LISSABONSTRATEGIE: VLAAMS HERVORMINGSPROGRAMMA 2005-2008 Voortgangsrapportering september 2007
LISSABONSTRATEGIE: VLAAMS HERVORMINGSPROGRAMMA 2005-2008 Voortgangsrapportering september 2007
Deze brochure is gebaseerd op de mededeling van de Vlaamse Regering van 21.09.2007 (VR 2007/21.09/MED. 08).
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
voorWOORD Op 7 oktober 2005 keurde de Vlaamse Regering de Lissabon-hervormingsstrategie 2005-2008 goed onder het motto ‘Duurzame groei en jobs’. Voor u ligt het tweede voortgangsverslag ter uitvoering van het Vlaamse hervormingsprogramma. Met het Lissabon-hervormingsprogramma sloot de Vlaamse Regering zich aan bij de strategie van de Europese Commissie om tegen 2010 van Europa de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te maken. Europa moet zo in staat zijn om duurzaam te groeien met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang. Dit verslag geeft u een beter inzicht in het sociaaleconomische beleid van de Vlaamse Regering. In elk onderdeel staat wat de huidige stand van zaken is, welke resultaten al bereikt zijn en welke nieuwe maatregelen op korte termijn naar voren worden geschoven. Het verslag biedt verder een uitgebreide sociaaleconomische analyse en een overzicht van de voornaamste beleidsmaatregelen van het economische en het werkgelegenheidsbeleid. Daarnaast bevat het ook een goed overzicht van de Europese ontwikkelingen op het vlak van het Lissabonproces. Het voorbereidende werk voor dit verslag is uitgevoerd door een interdepartementale ambtelijke werkgroep onder leiding van de Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid. Daarna hebben de Vlaamse Regering en de sociale partners het verslag besproken in het kader van de VESOC-werkzaamheden. We hebben ervoor gekozen om dit verslag in een brochure te gieten. We gaan daarmee in op de vraag van de Europese Commissie om de Lissabonstrategie ruim kenbaar te maken. Ook met het breed opgezette sociaaleconomisch project ‘Vlaanderen in Actie’ werken we aan bredere communicatieacties om noodzakelijke hervormingsacties tot in bedrijven en organisaties, scholen en onderwijsinstellingen te brengen. Het project ‘Vlaanderen in actie’ is onder meer op de doelstellingen en strategieën van het Lissabonprogramma gebaseerd. Nog dit jaar starten op het Europese niveau de besprekingen ter voorbereiding van de Lissabonstrategie voor de periode na 2008. Vlaanderen zal ook daarin als regio een actieve rol spelen. Op die manier willen we vanuit Vlaanderen verder aan de weg timmeren en bijdragen aan de erkenning van de rol van de regio’s in de realisatie van de hervormingsstrategie op Europees niveau. Veel leesgenot,
Kris Peeters Minister-president van de Vlaamse Regering
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
INHOUD VOORWOORD.................................................................................................. 5 1. DEEL 1: SITUERING....................................................................................... 8 1.1. Achtergrond van het Lissabon-proces................................................................ 8 1.2. Voortgangsrapportage “Lissabon”.................................................................... 9 1.3. Vlaanderen en de Lissabonstrategie: implementatie van het Vlaamse hervormingsprogramma.....................................................................................13 1.4. Gevolgde werkwijze m.b.t. het opstellen van het Vlaams voortgangsrapport 2007.........16 1.5. Vlaamse bijdrage aan de federale Lissabonstrategie.............................................16 2. DEEL 2: OMGEVINGSANALYSE: SOCIO-ECONOMISCHE STATUS VAN VLAANDEREN, EUROPEES VERGELEKEN.................................................................................. 17 2.1. Macro- en micro-economische uitdagingen........................................................17 2.1.1. Welvaartsindicatoren..........................................................................17 2.1.2. Innovatiegerichte economie..................................................................22 2.1.3. Digitalisering....................................................................................27 2.1.4. Duurzaam energie- en materialengebruik.................................................29 2.1.5. Duurzaam milieubeleid.......................................................................35 2.1.6. Duurzaam mobiliteitsbeleid..................................................................38 2.2. Uitdagingen op het vlak van werkgelegenheid....................................................47 2.2.1. Aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt............................................47 2.2.2. Spanning op de arbeidsmarkt................................................................48 2.2.3. Evenredige deelname van kansengroepen op de arbeidsmarkt.........................49 2.2.4. Een meer flexibele arbeidsmarkt............................................................52 2.2.5. Vlotte combinatie van arbeid en gezin.....................................................53 2.3. Financiële toestand....................................................................................55 2.3.1. Financiële toestand op macro-niveau......................................................55 2.3.2. Financiële toestand op micro-niveau.......................................................57 2.4. Conclusies van de omgevingsanalyse................................................................59 2.4.1. Macro- en micro-economische uitdagingen................................................59 2.4.2. Uitdagingen op vlak van werkgelegenheid.................................................62 2.4.3. Financiële toestand............................................................................63
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
3. DEEL 3: STAND VAN ZAKEN IN DE UITVOERING VAN HET VLAAMS HERVORMINGSPROGRAMMA.. 64 3.1. Macro- en micro-economische uitdagingen (cf. Vlaams Hervormingsprogramma – deel II)..... 64 3.1.1. Een geïntegreerd industriebeleid (VH – II.B.1.)...........................................64 3.1.2. Een beleid dat zich richt op globalisering en mededinging (VH – II.B.2.).............68 3.1.3. Een beleid dat met betere regelgeving bedrijvigheid stimuleert (VH – II.B.3.)......72 3.1.4. Een beleid dat ondernemerschap bevordert (VH – II.B.4.)..............................74 3.1.5. Een beleid dat onderzoek en ontwikkeling en innovatie naar internationale standaarden wil brengen (VH – II.B.5.).............................................................81 3.1.6. Een beleid dat oog heeft voor duurzaamheid (VH – II.B.6.).............................88 3.2. Uitdagingen op het vlak van werkgelegenheid (cf. Vlaams Hervormingsprogramma – deel III)........................................................................................................97 3.2.1. Actief ouder worden aanmoedigen en herstructureringen in goede banen leiden (VH III.B.1)............................................................................................ 103 3.2.2. De aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt verbeteren en het levenslang leren stimuleren (VH III.B.2.)...................................................................... 106 3.2.3. Een sluitende preventieve aanpak van de werkloosheid realiseren en langdurig werklozen kansen bieden via een versterkt curatief beleid (VH III.B.3.)................... 111 3.2.4. De evenredige deelname van allochtonen en andere kansengroepen op de arbeidsmarkt bevorderen (VH III.B.4.)............................................................ 118 3.2.5. Een vlotte combinatie van arbeid en zorg mogelijk maken (VH III.B.5.)............ 120 3.3. De Europese Lenteraden van maart 2006 en 2007.............................................. 123 3.3.1. Lenteraad 2006 - Specifieke gebieden voor prioritaire actie......................... 123 3.3.2. Lenteraad 2007 – het geïntegreerd klimaat- en energiebeleid staat voorop....... 123 3.3.3. Opvolging door Vlaanderen van de Europese Lenteraden van 2006 en 2007....... 124 3.4 Aanbevelingen van de Europese Commissie t.a.v. de uitvoering van het federaal hervormingsprogramma (link met de Vlaamse overheid)............................................ 145 4. DEEL 4: EFFECTOPVOLGING : INDICATOREN......................................................155 Bijlage 1: Afkortingenlijst................................................................................ 160 Bijlage 2: Een aantal relevante websites m.b.t. de Lissabonstrategie............................ 166 Colofon...................................................................................................... 166
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Deel 1: Situering 1.1. Achtergrond van het Lissabon-proces In maart 2000 nam de Europese Raad in Lissabon een algemene strategie aan om tegen 2010 van Europa ‘de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld’ te maken ‘die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang’.
Economische, sociale en ecologische pijler
De Europese Raad verfijnde die algemene ‘Lissabon-doelstelling’ op haar opeenvolgende bijeenkomsten door op verschillende vlakken domeingebonden doelstellingen te formuleren (bijvoorbeeld op het vlak van werkgelegenheid, onderwijs,…). Waar nodig werden de doelstellingen aangevuld. Een scharniermoment was ongetwijfeld de bijeenkomst van de Europese Raad in Göteborg in juni 2001 waar de economische en sociale pijler van de Lissabon-strategie via een strategie voor duurzame ontwikkeling aangevuld werd met een ecologische pijler. De besluitvorming binnen de Lissabon-strategie wordt omschreven als ‘de open coördinatiemethode’. Lidstaten streven ofwel autonoom, ofwel via de Europese instellingen gezamenlijk doelstellingen na via ‘benchmarking’, het uitwisselen van ‘best practices’ enzovoort. Jaarlijks buigt de Europese Raad zich tijdens zijn voorjaarstop - de zogenaamde Lentetop - over de implementatie en consolidatie van de Lissabon-strategie.
2005 Groei en werkgelegenheid Geïntegreerde Richtsnoeren Hervormingsprogramma
In 2005 werd fors aan de Lissabon-strategie gesleuteld in het kader van de tussentijdse evaluatie of ‘Mid Term Review’. Op de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad (20 en 21 maart 2005) werd inderdaad besloten tot een inhoudelijke én methodologische herijking van de Lissabonstrategie. In navolging van de Europese Commissie werd beslist dat groei en werkgelegenheid de voornaamste prioriteiten zouden worden voor de komende jaren. Op vlak van uitvoering moeten lidstaten voortaan op basis van ‘Geïntegreerde Richtsnoeren’ een hervormingsprogramma opstellen voor 3 jaar.
Zie ook http://docs.vlaanderen.be/buitenland/europeseunie/lissabonstrategie.htm Zie ook http://europe.eu/european_council In totaal werden 24 geïntegreerde richtsnoeren goedgekeurd. Deze bestaan uit de geïntegreerde richtsnoeren voor het economische beleid (GREB) en de werkgelegenheidsrichtsnoeren. De betrokken richtsnoeren worden geoperationaliseerd op macro-economisch vlak, micro-economisch vlak en op het vlak van de werkgelegenheid. Zij vormen het belangrijkste beleidsinstrument voor de ontwikkeling en uitvoering van de Lissabonstrategie.
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
De hervormingsprogramma’s van de verschillende lidstaten werden in de herfst van 2005 opgesteld. Jaarlijks moeten de lidstaten tevens een verslag schrijven over de uitvoering van het hervormingsprogramma, dat in grote mate de verschillende voortgangsverslagen in het kader van de open coördinatiemethode vervangt. Tegenover de nationale hervormingsprogramma’s plaatst de Commissie een communautair hervormingsprogramma met daarin de lopende en nieuwe Europese initiatieven die betrekking hebben op groei en werkgelegenheid. Net als de lidstaten, brengt ook de Commissie jaarlijks verslag uit over de uitvoering ervan. Ze doet dit in haar Lenterapport (‘Annual Progress Report’), waarin ze overigens ook de nationale hervormingsprogramma’s van de verschillende lidstaten onder de loep neemt. Waar nodig, stelt ze in dit document wijzigingen voor aan de Geïntegreerde Richtsnoeren. Bij een vervolmaking van de cyclus brengt de Commissie een strategisch rapport uit waarin ze de afgelopen drie jaar evalueert en aanbevelingen maakt voor de komende drie jaar.
Nationale hervormingsprogramma’s Communautair hervormingsprogramma Annual Progress Report
1.2. Voortgangsrapportage ‘Lissabon’ In haar ‘working paper’ van 29 april 2005 schetste de Europese Commissie de werkwijze die de lidstaten moeten volgen m.b.t. de implementatie van de vernieuwde Lissabon-strategie. De werkwijze houdt concreet in dat na het opstellen van de hervormingsprogramma’s en de bespreking ervan door de Europese Commissie de lidstaten een jaarlijks voortgangsverslag dienen op te stellen. Het eerste Annual Progress Report (januari 2006) van de Europese Commissie ‘Tijd voor een hogere versnelling’, maakte een stand van zaken op van de nationale hervormingsprogramma’s van de 25 lidstaten evenals m.b.t. het communautaire Lissabon-programma. Wat het Belgische hervormingsprogramma betrof, was de Commissie van oordeel dat het programma een geïntegreerde nationale strategie naar voor bracht (met inbegrip van een duidelijke analyse, realistische doelen en relevante maatregelen) dat de verschillende geïdentificeerde uitdagingen het hoofd biedt. De Commissie merkte wel op dat op een aantal terreinen het programma zou kunnen verbeterd worden door een meer gecoördineerde aanpak tussen de federale en de regionale regeringen. Ook was niet steeds duidelijk aangegeven wat de financiële impact was van nieuwe initiatieven.
Annual Progress Report (januari 2006)
Zie ook http://docs.vlaanderen.be/buitenland/europeseunie/lissabonstrategie.htm ‘Working together for growth and jobs. Next steps in implementing the revised Lisbon strategy.’; Commission staff working paper; SEC (2005) 622/2 Mededeling van de Commissie aan de Europese Voorjaarsraad; ‘Tijd voor een hogere versnelling. Het nieuwe partnerschap voor groei en werkgelegenheid’. Zie ook http://ec.europa.eu/growthandjobs
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
De Commissie merkte volgende punten op die speciale aandacht vroegen: • bijkomende inspanningen om de belastingen op arbeid te verminderen; • regionale verschillen in tewerkstelling wegwerken. Europese Raad van 23 en 24 maart 2006
De Europese Commissie reikte via haar Annual Progress Report ook een aantal bijkomende voorstellen voor acties betreffende meer groei en werkgelegenheid voor de Europese Raad van 23 en 24 maart 2006 aan. De Europese Raad van maart 2006 stelde de Lissabon-strategie voor werkgelegenheid en groei centraal en beklemtoonde eveneens het gegeven dat nu de nationale hervormingsprogramma’s waren opgesteld, het van essentieel belang was dat de betrokken dynamiek werd in stand gehouden door de programma’s effectief, tijdig en volledig uit te voeren en zo nodig de in de programma’s overeengekomen maatregelen aan te scherpen. De Europese Raad bevestigde dat de geïntegreerde richtsnoeren 2005-2008 voor werkgelegenheid en groei geldig bleven en legde bovendien sterk de nadruk op 4 specifieke gebieden voor prioritaire actie, die ook in de uitvoering van de nationale hervormingsplannen dienden aan bod te komen: • • • •
investeren in kennis en innovatie; ondernemerspotentieel, vooral bij het klein en middenbedrijf; arbeidskansen voor prioritaire categorieën; energiebeleid voor Europa (EBE).
Op elk van deze 4 gebieden stelde de Europese Raad een aantal specifieke acties vast en drong er bij de lidstaten op aan om deze uiterlijk eind 2007 ten uitvoer te leggen. Tweede Annual Progress Report (december 2006)
In oktober 2006 hebben de lidstaten de eerste voortgangsrapporten van hun nationale hervormingsprogramma’s opgesteld. De Europese Commissie heeft o.a. op basis van deze voortgangsrapporten haar jaarlijks voortgangsverslag opgesteld. Het tweede Annual Progress Report (december 2006) van de Europese Commissie ‘Een jaar van goede resultaten’ bestaat uit twee delen: • in het eerste deel (een jaar van goede resultaten) wordt door de Europese Commissie stil gestaan bij de uitvoering van de strategie voor groei en werkgelegenheid, de uitvoering van de maatregelen op de vier prioritaire gebieden en verdere te nemen stappen; • het tweede deel heeft betrekking op de beoordeling van de door elke lidstaat en de eurozone geboekte vooruitgang (de ‘landendossiers’), en beleidsconclusies. De beoordeling door de Europese Commissie van de uitvoering van het Belgisch hervormings-
10
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
programma 2005-2008 is vrij positief. De Europese Commissie is van mening dat België goede vooruitgang boekt bij de ten uitvoerlegging en handhaving van het nationale hervormingsprogramma 2005-2008 en somt een aantal sterke punten op: • • • • • • • •
de onafgebroken neerwaartse trend van de schuldquote; het tot staan brengen van de afname van de O&O-intensiteit; de ontwikkeling van clusters en concurrentiepolen; de betere resultaten bij de omzetting van internemarktrichtlijnen; verdere stappen inzake betere regelgeving en administratieve vereenvoudiging; het beleid voor de ondersteuning van startende ondernemingen; de maatregelen om het stelsel voor alternerend leren te verbeteren; de formele erkenning van verworven vaardigheden en de kwaliteit van het technisch onderwijs.
De Europese Commissie somt echter ook een aantal zwakke punten op die volgens haar met de hoogste prioriteit dienen te worden aangepakt: de verlaging van de fiscale druk op arbeid en het terugdringen van de regionale ongelijkheden op het gebied van werkloosheid. De Europese Commissie beveelt België daarom aan om: • verdere inspanningen te leveren om de belastingdruk op arbeid omlaag te brengen tot het gemiddelde van de aangrenzende landen, waarbij wordt voortgewerkt aan de voortdurende verbetering van het begrotingssaldo; • verdere maatregelen te nemen om de regionale ongelijkheden op het gebied van werkloosheid aan te pakken door middel van een actief arbeidsmarktbeleid, re-integratie en onderwijs. Daarnaast dient België volgens de Europese Commissie bijzondere aandacht te besteden aan: • het op orde houden van de overheidsfinanciën op lange termijn; • het opstellen van verdere emissiebeperkende beleidsmaatregelen; • het intensiveren van de mededinging op de gas- en elektriciteitsmarkten (onder meer door onafhankelijke en krachtdadige toezichthouders en door extra maatregelen inzake transmissie- en distributiesysteembeheerders); • de verhoging van de participatiegraad van oudere werknemers en kwetsbare groepen (in het bijzonder door de aanscherping van de criteria om in aanmerking te komen voor vervroegde uittredingsregelingen en door de versterking van een actief arbeidsmarktbeleid). COM(2006) 816 definitief (2e deel)
11
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Europese Raad van 8 en 9 maart 2007
De Europese Raad van 8 en 9 maart 2007 besteedde ruim aandacht aan volgende drie grote pakketten van maatregelen: • (I) strategie van Lissabon voor groei en werkgelegenheid; • (II) betere regelgeving; • (III) een geïntegreerd klimaat- en energiebeleid. Wat de Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid betreft, werden door de Europese Raad volgende maatregelen naar voor geschoven: • • • •
Energiebeleid voor Europa
een op groei en stabiliteit gericht financieel en economisch beleid; versterking van de interne markt en van Europa’s concurrentievermogen; versterking van innovatie, onderzoek en onderwijs; bevordering van de werkgelegenheid en modernisering en versterking van het Europees Sociaal Model.
Hoewel de maatregelenpakketten die betrekking hebben op betere regelgeving en een geïntegreerd klimaat- en energiebeleid door de Europese Raad niet onmiddellijk onder de noemer van de Lissabonstrategie geplaatst worden, zijn zij hier toch zeer nauw met verbonden. Het Energiebeleid voor Europa (EBE) was reeds duidelijk aanwezig op de Europese Raad van maart 2006. Tijdens de Europese Raad van maart 2007 namen de maatregelen m.b.t. een geïntegreerd klimaat en energiebeleid een zeer prominente plaats in. Wat het energiebeleid betreft, wordt een actieplan van de Europese Raad (2007-2009) naar voor geschoven. Het Energiebeleid voor Europa (EBE) heeft drie doelstellingen: • meer continuïteit van de energiebevoorrading; • het waarborgen van het concurrentievermogen van de Europese economieën en van de beschikbaarheid van betaalbare energie; • het bevorderen van milieuduurzaamheid en het bestrijden van klimaatverandering. Tegen 15 oktober 2007 moeten de lidstaten hun voortgangsverslagen bij de Europese Commissie indienen.
Het actieplan bevat 5 prioritaire acties: (1) interne markt voor gas en elektriciteit, voorzieningszekerheid, internationaal energiebeleid, energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen, energietechnologieën.
12
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
1.3. Vlaanderen en de Lissabonstrategie: implementatie van het Vlaamse hervormingsprogramma Hoewel het de lidstaten van de Europese Unie zijn die hervormingsprogramma’s en voortgangsrapporten moeten opstellen, was de Vlaamse overheid van oordeel dat ook Vlaanderen een eigen hervormingsprogramma diende op te stellen. Op deze manier knoopte ze hiermee aan bij een traditie. Sinds 2000 volgt de Vlaamse overheid de Europese werkgelegenheidsstrategie en het Lissabonproces van zeer nabij op (o.a. d.m.v. de opmaak van jaarlijkse actieplannen en voortgangsverslagen). Het Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 ‘Lissabonstrategie: groei en jobs’ werd op de Vlaamse Regering van 7 oktober 2005 definitief goedgekeurd.
Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008
Hoewel de regionale overheden10 geen hervormingsplannen dienden op te stellen, vermeldde de Europese Commissie in haar rapport van 2006 m.b.t. het Belgische hervormingsprogramma toch het gegeven (zonder de Vlaamse overheid bij naam te noemen) dat “One region has elaborated a regional reform programme, attached to the NRP, whilst other regions and communities reference to other specific programmes has been made.11” De beslissingen van de Europese Raden van maart 2006 en 2007 hebben ook een impact op het Vlaamse voortgangsrapport 2007 dat uitvoering geeft aan het Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008. Dit hervormingsprogramma is opgebouwd rond vier delen12: • een samenvatting met de voornaamste beleidsprioriteiten 2005-2008; • een algemene omgevingsanalyse, waarin de brede politieke en sociaal-economische context in Vlaanderen wordt geschetst; VR/2005/0710/MED11 10 Het gegeven dat regio’s in het kader van het Lissabonproces een belangrijke rol kunnen spelen wordt trouwens ook op Europees niveau meer en meer onderkend. De Europese Raad van 2005 die het partnerschap voor groei en werkgelegenheid naar voor schoof stelde: “Naast de regeringen moeten alle andere actoren (parlementen, regionale en lokale overheden, sociale partners en civiele samenleving) een eigen inbreng hebben in de strategie en actief de doelstellingen ervan verwezenlijken.” Ook het Comité van de Regio’s wil een belangrijkere rol voor de regio’s in het kader van de Lissabonstrategie. De Europese Raad van 23 en 24 maart 2006 bepaalde dat (zie ook http://europe.eu/european_council) “De lidstaten hebben reële inspanningen geleverd om de nationale parlementen en de vertegenwoordigers van regionale en plaatselijke overheden, alsmede de sociale partners en andere belanghebbende uit het middenveld bij de formulering van hun nationale hervormingsprogramma’s te betrekken. Ook spreekt de Europese Raad zijn waardering uit voor de initiatieven van het Europees Parlement, het Comité van de Regio’s en het Europees Economisch en Sociaal Comité voor meer zeggenschap op communautair niveau.” 11 The Commission’s Assessments of National Reform Programmes for Growth and Jobs, januari 2006, Zie ook http:// ec.europa.eu/growthandjobs 12 De indeling m.b.t. macro- en micro-economische uitdagingen en uitdagingen op het vlak van werkgelegenheid, was impliciet het indirecte gevolg van de indeling op Europees vlak m.b.t. de geïntegreerde richtsnoeren 2005-2008. De Europese Raad van juni 2005 schoof immers macro-economische, micro-economische en richtsnoeren op het vlak van de werkgelegenheid naar voor. Op deze manier hield het Vlaamse hervormingsprogramma al rekening met de nieuwe Europese context.
13
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
• de macro- en micro-economische uitdagingen; • de uitdagingen op het vlak van werkgelegenheid. Voortgangsrapport
In het Vlaamse Hervormingsprogramma worden op verschillende plaatsen specifieke doelstellingen en maatregelen naar voor geschoven. In het voortgangsrapport dat voorligt, wordt per deel van het hervormingsprogramma concreet nagegaan wat de huidige stand van zaken is en welke nieuwe maatregelen en doelstellingen op (korte) termijn verder worden naar voor geschoven. In het verslag wordt ook specifieke aandacht besteed aan de maatregelen van de Europese Raden van maart 2006 en 2007. Deze hebben immers ook hun weerslag op de bevoegdheden van de gemeenschappen en gewesten. Er wordt daarom ook stil gestaan bij de aanbevelingen die de Europese Commissie in december 2006 m.b.t. de uitvoering van het Belgische hervomingsprogramma verstrekte. Een aantal van deze aanbevelingen hebben betrekking op Vlaamse bevoegdheden, zodat het belangrijk is om deze in het voorliggende voortgangsrapport mee op te nemen. Belangrijk in het Vlaamse voortgangsrapport is dat naast het aangeven van een stand van zaken m.b.t. de luiken betreffende macro- en micro-economische uitdagingen en uitdagingen op het vlak van werkgelegenheid ook aandacht wordt besteed aan beleidsindicatoren. De Europese Commissie heeft in samenwerking met de lidstaten een lijst van 14 structurele indicatoren opgesteld om de Lissabon-strategie te monitoren. Bovendien omvatten de geïntegreerde richtsnoeren een aantal gekwantificeerde ‘benchmarks’ m.b.t. het werk-gelegenheidsbeleid.
Cohesiebeleid
In de Vlaamse voortgangsrapportage 2007 zal er opnieuw aandacht besteed worden aan het Cohesiebeleid van de Europese Unie. Het Europese Cohesiebeleid wordt veel duidelijker toegespitst op de nieuwe Lissabonagenda voor groei en werkgelegenheid en stimuleert verder het feit dat regionale en plaatselijke overheden meer verantwoordelijkheid voor die agenda dragen13. Volgens de strategische richtsnoeren 2007-2013 en overeenkomstig de vernieuwde Lissabonstrategie moeten mede vanuit het Cohesiebeleid gefinancierde programma’s toegespitst worden op volgende drie prioriteiten14: • versterking van de aantrekkingskracht van de regio’s en de steden van de lidstaten; • bevordering van innovatie, ondernemingsgeest en groei van de kenniseconomie; • het scheppen van meer en betere arbeidsplaatsen.
13 http://ec.europa.eu/regional_policy/sources/docoffic/official/regulation/pdf/2007/publications/memo_nl.pdf 14 http://europa.eu/scadplus/leg/nl/lvb/g24230.htm
14
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
In de periode 2007-201315 zijn er voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds 3 doelstellingen vastgelegd: • doelstelling 1 : Convergentie (EFRO, ESF, Cohesiefonds)1617; • doelstelling 2 : Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid (EFRO, ESF); • doelstelling 3 : Europese territoriale samenwerking18 (EFRO). Regio’s met een regionaal BBP van minder dan 75% van het EU-gemiddelde komen voor de convergentiedoelstelling in aanmerking, terwijl alle andere regio’s steun kunnen ontvangen uit de doelstelling regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid. Voor Vlaanderen zijn enkel de doelstellingen m.b.t. het “regionaal concurrentievermogen en de werkgelegenheid” en de “Europese territoriale samenwerking” van belang. Het nieuwe regelgevingskader voor de Structuurfondsen voor de periode 2007-2013 bepaalt dat, in de regio’s met de grootste ontwikkelingsachterstand, minimaal 60% van de beschikbare middelen voor “Lissabonuitgaven” moeten worden bestemd. In andere regio’s is dit minimaal 75%. Hoewel deze verplichting niet geldt voor lidstaten die in 2004 tot de Unie zijn toegetreden, hebben alle lidstaten ermee ingestemd zich hieraan te houden. Dit levert een investering in het kader van de Lissabonstrategie op van 200 miljard euro uit de structuurfondsen (inclusief medefinanciering door de Lidstaten)19.
15 Voor de periode 2007-2013 is er voor het cohesiebeleid 347,41 miljard euro beschikbaar (35.7 % van de totale Europese begroting). Voor de convergentiedoelstelling is 81,54% beschikbaar, voor de doelstelling “regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid 15,95% en voor de doelstelling Europese territoriale samenwerking 2,52% 16 De convergentiedoelstelling is er op gericht groeibevorderende omstandigheden en factoren te stimuleren om de minst ontwikkelde lidstaten en regio’s hun achterstand te laten inlopen. 17 De doelstelling regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid beoogt het concurrentievermogen en de aantrekkelijkheid van en de werkgelegenheid in regio’s die niet voor de convergentiedoelstelling in aanmerking komen te verbeteren. 18 De doelstelling Europese territoriale samenwerking beoogt een intensievere grensoverschrijdende samenwerking via gezamenlijke initiatieven op plaatselijk en regionaal niveau, meer transnationale samenwerking om een geïntegreerde territoriale ontwikkeling tot stand te brengen, en een betere interregionale samenwerking en uitwisseling van ervaringen. 19 Mededeling van de commissie aan de Europese Voorjaarsraad. Uitvoering van de hernieuwde Lissabon-strategie voor groei en werkgelegenheid. “Een jaar van goede resultaten”. COM(2006) 816 definitief, pp. 11-12
15
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
1.4. Gevolgde werkwijze m.b.t. het opstellen van het Vlaams voort- gangsrapport 2007 Het voorliggende Vlaams voortgangsrapport 2007 behandelt zowel de procesmatige opvolging als de effectopvolging van het Lissabon-hervormingsprogramma. Waar vroeger de procesopvolging en de coördinatie gebeurde vanuit de administratie Buitenlands Beleid, gebeurt dit vanaf 2006 door de Stafdienst van de Vlaamse Regering (Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid). Op het SG-forum van 18 mei 2006 werd besloten hiervoor een ambtelijke werkgroep, met contactpersonen uit elk van de 13 beleidsdomeinen, in te stellen. Deze aanspreekpunten zijn verantwoordelijk voor de inhoudelijke inbreng betreffende hun respectieve onderdelen van dit voortgangsrapport. De effectopvolging aan de hand van beleidsindicatoren behoort tot de gedeelde verantwoordelijkheid van de Studiedienst van de Vlaamse Regering en de diverse betrokken inhoudelijke beleidsdomeinen. De Studiedienst van de Vlaamse Regering verzorgde ook de omgevingsanalyse. Website van Vlaanderen in Actie
Meer informatie m.b.t. de Vlaamse Lissabonstrategie is terug te vinden op de website van Vlaanderen in Actie20.
1.5. Vlaamse bijdrage aan de federale Lissabonstrategie De Vlaamse overheid was ook zeer nauw betrokken bij het opstellen van het Belgische hervormingsprogramma 2005-200821 en ook bij het opstellen van de voortgangsverslagen 2006 en 2007 was en is er een belangrijke inbreng vanuit de Vlaamse overheid. Deze inbreng wordt verzekerd door de deelname van de Vlaamse overheid aan een federaal politiek begeleidingscomité en redactiecomité. Heel wat bevoegdheden op het vlak van de Lissabonstrategie (werkgelegenheid, onderwijs en vorming, leefmilieu,…) zijn immers bevoegdheden van Vlaanderen zodat een inbreng van de Vlaamse overheid cruciaal is voor het welslagen van de Belgische Lissabonstrategie.
20 http://www.vlaandereninactie.be/lissabon 21 Het Vlaamse hervormingsprogramma vormt een integrale bijlage van het Belgische hervormingsprogramma.
16
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Deel 2: Omgevingsanalyse: socio-economische status van Vlaanderen, Europees vergeleken Na een algemene omgevingsanalyse en nulmeting in 2005 (cf. Vlaams Hervormingsprogramma, deel I) wordt de socio-economische status van Vlaanderen aan de hand van indicatoren gemeten. De resultaten worden met 25 en waar mogelijk 27 Europese lidstaten vergeleken. Er dient opgemerkt te worden dat de omgevingsanalyse, die betrekking heeft op macro- en micro-economische uitdagingen, uitdagingen op het vlak van de werkgelegenheid en de financiële toestand, in de volgende hoofdstukken met specifieke Vlaamse maatregelen worden geoperationaliseerd.
2.1. Macro- en micro-economische uitdagingen 2.1.1. Welvaartsindicatoren Het bruto binnenlandse product (BBP) is een synthetische indicator voor de mate waarin een land of regio welvaart voortbrengt. Deze indicator wordt hierna uitgedrukt in koopkrachtpariteiten (KKP) om rekening te houden met de koopkracht van een euro in de diverse landen. De welvaartsevolutie kende de voorbije jaren heel wat schommelingen. De groei van het BBP, jaar op jaar, bedroeg in 2006 3,3% voor het Vlaamse Gewest. Voor 2007 wordt 2,5% verwacht. Dit is beter dan het gemiddelde van de periode 2001-2005 (1,4%). De EU25 kon een groeicijfer van 2,9% voorleggen in 2006. Voor 2007 zou de groei uitkomen op 2,8%. De EU25 deed het daarentegen iets beter over 2001-2005 (1,7%). De stijgende private consumptie is de voornaamste reden voor de recentste goede Vlaamse groeicijfers.
Bruto binnenlandse product Groei van het BBP, jaar op jaar
Reële groei van het BBP in de Belgische gewesten, buurlanden en de EU, 2001-2007, in % EU27 EU25 België Duitsland Frankrijk Nederland Verenigd Koninkrijk
2001 2,0 2,0 0,8 1,2 1,9 1,9 2,4
2002 1,2 1,2 1,5 0,0 1,0 0,1 2,1
2003 1,3 1,3 1,0 -0,2 1,1 0,3 2,7
2004 2,5 2,4 3,0 1,2 2,5 2,0 3,3
2005 1,8 1,8 1,1 0,9 1,7 1,5 1,9
2006 3,0 2,9 3,2 2,8 2,0 2,9 2,8
2007 2,9 2,8 2,3 2,5 2,4 2,8 2,8
17
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Brussels Gewest Vlaams Gewest Waals Gewest
2,4 0,9 1,6
3,3 1,1 0,7
0,5 1,2 1,8
1,4 2,5 2,8
1,5 1,2 0,7
* 3,3 *
* 2,5 *
Bron: Eurostat, INR, Vlaams Gewest 2006 en 2007: ramingen Studiedienst van de Vlaamse Regering. * Niet beschikbaar.
Het BBP bedroeg anno 2006 circa 29.100 € KKP per hoofd in het Vlaamse Gewest. Vlaanderen scoort hiermee beter dan onze buurlanden Frankrijk en Duitsland, maar laat Nederland en het Verenigd Koninkrijk voorbijgaan. Binnen België valt de hoge score van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest op. Hoofdstedelijke gebieden zijn inderdaad polen waar administratieve en zakelijke zetels gevestigd zijn en zijn aldus creatoren van toegevoegde waarde. Op tien jaar tijd kon het Vlaamse Gewest Frankrijk voorbij steken, maar werd het zelf ingehaald door het Verenigd Koninkrijk. BBP per hoofd, 2005-2006, in de Belgische gewesten, buurlanden en de EU, in € KKP EU27 EU25 België Duitsland Frankrijk Nederland Verenigd Koninkrijk Brussels Gewest Vlaams Gewest Waals Gewest
2005 22.500 23.500 27.700 25.800 25.400 29.500 27.600 54.500 27.500 20.100
2006 23.600 24.600 29.500 27.600 26.800 31.400 29.300 * 29.100 *
Bron: Eurostat, ramingen voor BBP in € KKP voor de gewesten: Studiedienst van de Vlaamse Regering. * Niet beschikbaar.
Arbeidsproductiviteit
18
Het is genoegzaam bekend dat onze hoge arbeidsproductiviteit de motor van onze geproduceerde welvaart is. In 2005 noteerde deze indicator 68.685 € KKP per werkende in het Vlaamse Gewest. Dit is hoger dan in elk van onze buurlanden. Binnen België doet de regio Brussel-Hoofdstad om voormelde redenen het beter (84.090 € KKP). Op het Verenigd Koninkrijk en het Brus-
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
selse Hoofdstedelijke Gewest na groeide de arbeidsproductiviteit tussen 1995 en 2005 ook het sterkst in het Vlaamse Gewest. Met een werkgelegenheidsgraad van 60,8% doet onze regio het niet zo goed. Dat heeft echter ook voor een flink stuk te maken met de nabijheid van de tewerkstellingspool Brussel. Immers 8,7% van de werkende Vlamingen pendelt naar het Brusselse. Positief is dat de Vlaamse werkgelegenheidsgraad op tien jaar tijd met 4,7 procentpunt toenam. Enkel Nederland deed het nog beter (+ 6,8 procentpunt). De werkgelegenheidsgraad is in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest heel hoog. Toch is hier sprake van een lichte afname tussen 1995 en 2005 (- 0,9 procentpunt).
Werkgelegenheidsgraad
De laatste factor van belang voor de bepaling van onze geproduceerde welvaart is het aandeel van de bevolking op beroepsactieve leeftijd. Hoewel de waarden van deze demografische indicator weinig verschillen tussen de landen in kwestie blijkt toch dat het Vlaamse Gewest onder het EU-gemiddelde scoort. Op tien jaar tijd was er bovendien een afname, wat niet het geval was in de overige gewesten.
Aandeel van de bevolking op beroepsactieve leeftijd
Het beschikbare inkomen dat de inwoners van een land of regio daadwerkelijk in handen hebben noteerde anno 2004 in het Vlaamse Gewest 15.604 euro koopkrachtpariteiten, gebaseerd op de finale consumptie, per inwoner. Dit is hoger dan in Nederland (13.615 €) of Frankrijk (15.329 €). Ook binnen België staat het Vlaamse Gewest hier aan de top. De gemiddelde Duitser (16.890 €) of Brit (17.068 €) was echter rijker. Vermeldenswaard is dat het primaire inkomen per inwoner (vóór sociale correcties) in onze regio 21.221 € per inwoner noteerde. Elk van onze buurlanden scoort hier lager.
Beschikbare inkomen
Beschikbaar inkomen per inwoner gebaseerd op de finale consumptie in de Belgische gewesten en buurlanden in 2004, in € KKP EU27 EU25 België Duitsland Frankrijk Nederland Verenigd Koninkrijk
* * 14.768 16.890 15.329 13.615 17.068
19
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Brussels Gewest Vlaams Gewest Waals Gewest
14.290 15.604 13.397
Bron: Eurostat. * Niet beschikbaar.
De Vlaamse Regering initieert tussen 2006 en 2010 voor meer dan 4 miljard euro investeringen via alternatieve financiering in de sectoren onderwijs, wonen, mobiliteit, welzijn, sport, cultuur en toerisme. Dit zal ongetwijfeld een significant effect hebben op de economische activiteit in de bouwsector. Via de omzet gecreëerd in die sector zal ook de rest van de economie via voorwaartse en achterwaartse rimpeleffecten gestimuleerd worden.
Investeringen van de private sector
De mate waarin een land of regio investeert is een indicatie van het geloof in de toekomst. De opgebouwde productiecapaciteit kan de volgende jaren immers zorgen voor een grotere output. De investeringen van de private sector bedroegen in het Vlaamse Gewest 19,9% van het BBP anno 2005 (raming). Sinds 2004 kwam een einde aan de dalende tendens die zich na het conjuncturele topjaar 2000 inzette. De investeringsratio van de private sector ligt in het Vlaamse Gewest op een structureel hoger niveau dan in onze buurlanden. Binnen België haalt het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest soms hoge toppen, te wijten aan de internationale uitstraling en expansie van onze hoofdstad. Investeringsratio private sector, internationale vergelijking, 1995 en 2000-2005, in % van het BBP EU25 België Duitsland Frankrijk Nederland Verenigd Koninkrijk Vlaams Gewest Waals Gewest Brussels Gewest
1995 16,9 17,4 19,7 14,9 17,6 14,4 18,2 13,7 24,9
2000 18,3 18,9 19,7 16,4 18,8 15,7 20,3 14,8 20,7
2001 17,8 18,7 18,3 16,5 17,9 15,3 19,6 14,6 22,2
Bron: Eurostat mei 2007, Studiedienst van de Vlaamse Regering.
20
2002 17,2 17,5 16,7 15,8 16,4 15,1 18,7 13,3 19,2
2003 16,9 17,2 16,2 15,8 15,9 14,4 18,1 13,0 19,4
2004 17,1 17,8 16,0 16,1 15,9 14,8 18,6 12,6 18,5
2005 17,4 18,0 15,9 16,4 16,1 16,2 19,9 13,1 18,8
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
KMO’s zijn belangrijk voor Vlaanderen. Op 30 juni 1996 vertegenwoordigde de bezoldigde tewerkstelling in vestigingen van minder dan 50 werknemers 42,7% van de totale bezoldigde werkgelegenheid. Eind december 2004 was dat reeds opgelopen tot 47,6%. Tussen de Vlaamse provincies onderling zijn wel enige verschillen, met een minimale waarde voor Vlaams-Brabant (41,8%) en een maximale voor West-Vlaanderen (52,3%).
KMO’s
Het is alom bekend dat de Vlaamse economie sterk uitvoergericht is. Een belangrijke reden is de centrale ligging binnen West-Europa en de aanwezigheid van ‘poorten’ zoals de havens en luchthavens. Doch ook de kleine geografische begrenzing van Vlaanderen heeft tot gevolg dat een handelstransactie over een bepaalde afstand eerder een ‘buitenlandse’ transactie is dan een vergelijkbare binnenlandse transactie in een groter land zoals Frankrijk. Daarom is het niet steeds zinvol om zich vast te pinnen op de uitvoerratio (uitvoer in % van het BBP) als maatstaf voor de exportprestaties van Vlaanderen. Deze is om voormelde redenen heel hoog in het Vlaamse Gewest (99,7% in 2006).
Vlaamse economie sterk uitvoergericht
Zo is de vraag pertinent of Vlaanderen voldoende aanwezig is op de groeimarkten. Onder deze laatste worden de snel groeiende economieën van voornamelijk Azië verstaan. Deze vraag kan op twee manieren beantwoord worden22: vooreerst kan het aandeel van een aantal landen(groepen) in de totale Vlaamse uitvoer nagegaan worden. Het is ook mogelijk om de uitvoer naar een land of groep van landen te relateren aan het BBP van Vlaanderen. Dat geeft de inspanningen weer die de Vlaamse economie zich getroost om een bepaalde markt aan te boren, onafhankelijk van de uitvoerprestaties op andere markten.
Groeimarkten
Uitvoerratio
Het aandeel van een aantal landen(groepen) in de totale Vlaamse uitvoer
In verhouding tot de totale Vlaamse uitvoer was de EU2723 als geheel goed voor 75,0% in 2006. De oude EU-lidstaten vormen het leeuwenaandeel. Onze drie buurlanden, Duitsland, Frankrijk en Nederland zijn de bestemming voor 46,9% van de Vlaamse export. In Duitsland en Frankrijk neemt de EU een minder prominente plaats in (64 à 65%). Enkel Nederland is nog sterker gericht op de Europese Unie volgens deze statistiek. De zogenaamde BRIC (Brazilië, Rusland, Indië en China of de grote opkomende economieën) maken 4,4% van het Vlaamse exportpakket uit anno 2006. Dit is ongeveer even groot als in Frankrijk. Duitsland presteert hier beter (7,0%). Voor Frankrijk en Nederland zijn de BRIC dan weer wat minder belangrijk in hun totale uitvoer. De Aziatische Tijgers (Hong Kong, Singapore, Taiwan en Zuid-Korea) vertegenwoordigen slechts 1,4% van de Vlaamse uitvoer. Hier scoren onze drie buurlanden alle beter (2 à 3%). 22 In beide gevallen wordt de uitvoer volgens het communautair concept genomen (standpunt van het verhandelde goed). Voor het Vlaamse Gewest betreft het een schatting. Dit was nodig omdat de beschikbare internationale gegevens aldus gedefinieerd zijn. Dit staat tegenover het nationale concept (standpunt van de (rechts)persoon die uitvoert) dat in principe beter geschikt is om te hanteren in relatie tot het BBP. 23 In feite de EU met uitzondering van het Brusselse Hoofdstedelijke en Waalse Gewest.
21
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Uitvoer-inspanningen in verhouding tot het BBP
Dit beeld verandert echter als we de uitvoer-inspanningen beschouwen in verhouding tot het BBP van de exporterende landen. Hier scoort het Vlaamse Gewest veruit het beste, ook op de BRIC en de Tijgerlanden. De conclusie hieruit is dat de Europese Unie inderdaad een heel belangrijke markt is voor de omvangrijke Vlaamse uitvoer. Daardoor wordt de export naar groeilanden minder belicht zonder dat deze gebieden verwaarloosd zouden worden. Aandeel van een aantal landengroepen in de uitvoer van het Vlaamse Gewest in 2006, in % EU27* VS, Canada BRIC Aziatische Tijgers
Vlaams Gewest 75,0 7,3 4,4 1,4
Duitsland 63,7 9,3 7,0 2,5
Frankrijk 65,2 7,4 4,6 2,8
Nederland 79,4 4,8 2,9 1,9
Bron: Eurostat, Statistiek Buitenlandse Handel, berekeningen Studiedienst van de Vlaamse Regering. * In feite de EU met uitzondering van het Brusselse Hoofdstedelijk en Waals Gewest.
2.1.2. Innovatiegerichte economie De Vlaamse economie wist haar welvaart in het verleden op te bouwen door de efficiënte inzet van productiefactoren. Dit proces kan niet eindeloos doorgaan, te meer daar ook opkomende economieën steeds meer efficiënt beginnen te produceren. Het wordt dan ook noodzakelijk om door kennis en creativiteit toegevoegde waarde te genereren. Men spreekt in dit verband van een innovatiegerichte economie. Hierna komt aan bod hoever het Vlaamse Gewest gevorderd is in deze richting.
22
Aanwezigheid van menselijk kapitaal
De aanwezigheid van menselijk kapitaal is een heel belangrijke factor voor de bespoediging van technologische en organisatorische vernieuwing en dus voor de economische ontwikkeling. Het is algemeen geweten dat de Vlaamse scholieren zeer goed scoren op het gebied van wiskundige, wetenschappelijke geletterdheid en leesvaardigheid. De resultaten van het PISA onderzoek bevestigen deze toppositie al jaren na elkaar. De resultaten liggen ver boven deze van de scholieren in de buurlanden en is m.a.w. een troef op langere termijn. De scholingsgraad van de werkende beroepsbevolking is eveneens een troef voor Vlaanderen: 35,5% van de werkende Vlamingen heeft hoger onderwijs genoten. In de ons omringende landen is dit circa 30% of lager. Op 125 Europese regio’s staat Vlaanderen hier op een uitstekende 10de plaats.
Kredieten Wetenschap, technologie en innovatie
De Vlaamse overheid heeft voor het jaar 2007 meer dan 1,55 miljard euro kredieten veil voor wetenschap, technologie en innovatie. Het overgrote aandeel daarvan (61%) is bestemd voor
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Onderzoek en Ontwikkeling, afgekort O&O. Dit is een merkbare toename in vergelijking met 1995. Verdeling van het Vlaamse wetenschapsbudget over O&O, O&V en W&T, 1995-2007, in miljoen euro
Bron: EWI-Speurgids 2007, p. 31. * O&O = Onderzoek & Ontwikkeling; O&V = Onderwijs & Vorming; W&T = Wetenschappelijke & Technologische dienstverlening.
Rekenen we alle overheidskredieten voor O&O samen, van de Vlaamse, de federale en de Europese overheden, dan komen we aan een gezamenlijke input voor O&O in 2007 gelijk aan bijna 1,3 miljard euro. Vlaanderen neemt daarin precies driekwart van de fondsen op zich (75,7%). Samen maakt dit 0,69% van het BBP voor Vlaanderen uit, wat iets lager uitvalt dan het percentage voor 2006.
23
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Overheidsuitgaven voor O&O in het Vlaamse Gewest, 2001-2007, in lopende prijzen en in verhouding tot het BBP GBAORD (miljoen euro) GBAORD/BBP (%)
2001 968,2 0,65
2002 2003 1.050,1 1.120,7 0,69 0,71
2004 2005 2006 1.174,4 1.228,4 1.323,9 0,71 0,72 0,73
2007 1.296,9 0,69
Bron: EWI-Speurgids, p.41. * GBAORD = Government Budget Appropriations or Layouts for R&D = overheidsuitgaven voor O&O van de Vlaamse Gemeenschap + Vlaams aandeel in de kredieten federale overheid voor O&O + Vlaams aandeel EU, met Vlaams aandeel in ESA kredieten van 56%.
Uitgaven voor O&O door de overheden, de bedrijven, het hoger onderwijs en de instellingen zonder winstoogmerk Bruto Binnenlandse Uitgaven voor O&O
Naast de overheden zijn er natuurlijk nog andere spelers in het veld. De uitgaven voor O&O door de overheden, de bedrijven, het hoger onderwijs en de instellingen zonder winstoogmerk leveren samen de totale Bruto Binnenlandse Uitgaven voor O&O (BUOO, of GERD in de OESOterminologie).
In % van het BBP O&O-intensiteit
Uitgedrukt in % van het BBP spreekt men van O&O-intensiteit. Voor het jaar 2005 is de O&O-intensiteit 2,09% (berekening op gewestniveau). Vergelijken we met andere Europese landen, dan scoort Vlaanderen qua O&O-intensiteit behoorlijk boven het EU-gemiddelde (geschat op 1,85% voor 2005). De EU25 van haar kant blijft flink achter bij het niveau van de Verenigde Staten (2,76% voor 2004) of Japan (3,20% voor 2003). Duidelijk is dat de Europese drieprocentnorm nog niet bereikt is. Ter vergelijking: België haalt voor 2005 volgens schatting 1,82%, Duitsland 2,51%, Frankrijk 2,13% en Nederland 1,78% (voor 2004). Koplopers in Europa zijn Zweden (3,86% in 2005) en Finland (3,43% in 2006). Uitgaven voor O&O in verhouding tot het BBP in het Vlaamse Gewest, 1995-2005, in % BERD/BBP Non-BERD/BBP GERD/BBP
1995 1,27 0,41 1,68
1996 1,37 0,45 1,83
1997 1,45 0,47 1,92
1998 1,48 0,51 1,99
1999 1,59 0,52 2,11
2000 1,72 0,52 2,24
2001 1,84 0,55 2,38
2002 1,61 0,56 2,17
2003 1,51 0,57 2,09
2004 1,42 0,60 2,03
2005 1,46 0,63 2,09
Bron: Steunpunt O&O Indicatoren, 3% nota (14 maart 2007). * BERD = Business Expenditure on R&D = uitgaven voor O&O van de bedrijfswereld inclusief de collectieve onderzoekscentra; non-BERD = uitgaven voor O&O buiten de bedrijfswereld (GOVERD + HERDgew +PNP)24; GERD = Gross Expenditure on R&D = Bruto Binnenlandse Uitgaven voor O&O; telkens berekend volgens de gewestbenadering. 24 GOVERD = Government Intramural Expenditure on R&D; HERDgew = Expenditure on R&D in the Higher Education Sector, berekend volgens de gewestbenadering d.w.z. met uitsluiting van Nederlandstalige instellingen in Brussel; PNP = Private NonProfit Institutions Expenditures on R&D.
24
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
De OESO en Eurostat onderscheiden een aantal sectoren waar relatief veel aan onderzoek en ontwikkeling (O&O) gedaan wordt. Een maat hiervoor is de tewerkstelling in (medium)-hoogtechnologische industrietakken en in kennisintensieve diensten. Deze bedroeg anno 2005 11,9% van de totale tewerkstelling in het Vlaamse Gewest. Van onze buurlanden doet enkel Duitsland het beter (13,8%). Wanneer Vlaanderen vergeleken wordt met 125 Europese regio’s25, dan behaalt het een 25ste plaats voor deze indicator. Een aantal Duitse en Franse regio’s onderscheiden zich hier. Opvallend is dat ook Tsjechië en de regio rond Budapest hoger scoren dan het Vlaamse Gewest. De Zuid-Europese gebieden kennen naar verhouding het minste aantal jobs in ‘toekomstgerichte’ sectoren.
Tewerkstelling in (medium)-hoogtechnologische industrietakken Kennisintensieve diensten
Aandeel werkenden in kennissectoren (medium-hoogtechnologische en hoogtechnologische industrie en high-techdiensten) in 2005, internationale vergelijking, in %
Bron: Eurostat, bewerking Studiedienst van de Vlaamse Regering.
25 NUTS-1 en -2 gebieden , zie ook VIA, Vlaanderen vergeleken
25
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Aandeel van de totale medium- en high-techsector in de export
Het aandeel van de totale medium- en high-techsector in de export bedraagt 59,16%. Vlaanderen zit hiermee op wereldniveau waar deze sector eveneens 59,16% van de totale industriële wereldexport in beslag neemt en iets onder het EU15 gemiddelde van 63%. De belangrijkste exportsectoren vormen de chemische industrie, de transportassemblage en de machinebouw. Voor de hightech dienstenactiviteiten zijn geen Vlaamse cijfers voorhanden. De hightech dienstenactiviteiten in België zijn goed voor 12,88% van de totale dienstenexport. Relatief gezien heeft België daarmee het derde grootste aandeel in de dienstenexport, na Ierland (47,13%) en Finland (12,93%).
Aangevraagde patenten
Het aantal aangevraagde patenten (EPO) meet in hoeverre onderzoeksinspanningen resulteren in producten en diensten die op de markt kunnen gebracht worden. Toch is enige voorzichtigheid geboden, daar niet voor elke nieuwe toepassing een patent aangevraagd wordt. Vlaanderen doet het met 161,2 patenten per miljoen inwoners anno 2002 vrij behoorlijk. De patentactiviteit ligt hoger in Duitsland (297 per miljoen inwoners) en Nederland (244). Frankrijk (139) en het Verenigd Koninkrijk (122) doen het minder goed. Toppers binnen de Europese regio’s zijn Zuid-Nederland, een aantal Duitse regio’s en de Scandinavische landen. Er zijn grote verschillen binnen Europa.
Global Entrepreneurship Monitor
Wat nieuw ondernemerschap betreft scoort Vlaanderen niet zo goed in vergelijking met Europese landen (Global Entrepreneurship Monitor, geen Europese regionale cijfers beschikbaar). In 2006 zou 3,1% van de volwassen Vlamingen betrokken zijn bij de start van een zaak of een bedrijf runnen dat jonger is dan 42 maanden. In heel België gaat het over 2,7%. Frankrijk en Duitsland noteren beide respectievelijk 4,4% en 4,2%. Nederland scoort nog hoger (5,4%). Een kanttekening is wel dat er al heel wat (familiale) bedrijven zijn in Vlaanderen en dat familiale opvolging in het onderzoek niet in aanmerking komt. De tewerkstellingsmogelijkheden in vestigingen van grote (buitenlandse) bedrijven is een andere factor die de lage waarde voor Vlaanderen verklaren. Total Entrepreneurial Activity rate (TEA), internationale vergelijking, 2000-2006, in % EU25 België Duitsland Frankrijk Nederland
26
2000 4,5 6,9 5,0 -
2001 4,6 7,0 7,2 6,4
2002 3,0 5,2 3,2 4,6
2003 3,9 5,2 1,6 3,6
2004 3,5 4,5 6,0 5,1
2005 3,9 5,4 5,4 4,4
2006 2,7 4,2 4,4 5,4
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Verenigd Koninkrijk Vlaams Gewest Waals Gewest Brussels Gewest
6,9 -
7,7 4,1 3,2 -
5,4 2,6 3,6 -
6,4 4,3 -
6,3 2,7 4,7 -
6,2 3,7 3,6 -
5,8 3,1 -
Bron: Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie.
De Community Innovation Survey (CIS) geeft een inzicht in innovatie in brede zin: ook procesinnovatoren komen in beeld. Naast het Vlaamse Gewest zijn er echter enkel gegevens beschikbaar voor de landen van de oude EU10. Welgeteld 61% van de Vlaamse bedrijven bracht tussen 1998 en 2000 nieuwe of vernieuwende producten of diensten op de markt. Dit is merkbaar hoger dan in België als geheel (45%). Ook onze buurlanden scoren lager: Frankrijk (49%), Nederland (49%) en Duitsland (42%). In de oude EU10 zijn Italië (81%) en Finland (80%) topper.
Community Innovation Survey
2.1.3. Digitalisering In april 2006 was het percentage volledig online beschikbare overheidsdiensten in België (47%) ongeveer gelijk aan het percentage in de EU28 (48% voor EU25 plus Noorwegen, IJsland en Zwitserland), maar lager dan het percentage in de EU18 (52%).
Volledig online beschikbare overheidsdiensten
In 2006 had 95% van de bedrijven met minstens tien werknemers en met hun zetel in het Vlaamse Gewest een internetaansluiting en 85% had een breedbandverbinding, waarmee Vlaanderen aansluit bij de Europese top (respectievelijk 99 en 89%). De bedrijven met vijf tot negen werknemers doen het slechter: 90% heeft internet en 74% een breedbandverbinding. Vlaamse bedrijven met minstens 10 werknemers behoren ook bij de Europese top wat de penetratie van extranet (26%) en intranet (43%) betreft, alleen het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest doet het voor beide indicatoren beduidend beter (respectievelijk 43 en 63%) en Litouwen scoort een stuk hoger voor intranet (57%). Voor bedrijfswebsites is er nog een extra inspanning nodig om aansluiting te krijgen bij de Europese top (70% bij de Vlaamse en 86% bij de Zweedse bedrijven). Ook voor e-government, e-commerce, e-learning en telewerken is er een duidelijke inspanning nodig om bij de Europese top te komen, al evenaren we het EU-gemiddelde. De kans dat deze internettoepassingen worden gebruikt, neemt toe naarmate de onderneming meer werknemers heeft.
Bedrijven Internetaansluiting, breedbandverbinding
E-government, e-commerce, e-learning en telewerken
27
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Aandeel van bedrijven met minstens tien werknemers die gebruik maken van e-government, ecommerce, e-learning en telewerken binnen bedrijven* in 2006, internationale vergelijking, in % E-government** EU25 België Duitsland Frankrijk Luxemburg Nederland Verenigd Koninkrijk Vlaams Gewest Waals Gewest Brussels Gewest
E-commerce** 64 59 49 66 83 70 52 60 60 57
E-learning** 15 15 18 18 11 23 30 15 14 17
Telewerken** 20 21 20 10 14 15 24 20 21 27
21 34 27 22 36 35 33 28 52
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, Eurostat, bewerking Studiedienst van de Vlaamse Regering. * NACE-sectoren D, F, G, H (groepen 55.1-55.2), I, K, O (groepen 92.1-92.2). ** E-government: percentage van de bedrijven die via het internet in contact komen met de overheid; e-commerce: percentage van de bedrijven die in 2005 online-bestellingen ontvingen; e-learning: percentage van de bedrijven die e-learning applicaties gebruiken; telewerken: percentage bedrijven met werknemers die regelmatig buiten het bedrijf werken en van daaruit toegang hebben tot het IT-systeem van het bedrijf.
62% huishoudens met een internetaansluiting gebruikte het internet minstens één keer per week Penetratiegraad van breedband Gebruik van e-government, e-banking, e-learnng
28
In 2006 had 60% van de Vlaamse huishoudens een internetaansluiting en 62% gebruikte het internet minstens één keer per week. De beste Europese score is in beide gevallen 80%. Wat de penetratiegraad van breedband betreft, verliest Vlaanderen (53%) meer en meer zijn koppositie aan Denemarken (63%) en Nederland (66%). Het Vlaamse Gewest doet het beduidend slechter dan het best scorende land in de EU wat het gebruik van e-government (27% versus 52%), e-commerce (aankoop goederen en diensten in de laatste 3 maanden: 13% versus 39%), e-banking (31% versus 63%) en e-learning (onderwijsactiviteiten in school of universiteit: 11% versus 24%; naschoolse cursussen: 4% versus 28% en opleiding in het kader van tewerkstellingskansen: 2% versus 21%) betreft en de krant wordt minder online gelezen (17% versus 50%). Het grote verschil in internetgebruik naargelang de leeftijd, het diploma binnen het gezin en het gezinsinkomen wijst op de realiteit van de digitale kloof.
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
2.1.4. Duurzaam energie- en materialengebruik De energie-intensiteit geeft een goed beeld van de energie-afhankelijkheid van de Vlaamse economie. De energie-intensiteit vergelijkt het energieverbruik met het Bruto Binnenlands Product (tegen constante prijzen van 1995). Een lager cijfer kan duiden op meer efficiëntie, zoals het produceren van evenveel producten met minder energie. Maar een verandering kan evengoed het gevolg zijn van een structureel effect, zoals verschuivingen van het belang van sectoren in de Vlaamse economie. De energie-intensiteit steeg met 13,6% tussen 1990 en 1998. Daarna steeg het BBP veel sterker dan het energieverbruik. Bijgevolg nam de energie-intensiteit af tot 273,8 kilogram olie-equivalenten per duizend euro BBP in 2005 en lag daarmee 4% boven het niveau van 1990.
Energie-intensiteit
In 2005 bedroeg de energie-intensiteit van de EU15 184,85 kilogram olie-equivalenten per duizend euro BBP. Voor de EU25 was dit 204,89 in 2004 (geen cijfer voor 2005 beschikbaar). Vlaanderen had met 273,8 de hoogste energie-intensiteit en werd gevolgd door Finland en Portugal. België bevond zich wat verder naar voor in de rangschikking met een energie-intensiteit van 205,7. Vlaanderen is een energie-intensieve regio wegens een aantal energie-intensieve industrietakken zoals de chemie, de ijzer- en staalsector, voeding, drank en tabak. Bovendien hebben deze energie-intensieve sectoren een productmix met een relatief hoog aandeel van energie intensieve productieprocessen terwijl de koolstofintensiteit op het niveau per eenheid product ministens vergelijkbaar is met Europese gemiddeldes. De Vlaamse energie-intensieve industrie staat gemiddeld aan de wereldtop qua energie-efficiëntie, blijkt uit de resultaten van het convenant benchmarking. Daarnaast heeft Vlaanderen ook een belangrijke transitfunctie voor vrachtvervoer, waar bij uitstek geharmoniseerde Europese instrumenten van toepassing zijn. De koolstof-intensiteit toont de relatie tussen de energie-gerelateerde CO2-emissies en het BBP. De koolstof-intensiteit is in de periode 1990-2005 gedaald met 17,3%. De curve van de koolstofintensiteit daalt enerzijds door de directe band met het energiegebruik. Bovendien daalt die koolstofintensiteit sterker dan de curve van de energie-intensiteit door de omschakeling naar koolstofarmere brandstoffen: vaste brandstoffen met een hoge CO2-emissiefactor (bv. steenkool) werden voornamelijk vervangen door aardgas met een lagere CO2-emissiefactor.
Koolstof-intensiteit
29
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Energie-intensiteit en koolstof-intensiteit van de economie in het Vlaamse Gewest, 1990-2005, index 1990=100
Bron: Studiedienst van de Vlaamse Regering, Energiebalans VITO, Emissie Inventaris Lucht VMM. Opmerking: de definitie van Bruto Binnenlands Energieverbruik (BBE) in de energiebalans Vlaanderen wijkt af van deze gebruikt door Eurostat en het IEA. Het verschil zit in het balansdeel ‘internationale bunkers’, dat niet mee wordt opgenomen in het BBE. Eurostat en het IEA boeken alle brandstofleveringen aan vliegtuigen bij de transportsector i.p.v. enkel de leveringen voor binnenlandse vluchten. Onder bunkers verstaan Eurostat en het IEA de brandstoffen die geleverd worden aan de internationale scheepvaart. In de Vlaamse Energiebalans zitten de brandstoffen voor de internationale lucht- en scheepvaart onder de noemer ‘bunkers’. * Voorlopig cijfer.
30
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Energie-intensiteit in de Europese Unie in 2005 (EU25 in 2004), in kgoe/1.000 euro BBP (constante prijzen van 1995)
Bron: Studiedienst van de Vlaamse Regering, Energiebalans VITO, Eurostat.
Om het materiaalgebruik te schetsen, gebruiken we twee indicatoren. Enerzijds bespreken we de materiaalproductiviteit. Dit is de verhouding tussen het BBP en de Directe Materialen Input (DMI) en is één van de indicatoren die de eco-efficiëntie van de economie weergeeft. De DMI is de totale hoeveelheid materialen die wordt ingezet in de economie. Het omvat zowel materialen die in een land verbruikt worden als de materialen die geëxporteerd worden. De materiaalproductiviteit is de hoeveelheid economische welvaart die gecreëerd wordt per eenheid grondstoffen die wordt ingezet in de economie. Vlaanderen had in 1999 de laagste materiaalproductiviteit van de EU15. De DMI van Vlaanderen neemt de laatste jaren geleidelijk aan toe omwille van het steeds groter wordend aandeel van export. De groei van
Materiaalproductiviteit
31
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
de DMI volgt min of meer de economische groei waardoor de materiaalproductiviteit vrij constant blijft. Er is dus in Vlaanderen nog geen ontkoppeling tussen de economische groei en het gebruik van primaire grondstoffen. Het grote aandeel van de export betekent ook dat er een deel van de milieudruk geëxporteerd wordt. In de EU15 neemt de materiaalproductiviteit wel toe. Dit wil zeggen dat er meer economische welvaart wordt gegenereerd met minder gebruik van natuurlijke grondstoffen. Eigen Materialen Consumptie (EMC)
Anderzijds is er de Eigen Materialen Consumptie (EMC). Dit zijn grondstoffen die tijdens productie- en consumptieprocessen in een land omgezet worden in afval en emissies of in goederen en infrastructuur. Export is hier dus niet in opgenomen (EMC = DMI - export). De EMC is een proxi voor de milieudruk die veroorzaakt zal worden door de materialen die in de eigen economie gebruikt worden. De EMC van Vlaanderen blijft sinds 1995 vrij constant en is laag in vergelijking met andere EU15 lidstaten. In een aantal Zuiderse landen zoals Spanje, Portugal en Griekenland is de EMC sterk toegenomen sinds 1995. Eigen Materialen Consumptie in de Europese Unie in 2001, index 1995=100
Bron: VMM-MIRA, Eurostat.
32
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Directe Materialen Input, Eigen Materialen Consumptie en BBP van het Vlaamse Gewest, 19952004, index 1995=100
Bron: VMM-MIRA, Studiedienst van de Vlaamse Regering.
De hernieuwbare elektriciteitsproductie in Europa groeit iets sneller dan de bruto elektriciteitsconsumptie. Volgens de Europese Richtlijn ter bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen moet België tegen 2010 een aandeel van 6% hernieuwbare energie halen. Ook voor Vlaanderen geldt deze doelstelling. Tegen 2010 wil Europa in de EU15 voor 22% elektriciteit opwekken uit hernieuwbare energiebronnen. In 2005 bedroeg het totale aandeel groene stroom in de EU15 naar schatting 14,5%, in de EU25 bedroeg het 13,6%.
Hernieuwbare elektriciteitsproductie
33
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Aandeel groene stroom (uit hernieuwbare energiebronnen) t.o.v. de totale elektriciteitsconsumptie in de Europese Unie, streefnorm 2010 en realisatie in 2005, in %
Bron: VITO, VEA, VREG, BFE, Eurostat.
Voor België bedroeg het aandeel hernieuwbare energie in 2005 2,8%. In het Vlaamse Gewest kwam in 2005 1,66% van de elektriciteitsleveringen voort uit hernieuwbare energiebronnen. Het aandeel hernieuwbare energie is sinds 2003 verdubbeld en een voorlopige inschatting voor 2006 geeft aan dat deze gunstige trend wordt aangehouden. Volgens deze inschatting zal Vlaanderen in 2006 40% van de doelstelling (6% tegen 2010) bereiken. We zien echter dat de meeste andere EU15 lidstaten al een hoger doelbereikingspercentage haalden in 2005. Redenen zijn het bestaan van een aantal fysische barrières in België zoals de hoge bevolkingsdichtheid, de erg beperkte beschikbare off shore oppervlakte en geen relevante hoogteverschillen.
34
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Aandeel groene stroom in de totale elektriciteitsconsumptie in het Vlaamse Gewest, 1994-2006, in %
Bron: VITO, VEA, VREG, BFE. * Voorlopig cijfer.
2.1.5. Duurzaam milieubeleid Broeikasgassen zijn verantwoordelijk voor de globale klimaatverandering. In 2005 lag de uitstoot van broeikasgassen in Vlaanderen nog 1,9% boven het niveau van het referentiejaar 1990. Voor de Kyoto-doelstelling, die Vlaanderen oplegt om gemiddeld over de periode 2008-2012 de broeikasgasemissies te reduceren met 5,2% ten opzichte van 1990, is de doelafstand nog groot. In de periode 2008-2012 mag Vlaanderen gemiddeld 83.436 kton CO2-eq per jaar uitstoten. De transformatiesector en de industrie hebben het grootste aandeel in de broeikasgasemissies. De
Broeikasgassen
35
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
broeikasgasemissies van de transportsector nemen nog steeds toe terwijl de emissies gegenereerd door de land- en tuinbouwsector de laatste jaren afnemen. Voor België is de doelstelling om gemiddeld over de periode 2008-2012 een afname met 7,5% te realiseren t.o.v. 1990. In 2004 zat België 1,5% boven het niveau van 1990. De EU15 verbond zich tot een vermindering van 8%. In 2004 lagen de broeikasgasemissies slechts 0,6% onder het niveau van 1990. In de EU25 lagen de broeikasgasemissies 4,7% onder het niveau van 1990. Broeikasgasemissies in 2004 in relatie tot de doelstelling tegen 2008-2012 in de Europese Unie, index basisjaar=100
Bron: Emissie Inventaris Lucht VMM, Energiebalans VITO (rapportering EC 15.01.2007), Eurostat.
Opmerking. Er zijn verschillen tussen de Vlaamse Emissie Inventaris voor broeikasgassen en de Belgische inventaris voor wat betreft de transportsector. Voor het Vlaamse Gewest worden de broeikasgasemissies van het verkeer berekend aan de hand van een model. Voor België worden de broeikasgasemissies van het verkeer berekend op basis van de verkoop van transportbrand-
36
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
stoffen. Dit geeft verschillen. Het Vlaamse cijfer dat we hier rapporteren is niet gelijk aan het Vlaamse gedeelte uit de Belgische Inventaris van broeikasgassen. De Vlaamse emissiecijfers mogen dan ook niet zomaar vergeleken worden met de emissiereductiedoelstelling van 5,2%. In antwoord op deze klimaatuitdaging werd op 20 juli 2006 het nieuwe Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006-2012 goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Tien thema’s bundelen de maatregelen van dit tweede Vlaams Klimaatbeleidsplan. Vijf sectorale thema’s geven globaal het streefdoel weer voor de sectoren rond klimaatvriendelijke en duurzame mobiliteit, rationeel energiegebruik, duurzame en koolstofarme energievoorziening, industrie en duurzame landbouw en bossen. Vijf horizontale ondersteunende thema’s handelen over onderzoek en innovatie, sensibilisatie, flexibiliteitsmechanismen, de voorbeeldrol van de overheid en de aanpassing aan de klimaatverandering (adaptatie). Indien Vlaanderen alle maatregelen tijdig en volledig uitvoert, dan kan 81% van de reductieinspanning intern binnen Vlaanderen gerealiseerd worden. In 2008-2012 ligt de uitstoot door dit klimaatbeleid naar schatting gemiddeld 0,1% onder die van 1990. De uitstoot van broeikasgassen in 1990 en 2004 en de gemiddelde verwachte uitstoot in 20082012 in een scenario zonder en met klimaatbeleid (kton CO2-eq).
De impact van het interne Vlaamse klimaatbeleid. Bron: LNE, Vlaams klimaatbeleidsplan 2006-2012
37
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Na tijdige en volledige uitvoering van alle interne maatregelen, bedraagt de resterende reductiekloof in Vlaanderen nog 4,3 Mton CO2-eq per jaar. Over de volledige Kyoto-periode is er dus in 2006 een geschat reductietekort van 21,4 Mton CO2-eq. De Vlaamse overheid zal binnen de voorziene tijd stap voor stap de nodige middelen inzetten voor de aankoop van bijkomende emissiekredieten. Hierbij houdt zij ook rekening met de opvolging van de voorziene interne projecten. De strategie voor de verwerving van deze emissiekredieten is vastgelegd in het Besluit van de Vlaamse Regering inzake verhandelbare emissierechten van 12 januari 2007. De totale verwervingskost wordt geschat op 171 miljoen euro. De totaal benodigde budgetten voor het geplande interne klimaatbeleid bedragen 547 miljoen euro. Deze budgetten omvatten de kosten van de Vlaamse overheid zonder rekening te houden met de personeelskost voor de overheid. Geschatte overheidsbudgetten (euro) voor het interne klimaatbeleid in de periode 2006 – 2012 Sector Budget van de Vlaamse overheid 2006 – 2012 (€) Duurzame mobiliteit 506.143 Gebouwen 136.399.563 Duurzaam energiebeleid 82.606.440 Industrie 69.850.060 Landbouw en bossen 87.532.467 Innovatie 148.400.000 Sensibilisatie 16.089.473 Adaptatie 250.000 Voorbeeldrol van de overheid 4.631.000 Voorbereiding van het klimaatbeleid na 2012 538.063 Totaal 546.803.208 Bron: LNE, Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006-2012
2.1.6. Duurzaam mobiliteitsbeleid Dichte transportinfrastructuur
38
Het Vlaamse Gewest wordt gekenmerkt door een bijzonder dichte transportinfrastructuur. Hierdoor beschikt Vlaanderen als historisch en geografisch kerngebied van de Europese Unie over goede transportverbindingen met het buitenland.
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Heel wat transport op deze lijninfrastructuur wordt gekenmerkt door internationale relaties. Dit blijkt het duidelijkst met betrekking tot het goederenvervoer. Slechts 40% van de afgelegde tonkilometer over de weg, het spoor, te water is zuiver binnenlands. De rest is afvoer naar het buitenland (1/4), aanvoer vanuit het buitenland (1/4) of doorvoer (1/10). Reden hiervoor is de aanwezigheid van belangrijke zee- en luchthavens gecombineerd met de centrale ligging in Europa. Zonder een goede integratie in het Europese transportnetwerk is dit grote aandeel internationaal verkeer onmogelijk.
Internationale relaties
Bestemmingsrelatie in 2005, aandeel in totaal goederenverkeer, Belgische cijfers, in % Wegvervoer ton tonkm Binnenlands vervoer 58,2 44,3 Aanvoer 16,1 21,5 Afvoer 17,5 23,3 Doorvoer 8,2 10,9 Totaal 100,0 100,0
Spoorvervoer ton tonkm 40,7 28,9 22,5 26,9 32,2 42,7 4,6 5,7 100,0 100,0
Binnenvaart ton tonkm 21,2 35,2 46,9 39,7 29,2 18,4 2,7 6,6 100,0 100,0
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, NMBS, bewerking Studiedienst van de Vlaamse Regering.
In het personenvervoer nam de wagen in 2004 82,3% van de personenkilometers voor zijn rekening. Dat is het laagste percentage sinds het begin van de opvolging van deze indicator in 1991. Sinds 1998 daalde het aandeel van de wagen continu, in het totaal met 2,7 procentpunt. Het relatieve aandeel van het treinvervoer steeg licht in 2004 in vergelijking tot het jaar ervoor, en groeide sinds 1998 met 1,3 procentpunt. De bussen-autocars deden het in 2004 eveneens het best sinds 1991, en konden sinds het dieptepunt in 1997 1,5% marktaandeel bijwinnen.
Personenkilometers
Verdeling van personenvervoer volgens drie belangrijkste modi in 2004, internationale vergelijking, in % EU25 België Duitsland Frankrijk Nederland
Personenwagens 83,9 80,9 86,1 86,3 85,1
Treinen 6,6 6,4 7,2 8,7 8,2
Bussen 9,4 12,7 6,7 5,0 6,7
39
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Verenigd Koninkrijk Vlaams Gewest Waals Gewest Brussels Gewest
Personenwagens 88,2 82,3 80,6 66,3
Treinen 5,5 6,9 4,5 19,5
Bussen 6,2 10,9 14,8 14,2
Bron: EC DG TREN, FOD MV, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, NMBS (België en gewesten), bewerking Studiedienst van de Vlaamse Regering.
In Europese context doet Vlaanderen het goed. Het aandeel van personenwagens ligt 1,6 procentpunt onder het gemiddelde van de EU25 en zelfs 2,2 procentpunt onder het gemiddelde van de EU15. Voor de trein zit Vlaanderen iets boven het Europese gemiddelde. Het marktaandeel van het busvervoer is echter 2,2 procentpunt hoger dan de EU15 en 1,5 procentpunt hoger dan de EU25. De groei van het marktaandeel voor collectief vervoer vinden we niet terug in de Europese Unie in haar geheel. De overheidsmaatregelen in ons land om het openbaar vervoer te stimuleren, werpen dus hun vruchten af. Aantal reizigersritten van maatschappijen voor openbaar vervoer in België, 1996-2006, in miljoen
40
Bron: VVM De Lijn, TEC, MIVB, NMBS.
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
In 2006 realiseerde De Lijn 462,8 miljoen reizigersritten, dit is een groei van 3% t.o.v. vorig jaar. Vooral in Vlaanderen kent het busvervoer een stijgend succes. De indicator goederenvervoer volgens tonkilometer werd voor het eerst opgebouwd volgens de Lissabon-definitie. Het wegvervoer heeft betrekking op vervoer met vrachtwagens geregistreerd in het betreffende land, ongeacht het land waar de tonkilometers gepresteerd worden. Bij binnenvaart en spoorvervoer is het net omgekeerd: het gaat over alle vervoer binnen een land, ongeacht het land van registratie van het binnenschip of de spoormaatschappij. De cijfers voor het Vlaamse wegvervoer zijn een raming: de tonkilometers afgelegd door Belgische vrachtwagens worden aan elk gewest toegekend pro rata hun aandeel in het aantal vrachtwagens en vrachtwagentrekkers in het Belgische voertuigenpark.
Tonkilometer
Voor het goederenvervoer beschikken we over Vlaamse cijfers sinds 1995. Het aandeel van de vrachtwagens bedroeg in 2005 76,1%. Dit is een daling met 4,8 procentpunt sinds 2001. De trein was in 2005 goed voor 11,0% van alle afgelegde tonkilometers. Sinds 2001 is dit een groei met 2,6 procentpunt, maar eind de jaren negentig werden nog hogere aandelen behaald. In absolute cijfers bleef het goederenvervoer per trein gedurende de laatste tien jaar ongeveer constant, maar in 2005 was er toch een duidelijke stijging van 3,5 naar 3,9 miljard tonkilometer. Een sterke groeier in het goederenvervoer is de binnenvaart: 2005 was zowel in absolute als in relatieve cijfers het beste jaar sinds 1995. In Europese context doet Vlaanderen het qua modale verdeling voor het goederenvervoer niet slecht. Het aandeel van het vrachtvervoer via de weg ligt onder het gemiddelde van de EU15, en duikt in 2005 voor het eerst ook onder het gemiddelde van de EU25. Een opvallend verschil is te vinden bij de binnenvaart: het Vlaamse aandeel van de binnenvaart bedraagt 12,9% en ligt hiermee 6,1 procentpunt boven het EU15-gemiddelde en 7,2 procentpunt boven dat van de EU25. Vele lidstaten zijn door hun reliëf echter minder of niet geschikt voor binnenvaart. Het vlakkere en waterrijke Nederland haalt met 32% een opmerkelijk hoger percentage. Qua vrachtvervoer per spoor blijven we echter ruim onder de Europese gemiddeldes. Verdeling van goederenvervoer volgens drie belangrijkste modi in 2005, in % EU25 België Duitsland
Weg 76,8 72,2 66,0
Spoor 17,4 13,4 20,3
Binnenvaart 5,7 14,4 13,6
41
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Frankrijk* Nederland Verenigd Koninkrijk Vlaams Gewest
80,5 64,0 88,2 76,1
16,0 3,8 11,7 11,0
3,5 32,1 0,1 12,9
Bron: EC DG TREN, PBV, NMBS, raming Studiedienst van de Vlaamse Regering (wegvervoer VG).
Verliesuren
Verkeersdoden
De evoluties in het goederenvervoer volgen de Europese trends niet. In Vlaanderen daalde het aandeel van het wegvervoer (vooral sinds 2001) en steeg het aandeel van de binnenvaart. De EU15 en EU25 vertonen een omgekeerde tendens. Het spoorvervoer verloor een deel van zijn Europees aandeel. Binnen Vlaanderen nam het aandeel van het spoor dan weer toe, waarmee een einde komt aan de dalende tendens die eind jaren ’90 werd ingezet. Ondanks de afname van het vervoer langs de weg blijven we geplaagd met een groot aantal verliesuren (snelheden onder de 95 km per uur) op de autosnelwegen. In 2006 stonden de automobilisten 4,5 miljoen uren in de file op de Vlaamse hoofdwegen. In dat jaar waren 4,4% van de gereden uren verliesuren/file. De grootste problemen spelen zich af rond Brussel en Antwerpen, de twee belangrijkste economische knooppunten. In het Brusselse zijn maar liefst 8,2% van de rijuren als verliesuren te beschouwen, in Antwerpen 3,9%26. Verkeersveiligheid is belangrijk in het mobiliteitsbeleid. Per 100.000 inwoners vielen in 2005 in Vlaanderen 9,4 verkeersdoden, een goede verbetering ten opzichte van het jaar voordien (10,2 verkeersdoden). Vergeleken met 1990 betekent dit een halvering van het aantal verkeersdoden per 100.000 inwoners. Toch deed Vlaanderen het in 2005 iets slechter dan het gemiddelde van de EU25 (9 verkeersdoden per 100.000 inwoners), al is de kloof kleiner geworden.
26 Een vergelijking in de tijd is moeilijk omdat er een wijziging is opgetreden in de meetmethode en omdat de werken rond de ring van Antwerpen enkele jaren onvolledige tellingen veroorzaakten.
42
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Verkeersdoden per 100.000 inwoners in 2005, internationale vergelijking
Bron: CARE (Eurostat), FOD Economie - Algemene Directie Statistiek (België en gewesten), bewerking Studiedienst van de Vlaamse Regering.
Lijninfrastructuur is niet alles, belangrijk is ook de toegangsinfrastructuur, via de zogenaamde poorten. Ook op dat vlak is het Vlaamse Gewest goed voorzien, met vier zeehavens en vier luchthavens. De vier Vlaamse zeehavens zijn Antwerpen, Gent, Zeebrugge en Oostende. Deze zijn vooral belangrijk voor het goederentransport. Internationaal worden de Vlaamse zeehavens qua goederentransport geschetst binnen de Le Havre - Hamburg Range. Deze range omvat de belangrijkste zeehavens tussen deze twee steden: Antwerpen, Gent, Zeebrugge, Oostende, Rotterdam, Amsterdam, Hamburg, Bremen, Duinkerke en Le Havre. In 2006 realiseerden deze havens een overslag van 1.006,9 miljoen ton, een groei met 5,2% tegenover het jaar voordien. In de Vlaamse havens was de toename met 6,3% iets hoger, en werd een nieuw historisch record van 238,8 miljoen verscheepte ton opgetekend. Antwerpen en vooral Zeebrugge groeiden sterk, Oostende matig en Gent herpakte zich na een slecht jaar in 2005. Het gezamenlijke aandeel van de Vlaamse havens steeg licht tot 23,7%. In het begin van de jaren tachtig bedroeg het aandeel van de Vlaamse havens slechts 18,9%. Naast de Vlaamse havens konden sinds 1980 alleen de Duitse havens hun marktaandeel versterken. Sinds 1999 groeien de Duitse havens ook sterker dan de Vlaamse.
Zeehavens Le Havre - Hamburg Range
43
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
De Vlaamse havens zijn ook een belangrijke economische speler die in 2004 goed was voor een directe toegevoegde waarde van 12,8 miljard euro, 105.488 directe banen en 2,6 miljard euro directe investeringen. Daarnaast staan de Vlaamse havens ook nog voor een indirecte toegevoegde waarde van 12,1 miljard euro en een indirecte werkgelegenheid van 136.740 voltijdse equivalenten. Trafiek havens Hamburg Le Havre Range, 1980-2005, x 1.000 ton
Bron: Vlaamse Havencommissie.
Luchtvaart
44
De luchtvaart kende in 2001 en 2002 moeilijke tijden. De economische crisis, de aanslagen van 11 september 2001, de SARS-epidemie… lieten hun sporen na. 2003 was een keerpunt, met een nieuw record van 741 miljoen passagiers in de belangrijkste Europese luchthavens. In 2005 stagneerde de passagiersluchtvaart. In 2005 bekleedde Brussels National de 19e plaats tussen de Europese luchthavens. De absolute koplopers zijn London Heathrow (67,7 miljoen), Paris Charles de Gaulle (53,4 miljoen) en Frankfurt Rhein-Main (51,8 miljoen).
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Als passagiersluchthaven is Zaventem vooral intra-Europees gericht. In 2006 groeide het passagiersaantal voor het vierde jaar op rij, met 3,2% tot bijna 16,7 miljoen reizigers. Toch ligt het passagiersaantal nog altijd een kwart onder het cijfer van het recordjaar 2000 (21,6 miljoen).
Passagiersluchthaven Zaventem
Als vrachtluchthaven staat Zaventem hoger genoteerd. In 2005 bekleedde Zaventem de vijfde positie onder de Europese luchthavens voor vrachtvervoer, na de vier afgescheiden koplopers Frankfurt Rhein/Main, Schiphol (Amsterdam) en London Heathrow en Paris Ch. de Gaulle. In 2006 werd in Zaventem een goederentrafiekgroei gerealiseerd van 2,4%, goed voor een nieuw record van 719.560 ton. Europa blijft het belangrijkste eind- of vertrekpunt, gevolgd door het Verre Oosten, Noord-Amerika en het Midden-Oosten.
Vrachtluchthaven
Passagiers in belangrijkste Europese luchthavens in 2000 en 2005, in miljoen
Bron: EC DG TREN, BIAC (Zaventem).
45
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Luchtvrachtvervoer in de Europese luchthavens in 2000 en 2005, in 1.000 ton
Bron: EC DG TREN, luchthavenautoriteiten (Belgische luchthavens).
De luchthaven van Zaventem is belangrijk voor de werkgelegenheid. De helft tot twee derde van de banen in de private sector in de luchthavenregio is te linken aan de luchthaven. Dit betekent 57.830 tot 72.023 jobs. Regionale luchthavens van Oostende en Deurne
46
Het belang van de regionale luchthaven van Oostende ligt vooral in het vrachtvervoer en chartervluchten voor passagiers. De trafiek schommelt over de jaren heen. 2006 was opnieuw een succesjaar: het aantal passagiers steeg met 15% t.o.v. vorig jaar. De luchtvracht daalde. Deurne profileert zich als binnen-Europese regionale zakenluchthaven. 2006 was beter voor de vracht maar niet voor het passagiersvervoer.
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
2.2. Uitdagingen op het vlak van werkgelegenheid 2.2.1. Aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt Het wordt steeds belangrijker om met voldoende kwalificaties het onderwijs te verlaten. In Europees perspectief kent de Vlaamse arbeidsmarkt een instroom van goed opgeleide jongeren: anno 2006 beschikt 86,5% van de Vlaamse 20-24-jarigen over een diploma van minstens secundair onderwijs, tegenover slechts 77,7% gemiddeld in de EU25. De Europese doelstelling van 85% is dan ook bereikt.
Voldoende kwalificaties
Anderzijds wordt Vlaanderen nog steeds geconfronteerd met een hardnekkige ongekwalificeerde uitstroom uit het onderwijs, in het bijzonder bij de jongens (11,9%), in veel mindere mate bij de meisjes (8,1%). In 2006 is de globale ongekwalificeerde uitstroom wel verder gedaald van 10,7% (2005) naar 10,0% (2006), maar over een langere periode beschouwd (2000-2006) blijft deze schommelen tussen de 10% en de 12%. Dankzij de leerplicht tot 18 jaar ligt de ongekwalificeerde uitstroom in Vlaanderen structureel beneden het Europees gemiddelde van 15,1% en zitten we op de Europese doelstelling van 10%. Niettemin wordt het moeilijk om de in het Pact van Vilvoorde vooropgestelde halvering van de ongekwalificeerde uitstroom te realiseren tegen 2010.
Ongekwalificeerde uitstroom
In het Vlaamse Gewest kwam de deelname aan levenslang leren op 8,3%. Vlaanderen presteert daarmee onder het Europese gemiddelde (9,9% in 2006), en is opnieuw verder verwijderd van de Europese benchmark van 12,5% tegen 2010. Er zijn tevens een aantal groepen, zoals kortgeschoolden en ouderen, die opvallend minder deelnemen aan permanente vorming. Het aandeel van de bevolking dat deelneemt aan opleidingen daalt met de leeftijd. In 2006 nam 11,3% van de 25-39-jarigen in Vlaanderen deel aan levenslang leren, in de leeftijdsklasse 40-49 jaar was dat 8,2% en in de groep van 50 tot 64 jaar zijn er dat nog 5,3%. Ook tussen werkzoekenden (12,3%) en werkenden (9,1%) is er in Vlaanderen een duidelijk verschil in participatie aan levenslang leren; op Belgisch niveau is dit minder uitgesproken met respectievelijk 10,4% en 8,2%.
Deelname aan levenslang leren
47
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Opleiding en vorming, internationale vergelijking, 2005-2006, jaargemiddelde, in % Europese doelstelling 2010 Opleidingsniveau van de jongeren aandeel 20-24-jarigen dat minimaal een diploma hoger secundair onderwijs heeft behaald Ongekwalificeerde uitstroom aandeel 18-24-jarigen die geen diploma hoger secundair onderwijs hebben behaald en die geen onderwijs of opleiding meer volgen Deelname aan permanente vorming* aandeel 25-64-jarigen dat deelneemt aan opleiding of vorming
Vlaams Gewest
EU25
2005
2006
2005
2006
85
85,1
86,5
79,2
77,7
10
10,7
10,0
15,2
15,1
12,5
9,1
8,3
9,8
9,9
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek EAK, Eurostat LFS (bewerking steunpunt WSE/Departement WSE) * 2006 volgens nieuwe definitie (studenten/leerlingen in schoolvakantie worden niet meegerekend).
2.2.2. Spanning op de arbeidsmarkt
48
Vacatures
Het totale aantal ontvangen vacatures bij de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) gaat sinds 2003 in stijgende lijn. In 2006 ontving de VDAB 229.956 werkaanbiedingen uit het normaal economisch circuit (NEC) zonder de interim-opdrachten; dat zijn er 53.625 of 30,4% meer dan in het jaar voordien. De sterke groei wordt mee in de hand gewerkt door de partnerschappen van de VDAB met tal van actoren (Monter, Jobat, …) en het succes van de VDAB dossiermanager waarin de werkgevers en de uitzendsector zelf vacatures beheren. Ook de EU-verordening die de meting van de totale vacaturemarkt verplicht (zal) stellen in alle EU-lidstaten levert een bijdrage.
Spanningsindicator
De spanningsindicator geeft de verhouding weer tussen het aantal beschikbare niet-werkende werkzoekenden en het aantal beschikbare vacatures (voor het NEC zonder interim). Een hoge spanningsindicator wijst op een geringe spanning op de Vlaamse arbeidsmarkt zoals in 2003. Vanaf 2004 is de daling terug ingezet, wat wijst op een betere economische conjunctuur. In 2006 waren er gemiddeld 4,4 werkzoekenden per vacature tegenover 7,3 in 2003. Hierdoor wordt het
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
voor de werkgevers moeilijker om bepaalde vacatures in te vullen. De lijst met de zogenaamde knelpuntberoepen, waar de invulling van vacatures moeilijker verloopt, bevat een aantal blijvers zoals technische beroepen, ingenieurs en medische beroepen. Voor deze beroepen is er een structureel probleem in de afstemming tussen vraag en aanbod op de Vlaamse arbeidsmarkt. Vraag naar arbeid in het Vlaamse Gewest, 1999-2006, jaargemiddelde Aantal ontvangen vacatures (NEC zonder interim) Spanningsindicator (in %)
1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 130.244 142.195 124.697 118.651 122.447 148.492 176.331 229.956
6,2
4,6
4,9
6,4
7,3
6,8
6,1
4,4
Bron: VDAB.
2.2.3. Evenredige deelname van kansengroepen op de arbeidsmarkt Het aantal werkenden en de werkzaamheidsgraad (65%) steeg maar lichtjes in 2006. Hiermee zit het Vlaamse Gewest boven het EU25-gemiddelde van 2006 (64,7%). Sinds 2001 is de Vlaamse werkzaamheidsgraad met slechts 1,6 procentpunten toegenomen, wat het behalen van de Europese doelstelling van 70% tegen 2010 bijzonder moeilijk maakt. De Vlaamse ILO-werkloosheidsgraad is relatief laag in internationale context bekeken en nam af in 2006.
Werkzaamheidsgraad Vlaamse ILO-werkloosheidsgraad
Er blijft bijzondere aandacht nodig voor een aantal kansengroepen op de Vlaamse arbeidsmarkt.
Vrouwen
Bij vrouwen neemt de werkzaamheidsgraad toe tot 58,3% (2006), waardoor de genderkloof verder verkleint tot 13,2 procentpunten. In Europees perspectief scoort de vrouwelijke arbeidsdeelname in het Vlaamse Gewest niet slecht en komt de 60%-doelstelling tegen 2010 weer een stapje dichterbij. Op vlak van ILO-werkloosheid doen de Vlaamse vrouwen (5,8%) het in 2006 nog steeds minder goed dan de mannen (4,3%).
Vlaamse jongeren
De arbeidsdeelname bij de Vlaamse jongeren (15-24 jaar) blijft beperkt tot ongeveer 1 op 3 (2006) en ligt hiermee lager dan het EU25-gemiddelde, maar dit heeft te maken met het feit dat haast 60% van hen nog studeert. Als er geen rekening gehouden wordt met deze studenten, dan is 80,8% van de niet-studerende jongeren aan het werk in 2006.
49
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
55-plussers
Ondanks de groei in arbeidsdeelname van de 55-plussers zijn de Vlaamse oudere werkenden met 3 op 10 beneden het Europese gemiddelde van 43,6% in 2006. De 50%-benchmark tegen 2010 lijkt nog ver af. Ouderen die niet werken, zitten meer in de inactiviteit dan in de werkloosheid. De ILO-werkloosheidsgraad van de 55-64-jarigen lag in 2006 met 4,6% onder die van de totale bevolking op beroepsactieve leeftijd (5,0%) in het Vlaamse Gewest.
Kortgeschoolden Personen met de niet-EU25 nationaliteit Personen met een handicap
De kloof in arbeidsdeelname tussen kort- en hooggeschoolden bedraagt nog steeds 33,5 procentpunten in 2006 en evolueert nauwelijks. Naast de ondervertegenwoordiging in de werkzaamheid hebben de kortgeschoolden ook een hoger risico op werkloosheid, al ligt in EU opzicht de werkloosheidsgraad bij de kortgeschoolden eerder aan de lage kant. De werkzaamheidsgraad van personen met de niet-EU25 nationaliteit blijft in het Vlaamse Gewest anno 2006 op net hetzelfde niveau als in 2005. Er blijft een aanzienlijke kloof (25 procentpunten) gapen met de werkzaamheidsgraad van mensen met de Belgische nationaliteit. De zwakke positie van de allochtonen komt ook tot uiting bij een ILO-werkloosheidsgraad van 25,2% (tegen 4,6% bij Vlamingen met de Belgische nationaliteit). In vergelijking met 2005 is de nationaliteitskloof, zowel voor de werkzaamheid als de werkloosheid, in Vlaanderen wat breder geworden. In 2002 bedroeg de werkzaamheidsgraad van personen met een handicap in Vlaanderen 45,7%, wat toch een stuk lager was dan de gemiddelde arbeidsdeelname van 63,5% van de totale bevolking op arbeidsleeftijd. Personen met een handicap kennen een hogere ILO-werkloosheidsgraad (8,2%) dan het Vlaamse gemiddelde (4,9%) en zitten ook meer in de inactiviteit. Dit alles blijkt uit een ad hoc module bij de EAK die eenmalig werd afgenomen. Momenteel loopt er een vraag om een meer continue meting. Werkzaamheidsgraad, internationale vergelijking en naar kansengroepen, 2001-2006, jaargemiddelde, in %
Totale bevolking (15-64 jaar) Vrouwen Jongeren (15-24 jaar)
50
Europese doelstelling 2010 70 60
Vlaams Gewest
België EU25
2001 2002 2003 2004 2005 2006 63,4 63,5 62,9 64,3 64,9 65,0
2006 61,0
2006 64,7
54,5 34,5
54,0 27,6
57,4 37,3
55,2 34,4
55,0 32,6
56,7 32,8
57,8 31,8
58,3 32,0
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Kortgeschoolden (25-64 jaar) Ouderen (55-64 jaar) Allochtonen (niet-EU15 nationaliteit) Allochtonen (niet-EU25 nationaliteit)
50
51,8
52,1
52,0
52,4
52,3
52,2
49,0
56,8
24,5 34,0
25,6 37,5
26,5 35,5
29,5 38,5
30,7 41,9
31,4 41,3
32,0 35,8
43,6 *56,0
-
-
-
-
40,6
40,6
34,3
57,3
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek EAK, Eurostat LFS (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE). *Cijfer 2005.
ILO-werkloosheidsgraad, internationale vergelijking en naar kansengroepen, 2001-2006, jaargemiddelde, in %
Totale bevolking (15-64 jaar) Vrouwen Jongeren (15-24 jaar) Kortgeschoolden (25-64 jaar) Ouderen (55-64 jaar) Allochtonen (niet-EU15 nationaliteit) Allochtonen (niet-EU25 nationaliteit)
Vlaams Gewest 2003 2004 5,7 5,4
2005 5,5
2006 5,0
België 2006 8,3
6,6
6,3
5,8
9,4
9,2
15,5 7,4
13,6 7,0
14,2 7,9
12,5 7,5
20,5 12,3
17,2 10,1
3,8 25,3
27,3
3,5 25,4
3,8 24,0
4,6 24,4
4,8 31,1
6,3 *16,9
-
-
-
25,2
25,2
32,9
15,0
2001 4,0
2002 4,9
4,5
5,7
6,3
10,0 5,0
11,6 6,2
21,5 -
EU25 2006 8,3
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek EAK, Eurostat LFS (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE). *Cijfer 2005.
51
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
2.2.4. Een meer flexibele arbeidsmarkt
52
Flexibeler
De Vlaamse en Europese arbeidsmarkt is al sinds de jaren negentig een stuk flexibeler geworden en deze evolutie zet zich nog steeds door.
Deeltijds werkenden
Het aandeel deeltijds werkenden is in het Vlaamse Gewest verder gestegen van 18,2% in 2001 naar 22,8% in 2006. Deeltijdarbeid is overigens nog steeds in hoge mate een vrouwelijk fenomeen. Bijna drie op vijf vrouwen die deeltijds werken geven aan dit te doen omwille van de combinatie arbeid-gezin/privé. Het aandeel deeltijdse arbeid ligt in Vlaanderen ook opmerkelijk hoger dan het Europese gemiddelde (18,2% in 2006).
Tijdelijk loontrekkende werkenden
Het aandeel tijdelijk loontrekkende werkenden is in het Vlaamse Gewest de voorbije jaren min of meer gestabiliseerd en komt in 2006 op 7,4%. Dit is een stuk lager dan het EU25-gemiddelde van 14,9%. Meer dan elders in de Europese Unie blijkt het contract voor onbepaalde duur de norm te zijn in Vlaanderen. Tijdelijke arbeid is net als deeltijdarbeid een overwegend vrouwelijke aangelegenheid, maar minder uitgesproken. In 2006 werkte circa een tiende van de werkende vrouwen in tijdelijk dienstverband, tegenover 5,5% van de mannen. Ook bij de 1524-jarigen komen tijdelijke arbeidsovereenkomsten relatief meer voor. Tijdelijk werk doet voor deze leeftijdcategorie vaak dienst als intredekanaal.
Afwijkend uurrooster
Tot slot is er ook nog de arbeid volgens een afwijkend uurrooster. Opvallend is dat vrouwen meer op zaterdag en zondag werken dan mannen. Nachtwerk, avondwerk en ploegenarbeid is dan weer meer populair bij de mannen. In Europees perspectief is de ploegenarbeid in Vlaanderen nog relatief beperkt: nog geen 10% van de Vlaamse loontrekkenden (2006) werkt in ploegverband tegenover ruim 17% in de EU25 (2005).
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Aandeel loontrekkenden met een tijdelijk contract of afwijkend uurrooster in 2006, internationale vergelijking, jaargemiddelde, in %
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek EAK, Eurostat LFS (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE) *Cijfer 2005 voor EU25.
2.2.5. Vlotte combinatie van arbeid en gezin Indien men meer mensen aan het werk wil hebben en houden, moet er ook oog zijn voor de kwaliteit van arbeid, de werkbaarheid van de jobs. Een werkbare combinatie van werk en gezinsleven is hierbij een belangrijk aandachtspunt en kan bijdragen tot de verhoging van de werkzaamheidsgraad. In vergelijking met 2004 is de werkbaarheid in 2007 gestegen van 52,3% naar 54,1%. Dit betekent concreet dat in 2007 54,1% van alle loontrekkenden in Vlaanderen werkbaar werk heeft en hun job als kwaliteitsvol ervaren. Deze werknemers zijn niet psychisch vermoeid door hun werk, ze zijn gemotiveerd in hun werk, ze hebben voldoende leermogelijkheden in hun werk en
Kwaliteit van arbeid
53
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
hun werk - privé balans is in evenwicht. De werk-privé balans wordt door 10,8% van de Vlaamse werknemers in 2007 als problematisch ervaren. Dat is een lichte vermindering tegenover 2004 (11,8%). Aandeel Vlaamse werknemers in een niet-problematische versus problematische situatie voor de onderscheiden werkbaarheidsdimensies in 2004 en 2007, in %
Psychische vermoeidheid Welbevinden in het werk Leermogelijkheden Werk-privé balans
2004 2007 Niet Problematisch Niet Problematisch problematisch problematisch 71,1 28,9 71,2 28,8 81,3 18,7 81,9 18,1 77,4 22,6 80,1 19,9 88,2 11,8 89,2 10,8
Bron: Vlaamse Werkbaarheidsmonitor, SERV - STV Innovatie & Arbeid.
Kinderopvang
54
De beschikbaarheid van voldoende en toegankelijke kinderopvang is een van de elementen die bijdraagt tot een soepelere combinatie werk-gezin en tevens van belang is voor het verhogen van de arbeidsdeelname van vrouwen en mannen. Met 34,2 plaatsen in de kinderopvang per 100 kinderen jonger dan 3 jaar voldoet het Vlaamse Gewest in 2006 aan de Europese doelstelling (tegen 2010) van 33 opvangplaatsen per 100 kinderen (jonger dan 3 jaar). Sinds 2000 is het aantal opvangplaatsen per 100 kinderen in stijgende lijn; wat niet alleen te maken heeft met het toenemende aantal plaatsen, maar ook met het afnemende aantal 0- tot 3-jarigen. In 2005 en 2006 is het aantal kinderen jonger dan 3 jaar opnieuw aan het klimmen, wat in 2006 aanleiding gaf tot een daling van het aantal plaatsen per 100 kinderen.
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Aantal plaatsen in de kinderopvang per 100 kinderen( jonger dan 3 jaar) in het Vlaamse Gewest, 2000-2006
Bron: Kind en Gezin.
2.3. Financiële toestand 2.3.1. Financiële toestand op macro-niveau De Belgische overheden, als geheel genomen, zijn er vanaf 2000 in geslaagd het vorderingensaldo niet in het rood te laten dalen (met uitzondering van 2005). Wel stellen we vast dat dit saldo na 2001 blijft schommelen rond een zeer bescheiden overschot. De verslechtering van de algemene conjunctuur is hier echter niet vreemd aan. Al onze buurlanden doken na 2000 in het rood en blijven, afgezien van Nederland, met tekorten kampen. Na 2003, in lijn met de conjunctuur, is weliswaar een zekere verbetering opgetreden. De Vlaamse Gemeenschap laat al vanaf 1997 een licht positieve begroting zien (met uitzondering van het jaar 2002) en kan haar resultaat sinds 2003 jaar na jaar verbeteren tot 0,4% van het BBP van het Vlaamse Gewest in 2005. Ook de andere regionale overheden boeken geen verliezen meer.
Vorderingensaldo
55
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Vorderingensaldo in % van het BBP, 1998-2006
Bron: Eurostat, INR, Studiedienst van de Vlaamse Regering, IWEPS.
Schuld
56
Sedert 1993 is de gezamenlijke Belgische schuld afgenomen van 138% BBP tot 89% in 2006, hetgeen echter nog ver verwijderd is van de 60%-norm van Maastricht. Van onze buurlanden voldoen het Verenigd Koninkrijk en Nederland aan de norm. Het gemiddelde voor de EU25 zit net boven de 60% BBP. Duitsland en Frankrijk hebben een schuld tussen 60% en 70%. De Vlaamse Gemeenschap zet de laagste schuld neer van alle regio’s in België. Deze bedraagt in 2006 minder dan 1% van het BBP van het Vlaamse Gewest.
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Schuld in % van het BBP, 1998-2006
Bron: Eurostat (staten) en Instituut voor de Nationale Rekeningen (Gewesten en Gemeenschappen).
2.3.2. Financiële toestand op micro-niveau Het risico op financiële armoede bij individuen, na alle sociale transfers (pensioenen, werkloosheidsvergoedingen, ziekte-uitkeringen, kinderbijslagen…), wordt berekend als het percentage personen met een equivalent netto-inkomen dat lager ligt dan 60% van het mediaan equivalent netto-inkomen. De risicogrens lag op basis van de inkomens in 2004 voor België per jaar op 9.863 euro voor een eenpersoonshuishouden en op 20.712 euro voor een huishouden van 2 volwassenen met 2 afhankelijke kinderen, jonger dan 14 jaar. Van alle inwoners van het Vlaamse Gewest beschikte 10,7% (of circa 647.000 personen) over een inkomen onder deze grens. In vergelijking met de landen uit de EU25 waarvoor recente gegevens beschikbaar zijn (24 landen),
Risico op financiële armoede bij individuen
57
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
bekleedt het Vlaamse Gewest samen met Nederland de derde plaats. Daardoor is de doelstelling om inzake armoedebestrijding tot de top vijf van de lidstaten van de Europese Unie te behoren bereikt, althans op basis van de inkomens in 2004. Vrouwen Kinderen 25 tot 49 jarigen Ouderen leeftijdsgroepen
Eenoudergezinnen Alleenstaanden Grote gezinnen Ouder dan 65 jaar
Werkenden Werklozen Gepensioneerden
Huurders Eigenaars
58
Vrouwen (11,3%) lopen een iets hoger risico op financiële armoede dan mannen (10,2%). Vergeleken met de andere EU-landen haalt het Vlaamse Gewest bij de vrouwen een (gedeelde) eerste plaats, bij de mannen een (gedeelde) tweede plaats. Het armoederisico bij kinderen (0-15 jaar) bedraagt in het Vlaamse Gewest 11,7%, wat overeenkomt met een vierde plaats binnen de EU25. Binnen de leeftijdsgroep van 25 tot 49 jaar (6,3%) neemt het Vlaamse Gewest in Europa zelfs de absolute toppositie in. Bij de oudere leeftijdsgroepen (65 jaar en ouder) ligt het armoederisico met 20,4% duidelijk hoger en scoort het Vlaamse Gewest met een vijftiende plaats in de EU25 een pak minder goed. Naar huishoudtype zijn de eenoudergezinnen het meest kwetsbaar: 22,2% van hen moet rond komen met een inkomen onder de armoedegrens. In de Europese ranking betekent dit nog wel een vierde plaats. Ook alleenstaanden (18,5%) en grote gezinnen met 2 ouders en drie of meer kinderen (17,8%) lopen een verhoogd risico op armoede. Maar ook hier haalt het Vlaamse Gewest telkens nog de zesde plaats binnen Europa. Bij de huishoudens met twee volwassenen, waarvan minstens één persoon ouder is dan 65 jaar (armoederisico: 17,9%) doet het Vlaamse Gewest het met een 18de plaats in Europees opzicht duidelijk minder goed. Voor werkenden bedraagt het armoederisico slechts 3,0% waarmee het Vlaamse Gewest een (gedeelde) eerste plaats haalt in Europa. Voor werklozen stijgt het risicopercentage naar 19,2% maar ook hier scoort het Vlaamse Gewest nog steeds het best in Europa. Dat de Vlaamse ouderen in vergelijking met de ouderen in de anderen Europese landen niet goed scoren, blijkt nogmaals uit het relatief hoge armoederisico van gepensioneerden (18,2%). Daarmee haalt het Vlaamse Gewest slechts de 16e plaats in de EU25. Het grootste armoederisico vinden we terug bij gezinnen met kinderen, waar niemand is tewerkgesteld: het risico loopt er op tot 69,7%, waarbij het Vlaamse Gewest in de EU25 uitkomt op een 14e plaats. Ten slotte ligt het armoederisico van huurders meer dan dubbel zo hoog als dat van eigenaars (respectievelijk 19,6 en 8,2%). Bij de huurders haalt het Vlaamse Gewest de achtste plaats binnen de EU25, bij de eigenaars de vierde plaats.
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Risico op financiële armoede in Europa, na alle sociale transfers, inkomen 2004*
Bron: EU-SILC 2005, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, Eurostat. *Percentage individuen met een netto-inkomen lager dan 60% van het mediaan equivalent netto-inkomen (na sociale transfers).
2.4. Conclusies van de omgevingsanalyse 2.4.1. Macro- en micro-economische uitdagingen Hoge welvaart Vlaanderen kent een hoge welvaart. Dit blijkt uit het hoge BBP per inwoner (29.100 euro KKP per hoofd in 2006). De hoge economische groei (+3,3% in 2006) draagt daar zeker toe bij. Verder hebben niet alleen de hoge arbeidsproductiviteit, maar ook de historisch hoge investeringsratio een aandeel in onze welvaart. Hierbij dient opgemerkt dat er veel geïnvesteerd is in kapitaal-
59
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
goederen in het verleden om de dure factor arbeid te temperen, met als gevolg dat we een relatief lage werkgelegenheidsgraad hebben (60,8% in 2005). Dit laatste heeft ook te maken met de nabijheid van de tewerkstellingspool Brussel. Het beschikbare inkomen per inwoner is in Vlaanderen hoger dan in Nederland en Frankrijk, maar lager dan in Duitsland en Groot-Brittannië. Opnieuw aantrekkelijke regio voor investeringen worden De investeringen van de private sector bedroegen in 2005 19,9% van het BBP, dit is het tweede jaar op rij waarop de dalende trend van de investeringsratio werd omgebogen. Export die zich richt op globalisering en mededinging Vlaanderen is een exportregio mede dankzij onze centrale ligging in Europa en onze economische poorten (lucht, zee). We voeren vrij veel uit naar onze buurlanden en naar EU25 (75%). We moeten in de toekomst nog meer nieuwe groeimarkten aanboren. Momenteel gaat 4,4% van de export naar de BRIC landen (Brazilië, Rusland, India, China) en 1,4% naar de Aziatische Tijgers (Hong Kong, Singapore, Taiwan, Zuid-Korea). Ondernemerschap kan nog beter Het aandeel van de bevolking dat betrokken is bij het opstarten van een zaak bedroeg in 2006 3,1%. Dit is laag in Europees perspectief en zelfs een daling tegenover het jaar voordien. De goede boodschap is dat de netto-groei van het aantal ondernemingen in 2006 een positief saldo kende, het aandeel stopzettingen t.o.v. het aantal actieve bedrijven daalde zelfs. O&O naar internationale standaarden brengen Vlaanderen scoort op het vlak van O&O-intensiteit beter dan het EU25-gemiddelde (1,85%); toch blijven we met 2,09% van het BBP in 2005 nog onder de 3% norm. Anno 2005 bedroeg de tewerkstelling in (medium)hoogtechnologische industrietakken en kennisintensieve diensten 11,9% van de totale tewerkstelling in het Vlaamse Gewest. In vergelijking met 125 Europese regio’s komen we daarmee op een 25e plaats. Vlaanderen doet het met 161,2 patenten per miljoen inwoners in 2002 nog vrij behoorlijk. Welgeteld 61% van de Vlaamse bedrijven bracht tussen 1998 en 2000 nieuwe of vernieuwende producten of diensten op de markt. Daarmee doen we het beter dan onze buurlanden. In Vlaanderen heeft de digitalisering zijn weg gevonden in het bedrijfsleven. In 2006 had 95% van de ondernemingen (>10 werknemers) een internetaansluiting en 85% had een breedbandverbinding; hiermee sluit Vlaanderen aan bij de Europese top (respectievelijk 99% en 89%). Bedrijven met 5 tot 9 werknemers volgen: 90% heeft internet en 74% heeft een breedbandverbinding.
60
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Een beleid dat oog heeft voor duurzaamheid Vlaanderen is een energie-intensieve regio. De energie-intensiteit daalde weliswaar tot 273,8 kg olie-equivalenten per 1.000 euro BBP in 2005, maar in Europese context zit Vlaanderen hier met een zeer hoog cijfer. In het Vlaamse Gewest kwam 1,66% van de elektriciteitsleveringen uit hernieuwbare energiebronnen en ook in 2006 wordt een verdere toename verwacht. Volgens inschattingen zal Vlaanderen daarmee in 2006 40% van de doelstelling (6% tegen 2010) bereiken. Zowel de materiaalproductiviteit als de eigen materialenconsumptie van Vlaanderen blijft vrij constant doorheen de jaren; er is dus nog geen ontkoppeling tussen economische groei en gebruik van primaire grondstoffen. Bij de huishoudens is er wel een ontkoppeling tussen de groei van de bevolking en de consumptie enerzijds en de hoeveelheid huishoudelijk afval anderzijds. In 2005 lag de uitstoot van broeikasgassen in Vlaanderen nog 1,9% boven het niveau van 1990. Daarmee is de doelafstand nog groot t.o.v. de Kyoto-doelstelling die Vlaanderen oplegt om (gemiddeld over 2008-2012) de broeikasgasemissies te reduceren met 5,2% t.o.v. 1990. Op het gebied van mobiliteit wordt gestreefd naar een betere verdeling over verschillende transportmodi. Het aandeel personenwagens bij het personenvervoer ligt in 2004 1,6 procentpunten onder het EU25-gemiddelde. Het marktaandeel voor het busvervoer is dankzij de goedkopere abonnementen en de uitbreiding van het aanbod (basismobiliteit) 2,2 procentpunten hoger dan het gemiddelde in de EU25. Het personenvervoer via het spoor kan nog beter. Ook voor het goederenvervoer heeft Vlaanderen een betere verdeling over de verschillende transportwijzen. Voor vrachtvervoer via de weg blijven we onder het Europese gemiddelde. Het aandeel van het vrachtvervoer via de binnenvaart evolueert positief en ligt in Vlaanderen hoger dan het EU-gemiddelde. Enkel voor het vrachtvervoer via het spoor hinken we na. Het Vlaamse Gewest is goed ontsloten met vier zeehavens en vier luchthavens. In 2006 realiseerde de Vlaamse havens een toename in de verscheepte ton van 6,3%; dit is hoger dan de groei van overslag van de havens binnen de Le Havre-Hamburg range (+5,2%). Het gezamenlijke aandeel van de Vlaamse havens steeg hiermee licht tot 23,7%. Zaventem staat niet zo hoog genoteerd als passagiersluchthaven (19e plaats Europese luchthavens), maar doet het een stuk beter als vrachtluchthaven in Europese context (5e plaats). In 2006 kon deze luchthaven goede cijfers voorleggen zowel op gebied van passagiers- als vrachtvervoer.
61
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
2.4.2. Uitdagingen op vlak van werkgelegenheid Actief ouder worden verder aanmoedigen, een evenredige deelname van kansengroepen op de arbeidsmarkt bevorderen De voorbije 5 jaar is de Vlaamse werkzaamheidsgraad lichtjes toegenomen met 1,6 procentpunten tot 65% in 2006. De Vlaamse werkzaamheidsgraad zit weliswaar rond het EU25-gemiddelde (64,7%), maar het zal moeilijk zijn om de 70%-doelstelling tegen 2010 te bereiken. Met een vrouwelijke werkzaamheidsgraad in het Vlaamse Gewest van 58,3% (2006) lijkt de Europese doelstelling van 60% tegen 2010 wel een haalbare kaart. Ondanks de groei in arbeidsdeelname van de 55-plussers blijven de Vlaamse oudere werkenden met iets meer dan 3 op 10 beneden het Europese gemiddelde van ruim 43,6% in 2006. Hiermee lijkt de 50%-benchmark tegen 2010 nog ver af. Zo wordt, naast ondermeer de ondervertegenwoordiging van allochtonen en personen met een handicap, een van de belangrijkste pijnpunten op de Vlaamse arbeidsmarkt duidelijk. De aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt verder verbeteren en het levenslang leren stimuleren In Europees perspectief kent de Vlaamse arbeidsmarkt een instroom van goed opgeleide jongeren: anno 2006 beschikt 86,5% van de Vlaamse 20-24-jarigen over een diploma van minstens secundair onderwijs, tegenover 77,7% gemiddeld in de EU25. De Europese doelstelling van 85% is dan ook bereikt. Anderzijds wordt Vlaanderen nog steeds geconfronteerd met een hardnekkige ongekwalificeerde uitstroom uit het onderwijs: over een langere periode beschouwd (2000-2006) blijft deze schommelen tussen 10% en 12%. Dankzij de leerplicht tot 18 jaar ligt de ongekwalificeerde uitstroom in Vlaanderen (10%) structureel beneden het Europese gemiddelde van 15,1% en halen we in 2006 net de Europese doelstelling van 10%. In het Vlaamse Gewest kwam de deelname aan levenslang leren op 8,3% van de bevolking (25-64 jaar) in 2006. Vlaanderen presteert daarmee onder het EU25-gemiddelde (9,9%), en is opnieuw verder verwijderd van de Europese benchmark van 12,5% tegen 2010. Er zijn tevens een aantal groepen, zoals kortgeschoolden en ouderen, die opvallend minder deelnemen. Een sluitende preventieve en curatieve aanpak van de werkloosheid realiseren Er is in 2006 een positieve evolutie op het gebied van werkloosheid, mede dankzij een gunstige conjunctuur en het activeringsbeleid van de overheid. Het aantal jongere, vrouwelijke en kortdurig werkzoekenden daalt maar er komen nog oudere en langdurig werkzoekenden bij. In 2006 is ruim de helft van de NWWZ kortgeschoold. Het aantal bereikte niet werkende werkzoekenden via de trajectwerking van de VDAB gaat in stijgende lijn maar bereikt nog relatief weinig de
62
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
50-plussers. Zes maanden na het einde van een traject, is ruim de helft van de deelnemers aan het werk als loontrekkende. Bij de kansengroepen blijft dit aandeel lager. Een vlotte combinatie van arbeid en gezin mogelijk maken Een vlotte combinatie werk-gezin is een belangrijk aandachtpunt bij arbeidsmarktparticipatie zowel voor mannen als vrouwen. In 2007 vond 54,1% van de Vlaamse loontrekkenden dat ze werkbaar werk hebben en dat hun baan als kwaliteitsvol mag gezien worden. Dat zijn er iets meer dan in 2004 (52,3%). Wel zijn er ongeveer 1 op 10 Vlaamse werknemers die hun werkprivé-balans als problematisch ervaren. De beschikbaarheid van voldoende kinderopvang verhoogt de mogelijkheden voor een soepele gezin-werk combinatie. Met 34,2 plaatsen in de kinderopvang per 100 kinderen (jonger dan 3 jaar) voldoet Vlaanderen in 2006 al aan de Europese doelstelling om tegen 2010 33 opvangplaatsen per 100 kinderen ter beschikking te stellen De Vlaamse en Europese arbeidsmarkt is al sinds de jaren negentig een stukje flexibeler geworden. Het aandeel deeltijds werkenden is in het Vlaamse Gewest verder gestegen tot 22,8% in 2006. Dat is opmerkelijk hoger dan het EU25-gemiddelde van 18,2%.
2.4.3. Financiële toestand Een gezonde budgettaire situatie van de regio De Vlaamse Gemeenschap laat al vanaf 1997 een overwegend (licht) positieve begroting zien en kan dat resultaat jaarlijks verbeteren tot 0,4% van het BBP in 2005. De Vlaamse Gemeenschap zet eveneens de laagste schuldratio (minder dan 1% van het BBP in 2006) neer van alle regio’s in België. Kansarmoede terugdringen bij kansengroepen Op basis van de inkomens in 2004 zit 10,7% van de Vlaamse inwoners onder de risicogrens op financiële armoede. In vergelijking met landen uit de EU25 bekleedt het Vlaamse Gewest samen met Nederland de derde plaats, waarmee de doelstelling om op het gebied van armoedebestrijding tot de top vijf van de EU-lidstaten te behoren, bereikt is. Sommige groepen lopen wel een hoger armoederisico: vrouwen, ouderen, eenoudergezinnen, alleenstaanden, grote gezinnen,…
63
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Deel 3: Stand van zaken in de uitvoering van het Vlaams Hervormingsprogramma 3.1. Macro- en micro-economische uitdagingen (cf. Vlaams Hervormings programma – deel II) In het Vlaamse Hervormingsprogramma worden twee centrale uitdagingen voor het Vlaamse economiebeleid naar voor geschoven. Een eerste uitdaging bestaat in het bevorderen van het ondernemen, investeren en innoveren. Een tweede uitdaging bestaat in het bevorderen van een ondernemingsvriendelijk flankerend beleid. Beide uitdagingen werden in het Vlaamse hervormingsprogramma (VH) doorvertaald in zes economische beleidsprioriteiten, met name: een geïntegreerd industriebeleid, een beleid dat zich richt op globalisering en mededinging, een beleid dat met betere regelgeving bedrijvigheid stimuleert, een beleid dat ondernemerschap bevordert, een beleid dat onderzoek en ontwikkeling en innovatie naar internationale standaarden wil brengen en een beleid dat oog heeft voor duurzaamheid. Op elk van deze terreinen werden de afgelopen twee jaren de nodige initiatieven genomen. Het voorliggende voortgangsrapport 2007 zal focussen op de periode oktober 2006-juli 2007 en zal ook een blik werpen op een aantal nieuwe maatregelen die in het vooruitzicht worden gesteld.
3.1.1. Een geïntegreerd industriebeleid (VH – II.B.1.) In het Vlaamse Hervormingsprogramma werden m.b.t. dit luik maatregelen op het vlak van bedrijventerreinen, geïntegreerde financiële stimuli (groeipremie, ecologiepremie), strategische investeringssteun en groeistrategie naar voor geschoven. Bedrijventerreinen
Wat de maatregelen inzake bedrijventerreinen betreft, is het zo dat al in de Beleidsnota27 20042009 een herziening van het subsidiebesluit bedrijventerreinen en – gebouwen, met als nieuwe focus kwaliteitsverbetering en verduurzaming, in het vooruitzicht werd gesteld. Het besluit m.b.t. de bedrijventerreinen, dat door de Vlaamse Regering van 16/05/2007 werd goedgekeurd, vermeldt een hele reeks subsidiabele investeringen voor de aanleg en uitrusting van bedrijventerreinen. De subsidie bedraagt 30% van de investeringskosten voor de niet-strategische bedrijventerreinen en 60% voor strategische bedrijventerreinen. Tot deze laatste categorie behoren onder meer de verouderde bedrijventerreinen en brownfields, de wetenschapspar27 Meer specifiek de Beleidsnota Economie,Ondernemen,Wetenschap, Innovatie, Buitenlandse handel.
64
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
ken en de terreinen die in het kader van een specifiek regionaal-economisch initiatief of via een gewestelijk bestemmingsplan als van strategisch belang zijn erkend door de minister bevoegd voor Economie. De belangrijkste vernieuwingen liggen in het feit dat de bedrijventerreinen voortaan CO2-neutraal moeten zijn voor het volledige energieverbruik op het bedrijventerrein, dat ook archeologisch onderzoek subsidiabel wordt evenals het voortraject voor de heraanleg van verouderde bedrijventerreinen en van brownfields (vervuilde terreinen) en er een vergoeding voor het beheer van het terrein mogelijk is. Sedert 1 januari 2007 zijn aanvragen in het kader van deze subsidieregeling mogelijk.
Voor het volledige energieverbruik op het bedrijventerrein
Er worden verder ook structurele verbeteringen van GIS-bedrijventerreinen nagestreefd. De onbenutte percelen werden in kaart gebracht en in mei 2007 startte de projectmatige aanpak waarbij via onderhandelingsteams getracht wordt de eigenaars van onbenutte bedrijfspercelen tot verkoop aan te zetten. In het kader van ENA28 gebeuren ook bijkomende bestemmingswijzigingen. In 2006 werd er ook een projectoproep gelanceerd om de herinrichting van ouderen bedrijventerreinen te stimuleren. Als gevolg van deze projectoproep lopen er een zestal herinrichtingsprojecten. Op 11/05/2007 keurde de Vlaamse Regering het besluit goed voor de subsidiëring van bedrijvencentra en doorgangsgebouwen in het Vlaamse Gewest. Hiermee wil de Vlaamse Regering verder bouwen aan een kwaliteitsvol netwerk van bedrijvencentra en doorgangsgebouwen. Nieuw is onder meer dat voor de bedrijvencentra het onderscheid wordt gemaakt tussen: bedrijvencentra met basisdiensten, gespecialiseerde bedrijvencentra voor een specifieke doelgroep en strategische bedrijvencentra voor het aantrekken van buitenlandse investeringen. Belangrijk daarbij is dat eisen worden gesteld inzake managementondersteuning en uitstraling van het gebouw. Ter implementatie van dit subsidiebesluit wordt voor het najaar van 2007 een projectoproep ten belope van 1 miljoen euro voorbereid. Ook voor 2008 wordt rekening gehouden met projectoproepformule van 1 miljoen euro. De voorziene budgetten voor bedrijfsterreinen bedragen 13,5 miljoen euro, deze voor de bedrijfsgebouwen 1 miljoen euro in 2007 en 1 miljoen euro in 2008.
28 Economisch Netwerk Albertkanaal
65
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Tenslotte kan vermeld worden dat op 30/03/2007 de Vlaamse Regering het decreet betreffende de brownfieldconvenanten29 bekrachtigde en afkondigde. Groeipremie
Wat de groeipremie betreft, werden op 01/01/2007 enkele wijzigingen van kracht die dit steuninstrument verder administratief vereenvoudigen. De bevoegde minister lanceert drie oproepen per jaar. De ondernemingen kunnen een aanvraag van groeipremie voor hun investeringsproject on line indienen via www.vlaanderen.be/groeipremie. De aanvragen worden na de indieningsperiode in een wedstrijdformule met elkaar vergeleken en aan de best scorende ondernemingen wordt een groeipremie toegekend, tot uitputting van de vooraf vastgestelde budgettaire steunenveloppe. De ingediende steunaanvragen worden gerangschikt aan de hand van twee soorten criteria. Voor de beleidscriteria wordt gekeken of de onderneming beantwoordt aan de beleidsprioriteiten van de Vlaamse overheid inzake duurzaam ondernemen, opstart van nieuwe ondernemingen, inzet van informatietechnologie en tewerkstellingsevolutie. Met de bedrijfseconomische criteria wordt de leefbaarheid van de onderneming nagegaan. Kleine ondernemingen die gunstig worden gerangschikt, krijgen een steun van 10% op de subsidiabele investeringen; middelgrote ondernemingen 5%. Vanaf 2007 worden 3 oproepen per jaar gelanceerd. Per oproep is een budgettaire enveloppe vastgelegd van 15.858.000 euro.
Ecologiepremie
Ook inzake de ecologiepremie vonden een aantal aanpassingen plaats. Op 16/05/2007 vormde de Vlaamse Regering de ecologiesteunregeling om van een open naar een gesloten budgettair systeem via een oproep (‘call’) met wedstrijdformule. Ook voerde zij een aantal wijzigingen door die de voorspelbaarheid en de rechtszekerheid van de maatregel moeten verhogen. De ecologiesteun wordt gericht op de ondernemingen die zelf het investeringsrisico nemen en die investeren in de milieu- en/of energietechnologieën die voorkomen op een limitatieve technologieënlijst die in elk van de betrokken domeinen de best beschikbare technieken zal weergeven. Ook de ecologiepremie zal ter beschikking worden gesteld via een interactieve internetapplicatie. Er zullen drie calls per jaar worden gelanceerd en de ingediende steunaanvragen zullen worden gerangschikt op basis van de milieuperformantie of de energie-efficiëntie van de geïmplementeerde technologie(ën). Kleine en middelgrote ondernemingen die gunstig worden 29 Brownfields zijn verloederde/verlaten/verontreinigde bedrijfsites, met een grote potentie voor herontwikkeling, vaak gelegen op een strategische locatie en goed ontsloten. Ze vormen een hinderpaal voor stadsvernieuwing, zij vertragen de revitalisering van buurten, zij zijn een rem voor de economische ontwikkeling en zij kunnen een belangrijk gezondheidsrisico inhouden voor wie in de omgeving leeft, speelt of werkt. Eenmaal ontwikkeld, kunnen voormalige brownfields de katalysator vormen voor de heropleving van de buurt en kunnen zij een proces van duurzame ontwikkeling in gang zetten. In het kader van zo’n convenant contracteert de Vlaamse Regering zowel met de actoren (projectontwikkelaars, grondeigenaars,…) als met de regisseurs (subsidiërende en vergunnende overheden,…) bij een brownfieldproject. Deze werkwijze maakt het mogelijk dat tussen alle betrokken administraties, instanties en personen klare en duidelijke werkafspraken worden gemaakt, zodanig dat bij de aanvang van het project meteen duidelijkheid wordt gegeven over bepaalde temporele en procedurele vereisten en verwachtingen. (Beleidsbrief Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed 2006-2007, pp. 23-24).
66
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
gerangschikt, krijgen een ecologiepremie van 20% op de ecologische meerkost van de investeringen; grote ondernemingen 10%. Voor de ecologiesteun werd voor 2007 een bedrag van 108 miljoen euro voorzien. Met ingang van 01/01/2007 heeft de Europese Commissie de regionale steungebieden herzien, wat in Vlaanderen aanleiding heeft gegeven tot een sterk gereduceerde regionale steunkaart. De strategische investeringssteun, het steuninstrument dat binnen deze regionale steunkaart van toepassing was, was dus aan herziening toe. Anderzijds wordt strategische opleidingssteun door de Vlaamse Regering toegekend op ‘ad hoc’-basis, hetgeen mogelijk aanleiding kan geven tot een gebrek aan rechtszekerheid voor de ondernemingen. Daarom wordt een nieuw, geïntegreerd steunsysteem ontwikkeld voor strategisch belangrijke investerings- en opleidingsprojecten. De strategische waarde van de subsidieaanvragen zal wordt getoetst aan drie soorten criteria. Bedrijfseconomische criteria zullen peilen naar de prestaties en de leefbaarheid van de onderneming. Sociale criteria zullen inschatten in welke mate de onderneming haar sociaalmaatschappelijke verantwoordelijkheid opneemt. Ecologische criteria zullen de inspanningen beoordelen die de onderneming levert om milieuvriendelijk en energiezuinig te produceren. De evaluatie aan de hand van deze criteria levert een score op die, samen met de grootte van de onderneming en haar vestigingsplaats, het toegekende steunpercentage zal bepalen.
Strategische investeringssteun
Wat de groeistrategie van de KMO’s betreft, neemt BEA30 (Budget Economisch Advies) een sleutelrol in. Via BEA verstrekt de Vlaamse overheid 35% steun aan KMO’s die een beroep doen op vier soorten van ondernemerschapbevorderende diensten om hun bedrijfsvoering te professionaliseren: opleiding, advies, kennisverwerving en mentorschap ingeval de KMO een beroep doet op risicokapitaal). Met een besluit van 16/2/2007 wijzigde de Vlaamse Regering de toekenningsen gebruiksvoorwaarden van het instrument, zodat het flexibeler en gebruiksvriendelijker werd voor de ondernemingen uit de doelgroep. Met name werd de oorspronkelijke driejarige gebruikscyclus van de BEA-portefeuille teruggebracht tot een tweejarige cyclus. Daardoor kunnen de KMO’s gemakkelijker hun investeringen in de verschillende ondernemerschapsbevorderende diensten op termijn plannen, maar evenzeer het hoofd bieden aan onvoorziene behoeften, bijvoorbeeld inzake opleiding of advies. Voor het BEA-instrument werd in 2007 een budget van 45,8 miljoen euro voorzien.
BEA: Budget Economisch Advies
Strategische opleidingssteun
30 Volgende cijfers zijn ter beschikking over BEA (Agentschap Economie, stand van zaken 01/06/2007) Aantal geopende rekeningen = 14.080; Aandeel ondernemingen = 14.526.687,4 euro; Aandeel Vlaamse overheid = 7.822.064 euro; Totaal projectbedrag = 22.348.751,5 euro; Gemiddeld projectbedrag = 23.328,1 euro. Aantal stortingen = 12.435;Totaal gestort bedrag = 11.454.145,5 euro. Aantal betalingen = 13.200; Aandeel onderneming = 10.307.477,6 euro; Aandeel Vlaamse overheid = 5.550.181,9 euro; Totaal betaald bedrag = 15.857.659,5 euro
67
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Rondetafels
Met de Rondetafels heeft de Vlaamse Regering, zoals in het voortgangsrapport 2006 reeds duidelijk werd aangegeven, een vernieuwende visie op het industriebeleid uitgewerkt. In verschillende bedrijfssectoren (zowel noodlijdende als groeisectoren) werden rondetafels georganiseerd waarbij alle bij de bedrijfstak betrokken (private en publieke) actoren in een ruim overleg worden samengebracht. Zij werken een strategisch actieplan uit dat moet leiden tot de optimale randvoorwaarden voor de verdere groei en de ontwikkeling van de sector. Een gecoördineerde overheidsaanpak met het oog op een adequaat flankerend beleid is daar een element van. Van bij de start is geopteerd voor een maximale vertegenwoordiging van alle stakeholders die in de betrokken bedrijfstak kunnen bijdragen tot het welslagen van de rondetafels: werkgevers, werknemers, beleidsmensen en administraties van de verschillende beleidsniveaus, vertegenwoordigers van ngo’s en andere belanghebbende instanties, leden van kenniscentra en competentiepolen, experten. Zo wordt een breed draagvlak gecreëerd voor de conclusies en actieplannen die de rondetafels in fine opleveren. Twee rondetafels hebben hun werkzaamheden afgerond met de presentatie van hun actieplan en werken momenteel aan de uitvoering hiervan. De Ronde Tafel voor de voertuigindustrie heeft zijn actieplan zo goed als uitgevoerd. Op vlak van loonkost en arbeidsflexibiliteit noteren we de lastenverlaging op ploegenarbeid en de uitbreiding van de variabele werkweek (plus/minus conto). Op vlak van innovatie zorgde een goede begeleiding voor een investeringsvolume van 22 miljoen euro voor innovatieve projecten binnen de voertuigindustrie. Deze Ronde Tafel stelde na één jaar vast dat haar actieplan heeft bijgedragen tot het aantrekken van belangrijke investeringen naar Vlaanderen, nl. 800 miljoen euro over de periode 2006-2007. De Ronde Tafel chemie voorziet een eerste evaluatie aan de hand van de boordtabel september 2007. Eén van de resultaten van deze rondetafel was de toetreding van Vlaanderen tot het European Chemical Regions Network. Eind oktober 2006 ging de rondetafel Levenswetenschappen (Life Sciences: biotech, farma, med tech.) van start. Vier voorziene werkgroepen (met name financiering, fiscaliteit, biomedische & industriële toepassingen) zullen een actieplan voor hun bedrijfstak neerleggen in de loop van september 2007.
3.1.2. Een beleid dat zich richt op globalisering en mededinging (VH – II.B.2.) In het Vlaamse Hervormingsprogramma werd de nadruk gelegd op een goede ‘policy mix’ voor steun inzake onderzoek en ontwikkeling. Innovatie is van zeer groot belang voor de versterking van de competitiviteit van ondernemingen in een zich steeds meer globaliserende economie. Verschillende specifieke financieringsmogelijkheden (VINNOF, ARKimedesfonds, win-win-
68
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
lening,..), worden in het hoofdstuk ‘een beleid dat ondernemerschap bevordert’, diepgaander besproken. Sedert meer dan tien jaar is er een ononderbroken groei van de Vlaamse publieke middelen voor wetenschap en innovatie, wat uniek is in Europa. In maart 2007 werd een doorlichting van het Vlaamse innovatie-instrumentarium opgestart. Een werkgroep met deskundigen is daartoe opgericht die tegen september de Vlaamse Regering zal adviseren. Op basis van deze bevindingen worden eventuele aanpassingen aan de regelgeving doorgevoerd. De aanbeveling van de werkgroep moeten leiden tot een KMO-innovatie-actieplan. Gelijklopend met deze werkzaamheden bereidt de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid tegen eind juni 2007 een strategisch advies voor over het toekomstige wetenschaps- en innovatiebeleid. In 2006 werd een doorlichting uitgevoerd van het IWT-Vlaanderen. Hieruit volgden een aantal aanbevelingen. Het is de bedoeling dat het IWT opgenomen wordt in de structuur van het beleidsdomein Economie, Wetenschap en Innovatie, in het kader van de hervorming van de Vlaamse administratie, BBB. De herziening van het VIS-besluit31 (Vlaamse Innovatiesamenwerkingsverbanden) gebeurde op 20/07/2006. Het nieuwe VIS-financieringsbesluit van 01/07/2006 betreft vnl. steun aan projecten van collectief onderzoek en van kennisverspreiding/ innovatiestimulering. Zo werd onder andere het steunpercentage voor projecten van collectief onderzoek opgetrokken tot 80% (voorheen 50%). Ook voor subregionale innovatie stimulering werd in ditzelfde besluit de steun verhoogd tot 100% (voorheen 80%). Hiermee wordt het nogmaals duidelijk dat er vanuit de Vlaamse overheid sterk belang wordt gehecht aan collectieve kennisontwikkeling en kennisdiffusie. In de begroting van 2007 is 121,7 miljoen euro voorzien voor deze 2 maatregelen (wat neerkomt op ongeveer 17 miljoen euro extra middelen voor 2007). Een basisdecreet voor wetenschap en innovatie is in voorbereiding. Dit zal aangeven wat de missie, het beleidskader en de structuren zijn en welke financieringsagentschappen worden ingesteld binnen het domein van wetenschap en technologische innovatie binnen de Vlaamse overheid. Ook de internationale dimensie inzake wetenschap en innovatie werd uiteraard ook niet uit het oog verloren. Verschillende maatregelen die in het voortgangsrapport 2006 werden aangekon-
Internationale dimensie
31 Het VIS-besluit is één van de 3 uitvoeringsbesluiten van het innovatiedecreet.
69
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
digd, werden ondertussen verder uitgebouwd: • medio 2007 werden door Flanders Investment and Trade, FIT, vijf technologische attachés in dienst genomen. De technologische attachés hebben een brugfunctie. Aan de ene kant moeten zij voor hoogtechnologische, innovatieve bedrijven in Vlaanderen een aanspreekpunt zijn in het buitenland. Aan de andere kant moet de attaché de markt ter plaatse goed kennen, zodat hij bedrijven warm kan maken om in Vlaanderen te investeren. De attachés hebben een specifieke kennis van een bepaalde niche. Er worden attachés uitgestuurd naar Bangalore en Los Angeles voor de ICT-sector, naar Beijing voor de milieu- en energiesector, naar New York en Tokio voor de biotechsector en naar Tokio voor de nano-technologie. Er werd hiervoor een bedrag van 1,75 miljoen euro uitgetrokken. • de evaluatie van de werking van het Vlaams Unesco-trustfund (waarvoor 1,4 miljoen euro voor 2007 is voorzien) tijdens de periode 2003-2007 zal in 2007 plaatsvinden. Er wordt blijvend aandacht besteed aan de rol die wetenschap en innovatie kan spelen bij de capaciteitsopbouw in landen in ontwikkeling (Millenniumdoelstellingen) en dit via de ontwikkeling van synergieën met de activiteiten van multilaterale organisaties. Zo wordt de subsidie aan het Vlaams Unesco-Trustfonds Wetenschappen voortgezet, waarbij Vlaamse expertise wordt gekoppeld aan de onderzoeksprioriteiten van de Unesco. • de strategische samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland op het vlak van innovatie, via de “Taskforce Vlaanderen-Nederland wordt verder gezet. • enkele lopende specifieke steunovereenkomsten zijn verlengd. In het kader van de ‘Capacity building’ gaat dit over IPBO32 (instituut voor plantenbiotechnologie voor ontwikkelingslanden) en ICRH33 (International Centre for Reproductive Health). Voor wat betreft de internationale knooppuntfuncties, gaat dit over de verlenging van het ASEM-project inzake aquacultuur, en de verlenging van de ondersteuning aan het neuroinformatica knooppunt. • in het kader van verdere voorbereiding globaal actieplan Internationale Samenwerking werden heel wat acties gerealiseerd: • goedkeuring en uitvoering van projecten Europese Innovatiestimulering (EIS). Met het oog op de versterking van de deelname van KMO’s aan Europese programma’s werd begin 2006 32 Voor IPBO is voor 2007 een bedrag van 100.000 euro voorzien 33 Voor ICHR is voor 2007 een bedrag van 70.000 euro voorzien
70
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
beslist om vijf projecten te financieren34. Via deze projecten wordt de inschakeling van experts verbonden aan Vlaamse bedrijfsorganisaties, aan Vlaamse Innovatiesamenwerkingsverbanden (VIS), aan kenniscentra en/of associaties gefinancierd. De gefinancierde projecten behandelen de domeinen Manufacturing, ICT, Voeding-landbouw, Gezondheid en Energie-Milieu-Transport. In het voorjaar 2007 werd er een eerste evaluatie uitgevoerd, om na te gaan welke projecten op basis van de geleverde prestaties en bereikte effecten voor eventuele verlenging in aanmerking komen. • het IWT-Vlaanderen geeft financiële steun aan studies waarmee een KMO kennis verwerft over technisch-wetenschappelijke problemen en/of ideeën. In een Innovatiestudie type 4 wil een KMO een project in Europees verband voorbereiden. Type 4 wil het voorbereidingstraject35 naar een project van grensoverschrijdende samenwerking vereenvoudigen. • op 04/05/2007 keurde de Vlaamse Regering het Actieplan ter ondersteuning van de Vlaamse deelname aan Europese onderzoeksprogramma’s36 goed. Er werd een bedrag van 220.000 euro voorzien. De algemene doelstelling van dit actiepan is om Vlaamse onderzoeksgroepen en bedrijven te ondersteunen bij het realiseren van hun onderzoeksactiviteiten en innovatie via een transnationaal samenwerkingsverband. De acties ter ondersteuning van de Vlaamse deelname situeren zich op het vlak van de verdere uitbouw en optimalisering van het Vlaams Contactpunt als centrale structuur ter ondersteuning van de Vlaamse deelname aan Europese programma’s (zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling, Kennisinnovatiegemeenschappen, EUREKA, …). • om de internationale wetenschappelijke samenwerking verder te dynamiseren, werd de internationale component van het Bijzonder Onderzoeksfonds (BOF), geoptimaliseerd37.
34 inzet van 4 VTE, waarvan 3 VTE gefinancierd voor een periode van 14 maanden, wat een kostprijs van 460.000 euro (incl. werkingskosten) inhoudt. 35 Het voorbereidingstraject van een KMO voor een Europees projectvoorstel (zowel voor het EU Kaderprogramma voor O&O als voor EUREKA) omvat o.a. het opstellen van de steunaanvraag, zoeken van de nodige partners, gezamenlijke definiëring van de taakverdeling en werkpakketten met de buitenlandse partners en aspecten van intellectuele eigendom. Hieraan wordt een basissteunpercentage van 60% toegekend, met een maximum bedrag van 10.000 euro. 36 prioritaire activiteiten van het Vlaams Contactpunt Kaderprogramma (VCP) in het kader van het actieplan Zevende Kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling. 37 Dit gebeurde door het besluit VR van 15/09/2006 houdende wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 8/09/2000 betreffende de financiering van de Bijzondere Onderzoeksfondsen aan de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap.
71
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
3.1.3. Een beleid dat met betere regelgeving bedrijvigheid stimuleert (VH – II.B.3.) Het beleid inzake reguleringsmanagement werd in de voorbije periode voortgezet en via een aantal nieuwe beleidsinitiatieven verder versterkt en uitgebouwd. De Vlaamse overheid blijft op deze manier investeren in de verdere verbetering van de wetgevingskwaliteit38. RIA
Zo werd de RIA-procedure eind december 2006 inhoudelijk verder verfijnd en toegespitst op de belangrijke regelgevingsdossiers (‘minder maar beter’). De RIA-databank wordt binnenkort opgericht en zal de uitgevoerde RIA’s online beschikbaar stellen. Dit zal de transparantie en de ‘peer review’ van de Vlaamse RIA’s doen toenemen. De RIA-methodiek wordt verder verbeterd door de inhoudelijke uitdieping van bepaalde RIA-facetten, zoals ondermeer (1) risico-analyse en –management, (2) monitoring en evaluatie en (3) spontane naleving en handhaving.
Regelgevingsagenda Cellen Wetskwaliteit
De Vlaamse Regering keurde op 16/05/2007 de definitieve invoering van de regelgevingsagenda en de daadwerkelijke uitbouw van de Cellen Wetskwaliteit goed.
Website van de dienst Wetsmatiging
De cellen wetskwaliteit39, de regelgevingsagenda40, de formulierenwebsite en het monitoringssysteem voor wetgevingskwaliteit zijn dus operationeel binnen de Vlaamse overheid en zullen in de toekomst verder verbeterd worden. Zo werden in het kader van de regelgevingsagenda de beleidsbrieven reeds gescreend op regelgevende initiatieven en in een overzichtslijst opgenomen die op een website zal worden geplaatst. Sinds 2004 staat op de website van de dienst Wetsmatiging een boordtabel die een overzicht geeft van alle voorontwerpen van decreet en ontwerpen van besluit vanaf de eerste principiële goedkeuring door de Vlaamse Regering tot op het moment van publicatie in de Vlaamse Codex. Tegen eind 2007 zal de publiek toegankelijke databank verder aangevuld worden met bijkomende informatie41. De dienst Wetsmatiging zal vanaf september 2007 gespecialiseerde vormingspaketten aan de wetgevingsambtenaren aanbieden. Binnen het eerste werkingsjaar worden de concrete werking en organisatie van de Cellen Wetskwaliteit geëvalueerd. 38 Zie www.wetsmatiging.be 39 De cellen wetskwaliteit moeten de expertise centraliseren die er is op het vlak van het schrijven van de regelgeving die een kerntaak bij uitstek is van de Vlaamse overheid. 40 Een regelgevingsagenda is een publiek beschikbare lijst van de geplande nieuwe regelgeving of aanpassingen aan bestaande regelgeving die regelmatig wordt geactualiseerd. Dit initiatief zorgt voor coördinatie, planning en transparantie bij de opmaak van regelgeving en is dan ook belangrijk en cruciaal voor de verbetering van de kwaliteit van de regelgeving. 41 Identificatienummer of titel, aanduiding van bestaande regelgeving die wordt gewijzigd, eventueel wettelijke deadline, korte samenvatting van de doelstelling, verwijzing naar stappen in het opmaakproces van de RIA en van de eigenlijke wetgeving, contactgegevens.
72
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Voor de financiering van de initiatieven inzake wetgevingskwaliteit en administratieve vereenvoudiging wordt in 2007 een bedrag van 506.000 euro uitgetrokken. Ook op micro-economisch vlak kunnen een aantal voorbeelden gegeven worden van administratieve vereenvoudiging. Zo kwam er een vereenvoudigde aanvraagprocedure voor IWT-specialisatiebeurzen, is er het BEA-instrumentarium en kan ook verwezen worden naar het e-conomyproject. Deze voorbeelden worden verder diepgaander besproken (zie 3.4.). Ook op een aantal andere terreinen (zoals mobiliteit en openbare werken) werden maatregelen genomen om te komen tot een bedrijfsvriendelijker klimaat. Er kan meer specifiek melding worden gemaakt van de bijzondere inspanningen die geleverd zijn om de hinder die aan ondernemers worden veroorzaakt door openbare werken maximaal terug te dringen. De maatregelen m.b.t. minder hinder bij infrastructuurprojecten hebben o.a. betrekking op de bereikbaarheidsadviseurs in elke provincie, de oprichting van provinciale coördinatiepunten wegenwerken. Zo werd begin 2007 de uitvoering van het project ‘coördinatiepunt wegenwerken’ opgestart. Hierdoor zullen alle wegenwerken (zowel op gewest- als gemeentewegen) in Vlaanderen op een gecoördineerde manier kunnen voorbereid en opgestart worden. Een eerste fase van dit project wordt operationeel tegen september 2007. Er is voor 2007 een bedrag van 500.000 euro voorzien. Er kan verder ook gewezen worden op het feit dat vanaf 10/07/2007 de KMO’s kunnen rekenen op meer steun van de Vlaamse overheid wanneer ze hinder ondervinden van openbare werken. De Vlaamse overheid trekt per jaar 5 miljoen euro uit voor een rentetoelage aan KMO’s. De betrokken rentetoelage42 steunt KMO’s die een overbruggingskrediet moeten aangaan omwille van verminderde inkomsten ten gevolge van een verstoorde bereikbaarheid door openbare werken. De administratieve lasten voor de ondernemingen worden zo laag mogelijk gehouden. Belangrijk is tenslotte ook het initiatief van de Vlaamse overheid om haar vergunningen en de bijhorende procedures te vergelijken met de beste voorbeelden in de rest van Europa. De dienst Wetsmatiging stelde al een register op van alle Vlaamse vergunningen en erkenningen met de bijhorende procedures. Op 06/07/2007 besliste de Vlaamse Regering dat dit register actueel wordt gehouden door de Cellen Wetskwaliteit die daartoe de instructies van de dienst Wetsmatiging volgen.
Bedrijfsvriendelijker klimaat
Coördinatiepunt wegenwerken
Rentetoelage
Vergunningen
42 KMO’s die een krediet zijn aangegaan van minstens 5.000 euro en maximum 500.000 euro kunnen over een periode van 5 jaar een jaarlijkse rentetoelage krijgen. De rentetoelage bedraagt maximum 80% van de totale rentekost en jaarlijks maximum 4% van het geleende kapitaal. Jaarlijks kan de rentetoelage dus nooit meer dan 20.000 euro bedragen.
73
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
De Vlaamse overheid wil daaruit lessen trekken over hoe het eventueel beter, sneller of eenvoudiger kan. Het project maakt deel uit van ‘Vlaanderen in actie’ en moet de economische concurrentiepositie van Vlaanderen verbeteren43. In een eerste fase stelde de dienst Wetsmatiging een register op van alle Vlaamse vergunningen en erkenningen met de bijhorende procedures. Een aantal ministers deelden al mee welke vergunningen44 aan een benchmark-analyse worden onderworpen. De andere Vlaamse ministers moeten tegen 1/09/2007 aangeven welke vergunningen binnen hun beleidsdomein(en) aan een benchmark-analyse zullen worden onderworpen. De ministers moeten tegen eind 2007 aan de Vlaamse Regering over de resultaten van de uitgevoerde benchmarks rapporteren.
3.1.4. Een beleid dat ondernemerschap bevordert (VH – II.B.4.) Het is uitermate belangrijk dat het ondernemerschap in Vlaanderen verder wordt bevorderd. Maatregelen die hiertoe kunnen bijdragen zijn: de verdere verbetering van de toegang tot (risico)kapitaal, de verdere uitbouw van VLAO en allerlei diverse initiatieven ( onderwijs, promoten ondernemerschap,..).
Toegang tot kapitaal
De Vlaamse overheid heeft een zeer belangrijke bevoegdheid op het vlak van de verbetering van de toegang tot (risico)kapitaal. Uit het voortgangsrapport 2006 bleek reeds duidelijk dat heel wat instrumenten voor een betere toegang tot financiering (ARKimedes, VINNOF,…) voor innovatieve KMO’s, concreet werden geoperationaliseerd. Dit alles kan bovendien gezien worden in het licht van het plan ‘Vlaanderen in actie’ dat verschillende projecten voorziet om ondernemerschap te bevorderen. Hierin zijn specifiek een aantal acties gericht op de toegang tot kapitaal:
43 Volgens de recente studie ‘Doing Business’ van de Wereldbank moet een onderneming in Vlaanderen (en ook in Wallonië) gemiddeld 15 vergunningsprocedures bij de verschillende bestuursniveaus doorlopen. Dat neemt in totaal 184 werkdagen in beslag. Heel wat Vlaamse vergunningen en erkenningen zijn verantwoordelijk voor zeker een deel van deze rompslomp. Omdat het essentieel is dat de Vlaamse ondernemingen zo weinig mogelijk tijd en dus ook geld verliezen aan vergunningenprocedures , wil Vlaanderen met een internationale benchmark leren hoe Vlaanderen op dit vlak presteert ten opzichte van vergelijkbare deelstaten in Europa en waar het beter kan. 44 (1) natuurvergunningen en kapmachtiging; (2) de leveringsvergunning voor elektriciteits- en aardgasleveranciers (3) het afleveren van attesten voor het vervoer; (4) vergunningen voor logies; (5) vergunningen en erkenningen voor omroepen en netwerken; (6) vergunningen inzake de erkenningen BEA en ARKIV.
74
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
• het Vlaams Innovatiefonds45, VINNOF, is operationeel sinds maart 2006 en gericht op innovatieve ondernemers. Het fonds heeft 150 miljoen euro (voor 2005 en 2006 samen) beschikbare investeringsmiddelen waarvan 1/3de naar het NRC-fonds (zie verder) gaat. • de win-winlening trad in werking in september 2006 (Vlaamse Regering van 20/07/2006). Via deze formule wil de Vlaamse overheid, door het toekennen van fiscale voordelen, particulieren stimuleren te investeren in startende ondernemingen. De budgettaire implicatie wordt geraamd tussen 8 miljoen euro en 14,7 miljoen euro na 10 jaar. • de eerste oproep voor ARKimedes46 bij het publiek van 15/09/2005, resulteerde in een totaal opgehaald bedrag van 110 miljoen euro. Hiervan waarborgt de Vlaamse overheid 90% van de totale waarde van de uitgegeven aandelen (aan 75 miljoen euro) en 100% van de uitgegeven obligaties (aan 35 miljoen euro). Hieruit ontstaan verschillende 2e generatie fondsen die zelf investeren in KMO’s in het Vlaamse Gewest. Per KMO in het Vlaamse Gewest is er maximaal 1 miljoen euro ter beschikking per 12 maanden47. Het totale beschikbare bedrag is echter volledig afkomstig van het brede publiek als gevolg van de uitgeschreven oproep van 15/09/2005. Op deze manier is er momenteel een totaal beschikbaar bedrag voor KMO’s van 202,3 miljoen euro. Via deze regeling werd sedert de oprichting ervan tot 21 juni 2007 reeds 24,2 miljoen euro geïnvesteerd in 39 KMO’s. • cultuurinvest48 is operationeel sinds november 2006 en de eerste projecten worden momenteel beoordeeld. Het fonds beoogt uitsluitend steun in de sector van cultuurindustrieën.
45 VINNOF werk zoveel als mogelijk in partnership met erkende zaaikapitaalfondsen of het IWT. Binnen dit partnership komt het erop neer dat wanneer de betrokken partner investeert, VINNOF voor eenzelfde bdrag en onder dezelfde vorm meefinanciert. (http://www.vlaandereninactie.be/documenten/sociaal_economisch_actieplan.pdf ,pag.78 ). 46 ARK: Activering RisicoKapitaal. 47 Dit bedrag is opgetrokken tot 1,5 miljoen euro en definitief goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 06/07/2007, onder voorbehoud dat de Europese Commissie haar akkoord geeft. Het antwoord van de Europese Commissie wordt verwacht tegen 20/08/2007. 48 Ter ondersteuning van de werking van Cultuurinvest wordt voor 2007 op de basisallocatie 12.11 (beleidsinstrumentarium cultuurindustrie) 850.000 euro begroot. De Europese Lenteraad van 2007 vroeg in het kader van het versterken van de interne markt en van Europa’s concurrentievermogen terug bijzondere aandacht voor het stimuleren van het potentieel van het midden- en kleinbedrijf (o.a. in de culturele en creatie sector).Met o.a. Cultuurinvest wordt hier in Vlaanderen invulling gegeven. CultuurInvest, dat over een kapitaalbasis van 20 miljoen euro beschikt, is dus een investeringsfonds dat exclusief ondernemingen en projecten in de sector van de cultuurindustrieën wil financieren. Concreet behoren ondernemingen binnen volgende sectoren typisch tot de doelsector: nieuwe media en computergames, de audiovisuele sector en digitale vormgeving, de muziekindustrie en het concertwezen, design en designermode, de gedrukte media en grafische vormgeving, de uitgeverijen en de boekhandel, de musical en podiumkunsten en de distributie binnen de beeldende kunsten.
75
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Cultuurinvest wil rechtstreeks investeren in ondernemingen in de doelsector met 3 ‘producten’ (projectfinanciering: korte termijn en overbruggingsfinanciering voor concrete projecten, groeikapitaal: kapitaalparticipaties in meer mature ondernemingen, achtergestelde leningen: quasi-kapitaal op lange termijn geïnvesteerd in de doelsector). Er werd voor dit fonds een bedrag van 10 miljoen euro vrijgemaakt en 10 miljoen euro dient bijkomend door institutionele beleggers te worden voorzien.
• met de waarborgregeling voor investeringskredieten kunnen jaarlijks 180 miljoen euro overheidswaarborgen verdeeld worden, via 20 financiële instellingen. • het NCR49-fonds werd opgericht voor de financiering van complexe innovatieprojecten. Om zoveel mogelijk aanvragen te kunnen beantwoorden, de reserves te kunnen verhogen en het risico te spreiden wordt met de Europese Investeringbank (EIB), onderhandeld voor bijkomende middelen. Voor het NRC-fonds werd 50 miljoen euro vrijgemaakt, zijnde 1/3de van het totaal beschikbare VINNOF-budget (zie hierboven). • het Fonds Vlaanderen Internationaal is sinds 27/10/2006 operationeel. Wanneer een Vlaamse KMO investeert in het buitenland kan ze daar 150.000 euro tot 1.000.000 euro steun voor krijgen. Participatiemaatschappij Vlaanderen, PMV, investeert rechtstreeks in de buitenlandse participatie. De Vlaamse Regering heeft voor het FVI in totaal 25 miljoen EUR toegezegd, waarvan op korte termijn reeds 10 miljoen euro in PMV wordt ingebracht • wat de groeipremie en de ecologiepremie betreft, kan naar paragraaf 3.1.1. verwezen worden en voor deze premies zijn voor 2007 respectievelijke bedragen van 47,6 miljoen euro en 100,9 miljoen euro voorzien. Resultaten van de verschillende financieringsinstrumenten ARKimedes Aantal ARKIV’s Totaal kapitaal ARKIV’s Totale participatie ARKimedes-Fonds Totaal volstort door ARKimedes-Fonds Aantal ARK-investeringen Totaal bedrag ARK-investeringen 49 NRC: Non-Recurring Costs
76
Status op 21/06/2007 11 202.868.000 euro 98.858.962 euro 22.818.303 euro 39 24.150.744 euro
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Waarborgregeling Aantal deelnemende financiële instellingen Totaal aantal gewaarborgde verbintenissen Totaal verbruikt waarborgbedrag Totaal kredietbedrag Totaal investeringsbedrag Gewogen gemiddeld waarborgpercentage
01/01/2006 – 31/12/2006 01/01/2007 – 19/06/2007 21 20 781
315
59.171.663 euro
35.586.986 euro
101.157.881 euro 127.777.870 euro 58%
57.802.807 euro 75.509.950 euro 62%
VINNOF Zaaikapitaalinvesteringen Rechtstreekse dossiers Aantal aanmeldingen Totaal actieve goedgekeurde dossiers Totaal investeringsbedrag actieve goedgekeurde dossiers Dossiers via Partnerfondsen Aantal aanmeldingen Totaal actieve goedgekeurde dossiers Totaal investeringsbedrag actieve goedgekeurde dossiers Incubatiefinanciering Aantal goedgekeurde dossiers Totaal bedrag achtergestelde leningen goedgekeurde dossiers Projectfinanciering Aantal goedgekeurde dossiers Totaal bedrag achtergestelde leningen goedgekeurde dossiers
Status op 18/06/2007
132 10 3.707.250 euro
6 4 1.125.000 euro
16 1.174.416 euro
28 3.748.938 euro
77
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Vrijgesteld van vennootschapsbelasting
BAN Vlaanderen
78
Winwinlening Aantal aangemelde Winwinleningen Aantal geregistreerde Winwinleningen Totaal kredietbedrag
Status op 19/06/2007 299 260 6.416.890 euro
Fonds Vlaanderen- Internationaal Aantal goedgekeurde dossiers Totaal investeringsbedrag
Status op 21/06/2007 1 750.000 euro
NRC-Fonds Aantal goedgekeurde dossiers Totaal investeringsbedrag
Status op 21/06/2007 1 3.175.115 euro
CultuurInvest Aantal introducties Kapitaalparticipatie Aantal goedgekeurde dossiers Totaal bedrag goedgekeurde dossiers Achtergestelde lening Aantal goedgekeurde dossiers Totaal bedrag goedgekeurde dossiers Projectfinanciering Aantal goedgekeurde dossiers Totaal bedrag goedgekeurde dossiers
Status op 19/06/2007 84 2 437.500 euro 2 200.000 euro 9 835.000 euro
De gewestelijke tewerkstellingspremies en economische expansiesteun die zijn vrijgesteld van vennootschapsbelasting omvatten de groeipremie, de ecologiepremie en de strategische steun voor grote ondernemingen in de regionale steungebieden. Verder kan vermeld worden dat 4 Vlaamse BANs (Business Angels Networks) zich in 2004 tot BAN Vlaanderen groepeerden. Gezien de positieve resultaten besliste de Vlaamse Regering op
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
15/12/2006 om een nieuwe subsidie50 voor de ondersteuning van haar groei toe te kennen voor de periode 2007-2010 (1,2 miljoen euro over de totale periode van 4 jaar, waarvan 308.000 euro voor 2007). Een belangrijke hefboom om het ondernemerschap in Vlaanderen verder te ondersteunen, is weggelegd voor VLAO (Vlaams Agentschap voor Ondernemen). Het VLAO-decreet werd op 7 /05/2004 goedgekeurd. Per Vlaams provincie werd een VLAO-antenne opgericht die als enige aanspreekpunt voor ondernemers moeten fungeren. De kernopdracht van het VLAO is de bedrijfsvriendelijke dienstverlening van de overheid - met een één-loketsysteem- en een accountmanagement voor complexe ondernemingsdossiers. Ondernemers kunnen er terecht met uiteenlopende vragen inzake internationaal ondernemen en investeringsbegeleiding, ondersteuning in subsidiebeleid zowel wat betreft expansiesteun, export als innovatie- en onderzoeksprojecten, leefmilieu, energie en ruimtelijke ordening. De accountmanager (dossierbeheerder) kan hierbij beroep doen op, en de ondernemers in contact brengen met, deskundigen in andere agentschappen en departementen van de Vlaamse overheid. Hiervoor is voor 2007 een bedrag van 13,8 miljoen euro voorzien.
VLAO: Vlaams Agentschap voor Ondernemen
Om de toegang voor ondernemers nog verder te vereenvoudigen wordt de invoering van de loketfunctie van VLAO verder doorgevoerd. Het is namelijk zo dat ondernemingen, en in het bijzonder starters en kleine bedrijven, vaak advies en ondersteuning in hun directe omgeving zoeken. Daarom is het nodig nog meer drempelverlagend te werken en een fijnmazig netwerk van VLAO-aanspreekpunten over heel Vlaanderen uit te bouwen, in samenwerking met private partners. Deze aanspreekpunten hebben geen echte loketfunctie (nl. ze kunnen geen verplichte formaliteiten van de overheid afleveren) maar ze kunnen wel doorverwijzen. Het advies dat wordt gegeven, is gratis. De Vlaamse Regering keurde op 26/01/2007 het besluit inzake de erkenning en subsidiëring van ‘VLAO-lokale aanspreekpunten’ goed. Hierna werd in februari 2007 voor de erkenning en subsidiëring van inrichters van VLAO-lokale aanspreekpunten een oproep gelanceerd. Op 23/05/2007 werd beslist om 50 aanspreekpunten (verspreid over heel Vlaanderen) te erkennen, afkomstig van 9 verschillende inrichters. Er werden 10 aanspreekpunten per Vlaamse provincie geselecteerd op basis van de kwaliteit van het aanspreekpunt en de opbouw van een fijnmazig netwerk in Vlaanderen zowel geografisch als een fijnmazige verdeling over de verschillende inrichters. Er is een maximaal bedrag van 1,5 miljoen euro voor deze 50 aanspreekpunten voorzien in 2007
VLAO-lokale aanspreekpunten
50 Het is een subsidie opgedeeld in een vast bedrag en een variabel gedeelte gebaseerd op een 5-tal parameters: het aantal gepresenteerde bedrijfsprojecten, het aantal leden-investeerders, het aantal geïnitieerde contacten tussen beide partijen, het aantal investeringen vanwege Business Angels en de hoogte van de eigen inkomsten van de vzw.
79
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
en elk aanspreekpunt ontvangt maximaal 30.000 euro van de Vlaamse overheid per werkjaar. Diverse initiatieven
Tenslotte neemt de Vlaamse overheid heel wat diverse initiatieven om het ondernemerschap verder te bevorderen: • eind november 2006 werd het actieplan ondernemend onderwijs gelanceerd. Dit werd opgenomen als één van de aktiepaketten in de competentieagenda. Concrete initiatieven zijn: het kenniscentrum competento, een jaarlijks weerkerende ondernemersklasseweek, een initiatief van de Koning Boudewijnstichting om panelgesprekken te organiseren rond ondernemerschap en onderwijs (inclusief een publicatie hierover), een symposium in het najaar van 2007, de brugprojecten Onderwijs-Economie, de leerondernemingen van UNIZO, de mini-ondernemingen van Vlajo, de openbedrijvendagen van Voka en verschillende initiatieven rond het attest bedrijfsbeheer. • in het kader van het actieplan ondernemend onderwijs worden m.a.w. diverse initiatieven genomen en projecten ondersteund op het raakvlak ondernemen en onderwijs. De projecten hebben meer bepaald tot doel om attitudes, competenties en vaardigheden aan te leren die ondernemingszin stimuleren. • ook in 2006-2007 (zal) de Vlaamse overheid ondernemingsplanwedstrijden steunen en hiervoor een bedrag van 0,6 miljoen euro voorzien. Bizidee, Enterprize en NFTE (voor kansen zoekende jongeren) zullen normaal gezien een subsidie ontvangen. • de Vlaamse overheid ondersteunt projecten die tot doel hebben om het imago van ondernemers, bedrijven en ondernemerschap te bevorderen. In 2007 is een nieuwe algemene oproep ondernemerschap51 gelanceerd met als beleidsaccent allochtoon ondernemerschap. Deze oproep richt zich op allochtone ondernemers, maar ook andere projecten kunnen worden ingediend. Een bedrag van 1,5 miljoen euro werd voorzien. Daarnaast is er een specifieke oproep ondernemerschap gelanceerd met als beleidsaccent geïntegreerde financiering, waarvoor een bedrag van 0,75 miljoen euro werd uitgetrokken. Beide oproepen lopen af op 31/05/200752. In dit project geven financiële experts aan ondernemers een overzicht van de financieringsmogelijkheden op basis van hun ondernemingsplan en stellen ze een optimale financieringsmix voor. Daardoor wordt de ondernemer naar de gepaste geldschieters door51 Verscheidene projecten die in de oproep ondernemerschap 2005 met beleidsaccenten vrouwen en 45+’ers als besten naar voor komen, lopen momenteel nog. 52 Ministerieel besluit van 16/03/2007 tot uitvoering van artikel 10 van het besluit VR van 07/10/2005 tot toekenning van steun voor projecten ter stimulering van het ondernemerschap, met als beleidsaccent allochtoon ondernemerschap, respectievelijk de geïntegreerde financiering.
80
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
verwezen, en is de zoektocht naar financiering korter en efficiënter. • Syntra Vlaanderen werd aangesteld om leemtes op het vlak van ondernemersvorming te detecteren en in te vullen (draaischijf ondernemersvorming), hetzij via de eigen syntra, hetzij via partnerschappen. In dit kader heeft Syntra Vlaanderen ook de opdracht om ook kansengroepen te bereiken.
3.1.5. Een beleid dat onderzoek en ontwikkeling en innovatie naar internationale standaarden wil brengen (VH – II.B.5.) Een van de (weinige) expliciete kerncijfers van de Lissabonstrategie is dat overheid en bedrijfsleven samen 3% van het BBP aan O&O moeten besteden. Vooralsnog bereikt Vlaanderen dit streefcijfer niet. Vlaanderen heeft zich echter ten volle in deze Europese ambitie ingeschakeld via het Innovatiepact. Dit pact houdt een formeel engagement in van alle betrokken actoren (overheid, bedrijfsleven, universiteiten en onderzoeksinstellingen) om door gezamenlijke en complementaire inspanningen de betrokken 3%-norm te realiseren53. Het totale budget voor wetenschapsbeleid in 2007 (initiële kredieten) bedraagt 1.555,8 miljoen euro, waarvan 953,6 miljoen euro voor onderzoek en ontwikkeling is bestemd. Dit is een lichte daling t.o.v. 200654. Er wordt echter een structurele verhoging van 60 miljoen euro voorzien voor 2007, van 75 miljoen euro voor 2008 en van 25 miljoen euro voor 2009. Het Vlaamse Hervormingsprogramma deelde ICT een belangrijke plaats toe door te stellen dat ICT een sleutelsector voor de Vlaamse economie is. Er werden specifieke maatregelen m.b.t. de verdere uitbouw van het Instituut voor Breedbandtechnologie (IBBT), het i-Cityproject en interactieve digitale TV voorzien. Het afgelopen jaar werden op dit vlak opnieuw verschillende maatregelen genomen:
3% van het BBP aan O&O
Totale budget voor wetenschapsbeleid
ICT
• op 20/07/2006 keurde de Vlaamse Regering het actieplan Vlaanderen i2010 (Tijd voor een digitale stroomversnelling in de innovatieketen) goed. Het digitaal actieplan zet een strategische beleidsvisie uit, geeft aan waar Vlaanderen reeds inspanningen heeft geleverd en formuleert krachtlijnen waar er leemtes moeten worden opgevuld of inspanningen worden versterkt. Het plan vormt de doorvertaling van het Digitaal Actieplan Vlaanderen naar het beleidsdomein Economie, Wetenschap en Innovatie. Dit actieplan is gericht op 5 strategi53 EWI-speurgids 2007, pag. 45 54 Het globale O&O-overheidsbudget daalt t.o.v. 2006 met 1,3% tot 953,6 miljoen euro en komt overeen met 0,51 % van het BBP-Vlaanderen (in 2006 was dit nog 0,54%). EWI-speurgids 2007, pag. 45
81
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
sche krachtlijnen, met name (1) creëer grotere voorsprong in O&O, (2) kies resoluut voor e-onderzoek, (3) stimuleer het e-Ondernemen bij Vlaamse KMO’s, (4) zet maximaal in op e-government en (5) bouw duurzame bruggen over de digitale kloof55. Er is 3 miljoen euro voorzien voor het onderdeel e-onderzoek en het onderzoeksinformatiesysteem. Het actieplan Vlaanderen i2010 bevat een concrete krachtlijn die gericht is op het versterken van de O&O-uitgaven voor ICT. • IBBT-projecten in 5 focusdomeinen: nieuwe media, e-government, e-health, mobiliteit, ondersteunde technologieën. • een overbruggingsfinanciering voor i-City voor 2007 werd door de Vlaamse Regering op 16/05/2007 goedgekeurd. Competentiepolen en strategische onderzoekcentra
Competentiepool ‘Productontwikkeling en Industrieel Design’
In het Vlaams Hervormingsprogramma werd een nieuw beleidskader voor de selectie van competentiepolen56 en strategische onderzoekscentra57 vooropgesteld. Op 22/07/2005 keurde de Vlaamse Regering een beleidskader voor steun aan grote kenniscentra – met name de competentiepolen en strategische onderzoekscentra - goed. De operationalisering vroeg een aanpassing van het VIS-besluit en deze herziening gebeurde op 20/07/2006. Het kader voorziet dat haalbaarheidsstudies voor competentiepolen en strategische onderzoekscentra financierbaar worden op grond van het VIS-besluit. Door het beleidskader neemt uitsluitend de minister bevoegd voor wetenschappelijk onderzoek en technologische innovatie de beslissing een competentiepool te financieren. Voor de strategische onderzoekscentra blijft de Vlaamse Regering bevoegd om beslissingen te nemen tot financiering op basis van meerjarige beheersovereenkomsten. Een handleiding voor het indienen van de programma’s staat sinds eind 2006 op de website van IWT-Vlaanderen ter beschikking. Naast de Vlaamse Innovatiesamenwerkingsverbanden stimuleert de Vlaamse overheid ook het clusteren van innovatiekrachten in regio’s via de RIS-werking (Regionale Innovatiesamenwerkingsverbanden). De regionale stimulering is geïncorporeerd in de werking van VLAO. De Vlaamse Regering keurde op 13/10/2006 de oprichting goed van de competentiepool ‘Productontwikkeling en Industrieel Design’. Thematisch zal de competentiepool het integrale pro55 Dit actieplan is m.a.w. gericht op onderzoek in de ICT-sector en ICT als hefboom voor respectievelijk onderzoek (e-onderzoek), bedrijfsvoering (e-ondernemen), dienstverlening (e-government) en op het overbruggen van de digitale kloof. 56 Competentiepolen richten zich in de eerste plaats op collectief onderzoek, vertaalonderzoek en op de verspreiding van kennis, vooral naar KMO’s. (http://www.vlaandereninactie.be/documenten/sociaal_economisch_actieplan.pdf ,pag.78 ). 57 Strategische onderzoekscentra richten het belangrijkste deel van hun inspanningen op de ontwikkeling van strategisch basisonderzoek met valoriseerbare resultaten op langere termijn. (http://www.vlaandereninactie.be/documenten/sociaal_ economisch_actieplan.pdf, pag. 81).
82
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
ces van productontwikkeling bestrijken, van de vertaling van marktkennis naar productspecificaties, over het ontwerpproces zelf met integratie van industriële vormgeving, tot en met de marktintroductie. Hierbij komen zowel de technologische, economische als menselijke aspecten van productontwikkeling op een evenwichtige wijze aan bod. De Vlaamse overheid reikt voor de eerste 30 maanden een budget van 1,9 miljoen euro aan. Het IWT-Vlaanderen wordt belast met een tussentijdse evaluatie van dit initiatief en moet een voorstel tot verdere financiering voor de daaropvolgende 2 jaar voorleggen aan de Vlaamse Regering. Ondertussen werd ook het ‘Vlaams Instituut voor Mobiliteit’58 opgericht. Deze beide nieuwe competentiepolen vullen de lijst van de 7 bestaande competentiepolen59 aan. Bovendien zijn er nog enkele bijkomende initiatieven in ontwikkeling waarvoor in de begroting van 2007 al bijkomende middelen werden voorzien. Het is de bedoeling om in de loop van 2007 een nieuwe procedure voor het indienen van voorstellen van competentiepolen goed te keuren. Tot op heden betrof het steeds een adhoc beslissing van de Vlaamse Regering. Ondertussen werden ook de voorziene doorlichtingen van de strategische onderzoekscentra VIB (biotechnologie), IMEC (nanoelektronica), VITO (nieuwe materialen), IBBT (breedbandtechnologie) afgerond in 2006 en werden hieruit de nodige aanbevelingen geformuleerd. Er werden vervolgens met VIB en IMEC op 15/12/2006 nieuwe beheersovereenkomsten afgesloten voor vijf jaar (2007-2011). Met IBBT werd op 16/03/2007 een eerste meerjarige beheersovereenkomst 2007-2011 afgesloten, terwijl de beheersovereenkomst met VITO momenteel in opmaak is en nog voor de zomer van 2007 zal worden afgesloten. Deze beheersovereenkomsten bestaan uit een algemeen (generiek) gedeelte, in het kader van ‘good governance’, en een specifiek gedeelte.
Vlaams Instituut voor Mobiliteit
Doorlichtingen van de strategische onderzoekscentra VIB, IMEC, VITO en IBBT
58 De VIM werd goedgekeurd op 20/07/2007. De missie van het VIM is om, via innovatie en onderzoek, duurzame oplossingen uit te werken voor problemen in de domeinen van mobiliteit en verkeersveiligheid en tevens, door kennisoverdracht en begeleiding van doelgroepen, de mobiliteitssector in Vlaanderen te versterken. Het wil m.a.w.: (1) een kennisinfrastructuur creëren, die overheid en bedrijfsleven helpt om het mobiliteitssysteem uit de huidige impasse te halen; (2) het inzicht vergroten in de oorzaken van de achterblijvende vernieuwing in de mobiliteitssector; (3) veranderingen op gang brengen die leiden tot een duurzaam transport- en mobiliteitssysteem, dat is ingepast in het Europese infrastructuurnetwerk; (4) innovatieve en klantgeoriënteerde vervoersoplossingen voor burgers en bedrijven aanbieden. (zie www.vlaamsinstituutmobiliteit.be). Het VIM wordt gefinancierd uit EFRO-middelen, met co-financiering van de Vlaamse overheid. Het VIM stelde een businessplan op met een budget van 12,5 miljoen euro tot 2012. Voor de periode tot 2009 is 5,8 miljoen euro toegekend, waarvan zowat de helft komt van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling. De subsidie van de Vlaamse Regering voor de periode 1/1/2006 - 31/12/2008 bedraagt 2.638.204 euro. 59 Zijnde Flanders’ Drive (automotive industrie), het Vlaams Instituut voor de Logistiek (VIL), Incubatiepunt voor Geo-informatie (incGEO), Flanders Mechatronics Technology Centre (FMTC), Milieu-Innovatieplatform, Flanders Materials Centre (Flamac), Flanders’ Food, Productontwikkeling en Design.
83
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
De middelen voor de strategische onderzoekscentra worden in 2007 aanzienlijk verhoogd. Zowel IMEC60, VIB61 als IBBT62 zagen hun dotatie verhoogd met respectievelijk 2,74 miljoen euro, 6,3 miljoen euro en 4,2 miljoen euro. In de loop van 2006 werd eveneens een generieke beheersovereenkomst, een typecontract, uitgewerkt voor alle kenniscentra waarin basisprincipes voor ‘good governance’ zijn opgenomen. Twee bio-incubatoren
Toegepast Biomedisch Onderzoek
Hoger onderwijs
Voor de volledigheid kan aangegeven worden dat er momenteel twee bio-incubatoren in aanbouw zijn. Met deze incubatoren biedt het Vlaams Interuniversitair instituut voor Biotechnologie, VIB, O&O-intensieve bedrijven in de levenswetenschappen de kans snel te starten in een aangepaste up-to-date infrastructuur. Tenslotte kan ook de ondersteuning van het toegepast biomedisch onderzoek vermeld worden. Het programma Toegepast Biomedisch Onderzoek met maatschappelijke finaliteit heeft tot doel om een ondersteuning te bieden inzake nieuwe ontwikkelingen voor therapie en diagnose, waarvoor op heden onvoldoende industriële interesse bestaat en waarvoor overheidsfinanciering via bestaande kanalen moeilijk is. Het programma heeft tot doel bij te dragen aan de implementatie van nieuwe behandelingswijzen en diagnoses en zal op deze manier bijdragen tot de volksgezondheid in het algemeen en het welzijn van de patiënten in het bijzonder. Voor 2006 en 2007 is hiervoor telkens een bedrag van 5 miljoen euro voorzien. Bij het bevorderen van onderzoek en ontwikkeling dient ook een brug geslagen te worden richting hoger onderwijs. In het voortgangsrapport 2006 werden de verschillende maatregelen reeds besproken en hierna volgen de verdere ontwikkelingen op dit terrein: • een belangrijke rol blijft weggelegd voor de interfacediensten63 (die een brug vormen tussen kennis en economie). In 2007 worden deze interfacediensten (voorzien bedrag voor 2007 bedraagt 2,7 miljoen euro) geëvalueerd, ook wat de samenwerking met de hogescholen betreft; 60 De dotatie voor IMEC bedraagt 38,9 miljoen euro voor 2007. IMEC ontvangt de komende vijf jaar 212.045.000 euro van de Vlaamse overheid, wat een stijging van 39.245.000 euro betekent. De verhoging voor IMEC gebeurt in twee stappen: in 2007 krijgt het instituut voor nanotechnologie 38.909.000 euro (een stijging van 10%). In de periode 2008-2011 krijgt IMEC jaarlijks 43.284.000 euro, een stijging van 20%. 61 De dotatie voor VIB bedraagt 38 miljoen euro voor 2007. De werkingsmiddelen voor het VIB stijgen met 43.320.000 euro, van 147.200.000 euro in de vorige beheersovereenkomst naar 190.520.000 euro nu. Dit bedrag wordt gespreid over de komende vijf jaar. 62 De dotatie voor IBBT bedraagt 23 miljoen euro voor 2007. 63 De Vlaamse Gemeenschap telt 10 interfacediensten: 6 daarvan zijn verbonden aan een Vlaamse universiteit, 4 zijn verbonden aan de onderzoeksinstellingen IMEC, VITO, VIB en IBBT. De activiteiten van een interfacedienst kunnen teruggebracht worden tot 3 hoofdtypes van activiteiten: (1) bevorderen van samenwerking tussen universiteiten en bedrijven, (2) zorgen voor de economische valorisatie van onderzoek, (3) oprichten van spin-off-bedrijven door begeleiden bij opstellen van het businessplan, bij financiering in de opstartfase, door begeleiding van het management (zie Vlaanderen in actie,…).
84
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
• voor het Tetrafonds, dat als programma instaat voor de technologietransfer door de instellingen van het hoger onderwijs, is een bedrag van 7,4 miljoen euro voor 2007 voorzien; • sinds 2006 ontvangen de hogescholen een ondersteuning voor de versteviging van de onderzoeksbetrokkenheid van de academisch gerichte hogeschoolopleidingen, daaronder begrepen het versterken van de onderzoeks- en innovatiecapaciteit, het bewerkstelligen van de interdisciplinariteit en transdisciplinariteit van het gevoerde onderzoek en de bevordering van de valorisatie van de onderzoeksresultaten en de samenhang met het bedrijfsleven. De middelen worden in de meeste gevallen door de associaties beheerd. Voor 2007 wordt een bedrag van 5 miljoen euro vrijgemaakt; • voor het Methusalem-programma (lange termijn financiering voor excellente onderzoekers) is voor 2007 een bedrag van 10 miljoen euro voorzien; • het besluit van de Vlaamse Regering van 30/03/2007 voorziet de opstart van het Herculesfonds (financiering van onderzoeksinfrastructuur) vanaf 01/07/2007. Er wordt voor dit fonds in 2007 5 miljoen euro extra middelen uitgetrokken; • voor het Odysseusprogramma, dat de instroom van toponderzoekers moet bevorderen, wordt voor 2007 een bedrag van 12 miljoen euro uitgetrokken; • het Industrieel Onderzoeksfonds beschikt in 2007 over een bedrag van 11,5 miljoen euro64. Waar het Methusalemprogramma zich richt op de lange termijnfinanciering, gebeuren er uiteraard ook op korte termijn de nodige inspanningen. Er kan hier meer in het bijzonder verwezen worden naar de toename van het aantal doctoraten en postdoctorale mandaten. Het aantal doctoraatsbeurzen bij het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO)– Vlaanderen (aspirantmandaten) en het Instituut voor de bevordering van Wetenschap en Technologie (IWT-specialisatiebeurzen) wordt stelselmatig verhoogd, waarbij een slaagkans van 35% als streefcijfer wordt gebruikt. Bij het FWO-Vlaanderen werd het volledige bedrag al in 2006 toegekend. Bij het IWT worden deze middelen stapsgewijze vrijgemaakt naarmate de bijkomende bursalen jaarlijks instromen. Voor 2007 betekent dit een stijging van 2,2 miljoen euro voor de IWT-specialisatiebeurzen. Voor een stijging van de postdoctorale mandaten van het FWO-Vlaanderen is in 2007 2,7 miljoen euro vrijgemaakt.
Toename van het aantal doctoraten en postdoctorale mandaten
64 De subsidie voor het IOF is sinds 2003 min of meer constant gebleven. De Vlaamse Regering keurde op 08/12/2006 een overgangsregeling voor 2006 en 2007 goed. In 2007 worden de IOF’s van de universiteiten geëvalueerd. Een reglementair besluit voor de financiering van het IOF is op dit moment in voorbereiding. Dit zou vanaf 2008 moeten van kracht zijn.
85
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Bijkomende BOF-ZAP mandaten
Terwijl de financiering voor tijdelijke onderzoekers in de Vlaamse Gemeenschap de voorbije jaren snel gestegen is, is het zelfstandig academisch personeel in de periode 1994-2005 slechts met ongeveer 5% toegenomen. De gemiddelde verhouding tussen tijdelijke onderzoekers en permanente aanstellingen aan de Vlaamse universiteiten is momenteel meer dan 3 op 1. Dit onevenwicht veroorzaakt een sterk verhoogde onderwijsbelasting evenals een gebrek aan omkadering voor jonge onderzoekers. Om hieraan enigszins te verhelpen, worden een aantal bijkomende BOF-ZAP mandaten, in de eerste plaats gericht op onderzoek, in combinatie met een beperkte onderwijsopdracht, gecreëerd. Na een eerste verhoging van de middelen met 1,5 miljoen euro in 2007, wordt in 2008 bijkomend nog 1,5 miljoen voorzien voor de uitbreiding van het BOF-ZAP kader. Deze middelen worden volgens de zogenaamde BOF-sleutel verdeeld over de Vlaamse universiteiten en worden toegevoegd aan de bijzondere onderzoeksfondsen van de universiteiten.
Wetenschappelijk toptalent
De Vlaamse overheid blijft uiteraard verder investeren in wetenschappelijk toptalent. Een actie van het socio-economisch actieplan ‘Vlaanderen in actie’(gepubliceerd in juli 2006), stelt een aantal maatregelen voor om van Vlaanderen een attractiepool te maken voor wetenschappelijk toptalent. Op 11/11/2006 vond in Stanford University Brainport Flanders plaats, een informatie- en debatevenement over transatlantische onderzoekssamenwerking tussen Vlaanderen en de Verenigde Staten65. De Vlaamse minister voor Wetenschappelijk Onderzoek treedt bovendien in 2007 via de Hersentoer in rechtstreekse dialoog met de onderzoekers aan de Vlaamse universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstellingen om voeling te houden met de noden en de verwachtingen van de onderzoeker op de werkvloer. De dialoogreeks is opgebouwd rond drie thema’s: (1) aanwerving en loopbaanontwikkeling; (2) mobiliteit van de onderzoeker en kennisuitwisseling; (3) het belang van diversiteit in de onderzoekswereld. De leidraad voor de dialoogreeks is de aanbeveling betreffende het ‘Europese Handvest voor Onderzoekers’ en de ‘Gedragscode voor de Rekrutering van Onderzoekers’, die de Europese Commissie op 11 maart 2005 publiceerde.
Popularisering van wetenschap, techniek technologische innovatie Wetenschapsinformatie en Innovatie
Binnen het globale wetenschaps- en technologische innovatiebeleid besteedt de Vlaamse overheid veel aandacht aan de popularisering van wetenschap, techniek en technologische innovatie. Het jaarlijkse actieplan ‘Wetenschapsinformatie en Innovatie’ vormt hierbij hét instrument van de Vlaamse overheid. Voor 2007 werd hiervoor een bedrag van 8,3 miljoen euro uitgetrokken. In het kader van dit actieplan worden er ook 4 oproepen66 gelanceerd (oproep algemene projecten, oproep projecten voor meisjes, oproep televisieprogramma’s, oproep geschreven 65 Het voornaamste doelpubliek bestond uit Vlaamse onderzoekers die in de Verenigde Staten werkzaam zijn en die overwegen om terug te keren naar Vlaanderen om daar een onderzoeksloopbaan uit te bouwen en/of die de banden met de Vlaamse onderzoekswereld hebben. 66 Het budget voor deze 4 oproepen bedroeg 1,9 miljoen euro.
86
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
pers). Tenslotte kan nog vermeld worden dat het Creativity World Forum van Flanders DC67 in 2006 een financiële steun van 220.000 euro kreeg. Voor de volledigheid kan ook nog melding gemaakt worden van het Programma Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek dat in 2001 werd opgestart om het beleid wetenschappelijk te ondersteunen en snel en proactief te kunnen inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen en uitdagingen. Dit steunpuntenprogramma is een hervorming van het vroegere Programma Beleidsgericht Onderzoek, waarbij op projectmatige basis werd gewerkt. Bij de steunpunten ligt de nadruk veeleer op structurele financiering. Op 15/12/2006 keurde de Vlaamse Regering de nieuwe beheersovereenkomsten met een nieuwe generatie steunpunten goed. De erkenningstermijn van 5 à 6 jaar -van de eerste generatie Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek- liep immers eind 2006 af. De tweede generatie loopt van 1/1/2007 tot 31/12/2011. De taak van de steunpunten spitst zich zowel toe op probleemgericht kortetermijnonderzoek als op fundamenteel langlopend basisonderzoek rond thema’s die de Vlaamse overheid beschouwt als prioritair en relevant voor haar beleid. Daarnaast omvat de opdracht ook kennisoverdracht en wetenschappelijke dienstverlening, en het opbouwen van dataverzamelingen, analyse en ontsluiting van gegevens. Met de erkenning en de financiering van de steunpunten streeft de Vlaamse Regering naar:
Programma Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek
• een structurele onderzoeksfinanciering rond prioritaire beleidsthema’s; • stabiliteit in het onderzoek, binnen een duidelijk vastgelegd contractueel kader; • een wetenschappelijke beleidsonderbouwing door het structureel inpassen van het onderzoek in de beleids- en beheerscyclus; • bevordering van het multidisciplinaire facet binnen het beleidsrelevant onderzoek; • toegankelijkheid van de beschikbare kennis en de overdracht van deze kennis naar de Vlaamse overheid. In tegenstelling tot andere programma’s dienen de steunpunten niet enkel om onderzoek te financieren. De overheid verwacht als opdrachtgever ook duidelijke, bruikbare resultaten. Het steunpuntenprogramma ligt aan de basis voor een wisselwerking waarbij het beleid onderzoek steunt en vice versa. De volledige werking van de eerste generatie steunpunten werd geëvalueerd en een nieuwe structuur voor het programma werd ontwikkeld. Vanuit het beleidsdomein Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) bedraagt de centrale financiering van het steunpuntenprogramma jaarlijks 8,5 miljoen euro. Dit bedrag wordt verdeeld onder de verschillende steunpunten. Elk 67 Flanders DC: Flanders District of Creativity is de Vlaamse organisatie voor ondernemingscreativiteit.
87
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
steunpunt mag rekenen op bijkomende financiering vanuit de inhoudelijk betrokken beleidsdomeinen; deze bedraagt samen 5,76 miljoen euro, wat het totaal op 14,26 euro brengt. De beheersovereenkomst loopt van 1/1/2007 tot 31/12/2011 en in de tweede generatie werden in totaal veertien steunpunten68 erkend. Inhoudelijk zijn ook enkele andere aksenten gelegd. Binnen het domein Mobiliteit en Openbare Werken bijvoorbeeld is het onderzoeksthema nu verkeersveiligheid en goederenstromen, daar waar dit voorheen uitsluitend verkeersveiligheid bij stijgende mobiliteit was. Het departement EWI is de kernactor van het steunpuntenprogramma: het levert de basismiddelen van de eerste en tweede generatie steunpunten en bereidt ook de evaluatie en de voorzetting van het steunpuntenprogramma voor. Voor de tweede generatie steunpunten treedt het departement op als secretaris voor de steunpuntstuurgroepen en als eerstelijnsloket voor vragen over de algemene werking van de steunpunten. Bij de steunpunten die betrekking hebben op het EWI-beleidsdomein, ‘Ondernemen en Internationaal Ondernemen’ en ‘O&O-Indicatoren’ is het betrokken departement ook inhoudelijk sterk betrokken bij het onderzoek.
3.1.6. Een beleid dat oog heeft voor duurzaamheid (VH – II.B.6.) De Vlaamse overheid heeft in haar Lissabon-strategie steeds een belangrijke plaats voorzien voor duurzaamheid. Economische groei kan niet duurzaam zijn, als ze niet gepaard gaat met investeringen in een gezond leefmilieu. Tegen 2010 moet een verregaande ontkoppeling gerealiseerd zijn tussen economische groei enerzijds en milieu-impact, materiaal- en energiegebruik anderzijds. In het Vlaamse Hervormingsprogramma werden op 5 terreinen, met name klimaat en energie, duurzame productie en consumptie, marktinstrumenten, biodiversiteit, maatschappelijk verantwoord ondernemen, specifieke maatregelen naar voor geschoven. Op heel wat van deze terreinen zijn deze het afgelopen jaar verder geïmplementeerd. Klimaat en energie Het Vlaams gewest heeft een Klimaatbeleidsplan 2006-2012 opgesteld dat 87 maatregelen bevat in de sectoren industrie, landbouw, gebouwen, transport, innovatie en elektriciteitsproductie. 80% van de kloof tot de Kyotodoelstelling wordt met binnenlandse maatregelen gedicht waarvoor 530 miljoen euro voorzien is. Aanvullend worden de nodige middelen opgebouwd voor de aankoop van de nodige emissierechten zodat tijdig de Kyotodoelstelling kan gerealiseerd worden. 68 (1) Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen, (2) Buitenlands beleid, Toerisme en Recreatie, (3) Cultuur, Jeugd en Sport, (4) Duurzame Ontwikkeling, (5) Fiscaliteit en begroting, (6) Gelijkekansenbeleid, (7) Milieu en Gezondheid, (8) Mobiliteit en Openbare Werken, (9) O&O-Indicatoren, (10) Ondernemen en Internationaal Ondernemen, (11) Ruimte en Wonen, (12) Studie en Schoolloopbanen, (13) Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, (14) Werk en Sociale Economie.
88
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Eind 2005 was 1,66% van de elektriciteitsleveringen afkomstig uit hernieuwbare energie. Indien het huidige stijgingspercentage wordt aangehouden, kan de doelwaarde (6% in 2010) bereikt worden. Eind 2005 werd 3.826 GWh energie bespaard door inzet van kwalitatieve warmtekrachtkoppeling. De groenestroom- en warmtekrachtcertificaten alsook de ecologiepremie (zie 3.1.1.) zijn maatregelen die de overheid inzet ter ondersteuning van deze doelstellingen.
Hernieuwbare energie
Zowel de acties voor het wegwerken van de belemmeringen bij de milieuvriendelijke energieproductie als de acties ter ondersteuning van de productie van hernieuwbare energie en biobrandstoffen door de landbouw zitten op schema. Wat deze acties betreft, wordt voor 2007 een bedrag van 119.000 euro uitgetrokken. Tevens wordt onderzoek verricht naar de mogelijkheden die de vraag naar groene energie en grondstoffen bieden aan de landbouw. Hiertoe werden twee expertisecentra (nl. over energiebesparing glastuinbouw en productie van houtige biomassa) opgericht respectievelijk binnen het ILVO69 en het INBO70. Er zullen specifieke steunmaatregelen voor biobrandstoffenproductie worden uitgewerkt en verder onderzoek uitgevoerd naar nieuwe technologieën. De doelstelling om de daling van het energieverbruik bij gezinnen met 7,5% te verminderen in 2010 ten opzichte van 1999 zal worden gerealiseerd via een combinatie van verschillende instrumenten en maatregelen. Op het vlak van eisen en normen is de energieprestatieregelgeving (EPB) op 1 januari 2006 van kracht geworden. Het betrokken EPB-decreet werd op 21/12/2006 door het Vlaams parlement aangenomen. Er is, sinds de vorige voortgangsrapportage, ook vooruitgang geboekt inzake de energieprestatiecertificaten. Het uitvoeringsbesluit m.b.t. de energieprestatiecertificaten voor publieke gebouwen werd door de Vlaamse Regering op 20/04/2007 goedgekeurd, terwijl het uitvoeringsbesluit m.b.t. energieprestatiecertificaten bij de verkoop en verhuur van residentiële gebouwen werd op 20/07/2007 een eerste keer principieel goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Ook een aantal andere wetgevende maatregelen zijn genomen. Er kan concreet verwezen worden naar het besluit van de Vlaamse Regering van 8/12/2006 inzake het onderhoud en nazicht van stooktoestellen voor verwarming van gebouwen of voor aanmaak warm water en het besluit van de Vlaamse Regering van 1/12/2006 m.b.t. de openbaredienstverplichtingen ter bevordering van rationeel energieverbruik.
Daling van het energieverbruik bij gezinnen
Het energierenovatieprogramma 2020 werd in het voorjaar 2007 opgestart. Verder kan gewezen worden op het gegeven dat energiecalculators (berekenen winst bij het nemen van energiebesparende maatregelen) door het Vlaams Energieagentschap sinds het voorjaar 2007 gratis ter beschikking worden gesteld. Tenslotte is de Vlaamse bijdrage tot het actieplan energie-efficiën69 ILVO: Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek 70 INBO: Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek
89
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
tie bij eindgebruik en energiediensten op 15/06/2007 goedgekeurd. Industrie
Ook met de industrie werden in het kader van het benchmarkingconvenant afspraken gemaakt. Zo maakten eind 2006 al 183 bedrijfsvestigingen deel uit van het benchmarkingconvenant over energie-efficiëntie in de industrie. Op 01/01/2007 ging de 2e convenantronde van start en de herziene energieplannen worden tegen eind juni 2008 verwacht. Voor het benchmarkconvenant wordt in 2007 een bedrag van 1.034.000 euro uitgetrokken. Ander belangrijk gegeven was dat in 2006 228 ondernemingen het auditconvenant hebben ondertekend. Voor dit convenanttype is voor 2007 een bedrag van 600.000 euro uitgetrokken. Tenslotte zal de Vlaamse overheid voor kleine ondernemingen via energieconsulenten kennis en advies inzake rationeel energiegebruik verspreiden. De eerste aanwervingen door de werkgeversorganisaties zijn gebeurd.
Duurzame mobiliteit
Ook investeringen m.b.t. duurzame mobiliteit leveren hun bijdrage op het vlak van duurzaamheid. Er wordt hierbij de klemtoon gelegd op maatregelen m.b.t. een milieuvriendelijk en emissiearm voertuigenpark. Op dit vlak kan verwezen worden naar het instrument van de ecoscore. De bedoeling is dat met de andere gewesten en de federale overheid een protocolakkoord m.b.t. de erkenning van Ecoscore, ter bepaling van de milieu-impact van voertuigen, wordt opgesteld. Ook wordt in 2007 met de andere gewesten en de federale overheid een overleg opgestart inzake het verrekenen van CO2 en andere emissies van voertuigen in de belastingsbasis voor de belasting op inverkeerstelling en de verkeersbelasting.
Duurzaam materialengebruik
Afvalstoffen
Duurzame productie en consumptie Wat het transitieproces naar een duurzaam materialengebruik betreft werden begin 2007 een situatieschets uitgewerkt, een eerste toekomstbeeld geformuleerd en prioritaire thema’s geselecteerd71. Verder werd in 2007 een evaluatie van 15 jaar preventiebeleid afgerond. Een aantal aanbevelingen zorgen voor accenten in de beleidsplanning onder meer op het vlak van monitoring en productbeleid. De Vlaamse overheid voorziet in een verruiming van het afvalbeleid naar duurzaam materialenbeleid (materiaalketen wordt integraal meegenomen). Deze verruiming wordt o.a. nu al meegenomen in de uitwerking van nieuwe sectorale uitvoeringsplannen en zal verder bij de ontwikkeling van nieuwe of bijsturing van bestaande instrumenten worden doorgevoerd. Op het gebied van afvalstoffen kan vermeld worden dat in het kader van het Actieplan groene stroom van de Vlaamse Regering een toetsingskader wordt uitgewerkt dat ondersteuning zal bieden bij de afweging van de keuze tussen materiaalrecyclage en energetische valorisatatie van bepaalde biomassastromen. 71 Zie ook http://www. duurzaam-materialenbeheer.be
90
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
De selectieve inzameling en sortering worden verder gericht op het verhogen van de kwaliteit van de te recycleren afvalstoffen waardoor ze vlotter op de recyclagemarkt kunnen terechtkomen. Er wordt verder nagegaan hoe de terughoudendheid t.a.v. het gebruik van gerecycleerde materialen en producten, kan worden weggewerkt. In eerste instantie wordt hierbij gefocust op de stromen compost en digestaat, puingranulaten en kunststofgranulaten. Verdere acties worden ondernomen op basis van een analyse van de afzetmarkten met ondermeer promotie van de kwaliteit, gebruiksmogelijkheden en hoogwaardige toepassing van secundaire grondstoffen en een doorlichting van de wetgeving over secundaire grondstoffen. Een uitvoeringsplan ‘Bagger- en Ruimingsspecie’ is in juni 2007 principieel door de Vlaamse Regering goedgekeurd. Dit plan komt tegemoet aan de dringende behoefte om op duurzame wijze om te gaan met baggeren en ruimen, om zowel nautische, hydraulische als ecologische redenen. Daarnaast komt ook de aanpak van de historische achterstand aan bod. Het plan vormt het beleidskader voor de volgende 10 jaar en levert tevens een langetermijnvisie op 30 jaar. Een openbaar onderzoek is voorzien in 2007. Het uitvoeringsplan ‘Milieuverantwoord Materialengebruik en afvalbeheer in de bouw’ is opgesteld, doch dient in 2007 vastgesteld te worden door de Vlaamse Regering. De optimalisatie van de selectieve inzameling (op basis van dit toetsingskader) vormt een onderdeel van het nieuw uitvoeringsplan ‘Milieuverantwoord beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen’, waarvoor het openbaar onderzoek in 2007 is voorzien. Twee afvalstromen (GFT en groenafval) werden eerder onderzocht en getoetst. Op 07/09/2007 keurde de Vlaamse Regering het Sectoraal Uitvoeringsplan ‘Milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen’ principieel goed. In het plan wordt voor de periode 2008-2015 het beleidskader vastgesteld voor het beheer van huisvuil en grofvuil, straat- en veegvuil en zwerfvuil. Met dit plan wil de Vlaamse Regering meer milieuverantwoorde consumptie realiseren en de hoge graad van selectieve inzameling nog verbeteren. Inzake milieugerichte technologische innovaties werd op 20/02/2006 het Milieu Innovatieplatform72 (MIP) officieel gelanceerd. Binnen dit platform wordt in 2007 het Vlaams Actieplan Milieu en Innovatie opgemaakt. Verder kan vermeld worden dat een handboek ‘Innovatief aanbesteden’ in uitwerking is en dat een eerste case (sector bodemsanering) begin 2007 werd opgestart. Tenslotte werd de studie ‘Invloed van milieubeleidsinstrumenten op milieu-innovatie’ in mei 2007 afgewerkt. Naast het MIP werden er experimenten met transitiemanagement opgezet.
Milieugerichte technologische innovaties
72 Het MIP brengt onderzoekscentra, bedrijven en overheidsadministraties samen om milieutechnisch onderzoek te stimuleren en te bepalen welke marktsegmenten het meest interessant zijn.
91
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Er werd concreet gestart met 2 cases, nl. transitie duurzaam bouwen en wonen enerzijds en transitie duurzaam materialenbeheer. Een gemeenschappelijke visie voor 2030 kwam tot stand en op basis van deze visie werden deelthema’s bepaald, streefbeelden, paden en acties geformuleerd. Dit mondde eind 2006 uit in een transitieagenda met 18 vernieuwende projecten en de oprichting van een vernieuwingsplatform duurzaam wonen en bouwen. Concrete initiatieven worden opgezet zoals bv. kwaliteitsnorm en/of evaluatiekader voor duurzaamheid op gebouwniveau. De informatie uit verschillende lopende studies wordt hiervoor samengebracht en geanalyseerd. Andere initiatieven zijn ‘zuinig gebruik van grondstoffen voor de bouw’ en het toetsen van verschillende opleidingen in de bouwsector op duurzaamheidaspecten. In het kader van het impulsprogramma passiefhuizen wordt bijzondere aandacht besteed aan hinderpalen voor de introductie van dit concept.
92
Eco-efficiëntieprogramma voor KMO’s
Wat de ontwikkeling van een eco-efficiëntieprogramma voor KMO’s betreft, is het zo dat de pilootfase m.b.t. de eco-efficiëntiescan is afgerond. Het eco-efficiëntieprogramma zelf werd in november 2006 opgestart. Er is voor 2007 een bedrag van 762.500 euro voorzien.
Informatieverlening en sensibilisering
Ook inzake informatieverlening en sensibilisering werden terug de nodige initiatieven genomen. Het in het voortgangsrapport 2006 vermelde onderzoek van STIP (Steunpunt en Informatiecentrum voor Preventie van Afval) is inmiddels afgerond. Het onderzoek leidde tot een berekeningsmodel om de prestaties van overheidsorganisaties op het gebied van milieuverantwoorde consumptie en productgebruik in kaart te brengen. De focus lag hierbij specifiek op kantoor- en schoonmaakartikelen. Het model wordt in 2007 in een softwaretoepassing gestoken en met een nieuwe productgroep uitgebreid. Wat de verdere uitbouw van de werking rond ecodesign betreft, kan verwezen worden naar de Uitwerking van de Ecolizer. Dit is een instrument dat de milieu-impact van verschillende productvoorstellen, gebruikte materialen of productieprocessen evalueert.
Milieuvriendelijk produceren en consumeren
De Vlaamse overheid neemt het voortouw in milieuvriendelijk produceren en consumeren. Op dit vlak kan verwezen worden naar het boven aangehaalde handboek inzake innovatief aanbesteden. Een ontwerp omzendbrief ‘verwerving en vervreemding van dienstvoertuigen’ van de Vlaamse overheid met integratie van Ecoscore (zie infra) zit in de laatste fase van goedkeuring. Ook de bestekken voor aankoop van dienstwagens van het Agentschap voor Facilitair Management zullen in de toekomst Ecoscore opnemen in de technische vereisten en als gunningscriterium. Er werd ook een studie opgestart rond duurzaamheidscriteria in overheidsopdrachten. Het doel van deze studie is enerzijds om na te gaan wat de huidige stand van zaken is binnen de Vlaamse overheid en anderzijds om aanbevelingen te formuleren voor toekomstige acties. Het Actieplan ‘Energiezorg in de Vlaamse overheidsgebouwen 2006 – 2010’ werd goedgekeurd
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
op 20 juli 2006 en het Actieplan ‘Milieuzorg in het voertuigenpark van de Vlaamse overheid’ 2007-2010 werd goedgekeurd op 26 januari 2007. Marktinstrumenten Ook op het vlak van een betere economische ondersteuning van het milieubeleid zijn verschillende maatregelen genomen. Het Milieukostenmodel Vlaanderen is operationeel en up to date voor emissies naar lucht door de industrie en het wordt nu naar broeikasgassen en de andere sectoren uitgebreid. Het Milieukostenmodel Vlaanderen voor waterkwaliteit wordt op dit moment uitgebreid van één pilootbekken naar alle bekkens in Vlaanderen voor insteek in het economische luik van de kaderrichtlijn water.
Betere economische ondersteuning van het milieubeleid
Een haalbaarheidsstudie voor een macro-economisch algemeen evenwichtsmodel voor Vlaanderen is lopende en wordt in juni 2007 opgeleverd. Indien het resultaat hiervan positief is, zal gewerkt worden aan het operationaliseren van een dergelijk model (in eerste instantie voor het klimaatbeleid). Inzake de evaluatie, bijsturing en eventuele uitbreiding van economische instrumenten is er momenteel een studie reguleringskosten lopende die een rekenmodel moet opleveren waarmee voor verschillende instrumenten de reguleringskosten (gedefinieerd als alle bijkomende kosten bovenop de pure bestrijdingskosten) van administratie, monitoring, handhaving enz. kunnen worden berekend. De studie reguleringskosten werd opgeleverd in juni 2007. Op basis van de het hierin ontwikkelde rekenmodel zal het beleidsdomein LNE zelf cases voor ramingen van reguleringskosten uitvoeren.
Evaluatie, bijsturing en eventuele uitbreiding van economische instrumenten
Samen met de goedkeuring van het NEC-programma73 op 9/3/2007 besliste de Vlaamse Regering om (tenzij op basis van het overleg met de bedrijven hieromtrent alsnog voor een ander instrument wordt gekozen dat dezelfde emissiereducties mogelijk maakt), een NOx-emissieheffing in te voeren waarbij de inkomsten zullen worden gebruikt voor de subsidie van reductiemaatregelen voor NOx. Er is echter nog specifiek studiewerk nodig voor de operationalisering. Tenslotte kan vermeld worden dat de reeds in het hervormingsprogramma aangehaalde studie (die een methodiek moest ontwikkelen voor de evaluatie van subsidies en toepassing van deze methodiek op een aantal cases) succesvol werd opgeleverd. Er worden voorlopig geen nieuwe subsidie-evaluaties gepland, maar er wordt wel aan een inventarisatie van milieuschadelijke subsidies gewerkt. 73 NEC: National Emission Ceilings
93
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Biodiversiteit In het Vlaamse Hervormingsprogramma werden 7 concrete maatregelen naar voor geschoven om het verlies aan biodiversiteit stop te zetten tegen 2010. De verdere uitvoering m.b.t. deze maatregelen wordt hierna belicht: Ecologisch waardevolle gebieden
• De ecologisch waardevolle gebieden ruimtelijk veilig stellen door de afbakening en invulling van een coherente en ruimtelijke structuur. De verdere afbakening van VEN74 en IVON75 is in uitvoering76. Er werden verder 6 NRP-pilootprojecten m.b.t. de opmaak van natuurrichtplannen (NRP) opgestart waarvan er één voorlopig werd goedgekeurd (in openbaar onderzoek). De goedkeuring van de overige natuurrichtplannen wordt voorzien tegen eind 2007. De instandhoudingsdoelstellingen voor de speciale beschermingszones in de 6 NRPpilootprojecten zijn uitgewerkt77. Het in 2006 opgezette project rond groepscertificering ‘Bossen van de Lage Kempen’ wordt geëvalueerd met het oog op uitbreiding. Tevens worden aparte groepcertificeringen in de context van de bosgroepen opgezet. Via de ondersteuning van de vzw Fair Timber wordt verder gewerkt aan de gelijkwaardigheidsvereisten voor certificering van duurzaam bosbeheer in Vlaanderen. Er werd verder uitvoering gegeven aan de afspraken in kader van de grensoverschrijdende samenwerking voor het Schelde-estuarium en de Grensmaas78. Het aankoopbeleid van natuur- en bosgebieden is gericht op de verwerving van de meest kwetsbare gebieden en vormt een belangrijke peiler voor de invulling van de natuurlijke structuur, namelijk op de habitattypes en biotopen van soorten in specifieke gebieden79. Er wordt nagestreefd om de oppervlakte met natuurgericht beheer jaarlijks te doen toenemen80. Door natuurgericht beheer van groen in verstedelijkte gebieden en van de bermen langs wegen en waterwegen wordt eveneens bijgedragen tot de coherentie van het netwerk.
74 VEN: Vlaams Ecologisch Netwerk 75 IVON: Natuurverwervingsgebied 76 Eind 2006 was 87.022 ha VEN en 934 ha natuurverwevingsgebied afgebakend. Voor 3 bijkomende buitengebiedregio’s zjin de ruimtelijke visies en de uitvoeringsprogramma’s in afwerking, en worden deze na goedkeuring in RUP’s verwerkt. Op provinciaal niveau lopen 11 projecten voor de afbakening van verbindingsgebieden. 77 Het juridisch kader voor de procedure van de opmaak en de vaststelling van instandhoudingsdoelstellingen en de opmaak van de instandhoudingsdoelstellingen van de overige speciale beschermingszones zijn in voorbereiding. 78 Onder het Grensoverschrijdend Ecologisch Basisplan (GEB) met Nederland werd gestart met de uitwerking van het uitvoeringsplan voor de Achelse Kluis en Voeren-Noord. 79 Meer specifiek in: (1) de Speciale Beschermingszones (Natura 2000), (1) het VEN, de GNBS en de beschermde gebieden onder het Duinendecreet, (3) de groene gewestplanbestemmingen en bosuitbreidingsgebieden, (4) de beschermde landschappen en ankerplaatsen (erfgoedlandschappen) en (5) de overstroombare valleien met hoge waterbergingscapaciteit. 80 Eind 2006 bedroeg deze oppervlakte 37.348 ha, waarvan 11.378 ha erkend natuurreservaat, 5.491 ha Vlaams natuurreservaat en 2.423 ha bosreservaat.
94
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
• M.b.t. het invoeren van natuurgerichte milieukwaliteit in kwetsbare en waardevolle gebieden kan vermeld worden dat via overleg en facilitering door het Agentschap Natuur en Bos (ANB) met andere sectoren en met doelgroepen aan de ecologische inpassing van gebruiksvormen in het buitengebied wordt gewerkt. In het kader van specifieke samenwerking (met Bosgroepen, Wildbeheerseenheden en Regionale Landschappen) wordt via technische en financiële ondersteuning de beheerplanning en –uitvoering gericht op duurzaam gebruik van biodiversiteit81. Verder wordt via natuurinrichtingsprojecten beoogd om de natuurwaarden in specifieke gebieden te herstellen en de infrastructuur voor openstelling en recreatieve doeleinden te realiseren82. In het landgoedforum werd overleg gepleegd met vertegenwoordigers van particuliere eigenaars van natuur, bos en landschap. Een ontwerp voor een model ‘geïntegreerd beheerplan’ werd uitgewerkt. De integratie van de natuurzorgplicht in ander beleidsdomeinen kreeg verder vorm83. Deze samenwerking kreeg tevens een stimulans door middel van de uitvoering van LIFE-projecten (vb. met Defensie, kustzonebeheer) en via beheerovereenkomsten met landbouwers84. Voor de habitats en voor sommige soortengroepen van communautair belang werden de ecologische vereisten, waaronder milieukwaliteitsaspecten, omschreven.
Natuurgerichte milieukwaliteit
• Er werden aanvullende maatregelen genomen voor bedreigde, kwetsbare en/of zeldzame soorten. Zo werd er verder gewerkt aan de stroomlijning van de monitoringsprogramma’s, zodat ook beter tegemoet kan worden gekomen aan de toenemende vereisten van internationale rapporteringen en om betere inzichten te krijgen over de trends van biodiversiteit. Een ontwerp van geïntegreerde en geharmoniseerde soortenwetgeving is voorgelegd voor verder overleg. In het nieuwe programma voor plattelandsontwikkeling (2007-2013) werden beheerovereenkomsten85 opgenomen. Van de 10 soortenbeschermingsplannen zijn er 8 in uitvoering (begin 2007). Voor een aantal vissoorten van communautair belang werden herstelprogramma’s ontwikkeld en in uitvoering gebracht. Voor de bescherming van de paling is een actieplan in voorbereiding.
Aanvullende maatregelen Bedreigde, kwetsbare en/of zeldzame soorten
81 Er werden 17 pilootprojecten bosgroepen opgestart; de laatste twee worden opgestart begin 2007. Van deze bosgroepen hebben er 14 een voorlopige erkenning gekregen. In 2006 waren er 177 wildbeheereenheden erkend, tegen eind 2007 wordt beoogd dat het aantal tot 190 zal reiken. De aandacht gaat nu verder naar de technische ondersteuning voor een effectieve werking van deze bosgroepen en wildbeheerseenheden. 82 Vijf projecten werden afgerond met een oppervlakte van 693 ha, 17 andere zijn in uitvoering voor een totale oppervlakte van 8.167 ha. 83 o.a. via samenwerking in kader van het Integraal Waterbeleid, de gemeenschappelijke visievorming voor ruimtelijke planning, overleg met de recreatiesector. Voor de havengebieden werden meerdere interdisciplinaire Beheercommissies opgericht, die o.a. toezien op de ontwikkeling van (compenstie)natuurgebieden. 84 voor natuurgericht beheer van graslanden en van perceelsranden, ontwikkeling en beheer van kleine landschapselementen, beperkte bemesting, geen gebruik van pesticiden 85 voor hamsters, weidevogels en akkervogels.
95
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Verhoging van het draagvlak en samenwerking
• Er werd verder geïnvesteerd in de verhoging van het draagvlak en samenwerking voor natuurbehoud. In 2006 werd een symposium ‘Samenwerken voor de natuur’ georganiseerd, waarbij de conclusies en aanbevelingen van het in 2006 afgeronde draagvlakonderzoek als basis worden gebruikt. Op die manier kunnen nieuwe partnerschappen worden gevormd die toelaten om de oppervlakten natuur-, bos- en groengebieden sneller te doen toenemen. Bestaande vormen van samenwerking (zoals Bosgroepen, Wildbeheerseenheden en Regionale Landschappen), die de verwevenheid van natuur- en bosbeleid met andere functies ondersteunen werden vergezet. Tevens werden resultaten geboekt in andere vormen van samenwerking, zoals in het kader van het bosgebied Lage Kempen, de samenwerking met de visserijcommissie en de samenwerking met het ministerie van Defensie. Naast een samenwerking m.b.t. acties voor de verhoging van het draagvlak wordt ook financiële ondersteuning gegeven voor de aankopen en voor het beheer door verenigingen.
Samenwerkingsovereenkomst lokale besturen
• In het kader van de samenwerkingsovereenkomst met lokale besturen werden in 2006 162 nieuwe projecten ingediend. Hiervan werden 134 ‘natuur’projecten voor subsidiëring goedgekeurd. In 2008 gaat ook voor het thema ‘Natuurlijke entiteiten’ de vernieuwde samenwerkingsovereenkomst tussen het Vlaamse gewest en de lokale overheden van start. Extra aandacht wordt daarbij gevraagd voor ecologisch bermbeheer en het gebruik van streekeigen soorten. De samenwerking met actoren om stadsbossen op terrein te realiseren wordt verder gezet. Om de groene ruimtes in de rand rond Brussel te vrijwaren en open te stellen voor het publiek wordt, in samenwerking met de lokale besturen, een geïntegreerd NatuurCultuurproject in uitvoering gebracht.
Beleidsondersteuning
Harmonisering en stroomlijning van rapportering
96
• Met het Instituut voor Natuur en Bosonderzoek werd een samenwerkingsovereenkomst afgesloten waarin aandacht is gegeven aan onderzoeksthema’s en monitoring gericht op beleidsondersteuning. In dit kader wordt ook verder gewerkt aan de stroomlijning van de monitoringsprogramma’s, zodat enerzijds beter tegemoet kan worden gekomen aan de toenemende vereisten van internationale rapporteringen (o.a. voor Natura 2000 en de kaderrichtlijn Water) en het anderzijds mogelijk wordt gemaakt wordt om de ingezette beleidsinstrumenten in het kader van biodiversiteit, het natuurlijke milieu en het duurzame gebruik ervan op hun effectiviteit en efficiëntie te evalueren. • In samenwerking met het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) wordt verder gewerkt aan de harmonisering en stroomlijning van rapportering inzake biodiversiteit op internationaal, nationaal en gewestelijk niveau. Hiertoe worden inspanningen geleverd om indicatorensets (SEBI, NARA, MINA-plan) te toetsen en op elkaar af te stemmen. De eerste rapportering over de EU-biodiversiteitindicatoren werd gepubliceerd voor 2005 en 2006, en
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
zal jaarlijks verder gezet worden. De Vlaamse Regering besliste op 11 mei 2007 over de midterm evaluatie van het Vlaams Fonds Tropisch Bos. Nieuwe projecten zullen ook moeten voldoen aan de criteria van het Kyoto-protocol, en tegelijk een bijdrage moeten leveren aan het behoud van de biodiversiteit en de sociale ontwikkelingen van betrokken bevolkingsgroepen.
3.2 Uitdagingen op het vlak van werkgelegenheid (cf. Vlaams Hervormingsprogramma – deel III) Inleiding: de Vlaamse arbeidsmarkt anno 2006 In de Lissabonstrategie worden een aantal concrete gekwantificeerde doelstellingen vooropgesteld. In de grafiek op de volgende pagina werden deze Europese ‘benchmarks’ gelijkgesteld aan 100%, zodat op een overzichtelijke manier duidelijk wordt hoe Vlaanderen anno 2006 presteert in het licht van deze Europese doelstellingen.
97
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Figuur 1: Vlaamse prestaties in het licht van de Lissabon-doelstellingen op vlak van werkgelegenheid (2006, **2006 Vlaanderen, België 2005)
Bron: FOD Economie, Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie EAK, Eurostat, Kind & Gezin, VDAB (bewerking departement Werk en Sociale Economie) Opmerking: De sluitende preventieve aanpak wordt hier gedefinieerd conform de definitie van Eurostat. Een ‘nieuwe start’ omvat hierbij minstens een individuele trajectbegeleiding (module 7 van de trajectwerking) voor de 6e maand (- 25 jaar) of 12e maand (+25 jaar) werkloosheid
98
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Het aandeel werkende Vlamingen is in 2006 nauwelijks toegenomen: 65% van de Vlamingen op beroepsactieve leeftijd (15 tot 64 jaar) is aan het werk (+0,1 ppt. t.o.v. 2005). Vlaanderen presteert hiermee nog steeds ruim boven het Belgisch gemiddelde (61%). Gemiddeld in de Europese Unie (EU 25) is de werkzaamheidsgraad het afgelopen jaar echter wel significant toegenomen (+0,9 procentpunt), waardoor de voorsprong van het Vlaams Gewest anno 2006 nagenoeg volledig verdwenen is. De voorbije vijf jaar (2001-2006) is de werkzaamheidsgraad in Vlaanderen slechts toegenomen met 1,6 procentpunt. Aan dit bescheiden groeiritme zal de doelstelling van een werkzaamheidsgraad van 70% tegen 2010 niet gerealiseerd worden. Figuur 2: Evolutie van de werkzaamheidsgraad in de periode 2002-2006
Bron: FOD Economie, Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie EAK, Eurostat LFS
De Europese doelstelling van een werkzaamheidsgraad van 60% bij de vrouwen tegen 2010 lijkt wel een haalbare kaart voor Vlaanderen. In 2006 nam de arbeidsdeelname van vrouwen verder toe met 0,5 procentpunt, waardoor nu 58,3% van de Vlaamse vrouwen op beroepsactieve leeftijd werkt. Ook hier presteert Vlaanderen beter dan het Belgische gemiddelde (54,0%), en ook iets boven het EU-gemiddelde (57,4%). De toenemende arbeidsdeelname van vrouwen hangt samen met de sterke toename van deeltijdarbeid, en brengt de soms moeizame combinatie tussen arbeid en privé-leven onder de aandacht van de beleidsmakers. In Vlaanderen daalt de kloof in werkzaamheidsgraad tussen mannen en vrouwen sterker dan op Europees niveau. Onze aanvankelijke achterstand werd omgezet in een voorsprong. Anno 2006 99
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
bedraagt deze genderkloof in Vlaanderen nog 13,2 procentpunten tegenover 18,8 procentpunten in 2000 (zie figuur 3). Figuur 3: Evolutie van de genderkloof in de werkzaamheidsgraad in de periode 2000-2006
Bron: FOD Economie, Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie EAK, Eurostat
Vlaamse gelijkekansenbeleid
Op het vlak van de genderproblematiek heeft de Vlaamse overheid de afgelopen jaren inderdaad heel wat bijkomende initiatieven en maatregelen genomen86. Er kan in dit verband o.a. verwezen worden naar het Vlaamse gelijkekansenbeleid. In dit beleid werd een nieuwe werkmethode geïntroduceerd om een geïntegreerde, horizontale aanpak op het vlak van genderbeleid structureel te verankeren, nl. de open coördinatiemethode. Op gendervlak is de centrale doelstelling het wegwerken van de loopbaankloof. In het kader van de toepassing van de open coördinatiemethode in het Vlaamse gelijkekansenbeleid werden vanuit verschillende beleidsdomeinen 35 actieplannen ingediend die het bestrijden van de loopbaankloof tot doel hebben. Deze plannen werden aan de Vlaamse Regering voorgelegd in december 2006. Hun looptijd eindigt in december 2007. Wat de vertikale component van het Vlaamse gelijkekansenbeleid betreft, werd eind 2006 het eerste Vlaams Genderjaarboek87 gepubliceerd, met als titel ‘MV United’. Het centrale thema is ook hier de loopbaankloof. Voorts werd in december 2006 een 86 Een vrij nieuw thema dat door de Europese Raad van maart 2006 op de agenda werd geplaatst was dit van het genderpact. De Europese Raad vroeg de lidstaten om in hun rapportage over de toepassing van hun nationale hervormingsprogramma’s een genderperspectief op te nemen, met name voor richtsnoer 18. De Europese Raad wou dat lidstaten meewerkten rond de uitvoering van het genderpact met maatregelen om de genderkloof te dichten en genderspecifieke stereotiepen op de arbeidsmarkt te bestrijden, evenals maatregelen voor een beter evenwicht tussen werk en privé voor allen alsook tenslotte maatregelen om door gendermainstreaming en betere monitoring de governance te versterken. 87 De uitgave bevat o.a. een cijferluik met gegevens over mannen en vrouwen tijdens de eindeloopbaanfase, en een essayistisch luik waarin de loopbaankloof (context, oorzaken, definitie, remediëringsmogelijkheden) wordt geanalyseerd en in kaart gebracht.
100
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
onderzoek van het Steunpunt WAV en de Vlerick Leuven Gent Management School afgerond waarin specifieke aspecten van de loopbaankloof werden onderzocht via kwantitatief en kwalitatief onderzoek (zoals de verschillen in loopbaanpatronen tussen mannen en vrouwen, het profiel van de onderbrekers, de impact van een deeltijdse en voltijdse onderbreking op het loon, op de werkpositie en op de tevredenheid). In het Steunpunt Gelijkekansenbeleid tenslotte zal in het kader van het onderzoeksproject ‘Gelijke kansen in de levensloop van vrouwen en mannen’ een onderzoek verricht worden naar de loopbanen en loopbaankansen van alleenstaande ouders. Het onderzoek start in 2007 en wordt afgerond in 2009. De erg lage arbeidsdeelname van 50-plussers vormt een structureel pijnpunt op de Vlaamse arbeidsmarkt. Vlaanderen bengelt achteraan het Europese peloton inzake de arbeidsdeelname van ouderen. In 2006 bedraagt de werkzaamheidsgraad tussen 55 en 64 jaar 31,4%. Ten opzichte van 2005 is dit een toename met 0,7 ppt. De Vlaamse 55-plussers werken opvallend minder dan het Europees gemiddelde (43,6%) en ook iets minder dan het Belgisch gemiddelde (32,0%). Figuur 4: De werkzaamheidsgraad van 55-plussers (2001-2006)
Bron: FOD Economie, Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie EAK, Eurostat
Synthese van de beleidsrealisaties in 2006-2007 De twee centrale doelstellingen van het Vlaamse werkgelegenheidsbeleid zijn een verhoging van de werkzaamheidsgraad en het creëren van meer ruimte voor het ontwikkelen van talenten voor iedereen. In het licht van deze twee doelstellingen werden in het Vlaamse Hervormings-
101
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
programma 2005-2008 de volgende vijf beleidsprioriteiten op het gebied van werk vooropgesteld: 1. het aanmoedigen van actief ouder worden en het in goede banen leiden van herstructureringen; 2. het verbeteren van de aansluiting onderwijs - arbeidsmarkt en het stimuleren van levenslang leren; 3. het realiseren van een sluitende preventieve aanpak van de werkloosheid en een versterkt curatief beleid dat langdurig werklozen nieuwe kansen biedt; 4. het bevorderen van de integratie van allochtonen en andere kansengroepen op de arbeidsmarkt; 5. het zorgen voor een vlotte combinatie van arbeid en zorg. In dit voortgangsverslag wordt voor elk van deze vijf beleidsprioriteiten een stand van zaken opgemaakt over de Vlaamse beleidsrealisaties in de periode 2006-2007. Het Meerbanenplan dat de Vlaamse Regering en sociale partners sloten op 16/01/2006 biedt een belangrijke impuls voor een hogere arbeidsdeelname voor ouderen én jongeren. Aansluitend hierbij versterkten de Vlaamse Regering en sociale partners op 14/05/2007 via het afsluiten van de Competentieagenda 2010 het competentiebeleid binnen bedrijven, de competentieversterking voor werknemers en werkzoekenden en de competentieonwikkeling bij schoolverlaters. Deze Competentieagenda bevat 10 prioriteiten die, over de grenzen van onderwijs, werkgevers- of werknemersorganisaties heen, de capaciteiten van zowel studenten, werkzoekenden als werknemers moeten erkennen én inzetten. Op 1/04/2006 werd het nieuwe beleidsdomein Werk en Sociale Economie operationeel in de Vlaamse overheid. In een eerste fase impliceert dit de integratie van een aantal gespecialiseerde maatregelen en instrumenten voor de arbeidsmarktintegratie van specifieke groepen zoals personen met een handicap. Op termijn biedt de wederzijdse kruisbestuiving tussen methodieken een belangrijke meerwaarde. Vanuit dit perspectief worden in dit voortgangsrapport de belangrijkste elementen uit het beleidsdomein sociale economie toegelicht. 2006 was ook het laatste jaar van de programmaperiode 2000-2006 van het Europees Sociaal Fonds (ESF). In het hoofdstuk m.b.t. de Europese Lenteraden (3.3.) wordt de bijdrage van het Vlaamse ESF-programma in het licht van de Europese Werkgelegenheidsstrategie gesitueerd en wordt eveneens vooruitgeblikt naar de nieuwe programmaperiode 2007-2013.
102
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
3.2.1. Actief ouder worden aanmoedigen en herstructureringen in goede banen leiden (VH III.B.1) Actief ouder worden De Vlaamse overheid streeft naar meer aandacht voor de opleiding, begeleiding en herplaatsing van oudere werkzoekenden en werknemers, en stimuleert een leeftijdsbewust personeelsbeleid bij werkgevers. Voor werkgevers die oudere werkzoekenden aanwerven is er sinds 1 april 2006 een belangrijke financiële impuls via de Vlaamse tewerkstellingspremie 50+. Via deze maatregel kan de werkgever gedurende één jaar een premie ontvangen tussen de 400 en 1000 euro per maand, per werkloze 50-plusser die in dienst wordt genomen met een contract van onbepaalde duur. Jaarlijks is er voor deze tewerkstellingspremie een budget van €30 miljoen voorzien. In het eerste jaar werden 1.652 tewerkstellingspremies toegekend. Inmiddels werden een aantal flankerende maatregelen geïmplementeerd, zodat verwacht kan worden dat het aantal aanvragen in de toekomst verder zal toenemen (50+clubs bij VDAB, Jobkanaal, activerend herstructureringsbeleid, etc.). In uitvoering van het Meerbanenplan werd in 2006 het Vlaams Expertisecentrum Leeftijd & Werk (eL&W) opgestart. In de Competentieagenda worden de praktijkstimulerende, kennisbevorderende en beleidsontwikkelende taken van dit expertisecentrum verder verfijnd. De doelstelling is om jaarlijks 100 diversiteitsplannen rond leeftijd en werk in bedrijven en organisaties op te volgen, en een netwerk van 13 regionale projectontwikkelaars als buitendienst van het eL&W op te bouwen. Oudere werkzoekenden kennen een geringe kans op de arbeidsmarkt. Terwijl ze 21% van de werkzoekenden uitmaken, vertegenwoordigen ze slechts 4,6% van de vacatureplaatsingen door de VDAB. Het stimuleren van de vraagzijde is een belangrijke uitdaging. Op vlak van arbeidsbemiddeling werd een extra inspanning geleverd via het project Jobkanaal. De VDAB engageert zich zowel op gebied van plaatsingen als doorverwijzingen. Bijna een vierde van de verwijzingen die de VDAB in het kader van Jobkanaal realiseerde in 2006 zijn werkzoekenden ouder dan 50 jaar. Oudere werknemers zijn één van de doelgroepen waarvoor bedrijven een diversiteitsplan kunnen indienen. In 2006 werden voor het eerst meer dan 500 bedrijven bereid gevonden. Drie vierde van de diversiteitsplannen richten zich onder andere tot oudere werknemers. Eenzelfde diversiteitsplan kan zich immers tot meerdere doelgroepen richten. Oudere werknemers kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de competentieontwikkeling
103
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
van hun collega’s. Deze rol als mentor zal verder ontwikkeld worden in het kader van de Competentieagenda. Er wordt concreet gedacht aan diversiteitsplannen waarin oudere werknemers via een korte opleiding ingeschakeld worden in een coachingfunctie, mogelijks bij werkplekleren. Deze nieuw verworven competentie kan vervolgens verzilverd worden in het ervaringsbewijs opleider-begeleider, wat ook voor de oudere werknemer een belangrijke meerwaarde betekent. Als gevolg van een wijziging in de federale werkloosheidsreglementering is het voor werkzoekende 50-plussers sinds juli 2002 moeilijker geworden om een vrijstelling van beschikbaarheid op de arbeidsmarkt te bekomen. Als gevolg van deze wijziging is het aantal en aandeel ingeschreven werkzoekende 50-plussers in Vlaanderen fors toegenomen: van 13.000 in 2001 tot 46.000 in 2006 of van 8% tot 21% van de totale groep werkzoekenden. Deze forse toename wordt momenteel echter nog niet weerspiegeld in een stijging van het aandeel oudere werkzoekenden in de begeleiding naar werk, dit aandeel stagneert anno 2006 immers rond 3%. De verklaring hiervoor schuilt in het feit dat werkzoekende 50-plussers geen integraal deel uitmaken van de sluitende aanpak. De kortdurig werkzoekende 50-plussers ontvangen wel een verplichte uitnodiging voor een collectieve informatiesessie in het kader van de 50+ clubs (zie verder), maar geen verplichte individuele uitnodiging voor deelname aan de trajectwerking. De langdurig werkzoekende 50-plussers zijn in afwachting van de evaluatie van het samenwerkingsakkoord met RVA (zie verder) minstens tot medio 2007 uitgesloten van de sluitende aanpak. Met het afsluiten van het Vlaams Meerbanenplan werd een belangrijke impuls gegeven voor een beter bereik van kortdurig werkzoekende 50-plussers. Vanaf juli 2006 worden 50-plussers vanaf hun derde maand werkloosheid systematisch uitgenodigd voor een verplichte collectieve informatiesessie, met het oog op hun doorstroom naar de individuele trajectwerking in de speciaal hiervoor opgerichte 50+clubs (operationeel sinds augustus 2006). Hiervoor werden 50 extra consulenten aangeworden en 25 extra jobcoaches, die oudere werknemers bij het begin van hun werkloosheid maatgerichte trajectbegeleiding bieden bij hun zoektocht naar werk. Van de 8.000 oudere werkzoekenden die in de periode augustus 2006 – april 2007 werden uitgenodigd voor een verplichte collectieve informatiesessie stroomden er naderhand slechts 22% naar de VDAB-trajectwerking, waarvan iets minder dan 1.000 (of 12%) naar de 50+ clubs. Opleidingscheques
104
Loopbaanbegeleiding Vlaanderen investeert reeds langer in toegankelijke loopbaanbegeleiding. Via opleidingscheques subsidieert de Vlaamse overheid tot 50% van de kosten van opleidingen, loopbaanbegeleiding
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
en competentiemetingen die werknemers op eigen initiatief volgen88.Kansengroepen kunnen op een extra voordelig tarief rekenen. Wat ooit begon als een pilootproject binnen het ESF-programma 2000-2006, heeft inmiddels een vaste plaats verworven in het reguliere arbeidsmarktbeleid. Sinds 2005 hebben de erkende centra voor loopbaanbegeleiding 3.256 begeleidingen opgestart. De kansengroepen zijn hierin goed vertegenwoordigd: 47% van de gerealiseerde begeleidingen waren voor personen uit de kansengroepen, waarvan het grootste gedeelte laag- of middengeschoold is. In de VDAB- competentiecentra werden 1.270 nieuwe klanten voor loopbaanbegeleiding geregistreerd, waarvan 41% behoorde tot de kansengroepen (-3 ppt. t.o.v. 2005). Ook in het nieuwe Operationeel Programma Doelstelling 3 van het ESF voor de periode 2007-2013 wordt verder geïnvesteerd in loopbaandienstverlening (zie verder). Het engagement in de Competentieagenda is een duidelijke versterking van dit type dienstverlening. Het vooropgestelde groeipad wordt aangehouden en de maatregel wordt geherpositioneerd naar een brede basisdienstverlening m.b.t. loopbaaninfo en loopbaanmanagement. Het getrapt dienstverleningsmodel omvat drie trappen die een verschillende intensiteit van begeleiding inhouden. Onder andere via de lokale werkwinkels wordt een breed aanbod van loopbaandienstverlening op een laagdrempelige manier aangeboden. Het vooropgestelde groeipad heeft betrekking op de tweede trap van het dienstverleningsmodel waarbij werknemers kunnen instappen in een traject van loopbaandienstverlening. De derde stap bevat het aanbod in de testcentra voor het ervaringsbewijs (zie verder), bij de opleidings-, vormings- of opleidingsinstellingen voor het volgen van een opleiding. De doorverwijzing naar dit aanbod gebeurt op een actieve manier vanuit de eerste of tweede stap. Activerend herstructureringsbeleid In uitvoering van het federaal Generatiepact en het Vlaams Meerbanenplan zijn in het kader van bedrijfsherstructureringen een reeks nieuwe maatregelen in werking getreden. Zo brengt de regionale minister advies uit over het activerend karakter van het sociaal begeleidingsplan van ondernemingen in herstructurering, indien ze een beroep willen doen op vervroegde pensionering. Dit sociaal begeleidingsplan moet de hertewerkstellingskansen van de getroffen werknemers maximaliseren. Bij de opstart van het Vlaams herstructureringsbeleid waren 9 VTE sociale interventieadviseurs (SIA’s) actief binnen de VDAB die zich bezighielden met de eerste opvang van de werknemers in bedrijven in herstructurering. De verplichte oprichting van tewerkstellingscellen en de bijkomende taken die daarmee gepaard gaan, doet de werklast van deze SIA’s toenemen, hun aantal werd dan ook opgetrokken met 23 VTE. De aanwervingen zijn gefaseerd verlopen in de periode
Engagement in de Competentieagenda
Sociaal begeleidingsplan
Sociale interventieadviseurs
88 Met een maximumsubsidie van 125 euro per jaar
105
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
juni 2006 en juni 2007. Naast de tijdelijke tewerkstellingscellen binnen grote ondernemingen, worden er in Vlaanderen op subregionaal niveau 15 permanente tewerkstellingscellen opgericht voor kleinere herstructureringen. De sociale interventieadviseurs krijgen een coördinerende opdracht binnen zowel de bedrijfseigen als permanente tewerkstellingscellen. Binnen een tewerkstellingscel kunnen onder meer volgende acties plaatsvinden: collectieve informatiesessies voor de getroffen werknemers, inschrijving als werkzoekende en outplacementactiviteiten.
3.2.2. De aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt verbeteren en het levens- lang leren stimuleren (VH III.B.2.) De ongekwalificeerde uitstroom uit het onderwijs terugdringen Ondermeer dankzij de leerplicht tot 18 jaar ligt de ongekwalificeerde uitstroom in Vlaanderen (10,0%) een stuk beneden het Europees gemiddelde (15,1%). Niettemin vormt de ongekwalificeerde uitstroom een structureel probleem in Vlaanderen. De methodologie van de berekening van deze parameter wijzigde de afgelopen jaren diverse keren, wat de vergelijkbaarheid in de tijd bemoeilijkt89. In de periode 2000-2006 schommelt het percentage ongekwalificeerde uitstroom in Vlaanderen tussen 10% en 12%, en merken we een aarzelende dalende trend (zie figuur 5). De Vlaamse Regering en sociale partners namen in het Pact van Vilvoorde het engagement om deze ongekwalificeerde uitstroom terug te brengen tot de helft tegen 2010, met het afsluiten van de Competentieagenda bevestigen en versterken ze dit engagement.
89 In EAK 2005 werd de vragenlijst aangepast, in EAK 2006 worden studenten en leerlingen in schoolvakantie meegeteld. In EAK 2006 bedroeg de ongekwalificeerde uitstroom 11%, met de vorige definitie van EAK zou dit 10% zijn.
106
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Figuur 5: De ongekwalificeerde uitstroom (in %) uit het onderwijs (1999-2006)
Bron: FOD Economie, Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie EAK, Eurostat
De ongekwalificeerde uitstroom is in Vlaanderen sterk geconcentreerd in het Beroeps en Technisch Secundair Onderwijs (TSO en BSO), en in het bijzonder in de deeltijdse onderwijsvormen. Om het negatieve imago van deze systemen van deeltijds onderwijs (als laatste trap van het watervalsysteem) tegen te gaan, en het grote knelpunt van een gebrek aan werkervaringsplaatsen (en dus geringe valorisering van het behaalde diploma) te bestrijden, engageren de Vlaamse Regering en sociale partners zich tot het mogelijk maken van een voltijds engagement voor deze jongeren. Dit houdt in dat er voor iedere leerling een (deel)tijdse werkervaring voorzien wordt, en waar dit niet mogelijk is aangepaste brugprojecten van voortrajecten of persoonlijke ontwikkelingstrajecten. Dit voltijds engagement is een ambitieuze doelstelling, anno 2007 bedraagt de effectieve voltijdse invulling in het deeltijdse onderwijs immers slechts 70,3% (+ 1,4 procentpunt t.o.v. 2005). De Vlaamse Regering wil dat de leerplicht tot 18 jaar voor alle jongeren als een engagement van 28 uur per week ingevuld wordt. De leerlingen die niet voltijds bezig zijn, voldoen niet langer aan de leerplicht en worden dus als spijbelaars aanzien. Via het spijbelactieplan is ook de aanpak van het spijbelen inmiddels strenger geworden.
Voltijds engagement
Engagement van 28 uur per week
Ondanks het structurele probleem van de ongekwalificeerde uitstroom uit het onderwijs haalt Vlaanderen voor het tweede jaar de Europese doelstelling van 85% van de 22-jarigen die het
107
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
hoger secundair onderwijs succesvol beëindigd hebben. In 2006 had 86,5% van de Vlamingen in deze leeftijdsgroep een diploma hoger secundair onderwijs (+1,4 ppt. t.o.v. 2005). Het Belgisch gemiddelde bedraagt 82,4% (+0,6 ppt.), het Europees gemiddelde is in 2006 met 1,5 procentpunt gedaald tot 77,7%.
Werkplekleren
Meer en beter werkplekleren Een belangrijke uitdaging voor het toekomstige onderwijs-, opleidings- en vormingsbeleid is het uitbouwen van een beleidsconcept van leren en werken en het investeren in meer en beter werkplekleren, zowel binnen het secundair, hoger en volwassenenonderwijs als binnen de beroepsopleiding. Afhankelijk van de onderwijsvorm kunnen systemen van werkplekleren andere vormen aannemen. Een onderdeel hiervan is de uitbreiding van stages voor leerlingen, de stages voor leerkrachten en het uitwerken van de rol van stagebemiddelaars. In de VDAB-competentiecentra zullen opleidingsstages van werkzoekenden tijdens een VDAB-opleiding op een meer structurele manier ingebouwd worden. Ook Syntra Vlaanderen zal de mogelijkheden om het stagebeleid in de ondernemingsvorming te versterken onderzoeken. De uitbouw van werkplekleren kan enkel een succes worden wanneer het kadert in een breder sectoraal competentiebeleid en de sociale partners hun verantwoordelijkheid nemen om het aantal plaatsen uit te breiden en ook de kwaliteit ervan te garanderen. Het erkennen van verworven competenties De Vlaamse arbeidsmarkt is traditioneel sterk diplomagericht. De arbeidsdeelname van hooggeschoolden bedraagt 84,7% in 2006 en is de laatste jaren relatief stabiel gebleven, terwijl de arbeidsdeelname van kortgeschoolden verder is afgenomen tot 43,1% in 2006 (- 2 ppt tegenover 2002).
Erkennen van verworven competenties (EVC)
108
Het diplomagerichte karakter van de Vlaamse arbeidsmarkt doet het potentieel aan aanwezige competenties tekort, vandaar het belang van het erkennen van verworven competenties (EVC). Voor kortgeschoolden kan dit immers een belangrijke hefboom betekenen om de kennis en de vaardigheden die ze hebben opgedaan, te formaliseren en zo hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te verhogen. De Vlaamse overheid heeft een procedure ontwikkeld waarin de vaardigheden opgedaan via niet-formeel leren erkend en gevalideerd kunnen worden. Momenteel zijn er testcentra operationeel voor 10 beroepen. 44 nieuwe beroepen zitten in de pijplijn. Tussen november 2006 en mei 2007 werden in totaal 80 ervaringsbewijzen uitgereikt. Deze maatregel moet dus nog op kruissnelheid komen. Gelet op de tijd die nodig is voor het uitrollen van de dienstverlening (ontwikkelen van standaarden, voorbereiding en erkenning testcentra, op punt stellen van praktijkproeven) volgt de effectieve instap in het ervaringsbewijs door personen pas een jaar later.
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
In uitvoering van de Competentieagenda worden initiatieven genomen om dit proces sneller te laten verlopen. Naast een volumeverhoging van de dienstverlening, zal deze ook verbreed worden door EVC te koppelen aan andere initiatieven op de arbeidsmarkt waar competenties versterkt worden (bij herstructureringen, in werkervaringsprojecten, in de nieuwe ESF-oproepen,…). Hierbij zal gestreefd worden naar een duidelijke oriëntering van het ervaringsbewijs naar beroepen waarvoor het moeilijk is om competente kandidaten te vinden en beroepen die kansen bieden aan kansengroepen. Ook beroepen waarvoor onvoldoende instroom vanuit het onderwijs bestaat of in bepaalde marktniches komen in aanmerking.
EVC koppelen aan andere initiatieven op de arbeidsmarkt
Meer deelname aan permanente vorming Het versterken van het ervaringsbewijs is een onderdeel in de ontwikkeling van een sterk sectoraal competentiebeleid. Talentontwikkeling van werknemers is eveneens een onderdeel van het competentiebeleid dat bedrijven en organisaties kunnen voeren. Wanneer dit afgestemd wordt op de specifieke noden van een bedrijf of sector kan dit een belangrijke hefboom betekenen om de transformatie en groei van onze economie te kunnen blijven waarborgen en om groeiende duurzame tewerkstelling te realiseren. In het kader van deze prioriteit in de Competentieagenda worden de volgende vier actielijnen onderscheiden:
Competentieagenda
• lancering van de proeftuinen ‘lerende netwerken competentiemanagement’; • ondersteuning van de proeftuinen en verspreiden van ervaringen; • doorlichten van de financiële incentives voor opleiding en competentiebeleid naar ondernemingen; • verzamelen en uitdragen van 101 nieuwe voorbeelden waarbij competentieontwikkeling doorheen een dialoog tussen werkgever en werknemers aangepakt wordt. Het bevorderen van de deelname aan permanente vorming blijft immers een belangrijke uitdaging voor de Vlaamse overheid. De ambitie van de Vlaamse Regering en de sociale partners is om tegen 2010 de Europese benchmark van 12,5% te realiseren voor de totale bevolking tussen 25 en 64 jaar, en minstens de helft van dat cijfer bij kortgeschoolden. Uit de figuur op de volgende bladzijde blijkt echter dat de deelname aan levenslang leren iVlaanderen de afgelopen jaren is gedaald van 9,8% in 2004 tot 8,3% in 200690. De bijkomende 90 De indicator participatie aan levenslang leren heeft in 2006 wel een methodologische wijziging ondergaan. In de EAK 2006 worden volgens de nieuwe definitie van Eurostat studenten/leerlingen in schoolvakantie niet langer meegerekend. Dit kan echter de afname van de deelname aan levenslang leren in Vlaanderen slechts zeer gedeeltelijk verklaren. In 2006 was gemiddeld 8,4% van de personen tussen 25 en 64 jaar in opleiding. Dit betekent een afname met 0,7 procentpunten ten opzichte van
109
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
impuls via de recent afgesloten Competentieagenda 2010 zal dus zeker nodig zijn om de vooropgestelde doelstelling te bereiken. Figuur 6: De opleidingsdeelname (in %) van de bevolking tussen 25 en 64 jaar (jaargemiddelden 2000-2006)
Bron: FOD Economie, Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie EAK, Eurostat
De vastgestelde daling van de deelname aan levenslang leren weerspiegelt zich niet in het bereik van de Vlaamse opleidingscheques voor werknemers, dat in 2006 opnieuw verder toegenomen is (233.835 opleidingscheques voor werknemers of +9,2% t.o.v. 2005). Transparante kwalificatiestructuur
Naar een transparante kwalificatiestructuur Een transparante kwalificatiestructuur, en dit zowel voor het (hoger) onderwijs als voor de beroepsopleidingen, is een uitdaging die de Vlaamse overheid, onderwijs-, opleidings en vormingsinstellingen willen aangaan. De Vlaamse kwalificatiestructuur zal aantonen hoe de diverse kwalificaties zich tot elkaar verhouden en inzicht geven in de competenties die een kwalificatie omvat. Geïnspireerd op het European Qualifications Framework (EQF) zal de Vlaamse kwalificatiestructuur toelaten de Vlaamse kwalificaties aan het EQF te koppelen en op die wijze de positie van de Vlaamse kwalificaties in het buitenland helpen verduidelijken. De decretale verankering van deze Vlaamse kwalificatiestructuur is voorzien tegen eind 2008. 2005. Wanneer dezelfde methodologie als in EAK 2005 wordt toegepast, bedraagt de participatie aan levenslang leren 8,5%, een gering verschil en eveneens een daling ten opzichte van 2005.
110
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Versterking van het secundair technisch en beroepsonderwijs Daarnaast wordt er nog verder gewerkt aan de versterking en herwaardering van het secundair technisch en beroepsonderwijs met behulp van extra financiering voor de scholen voor de investering in de nodige basisuitrusting en voor het toe leiden van leerlingen naar studierichtingen die gericht zijn op een knelpuntberoep. Scholen voor technologie en industriële technieken (inclusief Buitengewoon Onderwijs, Onderwijsvorm 3) ontvangen aldus voor de schooljaren 2005-2006, 2006-2007, 2007-2008 een extra financiering voor de basisuitrusting van totaal 21,5 miljoen euro. De premie voor het volgen van bovenvermelde studierichtingen bedroeg voor de schooljaren 2005-2006 en 2006-2007 235 euro per leerling of in totaal 2,110 miljoen euro. Via de Regionale Technologische Centra (RTC) wordt hoogtechnologische apparatuur ter beschikking gesteld van leerlingen. Verder worden acties ondernomen zoals de examinering in het kader van de VCA-attestering (het veiligheidsattest wordt in de scholen afgeleverd). De kosten voor examinering VCA-attest zal hierbij sterk worden gereduceerd.
Regionale Technologische Centra (RTC)
3.2.3. Een sluitende preventieve aanpak van de werkloosheid realiseren en langdurig werklozen kansen bieden via een versterkt curatief beleid (VH III.B.3.) Begeleiding op maat voor elke werkloze De doelstelling van een ‘sluitende aanpak’ voor werkzoekenden, geïnspireerd op de Europese doelstellingen terzake91, wordt in het Vlaams regeerakkoord 2004-2009 concreet vertaald in het engagement om elke werkzoekende binnen de 6 maanden op te roepen om een aangepast en verplicht individueel traject te volgen. In 2006 werd dan ook fors geïnvesteerd in de verdere uitbouw van de individuele trajectwerking voor werkzoekenden. Hierdoor werd de doelstelling van een sluitend bereik van kortdurig werkzoekenden in de instapfase* van de individuele trajectwerking in 2006 bijna volledig gerealiseerd in Vlaanderen. Bij de jonge werkzoekenden daalt het niet-bereik van de ‘sluitende aanpak’ immers tot minder dan 3% (zie figuur), het niet-bereik bij volwassen werkzoekenden is gedaald van 10,7% in 2005 tot 7,1% in 2006.
Trajectwerking voor werkzoekenden
91 De Europese benchmark bepaalt dat aan alle werkloze jongeren, voordat ze zes maanden werkloos zijn, en aan alle werkloze volwassenen, voordat ze twaalf maanden werkloos zijn, een nieuwe start wordt aangeboden in de vorm van een opleiding, een herscholing, een werkpraktijk, een baan of een andere inzetbaarheidsmaatregel, zo nodig gecombineerd met voortdurende hulp bij het zoeken naar een baan.
111
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Figuur 7: Het niet-bereik (in %) van kortdurig werkzoekenden in de instapfase* van de trajectwerking (Vlaams Gewest, 1999-2006)
* De instapfase van de trajectwerking (module 2) omvat de intake, screening, oriëntatie van de betrokken werkzoekenden.
Gemeten volgens de definitie die door Eurostat wordt gehanteerd in opvolging van de Europese richtsnoeren voor groei en werk werd in 2006 in Vlaanderen 7,1% van de jonge werkzoekenden en 13,2% van de volwassen werkzoekenden langdurig werkloos zonder ‘nieuwe start’** (zie figuur 8). Met name voor de volwassen werkzoekenden werd de aanpak het afgelopen jaar een stuk sluitender, in 2005 was het niet-bereik voor hen nog 5 procentpunten hoger.
112
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Figuur 8: Het niet-bereik (%) van kortdurig werkzoekenden volgens de Eurostat-definitie van een ‘nieuwe start’** (Vlaams Gewest, 2003-2006)
** Conform de Eurostat-definitie wordt een ‘nieuwe start’ hier geoperationaliseerd als minstens een individuele trajectbegeleiding (module 7 van de trajectwerking) voor de 6e maand (- 25 jaar) of 12e maand (+25 jaar) werkloosheid Bron: VDAB
In het kader van de sluitende aanpak voor jonge werkzoekenden sloot de Vlaamse Regering een convenant met 13 steden en gemeenten92. Deze steden en gemeenten werden uitgekozen omwille van de hoge jeugdwerkloosheid en de grote groep van kwetsbare jonge werkzoekenden (kortgeschoold, allochtoon). Voor het eerste luik van deze convenants, de activering en begeleiding van de jonge werkzoekenden, werd een budget van 6,1 miljoen euro voorzien voor de periode 2006-2007, onder de verantwoordelijkheid van de VDAB als arbeidsmarktregisseur. De lokale overheden zijn verantwoordelijk voor het tweede luik, waarvoor een budget van 2,1 miljoen euro op jaarbasis is uitgetrokken. Met deze middelen worden projecten rond competentieverhoging van doelgroepjongeren, maatschappelijk verantwoord ondernemen en lokale diensteneconomie opgestart. De actieplannen bevatten concrete acties met duidelijke kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen, waarbij de finaliteit doorstroming naar tewerkstelling in een reguliere onderneming is.
Convenant met 13 steden en gemeenten
In de verschillende projecten rond de competentieverhoging wordt vertrokken vanuit de leefwereld van de doelgroepjongere om acties op te zetten. De acties dienen te leiden tot het 92 Aalst, Antwerpen, Beringen, Genk, Gent, Hasselt, Heusden-Zolder, Houthalen-Helchteren, Leuven, Maasmechelen, Mechelen, Oostende en Ronse.
113
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
aanleren van arbeidsattitudes, het opkrikken van het zelfvertrouwen en het opdoen van zinvolle werkervaring. De drempels die deze doelgroepjongeren ondervinden naar hulpverlening, trajectbegeleiding, arbeidsbemiddeling, tewerkstellingsprojecten en dergelijke worden weggewerkt. Het lokaal bestuur kan inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen acties opzetten in zijn rol als klant, werkgever of katalysator naar de reguliere sector toe. Het gaat hier vooral over het ontwikkelen van een eigen voorbeeldfunctie door het lokaal bestuur, onderzoek naar het gebruiksmogelijkheden van de sociale clausule bij aanbestedingen en acties om de MVO principes ingang laten vinden in de reguliere sector. De evaluatie van de kwantitatieve doelstellingen is voorzien in het najaar van 2007. Het gaat voornamelijk over de beoordeling van de gerealiseerde processen, acties en de toeleiding naar werk voor de projecten rond competentieverhoging én de effecten op het lokale werkgelegenheidsbeleid voor de projecten rond MVO. De 37 projecten lokale diensteneconomie hebben als doelstelling om 200 voltijdse doelgroepjongeren tewerk te stellen. In de projecten worden diensten aangeboden in de nabijheid van de gebruiker als antwoord op bestaande individuele of collectieve behoeften die niet of moeilijk vermarktbaar zijn. Daarnaast bieden de projecten ook buurtontwikkelingsdiensten aan die de leefbaarheid en de sociale cohesie in buurten of wijken verhoogt. Twee belangrijke elementen zijn de actieve participatie en de creatie van tewerkstelling voor kansengroepen uit de buurt. De projecten zijn actief op diverse vlakken als kinderopvang, groenonderhoud, aanvullende thuishulp, klussen, mobiliteit. Een stand van zaken tot en met eind april 2007 gaf aan dat reeds 143,73 voltijdse doelgroepjongeren aan de slag zijn gegaan. De voorlopige resultaten van deze convenants zijn alvast positief, de jeugdwerkloosheid is in de betrokken steden immers sterker gedaald dan gemiddeld. Tussen juni 2005 en juni 2007 daalde de jeugdwerkloosheid in Vlaanderen met 33%. Hiermee ligt de werkloosheidsgraad onder de jongeren in juni 2007 op 9,9% tegenover 14,5% in juni 2005. De sterke daling van de jeugdwerkloosheid houdt niet enkel verband met de gunstige economische conjunctuur. Ook de sluitende aanpak, die zich effectief tot alle jongeren richt in heel Vlaanderen heeft bijgedragen tot een gunstige evolutie van de jeugdwerkloosheid in Vlaanderen. De werkloosheid onder de laaggeschoolde jongeren in de 13 steden en gemeenten daalt in de periode juni 2005-juni 2007 sterker dan in de rest van Vlaanderen, zelfs wanneer de werkzoekenden in opleiding in beschouwing worden genomen. De daling bedraagt 34,2% tegenover 27,4% in de rest van Vlaanderen (dus zonder de 13 steden en gemeenten). In het kader van de Competentieagenda wordt deze aanpak
114
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
volgens plan uitgebreid over heel Vlaanderen, met een intensifiëring van de begeleiding voor laaggeschoolde jonge werkzoekenden en een extra investering en versterking van jobhunting en jobcoaching. Het aantal opgestarte Individuele Beroepsopleidingen in de Onderneming (IBO) is in 2006, net als in de voorgaande jaren fors toegenomen (+11% tot bijna 15.500). Tijdens deze opleiding (van maximaal 6 maanden) behoudt de werkzoekende zijn werkloosheidsuitkering, aangevuld met een productiviteitspremie die wordt betaald door de werkgever. Na afloop van de opleiding is de werkgever verplicht om de werkzoekende een contract van onbepaalde duur aan te bieden. De werkervaring die deelnemers aan IBO opdoen betekent een belangrijke troef om hun tewerkstellingskansen te verhogen. In het Vlaams Meerbanenplan werd het bestaande IBO-stelsel verder uitgebreid en wordt het stelsel aangepast om een aantal bestaande knelpunten, zoals de ondervertegenwoordiging van kansengroepen en het te hoge aantal ongunstige stopzettingen, aan te pakken.
Individuele Beroepsopleidingen in de Onderneming (IBO)
De proeftuin IBO-interim, gebaseerd op dit IBO-stelsel, is in 2006 van start gegaan, met als doelstelling de duurzame tewerkstelling van kansengroepen te verhogen via interim en via kennisverwerving door opleiding. Gezien het geringe succes van de maatregel is een bijsturing voorzien.
IBO-interim
Ook de instapopleiding die het voor werkgevers financieel aantrekkelijk maakt om werkzoekenden na het volgen van een beroepsopleiding of kortgeschoolde schoolverlaters binnen de 4 maanden een duurzame job aan te bieden93, kent tot op heden een beperkt succes. In de periode 09/2005 – 02/2007 werden slechts iets meer dan 400 cursisten bereikt. Deze maatregel dient in de toekomst duidelijker te worden gepositioneerd tegenover de succesvolle IBO (zie hoger). Na evaluatie zal worden beslist over het behoud van deze maatregel. Een nieuwe start voor langdurig werklozen Op Europees niveau werd de doelstelling geformuleerd om jaarlijks 25% van de langdurige werkzoekenden te activeren door middel van een beroepsopleiding, werkervaring, begeleiding,… De Vlaamse overheid kadert de sluitende aanpak voor deze curatieve doelgroep van langdurig werklozen in het samenwerkingsakkoord van 30 juni 2004 met de federale overheid. In de drie gewesten wordt eenzelfde timing gehanteerd. In maart 2004 is de VDAB gestart met de systematische uitnodiging van langdurig werkzoekenden jonger dan 30 jaar. In maart 2005 volgden de langdurig werkzoekenden tot 40 jaar en in juni 2006 werd gestart met het uitnodigen van de
Samenwerkingsakkoord
93 In dat geval wordt hun werkloosheidsuitkering nog twee maanden doorbetaald, en past de werkgever enkel het verschil met het startersloon bij.
115
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
werkzoekenden tot 50 jaar. In het najaar van 2007 wordt het betrokken samenwerkingsakkoord geëvalueerd door de betrokken federale en regionale overheden, op basis waarvan zal worden beslist om deze curatieve werking al dan niet uit te breiden tot werkzoekenden ouder dan 50 jaar. Uit de systematische screening van deze langdurig werkzoekenden tussen 30 en 40 jaar is inmiddels gebleken dat ongeveer 20% van hen kampt met problemen die niet onmiddellijk op te lossen zijn via arbeidsbemiddeling of beroepsopleiding. Voor deze ‘harde kern’ is er dus nood aan gespecialiseerde activeringstrajecten in partnerschap met actoren uit de welzijnssector of de sociale economie. Hiervoor wordt een jaarlijks extra budget van 4,4 miljoen euro voorzien. In 2006 bedroeg het activeringspercentage 20,1%, dit betekent dat één vijfde van de langdurig werkzoekenden bereikt werd via een opleiding of werkervaring. Het percentage ligt 0,7 procentpunten hoger dan in 2005, maar dit is voornamelijk te wijten aan een afname van het aantal langdurig werkzoekenden. Het aantal bereikte werkzoekenden is immers licht afgenomen (-1,4%). Een verdere uitbreiding van het aantal acties voor langdurige werkzoekenden is dus vereist om de Europese doelstelling van 25% te bereiken. Proeftuin tendering
MMPP problematiek
Personenbelasting
Met de proeftuin tendering verkent Vlaanderen sinds 2006 de mogelijkheden van de invoering van marktwerking in de reïntegratie-trajecten voor (langdurig) werkzoekenden. De uitbesteding van 6.000 trajecten voor langdurig werkzoekenden via tendering zit op schema, goed voor een budget van 11 miljoen euro op jaarbasis. De doelstelling van de proeftuin tendering is de specifieke expertise van zowel commerciële private actoren (zoals uitzendkantoren) als derden-organisaties (ngo’s) aan te spreken om de beleidsdoelstelling van een sluitende aanpak voor werkzoekenden mee te helpen realiseren. Voor definitieve uitstroomresultaten is het nog te vroeg (deze uitstroom wordt gemeten 6, 7 en 8 maand na het einde van de actie). In mei 2007 is ook een tender opgestart naar private actoren voor de reïntegratie van langdurig werkzoekenden met een ernstige medische, mentale, psychische en of psychiatrische problematiek (MMPP problematiek). Deze opdracht werd gegund voor een periode van 2 jaar, verlengbaar met 1 jaar. De doelstelling is om 632 trajecten uit te besteden. Werk lonend maken Inzake personenbelasting treedt er vanaf het inkomstenjaar 2007 (aanslagjaar 2008) een forfaitaire vermindering in werking94. Iedere natuurlijke persoon geniet vanaf aanslagjaar 2008 een vermindering van de personenbelasting indien aan de volgende voorwaarden voldaan wordt: 94 decreet van 30/06/2006 houdende de invoering van een forfaitaire vermindering in de personenbelasting (BS 29/06/2006).
116
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
(1) hij is overeenkomstig artikel 3 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 aan de personenbelasting onderworpen; (2) hij is in het desbetreffende aanslagjaar belastbaar in een gemeente die deel uitmaakt van het Vlaamse Gewest; (3) hij heeft een activiteitsinkomen van ten minste 5.500 euro en ten hoogste 22.250 euro. Voor het aanslagjaar 2009 zijn deze bedragen respectievelijk 5.500 euro en 22.500 euro. De vermindering bedraagt 125 euro voor het aanslagjaar 2008 en 150 euro voor het aanslagjaar 2009. Vanaf aanslagjaar 2010 (inkomstenjaar 2009) bedraagt de vrijstelling 200 euro en is ze bovendien van toepassing op elke werkende Vlaming. Er worden dan geen voorwaarden meer opgelegd inzake activiteitsinkomen. Deze Vlaamse werkbonus wordt in de bedrijfsvoorheffing verrekend, zodat de werkende Vlaming onmiddellijk – in 2007 – van de vermindering zal kunnen genieten. Met deze maatregel voert de Vlaamse Regering de in het regeerakkoord 2004-2009 aangekondigde lastenverlaging op arbeid door. Bovendien probeert de Vlaamse Regering op deze wijze de werkloosheidsvallen weg te werken. Het is immers een stimulans voor mensen die beroepsmatig actief zijn. De voorziene budgetten (inkomstenjaar) voor 2007, 2008 en 2009 zijn respectievelijk 125, 150 en 523 miljoen euro. Eind april 2007 werd het actieplan werkloosheidsvallen voorgesteld. Het geeft een overzicht van een hele reeks lopende federale en Vlaamse acties om de werkloosheidsvallen aan te pakken en geeft ook een opsomming van een aantal nieuwe denkpistes, die nog verder uitgewerkt moeten worden op Vlaams of federaal niveau. Heel concreet werden reeds twee opvallende maatregelen om het volgen van een opleiding kosteloos te maken uitgewerkt. Ten eerste wordt de tussenkomst voor kinderopvang uitgebreid. Momenteel heeft een VDAB-cursist recht op een forfaitaire vergoeding van 4 euro per halve dag voor de opvang van één kind, op voorwaarde dat het nog niet naar de kleuterschool gaat. De werkzoekende die meer dan een kind heeft of een beroep moet doen op voor- of naschoolse opvang om een opleiding te kunnen volgen, wordt dus geconfronteerd met extra kosten. Vanaf 1 januari 2008 krijgen cursisten de werkelijke uitgaven voor kinderopvang vergoed voor zover het gaat om een door Kind & Gezin erkende dienst voor kinderopvang of buitenschoolse kinderopvang en voor álle kinderen tot het einde van het basisonderwijs. Ten tweede worden de tussenkomsten voor verplaatsingen van en naar de opleiding hervormd tot een uniform systeem.
Actieplan werkloosheidsvallen
117
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
3.2.4. De evenredige deelname van allochtonen en andere kansengroepen op de arbeidsmarkt bevorderen (VH III.B.4.) In Europees vergelijkend perspectief is de werkzaamheidsgraad in Vlaanderen vooral laag voor ouderen (50+), allochtonen, arbeidsgehandicapten en kortgeschoolden. Het bevorderen van de diversiteit op de Vlaamse arbeidsmarkt blijft dan ook een belangrijke uitdaging, die de Vlaamse overheid tracht te realiseren via een impulsbeleid voor een diversiteitsbeleid in ondernemingen (via subsidies voor diversiteitsplannen) en via intermediaire organisaties (cf. structurele projecten van diverse partnerorganisaties) en door te waken over een minstens evenredige deelname van deze prioritaire kansengroepen in de diverse arbeidsmarktmaatregelen en programma’s van de Vlaamse overheid (via de zogenaamde ‘diversiteitstoets’). Deze diversiteitstoets wordt o.m. verankerd en opgevolgd in de beheersovereenkomsten die door de Vlaamse Regering worden afgesloten met de verzelfstandigde agentschappen die instaan voor de uitvoering van het werkgelegenheidsbeleid. Zo wordt in de VDAB-beheersovereenkomst 2005-2009 een positieve oververtegenwoordiging van vier prioritaire kansengroepen in de trajectwerking voor werkzoekenden als doelstelling vooropgesteld. In de beheersovereenkomst 2007-2010 met het Vlaams Subsidieagentschap Werk en Sociale Economie (VSAWSE) wordt de diversiteitstoets toegepast op de diverse tewerkstellingsmaatregelen. Met SYNTRA Vlaanderen en het ESF-Agentschap95 wordt momenteel een overeenkomst 2008-2010 onderhandeld waarin het bereik van kansengroepen in de dienstverlening een belangrijk onderdeel vormt. Om de invulling van vacatures door ouderen (50+), allochtonen en personen met een arbeidshandicap te vergroten, is er in samenspraak met werkgeversorganisaties een semi-gesloten (of half open) vacaturecircuit opgestart in het project Jobkanaal. Daarbij worden openstaande vacatures indien de betreffende onderneming daarin toestemt gedurende drie weken enkel bemiddeld voor personen uit de kansengroepen. De vacaturebiedende onderneming kan jobkanaal ook gewoon als extra vacaturekanaal naast andere gebruiken. De doelstelling is om zo jaarlijks 5.000 vacatures met personen uit de kansengroepen in te vullen. De VDAB heeft in dit verband het engagement opgenomen om 4 kwalificerende werkzoekenden per jobkanaalvacature door te verwijzen. Met 2.022 plaatsingen van personen uit de kansengroepen voor 7.411 vacatures werd de doelstelling van 5.000 extra banen in werkjaar 2006 niet gerealiseerd. Het slaagpercentage van 27,28% ligt nog niet bijzonder hoog, maar dit heeft wellicht te maken met een zeker gebrek aan selectiviteit bij het opnemen van vacatures, de relatieve gap tussen gevraagde profielen en doorverwezen werkzoekenden en het feit dat 2006 een overgangsjaar was 95 Als extern verzelfstandigd agentschap van privaat recht zal met het ESF-Agentschap een samenwerkingsovereenkomst worden afgesloten.
118
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
voor het project waarin de in 2005 afgesproken heroriëntering en uitbreiding beslag kreeg. Met een gemiddelde doorverwijzing van 1,77 werkzoekende op elke vacature haalt ook de VDAB de doorverwijsdoelstelling in 2006 niet. Het gaat hier wel om de gemiddelde doorverwijzing, van zowel VDAB als van alle andere betrokken projectpartners, in hoofdzaak de lokale derden. Het doorverwijsgemiddelde van de VDAB ligt hoger dan dat van deze organisaties die aan onbetaalde bemiddeling doen. Begin 2007 ging de VDAB van start met een databank voor werkzoekende allochtonen en personen met een arbeidshandicap. Op vrijwillige basis kunnen werkzoekenden die tot deze kansengroepen behoren zich laten registreren in deze databank, die in eerste instantie bedoeld is voor de Vlaamse overheid als werkgever. Bewust van haar verantwoordelijkheid als werkgever heeft de Vlaamse overheid er zich immers toe verbonden om tegen 2010 4,5 procent gehandicapten en allochtonen in dienst te hebben. Met de integratie van de sociale economie96 in het beleidsdomein Werk en Sociale Economie zijn een aantal maatregelen die zich op het snijvlak tussen welzijn en werk bevinden toegevoegd aan het instrumentarium. Concreet gaat het om de beschutte werkplaatsen die gericht zijn op personen met een arbeidshandicap die niet in staat zijn om in het normaal economisch circuit te werken. De sociale werkplaatsen richten zich op zeer moeilijk bemiddelbare en langdurig werkzoekenden. De Vlaamse Regering streeft naar een integratie van beide vormen onder de noemer van maatwerkbedrijven tegen eind 2007. Tewerkstelling in een beschutte of sociale werkplaats hoeft hierbij geen eindpunt te betekenen. Via ‘supported employment’ wordt aan een doorgroeimodel vanuit de sociale economie naar de reguliere bedrijfswereld gewerkt. Uit de betrokken proeftuinen is immers duidelijk gebleken dat personen mits de juiste ondersteuning kunnen doorgroeien naar het reguliere circuit. Voor personen voor wie de overstap niet lukt, is een terugkeer naar het maatwerkbedrijf voorzien, wat drempelverlagend kan werken om in het systeem te stappen.
Beschutte werkplaatsen - De sociale werkplaatsen
96 Voor wat betreft de ondersteuningsstructuren zijn de eerste stappen gezet op weg naar het ‘Sokkeldecreet’. Het sokkeldecreet zal de inhoud en wijze van ondersteuning van de sociale economie regelen. Een vraaggestuurd aanbod, afstemming met het bestaande en verbreding naar het geheel van de sociale economie zijn speerpunten voor het decretale opzet. Op basis van een wetenschappelijk onderzoek waarvan het rapport in september 2007 wordt verwacht, een visienota vanuit het beleidsdomein en een insteek vanuit de sector wil het beleid een aanbod te realiseren dat inspeelt op een concrete vraag rekening houdend met een goede spreiding en afstemming met het bestaande in de brede zin van het woord. Er zal in eerste instantie via een besluitswijziging gewerkt worden. Dit kan dan later - indien gewenst - na evaluatie naar een decretaal kader vertaald kan worden. In 2007 wenst het beleid in de weg naar een regelgeving voor de ondersteuningsstructuren te komen tot de krachtlijnen voor het gewijzigde besluit tegen eind 2007.
119
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Invoegbedrijven
Ook de invoegbedrijven bevorderen de integratie van personen die kwetsbaar zijn op de arbeidsmarkt in de reguliere bedrijfswereld. Er zijn twee types invoegbedrijven, de klassieke invoegbedrijven en de invoegbedrijven met dienstencheques. In het kader van de convenants jeugdwerkloosheid die werden gesloten met 13 steden en gemeenten (zie hoger) wordt de tewerkstelling in deze invoegbedrijven aangemoedigd.
Experimenten rond arbeidszorg
Op 1/04/2007 gingen een aantal experimenten rond arbeidszorg in de sociale en beschutte werkplaatsen van start. Arbeidszorg is een onbetaalde vorm van tewerkstelling van mensen die nood hebben aan werk op maat, maar die niet (meer) of nog (niet) in het betaalde circuit terecht kunnen. De persoon maakt kennis met het verrichten van arbeid op een gestructureerde manier binnen een arbeidsmatige setting, echter zonder de druk van een betaalde job. Hoewel ‘werken’ centraal staat binnen arbeidszorg, is de zorg voor de persoon ook steeds zichtbaar aanwezig. De begeleiders in de arbeidszorg besteden dus niet enkel tijd aan werkbegeleiding maar hebben ook oog voor zorgbegeleiding. In het ideale geval vormt arbeidszorg een opstap naar betaalde arbeid.
Maatschappelijk verantwoord ondernemen
Wat tenslotte het maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) betreft, is het zo dat het bestaande kenniscentrum wordt gecontinueerd. Voor 2007 is hiervoor een bedrag van 600.000 euro uitgetrokken. Ook de lerende netwerken lopen nog tot het najaar van 2007. Op 05/10/2007 zal er eveneens een MVO-congres plaatsvinden. In de verankering van de instrumenten sociale economie worden ook telkens de principes van MVO meegenomen. Dit gebeurde reeds binnen het decreet lokale diensteneconomie waar de principes in de erkenningscriteria vervat zitten. In de nieuwe regelgeving invoegbedrijven werd het charter van de meerwaardeneconomie vertaald naar concrete acties: jaarlijks dient een invoegbedrijf een concreet actieplan97 voor volgend werkjaar in te dienen.
3.2.5. Een vlotte combinatie van arbeid en zorg mogelijk maken (VH III.B.5.) De combinatie arbeid en gezin kan zowel voor vrouwen als voor mannen een obstakel op de arbeidsmarkt betekenen. De Vlaamse overheid investeert in een arbeidsmarktbeleid dat ruimte laat voor een vlotte combinatie arbeid-zorg door (1) het voorzien van voldoende plaatsen in de kinderopvang, (2) het uitbouwen van buurt- en nabijheidsdiensten en (3) het stelsel van de Vlaamse aanmoedigingspremies voor loopbaanonderbreking en tijdskrediet.
97 dat de groei van de onderneming inzake het incorporeren van de MVO-principes in het bedrijf weerspiegelt
120
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Voor de verdere uitbouw van de buurt- en nabijheidsdiensten werd op 22/12/2006 het ontwerpdecreet lokale diensteneconomie goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Het doel van deze maatregel is om meer lokale jobs in de sociale economie te creëren, bijvoorbeeld in een strijkatelier, groen- en natuuronderhoud, boodschappendienst, klusjesdienst of aanvullende thuishulp.
Verdere uitbouw van de buurt- en nabijheidsdiensten
De afgelopen jaren maakte de Vlaamse overheid reeds werk van een aanzienlijke uitbreiding van het aantal plaatsten in de kinderopvang. In 2006 haalde Vlaanderen voor de tweede maal de Europese doelstelling van 33 opvangplaatsen per 100 kinderen jonger dan 3 jaar tegen 2010. Per 100 kinderen jonger dan drie jaar waren 34,2 plaatsen beschikbaar. Voor een verdere uitbreiding van het aantal plaatsen in de Vlaamse kinderopvang wordt in 2006 en 2007 opnieuw 3,3 miljoen euro vrijgemaakt, goed voor 3.000 extra plaatsen, zowel in de dagopvang als in de buitenschoolse opvang. Tegen eind 2008 moeten er in totaal een 6.000-tal plaatsen in de kinderopvang zijn bijgekomen ten opzichte van 2005.
Aanzienlijke uitbreiding van het aantal plaatsten in de kinderopvang
Op 31/03/2006 werd het actieplan flexibele en occasionele kinderopvang goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Er is gekozen voor een geïntegreerde aanpak: • versterking van de bestaande sectoren vanuit de sterktes van elke opvangvorm; • een pool van vaste flexibele medewerkers vanuit de sociale economie ter aanvulling op de bestaande sectoren; • dienstencheques via de gemandateerde voorziening voor een beperkte groep van gezinnen (eenoudergezinnen met kinderen tot drie jaar) als sluitstuk op bovenstaande maatregelen.
Actieplan flexibele en occasionele kinderopvang
De concrete implementatie van dit actieplan ziet er als volgt uit: • aanspreekpunten98 voor ouders op zoek naar flexibele en occasionele kinderopvang (111 gemandateerde voorzieningen en 200 doelgroepmedewerkers), waarvoor een bedrag van 5.542.982,29 euro (inclusief de poolwerknemers) is voorzien; • een pool van 200 medewerkers voor flexibele en occasionele opvang99; • 193 extra plaatsen via lokale diensten voor buurtgerichte kinderopvang (35 voltijdse jobs voor personen uit kansengroepen), waarvoor een bedrag van 1.701.856 euro is voorzien;
98 Zoals bepaald in het actieplan, kan een erkende opvangvoorziening zich kandidaat stellen om de zoektocht van ouders naar flexibele en occasionele kinderopvang te coördineren. Deze voorziening krijgt hiertoe een extra mandaat en subsidies. Zij is het aanspreekpunt van ouders die naar opvang zoeken, informeert de ouders over alle mogelijke opvangvormen en zoekt samen naar de meest haalbare en wenselijke opvang. 99 Per gemandateerde voorziening worden een aantal poolwerknemers voorzien die voor occasionele en flexibele kinderopvang kunnen zorgen in het doelgebied.
121
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
• dienstencheques voor werkende éénoudergezinnen met kinderen jonger dan 4 jaar100. Hiervoor wordt een bedrag van 5,3 miljoen euro voorzien. Er wordt op lokaal of regionaal niveau een coördinatie voorzien inzake vraag en aanbod voor wat betreft de flexibele en occasionele opvang. Op die manier kan een lokaal aanbod uitgebouwd worden in functie van lokale noden. Alle kinderopvangvoorzieningen worden door Kind en Gezin aangeschreven en kunnen zich kandidaat stellen om bijkomende flexibele en occasionele kinderopvangplaatsen te realiseren. De kinderopvangvoorzieningen hebben tot eind juni de tijd om hun aanvraag voor uitbreiding in te dienen. Vanaf september gaan de extra plaatsen van start.
Proefprojecten Centrum voor Kinderopvang (CKO)
Ook andere initiatieven van de Vlaamse overheid werken rond de versterking van de kinderopvang in Vlaanderen. In het strategisch plan van Kind en Gezin werd volgende strategische doelstelling opgenomen:“Kind en Gezin hertekent de organisatiestructuur van de kinderopvang in functie van een sterkere lokale samenwerking, van eenduidige kwaliteitsvoorwaarden voor de gehele kinderopvangsector en een gelijkwaardige realisatie van de drie maatschappelijke functies van kinderopvang: economisch, sociaal en pedagogisch.” Hier op voortbouwend werd de start van de proefprojecten Centrum voor Kinderopvang (CKO) voorbereid eind 2006. Deze proefprojecten moeten een antwoord geven op enerzijds de vraag hoe een CKO zich kan organiseren om een opnamebeleid te realiseren waarbij de drie maatschappelijke functies van kinderopvang centraal staan en anderzijds op het effect van inkomenscompensatie voor de zelfstandige opvang met een inkomengerelateerde en dus laagdrempelige ouderbijdrage. In 2007 werd een oproep gelanceerd m.b.t. proefprojecten CKO. In mei 2007 startten 16 proefprojecten CKO die lopen tot eind september 2008. Kind en Gezin voorziet voor elk proefproject CKO een projectsubsidie van 10.000 euro (in totaal dus 160.000 euro). De evaluatie van de proefprojecten is voorzien voor 2008.
100 De dienstencheques voor flexibele kinderopvang kunnen enkel gebruikt worden door werkende eenoudergezinnen met kinderen jonger dan 4 jaar. Deze dienstencheques zijn bedoeld voor acute, occasionele noden omwille van de arbeidssituatie van de gezinnen. Het gaat over opvang aan huis en gezinnen kunnen minimum 5 en maximaal 40 cheques per jaar aankopen bij het uitgiftebedrijf.
122
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
3.3. De Europese Lenteraden van maart 2006 en 2007 3.3.1. Lenteraad 2006 - Specifieke gebieden voor prioritaire actie Op de Europese Lenteraad van 23 en 24 maart 2006 werden 4 prioritaire acties naar voor geschoven: • meer investeren in kennis en innovatie; • ontsluiten van het ondernemerspotentieel -voornamelijk bij KMO’s; • arbeidskansen voor prioritaire categorieën verhogen; • een energiebeleid voor Europa. Op deze 4 terreinen moeten de Europese Commissie en de lidstaten voor eind 2007 specifieke maatregelen ten uitvoer leggen. Wat het investeren in kennis en innovatie (prioritaire actie 1) en het ontsluiten van het ondernemingspotentieel betreft (prioritaire actie 2) kan verwezen worden naar hoofdstuk 3.1. m.b.t. macro- en micro-economische uitdagingen waarin de verschillende maatregelen die de Vlaamse overheid op deze terreinen neemt, omstandig worden toegelicht. Wat prioritaire actie 3 betreft, met name de arbeidskansen voor prioritaire categorieën verhogen, kan verwezen worden hoofdstuk 3.2. m.b.t. de uitdagingen op het vlak van de werkgelegenheid101. Wat de ontwikkeling van een energiebeleid voor Europa102 (prioritaire actie 4) betreft, is het zo dat dit tijdens de Europese Raad van 2007 werd geconcretiseerd.
3.3.2. Lenteraad 2007 – het geïntegreerd klimaat- en energiebeleid staat voorop Zoals in deel I al werd aangegeven besteedde de Europese Lenteraad van 8 en 9 maart 2007 ruim aandacht aan volgende drie grote pakketten van maatregelen:
101 Eén van de centrale punten die de Europese Lenteraad van 2006 naar voor schuift is dat uiterlijk eind 2007 iedere jonge werkloze schoolverlater binnen 6 maanden (in 2010 binnen 4 maanden) een baan/stage aangeboden krijgt of een aanvullende opleiding/maatregel om zijn/haar kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. In 2005 is de sluitende aanpak volgens de Europese benchmark uit de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werk (iedere jonge werkzoekende binnen de 6 maanden een nieuwe start aanbieden) in Vlaanderen gerealiseerd voor 93% van de jonge werkzoekenden (-25 jaar). De huidige aanpak wordt verder versterkt met als doelstelling een 100% sluitend bereik, o.m. via de convenants met 13 steden en gemeenten waar de jeugdwerkloosheid het hoogst is. 102 Het moet op een evenwichtige wijze bijdragen aan drie hoofddoelstellingen, met name een grotere voorzieningscontinuïteit, het garanderen van het concurrentievermogen, de bevordering van milieuduurzaamheid.
123
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
• (I) strategie van Lissabon voor groei en werkgelegenheid103; • (II) betere regelgeving; • (III) een geïntegreerd klimaat- en energiebeleid. Het is echter zo dat het klimaat- en energiebeleid het centrale punt was op deze Europese Lentetop.
3.3.3. Opvolging door Vlaanderen van de Europese Lenteraden van 2006 en 2007 Zoals hierboven werd aangegeven, stonden de Europese Lenteraden van maart 2006 en maart 2007 grotendeels in het teken van de Lissabonstrategie. Tijdens de Europese Lenteraad van 2006 werden 4 prioritaire acties naar voor geschoven, terwijl op de Europese Lenteraad van 2007 het klimaat- en energiebeleid een centrale positie innam. Hierna wordt voornamelijk aandacht besteed aan 7 beleidsinitiatieven en maatregelen die de Vlaamse overheid o.a. mede ter uitvoering van deze Lenteraden nam. Deze hebben betrekking op: • • • • • • •
Vlaanderen in Actie; logistiek; gezonde overheidsfinanciën; cohesiebeleid; klimaat- en energiebeleid; sociale cohesie; betere regelgeving.
A.Vlaanderen in Actie ‘Vlaanderen in Actie’,het sociaal-economisch actieplan van de Vlaamse overheid, kijkt vooruit en legt de horizon van haar voorstellen op de periode van 2015 tot 2020. De centrale doelstellingen van deze sociaal-economische strategie is om de 6 sterke troeven van Vlaanderen (onze mensen, hun creativiteit, onze ligging, een slagkrachtige overheid, internationale openheid en duurzaamheid als opportuniteit) verder te ontwikkelen en deze zowel tegelijkertijd als internationaal uit te spelen. In deze sociaal-economische toekomstactie wordt concreet gewerkt met projecten. Deze projecten zijn gegroepeerd rond 4 uitdagingen: 103 Wat de Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid (I) betreft, werden door de Europese Raad van maart 2007 volgende maatregelen naar voor geschoven: een op groei en stabiliteit gericht financieel en economisch beleid; een versterking van de interne markt en van Europa’s concurrentievermogen; de versterking van innovatie, onderzoek en onderwijs en tenslotte de bevordering van de werkgelegenheid en modernisering en versterking van het Europees Sociaal Model.
124
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
• • • •
uitdaging uitdaging uitdaging uitdaging
I: Voluit voor elk talent104; II: Creativiteit, innovatie als cultuur, ondernemerschap105; III: Duurzame poort op Europa106; IV: De overheid in actie107.
In totaal zijn er 34 projecten op hun beurt onderverdeeld in verschillende thematische acties. De vijfde uitdaging, die rond ‘meer internationalisering’, en de zesde uitdaging, die rond ‘duurzaamheid’ zitten verspreid over de vier andere. Schematisch voorgesteld ziet dit er als volgt uit: Omgeving Realiteit
Doelstellingen
Uitdagingen
Internationalisering
Voluit voor elk talent
Creativiteit, Innovatie, Ondernemen
Duurzame poort op Europa
De overheid in actie Duurzaamheid
Projecten Acties Indicatoren
104 Met 6 concrete projecten: (1) Accent op talent; (2) Succes ondersteunen in studeren en onderzoek; (3) Meer integratie tussen leren en werken; (4) Competentie-agenda; (5) Diversieit : gelijke kansen geven – gelijke kansen grijpen; (6)Werkbaarheid. 105 Met 12 concrete projecten: (1) Meer starters; Creatieve netwerken : competentiepolen, strategische onderzoekscentra, universiteiten; (2)Internationaal ondernemen; (3) Toerisme : een sterke economie in eigen streek; (5) maatschappelijk verantwoord ondernemen; (6) sociale vernieuwingsprocessen; (7) Brain port Vlaanderen; (8) KMO-innovatie-actieplan; (9) I³: een intelligent instrumentarium voor innovatie; (10) Vlaanderen i-2010 : ICT als hefboom voor innovatie; (11) steden en subregio’s als brandpunten van innovatie; (12) innovatief in welzijn en gezondheid 106 Met 9 concrete projecten: (1) Logistiek Vlaanderen; (2) Havens en maritieme snelwegen; (3) Strategische uitbouw van onze luchthavens; (4) van woning naar werk naar woning; (5) De Vlaamse magneet; (6) Brussel als poort op Europa; (7) Ruimte om te ondernemen en te werken; (8) Duurzaam met milieu en natuur, zuinig met grondstoffen; (9) Uitmuntend duurzaam energiebeleid. 107 Met 7 concrete projecten: (1) Klantvriendelijkheid en efficiëntie; (2) Strategische contracten met de 13 centrumsteden; (3) Meten is weten: het scorebord van de overheid; (4) Toekomstverkenningen; (5) innovatief via overheidsopdrachten; (6) Een kosten-effectieve overheid; (7) Energiezorg in Vlaamse overheidsgebouwen.
125
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
B.Logistiek In ‘Vlaanderen in Actie’ heeft uitdaging 3 betrekking op Vlaanderen als duurzame poort op Europa. De bedoeling is om de kwaliteit van de centrale ligging uit te bouwen in een stabiel weefsel van logistieke netwerken (wegen, spoor, water, nutsvoorzieningen, ICT), binnen het kader van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Op deze manier kan Vlaanderen een efficiënte internationale ontvangst,-bewaar- en doorgangspoort worden en blijven. Het is noodzakelijk om de kwaliteit van de fysieke omgeving door duurzame infrastructuurwerken, gebaseerd op het duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen, te bewaken. Op deze manier wordt trouwens ook goed aangesloten bij de Europese Lenteraad van 2006, die o.a. het belang onderlijnde van investeringen in infrastructuur en hieromtrent stelde: “Ter ondersteuning van de voltooiing en verdieping van de interne markt zijn verdere inspanningen nodig om de uitbreiding, verbetering, interconnectie en interoperabiliteit van de Europese infrastructuur dichterbij te brengen. De Europese Raad benadrukt dat het van groot belang is dat de TEN-projecten op het gebied van vervoer en energie ten uitvoer worden gebracht en dat door de lidstaten en de Europese instellingen de juiste stimulansen voor investeringen in infrastructuur worden gegeven.”108
Verdere verdieping en uitbouw van kennis Flanders Logistics Flanders Inland Shipping Network Steunpunt ‘thematisch spoor 1: Goederenstromen’ Infrastructuur en openbaar vervoer
Op logistiek vlak zijn uiteraard de investeringen in wegen, waterwegen, spoorwegen, luchthavens en openbaar vervoer van essentieel belang om Vlaanderen als duurzame poort op Europa verder uit te bouwen. Uiteraard is ook de verdere verdieping en uitbouw van kennis op logistiek vlak noodzakelijk. Wat dit laatste betreft, kan o.a. verwezen worden naar het gegeven dat het beleidsdomein Mobiliteit en Openbare Werken een aantal initiatieven heeft genomen om Vlaanderen als logistiek centrum op de Europese kaart te houden. Met Flanders Logistics werd concrete invulling gegeven aan het actieprogramma ‘Flanders Port Area’ om tot een actievere samenwerking te komen tussen de Vlaamse zeehavens. ‘Flanders Inland Shipping Network’ omvat een aantal strategische doelstellingen en een aantal acties voor het wegwerken van knelpunten die het rendement van de binnenvaart hypothekeren. Voor de wetenschappelijke onderbouwing van deze beide initiatieven is het steunpunt ‘thematisch spoor 1: Goederenstromen’ opgericht dat dient ter ondersteuning van het beleid. Ook investeringen in infrastructuur en openbaar vervoer109 (wegen, waterwegen, zeehavens en luchthavens, spoorwegen, bus en tram,..) kunnen een wezenlijke bijdrage leveren om de Lissabon-doelstellingen mee te realiseren.
108 Conclusies van het voorzitterschap, Brussel,22 en 23/03/2005, pag.23 (http://www.consilium.europa.eu/ueDocs/cms_ Data/docs/pressData/nl/ec/89018.pdf). 109 Er kan hier o.a. verwezen worden naar richtsnoer 16 Europese infrastructuren uitbreiden, verbeteren en onderling verbinden, en prioritaire grensoverschrijdende projecten voltooien.
126
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Het is zo dat investeringen in een betere mobiliteit een productiviteitsverhogend effect kunnen hebben. Hierna wordt kort stil gestaan bij het START-project, de waterwegen, de spoorwegen, de regionale luchthavens en het openbaar vervoer: • START-project 110: met START wil de Vlaamse Regering de toekomstvisie voor de luchthaven van Zaventem uittekenen over een termijn van 20 jaar. Er wordt tevens gewerkt aan hoognodige maatregelen om op korte termijn de bereikbaarheid van de regio te verhogen en het aantal bedrijventerreinen uit te breiden. Budgettair wordt voor START elk jaar een bedrag van ruim 50 miljoen euro voorzien. Het START-project is in volle uitvoering. Meer specifiek kan m.b.t. de bereikbaarheid van de luchthaven vermeld worden dat de openbaarvervoerprojecten in uitvoering zijn. In totaal zijn 13 buslijnen voorzien; 3 werden in 2006 opgestart, de andere 10 zullen in de loop van 2007 volgen. Gespreid over 2007 realiseert de VVM De Lijn een uitbreiding van het openbaar vervoeraanbod per autobus naar de luchthaven. Deze uitbreiding komt tegemoet aan een strategische doelstelling om het openbaar vervoeraandeel in de personenverplaatsingen van en naar de luchthaven aanzienlijk te verhogen. Voor de projecten m.b.t. het openbaar vervoer is voor 2007 een bedrag van 22,86 miljoen euro voorzien. Naast de investeringen die gebeuren op het vlak van openbaar vervoer, wordt er ook verder gewerkt aan de realisatie van een belangrijk aantal (wegen)infrastructuurprojecten. Er zal hierbij in eerste instantie worden gefocust op de toegankelijkheid en de ontsluiting van de luchthaven zelf111. De Vlaamse Regering verleende op 8/06/2007 haar goedkeuring aan het ontwerp van protocolovereenkomst tussen het Vlaamse gewest en NV Infrabel betreffende de aanleg van de noordelijke zone spoor- en wegontsluiting. Dit wegenisproject zal gelijktijdig lopen met het Diabolo-project voor de noordelijke spoorontsluiting. Met het oog op de financiering van de spoorontsluiting is een NV DIABOLO in oprichting. Momenteel is een procedure lopende voor de financiering van het Diaboloproject. • Waterwegen: in het lijstje van 30 Transeuropese netwerken is voornamelijk de realisatie van de Seine-Schelde verbinding voor Vlaanderen van zeer groot belang112.
Seine-Schelde
110 STrategisch Actieplan van Reconversie en Tewerkstelling van de luchthavenregio. 111 De betrokken projecten zijn : de optimalisatie van de RO – zone Zaventem; de optimalisatie van de RO- Noord; de noordelijke wegontsluiting van de luchthaven; de optimalisatie van de RO – Oost; de verbetering van de toegankelijkheid en de ontsluiting van de overige bedrijvenzones (R22 – Woluwelaan; A12 – Meise; N2-West; N1 – Budasteenweg). 112 Een ander TEN-project dat een link heeft met Vlaanderen is dit van de realisatie van snelwegen op de zee.
127
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
De uitbouw van deze verbinding tot een klasse Vb-waterweg werd in 2004 op voorstel van de betrokken landen weerhouden in de lijst van 30 prioritaire transportprojecten in de Europese Unie. Het Seine - Schelde project kadert in de ontwikkeling van een Europese binnenvaartverbinding tussen het Seinebekken en het Scheldebekken en is als dusdanig opgenomen in het Trans-Europees Netwerk (TEN) voor goederenverkeer. Het project beoogt de uitbouw van de Leie tot een Europese hoofdvaaras op het gabariet Vb, eenrichtingsverkeer waarbij verschillende werken dienen te worden uitgevoerd113. Na afloop van deze werken zal het traject tussen Deûlémont aan de Franse grens en Gent kunnen afgelegd worden door schepen met een tonnenmaat tot 4.500 ton. De momenteel vooropgestelde timing voor de realisatie van dit project streeft ernaar de werken op het terrein reeds in 2009 te laten starten en het geheel operationeel te hebben tegen eind 2016 114. In dit verband is er in overleg met de betrokken Waalse en Franse diensten gewerkt aan de voorbereiding van een aanvraagdossier voor het bekomen van Europese subsidies voor dit project.
De Vlaamse Regering besliste op 13/07/2007 haar akkoord te verlenen met het indienen van een subsidieaanvraag bij de Europese instanties, waardoor tot 30% Europese steun kan verkregen worden. Er werd eveneens beslist om de samenwerkingsovereenkomst met Wallonië inzake het project Seine-Schelde goed te keuren.
Naast het luik binnenvaart binnen het Seine-Schelde project bestaat er ook een luik rivierherstel Leie tussen Wervik en Deinze. In dit deel van het project staat het herstel van het multi-functionele karakter van de rivier centraal. Het versterken van de ruimtelijke samenhang, het verbeteren van de kwaliteit van het ecologisch systeem en het realiseren of herstellen van de relatie tussen de gekanaliseerde waterweg en de natuurlijke rivier of haar meanders zullen hierbij aan bod komen. De tijdshorizon voor deze ingrepen is eveneens Europees verankerd, in de Kaderrichtlijn Water, en ligt wat verder dan voor het luik binnenvaart. Mijlpalen hier zijn 2015, 2021 en ten slotte 2027.
De totale kost van het project Seine-Schelde, dus zowel het luik binnenvaart als het luik rivierherstel, wordt geraamd op circa 300 miljoen euro, waarvoor een subsidieaanvraag voor 80 miljoen euro werd ingediend.
113 - het verdiepen van de vaarweg tot een waterdiepte van 4,50m: - het uitbouwen van een aantal specifieke kruisingsplaatsen - het verhogen van bruggen tot 7 meter waardoor drielagencontainervaart mogelijk is - het bouwen van nieuwe sluizen in Harelbeke en St-Baafs-Vijve. 114 Deze timing kadert in het Europese tijdskader verbonden aan de door Europa geselecteerde prioritaire TEN-T projecten.
128
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Voor de volledigheid kan m.b.t. de investeringen in de waterwegen nog vermeld worden dat er ook nog maatregelen genomen worden op het vlak van het wegwerken van de nog resterende infrastructurele en capaciteitsbeperkende knelpunten op de Vlaamse hoofdwaterwegen en de verdere uitbouw ervan. Wat de investeringen in de economische poorten en knooppunten betreft, kan verwezen worden naar de maatregelen die genomen worden voor de toegankelijkheid en de bereikbaarheid van de zeehavens (verdieping van de Westerschelde, verdere financiering van de onderhoudsbaggerwerken, projecten en studies inzake de ontsluiting van de Waaslandhaven de ontsluiting van de achterhaven van Zeebrugge, de haventoegang van Oostende en de toegankelijkheid van de haven van Gent).
