voorkomen van toekomstige uitstoot door energiebesparing en de opwek van duurzame energie. In het landelijke gebied in Nederland zouden CO2-gelden kunnen worden ingezet om energiebesparende maatregelen te financieren op agrarische bedrijven en op andere locaties in het buitengebied. Ook zou het realiseren van nieuwe duurzame energie-opwekking op bijvoorbeeld agrarische bedrijven gefinancierd kunnen worden vanuit deze gelden. Hierbij kan gedacht worden aan o.a. zonne-energie en kleinschalige windenergie. Kleinschalige windenergie heeft het voordeel dat het niet of veel minder leidt tot verstoring van het landschap en dus veel minder zal leiden tot aantasting van het landschap en weerstand vanuit de bevolking. Een dergelijk systeem zou als een revolverend fonds opgezet kunnen worden. Alhoewel realisatie van het concept op de korte termijn niet haalbaar lijkt bieden de uitkomsten van het haalbaarheidsonderzoek wel de basis om in de toekomst bij veranderde omstandigheden (m.n. de energieprijzen), nieuwe inzichten en technologische ontwikkelingen een goede afweging te maken om alsnog het concept op te pakken en verder uit te werken richting een business case. Het idee om het landschap zichzelf te laten financieren via een regionaal CO2-compensatiesysteem en het verwaarden van vrijkomend snoeihout blijft een innovatief en welkom concept om de financiering van het landschap, die onder druk staat, toekomstbestendig te maken.
42
Geraadpleegde experts / gesproken personen Verschillende personen en organisaties hebben in de loop van de haalbaarheidsstudie hun expertise en inzichten gedeeld. De auteurs willen onderstaande personen en alle anderen die hebben bijgedragen daar hartelijk voor bedanken.
Mevr. Barber
Wethouder, Gemeente Ubbergen
Laurens Coenen
Nationaal Groenfonds
Mark Geurts
Milieusamenwerking en Afvalverwerking Regio Nijmegen (MARN)
Dhr. van Grindsven
Gemeente Millingen aan de Rijn
Michael Herweyer
Alliander
Wilfried Klein Gunnewiek
NAV Berkel & Slinge
Jochem Jooren
Resort De Zeven Heuvelen / Zwembad Groesbeek
Arno van der Kruis
Via Natura
Sjaak de Ligt
Trees for All
Jeroen Oorschot
Borgman Beheer Advies B.V.
Anne El Ouggouti
Energiefonds Regio Nijmegen / Het Groene Hert
Rutger Jan Pessers
GDF SUEZ Energie Nederland, Energiecentrale Nijmegen
Jos Reinhoudt
Raadslid GroenLinks Nijmegen
Goa Schnütgen
Biologische boer en ‘energieboer’
Theo Tijsse Klasen
Stadsregio Arnhem Nijmegen
Eveline Volsche
Staatsbosbeheer Rijk van Nijmegen-Zuid
Harry Vreuls
AgentschapNL
Arjan Vriend
Stichting Landschapsbeheer Gelderland
43
44
Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland