VLAAMS HERVORMINGSPROGRAMMA 2005-2008 Lissabonstrategie: Groei en Jobs
SAMENVATTING A.
Situering
B.
Een toekomstgerichte visie
C.
Partnerschap
D.
De hervormingsprioriteiten voor de periode 2005-2008 D.1. Macro- en micro-economische maatregelen D.2. Maatregelen op het vlak van werkgelegenheid
DEEL I: ALGEMENE OMGEVINGSANALYSE A.
Economie A.1. De Vlaamse welvaart A.2. Een sectorale benadering B. Overheidsfinanciën C. Arbeidsmarkt C.1. Werkzaamheid en werkloosheid C.2. Opleiding en vorming D. Transport D.1. Kerncijfers D.2. De Vlaamse poorten E. Innovatie E.1. Onderzoek en Ontwikkeling E.2. ICT F. Milieu en energie F.1. Energie-intensiteit van de economie F.2. Aandeel hernieuwbare energie F.3. Broeikasgasemissies F.4. Directe Materialeninput F.5. Biodiversiteit G. Sociale aspecten G.1. Inkomen G.2. De combinatie Arbeid-Gezin G.3. Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen H. Demografische ontwikkelingen binnen Vlaanderen DEEL II: MACRO- & MICRO-ECONOMISCHE UITDAGINGEN
A. B.
Globale sterkte/zwakte-analyse van de Vlaamse economie De Vlaamse beleidsrepliek voor de periode 2005-2008 B.1. Een geïntegreerd industriebeleid B.2. Een beleid dat zich richt op globalisering en mededinging B.3. Een beleid dat met betere regelgeving bedrijvigheid stimuleert B.4. Een beleid dat ondernemerschap bevordert B.5. Een beleid dat O&O en innovatie naar internationale standaarden wil brengen B.6. Een beleid dat oog heeft voor duurzaamheid
DEEL III: UITDAGINGEN IN DE W ERKGELEGENHEID A. B.
Globale sterktezwakteanalyse van de Vlaamse arbeidsmarkt De Vlaamse beleidsrepliek voor de periode 2005-2008 B.1. Actief ouder worden aanmoedigen en herstructureringen in goede banen leiden B.1.1 Actief ouder worden B.1.2 Transities en herstructureringen in goede banen leiden B.1.3 Loopbaanbegeleiding
Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
1 12-10-2005
B.2. De aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt verbeteren en het levenslang leren stimuleren B.2.1 De ongekwalificeerde uitstroom terugdringen B.2.2 Knelpuntberoepen B.2.3 Meer deelname aan permanente vorming B.2.4 Het erkennen van verworven competenties (EVC) B.3. Een sluitende preventieve aanpak van de werkloosheid realiseren en langdurig werklozen kansen bieden via een versterkt curatief beleid B.3.1 Begeleiding op maat voor elke werkloze B.3.2 Een nieuwe start voor langdurig werklozen B.3.3 De instapopleiding B.3.4 Werk lonend maken B.4. De evenredige deelname van allochtonen en andere kansengroepen op de arbeidsmarkt bevorderen B.5. Een vlotte combinatie van arbeid en zorg mogelijk maken
Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
2 12-10-2005
SAMENVATTING A. SITUERING De herijking van de Lissabonstrategie, zoals ze door de Europese Raad van 22 en 23 maart 2005 werd goedgekeurd omvatte globaal gezien twee belangrijke elementen: (1) een prioritisering op groei en werkgelegenheid en (2) een nationale toe-eigening door middel van driejaarlijkse nationale hervormingsplannen. De basis van deze nationale hervormingsplannen zijn de Geïntegreerde richtsnoeren, bestaande uit de integratie van de globale richtsnoeren voor het economisch beleid en de werkgelegenheidsrichtsnoeren. Toen de Vlaamse Regering op 26 november 2004 en 25 februari 2005 een standpunt innam over de Midterm Review van de Lissabonstrategie, sprak ze reeds het oordeel uit dat “in de context van de nationale actieplannen, ook – waar toepasselijk en met respect voor nationale grondwettelijke tradities – regionale actieplannen opgesteld moeten kunnen worden rekening houdend met de socioeconomische en ecologische specificiteiten”. Conform dit standpunt, legde de Vlaamse Regering op 24 juni 2005 een structuur en kalender voor de opmaak van een Vlaams Hervormingsprogramma vast. Vermits de Europese Commissie 15 oktober 2005 vooropstelt als datum van indiening van de hervormingsprogramma’s van de lidstaten, werd op Vlaams niveau in een strak tijdskader gewerkt. Het Vlaams hervormingsprogramma 2005-2008 “Lissabonstrategie: groei en jobs” bestaat uit volgende onderdelen: 1. Een samenvatting met de voornaamste beleidsprioriteiten 2005-2008 2. Een algemene omgevingsanalyse, waarin de brede politieke en sociaal-economische context in Vlaanderen wordt geschetst. 3. De macro- en micro-economische uitdagingen. 4. De uitdagingen op het vlak van de werkgelegenheid. Het Vlaams hervormingsprogramma 2005-2008 is het resultaat van werkzaamheden vanuit diverse administratieve geledingen. De algemene omgevingsanalyse werd gevoed vanuit de administratie Planning en Statistiek. Voor het luik m.b.t. de macro- en micro-economische uitdagingen betreft, werd de redactie toevertrouwd aan de administratie Economie. Wat het luik werkgelegenheid betreft, stond de administratie Werkgelegenheid in voor de redactie. Een kern-IKW met vertegenwoordigers van de minister-president en de vice-minister-presidenten stond in voor de aansturing. De algemene coördinatie werd verzorgd vanuit een interkabinettenwerkgroep en werd aangestuurd door het kabinet van de minister-president.
B. EEN TOEKOMSTGERICHTE VISIE Werkzaamheid, zorgzaamheid en leefbaarheid zijn onlosmakelijk verbonden pijlers van een kwaliteitsvolle en toekomstgerichte samenleving. Vlaanderen moet voldoende duurzame economische groei verwezenlijken en die omzetten in meer en betere jobs om het welvaarts- en welzijnsniveau ten minste te kunnen garanderen. Met het oog op de demografische ontwikkelingen en de vergrijzing moet Vlaanderen nu toekomstgerichte maatregelen durven nemen. In haar regeerakkoord 2004-2009 stelde de Vlaamse regering meer ondernemen en meer werkgelegenheid als beleidsprioriteiten voorop. Vlaanderen plaatst dit actieplan, waarbij enkel die elementen die bijdragen tot meer groei en jobs werden geïntegreerd, onder een overkoepelende en coördinerende Strategie voor Duurzame Ontwikkeling. Duurzame ontwikkeling betekent voor Vlaanderen een versmelting van economische ontwikkeling, sociale vooruitgang en ecologisch evenwicht – van werkzaamheid, zorgzaamheid en leefbaarheid - waarbij naar levenskwaliteit wordt gestreefd in Vlaanderen én in de rest van de wereld. Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
3 12-10-2005
Het betekent een evenwicht tussen de economische, sociale en ecologische dimensie. Duurzame ontwikkeling moet een troef worden voor Vlaanderen, niet alleen voor milieuzorg, maar ook voor het behouden en opbouwen van economische activiteiten en sociale (her)verdeling.
C. PARTNERSCHAP De Vlaamse overheid is ervan overtuigd dat een hervormingsplan slechts kans op slagen heeft wanneer het gebaseerd is op een breed partnerschap. De op de Lissabonstrategie geïnspireerde langetermijnvisie die we hier presenteren is dan ook ontstaan uit een overleg tussen alle betrokken partners en beleidsdomeinen. Met VESOC en de SERV beschikt Vlaanderen daartoe over de geschikte overlegorganen; de sectorconvenants laten de Vlaamse overheid toe om ook de sectorale sociale partners bij het beleid te betrekken. De Vlaamse overheid, de sociale partners en de milieuorganisaties gaven al in 2001 gehoor aan de oproep van de Europese Raad van Lissabon (maart 2000) tot de uitbouw van een concurrentiële en dynamische kenniseconomie. Het resultaat van die oefening was het Pact van Vilvoorde, dat 21 sociaal-economische doelstellingen presenteerde voor het Vlaanderen in de 21ste eeuw. De doelstellingen uit het Pact werden in september 2005 hernieuwd en aangepast aan de gewijzigde beleidsomgeving. Dit hernieuwde Pact is naast het Vlaamse Regeerakkoord 2004-2009 één van de bronteksten van het Vlaamse sociaal-economische beleid; de relevante doelstellingen op het vlak van het economische en het werkgelegenheidsbeleid vormen dan ook een leidraad in het definiëren van de uitdagingen van dit Hervormingsprogramma. Net als in het Europese Lissabonproces wordt in het Pact van Vilvoorde gewerkt met concrete, gekwantificeerde doelstellingen of benchmarks. Verschillende Lissabon-doelstellingen werden via het Pact trouwens in het Vlaamse beleid verankerd. De kwantitatieve opvolging van de langetermijndoelstellingen wordt in dit hervormingsplan verzekerd via een uitgebreide omgevingsanalyse (deel I) en een beknopte bijlage met beleidsindicatoren.
D. DE HERVORMINGSPRIORITEITEN VOOR DE PERIODE 2005-2008 D.1. Macro- en micro-economische maatregelen Vlaanderen wil voor het realiseren van deze doelstellingen de volgende grote maatregelen 1 vooropzetten : o
o
o
1
Vlaanderen wil een geïntegreerd industriebeleid creëren door bij te dragen tot aantrekkelijke randvoorwaarden (ruimte om te ondernemen, bereikbaarheid garanderen, beschikbaarheid energie) en door financiële stimuli gericht en efficiënt in te zetten (groeipremie, ecologiepremie, strategische investeringssteun, ondernemerschapsportefeuille, de warmtekrachtkoppeling- en de groenestroomcertificaten). Om Vlaanderen te laten uitgroeien tot ondernemende regio moet het ondernemingsklimaat meer dienstverlenend en stimulerend worden. De bedrijfsvriendelijke dienstverlening van de overheid - met een één-loketsysteem en een accountmanagement voor complexe ondernemingsdossiers – is de kernopdracht van het Vlaams Agentschap Ondernemen (VLAO). Flanders Invest and Trade (FIT) heeft als opdracht de troeven als investeringsregio te versterken en uit te spelen. Administratieve lasten en kosten moeten worden verlaagd door reguleringsmanagement (compensatiemaatregel en reguleringsimpactanalyse) en het fiscaal pact met de gemeenten. Wij voorzien voor startende bedrijven een goede omkadering en voorwaarden die hen toelaten om te groeien. De verbeterde toegang tot (risico)kapitaal is hiervoor een belangrijke opstap (Arkimedes, Vlaams Innovatiefonds, Vriendenlening, waarborgregeling). Het innoveren van onze bedrijfsactiviteiten blijft een hoofdbekommernis om onze economie concurrentieel te houden. Vlaanderen blijft daarom zwaar inzetten op innovatie, ICT, nieuwe technieken, producten en processen. De Vlaamse regering engageert zich om een groeipad uit
De volledige omschrijving van de maatregelen vindt u in de volgende hoofdstukken.
Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
4 12-10-2005
o o
te tekenen, zodat de 3%-norm voor O&O bereikt wordt. Met de implementatie van een nieuw beleidskader voor strategische onderzoekscentra en competentiepolen moeten de inspanningen van universiteiten en onderzoeksinstellingen beter aansluiten bij de innovatie-behoeften van het economisch weefsel. Diverse financieringinstrumenten moeten de loopbaan van de onderzoeker versterken en de brain drain tegengaan. Met het Digitaal Actieplan Vlaanderen wil de Vlaamse regering blijvend aansluiting vinden bij de Europese koplopers inzake informatiemaatschappij. Economische groei kan niet duurzaam zijn als ze niet gepaard gaat met investeringen in een gezond leefmilieu. Vlaanderen ontloopt zijn verantwoordelijkheid niet inzake de reductie van broeikasgasemissies en richt haar klimaat- en energiebeleid eerst en vooral op rationeel energiegebruik.
D.2. Maatregelen op het vlak van werkgelegenheid Vlaanderen wil voor het realiseren van deze doelstellingen de volgende grote maatregelen 2 vooropzetten : o o
o
o
o o
2
Vlaanderen wil het “actief ouder worden” aanmoedigen, o.m. door het fiscaal rugzakje voor oudere werknemers. Vlaanderen wil de aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt verbeteren (verbetering van de formule van afwisselend leren en werken, werkervaringsplaatsen, stimuleren van opleidingen in knelpuntberoepen, …) en het levenslang leren stimuleren (opleidingscheques, vormings- en stagedatabank, …). Op transities en herstructureringen wordt geanticipeerd door het blijvend inzetten van instrumenten die begeleiding, opleiding en herplaatsing bieden aan werknemers die het slachtoffer worden van herstructurering. Een toegankelijke loopbaanbegeleiding moet werknemers minder kwetsbaar maken. Vlaanderen wil een sluitende preventieve aanpak realiseren en langdurig werklozen kansen bieden via een versterkt curatief beleid. Werkzoekenden krijgen een begeleidings- en/of opleidingstraject op maat, waardoor ook langdurig werklozen in de arbeidsmarkt kunnen worden geïntegreerd. De evenredige deelname van allochtonen en andere kansengroepen op de arbeidsmarkt wordt bevorderd. Tot slot wil de Vlaamse regering een vlotte combinatie van arbeid en zorg mogelijk maken.
De volledige omschrijvingen van de maatregelen vindt u in de volgende hoofdstukken.
Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
5 12-10-2005
DEEL I:
ALGEMENE OMGEVINGSANALYSE
Vlaanderen is een welvarende regio met een relatief hoog BBP per hoofd. De investeringen en uitvoer liggen op een hoog niveau. Onze loonkost is vrij hoog. Dit heeft er doorheen de jaren voor gezorgd dat onze bedrijven in arbeidsbesparende technieken hebben geïnvesteerd. Een gevolg hiervan is de hoge arbeidsproductiviteit. De secundaire sector is relatief belangrijk in het Vlaamse Gewest. Onze sterke sectoren zijn de chemie en kunststof en de sector van de metaalproducten. De sterke tertiaire bedrijfstakken zijn de handel en de gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening. Tijdens 1999-2003 was de arbeidsintensiteit van de economische groei hoger dan in de periode 1994-1998. De Vlaamse begroting laat sedert lang een overschot zien. De schuldgraad bedraagt ternauwernood 2% in Vlaanderen. De werkzaamheidsgraad ligt in Vlaanderen iets hoger dan gemiddeld in de EU-25, maar bij ouderen en allochtonen is de arbeidsdeelname zorgwekkend laag. De werkloosheid nam de voorbije jaren licht toe maar blijft in vergelijking met de andere regio’s en EU-lidstaten relatief laag. De Vlaamse beroepsbevolking is hoog opgeleid en productief. Toch is de participatie aan levenslang leren nog onvoldoende. Ook de ongekwalificeerde uitstroom van leerlingen uit het middelbaar onderwijs blijft een belangrijk aandachtspunt voor het Vlaamse beleid. Vlaanderen kenmerkt zich door een dichte transportinfrastructuur. De Vlaamse zeehavens maken bijna een kwart uit van de overslag van de havens in de Le Havre – Hamburg range. Zaventem neemt een belangrijker plaats in als vrachtluchthaven dan op het vlak van passagierstrafiek. De O&O-intensiteit ligt in Vlaanderen boven het Europese gemiddelde. Het aandeel van de mediumen hoogtechnologische sectoren in de totale export ligt in Vlaanderen iets onder dit van de EU-15. Belgische bedrijven en particulieren maken ongeveer evenveel gebruik van het internet als de Europeanen. Ons land moet nog een inhaalbeweging maken op het vlak van volledige on-line beschikbare overheidsdiensten. De Vlaamse economie is energie-intensiever dan die van de EU-25 als geheel. Het aandeel van hernieuwbare energie is in het Vlaamse Gewest nog minimaal. De uitstoot van broeikasgassen ligt momenteel boven het niveau van 1990. Er is nog werk voor de boeg om deze te reduceren binnen de Kyoto-doelstelling. Ook de stopzetting van het verlies aan biodiversiteit tegen 2010 vergt een blijvend engagement. Vlaanderen is een welvarende regio met een hoog gemiddeld inkomen. Dit neemt niet weg dat er groepen zijn die minder bedeeld zijn, doch de inkomensspreiding is er beter dan gemiddeld in de EU15. Het relatief hoge aantal kinderopvangmogelijkheden schept meer mogelijkheden om werk en gezin met elkaar te combineren.
A. ECONOMIE A.1. De Vlaamse welvaart
Het Vlaamse Gewest realiseerde in 2003 een BBP van 24.700 koopkrachtpariteiten (KKP). Dit is meer dan in de EU-25 (21.400 KKP). België als geheel noteerde echter een hogere waarde door de forse welvaart die in het Brussels Gewest geproduceerd wordt. 3
Tabel I.1: BBP per hoofd in KKP in de EU-25 en de Belgische gewesten in 2003 Vlaams Gewest (a) Waals Gewest (a) Brussels Hoofdstedelijk Gewest (a) België EU-25 Bron: Eurostat. (a) raming
24.700 18.200 49.100 25.100 21.400
3
Het BBP per hoofd is gelijk aan de arbeidsproductiviteit maal de werkgelegenheidsgraad maal het aandeel van de bevolking op beroepsactieve leeftijd in de totale bevolking. Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
6 12-10-2005
Grafiek I.2: BEPALENDE FACTOREN VOOR HET BBP PER HOOFD IN 2001 Bron: Eurostat, bewerking APS 90.000
120
80.000 100 70.000 60.000
80
50.000 60 40.000 30.000
40
20.000 20 10.000 0
0 EU-25
België
Brussels Gewest
BBP / hoofd (r.schaal) Werkgelegenheidsgraad (l.schaal)
Vlaams Gewest
Waals Gewest
De arbeidsproductiviteit is hoog in het Vlaamse Gewest. Dit is ook zo elders in België, zij het meer uitgesproken in Brussel-Hoofdstad en minder in het Waalse Gewest. De keerzijde is de lagere werkgelegenheidsgraad in het Vlaamse en meer nog in het Waalse Gewest, niettegenstaande het hogere aandeel deeltijdarbeid in onze regio (2003: Vlaamse Gewest: 21,1%, EU25: 16,9%).
Arbeidsproductiviteit (r.schaal) Aandeel 20-64 jr (l.schaal)
De Vlaamse economie groeide over de laatste 10 jaar (1995-2004) aan een gemiddeld groeitempo van reëel 2,2% per jaar. Dit is ongeveer evenveel als heel België of de EU-25. In het Waalse Gewest was de groeiprestatie gematigder (+1,8%). Economische groei is noodzakelijk voor de creatie van arbeidsplaatsen. Gedurende de jaren 19941998 bedroeg de economische groei in het Vlaamse Gewest gemiddeld 2,6%, terwijl de tewerkstelling met 1,3% vermeerderde. Tijdens de periode daarop (1999-2003) viel de groei terug tot gemiddeld 2,1% bij een werkgelegenheidstoename die slechts lichtjes lager was in vergelijking met de periode daarvoor (+1,2%). Vlaanderen is export-gericht. De uitvoer van goederen bedraagt 97% van het BBP (163 miljard 2004). Europa als geheel is goed voor 80% van onze export.
in
Investeringen zijn belangrijk omdat zo de toekomstige productie-capaciteit verzekerd wordt. De investeringen van de private sector bedroegen in 2003 18,3% van het BBP in het Vlaamse Gewest. De investerings-ratio ligt daarmee structureel hoger dan in heel België, de EU-25 of het Waalse Gewest. Enkel in het Brusselse Gewest wordt relatief meer geïnvesteerd (19,6%). Deze gunstige positie mag niet doen vergeten dat de investeringsquote na 2000 gestaag afnam. Grafiek I.3: INVESTERINGSRATIO PRIVATE SECTOR Bron: Eurostat, APS 28 EU-25 België Brusselse Gewest Vlaamse Gewest Waalse Gewest
26 24 22 20 18 16 14 12 10 1995
1996
1997
1998
1999
Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
2000
2001
2002
2003
7 12-10-2005
Een hoge arbeidsproductiviteit laat op macroeconomisch vlak toe om hogere lonen te 170 betalen. Het Brussels Gewest 160 Vlaamse Gewest, België als geheel en 150 Nederland hebben 140 een hogere België loonkost. De Vlaams Gewest Nederland 130 Waals Gewest arbeidsproductiviteit Frankrijk 120 in deze gebieden is Duitsland hoger dan 110 gemiddeld in de EU25. Het Brusselse 100 90 100 110 120 130 140 150 Gewest kampt met 90 een relatief hoge Arbeidsproductiviteit (in ) loonlast. De productiviteit van de werknemers ligt er ook hoger, zij het niet in dezelfde mate. In het Waalse Gewest, Frankrijk en vooral Duitsland liggen beide indicatoren op een lager niveau dan in het Vlaamse Gewest. Arbeidseenheidskost (in )
Grafiek I.4: COMPETITIVITEITSINDICATOREN VOOR DE BELGISCHE GEWESTEN EN DE BELANGRIJKSTE HANDELSPARTNERS T.O.V. DE EU-25 IN 2001 (Indices, EU-25 = 100) Bron: INR, Eurostat, bewerking APS
A.2. Een sectorale benadering
De secundaire sector is in het Vlaamse Gewest relatief belangrijker dan in de andere gewesten of de EU-25. Het Brusselse Gewest is atypisch met een groot gewicht van tertiaire activiteiten en geen primaire toegevoegde waarde. Ook in Wallonië is de desindustrialisering verder gevorderd dan in Vlaanderen. De belangrijkste Vlaamse secundaire sectoren zijn in volgorde van belangrijkheid de bouwsector, de chemie & kunststof en de voedingsnijverheid. Samen zijn die goed voor 47,3% van de output in de secundaire sector. In de tertiaire sector bestaat de Vlaamse top uit de zakelijke diensten & onroerend goed, de handel en de gezondheidszorg & maatschappelijke dienstverlening. Deze drie bedrijfstakken maken 63,0% uit van de bruto toegevoegde waarde in de tertiaire sector. Grafiek I.5: RELATIEVE AANWEZIGHEID EN GROEI VAN DE SECUNDAIRE BEDRIJFSTAKKEN IN HET VLAAMSE GEWEST T.O.V. DE EU-25 (op basis van de bruto toegevoegde waarde) Bron: APS 120
VERBETEREND
overige industrie
0
20
40
60
chemie en kunststof metaalproducten
hout
keramische, glas
Relatieve aanwezigheid 2003
80
100 100
bouw
voeding 120
140
160
180
200
220
petrochemie
machines & apparaten
elektrische & optische apparaten
STERK
Relatieve groei 1998 - 2003
textiel & confectie 80 drukkerijen
transportmiddelen nutssectoren
delfstoffen
ZWAK
60
Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
ACHTERBLIJVEND
8 12-10-2005
Grafiek I.6: RELATIEVE AANWEZIGHEID EN GROEI VAN DE TERTIAIRE BEDRIJFSTAKKEN IN HET VLAAMSE GEWEST T.O.V. DE EU-25 (op basis van de bruto toegevoegde waarde) Bron: APS 120
VERBETEREND
handel
110 gezondheidszorg & maatschappelijke dienstverlening
cultuur & gemeenschapsvoorzieningen 40
50
60
70
STERK
Relatieve groei 1998 - 2003
Relatieve aanwezigheid 2003
overheid 80
90
100 100
110
horeca
120
onderwijs
130
140
zakelijke diensten en onroerend goed
particuliere huishoudens 90 vervoer & communicatie
ZWAK
financiële instellingen 80
ACHTERBLIJVEND
Aan de hand van zogenaamde belgrafieken kan de positie van de diverse subsectoren van een gebied geanalyseerd worden. Op de horizontale as staat de relatieve aanwezigheid. Op de verticale as bevindt zich de relatieve groei. In de secundaire sector bevinden zich de sectoren van de chemie & kunststof, de metaalproducten en de overige industrie (waaronder de meubelnijverheid) in het sterke kwadrant (sterker aanwezig en sterker gegroeid dan in de EU-25). Vlaanderen is ook gespecialiseerd in de voedingsnijverheid en de petrochemie, maar deze sectoren groeiden gedurende de laatste vijf jaar in kwestie ongeveer aan hetzelfde tempo als in de EU-25. De textiel & confectie, de nutssectoren en de bedrijven die transportmiddelen vervaardigen komen naar verhouding ook goed aan bod, maar verliezen terrein in vergelijking met hun Europese sectorgenoten. De belangrijke sector van de bouw is iets minder sterk aanwezig en groeide ook wat zwakker dan in de hele Europese Unie. De verschillen zijn echter niet zo groot. In het zwakke kwadrant komen dan weer duidelijk naar voor: de machines & apparaten, de vervaardiging van elektrische en optische instrumenten, de uitgeverijen & drukkerijen en de sector van de bouwmaterialen. Deze sectoren kregen meer kansen in Europa als geheel. Het Vlaamse Gewest bekleedt een sterke positie in de tertiaire sectoren van de handel en de gezondheidszorg & maatschappelijke dienstverlening. De transit- en havenactiviteiten en de uitbouw van onze sociale welvaartsstaat zijn daar niet vreemd aan. Het onderwijs komt eveneens goed aan bod in onze regio, maar volgt het groeipad zoals elders in de EU-25. De zakelijke diensten & onroerend goed is in omvang heel belangrijk; in verhouding tot de Europese Unie is deze sector hier iets beter vertegenwoordigd. Voorts bevinden zich een aantal tertiaire activiteiten in het zwakke kwadrant. Het hoeft niet te verwonderen dat ook de financiële instellingen en de overheidssector zich daar situeren, gezien de grotere ontplooiing van deze sectoren in hoofdstedelijke gebieden. Technologie- en kennisintensieve bedrijfstakken zijn belangrijk voor een economie. Deze activiteiten zorgen immers voor een proportioneel grotere tewerkstelling en toegevoegde waarde dan de meer traditionele sectoren.
Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
9 12-10-2005
Grafiek I.7: SPREIDING VAN DE INDUSTRIËLE ONDERNEMINGEN IN HET VLAAMSE GEWEST NAAR TECHNOLOGISCH KARAKTER, 2002 Bron: Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Aantal ondernemingen Hoogtechnologisch
Werkgelegenheid Medium-hoogtechnologisch
Toegevoegde waarde
Medium-laagtechnologisch
Laagtechnologisch
De medium- tot hoog-technologische sectoren maken in het Vlaamse Gewest 18% uit van het aantal industriële bedrijven, doch zijn goed voor 37% van de werkgelegenheid en 43% van de bruto toegevoegde waarde. Grafiek I.8: SPREIDING VAN DE MARKTDIENSTEN IN HET VLAAMSE GEWEST NAAR KENNISINTENSITEIT, 2002 Bron: Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10%
De kennisintensieve marktdiensten vertegenwoordigen 29% van het aantal ondernemingen uit de marktdiensten, maar zijn goed voor 43% van de werk-gelegenheid in deze tertiaire takken en 38% van de bruto toegevoegde waarde.
0%
Aantal ondernemingen
Werkgelegenheid
Toegevoegde waarde
Kennisintensieve high-techdiensten
Kennisintensieve marktdiensten
Kennisintensieve financiële diensten
Minder kennisintensieve marktdiensten
B. OVERHEIDSFINANCIËN De Belgische overheden leveren constante inspanningen om de begroting van de gezamenlijke overheid als geheel in evenwicht te brengen. Deze inspanning is immers noodzakelijk om de schuldgraad te doen dalen en de steeds zwaardere lasten van de vergrijzing te kunnen opvangen. België is erin geslaagd om zijn gezamenlijk begrotingssaldo vanaf het jaar 2000 in de positieve zone te houden, ondanks de zwakkere conjunctuur. Hetzelfde kan niet gezegd worden van onze buurlanden. Hun begrotingssaldo volgt sinds 2000, zonder uitzondering, de neergaande lijn van de economische groei. Zij bevinden zich thans om en nabij de –3% BBP, de grenswaarde die het Verdrag van Maastricht oplegt. In 2004 merken we evenwel een lichte verbetering op. De Vlaamse overheid laat sedert lang positieve begrotingssaldi zien. Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
10 12-10-2005
De evolutie van de schuldgraad door de tijd vormt het spiegelbeeld van het begrotingssaldo. Voor België (gezamenlijke overheid) resulteren de positieve begrotingssaldi in een duidelijke en onafgebroken schuldafname. Sedert 1998 is de schuld gedaald van nagenoeg 120% van het BBP tot iets minder dan 96% in 2004, hetgeen echter nog ver verwijderd is van de 60%-norm van Maastricht. Volgens de gegevens van het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) zet de Vlaamse Gemeenschap de beste schuldcijfers neer. Deze bedraagt in 2003 slechts 2% van het BBP van het Vlaams Gewest. Het Waals Gewest doet het het minst goed binnen de Gewesten en Gemeenschappen met een schuldgraad van 9% van het Waalse BBP. Sedert 2001 stijgt de schuldgraad van alle entiteiten, met uitzondering van de Franse Gemeenschap. Groeibevorderende uitgaven kunnen gedefinieerd worden als uitgaven voor onderwijs en economie. In België en de EU-15 vertegenwoordigen deze circa 20% van de totale gezamenlijke overheidsuitgaven. Volgens een niet geheel vergelijkbare berekening zouden in 2003 61% van de uitgaven van de Vlaamse Gemeenschap groeibevorderend zijn.
C. ARBEIDSMARKT C.1. Werkzaamheid en werkloosheid
De centrale doelstelling van de Europese werkgelegenheidsstrategie is het verhogen van de arbeidsdeelname van de bevolking. De doelstelling van de Unie bestaat er concreet in om tegen 2010 een globale werkzaamheidsgraad te realiseren van 70% en werkzaamheidsgraden van 60% en 50% voor respectievelijk vrouwen en ouderen. Vlaanderen Grafiek III.1: WERKZAAMHEIDSGRAAD (15-64 jaar), INTERNATIONALE realiseerde in 2004 VERGELIJKING, IN % een belangrijke Bron: Eurostat LFS, NIS EAK, FOD Werkgelegenheid, bewerkig Steunpunt WAV toename van de 70 werkzaamheidsgraad: met 64,3% (+1,4 65 procentpunt) ligt het Vlaamse cijfer opnieuw iets boven het 60 EU-gemiddelde. Wallonië (55,1%) en 55 het Brusselse Gewest (54,1%) scoren lager. 50
De toename van de arbeidsdeelname 45 wordt in Vlaanderen vooral gerealiseerd door de vrouwen: 40 1999 2000 2001 2002 2003 2004 sinds 1996 nam hun Vlaams Gewest Waals Gewest Brussels Hoofdstedelijk Gewest België EU25 arbeidsdeelname toe van 49,3% naar 56,7%, een evolutie die samenhangt met de toenemende populariteit van deeltijdarbeid. De werkzaamheidsgraad van de Vlaamse mannen bleef in die periode stabiel rond 72%. Indien deze evolutie aanhoudt, is het bereiken van een werkzaamheidsgraad bij de vrouwen van 60% in 2010 voor Vlaanderen zeker een haalbare kaart. De Europese 50%-doelstelling voor de arbeidsdeelname voor ouderen lijkt dan weer onbereikbaar voor het Vlaamse beleid, al nam de werkzaamheidsgraad van de 55- tot 64-jarigen in 2004 vrij fors toe: van 26,5% tot 29,5%. Ook de arbeidsdeelname van niet-EU-onderdanen, die structureel ondervertegenwoordigd zijn op de Vlaamse arbeidsmarkt, nam in 2004 gevoelig toe: van 35% naar 38%. Van de Vlamingen met een handicap of langdurige gezondheidsproblemen was in 2002 slechts 45,7% aan het werk.
Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
11 12-10-2005
! "#
De Vlaamse werkloosheid, die na 2001 in stijgende lijn ging, nam in 2004 licht af met 0,3 procentpunt tot 5,4%. In het Waalse Gewest (12%) en het Brusselse Gewest (15,9%) nam de werkloosheid intussen verder toe en ook het EU-25 gemiddelde steeg met 0,2 procentpunt tot 9,2%. In combinatie met de stijging van het aantal vacatures zorgde deze evolutie ervoor dat de spanning op de arbeidsmarkt toenam: in 2003 waren er 6,1 werkzoekenden per vacature, in 2004 zijn er dat nog 4,8. Specifiek voor de Vlaamse arbeidsmarktsituatie is de samengedrukte loopbaan. Jongeren en ouderen werken relatief weinig, terwijl in de leeftijdsklasse 25-49 jaar zowat iedereen aan het werk is (85%, tegenover 77% in de EU-25). Aan de basis van dit fenomeen ligt de typisch Belgische late intrede van 15-24-jarigen op de arbeidsmarkt (als gevolg van de langere leerplicht) en de vervroegde uittrede van 50-64-jarigen (onder andere via het brugpensioen). De samengedrukte loopbaan heeft belangrijke gevolgen voor de combinatie van arbeid en zorg in de Vlaamse gezinnen. C.2. Opleiding en vorming
De kwaliteit van het arbeidsaanbod vormt de voornaamste sterkte van de Vlaamse arbeidsmarkt. De Vlaamse beroepsbevolking is goed opgeleid en productief. De recentste cijfers tonen aan dat 84,9% van de Vlaamse bevolking van 20 tot 24 jaar het hoger secundair onderwijs met succes beëindigd heeft. Ondermeer dankzij de leerplicht tot 18 jaar realiseert Vlaanderen hiermee bijna de Europese 85%-doelstelling. Het EU-25 gemiddelde ligt volgens voorlopige cijfers op 76,7%. Toch is er nog een aanzienlijke groep Vlaamse jongeren (18-24 jaar) die de school verlaat zonder voldoende startkwalificaties. Hoewel deze ongekwalificeerde uitstroom in Vlaanderen in EU-25 context relatief beperkt is (11,4% in Vlaanderen tegenover 15,7% als EU-gemiddelde in 2004), blijkt het verder terugdringen ervan een moeilijke opdracht: het aandeel vroegtijdige schoolverlaters is sinds 1999 relatief stabiel in Vlaanderen. Ondanks de recente toename van de deelname aan permanente vorming (25-64 jaar) tot 8,5% in 2004 (+0,9 procentpunt), haalt Vlaanderen nog niet de Europese levenslang leren-doelstelling van 12,5% tegen 2010. In de EU-25 nam de opleidingsdeelname in 2004 toe met 0,7 procentpunt tot 4 9,9%.
4
Waarbij wel opgemerkt moet worden dat Europese cijfers net als de 12,5%-doelstelling gebaseerd zijn op (minder betrouwbare en gunstigere) tweedekwartaalcijfers. De vergelijking met het Vlaamse jaargemiddelde gaat dan ook niet helemaal op: in werkelijkheid ligt de Vlaamse opleidingsdeelname dicht bij het EU-gemiddelde. Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
12 12-10-2005
D. TRANSPORT D.1. Kerncijfers
Het Vlaams Gewest wordt gekenmerkt door een bijzonder dichte transportinfrastructuur. Hierdoor beschikt Vlaanderen als historisch en geografisch kerngebied van de Europese Unie over goede transportverbindingen met het buitenland. Het Vlaamse autosnelwegenwerk is na het Nederlandse het tweede dichtste van de Europese Unie, met ruime voorsprong op de overige lidstaten. Het spoorwegennetwerk is met ongeveer 125 kilometer per 1.000 km² het dichtste van de Europese Unie, enkel Tsjechië komt in de buurt. Het Vlaamse binnenwaternetwerk is na het vlakke en waterrijke Nederland het tweede dichtste van de Europese Unie. Grafiek IV.1: DICHTHEID VAN HET INFRASTRUCTUURNETWERK, 2000 (binnenwaterwegen), 2001 (autosnelwegen), 2002 (spoorwegen), IN KM PER 1.000 KM² Bron: Eurostat, EC, NIS, NMBS, PBV, MET, bewerking APS
km lijninfrastructuur per km² , x 1.000
160
autosnelwegen (2001) 140
spoorwegen (2002) binnenwaterwegen (2000)
120 100 80 60 40 20
es t ew G
W aa ls
G ew es t
Vl aa m s
Ko ni nk rij k
Ve re ni gd
g
N ed er la nd
Lu xe m bu r
Fr an kr ijk
EU 25
EU 15
D ui ts la nd
es t ew H .G
Br us se ls
Be lg ië
0
Heel wat transport op deze lijninfrastructuur wordt gekenmerkt door internationale relaties. Dit blijkt het duidelijkst met betrekking tot het goederenvervoer. Slechts iets meer dan de helft van de via het wegvervoer, het spoorvervoer en de binnenvaart vervoerde tonnage is louter binnenlands verkeer. Slechts 44,2% van de door de drie modi afgelegde tonkilometer is zuiver binnenlands. De rest is afvoer naar het buitenland, aanvoer vanuit het buitenland of doorvoer. Reden hiervoor is wellicht de aanwezigheid van belangrijke zee- en luchthavens. D.2. De Vlaamse poorten
De Antwerpse zeehaven is samen met de nationale luchthaven van Zaventem de belangrijkste toegangspoort van Vlaanderen op de wereld. Antwerpen is letterlijk van wereldbelang: in 2003 was Antwerpen de vierde belangrijkste haven van de wereld voor goederentrafiek, na Rotterdam, Singapore en Hong Kong. Binnen Vlaanderen beheerst Antwerpen 70% van de markt. Op goederengebied worden de Vlaamse zeehavens meestal geschetst binnen de Le Havre – Hamburg range. Deze omvat de havens van Antwerpen, Gent, Zeebrugge, Oostende, Rotterdam, Amsterdam, Hamburg; Bremen, Duinkerke en Le Havre. Deze havens realiseerden in 2003 een overslag van 853 miljoen ton. De Vlaamse havens hadden hierin een aandeel van 23,9%.
Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
13 12-10-2005
In het Vlaamse Gewest liggen vier luchthavens waarvan de nationale luchthaven van Zaventem de belangrijkste is. Op passagiersgebied was Zaventem in 2003 de negentiende Europese luchthaven. Als vrachtluchthaven staat Zaventem hoger genoteerd. In 2003 bekleedde Zaventem de zesde positie onder de Europese luchthavens voor vrachtvervoer, net na Luxemburg en de vier afgescheiden koplopers Charles de Gaulle (Parijs), Frankfurt Rhein/Main, Schiphol (Amsterdam) en London Heathrow.
E. INNOVATIE E.1. Onderzoek en Ontwikkeling
De Vlaamse overheid had voor het jaar 2005 bijna 1.500 miljoen euro kredieten veil voor wetenschap, technologie en innovatie. Ruim 60% daarvan is bestemd voor ‘Onderzoek en Ontwikkeling’ (O&O). Dit is een merkbare toename in vergelijking met 1995.
Grafiek V.1: VLAAMS WETENSCHAPSBUDGET Bron: Speurgids 2005 1.600 Wetenschap & technologische diensten Onderwijs & vorming Onderzoek & ontwikkeling
1.400
miljoen EUR
1.200 1.000 800 600 400 200 0 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005i
De uitgaven voor O&O door de bedrijven, de overheden, het hoger onderwijs en de instellingen zonder winstoogmerk levert de totale Bruto Binnenlandse Uitgaven voor O&O (BUOO, of GERD in de OESO-terminologie) op van het land of de regio. Uitgedrukt in % van het BBP spreekt men van O&Ointensiteit. Voor het jaar 2003 is de O&O-intensiteit 2,14% op gewestniveau en 2,19% op gemeenschapsniveau. Vergelijken we met andere Europese landen, dan scoort Vlaanderen qua O&O-intensiteit behoorlijk boven het EU-gemiddelde. De EU-25 van haar kant blijft flink achter bij het niveau van Japan of de Verenigde Staten, laat staan dat de drieprocentnorm van de Barcelona-top al binnen bereik ligt. Vlaanderen scoort zeer goed op het vlak van O&O personeel in verhouding tot de beroepsbevolking en bekleedt de derde plaats. Een internationale vergelijking binnen de EU-15 (CIS-3) toont aan dat Vlaanderen zich aan de top bevindt van innovatieve grote bedrijven, maar ook van KMO’s.
Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
14 12-10-2005
Grafiek V.2: AANDEEL INDUSTRIËLE 'MEDIUM' EN ' HIGHTECH' SECTOREN IN TOTALE EXPORT Bron: SERA, Vlaams Indicatorenboek WTI 2005
Vlaanderen
40,8% 37,0%
EU-15
medium hightech rest
41,7% 43,6%
19,4% 17,5%
Het aandeel van de totale medium- en hightechsector in Vlaanderen bedraagt 59,16%. Vlaanderen zit hiermee op wereldniveau waar deze sector eveneens 59,16% van de totale industriële wereldexport in beslag neemt en iets onder het EU-15 gemiddelde van 63%. De belangrijkste exportsectoren vormen de chemische industrie, de transportassemblage en de machinebouw. Voor de hightech dienstenactiviteiten zijn geen Vlaamse cijfers voorhanden. De hightech dienstenactiviteiten in België zijn goed voor 12,88% van de totale dienstenexport. Relatief gezien heeft België daarmee het derde grootste aandeel in de dienstenexport, na Ierland (47,13%) en Finland (12,93%). E.2. ICT
Het percentage volledig on line beschikbare overheidsdiensten ligt voor België (35%) lager dan in de EU-15 (46%) en zelfs lager dan in de EU-25 (40%). In België, alsook in Vlaanderen, gebruiken in 2004 bijna alle bedrijven met minstens 10 werknemers een computer (98% voor België en 99% voor het Vlaamse Gewest) en zijn ze bijna allemaal aangesloten op het internet (96% voor België en 97% voor het Vlaamse Gewest). Tenslotte gebruikten in mei-juni 2003 50% van de Belgen een computer en 42% van de Belgen internet. Hiermee benadert België het gemiddelde van de EU-15. Het Vlaamse en het Brusselse Gewest doen het minstens even goed als België, maar het Waalse Gewest presteert zwakker.
1.800.000
Grafiek V.3: EVOLUTIE VAN HET AANTAL INTERNETVERBINDINGEN IN BELGIË OP DE RESIDENTIËLE MARKT Bron: ISPA
1.600.000
1.400.000
1.200.000
1.000.000
800.000
600.000
400.000
200.000
0 Q1 2001
Q2 2001
Q3 2001
Q4 2001
Q1 2002
Actief gratis
Q2 2002
Q3 2002
Q4 2002
Q1 2003
Q2 2003
Betalende PSTN en ISDN
Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
Q3 2003
Q4 2003
Q1 2004
Q2 2004
Q3 2004
Q4 2004
Q1 2005
Breedband privé
15 12-10-2005
Het marktaandeel van breedband blijft toenemen van 2001 tot 2005. Dit volgt zowel uit een stijging van het aantal breedbandverbindingen als uit een daling van het aantal PSTN- en ISDN-verbindingen en van het aantal vrije telefoonverbindingen. Dit geldt zowel voor de residentiële markt als voor de bedrijvenmarkt.
F. MILIEU EN ENERGIE Eco-efficiëntie is een maat voor de milieudruk die een sector/regio teweegbrengt (emissies, brongebruik) per eenheid van activiteit van de betreffende sector/regio (productie, volume, bruto toegevoegde waarde, inwoner …). Een verbeterde eco-efficiëntie wijst er op dat de activiteiten van een sector/regio relatief milieuvriendelijker gebeuren. Winst in eco-efficiëntie leidt slechts tot winst voor het milieu wanneer de druk ook in absolute cijfers daalt. Grafiek VI toont de evolutie van verschillende drukindicatoren per eenheid bruto binnenlands product (BBP) en per inwoner voor de periode 1990-2003. De productie van afval per eenheid BBP is duidelijk gestegen, het bruto binnenlands energiegebruik en het gebruik van primaire grondstoffen is licht toegenomen. De emissie van verzurende stoffen en ozonprecursoren vertoont een gestage daling. De emissie van broeikasgassen is in de periode 1990-2003 per eenheid BBP gedaald, maar per inwoner bleef dit nagenoeg stabiel. Grafiek VI: ECO-EFFICIËNTIE VAN VLAANDEREN Bron: MIRA-T 2004 milieudruk per inwoner
milieudruk per eenheid BBP 180
180
170
170
160
160
150
150
140
140
130
130
120
120
110
110
100
100
90
90
80
80
70
70
60
60
50
50
40
productie afvalstoffen* bruto binnenlands energiegebruik gebruik primaire grondstoffen (DMI) emissie broeikasgassen watergebruik (excl. koelwater) emissie ozonprecursoren emissie verzurende stoffen
40 1990
1992
1994
1996
1998
2000
2002
1990 1992
1994 1996 1998 2000 2002
Noot: de toename van de afvalproductie in 2000 is grotendeels toe te schrijven aan het in rekening brengen van bijkomende sectoren.
F.1. Energie-intensiteit van de economie
De energie-intensiteit geeft een goed beeld van de energie-afhankelijkheid van de economie. Deze indicator zet het energieverbruik af tegen het Bruto Binnenlands Product (tegen constante prijzen van 1995). De energie-intensiteit in Vlaanderen steeg met 15% tussen 1990 en 1998. Tussen 1999 en 2002 steeg het BBP veel sterker dan het energieverbruik. Bijgevolg nam de energie-intensiteit af tot 281,8 kilogram olie-equivalenten per duizend euro BBP in 2003. De energie-intensiteit van het Waalse Gewest ligt nog een stuk hoger dan die van het Vlaamse Gewest. In 2003 bedroeg de energieintensiteit van de EU-25 209,5 kgoe/1.000 euro BBP. België (223,9) bevindt zich bijna 20% boven het gemiddelde van de eurozone (188).
Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
16 12-10-2005
F.2. Aandeel hernieuwbare energie
Het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in de totale netto elektriciteitsproductie in Vlaanderen in 2003 varieerde van 0,50 % (zonder afval) tot 0,75 % (met afval). (Op vandaag bereikt het Vlaamse Gewest een groenestroomproductie van 883 GWh). Het Waalse Gewest haalde in 2002 een aandeel van 2,7%. Het aandeel hernieuwbare energie voor België bedroeg in 2003 1,8%. Volgens de Europese Richtlijn ter bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen moet België tegen 2010 een aandeel van 6% hernieuwbare energie t.o.v. de totale elektriciteitsconsumptie halen. Ook voor Vlaanderen geldt deze doelstelling. Voor de EU-25 is de doelstelling om tegen 2010 een aandeel van 21% groene stroom te behalen in de totale elektriciteitsconsumptie. In 2003 bedroeg dit aandeel 12,8%. F.3. Broeikasgasemissies
Broeikasgassen zijn verantwoordelijk voor de globale klimaatverandering. In 2003 lag in Vlaanderen de uitstoot van broeikasgassen nog 3,7% boven het niveau van het referentiejaar 1990. Voor de Kyoto-doelstelling, die Vlaanderen oplegt om tegen 2008-2012 de broeikasgasemissies te reduceren met 5,2% t.o.v. 1990, is de doelafstand nog groot. Voor België geldt een reductie van 7,5% t.o.v. 1990. In 2003 zat België nog 1,4% boven het niveau van 1990. De EU-15 verbond zich tot een reductie van de broeikasgasemissies met 8% in 2008-2012 t.o.v. 1990. In 2003 lagen de broeikasgasemissies slechts 1,7% onder het niveau van 1990. In de uitgebreide EU-25 lagen de broeikasgasemissies in 2003 5,5% onder het niveau van 1990. F.4. Directe materialeninput (DMI)
De totale hoeveelheid afval en emissies (A & I) die ontstaat bij productie en consumptie in Vlaanderen is losgekoppeld van de economische groei: tegenover een bepaalde fysieke input in de Vlaamse economie (DMI) staat een steeds kleinere hoeveelheid afval en emissies. De voornaamste redenen voor deze ontkoppeling zijn de daling van de CO2-uitstoot per eenheid gecreëerde economische welvaart, en de daling van de productie van dierlijke mest sinds 1998. Hiertegenover staat evenwel dat het totale gebruik van primaire grondstoffen in Vlaanderen stijgt. Tussen 1991 en 2003 kenden het BBP en de Directe Materialen Input (maat voor gebruik van primaire grondstoffen: import en eigen ontginningen) nagenoeg hetzelfde stijgende verloop. De DMI per inwoner van het Vlaams Gewest steeg met 15% over de periode 1995-2003, gaande van 36 naar 42 ton per inwoner. Voor België/Luxemburg werd voor 2000 een DMI berekend van 34,7 ton/inwoner. De EU-15 had in 2000 een DMI van 16,8 ton per inwoner. Binnen de EU-15 heeft na Finland, België/Luxemburg de hoogste DMI/capita. F.5. Biodiversiteit
Het MINA-plan 3 voorziet tegen 2007 50.000 ha onder ' effectief natuurbeheer' , nader gespecificeerd als de erkende, Vlaamse natuur- en/of bosreservaten en de ' natuurgebieden met een goedgekeurd beheerplan' . Eind 2004 was 32.682 ha van de doelstelling van 50.000 ha bereikt. Dat houdt in dat voor de periode 2005-2007 een jaarlijkse aangroei nodig is van ca. 5.770 ha"
Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
17 12-10-2005
G. SOCIALE ASPECTEN Finaal komen een aantal aspecten aan bod die het sociale luik belichten. Achtereenvolgens komen aan bod de inkomenssituatie, de combinatie van arbeid en gezin en de mate waarin maatschappelijk verantwoord ondernemen in het bedrijfsleven ingang vindt. G.1. Inkomen
Het beschikbaar inkomen per inwoner bedroeg 15.400 euro KKP in het Vlaamse Gewest (2002). Vlaanderen doet het daarmee beter dan de buurlanden of de andere Belgische gewesten. Dat neemt uiteraard niet weg dat er zich binnen onze regio geen problemen meer stellen. Doch, als we de verhouding beschouwen tussen de 20% rijkste en de 20% armste personen dan beschikte de rijkste groep in Vlaanderen in 2001 4,1 keer meer dan de armste groep. Dat is iets beter dan de EU-15 (4,4). Ook de Gini-coëfficiënt, een globale maatstaf voor de inkomensongelijkheid, wijst op een inkomensverdeling die lichtjes egaler is in het Vlaamse Gewest dan in de EU-15 (resp. 27 en 28 – de Gini-coëfficiënt bevindt zich tussen 0 en 100; hoe dichter bij 0, hoe evenwichtiger de inkomensspreiding). G.2. De combinatie Arbeid-Gezin
De sterke groei van deeltijdarbeid bij vrouwen heeft in belangrijke mate te maken met de mogelijkheid om het werk- en gezinsleven met elkaar te combineren. Dit werd in 2003 door bijna 3 op 5 van de vrouwelijke deeltijders als belangrijkste reden aangegeven. De opvangmogelijkheden van kinderen zijn belangrijk om de arbeidsparticipatie van vrouwen te verhogen. Met 34,6 plaatsen per 100 kinderen scoort Vlaanderen al in 2004 beter dan de Europese doelstelling van 33 plaatsen per 100 kinderen jonger dan 3 jaar tegen 2010. G.3. Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) houdt in dat bedrijven naast de belangrijke bedrijfseconomische doelstellingen, ook sociaal-maatschappelijke en ecologische aspecten in rekening brengen. Het PASO-onderzoek van 2003 leert dat respectievelijk 51% en 29% van de Vlaamse organisaties een missie of een ethische code hebben. Een missie omvat veelal MVOdoelstellingen over zaken als de gezondheid en veiligheid van de werknemers, de recyclage van afvalmateriaal, de verbetering van de combinatie van arbeid en privé-leven en respect voor de lokale gemeenschap en de cultuur.
