Europa 2020 Vlaams Hervormingsprogramma 2013
Stafdienst VR (28.03.2013)
1
DEEL 0. INLEIDING................................................................................................................... 5 DEEL 1. GOVERNANCE VAN DE VLAAMSE EUROPA 2020 STRATEGIE ......................... 7 1.0. SITUERING ............................................................................................................................ 7 1.1. VERSTERKEN VAN HET DRAAGVLAK ...................................................................................... 7 1.2. DE VLAAMSE BIJDRAGE AAN DE EUROPA 2020 WERKZAAMHEDEN VAN DE FEDERALE OVERHEID EN HET COMITÉ VAN DE REGIO’S ................................................................................. 8 DEEL 2. MACRO-ECONOMISCHE ONTWIKKELINGEN IN HET VLAAMS GEWEST ....... 10 2.0. SITUERING .......................................................................................................................... 10 DEEL 3. TENUITVOERLEGGING VAN DE LANDENSPECIFIEKE AANBEVELINGEN IN VLAANDEREN ........................................................................................................................ 19 3.0. SITUERING .......................................................................................................................... 19 3.1. DE VLAAMSE ANTWOORDEN OP DE LANDENSPECIFIEKE AANBEVELINGEN VAN 2012 ........... 19 DEEL 4. VOORUITGANG INZAKE DE VERWEZENLIJKING VAN DE VLAAMSE EUROPA 2020-DOELSTELLINGEN ....................................................................................................... 29 4.0. SITUERING .......................................................................................................................... 29 4.1. ALGEMENE STAND VAN ZAKEN M.B.T. DE REALISATIE VAN DE VLAAMSE EUROPA 2020 DOELSTELLINGEN EN EUROPESE VERGELIJKING ........................................................................ 29 4.1.1. W ERKZAAMHEID ......................................................................................................................... 31 4.1.2. ONDERWIJS ................................................................................................................................ 31 4.1.3. ONDERZOEK EN ONTWIKKELING ............................................................................................... 31 4.1.4. KLIMAAT EN ENERGIE................................................................................................................. 32 4.1.5. ARMOEDE ................................................................................................................................... 32 4.2. VOORNAAMSTE BELEIDSMAATREGELEN M.B.T. DE REALISATIE VAN DE EUROPA 2020DOELSTELLINGEN....................................................................................................................... 33 4.2.1. W ERKZAAMHEID ......................................................................................................................... 33 4.2.2. ONDERWIJS ................................................................................................................................ 33 4.2.3. ONDERZOEK EN ONTWIKKELING ............................................................................................... 34 4.2.4. KLIMAAT EN ENERGIE................................................................................................................. 35 4.2.5. ARMOEDE ................................................................................................................................... 36 DEEL 5. AANVULLENDE HERVORMINGSMAATREGELEN EN HET GEBRUIK VAN DE STRUCTUURFONDSEN ......................................................................................................... 38 5.0. SITUERING .......................................................................................................................... 38 5.1. EEN EFFICIËNT EN DOELTREFFEND BESTUUR (RICHTSNOER 1 T/M 3 EN 6)............................ 38 5.1.1. GEZONDE OVERHEIDSFINANCIËN .............................................................................................. 38 5.1.2. EEN EFFICIËNTE EN EFFECTIEVE OVERHEID ............................................................................ 41 5.2. EEN COMPETITIEVE EN DUURZAME ECONOMIE (RICHTSNOER 4 T/M 6) .................................. 44 5.2.0. VLAAMSE DOORVERTALING VAN DE EUROPA 2020-STRATEGIE ............................................. 44 5.2.1. AMBITIEUZE STRATEGIE VOOR O&O EN INNOVATIE ................................................................ 44
Stafdienst VR (28.03.2013)
2
5.2.1.1. Doorbraken realiseren in onderzoek en innovatie door focussen van innovatiestrategieën en krachtenbundeling rond speerpuntdomeinen....................................... 46 5.2.1.2. Transformatie van de Vlaamse economie versnellen door hogere innovatiekracht. . 47 5.2.1.3. Vlaanderen als sterke, internationale, netwerkregio voor onderzoek en innovatie.... 48 5.2.1.4. De fundamenten van de kennisbasis versterken en maximaal aanwenden ............... 50 5.2.1.5. Resultaatswinsten van het onderzoeks- en innovatiesysteem door verbeterende impact, verhoogde efficiëntie, en toenemende middelen ............................................................. 50 5.2.2. MILIEU- EN ENERGIEDOELSTELLINGEN ALS HEFBOMEN NAAR EEN GROENE ECONOMIE ....... 51 5.2.2.1. Uitstoot van broeikasgassen beperken en de gevolgen van klimaatverandering opvangen ............................................................................................................................................. 52 5.2.2.2. Verbeteren van de energie-efficiëntie ............................................................................... 53 5.2.2.3. Toename van het aandeel hernieuwbare energie en warmtekrachtkoppeling in het finaal energieverbruik ......................................................................................................................... 54 5.2.2.4. Efficiënt hulpbronnengebruik als basis voor groene groei ............................................. 55 5.2.2.5. Vlaams Energiebedrijf ......................................................................................................... 60 5.2.2.6. Naar een betere energie-infrastructuur ............................................................................. 61 5.2.2.7. Mobiliteit en Transport ......................................................................................................... 61 5.2.2.8. Duurzaam overheidsoptreden ............................................................................................ 65 5.2.2.9. Duurzame landbouwproductie............................................................................................ 66 5.2.3. HET ONDERNEMINGS- EN CONSUMENTENKLIMAAT VERBETEREN EN DE INDUSTRIËLE BASIS VERDUURZAMEN ................................................................................................................................... 67 5.2.3.1. Bedrijven door de crisis helpen .......................................................................................... 68 5.2.3.2. Meer en sterkere ondernemers .......................................................................................... 70 5.2.3.3. Meer groeiende ondernemingen ........................................................................................ 72 5.2.3.4. Een groenere economie ...................................................................................................... 74 5.2.3.5. De ontwikkeling versterken van een meer innovatieve en kennisintensieve economie ............................................................................................................................................................... 74 5.2.3.6. Instrumenten die bedrijfsinvesteringen mogelijk maken ................................................ 75 5.2.3.7. Efficiëntere dienstverlening van de overheid voor de maatschappij in het algemeen en het bedrijfsleven in het bijzonder ................................................................................................ 76 5.2.3.8. Ruimtelijk beleidsplan Vlaanderen .................................................................................... 78 5.3. MEER MENSEN AAN DE SLAG IN MEER WERKBARE JOBS EN GEMIDDELD LANGERE LOOPBANEN (RICHTSNOER 7 T/M 9) ............................................................................................ 80 5.3.0. VLAAMSE DOORVERTALING VAN DE EUROPA 2020-STRATEGIE ............................................. 80 5.3.1. NAAR EEN VERHOOGDE ARBEIDSMARKTDEELNAME ................................................................ 80 5.3.1.1. Specifieke maatregelen om de vervroegde uittrede van 50-plussers uit de arbeidsmarkt te voorkomen............................................................................................................... 83 5.3.1.2. Een effectief activerend arbeidsmarktbeleid (AAMB) via een gericht doelgroepenbeleid en specifieke maatregelen voor kansengroepen ......................................... 84 5.3.1.3. Specifieke maatregelen met het oog op de invoering van een jeugdwerkgarantie en het terugdringen van de werkloosheid bij jongeren (begeleiding en activering) ....................... 86 5.3.1.4. Maatregelen met het oog op de versterking van de interregionale en internationale mobiliteit ............................................................................................................................................... 88 5.3.2. VERBETERING VAN DE WERKBAARHEID .................................................................................... 89 5.3.2.1. Naar meer werkbare jobs .................................................................................................... 90 5.3.2.2. Een betere combinatie van arbeid en gezin ..................................................................... 90 5.3.2.3. Kinderopvang ........................................................................................................................ 90 5.3.2.4. Wegwerken van de loopbaankloof tussen mannen en vrouwen .................................. 92 5.3.3. COMPETENTIEONTWIKKELING IN FUNCTIE VAN DE ARBEIDSMARKT ........................................ 92 5.3.3.1. De ontwikkeling van een persoonlijk ontwikkelingsplan ................................................. 93 5.3.3.2. Loopbaandienstverlening voor werkenden ...................................................................... 93 5.3.3.3. Erkennen van verworven competenties............................................................................ 93 Stafdienst VR (28.03.2013)
3
5.3.3.4. Een flexibel en toekomstgericht opleidingsaanbod ......................................................... 94 5.3.3.5. Knelpuntenbeleid .................................................................................................................. 94 5.3.3.6. Stimuleren van grotere instroom en loopbanen in wiskunde, natuurwetenschappen en technologie ..................................................................................................................................... 94 5.3.3.7. Sectorconvenants................................................................................................................. 95 5.3.3.8. Individuele beroepsopleiding in de onderneming (IBO) ................................................. 95 5.3.4. NAAR EEN VERBETERING VAN DE KWALITEIT VAN DE ONDERWIJS- EN OPLEIDINGSSYSTEMEN ............................................................................................................................................................... 95 5.3.4.1. Terugdringen van het aandeel vroegtijdig schoolverlaters ............................................ 96 5.3.4.2. Ervoor zorgen dat iedere burger de kerncompetenties verwerft die nodig zijn in de kenniseconomie waaronder ICT-vaardigheden en competenties voor LLL .............................. 97 5.3.4.3. Een aantrekkelijk aanbod van beroepsonderwijs en –opleiding voorzien ................... 98 5.3.4.4. Het beroep van leerkracht aantrekkelijk houden ............................................................. 98 5.3.4.5. Modernisering en hervorming van het hoger onderwijs ................................................. 99 5.3.4.6. Prikkels geven om LLL en tweedekansonderwijs te volgen .......................................... 99 5.3.4.7. Flexibele leertrajecten aanbieden, onder meer door ontwikkelen van nationale kwalificatiekaders en partnerschappen tussen onderwijs en arbeidsmarkt............................... 99 5.3.4.8. Uitrol van de Vlaamse kwalificatiestructuur en HBO5/SE-n-SE experimenten. ....... 100 5.3.4.9. Verhogen van de leermobiliteit van jongeren en leerkrachten/docenten .................. 101 5.4. LEVENSKWALITEIT VAN EEN HOOG NIVEAU (RICHTSNOER 10) .............................................103 5.4.1. VLAAMSE DOORVERTALING VAN DE EUROPA 2020-STRATEGIE ........................................... 103 5.4.2. ARMOEDEBESTRIJDING ........................................................................................................... 103 5.4.2.1. Voorkomend en participatief beleid ................................................................................. 104 5.4.2.2. Bijzondere accenten: kinderen en ouderen in armoede............................................... 105 5.4.2.3. Toegankelijkheid van maatschappelijke dienstverlening ............................................. 107 5.4.2.4. Rechten en hun (automatische) toekenning .................................................................. 108 5.4.2.5. Sociale bescherming ......................................................................................................... 108 5.4.2.6. Schuldoverlast .................................................................................................................... 108 5.4.2.7. Gezondheid en welzijn ...................................................................................................... 108 5.4.2.8. Thuisloosheid ...................................................................................................................... 109 5.4.2.9. Iedereen toegang bieden tot onderwijs van goede kwaliteit ........................................ 109 5.4.2.10. Betaalbaar wonen in Vlaanderen bevorderen ............................................................. 110 5.4.2.11. Werk ................................................................................................................................... 111 5.4.3. HET WAARBORGEN VAN GELIJKE KANSEN EN HET BESTRIJDEN VAN DISCRIMINATIE ........... 112 5.4.4. IMMIGRANTEN WILLEN EN KUNNEN PARTICIPEREN AAN DE VLAAMSE SAMENLEVING ......... 112 5.5. DE BIJDRAGE VAN DE EUROPESE STRUCTUURFONDSEN AAN EUROPA 2020 BINNEN VLAANDEREN ............................................................................................................................115 5.5.1. AANWENDING VAN DE MIDDELEN (2007-2013)...................................................................... 115 5.5.2. VOORUITBLIK OP DE PERIODE 2014-2020 ............................................................................. 117 DEEL 6. BETROKKENHEID VAN LOKALE EN BOVENLOKALE OVERHEDEN BIJ DE REALISATIE VAN DE EUROPA 2020-DOELSTELLINGEN ................................................119 6.0. SITUERING .........................................................................................................................119 6.1. EEN COMPETITIEVE EN DUURZAME ECONOMIE ....................................................................119 6.1.1. AMBITIEUZE STRATEGIE VOOR O&O EN INNOVATIE .............................................................. 119 6.1.2. MILIEU- EN ENERGIEDOELSTELLINGEN ALS HEFBOMEN NAAR EEN GROENE ECONOMIE ..... 121 6.2 MEER MENSEN AAN DE SLAG IN MEER WERKBARE JOBS EN GEMIDDELD LANGERE LOOPBANEN .................................................................................................................................................124 6.2.1. NAAR EEN VERHOOGDE ARBEIDSMARKTDEELNAME .............................................................. 124 6.2.2. NAAR EEN VERBETERING VAN DE KWALITEIT VAN ONDERWIJS- EN OPLEIDINGSSYSTEMEN 124 Stafdienst VR (28.03.2013)
4
Deel 0. Inleiding Het voorliggende Vlaams Hervormingsprogramma (VHP) 2013 is het derde hervormingsprogramma dat Vlaanderen opmaakt in het kader van de Europa 2020-strategie. De methodiek van de jaarlijks terugkerende beleidscyclus, het zogenaamde ‘Europese Semester’ van beleidscoördinatie is in de Vlaamse overheid intussen ingeburgerd. Het Europees Semester neemt telkens een aanvang met de publicatie van de Annual Growth Survey (AGS, de Jaarlijkse Groeianalyse ) van de Europese Commissie (EC). Het doel van deze jaarlijkse groeianalyse is de sociaaleconomische prioriteiten voor de EU in 2013 aan te geven en de lidstaten globale richtsnoeren aan te reiken voor het te voeren beleid. Bij de publicatie van de AGS 20131 heeft de EC besloten dat de vijf prioriteiten2 die ze vorig jaar formuleerde, valabel blijven. Daarmee beklemtoont ze de nood aan implementatie van de opgestarte hervormingen die moeten bijdragen tot een duurzaam herstel. Zoals jaarlijks gebruikelijk is, moeten de lidstaten tegen midden april hun geactualiseerde nationale hervormingsprogramma’s (samen met de stabiliteits- en convergentieprogramma’s) bij de EC indienen. De EC formuleert in de tweede helft van mei 2013 de ontwerpen van landenspecifieke aanbevelingen, die in een volgende fase eerst aan de Europese Raad van 27 en 28 juni 2013 worden voorgelegd en door de ECOFIN Raad van 9 juli 2013 zullen worden aangenomen. Daarmee komt een einde aan het Europees Semester en kan het ‘nationale semester’ een aanvang nemen. In de tweede helft van 2012 werd onder het Cypriotisch voorzitterschap een evaluatie ondernomen van het Europees Semester 2012. Er werden een aantal ‘te trekken lessen’ geïdentificeerd, waarvan één betrekking had op de noodzaak van een intensiever overleg tussen de EC en de lidstaten m.b.t. de landenspecifieke aanbevelingen. Als gevolg hiervan werden in de aanloop van het indienen van de nationale hervormingsprogramma’s 2013 drie ontmoetingen tussen EC en elk van de lidstaten voorzien. De bilaterale ontmoetingen tussen de EC en België vonden plaats op 19 oktober 2012 en 5 februari 2013. Een volgende is voorzien op 23 april 2013. Bij de actualisatie van het VHP 2013 wordt wat de opbouw betreft, zoveel mogelijk rekening gehouden met de door de EC verstrekte richtsnoeren3. Ingevolge hiervan wordt aandacht besteed aan de governance dimensie van het Vlaams Hervormingsprogramma (hoofdstuk 1) en aan de recente macro-economische ontwikkelingen in het Vlaams Gewest (hoofdstuk 2). Er wordt, zoals door de EC gevraagd, ook uitvoerig ingegaan op de tenuitvoerlegging van de landenspecifieke aanbevelingen door Vlaanderen (hoofdstuk 3) en eveneens wordt de vooruitgang inzake de Europa 2020-doelstellingen in beeld gebracht (hoofdstuk 4). In beide hoofdstukken worden de maatregelen in hoofdlijnen in beeld gebracht, die dan in hoofdstuk 5 verder in meer detail worden beschreven. Uiteraard worden hierbij ook de eerder ‘klassieke’ 1
Gepubliceertd op 28/11/2012 (http://ec.europa.eu/europe2020/making-it-happen/annual-growthsurveys/index_en.htm) 2 (1) Een gedifferentieerd, groeivriendelijk beleid van begrotingsconsolidatie voeren, (2) De kredietverschaffing aan de economie normaliseren, (3) Groei en concurrentievermogen bevorderen, nu en voor de toekomst, (4) De werkloosheid en de sociale gevolgen van de crisis aanpakken, (5) Het overheidsapparaat moderniseren. 3 EC, secretariaat-generaal, Richtsnoeren voor de inhoud en de vorm van de nationale hervormingsprogramma’s, januari 2013 Stafdienst VR (28.03.2013)
5
kenmerkende elementen van het VHP niet uit het oog verloren. Zo wordt aandacht besteed aan de prioriteiten uit de AGS 2013, de engagementen in het kader van het Euro Plus Pact, de vlaggenschipinitiatieven en de geïntegreerde richtsnoeren (hoofdstuk 5). Op deze manier komen ook de prioriteiten waar Vlaanderen op inzet (zoals industrieel beleid, ondernemerschap,…) duidelijk in beeld. Nieuw in vergelijking met de voorgaande jaren is de bijdrage van de VVSG en de VVP (hoofdstuk 6), waarin een aantal goede praktijken van de (boven)lokale besturen bij de uitvoering van de Europa 2020 strategie zijn opgenomen. Het VHP 2013 geeft opnieuw aan welke stappen Vlaanderen heeft gezet in de richting van de realisatie van de Vlaamse Europa 2020-doelstellingen en geeft de stand van zaken weer van de daarmee verbonden maatregelen. Ook nieuwe initiatieven voor de volgende maanden worden vermeld. Figuur 1 : de doorvertaling van Europa 2020 naar Vlaanderen
Het VHP 2013 wordt begeleid door volgende bijlagen:
Bijlage 1: Overzicht indicatoren Vlaams Hervormingsprogramma Europa 2020; Bijlage 2: Doelstellingen Europa 2020 (Vlaamse indicatoren in Europees vergelijkend perspectief); Bijlage 3: Indicatoren Euro Plus Pact; Bijlage 4: Samenvatting van het VHP (Vlaamse input voor de bijlage bij het Nationaal Hervormingsprogramma 2013).
Stafdienst VR (28.03.2013)
6
Deel 1. Governance van de Vlaamse Europa 2020 strategie 1.0. Situering Het Pact 2020 en Vlaanderen in Actie (ViA) vormen samen het (Vlaams) referentiekader voor het tot stand brengen van hervormingen in Vlaanderen. Met het Vlaams regeerakkoord 2009-2014 wil de Vlaamse Regering (VR) niet alleen de gevolgen van de economische crisis daadkrachtig aanpakken, maar ook concreet uitvoering geven aan ViA. Met dit toekomstproject wil Vlaanderen tegen 2020 uitmunten als een economisch innovatieve, duurzame en sociaal warme samenleving. In het kader van de verdere versterking en verdieping van ViA werden in juli 2011 door de VR 13 transversale thema’s4 geselecteerd, waarbij naar het transitiedenken als gepaste methodiek werd teruggegrepen. Deze 13 thema’s bieden een antwoord op de vlaggenschepen van de Europa 2020-strategie. De externe communicatie over de Vlaamse Europa 2020-strategie verloopt via de Europa 2020-webpagina van de ViA-website (http://vlaandereninactie.be/actie/eu2020/). Vlaanderen zal ook in 2013 het nodige Europa 2020-ownership opnemen.
1.1. Versterken van het draagvlak Om het draagvlak voor de Europa 2020-strategie in Vlaanderen te versterken, werden in volgende initatieven genomen:
de Vlaamse overheid leverde een bijdrage aan de studienamiddag5 van de Universiteit Antwerpen en Stad Antwerpen (16 april 2012)over “Cities and the Europe 2020 strategy”; om ViA naar een breder en internationaal publiek bekend te maken, en ervaringen uit te wisselen met andere landen en regio’s uit de EU over de implementatie van de vlaggenschipinitiatieven, organiseerde de Vlaamse overheid op 21 juni 2012 i.s.m. VLEVA een workshop “Flanders in Action and the Europe 2020 Dimension”6. Verschillende Europese regio’s en lidstaten, de EC en het Comité van de Regio’s stelden goede praktijken voor; de minister-president gaf op 24 mei 2012 een toelichting over het VHP 2012 in de Commissie Economie. De VR zal het Vlaams Parlement blijvend informeren over de Vlaamse Europa 2020-strategie.
4
De 13 transversale thema’s zijn : (1) Nieuw Industrieel Beleid, (2) Internationaal Ondernemen / gazellensprong, (3) stroomlijning gericht innovatiebeleid, (4) Iedereen mee, iedereen actief, (5) Kinderarmoede, (6) Flanders’ Care, (7) Hernieuwbare energie en smart grid, (8) Duurzaam bouwen en wonen, (9) Plan C: Duurzaam materialenbeheer, (10) Ruimte voor morgen, (11) Slimme mobiliteit, (12) Naar een duurzame en creatieve stad, (13) Versnelling investeringsprojecten. In dit VHP worden de transversale thema’s met het ViA-logo aangeduid. 5 http://www.ua.ac.be/main.aspx?c=.ECPRJOINTSESSIONS2012&n=104577&ct=104577&p=true 6 http://vlaandereninactie.be/pact-2020-en/europe-2020/workshop-flanders-in-action-and-the-europe2020-dimension/?lang=en
Stafdienst VR (28.03.2013)
7
de sociale partners werden bij het VHP 2013 betrokken in het kader van de SERV (VESOC) via een bespreking op 15 maart 2013.
Ook in 2013 zet de Vlaamse overheid in op het versterken van het draagvlak voor de Europa 2020 strategie in Vlaanderen. Zowel de betrokkenheid van de sociale partners (VESOC) als van het Vlaams Parlement zijn op dit vlak belangrijk. Op 7 maart 2013 organiseerden de strategische adviesraden VLABEST en SARIV in samenwerking met VLEVA een vervolgsessie7 over Europa 2020 en het Vlaams hervormingsprogramma. Het opzet van deze studiemiddag was om na te gaan hoe zowel de provinciale als de lokale overheden op een meer structurele manier bij de opmaak van het VHP konden worden betrokken. In hoofdstuk 6 worden een aantal goede praktijken van de (boven)lokale besturen bij de uitvoering van de Europa 2020-strategie in Vlaanderen opgenomen. Op deze manier zet de VR in op het verder versterken van het draagvlak van de strategie en speelt het ook in op de vraag van de Europese Commissie om goede praktijken op regionaal en lokaal niveau bij de Europa 2020-strategie in de hervormingsprogramma’s op te nemen.
1.2. De Vlaamse bijdrage aan de Europa 2020 werkzaamheden van de federale overheid en het Comité van de Regio’s België kent al jaren een goede en gestructureerde samenwerking tussen de federale overheid en de gemeenschappen en gewesten wat betreft de opmaak en actualisering van het Nationaal Hervormingsprogramma (NHP)8. Deze samenwerking vindt plaats in het kader van het politiek begeleidingscomité en het federaal redactiecomité. In een in opdracht van het Comité van de Regio’s uitgevoerde studie van het Ecologisch Instituut Berlijn, neemt België een eerste plaats in wat de betrokkenheid van regionale en lokale overheden bij de opmaak van het NHP 2012 betreft9. Het voorliggende geactualiseerde VHP 2013 zal ook dit jaar de basis vormen voor de inhoudelijke bijdrage van Vlaanderen aan het NHP 2013. Naar jaarlijkse gewoonte gaat een samenvatting van het VHP als bijlage bij het NHP. In het najaar van 2012 kondigde de EC aan meer in dialoog te treden met de lidstaten gedurende het Europees semester10. Vlaanderen nam deel aan de bilaterale ontmoetingen tussen de EC en België (federale overheid en gemeenschappen en gewesten). Tijdens de bilaterale ontmoetingen van 19 oktober 2012 en 5 februari 2013 zoomde de EC voornamelijk 7
Vervolgsessie 2 in het kader van de studiereeks ‘Meerlagige bestuurscontext en de Europeanisering van het Vlaamse, provinciale en lokale bestuursniveau’ 8 Zie de studie van het Ecologisch Instituut (Berlijn) over de rol van de lokale en regionale overheden bij de nationale hervormingsprogramma’s (http://portal.cor.europa.eu/europe2020/SiteCollectionDocuments/Study%202012%20National%20Ref orm%20Programmes.pdf). Het instituut analyseerde de NHP’s 2012 en wat de betrokkenheid van de regionale en lokale overheden bij de NHP’s betreft, staat België op plaats 1. 9 Study on the role of local and regional authorities in the Europe 2020 national reform programmes – analysis of the 2012 national reform programmes. (http://portal.cor.europa.eu/europe2020/SiteCollectionDocuments/Study%202012%20National%20Ref orm%20Programmes.pdf ). 10 Eén van de lessen die uit het Europees Semester 2012 werd getrokken, was dat de EC gedurende het semester meer in dialoog moest treden met de lidstaten (Lessons learned from the 2012 European Semester – Synthesis Report, 15674/12). Stafdienst VR (28.03.2013)
8
in op de implementatie van de landenspecifieke aanbevelingen 2012 en de voorbereiding van de nationale hervormingsprogramma’s 2013. Een volgende ontmoeting is op 23 april 2013 gepland. Naast deze bilaterale ontmoetingen vonden er ook ad-hoc ontmoetingen met de EC plaats rond concurrentievermogen (5 december 2012) en industrieel beleid (27 februari 2013). Vlaanderen levert tevens een bijdrage aan de jaarlijkse Europa 2020-activiteiten van het Comité van de Regio’s (CoR). Het neemt op een actieve wijze deel aan het Europa 2020monitoringsplatform van het CoR en Vlaanderen werd het afgelopen jaar in meerdere publicaties van het CoR vermeld:
in het Europa 2020-Handboek voor regionale en lokale overheden11 wordt naar het VHP verwezen als goede regionale praktijk om met Europa 2020 aan de slag te gaan; in het derde monitoringsrapport12 van het CoR inzake Europa 2020 wordt naar Vlaanderen in Actie en de internationale ViA-workshop (21 juni 2012) verwezen; de Vlaamse bijdrage aan de jaarlijkse enquête ‘Europe 2020: What’s happening on the ground (13 juni 2012) de Vlaamse bijdrage aan de enquête over het vlaggenschip Jeugd in Beweging (13 december 2012)13.
In de periode oktober 2012 – maart 2014 zal het CoR de vlaggenschipinitiatieven actief monitoren, met oog op de mid-term review van de strategie in 2014.14 Aan elk vlaggenschip wordt een conferentie gewijd die telkens wordt voorafgegaan door een enquête onder de regionale en lokale overheden. Een selectie van goede praktijken zal aan bod komen tijdens de conferenties. Een eerste conferentie vond plaats op 13 december 2012 over het vlaggenschip Jeugd in Beweging. Tijdens de CoR-conferentie van Dublin (28/02 01/03/2013) die in het teken stond van het vlaggenschip Agenda voor nieuwe vaardigheden en banen15kwam een Vlaamse goede praktijk aan bod. Vlaanderen zal ook in 2013 trachten op een zo actief mogelijke wijze aan de Europa 2020-activiteiten van het Comité van de Regio’s mee te werken en op deze manier ook de zichtbaarheid van de Vlaamse maatregelen m.b.t. de Europa 2020-strategie verder te vergroten.
11
http://portal.cor.europa.eu/europe2020/news/Pages/Europe2020HandbookLRAs.aspx http://portal.cor.europa.eu/europe2020/news/Pages/OpenDays2012RegisterandjointhePlatform'swor kshopontheEUgrowthprioritiesfor2013.aspx 13 http://cor.europa.eu/en/news/events/Pages/europe-2020-conference-youth-on-the-move.aspx 14 Meer informatie over de monitoring van de Europa 2020 vlaggenschipinitiatieven: http://portal.cor.europa.eu/europe2020/MonitoringFlagships/Pages/Welcome.aspx 15 http://cor.europa.eu/en/news/events/Documents/skillsandjobs_programme.pdf 12
Stafdienst VR (28.03.2013)
9
Deel 2. Macro-economische ontwikkelingen in het Vlaams Gewest 2.0. Situering In het kader van het Europees Semester publiceerde de EC op 28 november 2012 samen met de AGS ook het waarschuwingsmechanismeverslag16 2013. België zal in het voorjaar 2013 samen met 13 andere lidstaten, opnieuw onderworpen worden aan een diepgaande evaluatie, omdat het risico op macro-economische onevenwichten bestaande is. Wat België betreft overtreffen een aantal indicatoren in het geactualiseerde scorebord de indicatieve drempelwaarde, namelijk de verandering in het exportmarktaandeel, de brutoschuld van de particuliere sector en de overheidsschuld. Uit het tweede waarschuwingsmechanismeverslag van de EC (…) België: In mei 2012 heeft de Commissie geconcludeerd dat België met macro-economische onevenwichtigheden werd geconfronteerd, met name wat de ontwikkelingen op het gebied van het externe concurrentievermogen en de schuldpositie betrof. In het geactualiseerde scorebord overtreft een aantal indicatoren de indicatieve drempelwaarde, namelijk de verandering in het exportmarktaandeel, de brutoschuld van de particuliere sector en de overheidsschuld. Wat de externe situatie betreft, is België exportmarktaandeel blijven verliezen, zij het in een trager tempo. Het voortdurende verlies aan exportmarktaandeel is te wijten aan een sinds 2003 aan de gang zijnde verslechtering van het saldo in het goederenverkeer, die gedeeltelijk ongedaan is gemaakt door een gestage stijging van het saldo in het dienstenverkeer. Verwacht wordt dat de lopende rekening de komende jaren vrijwel in evenwicht zal blijven. Een belangrijke factor die aan de verslechtering van het exportmarktaandeel ten grondslag ligt, is de achteruitgang van het kostenconcurrentievermogen, die onder meer terug te voeren is op sterkere gecumuleerde stijgingen van de loonkosten per eenheid product dan gemiddeld in de eurozone het geval is. Deze trend zal zich waarschijnlijk doorzetten. Wat de interne onevenwichtigheden betreft, zij erop gewezen dat de indicator van de schuldpositie van de particuliere sector ver boven de drempelwaarde ligt, al is dit grotendeels het gevolg van bedrijfsinterne leningen. De kredietverlening is in 2011 vrij krachtig gegroeid, maar is onlangs afgenomen wegens een dalende vraag en strengere kredietvoorwaarden voor ondernemingen. De overheidsschuld is hoog en neemt nog steeds toe als gevolg van de grote tekorten van de afgelopen jaren en de interventies in de financiële sector. Vóór de crisis lieten de huizenprijzen een snelle stijging zien en de waarschijnlijkheid dat er zich een correctie voordoet, verdient nader onderzoek. Daarbij moet ook worden stilgestaan bij de gevolgen van een dergelijke correctie voor de houdbaarheid van de hypotheekschuld van de huishoudens. In
16
http://ec.europa.eu/europe2020/pdf/amreport2013_en.pdf. Het waarschuwingsmechanisme betreft de zogenaamde preventieve arm van de "procedure voor macro-economische onevenwichtigheden" (PMO) en is het instrument om riskante economische ontwikkelingen op te sporen en te corrigeren. De EC baseert deze vaststelling op een scorebord met elf macro-economische indicatoren, en zal nagaan of er werkelijk sprake is van macro-economische onevenwichtigheden en of deze schadelijk zijn of niet. Zo nodig zal de EC de lidstaat in kwestie een officiële aanbeveling doen om passende actie te ondernemen en de situatie recht te zetten of hardnekkige onevenwichtigheden te voorkomen.
Stafdienst VR (28.03.2013)
10
2011 is de verhouding tussen het vreemd vermogen en het eigen vermogen van de financiële sector toegenomen als gevolg van de in die sector geleden verliezen. Al met al acht de Commissie het, mede in het licht van de vaststelling in mei van een onevenwichtigheid, nuttig over te gaan tot een verdere analyse van de hardnekkigheid van de onevenwichtigheden, dan wel van de reductie daarvan.
De officiële bron voor de regionale macro-economische statistiek is het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR). Deze worden aangevuld met berekeningen en prognoses van het regionaal econometrisch model HERMREG17. Dit model wordt gezamenlijk opgemaakt en onderhouden door het Federaal Planbureau (FPB), het Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse (BISA), de Studiedienst van de Vlaamse Regering (SVR) en het Institut Wallon de l’Evaluation, de la Prospective et de la Statistique (IWEPS). De HERMREG vooruitzichten worden jaarlijks geüpdatet in juni. De laatste versie dateert dan ook van juni 2012. Het jaar 2012 was geen echt goed economisch jaar: de eurocrisis, de perikelen rond de Amerikaanse begrotingspolitiek en de nasleep van de bankencrisis in het algemeen hebben een weerslag op de wereldeconomie. De monetaire instanties proberen intussen een zo soepel mogelijk beleid te voeren, met naast een lage rente ook soms minder conventionele maatregelen. Het feit dat het IMF in zijn conjunctuurrapport van oktober 2012 de prognoses neerwaarts bijstelde is tekenend voor de huidige malaise. Ook Vlaanderen kende een zwak economisch jaar 2012. De Vlaamse bbp-groei stagneerde en de conjunctuurcurven stonden op een laag niveau. Het aantal faillissementen nam toe en er waren minder oprichtingen. Ook het aantal werklozen nam opnieuw toe. De VDAB registreerde ook minder werkaanbiedingen. Ten slotte nam het Vlaamse consumentenvertrouwen af. De Vlaamse economie kon zich relatief goed herpakken van de recessie van 2009. De openheid van onze economie zorgde ervoor dat de Vlaamse industrie kon profiteren van de opleving in 2010. Het bbp nam in reële termen met 2,0% toe in 2010. Het herstel was vooral merkbaar in de bedrijfstakken die uitrustingsgoederen en intermediaire goederen produceren en in de handel en horeca. Ook in 2011 kon nog een redelijk groeicijfer voorgelegd worden (+2,0%). Maar in 2012 verslechterde de conjunctuur zienderogen. Dit was niet enkel zo in onze regio, maar ook op wereldvlak. De eurocrisis zorgde immers voor wantrouwen, wat nefast is voor consumptie en investeringen. In 2012 zou de Vlaamse economie volgens HERMREG stabiliseren (-0,1%). Nog volgens die bron zou de groei opnieuw aantrekken in 2013 maar niet zo sterk (+0,8%).
17
Federaal Planbureau, Brussels Instituut voor Statistiek en analyse, Studiedienst van de Vlaamse Regering en Institut Wallon de l’Evaluation, de la Prospective et de la Statistique. Regionale Economische Vooruitzichten 2010-2016. Brussel, 2011. Nationaal Instituut voor de Statistiek en Federaal Planbureau. Mathematischedemografie Bevolkingsvooruitzichten 2000–2050 per arrondissement. Brussel: Nationaal Instituutvoor de Statistiek, 2001. Federaal Planbureau en Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, met de medewerking van het Wetenschappelijk Begeleidingscomité. Bevolkingsvooruitzichten 2007-2060, Planning Paper 105. Brussel: Federaal Planbureau, 2008. Federaal Planbureau en Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, met demedewerking van het Wetenschappelijk Begeleidingscomité. Bevolkingsvooruitzichten 2010-2060. Brussel: Federaal Planbureau, 2011. Stafdienst VR (28.03.2013)
11
In het najaar van 2012 kondigde Ford de sluiting van haar vestiging in Genk aan. Dit heeft een impact op het bedrijf zelf, maar ook op de toeleveranciers, veelal ook in Limburg gelegen. Volgens Agoria, de sectorfederatie voor de metaalnijverheid en technologische industrie, waaronder ook de automobielnijverheid hoort, zou dat een impact hebben van 0,3% op het Belgische bbp. Als dat doorgerekend wordt naar het Vlaamse niveau betekent dit dat het Vlaamse bbp per inwoner in 2013 0,3% lager uitvalt dan in het hypothetische geval zonder sluiting van Ford Genk. In 2014 en 2015 zou dat in beide jaren -0,5% bedragen en in 2016 en 2017 telkens -0,4%. Het tewerkstellingsverlies door de sluiting van Ford Genk werd door het LUC becijferd op circa 12.000 (bij Ford Genk zelf + toeleveranciers in de nabijheid). Dat is circa 4,4% van de Limburgse bezoldigde tewerkstelling. De zwakke conjunctuur komt duidelijk tot uiting in de synthetische Vlaamse conjunctuurcurve. Deze is neerwaarts gericht. In de zomermaanden van 2012 versnelde deze tendens. Echter in december 2012 was er terug een stijging van het ondernemersvertrouwen.
Figuur 2: Synthetische conjunctuurcurve van de Vlaamse economie (kloof tussen de positieve en negatieve antwoorden in procentpunten), van januari 2003 tot januari 2013.
5 0 2003 -5
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
-10 -15 -20 -25 -30 -35 Trend
Bron: NBB.
De economische groei was niet gelijk gespreid over alle bedrijfstakken. Het herstel van de wereldhandel en de economische activiteit in het algemeen zorgde vooral in de verwerkende nijverheid voor een aangroei van de reële bruto toegevoegde waarde (+3,7% in 2011). Dit was vooral zo voor de categorieën van de intermediaire goederen en de investeringsgoederen. Dat is typisch in een situatie van aantrekkende conjunctuur. Ook de marktdiensten kenden goede groeicijfers, met uitzondering van het kredietwezen. De bedrijfstak energie zette een negatief groeicijfer van -2,1% neer in 2011. De groeivertraging van 2012 doet zich in alle bedrijfstakken voor met uitzondering van de gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening (+2,1%). De werkgelegenheidsaangroei van 2010 (+17.700 arbeidsplaatsen) werd versterkt verder gezet in 2011 (+33.600 banen), mede onder impuls van de verlenging van de tijdelijke arbeidsondersteunende maatregelen. Maar in 2012 resulteren de verslechtering van de conjunctuur en de stopzetting van voornoemde maatregelen in een laag jobcreatieritme
Stafdienst VR (28.03.2013)
12
(+7.100 banen). De werkloosheidsgraad (definitie FPB) daalde van 8,4% in 2010 naar 7,8% in 2011. Maar in 2012 wordt deze daling alweer teniet gedaan (8,2%). Het afgelopen jaar ging de economische conjunctuur dus opnieuw sterk achteruit na een kortstondige heropleving in 2011, de zogenaamde ‘double dip’. Zo kende België in 2012 een negatieve groei van -0,2% van het BBP (Bron: NBB). De economische achteruitgang liet zich ook voelen op de arbeidsmarkt. De faillissementscijfers stegen sterk, de werkloosheidscijfers gingen opnieuw de hoogte in en er kwam een einde aan de tewerkstellingsgroei. De vooruitgang in 2010 en 2011 werd met andere woorden ongedaan gemaakt. Dit resulteerde in een tewerkstellingsgraad die opnieuw zakte tot het dieptepunt van de crisis in 2009. In 2012 was 71,7% van de bevolking aan het werk. Ook voor 2013 zijn de vooruitzichten niet rooskleurig. De Nationale Bank van België (NBB) voorspelt een nulgroei met een stagnerende economie als resultaat. Dit zal opnieuw gevolgen hebben voor de arbeidsmarkt in Vlaanderen. In januari 2013 telt Vlaanderen 215 191 werkzoekenden (Bron: VDAB). Dat zijn er 11.608 of 5,7% meer dan vorig jaar. De jeugdwerkloosheid noteert op jaarbasis zelfs 10,4% hoger. De krimpende vacaturemarkt en de teruglopende uitzendactiviteit remt de jongeren af in het vinden van een (eerste) baan. Alleen de werkzoekende 50-plussers klokken lager af dan vorig jaar (-3,8%). Het is een positieve evolutie dat er in januari 2013 minder werkzoekende 50 tot 55-jarigen (-2,3%) en 55 tot 60-jarigen (-6,9%) zijn dan vorig jaar. De reële lonen, die daalden in 2010, namen nog verder af in 2011. Dit komt voornamelijk door de loonmatiging zoals voorzien in de twee sinds 2009 afgesloten interprofessionele akkoorden. Samen met een gematigde evolutie van de productiviteit zou die daling van de loonkosten per hoofd bijgedragen hebben tot de rendabiliteitsgroei van de Vlaamse economie. In mei 2012 heeft de EC in zijn tweede waarschuwingsmechanismeverslag België op een aantal macro-economische onevenwichtigheden gewezen, met name wat de ontwikkelingen op het gebied van het externe concurrentievermogen en de schuldpositie betrof. In het geactualiseerde scorebord overtreft een aantal indicatoren de indicatieve drempelwaarde, namelijk de verandering in het exportmarktaandeel, de brutoschuld van de particuliere sector en de overheidsschuld. Wat de externe situatie betreft, is België exportmarktaandeel blijven verliezen, zij het in een trager tempo. Het voortdurende verlies aan exportmarktaandeel is te wijten aan een sinds 2003 aan de gang zijnde verslechtering van het saldo in het goederenverkeer, die gedeeltelijk ongedaan is gemaakt door een gestage stijging van het saldo in het dienstenverkeer. Verwacht wordt dat de lopende rekening de komende jaren vrijwel in evenwicht zal blijven. Een belangrijke factor die aan de verslechtering van het exportmarktaandeel ten grondslag ligt, is volgens de EC de achteruitgang van het kostenconcurrentievermogen, die onder meer terug te voeren is op sterkere gecumuleerde stijgingen van de loonkosten per eenheid product dan gemiddeld in de eurozone het geval is. Deze trend zal zich waarschijnlijk doorzetten.
Stafdienst VR (28.03.2013)
13
Deze vaststelling is in lijn met de volgende twee vaststellingen van het Federaal Planbureau in een recente paper18: (1) het saldo van de Belgische lopende rekening van de betalingsbalans verslechterde de laatste jaren; (2) België verliest marktaandelen. Wat het Vlaamse Gewest betreft was het saldo van de goederenbalans met het buitenland positief in het tweede kwartaal van 2012 (1.707 miljoen euro)19. Maar tijdens de zes voorgaande kwartalen noteerde het Vlaamse Gewest een deficit. Dat komt in belangrijke mate door de handel in brandstoffen en aardolieproducten die – bij gebrek aan deze grondstoffen hier – deficitair is. Figuur 3 toont het verloop van de Vlaamse goederenbalans op tien jaar tijd. De verslechtering heeft veel te maken met de invoer van (duurder geworden) aardolieproducten. Zonder deze post is de Vlaamse goederenbalans steeds in surplus. Figuur 3: Saldo goederenbalans met buitenland, Vlaamse Gewest, 1ste kwartaal 2002 – 2de kwartaal 2012
10000 8000 6000 4000 2000 0 -2000 -4000 -6000 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
Vlaams Gewest
Vlaams Gewest zonder aardolieproducten
Bron: NBB.
Marktaandelen geven weer welk aandeel een regio of land heeft in een bepaald handelsblok. In tabel 1 hieronder zijn dit de BRIC, de N11 en de EU1220. Er zij vermeld dat deze handelsblokken weergegeven worden omdat het gaat om zogenaamde nieuwe groeimarkten. Immers tussen het 1ste kwartaal van 2010 en het 2de kwartaal van 2012 nam de Vlaamse totale goederenuitvoer toe met 21,2%. Maar naar de BRIC, N11 en EU12 was dit respectievelijk +50,9%, +46,0% en +31,2%. Uiteraard hebben grotere landen een groter marktaandeel; hun absolute uitvoerstromen zijn immers omvangrijker. Per definitie zijn de Belgische marktaandelen minstens gelijk aan de Vlaamse (in dat geval zouden noch het Brusselse, noch het Waalse Gewest uitvoeren). Het valt op dat de marktaandelen van Vlaanderen, België en de 3 buurlanden in de BRIC afkalfden over 2002-2011. In absolute omvang presteert Vlaanderen trouwens niet slecht, zij het dat de uitvoer van diamant naar India een belangrijke verklarende factor is. In de N11 kon het Vlaamse Gewest (en België) wat terrein winnen. Dat is niet zo voor Duitsland en 18
Bogaert, H. & Kegels, C., november 2012, “Concurrentievermogen van België”. Planning Paper 112. Brussel. 19 Er zij vermeld dat het gaat om de handel met het buitenland. De handel met de overige gewesten is er niet inbegrepen. 20 BRIC: Brazilië, Rusland, Indië en China. N11: Bangladesh, Egypte, Indonesië, Iran, Mexico, Nigeria, Pakistan, Filippijnen, Turkije, Zuid-Korea, Vietnam. EU12: de 12 nieuwe lidstaten die in 2007 toetraden tot de Europese Unie vanaf 2004. Stafdienst VR (28.03.2013)
14
Frankrijk. De EU12 zijn om begrijpelijke redenen (nabijheid) een belangrijke Duitse afzetmarkt. Het Duitse marktaandeel is er bijgevolg aanzienlijk. Toch verloor Duitsland er terrein sedert 2002. Vlaanderen kon standhouden. Frankrijk moest ook genoegen nemen met een lager marktaandeel in de EU12, maar Nederland wist zijn marktaandeel in de EU12 te vergroten. Kortom: de groeiende internationale handel omvat ook de handel tussen de opkomende landen onderling. Dat maakt dat de marktaandelen van Westerse landen onder druk staan. Maar Nederland blijkt het inderdaad beter te doen dan het Vlaamse Gewest, Duitsland of Frankrijk. Tabel 1 Marktaandelen van het Vlaamse Gewest en de 3 buurlanden (in promille), 2002 en 2011
Vlaams Gewest
België
Duitsland
Frankrijk
Nederland
2002
2011
2002-2011 (in promillepunt)
BRIC
17,2
10,4
N11
7,2
8,1
EU12
22,5
22,4
BRIC
18,9
11,2
N11
8,6
9,2
EU12
26,5
26,5
-7,6 0,6 0,0
BRIC
76,4
60,1
-16,3
N11
46,6
41,6
-5,0
EU12
261,1
221,6
-39,5
BRIC
23,2
14,0
-9,3
N11
22,5
16,8
-5,7
EU12
58,5
39,3
-19,2
BRIC
12,5
9,0
N11
10,6
14,6
EU12
36,6
48,5
-3,4 4,0 11,9
-6,9 0,9 -0,1
Bron: Studiedienst van de Vlaamse Regering (SVR) o.b.v. Eurostat, UNCTAD
De EC verwijst naar de sterkere gecumuleerde stijging van de loonkosten per eenheid product in België dan in de eurozone. Bij de indicator van de macro-economic imbalance procedure wordt als teller de loonmassa gebruikt in werkelijke prijzen (nominaal), terwijl de noemer het bbp in kettingeuro’s is (reëel). Het is dus vrij logisch dat de loonkost per eenheid product volgens deze definitie een stijgende trend vertoont. Dat beeld is iets genuanceerder bij definiëring van de loonkost per eenheid product als de totale verloning van de werkenden in verhouding tot het bbp, telkens in werkelijke prijzen, en als onder de totale verloning ook het toegerekende loon van zelfstandigen verstaan wordt. Figuur 4 vergelijkt deze indicator voor het Vlaamse Gewest, België en de drie buurlanden. De loonkost per eenheid product bedraagt 0,608 in het Vlaamse Gewest. Dat is iets onder het niveau van België (0,613), maar hoger dan in het gemiddelde van de drie buurlanden samen (0,582). Zowel Duitsland, Frankrijk als Nederland hebben elk afzonderlijk een lagere loonkost per eenheid product dan België / Vlaamse Gewest. De positie van België / Vlaamse Gewest t.o.v.de 3 buurlanden wijzigde doorheen de tijd niet veel volgens deze indicator (zij het steeds hoger).
Stafdienst VR (28.03.2013)
15
Figuur 4 Evolutie van de loonkost per eenheid product in het Vlaamse Gewest, België en de drie buurlanden samen (in peruun), 2002-2011
0,64 0,62 0,60 0,58 0,56 0,54 0,52
Vlaams Gewest
België
3 buurlanden
2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Bron: Eurostat, Vlaamse Gewest: schatting o.b.v. HERMREG en Eurostat.
Wat de interne onevenwichtigheden betreft, wijst de EC erop dat de indicator van de schuldpositie van de particuliere sector ver boven de drempelwaarde ligt, al is dit grotendeels het gevolg van bedrijfsinterne leningen. De kredietverlening is in 2011 vrij krachtig gegroeid, maar het groeitempo is onlangs afgenomen wegens een dalende vraag en strengere kredietvoorwaarden voor ondernemingen. De overheidsschuld is hoog en neemt nog steeds toe als gevolg van de grote tekorten van de afgelopen jaren en de interventies in de financiële sector. Vóór de crisis lieten de huizenprijzen een snelle stijging zien en de waarschijnlijkheid dat er zich een correctie voordoet, verdient nader onderzoek. Daarbij moet ook worden stilgestaan bij de gevolgen van een dergelijke correctie voor de houdbaarheid van de hypotheekschuld van de huishoudens. In 2011 is de verhouding tussen het vreemd vermogen en het eigen vermogen van de financiële sector toegenomen als gevolg van de in die sector geleden verliezen. Al met al acht de Commissie het, mede in het licht van de vaststelling in mei van een onevenwichtigheid, nuttig over te gaan tot een verdere analyse van de hardnekkigheid van de onevenwichtigheden, dan wel van de reductie daarvan. Er moet ook rekening gehouden worden met een aantal demografische ontwikkelingen die zich voor Vlaanderen stellen en die o.a. een impact hebben op de arbeidsmarkt, de zorgvraag enzovoort. In de jongste federale bevolkingsvooruitzichten werd de voorspelde aangroei van de bevolking opnieuw naar boven bijgesteld. Rond de eeuwwisseling was de verwachting dat de Belgische bevolking tegen 2050 zou uitkomen op bijna 11 miljoen (NIS & FPB, 2001), in de daaropvolgende oefening werd dit bijgesteld naar 12,4 miljoen (FPB & ADSEI, 2008) terwijl de nieuwste bevolkingsvooruitzichten al 13,1 miljoen inwoners in het vooruitzicht stellen (FPB & ADSEI, 2011). Dat zijn er ruim 2 miljoen meer dan vandaag (10,8 miljoen in 2010). Zowel een verwachte hogere nataliteit als een versterkte immigratie zijn verantwoordelijk voor die aangroei. Die bevolkingsaanwas, die vooral zal pieken in de komende jaren, wordt in alle gewesten van het land verwacht. Voor het Vlaamse Gewest moet volgens de jongste federale bevolkingsprojecties gerekend worden met een stijging van de bevolking van 6,25 miljoen in 2010 tot 7 miljoen in 2030.
Stafdienst VR (28.03.2013)
16
Eigen Vlaamse projecties voorspellen 6,6 miljoen inwoners tegen 2030, een beperktere toename dus (Willems en Lodewijckx, 2011)21. De Vlaamse projecties zijn vooral bedoeld als demografische vooruitzichten voor de Vlaamse steden en gemeenten. Voor de grote meerderheid (86%) wordt inderdaad ook een verdere bevolkingsgroei tegen 2030 voorzien. Voor de restgroep van steden of gemeenten wordt een bevolkingskrimp in het vooruitzicht gesteld. De 13 centrumsteden zouden fors aangroeien tegen 2028, gemiddeld +8%. De sterkste groei zet zich momenteel reeds door, maar ook na 2018 zal in de meeste centrumsteden de bevolking verder aangroeien zij het aan een zwakker ritme. Antwerpen, Hasselt en Mechelen behoren tot de sterke groeiers. Brugge, Kortrijk, Leuven en Oostende zouden na 2018 een krimp verwachten. Eén op vier inwoners woont in een grootstad of een centrumstad, dit komt overeen met meer dan 1,5 miljoen mensen. De afgelopen 10 jaar is de bevolking in de grootsteden met meer dan 10% gestegen, in de centrumsteden werd een gelijkaardige stijging als gemiddeld in Vlaanderen opgetekend (6%). Naast natuurlijke aangroei, die in de groot- en centrumsteden een groter gewicht heeft dan elders, zorgt de aangroei door buitenlandse migratie voor het grootste deel van de bevolkingsaangroei. Samen met die toename van het aantal inwoners duiken verschillende maatschappelijke fenomenen tegelijkertijd en meer uitgesproken op in de steden: niet alleen vergrijzing en verzilvering, maar vooral verkleuring en vergroening zetten zich sterker door in de (groot)steden dan elders in Vlaanderen. Een gevolg van de verschillende migratiegolven, is de toegenomen diversiteit. 15% van de Vlaamse bevolking is van vreemde herkomst. In de grootsteden is 1 op de 3 inwoners een persoon van vreemde herkomst. In de centrumsteden gaat het om 1 op de 5 inwoners. Bovendien is de verkleuring het sterkt onder de kinderen (0-17 jaar). Waar in Vlaanderen, gemiddeld 22% van de kinderen van vreemde herkomst is, loopt dit aandeel op tot 51% in de grootsteden . In de centrumsteden bedraagt dit aandeel gemiddeld 27%. Samen met deze vaststelling, zijn het bovendien vooral de grootsteden die verder vergroenen. Bijna 1 op vier inwoners is er jonger dan 20 jaar, in de centrumsteden is dit gemiddeld één op vijf inwoners. Bovendien zullen de steden volgens de SVR-prognoses naar schatting een derde van de aangroei van de bevolkingstoename in Vlaanderen voor hun rekening moeten nemen tegen 2028. Een opvallend gegeven is ook de verdere vergrijzing van de bevolking. Het aandeel 65plussers in de totale bevolking bedraagt anno 2010 17% voor België en 18% voor Vlaanderen. Volgens zowel de Vlaamse als de federale bevolkingsprojecties zal dit aandeel in Vlaanderen toenemen tot 24% tegen 2030. Daarmee samenhangend is de afhankelijkheidsratio, die de verhouding uitdrukt tussen de bevolking buiten beroepsactieve leeftijd en de bevolking op beroepsactieve leeftijd (20-64 jaar), actueel gelijk aan 0,67. Volgens de Vlaamse projecties zou dit tegen 2030 evolueren naar 0,82, wat vanuit financieringsbehoeften in principe minder gunstig is. Ook het aandeel ‘oudste ouderen’ gaat in stijgende lijn. Vandaag maken 80-plussers 5% van de bevolking uit, maar dit gaat naar 7%
21
Willems P, Lodewijckx E (red.). SVR-projecties van de bevolking en de huishoudens voor Vlaamse steden en gemeenten, 2009-2030. SVR-Studie 2011/2. Brussel: Studiedienst van de Vlaamse Regering, 2011.
Stafdienst VR (28.03.2013)
17
tegen 2030 volgens de Vlaamse bevolkingsprojecties. Meteen moet rekening gehouden worden met een alsmaar grotere zorgvraag. Het aantal alleenwonende personen in de bevolking neemt toe. Meer precies nam het aantal 1-persoonshuishoudens in het Vlaamse Gewest toe van 614.000 in 1997 tot 770.000 in 2008. Verwacht wordt dat dit verder zal stijgen tot 950.000 tegen 2030 (Willems en Lodewijckx, 2011). Omgerekend betekent dit een toename van het aandeel alleenwonende personen in de bevolking van 26% in 1997 naar 30% in 2008, en mogelijks naar 32% tegen 2030. Krapte op de arbeidsmarkt is al voelbaar. De doorstromingsratio, die de verhouding uitdrukt tussen de leeftijdsgroep die aantreedt op de arbeidsmarkt (15-24 jaar) en de leeftijdsgroep die de pensioengerechtigde leeftijd nadert (55-64 jaar), zakt onder de vervangingswaarde in het Vlaamse Gewest: van 1,14 in 1998 naar 0,94 in 2010. Dit is opmerkelijk lager dan in de hoofdstad (1,26) of in Wallonië (1,01). Volgens de Vlaamse projecties zet de daling van de doorstromingsratio zich de komende jaren nog door tot ze een bodemwaarde bereikt van 0,78 in 2023, waarna een opflakkering volgt.
Stafdienst VR (28.03.2013)
18
Deel 3. Tenuitvoerlegging aanbevelingen in Vlaanderen
van
de
landenspecifieke
3.0. Situering Zoals boven al werd aangegeven, hecht de EC bijzonder veel aandacht aan het opvolgen van de landenspecifieke aanbevelingen door de lidstaten. Dit kwam niet alleen tot uiting in de drie bilaterale ontmoetingen die tussen de EC en België plaatsvonden (oktober 2012 – april 2013), maar ook in de richtlijnen van de EC om een apart hoofdstuk in de nationale hervormingsprogramma’s te voorzien die ingaan op de uitvoering van de landenspecifieke aanbevelingen.
3.1. De Vlaamse antwoorden op de landenspecifieke aanbevelingen van 2012 In onderstaand schematisch overzicht worden in hoofdlijnen de Vlaamse maatregelen vermeld die een antwoord kunnen bieden aan de voor Vlaanderen relevante landenspecifieke aanbevelingen 2012 (LSA 2012). De antwoorden kunnen grosso modo in 5 categorieën worden onderverdeeld. De maatregelen die de Vlaamse overheid op deze terreinen neemt, worden in de betrokken hoofdstukken 4 en 5 ook meer in detail besproken. Daar komen trouwens ook de maatregelen aan bod die Vlaanderen neemt in het kader van de AGS 2013, het Euro Plus Pact22 en de vlaggenschipinitiatieven. Overheidsfinanciën LSA 1 De begroting voor 2012 uit te voeren om ervoor te zorgen dat het buitensporige tekort in dat jaar wordt gecorrigeerd. Daarnaast de maatregelen te specificeren die noodzakelijk zijn om te waarborgen dat de begrotingsstrategie voor het jaar 2013 en latere jaren ten uitvoer wordt gelegd en op die manier te garanderen dat het buitensporige tekort op duurzame wijze wordt gecorrigeerd, dat voldoende vooruitgang wordt geboekt in de richting van de (MTD) — waarbij ook het uitgavenbenchmark wordt gehaald — en dat vorderingen worden gemaakt bij de inachtneming van het benchmark voor de schuldreductie. Het begrotingskader aan te passen om te garanderen dat de begrotingsdoelstellingen bindend zijn op federaal en subfederaal niveau, en de lastenverdeling over en de verantwoordingsplicht van de diverse geledingen van de overheid transparanter te maken. LSA 2 De langetermijnhoudbaarheid van de openbare financiën te blijven verbeteren door de 22
Het Euro Plus Pact brengt een aantal bijkomende verplichtingen met zich mee voor de lidstaten die zich daarbij aansloten. Tot deze verdergaande samenwerking werd besloten op de Europese Lenteraad van 24 en 25 maart 2011. Doelstellingen zijn: de economische pijler van de monetaire unie te versterken, een nieuwe vorm van coördinatie van het economische beleid in de eurozone tot stand brengen, het concurrentievermogen verbeteren, en aldus tot een grotere mate van convergentie te komen. De deelnemende lidstaten zeggen toe alle noodzakelijke maatregelen te nemen ter verwezenlijking van de volgende doelstellingen: het concurrentievermogen verbeteren, de werkgelegenheid stimuleren, verder bijdragen tot de houdbaarheid van de overheidsfinanciën, de financiële stabiliteit versterken. Stafdienst VR (28.03.2013)
19
leeftijdsgerelateerde uitgaven, met inbegrip van de uitgaven voor gezondheidszorg, in toom te houden. In het bijzonder de hervorming van de regelingen voor vervroegde uittreding en voor pensioen uit te voeren, alsmede verdere initiatieven te nemen om een verhoging van de feitelijke pensioenleeftijd te bewerkstelligen, onder meer door de verplichte pensioenleeftijd te koppelen aan de levensverwachting.
Antwoord Vlaamse overheid
Detail
“begrotingsstrategie voor het jaar 2013 en latere jaren ten uitvoer” De VR zet, net zoals dit in 2011 en 2012 het geval was, ook voor de periode 2013-2014 in op een begroting in evenwicht. Ze neemt hiervoor de nodige structurele maatregelen en in dit verband zijn de genomen maatregelen om de Vlaamse administratie slanker en efficiënter en effectiever te maken van groot belang. Een begroting zonder tekorten is noodzakelijk om de Vlaamse economie door de crisis te loodsen.
5.1.1.
“(…)de hervorming van de regelingen voor vervroegde uittreding en voor pensioen uit te voeren, alsmede verdere initiatieven te nemen om een verhoging van de feitelijke pensioenleeftijd te bewerkstelligen” De VR neemt specifieke maatregelen om de vervroegde uittrede van 50plussers uit de arbeidsmarkt te voorkomen. Een verhoogde deelname van ouderen is immers onontbeerlijk voor het bereiken van de algemene werkzaamheidsdoelstelling van 76% in 2020. De werkzaamheidsgraad voor 55plussers bereikt in 2012 de historische kaap van 40%. Met de uitbreiding van de systematisch begeleidingsaanpak tot 58-jarigen en de hervormde tewerkstellingspremie voor 50-plussers wil Vlaanderen deze trend consolideren en kracht bij zetten. De VR nam het initiatief om de feitelijke pensioenleeftijd voor het overheidspersoneel te verhogen nl. door een wijziging van personeelsstatuut waardoor ambtenaren nu onbeperkt in dienst kunnen blijven na hun 65ste verjaardag. Een andere wijziging van personeelsstatuut betreft de nieuwe regels voor loopbaanonderbreking, bv. personeelsleden zullen nog maximaal 60 maanden voltijds en 60 maanden deeltijds loopbaanonderbreking kunnen nemen. Vroeger was dat 72 maanden voltijds en 72 maanden deeltijds. Het principe van “twee jaar langer werken voor iedereen” wordt voortaan ook in het onderwijs toegepast. Het TBS-systeem23 in het onderwijs dooft daarmee uit, met uitzondering voor de kleuteronderwijzers, waar het beperkt wordt tot maximaal 2 jaar, in plaats van de huidige 4 jaar en dit met een lagere wachtuitkering.
5.3.1.1.
5.1.1.
23
TBS staat voor terbeschikkingstelling. Het is een systeem dat werd ingevoerd op een moment dat er teveel leerkrachten in Vlaanderen waren en men de oudere leerkrachten vroeger kon laten uitstromen op 56 jaar voor het kleuteronderwijs en op 58 jaar voor de rest van het onderwijs. Stafdienst VR (28.03.2013)
20
Financiële stabiliteit LSA 3 Kapitaalverhoging van de zwakste banken stimuleren om de soliditeit van de banksector te ondersteunen, zodat deze in staat is zijn normale rol als kredietverlener aan de economie te vervullen. Antwoord Vlaamse overheid
Detail
“kredietverlening aan de economie” Een conceptnota voor een bankenplan, goedgekeurd door de VR van 7 december 5.2.3.1. 2012, bevat voorstellen om het toekennen van kredieten en leningen van de banken naar bedrijven in Vlaanderen te verhogen. In het kader van het Bankenplan keurde de VR op 8 maart 2013 een ontwerp van decreet goed ter uitbreiding van de Gigarantwaarborgregeling. Door dit decreet zullen KMOfondsen kunnen worden opgericht voor langetermijnfinanciering, voor in totaal 1 miljard euro toegezegd door de banken, en met een beperkte overheidswaarborg door de nv Gigarant (5.2.3.1.).
Verhogen van de werkzaamheid Naast de conjuncturele neerwaartse trend kampt de Vlaamse arbeidsmarkt bovendien met een aantal structurele knelpunten en uitdagingen: de vergrijzing van de bevolking, de toenemende krapte, een moeizame matching tussen vraag en aanbod (ondanks de arbeidsbemiddeling), een betrekkelijk lage opleidingsdeelname en een beperkte participatie van kansengroepen op de arbeidsmarkt. Het antwoord van de VR en de Vlaamse sociale partners op de diverse aanbevelingen van de Europese Commissie kadert in de omslag naar een loopbaanbenadering. In het loopbaanakkoord van 17 februari 2012 werden de belangrijkste krijtlijnen voor de aanpak van diverse arbeidsmarktknelpunten vastgelegd. LSA 5 Een significante verschuiving van belastingen op arbeid naar minder groeiverstorende belastingen, zoals onder meer milieubelastingen, te bewerkstelligen. De in gang gezette hervorming van het stelsel van werkloosheidsuitkeringen voort te zetten om de negatieve prikkels om te werken te verminderen, en bij de ondersteuning van de werkgelegenheid en het activeringsbeleid sterker het accent te leggen op oudere werknemers en op kwetsbare groepen, en met name mensen met een migrantenachtergrond. De geplande verdere regionalisering van de arbeidsmarktbevoegdheden aan te grijpen om de interregionale arbeidsmobiliteit te bevorderen en de samenhang te versterken tussen het beleid op het gebied van onderwijs, een leven lang leren, beroepsopleiding en werkgelegenheid. De bestaande activeringsinspanningen tot alle leeftijdsgroepen uit te breiden.
Stafdienst VR (28.03.2013)
21
Antwoord Vlaamse overheid
Detail
“De geplande verdere regionalisering van de arbeidsmarktbevoegdheden aan te grijpen om de interregionale arbeidsmobiliteit te bevorderen” De zesde staatshervorming moet leiden tot meer homogene bevoegdheidspakketten, o.a. inzake arbeidsmarktbeleid. Door de bestaande bevoegdheden van de gewesten (bijvoorbeeld op het vlak van arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding) uit te breiden met bevoegdheden die verband houden met doelgroepenbeleid, controle op de beschikbaarheid van werklozen enzovoort, komen meer bevoegdheden in één hand terecht wat meer maatwerk door Vlaanderen mogelijk maakt zodat de effectiviteit van het Vlaams beleid verder kan worden versterkt. “de interregionale arbeidsmobiliteit bevorderen” Op het vlak van interregionale mobiliteit heeft de samenwerking met de Brusselse en Waalse arbeidsbemiddelingsdiensten zijn vruchten in 2012 afgeworpen: 1.974 Waalse en 1.327 Vlaamse werkzoekenden werden tewerkgesteld in Vlaanderen. In 2013 wordt onderzocht hoe de samenwerking met de Brusselse PES (Actiris) nog kan worden uitgebreid. Verder wordt in het kader van het luchthavenactieplan de samenwerking tussen VDAB en Actiris nog versterkt. De operationele werkgroep Brussel – Rand werkt acties uit met het oog op de toeleiding van Brusselse werkzoekenden naar de luchthaven.
5.3.1.4.
De bestaande activeringsinspanningen tot alle leeftijdsgroepen uit te breiden De VR zet in op een effectief activerend arbeidsmarktbeleid (AAMB) via een gericht doelgroepenbeleid en specifieke maatregelen voor kansengroepen.
5.3.1.1.
De verhoogde opleidings- en begeleidingsinspanningen voor steeds meer leeftijdsgroepen hebben als voornaamste doel te vermijden dat de economische laagconjunctuur zich vertaalt in structurele en langdurige (jongeren)werkloosheid. Een bijzonder aandachtspunt betreft de activerende aanpak van collectief ontslag en herstructurering. Het toenemende banenverlies in de industrie (vooral bij mannen) plaatst de Vlaamse arbeidsmarkt voor een bijkomende uitdaging: er voor zorgen dat de transitie naar nieuw werk zo vlot en kwalitatief mogelijk verloopt. In 2012 werden 6.839 mensen (met woonplaats in het Vlaams Gewest) getroffen door een collectief ontslag. De begeleiding in kader van de tewerkstellingscellen (47,2%) en via het outplacement aanbod (13,8%) blijft een belangrijk instrument om heroriëntering vlot te doen verlopen. 5.3.1.2. Ook werd een belangrijke stap gezet voor de ontwikkeling van een duurzaam HRbeleid met de hervorming van het beleid Evenredige Arbeidsdeelname en Diversiteit (EAD). De huidige diversiteitsplannen worden verbreed tot plannen die op een geïntegreerde manier tegelijk aandacht besteden aan vier centrale elementen van een geïntegreerd strategisch HR beleid: competentieontwikkeling, duurzame diversiteit, werkbaarheid-werkvermogen-werkgoesting en Stafdienst VR (28.03.2013)
22
organisatievernieuwing. De VR zet in op het toeleiden van de kansengroepen naar werk en hierbij vallen ook mensen met een migrantenachtergrond die vaak over een beperkte kennis van het Nederlands beschikken. Elke nieuw ingeschreven werkzoekende krijgt kort na de inschrijving een screening van zijn kennis van het Nederlands. Als de kennis van de werkzoekende ontoereikend blijkt, dan wordt de werkzoekende doorverwezen naar een Huis van het Nederlands voor een testing of niveaubepaling. Vervolgens krijgt de Nederlandsonkundige werkzoekende een gepaste opleiding Nederlands tweede taal (NT2), als onderdeel van een traject naar werk. In de periode juli 2011 tot juni 2012 werden goede resultaten bereikt (5.3.1.2.). De VR neemt daarnaast nog een pallet van maatregelen die betrekking hebben op het verhogen van de werkzaamheidsgraad van de kansengroepen. Voor 2012 kan verwezen worden naar de tender activeringszorg, het project ‘arbeidszorg doorstroom’ en het ESF-project ‘begeleiding van gefailleerden’. Voor 2013 is een uitbreiding van het aantal trajecten voor personen in armoede voorzien en wordt de realisatie van 600 C-IBO’s (curatieve individuele beroepsopleiding) beoogd. De VR heeft ook specifieke maatregelen genomen met het oog op de invoering van een jeugdwerkgarantie en het terugdringen van de werkloosheid bij jongeren.Vlaanderen realiseert de jeugdwerkgarantie in de strijd tegen jongerenwerkloosheid. Vooral jongeren die zonder kwalificatie de schoolbanken verlaten, krijgen het komende jaar meer kansen om hun competenties bij te schaven. Via leren op de werkplek, instapstages en aangepaste inlevingstrajecten (1275 op jaarbasis) in de centrumsteden wil de VR deze jongeren de aansluiting met de arbeidsmarkt opnieuw doen vinden. Met duurzaamheidstrajecten wordt bovendien een bijzondere hefboom gecreëerd om jongeren in uitzendarbeid op een duurzame manier op de arbeidsmarkt te integreren.
5.3.1.2.
5.3.1.2.
5.3.1.4.
“de samenhang te versterken tussen het beleid op het gebied van onderwijs, een leven lang leren, beroepsopleiding en werkgelegenheid” In de septemberverklaring 201224 werd duidelijk aangegeven aan dat levenslang leren een essentiële bouwsteen van een socio-economisch sterk Vlaanderen is. Ondanks besparingen wordt niet afgeweken van de eerder bepaalde maximale groei voor de centra voor basiseducatie en het volwassenenonderwijs. De erkenning van verworven competenties speelt een sleutelrol in het overbruggen van de kloof tussen levenslang leren en werk. Er werd gestart met de voorbereiding van een regelgevend kader waarin kwaliteitsvolle EVCinfopunten en EVC-assessmentcentra een centrale plaats krijgen en in de loop
5.3.4.8.
5.3.4.8.
24
http://www.vlaanderen.be/sites/default/files/documents/septemberverklaring_2012.pdf
Stafdienst VR (28.03.2013)
23
van 2013 zal een voorontwerp van decreet aan de VR worden voorgelegd; Na de pilootfase voor de procedure tot erkende beroepskwalificatie is de uitrol van de Vlaamse kwalificatiestructuur in volle implementatie. Via deze uitrol wordt er ingespeeld op de aan te leren competenties en wordt de overgang tussen de leer- en werkloopbaan gefaciliteerd; In juli 2012 heeft de VR haar principiële goedkeuring gehecht aan het voorontwerp van decreet betreffende de versterking van het hoger beroepsonderwijs (HBO5) in Vlaanderen. In de loop van 2013 zal het decreet ter goedkeuring aan het Vlaams Parlement worden voorgelegd. Dit decreet stelt een aantal maatregelen voor om de kwaliteit van het hoger beroepsonderwijs in Vlaanderen te garanderen en te versterken; De uitvoering van het actieplan STEM (science, technology, engineering en mathematics) is in 2012 van start gegaan. In 2012 werd ook een wetenschapscommunicatieplan gelanceerd en in 2013 zal verder gewerkt worden aan de uitvoering en monitoring van het actieplan waarbij op een geïntegreerde manier acties ter ondersteuning van een grotere instroom in STEMstudierichtingen en -loopbanen worden opgezet;
5.3.4.8.
5.3.3.6.
5.3.4.7.
In het volwassenenonderwijs wordt afstandsonderwijs en blended learning gestimuleerd. Er werd een actieplan afstandsleren opgesteld dat de verdere 5.3.4.7. uitbouw van het afstandsleren binnen de beroepsopleidingen aangeboden door CVO’s, VDAB en Syntra Vlaanderen als doel heeft. Partnerschappen tussen onderwijs en arbeidsmarkt worden bevorderd door de sectorconvenants.
Concurrentievermogen LSA 4 De werkgelegenheidsschepping en het concurrentievermogen te bevorderen, stappen te ondernemen om, in overleg met de sociale partners en conform de nationale praktijken, het systeem voor het voeren van loononderhandelingen en het loonindexeringssysteem te hervormen. In een eerste fase ervoor te zorgen dat de loonstijging beter aansluit bij de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit en het concurrentievermogen, door i) erop toe te zien dat de mechanismen voor het doorvoeren van correcties achteraf waarin de „loonnorm” voorziet, worden toegepast, en het sluiten van alomvattende overeenkomsten ter bevordering van het kostenconcurrentievermogen te stimuleren, en ii) het gebruik te vergemakkelijken van clausules om niet aan sectorale collectieve overeenkomsten deel te nemen, teneinde ervoor te zorgen dat loonstijgingen en arbeidsproductiviteitsontwikkelingen op lokaal niveau beter bij elkaar aansluiten. LSA 6 Concurrentie in de detailhandel blijven stimuleren door de belemmeringen en de operationele beperkingen te reduceren. Maatregelen in te voeren om de concurrentie in de netwerksectoren te verstevigen door regulerende belemmeringen te herzien en door de
Stafdienst VR (28.03.2013)
24
institutionele regelingen voor overheidssteun te verstevigen.
daadwerkelijke
tenuitvoerlegging
van
regels
Antwoord Vlaamse overheid
voor
Detail
“concurrentie in de netwerksectoren verstevigen” Wat het stimuleren van de concurrentie in de elektriciteits- en gasmarkt betreft, werd de Europese Elektriciteits- en Gasrichtlijn omgezet in Vlaamse regelgeving bij decreet van 8 juli 2011. Voor Vlaanderen kan verwezen worden naar de versterking van de onafhankelijkheid van de Vlaamse energieregulator VREG en de invoering van een regeling voor gesloten distributiesystemen. Elektriciteits- en gasleveranciers moeten moeten sinds 2011 ook geen Vlaamse leveringsvergunning meer bekomen om te kunnen leveren in het Vlaams Gewest, voor zover ze reeds over een dergelijke vergunning of toelating beschikken in een ander land uit de E.E.R. In 2011 werd ook ATRIAS opgericht, dat in de toekomst zal moeten fungeren als ‘Central Clearing House’.
5.2.3.7.
De concurrentie op de retailmarkt van elektriciteit en aardgas gaat de juiste kant op in het Vlaams Gewest:
In 2011 stonden 62,07% van alle elektriciteitsleveringen (in 2010 nog 66,40%) op naam van de GdF-Suez-groep (in 2004, het eerste jaar van de vrijmaking, bedroeg dit nog 75,76%). Het aandeel van het totaal aantal toegangspunten dat jaarlijks een overstap maakte naar een andere elektriciteitsleverancier (switchgraad) is aanzienlijk en is het laatste jaar verdubbeld. In 2012 was dit 16,47% (8,16% in 2011)voor elektriciteit en 18,89 % voor aardgas (9,22% in 2011). Het aantal actieve leveranciers stijgt jaarlijks. Op 1 augustus 2012 zijn er 28 elektriciteitsleveranciers en 23 aardgasleveranciers actief in het Vlaamse Gewest. Op 1 augustus 2011 waren er respectievelijk 25 en 22.
“werkgelegenheidsschepping en het concurrentievermogen te bevorderen” Wat het versterken van het concurrentievermogen betreft, kan aangegeven worden dat een productiviteitsoffensief een expliciete doelstelling van het Nieuw Industrieel Beleid (NIB) is. Binnen het NIB bestaat er een economische pijler die focust op de “Fabriek van de Toekomst” als het knooppunt van het nieuwe productiviteitsoffensief. Dit productiviteitsoffensief moet het concurrentievermogen van de Vlaamse economie structureel versterken door in te zetten op samenwerking in waardeketens en clusters.
5.2.3.5.
De VR blijft investeren in vorming en opleiding om de arbeidsproductiviteit en competitiviteit te verhogen.In 2011 nam 7,5% van de 25- tot 64-jarigen deel aan een opleiding voor het werk of privédoeleinden, dit is 0,7 procentpunt
Stafdienst VR (28.03.2013)
25
minder dan in 2010. In 2013 zet Vlaanderen dan ook fors in op een verhoging van de opleidingsdeelname. In uitvoering van werkgelegenheidsakkoorden met de sociale partners wordt een groeipad vooropgesteld voor de individuele beroepsopleiding in de onderneming (IBO). De doelstelling ligt op 15.500 IBO’s in 2013 (in 2012 werden er bijna 12.000 opgestart). Ook het instrument van de opleidingscheques blijft goed voor heel wat arbeidsmarktgerichte opleidingsdeelname in Vlaanderen: in 2012 werden maar liefst 116.315 opleidingscheques uitgereikt. Het komende jaar krijgt deze visie verder vorm door de ontwikkeling van een vernieuwd kader voor externe loopbaanbegeleiding. In de zomer van 2013 zal elke werknemer gebruik kunnen maken van een loopbaancheque om na te denken over hun loopbaan. Bovendien wordt de samenwerking tussen opleidings- en onderwijsactoren versterkt door de verdere uitbouw van de ‘Excellente Partnerschappen’ met het oog op het invullen van knelpuntberoepen. Via een Europees project voor voorspellend arbeidsmarktonderzoek zullen sectoren gestimuleerd worden om te komen tot een gedeelde visie over competentie- en opleidingsnoden. Vlaanderen versterkt samen met de sociale partners het opleidingsaanbod gericht op tewerkstelling in knelpuntberoepen en toekomstgerichte beroepen. In 2013 wordt de automatische matching versterkt door de lancering van een databank (Competent) waarin beroepscompetentieprofielen zijn opgenomen en op basis waarvan VDAB zijn dienstverlening zal verankeren. De lancering is een belangrijke stap in de evolutie naar een competentiegerichte arbeidsmarkt.
5.3.3.8.
5.3.4.6.
5.3.3.2.
5.3.3.8.
5.3.3.1.
Leefmilieu LSA 7 Verdere maatregelen te treffen ter bevordering van de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen voor het verminderen van de broeikasgasemissies van niet onder de emissiehandelsregeling vallende activiteiten, met name door ervoor te zorgen dat het vervoer een wezenlijke bijdrage levert aan het realiseren van deze doelstelling. Antwoord Vlaamse overheid
Detail
“Verminderen van broeikasgasemissies en bijdrage van het vervoer hierin” Op 1 februari 2013 keurde de VR de conceptnota Vlaams Klimaatbeleidsplan 2013-2020 goed. Het Vlaams mitigatieplan dat hiervan onderdeel is wil de uitstoot van niet-ETS broeikasgassen in Vlaanderen tussen 2013 en 2020 verminderen in uitvoering van de Effort Sharing Decision. Voor verschillende sectoren (mobiliteit, gebouwen, landbouw, (niet-ETS) industrie, (niet-ETS) energie, afval) worden maatregelen naar voor geschoven.
5.2.2.1.
Wat mobiliteit betreft, is het zo dat de (niet-ETS) transportsector in 2010
5.2.2.7.
Stafdienst VR (28.03.2013)
26
verantwoordelijk was voor een uitstoot van 16,1 Mton CO2-eq. of 32% van de totale Vlaamse niet ETS broeikasgasemissies in 2010. Het grootste aandeel van deze 16,1 Mton komt van het personenvervoer over de weg (45,5%), gevolgd door goederenverkeer over de weg (34,5%), scheepvaart (3%) en brandstofcorrectie (17%). Om de emissies in de transportsector te reduceren wordt ingezet op een beheersing van het aantal voertuigkilometers over de weg, een verbetering van de milieukenmerken van de voertuigvloot en hun brandstoffen, een energiezuinig rijgedrag (inclusief snelheidshandhaving en infrastructuur). Voor de noodzakelijke beheersing van het aantal kilometers over de weg wordt ingezet op een zeer breed pakket van maatregelen, verder uitgewerkt binnen het in opmaak zijnde Mobiliteitsplan Vlaanderen, waarvan wordt voorzien dat het in 2013 door de VR zal worden goedgekeurd. Daarom wordt er tegen 2016 werk gemaakt van de invoering van een gedifferentieerde kilometerheffing voor vrachtwagens en daaraan gekoppeld een proefproject inzake de voorziene technische uitbreidbaarheid van dit systeem naar personenwagens. Nog tijdens deze legislatuur (2009-2014) willen de 3 gewesten een proefproject voor personenvoertuigen opzetten dat vooral gericht is op de gedragseffecten. Daarnaast wordt met aanvullende maatregelen ingezet op alternatieven voor het autobezit en autoverplaatsingen via telewerken, de promotie van satellietkantoren en de ondersteuning van projecten inzake duurzame mobiliteit, modal shift, de uitbouw van fietsvoorzieningen (integraal fiets investeringsprogramma), openbaar vervoer en overstappunten en de implementatie van het STOP-principe met bijzondere aandacht voor de comodaliteit. Binnen de fora van Flanders Land Logistics wordt verder ingezet op het optimaliseren van de logistieke keten, het verbeteren van de fijnmazige distributie, het stimuleren van initiatieven inzake groene logistiek/retour logistiek en het behouden en aantrekken van logistieke activiteiten met een hoge toegevoegde waarde. Voor een verbetering van de voertuigvloot is de inzet voorzien van voldoende sturende fiscale en financiële instrumenten, communicatie, vergroening van vloten (openbaar vervoer, taxi’s, Vlaamse overheid), vergroening van de logistieke sector via Flanders Land Logistics en het stimuleren van het gebruik van alternatieve voertuigen (elektrisch en aardgas) en brandstoffen (elektriciteit en biobrandstoffen). Het actieplan “groen vervoer” van De Lijn (toename aantal hybride bussen, proefprojecten met elektrisch aangedreven bussen, actieplan ecodriving,…) wordt gefaseerd geïmplementeerd. Conform het Europees Witboek voor transport wordt op langere termijn gestreefd naar een koolstofarm voertuigenpark. Dit vereist verdergaande technologische maatregelen zoals de overstap naar elektrische voertuigen. Om een aangepast rijgedrag te bekomen, wordt ingezet op een hervorming Stafdienst VR (28.03.2013)
27
van het rijexamen en de rijopleiding, snelheidshandhaving, op doorstromingsmaatregelen en op optimale doorstroming gerichte snelheidsregimes en op handhaving daarvan. Stimulansen zijn voorzien voor het gebruik van de binnenvaart en de nodige maatregelen worden genomen zoals voorzien in het 3E Binnenvaartactieplan en in het in opmaak zijnde Mobiliteitsplan Vlaanderen. Efficiëntieverbeteringen in de scheepvaart zullen gerealiseerd worden onder meer in uitvoering van het 3 E binnenvaartactieplan, de uitwerking van een reglementair en logistiek kader voor Liquid Natural Gas zowel voor binnenvaart als zeevaart en de uitbouw van walstroom.
Stafdienst VR (28.03.2013)
28
Deel 4. Vooruitgang inzake de verwezenlijking van de Vlaamse Europa 2020-doelstellingen 4.0. Situering In dit deel wordt aangegeven waar Vlaanderen zich bevindt t.o.v. de vastgestelde Europa 2020-doelstellingen, welke maatregelen ze het afgelopen jaar heeft genomen om de doelstellingen dichterbij te brengen en welke beleidsmaatregelen er zitten aan te komen.
4.1. Algemene stand van zaken m.b.t. de realisatie van de Vlaamse Europa 2020 doelstellingen en Europese vergelijking In onderstaande tabellen 2 en 3 wordt aangegeven hoe Vlaanderen evolueert ten aanzien van de in 2011 vooropgestelde Vlaamse Europa 2020-doelstellingen en de Europese doelstellingen. M.b.t. de klimaat- en energiedoelstellingen werd het afgelopen jaar vooruitgang geboekt maar zijn de objectieven nog niet bereikt. De inspanningen van de VR om meer middelen vrij te maken voor O&O lonen: van een percentage van 2,12 (2009), werd in 2011 een percentage van 2,40 bereikt, het hoogste cijfer ooit en in vergelijking met 2009 een vooruitgang van bijna 15%. Voor de doelstellingen inzake werkzaamheid blijven we onder het pre-crisis-niveau van 2008. Voor Onderwijs situeert Vlaanderen zich binnen de Europese doelstellingen maar blijven we ter plaatse trappelen op vlak van de ongekwalificeerde uitstroom. Voor armoede situeert Vlaanderen zich binnen de Europese doelstellingen maar is er geen vooruitgang geboekt in het voorbije jaar. Tabel 2: Algemeen overzicht van de voortgang m.b.t. de Europa 2020-doelstellingen in Vlaanderen
streefdoel 2020 2008
2009
2010
2011
Bruto binnenlandse uitgaven O&O (%)
2,06
2,12
2,29
2,40
Vroegtijdige schoolverlaters (%)
8,6
30-34 jarigen met diploma HO (%)
43,6
Werkzaamheidsgraad totale bevolking (%)
72,3
Broeikasgassen nietETS volgens ETS scope 13-20 (kton)
t.o.v. 2012 (referentiejaar) +0,28ppt.↑ (2009)
8,6
9,6
9,6
+1ppt.↑ (2008)
43,1
45
42,3
-1,3 ppt.↓ (2008)
71,5
72,1
71,8
71,7*
-0,4ppt. ↓ (2010)
-4,8%↓ 46.069
45.473
47.563
42.825
(2005)
norm
afstand
3
0,60ppt
5,2
4,4 ppt.
47,8
5,5 ppt.
ruim 76
4,3 ppt.
Verdeling tussen gewesten noodzakelijk 39.689** ***
Bruto binnenlands energiegebruik (PJ)
1618
1536
1677
1582
Hernieuwbare energie in finaal
2,2
3,0
3,5
3.8
Stafdienst VR (28.03.2013)
Verdeling tussen gewesten 29
energieverbruik (%)
noodzakelijk ****
Samengestelde indicator (% personen in armoede of sociale uitsluiting)
15,2
% kinderen met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel na sociale transfers
9,9
14,6
14,8
15
-0,2 ppt ↓ (2008)
9,8
11
10,4
+0,5 ppt.↑ (2008)
10,5% ( 4.5 ppt. =-30% perso-nen t.o.v. 2008)
5,5% (=-50% Kinde-ren t.o.v. 2008)
4,9 ppt
* Is een gemiddelde van kwartaal 4/2011 t.e.m. kwartaal 3/2012 **indicatieve niet-ETS doelstelling (bron: ontwerp Vlaams Mitigiatieplan 2013-2020) ***De VR gaat voor minstens 9 % energiebesparing in 2016, op basis van het gemiddeld finaal energieverbruik (2001-2005) conform de doelstelling van de richtlijn energie-efficiëntie **** Vlaanderen stelde wat het aandeel bruto groene stroom in de certificaatplichtige elektriciteitsleveringen een doelstelling van 20,5% tegen 2020 voorop. Dit komt overeen met 11% van het elektriciteitsverbruik. De totale, doelstelling wordt berekend op het finaal energiegebruik (incl. transport en warmte).
Wanneer deze resultaten vergeleken worden met deze van de Europese Unie, doet Vlaanderen het tamelijk goed25. Tabel 3: Vlaanderen in Europees perspectief
Europa 2020-doelstellingen
EU 2020 target
EU27
België
Vlaanderen
75%
68,6 % (2012*)
67,3% (2012*)
71,7% (2012*)
< 10%
13,5% (2011)
12,3% (2011)
9,6% (2011)
40%
34,6% (2011)
42,6% (2011)
42,3% (2011)
Vermindering uitstoot broeikasgassen (tov 1990)
-20%
-15% (2010)
-8% (2010)
-11,7% (2011**)
Hernieuwbare energie
20%
12,5% (2010)
5% (2010)
3,8% (2011)
1474 Mtoe primair energieverbruik
1647 Mtoe primair energieverbruik (2010)
54 Mtoe primair energieverbruik (2010)
3%
1,94% (2011)
2,04% (2010)
2,40% (2011)
19,6% (20 miljoen minder =-17% t.o.v. 2008)
24,2% (2011) 116,3 miljoen mensen in armoede (2010) = +0,5% t.o.v. 2008
21% (2011)
15% (2011)
Werkzaamheid
Vroegtijdig schoolverlaten
Deelname hoger onderwijs
Energie-efficiëntie
Onderzoek & ontwikkeling
Armoede of sociale uitsluiting
25
33 Mtoe primair energieverbruik ***
Voor de meer gedetailleerde bespreking van de indicatoren wordt verwezen naar bijlage 1.
Stafdienst VR (28.03.2013)
30
* Is een gemiddelde van kwartaal 4/2011 t.e.m. kwartaal 3/2012 ** voorlopig cijfer 2011 *** cijfers primair energieverbruik berekend volgens Europese Energie Efficiëntierichtlijn (Primair energieverbruik= bruto binnenlands energieverbruik – niet-energetisch energieverbruik)
4.1.1. Werkzaamheid Terwijl in 2010 de werkzaamheidsgraad zich bij de Vlaamse 20-64-jarigen ten opzichte van 2009 herpakte, kwam daar in 2011 en ook in 2012 een einde aan. Anno 2012 zijn er 71,7% Vlamingen op beroepsactieve leeftijd aan het werk; dat zijn er quasi evenveel als in 2011 (71,8%). Daarmee blijft de werkzaamheidsgraad in 2012 onder het precrisisniveau uit 2008. Met het groeiritme dat tijdens de afgelopen jaren gerealiseerd werd, wordt het bereiken van de 76%-doelstelling tegen 2020 nog een hele uitdaging. Al doet Vlaanderen het beter dan het Europees en Belgisch gemiddelde, toch blijft de structurele werkzaamheidsgraad te laag en moet Vlaanderen 8 EU-lidstaten laten voorafgaan. Niet alleen laat de economische toestand sporen na en remt de vergrijzing van de bevolking op arbeidsleeftijd de vooruitgang af, maar daarnaast blijven ook een aantal specifieke groepen ondervertegenwoordigd op de arbeidsmarkt: vrouwen, ouderen, laaggeschoolden, allochtonen. De werkzaamheidsgraad van 55-plussers is wel in stijgende lijn. Zo bereikte de werkzaamheidsgraad voor 55-plussers in 2012 de kaap van 40%. Indien deze trend kan worden aangehouden komt de werkzaamheidsdoelstelling van 50% voor 55-plussers in 2020 binnen bereik.
4.1.2. Onderwijs Aandeel vroegtijdige schoolverlaters. Het Vlaamse Gewest presteert duidelijk beter dan de overige Belgische regio's en de EU-27. De Europese norm van 10% behaalde Vlaanderen al in 2006, waarna de ongekwalificeerde uitstroom verder daalde tot 8,6% in 2009. In 2010 was er echter een lichte stijging tot 9,6%, een niveau dat in 2011 behouden bleef. Opleidingsniveau van de beroepsbevolking. De Europa 2020-doelstelling dat 40% van de 30-34-jarigen een diploma hoger onderwijs op zak moet hebben, werd in Vlaanderen reeds lang gehaald, wat ook de reden was dat Vlaanderen een doelstelling van 47,8% naar voor schoof. In 2010 was Vlaanderen heel goed op weg om deze ambitieuze Vlaamse doelstelling te halen, maar in 2011 was er echter een daling merkbaar. Met 42,3% is de Europese doelstelling behaald; de Vlaamse doelstelling van 47,8% blijft haalbaar.
4.1.3. Onderzoek en ontwikkeling Wat de bruto binnenlandse uitgaven voor O&O in verhouding tot het bbp (zijnde de O&O intensiteit) betreft, gaat Vlaanderen resoluut voor de 3%. De O&O-intensiteit bedroeg in 2011 voor de EU-27 1,94%, voor België 2,04% en voor het Vlaams Gewest 2,40%. De O&Ointensiteit blijft de jongste jaren stijgen. Zowel de publieke als private uitgaven voor O&O stijgen, al is de toename van private investeringen meer uitgesproken met een stijging tot 1,64% in 2011 (t.o.v. 1,53% in 2010). In de EU (cijfers 2011) zijn er drie landen die de 3%doelstelling al gehaald hebben: Finland, Zweden en Denemarken. Nadien volgen Duitsland, Oostenrijk. Het Vlaamse Gewest volgt op deze koplopers voor Frankrijk en Nederland. België staat - wat de lidstaten betreft - op de 7de plaats.
Stafdienst VR (28.03.2013)
31
4.1.4. Klimaat en energie Wat het terugdringen van de broeikasgasemissies betreft, ligt de Belgische doelstelling van emissie van broeikasgassen van niet-ETS sectoren in 2020 op -15% ten opzichte van 2005. Het doel voor Vlaanderen (niet-ETS) wordt nog vastgelegd conform de intern Belgische lastenverdeling. De totale Vlaamse broeikasgasuitstoot op basis van voorlopige cijfers is in 2011 gedaald tot 76,8 miljoen ton. Een deel van de daling is te verklaren binnen de handel in uitstootrechten (ETS) waar de emissies ten opzichte van 2010 met 9,2% zijn gedaald. Dit is voornamelijk te wijten aan lagere emissies in de elektriciteitssector. Daarnaast is vooral de daling in de sector gebouwen uitgesproken. De emissies zakten van 17,3 Mton in 2010 tot 13,5 Mton in 2011 (-21,9%). Deze daling kan grotendeels verklaard worden door de zeer zachte winter en bijhorend laag energieverbruik. De niet-ETS broeikasgasuitstoot in 2011 gecorrigeerd volgens ETS scope 13-20 is ten opzichte van het referentiejaar 2005 gedaald met 4,8%. Inzake de vermindering van het energieverbruik werd in het NHP 2011 een vermindering met 18%26 van het verbruik van primaire energie in 2020 (ten opzichte van PRIMES 2007) opgenomen. Dit cijfer werd berekend op basis van beleidslijnen en maatregelen getroffen op federaal niveau en door de gefedereerde entiteiten en houdt rekening met een raming van de impact van de economische en financiële crisis. Men komt dus tot een energiebesparing van 9,8 Mtoe waarvan 2 Mtoe het resultaat zouden zijn van de economische en financiële crisis. Momenteel wordt een evaluatie gedaan van de indicatieve energieefficientiedoelstellingen berekend conform de methodiek van het NHP 2011. Op basis van de resultaten van deze oefening zullen afspraken gemaakt worden over de bijstelling van de indicatieve energie-efficientiedoelstelling. De VR gaat voor minstens 9 % energiebesparing in 2016, op basis van het gemiddeld finaal energieverbruik (2001-2005) conform de doelstelling van de richtlijn energie-efficiëntie. Uit de geactualiseerde berekeningen blijkt dat eind 2016 een energiebesparing van 13% kan worden gerealiseerd en ligt Vlaanderen m.a.w. op koers. De Belgische doelstelling voor het aandeel hernieuwbare energie in het totaal bruto finaal energieverbruik in 2020 bedraagt 13%. In 2010 bedroeg het aandeel hernieuwbare energie in het finaal energiegebruik op Belgisch niveau 5,05%, en lag daarmee boven het pad richting doelstilling 2020. Het doel voor Vlaanderen wordt nog vastgelegd conform de intern Belgische lastenverdeling. Vlaanderen streeft ernaar een zo groot mogelijk deel, en bij voorkeur het geheel, van de doelstelling binnenlands te bewerkstelligen. In Vlaanderen nam het aandeel hernieuwbare energie in het finaal energiegebruik toe van 2,2% in 2008 tot 3,8% in 2011. Wat betreft het aandeel bruto groene stroom in de certificaatplichtige leveringen van elektriciteit, heeft Vlaanderen wel al een doelstelling vooropgesteld, nl. 20,5% in 2020.
4.1.5. Armoede Vergeleken met de Europese lidstaten, scoort Vlaanderen op het vlak van armoede en sociale uitsluiting samen met Tjechië het best van de hele EU27. In 2011 leefde 15% van de Vlamingen in armoede of sociale uitsluiting. Het Vlaamse cijfer ligt hiermee duidelijk lager dan het Waalse (25%) en Belgische percentage (21%) en het EU27-gemiddelde (24%). De voorbije jaren is er weliswaar geen vooruitgang geboekt.
26
Waarvan 3,4% effect van de economische crisis. Momenteel in onderhandeling op ENOVER.
Stafdienst VR (28.03.2013)
32
Het percentage kinderen in armoede schommelt de laatste jaren tussen 10 en 11%. Op het vlak van kinderarmoede scoort Vlaanderen goed in de EU en duidelijk beter dan het Waalse Gewest en België in zijn geheel en voert het samen met Denemarken de Europese rangschikking aan.
4.2. Voornaamste beleidsmaatregelen m.b.t. de realisatie van de Europa 2020-doelstellingen 4.2.1. Werkzaamheid In de instructies van de EC voor het opstellen van de nationale hervormingsprogramma’s worden de lidstaten, in verband met het kerndoel van Europa 2020 inzake werkgelegenheid, in het bijzonder verzocht hun nationale banenplan te schetsen met maatregelen op het gebied van werkgelegenheid, arbeidsmarkt, onderwijs en vaardigheden, waaronder banenscheppende maatregelen die op specifieke sectoren zijn gericht zoals de groene sector, ICT en gezondheidszorg, en maatregelen waarmee de uitvoering van het werk- en scholingsprogramma voor jongeren en de jeugdgarantie wordt beoogd. In hoofdstuk 3 werden de maatregelen die de VR neemt in uitvoering van de landenspecifieke aanbevelingen inzake de arbeidsmarkt en de verhoging van de werkzaamheid (met bijzondere aandacht voor kansengroepen) belicht. Deze maatregelen hebben hoofdzakelijk betrekking op: de vervroegde uittrede van 50-plussers uit de arbeidsmarkt voorkomen (5.3.1.1.), een effectief activerend arbeidsmarktbeleid (AAMB) via een gericht doelgroepenbeleid en inzet op kansengroepen (5.3.1.2.) en de invoering van een jeugdwerkgarantie en het terugdringen van de werkloosheid bij jongeren (5.3.1.3.).Deze maatregelen moeten bijdragen aan het verhogen van de werkzaamheidsgraad in Vlaanderen.
4.2.2. Onderwijs Via het loopbaanakkoord van 17 februari 2012 worden een aantal maatregelen ingevoerd die de het vroegtijdig schoolverlaten moeten terugdringen en die kaderen binnen de bredere doelstelling van de verbetering van de kwaliteit van de onderwijs- en opleidingssystemen (zie 5.3.4.). Er wordt momenteel gewerkt aan een nieuwe comprehensieve strategie om vroegtijdig schoolverlaten tegen te gaan, wat zich zal vertalen in een actieplan vroegtijdig schoolverlaten (5.3.4.1.). Het decreet leren en werken (van 10 juli 2008) vult de leerplicht van alle jongeren tot 18 jaar voltijds in. De registratie van de deelname van de betrokken jongeren aan de diverse mogelijke fasen i.f.v. voltijds engagement in de systemen van Leren en Werken levert momenteel nuttige beleidsinformatie op. In 2013 wordt vanuit de VR gestalte gegeven aan de evaluatie van het decreet (5.3.4.1.). In 2013 wordt verder gewerkt aan de voorbereiding van een hervorming van het secundair onderwijs die o.a. structurele antwoorden moet bieden aan de oorzaken van vroegtijdig schoolverlatenen ook de resultaten van de sterkst presterenden moet verhogen (5.3.3.6.).
Stafdienst VR (28.03.2013)
33
Het Vlaams Parlement heeft het nieuwe stelsel van kwaliteitszorg en accreditatie in het hoger onderwijs goedgekeurd (5.3.3.5.). De implementatie van de tweede ronde opleidingsaccreditaties is intussen gestart. In de tweede ronde zal de klemtoon meer dan voorheen liggen op de gerealiseerde leerresultaten.
4.2.3. Onderzoek en ontwikkeling De Vlaamse overheid houdt zijn strategie voor onderzoek en ontwikkeling en innovatie aan die is gericht op het bereiken van de doelstelling van 3% O&O-uitgaven / BBP tegen 2020 (zie 5.2.1.5.). Als onderdeel van een groeipad voor 2012-2014 (goedgekeurd in 2011), stegen de netto-uitgaven in 2011 en 2012 met resp. 65 miljoen euro en 60 miljoen euro. Voor 2013 is een toename van 62,5 miljoen euro voor O&O en innovatie voorzien (32,5 miljoen euro aan recurrente middelen en 30 miljoen euro aan kapitaal). De grootste budgetten hiervan zijn 20 miljoen euro voor een nieuwe clean room bij IMEC, 10 miljoen euro voor SOFI, 10 miljoen euro voor de speerpunten en 12,5 miljoen euro voor de academiseringsmiddelen. In de instructies van de EC voor het opstellen van de nationale hervormingsprogramma’s worden de lidstaten m.b.t. het verbeteren van de voorwaarden voor O&O verzocht de maatregelen te schetsen met het oog op de voltooiing van de Europese onderzoeksruimte. Voor Vlaanderen kunnen verschillende maatregelen worden vermeld (5.2.1.2./4):
de mobiliteit van onderzoekers (Odysseus, Pegasus , bilateraal met FWO);
Vlaanderen volgt i.h.b. de recente evoluties op inzake gezamenlijke programmering(eigen geld in een gezamenlijke pot om hefboomeffect te hebben), sleuteltechnologieën (Key Enabling Technologies, of KET’s), de Future and Emerging Technology Flagships (FET flagships) en ESFRI. De VR keurde eind 2011 de Vlaamse deelname en inbreng in de uitbouw van vier pan-Europese onderzoeksinfrastructuren (ICOS, LIFEWATCH, ESS en SHARE) goed. Bovendien kende de VR in 2013 aan de Herculesstichting een verhoging van de dotatie toe voor bijzondere onderzoeksinfrastructuur. Hiermee kon begin 2012 aan de Vlaamse consortia die instaan voor de realisatie van de Vlaamse bijdrage aan deze vier projecten, een subsidie worden toegekend;
Op de Interministeriële Conferentie Wetenschapsbeleid (IMCWB) van juni 2012 werden afspraken gemaakt over de deelname aan het EU-programma ESFRI door experts uit kennisinstellingen uit België, en over een betere informatie-uitwisseling tussen de betrokken overheden in het domein van wetenschapsbeleid. Op de IMCWB is met de andere betrokken Belgische overheden de deelname, de voorwaarden en de ondersteuning onderling vastgelegd voor deze vier consortia en bovendien ook voor een vijfde initiatief (PRACE);
In januari 2012 ging in het Vlaams Parlement een colloquium door over het Vlaams Europa-platform waarop o.a. de Vlaamse belangen in de EU in het domein van wetenschapsbeleid aan bod kwamen;
Stafdienst VR (28.03.2013)
34
Een conceptnota over de Vlaamse strategie voor internationale en EU-samenwerking van onderzoek en innovatie is in voorbereiding.
Op 7 december 2012 vond in Namen voor de eerste keer een gemeenschappelijke ministerraad plaats tussen de VR, de Waalse regering en de regering van de Franse Gemeenschap. Deze ministerraad keurde een actieplan goed dat inzet op economisch herstel via O&O met gemeenschappelijke acties van Vlaanderen, Wallonië en de Franse Gemeenschap. Deze acties focussen op drie prioriteiten: de lancering van gemeenschappelijke projectoproepen, de versterking van de samenwerking tussen de acties van de Gewesten en Gemeenschappen en het innemen van gezamenlijke standpunten, meer bepaald op Europees en internationaal niveau.
4.2.4. Klimaat en energie De VR ziet de milieu- en energiedoelstellingen en de onderliggende instrumenten voor energiebesparing, milieuvriendelijke energieproductie en efficiënt hulpbronnengebruik als hefbomen naar een groenere economie (groene groei). Vlaanderen neemt maatregelen (zie 5.2.2.):
om de uitstoot van niet-ETS broeikasgassen te beperken (het ontwerp van Vlaams Klimaatbeleidsplan werd door de VR van 1 februari 2013 goedgekeurd en de goedkeuring van het Vlaams klimaatbeleidsplan 2013-2020 volgt in de loop van 2013) (5.2.2.1.);
maatregelen ter bevordering van de verbetering van de energie-efficiëntie (waarbij o.a. kan verwezen worden naar het derde actieplan energie-efficiëntie dat wordt voorbereid, het actieplan bijna-energieneutrale gebouwen, de verstrenging van de energie-eisen en verplichte integratie van hernieuwbare energie in nieuwbouw, de kwaliteitsverbetering en verbreding van de actieradius van de energiedeskundigen en energiecertificatie van bestaande gebouwen, het Energierenovatieprogramma 2020, de vernieuwing van de energiebeleidsovereenkomsten met de industrie, de hervorming van de ecologiepremie (EP-PLUS), enzovoort) (5.2.2.2.);
maatregelen m.b.t. de toename van het aandeel hernieuwbare energie en warmtekrachtkoppeling in het finaal energiegebruik (Actieplan Hernieuwbare Energie 2020/2050, de voorbereiding van het Warmteplan Vlaanderen, de concretisering van het Windplan Vlaanderen, de opleidingscertificering van installateurs, enzovoort) (5.2.2.3.).
Sluitstukken van het energiebeleid zijn de communicatieacties, de financiële ondersteuningsmaatregelen en de handhaving. De combinatie van energiemaatregelen met een positieve milieu-impact, de prijstemperingen door energiemarktwerking en bijkomende sociale correcties worden ingezet ter bestrijding van de energiearmoede (sociale dakisolatieprojecten, waarborgverleningen voor energie-investeringen door specifieke doelgroepen, enzovoort).
Stafdienst VR (28.03.2013)
35
4.2.5. Armoede In de instructies van de EC voor het opstellen van de nationale hervormingsprogramma’s worden de lidstaten m.b.t. de doelstelling inzake armoede en sociale uitsluiting verzocht de maatregelen te schetsen met het oog op de uitvoering van strategieën voor actieve insluiting, waaronder inkomensondersteuning, maatregelen om armoede, waaronder kinderarmoede, aan te pakken, evenals maatregelen waarmee een ruime toegang tot betaalbare en hoogwaardige dienstverlening zoals sociale diensten en gezondheidszorg, kinderopvang en energievoorziening wordt beoogd. Op al deze terreinen heeft de Vlaamse overheid in 2012 hard ingezet en de nodige maatregelen genomen (zie 5.4.2.). In het bijzonder kan verwezen worden naar de genomen maatregelen inzake het bestrijden van kinderarmoede. Het actieprogramma ter bestrijding van kinderarmoede werd in 2012 uitgebreid en versterkt met de bevindingen en aanbevelingen van een STUDIO rond kinderarmoede. Op 20 april 2012 werd het decreet houdende de Kinderopvang van Baby’s en Peuters goedgekeurd. In uitvoering van dit decreet zal de VR opdrachten en regels bepalen m.b.t. de sociale functie van de kinderopvang o.a. met het oog op een opnamebeleid in kinderopvangvoorzieningen dat afgestemd is op kwetsbare gezinnen. De VR voerde ook een quickscan armoede in die vanaf 1 maart 2013 aan de verplichte reguleringsimpactanalyse wordt gekoppeld en daarmee is Vlaanderen na Ierland de eerste regio die een dergelijke quickscan introduceert. Op 25 januari 2013 keurde de VR een conceptnota “Automatische toekenning sociale rechten: proactieve dienstverlening” goed. In deze nota werden concrete voorstellen opgenomen om de automatische toekenning van een aantal sociale rechten versneld te realiseren. Op het vlak van energiebesparing, bestrijding van de energiearmoede en betaalbaar wonen werden door de VR in 2012 belangrijke beslissingen genomen. De VR gaf op 7 september 2012 haar goedkeuring aan een verruiming van de beschermende maatregelen zodat nog meer wordt ingezet op het vermijden van de opbouw van energieschulden. De VR legde aan de netbeheerders de actieverplichting op om vanaf 2012 sociale dakisolatieprojecten uit te voeren en in juli 2012 besliste de VR om de doelgroep uit te breiden. Op kruissnelheid zouden per jaar 3000 sociale dakisolatieprojecten kunnen worden uitgevoerd. Er is ook 28,5 miljoen euro vrijgemaakt om de sociale huurmarkt energiezuiniger te maken. Vanaf 2014 worden de energiescans voorbehouden voor sociaal kwetsbare groepen. In 2012 werd de huurpremie operationeel voor huurders die minstens 5 jaar op de wachtlijst staan voor een sociale woning en hiervoor worden volgende bedragen voorzien: 8,76 miljoen euro (in 2012), 8,97 miljoen euro (in 2013) en 8,66 miljoen euro (in 2014). Momenteel werkt Vlaanderen aan de operationalisering van een "Fonds ter bestrijding van uithuiszettingen". Ook wordt gewerkt aan de aanpak van dak- en thuisloosheid. Daarbij wordt het aanbod van preventieve woonbegeleiding verruimd, en worden samenwerkingsafspraken gemaakt met de woon-, gezondheids- en welzijnsactoren en de lokale besturen. Daarnaast wordt Stafdienst VR (28.03.2013)
36
momenteel werk gemaakt van een monitoringinstrument inzake thuisloosheid. Sinds 2011 is een bedrag voorzien van 1 miljoen euro voor de opstart van projecten wonen-welzijn en in 2012 is een bedrag van 500.000 euro voorzien voor de uitbreiding van preventieve hulpbegeleiding. In het kader van de gezondheidsbevordering en het dichten van de gezondheidskloof in Vlaanderen, zal er een besluit opgemaakt worden betreffende samenwerkingsverbanden op niveau van de praktijkvoering in de eerstelijnsgezondheidszorg met een specifiek luik voor de wijkgezondheidscentra als samenwerkingsverband met als specifieke doelgroep mensen in armoede. In 2013 worden de erkenningen van de samenwerkingsverbanden toegekend. De activering van werkzoekenden met een armoedeproblematiek wordt ondervangen door specifieke trajecten voor personen in armoede. Er zijn tot op heden (december 2012) over de jaren heen 1.216 trajecten opgestart en/of beëindigd: Voor 2013 is een uitbreiding van het aantal trajecten voor personen in armoede voorzien in uitvoering van het akkoord Alternatieven Jobkorting: minimaal 750 tot maximaal 1.200 op te starten trajecten
Stafdienst VR (28.03.2013)
37
Deel 5. Aanvullende hervormingsmaatregelen en het gebruik van de structuurfondsen 5.0. Situering In dit deel worden voornamelijk deze maatregelen besproken die uitvoering geven aan de AGS, het Euro Plus Pact, de 10 geïntegreerde richtsnoeren en waar mogelijk wordt ook de link gelegd met de vlaggenschepen van de Europa 2020-strategie. Verschillende maatregelen die in de hoofdstukken 3 en 4 aan bod kwamen en die betrekking hebben op de uitvoering van de landenspecifieke aanbevelingen en de 5 Europa 2020doelstellingen worden meer gedetailleerd toegelicht.
5.1. Een efficiënt en doeltreffend bestuur (richtsnoer 1 t/m 3 en 6) Wat een efficiënt en doeltreffend bestuur en gezonde overheidsfinanciën betreft, kan voor de uitvoering van de geïntegreerde richtsnoeren 1 t/m 3 en 6 voornamelijk de link worden gelegd met de doelstellingen nr.18 (overheid) en nr. 20 (begroting) van het Pact 2020. De Vlaamse maatregelen met het oog op gezonde overheidsfinanciën en een efficiënte en effectieve overheid worden hieronder nader toegelicht.
5.1.1. Gezonde overheidsfinanciën Richtsnoer 1: De kwaliteit en houdbaarheid van de overheidsfinanciën waarborgen Richtsnoer 2: Macro-economische onevenwichtigheden verhelpen Richtsnoer 3: Onevenwichtigheden in de eurozone beperken Richtsnoer 6: het ondernemings- en consumentenklimaat verbeteren en de industriële basis moderniseren Annual Growth Survey 2013: Een gedifferentieerd, groeivriendelijk beleid van begrotingsconsolidatie voeren Euro Plus Pact: de overheidsfinanciën houdbaarder maken Hoewel de begroting 2012 dankzij enkele budgettaire meevallers afgesloten werd met een overschot van 241 miljoen euro, zet de VR voor de periode 2013-2014 verder in op een begrotingsevenwicht zonder overschotten. Deze doelstelling zal –zoals in voorgaande jaren – in eerste instantie bereikt worden door een strikte monitoring van de ontvangsten en de uitgaven. Een groeipad van de uitgaven dat niet uitsteekt boven het groeipad van de ontvangsten, geeft de beste garantie op een begrotingsevenwicht. Mocht bij de opmaak of controle van de begrotingen of uit de tussentijdse monitoringresultaten blijken dat het bereiken van een evenwicht in het gedrang komt, zullen passende maatregelen genomen worden. Teneinde voor het jaar 2013 een begroting in evenwicht te kunnen voorleggen werden er structurele maatregelen genomen ten belope van 164 miljoen euro en is de VR overgegaan
Stafdienst VR (28.03.2013)
38
tot het inzetten van bestaande uitgavenbuffers ten belope van 130 miljoen euro. De inspanningen die al in de periode 2009-2012 geleverd werden om het overheidsapparaat slanker te maken worden versterkt met een bijkomende vermindering van de loonkredieten met 100 miljoen euro, i.e. circa 1% van de totale loonmassa van het Vlaamse overheidspersoneel. Op 23 november 2012 bereikte de VR samen met de sociale partners overeenstemming omtrent de te implementeren generieke maatregelen, met een focus op maatregelen die de huidige netto koopkracht van de personeelsleden zo goed mogelijk vrijwaren. Een tweede belangrijke maatregel is de niet-indexatie van de niet-loonkredieten, goed voor een besparing van 64 miljoen euro. De genomen maatregelen maken het voor de VR mogelijk om de financiering van allerhande uitgaven in constant beleid te blijven garanderen en om –naast de bijkomende impulsen die reeds voorzien zijn binnen het kader van constant beleid – 83 miljoen euro nieuwe beleidsimpulsen te initiëren, geïnspireerd op ViA en verder inzettend op een warm en sociaal Vlaanderen. De nieuwe Europese regelgeving inzake de versterking van het Europees toezicht op de begrotingen van de lidstaten zal een belangrijke impact hebben op het begrotingsbeleid, de begrotingsagenda en de rapporteringsverplichtingen en zal een intensievere samenwerking tussen de verschillende subentiteiten van de gezamenlijke overheid vereisen. De eerste stappen in de richting van de implementatie van deze regelgeving in de Belgische context (inclusief de opname van de gouden regel van een begroting in structureel evenwicht in nationale wetgeving, de verdeling van het pad naar de middellange-termijndoelstelling over de verschillende deelentiteiten, de proportionele doorschuif van door de EC vastgestelde boetes naar de verantwoordelijke deelentiteiten,…) werden reeds genomen. In navolging van de afspraken gemaakt op de interministeriële conferentie Financiën en Begroting van 27 maart 2012 vond er (onder leiding van de FOD Budget en Beheerscontrole) op 22 mei 2012 een eerste bijeenkomst op ambtelijk niveau plaats betreffende deze implementatie. Tijdens deze bijeenkomst werden concrete afspraken gemaakt betreffende de verdere administratieve werkzaamheden en werden er deelwerkgroepen opgericht om bepaalde technische probleempunten weg te werken. De werkzaamheden op ambtelijk niveau zullen als input dienen voor de onderhandelingen tussen de gefedereerde entiteiten. In afwachting van de resultaten van deze onderhandelingen, bereidt Vlaanderen alvast de nodige reglementaire aanpassingen voor. Overeenkomstig de nieuwe Europese regelgeving, wil de VR werk maken van de introductie van structurele begrotingsdoelstellingen en een eigen interne stabiliteitsnorm. De werkgroep structurele norm die in september 2010 werd opgericht, heeft in juni 2011 een eindrapport opgeleverd. Een eerste overleg omtrent dit eindrapport heeft inmiddels plaatsgevonden in de schoot van de VR. Inmiddels heeft ook de SERV in haar advies van 6 juli 2011 een concreet voorstel van structurele normering naar voor gebracht. Aan de VR zal een voorstel gedaan worden met betrekking tot een structurele norm, rekening houdend met de adviezen van zowel de werkgroep structurele norm als de SERV. Een Vlaamse uitgavennorm zal pas gefinaliseerd kunnen worden wanneer er volledige duidelijkheid is omtrent de impact van het institutioneel akkoord voor de zesde staatshervorming en de daarin voorziene wijzigingen aan de Bijzondere Financieringswet op de structurele evolutie van de ontvangsten van het Vlaams Gewest en de Vlaamse Gemeenschap. Stafdienst VR (28.03.2013)
39
De uitstaande directe schuld van Vlaanderen daalde in 2012 met 196 miljoen euro tot 6,4 miljard euro. De directe schuld ratio (directe schuld vs. geconsolideerde ontvangsten) daalde bijgevolg van 25,45% tot 24,12%. Met het BVR van 25 juni 2010 gaf de VR het startschot voor de invoering van de beleids- en beheerscyclus (BBC) bij de lokale besturen. Dit is een omvattend systeem van plannen (meerjarenplan, budget), registreren (boekhouden) en rapporteren (jaarrekening) dat vanaf 2014 algemeen van toepassing wordt voor alle gemeenten, OCMW’s en provincies. Dit systeem: Legt het expliciete verband tussen lokaal beleid en lokale financiën Maakt de ESR-rapportering mogelijk Is conform de internationaal aanvaarde IPSAS-boekhoudnormen Legt nadruk op de beheersbaarheid van de lokale overheidsfinanciën, niet alleen op de korte termijn (het resultaat op kasbasis van elk bestuur moet elk jaar positief zijn) maar ook op de langere termijn (de norm “auto-financieringsmarge” heeft aan in hoeverre de exploitatie-ontvangsten van een bestuur volstaan om de exploitatieuitgaven en de intresten en leningsaflossingen te financieren, en dit voor meerdere jaren). De wijzigingen van het gemeente-, het OCMW- en het provinciedecreet van 29 juni 2012 en het daaruit voortspruitend BVR van 23 november 2012 (dat wijzigingen aanbrengt aan het BVR van 25 juni 2010) gaan voort op dit elan: Het toepassingsgebied van deze hervorming wordt uitgebreid, met name moeten ook de autonome gemeente-en provinciebedrijven en de OCMW-verenigingen van publiek recht (behalve de ziekenhuizen) vanaf 2014 BBC toepassen; Deze regelgevende wijzigingen leggen de basis voor de digitale rapportering door de genoemde besturen van hun meerjarenplan, hun budget, hun jaarrekening en van hun kasgegevens op kwartaalbasis. De implementatie van BBC wordt in elk lokaal bestuur in de loop van 2013 voorbereid. Sinds 2011, 2012 en ook in 2013 is dit systeem reeds in werking in enkele pilootbesturen. Met dit omvattend veranderingstraject: Zal vanaf 2014 elke gemeente individueel, en de Vlaamse overheid als geheel, een beter zicht hebben dan vandaag over de structurele houdbaarheid van de lokale financiën. Recente analyses van het INR, op basis van de huidige rekeningen van de Vlaamse gemeenten, bevestigen dat, vanuit ESR-standpunt, de overheidsfinanciën van de Vlaamse lokale besturen alvast tot en met 2011 onder controle zijn en een positief ESR-saldo vertonen. Kan tegemoet gekomen worden aan de door Europa opgelegde, en sinds de invoering van six- en two-pack verstrengde, rapporteringsverplichtingen over de Vlaamse lokale besturen.
Stafdienst VR (28.03.2013)
40
5.1.2. Een efficiënte en effectieve overheid Richtsnoer 6: Het ondernemings- en consumentenklimaat verbeteren [en de industriële basis moderniseren] Annual Growth Survey 2013: het overheidsapparaat moderniseren Euro Plus Pact: het concurrentievermogen verbeteren Een goed functionerende overheid is essentieel voor een goed draaiende economie en samenleving en is daarom ook een invloedrijke factor van het concurrentievermogen. De modernisering van het overheidsapparaat nam bij de AGS 2012 en 2013 een belangrijke plaats in. De VR zette in 2012 versterkt in om de Vlaamse overheid slanker én slagkrachtiger te maken. De besparing van 50 miljoen euro op het vlak van de personeelsgerelateerde kredieten in de begrotingsjaren 2012-2014 werd in februari 2012 verhoogd van 50 miljoen naar 60 miljoen euro. Op het einde van de legislatuur zal het aantal Vlaamse ambtenaren met 6% zijn verminderd27. In september 2012 besliste de VR om een aanvullende besparing van 100 miljoen euro, gelijk aan 1%-inkrimping van de personeelskosten, te realiseren. Figuur 5 : vermindering aantal personeelsleden Vlaamse overheid
Het door de VR op 4 februari 2011 goedgekeurde meerjarenprogramma slagkrachtige overheid, speelt een sleutelrol om de Vlaamse overheid efficiënter en effectiever te maken en zo de dienstverlening aan burgers en bedrijven te verbeteren. Het meerjarenprogramma dat op vier strategische doelstellingen steunt, bevat een rollend, dynamisch actieplan met momenteel in totaal dertien sleutelprojecten28. 27
Concreet wil dit zeggen dat de Vlaamse overheid het in 2014 met 1724 personeelsleden minder moet doen. Daarvan waren er eind 2012 al 1513 weg,of 88 %. 28 De 13 sleutelprojecten zijn : naar een een geïntegreerde benadering van ondernemers, één lokale meerjarenplanning lokale besturen, interne staatshervorming, rationalisatie van managementondersteunende functies, rationalisatie ICT, modern HR beleid, betere dienstverlening door koppeling databanken ( integratie Vlaamse publieksbalie), automatische toekenning van sociale rechten, versnelling procedures investeringsdossiers, duurzaam optreden van de Vlaamse overheid, Stafdienst VR (28.03.2013)
41
Het basisprincipe van het meerjarenprogramma is het ontwikkelen van een administratief beleid dat efficiëntiewinsten realiseert, die significant, meetbaar, auditeerbaar zijn en een benchmark met vergelijkbare regio’s kunnen doorstaan. Sinds de formele opstart van de uitvoering van het meerjarenprogramma wordt elke zes maanden aan de VR gerapporteerd over de voortgang van de uitvoering van het meerjarenprogramma. Het voorontwerp van decreet inzake deugdelijk bestuur werd recent door de VR principieel goedgekeurd. Hierna worden van het meerjarenprogramma kort deze projecten besproken die betrekking hebben op een onmiddellijke bijdrage aan de externe omgeving van de Vlaamse overheid:
naar een geïntegreerde benadering van ondernemers (zie 5.2.3.7.)
Op 8 april 2011 werd het Witboek Interne staatshervorming goedgekeurd. Het omvat doorbraken in verschillende beleidsdomeinen. De doorbraken werden doorvertaald in concrete projecten en beleidsmaatregelen, die momenteel worden uitgevoerd.
versnelling procedures investeringsdossiers Hier kan in het bijzonder verwezen worden naar de Omgevingsvergunning, waarvan een ontwerp van kaderdecreet in het voorjaar van 2013 aan de VR ter goedkeuring zal worden voorgelegd. Deze Omgevingsvergunning integreert de stedenbouwkundige vergunning en de milieuvergunning en later worden nog andere thema’s omsloten zoals sectorale machtigingen van onroerend erfgoed, de wegbeheerder, de socio-economische vergunning. Met de Omgevingsvergunning zet de VR verder in op een ondernemersvriendelijk klimaat, met een efficiënte en oplossingsgerichte overheid als ondersteuning. De VR besliste op 16 november 2012 de Cel Vlaamse en strategische Investeringsprojecten (VIP) en een Gewestelijke Stedenbouwkundige Vergunningscommissie (GSVC) op te richten;
automatische toekkening sociale rechten (zie 5.4.2.4.);
administratieve vereenvoudiging en kwaliteitsvolle regelgeving Alle beleidsdomeinen van de Vlaamse overheid hebben inmiddels een actieplan voor administratieve vereenvoudiging ingediend met reductiepercentages (die schommelen tussen 5 en 38% van de huidige administratieve lasten).). Jaarlijks wordt over de voortgang van de actieplannen vereenvoudiging en de reductiedoelstelling van de verschillende beleidsdomeinen aan de VR gerapporteerd. De looptijd van de actieplannen en de reductiedoelstelling is verlengd tot het einde van de huidige Vlaamse regeerperiode. Tegen dan moeten de actieplannen met bijhorende reductiedoelstelling van de verschillende beleidsdomeinen leiden tot een concrete en
administratieve vereenvoudiging en kwaliteitsvolle regelgeving, optimalisering en vernieuwing financieel instrumentarium, barometer slagkrachtige overheid.
Stafdienst VR (28.03.2013)
42
voelbare administratieve vereenvoudiging. De Vlaamse overheid evalueert haar instrumentarium en ontwerpt een nieuw strategisch beleidskader voor reguleringsmanagement. De reguleringsimpactanalyse (RIA), de regelgevingsagenda, het formulierenbeleid en de actieplannen administratieve vereenvoudiging werden in 2011 en 2012 verder verbeterd en geoptimaliseerd. Op 22 februari 2012 schaarde de VR zich achter een hervorming van de RIA en de compensatieregel administratieve lasten; Vlaanderen streeft naar een snelle en correcte omzetting van Europese regelgeving (Vlaams regeerakkoord 2009-2014). Dit is een belangrijk aspect van het bovenvermelde sleutelproject betreffende kwalitatieve regelgeving. Vlaanderen onderschrijft dat een betere omzetting en toepassing van EU-regelgeving essentieel is om het potentieel van de eengemaakte markt ten volle te benutten29. Zonder doeltreffende handhaving van de regels loopt de eengemaakte markt vast en blijven handelsbelemmeringen bestaan. België (en Vlaanderen) nemen sinds 3 januari 2011 deel aan het EU Pilot-project. EU Pilot legt de Commissie op om geen formele ingebrekestellingen te sturen naar een lidstaat zonder voorafgaandelijk een informeel verzoek om inlichtingen te richten aan een lidstaat. Deze deelname heeft er toe geleid dat ook voor België het aantal nieuwe inbreukdossiers voor niet-correcte omzetting en andere inbreuken op EUregelgeving is gedaald.
29
Uit het laatst gepubliceerde scorebord van de interne markt (februari 2013 ) blijkt dat de gemiddelde omzettingsachterstand van de 27 lidstaten is verminderd tot 0,6 %. België kende een omzettingsvertraging van 2% (= 29 richtlijnen). Wat Vlaanderen betreft, dient de omzetting van zes richtlijnen die onder dit scorebord vallen nog voltooid te worden. De voltooiing van de omzetting van deze zes richtlijnen wordt in 2013 verwacht. Het interne markt scorebord geeft aan dat België gevat is door 55 inbreukdossiers wegens niet-correcte omzetting. Dit is een dalende trend in vergelijking met het vorige scorebord. Eind december 2012 was Vlaanderen gevat door 12 inbreukdossiers wegens niet-correcte omzetting. Slechts in twee van deze 12 inbreukdossiers werd Vlaanderen tot nu toe veroordeeld door het Hof van Justitie. De overgrote meerderheid van de Vlaamse inbreukdossiers worden geremedieerd en afgehandeld zonder dat het tot een veroordeling komt door het Hof van Justitie.
Stafdienst VR (28.03.2013)
43
5.2. Een competitieve en duurzame economie (richtsnoer 4 t/m 6) 5.2.0. Vlaamse doorvertaling van de Europa 2020-strategie Wat een competitieve en duurzame economie betreft, kan voor de uitvoering van de richtsnoeren 4 t/m 6 voornamelijk de link worden gelegd met de doelstellingen nr. 1 (duurzame topregio), nr. 3 (internationalisering), nr. 4 (innovatie), nr. 5 (ondernemerschap), nr. 6 (logistiek en infrastructuur), nr. 7 (energie), nr. 8 (eco-efficiëntie) van het Pact 2020. Vlaanderen gaat resoluut voor de 3% doelstelling inzake % O&O-uitgaven/BBP. Wat de 2020-20-doelstellingen voor klimaat en energie30 betreft, moet er nog een verdeling gebeuren tussen de federale overheid en de gewesten. Om een performante en innovatieve economie tot stand te brengen, die tegelijk ecologisch en duurzaam is, zet Vlaanderen in op een ambitieuze strategie voor O&O (5.2.1.), milieu- en energiedoelstellingen als hefbomen naar een groene economie (5.2.2.) en het ondernemings- en consumentenklimaat verbeteren en de industriële basis verduurzamen (5.2.3.).
5.2.1. Ambitieuze strategie voor O&O en innovatie Richtsnoer 4: De steun voor O&O en innovatie optimaliseren, de kennisdriehoek intensiveren en het potentieel van de digitale economie benutten
Vlaggenschip: Innovatie-Unie
Vlaggenschip: een digitale Agenda voor Europa Annual Growth Survey 2013: Groei en concurrentievermogen bevorderen, nu en voor de toekomst Euro Plus Pact: het concurrentievermogen verbeteren In 2006 lichtte een commissie van deskundigen het Vlaamse innovatielandschap door, wat resulteerde in een verslag (het Soete-rapport) met aanbevelingen. Sedert 2011 was een actualisering aan de gang, wat resulteerde in een nieuwe versie (het Soete2-rapport) met 17 aanbevelingen. De aandachtspunten in het Vlaamse wetenschaps- en innovatielandschap situeren zich volgens professor Soete vooral in drie domeinen: het lage innovatievermogen van de ondernemingen, het gebrek aan doorstroom van academische kennis naar de industrie in Vlaanderen, en de uitdagingen die de toenemende internationalisatie met zich meebrengt. De evoluties in wetenschappelijke output zijn echter positief; Soete onderschrijft dat “Vlaanderen hier aan de top staat.” Het innovatielandschap komt echter nog te gefragmenteerd over, Vlaamse kmo’s innoveren te weinig, en een 30
Momenteel worden er besprekingen gehouden tussen de federale overheid en de gemeenschappen en gewesten over de lastenverdeling van Belgische klimaat –en energiedoelstellingen. Stafdienst VR (28.03.2013)
44
bredere invulling van innovatie is nodig. Maartregelen worden genomen om tegemoet te komen aan deze aanbevelingen, op basis van actiepunten of reeds doorgevoerde wijziging (bv. de Lichte Structuren). Het door de EC op 7 november 2012 gepubliceerde regionaal Innovatie Scorebord31 verdeelt de regio’s in de EU in 4 categorieën : innovatieleiders, innovatievolgers, gematigde innovatoren en bescheiden innovatoren. Indien er verder wordt ingezoomd kan vastgesteld worden dat Vlaanderen goed scoort en geklasseerd wordt onder de 41 innovatieleiders (als medium leader), wat een verbetering is t.o.v. 2009 waar Vlaanderen een low leader was. Brussel wordt ook geklasseerd als innovatieleider (als low leader), terwijl Wallonië een plaats onder de innovatievolgers krijgt (als high follower). De hoge leiders zijn voornamelijk de regio’s in het zuiden van Duitsland, Zweden en Finland. Figuur 6: regionaal innovatiescorebord (RIS)
Hieronder worden de 5 sporen (5.2.1.1. t/m 5.2.1.5.) besproken die de ambitieuze strategie voor onderzoek en innovatie in Vlaanderen moeten realiseren.
31
http://europa.eu/rapid/press-release_MEMO-12-834_en.htm
Stafdienst VR (28.03.2013)
45
5.2.1.1. Doorbraken realiseren in onderzoek en innovatie door focussen van innovatiestrategieën en krachtenbundeling rond speerpuntdomeinen De langetermijn stappenplannen voor innovatiestrategieën zijn opgesteld in een aantal innovatieregiegroepen (IRG), (bv eco-innovatie, energie-innovatie). Deze zullen aan het beleid advies verlenen over de invoering van de zes Innovatieknoopunten (Transformatie door innovatie, Eco-innovatie, Groene energie, Zorginnovatie, Duurzame mobiliteit en logistiek, Sociale innovatie en maatschappelijke vernieuwing) die in 2011 werden gedefinieerd in de conceptnota Innovatiecentrum Vlaanderen. De nota schept een kader voor een langetermijnvisie van het gerichte innovatiebeleid in Vlaanderen. Binnen elk van deze thema’s worden de nodige initiatieven genomen. Zo is in het kader van de prioriteit rond sociale innovatie IWT-steun goedgekeurd voor de oprichting van een nieuw innovatieplatform, de “Sociale Innovatiefabriek”. Ook is een oproep voor sociale innovatie (bedrag 1 miljoen euro) gelanceerd, die bijdraagt aan de transitie ‘stroomlijning gericht innovatiebeleid’ . Daarnaast wordt ook een Proeftuin voor Zorginnovatie ondersteund en is een nieuw onderzoeksprogramma gestart voor translationele geneeskunde voor het knooppunt van zorginnovatie. Voor de duurzame mobiliteit zijn de 5 proeftuinplatformen voor het elektrische voertuig die midden-2011 werden opgericht volop operationeel geworden in 2012. Het in 2011 bij de PMV opgerichte Flanders’ Care Invest (FCI) fonds is actief en werkt nauw samen met het Flanders’ Care Impulsloket (beheerd door het Agentschap Ondernemen). FCI is een investeringsfonds voor projecten die de levenskwaliteit verhogen op een innovatieve wijze binnen de zorg- en medische sector. Aansluitend daarop is bij PMV ook ruimte gemaakt voor vastgoedinvesteringen in de zorgsector. Flanders’ Care wil op een aantoonbare wijze en door innovatie het aanbod van kwaliteitsvolle zorg verbeteren en verantwoord ondernemerschap in de zorgeconomie stimuleren. De missie van Flanders’ Care werd verder vertaald in een aantal thema’s zoals zorg voor ouderen en mensen met een beperking, zorg voor talent en gegevensdeling in de zorg. Elk thema omschrijft een ambitie met bepaalde doelstellingen. Met het thema 'zorg voor ouderen en mensen met een beperking' wil Flanders' Care bijdragen tot het uitbouwen van zorginnovatieve technologieën en processen om de betaalbaarheid en kwaliteit van zorg te verbeteren. Deze ambitie wordt onder andere ondersteund door de instrumenten demonstratieprojecten en proeftuin Zorginnovatieruimte Vlaanderen. Er is in dit kader ook de deelname van IWT aan het Europees netwerk van Regio’s rond Ambient Assisted Living (AAL), zijnde zelfstandig wonen. De ondersteuning van nieuwe veelbelovende initiatieven van ondernemers kan ook gebeuren via Flanders’ Care Invest (PMV). Met Zorg om talent is het de ambitie om het talent in de zorgsector optimaal in te zetten en uit te bouwen. Binnen dit thema wordt er gewerkt rond het versterken van de instroom in de zorg- en welzijnssector en het effectief en efficiënt inzetten van zorgverleners en personeel in de zorg. Er is een zorgambassadeur aangesteld om, samen met de sector, het werken in de zorg te promoten en gemotiveerd talent aan te trekken. Hierin kadert de campagne van de zorgambassadeur 'Een zorgjob: Ik ga ervoor'(www.ikgaervoor.be) en de steun aan de campagne 'Dag van de Zorg' (www.dagvandezorg.be). Deze campagnes verliepen ook in Stafdienst VR (28.03.2013)
46
2012 succesvol en zullen in 2013 verder gezet worden. Omdat het aantrekken van nieuw personeel alleen niet zal volstaan, moet er ook worden nagegaan op welke manier het bestaande zorgpersoneel efficiënter en effectiever kan worden ingezet. Hoe kunnen we met hetzelfde aantal mensen meer gaan doen. Om deze reden werd er binnen het Zorgvernieuwingsplatform van Flanders’ Care beslist een projectgroep “efficiënt inzetten van zorgverleners en personeel in de zorg” , ook wel projectgroep Z³ genoemd, rond deze thematiek op te richten. De Vlaamse overheid wil verder de elektronische gegevensdeling in de zorg mogelijk maken en stimuleren. Het is een van de thema's waaraan binnen Flanders' Care onverminderd zal worden verder gewerkt. In 2012 was er de rondetafel ‘ICT in de zorg’ en gingen er 4 pilootprojecten met het platform Vitalink van start. Er wordt ook aansluiting gezocht bij Europese initiatieven die eenzelfde doelstelling nastreven. Zo is Vlaanderen sinds begin 2012 lead partner van het INTERREG IVC CASAproject (Consortium for Assistive Solutions Adoption) dat handelt over de ontwikkeling van regionaal beleid en uitwisseling van kennis rond de uitrol van innovatieve ICT en diensten voor zelfstandig leven. Het is in deze context dat de 14 CASA-partners (uit 13 Europese regio’s) in hun eigen regio studiebezoeken organiseren voor het consortium teneinde goede praktijken uit te wisselen en samen te zoeken naar manieren voor de brede uitrol van “Ambient Assistive Living”32.
5.2.1.2. Transformatie van de Vlaamse economie versnellen door hogere innovatiekracht. Het bestaande programma voor steun aan ondernemingen voor innovatie (O&Obedrijfssteun) bij IWT is aangepast en beter afgestemd op de noden van ondernemingen (inbegrepen de kmo’s). Dit moet leiden tot een vereenvoudigde toegang van bedrijven tot de steun, een lagere administratieve last van de toepassing en evaluatieprocedures, en een stimulering van groene innovatie. Met de Vlaamse strategische onderzoekscentra VIB (biotechnologie), IMEC (nanotechnologie), IBBT (nu iMinds, ICT) zijn meerjarige beheersovereenkomsten afgesloten voor de periode 2012-2016 waarin aandacht is voor de bijdrage aan de valorisatie van de onderzoeksresultaten en aan het Vlaams economisch weefsel in het algemeen. Het in 2011 opgerichte SOFI “Spin-Off FinancieringsInstrument” is actief sedert 2012 en heeft reeds in verschillende spin-off bedrijven geïnvesteerd die zijn opgericht gesteund op onderzoek dat werd uitgevoerd in de 4 Vlaamse strategische onderzoekscentra Imec, VIB, VITO en iMinds (voorheen IBBT). Vanaf 2013 wordt het bereik alsook het budget van SOFI uitgebreid. Voortaan zullen ook spin-off bedrijven opgericht op basis van onderzoek uitgevoerd aan de Vlaamse universiteiten en hogescholen van specifieke steun kunnen genieten vanuit het SOFI, waartoe specifiek een nieuw budget van 10 miljoen euro wordt voorzien.
32
Zo bezochten beleidsmedewerkers, academici, ondernemers, enz. uit de partnerregio’s verschillende projecten in Noord-Brabant (Eindhoven, sept.), Spanje (Barcelona, nov.) en Kent County (Canterbury, dec.). Stafdienst VR (28.03.2013)
47
Het TINA-fonds voor steun aan transformatie door innovatie werd opgericht eind 2010 en beheert 200 miljoen euro aan risicokapitaal voor consortia. Voorlopig zijn zes dossiers goedgekeurd voor 62,8 miljoen euro. Daar staat 133,8 miljoen private financiering tegenover. Negen dossiers zitten in de pijplijn voor 35 miljoen euro. Een vijftiental is in voorbereiding. Voor grote projecten wil het fonds ook aankloppen bij de Europese Investeringsbank voor cofinanciering. De Europese Investeringsbank (EIB) wil investeren in individuele projecten, maar niet in het TINA-fonds als geheel. Een aantal innovatieve aanbestedingen van het actieplan “Innovatief Aanbesteden” zijn gerealiseerd en een eerste precommercieel spoor is opgezet. Verschillende projecten zijn startensklaar met de precommerciële fase in gebieden als landbouw, onderwijs, mobiliteit, arbeidsmarkt, enz. Een hele reeks bedrijfsorganisaties uit verschillende sectoren zijn betrokken als partner bij de initiatieven. Flanders Innovation Hub for Sustainable Chemistry (FISCH), is het eerste chemiekenniscentrum in Europa dat “duurzaamheid” als belangrijkste criterium neemt voor het beoordelen en realiseren van projecten. Het is een forum waar kleine, middelgrote en grote bedrijven uit alle Vlaamse industriesectoren door open samenwerking duurzame (bio)chemische oplossingen realiseren die een positieve bijdrage leveren tot de huidige en toekomstige maatschappelijke uitdagingen. FISCH vzw werd door de VR in 2012 als LiSt (lichte structuur)33 (voormalige competentiepool) erkend voor duurzame chemie. De Vlaamse chemische industrie heeft zich geëngageerd om deze cofinanciering te dragen gedurende de komende 4 jaar. Na de verlenging van de steun aan de competentiepolen VIM, VIL en Flanders’ Inshape, is in 2012 ook de steun aan Flanders’ Synergy en Flanders’ Drive verlengd. De competentiepolen worden nu volgens het nieuwe LiSt concept gesteund. Deze Lichte Structuren zijn gedefinieerd in de Conceptnota Innovatiecentrum Vlaanderen uit 2011. Ook een nieuw Media-Innovatiecentrum (MIC, nu MIX) wordt aldus ondersteund voor een periode van 4 jaar om de omvorming van het Vlaamse medialandschap te ondersteunen. Andere intitiatieven in het innovatieve domein worden (verder) ondersteund. Zo wordt de steun aan MIP2 (het milieu- en energietechnologieplatform) verdergezet en is een budget goedgekeurd voor I-Cleantech Vlaanderen. Er zijn nieuwe meerjarenovereenkomsten met CMI (biogebaseerde en medische innovatie) en SIM (materialen) goedgekeurd die ook vanwege de Vlaamse overheid worden ondersteund.
5.2.1.3. Vlaanderen als sterke, internationale, netwerkregio voor onderzoek en innovatie Sedert 2012 organiseert het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO) via de Pegasusmaatregelen postdoctorale mandaten voor het aantrekken van onderzoekers uit het buitenland met een medefinanciering van de EU via het Marie Curie initiatief. Deze nieuwe maatregel versterkt de reeds bestaande maatregelen voor internationale mobiliteit, zoals o.a. het Odyseusprogramma. Het FWO sloot een overeenkomst af met Brazilië zodat ook met dit land er bilaterale onderzoekssamenwerking kan uitgebouwd worden. Dit samen33
Een lichte structuur impliceert een basiswerking van maximaal 6 VTE’s en een cofinanciering van minimaal 20% gedragen door de industrie. Stafdienst VR (28.03.2013)
48
werkingsakkoord vloeit voort uit het zeer actieve uitwisselingsakkoord voor onderzoekers dat reeds vele jaren bestond tussen FWO en de Braziliaanse research council. Met China, Vietnam, Zuid-Afrika en Quebec werden er in 2012 nieuwe oproepen in het kader van de bilaterale samenwerkingsakkoorden gepubliceerd. Met het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek – Vlaanderen(FWO) werd een samenwerkingsakkoord afgesloten voor 2012-2016, met als belangrijkste beleidsobjectieven: meer en beter onderzoek: meer onderzoekers, meer vrouwelijke onderzoekers, meer internationale onderzoekers en betere onderzoeksomstandigheden in Vlaanderen. De stijging van het FWO-budget laat toe om meer in te spelen op Europese initiatieven zoals de ERA-netten, JPI's (Gezamenlijke Programmeringsinitiaeven, GPI), FET’s (Future and Emerging Technologies). Door een extra budgettaire injectie voor het BigScience programma konden meer Vlaamse onderzoeksteams ondersteund worden om onderzoek uit te voeren in nog meer grote multinationale onderzoeksinfrastructuren, zoals CERN, ESRF, Mercator, Ice Cube en Ganil. In januari 2012 hield het Vlaams Europaplatform een colloquium in het Vlaams parlement waarop alle belanghebbenden werden verzameld. Het platform verspreidt actief de EUgerelateerde informatie rond WTI naar de (mogelijk) betrokken en geïnteresseerde entiteiten (publiek, semi-publiek en privaat) en bundelt ook de standpunten van Vlaamse actoren over beleidsvoorstellen van de EU. Om de onderzoeksinfrastructuur aan de Vlaamse universiteiten en publieke kennisinstellingen te vernieuwen en uit te breiden, kende de Herculesstichting in 2012 een bedrag van 26,1 miljoen euro aan subsidies toe. Een aantal van deze infrastructuurprojecten komen tot stand in een samenwerkingsverband tussen kennisinstellingen en bedrijven. Voor 2013 wordt de Vlaamse deelname aan de vier ESFRI34-projecten ICOS, LIFEWATCH, ESS, SHARE verder gefinancierd. Hiervoor is een bedrag van 4 miljoen euro aan subsidies voorzien. Vanaf 2012 heeft Vlaanderen, als een van de weinige overheden, een specifieke begrotingslijn voor de financiering van de Vlaamse deelname aan ESFRI-projecten. De eerste Vlaamse supercomputer35 is in de tweede helft van 2012 in gebruik genomen en momenteel worden initiatieven voorbereid om hieraan de nodige ruchtbaarheid te geven, zowel bij de publieke kennisinstellingen als de ondernemingen en wordt voor de nodige opleiding en ondersteuning van gebruikers gezorgd. In 2012 werd een bevraging uitgevoerd bij de Vlaamse publieke kennisinstellingen naar belangstelling voor infrastructuren die zijn opgenomen op de 2010 update van de ESFRIroadmap (het stappenplan voor de uitwerking van ESFRI-initiatieven). Enerzijds werden de infrastructuren geindentificeerd waar Vlaamse onderzoekers via een lidgeldformule toegang toe willen krijgen. Anderzijds werden de projecten opgelijst waaraan de Vlaamse onderzoeksgemeenschap zou willen bijdrage tot de realisatie ervan. In een volgende stap werden 9 van deze projecten geselecteerd en stelde voor elk project een consortium van Vlaamse onderzoekers een voorstel van bijdrage aan de bouw en de realisatie ervan op. De wetenschappelijke kwaliteit van deze voorstellen werd beoordeeld en het rapport wordt
34
European Strategy Forum on Research Infrastructures Deze machine stond in de wereldrangschikking van juni 2012 op de 118 plaats.
35
Stafdienst VR (28.03.2013)
49
gebruikt door de Vlaams Regering bij het voorbereiden van een beslissing over de uitbreiding van de Vlaamse deelname aan ESFRI. Eind 2012 werd de samenwerkingsovereenkomst ondertekend voor de vzw Microsoft Innovation Center (MIC) Vlaanderen met de oprichting en werking van twee nieuwe afdelingen (Genk en Kortrijk) en dit voor een periode van drie jaar. Deze op te richten MIC's zullen zich focussen op gezondheidszorg. Er is 1,4 miljoen euro steun van de Vlaamse overheid voorzien in deze PPS, waarbij de inbreng vanuit Vlaanderen 50% bedraagt, naast 30% van Microsoft, en 20% bijkomende partners uit de privésector. De overheidsinbreng wordt gedeeld door de Vlaamse overheid en steden. Eind 2012 keurde de VR een nieuw programma goed om de absorptiecapaciteit en het innovatievermogen van kmo’s te versterken. Hiertoe is 1,5 miljoen euro voorzien. Communicatie- en opleidingsinitiatieven zijn de basis van dit nieuwe initiatief, dat wordt gecoördineerd door de provinciale (sub-regionale) innovatiecentra.
5.2.1.4. De fundamenten van de kennisbasis versterken en maximaal aanwenden De Vlaamse universiteiten krijgen vanaf 2012 elk jaar 4 miljoen euro subsidie, specifiek om de loopbaan van jonge onderzoekers aantrekkelijker te maken. In 2012 bezorgde het FWO de Vlaamse minister voor Innovatie een uitgebreid advies betreffende het nieuwe BOF-besluit. Hierbij werd er o.a. gefocust op de complementariteit tussen BOF en FWO. Het FWO heeft blijvend ingezet op internationale mobiliteit. Zo legt het Pegasusprogramma de focus op inkomende mobiliteit, daar waar de kredieten voor korte en lange verblijven en het bijwonen van internationale congressen, onderzoekers aansporen en ondersteunen in het opbouwen van internationale mobiliteit en het netwerken met buitenlandse collega’s. Tevens werd de start gegeven voor het opstarten van een evaluatie van het label “HR-Excellence in Research”, dat het FWO ontving van de EC, als erkenning voor zijn inspanningen op het vlak van HR-beleid jegens onderzoekers. Begin 2012 werd het Beleidsplan Wetenschapscommunicatie aan de VR voorgelegd. Daarmee wil Vlaanderen het maatschappelijke draagvlak voor wetenschap en innovatie verhogen, onder meer door het versterken van participatie aan het maatschappelijk debat door brede lagen van de bevolking, het stimuleren van een cultuur van wetenschap en innovatie en het verhogen van de internationale uitstraling van Vlaams onderzoek. Ook het wetenschappelijke do-centrum te Mechelen, Technopolis, is in 2012 verder uitgebouwd.
5.2.1.5. Resultaatswinsten van het onderzoeks- en innovatiesysteem door verbeterende impact, verhoogde efficiëntie, en toenemende middelen Concreet engageert de VR zich om tegen 2020 3% van het bruto binnenlands product te investeren in Onderzoek & Ontwikkeling (O&O-intensiteit). Op dit ogenblik bedraagt de score voor de Barcelonanorm voor Vlaanderen 2,40% (2011- bron: 3%-nota maart 2013, Expertisecentrum O&O-monitoring).Hiermee scoort het Vlaamse Gewest aanzienlijk beter dan België of het EU-gemiddelde.
Stafdienst VR (28.03.2013)
50
Tabel 4: Bruto binnenlandse uitgaven aan O&O (in %) streefdoel 2020
Bruto binnenlandse uitgaven O&O
2008
2009
2010
2011
t.o.v. 2009
norm
2,06
2,12
2,29
2,40
+0,29 ppt.↑
3%
afstand 0,60ppt.
Naar aanleiding van de begrotingsopmaak 2012 nam de VR de beslissing meer te investeren in wetenschap en innovatie. De beleidskredieten voor O&O die rechtstreeks ressorteren onder de minister bevoegd voor het wetenschaps- en innovatiebeleid werden verhoogd met 60 miljoen euro. Onder het programma ‘Beleidsondersteuning en Academisch beleid verhoogde het FWO-budget met 14 miljoen euro, IWT ontving 13 miljoen euro extra, de financiering van Hercules verhoogde met 10 miljoen euro en ook de Bijzondere Onderzoeksfondsen (BOF) ontvingen 7 miljoen extra. Ook de budgetten voor het Industrieel Onderzoeksfonds (IOF), Integratie Hoger Onderwijs en de wetenschappelijke instellingen verhoogden met respectievelijk 2,0; 3,1 en 1,45 miljoen euro. Onder het programma Valorisatie en Industrieel Beleid werd het budget van de 4 strategische onderzoekscentra (SOC’s) verhoogd met 4,6 miljoen euro extra. De beleidskredieten voor wetenschapscommunicatie onder het programma Sensibilisatie en Samenleving werden verhoogd met 2,15 miljoen extra. Tenslotte werd ook het krediet onder het programma Algemeen Beleid verhoogd met zo’n 3,7 miljoen euro extra. Vlaanderen streeft onverminderd de doelstelling uit het Vlaams Regeerakkoord en het Pact 2020 na om tegen 2020 3% van het BBP aan O&O te besteden, opgesplitst in 2% private financiering en 1% publieke financiering. In mei 2011 werd een meerjarig groeipad voor de O&O-uitgaven door de VR goedgekeurd. Dit voorzag in een stijging van minstens 60 miljoen euro in 2012, 70 miljoen euro in 2013 en 70 miljoen euro in 2014 (cumulatief). Bij de opmaak van het ontwerp van de begroting 2013 werd het bedrag voor 2013 aangepast en wordt 32,5 miljoen euro aan recurrente middelen voorzien en 30 miljoen euro aan kapitaal, in totaal dus een toename van 62,5 miljoen euro voor 2013. Hiervan is 20 miljoen euro voorzien voor een nieuwe clean room bij IMEC, 10 miljoen euro voor SOFI, 10 miljoen euro voor de speerpunten en 12,5 miljoen euro voor de academiseringsmiddelen.
5.2.2. Milieu- en energiedoelstellingen als hefbomen naar een groene economie Richtsnoer 5: Zuiniger omgaan met hulpbronnen en de uitstoot van broeikasgassen beperken
Vlaggenschip: Efficiënt gebruik van hulpbronnen
Annual Growth Survey 2012: Groei en concurrentievermogen bevorderen, nu en voor de toekomst Euro Plus Pact: het concurrentievermogen verbeteren
Stafdienst VR (28.03.2013)
51
Tabel 5: 20-20-20 doelstellingen 2007 2008 Totale broeikasgas 83.539 83.889 (kton) Broeikasgasemi ssies niet ETS volgens ETS scope 13-20 43.530 46.069 (kton) Bruto binnenlands energiegebruik 1621 1618 (PJ) Hernieuwbare energie in finaal energieverbruik 2,0 2,2 (%) ‘* indicatieve niet-ETS doelstelling **Belgische doelstelling
2009
2010
2011
80.318
84.985
76.806
45.473
46.175
42.825
1536
1677
1582
3,0
3,5
3.8
2012
2013
2014
2016
2020
39.689
5.2.2.1. Uitstoot van broeikasgassen klimaatverandering opvangen
*
13**
beperken
en
de
gevolgen
van
Om mee de oorzaken en de gevolgen van de opwarming van de aarde te bestrijden, wordt momenteel een Vlaams Klimaatbeleidsplan 2013-2020 (VKP) opgemaakt. Het VKP zal bestaan uit twee afzonderlijke maar onderling goed afgestemde luiken: het Vlaams MitigatiePlan en het Vlaams AdaptatiePlan.36Op 1 februari 2013 besliste de VR haar principiële goedkeuring te hechten aan de conceptnota“ Ontwerp van Vlaams Klimaatbeleidsplan 2013-2020” en werd de minister van leefmilieu gevraagd advies in te winnen van een aantal strategische adviesraden37. De VR besliste eveneens een werkgroep op te richten met vertegenwoordigers van de betrokken ministersom de prioritisering van de in het ontwerp van VKP voorgestelde maatregelen overeenkomstig het voorgestelde beoordelingskader verder uit te werken voor de definitieve goedkeuring van het Vlaams klimaatbeleidsplan 2013-2020. Het Vlaams Mitigatieplan (VMP) heeft tot doel om de uitstoot van niet-ETS broeikasgassen in Vlaanderen tussen 2013 en 2020 met 15% te reduceren conform de voor België vastgelegde doelstelling in de Europese Effort Sharing Decision. Aangezien het vastleggen van de Vlaamse doelstelling nog deel zal uitmaken van een intra-Belgische lastenverdeling, betreft het hier dus enkel een hypothetische indicatieve Vlaamse niet-ETS doelstelling. In 2012 is het Vlaams Adaptatieplan (VAP) geschreven als onderdeel van het Vlaams Klimaatbeleidsplan. Voor dit VAP werd midden juni 2012 een ronde tafelconferentie georganiseerd in samenwerking met de verschillende adviesraden. Een eerste ontwerp van het VKP 2013-2020 werd op 1 februari 2013 door de VR goedgekeurd. 36
Naast overleg binnen de Vlaamse overheid, vindt er hierover ook overleg plaats met het middenveld en de andere overheden. 37 Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen (Minaraad), de Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie (VRWI), de Mobiliteitsraad van Vlaanderen (MORA), de Strategische Adviesraad voor Landbouw en Visserij (SALV), de Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening – Onroerend Erfgoed (SARO), de Strategische Adviesraad Welzijn, Gezondheid, Gezin (SAR WGG). Stafdienst VR (28.03.2013)
52
Op 27 april 2012 keurde de VR de oprichting van een eigen Vlaams Klimaatfonds goed. Hiermee creëert Vlaanderen het nodige financiële kader voor het voeren van een ambitieus lange termijn klimaatbeleid. Het fonds wordt gespijsd met o.m. de opbrengsten uit de veiling van Europese emissierechten.
5.2.2.2. Verbeteren van de energie-efficiëntie In 2013 wordt gestart met de voorbereiding van het derde Vlaams Actieplan Energieefficiëntie. In dit plan worden de beleidsmaatregelen uit het tweede Vlaams actieplan (2011) geëvalueerd en wordt de voortgang bij de uitvoering van de maatregelen beschreven. Op 11 september 2012 keurde het Europees Parlement de nieuwe richtlijn inzake energie-efficiëntie (publicatie 14 november 2012) goed. Deze richtlijn voorziet in een gemeenschappelijk kader voor de uitwerking van maatregelen voor de realisatie van de doelstelling om tegen 2020 het energieverbruik met 20% te verminderen. De richtlijn dient uiterlijk 5 juni 2014 omgezet te zijn in nationale regelgeving. Op 21 juni 2012 werd het Vlaams actieplan bijna-energieneutrale gebouwen aan de VR meegedeeld. Het actieplan is gericht op zowel nieuwbouw als vergunningsplichtige renovatie. In het kader van de omzetting van de gereviseerde EPBD38 werd op 18 november 2011 een wijziging van het Energiedecreet doorgevoerd waarmee wordt bepaald dat uiterlijk op 1 januari 2021 de EPB-eisen voor alle nieuwe gebouwen overeenkomen met de EPBeisen voor bijna-energieneutrale gebouwen en dat vanaf 2019 nieuwe overheidsgebouwen bijna-energieneutraal zijn. De VR heeft op 20 mei 2011 de energieprestatienormen voor nieuwbouw vastgelegd die van toepassing zijn vanaf 1 januari 2012 (E70) en vanaf 1 januari 2014 (E60). Op basis van de resultaten van onderzoek (opgestart midden 2012) naar de kostenoptimale EPB-eisen, zal in 2013 een voorstel worden uitgewerkt voor een verstrengingspad van de EPB-eisen tot 2021. Het Energierenovatieprogramma 2020 voor bestaande woningen wordt uitgevoerd. Op 1 januari 2012 is een nieuwe energiepremieregeling in werking getreden, met een duidelijke focus op de prioriteiten van het Energierenovatieprogramma 2020. Aanvullend werden ook een aantal nieuwe actieverplichtingen voor de netbeheerders uitgewerkt, o.a. sociale dakisolatieprojecten (zie ook 5.4.2.10).Verder wordt voor bestaande residentiële gebouwen de bekendheid en kwaliteit van het energieprestatiecertificaat opgedreven en worden de voorbereidingen getroffen om de komende jaren het toepassingsgebied ervan uit te breiden naar de niet-residentiële gebouwen. Tevens wordt werk gemaakt ven de stroomlijning van de erkenningsregeling van de energiedeskundigen. In 2012 werd de organisatie van een centraal examen voor kandidaatenergiedeskundigen voorbereid. De voorwaarden voor deelname aan het centraal examen werden door de VR goedgekeurd op 27 april 2012. Het centraal examen is verplicht vanaf september 2012. Vanaf januari 2013 zal het centraal examen maandelijks (behalve in juli en augustus) worden georganiseerd.
38
Energy Performance of Buildings Directive
Stafdienst VR (28.03.2013)
53
Ter verbetering van de energie-efficiëntie in ondernemingen, werden nieuwe energiebeleidsovereenkomsten, de opvolgers van het huidige benchmark- en auditconvenant, in december 2012 door de VR goedgekeurd. Energie-intensieve bedrijven zullen zich engageren om te investeren in energie-efficiëntie, in ruil voor een aantal tegemoetkomingen van de overheid. De nieuwe energiebeleidsovereenkomsten verscherpen het ambitieniveau, introduceren energiebeheermaatregelen en onderwerpen bedrijven aan een WKK-potentieelstudie. Verder wordt er meer flexibiliteit ingebouwd voor de bedrijven door middel van alternatieve maatregelen.
5.2.2.3. Toename van het aandeel hernieuwbare warmtekrachtkoppeling in het finaal energieverbruik
energie
en
Op 6 juli 2012 keurde het Vlaams Parlement de hervorming van de steunmechanismen voor milieuvriendelijke energie goed, waarvan de VR op 21 december 2012 het uitvoeringsbesluit goedgekeurde. Het vernieuwde steunmechanisme voor groene stroom en WKK in Vlaanderen is vanaf januari 2013 van kracht. Met deze hervorming trekt Vlaanderen haar quotumdoelstelling voor bruto groene stroom t.o.v. certificaatplichtige elektriciteitsleveringen op van 13% naar 20,5% tegen 2020. De nieuwe Europese richtlijn over energie-efficiëntie voorziet dat de lidstaten een Warmteplan moeten opstellen om o.a. het potentieel aan kwalitatieve WKK vast te stellen. In 2013 zal verder werk worden gemaakt van de conceptuele uitwerking van een Vlaams Warmteplan. Het Vlaams actieplan hernieuwbare energie 2020/2050 zal worden gefinaliseerd op basis van de Vlaamse doelstellingen die uit de intern-Belgische lastenverdeling zullen resulteren. De Europese richtlijn hernieuwbare energiebronnen 2009/28/EG is intussen omgezet in Vlaamse regelgeving. Met het besluit van de VR van 8 april 2011 werden duurzaamheidscriteria voor vloeibare biomassa ingevoerd. De milieuvriendelijke elektriciteitsproductie wordt nu structureel ondersteund o.a. via de groenestroom- en warmtekrachtcertificaten. Om de realisatie van de doelstelling inzake hernieuwbare energie mogelijk te maken, is er echter ook een sterke groei van groene warmte nodig. In uitvoering van dit actieplan wordt in 2013 een steunmechanisme voor grote groenewarmteprojecten (> 1 MW) en voor restwarmterecuperatieprojecten geoperationaliseerd, onder voorbehoud van een goedkeuring door de EC. Het besluit betreffende het minimum aandeel uit hernieuwbare energie in nieuwe gebouwen werd definitief goedgekeurd door de VR op 28 september 2012. Verwacht wordt dat de nieuwe regelgeving tegen 1 januari 2014 ten volle in werking zal kunnen treden. In januari 2013 werd het wijzigingsbesluit in verband met de aanpak van de certificering van installateurs voorgelegd aan de VR. Vanaf het najaar 2013 zal de certificatieregeling voor installateurs hernieuwbare energie effectief worden geïmplementeerd.
Stafdienst VR (28.03.2013)
54
5.2.2.4. Efficiënt hulpbronnengebruik als basis voor groene groei In vroegere richtlijnen van de EC m.b.t. de opmaak van de nationale hervormingsprogramma’s, wordt ook verwezen naar het stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa.39 Het stappenplan bouwt verder op de initiatieven in het kader van het vlaggenschip “Efficiënt gebruik van hulpbronnen”, de bestaande beleidsinitiatieven voor een koolstofarme economie, de EU-strategie duurzaam gebruik van de natuurlijke hulpbronnen uit 2005 en de EU-strategie inzake duurzame ontwikkeling. Het stappenplan geeft aan dat maatregelen ter bevordering van duurzame groei meer uitgebreid aan bod moeten komen in de nationale hervormingsprogramma’s. Lidstaten moeten vanaf 2012:
plannen en tijdschema's opstellen voor de afbouw van milieuonvriendelijke subsidies en hierover rapporteren als onderdeel van hun nationale hervormingsprogramma's (tegen 2012/2013); door gebruik te maken van de kernindicator "Hulpbronnenproductiviteit" - de belangrijkste doelstelling van het stappenplan te meten, namelijk de economische prestaties verbeteren en tegelijk de druk op de natuurlijke hulpbronnen doen afnemen.
Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa Hieronder worden de Vlaamse initiatieven opgenomen ter implementatie van het vlaggenschip ressource efficient Europe, zoals verder uitgewerkt in het stappenplan. 1 Groene groei bewerkstelligen – transformatie van de economie In het Vlaams regeerakkoord neemt de transitie naar een groene economie een centrale plaats in. Hierbij wordt (op lange termijn) gestreefd naar een toestand waarbij het economisch systeem geen negatieve impact meer heeft op het ecologisch systeem en waarop beide systemen elkaar versterken. Zo komt men tot een symbiose tussen economie en ecologieën wordt ingezet op een economie die het welzijn verhoogt. Eco-innovatie, een verhoging van de energie-efficiëntie en een voorloperbeleid op het vlak van eco-efficiëntie van materialen, producten en diensten zorgt niet enkel voor een daling van de milieudruk, maar bereidt de economie ook voor op de toekomst, draagt bij tot het veilig stellen van ons welvaartsniveau en creëert groene jobs. Bovendien draagt een goede kwaliteit van het leefmilieu sterk bij tot levenskwaliteit en welzijn. Zes kritieke succesfactoren zijn noodzakelijk om de transitie naar een groene economie te versnellen: -(1) Er moet worden ingezet op de kwaliteit van de besluitvorming en de implementatie van het resultaat van deze besluitvorming. De overheid moet hiermee het klimaat voor verandering scheppen, de juiste incentives ontwikkelen, burgers en ondernemingen overtuigen, visie ontwikkelen, het goede voorbeeld geven en coördineren (governance); -(2) De overheid moet een financieringskader tot stand brengen dat zowel voldoende eigen middelen voorziet om haar beleid voor groene economie (mee) te financieren, als de benodigde private middelen oriënteert naar initiatieven die bijdragen tot de realisatie van een groene economie. -(3) Inzetten op (eco-)innovatie is een volgende kritieke succesfactor. Hierbij wordt gezocht naar het sluiten van materiaal- (cradle-to-cradle) en energiekringlopen (hernieuwbare energie) en andere innovaties die de druk van onze economie op het milieu doet afnemen. -(4) Terwijl innovatie een zaak is van frontrunners, moeten we bij het peloton van bedrijven inzetten op de verhoging van de energie-efficiëntie en eco-efficiëntie via optimalisatie en reconversie. Zo zorgen we ervoor dat de economie in zijn geheel vergroent, waardoor de milieudruk afneemt. 39
COM(2011) 571 definitief.
Stafdienst VR (28.03.2013)
55
-(5) Als we willen dat producenten en consumenten de juiste keuzes maken bij hun beslissingen moet werk gemaakt van een internalisering van kosten en baten. Hiervoor kunnen we bijvoorbeeld werken met heffingen (negatieve externaliteit), subsidies (positieve externaliteit), en het EU-emissiehandelssysteem. Ook het afschaffen van subsidies/belastingvoordelen met negatieve impact op milieu valt onder deze noemer. -(6) Tot slot wordt ingezet op de “mens”. De ‘mens’ als consument, burger, gezinshoofd, bedrijfsleider, werknemer(productiefactor), enzovoort neemt dagelijks bewust of onbewust talrijke beslissingen die een vergroening van de economie kunnen versnellen of net tegenwerken. Een succesvolle vergroening van de economie integreert noodzakelijkerwijze de menselijke factor. Voorbeelden zijn de afstemming van de opleiding/arbeidsmarkt op de behoeften van de groene economie, de educatie van burgers om een geïnformeerde participatie mogelijk te maken, en positieve en negatieve gedragsturende incentives. Milieu en hernieuwbare energie zijn een belangrijke motor van een nieuwe economische ontwikkeling. Een vergroening van de economie bereidt onze economie voor op de toekomst, draagt bij tot het veilig stellen van ons welvaartsniveau en creëert groene jobs. Bovendien draagt een goede kwaliteit van het leefmilieu sterk bij tot levenskwaliteit en welzijn. De voorbije jaren is op het vlak van afvalbeheer, efficiënt energiegebruik en watergebruik veel vooruitgang geboekt en dit onder meer dankzij de audit- en benchmarkconvenanten waarbij bedrijven uitgedaagd werden om de wereldtop te halen. Intussen is de vergroeningseconomie ook een ‘sector’ op zichzelf geworden, die bestaat uit ondernemingen die diensten en producten leveren die bijdragen tot de vergroening van de economie. Sterke accenten worden gelegd op duurzaam materialengebruik, groene mobiliteit, rationeel energiegebruik en hernieuwbare energie. Het economisch ondersteuningsbeleid is sedert jaren grotendeels gericht op de vergroening van de economie (eco-efficiëntiescans, de ecologiepremie, certificaten die investeringen in hernieuwbare energie aanmoedigen). 1.1. Duurzame productie en consumptie Nadat de bestaande Waarborgregeling eind 2011 werd uitgebreid met de “Groene waarborg”, startte deze regeling in het voorjaar van 2012. Ondernemingen die een lening willen aangaan voor de financiering van energiebesparende investeringen kunnen een beroep doen op een groene waarborg tot 1,5 miljoen euro. De VR wil zo via besparingen in energiekosten de concurrentiekracht opdrijven en de CO2-uitstoot beperken. Voorlopig diende nog geen enkel bedrijf een dossier in voor de groene waarborg. De overheid ontwikkelt momenteel instrumenten om materiaalefficiëntie in bedrijven te meten en om bedrijven te stimuleren om hun afval en nevenproducten zo goed mogelijk opnieuw in te zetten. De materialenscan en het reststoffenplatform zijn goede voorbeelden van zulke instrumenten. Om duurzame productie en consumptie verder te bevorderen zal Vlaanderen een aantal reeds opgestarte initiatieven bijsturen en verderzetten. Zo zullen bedrijven worden aangemoedigd om hun efficiënt hulpbronnengebruik te verbeteren en hun afval en nevenproducten die zij produceren zo goed mogelijk te gebruiken. Voorbeelden zijn: de ecologiepremie (EPPlus), strategische ecologiesteun, energiescans, groene waarborgen. Met de ecologiepremie wil de Vlaamse overheid bedrijven aanmoedigen te investeren in milieuvriendelijke en energiebesparende technologieën. In de loop van 2012 werd deze ecologiepremie (EP-PLUS) hervormd en op volgende punten gewijzigd: •de steunpercentages worden opgetrokken en variëren i.f.v. de aard van de investering (milieu, op energiegebied, energie uit hernieuwbare energie & warmtekrachtkoppeling); •de indeling van de technologieën in ecoklassen op basis van hun ecologiegetal; •de berekening van de ecologische meerkost. Daarnaast werd op 20 december 2012 eveneens een gestart met een nieuw steunregime voor strategische ecologieprojecten waarbij investeringen in groene spitstechnologie kunnen gesubsidieerd worden. Het gaat om technologieën die omwille van hun unieke bedrijfsspecifieke karakter niet kunnen gestandaardiseerd worden en daardoor niet voorkomen op de limitatieve technologieënlijst van de EP-PLUS steunregeling. Het betreft hier vaak investeringen die duidelijke ecologische voordelen opleveren (op het vlak van energieverbruik of milieu), maar bedrijfsspecifiek ontwikkeld werd zodat ze niet (kunnen) voorkomen op de limitatieve technologielijst die voor de "reguliere" ecologiepremie gehanteerd wordt.
Stafdienst VR (28.03.2013)
56
Sinds enkele jaren voert het Agentschap Ondernemen met de steun van EFRO energiescans uit bij bedrijven. Dit is een individuele energiedoorlichting op bedrijfsniveau waaruit een aantal energiebesparende aanbevelingen voor het bedrijf volgen. Samen met OVAM worden onder meer ook eco-efficiëntiescans ingezet ter bevordering van eco-efficiënte maatregelen op sectorniveau. Een Conceptnota over Strategische Transformatiesteun (STS) werd midden 2012 door de VR goedgekeurd. Het gaat om de ondersteuning van belangrijke investerings- en opleidingsprojecten die bijdragen aan de versterking van het economische weefsel in Vlaanderen. Concreet betreft het investeringen in strategische clusters en leidende fabrieken in Vlaanderen, het ondersteunen van de internationale doorgroei van innovatiegerichte kmo's en transformerende investeringen die de duurzame verankering realiseren van belangrijke tewerkstelling in Vlaanderen. Op 21 december 2012 keurde de VR principieel het besluit goed dat de toekenning van strategische transformatiesteun regelt. De Vlaamse overheid steunt onderzoek naar ketenbeheer en eco-innovatie(zie 1.2.) en wenst een faciliterende rol te spelen om bedrijven te stimuleren hiermee samenhangende concepten (zoals cradle to cradle en ecodesign) in te voeren in hun bedrijfsvoering. Het REACH-regime ten aanzien van chemische stoffen (zie de REACH-Verordening (EG) nr. 1907/2006) creëert een dynamiek die leidt tot het vervangen van voor het milieu en de gezondheid zeer zorgwekkende chemische stoffen door veiligere, en technologisch en economisch haalbare alternatieven. In het kader van de Vlaamse implementatie van de REACH-Verordening werd een coördinatiewerkgroep opgericht. Binnen deze werkgroep wordt ook ingegaan op andere beleidsaspecten aangaande (de risico’s van) chemische stoffen. Zo komen ook aan bod: de link gelegd naar de implementatie van de EU-pesticidenreglementering, de problematiek van de prioriteitstelling voor het beleid (bv. vanuit het oogpunt van de erdoor veroorzaakte hormoonverstoring, het gecombineerde effect van chemische verontreiniging …), enzovoort. 1.2. Van afval tot hulpbron : duurzaam materialenbeheer Het gebruik van afvalstoffen als waardevolle grondstoffen voor onze economie is een speerpunt voor de verruiming van het afvalbeleid naar een duurzaam materialenbeleid. Het wetgevend kader hiervoor kreeg reeds vorm in 2011, met de goedkeuring door de VR van het Materialendecreet dat het afvalstoffendecreet vervangt, en via het uitvoeringsbesluit Vlarema. In het kader van ViA werd ‘Duurzaam materialenbeheer’ (TT DMB) als één van de 13 transversale thema’s geselecteerd. Het TT DMB is complementair aan het huidige afval- en materialenbeleid en is opgebouwd vanuit drie pijlers. Een eerste, operationele pijler omvat een integraal en geïntegreerd operationeel programma dat vertrekt vanuit de gestelde uitdaging om materiaalkringlopen maximaal te sluiten. Het operationeel programma wordt vormgegeven vanuit zowel de overheid, de industrie, de kennisinstellingen en het maatschappelijk middenveld en richt zich op die concrete acties waar Vlaanderen binnen Europese context het verschil kan maken om in 2020 te excelleren op Europees en internationaal niveau. Een beter in kaart brengen van het landschap van duurzaam materialenbeheer vanuit zowel Vlaamse als Europese context moet grotere synergie mogelijk maken en zowel bestaande en nieuwe initiatieven juister plaatsen. Belangrijk hierbij is het stellen van prioriteiten in functie van een efficiëntere werking. In nauw overleg met de sleutelactoren in Vlaanderen op het vlak van materialenbeheer, zijn op 6 juni 2012 negen hefbomen geïdentificeerd die tegen 2020 de basis moeten leggen voor een economie waarin materialen draaien in slim gesloten kringlopen. Deze hefbomen zijn: duurzaam design, slim samenwerken, slim investeren, betere regelgeving, duurzaam materialenbeheer in de bouw, duurzame chemie en kunststoffen in een continue kringloop, bio-gebaseerde economie, (kritische) materialen in een continue kringloop, en nieuwe metalen en materiaaltechnologieën. Voor elke hefboom zijn 5 prioritaire acties naar voor geschoven waarop de komende jaren op wordt ingezet (http://www.vlaamsmaterialenprogramma.be/actie-visie-en-onderzoek). Pijler twee is het transitienetwerk voor Duurzaam Materialenbeheer, Plan C. Gekoppeld aan de hefbomen van het operationeel actieprogramma (zie eerste pijler) tekent Plan C langetermijn streefbeelden uit. Die laten toe er maximaal over te waken dat in het dagelijks beleid de juiste keuzes worden gemaakt die nodig zijn voor de omslag naar een duurzaam beheer van materialen op langere termijn. Plan C brengt voorlopers bijeen om samen innovatieve experimenten uit te werken. Voorbeelden van experimenten, die geïnitieerd of geïnspireerd zijn door Plan C, zijn: ‘enhanced landfill mining’, ‘3D-printing (iMade)’, ‘ecoclusters en milieuvriendelijke bedrijventerreinen’, Stafdienst VR (28.03.2013)
57
‘innovatie in de kringloopsector’, het ‘reststromenplatform voor biomassastromen’. Experimenten kunnen dan op termijn landen in het operationeel programma. Anderzijds kan dit programma ook dienen om ideeën bottom-up aan te reiken. De derde pijler is het Steunpunt voor duurzaam materialenbeheer (SuMMa). Dit consortium zal in de periode 2012-2015 beleidsrelevant onderzoek uitvoeren naar wat de economische, beleidsmatige en maatschappelijke randvoorwaarden zijn om de transitie naar een materiaalzuinige kringloopeconomie te realiseren. Er is zowel ruimte voorzien voor lang lopende opdrachten, alsook voor kortere ad hoc onderzoeksvragen. De vijf onderzoeksclusters binnen het SuMMa zijn: systeemafbakening en mapping, monitoring- en evaluatievraagstuk, economische implicaties en beleidsinstrumenten, wettelijk kader, multi-actor governance. 1.3. Ondersteunen van onderzoek en innovatie i.k.v. efficiënt hulpbronnengebruik Zie hoofdstuk 5.2.1. ‘O&O en innovatie’ van dit VHP. Aandacht voor onderzoek en innovatie in speerpuntdomeinen: bv. I-Cleantech, Innovatieregiegroepen (cleantech, hernieuwbare energie, bouw), Proeftuin elektrische voertuigen, Flanders Care. De in 2011 goedgekeurde platformen voor een Proeftuin Elektrisch Voertuig zijn inmiddels allemaal actief. De ondersteuning bedraagt 16,25 miljoen euro en vele nieuwe belanghebbenden uit uiteenlopende sectoren (automotives, energie, mobiliteit) werken daarbij samen en meer dan 70 partners vanuit het bedrijfsleven, de overheid, steden, beroepsverenigingen, universiteiten en onderzoeksbedrijven zijn betrokken. 1.4. Milieuonvriendelijke subsidies en correcte prijszetting De uitgaven van de Vlaamse overheid, kunnen ook een hefboom zijn voor de vergoening van de economie. Om na te gaan waar het grootste potentieel zich bevindt wordt gewerkt via twee sporen: enerzijds het in kaart brengen van ‘vergroenbare’ overheidsuitgaven en (fiscale) overheidsinstrumenten, (studie opgestart in het najaar 2012), en anderzijds het screenen en hervormen van milieuschadelijke subsidies. Een eerste lijst van potentieel milieuschadelijke subsidies wordt opgemaakt in 2013. Een correcte prijszetting voor producten en diensten dient o.m. te gebeuren i.f.v. de impact op milieu en natuur en de schaarste van grondstoffen, materialen en hulpbronnen en volgens het principe ‘de vervuiler betaalt’. Belangrijk hierbij is de objectieve waarde-inschatting bv in monetaire termen. In dit verband worden verder werk gemaakt van correct meerekenen van de waarde van de (negatieve of positieve) impact op natuur en andere milieu-effecten in maatschappelijke kosten baten analyses. 1.5. Ecosysteemdiensten (ESD) en biodiversiteit In eerste instantie werd ingezet op het uitbreiden van de kennisbasis op vlak van kartering, kwantificering, modellering en waardering van ecosystemen en ecosysteemdiensten. Daarbij wordt ook meer en meer aandacht besteed aan de doorwerking van het concept in het beleid (vb. maatschappelijke kostenbatenanalyse, blauw-groene diensten in de landbouw, …) en het demonstreren van de waarde van biodiversiteit en ecosystemen op socio-economisch vlak (vb. een raming van de baten van het Natura 2000-netwerk, Vlaamse TEEB-haalbaarheidsstudie). Daarnaast werd het concept voor de eerste keer gebruikt voor een geïntegreerde en efficiëntere inrichting van de open ruimte (vb. De Wijers, anti-erosieproject Gelinden). Een mijlpaal was een verkennende inventarisatie van ecosysteemdiensten in Vlaanderen gepubliceerd in 2010. In 2011 was het online plaatsen van de natuurwaardeverkenner een volgende grote stap. Dit is een rekentool voor het kwantificeren en waarderen van veranderingen in de natuur. Deze wordt momenteel geüpdatet. In 2012 is Ecoplan goedgekeurd als strategisch basisonderzoek over ecosysteemdiensten gericht op verschillende toepassingen nuttig voor het beleid. De werking werd ondersteund door investering in de uitbouw van een kennisnetwerk. Deze investeringen laten toe om stappen vooruit te zetten ten opzichte van de eerste aanzetten tot kartering en waardering en daarop voort te bouwen. 1.6. Water Ook water is een essentiële hulpbron voor de menselijke gezondheid en levert essentiële input voor de economie. Zuinig en efficiënt omspringen met water vormt al langer een essentieel onderdeel van het duurzaam waterbeleid. Het belang hiervan zal enkel toenemen in kader van klimaatverandering. Op Europees niveau worden de beleidslijnen uitgezet naar aanleiding van de Strategie Waterschaarste en Droogte en de opmaak van de Blueprint Water (gepubliceerd op 14 november 2012). Op basis van een inhoudelijke analyse van de Blueprint
Stafdienst VR (28.03.2013)
58
zullen in 2013 aanbevelingen geformuleerd worden voor doorvertaling in de waterbeleidsnota en de tweede generatie stroomgebiedbeheerplannen. Het openbaar onderzoek over het tijdschema en werkprogramma voor de stroomgebiedbeheerplannen en het voorontwerp van waterbeleidsnota met geïntegreerde waterbeheerskwesties startte op 19 december 2012. Sinds midden 2011 zijn alle projecten uitgevoerd in de agglomeraties groter dan 10.000 IE. Voor de agglomeraties met een grootte tussen 2.000 en 10.000 IE zijn alle zuiveringsinstallaties voltooid en eind augustus 2012 waren ook alle collectorprojecten uitgevoerd. Het optimalisatieprogramma 2013-2017 voorziet 200 miljoen euro voor investeringen in RWZI’s en collectoren en omvat 166 projecten. Sinds 2011 werden maatregelen getroffen om de meerkosten die opduiken bij de uitvoering van de projecten beheersbaar te houden. De saneringscontracten tussen de NV Aquafin en de bedrijven zijn een eerste belangrijke stap geweest om het principe ‘de vervuiler betaalt’ uit te werken en om kruissubsidies terug te dringen. Hierbij aansluitend werkt de overheid aan overstromingsrisicobeheerplannen en veiligheidsnormen, als onderdeel van de tweede generatie waterbeheerplannen. In uitvoering van de overstromingsrichtlijn worden in de loop van 2013 de overstromingskaarten voor alle bekkens afgewerkt en via een geoloket beschikbaar voor het publiek gesteld en een portaalsite en informatieplatform voor crisiscommunicatie bij dreigende overstromingen voorbereid. In kader van deze problematiek worden aanpassingen aan de stedenbouwkundige verordening voorbereid. Een aangepast uitvoeringsbesluit van begin 2012 maakt van de watertoets een krachtiger en eenvoudiger instrument. In uitvoering van het drinkwaterdecreet werd in de eerste helft van 2012 invulling gegeven aan de openbare dienstverplichtingen met betrekking tot de exploitatie, het onderhoud en de ontwikkeling van de waterproductiecentra en het openbaar waterdistributienetwerk. Centraal staat de introductie van het concept Waterveiligheidsplanning, samen met een regeling rond de operationele bewaking, de interventieplanning, de nooddrinkwatervoorziening en de verplichte opmaak van leveringsplannen voor de huidige en toekomstige waterbehoeften. De drinkwatermaatschappijen werkten, in samenspraak met de toezichthouder, voor de aspecten winningen en productie een model voor een risico-evaluatie uit en pasten dit toe voor de geselecteerde pilootwinningen. 1.7. Lucht Verschillende normen voor luchtkwaliteit worden overschreden in de meest dichtbevolkte gebieden van de EU, zoals ook in Vlaanderen, met name voor fijn stof, ozon en stikstofdioxide. De VR heeft op 30 maart 2012 een nieuw luchtkwaliteitsplan definitief goedgekeurd. Dit plan richt zich op NO2 en bevat ook bijkomende maatregelen voor fijn stof. Voor NO2 is verkeer een van de grootste bronnen; de belangrijkste maatregelen worden besproken onder 3.3.7 Mobiliteit en Transport. In kader van fijn stof werden en worden daarnaast actie- en saneringsplannen voor industriële hotspotzones (o.a. Gentse kanaalzone, haven van Antwerpen) uitgewerkt. Ook worden lokale stedelijke knelpunten inzake luchtkwaliteit aangepakt 1.8. Grond en bodem Inzake bodembescherming richt de Vlaamse overheid zich op het wegwerken van erosieknelpunten in ongeveer 120 (deels) erosiegevoelige gemeenten. Streefdoel is dat tegen 2015 de helft van de gemeenten met een goedgekeurd erosiebestrijdingsplan overgegaan zijn tot erosiebestrijdingswerken. Midden 2012 hebben 37 gemeenten de stap naar uitvoering van erosiebestrijdingswerken gezet. Daarnaast wordt de doelgroep landbouw gemobiliseerd om bodemverlies door erosie brongericht aan te pakken in het kader van de agromilieumaatregelen en de milieurandvoorwaarden van het GLB. Aanvullend wordt een actieplan uitgewerkt met nieuwe verplichte maatregelen die gefaseerd zullen worden opgelegd op de sterkst erosiegevoelige percelen. Verder wordt gewerkt aan het vervolledigen van het juridisch en beleidskader, o.a. ook inzake de problematiek van organisch stof, grondverschuivingen en bodemverdichting. Tenslotte wordt de problematiek van bodemkwaliteit in de bebouwde omgeving onder de aandacht gebracht, met focus op bodemafdichting en grondverschuiving. Inzake bodemsanering van verontreinigde gronden zit Vlaanderen sinds meerdere jaren op kruissnelheid om tegen 2036 alle gronden met historische verontreiniging (ca. 11.000) aan te pakken. Als tussentijdse doelstelling wordt tegen 2015 gemikt op 40 %: dit is het aandeel gronden met potentieel bodembedreigende inrichtingen of activiteiten waarvan de sanering minstens is opgestart. Eind 2011 bedroeg dit aandeel 34%. In een aantal gevallen is een sanering dringend omdat de gezondheidsrisico’s voor de mens (o.m. via het drinkwater of de voedselketen), de risico’s voor de ecosystemen of de verspreidingsrisico’s te groot zijn. Bodemsanering wordt
Stafdienst VR (28.03.2013)
59
ook optimaal ingezet bij het realiseren van economische en maatschappelijke ontwikkelingen en behoeften. Belangrijk hierbij is de herontwikkeling van brownfields (o.a. via het instrument van brownfieldconvenanten) en andere ernstig verontreinigde terreinen met potentieel. Tevens wil de Vlaams overheid een voorbeeldfunctie vervullen voor de saneren van terreinen in eigen beheer, met focus op scholen en gemeentelijke gasfabrieksterreinen. 2 Belangrijke in het stappenplan opgenomen sectoren 2.1. Voeding De Vlaamse overheid heeft nagegaan hoe voedselverspilling kan voorkomen worden in alle geledingen van de voedselketen. Meer bepaald werden de mogelijkheden onderzocht om de communicatie over de houdbaarheidsinformatie op voedingsproducten te verbeteren, de innovatieve verpakkingen die voedselverlies verminderen te stimuleren, de distributie naar voedselbanken en sociale kruideniers te verbeteren en productieverlies bij groenten- en fruitproductie te verminderen. Ook is de Vlaamse overheid aan het kijken hoe ze voedselverlies in de eigen organisatie kan verminderen. Zo wordt in de eigen restaurants voedselverlies gemeten en zullen maatregelen worden voorgesteld. In een tweede fase zullen enkele van de gedetecteerde mogelijkheden verder uitgediept worden ( de problematiek van de verpakkingen, voedselbanken en de horeca). Dit onderzoek en de daaruit vloeiende acties zullen worden opgenomen in een globale roadmap van de Vlaamse overheid en de betrokken sectoren om, conform de Europese doelstelling, het voedselverlies te halveren tegen 2020. 2.2. Gebouwen Zie verbetering energie-efficiëntie (5.2.2.2.) en het ViA transversaal thema ‘Duurzaam bouwen en wonen’ (5.2.2.8.) 2.3. Mobiliteit Op dit vlak kan verwezen worden naar de opgesomde maatregelen (5.2.2.7.) inzake mobiliteit en transport die zowel een bijdrage kunnen leveren aan het concurrentievermogen van de economie als aan de duurzaamheid. 3. Governance: meten van efficiëntie Een set van (eco-) efficiëntie-indicatoren zijn voorhanden en worden gerapporteerd (o.a. in kader van de opvolging van het PACT 2020). Verder onderzoek moet uitwijzen of een meer globale indicator rond hulpbronnenproductiviteit kan worden ingevuld. Ook inzake de opvolging van duurzaam materialenbeheer worden maatstaven ontwikkeld.
5.2.2.5. Vlaams Energiebedrijf Op 25 januari 2012 werd de NV Vlaams Energiebedrijf (VEB) opgericht en werd een raad van bestuur aangeduid.40Het VEB moet zich onder meer toeleggen op energie-efficiëntie in gebouwen, op investeringen in projecten rond hernieuwbare energie en op de ondersteuning van innovatieve energietechnologieën. Met een startkapitaal van 200 miljoen euro wordt het VEB een hefboom om de Europese 20-20-20-doelstellingen uit het klimaat- en energiepakket mee te helpen realiseren. Op 21 december 2012 heeft de Raad van Bestuur een ontwerp van businessplan voor de periode 2013-2017, een organigram voor het toekomstig Vlaams Energiebedrijf 2013, een ontwerp van budget 2013 evenals een ontwerp van samenwerkingsovereenkomst met de VR goedgekeurd. Er wordt momenteel binnen de VR nagegaan of deze ontwerpen tegemoetkomen aan het betrokken decreet en resolutie van het Vlaams Parlement.
40
Op 15 juli 2011 werd het machtigingsdecreet tot oprichting van het Vlaams Energiebedrijf definitief aangenomen door het Vlaams Parlement. Stafdienst VR (28.03.2013)
60
5.2.2.6. Naar een betere energie-infrastructuur De steun aan MIP2 (het milieu- en energietechnologieplatform) wordt verdergezet. De in 2011 goedgekeurde platformen voor een Proeftuin Elektrisch Voertuig zijn alle actief inmiddels. De ondersteuning bedraagt 16,25 miljoen euro en vele nieuwe belanghebbenden uit uiteenlopende sectoren (automotives, energie, mobiliteit) werken daarbij samen en meer dan 70 partners vanuit het bedrijfsleven, de overheid, steden, beroepsverenigingen, universiteiten en onderzoeksbedrijven zijn betrokken. Van het maximaal subsidiebedrag van 16,25 miljoen euro zijn 10,45 miljoen euro FFEU middelen voor investeringen. De vijf proeftuinplatformen worden voor hun dagelijkse werking ondersteund en gecoördineerd worden door het Programme Office, ingevuld door het Vlaams Instituut voor Technologisch Onderzoek (VITO). In het kader van de ontwikkeling van een smart grid (slim netwerk), koos de VR op 15 juni 2012 ervoor (o.a. op basis van de evaluatie van een kleinschalig proefproject) om nog niet over te gaan tot de uitrol van slimme meters. Dit in afwachting van de resultaten van een grootschalig proefproject (50.000 meters) dat de netbeheerders vanaf eind 2012 opzetten. Slimme meters zijn een middel om een slimmer netwerk te bereiken, maar niet het enige. In 2012 werden binnen het beleidsplatform “slimme netten”41 verdere stappen gezet inzake de uitvoering van het actieplan slimme netten, met acties inzake congestiebeheer en de studie “onthaalcapaciteit”, waarin wordt onderzocht hoe de uitbouw van het net en de inplanting van decentrale elektriciteitsproductie beter op elkaar kunnen worden afgestemd.
5.2.2.7. Mobiliteit en Transport Door verschillende maatregelen draagt de Vlaamse overheid bij aan de verdere beperking van de impact van transport op mens en milieu. In 2013 wordt het Mobiliteitsplan Vlaanderen verder uitgeschreven, met de bedoeling om het plan dit jaar nog door de VR te laten goedkeuren. Aansluitend zal een blauwdruk voor een eerste indicatorenrapport voor de monitoring van dit plan worden opgemaakt. Het Mobiliteitsplan Vlaanderen beoogt een geïntegreerde, integrale en planmatige aanpak van het mobiliteitsbeleid en schrijft zich in binnen de krijtlijnen uitgetekend door het Europese Witboek transport. Een coherente vorm van beleidsplanning moet een duurzame ontwikkeling van de mobiliteit op korte (tien jaar) en middellange termijn (twintig tot dertig jaar) ondersteunen. Een prioritaire opdracht voor het openbaar vervoer is het aanbieden van een echt alternatief tegen aanvaardbare kosten voor het woon-werkverkeer en schoolverplaatsingen. De impact op de mens en het milieu (fijn stof, CO2, NOx, geluid…) wordt beperkt, conform de Europese doelstellingen. Daarbij wordt het STOP-principe gehanteerd (‘eerst Stappen en 41
Dit platform groepeert alle belanghebbenden, zowel binnen als buiten de Vlaamse overheid. Onder dit beleidsplatform opereren werkgroepen die in 2011 het maatschappelijk debat hebben opgestart rond slimme netten (o.a. rond de rollen en verantwoordelijkheden in een markt met slimme meters, rond privacy en sociale aspecten, …). Stafdienst VR (28.03.2013)
61
Trappen, dan Openbaar vervoer en ten slotte het Privé-vervoer’). Vlaanderen heeft een Integraal Fiets Investeringsprogramma (2011-2014) dat het Bovenlokaal Functioneel Fietsroutenetwerk (BFF) verder uitbouwt.42 Vlaanderen heeft de voorbije jaren aanzienlijke investeringen gedaan om het aanbod openbaar vervoer uit te breiden. De nieuwe beheersovereenkomst 2011 - 2015 van de Openbare Vervoersmaatschappij De Lijn legt nieuwe accenten om het aanbod meer vraaggestuurd te oriënteren. Er is specifieke aandacht voor (voor)stedelijke netten in Vlaanderen waar de congestie hoog is en er wordt ook speciale aandacht aan het milieu besteed. Met name in de operationele doelstelling "groen openbaar vervoer" zijn indicatoren waaronder de 'ecologische voetafdruk' opgenomen die jaarlijks zullen geëvalueerd worden. Het actieplan “groen vervoer” van De Lijn wordt gefaseerd geïmplementeerd. In 2012 is een lastenboek gelanceerd voor meer dan 200 nieuwe bussen (Euro VI), waarvan 58 hybride bussen (later uitgebreid tot minstens 105), die ten vroegste eind 2013 in dienst zullen komen. Deze hybride bussen zullen vanaf 2014 worden ingezet in de steden waar ook nu al hybride bussen rijden (Leuven, Brugge, …). Meer algemeen zal De Lijn bij haar exploitatie de meest milieuvriendelijke bussen in hoofdzaak inzetten voor stadsvervoer. Als deze hybride bussen allemaal opgeleverd zijn, dan vormt dit type voertuigen ruim 8% van het buspark. De proeftuin met 3 elektrisch aangedreven bussen in Brugge wordt in 2013 geconcretiseerd en opgestart, en het Europese proefproject met 5 waterstofbussen krijgt vorm. Een grootschalig actieplan voor ecodriving wordt uitgebouwd en bij de toekenning van exploitatiecontracten door De Lijn zal maximaal rekening gehouden worden met de milieuvriendelijkheid van het buspark. In het kader van “Flanders Logistics” bouwt Vlaanderen prioritair verder aan een groene en duurzame logistiek. In 2013 zullen de uitvoering van de ViA-acties met het oog op een beheersing van het aantal vrachtkilometers over de weg versneld en geactiveerd worden. Daarbij wordt gewerkt rond een aantal sleutelprojecten. Een eerste project beoogt de verschillende schakels in de logistieke keten beter op elkaar af te stemmen, o.m. door het inschakelen van logistieke consulenten. De aanstellingsprocedure voor deze “Flanders Logisitics” consulenten wordt in 2013 afgerond. Deze consulenten zullen hun werkzaamheden op 1 april 2013 starten en proactief bedrijven sensibiliseren, begeleiden en ondersteunen bij het optimaliseren en rationaliseren van hun logistieke activiteiten en beslissingen. Een tweede project richt zich op innovatieve concepten, die een rol spelen als randvoorwaarden voor een duurzame logistiek. In dit verband wordt een eerste versie van een Vlaamse Roadmap Groene Logistiek in de eerste helft van 2013 opgeleverd. De Roadmap bevat een aantal mogelijke acties die bedrijven/logistieke actoren kunnen ondernemen om de ecologische voetafdruk van hun logistieke keten te reduceren, alsook een emissiecalculator waarmee de logistieke consulenten kunnen worden uitgerust. Een derde logistiek sleutelproject onderzoekt de mogelijkheden voor een geïntegreerd kader rond duurzame stedelijke distributie. Gelet op het succes van het PIEK project werd besloten het PIEK2-vervolgproject op te starten. In 2013 wordt door het PIEK2-vervolgproject de aanpak van het PIEK-proefproject verruimd. 53 Vlaamse steden en gemeenten en 5 warenhuisketens zullen samenwerken aan stille en duurzame stadsdistributie.
42
Dit BFF is een netwerk van ca. 12.000 kilometer dat vooral voor verplaatsingen van thuis naar het werk, de school en de winkel gebruikt wordt.De werking van het Fietsteam geeft een stevige stimulans aan alle betrokken overheden om te investeren in veilige en comfortabele fietsinfrastructuur. Stafdienst VR (28.03.2013)
62
De binnenvaart wordt gepromoot als een milieuvriendelijk alternatief voor het vervoer van goederen over de weg. Het 3E-convenant binnenvaart legt de basis voor het behoud van een duurzame toekomst van de binnenvaartsector in Vlaanderen. Om de modal shift van het goederenvervoer van weg naar waterweg te realiseren, wordt fors geïnvesteerd in de infrastructuur van het waterwegennet. Door verdere investeringen in nieuwe technologieën (elektronische nautische kaarten (IENC), rivierinformatiediensten (RIS) en automatische identificatiesystemen (AIS)) wordt ook de efficiëntie van de binnenscheepvaart verhoogd. De implementatie van RIS-applicaties wordt verdergezet. Een Vlaanderen dekkend AIS-netwerk werd in 2012 operationeel. De installatie van walstroomfaciliteiten aan de Scheldekaaien in Antwerpen wordt onderzocht op basis van een haalbaarheidsstudie. De waterwegbeheerders bouwen de walstroomfaciliteiten voor de binnenvaart verder uit. De wachthaven op het Albertkanaal in Wijnegem wordt uitgerust met walstroomfaciliteiten. In 2013 zullen ook privéactoren blijvend worden aangemoedigd om initiatieven te nemen en te investeren in duurzaamheid. Waterwegen bieden immers heel wat transportmogelijkheden voor de afvalverwerkende sector en andere grondstofintensieve bedrijvigheden. Daarom wordt het vervoer langs waterwegen voor dergelijke bedrijven gestimuleerd en, indien mogelijk, via het vergunningsbeleid opgelegd. In 2012 werd het project Distribouw, dat watergebonden distributie- en consolidatiecentra voor bouwmaterialen op strategische locaties in Vlaanderen realiseert, op poten gezet. Als eigenaar of beheerder van gronden langs de waterweg, kunnen de waterbeheerders bepaalde terreinen reserveren voor een watergebonden distributie- en consolidatiecentrum. De waterwegbeheerders versterken in 2013 de samenwerking met de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) en intercommunales om afvaltransporten over de waterwegen te bevorderen. Het project Distribouw ontwerpt in 2013 een businessmodel voor distributie- en consolidatiecentra, met infrastructurele en economische randvoorwaarden, waardoor een onderbouwde selectie kan plaatsvinden van een aantal watergebonden terreinen om dergelijke centra te realiseren. Vlaanderen heeft een Integraal Fiets Investeringsprogramma (IFI 2011-2014) dat het Bovenlokaal Functioneel Fietsroutenetwerk (BFF) verder uitbouwt. In 2013 wordt een bijgesteld IFI 2013-2015 opgesteld en wordt de uitbouw van het BFF versneld uitgevoerd. In het nieuwe samenwerkingsmodel voor fietspadprojecten, dat op 1 januari 2013 van kracht werd, blijven gemeenten en provincies belangrijke partners om een aaneensluitend fietsnetwerk te creëren. Het nieuwe fiets-GIS wordt in de loop van 2013 volledig operationeel. In 2013 wordt onderzocht hoe het dynamisch fietsbeleid kan worden vertaald in een betere samenwerking tussen de fietsgemeenten en een platform voor de uitwisseling van kennis en ervaringen inzake het lokale fietsbeleid. Ook de waterwegbeheerders investeren in 2013 in fietsvoorzieningen. Geïntegreerde mobiliteit. Nieuwe technologieën dragen bij tot een efficiënter en duurzaam vervoerssysteem. In het kader van het ReTiBo-project (registratie-ticketing-boordcomputer) vormen de vier Belgische vervoersmaatschappijen (waaronder VVM De Lijn) hun ticketingsysteem om tot een geïntegreerd, eengemaakt systeem. Vanaf 2013 wordt de apparatuur op alle voertuigen geïnstalleerd met als doelstelling de installaties af te ronden tegen het einde van 2013. Daarenboven beoogt het ReTiBo-project tegen het einde van 2013 de nodige software functionaliteit beschikbaar te stellen om het ReTiBo-systeem operationeel te kunnen gebruiken op de voertuigen en vanop afstand, zodat de registratie, validatie en reizigerstelling in de backoffice kan worden verwerkt. Stafdienst VR (28.03.2013)
63
Er wordt een pilootproject opgezet om de interoperabiliteit tussen de nationale spoorwegmaatschappij (NMBS) en De Lijn m.b.t. elkaars Mobib-kaarten te kunnen valideren. Het proefproject voor draadloze verkeerslichtenbeïnvloeding met KAR op de as Brussel– Leuven is gestart en zal verder worden uitgerold. In 2013 zal het volledige traject van de kusttram klaar zijn voor de draadloze beïnvloeding van verkeerslichten. De in ReTiBo voorziene boordcomputer zal op termijn het volledig beheer van het KAR-systeem op zich nemen. De boordcomputers kunnen bijvoorbeeld verkeerslichten en slagbomen beïnvloeden. Dit komt de doorstroming ten goede. Binnen het strategisch project RISE (Reizigers Informatie Systeem) zal de plug-in routeplanner worden aangevuld met een eenvoudiger versie. De informatievoorziening op de voertuigen zal worden verbeterd. Innovatieve informatie-, routerings-, navigatie-, waarschuwings- en adviessystemen zullen het aanbod van De Lijn nog toegankelijker maken voor de reiziger. Zo wordt De Lijn een adviserende realtime informatieverstrekker. Momenteel ontwikkelt De Lijn een geactualiseerde strategie om alle bestaande online kanalen op elkaar af te stemmen. Een van de resultaten wordt de vernieuwde www.delijn.be in de loop van 2013. Intelligente vervoerssystemen. In 2013 organiseert de Vlaamse overheid een conferentie “slimme mobiliteit” om dienstaanbieders en overheid te laten dialogeren over ITStoepassingen en om na te gaan welke obstakels moeten worden weggewerkt om applicaties in overheidsomgeving sneller in gang doen te vinden. Ook zal er werk gemaakt worden van de uitvoering van de door het Vlaams Parlement goedgekeurde resolutie inzake Intelligente Snelheidsassistentie (ISA). In tweede instantie zal onderzocht worden hoe we door middel van concrete proefprojecten stapsgewijs naar de concrete implementatie van ISA kunnen toewerken. Vergroening van het wegvervoer. De EC heeft zich in het Witboek transport 2020-2050 tot doel gesteld de externe kosten van alle transportmodi door te rekenen. Vlaanderen onderschrijft deze doelstelling. De introductie van een slimme kilometerheffing en een wegenvignet maken deel uit van de globale hervorming van de verkeersfiscaliteit in België. Anders dan in het VHP 2012 was aangekondigd, zal een slimme kilometerheffing voor vrachtwagens (+3,5ton) volgens de huidige timing tegen 2016 ingevoerd worden, samen met een wegenvignet voor de lichtere voertuigen. In juli 2012 heeft de door de gewesten aangestelde consultant een voorlopige architectuur opgeleverd die de basis heeft gevormd voor een consultatieronde, meer bepaald een marktconsultatie en een belanghebbendenbevraging. De gewestregeringen hebben op 19 en 20 juli 2012 de voorlopige architectuur goedgekeurd en er zich toe verbonden al een aantal stappen te zetten naar de uitrol van het systeem kilometerheffing en wegenvignet in de praktijk. Zo werd samen met de consultant een begin gemaakt met het opmaken van de nodige decreten en ordonnanties die de wettelijke basis voor de kilometerheffing en het wegenvignet vormen. In samenwerking met de federale overheid zal ook de federale wetgeving worden herzien. Ten slotte is de overeenstemming van de voorlopige architectuur met het Europese recht in overleg met de EC getoetst en verder verfijnd. In december 2012 werd de definitieve architectuur[1] voor de geplande kilometerheffing voor vrachtwagens aangenomen door de Vlaamse, Waalse en Brusselse regering. Een uitvoerige juridische analyse werd uitgevoerd met betrekking tot de kwalificatie en de wijze van [1]
Het architectuurdocument is publiek beschikbaar op de intergewestelijke website: www.vlabruwa.be.
Stafdienst VR (28.03.2013)
64
invoering die de minst risico’s genereert. De kilometerheffing zal het bestaande Eurovignetverdrag vervangen. Het tweede luik van het project, de definitieve architectuur voor het wegenvignet voor lichte voertuigen, zal naar verwachting in het eerste kwartaal van 2013 gefinaliseerd worden, na verdere verwerking van de gegevens uit de consultatieronde. Het tweede luik van het project, de definitieve architectuur voor het wegenvignet voor lichte voertuigen, zal naar verwachting in het eerste kwartaal van 2013 gefinaliseerd worden, na verdere verwerking van de gegevens uit de consultatieronde. Een volgend belangrijk initiatief is de oprichting van een interregionaal agentschap voor de kilometerheffing en het wegenvignet, dat als eerste taak zal krijgen het organiseren van een aanbestedingsprocedure voor het aantrekken van een single service provider (SSP), die het systeem kilometerheffing en wegenvignet zal ontwerpen, bouwen, financieren, beheren en onderhouden. Wanneer ook het tweede luik van het project, de definitieve architectuur voor het wegenvignet, is afgerond, zal op korte termijn deze aanbestedingsprocedure worden aangevat. Ook de opzet van een proefproject kilometerheffing voor lichte voertuigen wordt momenteel bekeken en zal bij positieve beslissing van de drie gewesten worden opgestart in het voorjaar van 2013. Vanaf 1 maart 2012 betalen milieuvriendelijke wagens minder belasting op inverkeerstelling (BIV). Omgekeerd betalen vervuilende wagens een hogere BIV. Daarvoor hing de BIV nog af van het vermogen van een wagen. De nieuwe vergroende BIV wordt berekend op basis van de milieukenmerken: CO2-uitstoot, brandstoftype en euronorm. De VR wil op deze manier de aankoop van milieuvriendelijke wagens stimuleren, inzetten op een betere luchtkwaliteit en nieuwe en propere technologieën stimuleren. Voor tweedehandswagens wordt er rekening gehouden met de leeftijd van de wagen en de aanwezigheid van een roetfilter. Er werd geopteerd voor een geleidelijke invoering. De nieuwe BIV geldt voor alle voertuigen exclusief voor diegenen die worden ingeschreven door rechtspersonen actief in leasing. Voor deze categorie moet nog een samenwerkingsakkoord worden gesloten met de andere gewesten. In 2013 wordt gestart met de bouw van een LNGinfrastructuur in Zeebrugge voor het vergroenen van de scheepvaart in Vlaanderen. In 2013 zal onderzocht worden hoe LNG-infrastructuur kan ingebed worden in de andere Vlaamse havens.
5.2.2.8. Duurzaam overheidsoptreden Het transitienetwerk duurzaam wonen en bouwen , dat eind 2004 werd opgestart onder impuls van de Vlaamse overheid, werd in 2012 verder ondersteund. Het netwerk werd in 2012 ook aan evaluatie onderworpen vanuit de vaststelling dat de context waarbinnen het opereert sterk is geëvolueerd sinds de begindagen. Deze studie wees uit dat het netwerk nog een doorslaggevende heeft te spelen in de transitie naar een duurzaam bewoond en bebouwd Vlaanderen. Het proces wordt als gevolg hiervan ook organisatorisch bijgestuurd en inhoudelijk herijkt. De Vlaamse maatstaf voor duurzaam wonen en bouwen, een objectief meetinstrument voor particuliere woningen (nieuwbouw en renovatie) en appartementsgebouwen werd in het voorjaar van 2012 voorgelegd aan de VR. In 2012 werd met medewerking van de Vlaamse overheid ook werk gemaakt van een meetinstrument op Belgisch niveau, waarvoor de Vlaamse maatstaf model staat. De maatstaf werd in de loop van het jaar ook vertaald in een Stafdienst VR (28.03.2013)
65
toegankelijke brochure op maat van particuliere bouwers en verbouwers (Levenslang Comfort – Gids voor duurzaam wonen en bouwen). In 2011 ondertekende de Vlaamse overheid een overeenkomst voor een periode van vijf jaar met de Vlaamse provincies voor de oprichting van vijf provinciale steunpunten duurzaam wonen en bouwen. Deze steunpunten mikken op een brede doelgroep van particulieren en professionelen om duurzaam wonen en bouwen te integreren in de bouwpraktijk. Daarnaast ondersteunen en adviseren deze steunpunten ook gemeenten bij de integratie van duurzaam bouwen in complexe projecten op gebouwen- of wijkniveau. De vijf provinciale steunpunten werkten in 2012 ook onderling verder samen in een netwerk onder coördinatie van de Vlaamse overheid. De VR heeft de ambitie om 100 procent duurzame overheidsopdrachten te plaatsen tegen 2020. Voor het nastreven van deze doelstelling werd gekozen voor de opmaak van vier op elkaar volgende actieplannen, die elk lopen over een periode van drie jaar (2009-2011, 2012-2014, 2015-2017 en 2018-2020). De VR keurde op 21 december 2012 het tweede Vlaams actieplan duurzame overheidsopdrachten, periode 2012-2014, goed. De leidraad voor de integratie van sociale criteria in overheidsopdrachten is op 11 oktober 2012 gepubliceerd.
5.2.2.9. Duurzame landbouwproductie Door de opmaak van een nieuw strategisch plan biologische landbouw 2013-2017 blijft de biologische landbouw erkend als een belangrijke waardevolle land- en tuinbouwproductiemethode, die een pioniersrol te vervullen heeft bij de verduurzaming van de hele Vlaamse land- en tuinbouw. Het strategisch plan wil alle stakeholders (van producent tot consument) ondersteunen en stimuleren om actief te zijn binnen de biologische landbouw. In het nieuwe plan zal de focus liggen op het flexibeler en sneller kunnen inspelen op kansen en opportuniteiten uit de markt- en ketenontwikkeling. Stimulering van het biologisch onderzoek en onderwijs blijft belangrijk voor het creëren van nieuwe innovaties en voor de verdere kennisontwikkeling en kennisuitwisseling, en voor het sensibiliseren van de consument. Sinds de oprichting in 2011 van de interdepartementale werkgroep voedselverlies, rapporteert deze werkgroep aan de VR omtrent een achttal thema’s om in te zetten op voedselverlies. Waar nodig zullen bijkomende initiatieven ontplooit worden. Vlaanderen wil aldus tot de koplopers onder de Europese lidstaten behoren en zijn bijdrage leveren aan de Europese doelstellingen op het vlak van voedselverlies: een halvering van het voedselverlies en een vermindering met 20% van het gebruik van hulpbronnen in de voedselketen tegen 2020.
Stafdienst VR (28.03.2013)
66
5.2.3. Het ondernemings- en consumentenklimaat verbeteren en de industriële basis verduurzamen Richtsnoer 6: het ondernemings- en consumentenklimaat verbeteren en de industriële basis moderniseren
Vlaggenschip: Industriebeleid in een tijd van mondialisering
Vlaggenschip: Een digitale agenda voor Europa Annual Growth Survey 2012: De kredietverschaffing aan de economie normaliseren Euro Plus Pact: het concurrentievermogen verbeteren De duurzame transformatie van het Vlaamse economisch weefsel staat centraal in de beleidsvisie met onderzoek en innovatie als essentiële pijlers (zie 5.2.1.). Een versnelde digitalisering is daarin een cruciale uitdaging en topprioriteit. Vlaanderen neemt een reeks van uiteenlopende maatregelen om Vlaamse kmo’s en grote bedrijven te versterken en te richten op duurzame groei en transformatie (zie 5.2.3.1 t.e.m.5.2.3.5). Daarnaast zijn er instrumenten die bedrijfsinvesteringen mogelijk maken (zie 5.2.3.6.).De overheid optimaliseert ook haar dienstverlening en neemt maatregelen op het vlak van de electriciteits- en gasmarkt wat positieve gevolgen heeft op het ondernemings- en consumentenklimaat. (zie 5.2.3.7). Zo wordt de link gelegd met de ruimtelijke dimensie (zie 5.2.3.8.). Hieronder volgt een stand van zaken met betrekking tot de beleidsacties die waren aangegeven in het VHP 2012 alsook van nieuwe beleidsacties die sindsdien genomen zijn. Tabel 6: ondernemerschap: O&O en innovatie 2007
Aandeel van de omzet gerealiseerd door nieuwe of verbeterde producten of diensten voor ondernemingen of organisaties met 10 of meer werknemers (%) Aandeel innovatieve bedrijven (%)
Aandeel van de uitvoer van hoogtechnologische goederen in de totale uitvoer (%) Oprichtingsratio (%)
Stafdienst VR (28.03.2013)
2008
2009
56
53
52
4,6
5,7
2011
10,9
11,1
16,8
5,6
2010
5,7
2012
2013
2014
2020
33,6% (+50% tov 2007)
Stijging
5,4 Toename
7,2
7,6
Toename
67
8,8 8,2 ‘* Volgens gewijzigde definitie Eurostat
7,6
6,4
De aandacht voor ondernemerschap komt o.a. tot uitdrukking in bovenstaande op te volgen indicatoren (tabel 6). Zo heeft één van de op te volgen indicatoren (uitvoer hoogtechnologische goederen) betrekking op de internationale dimensie van het ondernemen. Vlaanderen verliest de internationale dimensie van het ondernemen niet uit het oog en blijft sterk inzetten op de internationalisering van de Vlaamse economie, het aantrekken van nieuwe buitenlandse investeringen, het herwinnen van verloren exportmarktaandeel en een economische diplomatie met focus op de snelst groeiende economieën.
5.2.3.1. Bedrijven door de crisis helpen Na de aankondiging van Ford om haar vestiging in Genk te sluiten heeft de VR een groep experten aangesteld om een strategisch actieplan voor Limburg te ontwikkelen, alsook een Taskforce43 om de relance acties voor Limburg te coördineren en uit te voeren. Het strategisch actieplan werd op 1 februari 2013 voorgesteld aan de Taskforce en kreeg de naam Strategisch Actieplan Limburg in het Kwadraat (SALK). Het plan formuleert voorstellen om op korte en lange termijn duurzame en inclusieve werkgelegenheid in Limburg te creëren en om het economisch weefsel van de provincie Limburg te versterken. In de Commissie Economie van het Vlaams Parlement werd op 8 februari 2013 het SALKrapport voor de industriële reconversie van Limburg na de sluiting van Ford Genk voorgesteld. In de loop van 2013 zal het SALK-uitvoeringsplan goedgekeurd worden. Een conceptnota voor een bankenplan, goedgekeurd door de VR van 7 december 2012, bevat voorstellen om het toekennen van kredieten en leningen van de banken naar bedrijven in Vlaanderen te verhogen. Dit zou gebeuren aan de hand van een overheidswaarborg voor nieuw te ontwikkelen financiële instrumenten, gestructureerd overleg tussen de verschillende betrokken partijen en evaluatie en promotie van het bestaande overheidsinstrumentarium. Er wordt een gestructureerd overleg opgestart tussen de Vlaamse bedrijfsorganisaties, de betrokken overheidsinstellingen en de financiële sector en de overheid in een High Level groep. De monitoring van de kredietverlening aan ondernemingen door het departement EWI zal in het kader van het bankenplan verder gezet worden en er zal hierover extra gerapporteerd worden aan de High-level group. In het kader van het Bankenplan keurde de VR op 8 maart een ontwerp van decreet goed ter uitbreiding van de Gigarantwaarborgregeling. Door dit decreet zullen KMO-fondsen kunnen worden opgericht voor langetermijnfinanciering, voor in totaal 1 miljard euro toegezegd door de banken, en met een beperkte overheidswaarborg door de nv Gigarant. Het decreet wordt hierna ter bespreking voorgedragen aan het Vlaams Parlement. Zodra de regelgeving klaar is, zal er verder overleg plaatsvinden met de financiële sector opdat de vermelde 1 miljard euro in de markt kan worden geplaatst met de hulp van Gigarant. Van deze 1 miljard euro beogen de financiële instellingen tot dusver zelf 75 miljoen euro in te brengen als eerste verliesbuffer. Nadien zou een tweede veiligheidsbuffer volgen ter waarde van 75 miljoen euro, die door Gigarant zou worden gewaarborgd. Tegelijkertijd maakt dit decreet van de 43
opgericht voor het overleg en de afstemming tussen alle beleidsniveaus (Vlaanderen, federaal, provinciaal) en de sociaaleconomische actoren. Stafdienst VR (28.03.2013)
68
gelegenheid gebruik om alvast gevolg te geven aan één van de twee bezorgdheden van de Europese Commissie omtrent de winwinlening. Zo moet diegene die de winwinlening ontvangt, voortaan enkel “een” exploitatiezetel hebben in het Vlaams Gewest, in plaats van “de voornaamste exploitatiezetel”. Naast beide bovenvermelde extra maatregelen (SALK, bankenplan), worden hierna de maatregelen overlopen die in de vorige VHP’s werden opgenomen om bedrijven door de crisis te loodsen en in concreto op de volgende pijlers steunen: (a) de PMV waarborgregeling, (b) de ondersteuning van bedrijven in moeilijkheden, (c) armoede bij zelfstandigen en gefailleerden en (d) rentetoelage bij hinder door openbare werken. a) De PMV waarborgregeling De waarborgbesluiten werden aangepast om een kader te voorzien om:
enerzijds, in geval van crisis, zeer snel bijkomend een aantal vormen van overbruggingsfinanciering (financieringen voor de wedersamenstelling van het bedrijfskapitaal en de mogelijkheid om de bestaande waarborg van het Vlaamse Gewest te verlengen) onder de waarborg te kunnen gebracht worden; anderzijds het mogelijk te maken om een differentiatiebeleid te voeren (bv. premiepercentage, doelgroepen, waarborgpercentage) en zo de risico’s van het Vlaamse Gewest, verbonden aan de waarborgregeling, beter te kunnen beheersen en te sturen indien dit noodzakelijk zou blijken.
Op 9 november 2012 werd de huidige economische situatie door de VR erkend als crisis en kunnen enkele vormen van overbruggingsfinanciering tijdelijk onder de toepassing van een waarborg worden gebracht. De Gigarantregeling is ook in 2012 doorgezet als een permanente ondersteuning voor financiering van KMO’s. Eind 2012 werden de voorbereidingen getroffen voor een verdere uitbreiding op de bestaande regeling met het zogenaamde bankenplan dat lange termijnfinanciering voor bedrijven en projecten faciliteert. b) De ondersteuning van bedrijven in moeilijkheden Preventief Bedrijfsbeleid heeft als doel financieel gezonde ondernemingen die problemen willen voorkomen of bestaande moeilijkheden willen opvangen, te ondersteunen. Preventief Bedrijfsbeleid (PBB) wil bedrijven sensibiliseren om bewust na te denken over de continuïteit en de toekomststrategie van hun onderneming. Deze maatregel werd in de loop 2012 geëvalueerd en de doelgroep en definitie van een “bedrijf dat dreigt in moeilijkheden te geraken” werd samen met professionelen met diverse expertise aangepast. Daarnaast werd eveneens beslist om de toeleiding van bedrijven naar en communicatie rond deze maatregel te intensifiëren. Onder andere met dit doel werd voor 2013 een bedrag van 5 miljoen euro voorzien voor een projectoproep ‘faillissementspreventie’. Hiermee moeten kmo’s die door de economische omstandigheden in moeilijkheden dreigen te raken, begeleid worden en een doorstart Stafdienst VR (28.03.2013)
69
maken. De oproep geeft steun aan projecten van werkgeversorganisaties, of samenwerkingsverbanden met een werkgeversorganisatie. Daarnaast bestaat ook gratis eerstelijnsadvies voor kmo’s in moeilijkheden, en zijn de subsidies verhoogd voor de opmaak van een diepgaand doorstartplan (via de KMO-portefeuille) tot 75%. c) Armoede bij zelfstandigen en gefailleerden In het kader van het Vlaams actieplan ter bestrijding van de armoede wordt de bestrijding van de armoede bij gefailleerde ondernemers geconcretiseerd door een structurele ondersteuning van Tussenstap, een afdeling van de vzw Zenitor enerzijds en sinds 2012, de vzw EFREM anderzijds. Beide vzw’s hebben het engagement genomen om te komen tot een verregaande afstemming van hun activiteiten om op die manier een optimale dienstverlening te verstrekken. In 2012 werd een traject gestart dat moet uitmonden in een fusie, in 2013 zullen verdere stappen worden ondernomen in die richting om te komen tot een geïntegreerde en op elkaar afgestemde benadering van ondernemers in moeilijkheden. d) Rentetoelage bij hinder door openbare werken Bedrijven kunnen ook in moeilijkheden komen door openbare werken die de bedrijfsvoering verstoren en de bereikbaarheid van het bedrijf bemoeilijken. Om de gevolgen van deze openbare werken voor zelfstandigen en kmo’s zo beperkt mogelijk te houden implementeerde de Vlaamse overheid de maatregel “Rentetoelage bij Hinder door Openbare Werken”. Deze maatregel werd in 2011 bijgestuurd en kent sindsdien een forse groei. In 2011 bedroeg de toegekende steun 2.416.151 euro. In 2012 werd voor een bedrag van 3.303.000 euro steun toegekend. Uit deze cijfers blijkt dat de mogelijkheid om een rentetoelage aan te vragen, meer en meer bekend geraakt bij de doelgroep van zelfstandigen en kmo’s en bij hun boekhouder of bankier. Een terugloop van het aantal nieuwe aanvragen ligt niet in de lijn van de verwachtingen, vandaar dat voor 2013 een gelijkaardig bedrag voorzien wordt.
5.2.3.2. Meer en sterkere ondernemers In 2012 werd een oproep gelanceerd worden voor de ondersteuning van startende ondernemers. Voor deze oproep is 8 miljoen euro voorzien. In 2010 en 2011 werd het Actieplan Ondernemerschap gepubliceerd, met nadruk op de prestart- en de startfase van een onderneming en de beleidsinstrumenten die inwerken op cultuur, houdingen, en vaardigheden. In 2012 werd dit voortgezet, waarbij naast het economisch beleid en internationaal ondernemen, ook andere beleidsvelden (innovatie, onderwijs, werk, sociale economie, toerisme, cultuur) werden uitgenodigd om eventuele impulsen te geven aan de doelstellingen van het actieplan. Naast de lopende acties werden er ook nieuwe geïnitieerd, bv. oproepen Brugprojecten Economie-Onderwijs en impulsprogramma lerarenopleiding, oproep starters en jonge ondernemingen, peterschapsprojecten “combinatie gezin-arbeid”, en acties gericht op microkredieten, vrouwelijke ondernemers, ondernemers met een handicap,…. Er is een jaarlijkse monitoring van de beleidsinitiatieven en in 2013-2014 zal een algehele evaluatie worden uitgevoerd. De uitdagingen en doelstellingen die in het actieplan ondernemerschap 2010 en 2011 naar voor Stafdienst VR (28.03.2013)
70
werden geschoven gelden nog steeds, met name: een sterkere ondernemerschapscultuur, een toename van het aantal starters, sterkere startende ondernemers. Met de maatregel “steun voor advies aan prestarters” kunnen startende ondernemers een goedkope ondersteuning krijgen om de haalbaarheid van hun commercieel idee (ondernemingsplan) te onderzoeken. Ze betalen slechts 100 euro en de Vlaamse overheid legt de overige 800 euro bij voor de opmaak van een haalbaarheidsstudie. Het aangekondigde pilootproject van 2 jaar werd intussen opgestart, mikkend op 2.500 haalbaarheidsstudies. Wie een nieuwe zaak wil opstarten, kan vervolgens samen met een expert van ondernemersorganisaties UNIZO of VOKA een ondernemingsplan opstellen. Daarnaast kunnen volgende doelgroepen advies krijgen over de specifieke knelpunten die voor hen een grotere drempel vormen dan voor de gemiddelde starters: starters met groeipotentieel, 50-plussers, allochtone ondernemers, arbeidsgehandicapten, vrouwen. De Vlaamse overheid investeert in totaal 4,5 miljoen euro in de begeleiding voor beide maatregelen. De uitvoering van de acties uit het actieplan Ondernemend Onderwijs 2011-2014 loopt verder. Zo werd in 2012 een overheidsopdracht uitgeschreven voor een proefproject voor de vervanging van leraren die op bedrijfsstage gaan. In dit proefproject zal een organisatie voor een vervangende didactische activiteit zorgen tijdens de afwezigheid van de leraar. Die vervangende didactische activiteit moet het stimuleren van ondernemingszin en/of ondernemerschap bij de leerlingen beogen. De NVAO zette in 2012 eveneens een pilootproject op om de haalbaarheid na te gaan van de toekenning van een kwaliteitslabel voor ondernemerschap voor opleidingsprogramma’s in het hoger onderwijs. Het masterplan voor de multidisciplinaire aanpak van de bedrijfsoverdracht is momenteel in uitvoering en speelt in op verschillende aspecten die van belang bij de problematiek van opvolging en overname van een onderneming: van sensibilisering en informatieverstrekking tot de ondersteuning van advies bij de opmaak van een overdrachtsplan via de KMO-portefeuille. Op 8 maart 2013 besliste de VR om de KMO-portefeuille bij te sturen om zo ook meer gerichte steunverlening mogelijk te maken. Hierdoor zullen Vlaamse ondernemers steun kunnen bekomen voor coachingtrajecten rond bepaalde beleidsrelevante uitdagingen binnen KMO’s door erkende dienstverleners. Hierbij zullen bedrijven waar de bedrijfsoverdracht wordt voorbereid, of waar het bedrijf recent is overgedragen aan de nieuwe bedrijfsleiding, binnen de nieuwe pijler Coaching gecoacht kunnen worden met een maximale financiële tegemoetkoming tot 10.000 euro van de Vlaamse Overheid. In het kader van de ondersteuning van de Gazellebedrijven zullen de groeibedrijven die internationaal willen doorgroeien tijdens dit traject gesubsidieerde begeleiding kunnen krijgen met de kmoportefeuille. De steun in de pijler coaching bedraagt 50% met een maximale subsidie van 10.000 euro. In 2013 is 38 miljoen euro uitgetrokken voor de KMO-portefeuille. Eind december 2012 werd “Winkelen in Vlaanderen 2.0” goedgekeurd, het vervolg op de startnota “Winkelen in Vlaanderen” uit 2010, waarmee de VR inzet op een kernversterkend detailhandelsbeleid. Via “Winkelen in Vlaanderen 2.0” wordt voorzien in ondersteuning voor lokale besturen en nieuwe instrumenten inzake het ruimtelijke beleid. De VR reserveert 13 miljoen euro aan kernversterkende maatregelen, renovatie van handelspanden, en aankoop Stafdienst VR (28.03.2013)
71
van handelspanden, wat zal leiden tot een investeringsplan van 43 miljoen euro. Bovendien wordt ook reeds ingegaan op het beleid met betrekking tot de handelsvestigingen, na de regionalisering van de zogenaamde IKEA-wetgeving. Het blijft een belangrijke prioriteit om het ondernemerschap in de landbouw te versterken. In 2012 zal er werk van gemaakt worden om de getroffen sectoren beter te wapenen tegen crises. In het kader daarvan zal meer concreet:
Het actieplan varkenshouderij uitgevoerd worden, waarbij het onder meer de bedoeling is om de samenwerking en transparantie in de keten te verbeteren, onder meer via producentenorganisaties; Actie ondernomen worden om de prijsvolatiliteit in de sector structureel aan te pakken; De ‘zachte landing’ van de melkquotareglementering na 2015; Uitvoering van het strategisch plan korte keten, teneinde de landbouwers maximaal de kans aan te reiken om de voordelen van deze manier van afzet te bevorderen. Op deze manier vergroot immers de zelfstandigheid van de landbouwers, in het bijzonder bij hun prijszetting.
5.2.3.3. Meer groeiende ondernemingen Een Conceptnota over Strategische Transformatiesteun (STS) werd medio 2012 door de VR goedgekeurd. Het gaat om de ondersteuning van belangrijke investerings- en opleidingsprojecten die bijdragen aan de versterking van het economische weefsel in Vlaanderen. Concreet betreft het investeringen in strategische clusters en leidende fabrieken in Vlaanderen, het ondersteunen van de internationale doorgroei van innovatiegerichte kmo's en transformerende investeringen die de duurzame verankering realiseren van belangrijke tewerkstelling in Vlaanderen. Op 21 december 2012 keurde de VR principieel het besluit44 goed dat de toekenning van strategische transformatiesteun regelt. Het gaat om de concretisering van de conceptnota over de omvorming van de strategische investerings- en opleidingssteun (SIOS) naar Strategische Transformatiesteun (STS). Doel is deze regeling op deze manier in te schakelen in het concept van NIB. In het kader van de Gazellesprong werd in 2012 een oproep gelanceerd tot samenstelling van het stakeholderplatform “Groei en professionalisering” uit organisaties die zich gezamenlijk willen inzetten voor verspreiding van informatie, sensibilisering, verstrekking van opleidingen, opzetten van netwerkingsinitiatieven, … voor bedrijven die de wil en mogelijkheden hebben om een sterke groeisprong te realiseren. De oproep richt zich tot materie-experten: organisaties die in het kader van begeleiding van groeiondernemingen specifieke diensten aanbieden of knowhow hebben opgebouwd (hetzij sectoraal, thematisch, …). Daarnaast kunnen ook vertegenwoordigers van ondernemingsorganisaties en – federaties zich kandidaat stellen, naast onderwijsinstellingen (universiteiten en hogescholen), mits ze een groot en direct bereik hebben naar de doelgroep van groeibedrijven. In 2010 was 1,5 miljoen euro voorzien voor de Gazellesprong, in totaal werden toen 113 bedrijven succesvol begeleid in hun (internationale) doorgroei voor de periode 2011-2012. Eind 2012 werd 2 miljoen euro voorzien voor de verdere uitrol van de Gazellesprong voor de 44
Over dit besluit wordt nog advies ingewonnen bij de Raad van State.
Stafdienst VR (28.03.2013)
72
periode 2013-2014, want inzetten op snelgroeiende bedrijven blijft zeer belangrijk voor de Vlaamse welvaart en aanwezigheid op groeimarkten. De aanpak zal bestaan uit een viertal grote componenten, met name (1) platformwerking, (2) individuele begeleiding, (3) netwerkvorming en (4) wetenschappelijke opvolging. Vlaanderen zet in op een sterke internationalisering van de Vlaamse economie en hierbij speelt Flanders Investment and Trade (FIT) een sleutelrol:
FIT organiseerde in het kader van het actieprogramma 2012 24 groepszakenreizen waarvan 16 naar focuslanden Hieraan namen in totaal 483 bedrijven, kennis- en academische instellingen en sectorfederaties deel. Eind 2012 zaten 1.519 bedrijven in de portefeuilles van de adviseurs Internationaal Ondernemen. Daarvan zijn er bijna 20% new-to-export bedrijven, terwijl zo’n 15 % van de firma’s komen uit de sectoren ICT, milieu en energie en biotech. In 2012 speelde de Vlaamse overheid via een aanpassing van de regels voor de toekenning van subsidies voor activiteiten ter bevordering van het internationaal ondernemen nog beter in op de noden van startende exporteurs. Zo werden voor de 25 focuslanden45 2140 steunaanvragen goedgekeurd voor een totaalbedrag van 5,58 miljoen euro. Daarbij waren 26 subsidieaanvragen voor de oprichting van een prospectiekantoor op een focusmarkt. Het volledige NIB-concept werd actief gelinkt aan de focusstrategie van de afdeling Investeren van FIT waarvan de kernwoorden zijn: pro-actieve benadering (push strategy) en het in kaart brengen van doelgroepbedrijven die een toegevoegde waarde hebben voor ons economisch weefsel . Dit gebeurt o.a. op basis van behoefteanalyses. FIT stelt via de vernieuwde website praktische cases voor van internationale bedrijven in Vlaanderen die succesvolle voorbeelden zijn van combinaties tussen logistiek, O&O, en productie als inspiratiebron voor nieuwe investeerders. De samenwerking met partners werd verbreed en verdiept zowel voor internationale handel (via vernieuwde samenwerkingsovereenkomsten met o.a. essenscia, Fevia Vlaanderen en Fedustria en een nieuwe samenwerkingsovereenkomst met de federale Delcrederedienst) als voor het aantrekken van buitenlandse investeerders (met het Agentschap Ondernemen en de provinciale aqcuisitieplatformen).
45
Op basis van macro-economische parameters en met de inbreng van het binnen- en buitenlands netwerk van Flanders Investment & Trade werden 25 focuslanden geselecteerd, waarbij zowel rekening werd gehouden met opkomende economieën als met de traditioneel belangrijke afzetmarkten. De 25 landen van de focusstrategie zijn Brazilië, Canada, China (inclusief Hong Kong), Duitsland, Frankrijk, India, Italië, Japan, Marokko, Mexico, Nederland, Polen, Roemenië, Rusland, Saoedi-Arabië, Singapore, Spanje, Taiwan, Tsjechië, Turkije, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Arabische Emiraten, Verenigde Staten, Zuid-Afrika en Zuid-Korea. Stafdienst VR (28.03.2013)
73
5.2.3.4. Een groenere economie De maatregelen die betrekking hebben op een groenere economie worden hoger onder 5.2.2.4. besproken. Het betreft o.m. de (strategische) ecologiepremie, de groene waarborg, de energiescan en de proeftuin elektrische voertuigen.
5.2.3.5. De ontwikkeling kennisintensieve economie
versterken
van
een
meer
innovatieve
en
De VR keurde op 27 mei 2011 het Witboek “Een nieuw industrieel beleid voor Vlaanderen” goed. Het bevat een overkoepelende visie op de toekomst van de industrie in Vlaanderen. De industrie zal in de toekomst groener, socialer, creatiever en innovatiever moeten zijn. Dit geeft een aanzet tot een Nieuw Industrieel Beleid (NIB), zodat de industrie in Vlaanderen zich kan aanpassen aan de veranderingen en de concurrentie kan blijven aangaan met het buitenland. Sedert 2012 volgt een Industrieraad het Nieuw Industrieel Beleid (NIB)46 op. Het nieuw industrieel beleid bevat 50 concrete acties en steunt op vier pijlers: nieuwe fabriek voor de toekomst, competentie- en arbeidsmarktbeleid, industrieel innovatiebeleid, infrastructuurbeleid. Deze acties zijn momenteel in uitvoering, en sommige ervan zijn reeds gerealiseerd. In juni 2012 werd een actualisering van het NIB doorgevoerd. Voor de uitbouw van de Fabriek van de Toekomst (FvdT) werden in 2012 twee projectoproepen uitgeschreven. De eerste projectoproep (december 2011) resulteerde in de goedkeuring van 26 projecten die voor een bedrag van 8,4 miljoen euro ondersteund zullen worden. Voor een tweede projectoproep (juni 2012) met betrekking tot sleuteltechnologieën werd 7 miljoen euro voorzien. De projecten die in het kader van deze oproep gesubsidieerd worden, zullen in het voorjaar van 2013 bekend gemaakt worden. Leerplatformen zijn opgezet tussen de projecten van de FvdT om informatie uit te wisselen over industriële transformatie (in verschillende sectoren).Tijdens de Vlaamse Open Bedrijvendag van 2012 werden specifiek 28 bedrijven die de toekomst van de productie-industrie in Vlaanderen veilig stellen in de picture gesteld. Het NIB van de Vlaamse overheid omvat een pakket maatregelen voor de vernieuwing van de Vlaamse industrie zodat deze innovatiever, groener, ondernemender, sociaal sterker en dus "Future proof" wordt. Op 8 maart 2013 keurde de VR de Conceptnota “Een slimme specialisatiestrategie voor een gericht clusterbeleid” goed. Deze nota verwijst naar de manier waarop de VR een nieuw industrieel weefsel tot stand wil brengen in Vlaanderen, zoals is uitgewerkt in het Nieuw Industrieel Beleid. Bedrijven moeten over de grenzen van de klassieke sectoren heen in ‘clusters’ samenwerken met kennisinstellingen, onderwijs, andere ondernemingen, en de overheid. Omdat een performante industrie onontbeerlijk is voor het behoud en zelfs de creatie van werkgelegenheid en welvaart, investeert de VR in het tot stand komen van innovatieve ‘clusters’. Deze veronderstellen een open samenwerking van verschillende partners. Het belang van clusters is dat ze, van idee tot vermarkting, producten maken die Vlaanderen een sterke internationale positie bezorgen in groeimarkten. Dit en volgend jaar
46
www.nieuwindustrieelbeleid.be
Stafdienst VR (28.03.2013)
74
worden er proeftrajecten opgezet voor stappenplannen die slimme specialisaties in clusters beogen. Voorbeelden:
Het innovatie- en transformatieplatform voor duurzame chemie FISCH staat hiervoor model. Het toont aan dat een sterke economische specialisatie, met het uitbouwen van innovatieve samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en overheid, oplossingen voor duurzame chemie oplevert; De gevalstudie “Nano for Health” toont aan dat een sterke specialisatie in nanoelektronica nieuwe toepassingen oplevert voor gepersonaliseerde geneeskunde. Alleen het proces dat van deze toepassingen een industrie maakt, ontbreekt nog. Het Nieuw Industrieel Beleid, waarvan de slimme specialisatiestrategieën een onderdeel zijn, wil net dat mee mogelijk maken.
5.2.3.6. Instrumenten die bedrijfsinvesteringen mogelijk maken Het Vlaams Innovatiefonds verstrekt risicokapitaal aan innovatieve starters. Het is opgericht in 2006 met als doel vanaf 2010 een investeringstempo van 5 miljoen euro per jaar aan te houden. Het aantal investeringen lag de afgelopen jaren erg laag en daalde in 2011 zelfs tot twee nieuwe dossiers en zeven opvolgingsdossiers voor een totale investering van 2,6 miljoen euro. Er zijn nog voldoende middelen beschikbaar in het fonds. Sinds de winwinlening op 1 januari 2011 werd uitgebreid naar alle KMO’s (en niet enkel starters), is er een duidelijke stijging in het aantal leningen. Er werd ondertussen meer dan 100 miljoen euro opgehaald ten bate van 2692 KMO’s. De winwinlening wil particulieren aanmoedigen om geldmiddelen ter beschikking te stellen van startende ondernemingen en KMO’s. In 2011 werd ook het maximumbedrag per kredietnemer verdubbeld tot 100.000 euro. In het bankenplan is voorzien dat dit bedrag verder wordt opgetrokken tot 200.000,euro. Het ARKimedesfonds kende 107 miljoen euro toe aan 13 risicokapitaalverschaffers, ARKIV's genaamd, die op hun beurt 123 miljoen euro extra ophaalden en met die middelen investeerden in 125 innovatieve startende en groeiende kmo's. Medio 2010 werd ARKimedesfonds II opgericht en konden de eerste ARKIV's niet meer in nieuwe dossiers investeren. Het tweede fonds bevat 100 miljoen euro, dat werd toegezegd aan tien nieuw opgerichte ARKIV's, die telkens minstens eenzelfde bedrag opgehaald hebben. Daardoor is opnieuw 204 miljoen euro beschikbaar voor investeringen in kmo's. Naar aanleiding van het met reden omkleed advies van de EC in de zaak betreffende de belastingvermindering in het kader van de ARKimedes-fondsen (inbreukdossier 2008/4334), werd via het decreet van 9 november 2012 de betwiste bepalingen in de wetgeving van het Vlaamse Gewest opgeheven. Andere voorbeelden van maatregelen zijn de initiatieven KidsInvest en Cultuurinvest. Deze beide fondsen hebben hun investeringsstrategie verder uitgewerkt en de investeringen onder de vorm van kapitaal en achtergestelde leningen blijven groeien. Wat cultuurinvest betreft, kan opgemerkt worden dat de EC (DG EAC) interesse betoonde voor dit financieringsinstrument en als een good practice naar voren werd geschoven binnen de Open Method of Coordination-werkgroep over Culturele en Creatieve Sectoren die opgezet is in het kader van het Werkplan Cultuur van de Raad. Stafdienst VR (28.03.2013)
75
Groeimezzanine wordt toegekend onder vorm van een achtergestelde lening, met een maximum looptijd van 10 jaar. Begin 2012 is het toepassingsgebied uitgebreid tot de cofinanciering van overnames door het bestaande of het nieuwe management, alsook tot familiale overdrachten van ondernemingen en tot de herfinanciering van bestaande schulden. Om tegemoet te komen aan de problematiek van het zoeken naar de gepaste financiering voor een innovatief project, werd FINMIX opgestart. FINMIX is een niche-product voor bedrijven en ondernemers die op zoek zijn naar risicokapitaal. Hierbij wordt extra aandacht besteed aan high potentials en toekomstige gazellen. FINMIX wordt georganiseerd door het Agentschap Ondernemen volgens de formule van de panels in samenwerking met BAN Vlaanderen, Belgian Venture Capital & Private Equity Association (BVA), Febelfin, Kefik, Participatiefonds, PMV en de bedrijfsorganisaties Unizo en Voka. Met FINMIX wil de Vlaamse overheid ondernemers helpen in hun zoektocht naar de optimale financieringsmix, en dan in het bijzonder voor projecten waar het klassieke bankkrediet alleen niet volstaat omwille van het risicovolle en complexe karakter van het project. De financieringsbehoefte is van die aard dat meerdere financieringskanalen (complex) aangesproken dienen te worden. Naast het klassieke bankkrediet wordt beroep gedaan op risicokapitaal: niet alleen privaatrisicokapitaal maar ook de risicokapitaalproducten van de overheid. FINMIX geeft de ondernemer de mogelijkheid om zijn project voor te stellen aan een panel van financieringsexperten..
5.2.3.7. Efficiëntere dienstverlening van de overheid voor de maatschappij in het algemeen en het bedrijfsleven in het bijzonder In het kader van het sleutelproject “Naar een geïntegreerde benadering van ondernemers – Geïntegreerd loket” werd in het najaar van 2011 een studie opgestart waarbij de bestaande informatie- en communicatiestromen van de Vlaamse overheid richting ondernemer in kaart worden gebracht met de daaraan gekoppelde beheerskosten en de administratieve lasten. Tegen medio 2012 werd een strategische visie en stappenplan inzake meetbare efficiëntie-bevorderende maatregelen voor het optimaliseren van het dienstverleningsaanbod van de Vlaamse overheid richting ondernemer uitgewerkt. In de loop van 2013 zal gewerkt worden aan de uitbouw van een geïntegreerde website gericht op informatieverstrekking vanuit de Vlaamse overheid aan ondernemers. Wat de uitrol van de openbare aanbesteding bij het bedrijfsleven betreft, werden er in 2012 informatie- en communicatieacties voor bedrijven georganiseerd over bv. digitaal aanbesteden en werd het grensoverschrijdend aanbesteden, in samenwerking met EEN Vlaanderen (Entreprise Europe netwerk), gepromoot. Om bedrijven verder aan te zetten tot het inschrijven op digitale aanbestedingen zal onderzocht worden of het zinvol is de aankondiging van deze aanbestedingen via de geïntegreerde website aan te bieden. Er werden door Vlaanderen verdere initiatieven ondernomen ter verbetering van de werking van de elektriciteits- en gasmarkt. De Elektriciteits- en Gasrichtlijn uit het Derde Europese Energiepakket werden omgezet in Vlaamse regelgeving bij decreet van 8 juli 2011. Deze twee richtlijnen hebben tot doel de Stafdienst VR (28.03.2013)
76
vrijgemaakte aardgas- en elektriciteitsmarkten transparanter, competitiever en klantvriendelijker te maken. Hoewel het leeuwendeel van de bepalingen uit de richtlijnen in federale wetgeving moet worden omgezet, zijn er ook enkele belangrijke aspecten die aan het Vlaamse energiebeleid raken. Met name de versterking van de onafhankelijkheid van de VREG en de invoering van een regeling voor gesloten distributiesystemen. Een ander belangrijk aspect van de omgezette richtlijnen, is de geschillenregeling die de VREG de mogelijkheid geeft om sanctionerend op te treden tegen de distributienetbeheerders wanneer die bijvoorbeeld klanten ten onrechte hebben afgesloten van gas of elektriciteit of wanneer ze klanten onterecht niet hebben aangesloten. De VREG zal de netbeheerder in dergelijke gevallen kunnen verplichten om een schadevergoeding te betalen. Een leverancier die elektriciteit en aardgas wil leveren in het Vlaams Gewest hoeft sinds 2011 geen Vlaamse leveringsvergunning meer te bekomen bij de Vlaamse energieregulator, indien deze erkend is als elektriciteits- en gasleverancier in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte. Instrumenten zijn beschikbaar gesteld om het vertrouwen van de afnemers (burgers en bedrijven) in de vrijgemaakte Elektriciteits- en Gasmarkt te versterken: Via het aanbieden van de V-test op de website van de Vlaamse energieregulator (tevens opvraagbaar via telefoon) wordt aan de Vlaamse huishoudelijke en kleinzakelijke afnemers de mogelijkheid geboden om de prijzen van de diverse elektriciteits- en aardgasleveranciers te vergelijken op een objectieve basis. Deze prijzen worden maandelijks geactualiseerd; Bijkomend wordt ook een vergelijking aangeboden van de elektriciteits- en gasleveranciers op het vlak van kwaliteit van dienstverlening. Deze gegevens worden elk kwartaal geactualiseerd. Deze vergelijking laat niet alleen klanten toe voor klantvriendelijkheid te kiezen, maar geeft de leveranciers ook de nodige feedback om hun dienstverlening te verbeteren; Sinds oktober 2012 wordt tevens een webmodule ter beschikking gesteld waarmee burgers en bedrijven een “groencheck” kunnen uitvoeren. Via de “groencheck” kan worden gecontroleerd op basis van een EAN-nummer of zijn of haar leverancier effectief groene stroom levert zoals voorzien in het leveringscontract. Leveranciers kunnen dit garanderen door garanties van oorsprong in te leveren bij de Vlaamse energieregulator. In 2011 werd ook ATRIAS opgericht, dat in de toekomst zal moeten fungeren als ‘Central Clearing House’, decentrale verrekenkamer voor alle data die tussen de marktpartijen op een vrije elekticiteits- en gasmarkt moet circuleren, zoals verbruiks- en adresgegevens of technische gegevens over de aansluiting of de meters. De oprichting hiervan zal de efficiëntie van de marktprocessen (leverancierswissels, verhuizingen, facturatie, …) en de marktwerking sterk verbeteren. Het is de bedoeling dat ATRIAS vanaf 2016 operationeel wordt en op dat moment ook klaar is voor de data-uitwisseling die nodig is in een markt met (deels) slimme meters. In juli 2011 keurde de VR de krachtlijnen goed voor haar “open data”-strategie. Daarmee wordt ook invulling gegeven aan dit element van het Vlaggenschip “Digitale Agenda” en het Europese E-Government Actieplan. Door maximaal data ter beschikking te stellen, wil de Vlaamse overheid haar dienstverlening transparanter en efficiënter maken en bovendien aan Stafdienst VR (28.03.2013)
77
burgers en bedrijven bouwstenen aanleveren om nieuwe en vernieuwende producten en diensten te ontwikkelen. Dit betekent dat voor zowel bestaande als toekomstige datasets wordt onderzocht of ze volwaardig open kunnen worden gesteld. De goedgekeurde krachtlijnen houden onder meer in dat open data de norm wordt binnen de Vlaamse overheid en dat het hergebruik van open data wordt toegestaan. Alle geledingen van de Vlaamse overheid werken ook mee aan de uitbouw van een centraal repertorium dat generieke gegevens bevat over de Vlaamse overheid als geheel. Dit gebeurt door de werkgroep Open Data die tweemaandelijks de voortgang van het Open Data project evalueert en de acties uit het Vlaams Open Data actieplan 2012-2013 behandelt. Dit Vlaams Open Data actieplan omvat 4 sporen:
Een strategisch spoor waar onder andere de toegevoegde waarde van Open Data voor de Vlaamse overheid zelf aan bod komt; Een juridisch spoor waar onder andere gewerkt wordt aan standaard licentiemodellen voor Open Data; Een inhoudelijk spoor waar onder andere gewerkt wordt aan bewustmaking binnen de Vlaamse overheid rond Open Data. Dit omvat ook de organisatie van een tweede Open Data dag in 2013; De focus van het vierde spoor richt zich naar de technische aspecten van Open Data (zoals technische architectuur en scenario’s voor het ter beschikking stellen van Open Data). Dit spoor beoogt ook de realisatie van een aantal concrete Open Data stromen voor het einde van 2013.
Op basis van het decreet elektronisch bestuurlijk gegevensverkeer (e-government) vermindert de Vlaamse overheid voortdurend de administratieve lasten bij burgers en bedrijven. Authentieke, betrouwbare bronnen van overheidsdata worden gecreëerd, ontsloten en gekoppeld met het oog op een geïntegreerde Vlaamse overheidsdienstverlening. Met het decreet van 13 juli 2012 houdende de oprichting en organisatie van een Vlaamse dienstenintegrator wordt dit beleid juridisch onderbouwd. Ook de verdere opmaak van een interbestuurlijke diensten- en productencatalogus, een gestandaardiseerde en gestructureerde beschrijving van het aanbod van Vlaamse en lokale overheden, is een bouwsteen voor een geïntegreerde overheid.
5.2.3.8. Ruimtelijk beleidsplan Vlaanderen Het Vlaams stedenbeleid streeft ernaar de stad in al haar aspecten te versterken en wil steden als motor voor sociale, economische en maatschappelijke vernieuwing betekenisvol ondersteunen. In 2012 bevestigde de VR haar engagement m.b.t. investeringen in de steden met haar besluit om het stedenfonds met 3,5% te laten groeien. Volgend op de rondetafelconferentie van 14 maart 2012 “creatieve en duurzame stad” wil de Vlaamse overheid samen met steden, verenigingen, ondernemers, academici en anderen verder werken aan een duurzame groei van de steden. In het voorjaar van 2013 zullen in dit kader stadsateliers worden ontwikkeld. Voorts zal de samenwerking tussen de Vlaamse overheid en de steden onder de loep worden genomen. Een grondige evaluatie van de stadscontracten zullen worden uitgevoerd, waaruit lessen getrokken zullen worden voor de opmaak van de nieuwe stadsprogramma’s.
Stafdienst VR (28.03.2013)
78
In het kader van de transitie Ruimte voor morgen nam de VR op 28 januari 2011 een beslissing over de organisatie en het verloop van het Beleidsplan Ruimte, als opvolger van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Hierin werd een tijdspad uitgezet om te komen tot een groenboek (eind 2011), een witboek (medio 2013) en een voorlopig vastgesteld ontwerp van beleidsplan ruimte vóór het einde van de legislatuur. Het witboek zal worden voorgelegd aan partners en burgers en verdere aanpassingen in het witboek moeten uitmonden in een beleidsplan Ruimte dat het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen vervangt. Het decreet ruimtelijke economie werd op 4 juli 2012 in het Vlaams Parlement aangenomen. Naast dit decreet werden eerder al twee actieplannen voorgesteld die ook vorm geven aan het beleidskader inzake ruimtelijke economie. Het betreft een actieplan economisch locatiebeleid en een actieplan activering van on(der)benutte bedrijventerreinen47.Op basis van het aangepaste Brownfielddecreet werd op 15 maart 2012 een derde oproep voor brownfieldprojecten gelanceerd waarbij de nadruk lag op economische projecten, maar ook ruimte gelaten werd voor stads- en dorpskernprojecten.
47
www.agentschapondernemen.be/sites/default/files/bel_re_20111216_nota_vr.docx
Stafdienst VR (28.03.2013)
79
5.3. Meer mensen aan de slag in meer werkbare jobs en gemiddeld langere loopbanen (richtsnoer 7 t/m 9) 5.3.0. Vlaamse doorvertaling van de Europa 2020-strategie De richtsnoeren 7 t.e.m. 9 hebben rechtstreeks betrekking op het werkgelegenheidsbeleid. Deze Europese richtsnoeren komen overeen met de Vlaamse ambities die in het Pact 2020 vastgelegd werden onder de doelstellingen nr. 9 (werkzaamheid), nr. 10 (werkbaarheid), nr. 11 (talent). De relevante Europa 2020-doelstellingen zijn deze rond werkzaamheidsgraad en de tweeledige onderwijsdoelstelling. Vlaanderen is erg ambitieus op dit vlak en streeft naar een werkzaamheidsgraad van ruim 76% tegen 2020. Wat de onderwijsdoelstelling betreft beoogt Vlaanderen enerzijds het vroegtijdig schoolverlaten terug te dringen tot 5,2%, en wordt anderzijds gestreefd naar 47,8 % van de 30-34 jarigen met een diploma hoger onderwijs.48 Het Vlaamse werkgelegenheidsbeleid zet in eerste instantie in op meer mensen aan de slag in meer werkbare jobs en in gemiddeld langere loopbanen. In dit hoofdstuk wordt aangegeven in welke mate de vooropgestelde hervormingen uit de vorige hervormingsprogramma’s werden gerealiseerd. Belangrijkste vaststelling is dat de maatregelen die in het, door de VR en sociale partners op 17 februari 2012 afgesloten, nieuw loopbaanakkoord 2012-2013 waren voorzien, volop worden uitgerold en geïmplementeerd.
5.3.1. Naar een verhoogde arbeidsmarktdeelname Richtsnoer 7: De arbeidsmarktparticipatie opvoeren en de structurele werkloosheid terugdringen
Vlaggenschip: een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen Annual Growth Survey 2012: De werkloosheid en de sociale gevolgen van de crisis aanpakken Euro Plus Pact: de werkgelegenheid stimuleren, de overheidsfinanciën houdbaarder maken De VR legde in lijn met de afgesproken Pact 2020-doelstellingen het objectief vast dat in 2020: ruim 76% van de Vlamingen (20-64 jaar) aan het werk is, rekening houdend met een gemiddelde jaarlijkse groei van +0,5 procentpunten;
48
VR 2010 3004 MED 0213.
Stafdienst VR (28.03.2013)
80
minimaal 75% van de vrouwen (20-64) aan het werk is, rekening houdend met een gemiddelde jaarlijkse groei van +0,9 procentpunten; minimaal 60% van de 50-plussers aan het werk is, rekening houdend met een gemiddelde jaarlijkse groei van +1 procentpunt en dat Vlaanderen ook blijft streven naar een symbolische werkzaamheidsgraad van 50% 55-plussers aan het werk (Het Pact 2020 bepaalt dat die doelstelling in zicht komt); Bij constant aandeel in de bevolking (geraamd op ca. 11,9%) minstens 43% van de personen met een arbeidshandicap (20-64) aan het werk is, rekening houdend met een gemiddelde jaarlijkse groei van +1 procentpunt; minimaal 64% van de personen geboren buiten de EU-27 aan het werk is, rekening houdend met een gemiddelde jaarlijkse groei van +1 procentpunt. Op basis van de nulmeting 2010 wordt de geboekte vooruitgang ten aanzien van deze doelstellingen nauwgezet opgevolgd en worden de cijfers jaarlijks geactualiseerd. Tabel 7: Overzichtstabel van de doelstellingen m.b.t. werkzaamheid streefdoel 2020 2009
2010
2011
2012*
t.o.v. 2011
norm
totale bevolking (%)
71,5
72,1
71,8
71,7
-0,1 ppt.↓
Ruim 76
4,3 ppt
Vrouwen (%)
65,7
66,7
66,4
66,4
0 ppt.
75
8,6 ppt.
50-plussers (%)
50,9
53,1
53,6
54,5
+0,9 ppt.↑
60
5,5 ppt.
55-plussers (%)
35,8
38,2
38,9
40,2
+1,3 ppt.↑
50
9,8 ppt.
personen met een arbeidshandicap (%)
37,5
33,5
38,6
38,8
+0,2 ppt.↑
43
4,2 ppt.
personen met een niet EUnationaliteit (%)
46,9
44,4
46,3
42,7
-3,6 ppt.↓
58
15,3 ppt.
personen geboren buiten EU (%)
53,4
53,4
53,0
52,4
-0,6 ppt. ↓
64
11,6 ppt.
afstand
Bron: FOD Economie ADSEI EAK (Bewerking Departement WSE/Steunpunt WSE) * Is een gemiddelde van kwartaal 4/2011 t.e.m. kwartaal 3/2012
De cijfers tonen aan dat, waar de Vlaamse arbeidsmarkt de economische crisis aanvankelijk relatief goed verteerde, deze nu meer moeite lijkt te hebben om zich te handhaven. In 2012 piekten de faillissementscijfers en begon de werkloosheid opnieuw te stijgen. Daarnaast kwam er een einde aan de tewerkstellingsgroei. De vooruitgang in 2010 en 2011 was ook onvoldoende om de schade van de economische crisis ongedaan te maken. De meeste arbeidsmarktindicatoren zakten vroegtijdig terug in het rood waardoor de kloof ten aanzien van het precrisisniveau in 2008 verder uitgediept werd. De algemene werkzaamheidsgraad bleef hangen op een zelfde niveau als in 2011: 71,7% van de totale Vlaamse bevolking was in 2012 aan het werk. Dit is 3,1 procentpunten hoger dan gemiddeld in de EU-27 (68,3%). Hiermee heeft Vlaanderen nog steeds een lagere arbeidsdeelname als bij de start van het Europa 2020-doelstellingen. In de leeftijdsgroep 2555 jaar is meer dan 85% van de Vlamingen aan het werk. Het grootste potentieel om het arbeidsaanbod te verbeteren ligt bij de groepen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Sinds 2010 is er (voorlopig) een einde gekomen aan de sterke toename van de vrouwelijke werkzaamheid. De vrouwelijke werkzaamheid bleef stokken op het niveau van 2011, te Stafdienst VR (28.03.2013)
81
weten 66,4%. Dit is ongeveer 4,0 procentpunten boven het gemiddelde van de EU-27 (62,4%). Ouderen werken steeds langer. De Vlaamse 50- en 55-plussers werken de laatste jaren al steeds meer en de crisis heeft niet geleid tot een onderbreking van die trend. In 2012 was bijna 54% van de 50-plussers en voor het eerst meer dan 40% van de 55-plussers aan het werk, een toename van respectievelijk 0,9 procentpunt en 1,3 procentpunten in vergelijking met het jaar voordien. Gemiddeld in de EU-27 is 58,3% van de 50-plussers en 48,5% van de 55-plussers aan het werk. De resultaten voor 2012 laten weinig verbetering zien in de werkzaamheid van personen met een arbeidshandicap. In 2012 was 38,8% van de Vlaamse bevolking met een arbeidshandicap aan het werk. Dit is slechts 0,2 procentpunten meer dan in 2011. Om 4,2 procentpunten extra arbeidsaanbod van personen met een arbeidshandicap te realiseren tegen 2020 zal een extra inspanning nodig zijn. Allochtonen bevinden zich nog steeds in een zwakke positie op de Vlaamse arbeidsmarkt. Sinds het dieptepunt op de arbeidsmarkt in 2008-2009 is de arbeidsdeelname van allochtonen meer dan gemiddeld gedaald. In 2012 is de werkzaamheid van personen geboren buiten EU nogmaals gedaald met 0,6 procentpunt tot 52,4%. Ook de werkzaamheid van personen met een niet-EU nationaliteit is fors teruggelopen. In 2012 had 42,7% van de personen met een niet-EU nationaliteit werk, maar liefst 3,4 procentpunten minder dan in 2011. Dit is een heel eind verwijderd van de afgesproken werkzaamheidsdoelstellingen voor 2020. Zijn de werkzaamheidsdoelstellingen haalbaar? Vooruitblik naar 2020
49
Ondanks de vastgestelde achteruitgang op de Vlaamse arbeidsmarkt blijft het streven naar een hogere werkzaamheidsgraad een noodzakelijke doelstelling. De volgende jaren zal de vergrijzing immers voor een forste stijging van het aantal gepensioneerden zorgen. Hierdoor komt de economische afhankelijkheidsratio (het aantal niet-werkenden per honderd werkenden) onder druk te staan, en bijgevolg ook de draagkracht van ons sociaal systeem. Het effect hiervan kan gecounterd worden door een hogere werkzaamheidsgraad te realiseren. Het steunpunt WSE becijferde, op basis van een nieuw scenario voor de projectie van de werkzaamheidsgraad in 2020, dat de Vlaamse werkzaamheidsdoelen bijzonder ambitieus zijn. Dit scenario houdt behalve met maatschappelijke en demografische trends, ook rekening met recente beleidshervormingen en werkloosheidsprognoses op middellange termijn. Dit IMPACT-scenario levert voor de Vlaamse bevolking op arbeidsleeftijd (20-64 jaar) een geprojecteerde werkzaamheidsgraad op van 73,3% in 2020. Dit is anderhalf procentpunt meer dan 50 de reële graad in 2012 (71,7%) en 0,8 procentpunt meer dan de projectie volgens het baselinescenario (Business As Usual – BAU) dat uitgaat van ongewijzigd beleid en een stabiele werkloosheid (72,5% in 2020). Toch wordt de Vlaamse werkzaamheidsdoelstelling van 76% dus ook in het IMPACT-scenario niet gehaald.
49
Vrij naar: Trendrapport Vlaamse arbeidsmarkt 2012 Steunpunt WSE/Departement WSE, vrij te consulteren via: http://www.steunpuntwse.be/view/nl/8925987?section=samenvatting 50 Opnieuw gaat het hier om de voorlopige berekeningen o.b.v. het trendcijfer t.e.m. het derde kwartaal. Stafdienst VR (28.03.2013)
82
De toch eerder bescheiden omvang van de geprojecteerde stijging van de Vlaamse werkzaamheidsgraad (20-64 jaar) kunnen we duiden als de uitkomst van twee gunstige en twee ongunstige factoren die in het IMPACT-scenario worden meegerekend. Positief zijn de vele opwaartse cohorte-effecten en de recente beleidshervormingen van (vooral) de uittredestelsels. Gecombineerd zou dit in de toekomst tot hogere (leeftijdsspecifieke) activiteits- en werkzaamheidsgraden moeten leiden, vooral bij 50-plussers. Volgens het IMPACT-scenario behaalt Vlaanderen de doelstellingen van een werkzaamheidsgraad van 60% voor 50-plussers en van bijna 50% voor 55-plussers in 2020. Negatieve impulsen gaan uit van de veroudering van de bevolking op arbeidsleeftijd (de minder actieve oudere leeftijdsgroepen nemen toe in gewicht) en van de prognose dat de werkloosheid in 2020 hoger zal liggen dan in 2011.
Hierna wordt een overzicht gegeven van de maatregelen die de VR, in overleg met de sociale partners, neemt om de werkzaamheidsdoelstelling van 76% in 2020 te realiseren.
5.3.1.1. Specifieke maatregelen om de vervroegde uittrede van 50-plussers uit de arbeidsmarkt te voorkomen Vanaf april 2011 werd de systematische aanpak51 uitgebreid naar de categorie instromende werkzoekenden tussen 52 en 55 jaar. In september 2012 werd de systematische aanpak verder uitgebreid naar de instromende 56- en 57-jarige werkzoekenden. In 2012 werd 92,3% van de doelgroep sluitend bereikt, waarvan 27,2% uitstroomt naar werk na 6 maanden en 34,9% op 12 maanden. De werkzaamheidsgraad voor 55-plussers bereikte in 2012 de kaap van 40%, voor 2013 is het objectief 41,7%. Dat zou neerkomen op 351000 werkende 50-plussers. Indien deze trend kan worden aangehouden komt de werkzaamheidsdoelstelling van 50% voor 55-plussers in 2020 binnen bereik. Wat betreft het aantal en aandeel indiensttredingen van 50-plussers is er een resultaatsverbintenis van 23.500 aanwervingen (8,3% van alle aanwervingen) en een inspanningsverbintenis van 28.000 aanwervingen (9,9% van alle aanwervingen) in 2013. Het Loopbaanakkoord voorziet in een hervorming van het 50 plus-premiestelsel. Uit evaluatieonderzoek blijkt dat er een aanzienlijk verschil in uitstroomkans bestaat tussen min 55-jarigen en plus 55-jarigen, terwijl het verschil tussen 55- en 60-plussers verwaarloosbaar is. Anderzijds speelt de werkloosheidsduur een bepalende rol: na 1 jaar werkloosheid is de uitstroomkans naar werk voor werkzoekende 50-plussers al gehalveerd. De tewerkstellingspremie werd daarom in 3 schalen ingedeeld in functie van werkloosheidsduur en leeftijd van de werkzoekende 50-plusser. Differentiatie op basis van deze parameters moet de premie effectiever maken. De hervorming van de 50 pluspremie werd in 2012 voorbereid en trad in werking op 1 januari 2013. In de loop van 2013 zal de hervormde maatregel voor het eerst worden geëvalueerd.
51
De systematische aanpak houdt in dat elke werkloze 50-plusser die drie maand na inschrijving als werkzoekende (nieuwe instroom) nog niet aan de slag is, wordt gelabeld als doelgroep 50+ en uitgenodigd voor een verplichte 50+ infosessie. Elke werkloze 50-plusser heeft vervolgens recht op een begeleiding op maat die, na een kwalificerende screening van VDAB, kan bestaan uit trajectbegeleiding, arbeidsbemiddeling, opleiding of een combinatie in functie van de behoeften van de betreffende werkzoekende. Stafdienst VR (28.03.2013)
83
Tabel 8: tewerkstellingspremies i.f.v. werkloosheidsduur en leeftijd werkzoekende 50-plusser 50-54 jaar
55-plus
minder dan 1 jaar werkzoekend
schaal 1
schaal 2
tussen 1 en 2 jaar werkzoekend
schaal 2
schaal 2
Langer dan 2 jaar werkzoekend
schaal 3
schaal 3
Schaal 1: premie gedurende één jaar ter waarde van 30 procent van de loonkosten voor de aanwerving van 5054-jarigen die minder dan één jaar werkzoekend zijn. Schaal 2: voorziet in een premie gedurende één jaar ter waarde van 50 procent van de loonkosten voor de aanwerving van 50-54-jarigen die tussen 1 en 2 jaar werkzoekend zijn of 55-plussers die minder dan twee jaar werkzoekend zijn. Schaal 3: voorziet in een premie gedurende twee jaar ter waarde van 50% van de loonkosten voor de aanwerving van 50-plussers die langer dan 24 maanden werkzoekend zijn.
Het Generatiepact bepaalde dat ondernemingen die naar aanleiding van een collectief ontslag opteren voor een verlaging van de brugpensioenleeftijd, verplicht zijn om een begeleidingsplan op te maken voor de getroffen werknemers en een tewerkstellingscel op te richten. De federale Economische Herstelwet van 27 maart 2009 en haar uitvoeringsbesluit van 22 april 2009 breidt de verplichting tot oprichting van een tewerkstellingscel, outplacementaanbod en regionale toetsing uit tot alle collectieve ontslagen voor werkgevers met meer dan 20 werknemers. In 2012 werden 6.839 mensen (met woonplaats in het Vlaams Gewest) getroffen door een collectief ontslag. Daarvan stapten er 3.231 in een tewerkstellingscel (47,2%) en volgden er 941 outplacement (13,8%). De deelname aan outplacement varieert sterk van jaar tot jaar (afhankelijk van grote herstructureringsdossiers). In 2011 volgde 44,5% van de doelgroep outplacement.
5.3.1.2. Een effectief activerend arbeidsmarktbeleid (AAMB) via een gericht doelgroepenbeleid en specifieke maatregelen voor kansengroepen De verhoogde effectiviteit van het AAMB werd in 2012 gerealiseerd door de hervorming van het premiestelsel 50 plus en de uitbreiding van de systematische aanpak. Ook werd de basis gelegd voor een hervorming van het beleid Evenredige Arbeidsdeelname en Diversiteit (EAD). Om breed overleg hierover mogelijk te maken werden de bestaande instrumenten en maatregelen tot eind 2012 verlengd. Het afgelopen jaar voerden 786 organisaties zelf een diversiteitsplan uit of participeerden in een clusterdiversiteitsplan (objectief: 750). De huidige diversiteitsplannen worden verbreed tot plannen die op een geïntegreerde manier tegelijk aandacht besteden aan vier centrale elementen van een geïntegreerd strategisch HR-beleid: competentieontwikkeling, duurzame diversiteit, werkbaarheid-werkvermogen, werkgoesting en organisatievernieuwing. In het voorjaar van 2013 wordt de vernieuwing uitgerold door onder meer een aanpassing van de regelgeving betreffende de Loopbaan- en Diversiteitsplannen (LDP) en de verdere integratie van bestaande instrumenten. Elke nieuw ingeschreven werkzoekende kort na de inschrijving een screening van zijn kennis van het Nederlands. Als de kennis van de werkzoekende ontoereikend blijkt, dan wordt de werkzoekende doorverwezen naar een Huis van het Nederlands voor een testing of niveaubepaling. Vervolgens krijgt de Nederlandsonkundige werkzoekende een gepaste opleiding Nederlands tweede taal (NT2), als onderdeel van een traject naar werk. Het resultaat van deze aanpak blijkt uit de cijfers. Van juli 2011 tot juni 2012 schreven ruim
Stafdienst VR (28.03.2013)
84
11.000 personen met een onvoldoende kennis van het Nederlands zich in als werkzoekende. 6 maanden na instroom werd 89,4% hiervan sluitend bereikt. Daarmee wordt de stijgende tendens voortgezet. 63% kreeg binnen de 6 maanden een specifieke actie voor NT2 of werd in traject genomen. Na 6 maanden is 27% van de werkzoekenden met een beperkte kennis van het Nederlands uitgestroomd naar werk. Deze maatregelen kaderen ook in het inburgeringspakket waar door de VR sterk wordt op ingezet en dat in subhoofdstuk 5.4.4. wordt behandeld. In 2012 werd een eerste analyse uitgevoerd om na te gaan hoe het huidige individueel inschakelingsinstrumentarium beter kan worden afgestemd naar de doorstroom vanuit de sociale economie (vb. nieuwe decreten maatwerk en lokale diensteneconomie). Op korte termijn zijn aanpassingen voorzien in de Vlaamse Ondersteuningspremie (VOP) en de Tewerkstellingspremie 50+ die de doorstroom uit de sociale economie naar het reguliere arbeidscircuit moeten faciliteren. Op middellange termijn wordt onderzocht of de zesde staatshervorming opportuniteiten kan bieden om deze afstemming verder te optimaliseren. Er wordt ook verder gewerkt aan een vereenvoudiging van de structuren en regelgeving. Het voorontwerp van decreet Maatwerk bij collectieve inschakeling werd op 21 december 2012 principieel goedgekeurd door de VR. Op 8 februari 2012 werd het ontwerpdecreet betreffende de ondersteuning van het ondernemerschap op het vlak van de sociale economie en de stimulering van het maatschappelijk verantwoord ondernemen aangenomen door het Vlaams Parlement en op 17 februari 2012 bekrachtigd door de VR. Het voorziene groeipad voor de sociale economie in het nieuwe kader maatwerk en Lokale Diensteneconomie (LDE) werd toegekend in 2012. De specifieke trajecten voor personen in armoede werden gerealiseerd en afgerond. Er zijn tot op heden (december 2012) over de jaren heen 1.216 trajecten opgestart en/of beëindigd: 69 in 2010, 496 in 2011 en 555 in (november) 2012 (objectief: 500). Voor 2013 is een uitbreiding van het aantal trajecten voor personen in armoede voorzien in uitvoering van het akkoord Alternatieven Job korting: minimaal 750 tot maximaal 1.200 op te starten trajecten. Voor langdurig werkzoekenden met een gecombineerde problematiek is de curatieve Individuele Beroepsopleiding (C-IBO) ontwikkeld (alternatieven jobkorting). Hierbij krijgt de werkzoekende een begeleiding tijdens de sollicitatie, met de mogelijkheid van een voorafgaande stage en een intensieve begeleiding. Het aantal C-IBO’s in 2012 was met 97 uitgevoerd (objectief 300) eveneens beperkt, maar dit betekent niet dat de doelgroep curatieven niet werd bereikt. Veel langdurig werkzoekenden zijn immers ook met een gewone IBO aan de slag gegaan. Vanaf 1 februari 2013 werd het ook voor partners mogelijk om C-IBO’s op te zetten en op te volgen. Daar waar tot nu de meeste IBO’s door werkgevers werden aangebracht, zet de VDAB in 2013 bovendien versterkt in op de door consulenten aangebrachte IBO’s. Dit moet leiden tot de realisatie van 600 C-IBO’s en verhoogd bereik van de kansengroepen in 2013. De werkervaringsplaatsen werden met een jaar verlengd in afwachting van de nieuwe oproep werkervaring. Vanaf 2014 zal met werkervaring nog meer ingezet worden op competentieversterking en uitstroom naar de arbeidsmarkt.
Stafdienst VR (28.03.2013)
85
De tender activeringszorg (TAZ) voorziet jaarlijks een activerende beleidsdomein overschrijdende werk- en welzijnsaanpak voor 1100 werkzoekenden die kampen met één of meerdere acute of chronische zware medische, mentale, psychische of psychiatrische problemen (al dan niet gecombineerd met sociale problemen). Deze tender liep af in december 2012. In alle provincies werd het volledige contingent van activeringsbegeleidingen benut. Ook de uitbreiding (i.h.k.v. WIP) met 230 activeringsbegeleidingen voor werkzoekenden met een RIZIV/OCMW-statuut werd volledig benut. Sinds september 2012 loopt het project 'arbeidszorg doorstroom'. De aanleiding van dit project is de vaststelling dat slechts een klein percentage arbeidszorgmedewerkers doorstroomt naar betaalde tewerkstelling. In totaal werden trajecten voorzien voor 400 personen, waarvan 48 werden opgestart eind 2012. Zowel in de TAZ als in de doorstroomtrajecten zijn reeds elementen opgenomen van het geïntegreerd werk-welzijn beleidskader (w²). In 2012 krijgt dit kader verder vorm. Het ESF project ‘begeleiding van gefailleerden’ werd na april 2012 verlengd tot en met 31 oktober 2012. Tijdens deze periode werd nog maximaal aan toeleiding en begeleiding gedaan. Finaal heeft de promotor ZENITOR om en bij de 332 trajecten kunnen starten. De acties bij VDAB en SYNTRA Vlaanderen stopten eveneens binnen het project op 31 oktober 2012. Deze actie werd dus afgerond. Doelstelling voor 2013 is om vanuit de huidige projecten verder te groeien naar een structurele aanpak om werkzoekenden te ondersteunen naar het opstarten van een eigen zaak.
5.3.1.3. Specifieke maatregelen met het oog op de invoering van een jeugdwerkgarantie en het terugdringen van de werkloosheid bij jongeren (begeleiding en activering) In de AGS 2012 werd bijzonder veel nadruk gelegd op het bestrijden van de jeugdwerkloosheid d.m.v. o.a. jeugdgarantieregelingen. Ook in de conclusies van de Europese Raad van februari en maart 2013, nam de bestrijding van de jeugdwerkloosheid een centrale plaats in. Een aantal lidstaten in de Europese Unie kreunen onder torenhoge jeugdwerkloosheidscijfers. Het Vlaamse (EAK-)jeugdwerkloosheidscijfer (in 2011: 12,7%) ligt al jaren duidelijk lager dan het Europese gemiddelde (in 2011: 18,7%), de Waalse jeugdwerkloosheid (in 2011: 25,2%) en de Brusselse jeugdwerkloosheid (in 2011: 35,3%). Er kan wel vastgesteld worden dat er grote regionale verschillen zijn binnen Vlaanderen. In Vlaanderen ligt de jeugdwerkloosheid het hoogste in de regio’s Antwerpen, Gent en Limburg. De VR neemt dan ook specifieke maatregelen met het oog op de invoering van een jeugdwerkgarantie en het terugdringen van de werkloosheid bij jongeren (begeleiding en activering). In de tweede helft van 2012 werd 92,1% van de jongeren bereikt binnen de 4 maand na instroom. Hiermee werd het objectief van 100% sluitend bereik niet behaald. Het objectief uitstroom naar werk van 62% werd in juli 2012 nog behaald, maar de uitstroom daalde in de tweede jaarhelft gestaag tot 60,6% in de maand december. Het objectief voor 2013 bedraagt 61%. De mindere resultaten zijn het gevolg van de povere conjunctuur. Ook het aantal vacatures is fors gedaald: de VDAB ontving 12% minder vacatures in het 4de kwartaal van 2012 (in vergelijking met 2011). Vooral kansengroepen vinden moeilijker een job. Voor Stafdienst VR (28.03.2013)
86
allochtonen en laaggeschoolden ligt de uitstroom naar werk 18% tot 22% lager dan de totale doelgroep. In uitvoering van het Loopbaanakkoord werden in het najaar van 2012 diverse projectoproepen voorbereid om ongekwalificeerde uitstroom te remediëren: werkplekleren in het kader van de sectoraddenda en Werkinleving voor Jongeren-WIJ!. Deze oproepen moeten jongeren die ongekwalificeerd uitstromen de kans geven werkervaring op te doen opdat ze beter gekwalificeerd de arbeidsmarkt kunnen betreden. Samen met de instapstages en de Individuele Beroepsopleiding maakt de WIJ! deel uit van een drieledige aanpak naar werkervaring voor ongekwalificeerde jongeren die op termijn moet leiden tot een kwalificatieplicht en werkervaringsgarantie voor de hele groep van ongekwalificeerde schoolverlaters:
Via een ESF-oproep legt het Vlaamse beleid de focus op werkplekleren voor de groep van jonge werkzoekenden zonder kwalificaties52. De oproep focust op sectoren die een beleid uitwerken rond werkplekleren als hefboom voor de remediëring van ongekwalificeerde uitstroom van werkzoekenden, gericht naar de werkgevers en op sectoren die werkgevers ondersteunen in hun taak als begeleider op de werkvloer. Er worden nog heel wat ingediende projectvoorstellen in de 1ste helft van 2013 verwacht.
In de centrumsteden, waar de jeugdwerkloosheid en het probleem van ongekwalificeerde uitstroom hoger is, worden werkinlevingsprojecten (WIJ) opgezet. Het doel is om op jaarbasis 1.275 jonge werkzoekenden te begeleiden en een stage te bieden op een werkvloer. Deze projecten zijn op 1 februari 2013 in 11 centrumsteden gestart; Gent en Antwerpen volgden op 1 maart 2013. Een andere ESF-oproep moet de sectoren ondersteunen bij het aanbieden van werkplekleren.
In het kader van het relanceplan van de federale regering lanceerde de federale minister van Werk de instapstage. Een maatregel voor jongeren in beroepsinschakelingstijd om werkervaring op te doen. Vlaanderen kiest ervoor om de instapstages maximaal in te zetten in het eigen activeringsbeleid en met name voor de ongekwalificeerde uitstroom (doelgroep: ongekwalificeerde schoolverlaters). Deze stages startten vanaf 1 februari 2013.
Via duurzaamheidstrajecten komt er een specifieke aanpak voor jongeren die regelmatig via uitzendarbeid tewerkgesteld zijn. Voor velen is uitzendarbeid een manier om werkervaring op te doen, voor sommigen kan het een hinderpaal zijn naar duurzame tewerkstelling. De VDAB moet voor hen een gepaste begeleiding uitwerken. In deze trajecten, die in 2013 worden opgestart, zal bijzondere aandacht zijn voor de kansengroepen.
52
Met ongekwalificeerd wordt bedoeld iemand die enkel beschikt over: getuigschrift van het lager onderwijs; getuigschrift van het buitengewoon secundair onderwijs; getuigschrift van de 2e graad van het algemeen, technisch, kunst- of beroepssecundair onderwijs (ASO/TSO/KSO/BSO); getuigschrift (deeltijds) beroepssecundair onderwijs. Leerplichtige jongeren vormen niet de doelgroep van de te nemen acties. Stafdienst VR (28.03.2013)
87
De minister bevoegd voor onderwijs nam het afgelopen jaar het voortouw in het uitwerken van een actieplan “voorkomen van ongekwalificeerde uitstroom” (5.3.4.1.). Bij de uitwerking en uitvoering van dit actieplan zullen ook het beleidsdomein werk en de sociale partners nauw betrokken worden. Een draft van dit actieplan werd opgesteld en de beleidsdomeinoverschrijdende werkgroepen worden momenteel opgestart. De beleidsdomeinen werk en onderwijs werken verder op een aantal aangrijpingspunten die de ongekwalificeerde uitstroom kunnen beïnvloeden zoals de leer- en beroepskeuze (cfr de campusacties, het actieplan STEM (5.3.4.7), de Vlaamse kwalificatiestructuur, de 72uurwerking, en het project Elke week ander werk). Ook is er een proces in gang gezet om de leertijd te optimaliseren vertrekkende vanuit het basisconcept dat zijn effectiviteit bewezen heeft.
5.3.1.4. Maatregelen met het oog op de versterking van de interregionale en internationale mobiliteit De samenwerking met Forem en Actiris in het kader van de interregionale mobiliteit wordt verdergezet en geïntensifieerd. Naast de automatische uitwisseling van openstaande vacatures is er de actieve bemiddeling van gevalideerde vacatures. Voor wat betreft de samenwerking met Le Forem zijn er de 3 gemengde teams VDAB-Forem te Halle, Moeskroen en Luik die instaan voor het actieve beheer van 5000 gevalideerde vacatures (jobs). Voor 2012 was het objectief om 1500 Waalse werkzoekenden tewerk te stellen in Vlaanderen. Met een totaal resultaat van 1974 tewerkstellingen in Vlaanderen gemeten op basis van DIMONA wordt dit objectief ruim behaald. In 2013 blijft de VDAB op deze manier samenwerken met Le Forem. Het objectief van 1500 tewerkstellingen blijft aangehouden. Het samenwerkingsakkoord tussen het Brussels en Vlaams gewest inzake interregionale mobiliteit voorziet ook in de actieve bemiddeling van Actiris van 6 werkzoekenden voor elk van de 1.500 door de VDAB over te maken gevalideerde vacatures (voor laaggeschoolden) met als objectief de tewerkstelling van (minimaal) 1.000 Brusselse werkzoekenden. Deze doelstelling werd behaald. Zelfs zonder de tewerkstellingen bij grote bedrijven en zonder tewerkstellingen in de uitzendsector mee te tellen, zijn er 1.327 plaatsingen verwezenlijkt in 2012. In 2013 zal extra ingezet worden op de organisatie van gezamenlijke jobdatings en jobbeurzen. Hiernaast wordt in 2013 onderzocht om het werkgebied uit te breiden tot buiten de Vlaamse rand en ook vacatures vanuit de regio’s Aalst, Leuven, Mechelen, Aarschot en mogelijks Antwerpen te bezorgen aan Actiris. In het kader van het luchthavenactieplan wordt de samenwerking tussen VDAB en Actiris nog versterkt. Binnen de operationele werkgroep Brussel – Rand (met Actiris, VDAB, Forem…) worden acties uitgewerkt met het oog op de toeleiding van Brusselse werkzoekenden naar de luchthaven. De uiteindelijke doelstelling is een verbeterde matching van werkzoekenden die interesse hebben in werken op de luchthaven enerzijds en de openstaande vacatures anderzijds. In Vlaanderen werd in 2012 ook sterk ingezet op internationale mobiliteit om een antwoord te bieden op de arbeidsmarktkrapte. Zo werd het Eures-netwerk actiever gebruikt bij het rekruteren van ingenieurs, ICT’ers en verpleegkundigen die in Vlaanderen op korte en middellange termijn niet kunnen worden ingevuld met eigen en/of Brusselse en Waalse arbeidsreserve. In dat kader heeft VDAB op uitnodiging van partnerorganisaties in andere Stafdienst VR (28.03.2013)
88
Europese landen in 2012 deelgenomen aan diverse sectorale jobbeurzen en jobdatings. In de maanden maart, april en mei zijn opnieuw sectorale initiatieven gepland in Spanje, Portugal en Polen. Daarnaast zal de VDAB in 2013 verder werken aan de uitbouw van de website www.workinflanders.be waarmee een portaal zal worden gecreëerd voor Europese werkzoekenden met interesse om te werken in Vlaanderen. Prioritair richt de site zich tot Europese werkzoekende ingenieurs en verpleegkundigen.
5.3.2. Verbetering van de werkbaarheid Richtsnoer 7: De arbeidsmarktparticipatie opvoeren en de structurele werkloosheid terugdringen Richtsnoer 8: Een geschoolde beroepsbevolking ontwikkelen die in de behoeften van de arbeidsmarkt voorziet, arbeidsvoorwaarden verbeteren en een leven lang leren bevorderen
Vlaggenschip: een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen Annual Growth Survey 2012: De werkloosheid en de sociale gevolgen van de crisis aanpakken Euro Plus Pact: de werkgelegenheid stimuleren Om de uitstroom uit de arbeidsmarkt te beperken en werkenden langer actief te houden, is ook aandacht vereist voor werkbaar werk of een kwaliteitsvolle job. In lijn met doelstelling 10 van het Pact 2020 streeft de VR er, samen met de Vlaamse sociale partners, naar dat:
de werkbaarheid van werknemers en zelfstandigen jaarlijks gemiddeld met minstens 0,5 procentpunt groeit, bijgevolg verhoogt de werkbaarheidsgraad voor werknemers tot minstens 60% in 2020, en komt in 2020 zo dicht mogelijk bij 55% voor zelfstandigen.
Tabel 9: Overzichtstabel van de doelstellingen m.b.t. werkbaarheid streefdoel 2020
2010
t.o.v. 2009
Werknemers
54,3%
+0,2 ppt. ↑
60%
5,7 ppt.
Zelfstandigen
47,8%
+0,1 ppt. ↑
55%
7,2 ppt.
norm
afstand
Bron: SERV-STV Innovatie & Arbeid
Hierna volgt een beknopt overzicht van de maatregelen die de VR neemt om de werkbaarheid te verbeteren.
Stafdienst VR (28.03.2013)
89
5.3.2.1. Naar meer werkbare jobs In het kader van het loopbaanakkoord worden aan de nieuwe sectorconvenants 2013-2014 ook sectoraddenda gekoppeld. De ESF-oproep rond werkbaarheid werd op 1 juli 2012 gelanceerd. De oproep ‘werkbaarheid’ wil de sectorale opleidingsfondsen stimuleren om bedrijven te ondersteunen in het streven naar werkbare jobs voor werknemers. De oproep focust op projecten die uitgewerkt worden rond werk maken van werkbare jobs door in te werken op minimum één van de werkbaarheidsindicatoren: werkstress, motivatie, leermogelijkheden en balans tussen werk en privé. In 2013 wordt ook verder werk gemaakt van de haalbaarheidsstudie voor een Vlaams instrument voor werkvermogen en werkbaarheid op bedrijfsniveau (WAI). Sectoren worden gestimuleerd om acties op te zetten om de werkbaarheid van jobs voor 50-plussers te verhogen via sectorale actieplannen die als addenda bij de sectorconvenants afgesloten kunnen worden. Voor zelfstandige ondernemers voorziet het Agentschap Ondernemen in de financiële ondersteuning van ervaringsuitwisseling rond aspecten van werkbaar werk in het kader van peterschapsprojecten.
5.3.2.2. Een betere combinatie van arbeid en gezin Om meer mensen aan de slag te helpen wordt ook werk gemaakt van meer werkbare jobs. De VR voorziet in dit verband Vlaamse aanmoedigingspremies voor loopbaanonderbreking en tijdskrediet. De toegang tot deze premies en de hoogte en duurtijd ervan verschilt momenteel relatief sterk tussen de drie verschillende sectoren (privé, openbaar, social profit). De combinatie arbeid-gezin blijft een belangrijke zorg van de werkende Vlaming op beroepsactieve leeftijd.
5.3.2.3. Kinderopvang Het decreet Kinderopvang van Baby’s en Peuters werd op 20 april 2012 door het Vlaams Parlement goedgekeurd. De Vlaamse overheid wil met dit decreet:
de maatschappelijke opdracht van de kinderopvang vastleggen; elk kind dezelfde basiskwaliteit bieden. Kwaliteitsvolle kinderopvang is goed voor kinderen én voor hun ouders; vergunningsvoorwaarden vastleggen voor iedereen die kinderen opvangt; duidelijkheid en samenhang in het opvangaanbod scheppen; het competentiebeleid vastleggen; de concrete organisatie van de kinderopvang vastleggen (waaronder het lokaal loket kinderopvang); stap voor stap voldoende kwaliteitsvolle kinderopvang realiseren die voor iedereen toegankelijk is. De opvang moet zowel betaalbaar zijn voor de ouders als financieel leefbaar voor de opvangsector.
De voorbije jaren zijn er in Vlaanderen en Brussel al heel wat opvangplaatsen bijgekomen. De cijfers m.b.t. de kinderopvang onder de drie jaar blijven gunstig evolueren : in 2011 waren er in het Vlaamse Gewest 381 plaatsen per 1000 kinderen en indien de huidige stijging van Stafdienst VR (28.03.2013)
90
het aantal plaatsen per 1000 kinderen wordt volgehouden, dan lijkt de doelstelling om in 2020 500 plaatsen per 1000 kinderen te voorzien haalbaar. Om aan de grote vraag naar kinderopvang te voldoen, wil de VR verder in het aanbod investeren. De groei van het aanbod werd ook expliciet als doelstelling opgenomen in het decreet. Hierbij worden er 2 fases voorzien, binnen de budgettaire mogelijkheden van de Vlaamse overheid:
Tegen 2016 wil men een aanbod voor minstens de helft van de kinderen jonger dan drie jaar. Vanaf 2020 wil men aan elk gezin met een behoefte aan kinderopvang binnen een redelijke termijn en binnen een redelijke afstand een kwaliteitsvolle en betaalbare opvangplaats kunnen aanbieden.
Kind en Gezin zorgt voor de toewijzing van de middelen die door de VR zullen worden vrijgemaakt voor het creëren van nieuwe plaatsen. Hierbij wordt o.a. rekening gehouden met de demografische evolutie. In de steden is deze evolutie sterker dan elders wat zich vertaalt in een grotere inspanning om plaatsen bij te creëren in de steden, Zolang er nog niet voor iedereen plaats is, krijgen de kinderen die de opvang het meest nodig hebben voorrang. Het decreet voorziet extra inspanningen voor kwetsbare gezinnen zodat kinderopvang ook voor hen haalbaar is. Zo zullen organisatoren van opvang voor baby’s en peuters met een vergunning een extra subsidie kunnen ontvangen van Kind en Gezin voor de realisatie van kinderopvangopdrachten ter ondersteuning van kwetsbare gezinnen53, waaronder de bestrijding van armoede in gezinnen, en voor de realisatie van toegang voor die gezinnen. Ten slotte, gezien het decreet de betaalbaarheid van kinderopvang voor de ouders vermeldt, zal er verder geïnvesteerd worden in kinderopvang met een inkomenstarief hoewel er daarnaast ook nog opvang zal bestaan met een vrije prijs, die niet op het inkomen gebaseerd is. Opvang met subsidies voor plaatsen waar volgens inkomen betaald wordt, moet bij de toekenning van die plaatsen ook bepaalde voorrangsregels volgen. Kinderarmoede Met een doelbereik dat topt op 98% komen bijna alle kinderen in Vlaanderen in contact met de preventieve ondersteuning die Kind en Gezin en haar partners bieden. De huidige consultatiebureaus voor het jonge kind zullen evolueren naar Huizen van het Kind waarbinnen een integraal, laagdrempelig, preventief aanbod aan begeleiding van jonge kinderen en hun gezinnen wordt voorzien. Tijdens de zwangerschap worden de effecten van kansarmoede voor de toekomstige kinderen voorkomen door een gepaste en intensieve ondersteuning voor kansarme zwangere vrouwen en hun gezin. Daarom wordt de prenatale zorg verder uitgebouwd, waarbij in stedelijke gebieden de zorgcoördinatie en psychosociale begeleiding voor kwetsbare zwangere vrouwen prioriteit krijgt.
53
Kwetsbare gezinnen zijn gezinnen die minstens beantwoorden aan verschillende van de hieronder vermelde basiscriteria: 1° de werksituatie; 2° de financiële situatie; 3° de gezinssamenstelling; 4° de gezondheid en de zorgsituatie; 5° het opleidingsniveau.
Stafdienst VR (28.03.2013)
91
Kansarme gezinnen moeten in gelijke mate toegang hebben tot de voorzieningen voor jonge kinderen en er in dezelfde mate gebruik van gaan maken. In dit kader zal het aanbod van kinderopvang en preventieve gezinsondersteuning worden afgestemd o.a. op de nataliteitsevolutie. Mensen in kansarmoede zijn een van de prioritaire doelgroepen in het voorrangsbeleid in de kinderopvangsector (zie supra). Kinderopvanginitiatieven moeten hun rol opnemen in de strijd tegen kinderarmoede.
5.3.2.4. Wegwerken van de loopbaankloof tussen mannen en vrouwen In het VHP 2012 werd al aangegeven dat het Vlaams gelijkekansenbeleid oplossingen in kaart zal brengen met als doel de loopbaankloof te verkleinen en te dichten. Het Plan Loopbaankloof vereist overleg en een breed draagvlak binnen de Vlaamse overheid en de VR. Als eerste stap werd de opdracht aan de KULeuven gegeven om vanuit een grondige analyse gerichte adviesvragen op te stellen voor de SERV en de Vlor. Die adviesvragen werden in 2012 aan deze raden voorgelegd en door hen beantwoord. De adviezen zullen vervolgens grond geven aan twee thematische ronde tafels die in 2013 worden ingericht en zullen uitmonden in een Vlaams actieplan ter bestrijding van de loopbaankloof.
5.3.3. Competentieontwikkeling in functie van de arbeidsmarkt Richtsnoer 8: Een geschoolde beroepsbevolking ontwikkelen die in de behoeften van de arbeidsmarkt voorziet, arbeidsvoorwaarden verbeteren en een leven lang leren bevorderen
Vlaggenschip: een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen Annual Growth Survey 2012: De werkloosheid en de sociale gevolgen van de crisis aanpakken Euro Plus Pact: het concurrentievermogen verbeteren Richtsnoer 8 heeft vooral aandacht voor competentieontwikkeling, het stimuleren van werkbaar werk, de erkenning van Elders Verworven Competenties, het belang van het anticiperen op toekomstige competentiebehoeften in functie van de noden van de arbeidsmarkt en tot slot het stimuleren van het levenslang leren (ook informeel en nietformeel leren). Hieronder volgt een beknopt overzicht van de voornaamste Vlaamse beleidsmaatregelen die genomen worden met het oog op het versterken van de competentie-ontwikkeling in functie van de arbeidsmarkt.
Stafdienst VR (28.03.2013)
92
5.3.3.1. De ontwikkeling van een persoonlijk ontwikkelingsplan Eind juni 2012 werd naar aanleiding van een HIVA studie toegewerkt naar (1) de definiëring van het Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP)-concept in Vlaanderen, (2) het benoemen van sporen voor een verdere gerichte inbedding van het POP-concept in meerdere transitiecontexten en (3) groen licht voor het produceren van een basisversie van een digitaal ondersteunde POP. Het komende jaar zal een meer reguliere inbedding opgestart worden. Deze zullen zich voorlopig enkel nog situeren in de context van dienstverlening aan de burger. Daarnaast wordt ook gewerkt aan een beleidskader met het oog op het (h)erkennen van Elders Verworven Competenties (EVC). In 2013 zal het eerste spoor prioritair worden uitgebouwd: de VDAB zal de burger ondersteunen en stimuleren bij het plannen van zijn loopbaan en het in kaart brengen van zijn competenties via de verdere uitrol en implementatie van Mijn Loopbaan, POP en Competent. Eind januari 2013 werd de automatische matching versterkt door de lancering van Competent. Dit is een databank waarin alle beroepscompetentieprofielen zijn opgenomen en op basis waarvan VDAB zijn dienstverlening zal verankeren. Het is een concrete, maatgerichte aanpak om individuele competenties af te toetsen en de arbeidsmobiliteit te verhogen. De lancering is een belangrijke stap in de evolutie naar een competentiegerichte arbeidsmarkt.
5.3.3.2. Loopbaandienstverlening voor werkenden Het loopbaanakkoord maakt ook van de hervorming van de loopbaandienstverlening een prioriteit. In de loop van 2012 werd een nieuw kader externe loopbaanbegeleiding voor werkenden uitgetekend. Vlaamse werkenden zullen binnenkort tegen een betaalbare prijs loopbaanbegeleiding kunnen krijgen. De VR werkt aan een cheque waarmee elke werknemer om de zes jaar acht uur loopbaanbegeleiding zal kunnen kopen bij een erkende aanbieder. De ‘loopbaancheque' is afgesproken in het loopbaanakkoord tussen de Vlaamse sociale partners en de VR. Bedoeling is dat werknemers die cheque kunnen aankopen bij de VDAB. De invoering van een loopbaancheque (voorzien: zomer 2013) kadert in het opzet om werkenden meer dan vandaag te laten nadenken rond hun loopbaan. Begin 2013 zullen vooral initiatieven gepland worden om de wijzigingen in het loopbaanlandschap voor de basisdienstverlening zo vlot mogelijk te laten verlopen.
5.3.3.3. Erkennen van verworven competenties Het ervaringsbewijs kent een aanhoudende groei, met eind april 2011 2.890 ervaringsbewijzen uitgereikt, en een goed bereik van kansengroepen (>90%) en werkzoekenden. Ook in de tweede helft van 2011 bleef deze groei aanhouden en werden in totaal 3.406 ervaringsbewijzen uitgereikt. De discussienota ‘Naar een geïntegreerd EVC-beleid’ werd aan verschillende strategische adviesraden voorgelegd. Op basis van de verkregen input zijn vertegenwoordigers uit alle betrokken beleidsdomeinen (Onderwijs & Vorming, Jeugd, Sport, Cultuur, Werk en Welzijn) gestart met de voorbereiding van een regelgevend kader waarin kwaliteitsvolle EVCinfopunten en EVC-assessmentcentra een centrale plaats krijgen. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de recente Europese aanbeveling over het valideren van niet-formeel en informeel leren. In de loop van 2013 zal een voorontwerp van decreet aan de VR worden voorgelegd. Stafdienst VR (28.03.2013)
93
Door een wijziging van het Vlaamse personeelsstatuut vorig jaar maakt de Vlaamse overheid de werving op basis van EVC nu ook mogelijk bij de eigen diensten.
5.3.3.4. Een flexibel en toekomstgericht opleidingsaanbod Vlaanderen beschikte tot voor kort niet over een gestructureerde en holistische benadering voor voorspellend arbeidsmarktonderzoek. Op basis van studiebezoeken in het Europese project ‘Vlaams Arbeidsmarktbeleid voor de Toekomst (VLAMT)’ werd een concept ontwikkeld op maat van de Vlaamse context. Dit mondde uit in een handleiding waarmee een 8-tal sectoren momenteel aan de slag zijn gegaan (met ESF-middelen) om zo te komen tot gedeelde visie over de competentie- en opleidingsnoden van de ondernemingen in de sector. Eind mei 2013 loopt het project ten einde. Nog voor het einde van het project zal een nota worden opgeleverd met daarin aanbevelingen voor een duurzame inbedding van het VLAMT-platform.
5.3.3.5. Knelpuntenbeleid In het kader van het werkgelegenheids- en investeringsplan (WIP) heeft de VDAB volop werk gemaakt van de uitbouw van een performant opleidingsaanbod gericht op tewerkstelling in knelpuntberoepen of beroepen van de toekomst. In 2012 zijn vertegenwoordigers uit de onderwijs- en werkwereld en vertegenwoordigers van de sociale partners samen aan de slag gegaan om de dynamiek van krachtige samenwerkingsverbanden te ontdekken en te zoeken naar de invulling van een beleid dat ‘excellente partnerschappen’ de nodige ondersteuning en ruimte kan bieden. In 2013 zal een actieplan worden uitgewerkt waarin werk zal worden gemaakt van een ondersteunende handleiding, een aantal knelpunten aanpakken, gericht informeren en sensibiliseren en op termijn ook onder de loep nemen in welke mate partnerschappen bijdragen tot de vooropgestelde doelstellingen (effectmeting).
5.3.3.6. Stimuleren van grotere instroom en loopbanen in wiskunde, natuurwetenschappen en technologie De uitvoering van het actieplan STEM (science, technology, engineering en mathematics) is in 2012 van start gegaan. Het actieplan werd eerst besproken in de betrokken commissies van het Vlaams Parlement. Daarnaast organiseerde het Vlaams Parlement in april 2012 een Staten-generaal om het actieplan verder te bespreken met een ruim publiek van betrokken actoren. De beheersstructuur van het actieplan kreeg vorm. In juli 2012 werd een overheidsstuurgroep opgericht die zal instaan voor de bijsturing, monitoring en financiering van het actieplan. In december 2012 werd het STEM-platform, dat zal instaan voor de uitvoering van het actieplan, geïnstalleerd. Het bestaat uit personen uit het bedrijfsleven, de media en de academische wereld die ten persoonlijke titel in het platform zetelen. In 2012 werd ook een wetenschapscommunicatieplan gelanceerd en in 2013 zal verder gewerkt worden aan de uitvoering en monitoring van het actieplan waarbij op een geïntegreerde manier acties ter ondersteuning van een grotere instroom in STEM-studierichtingen en loopbanen worden opgezet. Daarnaast wordt in 2013 verder gewerkt aan de voorbereiding van een hervorming van het secundair onderwijs. Die hervorming moet studierichtingen die voorbereiden op loopbanen in wiskunde, natuurwetenschappen en technologie aantrekkelijker maken. Het Stafdienst VR (28.03.2013)
94
onderwijsaanbod zal ook beter afgestemd worden op de arbeidsmarkt en op de gevraagde competenties in het hoger onderwijs. Om die afstemming te verbeteren, wordt echter niet gewacht op een hervorming van het secundair onderwijs. Daarvoor wordt nu al gebruik gemaakt van beroepskwalificaties die door de sociale partners erkend zijn. Daarnaast wordt in 2013 in de regelgeving voor het secundair onderwijs de verplichting opgenomen om stageplaatsen te voorzien in alle arbeidsmarktgerichte studierichtingen in de derde graad voor zover er stageplaatsen beschikbaar zijn.
5.3.3.7. Sectorconvenants54 Eind 2012 zijn de nieuwe sectorconvenants 2013-2014 onderhandeld met de sectoren en begin 2013 zijn deze goedgekeurd door de VR. Het VHP is één van de vele referentiekaders voor het opstellen van de sectorconvenants. Binnen het loopbaanakkoord zullen de sectorconvenants een rol vervullen als ondersteunend instrument bij de verdere uitwerking van het competentie- en loopbaanbeleid. De nieuwe sectorconvenants (2013-2014) geven dan ook een (inter)sectorale invulling aan dit beleid. Sectoren blijven investeren in het verbeteren van de diversiteit op de werkvloer. Tegelijkertijd worden acties opgezet om de werkbaarheid van jobs te verhogen en om werkplekleren te bevorderen voor volwassenen via sectorale actieplannen die als addenda bij de sectorconvenants afgesloten kunnen worden.
5.3.3.8. Individuele beroepsopleiding in de onderneming (IBO) In het kader van de alternatieven voor de jobkorting werd een groeipad uitgetekend t.e.m. 2014 (17.000 IBO’s). Dat groeipad is actueel in uitvoering. In 2012 werden 11.979 IBOtrajecten opgestart. Door de huidige economische conjunctuur zijn werkgevers minder snel bereid tot vaste aanwervingen, waardoor het aantal vacatures voor IBO terugloopt. De inbedding van IBO in modulaire opleidingstrajecten, een proactieve houding van de consulenten en meer communicatie met de partners kan de instroom doen verhogen. Voor 2013 bedraagt het objectief 15.500 gestarte IBO-trajecten. Er zijn ook inspanningen om de individuele beroepsopleiding in de onderneming kwalitatief te versterken.
5.3.4. Naar een verbetering van de opleidingssystemen
kwaliteit van de
onderwijs- en
Richtsnoer 9: De prestaties van de onderwijs- en opleidingsstelsels op alle niveaus verbeteren en deelname aan tertiair onderwijs vergroten
Vlaggenschip:Jeugd in beweging Annual Growth Survey 2012: De werkloosheid en de sociale gevolgen van de crisis aanpakken Euro Plus Pact: het concurrentievermogen verbeteren 54
In de sectorconvenants –dit zijn overeenkomsten tussen de VR en de beroepssectoren- werken sectoren een visie uit op de domeinen aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, leven lang leren, competentiemanagement en diversiteit. Stafdienst VR (28.03.2013)
95
Tabel 10: Overzichtstabel van de doelstellingen m.b.t. onderwijs en opleiding 2008
2009
2010
2011
t.o.v. 2010
streefdoel 2020
% vroegtijdige schoolverlaters
8,6
8,6
9,6
9,6
+0,0 ppt.
5,2
% 30-34 jarigen met diploma HO
43,6
43,1
45,0
42,3
-2,7 ppt. ↓
47,8
Deelname aan permanente vorming
7,6
7,4
8,2
7,5
-0,7 ppt. ↓
15,0
Bron: FOD Economie ADSEI (Bewerking Departement WSE)
Aandeel vroegtijdige schoolverlaters. De Europese norm van 10% behaalde Vlaanderen al in 2006, waarna de ongekwalificeerde uitstroom verder daalde tot 8,6% in 2009. In 2010 was er echter een lichte stijging tot 9,6%, een niveau dat in 2011 behouden bleef. Opleidingsniveau van de beroepsbevolking. De Europa 2020-strategie tilt de ambities op vlak van onderwijs dan ook een trapje hoger op de kwalificatieladder en stelt dat gemiddeld in Europa 40% van de 30-34-jarigen een diploma hoger onderwijs op zak moet hebben. Vlaanderen vertaalt dit in een regionale doelstelling van 47,8%. In 2010 werd deze ambitieuze Vlaamse doelstelling bijna gehaald, maar in 2011 is er echter een daling merkbaar. De Europese doelstelling blijft echter behaald. Deelname aan levenslang leren. In 2011 nam 7,5% van de 25- tot 64-jarigen deel aan een opleiding voor het werk of privédoeleinden. Dit is een lichte achteruitgang ten opzichte van 2010. De deelname aan formele vormen van leren (zoals volwassenenonderwijs, VDAB, Syntra, enz.) blijft echter stijgen. Dit is minder het geval bij non-formele leervormen en bedrijfsopleidingen.
5.3.4.1. Terugdringen van het aandeel vroegtijdig schoolverlaters In het loopbaanakkoord tussen de sociale partners en de VR wordt vastgesteld dat nog steeds een te groot aantal jongeren in Vlaanderen ongekwalificeerd het onderwijs verlaat. Via het loopbaanakkoord worden een aantal maatregelen ingevoerd die deze uitstroom terugdringen. Zo wordt er momenteel gewerkt aan een nieuwe comprehensieve strategie om vroegtijdig schoolverlaten tegen te gaan, wat zich zal vertalen in een actieplan vroegtijdig schoolverlaten. Voor de uitwerking van dit plan wordt gebruikt gemaakt van het Europees referentiekader. Het verlagen van het aantal vroegtijdige schoolverlaters vereist in de eerste plaats een preventieve aanpak, gevolgd door interventies die worden gestart op het moment dat een leerling het leerplichtonderwijs dreigt te verlaten, aangevuld met compenserende acties voor die jongeren die ongekwalificeerd uitvallen. Verder moet het actieplan maatregelen omvatten rond monitoring, analyse/identificatie en coördinatie van het beleid. Het decreet leren en werken (van 10 juli 2008) vult de leerplicht van alle jongeren tot 18 jaar voltijds in. De registratie van de deelname van de betrokken jongeren aan de diverse mogelijke fasen i.f.v. voltijds engagement in de systemen van Leren en Werken levert momenteel nuttige beleidsinformatie op. Hierdoor kunnen knelpunten geïdentificeerd en een aanpak geformuleerd worden met betrekking tot registratie, samenwerking tussen Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, doorstroom doorheen de diverse fasen, toeleiding naar de arbeidsmarkt, enz. Dit wordt verder gecommuniceerd naar de betrokken Stafdienst VR (28.03.2013)
96
actoren (beleid, Centra Deeltijds Onderwijs, koepelorganisaties van schoolbesturen, Regionale Overlegplatformen, sociale partners via SERV, sectoren), die geresponsabiliseerd worden. Er wordt ook verder gewerkt aan de trajectbegeleiding, meer specifiek aan een warme overdracht vanuit Onderwijs naar Werk. Verschillende portfoliomodellen zullen de samenwerking tussen onderwijs en VDAB optimaliseren. Een ander project heeft betrekking op de houding van de trajectbegeleider en de te gebruiken methodiek i.f.v. screening van de jongeren naar de passende fase(n), en in de begeleiding in voortrajecten en persoonlijke ontwikkelingstrajecten. In 2013 wordt vanuit de VR gestalte gegeven aan de evaluatie van het decreet. In 2013 wordt verder gewerkt aan de voorbereiding van een hervorming van het secundair onderwijs die structurele antwoorden moet bieden aan de oorzaken van vroegtijdig schoolverlaten.
5.3.4.2. Ervoor zorgen dat iedere burger de kerncompetenties verwerft die nodig zijn in de kenniseconomie waaronder ICT-vaardigheden en competenties voor LLL Het nieuwe opleidingsprofiel ICT in de basiseducatie werd ingevoerd per 1 april 2012. Een conceptnota mediageletterdheid werd door de VR goedgekeurd op 4 mei 2012. De strategische doelstelling ervan is digitale vaardigheden en competentieontwikkeling op vlak van digitale media te bevorderen. Deze conceptnota bevat een 40-tal concrete acties en vertegenwoordigt een budget van meer dan 7 miljoen euro. In 2013 en 2014 ligt de klemtoon op de verdere uitvoering van de acties uit de conceptnota mediawijsheid. Zo wordt er bijvoorbeeld een proefproject beeldgeletterdheid opgestart om de strategische vaardigheden inzake beeldcultuur en digitale media aan te scherpen. Doel van dit proefproject is om input te verzamelen om het curriculum met betrekking tot mediaeducatie in het lager onderwijs aan te passen. Op 14 december 2012 hechtte de VR haar goedkeuring aan een nieuw “Plan Geletterdheid Verhogen” dat loopt van 2012 tot en met 2016. Om een volwaardige plaats te verwerven en te behouden in de kennismaatschappij hebben burgers competenties nodig die toelaten om op een zelfstandige manier informatie te verwerken uit teksten, documenten en cijfergegevens, en gebruik te kunnen maken van computers en multimedia. In 2012 werden de initiatieven uit de conceptnota "Samen taalgrenzen verleggen" voorbereid en uitgevoerd. Ook de komende jaren worden de acties uit deze conceptnota verder geïmplementeerd. In 2013 zal decretaal mogelijk gemaakt worden dat scholen het leergebied Frans kunnen aanbieden vanaf de tweede graad van het gewoon lager onderwijs (sinds 2004 is het leergebied Frans in Vlaanderen verplicht in de derde graad van het gewoon lager onderwijs). Verder zullen scholen vanaf 2013-2014 de mogelijkheid krijgen om in het voltijds en deeltijds gewoon secundair onderwijs andere vreemde talen met name de officiële talen van de Europese Unie en de officiële landstaal van de BRIClanden aan hun leerlingen aan te bieden. Ook Content and Language Integrated Learning (CLIL) zal dit schooljaar zijn decretale grondslag krijgen zodat scholen tot 20% van de niettaalvakken kunnen aanbieden in het Frans, Engels of Duits. Om ervoor te zorgen dat élke Stafdienst VR (28.03.2013)
97
school werk maakt van een talenbeleid, zullen er instrumenten worden ontwikkeld die hen ondersteunen bij de ontwikkeling en uitvoering ervan, zoals een kwaliteitscharter voor een inclusief en divers talenbeleid. Eén van de voornaamste factoren waardoor jongeren schoolse vertraging oplopen en ook ongekwalificeerd uitstromen is een beperkte of zelfs afwezige kennis van het Nederlands – de onderwijstaal en de taal in de Vlaamse Gemeenschap. Om die reden wordt er sterk ingezet op het monitoren van de beheersing van het Nederlands en de remediëring ervan. Zo dienen alle kinderen bij de overgang van kleuter naar lager onderwijs en van lager naar secundair onderwijs een taaltest Nederlands af te leggen om vast te stellen welk niveau ze hebben bereikt en welke bijsturing nodig is. Scholen kunnen binnen de lessen remediëren. Ze kunnen ook voorzien in taalbadklassen waar intensief wordt ingezet op Nederlands en indien nodig ook verplichte lessen Nederlands voorzien na school. Tevens wordt van de ouders een positief engagement verwacht t.a.v. de Nederlandse taal. Om werkzoekenden te ondersteunen in de zoektocht naar een gepaste job is VDAB gestart met een dienstverleningsaanbod specifiek gericht op het ontwikkelen van niet-technische arbeidsmarktcompetenties. Daarbij komen vooral de volgende componenten aan bod: taal, werkattitudes, sollicitatiegedrag, geletterdheid en basis-ICT.
5.3.4.3. Een aantrekkelijk aanbod van beroepsonderwijs en –opleiding voorzien Er wordt gewerkt aan een gemeenschappelijk kwaliteitskader en kwaliteitsbeoordelingssysteem voor alle beroepsgerichte trajecten (opleidingen en EVCtrajecten) die leiden naar erkende beroepskwalificaties. In de loop van 2012 werd de conceptnota “een geïntegreerd systeem van externe kwaliteitszorg” opgesteld waarin dit gemeenschappelijk kader is uitgewerkt en waarmee alle partners uit onderwijs en werk zich akkoord verklaard hebben. In deze conceptnota wordt ook een pilootfase beschreven die in 2013 uitgevoerd wordt, met het oog op het operationaliseren van dat systeem van externe kwaliteitszorg. Met betrekking tot het vreemdetalen aanbod werd dit in alle richtingen van het TSO en BSO geïmplementeerd. Daarnaast zal het CLIL worden ingevoerd in 2013-2014 en er kan ook verwezen worden naar het bovenvermelde actieplan STEM en een hervorming van het secundair onderwijs die mede als bedoeling hebben om beroepsonderwijs te opwaarderen).
5.3.4.4. Het beroep van leerkracht aantrekkelijk houden Om het tekort aan leerkrachten in het basisonderwijs (en vooral in het kleuteronderwijs) te counteren zijn tijdens het schooljaar 2012-2013 specifieke maatregelen genomen. Sinds het najaar 2011 voert de bevoegde minister het loopbaandebat met de diverse sociale partners. Dit moet in 2013 uitmonden in een globaal loopbaanpact dat op middellange termijn aanleiding zal geven tot maatregelen die o.m. het nakende tekort aan leraren moeten counteren, de werkzekerheid moet bestendigen en verbeteren (vooral voor startende leraren) en de competenties van het onderwijs moeten versterken. Om de uitstroom van ervaren en oudere leerkrachten tegen te gaan nam de VR in 2012 een maatregel m.b.t. het uitdoven van het TBS-systeem, zodat leraren langer aan de slag blijven.
Stafdienst VR (28.03.2013)
98
De talenwebsite, “de lat hoog voor talen”, werd uitgerust met focuspagina’s rond taalinitiatie, taalstimulering en talensensibilisering. Op deze website kunnen leerkrachten lesmateriaal uitwisselen.
5.3.4.5. Modernisering en hervorming van het hoger onderwijs Het Vlaams Parlement heeft het nieuwe stelsel van kwaliteitszorg en accreditatie in het hoger onderwijs goedgekeurd. De implementatie van de tweede ronde opleidingsaccreditaties is intussen gestart. In de tweede ronde zal de klemtoon meer dan voorheen liggen op de gerealiseerde leerresultaten. De visitatiecommissies moeten er zich van gewissen of de afgestudeerden de vooropgestelde leerresultaten ook effectief hebben gehaald. Dit zal gebeuren aan de hand van een beoordeling van de eindwerken, de mate van inzetbaarheid van de afgestudeerden op de arbeidsmarkt, de doorstroom naar een vervolgopleiding en het diplomarendement per instromende cohorte. Verder moeten de leerresultaten getoetst zijn aan wat er internationaal gangbaar en wenselijk is.
5.3.4.6. Prikkels geven om LLL en tweedekansonderwijs te volgen Er bestaan verschillende financiële incentives ter ondersteuning van cursisten die deelnemen aan het volwassenenonderwijs of beroepsopleidingen: opleidingscheques, terugbetaling inschrijvingsgeld, tijdskrediet, e.d. In 2012 werden in Vlaanderen 116.315 cheques aangevraagd om een opleiding te volgen. In 2010 bedroeg dit aantal nog 156.914. Dit komt neer op een daling van 35%. Dit is een gevolg van de gewijzigde regelgeving m.b.t. de opleidingscheques in 2010, wat algemeen tot een daling van het aantal aanvragen leidde. De wijziging had tot doel om het stelsel van de opleidingscheques meer arbeidsgericht te maken. Het gedaalde aantal aanvragen geeft aan dat deze aanpak tot resultaten heeft geleid. In het stimuleren van levenslang leren speelt het erkennen van competenties (EVC) een belangrijke rol. De erkenning van competenties die mensen hebben verworven, kan leiden tot een vlottere toegang tot (vervolg)onderwijs en (vervolg)opleidingen en de leer- of opleidingstrajecten verkorten. Er wordt daarvoor verder ingezet op het uitwerken van een geïntegreerd EVC-beleid (5.3.3.3.).
5.3.4.7. Flexibele leertrajecten aanbieden, onder meer door ontwikkelen van nationale kwalificatiekaders en partnerschappen tussen onderwijs en arbeidsmarkt Naast het versterken van de systemen voor alternerend leren en werken, wordt het volwassenenonderwijs volledig gemodulariseerd. Hierbij worden de opleidingen gescreend samen met de beroepssectoren. Op 1 september 2013 zullen alle opleidingen van basiseducatie en het secundair volwassenenonderwijs gebaseerd zijn op modulaire opleidingsprofielen die ontwikkeld zijn op basis van extern gevalideerde referentiekaders (bvb. beroepscompetentieprofielen). Alleen in het hoger beroepsonderwijs zullen er tijdelijk nog enkele lineaire opleidingen overblijven. In het volwassenenonderwijs wordt afstandsonderwijs en blended learning gestimuleerd. Er werd een actieplan afstandsleren opgesteld dat de verdere uitbouw van het afstandsleren Stafdienst VR (28.03.2013)
99
binnen de beroepsopleidingen aangeboden door CVO’s, VDAB en Syntra Vlaanderen als doel heeft. Partnerschappen tussen onderwijs en arbeidsmarkt worden bevorderd door de sectorconvenants. Deze bevatten onder andere engagementen op vlak van werkplekleren, stages, studie- en beroepskeuze, het bevorderen van de competenties van leerkrachten, en samenwerking op vlak van infrastructuur. Tot slot zullen ook onderwijskwalificerende opleidingstrajecten worden opgezet.
5.3.4.8. Uitrol experimenten.
van de
Vlaamse
kwalificatiestructuur en HBO5/SE-n-SE
In juli 2012 heeft de VR haar principiële goedkeuring gehecht aan het voorontwerp van decreet betreffende de versterking van het hoger beroepsonderwijs (HBO5) in Vlaanderen. In de loop van 2013 zal het decreet ter goedkeuring aan het Vlaams Parlement worden voorgelegd. Dit decreet stelt een aantal maatregelen voor om de kwaliteit van het hoger beroepsonderwijs in Vlaanderen te garanderen en te versterken. Inhoudelijk spitst dit voorontwerp zich toe op volgende elementen:
Structurele en intensieve samenwerkingsverbanden tussen de aanbieders van HBO5-opleidingen Schaalvergroting binnen het volwassenenonderwijs Omvorming, ontwikkeling en kwaliteitszorg van HBO5-opleidingen. Financiering van HBO5-opleidingen
Daarnaast zullen in het voorjaar van 2013 de eerste aanvragen voor nieuwe HBO5opleidingen door de onderwijsinstellingen kunnen worden ingediend. Op 30 april 2009 werd de Vlaamse kwalificatiestructuur goedgekeurd en wettelijk vastgelegd in een decreet. Op 30 augustus 2011 volgden de nodige amendementen om het decreet daadwerkelijk te kunnen uitvoeren. In de Vlaamse kwalificatiestructuur wordt een onderscheid tussen beroepskwalificaties en onderwijskwalificaties gemaakt. Een beroepskwalificatie geeft een overzicht van de competenties waarmee een beroep kan worden uitgeoefend. Een beroepskwalificatie kan behaald worden via onderwijs, opleiding of EVC. Het is ‘een afgerond en ingeschaald geheel van competenties waarmee een beroep kan worden uitgeoefend’. Deze beroepskwalificaties zijn gebaseerd op beroepscompetentieprofielen opgesteld door de sociale partners van de betrokken beroepssector. Zo worden de competentiebehoeften van de arbeidsmarkt in kaart gebracht en gecommuniceerd naar de onderwijs- en opleidingsverstrekkers. Een onderwijskwalificatie is ‘een afgerond en ingeschaald geheel van competenties die noodzakelijk zijn om maatschappelijk te functioneren en te participeren, waarmee verdere studies in het secundair of hoger onderwijs kunnen worden aangevat of waarmee beroepsactiviteiten kunnen worden uitgeoefend’. Onderwijskwalificaties worden uitsluitend uitgereikt door onderwijsinstellingen. In oktober 2011 startte een pilootfase voor de procedure tot erkende beroepskwalificatie. Deze pilootfase werd succesvol afgerond in maart 2012 met vijf erkende beroepskwalificaties als resultaat. De resultaten en de evaluatie van de pilootfase vormden de basis voor het uitvoeringsbesluit voor beroepskwalificaties en voor onderwijskwalificaties niveau 4 (Se-nSe) en niveau 5, goedgekeurd door de VR op 11 januari 2013. Stafdienst VR (28.03.2013)
100
Na de pilootfase voor de procedure tot erkende beroepskwalificatie is de uitrol van de Vlaamse kwalificatiestructuur in volle implementatie. De ontwikkelde procedure en instrumenten zijn verder verfijnd in het voorjaar 2012. Eind 2012 zijn een 40-tal beroepskwalificatiedossiers ingediend die de procedure van validering, inschaling en erkenning zullen doorlopen. Daarnaast zijn een 60-tal dossiers in ontwikkeling. Ondertussen wordt de procedure(s) tot erkende onderwijskwalificatie niveau 1 tot 4 en niveau 5 ontwikkeld. De eerste erkende onderwijskwalificatie van niveau 5 wordt verwacht in het voorjaar van 2013. Het uitvoeringsbesluit voor onderwijskwalificaties niveau 1 - 4 wordt ontwikkeld in 2013.
5.3.4.9. Verhogen van de leermobiliteit van jongeren en leerkrachten/docenten In het najaar van 2012 heeft een Task Force Mobiliteit (bestaande uit verschillende experts) op vraag van de minister van onderwijs zich uitgebreid gebogen over een aantal vragen55 inzake mobiliteit. Op basis van hun advies wordt momenteel het actieplan voorbereid. Het zal tegen mei 2013 aan de VR worden voorgelegd. Het actieplan zal volgende punten bevatten:
financiering van mobiliteit; ontwikkeling van een generiek systeem van mobiliteitsbeurzen voor een studieverblijf of een stage in het buitenland; afspraken met de instellingen om studenten aan te sporen naar het buitenland te trekken (bv. door individuele gesprekken, inbouwen van een mobiliteitswindow in het curriculum, samenwerkingsverbanden aan te gaan met buitenlandse universiteiten); stimuleren van stages voor studenten van de professionele bachelorsopleidingen; kwaliteitsbewaking van het studieverblijf of de stages in het buitenland: validering van de verworven competenties die in het buitenland werden opgedaan; participatie van alle studenten. Mobiliteit levert een meerwaarde op voor het individu en het is daarom van belang dat de studenten uit de kansengroepen ook voldoende kansen krijgen voor een studieverblijf in het buitenland en dat belemmerende factoren (financieel, taalkennis, erkenning) zo veel mogelijk worden weggenomen.
Daarnaast werden nog andere initiatieven ontwikkeld :
Er werd extra geld voorzien door herschikking van kredieten voor een totaal van 1,7 miljoen euro, bovenop de 4,2 miljoen euro die recurrent voorzien is in groeipad integratie; Zowel Vlaamse als Aziatische studenten (behorende tot de ASEM-landen) kunnen gebruik maken van zogenaamde duobeurzen, waarbij telkens in paren van studenten wordt gewerkt. De studenten krijgen voor hun uitwisseling erkenning in hun thuisinstelling. In september 2011 werd reeds een subsidie van 50.000 euro toegekend. Er is echter heel veel interesse van de Vlaamse instellingen voor hoger onderwijs om de samenwerking met Azië te intensifiëren. Eind 2012 heeft de VR
55
(1) Wat is de definitie van mobiliteit, (2) Hoe gaan we de mobiliteit registreren, (3) Hoe kunnen we de kwaliteit van mobiliteit verbeteren, (4) In welke mate kan de financiering bijdragen tot een groei. Hoe gaan we deze financiering toepassen en op welke manier kunnen we speciale aandacht besteden aan studenten uit kansengroepen?
Stafdienst VR (28.03.2013)
101
beslist om extra 300.000 euro te voorzien voor dergelijke duobeurzen voor Aziatische landen in transitie; In het kader van de academische diplomatie worden de culturele akkoorden herzien met de bedoeling ze meer toe te spitsen op mobiliteit van studenten. Er wordt meer gefocust op een beperkte reeks van landen. Momenteel lopen de gesprekken daarover, deze worden gefinaliseerd in het actieplan; De samenwerking tussen Vlaanderen en het Washington Center for Internships and Academic Seminars werd reeds gestart in 2010 en wordt voortgezet; In december 2012 werd een bedrag van 220.000 euro extra vrijgemaakt voor studentenmobiliteit met Brazilië, Marokko, Turkije en Zuid-Afrika. De VLUHR heeft dit geld ter beschikking gekregen om te besteden aan beurzen in de academiejaren 2013-2014 en eerste semester 2014-2015.
Stafdienst VR (28.03.2013)
102
5.4. Levenskwaliteit van een hoog niveau (richtsnoer 10) 5.4.1. Vlaamse doorvertaling van de Europa 2020-strategie Wat levenskwaliteit van hoog niveau betreft, kan voor de uitvoering van richtsnoer 10, voornamelijk de link worden gelegd met de doelstellingen nr. 2 (solidaire open regio) en nr. 13 (armoede) van het Pact 2020. Het Pact 2020 stelt dat in 2020 het aandeel inwoners dat leeft in armoede en geconfronteerd wordt met sociale uitsluiting laag ligt in vergelijking met de best presterende EU-27-landen. Dat houdt in dat in 2020 in Vlaanderen elk gezin, ongeacht de samenstelling, minstens een inkomen heeft dat de Europese armoederisicodrempel bereikt. Vlaanderen zal werken met de drie indicatoren (armoederisico, ernstige materiële deprivatie, huishoudens met lage werkintensiteit) die door de Europese Raad van juni 2010 zijn voorgesteld. Vlaanderen gaat voor een 30% reductie op de drie indicatoren, zonder dubbeltelling alsook voor een halvering van de kinderarmoede tegen 2020. Tabel 11: Overzichtstabel m.b.t. de doelstellingen inzake (kinder)armoede en sociale uitsluiting
t.o.v. 2008
t.o.v. 2010
streefdoel 2020
afstand
15%
-0.02 ppt↓
+0.02 ppt↑
10,5% (= -30% of-280.000 personen t.o.v. 2008)
4,5 ppt
10,4 %
+0,5 ppt↑
-0.06 ppt. ↓
5,5% (=-50% of-60.000 kinderen t.o.v. 2008)
4,9 ppt.
2008
2009
2010
2011
15,2 %
14,6%
14,8%
9,9% % kinderen met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel na sociale transfers
9,8%
11%
Samengestelde indicator (% personen in armoede of sociale uitsluiting)
Hieronder volgt een actualisering van de in het VHP 2012 vermelde maatregelen die een volwaardige deelname aan het maatschappelijke en economisch leven dienen te bevorderen en werkgelegenheid stimuleren. Ook nieuwe initiatieven worden opgenomen. De maatregelen hebben betrekking op armoedebestrijding (5.4.2.), gelijke kansen en het bestrijden van discriminatie (5.4.3) en de participatie aan de Vlaamse samenleving (5.4.4).
5.4.2. Armoedebestrijding Richtsnoer 10: Sociale integratie bevorderen en armoede bestrijden
Vlaggenschip Europees Platform tegen armoede en sociale uitsluiting
Stafdienst VR (28.03.2013)
103
Annual Growth Survey 2012: De werkloosheid en de sociale gevolgen van de crisis aanpakken Het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting is voor de VR een topprioriteit. De uitvoering van het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014 (VAPA) is dan ook cruciaal om de ambitieuze Vlaamse armoededoelstellingen te kunnen realiseren. Het eerste voortgangsrapport 2010-2011(van 25 maart 2011)concludeerde dat een versnelling en verdieping van het VAPA zich opdrong. Daartoe keurde de VR in april 2011 een prioriteitenlijst goed: (1) het opstarten van de armoedetoets; (2) de realisatie van de automatische toekenning van rechten; (3) de versterking en uitbreiding van de wijkgezondheidscentra; (4) het stimuleren van netwerkvorming bij hulpverleners; (5) kostenbeheersing in het secundair onderwijs; (6) het versterken van de armoedekennis bij opleidingsvertrekkers; (7) valoriseren van onderzoek over armoede; (8) de realisatie van een voldoende kwalitatief toegankelijk aanbod van schuldhulpverlening; (9) De realisatie van een substantiële automatische huursubsidie om zo tegemoet te komen aan de noden van mensen met een zeer laag inkomen die te lang op de wachtlijst voor een sociale woning moeten staan; (10) het realiseren van een duurzame toeleiding naar de arbeidsmarkt, aandacht voor arbeidszorg, de structurele verankering van werk-welzijnstrajecten, meer jobs in buurtontwikkelingsdiensten en het wegwerken van werkloosheidsvallen; (11) het realiseren van een Vlaamse Vrijetijdskaart; (12) aandacht voor gekleurde armoede;(13) de strijd tegen kinderarmoede. Deze prioriteitenlijst is nog actueel. Rond elke prioriteit organiseert de VR een VPAO (verticaal armoedeoverleg) om de maximale betrokkenheid van mensen in armoede te garanderen.
5.4.2.1. Voorkomend en participatief beleid Sociale netwerken en participatie. Participatie staat centraal in het Vlaams armoedebeleid. Het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding voorziet daarom in de erkenning en subsidiëring van verenigingen waar armen het woord nemen. In samenwerking met het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen, werden de erkennings- en subsidiecriteria geactualiseerd en programmatiecriteria uitgewerkt. De bestaande regelgeving werd in functie daarvan aangepast. De nieuwe subsidieregeling is ingegaan op 1 januari 2013. Vier bijkomende verenigingen zijn erkend sinds 1 januari 2013. Het programmatiekader van 52 verenigingen verspreid over Vlaanderen en Brussel is daarmee volledig ingevuld. In elke grootstedelijke zorgregio is minstens één vereniging erkend en gesubsidieerd. Ervaringsdeskundigen. Het Team voor Advies en Ondersteuning van de vzw De Link 56, een ‘pool’ van ervaringsdeskundigen, is vanaf 2012 structureel opgenomen in de regelgeving van de lokale diensteneconomie. De verschillende opleidingsverstrekkers rond inzicht in en bestrijding van armoede hebben hun samenwerking geoperationaliseerd zodat een duidelijkere positionering van de werking en het overzichtelijker maken van het aanbod voor geïnteresseerde organisaties op het terrein is gerealiseerd. 56
De vzw De link is erkend voor de coördinatie van de opleiding en tewerkstelling van ervaringsdeskundigen in de armoede en sociale uitsluiting. Stafdienst VR (28.03.2013)
104
Permanent Armoede Overleg (PAO). De bestrijding van de armoede wordt voortdurend opgevolgd en bijgestuurd. De Vlaamse overheid organiseert hiervoor een Permanent Armoede Overleg. Dit PAO bestaat uit zowel een verticale, per beleidsdomein, als uit een horizontale, transversaal over alle beleidsdomeinen. Op die manier wordt vanuit het beleid constant de vinger aan de pols gehouden. Quickscan armoede. In 2011 werden m.b.t. de in opmaak zijnde armoedetoets 2 proefprojecten opgestart.57In 2012 zijn de proefprojecten geëvalueerd met het oog op de opmaak van de regelgeving en de uitwerking van de omkadering. De quickscan werd op 22 februari goedgekeurd door de VR. Vlaamse armoedemonitor. De Vlaamse armoedemonitor wordt jaarlijks geactualiseerd en is te consulteren op www.vlaanderen.be/svr. Wetenschappelijk onderzoek. Op 1 januari 2012 is een Steunpunt Beleidsrelevant Onderzoekm.b.t. armoede in Vlaanderen (Vlaams Armoede Steunpunt) opgericht. Dit initiatief heeft als doel te komen tot een coördinatie en afstemming van de kennis en informatie over armoede en van de instrumenten die ter beschikking staan van het beleid, waaronder de armoede-indicatoren en armoedetoets. Dit Vlaams Armoedesteunpunt is een unieke samenwerking van verschillende hogescholen en universiteiten die elk over een eigen expertise beschikken met betrekking tot de problematiek van armoede. Ook onderling tussen de verschillende Steunpunten die worden opgericht, wordt afgestemd om tot een geïntegreerde benadering van de armoedeproblematiek te komen.
5.4.2.2. Bijzondere accenten: kinderen en ouderen in armoede Kinderarmoede Tegelijk met de prioriteitenlijst (zie hoger) heeft de VR in april 2011 de opmaak goedgekeurd van een specifiek actieprogramma ter bestrijding van kinderarmoede met een focus op kinderen van 0 tot 3 jaar en hun gezinnen. De bedoeling van dit plan is ook de focus op kinderen van 0 tot 3 jaar op alle beleidsniveaus ingang te doen vinden. In 2012 werd dit actieprogramma uitgebreid en versterkt met de bevindingen en aanbevelingen van een STUDIO rond kinderarmoede. In de STUDIO werden nationale en internationale experts samengebracht om tijdens enkele dagen intensief naar mogelijke oplossingen te zoeken voor de problematiek van kinderarmoede. Onder meer als gevolg van deze aanbevelingen gaf de VR midden 2012 de opdracht tot de opmaak van een business/society case over kinderarmoede. Tevens werd een transitietraject kinderarmoede opgestart, met als doelstelling een langetermijnproces richting een Vlaanderen waar alle kinderen, ongeacht hun socio-economische achtergrond, alle kansen moeten krijgen om zich te ontplooien. De business/society case, het STUDIO-verslag en andere documenten rond kinderarmoede leveren de bouwstenen voor de langetermijnvisie, die in het voorjaar van 2013, in overleg
57
De armoedetoets van een nieuwe beleidsmaatregel wordt doorgevoerd in twee fasen, vooreerst als quickscan om te zien of er een effect is voor mensen in armoede en zo ja, als volledige screening van de mogelijke effecten, ter eventuele evaluatie en/of bijsturing. De armoedetoets wordt altijd uitgevoerd voorafgaand aan de invoering van de maatregel, op een vroeg tijdstip in de besluitvorming. Zo kan men mogelijke negatieve bijwerkingen identificeren en aanpakken, en positieve effecten indien mogelijk versterken. Stafdienst VR (28.03.2013)
105
met de doelgroep en maatschappelijke actoren, zal vorm krijgen. Deze zal richting en invulling geven aan de transitie. De resultaten van een provinciale overlegronde gericht op het lokale niveau en 2 projectoproepen gericht op lokale kinderarmoedeprojecten werden in 2012 gebundeld in een methodiekboek voor lokale actoren getiteld “Elk Kind Telt”. Dit boek58 kan als basis gebruikt worden voor de effectieve aanpak van de kinderarmoede op lokaal niveau. Het werd in 2012 verspreid naar alle lokale besturen. Ook in 2013 zal het boek gratis ter beschikking gesteld worden aan lokale actoren zoals scholen. Op 20 april 2012 is het decreet houdende de Kinderopvang van Baby’s en Peuters goedgekeurd.59 In uitvoering van dit decreet zal de VR opdrachten en regels bepalen m.b.t. de sociale functie van de kinderopvang o.a. met het oog op een opnamebeleid in kinderopvangvoorzieningen dat afgestemd is op kwetsbare gezinnen. De projecten ‘preventieve gezinsondersteuning met bruggen onderwijs/werk’ worden verlengd in 2013. De oproep beoogde de opstart of versterking van initiatieven die een aanbod doen in het kader van integrale en laagdrempelige gezinsondersteuning. Doelstelling van deze initiatieven is om peuters tijdig en goed voorbereid te laten doorstromen naar het kleuteronderwijs, ouders te versterken in hun ouderrol en hen te ondersteunen in hun activeringstraject. Met het project innoveren en excelleren in onderwijs (pIE.O) wordt gestreefd naar het maximaliseren van de leerprestaties, de leerwinst en het welbevinden van alle leerlingen in concentratiescholen. Dergelijke scholen zien zich vaak geconfronteerd met een hoog aandeel GOK-leerlingen60 die veelal het Nederlands onvoldoende machtig zijn, wat de onderwijskwaliteit onder druk zet. Hiervoor worden in een beperkt aantal scholen (onderwijs)innovaties opgezet gedurende vijf opeenvolgende jaren (2012-2017) waarvan de effectiviteit jaarlijks wetenschappelijk opgevolgd wordt (Innovatie- en excellentiemonitor in basisonderwijs: IEMBO). Een belangrijke bijkomende doelstelling is de transfer van de opgedane expertise en inzichten naar het gehele Vlaamse onderwijsveld. Jaarlijks worden de acties om de kleuterparticipatie te verhogen herhaald. Daarnaast is het nieuwe omkaderingssysteem van start gegaan op 1 september 2012. Het betreft een investering van 52,7 miljoen euro. Deze bijkomende investering komt vooral het kleuteronderwijs ten goede: de basisomkadering stijgt er met 8,8%. Ouderen en (stille) armoede. Er werd een geactualiseerd Vlaams ouderenbeleidsplan voor de periode 2010 – 2014 opgesteld waarin de doelen en acties om armoede bij ouderen te bestrijden zijn opgenomen. Midden 2012 werd een eerste realisatierapportage van de ouderenbeleidsacties opgemaakt. Het realiseren van het werkingsprincipe ‘bijzondere aandacht besteden aan gebruikers met een verhoogd risico op verminderde welzijnskansen’ van alle woonzorgvoorzieningen is hierbij een doorlopende opdracht. In de thuiszorg werden inmiddels de projecten in verband met zorg op maat met (kans)armen geëvalueerd en in de 58
Het boek is elektronisch downloadbaar op www.vlaanderen.be/armoede Voor meer info zie hoger 5.3.2.3. 60 GOK = Gelijke Onderwijskansen 59
Stafdienst VR (28.03.2013)
106
werkingen geïmplementeerd. Voorts zullen voor de diensten maatschappelijk werk van de ziekenfondsen vanaf 1 januari 2013 resultaatsindicatoren in voege treden. Eén van deze indicatoren stelt dat ten minste 25 % van het totale aantal bereikte gebruikers in het werkjaar een beperkt inkomen of een beperkt sociaal netwerk heeft. In het kader van het horizontaal permanent armoedeoverleg werd in samenwerking met de Vlaamse Ouderenraad een denkdag gehouden over initiatieven die de aanpak van armoede en sociale uitsluiting bij ouderen kunnen versterken. Vanuit de optiek dat armoede niet enkel een financieel probleem is, maar ook vaak te maken heeft met een probleem van wonen, een zwakkere gezondheid, een beperkte deelname aan het sociale leven en ontoereikende informatie, werden hier rond verschillende werkgroepen opgericht. Vanuit de werkgroepen werden aanbevelingen geformuleerd, die werden meegenomen in de projectoproep rond intergenerationele solidariteit. In het kader van deze projectoproep zijn eind 2012 aan 14 projecten middelen toegekend voor in totaal 265.000 euro.
5.4.2.3. Toegankelijkheid van maatschappelijke dienstverlening Om de drempels weg te werken waarmee mensen in armoede geconfronteerd worden wanneer ze beroep doen op maatschappelijke hulp- en dienstverlening, zullen in eerste instantie de initiatieven opvoedingsondersteuning en ‘brede instap’ in de jeugdhulp breder bekendgemaakt worden. Bovendien komt er een versterking van de rechtstreeks toegankelijke hulp voor plus 15-jarigen binnen de CAW’s (Centra algemeen welzijnswerk) en zal er een bijsturing komen van concept “opvoedingsondersteuning” in functie van een breder bereik. De OCMW’s, CAW’s e.a. worden gestimuleerd om in hun maatschappelijke dienstverlening meer preventief te werken en maatschappelijk kwetsbare groepen op te sporen en te benaderen. Ook de samenwerking tussen de eerstelijnsvoorzieningen zal in functie van de aanpak van de armoedeproblematiek gestroomlijnd worden. Deze samenwerking vormt ook de hoeksteen van de Vlaamse beleidsdoelstellingen in het kader van het lokaal sociaal beleid die eind 2012 in een omzendbrief werden verspreid naar alle lokale besturen. In 2012 en 2013 wordt, projectmatig, proactieve dienstverlening lokaal steviger ingebed zodat mensen in onderbescherming bereikt worden. Om de toegang tot informatie over beleidsmaatregelen en dienstverlening te verbeteren werd in 2012 het draaiboek ‘in vijf stappen communiceren met mensen in armoede’ gelanceerd. Daarnaast onderhoudt en actualiseert de Vlaamse overheid de website ‘Rechtenverkenner’61. Deze website bundelt informatie over sociale voordelen en tegemoetkomingen op federaal, Vlaams, provinciaal en gemeentelijk niveau. Het gebruik van de rechtenverkenner door hulp- en dienstverleners bij de start van een hulp- en dienstverleningstraject wordt in OCMW’s en CAW’s gestimuleerd. De sensibilisering en vorming van welzijns- gezondheids- en preventiewerkers over de situatie en de leefwereld van mensen in armoede en over gezondheidsbevorderende methodieken zal worden gestimuleerd en verder gezet, zodat ze deze methodieken op maat hanteren. Ook binnen de jeugdhulp wordt kennis over armoede verspreid bij hulpverleners door participatie van cliëntvertegenwoordigers in netwerken en stuurgroepen integrale jeugdhulp. 61
http://www.rechtenverkenner.be
Stafdienst VR (28.03.2013)
107
In de overeenkomst met het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen is de structurele participatie aan de netwerken integrale jeugdhulp opgenomen.
5.4.2.4. Rechten en hun (automatische) toekenning Rechten moeten waar technisch mogelijk automatisch toegekend worden en dit in alle levensdomeinen. In 2012 werd de inventarisatie van de mate waarin sociale rechten momenteel automatisch worden toegekend en welke knelpunten en beperkingen zich hierbij voordoen, geactualiseerd. Op basis van deze inventaris werd een conceptnota “Automatische toekenning sociale rechten: proactieve dienstverlening” opgemaakt met daarin concrete voorstellen om de automatische toekenning van een aantal sociale rechten versneld te realiseren. De VR keurde op 25 januari 2013 deze conceptnota goed. Het streven naar automatische rechtentoekenning is tevens als sleutelproject opgenomen in het Meerjarenplan Slagkrachtige Overheid.
5.4.2.5. Sociale bescherming De VR keurde op 15 juli 2011 het decreet Vlaamse sociale bescherming principieel goed. Dat bevat onder andere de Vlaamse zorgverzekering, een premie voor jonge kinderen en een maximumfactuur voor thuiszorg. Het decreet is een eerste stap naar een vernieuwd sociaal beleid, een voornemen uit het regeerakkoord. Dit decreet is nog niet van kracht.
5.4.2.6. Schuldoverlast Zoals aangekondigd in het VHP 2011 streeft de VR naar een verhoging van de kwaliteit van de schuldhulpverlening. Het wetenschappelijk onderzoek naar de werking en organisatie van de erkende instellingen voor schuldbemiddeling werd in 2011 afgerond. Middelen werden vrijgemaakt om via projectsubsidies samenwerkingsverbanden van erkende instellingen te financieren die de toegang tot kwaliteitsvolle schuldhulpverlening bevorderen en de aandacht voor preventie, nazorg om (herval in) schuldenlast te voorkomen. In 2012 werden de beschikbare middelen voor deze projectsubsidies verhoogd van 750.000 euro naar 1,25 miljoen euro op jaarbasis. Vanaf 2014 zullen deze subsidies in een regulier kader worden toegekend.
5.4.2.7. Gezondheid en welzijn Het terugdringen van sociaaleconomische ongelijkheid in gezondheid(szorg) is één van de belangrijkste uitdagingen voor het gezondheidsbeleid. In het kader van een preventieve aanpak werd door het Steunpunt voor Algemeen Welzijnswerk het project ‘ontwikkelen van initiatieven om mensen in armoede aan te zetten tot fysieke activiteit’ opgestart. In het kader van de gezondheidsbevordering en het dichten van de gezondheidskloof, zal er een besluit van de VR opgemaakt worden betreffende samenwerkingsverbanden op niveau van de praktijkvoering in de eerstelijnsgezondheidszorg met een specifiek luik voor de wijkgezondheidscentra als samenwerkingsverband met als specifieke doelgroep mensen in armoede. In 2013 worden de erkenningen van de samenwerkingsverbanden toegekend. In overleg met de federale overheid wordt nagegaan welke initiatieven er kunnen genomen worden om het derdebetalerssysteem bij huisartsen te stimuleren. Stafdienst VR (28.03.2013)
108
5.4.2.8. Thuisloosheid Om de aandacht in Europa voor thuisloosheid om te zetten in concrete actie werd in de tweede helft van 2010 een Europese consensus rond thuisloosheid bereikt. Ook in Vlaanderen wordt gewerkt aan de aanpak van dak- en thuisloosheid. Daarbij wordt het aanbod van preventieve woonbegeleiding verruimd en worden samenwerkingsafspraken gemaakt met de woon-, gezondheids- en welzijnsactoren en de lokale besturen. In 2012 is een wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd dat bouwstenen formuleerde voor het opstellen van een Vlaamse strategie tegen thuisloosheid. In 2012 werd 280.000 euro beschikbaar gesteld voor de opstart van lokale of regionale netwerken om deze problematiek aan te pakken. Daarnaast wordt momenteel werk gemaakt van een monitoringinstrument inzake thuisloosheid. Sinds 2011 is een bedrag voorzien van 1 miljoen euro voor de opstart van projecten wonen-welzijn en in 2012 is een bedrag van 500.000 euro voorzien voor de uitbreiding van preventieve hulpbegeleiding. In 2013 is dit bedrag verhoogd met 1,5 miljoen euro.
5.4.2.9. Iedereen toegang bieden tot onderwijs van goede kwaliteit Het decreet betreffende het inschrijvingsrecht is op 1 september 2012 in werking getreden voor de inschrijvingen vanaf het schooljaar 2013-2014. Het inschrijvingsrecht kreeg bijkomende uitgangspunten zoals de sociale mix bevorderen en de onderwijs- en inschrijvingskansen van Nederlandstaligen in Brussel beschermen. Aanmeldingsprocedures werden ingevoerd om het inschrijvingsproces transparant te maken en wachtrijen en kamperen te vermijden. Vanaf het schooljaar 2012-2013 start het project Innoveren en Excelleren in Onderwijs (pIE.O), met vijf jaar looptijd. 13 scholen met een hoog GOK-percentage (3 in Brussel, 3 in Antwerpen, 3 in Gent, 4 in de Limburgse mijnstreek) zoeken onder intensieve coaching naar innoverende vormen van onderwijs met het oog op het maximaliseren van de leerwinst, leerprestaties en welbevinden van de leerlingen. Het project wordt wetenschappelijk gemonitord. De VR heeft op 29 juni 2012 het decreet betreffende de studentenvoorzieningen goedgekeurd. Op 1 januari 2013 is de implementatie ervan gestart. Samen met de begroting 2014 (in te dienen najaar 2013) moeten de instellingen een beleidsplan voor de studentenvoorzieningen indienen. Daarin moeten ze aangeven welke concrete beleidsdoelstellingen ze willen realiseren: strategische beleidsdoelstellingen, operationele beleidsdoelstellingen en concrete targets en prestatie-indicatoren. Het wordt ook mogelijk om extra beurzen toe te kennen aan mobiele studenten afkomstig van ondervertegenwoordigde groepen. Op vraag van de minister van onderwijs ontwikkelt een Task Force met experts momenteel ideeën in verband met de hervorming van het aanmoedigingsfonds. Op basis van de input van deze experts zal er tegen de zomer 2013 een concreet plan voor de hervorming van het aanmoedigingsfonds opgesteld worden. In ieder geval zal de toekenning van middelen
Stafdienst VR (28.03.2013)
109
gekoppeld worden aan de bereikte resultaten op het vlak van instroom, doorstroom en uitstroom van studenten uit ondervertegenwoordigde groepen. De student tutoringinitiatieven die werden verankerd in de regelgeving, worden voortgezet. In het schooljaar 2012-2013 worden 7 projecten gesubsidieerd. In het voorjaar 2013 loopt een nieuwe subsidieronde met het oog op het schooljaar 2013-2014.