H. DEMOGRAFISCHE ONTWIKKELINGEN BINNEN VLAANDEREN Ontgroening en vergrijzing van de bevolking zijn al geruime tijd aan de orde en zullen zich volgens de NIS projecties ook doorzetten in de toekomst. In vergelijking met de overige gewesten van het land zijn deze ontwikkelingen duidelijk het meest markant in Vlaanderen. Sterker nog dan in de andere regio’s transformeert de leeftijdspiramide zich tot een zgn. ‘beanpole’, een bonenstructuur met smalle basis en zware top. Jongeren onder de 20 jaar zullen vanaf 2020 geen 20% van de Vlaamse bevolking meer uitmaken, terwijl nog vóór 2030 het aandeel van vijfenzestigplussers de kaap van 25% bereikt. De geschetste ontwikkelingen maken dat vanaf 2010 de afhankelijkheidsratio (verhouding bevolking jonger dan 20 jaar en ouder dan 64 jaar ten opzichte van de bevolking van 20-64 jaar) in Vlaanderen sterk gaat stijgen, van 0,66 in 2005 naar 0,90 in 2040. De inactieve leeftijdsgroepen zullen dan flink zwaarder drukken op de actieve leeftijdsgroep (20-64 jaar) dan vandaag het geval is. Vlaanderen en Wallonië volgen hier een parallelle ontwikkeling, met Vlaanderen als koploper vanaf 2030. Brussel kent een minder steile ontwikkeling op dit vlak. Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
18 12-10-2005
Een apart gegeven is de veroudering binnen de veroudering, met een stijgend aandeel 80-plussers binnen de groep van 65-plussers (van 23% nu naar 40% in 2050). Berekend op de totale bevolking stijgt het aandeel hoogbejaarden in Vlaanderen van 4% nu naar 11 % in 2050. De bevolking op arbeidsleeftijd (20-64 jaar) is, na een initiële stijging tot 2010, op termijn aan een krimp toe. Voorspeld wordt om voor Vlaanderen te rekenen met een verlies van 350.000 eenheden in 2040 t.o.v. het peil in 2000. Vlaanderen kenmerkt zich tevens door de sterkste veroudering van haar bevolking op arbeidsleeftijd. Bijzondere aandacht vraagt de vervanging van arbeidskrachten. Gaandeweg wordt de groep jongeren die zich aandient op de arbeidsmarkt kleiner dan de groep die de pensioenleeftijd bereikt. Waar Wallonië en Brussel in de nabije toekomst nog kunnen rekenen op een groeiende instroom, is dit voor Vlaanderen niet langer het geval. Integendeel, vanaf 2010 zakt de potentiële instroom verder, terwijl de potentiële uitstroom thans al uitdeint. Ook hier moet Vlaanderen meer nog dan de andere regio’s bedacht zijn op het veiligstellen van het juiste evenwicht. Figuur 1. Evolutie bevolking per gewest
bevolking (index 100 = 31/12/2000)
115
110
Vlaanderen Wallonië Brussel
105
100
95 1990
2000
2010
2020
2030
2040
2050
projectiejaar (31 dec)
Bron: NIS, Bevolkingsstatistieken 1990-2000 & Bevolkingsvooruitzichten 2005–2050
Figuur 2. Afhankelijkheidsratio per gewest [(<20 & 65+)/(20-64 jaar)]
(<20 jaar & 65+)/(20-64 jaar)
1,00
0,90
Vlaanderen Wallonië Brussel
0,80
0,70
0,60 1990
2000
2010
2020
2030
2040
2050
projectiejaar (31 dec)
Bron: NIS, Bevolkingsstatistieken 1990-2000 & Bevolkingsvooruitzichten 2005–2050 Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
19 12-10-2005
Figuur 3. Doorstroming potentiële beroepsbevolking [(15-24 jaar)/(55-64 jaar)]
P(15-24 jaar) / P(55-64 jaar)
1,50
1,25
Vlaanderen Wallonië Brussel
1,00
0,75
0,50 1990
2000
2010
2020
2030
2040
2050
projectiejaar (31 dec)
Bron: NIS, Bevolkingsstatistieken 1990-2000 & Bevolkingsvooruitzichten 2005–2050
Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
20 12-10-2005
DEEL II: MACRO- & MICRO-ECONOMISCHE UITDAGINGEN A. GLOBALE STERKTE/ZWAKTE-ANALYSE VAN DE VLAAMSE ECONOMIE. De voornaamste sterkte van de Vlaamse economie is gelegen in haar openheid en haar productiviteit. De centrale ligging in een koopkrachtige dichtbevolkte regio van Europa, de relatief gunstige ontsluiting via diverse verkeers- en transmissiemodi, de relatief gunstige levenskwaliteit in Vlaanderen en de relatief gunstige kwaliteit van het arbeidsaanbod maken dat Vlaanderen troeven blijft hebben mits het beleid en de zogenaamde economische stake-holders deze troeven op peil houden, zelfs verbeteren. De voornaamste zwakte van de Vlaamse economie is het te geringe ondernemerschap. Dit uit zich dan ook in een te geringe inzet van risico-kapitaal vanwege de bevolking, een te kleine groep initiatiefnemers in toekomstgerichte projecten en een onvoldoende aanwezigheid van Vlaamse economische actoren op het hoogste (buitenlandse) investeringsniveau (in vergelijking met Nederland, Denemarken, Finland, Ierland, e.a.). Het tekort aan elektriciteitsproductie in vergelijking met de elektriciteitsconsumptie (beschikbaarheid van energie), gekoppeld aan de afhankelijkheid van het buitenland inzake brandstoffen, is ook een belangrijke zwakte voor de Vlaamse economie.
B. DE VLAAMSE BELEIDSREPLIEK VOOR DE PERIODE 2005-2008. Deze globale sterktezwakteanalyse laat toe de centrale uitdagingen voor het Vlaamse economiebeleid af te bakenen in het licht van de Europese strategie: Ondernemen, investeren en innoveren bevorderen is de centrale uitdaging in het Vlaams regeerakkoord 2004-2009. Deze uitdaging wordt vertaald in de concrete doelstellingen om de dalende trend van startende en snelgroeiende ondernemingen om te buigen. Inzake de netto-aangroei van het aantal ondernemingen moet Vlaanderen bij de vijf beste Europese regio’s behoren. Bovendien moet Vlaanderen één van de aantrekkelijkste regio’s zijn voor de vestiging en de ontwikkeling van ondernemingsactiviteiten. Deze doelstellingen komen eveneens terug in het Pact van Vilvoorde. Een ondernemingsvriendelijk flankerend beleid vormt een tweede centrale uitdaging uit het Vlaamse regeerakkoord 2004-2009. Zowel qua administratieve vereenvoudiging en stabiele regelgeving als wat betreft een stabiel milieubeleid met vereenvoudigde milieuregels en procedures wil Vlaanderen belangrijke stappen voorwaarts zetten. In het licht van deze twee centrale doelstellingen stelt de Vlaamse regering in de periode 2005-2008 de volgende vijf beleidsprioriteiten voorop inzake Economie: 1. het versterken van het ondernemerschap vanaf zijn "prille begin" en via gerichte overheidsmaatregelen; 2. het vereenvoudigen van bestaand ondernemerschap via "e-gov"-maatregelen; 3. het nog beter rentabiliseren van het open karakter van onze economie t.o.v. het buitenland; 4. het zwaar inzetten op innovatie, ict, nieuwe technieken, producten en processen om de internationale concurrentie aan te kunnen. 5. het creëren van een geïntegreerd industriebeleid; 6. een economisch beleid voeren dat duurzaamheid ten goede komt.
B.1. Een geïntegreerd industriebeleid
Vlaanderen stelde zich in het Pact van Vilvoorde als doelstelling om tegen 2010 één van de meest aantrekkelijke Europese regio’s voor de vestiging en ontwikkeling van ondernemersactiviteiten te zijn. De dalende trend van de investeringsquote in Vlaanderen zal omgebogen worden tot een stijgende trend. Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
21 12-10-2005
Om bij te dragen tot aantrekkelijke randvoorwaarden voor zowel de sterktepunten van de Vlaamse industrie als de Vlaamse dienstensector dient gestreefd te worden naar het voorkomen van tekorten aan bedrijventerreinen, het bevorderen van de snelle en kwaliteitsvolle ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen, het verduurzamen van verouderde bedrijventerreinen en brownfields, en het ontwikkelen van incubatiecentra en wetenschapsparken. De bereikbaarheid van en binnen Vlaanderen wordt evenzo een beleidsdoelstelling binnen het economisch beleid. Dit geldt voor logistiek via het Vlaams Instituut voor Logistiek (VIL), het luchthavenbeleid via de task-force Zaventem, het zeehavenbeleid met o.m. de recente openstelling van het Deurganckdok, het infrastructurenbeleid met o.m. het uitvoeren van het missing-link-programma en het GEN. Toekomstgericht bijsturen vergt een aantal geïntegreerde financiële stimuli. Met de steunmaatregel groeipremie die gelanceerd werd in november 2003 werd de financiële tegemoetkoming aan ondernemingen die investeringen zullen realiseren in het Vlaamse Gewest in een digitaal kleedje gestoken. Voor het toekennen van een groeipremie wordt gebruik gemaakt van een oproepsysteem ("call") waarbij tijdens een bepaalde periode steunaanvragen kunnen worden ingediend. Deze aanvragen worden na de indieningperiode in een wedstrijdformule met elkaar vergeleken op basis van vooraf bepaalde en objectieve beleids- en bedrijfseconomische criteria. Aan de bestscorende projecten wordt een groeipremie toegekend, tot uitputting van de vooraf vastgestelde budgettaire steunenveloppe. In de beleidsnota 2004-2009 werd voorzien om deze steunmaatregel grondig te evalueren en bij te sturen waar nodig. De ecologiepremie, de steunverlening voor ecologisch waardevolle investeringen, kwam in 2005 geleidelijk aan op kruissnelheid. Na een aarzelende start nadat het nieuwe steunregime einde 2004 werd geïntroduceerd zien we een stijgende lijn in het aantal subsidieaanvragen. Een grondige evaluatie van het nieuwe steunregime kon nog niet gemaakt worden gezien de recente opstart van de maatregel maar de algemene appreciatie vanuit de bedrijfswereld over deze nieuwe maatregel is overwegend positief. Een bijsturing van de maatregel was noodzakelijk omdat het voorziene budget ontoereikend is om de potentiële investeerders te ondersteunen. Om de beperkte middelen zo efficiënt mogelijk aan te wenden werden de minst milieuvriendelijke technologieën nl. de ‘end-of-pipe’ technologieën van de limitatieve technologieënlijst geschrapt waardoor ze niet langer in aanmerking komen voor een ecologiepremie en werd de milieuperformatiefactor van de overige milieutechnologieën verlaagd van 1 naar 0,6. Verder werden de niet-essentiële investeringscomponenten uitgesloten van steun waardoor de ecologiepremie zich nog enkel beperkt tot de essentiële investeringscomponenten. De toekenning van strategische investeringssteun wordt geregeld door de “Richtsnoeren met betrekking tot strategische investeringsprojecten met een subsidiabel investeringsbedrag boven de 8 miljoen euro”. De subsidieaanvragen worden getoetst aan een aantal criteria die peilen naar de milieugerichtheid, de bedrijfseconomische toestand en de sociale verantwoordelijkheid van de onderneming. Met deze criteria wordt getracht de meest duurzame ondernemingen te selecteren, daar de criteria verwijzen naar de drie pijlers van duurzaam ondernemen, namelijk het ecologische, het economische en het sociale aspect van het ondernemen. Wat de grote ondernemingen betreft is strategische investeringssteun enkel toegelaten in de Vlaamse regionale steungebieden. De steunplafonds bedragen 14% (zone A) of 21% (zone B). Met ingang van 1 januari 2007 zal de Commissie van de Europese Unie de regionale steungebieden herzien. Naar alle verwachtingen zullen de steunzones in Vlaanderen nagenoeg niet volledig verdwijnen en wordt aan de lidstaten een zekere marge geboden om een kleinere regionale steunkaart te behouden. Deze recente bijsturing van het Commissie-voorstel noopt Vlaanderen ertoe om in overleg te treden met de federale instantie en de andere gewesten om de voor Vlaanderen meest wenselijke positiebepaling trachten tot stand te brengen. De oorspronkelijke 4 prioriteiten voor Vlaanderen ten aanzien van de herziening van de Europese regulering voor het te voeren Cohesiebeleid 2007-2013 zijn integreerbaar in het Lissabonplan: a) Bevordering van kenniseconomie en innovatie via complementaire maatregelen, door verdere uitbouw van het Vlaams kennispotentieel (i.c. Odysseus-programma waarmee Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
22 12-10-2005
toponderzoekers naar Vlaanderen worden gehaald), door het faciliteren van de toegang tot risico-kapitaal b) Het stimuleren van ondernemerschap via netwerkuitbouw c) Het verbeteren van de economische omgevingsfactoren via een uitbouw voor alle types van ondernemingen van dergelijke attractieve omgeving d) De verbetering van de kwaliteit van leven en werken in stedelijke gebieden. In het geval van het finale behoud van een kleinere regionale steunkaart behoudt Vlaanderen zich het recht voor om zelf te bepalen of hiervan gebruik zal gemaakt worden, of zal zonodig een implementatie-scenario voorbereiden aan de hand van de weerhouden parameters. In het kader van de groeistrategie worden de hedendaagse ondernemingen geconfronteerd met een behoefte aan kennis die zich kan vertalen in een behoefte aan informatie (Wat zit waar?), een behoefte aan opleiding van de werkenden in de onderneming (beheersing en kunnen omgaan met nieuwe technieken en grondstoffen), behoefte aan advies (op verschillende domeinen gerelateerd aan het bedrijfsfunctioneren), behoefte aan aanwezigheid op diverse binnenlandse en/of buitenlandse fora waar aan kennisuitwisseling gedaan wordt en behoefte aan technologische kennis inzake productieprocessentechnieken en grondstoffen. In de vorige legislatuur (2000-2004) werden enkele belangrijke initiatieven geactiveerd om de groeimogelijkheden van de ondernemingen te stimuleren. Zo werden in 2001 de opleidingscheques voor werkenden in de ondernemingen gelanceerd en in 2003 werd het instrument van de adviescheques aan de ondernemers ter beschikking gesteld. Beide vraaggestuurd geconcipieerde systemen functioneren in een e-government omgeving. In het kielzog hiervan werden begin 2004 nog een bijkomende maatregel gelanceerd ter facilitering van de startfase van de onderneming. De durfna-adviescheques of dna-cheques laten kandidaat-ondernemers toe tegen gereduceerd tarief advies in te kopen met het oog op de start of overname van een onderneming. Met de ondernemerschapsportefeuille zal de Vlaamse overheid het aanbod van steunmaatregelen eenvoudiger en transparante maken. Deze portefeuille is gebaseerd op een evaluatie van de relevante cheque-instrumenten. Dit sluit aan bij de initiatieven inzake bedrijfsfinanciering, bevorderen van ondernemerschap en stimulering van innovatie. De Vlaamse overheid wil meer KMO’s er toe brengen om hun bedrijfsvoering te professionaliseren door de inkoop van ondernemerschapsbevorderende diensten te stimuleren. Hierover wordt verder overleg gepleegd. Deze versterking van het strategisch opleidingsbeleid zal worden waargemaakt door het verlenen van steun voor strategische opleidingsprojecten aan grote ondernemingen. Via de subsidiëring van deze projecten zal de concurrentiekracht van onze ondernemingen worden versterkt: ze zullen immers worden gestimuleerd om via opleidingsprogramma’s de steeds wijzigende marktsituatie op te vangen Tenslotte heeft steun aan strategische opleidingsprojecten ook als doel de waarde van Vlaanderen als aantrekkingsregio voor kennisintensieve ondernemingen te vergroten. Wegens het belang van kennis en creativiteit voor deze ondernemingen, is deze vorm van steun een extra stimulans om zich in Vlaanderen te vestigen. Tegelijkertijd is het voor reeds in Vlaanderen gevestigde grote kennisintensieve ondernemingen een extra stimulans om niet te delokaliseren. Net zoals voor de strategische investeringssteun zal de strategische waarde van de opleidingsprojecten worden gemeten aan de hand van criteria die peilen naar de milieugerichtheid, de bedrijfseconomische toestand en de sociale verantwoordelijkheid van de onderneming. Aanvullend worden ook de opleidingsinspanningen van de onderneming gevaloriseerd. Het systeem zal worden opgestart in de loop van 2006 en zal tot het einde van het jaar parallel lopen met de steun voor strategische investeringsprojecten. Vanaf 2007 zal het overblijven als enig systeem voor steun aan grote ondernemingen. Tenslotte wordt ook verwezen naar het recente initiatief van de Vlaamse regering tot de oprichting van Flanders Future zijnde een formele structuur om de netwerkvorming tussen bedrijven en economische actoren te stimuleren, alle lagen van de Vlaamse bevolking en in het bijzonder de jeugd te sensibiliseren op het vlak van technologie en wetenschap, innovatie, creativiteit en design, ondernemerschap en internationaal ondernemen.
Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
23 12-10-2005
B.2. Een beleid dat zich richt op globalisering en mededinging
Dit is eveneens een federale bevoegdheid maar het Vlaams Gewest levert in dit verband een bijdrage door de Staatssteun aan bedrijven te heroriënteren naar horizontale doelstellingen van gemeenschappelijk belang. Dit is een onmiskenbare bijdrage tot verbetering van de mededinging. Tegen 2007 zal tevens de steun voor strategische projecten worden omgevormd naar verlenen van steun voor strategische opleidingsprojecten. De internationale mededingingscapaciteitsverbetering wordt eveneens door het Vlaams O&O-beleid in de hand gewerkt. Werk wordt gemaakt van een goede "policy mix" inzake steun aan onderzoek en innovatie: een reeks maatregelen zijn in fase van operationalisering rond het voorzien van voldoende risico-kapitaal voor innovatieve KMO' s, van stroomlijning van waarborgregelingen voor bankleningen, van de Vriendenlening, van het Arkimedesfonds, van het Vlaams Innovatiefonds. Voor eind 2005 dienen deze O&O-gerichte maatregelen operationeel te zijn. Een vernieuwd beleid voor internationale samenwerking in wetenschap en innovatie wordt de komende periode uitgetekend. In het verleden werd het bilaterale samenwerkingsbeleid voornamelijk toegespitst op de academische wereld. Bij de toekomstige initiatieven zal het belang van de samenwerking voor de Vlaamse economie meer aandacht krijgen, zoals bijvoorbeeld nu reeds in de grensoverschrijdende samenwerking met Nederland. In 2004 werd na het afsluiten van een intentieverklaring de samenwerking met Nederland voor wetenschappelijk onderzoek en innovatie een nieuwe impuls gegeven. Dit leidde onder meer tot de oprichting van het Holst-centrum in Eindhoven, een joint venture van TNO en IMEC. Verder wordt nagegaan in welke mate Vlaamse (IWT) en Nederlandse (Senter) agentschappen hun innovatiestimuleringsprogramma’s kunnen openstellen voor deelnemers van over de grens. Tevens wordt onderzocht hoe deelname van Vlaamse KMO’s aan de programma’s zoals het 7 Kaderprogramma en Eureka kan aangemoedigd worden. Het versterken de van het Vlaams contactpunt voor het 7 KP behoort hiertoe. Het Vlaamse Regeerakkoord stelt werk te willen maken van ‘innovatief aanbesteden’ in het kader van het mededingingsbeleid, om te beginnen in de domeinen leefmilieu en energie. In het kader van de operationalisering van het milieu-innovatieplatform, één van de recent opgerichte competentiepolen, zal het innovatief uitbesteden nader op punt gesteld worden. Hiervoor zullen onder meer buitenlandse voorbeelden worden geanalyseerd. Vanaf medio 2006 zou de formule operationeel moeten zijn. In het kader van het exportbeleid en van het buitenlandse investeringsbeleid is Vlaanderen bevoegd om de nodige maatregelen te treffen de ontsluiting te optimaliseren. Dit gebeurt door de eigen instelling Flanders Invest & Trade. De Vlaamse overheid heeft recentelijk de nodige maatregelen getroffen via een decretale procedure en via een verbreiding van de performantiemogelijkheden aan de hand van een Task Force DBI.
B.3. Een beleid dat met betere regelgeving bedrijvigheid stimuleert De Vlaamse overheid heeft volgende resultaten geboekt op het vlak van reguleringsmanagement en die ook op KMO' s en starters van toepassing zijn: - de toepassing van de compensatiemaatregel voor en de meting van administratieve lasten; deze regel is verplicht vanaf 1 januari 2005 en houdt in dat elke verhoging van administratieve lasten als gevolg van een regeringsbeslissing (decreet, besluit,..) gepaard moet gaan met een even grote daling van bestaande administratieve lasten; dit slaat ook op bedrijven; de lasten worden gemeten met een instrument dat vergelijkbaar is met het Standard Cost Model dat binnen de EU ontwikkeld wordt; - invoering reguleringsimpact analyse (RIA) vanaf 1 januari 2005 waardoor voor alle regelgeving die effect heeft op bedrijfsleven een RIA opgemaakt wordt zijnde een gestructureerde analyse n.a.v. de opmaak, van de aanleiding en van de beoogde doelstellingen; dit is een methodiek die vergelijking heeft met het impactassessment; de implementatie van deze RIA is nu nog in een beginfase en enkel lichte RIA' s zijn verplicht; d.w.z. dat er geen volledige, gedetailleerde kostenLissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
24 12-10-2005
-
batenanalyse moet gebeuren en enkel een inschatting van de verwachte impacts op economisch, sociaal en milieu-gebied; het is de bedoeling om geleidelijk te komen tot meer volledige impactanalyses; projecten tot vereenvoudiging van de regelgeving worden geïnventariseerd en toegevoegd aan het actieplan; specifieke actieplannen in bepaalde beleidsdomeinen al dan niet in samenwerking met de federale overheid: op 10-12-03 werd samen met de federale overheid en alle gewesten een meldpunt voor administratieve lasten gelanceerd waarop warrige voorschriften, zinloze formaliteiten, tegenstrijdigheden tussen reglementen en omslachtige procedures gemeld kunnen worden; (dit leverde 220.000 bezoeken op)
Dit beleid inzake reguleringsmanagement kadert binnen de Europese aanpak inzake “Better Regulation” en wordt dan ook voortgezet. Bovendien zullen een aantal nieuwe beleidsinitiatieven ter versterking hiervan opgestart worden : - de invoering van een Vlaamse RIA-procedure en een draaiboek voor opvolging om beter te kunnen in te spelen op voorgenomen Europese regelgeving; - een structurele verankering van het reguleringsmanagement binnen de Vlaamse overheid door de uitbouw van cellen voor wetgevingskwaliteit binnen de beleidsdomeinen; - de ontwikkeling van een volwaardige regelgevingsagenda voor regelgeving in opmaak; - de verdere uitbouw van een monitoringssysteem voor wetgevingskwaliteit aan de hand van een scorebord en door de introductie van nieuwe impactindicatoren; - de opstart van een Vlaams, permanent en on line meldpunt voor administratieve lasten; - de verdere uitbouw van een formulierenwebsite met goed leesbare en eenvoudige formulieren. Het zuiver economisch instrumentarium is de laatste jaren reeds grondig hervormd met van meet af aan de nodige aandacht voor de vermindering van de administratieve lasten en de juridischtechnische vereenvoudigingen vertrekkend van een integrale benadering. Daarnaast wordt waar mogelijk een band gelegd met de e-governmenttoepassingen. De interactieve webbased steunmaatregelen werden gebundeld onder een elektronische toegangspoort waar klanten elektronisch worden gescreend dusdanig dat ze op basis van hun profiel al dan niet toegang krijgen tot de aangeboden instrumenten. Via de subsidiering van het project “Bedrijfsvriendelijke gemeente” werd, op basis van een grootschalig onderzoek bij ondernemingen en bij gemeentebesturen in de 308 Vlaamse gemeenten in kaart gebracht hoe zowel bedrijven als gemeentebesturen het ondernemersklimaat in hun gemeente percipiëren. De Vlaamse regering wil de lokale overheden en de bedrijfswereld nu verder ondersteunen en stimuleren in hun streven naar een bedrijfsvriendelijker klimaat. Momenteel worden dan ook onder impuls en met de steun van de Vlaamse overheid door vertegenwoordigers van de lokale besturen en de bedrijfswereld een aantal acties op het getouw gezet. Het fiscaal pact met de gemeenten is daar het gevolg van. Een aantal andere acties zullen in 2006 en 2007 inspelen op enkele van de belangrijke knelpunten zoals hinder bij openbare werken, de communicatie tussen gemeentebesturen en ondernemers en tot slot het vergunningenbeleid. Andere acties hebben tot doel gemeentebesturen te stimuleren of te ondersteunen bij het voeren van een bedrijfsvriendelijk beleid. B.4. Een beleid dat ondernemerschap bevordert De Vlaamse regering en sociale partners stellen zich in het 2005 hernieuwde Pact van Vilvoorde als doel om Vlaanderen tegen 2010 te laten evolueren naar een ondernemende samenleving. Dit uit zich in een netto-toename van het aantal vestigingen. Het aantal startende ondernemers stijgt voortdurend en Vlaanderen benadert tegen 2010 de positie die het best presterende buurland inneemt. Het Vlaams Gewest heeft terzake een belangrijke bevoegdheid, met name de verbetering van de toegang tot (risico)kapitaal. De beleidsnota kondigde een reeks nieuwe (of verbeterde) instrumenten aan voor betere toegang tot financiering voor innovatieve KMO’s. Dit wordt gerealiseerd via de vriendenlening, het innovatiefonds, het NRC-fonds, het geïntegreerde business angel netwerk, de Arkimedesregeling en de gemoderniseerde waarborgregeling.
Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
25 12-10-2005
De Vriendenlening werd uitgewerkt voor beginnende ondernemers die te kampen hebben met een gebrek aan startkapitaal. Hierdoor kunnen starters makkelijker beroep doen op middelen van vrienden en familie. De Vriendenlening is een achtergestelde lening van maximaal 50.000 euro. Teneinde de Vlamingen aan te zetten om startende ondernemers te financieren is de Vlaamse overheid bereid een gedeelte van het risico mee te dragen. Immers, indien het bedrijf de achtergestelde lening uiteindelijk niet kan terugbetalen, krijgt de investeerder 30 procent van de lening terug via een éénmalige belastingsvermindering. Bovendien wordt gedurende de looptijd van de lening, die over een periode van 8 jaar loopt, ook nog een jaarlijkse belastingskorting van 2,5 procent op het verstrekte bedrag toegekend. Na het inwinnen van advies bij diverse instanties wordt verwacht dat de Vriendenlening in het voorjaar 2006 operationeel zijn. In 2005 werden reeds enkele maatregelen genomen die meer specifiek gericht zijn op opstartende/innoverende bedrijven. Een belangrijke maatregel die een hefboomeffect voor O&O kan genereren is het Vlaams Innovatiefonds, VINNOF. Dit pre-zaai en zaaikapitaalfonds moet de innoverende en hoogtechnologische bedrijven ondersteunen, via 3 mogelijke kanalen: erkende formele zaaikapitaalfondsen, de dossiers die reeds IWT-steun genieten, of rechtstreeks bij het VINNOF zelf. Ook in het kader van een innovatiestimulerend beleid, heeft de Vlaamse overheid in 2005 ook haar goedkeuring gegeven voor een Fonds voor Innovatiegerelateerde non-recurring costs (NRC-fonds). Het voorziet een financiële overheidstussenkomst voor éénmalige uitgaven die verband houden met innovatie en verleent voorschotten die moeten worden terugbetaald in functie van de trapsgewijze commercialisering van de betrokken producten. Het NRC-fonds heeft een bedrag aan trekkingsrechten op het VINNOF, beperkt tot hoogstens 1/3 van de middelen ervan. Naargelang de aard van de fiscaliteit is zowel de federale staat als het Vlaams Gewest bevoegd. Ondermeer via de erfenisrechten en de schenkingsrechten heeft het Vlaams Gewest bijzondere gunstvoorwaarden ingesteld inzake fiscale voorwaarden bij bedrijfsovernames in familiale ondernemingen. Op 1 januari 2006 wordt het Vlaams Agentschap Ondernemen operationeel. I.c. zal per provincie één VLAO-antenne opgericht worden, die te beschouwen is als een uniek loket en waarin het accountmanagement in toepassing zal worden gebracht. Elke ondernemer kan hierbij terecht met al zijn vragen inzake export en investeringsbegeleiding, ondersteuning in subsidiebeleid zowel wat betreft investeringssteun, export als innovatie- en onderzoeksprojecten, info en begeleiding op vlak van design, leefmilieu, energie en ruimtelijke ordening. Tegelijkertijd wordt het virtueel loket uitgebouwd. In de komende maanden zal een aanzet voor een beleid inzake bedrijfsovernames worden opgemaakt, rekening houdend met de leemtes die worden gedetecteerd. Hierbij zal worden geëvalueerd welke leemtes prioritair dienen aangepakt te worden om een zo groot mogelijke impact te verzekeren. Met de maatregel van de brugprojecten wordt steun gegeven aan projecten, ingediend door een samenwerkingsverband tussen de bedrijfswereld en het onderwijs, met als doel het ondernemerschap bij de schoolgaande jeugd –van lagere school tot aan de universiteiten– te stimuleren. Het initiatief focust op het verbeteren van de houdingsaspecten en sensibiliseringsprojecten met sterke nadruk op de voorbeeldfunctie. In het voorjaar van 2003 werd de eerste oproep voor de brugprojecten gelanceerd. Het is de bedoeling om in 2006 een tweede oproep te lanceren. Hiervoor werd in de begroting opnieuw 2,5 miljoen euro voorzien. De Vlaamse overheid ondersteunt ook de vzw Vlaamse Jonge Ondernemingen die als private instelling in brede onderwijstakken in het lager, secundair en hoger onderwijs ondernemerscompetenties ontwikkelt en interesse wekt voor ondernemerschap. Tengevolge de veelheid aan bottom up geformuleerde initiatieven ter bevordering van het ondernemerschap waarbij de beoordeling ad hoc geschiedt los van een bestaand generiek kader, werd in juli 2005 de oproep voor projecten ter stimulering van het ondernemerschap goedgekeurd. Via dit oproepsysteem worden projecten tegen elkaar afgewogen en de beste initiatieven zullen overheidssteun verkrijgen, waardoor de beschikbare middelen op de meest efficiënte en effectieve wijze besteed worden. Eind 2005 wordt de eerste oproep gelanceerd, waarvoor een totaalbedrag van 1,5 miljoen euro voorzien is. Tenslotte wordt vermeld dat de vzw Bizidee een ondernemingsplanwedstrijd organiseert onder studenten en jonge kaderleden. Dit Vlaams initiatief draagt bij tot de bevordering van het ondernemerschap bij deze doelgroep. Sinds 2005 is er een samenwerkingsprotocol tussen Bizidee, NFTE en Enterprize. Zo bundelen de drie ondernemingsplanwedstrijden die actief zijn in Vlaanderen hun krachten in één ondernemingsplatform, waardoor synergieën gegenereerd worden. Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
26 12-10-2005
Ook de professionalisering van het ondernemerschap is voor de Vlaamse overheid een continu aandachtspunt o.m. via de peterschapsprojecten waardoor ervaringsuitwisseling bevorderd wordt. Hierop is trouwens een geëigend subsidiëringsbeleid afgestemd. B.5. Een beleid dat O&O en innovatie naar internationale standaarden wil brengen In het Innovatiepact dat in het voorjaar 2003 werd afgesloten en waarvan de uitvoering door de huidige Vlaamse Regering in haar regeerakkoord werd bevestigd, engageert de Vlaamse Regering zich om in kader van een stimuleringsbeleid van O&O-intensiteit samen met de bedrijfswereld tegen 2010 de 3%-Barcelona-norm na te streven. De private sector neemt in principe 2% hiervan voor zijn rekening, de overheid de overige 1%. Uit de meest recente cijfers blijkt dat de totale uitgaven voor O&O in 2003 voor Vlaanderen 2,14% van het Bruto Binnenlands Regionaal Product (BBRP) bedragen. Vlaanderen is dus nog een eind verwijderd van de 3% norm. Het aandeel van de bedrijven in de totale uitgaven voor O&O bedraagt in 2003 1,55% van het BBRP, terwijl de publieke component zich op 0,59% situeert. Het private aandeel scoort hiermee beter dan het EU25-gemiddelde, de publieke sector echter beduidend minder goed. Ten aanzien van 2002 zijn de relatieve totale uitgaven voor O&O in 2003 gedaald. In 2002 vertegenwoordigden de O&O-uitgaven nog 2,24% van het BBRP. Deze dalende trend wordt vastgesteld vanaf 2001 en is vooral toe te schrijven aan een vermindering van de investeringen in O&O door de private sector. De Vlaamse O&O-overheidskredieten vertonen daarentegen een gestage stijging. In de meerjarenbegroting 2006-2009 worden 525 miljoen euro extra middelen voorzien voor Wetenschap en Innovatie. De Vlaamse Regering streeft er naar om de bijkomende middelen evenwichtig te verdelen tussen het lange termijn niet-georiënteerd onderzoek, het strategisch basisonderzoek en het toegepast bedrijfsgericht onderzoek. Momenteel wordt een benchmark studie uitgevoerd die het inzicht in de na te streven evenwichten moet verbeteren. Er worden echter niet alleen bijkomende middelen voorzien voor het uitvoeren van onderzoek, ook de toegang tot risicokapitaal voor de startende en innoverende ondernemingen zal verder worden aangemoedigd. Op 29 maart 2002 keurde de Vlaamse regering een raamwerknota goed met daarin de krachtlijnen en doelstellingen van het eFl@nders-Digitaal Actieplan Vlaanderen. De krachtlijnen stellen de realisatie van een hoogwaardige en toegankelijke infrastructuur voorop, het investeren in mensen en vaardigheden (leren, werken en leven in de kennismaatschappij), het stimuleren en versterken van het digitale Vlaanderen via een interactieve overheid (e-gov) en via de uitbouw van ict-basis (binnen bedrijven, in onderzoek en ontwikkeling en bij starters en doorgroeiers), met respect voor een inclusieve en democratische samenleving. Met de nota Digitaal Actieplan Vlaanderen (2005) wil de Vlaamse overheid aan dit proces een nieuw elan geven. Deze nota heeft dezelfde finaliteit als richtsnoer 9. De overheid rekent het hierbij tot haar kernopdracht om Vlaanderen te laten evolueren naar een ondernemende, innoverende, lerende en creatieve samenleving. Vlaanderen moet een competitieve en innovatieve regio worden met een economie die gelijktijdig de 3 pijlers bevordert. Dit wil de Vlaamse overheid realiseren door blijvend aansluiting te vinden als regio bij de Europese koplopers inzake informatiemaatschappij. De uitbouw van de ict-infrastructuur staat daarbij voorop en hiertoe wordt het Instituut voor Breedbandtechnologie en het I-Cityproject verder uitgebouwd en wordt de implementatie van interactieve digitale TV onderzocht. In de Belgische ict-sector werken immers 97.000 mensen die samen 11,1 mia toegevoegde waarde creëren. De ict-sector is momenteel goed voor 20 % van de totale O&O-inspanningen in de Belgische economie. De aanwending ervan in alle sectoren van de economie zal tot een wezenlijke verhoging van de productiviteit leiden. De positieve correlatie tussen het aandeel ict en productiviteitswinst wordt bevestigd. ICT moet dan ook als een sleutelsector voor de Vlaamse economie worden erkend. Dit gebeurt doordat de overheid zich rekenschap geeft van het feit dat Europa (en Vlaanderen) haar achterstand tegenover de belangrijkste OESO-landen waar 30 % van het O&O-budget naar ict gaat, moet inlopen. De structurele steun aan IMEC blijft gehandhaafd en er wordt sinds 2003 in een proeftuin voor mobiele communicatie i-City geïnvesteerd.
Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
27 12-10-2005
De steun van het IWT aan innovatie verloopt via evaluatie van ingediende O&O-projecten van grote bedrijven en KMO' s, maar ook via projectfinanciering van initiatieven met coöperatief of collectief karakter of via studiebeurzen voor de vorming van doctorandi. Het is het unieke loket voor innovatie ten behoeve van de bedrijfswereld. Via een netwerk van 30 innovatie-adviseurs stelt IWT sinds 2005 een nieuwe dienst zijnde innovatie-audit ter beschikking van het bedrijfsleven. Op 8 managementsdomeinen kan hiermee een KMO worden doorgelicht om zijn innovatiekracht te meten en waarna een strategisch actieplan kan worden opgesteld. Het Interdisciplinair Instituut voor Breedbandtechnologie ging in 2004 van start en werkt samen met bedrijven en universiteiten. Er wordt onderzoek verricht rond thema' s al media, e-gezondheidszorg, egovernment, nieuwe media enz. Om deze beleidsdoelstelling niet te laten doorschieten naar een maatschappij waarbij bepaalde groepen dreigen afgesneden te worden van de informatiedoorstroming besteedt de Vlaamse overheid zorg aan de toegankelijkheid voor zoveel mogelijk personen tot deze processen. De Vlaamse Regering heeft recent een nieuw beleidskader gecreëerd voor de selectie van competentiepolen en strategische onderzoekscentra. Op basis van dit beleidskader zullen onder meer bestaande maatregelen beter worden afgestemd op de innovatie-behoeften van het economisch weefsel in Vlaanderen. Competentiepolen bundelen rond een bepaald thema de aanwezige expertise van de bedrijfswereld en de onderzoeksinstellingen en universiteiten/hogescholen in Vlaanderen. Deze publiek-private samenwerkingsverbanden richten hun activiteiten voornamelijk op kennisdiffusie en collectief onderzoek. In het recente verleden werden een aantal nieuwe competentiepolen opgericht. Er werden onder meer initiatieven genomen in het domein van logistiek, mechatronica, geo-informatie, materialen, milieu, voeding, productinnovatie en design. Op basis van het nieuwe selectiekader zal dit netwerk aan competentiepolen verder worden uitgebouwd. In 2004 werd met de oprichting van het IBBT (Instituut voor Breedbandtechnologie) een strategisch onderzoekscentrum toegevoegd aan het trio : IMEC (nano- en microtechnologie), VIB (biotechnologie) en VITO (milieu, materialen, energie). De opvolging van deze instellingen vanuit de overheid is sterk resultaatgericht. In de met hen afgesloten 5-jaarlijkse beheersovereenkomsten zijn specifieke strategische doelstellingen geformuleerd die onder meer via prestatie-indicatoren jaarlijks worden opgevolgd. Mede afhankelijk van de specificiteit van elk van deze instellingen, leggen de afgesproken doelstellingen vooral de nadruk op het behalen van internationale excellentie in het wetenschappelijk onderzoek, samenwerking met de universiteiten en hogescholen, de Vlaamse bedrijfswereld en de transfer en valorisatie van technologie. In de loop van 2005 en 2006 worden deze instellingen onderworpen aan een grondige doorlichting. De bereikte resultaten en de impact op de Vlaamse economie zullen worden geanalyseerd. Op basis van deze doorlichtingen worden de doelstellingen van de instellingen voor de toekomst aangepast en wordt, indien opportuun, de financiering van de instellingen door de Vlaamse overheid bijgesteld. Het beleid dient op de reeds begonnen academisering van de hogescholen een antwoord te bieden. Het overheidsinstrumentarium voor de ondersteuning van onderzoek en innovatie dient zich in aantal gevallen nog aan deze nieuwe situatie aan te passen. Zo zal de maatregel ter ondersteuning van de interfacediensten van de universiteiten zo spoedig mogelijk worden uitgebreid tot de hogescholen. Hierbij dient er wel over gewaakt te worden dat de financiële en menselijke middelen zo weinig mogelijk worden versnipperd. De interfacediensten van de universiteiten hebben de afgelopen jaren aangetoond dat de structurele ondersteuning van technologietransfer activiteiten leidt tot de creatie van een groeiend aantal spin off bedrijven. Door de verdere uitbouw van de interfacediensten en door de flankering met stimuleringsprogramma’s zoals het Strategisch Basisonderzoek en het Industrieel onderzoeksfonds zullen de interacties en samenwerkingsverbanden tussen universiteiten, hogescholen en bedrijfswereld verder intensifiëren. De Methusalem (lange termijn financiering voor excellente onderzoekers) en Hercules (financiering voor onderzoeksinfrastructuur) programma’s zullen in 2006 en 2007 worden opgestart. Deze Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
28 12-10-2005
maatregelen vervolledigen het financieringsinstrumentarium en zullen bijdragen tot de aantrekkelijkheid van de loopbaan van de onderzoekers in Vlaanderen. Via de verhoging van de middelen voor de doctoraatsbeurzen en het Odysseus-programma dat vanaf 2006 de instroom van toponderzoekers moet bevorderen, wil Vlaanderen het menselijk kapitaal in het O&O-domein versterken. B.6. Een beleid dat oog heeft voor duurzaamheid Economische groei kan niet duurzaam zijn als ze niet gepaard gaat met investeringen in een gezond leefmilieu. In 2010 willen de Vlaamse regering, de sociale partners en de milieu-organisaties een verregaande ontkoppeling gerealiseerd hebben tussen de economische groei enerzijds en de milieuimpact, materiaal- en energieverbruik anderzijds. Vlaanderen verbetert tegen dan in substantiële mate zijn positie t.o.v. de top van de buurlanden (Pact van Vilvoorde). Voor de aspecten van het leefmilieubeleid waar zij voor bevoegd is houdt Vlaanderen oa onderstaande beleidsdoelstellingen en maatregelen voor ogen. A. Klimaat en energie Vlaanderen wil zijn verantwoordelijkheid inzake de reductie van broeikasgasemissies opnemen en heeft zich geëngageerd om mee de Belgische reductiedoelstelling van -7.5% te realiseren tijdens de eerste Kyoto-periode 2008-2012 (Vlaamse doelstelling staat op -5.2%). Vlaanderen wil in haar klimaat- en energiebeleid eerst en vooral aandacht besteden aan rationeel energiegebruik. De resterende energievraag zal in de mate van het mogelijke worden voldaan op basis van milieuvriendelijke productievormen van energie, namelijk via warmtekrachtkoppeling en door het gebruik van hernieuwbare energiebronnen. Voortbouwend op het huidige klimaatbeleidsplan zal het Vlaams klimaatbeleidsplan 2006-2012 de leidraad vormen voor het Vlaams klimaatbeleid. Het zal alle lopende en geplande interne Vlaamse reductieprojecten omvatten, in alle betrokken beleidsdomeinen inclusief innovatie, evenals de aanvullende Vlaamse strategie inzake de aankoop van emissiekredieten en –rechten. Voor de gezinnen wordt een daling van het energieverbruik met 7,5 % nagestreefd tussen 1999 en 2010. Om dit te bereiken wordt vanaf 2006 een energieprestatieregelgeving voor gebouwen geïntroduceerd en energieprestatiecertificaten voor nieuwbouw. Deze laatste zullen vanaf 2008 ook verplicht worden bij de verkoop en de verhuur van bestaande woningen. Lage-energiewoningen zullen beloond worden met een vermindering van het gewestelijk aandeel in de onroerende voorheffing. De doelstelling wordt verder ondersteund door energiebesparingsverplichtingen die aan de netbeheerders worden opgelegd waardoor zij premies voor isolatie van bestaande woningen en de aanschaf van energiezuinige toestellen toekennen. Met de industrie wordt via het benchmarkingconvenant afgesproken dat zij tegen 2012 de wereldtop van de energie-efficiëntie dient te evenaren. Dit geldt voor de grote energie-intensieve bedrijven met een jaarlijks primair energieverbruik vanaf 0,5PJ en bedrijven die onder de Europese richtlijn emissiehandel vallen. Het Europese systeem inzake verhandelbare emissierechten staat vele bedrijven toe op een kostenefficiënte manier bij te dragen aan de beperking en/of reductie van broeikasgasemissies: het Vlaams toewijzingsplan voor de periode 2008-2012 zal in 2006 aan de Commissie worden voorgelegd. Middelgrote, energie-intensieve bedrijven met een jaarlijks primair energieverbruik vanaf 0,1 PJ, kunnen toetreden tot het auditconvenant. Voor bedrijven die jaarlijks minder dan 0,1 PJ energie verbruiken, wordt nagegaan of maatregelen kunnen worden genomen die het verstrekken van advies voor energiebesparing kunnen vergemakkelijken. Grote en kleine bedrijven kunnen beroep doen op de premies die de netbeheerders toekennen voor energiebesparende maatregelen zoals toerentalregeling, relighting, condensatietechnieken,… Inzake duurzame mobiliteit zijn het uitvoeren van volumebeperkende maatregelen (inclusief het stimuleren van een modale verschuiving), de promotie van CO2-arme brandstoffen en alternatieve milieuvriendelijke voertuigen enkele van de doelstellingen.
Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
29 12-10-2005
Parallel met de promotie van energiebesparingen, engageert Vlaanderen zich om tegen 2010 25 % van de elektriciteitsleveringen in Vlaanderen op milieuvriendelijke wijze op te wekken (afkomstig uit hernieuwbare energiebronnen -vooral wind en biomassa- of warmtekrachtkoppeling). Dit doel zal nagestreefd worden via een systeem van groenestroom- en warmtekrachtcertificaten, aangevuld met ecologiesteun en fiscale aftrekmogelijkheden. Verder wordt onderzoek in verband met hernieuwbare energiebronnen ondersteund. Ook in Vlaanderen gaat speciale aandacht naar de mogelijkheden die de vraag naar groene energie en grondstoffen bieden aan de landbouw. B. Duurzame productie en consumptie Vlaanderen stelt zich tot doel om in 2010 een vergaande ontkoppeling te realiseren tussen economische groei enerzijds en milieu-impact, materiaal- en energiegebruik anderzijds. In feite is het grootste deel van het milieubeleid gericht op het bereiken van de algemene doelstellingen van internalisatie van externe kosten en ontkoppeling. Voor het uitbouwen van een materialenbeleid wordt momenteel het speelveld bepaald en verkend. Met een goed inzicht in de motieven, wensen en ideeën van de relevante spelers in het netwerk, worden in 2006 een probleemformulering en een breed gedragen visie of streefbeelden op de lange termijn ontwikkeld, waarna zal worden onderzocht hoe dit dient te worden uitgewerkt. In 2006 wordt ook een grondige externe evaluatie voorzien van 15 jaar preventiebeleid in Vlaanderen. Samen met systematische kennisopbouw in 2006 zal dat in 2007 leiden tot een goed onderbouwde mix van instrumenten die vanaf 2008 kunnen worden ingezet. Op het gebied van afvalstoffen wordt gestreefd naar een minimale productie van afval dat niet kan gebruikt worden als input voor andere sectoren. Materiaalrecyclage en energetische valorisatie uit afvalstoffen moet geoptimaliseerd worden en de afzetmogelijkheden voor gerecycleerde materialen en producten moeten verbeterd worden. Er wordt gewerkt aan sectorale uitvoeringsplannen voor o.a. bouw- en sloopafval en een plan van aanpak rond de problematiek van bagger- en ruimingsspecie. Kringloopcentra worden blijvend gestimuleerd. Door effectieve selectieve inzameling en sortering moeten afvalstoffen sneller op de recyclagemarkt terechtkomen. In 2005 is een studie gepland waarin een toetsingkader wordt uitgewerkt om het nut van bestaande of nieuwe selectieve inzamelingen te evalueren aan de hand van een aantal dienstverlenende, economische en ecologische criteria. Ook milieugerichte technologische innovaties dienen bij te dragen tot een duurzaam materialengebruik. Het Milieu Innovatie Platform zal daarom onderzoekscentra, bedrijven en overheidsadministraties samenbrengen om milieutechnologisch onderzoek te stimuleren en te bepalen welke marktsegmenten het interessants zijn voor Vlaanderen. In het kader van het Europese Environmental Technologies Action Plan, ETAP, dienen de lidstaten een stappenplan op te stellen voor de implementatie van ETAP met daarin specifieke maatregelen en termijnen. Vlaanderen heeft in dit kader al een gedeeltelijke inventaris opgesteld van bestaande of geplande activiteiten die aansluiten op de 28 ETAP-acties. Uit de eerste resultaten blijkt dat er aansluiting te vinden is bij een groot gedeelte van de ETAP-acties. Eind 2005 zal België haar nationaal ETAP-stappenplan opstellen. Voor KMO' s ontwikkelt de Vlaamse overheid een Eco-efficiëntiescanprogramma. De scan geeft bedrijven een zicht op hun verbeterpotentieel op vlak van eco-efficiëntie. Binnen een periode van 5 jaar willen we 1000 KMO' s laten deelnemen aan het programma. Informatieverlening en sensibilisering vindt onder meer plaats via STIP (Steunpunt en Informatiecentrum voor Preventie van Afval). Eind 2005 start het STIP een onderzoeksproject op met als doel het ontwikkelen van een indicatorenset om vooruitgang op het gebied van milieuverantwoord productgebruik en overheidsaankopen te meten. De werking rond ecodesign werd gecentraliseerd en zal verder worden uitgebouwd. De Vlaamse overheid wil het voortouw nemen in milieuvriendelijk produceren en consumeren. In openbare aanbestedingen zal rekening worden gehouden met milieuaspecten: ze dienen te worden aangewend als stimulans voor (ecologische) innovatie. In bestekken worden voor zover mogelijk en haalbaar, milieu- en ethische criteria ingebouwd. We integreren nieuwe technologieën in het voertuigenpark van de overheid en kopen milieuvriendelijke producten. Onder andere een
Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
30 12-10-2005
coördinatiecel staat in voor informatieverstrekking, sensibilisering en vormingen. Momenteel wordt door deze cel de nota ’Interne energiezorg in de Vlaamse overheid: actieplan 2005-2010’ voorbereid. C. Marktinstrumenten Voor een nog betere economische onderbouwing van het milieubeleid zijn o.a. volgende maatregelen gepland: milieu-economische modellering (verdere ontwikkeling en uitbreiding van het Vlaamse milieukostenmodel, een techno-economisch simulatie en optimaliseringsmodel, nu al toegepast op NOx, SOx en VOS emissies door de industrie, naar meer luchtpolluenten, meer doelgroepen en ook voor klimaat en voor waterkwaliteit; regionalisering van het algemeen evenwichtsmodel GEM-E3 voor Vlaanderen), opmaak van statistieken over milieu-uitgaven door overheid, gezinnen en bedrijven, en economische afwegingskaders meer ingang doen vinden in het Vlaamse milieubeleid (waarderingsstudies milieubaten, kosten-batenanalyses, kosteneffectiviteitsanalyses en inschatting socio-economische impacts van milieubeleidsmaatregelen). Economische instrumenten, zowel het huidige milieuheffingensysteem en de bestaande steunverleningsprogramma’s als nieuwe potentiële instrumenten zoals een regulerende luchtheffing of verhandelbare emissierechten, zullen verder worden geëvalueerd, bijgestuurd en eventueel uitgebreid, om de kosteneffectiviteit te maximaliseren. Geplande maatregelen zijn o.a. een vergelijkende studie over de reguleringskosten van milieubeleidsinstrumenten voor overheid en bedrijven en de instelling van een economisch instrument voor het luchtbeleid op basis van stappenplannen die in 2005 worden opgemaakt. Verder is een studie voorzien om een methodiek te ontwikkelen voor de evaluatie van subsidies en toepassing van deze methodiek op een aantal cases. In een eerste fase gaan de cases over ex post evaluatie van bestaande milieusubsidies. In de toekomst is het de bedoeling om de methodiek ook toe te passen voor ex ante analyse van nieuwe subsidievormen en voor de evaluatie van mogelijke milieuschadelijke subsidies van andere beleidsdomeinen. D. Biodiversiteit Vlaanderen stelt zich uitdrukkelijk tot doel een betekenisvolle vooruitgang te willen boeken op het vlak van water- en luchtkwaliteit, bodembescherming, geluid- en geurhinder en natuurbehoud. Zowel op EU niveau als op internationaal niveau werd het belang van biodiversiteit erkend als een cruciale pijler voor duurzame ontwikkeling en de doelstelling ondertekend om het verlies aan biodiversiteit stop te zetten tegen 2010. Vlaanderen stelt hiervoor zeven grote maatregelen voorop. 1. Ecologisch waardevolle gebieden ruimtelijk veilig stellen door de afbakening en invulling van een coherente en natuurlijke structuur: het Vlaams Ecologisch Netwerk VEN en de ondersteunende verwevings- en verbindingsgebieden IVON worden verder afgebakend, natuurrichtplannen worden opgesteld en uitgevoerd, instandhoudingsdoelstellingen voor de Speciale Beschermingszones worden opgesteld en criteria voor duurzaam bosbeheer en eco-certificering worden geïntegreerd in de bosbeheerplannen. Grens- en gewestoverschrijdende samenwerking wordt uitgebreid. 2. Invoeren van natuurgerichte milieukwaliteit in kwetsbare en waardevolle gebieden door gebruiksvormen in het buitengebied af te stemmen op de ecologische randvoorwaarden, effectenbeoordeling te optimaliseren en responsabilisering te versterken. We integreren bescherming van biodiversiteit in sectorale plannen van andere beleidssectoren. 3. Aanvullende maatregelen voor bedreigde, kwetsbare en/of zeldzame soorten: de soortendiversiteit wordt in kaart gebracht en monitoringsnetwerken worden uitgebreid en geïntegreerd. We stroomlijnen en actualiseren wetgeving rond soortenbescherming op basis van de Europese wetgeving en werken verder aan soortenbeschermingsplannen voor kwetsbare soorten(groepen). 4. Verhoging van het draagvlak en samenwerking voor natuurbehoud bij de bevolking: onder andere door partnerschappen en versterkte structurele samenwerking met terreinbeherende verenigingen. 5. Verhoging van de samenwerking met lokale besturen 6. Gericht wetenschappelijk onderzoek voor onderbouwing en evaluatie van beheer- en beschermingsmaatregelen: habitats en soorten van internationaal belang worden in kaart gebracht en een gestructureerd kennissysteem wordt opgezet, gekoppeld aan indicatoren en gerichte monitoring. Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
31 12-10-2005
7. Toepassing van de internationale verplichtingen en inschakeling van internationale initiatieven inzake natuur- en bosbeleid op Europees en op mondiaal vlak. E. Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen Op het gebied van Maatschappelijk Verantwoorden Ondernemen (MVO) wordt, in uitvoering van de Ondernemingsconferentie van eind 2003, het Digitaal Kenniscentrum MVO opgericht. Dit werd gerealiseerd door de Administratie Werkgelegenheid en Business & Society Belgium, in een partnerschap en met steun van het Europees Sociaal Fonds. De motivatie voor de oprichting van dit kenniscentrum is dat Vlaanderen ook op het vlak van MVO een koploper wil zijn, omdat dit essentieel is om een competitieve regio te blijven waar tegelijkertijd het economisch draagvlak, de sociale inclusie en de kwaliteit van het leven versterkt worden. Het streefdoel is tegen eind september 2005 de website www.mvovlaanderen.be operationeel te hebben en uit te bouwen tot een portaalsite waar professionals, ngo’s en burgers informatie, methodieken, instrumenten en de laatste nieuwtjes op het vlak van MVO kunnen terugvinden.
Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
32 12-10-2005
DEEL III: UITDAGINGEN IN DE WERKGELEGENHEID A. GLOBALE STERKTE/ZWAKTE-ANALYSE VAN DE VLAAMSE ARBEIDSMARKT De voornaamste sterkte van de Vlaamse arbeidsmarkt is gelegen in de kwaliteit van het arbeidsaanbod: de Vlaamse beroepsbevolking is goed opgeleid en erg productief. Ook de hoge kwaliteit van het Vlaamse onderwijs, die al bij herhaling bevestigd werd door internationaal vergelijkend onderzoek, is een belangrijke troef voor Vlaanderen. De belangrijkste zwakte van de Vlaamse arbeidsmarkt is de lage arbeidsdeelname. Vooral de ondervertegenwoordiging van ouderen en allochtonen op de arbeidsmarkt is zeer ernstig. Het aandeel van beide groepen in de bevolking op beroepsactieve leeftijd neemt bovendien toe. Een andere zwakte is de onderbenutting van de combinatie leren en werken als instrument om de ongekwalificeerde uitstroom uit het onderwijs terug te dringen. Tot slot plaatsen de sociale gevolgen van herstructureringen de Vlaamse overheid voor de opdracht om de getroffen werknemers alternatieven te bieden voor werkloosheid en formules van vervroegde uittrede uit de arbeidsmarkt.
B. DE VLAAMSE BELEIDSREPLIEK VOOR DE PERIODE 2005-2008 Deze globale sterktezwakteanalyse laat toe de centrale uitdagingen voor het Vlaamse werkgelegenheidsbeleid af te bakenen in het licht van de Europese strategie: Meer mensen aan het werk vormt de centrale uitdaging voor het Vlaamse werkgelegenheidsbeleid. In het Vlaams regeerakkoord 2004-2009 wordt deze uitdaging vertaald in de concrete doelstelling van een jaarlijkse stijging van de Vlaamse werkzaamheidsgraad. Anno 2004 bedraagt de Vlaamse werkzaamheidsgraad 64,3%, In het geactualiseerde pact van Vilvoorde onderschrijft de Vlaamse regering samen met de Vlaamse sociale partners de betrokken Europese ‘benchmark’ om tegen 2010 de werkzaamheidsgraad van 70% ‘zo dicht mogelijk te benaderen’. Meer ruimte voor talenten vormt een tweede ankerpunt voor het Vlaamse werkgelegenheidsbeleid. Omwille van de relatief hoge loonkost in Vlaanderen (zowel in Europees als in internationaal vergelijkend perspectief) is kwalitatief hoogstaand onderwijs en een voldoende investering in permanente vorming immers strikt noodzakelijk om onze concurrentiepositie en economische en sociale welvaart in de toekomst veilig te stellen. In het licht van deze twee centrale doelstellingen stelt de Vlaamse regering in de periode 2005-2008 de volgende vijf beleidsprioriteiten voorop inzake Werk: 1. het aanmoedigen van actief ouder worden en het in goede banen leiden van herstructureringen; 2. het verbeteren van de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt en het stimuleren van levenslang leren; 3. het realiseren van een sluitende preventieve aanpak van de werkloosheid en een versterkt curatief beleid dat langdurig werklozen nieuwe kansen biedt; 4. het bevorderen van de integratie van allochtonen en andere kansengroepen op de arbeidsmarkt; 5. een vlotte combinatie van arbeid en zorg. B.1. Actief ouder worden aanmoedigen en herstructureringen in goede banen leiden
B.1.1 Actief ouder worden De uitzonderlijk lage arbeidsdeelname van de Vlaamse 55-plussers (29,5% in 2004) dwingt tot bijsturing van het beleid. De Vlaamse overheid steunt de federale actief ouder worden-strategie en trekt binnen haar eigen bevoegdheden resoluut de kaart van meer opleiding, begeleiding en herplaatsing van oudere werkzoekenden en werknemers. Een belangrijke nieuwe maatregel in dit kader is een ‘fiscaal rugzakje’ voor oudere werknemers die te maken krijgen met
Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
33 12-10-2005
5
herstructureringen: zij zullen een forfaitaire belastingsvermindering van 150 per maand ontvangen wanneer ze in het kader van een actieve herplaatsingsprocedure een duurzame job vinden bij een nieuwe werkgever. Oudere werknemers worden zo ook na herstructureringen aangemoedigd om actief te blijven op de arbeidsmarkt. Aan de vraagzijde wordt gewerkt met sensibiliserende acties over leeftijdsbewust personeelsbeleid gericht op werkgevers, onder andere via de ondersteuning (subsidies en begeleiding) bij het opzetten van diversiteitsplannen en andere diversiteitsacties in organisaties. B.1.2 Transities en herstructureringen in goede banen leiden De Europese werkgelegenheidsrichtsnoeren (richtsnoer 21) roepen op tot het anticiperen op verandering en herstructureringen om de sociale gevolgen ervan te minimaliseren. De voorbije jaren bracht de Vlaamse overheid al heel wat instrumenten in stelling die begeleiding, opleiding en herplaatsing bieden aan werknemers die het slachtoffer worden van herstructureringen: Herplaatsingsfonds, tewerkstellingscellen, sociale interventieteams,... Het opzet is telkens om de overstap van het bedrijf in herstructurering naar een nieuwe job zo vlot mogelijk te laten verlopen. De coördinatie tussen deze maatregelen zal versterkt worden onder regie van de VDAB met bijzondere aandacht voor de betrokkenheid van de sectorale sociale partners. B.1.3 Loopbaanbegeleiding Wie zijn eigen loopbaan in handen heeft, is bij herstructureringen minder kwetsbaar. Vlaanderen investeert daarom in toegankelijke loopbaanbegeleiding voor werknemers. In augustus 2004 legde de Vlaamse Regering de juridische basis voor de erkenning en subsidiëring van loopbaancentra. Ze gaf daarmee de aanzet tot de realisatie van een individueel recht op loopbaandienstverlening, dat werkenden toelaat op eigen initiatief gebruik te maken van een professionele en externe vorm van loopbaanbegeleiding. In uitvoering van het betrokken regeringsbesluit werden in 2005 in een eerste fase 12 centra voor loopbaandienstverlening erkend en gesubsidieerd. Voor 2005 kunnen deze centra rekenen op een budget van ruim 2,4 miljoen euro, goed voor 2.400 begeleidingen. Voor 2006 worden 5.000 begeleidingen gepland, voor 2007 zijn er dat 6.000. Deze dienstverlening wordt goedkoop gehouden en kan betaald worden met opleidingscheques (zie 2.3.3). Kansengroepen –allochtonen, arbeidsgehandicapten, kortgeschoolden en ouderen– kunnen bovendien op een extra voordelig tarief rekenen. De deelname van deze kansengroepen aan de begeleiding wordt ook nauw opgevolgd: de centra worden geacht in het eerste jaar 40% en de volgende jaren 50% kansengroepen in hun klantenbestand te hebben. B.2. De aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt verbeteren en het levenslang leren stimuleren De aansluiting tussen het Vlaamse onderwijs en de arbeidsmarkt kan beter. Dat blijkt uit de hardnekkige ongekwalificeerde uitstroom uit het onderwijs en uit het grote aantal knelpuntvacatures. De Vlaamse overheid maakt er dan ook een prioriteit van te streven naar geattesteerde vaardigheden voor elke schoolverlater en geschikte kandidaten voor elke vacature. Andere pijlers van de Vlaamse strategie zijn het stimuleren van de deelname aan permanente vorming en het erkennen van verworven competenties (EVC). De Vlaamse Gemeenschap zal zo spoedig mogelijk een Vlaamse kwalificatiestructuur uitwerken in de lijn van de Europese ontwikkeling van een European Qualifications Framework (EQF). Deze Vlaamse kwalificatiestructuur zal zowel de beroepsgerichte kwalificaties omvatten als de kwalificaties die toegang geven tot een vervolgopleiding of –studie, waardoor de transparantie van de uitgereikte kwalificaties verhoogd zal worden.
5
Aangezien de geplande belastingsvermindering niet op korte termijn geïmplementeerd kan worden, wordt de financiële aanmoediging tot hertewerkstelling in 2005 (vanaf 1 juli) en 2006 toegekend in de vorm van een maandelijkse ‘Weerwerkpremie’.
Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
34 12-10-2005
B.2.1 De ongekwalificeerde uitstroom terugdringen Het Vlaamse onderwijs scoort doorgaans erg goed in internationaal vergelijkend onderzoek (o.m. PISA-OESO). Toch verlaat nog steeds een grote groep jongeren dat onderwijs zonder een voldoende startkwalificatie: 13,7% bij de jongens en 8,9% bij de meisjes, 11,4% gemiddeld. Een belangrijk deel van deze drop-outs komt vervolgens in de werkloosheid terecht: 51% van de werkzoekende jongeren in Vlaanderen heeft geen diploma secundair onderwijs. De Vlaamse Regering en sociale partners stellen zich in het in 2005 hernieuwde Pact van Vilvoorde als doel om tegen 2010 deze ongekwalificeerde uitstroom uit het onderwijs minstens te halveren. Om de ongekwalificeerde uitstroom terug te dringen, wordt geïnvesteerd in toegankelijk, inclusief en modulair onderwijs. Daarbij wordt prioriteit gegeven aan de verbetering van de formule van het 6 afwisselend leren en werken, in het bijzonder in het deeltijds beroepsonderwijs . Die formule bestaat al, maar het stelsel heeft te kampen met een negatief imago. Bovendien wordt de werkervaringscomponent bij bijna de helft van de betrokken jongeren niet ingevuld. Er zijn ook andere knelpunten, zoals het tekort aan vooropleidingen en het gebrek aan wisselwerking tussen opleiding en beroepspraktijk. In het Vlaams werkgelegenheidsakkoord 2005-2006 tussen de Vlaamse Regering en sociale partners worden een aantal concrete acties op de sporen gezet die het stelsel opnieuw sluitend moeten maken door elke jongere een voltijds engagement te garanderen. Van de 2.500 deeltijds lerende jongeren die het vandaag zonder werkervaring stellen, krijgen er 1.000 een werkervaringsplaats; de nog niet arbeidsrijpe jongeren wordt een voortraject van 3 maanden aangeboden. Daarnaast wordt bijkomend geïnvesteerd in drempelverlagende initiatieven. B.2.2 Knelpuntberoepen De Vlaamse arbeidsmarkt kent een aanzienlijk aantal knelpuntberoepen, vooral in de sectoren bouw, vervoer, social profit, metaal, voeding en hout. De vacatures voor die beroepen worden minder snel of zelfs helemaal niet ingevuld. Aangezien Vlaanderen tegelijk heel wat werkzoekenden telt, biedt een betere afstemming tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt heel wat opportuniteiten voor het beleid. In augustus 2004 besliste de Vlaamse Regering opleidingen te stimuleren die naar knelpuntberoepen leiden. Werkzoekenden in trajectbegeleiding die een knelpuntopleiding beginnen (en afronden), kunnen rekenen op een premie van 200 tot 250. Wie hoogstens een opleiding lager middelbaar onderwijs heeft, ontvangt deze financiële aanmoediging ook als hij een opleiding volgt die naar een beroep toeleidt (dus ruimer dan knelpuntberoepen). Voor de opvolging en bijsturing van deze maatregel werkt de Vlaamse overheid samen met de sectorale sociale partners, die ook aangemoedigd worden eigen acties op te zetten om de invulling van knelpuntberoepen te bevorderen. Via de sectorconvenants wordt de opleidingscapaciteit gericht op knelpuntberoepen intussen uitgebreid. B.2.3 Meer deelname aan permanente vorming De Lissabonstrategie roept de Europese lidstaten op om efficiënte levenslang leren-strategieën uit te werken, met incentives en kostdeelmechanismen gericht op een hogere deelname aan permanente vorming. Kortgeschoolde en oudere werknemers worden daarbij als belangrijke doelgroepen genoemd. Ook voor de Vlaamse overheid blijft het bevorderen van de deelname aan permanente vorming een belangrijke doelstelling. Om werkgevers en werknemers van het belang van levenslang leren te overtuigen, wordt gewerkt met sensibilisering en financiële prikkels. De deelname aan permanente vorming nam voorbije jaren toe in Vlaanderen: van 9,1% in 2003 naar 7 10,8% in 2004 . Voor het eerst bevindt Vlaanderen zich daarmee boven het Europese gemiddelde 8 (9,9%) . In het hernieuwde Pact van Vilvoorde legden de Vlaamse Regering en sociale partners de 6
Maar eveneens via integratie in het voltijds beroepsgericht onderwijs. 7 Wat betreft het percentage m.b.t. deelname aan permanente vorming werden de tweedekwartaalcijfers gebruikt. De reden ligt in het feit dat ook Eurostat deze cijfers hanteert en de 12,5% benchmark op deze cijfers is afgestemd. Het jaargemiddelde voor 2003 bedroeg 7,6%, voor 2004 8,5%. 8 Eerlijkheidshalve moet hieraan worden toegevoegd dat deze stijging wellicht mee het gevolg is van een lichte wijziging in het meetinstrument; de vergelijking met het Europese gemiddelde is wel zuiver. Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
35 12-10-2005
ambitie vast om tegen 2010 de Europese benchmark van een deelname aan permanente vorming van 12,5% te realiseren in de totale bevolking, en een deelname van minstens de helft van dat cijfer bij kortgeschoolden. Om deze doelstellingen te bereiken dient de opleidingsmarkt te worden gedynamiseerd, enerzijds door een groeipad voor een rationeel aanbod op het vlak van volwasseneneducatie te voorzien en anderzijds door een instrumentarium gericht op vraagstimulering uit te bouwen. De opleidingscheques voor werknemers bleken de voorbije jaren een populair instrument: 191.230 Vlaamse werknemers –zo’n 7,5% van de Vlaamse werkende– vroegen in 2004 voor in totaal 21,5 miljoen euro opleidingscheques aan. Via deze opleidingscheques subsidieert de Vlaamse overheid 50% van de kosten van opleidingen, loopbaanbegeleiding en competentiemetingen die werknemers op eigen initiatief volgen, met een maximumsubsidie van 125 per jaar. In 2004 maakten een aantal aanpassingen het stelsel financieel extra interessant voor kansengroepen en voor werknemers die tweedekansonderwijs volgen of langdurige kwalificerende trajecten aanvatten. Vlaanderen stimuleert de deelname aan permanente vorming niet enkel via financiële prikkels: begin 2005 werd onder het motto ‘word wat je wil’ een uitgebreide campagne gevoerd om het levenslang en levensbreed leren te promoten. Bij de start van die campagne werd ook een vormingsdatabank en -website gelanceerd die het vormingsaanbod in Vlaanderen op overzichtelijke wijze in kaart brengt. Deze databank zal periodiek geactualiseerd worden en gelinkt zal worden aan de Europese Ploteusportaalsite. Begin 2006 wordt aan deze site wordt ook een stagedatabank gekoppeld die de vragers en aanbieders van stages samenbrengt. Via convenants engageren sectoren zich tot input van stage en werkervaring in de stagedatabank. Doorheen alle acties zal er specifieke aandacht naar laaggeletterdengaan. Ondanks alle inspanningen voor de democratisering van het onderwijs en de toename van het opleidingsaanbod blijft de Vlaamse Gemeenschap immers kampen met een geletterdheidsproblematiek. 15 à 18% van de Vlaamse bevolking beschikt over onvoldoende basiscompetenties inzake taal, rekenen en computervaardigheden om zich adequaat te handhaven in de moderne samenleving. Deze problematiek zal gecoördineerd aangepakt worden via de uitvoering van het strategisch plan ‘geletterdheid verhogen’. Enkele belangrijke punten in dit plan zijn: verhoging van de opleidingstrajecten in de basiseducatie, gerichte toeleiding naar de basiseducatie via sensibilisering en samenwerking met welzijnsorganisaties, uitbouw van trajecten van leren en werken en geletterdheidstraining in opleidingen op de werkvloer via samenwerkingsverbanden basiseducatie, VDAB, Syntra en het volwassenenonderwijs, partnerships met de sociale partners en inzet van instrumenten als de sectorconvenants en de diversiteitsplannen voor engagementen rond deze problematiek. B.2.4 Het erkennen van verworven competenties (EVC) De Vlaamse overheid wil een kader scheppen waarin de vaardigheden opgedaan via formeel en informeel leren erkend en gevalideerd kunnen worden. Vlaanderen heeft op dit vlak de voorbije jaren al een aantal belangrijke stappen gezet, zodat de eerste ‘titel van beroepsbekwaamheid’ begin 2006 uitgereikt kan worden. In samenspraak met de Vlaamse sociale partners zal een groeipad worden opgesteld waarbij in 2005 en 2006 voor in totaal 20 beroepen een titel van beroepsbekwaamheid uitgewerkt kan worden. Wie zijn competenties wil laten erkennen, wordt begeleid en beoordeeld door een erkende externe instantie die per aanvrager ongeveer 1.000 tot 1.400 ontvangt.
B.3. Een sluitende preventieve aanpak van de werkloosheid realiseren en langdurig werklozen kansen bieden via een versterkt curatief beleid
B.3.1 Begeleiding op maat voor elke werkloze Het Vlaamse beleid gericht op werkzoekenden werd de voorbij jaren in belangrijke mate beïnvloed door de Europese werkgelegenheidsstrategie. De doelstelling van een ‘sluitende aanpak’ voor werkzoekenden wordt in het Vlaams regeerakkoord 2004-2009 concreet vertaald in het engagement om elke werkzoekende binnen de 6 maanden op te roepen om een aangepast en verplicht individueel traject te volgen. Er wordt dan ook fors geïnvesteerd in de uitbouw van een sluitende preventieve aanpak, en met succes: het aandeel werkzoekenden dat langdurig werkloos werd zonder een nieuwe Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
36 12-10-2005
start te krijgen in de vorm van een opleiding of een intensieve begeleiding halveert van 10% à 12% in 1999 tot 4% à 5% in 2002. Na een stabilisatie in 2003 loopt dit niet-bereik in 2004 opnieuw op tot 5,7% bij jonge en 9,5% bij volwassen werkzoekenden . De realisatie van een 100% sluitende aanpak voor werkzoekenden blijft bijgevolg een belangrijke doelstelling voor de komende jaren.. De Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) introduceerde in de loop van 2004 een nieuw begeleidingsmodel. De verwachting is dat dit nieuwe ‘getrapte’ begeleidingsmodel de sluitendheid van de Vlaamse aanpak vanaf 2005 ten goede zal komen. Het is immers sterk afgestemd op de Europese strategie: werkzoekenden krijgen al vanaf de eerste week automatisch passende vacatures bezorgd, worden vervolgens telefonisch gescreend en ontvangen ten laatste in hun twaalfde maand werkloosheid een uitgebreide kwalificerende intake. Dit alles heeft tot doel de kwaliteit van de dienstverlening te verbeteren en de intensieve trajecten beter te richten op de doelgroep die er behoefte aan heeft. Daarbij wordt uitgegaan van een oververtegenwoordiging van de kansengroepen in de intensieve trap van de begeleiding (zie verder onder 2.5). Door ook in het nieuwe begeleidingsmodel prioriteit te geven aan de begeleiding en opleiding van jonge werkzoekenden, geeft de Vlaamse overheid ook gevolg aan de bepalingen van het Europese Jeugdpact dat in maart 2005 werd afgesloten. B.3.2 Een nieuwe start voor langdurig werklozen Via het nieuwe begeleidingsmodel wil de Vlaamse overheid ook voor de ‘curatieve’ doelgroep van langdurig werklozen een sluitende aanpak garanderen. Ook de werkzoekenden die voor de invoering van de sluitende preventieve aanpak langdurig werkloos werden, worden dus systematisch uitgenodigd voor een begeleidingsaanbod, en dit volgens de timing afgesproken in het samenwerkingsakkoord van 30 juni 2004 met de federale overheid. Conform het Vlaams Regeerakkoord 2004-2009 wordt deze doelstelling door de publieke dienst (VDAB) gerealiseerd door vanuit een partnerschapsbenadering samenwerkingsverbanden aan te gaan met andere publieke en private actoren. Concreet start vanaf januari 2006 de publieke aanbesteding (tender) van 6.000 integrale trajecten voor langdurig werkzoekenden aan private actoren. Na een grondige evaluatie zal worden beslist over de mogelijke uitbreiding van deze ‘proeftuin’ van Publiek-Private Samenwerking. Om ook voor de doelgroep van langdurig werklozen een passend opleidings- en begeleidingsaanbod te kunnen voorzien, beslisten de Vlaamse Regering en sociale partners in het Vlaams werkgelegenheidsakkoord 2005-2006 tot de creatie van 200 bijkomende werkervaringsplaatsen (WEP+) in de niet-commerciele sector en 1.250 nieuwe plaatsen in de invoegeconomie. Deze komen bovenop de 3.000 opleidingsplaatsen en de 800 werkervaringsplaatsen (IBO en WEP+) die in 2004 voorzien werden voor de uitbouw van het nieuwe getrapte begeleidingsmodel. De versterkte investeringen in de begeleiding en opleiding van de curatieve doelgroep moeten leiden tot een toename van het activeringspercentage voor langdurig werklozen, dat is het aandeel van de langdurig werklozen dat elk jaar deelneemt aan een activerende maatregel. In 2004 nam het aantal acties voor langdurig werkzoekenden sterk toe (+7.389 tot 32.161, zie tabel 2 in bijlage). Aangezien ook het aantal langdurig werklozen gevoelig steeg, bleef het activeringspercentage stabiel op 18,9%: in 2004 werd dus ongeveer een vijfde van de Vlaamse populatie langdurig werklozen geactiveerd door een opleidings- of begeleidingsmaatregel. Om de Europese doelstelling van een activering van 25% van alle langdurig werklozen te bereiken dient de komende jaren dus een verdere groei te worden gerealiseerd in de opleiding en begeleiding van langdurig werklozen. Bij de arbeidsmarktintegratie van langdurig werklozen trekt de Vlaamse overheid resoluut de kaart van de sociale economie en de lokale diensteneconomie. B.3.3 De instapopleiding De ‘instapopleiding’ maakt het voor werkgevers financieel aantrekkelijk om bijgeschoolde werkzoekenden of laaggeschoolde schoolverlaters binnen de 4 maanden een duurzame job aan te bieden. In dat geval wordt de uitkering van de werkzoekende immers de eerste twee maanden doorbetaald; de werkgever past enkel het verschil met het startersloon bij.
Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
37 12-10-2005
B.3.4 Werk lonend maken De Vlaamse Regering zal van haar fiscale bevoegdheden gebruik maken om tegen 2007 een forfaitaire belastingsvermindering te introduceren voor alle beroepsactieven. Op die manier wordt werken aantrekkelijker, en verminderen werkloosheidsvallen. De grootte van de forfaitaire korting zal worden bepaald in functie van de budgettaire ruimte.
B.4. De evenredige deelname van allochtonen en andere kansengroepen op de arbeidsmarkt bevorderen
Het streven naar een evenredige deelname van de kansengroepen neemt in het Vlaamse arbeidsmarktbeleid een centrale plaats in: het wegwerken van de achterstand in de arbeidsdeelname bij de verschillende kansengroepen vormt dan ook een belangrijk element in het hernieuwde Pact van Vilvoorde dat de Vlaamse Regering in 2005 sloot met de sociale partners. De Vlaamse overheid ontwikkelde daartoe een impulsbeleid evenredige arbeidsdeelname en diversiteit, met diversiteitsplannen en stimulerings- en sensibiliseringsprojecten voor werkgevers en werknemers. Ze ondersteunt daarnaast de structurele projecten van de sociale partners en de zelforganisaties. Bovendien werd in de diverse beleidsmaatregelen een diversiteitstoets ingebouwd. In de beheersovereenkomst die de Vlaamse Regering met de VDAB sloot voor de periode 2005-2009, worden concreet vier kansengroepen centraal gesteld: allochtonen, arbeidsgehandicapten, kortgeschoolden en ouderen. Voor deze groepen streeft de VDAB naar een oververtegenwoordiging in de intensieve opleidings- en begeleidingsmodules die moet bijdragen tot een meer evenredige vertegenwoordiging op de Vlaamse arbeidsmarkt. In haar recentste aanbevelingen noemt de Europese Commissie de werkzaamheidsgraad van de Belgische niet-EU-burgers ‘strikingly low’. In Vlaanderen is de arbeidsdeelname van allochtonen ronduit problematisch. In 2004 was slechts 38% van de personen met een niet-EU nationaliteit aan het werk, tegenover 64,3% van de Vlamingen met een EU-nationaliteit. In de andere EU-lidstaten is die nationaliteitskloof beduidend kleiner. Om de kloof in de arbeidsdeelname tegen 2010 sterk te verminderen of weg te werken, zal Vlaanderen een jaarlijkse toename moeten realiseren van 2.000 tot 5.000 werkenden met een niet-EU nationaliteit. Een engagement daartoe werd vastgelegd in de platformtekst evenredige arbeidsdeelname en diversiteit die de Vlaamse Regering, de sociale partners en zelforganisaties van de allochtone gemeenschappen afsloten in december 2002. Een belangrijke hervorming voor de doelgroep van personen met een arbeidshandicap is de integratie van de dienst tewerkstelling van het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap (VFSIPH) in het beleidsdomein Werk. Dit impliceert ook een nauwere samenwerking tussen de VDAB en de aanbieders van arbeidstrajectbegeleiding (ATB) voor personen met een handicap. Om de arbeidsmarktintegratie van personen met een handicap te verbeteren zal de begeleiding voor deze groep verder worden uitgebouwd. Daarbij zal beroep gedaan worden op gespecialiseerde centra voor de organisatie van screeningen en opleidingen, onder andere via de inzet van VESOC-middelen. B.5. Een vlotte combinatie van arbeid en zorg mogelijk maken De Vlaamse Regering is overtuigd van het belang van een arbeidsmarktbeleid dat ruimte laat voor de combinatie van arbeid en zorg. De afgelopen jaren werd zowel vanuit de Vlaamse als de federale overheid heel wat geïnvesteerd in een beleid dat die combinatie toelaat en zo de arbeidsdeelname van vrouwen en mannen ondersteunt. Enerzijds laat het beleid werknemers toe hun arbeidsregime aan te passen in functie van zorg- en andere taken via o.a. verlofregelingen, deeltijdarbeid en tijdskrediet; het belangrijkste Vlaamse instrument is hier de aanmoedigingspremie voor loopbaanonderbreking en tijdskrediet, die onder bepaalde voorwaarden een aanvullende premie biedt aan Vlaamse werknemers die hun loopbaan onderbreken en daarbij een beroep doen op het federale stelsel van tijdskrediet. Anderzijds biedt het stelsel van de bijzonder populaire dienstencheques gezinnen de mogelijkheid langs legale weg een beroep te doen op thuishulp van huishoudelijke aard. Tot slot ging er de afgelopen jaren in Vlaanderen een bijzonder aandacht uit naar de uitbouw van een Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
38 12-10-2005
performante kinderopvang, wat ervoor zorgde dat Vlaanderen al in 2003 de Europese doelstelling bereikte van 33 opvangplaatsen per 100 kinderen jonger dan 3 jaar. In de periode 2005-2008 zal de Vlaamse overheid dit beleid verder zetten via de verdere uitbouw van de lokale diensteneconomie (strijkateliers, boodschappendienst, poetshulp,...). Ook het potentieel van de dienstencheques wordt verder ontgonnen: via gerichte toeleidingsacties en bijkomende opleidingen zal de VDAB bijdragen tot het invullen van de vraag naar thuishulp. Er worden extra plaatsen in de kinderdagopvang voorzien, het aanbod in de buitenschoolse opvang wordt gevoelig uitgebreid en de flexibele en occasionele kinderopvang wordt beter uitgebouwd. Dit alles zal kaderen in een strategisch plan kinderopvang waarin de diversiteit van vragen naar opvang een plaats zal krijgen.
Lissabonstrategie: Groei en Jobs Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 Definitief – Vlaamse Regering 07-10-05 – na technisch nazicht
39 12-10-2005