5.4.2.10. Betaalbaar wonen in Vlaanderen bevorderen Op 4 mei 2012 werd het besluit tot instelling van een tegemoetkoming voor kandidaathuurders definitief goedgekeurd door de VR. Deze huurpremie kan worden toegekend aan personen die 5 jaar op de wachtlijst voor een sociale huurwoning staan, een laag inkomen hebben en een woning huren op de private huurmarkt. De huurpremie voorziet voor deze huurders in een tijdelijke overbrugging in afwachting van de toewijzing van een sociale huurwoning. Het systeem is in werking getreden in mei 2012. Budgettair worden hiervoor volgende bedragen voorzien: 8,76 miljoen euro (in 2012), 8,97 miljoen euro (in 2013) en 8,66 miljoen euro (in 2014). In het najaar 2011 werd decretaal de DAB "Fonds ter bestrijding van uithuiszettingen" opgericht. Om het Fonds operationeel in werking te stellen via een uitvoeringsbesluit, werd in 2012 overlegd met de betrokken actoren. Op 21 december 2012 heeft de VR het ontwerp van besluit houdende instelling van een tegemoetkoming van het Fonds ter bestrijding van de uithuiszettingen principieel goedgekeurd. Een nieuw erkennings- en subsidiebesluit voor de sociale verhuurkantoren werd uitgewerkt, met het oog op het versterken van de werking en de verruiming van het aanbod betaalbare, kwaliteitsvolle woningen. Het besluit werd op 20 juli 2012 goedgekeurd door de VR en is op 1 januari 2013 in werking getreden. De VR verleent waarborgen voor de leningen die door het FRGE (Fonds ter Reductie van de Globale Energiekost) aan de Lokale Entiteiten worden toegekend. Er zijn momenteel 22 Lokale Entiteiten die die goedkope leningen toekennen aan particulieren, bestemd voor structurele energiebesparende maatregelen. Energiebesparing, bestrijding van de energiearmoede en betaalbaar wonen gaan hand in hand. Op basis van een evaluatie van het VEA en de VREG over de effectiviteit en de efficiëntie van de sociale openbaredienstverplichtingen, gaf de VR op 7 september 2012 haar definitieve goedkeuring aan een verruiming van de beschermende maatregelen. Zo wordt nog meer ingezet op het vermijden van de opbouw van energieschulden. Hiermee wordt energiearmoede tegengegaan ten gevolge van een laag inkomen en/of een hoge energiefactuur. Hiermee zijn nu heel wat maatregelen verankerd in het Energiebesluit van 19 november 2010. Een aantal maatregelen die in voege gingen eind oktober 2012 focussen op de volgende doelstellingen: het verbeteren van de dienstverlening van energieleveranciers; het faciliteren van de terugkeer van klanten die de netbeheerder belevert naar voordeligere commerciële energieleveranciers; het maximaal vermijden van de afsluiting van de toevoer van elektriciteit en aardgas; het optimaliseren van de sociale statistieken.
Stafdienst VR (28.03.2013)
110
Op 23 september 2011 keurde de VR de nieuwe regeling voor de openbaredienstverplichting met betrekking tot het rationeel energiegebruik definitief goed.62 Die legt de netbeheerders de actieverplichting op om vanaf 2012 sociale dakisolatieprojecten uit te voeren. Van een aantal proefprojecten wordt dus overgestapt naar een structurele aanpak. Hiermee wordt de planning en de uitvoering van dak- of zoldervloerisolatie in private huurwoningen structureel ondersteund bij welomschreven categorieën van kwetsbare huurders. In juli 2012 besliste de VR om de doelgroep uit te breiden. Op kruissnelheid wordt uitgegaan van de uitvoering van 3000 sociale dakisolatieprojecten per jaar. Er is ook 28,5 miljoen euro vrijgemaakt om de sociale huurmarkt energiezuiniger te maken. Vanaf 2014 worden de energiescans voorbehouden voor sociaal kwetsbare groepen. Op 21 december 2012 besliste de VR om vanaf 2013 de extra premie voor energiebesparende investeringen door beschermde afnemers te verhogen van 20% naar 50%. De VR besliste op 2 maart 2012 om een rentesubsidie toe te kennen voor de leningen die door het FRGE aan de Lokale Entiteiten worden toegekend en die als doel hebben om leningen toe te staan van Lokale Entiteiten aan de natuurlijke personen die behoren tot de meest behoeftige doelgroep. Met het besluit van de VR van 7 september 2012 werd bovengaand systeem van rentesubsidies uitgebreid naar private personen, die weliswaar niet noodzakelijk zelf tot de meest behoeftige doelgroep behoren, maar die via een Sociaal Verhuurkantoor één of meer woningen waarvan ze eigenaar zijn, verhuren aan personen die wel tot de doelgroep behoren. Op deze manier wordt tegemoet gekomen aan het ‘split incentive’-probleem, nl. op de gewone markt heeft een huurder geen zekerheid dat zijn investering nog binnen de huurtermijn zal renderen en omgekeerd is een eigenaar dikwijls niet geneigd energiebesparende investeringen te financieren waarvan hij de vruchten niet kan plukken via het verminderd energieverbruik. Met het decreet van 29 april 2011 werd het principe van minimale energetische prestaties in de Vlaamse Wooncode toegevoegd aan de lijst van elementaire veiligheids-, gezondheidsen woonkwaliteitsvereisten waaraan een woning moet voldoen. Huurwoningen zonder dakisolatie mogen vanaf 2020 niet langer worden verhuurd. Die maatregel zal vanaf 2015 geleidelijk worden ingevoerd. Intussen blijft een premie beschikbaar als stimulans. Een ontwerp van uitvoeringsbesluit dat de minimale energieprestatie-eis voor dakisolatie vaststelt, werd in het najaar van 2011 definitief goedgekeurd.
5.4.2.11. Werk In hoofdstuk 5.3. werden de maatregelen die Vlaanderen wil nemen om de werkzaamheidsgraad te verhogen al toegelicht. Er werd daarin ook al ingezoomd op de maatregelen die worden genomen om de werkzaamheidsgraad van kansengroepen te verhogen.
62
Zie ook 5.2.2.2.
Stafdienst VR (28.03.2013)
111
De arbeidsmarktintegratie van mensen in armoede is een belangrijk middel tot sociale inclusie. Kwaliteitsvolle tewerkstelling impliceert ook de nodige aandacht voor werkbaarheid. Kansengroepen, en mensen in armoede in het bijzonder, krijgen begeleiding op maat bij het traject dat nodig is om in die kwaliteitsvolle job te geraken vooral via integrale (opleidings)trajecten waarbij zowel aan arbeid als aan welzijn wordt gewerkt. De activering van werkzoekenden met een armoedeproblematiek wordt ondervangen door specifieke trajecten voor personen in armoede. De specifieke trajecten voor personen in armoede werden gerealiseerd en afgerond. Er zijn tot op heden (december 2012) over de jaren heen 1.216 trajecten opgestart en/of beëindigd: 69 in 2010, 496 in 2011 en 555 in (november) 2012 (objectief: 500). Voor 2013 is een uitbreiding van het aantal trajecten voor personen in armoede voorzien in uitvoering van het akkoord Alternatieven Jobkorting: minimaal 750 tot maximaal 1.200 op te starten trajecten.
5.4.3. Het waarborgen van gelijke kansen en het bestrijden van discriminatie Richtsnoer 10: Sociale integratie bevorderen en armoede bestrijden
Vlaggenschip : Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting Naast een proactief gelijkekansenbeleid voert de Vlaamse overheid ook een antidiscriminatiebeleid. Ter uitvoering van het Vlaams gelijkekansen- en gelijkebehandelingsdecreet (dd. 10/07/2008) werd voorzien in 13 lokale discriminatiemeldpunten, die – naast preventie – hoofdzakelijk een bemiddelingsfunctie waarnemen. Klachten, die het pure lokale niveau, de bemiddelende opdracht van de meldpunten of de Vlaamse regelgeving overstijgen worden doorgestuurd naar het Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding, dat de klagende partij in een aantal gevallen in rechte kan bijstaan. Tijdens de zomer 2012 werd een akkoord bereikt tussen de federale overheid, de Gemeenschappen en Gewesten over de oprichting van een nieuw interfederaal Centrum voor Gelijke Kansen en Bestrijding van Discriminatie en Racisme. Dit nieuw centrum zal o.m. bevoegd zijn om slachtoffers van discriminatie in rechte bij te staan, zowel inzake federale als deelstatelijke bevoegdheden. De meldpunten worden in dit nieuwe centrum ingekanteld zodat zij hun lokale bemiddelingsfunctie kunnen verderzetten.
5.4.4. Immigranten willen en kunnen participeren aan de Vlaamse samenleving Richtsnoer 10: Sociale integratie bevorderen en armoede bestrijden
Vlaggenschip: Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting Met het integratiebeleid wil de Vlaamse overheid een krachtige impuls geven voor een actief en gedeeld burgerschap. De Vlaamse overheid streeft een maatschappijmodel na waarin mensen samenleven op grond van gelijkwaardigheid, binnen een gemeenschappelijk kader van normen en waarden en met respect voor ieders eigenheid. Het einddoel ervan is een actieve participatie van iedereen aan de Vlaamse samenleving en het creëren van een voldoende sociale samenhang in die samenleving.
Stafdienst VR (28.03.2013)
112
Om hun plaats te vinden in onze maatschappij moeten nieuwe Vlamingen gelijke kansen hebben op vlak van onder meer onderwijs, werk, sociale contacten. Dat impliceert een blijvende en versterkte aandacht voor de toegankelijkheid van reguliere voorzieningen voor alle burgers, dus ook voor nieuwe Vlamingen. Anderzijds moeten nieuwe Vlamingen gestimuleerd en ondersteund worden om te participeren aan de samenleving. Om de uitvoering van het integratiebeleid op het terrein te ondersteunen, subsidieert de Vlaamse overheid integratiecentra en integratiediensten en een Vlaams expertisecentrum Migratie en Integratie. Het integratiebeleid moet in de eerste plaats gevoerd worden op het lokale niveau. Lokale besturen hebben een belangrijke rol als regisseur van het integratiebeleid op hun grondgebied, waar oude en nieuwe Vlamingen samenleven. Integratiediensten zorgen voor de toegankelijkheid van de gemeentelijke diensten en de andere voorzieningen op het grondgebied voor iedereen en in het bijzonder voor de specifieke doelgroepen van het integratiedecreet. Ze bevorderen de participatie van de doelgroepen aan het beleid en nemen initiatieven om het harmonieus samenleven in diversiteit tussen alle burgers te bevorderen. Verder zijn er 5 provinciale en 3 grootstedelijke integratiecentra. De integratiecentra hebben als kerntaak om het integratiebeleid te analyseren, evalueren, ondersteunen en stimuleren. Zij informeren en bieden advies en vormingen aan organisaties, verenigingen, voorzieningen en besturen inzake toegankelijkheid, participatie en samenleven in diversiteit. Zij stimuleren en ondersteunen vernieuwende projecten en ontwikkelen methodieken. Zij begeleiden en ondersteunen veranderingsprocessen van voorzieningen, organisaties of verenigingen. Het netwerk van integratiecentra en integratiediensten wordt gecoördineerd door een Vlaams expertisecentrum Migratie en Integratie (Kruispunt Migratie en Integratie). Het Kruispunt Migratie en Integratie ondersteunt ook het inburgeringsbeleid en zorgt voor de link tussen inburgering en integratie en verzorgt de centrale ondersteuning voor Sociaal tolken en vertalen. De Vlaamse overheid hecht er veel belang aan om de doelgroepen van het integratiebeleid op een volwaardige manier bij het beleid te betrekken. Hiertoe bepaalt het integratiedecreet dat de VR één participatieorganisatie erkent die optreedt als forum van organisaties van de doelgroepen (Minderhedenforum vzw). Inburgering is een geschikte manier om nieuwe Vlamingen een begeleide opstap naar volwaardige participatie aan de samenleving aan te bieden. Nieuwe Vlamingen moeten in alle aspecten van hun mens-zijn (als ouder, werknemer, ondernemer, student, vrijwilliger, lid van een vereniging, enzovoort) hun plaats vinden in deze samenleving. Inburgering biedt hen die kans, zet hen op weg door hen een aantal instrumenten aan te bieden die hun integratie vergemakkelijken en versnellen. Een primair inburgeringstraject bestaat uit een basiscursus Nederlands, een kennismaking met de Vlaamse samenleving, begeleiding naar het vinden van werk of studies en het aanbod aan cultuur en vrije tijd. Tijdens het inburgeringstraject worden de inburgeraars persoonlijk ondersteund door een trajectbegeleider. Stafdienst VR (28.03.2013)
113
Het primaire inburgeringstraject wordt georganiseerd door een onthaalbureau. Er zijn 8 onthaalbureaus in Vlaanderen. In 2012 starten 17.210 personen een inburgeringstraject. Tijdens het secundaire traject kunnen inburgeraars de keuze die ze tijdens het primaire inburgeringstraject gemaakt hebben om te gaan werken of verder te studeren, vormgeven. Zo kan de inburgeraar een beroepsopleiding of een opleiding tot zelfstandig ondernemerschap volgen. Daarnaast kan hij ook vervolgcursussen Nederlands als tweede taal volgen en verder studeren. In tegenstelling tot het primaire traject, wordt het secundaire traject niet door het onthaalbureau georganiseerd maar wordt het aangeboden door de reguliere voorzieningen. Nederlands leren en spreken is een absolute voorwaarde voor integratie in deze maatschappij. De rol van de Huizen van het Nederlands in het realiseren van een behoeftedekkend, kwaliteitsvol en voldoende intensief aanbod Nederlands wordt versterkt. Taalpromotie als extra opdracht voor de Huizen van het Nederlands moet ervoor zorgen dat meer mensen Nederlands leren, maar ook daadwerkelijk Nederlands (kunnen) spreken. Taalbeleid geeft impulsen om specifieke knelpunten met betrekking tot het gebruik van Nederlands op te lossen. Het beleid ten aanzien van Midden- en Oost-Europese (MOE) migranten, waaronder Roma, is een onderdeel van het ruimere Vlaamse inburgerings- en integratiebeleid. MOE (Roma) migranten behoren immers tot de doelgroep van het inburgerings- en integratiebeleid. Gezien de specificiteit van deze doelgroep is er echter bewust voor geopteerd om het Vlaamse MOE-beleid als een afzonderlijk beleidsspoor binnen het ruimere inburgerings- en integratiebeleid te definiëren. Op 20 juli 2012 keurde de VR het geïntegreerd actieplan goed, dat per beleidsdomein doelstellingen en maatregelen vooropstelt zodat een inclusieve aanpak van het integratiebeleid over beleidsdomeinen wordt gegarandeerd. De opmaak van dit actieplan en de coördinatie en evaluatie ervan gebeurt door de Commissie Integratiebeleid. De VR keurde, tevens op 20 juli 2012, het Vlaams actieplan MOE(Roma)-migranten en een strategisch plan woonwagenbewoners goed. In vier van de dertien centrumsteden werd al een aanvang genomen met de uitvoering van dit plan via de opstart van het project buurtstewards ROMA.
Stafdienst VR (28.03.2013)
114
5.5. De bijdrage van de Europese Structuurfondsen aan Europa 2020 binnen Vlaanderen 5.5.1. Aanwending van de middelen (2007-2013) De VR probeert optimaal gebruik te maken van de middelen waarover zij in het kader van de EU-structuurfondsen (EFRO en ESF) beschikt in de periode 2007-2013, om de Europa 2020-strategie waar te maken. Op deze manier tracht de VR optimaal in te spelen op één van de doelstellingen van de AGS 2013, met name de bevordering van de groei en het concurrentievermogen. In de AGS 2013 stelt de EC dat een doelgericht inzetten van het potentieel aanwezig in de Structuurfondsen een onderdeel kan en moet zijn van een nieuwe focus op groei. Voor Vlaanderen zijn de cohesiedoelstelling “regionale competitiviteit en werkgelegenheid (doelstelling 2)” en de “Europese territoriale samenwerking (doelstelling 3)” relevant. Het Vlaamse Operationeel Programma (OP) voor EFRO (doelstelling 2) versterkt het concurrentievermogen, bevordert de aantrekkingskracht van Vlaanderen en stimuleert de werkgelegenheid. Vier prioriteiten staan centraal in het OP:
het stimuleren van kenniseconomie en innovatie, de bevordering van ondernemerschap, de verbetering van de ruimtelijk-economische omgevingsfactoren en de bevordering van de stedelijke ontwikkeling.
Eind 2012 bedraagt de absorptiegraad van het EFRO-programma 97 %. Nagenoeg het volledige beschikbare budget van 201 miljoen euro werd reeds toegewezen aan 479 projecten, verdeeld over de verschillende prioriteiten. Binnen de prioriteit 1 “Kenniseconomie en Innovatie” werden 184 projecten goedgekeurd waarbij het volledig ter beschikking staande bedrag van 48,2 miljoen euro werd toegekend63. Deze projecten beogen het stimuleren van kennisvalorisatie door middel van vernieuwende voorbeelden, sensibilisering, begeleiding van KMO’s, en het bevorderen van samenwerking en internationalisatie op het vlak van innovatie. Binnen de prioriteit 2 inzake ondernemerschap zijn in totaal reeds 152 projecten goedgekeurd voor een totaal bedrag van 32,9 miljoen euro EFRO-steun, hetzij 99 % van het voorziene budget. Parallel aan de eerste prioriteit zijn ook hier projecten gericht op sensibilisering, begeleiding, en het stimuleren van samenwerking en internationalisatie. Bovendien dragen deze initiatieven bij tot vernieuwen of concurrentiëler maken van het industriële weefsel. Binnen de prioriteit “Ruimtelijk-economische omgevingsfactoren” werd het volledig beschikbare budget (63,2 miljoen euro) aangewend voor de ondersteuning van 84 projecten terwijl binnen de prioriteit “Stedelijke ontwikkeling” 45 initiatieven werden gesubsidieerd. Ook binnen deze prioriteiten dragen een aantal projecten bij tot het bereiken van de Europa
63
cijfers tot 31 december 2012
Stafdienst VR (28.03.2013)
115
2020-objectieven o.m. via het stimuleren van energie-efficiëntie, het oprichten van incubatoren, het bevorderen van duurzame mobiliteit/transport, enzovoort. Het Vlaamse OP voor ESF (doelstelling 2) vergemakkelijkt de tewerkstelling, bevordert de geografische en beroepsmobiliteit van de werknemers en vergemakkelijkt de aanpassing aan veranderingen in het bedrijfsleven en in de productiestelsels door beroepsopleiding en omscholing. Eind 2012 werden de middelen van het ESF-programma volledig benut64. In totaal werden over alle prioriteiten heen 1811 projecten ingediend, waarvan er 1161 werden goedgekeurd. De drie verticale prioriteiten in het OP zijn erop gericht het (al grotendeels) regulier Vlaamse arbeidsmarkt- en werkgelegenheidsbeleid te versterken. Voor prioriteit 1 “talentactivering en duurzame integratie op de arbeidsmarkt” alleen werden er 634 projecten ingediend en 509 goedgekeurd. Deze prioriteit subsidieert projecten voor werkzoekenden in transitie. Dit behelst opleidingsprojecten voor werkzoekenden naar knelpuntberoepen, begeleidingsprojecten voor werkzoekenden en risicojongeren in het deeltijds onderwijs, projecten voor werkzoekenden die zich als zelfstandig ondernemer willen vestigen en projecten om werkenden die zelfstandig willen worden bij te staan met taal- en leercoaching. Via deze initiatieven werden 240.000 personen geholpen in hun traject naar werk. Acties worden prioritair gericht naar de kansengroepen, die het moeilijkst hebben op de arbeidsmarkt. Zowel laaggeschoolden, 50+’ers, personen met een arbeidshandicap als allochtonen zijn oververtegenwoordigd in de ESF-acties. Meer dan de helft van hen is intussen niet langer werkloos. Prioriteit 1 subsidieert ook werkenden in transitie. Ook hier ligt de nadruk op kansengroepen:
139.051 personen hebben een opleiding voor werkenden gevolgd; 7.607 personen (waarvan 85% tot een kansengroep behoort) hebben een ervaringsbewijs behaald; 24.206 personen (waarvan 63,9% vrouwen) hebben een loopbaanbegeleiding – vaak in het kader van stress en de combinatie werk en gezin – gekregen via de erkende centra van het ESF; Via 213 projecten voor opleidingen in bedrijven voornamelijk gericht op kansengroepen met beperkte leerkansen slaagt ESF erin om substantieel bij te dragen aan de doelstellingen van een leven lang leren. Er werden in deze projecten 170.000 deelnemers bereikt.
Prioriteit 2 “Bevorderen van sociale inclusie van kansengroepen via maatgericht werken” subsidieert projecten die specifiek gericht zijn op personen met een heel grote afstand tot de arbeidsmarkt. Van de 211 ingediende projecten, werden er 165 goedgekeurd. 26.195 personen werden bereikt en gemiddeld stroomde 53,7% van hen uit naar werk in WEP+ en 41% in de aangepaste trajecten.
64
De absorptiegraad (de verhouding van de gereserveerde middelen en de eigenlijke ESF-kredieten) bedroeg 101,98% in 2012. Stafdienst VR (28.03.2013)
116
Prioriteit 3 “Ondernemings- en organisatiecultuur focussen op mens en maatschappij” subsidieert voornamelijk projecten voor werkbaar werk in de bedrijven: 584 bedrijven hebben projecten ingediend, waarvan er 263 werden goedgekeurd. De horizontale prioriteiten in het OP hebben tot doel het Vlaamse arbeidsmarkt- en werkgelegenheidsbeleid te innoveren en te ondersteunen in zijn evolutie. Bij prioriteit 4 “innovatie” en prioriteit 5 “transnationale en interregionale samenwerking” werden 223 van de 381 ingediende projecten goedgekeurd. Uit deze projecten worden jaarlijks drie ambassadeurs gekozen, die via ESF de kans krijgen de gevalideerde ontwikkelingen breed uit te dragen in Vlaanderen. De inzet van de EU-structuurfondsen voor territoriale samenwerking (doelstelling 3) vanuit Vlaanderen heeft als doel de innovaties in ondernemingen, het ondernemerschap en de groei van de kenniseconomie te stimuleren, de toegankelijkheid van de betrokken regio’s te vergroten, het milieu te beschermen en natuurlijke en technologische risico’s samen te beheren. Vlaanderen is in het kader van Interreg mede-initiator en deelnemer in 9 Interreg programma’s met buurregio’s en buurlanden, maar ook met de andere EU-lidstaten. Deze 9 programma’s hebben een gezamenlijk EFRO budget van 1,3 miljard euro. In totaal draagt de VR 118 miljoen euro aan EFRO-middelen bij aan deze programma’s. Vlaanderen is momenteel betrokken in ruim 440 Interreg projecten waarvan iets minder dan één derde geleid worden door een Vlaamse organisatie (op een totaal van ruim 800 goedgekeurde Interreg projecten). Globaal zijn ruim 800 Vlaamse organisaties betrokken in een Interreg project. De initiatieven waarbij Vlaamse organisaties betrokken zijn, vertegenwoordigen een gemobiliseerd projectbudget van 415 miljoen euro waarvan 190 miljoen euro aan EFROmiddelen voor projecten rond kenniseconomie en innovatie, milieu en energie, connectiviteit en transport alsook leefbare steden en gemeenschappen. Voorbeelden hiervan zijn projecten als Waterstofregio, BioBase Europe, NanoSensEU (over organische zonnecellen) en Organext (over biosensoren). Daar waar samenwerking binnen Interregprogramma’s momenteel vooral op ad hoc en bottom-up basis ontstaat, is het de ambitie om meer strategische sturing en concentratie van middelen in te bouwen voor de toekomstige Interregprogramma’s.
5.5.2. Vooruitblik op de periode 2014-2020 Op 6 oktober 2011 legde de EC haar voorstellen voor de invulling van het cohesiebeleid in de volgende programmaperiode 2014-2020 neer. Vlaanderen pleit expliciet voor een duidelijke band tussen het cohesiebeleid en de Europa 2020-strategie, proportionaliteit van de administratieve lasten voor de beheers-, audit- en certificeringsautoriteiten bij de monitoring van het cohesiebeleid in functie van de grootte van het ontvangen cohesiebudget en rekening houdend met de track-record van auditstructuren in de huidige programmaperiode. Vanuit die visie is het logisch dat alle Europese regio’s ook in de toekomst moeten kunnen blijven rekenen op Europese middelen. De VR heeft in 2012 een aantal ijkpunten voor de komende programmaperiode uitgezet. De programma’s die ontwikkeld worden zullen gericht zijn op duurzame groei en jobs en zich tegelijk inschrijven in de Europa 2020-doelstellingen en de Vlaamse toekomstvisie zoals beschreven in het Vlaanderen in Actie (VIA) programma. Stafdienst VR (28.03.2013)
117
In Vlaanderen zullen volgende operationele programma’s uitgewerkt worden: ESF-programma (Europees Sociaal Fonds) EFRO-programma (Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling) ELFPO-programma (Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling) EFMZV-programma (Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij) Daarnaast wordt een kader voor de Interreg-programma’s uitgewerkt als basis voor de besprekingen met de andere betrokken lidstaten. Nieuwe instrumenten of opties (met aandacht voor lokale invalshoeken, geïntegreerde benadering en financiële instrumenten) worden onderzocht op hun haalbaarheid en doelmatigheid en snelle inzetbaarheid t.a.v. de Vlaamse prioriteiten. In elk programma zal de territoriale benadering een belangrijke invalshoek vormen. Concreet zal er in de socio-economische analyse van de diverse programma’s een territoriale analyse gemaakt worden. Ook zal nagegaan worden hoe een stads- en regio-versterkende aanpak in alle programma’s verwerkt kan worden waarbij bijzondere aandacht zal gaan naar steden en hun directe omgeving. In de nieuwe programmaperiode zal de VR de samenwerking tussen verschillende beleidssectoren en bestuursniveaus evenals de samenwerking met sociale partners continueren.
Stafdienst VR (28.03.2013)
118
Deel 6. Betrokkenheid van overheden bij de realisatie doelstellingen
lokale en bovenlokale van de Europa 2020-
6.0. Situering Ook lokale en bovenlokale overheden leveren een bijdrage aan de implementatie van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie. Vandaar dat in dit hoofdstuk goede praktijkvoorbeelden zijn opgenomen van hoe deze overheden een rol spelen in de totstandkoming van de Europa 2020-strategie. Hier worden slechts een aantal voorbeelden vermeld die aangereikt werden door de VVSG (Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten) en de VVP(Vereniging van Vlaamse Provincies). Het gaat dus zeker niet om een exhaustieve opsomming van alles wat steden, gemeenten en provincies ondernemen in het kader van de Europa 2020-strategie. Hoewel hieronder slechts voorbeelden worden gegeven voor enkele Europa 2020doelstellingen, wordt op het (boven)lokale niveau werk gemaakt van initiatieven die alle Europese kerndoelstellingen (werkgelegenheid, O&O, klimaatsverandering, onderwijs, armoede) ondersteunen. Doorheen de voorbeelden wordt duidelijk dat deze doelstellingen verweven zijn en elkaar versterken.
6.1. Een competitieve en duurzame economie 6.1.1. Ambitieuze strategie voor O&O en innovatie Provincie Limburg zet onder meer met de speerpunten lifesciences, cleantech en zorgeconomie in op Europa 2020-kernwaarden. De focus van het innovatiebeleid is op speerpuntsectoren gericht, zonder de klassieke maakindustrie uit het oog te verliezen. Het provinciaal beleid mikt op hefboomprojecten met een multiplicatoreffect. De voorbije jaren is in de Europese programma’s de infrastructuurontwikkeling voor kennisgedreven en hoogtechnologisch ondernemerschap geprioriteerd. De ontwikkeling van een nieuw Wetenschapspark Waterschei met Energyville, BioVille als incubator voor de sector van de life sciences, het centrum voor creatieve economie met de gamingincubator in Genk en de Cleantech Campus te Houthalen-Helchteren geven ruimte aan de innovatiegedreven economie. Daarmee heeft de provincie Limburg reeds de fundamenten gelegd voor het realiseren van een slimme groei, aansluitend bij ViA en Europa 2020.
Life sciences klinisch onderzoek wordt gefocust op de verbetering van de gezondheidszorg via een betere diagnose, behandelingsmethodes en de toepassing van innovatieve verzorgingstechnieken. Het platform LifeTechLimburg voorziet in ondersteuning voor de sector, zowel binnen de provincie als grensoverschrijdend, met o.m. het project Alma-in-Silico. De provincie Limburg beschikt met het financierings- en acquisitiebeleid van de Limburgse Investeringsmaatschappij (LRM), de incubator BioVille en de expertise van UHasselt-BIOMED over belangrijke troeven om het onderzoek economisch te valoriseren.
Stafdienst VR (28.03.2013)
119
Provincie Vlaams-Brabant wil bijdragen aan de Vlaamse en Europese doelen voor 2020. Eén van de voorbeelden daarvan is het provinciale innovatiebeleid waar heel wat kleine tot middelgrote projecten ondersteuning krijgen van de provincie, dikwijls in samenspel met Vlaamse of Europese middelen. Eén van die projecten is Flanders Smart Hub Development. Hiermee stimuleert de provincie samen met kennisinstellingen, ondernemers, middenveld en de luchthaven van Zaventem de economie slim en duurzaam. Het project wil ons concurrentievermogen versterken door ondernemingen te stimuleren om wetenschappelijke doorbraken te benutten om innovatieve processen, producten en diensten te creëren. De focus wordt gelegd op het ondernemen in de clusters Lifetech, Cleantech, Logistech en Createch. De ICT en nano-technologie dragen een hoofdrol als enabling technologies in deze clusters. In ieder van de clusters heeft het investeren in O&O, maar vooral het genereren van return daaruit, een doorslaggevende rol. Vlaams-Brabant blinkt uit in lifetech gerelateerde ondernemings- en onderzoeksactiviteiten. Meer dan de helft van de opgerichte spin-offs uit de KULeuven heeft een link met lifetech. Flanders Smart Hub Development wil de positie van bedrijven actief in Lifetech nog versterken door samen kennisintensieve projecten te stimuleren en te ontwikkelen voor een efficiëntere gezondheidszorg en innovatie in de gezondheidspromotie. Het nieuwe wetenschapspark Arenberg met de Bio-Incubatoren illustreert hoe daar met EFRO middelen complementair op wordt ingespeeld. De 20-20-20 klimaatdoelstellingen komen bovendrijven in de clusters cleantech en logistech. Een efficiënt gebruik van hulpmiddelen en het streven naar een koolstofarme economie zien we onder andere in de innovaties in duurzaam materialenbeheer. Daarnaast is logistiek een belangrijke pijler in de Vlaams-Brabantse economie. Door ondernemers te stimuleren om de aanwezige kennis in de regio samen te brengen met de logistieke troeven, wordt een belangrijke meerwaarde mogelijk. De toekomst ligt immers in logistiek met een meerwaarde en een slimme, duurzame mobiliteit. Meteen ook kernbegrippen voor een bereikbare regio in de toekomst. Met het initiatief VLOT Vlaanderen zet provincie VlaamsBrabant samen met POM en Resoc in op een multimodale aanpak met het oog op een duurzame bereikbaarheid. De cluster createch tot slot. Vlaams-Brabant kent een belangrijke concentratie aan mediabedrijven. Flanders Smart Hub wenst daarop in te spelen door de creatie van een createch community waarin al deze actoren expertise uitwisselen en samenwerken. Een clustering die een belangrijke bijdrage zal leveren aan de werkgelegenheidsdoelstellingen. De provincie West-Vlaanderen zet eveneens de versterking van haar ondernemers en de kenniseconomie voorop. Op die manier wil men de welvaart handhaven en de concurrentiepositie behouden. Voor West-Vlaanderen werden na uitgebreide studie drie clusters geïdentificeerd:
De agro- & voedingscluster: De troef van zandlemig Vlaanderen in combinatie met klimatologische factoren gaf aanleiding tot een concentratie van tuinbouw en internationaal concurrerende industrie. Zo zijn de diepvriesgroentenindustrie, de vleesindustrie, veevoederproductie en de visverwerkende nijverheid bijzonder sterke subclusters. Diverse kennisinstellingen (bv. Inagro, hogescholen) en projecten waarvan de overheid initiatiefnemer is (bv. Thought 4 Food, Huis van de Voeding), spelen een belangrijke rol voor deze cluster.
Stafdienst VR (28.03.2013)
120
Materialen en Industrial Design: De materials & plastics clusters de voorbije decennia door een moeilijke reconversie gegaan, maar lijkt zich te kunnen heruitvinden. Als kernactiviteiten gaat het vooral om (ex-)textielproducenten, (ex-) hout- en spaanderplatenbedrijven, kunststof en kunststofverwerkende bedrijven en mechatronicabedrijven. Een groot deel van deze activiteiten kan worden verklaard uit de reconversie van de vlasnijverheid die historisch in de Leievallei aanwezig was. Kennisinstellingen als het Vlaams Kunststofcentrum en Flanders’ Plastic Vision zijn hier cruciaal.
Energie: De blue energy cluster is een potentiële cluster in wording, met een segment in opstartfase, dat focust op de ontwikkeling van kennis en een segment in de groeifase -waaronder windenergie- met de komst van veel nieuwe en kleine bedrijven die een snelle groei doormaken. De aanwezigheid van de zeehavens van Oostende en Zeebrugge, is een bepalende factor. De kernactiviteiten zijn hier vooral offshore windenergie en onderhoud, getijde- en golfslagenergie. Kennisinstellingen als Greenbridge/Power-Link, VLIZ en Flanders’ Maritime hebben een belangrijke impact.
Het provinciebestuur ondersteunt de ontwikkeling van deze drie clusters. De ontwikkeling van deze clusters draagt in ruime mate bij aan de Europa 2020-doelstellingen: klimaat (2020-20), O&O, onderwijs- en werkgelegenheid, wat op haar beurt een gunstige invloed zal hebben op de armoededoelstellingen, nog versterkt door initiatieven die door de provincie ondersteund worden, die minder onder de vermelde definitie van economische clusters vallen, zoals de zorgsector met opportuniteiten voor innovatie (bv. assistieve technologie).
6.1.2. Milieu- en energiedoelstellingen als hefbomen naar een groene economie Gent is samen met andere steden en gemeenten toegetreden tot het Europese initiatief, de ‘Covenant of Mayors’. Dit initiatief spoort met de ambitie van de stad om tegen 2050 klimaatneutraal te zijn. De studie over de CO2-nulmeting (2010) vormde de basis voor het klimaatplan waarin de strategie met doelstellingen en monitoring is uitgewerkt om tot een klimaat neutrale stad te evolueren. Het Gentse Klimaatverbond (2011) richt zich tot de burgers, de bedrijven, het onderwijs, de verenigingen en de stad zelf als organisatie. Het Gents Klimaatverbond staat voor een transitieproces waarbij alle sectoren die verantwoordelijk zijn voor de uitstoot van CO2 op het Gentse grondgebied meedenken en werken aan dit doel. Een klimaatverbond dat tot plannen komt, bottom-up opgebouwd in co-creatie en ze nadien ook samen uitvoert. Transitie betekent meer dan alleen een verandering in de cultuur van mensen en organisaties. Het beoogt voornamelijk een verandering in (fysieke en economische) structuren en instituties. Het impliceert het herdenken van het functioneren van de gehele (stedelijke) maatschappij. Stad Gent informeert en sensibiliseert ook en zet aan tot gedragsverandering door campagnes en het verlenen van premies: drie uur gratis bouwadvies, groepsaankopen van dakisolatie, een premie voor winddicht onderdak en/of dakisolatie, projectsubsidies, energiescans via REGent, het ontsluiten van de resultaten van de thermografische opname van de Gentse daken via de website www.gentsklimaatverbond.be, de campagne Donderdag Veggiedag die mensen stimuleert om één dag per week geen vlees te eten, enzovoort. Deze globale aanpak loont. Tal van initiatieven worden ondernomen door de meest uiteenlopende partners. Voor een overzicht zie www.gentsklimaatverbond.be. Stafdienst VR (28.03.2013)
121
Ondertussen werkt de stad zelf verder, o.a. via een intern REG-beleid, aan het terugdringen van het totale energieverbruik van haar gebouwen, wagenpark en de openbare verlichting. De stad heeft al aan aantal prijzen in de wacht gesleept voor haar aanpak waaronder de Transport and Logistics Awards voor de geleverde inspanningen om het beheer van hun transport te verduurzamen en de Eurocities Award voor het opgezette transitieproces. Provincie Antwerpen wil met haar klimaatbeleidsplan zelf een klimaatneutrale organisatie worden. Ze motiveert zo veel mogelijk gemeenten om als organisatie 'klimaatneutraal' te worden tegen 2020. Hiermee nemen de (boven)lokale besturen, in afwachting van internationale akkoorden, hun verantwoordelijkheid in het klimaatbeleid en onze bijdrage in de realisatie van 20-20-20-doelstelling op. Daarnaast wordt de 20-20-20-doelstelling ook in tal van andere domeinen binnen de provincie Antwerpen gerealiseerd.
Kamp C : Het provinciaal centrum voor duurzaam bouwen en wonen. Dit centrum viert in 2013 haar 10de verjaardag. Kamp C is gestart met het sensibiliseren en informeren van bouwers en verbouwers en is ondertussen uitgegroeid tot het Cleantech ankerpunt voor de ganse bouwsector in Vlaanderen. Het doel van Kamp C is de transitie naar een duurzame samenleving te versnellen en nieuwe technieken, wetten en procedures bekend te maken. Kamp C verbindt het netwerk van de Vlaamse steunpunten en koepelorganisaties, de provinciale netwerken ter ondersteuning van lokale overheden en burgers en internationale netwerken. Binnen deze netwerken worden samenwerkingen gezocht met partners uit de bouwsector die de programma’s bepalen om nieuwe technologieën, trends, procedures en regelgeving, internationale tendensen en ervaringen te delen met de bouwsector. Naast een grote communicatie- en netwerkopdracht, wil Kamp C nieuwe vormen en technieken van duurzaam bouwen, verbouwen en verwarmen blijven onderzoeken en demonstreren. Kamp C werkt mee om de publieke gebouwen energieneutraal te maken en om private huishoudens te stimuleren tot de overschakeling naar duurzame energie.
Glastuinbouw: als koploper van Vlaanderen in de glastuinbouw investeert de provincie Antwerpen in de ontwikkeling van duurzame glastuinbouwclusters. Dit wordt o.m. gerealiseerd in de EFRO/Interreg-projecten “Duurzame Glastuinbouwclusters”, “Samen voor de glastuinbouw” en “Optiglas”. In al deze projecten zoekt men naar innovatieve toepassingen om energie te besparen, om nieuwe technologieën toe te passen, om de gewassen te beschermen en om duurzaam om te gaan met openbare ruimte.
POM Duurzame bedrijventerreinen “ECO2profit”: De Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij Antwerpen (POM) investeert samen met haar provinciale collega’s in een steeds groenere bedrijvigheid. Dit wordt o.m. gerealiseerd in het Interreg-project “ECO2Profit” waarin bedrijven worden gestimuleerd om CO2reducerende maatregelen te nemen. In het grensoverschrijdende kenniscentrum (in samenwerking met Nederland) worden alle tendensen op het vlak van duurzaam en milieu-economisch ondernemen de komende jaren gevolgd en goede praktijken verspreid.
Stafdienst VR (28.03.2013)
122
De provincie Oost-Vlaanderen zet in op de strategie "competitieve en duurzame economie", doelstelling "Klimaat – en energiedoelstellingen als hefbomen naar een groene groei". Twee provinciale actieterreinen spelen in op diverse subdoelstellingen:
Een Slimme (duurzame en klimaatvriendelijke) logistiek: De POM OostVlaanderen voert in het kader van het speerpunt "Oost-Vlaanderen, logistieke topregio” een aantal onderzoeken en planning uit voor een betere intermodaliteit, clustering en bundeling van goederenstromen en transport van biomassa. Deze acties zijn specifiek te koppelen aan de subdoelstelling mobiliteit en transport binnen de klimaat- en energiedoelstellingen.
Diverse projecten inzake duurzame en koolstofarme energievoorziening: De POM is met financiering van de provincie aandeelhouder in Terra Nova Solar een NV voor productie van zonne-energie. De provincie Oost-Vlaanderen ontwikkelt samen met de POM een belangrijke glastuinbouwcluster en geeft daarbij veel aandacht aan duurzaamheid via gebruik van restwarmte, verwarming uit biomasssa, warmtekrachtkoppeling en integraal waterbeheer. De economische voordelen van een dergelijke cluster kunnen op de eerste plaats gerealiseerd worden op energetisch vlak. In concreto werd reeds een studie uitgevoerd voor het clusteren van de energievoorziening van de glastuinbouwbedrijven waarbij werd uitgegaan van een warmtenet gekoppeld aan Wkk's als bron van warmte, CO2 en elektriciteit. De POM participeert en investeert in projecten rond broeikasgasreductie en duurzame energie op bestaande bedrijventerreinen en in bedrijfsinfrastructuur. Dit impliceert onder meer de uitbreiding van een doorgangsgebouw volgens deze principes via het met EFRO middelen ondersteunde project Eco2profit. De provincie is tevens partner in het onderzoek naar toepassingen van biogebaseerde economie, zowel wat toepassingen in energie als in materialen betreft.
De provincie Limburg brengt met het Totaal Actieplan CO2 (TACO2) de Europese 20-2020 doelstelling op een hoger niveau en streeft naar een CO2-neutrale provincie in 2020. Het provinciaal actieplan is niet alleen in termen van duurzaamheid zeer ambitieus. Het plan is ook een grote uitdaging en kans om te investeren in de ontwikkeling van nieuwe duurzame economische activiteiten. De clean technology sector heeft een groot ontwikkelingspotentieel. De provincie Limburg kiest voor toekomstgerichte valorisatie, onder meer via de uitbouw van de Cleantech Campus en de realisatie van Energyville. In de omslag naar een CO2-neutrale provincie speelt het bedrijfsleven een belangrijke rol. Via diverse projecten, zoals “CO2-reductie op Genk- Zuid”, “Broeikasgasreductie en duurzame energie op bedrijventerreinen” en “Ravenshout, eurologisch op weg”, worden bedrijven ondersteund en begeleid in de transitie naar een betere energie-efficiëntie.
Stafdienst VR (28.03.2013)
123
6.2 Meer mensen aan de slag in meer werkbare jobs en gemiddeld langere loopbanen 6.2.1. Naar een verhoogde arbeidsmarktdeelname De stad Kortrijk staat in voor de regie van het lokaal werkgelegenheidsbeleid in nauwe samenwerking met de VDAB als arbeidsmarktregisseur. Regie is hier een bijzondere vorm van sturen en is gericht op de afstemming van actoren, hun doelen en handelingen om zo tot een min of meer samenhangend geheel te komen. Dit is van essentieel belang om goede resultaten te bereiken met het oog op toeleiding en/of begeleiding naar werk, werk en tewerkstelling zodat uiteindelijk de werkzaamheid verhoogt, zeker van de kansengroepen. Hierbij vormen ‘Sturen, Stimuleren, Steun creëren, Structureren en Situeren’ ( = 5 S-model Hupe en Klein) de uitgangspunten. Concreet weerspiegelt zich dat in onder meer in de rol als intern regisseur waarbij de stad optreedt als werkgever voor de tewerkstelling van gemeenschapswachten, van WEP+, van startbaanprojecten in het kader van verkeersveiligheid, van tewerkstelling van Art 60 §7 via het OCMW, van buitenschoolse kinderopvang, van PWA voor occasionele evenementen en recepties, en in samenwerking met vzw Aktractie voor evenementen voor tewerkstelling van jongeren in begeleiding. Daarnaast functioneert de stad ook als klant waarbij ze via de sociale clausule uitbestedingen doet van manuele, arbeidsintensieve en repetitieve taken. Hierbij gaat het om onderhoud van voetpaden, van groenonderhoud en openbare reiniging. Wat de reguliere markt niet doet, neemt de stad zelf op. Hieronder vallen intensieve trajectbegeleidingen op maat in samenwerking met de VDAB. Kortrijk is eveneens actief als externe regisseur in het werkgelegenheidsbeleid, met opleidingen en toeleiding naar de bouwsector, de horeca en steunt de stad het Fonds voor Sociaal Kapitaal met het oog op jobcreatie. Door in te zetten op ESF en EFRO projecten ondersteunt men lokale promotoren voor talentontwikkeling en sociaal ondernemen. Daarnaast zet de stad in op het deeltijds leren en deeltijds werken (vanuit de werkcomponent) meer bepaald met betrekking tot de Persoonlijke Ontwikkelingstrajecten (POT projecten), de voortrajecten en brugprojecten van kwetsbare jongeren met het oog op effectieve arbeidsdeelname en zit Kortrijk het Regionaal Platform Zuid West-Vlaanderen voor. Deze geïntegreerde aanpak inzake werkgelegenheid is duidelijke beleidskeuze van de stad.
6.2.2. Naar een verbetering opleidingssystemen
van
de
kwaliteit
van
onderwijs-
en
Het lokale beleidsniveau zet mensen en middelen in om aan de Europa 2020-doelstelling te werken, ook en vooral omdat de lokale impact op bijvoorbeeld de ongekwalificeerde schooluitval, reëel is. Hierbij twee praktijkvoorbeelden, exemplarisch uit de geïntegreerde en integrale aanpak die het Antwerpse onderwijsbeleid hanteert.
Voorbeeld 1: Kennismanagement: Het Antwerpse onderwijsbeleid intern, maar vooral ook aan de hand van ondersteunende acties voor de scholen en schoolbesturen, werkt aan kennismanagement in onderwijs(beleid). Het vermogen om beleid te voeren steunt onder andere op ‘meten om te weten’. Trends detecteren, benchmarks, prioriteit leggen, evalueren en zo verder zijn gebaseerd op kennismanagement, dat op haar beurt stoelt op: ‘gegevens’, die worden verzameld
Stafdienst VR (28.03.2013)
124
uit ervaringen, studies en cijferreeksen, in een context geplaatst waardoor ze betekenis krijgen en dus ‘informatie’ worden. Met Kennismanagement gaat de stad nu een stap verder en werkt men binnen de administratie en bij de scholen en schoolbesturen aan competenties en methodieken om de aangeleverde informatie uit bijvoorbeeld rapporten of dashboards, te interpreteren en implementeren in de eigen werking, ieder op zijn of haar positie. Met Critical friend reviews, focusgroepen, datateams en data-coaches worden spijbelspiegels, omgevingsanalyses, capaciteitsgegevens en andere indicatoren die impact hebben op een schoolloopbaan van jongeren, nader bekeken.
Voorbeeld 2: Samen tot aan de meet: Meer dan 60% van Antwerpse jongeren loopt schoolse vertraging op in het leerplichtonderwijs. Achter dit cijfer schuilen heel veel individuele verhalen, het ene al traumatischer dan het andere. De methodiek “zittenblijven” kan niet langer op dezelfde manier gehandhaafd blijven, vooral omdat onderzoek ook aantoont dat het op middellange- en lange termijn, niet het gewenste resultaat geeft. Samen met de scholen en de lerarenopleidingen in de stad, werkt het Antwerpse onderwijsbeleid aan de bouwstenen die de schoolervaringen van kinderen en jongeren versterkt en de leerwinst verhoogt. Schoolorganisatie, didactiek, leefklimaat en evaluatie zijn de insteek om samen met de leerkrachten en de directies alternatieven uit te werken op leerachterstand om schoolse vertraging en schooluitval te voorkomen.
De provincie Limburg zet in op de opleidingen van nut voor de zorgeconomie: het aantal Limburgse afgestudeerden in zorgopleidingen volstaat niet om aan de vraag naar personeel in de zorgsector te voldoen, een enorme uitdaging. POM Limburg en de provincie Limburg nemen daarom concrete initiatieven om de instroom van nieuw personeel in de zorgsector te ondersteunen. Daarnaast is de werking van het platform “Zorglandschap Limburg” de stuwende kracht om samen met alle stakeholders te komen tot innovaties in de zorg. “Werkgoesting in de zorg” omkadert en verfijnt projecten zoals de proactieve begeleiding van instroom en doorstroom en de collectieve aanpak van de vacature-invulling in zorgorganisaties. Om aan de groeiende arbeidsbehoefte door de toegenomen zorgvraag te kunnen beantwoorden, zijn Europese projecten in de maak waarbij de POM samen met partners van over de grens inhaakt op de Bolognaverklaring en een antwoord wil bieden op de erkenning van levenslang leren en competentieverzilveringen. Met initiatieven rond stagebegeleiding en erkenning van diploma’s wordt gewerkt aan een betere grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit. Voor de innovatiestimulering in de zorgsector werden in het kader van de Europese programma’s hoogtechnologische projecten als Novicept en Revalidatierobotica gerealiseerd. De link met grensoverschrijdende ontwikkelingen wordt gelegd met o.a. het gerenommeerde Zorg Innovatie Forum in Groningen. (Excerpt uit brochure “het Europees regionaal beleid. De toekomst begint in Limburg.”, 2011).
Stafdienst VR (28.03.2013)
125