• Spoorwegen: wat de spoorwegen betreft, wordt de realisatie van de Liefkenshoekspoorverbinding met PPS-formule voorzien (zie verder). De voorbereidende procedure om te komen tot een realisatie van dit project wordt voortgezet. Op 8/06/2007 heeft de Vlaamse Regering het besluit tot voorlopige vaststelling van het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Liefkenshoek Spoortunnel’ goedgekeurd. Deze lijn is geselecteerd als aan te leggen hoofdspoorweg voor goederenvervoer en kadert in het strategische planningproces voor de haven van Antwerpen. De Liefkenshoekspoorverbinding moet een belangrijke rol spelen in de verwerking van de goederenstromen die het Deurganckdok tot stand brengt. Ook wat de realisatie van spoorweginfrastructuur in de haven van Zeebrugge betreft, werd het afgelopen jaar vooruitgang geboekt. Op 5/12/2006 werd een prefinancieringsovereenkomst afgesloten tussen de Belgische Staat, het Vlaamse gewest, NMBS-Holding en Infrabel met het oog op de realisatie van een aantal spoorweginfrastructuren in de haven van Zeebrugge, met als belangrijkste project de aanleg van een vormingsstation in de haven. • Regionale luchthavens: ook inzake de regionale luchthavens werden het afgelopen jaar de nodige maatregelen getroffen. Zo is voor de luchthavens Oostende en Kortrijk-Wevelgem een business plan opgemaakt met het oog op een beheershervorming. Voor de luchthaven Antwerpen heeft de Vlaamse Regering op 8/06/2007, op basis van een goed gekeurd MER een keuze gemaakt voor de realisatie van de verplichte veiligheidsstrook aan de start- en landingsbaan. Thans worden onderhandelingen gestart met het oog op de oprichting van een PPS met het oog op de financiering en realisatie van dit project. • Wegen (missing links): van volgende geselecteerde missing links is een eerste gedeelte momenteel in uitvoering en zal een volgende fase in het najaar van 2007 aanbesteed worden: het aanpassen van de verkeerswisselaar A2-A13 in Lummen en het inrichten van de N31 tot een primaire weg van categorie 1. Van volgende geselecteerde missing links loopt momenteel de onderhandelingsprocedures: het aanleggen van een verbindingsweg E19-Luchthaven
129
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Zaventem en het aanleggen van de Oosterweelverbinding in Antwerpen. Van volgende geselecteerde missing links is de studie- en ontwerpfase opgestart: het aanpassen van de N19 Westerlo-Turnhout, het aanpassen van de N74 noord-zuidverbinding in Limburg, het aanleggen van de N60 als primaire weg categorie 1 te Ronse, het vervolledigen van de R4-Zuid in Gent en het omvormen van de AX havenrandweg Zuid naar Zeebrugge. • Openbaar Vervoer: wat het openbaar vervoer betreft, kan vermeld worden dat eind 2006 – begin 2007 de allerlaatste projecten basismobiliteit in Vlaanderen door De Lijn werden opgestart. Het resultaat: 90% van Vlaanderen basismobiel is en voldoet aan de gestelde normen. Het totaal besteed budget in de periode 2006-2007 bedroeg ca. 126 miljoen euro. M.b.t. het netmanagement werden de eerste projecten in 2007 opgestart en werd voor 2007 een budget van 18 miljoen euro voorzien. Wat de doorstroming van het openbaar vervoer betreft, werd sinds 2006 een apart budget gecreëerd om doorstromingsprojecten ten voordele van het openbaar vervoer op gewestwegen te stimuleren. De budgetten voor 2006 en 2007 bedroegen respectievelijk 18 en 24 miljoen euro. Inzake nieuwe tramlijnen kreeg Antwerpen er in maart 2007 een 11e tramlijn115 bij en vanaf begin november 2007 komt er in Antwerpen nog een nieuwe tramlijn komt in gebruik116. Ook andere investeringen inzake openbaar vervoer117, tonen het belang aan van deze specifieke sector.
115 lijn 5 tussen Wim Saerensplein in Deurne-Noord en de Katwilgweg op Linkeroever. 116 Tram 6; De nieuwe lijn verbindt het noorden en het zuiden van Antwerpen en rijdt tussen Luchtbal (Metropolis) en de Olympiadepoort op de Kiel (Cromwell Tank). 117 Categorie 1: Alternatieve financiering (PPS) via Lijninvest – Projecten tramverlenging, nieuwe stelplaatsen, nieuw rollend materieel, vernieuwing bus en tramvloot (voorzien budget voor de periode 2007-2009: 470 miljoen euro), Categorie 2: Openbaarvervoerprojecten uit de eerste fase van het Masterplan: financiering via combinatie BAM en Lijninvest (voorzien budget voor de periode 2007: 301 miljoen euro), Categorie 3: investeringen in openbaar vervoer / Continuiteit – Veiligheid (voorzien budget voor de periode 2007-2009: 250 miljoen euro), Categorie 4: Stationsomgevingen. Financiering via Fonds voor de stationsomgevingen (voorzien budget voor de periode 2007-2009 : 70 miljoen euro).
130
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
• PPS-formule: voor de alternatieve financiering van een aantal projecten behorende tot de luchthavens, spoorwegen en de wegeninfrastructuur, waarvan sommigen tot het TEN-T netwerk behoren heeft de Vlaamse overheid volgende projecten voorgesteld: • luchthaven Antwerpen (in studie) • diabolo-project: TEN-T project : noordelijke spoorweglink118 en missing link wegverbin- ding119 naar de nationale luchthaven Brussels Airport • oosterweelverbinding: TEN-T project (in studie) • liefkenshoekspoorwegtunnel: TEN-T project (uitbreiding van de wegentunnel met een spoorwegverbinding) • het aanleggen van een verbindingsweg E19 – Luchthaven Zaventem • het aanpassen van de noord-zuidverbinding in Limburg • het aanpassen van de N19 Westerlo – Turnhout • het vervolledigen van de R4-Zuid in Gent • het omvormen van de AX havenrandweg Zuid naar Zeebrugge. Voor de realisatie van de laatste 5 vermelde projecten werd eind 2006 een specifieke vennootschap (Via-invest) opgericht. C.Gezonde overheidsfinanciën De Europese Lissabonstrategie hecht bijzonder veel belang aan de gezonde overheidsfinanciën. Zo benadrukte de Europese Lenteraad van 2006 dat voor het instandhouden van de dynamiek van het Lissabonproces het noodzakelijk is om gezonde en houdbare overheidsfinanciën te garanderen. Ook op de Europese Lenteraad van 2007 wordt terug aandacht besteed aan een op groei en stabiliteit gericht financieel beleid. De Vlaamse Regering komt haar engagementen aangaande gezonde en houdbare overheidsfinanciën onverminderd en onverwijld na. De ontvangsten werden naar aanleiding van de begrotingscontrole 2007 opnieuw voorzichtig en realistisch geraamd. De raming van de samengevoegde en gedeelde belastingen is gebaseerd op de parameters van de Economische Begroting van februari 2007. Deze parameters werden ook door de Federale Overheid weerhouden om haar doorstortingen naar de gewesten en gemeenschappen op te baseren. Ook inzake de gewestbelastingen werd een voorzichtige raming aangehouden en liggen de cijfers in de lijn van de ramingen die door de Federale Overheid werden gemaakt.
Ontvangsten
118 Geraamde totale kostprijs: 538 miljoen euro met EU cofinanciering 119 Geraamde kostprijs: 58 miljoen euro (geen EU/EIB cofinanciering)
131
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
De door zowel de eigen Vlaamse administratie gemaakte herberekening als de herraming gemaakt door de FOD Financiën liggen grosso modo in de lijn van de adviezen van het Rekenhof en de SERV zoals neergelegd naar aanleiding van de initiële begroting 2007. Ook in zijn advies naar aanleiding van de begrotingscontrole 2007 benadrukt het Rekenhof het voorzichtige karakter van de ontvangstenraming. Budgettair orthodoxe uitgangspunt
Om reden van budgettaire voorzichtigheid, maar in het bijzonder ook om geen afbreuk te doen aan het budgettaire orthodoxe uitgangspunt van de initiële begroting 2007, namelijk het garanderen van de fundamenten voor een structureel gezonde begroting op lange termijn, blijft voor het begrotingsjaar 2007 de conjunctuurprovisie ten belope van 92,8 miljoen euro ingeschreven, zodat eventuele lager dan voorziene ontvangsten kunnen worden opgevangen. De indexprovisie werd aangepast aan de laatst gekende inflatieverwachtingen en de door het Federale Planbureau herberekende overschrijding van de spilindex. Ook de dotatie aan het Toekomstfonds ten belope van 187 miljoen euro blijft voor het begrotingsjaar 2007 onverminderd van kracht. Hierdoor blijft het mogelijk om eventuele toekomstige lasten in het kader van een verdere staatshervorming en/of additionele afspraken met de Federale Overheid te kunnen opvangen.
Norm van de Hoge Raad van Financiën
Ook inzake de na te leven norm van de Hoge Raad van Financiën bevestigt de Vlaamse Regering haar eerder gemaakte engagement. Op het vlak van de normbepaling wordt er uitgegaan van het scenario B van de Overeenkomst van 15 december 2000 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de begrotingsdoelstellingen voor de periode 2001-2005, en van het tienjarig genormeerd traject (2001-2010) van de Hoge Raad van Financiën zoals het in het Jaarverslag 1999 beschreven staat. De Vlaamse Regering heeft in het verleden reeds meermaals haar engagement ten aanzien van scenario B - het strengste scenario – benadrukt. Onderstaande tabel toont de berekening van de na te leven norm voor de begrotingsjaren 2006 en volgende (toestand na de Interministeriële Conferentie voor Financiën en Begroting van 16 oktober 2006).
132
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Tabel: Begrotingsnorm (in miljoen euro) HRF scenario B Correcties
Basis Codes 8 (KVD) Alesh Vakantiegeld 13,07% HRF-afwijking tbv 1% Overlegcomité 6 juli 2005 IMCFB 25 oktober 2005 IMCFB 16 oktober 2006 Totaal correcties
Begrotingsnorm
2006 242,9 126,8 -51,7 31,1 0,0 -75,0 145,2 0,0 176,4 419,3
2007 198,3 126,8 -51,8 31,1 0,0 -145,0 0,0 187,0 148,1 346,4
2008 138,8 126,8 -44,7 31,1 0,0 -115,0 -101,4 0,0 -103,3 35,6
2009 74,4 126,8 -43,5 31,1 0,0 -145,0 -43,7 0,0 -74,4 0,0
Over het begrotingsjaar 2006 realiseerde de Vlaamse overheid op geconsolideerde basis een overschot van 95,5 miljoen euro ten opzichte van de na te leven norm (419,3 miljoen euro). In meerjarig perspectief blijft de Vlaamse Regering waken over en werken aan de verdere gezondmaking van de Vlaamse financiën. De medio mei 2007 in het Vlaams parlement ingediende meerjarenbegroting 2007-2009 voorziet dat de Vlaamse Regering ook in de toekomst de strengste HRF-norm zal respecteren. Voor de periode 2007-2009 wordt er een overschot ten opzichte van de te respecteren norm voorzien, gaande van 1,8 tot 45,6 miljoen euro.
Meerjarig perspectief
HRF-norm
Tabel: Normnaleving door de Vlaamse Overheid (in duizend euro) Gecorrigeerd vorderingensaldo Te behalen begrotingsnorm Verschil t.o.v. de te behalen norm
2007 348.258 346.395 1.863
2008 81.242 35.568 45.674
2009 9.031 0 9.031
Tijdens deze legislatuur worden de inspanningen op het gebied van schuldafbouw versterkt verder gezet. Het is immers de betrachting van de Vlaamse Regering om reeds tegen eind 2008 Vlaanderen quasi schuldenvrij te maken. Het is mede dankzij de jaarlijks gerealiseerde begro-
Schuldafbouw
133
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
tingsoverschotten enerzijds en de sterke kaspositie anderzijds dat vervroegde schuldaflossingen financieel haalbaar zijn. Het afbouwen van de schuld heeft ontegensprekelijk drie uitermate positieve gevolgen. Ten eerste kunnen – vanuit een kasredenering - de vrijgekomen (kas-) middelen voor andere doeleinden besteed worden dan voor kapitaalsaflossingen en rentebetalingen. Ten tweede creëert – vanuit een ESR beleidsredenering – het verminderen van de jaarlijkse rentebetalingen extra permanente beleidsruimte. Ten derde heeft het lage schuldpeil van Vlaanderen er mede toe geleid dat het ratingagentschap Moody’s aan Vlaanderen in 2007 haar hoogste rating Aaa toekende. De onderstaande tabel en grafiek toont de evolutie van de afbouw van de schuld. Tabel: Evolutie van de uitstaande directe en indirecte schuld van de Vlaamse Gemeenschap 1990– 2009 (in miljoen euro) Datum 31/12/90 31/12/91 31/12/92 31/12/93 31/12/94 31/12/95 31/12/96 31/12/97 31/12/98 31/12/99 31/12/00 31/12/01 31/12/02 31/12/03 31/12/04 31/12/05 31/12/06 31/12/07
134
Directe schuld 0 570,16 942,00 1.772,44 2.317,80 4.078,22 4.148,35 3.904,99 3.447,21 3.257,72 2.732,57 2.736,59 2.143,94 1.715,59 1.176,47 858,21 426,50 146,32
Indirecte schuld 5.731,17 6.010,60 6.370,79 6.378,55 5.411,99 4.201,55 3.951,10 3.727,13 3.156,45 2.828,41 2.589,72 1.814,17 1.739,95 31,97 28,24 24,33 20,43 17,05
Totale schuld 5.731,17 6.580,76 7.312,78 8.150,99 7.729,79 8.279,77 8.099,45 7.632,12 6.603,66 6.086,13 5.322,29 4.550,76 3.883,89 1.747,56 1.204,71 882,54 446,93 163,37
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
31/12/08 31/12/09
52,16 0
13,48 0
65,64 0
Grafiek: Evolutie van de uitstaande directe en indirecte schuld van de Vlaamse Gemeenschap 1990– 2009 (in miljoen euro)
Inzake de alternatieve financiering en PPS-constructies biedt het onderstaande overzicht een korte samenvatting van de op dit ogenblik op stapel staande projecten. De erbij vermelde bedragen hebben betrekking op de investeringsengagementen waartoe de huidige Vlaamse Regering reeds beslist heeft (in miljoen euro). • • • • •
Alternatieve financiering en PPS-constructies
Onderwijs: 1.000 Zorg: 1.667 Sociale Huisvesting: 32 VIA-Invest: 500 Masterplan Antwerpen: 3.450
135
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
• Lijninvest: 470 • Toerisme: 40 • Sport: 225 • Cultuur: 20 (rollend fonds). In deze berekening wordt uitgegaan van het totale bedrag aan te realiseren investeringsprojecten in het kader van alternatieve financiering. De reële druk op de uitgavenbegroting die hierdoor ontstaat tijdens deze legislatuur wijkt hier uiteraard in belangrijke mate van af en is afhankelijk van de overeengekomen / overeen te komen gebruiks- of beschikbaarheidsvergoedingen. De lijst van geplande projecten zal normaal gezien nog verder uitbreiden gedurende deze legislatuur. Investeringshefboom
Via alternatieve financiering probeert de Vlaamse Regering zaken te realiseren die anders niet realiseerbaar zouden zijn; aldus wordt PPS gehanteerd als een enorme investeringshefboom. Tot slot kan hierbij vermeld worden dat het Vlaams parlement eind mei 2007 een resolutie goedgekeurd heeft waarin het de Vlaamse Regering oproept om alle projecten met alternatieve financiering halfjaarlijks toe te lichten. Van ieder project dienen de timing, de realisatie van de financiering, de fase van uitvoering, de globale investeringskost en de gevolgen voor de begroting (vastlegging en betaling) toegelicht te worden door het betrokken beleidsdomein. D.Cohesiebeleid De Europese Lenteraad van 2006 riep de lidstaten, in het kader van prioritaire actie 2, ertoe op optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden in het kader van de Structuurfondsen. De Europese Lenteraad van 2007 stelde nog eens uitdrukkelijk dat ook het Cohesiebeleid bijdraagt tot het verwezenlijken van de Lissabon-doelstellingen.
Cohesiebeleid
In deel I werd reeds aangegeven dat het Cohesiebeleid van de Europese Unie veel sterker wordt gelinkt aan de Lissabonagenda voor groei en werkgelegenheid. In de periode 2007-2013 zijn er voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds 3 doelstellingen vastgelegd: • Doelstelling 1: Convergentie (EFRO, ESF, Cohesiefonds); • Doelstelling 2: Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid (EFRO, ESF); • Doelstelling 3: Europese territoriale samenwerking120(EFRO). 120 De doelstelling Europese territoriale samenwerking beoogt een intensievere grensoverschrijdende samenwerking via gezamenlijke initiatieven op plaatselijk en regionaal niveau, meer transnationale samenwerking om een geïntegreerde territoriale ontwikkeling tot stand te brengen, en een betere interregionale samenwerking en uitwisseling van ervaringen.
136
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Belangrijk is dat in het kader van doelstelling 2 (die op Vlaanderen van toepassing is), 75% van de uitgaven in het teken moeten staan van projecten die het bereiken van de Lissabondoelstellingen bevorderen. 88,4% van de beschikbare middelen voor het Vlaamse structuurbeleid zal bijdragen tot de earmarking. Vlaanderen zal dus een passende bijdrage leveren tot de collectieve verbintenis van de EU-15 m.b.t. het bereiken van de Lissabon-doelstellingen. In het voortgangsrapport 2006 werd reeds even stil gestaan bij de Vlaamse prioriteiten voor de periode 2007-2013 wat het Europees Sociaal Fonds en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling betreft. Vlaanderen verkreeg in het kader van de nieuwe programmaperiode 2007 – 2013 van het Cohesiebeleid (Europese Structuurfondsen) voor doelstelling 2 ‘Regionaal concurrentie-vermogen en werkgelegenheid’, een bedrag van 201 miljoen euro121 uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, EFRO. Voor de aanwending van deze middelen werd door de Vlaamse Regering beslist gebruik te maken van de mogelijkheid tot het opstellen van één Operationeel EFRO-programma voor het gehele Vlaamse grondgebied (in tegenstelling met de vorige programmaperiodes waar slechts beperkte, door de Europese Commissie erkende regio’s, in aanmerking kwamen). Het operationele programma is de verdere uitwerking van het NSRK (Nationaal Strategisch ReferentieKader) voor België. De bijdrage van Vlaanderen aan het NSRK is definitief goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 15/12/2006. Bij het opstellen van het NSRK moesten de Lidstaten zich houden aan de Communautaire Strategische Richtsnoeren, m.b.t. de economische, sociale, en territoriale samenhang, en die goedgekeurd werden op 6/10/2006. Op 16/05/2007 hechtte de Vlaamse Regering dan ook haar goedkeuring aan het operationele EFRO-programma 2007-2013122, als uitwerking van de NSRK. Hierna wordt het bij de Europese Commissie ingediend.
Doelstelling 2 ‘Regionaal concurrentie-vermogen en werkgelegenheid’
Operationele EFRO-programma 2007-2013
Hoofddoelstelling van het operationele EFRO-programma is “het bevorderen van de verdere ontwikkeling van Vlaanderen tot één van de meest competitieve regio’s, resulterend in een duurzame economische groei, de creatie van meer en betere tewerkstelling en de bescherming en verbetering van het leefmilieu.” Het programma is opgebouwd rond vier, door de Vlaamse 121 Meer specifiek werd aan België een bedrag toegekend van 1.265 miljoen euro voor doelstelling 2 ‘Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid’ (EFRO + ESF). Het aandeel van Vlaanderen hierin werd vastgesteld op 594,3 miljoen euro. In lopende prijzen, aan een indexering van 2% per jaar, vertegenwoordigt dit een budget van 669,8 miljoen euro. Hiervan werd door de Vlaamse Regering beslist om 30% voor te behouden voor het EFRO, zijnde 200,9 miljoen euro. 122 Dit programma impliceert de uitbreiding van het personeelsbestand van het Agentschap Economie binnen het beleidsdomein EWI, en de cofinanciering van de technische bijstand van het Operationeel Programma en van de personeelsbezetting van de grootstedelijke contactpunten uit het Hermesfonds voor een bedrag van 5,78 miljoen euro.
137
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Regering vastgelegde prioriteiten. Deze omvatten: • Stimuleren van kenniseconomie en innovatie. De operationele doelstellingen binnen deze prioriteit hebben betrekking op sensibilisering, begeleiding, samenwerking, internationalisering, vernieuwende voorbeelden van kennisvalorisatie, innovatie van de plattelandseconomie • Bevorderen van het ondernemerschap. De operationele doelstellingen binnen deze prioriteit hebben betrekking op duurzame versterking van de economische poorten en internationale multimodale bereikbaarheid, Stimuleren van ondernemerszin en –vaardigheden, creëren van een faciliterend start-, groei- en overnamekader, stimuleren van internationaal ondernemen • Verbeteren van de ruimtelijk-economische omgevingsfactoren. De operationele doelstellingen binnen deze prioriteit hebben betrekking op duurzame versterking van de economische poorten en internationale multimodale bereikbaarheid, kwaliteitsvolle bedrijfshuisvestingsmogelijkheden, realiseren van Vlaamse en subregionale hefboomprojecten, benutten van verduurzamingspotenties van economische concentraties • Bevorderen van de stedelijke ontwikkeling. De operationele doelstellingen binnen deze prioriteit hebben betrekking op enerzijds het ondersteunen van geïntegreerde stedelijke ontwikkelingsprojecten, en anderzijds op het verhogen van de stedelijke vitaliteit in de grootsteden Antwerpen en Gent. Daarnaast werden de volgende thema’s op een horizontale wijze in het programma geïntegreerd: territoriale dimensie, duurzame ontwikkeling en milieu, interregionale samenwerking en gelijke kansen. De beschikbare EFRO - middelen worden gelijkmatig verspreid over de 4 prioriteiten. Het totale geraamde programmabudget bedraagt +/- 500 miljoen euro, waarin de EFRO - middelen een aandeel vertegenwoordigen van 40%. De overige financiering wordt verstrekt door het Vlaamse Gewest en de regionale/lokale besturen ( +/- 220 miljoen euro), samen met de private sector ( +/- 80 miljoen euro). Europees Sociaal Fonds (ESF)
138
M.b.t. het Europees Sociaal Fonds (ESF) kwamen in de voortgangsrapportage 2006 reeds de uitgangspunten, de strategische doelstellingen, de thematische prioriteiten en de horizontale aandachtspunten aan bod. 2006 was het laatste jaar van de programmaperiode 2000-2006 van het Europees Sociaal Fonds.
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
In Vlaanderen kreeg het ESF de taak van versterking en flankering van het reguliere arbeidsmarktbeleid. In de periode 2000-2006 is het ESF in Vlaanderen dan ook meer geworden dan een financieringsinstrument voor opleiding en begeleiding van werkzoekenden. Hoewel dit type maatregelen nog steeds de meerderheid van de budgetten betekent, werd ESF eveneens ingezet als hefboom voor de opleiding van werkenden, de lancering van het EVC en uitbouw van de loopbaandienstverlening. In de periode 2000-2006 werden via de ESF-middelen bijna 200 miljoen euro van de overheid en private cofinanciering vrijgemaakt voor opleidingen in bedrijven. Zowel EVC als loopbaanbegeleiding zijn als pilootproject met ESF-middelen van start gegaan, en werden later geïntegreerd in het reguliere arbeidsmarktbeleid. De pilootprojecten onder ESF hebben de mogelijkheid geboden om de dienstverlening op punt te zetten en te verstevigen voor ze in het reguliere beleid in te bedden. Zowel EVC als loopbaanbegeleiding hebben opnieuw een belangrijke plaats gekregen in het nieuwe Operationeel Programma voor de periode 2007-2013. Er werd een groeipad afgesproken van 3.500 ervaringsbewijzen en 3.500 loopbaanbegeleidingen op jaarbasis eens de maatregel op kruissnelheid is. De Vlaamse Regering en sociale partners hebben zich in de Competentieagenda geëngageerd om deze dienstverlening uit te diepen en te verankeren in een breder scala van dienstverlening ter versterking van de competenties van werkzoekenden en werkenden. In het Operationeel Programma Doelstelling 2 dat op 24 november 2006 door de Vlaamse Regering werd goedgekeurd, werden voor de periode 2007-2013 de volgende zes prioriteiten aangeduid: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
talentactivering en duurzame integratie op de arbeidsmarkt; bevorderen van sociale inclusie van kansengroepen via maatgericht werken; ondernemings- en organisatiecultuur focussen op mens en maatschappij; innovatie; transnationale en interregionale samenwerking; technische bijstand.
Gezien de Lissabon-doelstellingen om jaarlijks 25% van de langdurig werkzoekenden te activeren, en gezien de doelstelling om jonge en volwassen werkzoekenden een nieuwe start te garanderen voor ze langdurig werkzoekend worden, maakt de begeleiding en opleiding van werkzoekenden ook in de nieuwe programmaperiode een belangrijk deel van het ESF-programma uit. De VDAB plant onder prioriteit 1 van het ESF-programma jaarlijks 5.790 startende trajectbegeleidingsacties (brede en intensieve begeleiding) en 3.870 competentieversterkingsacties (finaliteitsgerichte opleidingen voor werkzoekenden die regionaal oververtegenwoordigd zijn in de werkloosheid) gericht naar de vier prioritaire kansengroepen.
139
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Prioriteit 2 richt zich op werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Via werkervaring, al dan niet in een beschermde omgeving, kunnen ze de nodige competenties verwerven zodat ze mogelijk kunnen doorstromen naar de reguliere arbeidsmarkt. Prioriteit 3 richt zich specifiek tot bedrijven en organisaties. De ervaring met het vorige ESF-programma 2000-2006 heeft heel wat innoverende projecten opgeleverd, maar deze vonden niet altijd hun weg naar een ruimer publiek. In de samenwerkingsovereenkomst die het ESF-agentschap met de Vlaamse Regering gaat afsluiten wordt deze rol van kennismakelaar meer op de voorgrond gebracht. Een succesvolle invulling van deze rol zal de invloed van het ESF op het arbeidsmarktbeleid verder doen toenemen. E.Klimaat- en Energiebeleid De Vlaamse overheid heeft de afgelopen jaren verschillende maatregelen genomen om een antwoord te bieden op de klimaatuitdaging. In het Vlaams hervormingsprogramma 2005-2008 werd reeds sterk gefocust op een beleid dat oog heeft voor duurzaamheid (met o.a. maatregelen op het vlak van klimaat-en energie, duurzame productie en consumptie, marktinstrumenten, biodiversiteit) en waarvan de recentste stand van zaken reeds in paragraaf 3.1.6. aan bod kwam. Centraal staat uiteraard het nieuwe Vlaamse Klimaatsplan (waarvan 10 thema’s de maatregelen bundelen) dat op 20/07/2006 door de Vlaamse Regering werd goedgekeurd. Maatregelen m.b.t. een geïntegreerd klimaat en energiebeleid (III) Energiebeleid voor Europa
Het Energiebeleid voor Europa (EBE) was reeds duidelijk aanwezig op de Europese Raad van maart 2006. Tijdens de Europese Raad van maart 2007 namen de maatregelen m.b.t. een geïntegreerd klimaat en energiebeleid (III) een zeer prominente plaats in. Wat het energiebeleid betreft, wordt een actieplan van de Europese Raad (2007-2009) naar voor geschoven123. Het Energiebeleid voor Europa (EBE) heeft drie doelstellingen: • meer continuïteit van de energiebevoorrading; • het waarborgen van het concurrentievermogen van de Europese economieën en van de beschikbaarheid van betaalbare energie; • het bevorderen van milieuduurzaamheid en het bestrijden van klimaatverandering.
Broeikasgasemissies tegen 2020 met ten minste 20% te verminderen ten opzichte van 1990
140
De Europese Raad beklemtoont dat de EU zich ertoe verbindt Europa om te vormen tot een zeer energie-efficiënte economie met een lage uitstoot van broeikasgassen en beslist dat de EU, in afwachting van de sluiting van een wereldwijde en brede overeenkomst voor de periode na 2012 en zonder vooruit te lopen op haar positie in internationale onderhandelingen, vastbesloten en onafhankelijk de verbintenis aangaat om de broeikasgasemissies tegen 2020 met ten minste 123 Het actieplan bevat 5 prioritaire acties: (1) interne markt voor gas en elektriciteit, voorzieningszekerheid, internationaal energiebeleid, energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen, energietechnologieën.
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
20% te verminderen ten opzichte van 1990. De Europese Raad beslist dat met betrekking tot de bijdragen van de lidstaten een gedifferentieerde aanpak nodig is die gebaseerd is op billijkheid en transparantie en rekening houdt met nationale omstandigheden en de relevante referentiejaren voor de eerste verbintenisperiode uit hoofde van het Protocol van Kyoto. De Europese Raad erkent dat de toepassing van deze streefcijfers gebaseerd zal zijn op communautair beleid en een overeengekomen interne lastenverdeling en verzoekt de Commissie om, als basis voor verdere grondige besprekingen in nauwe samenwerking met de lidstaten onmiddellijk te beginnen aan een technische analyse van de criteria, waarbij ook rekening wordt gehouden met sociaaleconomische parameters en andere relevante en vergelijkbare parameters.
Bijdragen van de lidstaten
De EU-lastenverdeling wordt momenteel binnen de Vlaamse overheid grondig voorbereid. Het departement LNE bereidt in het kader van het Coördinatiecomité Internationaal Milieubeleid (CCIM) de onderhandelingen in verband met de verdeling van de broeikasgasreductie-doelstelling 2020 tussen de lidstaten voor. Het Vlaams Energieagentschap bereidt in het kader van Enover124 een voorstel van Belgische doelstelling voor hernieuwbare energie in 2020 voor. De verschillende gewesten en de federale overheid onderzoeken de mogelijkheid om een gezamenlijke onderzoeksopdracht, ter ondersteuning van de onderhandelingen over de EU-lastenverdeling, te lanceren. Vlaanderen voert haar post-2012 onderzoeksproject, dat het in 2005 uitstippelde, intussen verder uit. De eerste fase (impact van bijkomend beleid op de energiegerelateerde broeikasgasuitstoot in 2020) werd begin 2007 afgerond. Midden 2007 start de tweede fase, namelijk het berekenen van de kostencurves voor Vlaanderen. De derde fase (berekening van impact op de totale Vlaamse economie met behulp van een Algemeen Evenwichtsmodel) is voorzien voor 2008. In functie van een geïntegreerd klimaat- en energiebeleid zal in een vernieuwd ruimtelijk structuurplan Vlaanderen voor de periode na 2012 nagegaan worden hoe de Lissabon-strategie kan geïntegreerd worden met de Kyoto-doelstelling en de doelstellingen van het ‘Leipzig Charter on sustainable European Cities’. Het Leipzig125 Charter werd aangenomen op een informele bijeenkomst op 24/04/2007 door de verschillende ministers bevoegd voor stedelijke ontwikkeling en territoriale cohesie. In dezelfde informele bijeenkomst werd de territoriale agenda goedgekeurd, waarin expliciet de Lissabonstrategie, energie-efficiëntie, hernieuwbare energiebronnen en nieuwe energietechnologie werden bekeken, gekoppeld aan het voorzien van de 124 ENergieOVERleg. 125 In Leipzig gingen de ministers bevoegd voor stedelijke ontwikkeling en territoriale cohesie het engagement aan om zowel de territoriale agenda als de ruimtelijke aspecten van het cohesiebeleid om te zetten in beleid op nationaal, regionaal en lokaal niveau. Vlaanderen zal dan ook bij de opmaak van een tweede ruimtelijk structuurplan Vlaanderen deze elementen omzetten in haar regionaal beleid. De voorbereidende werkzaamheden hiertoe zijn binnen het departement RWO reeds geruime tijd opgestart, zodat voorzien wordt dat tegen 2012 een aangepast ruimtelijk structuurplan goedgekeurd zal zijn.
141
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
mogelijke gevolgen van de klimaatverandering. F. Betere regelgeving Betere regelgeving nam op de Europese Lenteraad van 2007 een belangrijke plaats in. Volgens de Europese Raad blijft betere regelgeving ‘een belangrijk middel om bij te dragen aan het beleid ter versterking van het concurrentievermogen en ter ondersteuning van duurzame groei en werkgelegenheid.’126 De Vlaamse overheid neemt tal van maatregelen om te komen tot een betere regelgeving. Er kan op dit vlak reeds verwezen worden naar de maatregelen die zijn opgesomd in 3.1.3. (een beleid dat met betere regelgeving bedrijvigheid stimuleert). Vlaanderen neemt ook bijkomende initiatieven m.b.t. de omzetting van Europese regelgeving. Betere regelgeving De terugdringing van de administratieve lasten is een belangrijk middel om de Europese economie te doen opleven, vooral door de impact ervan op de KMO’s. De Europese Lenteraad 2007 stelt dat de administratieve lasten ten gevolge van de EU-wetgeving in 2012 met 25% moeten verlaagd zijn. De Europese lidstaten worden daarom verzocht om elk voor zich uiterlijk in 2008 binnen hun eigen bevoegdheidssfeer nationale streefcijfers met een vergelijkbaar ambitieniveau vast te stellen.
0-meting
De Vlaamse overheid maakt van administratieve lastenverlaging een prioriteit doorheen het gevoerde beleid. De Vlaamse Regering zet in de tweede helft van 2007 een uitgebreid project van 0-meting op van de administratieve lasten die een gevolg zijn van Vlaamse regelgeving (beslissing Vlaamse Regering van 29/06/2007). Op basis van deze meting zullen zowel concrete Vlaamse streefcijfers tot vermindering van de administratieve lasten als concrete vereenvoudigingsprojecten opgestart worden die moeten bijdragen aan het realiseren van deze Vlaamse streefcijfers. Omzetting van Europese wetgeving De Europese Lenteraad 2007 benadrukt terug het belang van de tijdige omzetting van Europese regelgeving in de lidstaten127. Een goede graadmeter van de omzettingsprestaties is het score126 Conclusies van het voorzitterschap, 8 en 9 maart 2007, pag. 10 (http://www.consilium.europa.eu/ueDocs/cms_Data/ docs/pressData/nl/ec/93136.pdf). 127 Duidelijke en coherente EU-regels zijn een voorwaarde voor een goed functionerende interne markt, net als een tijdige, correcte en kwaliteitsvolle omzetting van de communautaire wetgeving, en een effectieve toepassing en handhaving van de gemeenschappelijke regels. De lidstaten zijn bij het wegwerken van hun omzettingsachterstand dicht bij het streefcijfer van 1,5% gekomen; de Europese Raad verzoekt hen dringend te trachten die achterstand geleidelijk nog verder terug te dringen tot 1% uiterlijk in 2009, maar beklemtoont ook hoe belangrijk het is dat passende omzettingstermijnen worden afgesproken.
142
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
bord van de Interne Markt. Begin februari 2007 publiceerde de Europese Commissie een nieuw scorebord van de Interne Markt waarin ze informatie verwerkt had tot en met oktober 2006. Daaruit bleek ondermeer dat de lidstaten het nog nooit beter gedaan hadden bij de omzetting in nationaal recht van internemarktregels. Het gemiddelde omzettingstekort (i.e. het percentage internemarktrichtlijnen dat niet tijdig in nationaal recht is omgezet) lag met 1,2% voor de 25 toenmalige lidstaten duidelijk onder de tussentijdse doelstelling van 1,5% en was lager dan het ooit was geweest. Dit scorebord van de Interne Markt bracht de Europese Lenteraad 2007 er toe de lidstaten te verzoeken die achterstand geleidelijk nog verder terug te dringen tot 1% uiterlijk in 2009. Tezelfdertijd beklemtoonde de Europese Raad dat het belangrijk is dat passende omzettingstermijnen worden afgesproken. België telde op dat ogenblik 26 laattijdige omzettingen had en daarmee de doelstelling van 1,5% omzettingsachterstand net niet gehaald, aangezien het omzettingsdeficit 1,6% bedroeg (omdat één richtlijn te weinig was omgezet). België moest toen ook nog twee richtlijnen omzetten waarvan de omzettingstermijn al meer dan twee jaar verstreken was. Het aantal inbreukdossiers tegen België wegens laattijdige omzetting van Europese richtlijnen en niet correcte toepassing van Europese regelgeving was toen ook opgelopen tot 68. Vlaanderen had toen zelf nog steeds een tiental richtlijnen niet tijdig omgezet, waarvan de twee richtlijnen met een omzettingstermijn die al langer dan twee jaar verstreken was. Vlaanderen was ook in 28 van de 68 Belgische inbreukdossiers betrokken. Ondertussen is deze situatie niet fundamenteel gewijzigd. Vlaanderen zal dan ook belangrijke inspanningen moeten blijven leveren om de omzettingsachterstand en het aantal inbreukdossiers structureel te verkleinen. M.b.t. de omzetting van Europese richtlijnen, werden in het verleden reeds een aantal maatregelen getroffen: het opstellen van het Draaiboek Europese regelgeving, het uitwerken van een netwerk van contactpersonen EU-regelgeving in departementen en kabinetten, het Vlaams Interdepartementaal Europa Overleg (VIDEO) en het maandelijks informeren van de Vlaamse Regering over de laatste stand van zaken in de Europese inbreukdossiers128. De Vlaamse Regering heeft ook beslist om een aparte interdepartementale werkgroep (VIDEO129 Pro-Actief) op te zetten, die tweemaandelijks accurate informatie over de gepubliceerde richt-
VIDEO Pro Actief
128 Voor de volledigheid kan nog vermeld worden dat de EU-vormingssessies binnenkort inhoudelijk worden geactualiseerd met het oog op de doorstart van de sessies eind 2007 of begin 2008. Ook het onderdeel ‘Omzetting van Europese regelgeving’ wordt hierbij geactualiseerd. Tevens wordt een bijkomende module ingevoerd specifiek m.b.t. inbreukdossiers. 129 Vlaams Inter-Departementaal Europa Overleg.
143
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
lijnen en voorstellen van richtlijn, en de eventuele Vlaamse betrokkenheid bij elk van deze, dient te verzamelen en verspreiden. Daarnaast zal het belang van Europese dossiers meer onder de aandacht worden gebracht door een zesmaandelijkse rapportering door elke minister voor zijn of haar beleidsdomeinen. Het zal de verantwoordelijkheid van elke minister zijn om vanuit de eigen bevoegdheden tot een tijdige en volledige rapportering over Europese dossiers te komen op de Vlaamse Regering. Dit alles zou er toe moeten leiden dat de betrokken actoren het belang beseffen van een tijdige en correcte opvolging van Europese dossiers. Dienstenrichtlijn
M.b.t. het luik versterking van de interne markt en van Europa’s concurrentievermogen wordt de dienstenrichtlijn vermeld. De Europese Raad vraagt ook bijzondere aandacht voor de volledige, coherente, tijdige en consistente omzetting van de bepalingen van de dienstenrichtlijn. Voor de omzetting van de dienstenrichtlijn op Vlaams niveau werd begin 2007 een werkgroep (onder coördinatie van het departement Economie, Wetenschap en Innovatie), opgericht waarin vertegenwoordigers van alle Vlaamse departementen zetelen. CORVE130 (coördinatiecel Vlaamse e-government) zal waar nodig de gepaste ondersteuning leveren bij de bouw van de e-government back-end diensten die nodig zijn om het uniek loket, zoals voorzien in de Dienstenrichtlijn uit te bouwen. Tenslotte kan vermeld worden dat het volwaardig gebruik van de RIA-methodiek bij zowel de opmaak als de omzetting van Europese regelgeving verder zal worden aangemoedigd. Meer concreet zal de RIA gebruikt worden als methodiek bij de uitvoering van de toetsing aan de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid van Vlaamse vergunningenstelsels (art. 9) en van Vlaamse inhoudelijke wetgevingsbepalingen (art. 15 en 16), zoals vereist door de Europese Dienstenrichtlijn. Sociale Cohesie Zowel de Europese Lenteraden van 2006 als 2007 benadrukken het belang van het versterken van de sociale samenhang en roepen de lidstaten op om maatregelen te nemen om o.a. de armoede te bestrijden. De Europese Raad van maart 2005, legde ook de nadruk op de uitvoering van een Europees Pact voor de Jeugd.
Actieplan jongerenwerkloosheid
Begin 2006 startte het actieplan jongerenwerkloosheid in 13 steden en gemeenten die met een hoge jeugdwerkloosheid geconfronteerd worden. De VDAB is verantwoordelijk voor het eerste luik van het actieplan (begeleiding van jonge werkzoekenden), met als doelstelling een bereik van 60% van de totale doelgroep + uitstroom uit de werkloosheid van minimum 50% (deze uit130 Corve heeft als taak het uitdenken en ondersteunen van ICT projecten voor een toegankelijke, vraaggestuurde, vereenvoudigde en geïntegreerde overheidsdienstverlening.
144
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
stroom dient bovendien significant hoger te zijn dan de nulmeting). Er is een bedrag van 6,1 miljoen euro voorzien voor de periode 2006-2007 voor begeleiding en opleiding van jonge laaggeschoolde werkzoekenden. Het tweede luik van het actieplan zijn projecten in de sociale economie, met als doelstelling 200 extra jobs om lokale noden in te vullen via lokale diensteneconomie en 700 extra jobs in invoegbedrijven (200 in de klassieke invoegeconomie en 500 in ‘Invoeg-bedrijven-dienstenchequeondernemingen’). Er is hiervoor een bedrag van 4,5 miljoen euro voorzien op jaarbasis. De convenants met de 13 steden en gemeenten lopen tot eind 2007. De voorlopige resultaten zijn positief (de daling van de jeugdwerkloosheid is in de betrokken steden en gemeenten iets sterker dan gemiddeld). Het Vlaamse actieplan armoedebestrijding (VAP) werd in 2006 geactualiseerd en de verenigingen waar mensen in armoede het woord nemen werden in dit kader in geconsulteerd. Het geactualiseerde actieplan werd door de Vlaamse Regering goedgekeurd en in maart 2007 aan het Vlaams parlement voorgelegd. De respectieve Vlaamse ministers willen door de verschillende acties die in dit plan zijn opgenomen de participatie bevorderen van mensen in armoede aan het maatschappelijke gebeuren. De aandacht voor de consequenties van maatregelen voor de doelgroep moet verdere uitsluiting vermijden. De uitvoering van de acties wordt opgevolgd in het verticaal armoede overleg dat ieder minister organiseert en door het coördinerende horizontaal armoedeoverleg, waaraan aandachtsambtenaren uit de verschillende beleidsdomeinen participeren. De implementatie en actualisering van het VAP is een permanente cyclus. Voor het VAP wordt in 2007 een bedrag van 2.780.000 euro uitgetrokken. Ook het armoededecreet werd geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie zullen aanpassingen gebeuren. Eén van de maatregelen is het stimuleren van een meer geïntegreerde werking met de sector samenlevingsopbouw.
Vlaamse actieplan armoedebestrijding (VAP)
Armoededecreet
3.4 Aanbevelingen van de Europese Commissie t.a.v. de uitvoering van het federaal hervormingsprogramma (link met de Vlaamse overheid) In oktober 2006 hebben de lidstaten de eerste voortgangsrapporten van hun nationale hervormingsprogramma’s opgesteld. De Europese Commissie heeft o.a. op basis van deze voortgangsrapporten haar jaarlijks voortgangsverslag opgesteld. Het tweede Annual Progress Report (december 2006) van de Europese Commissie ‘Een jaar van goede resultaten’ bestaat uit twee delen:
Tweede Annual Progress Report (december 2006)
• In het eerste deel (een jaar van goede resultaten) wordt door de Europese Commissie stil gestaan bij de uitvoering van de strategie voor groei en werkgelegenheid, de uitvoering van 145
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
de maatregelen op de vier prioritaire gebieden en verdere te nemen stappen. • Het tweede deel heeft betrekking op de beoordeling van de door elke lidstaat en de eurozone geboekte vooruitgang (de ‘landendossiers’), en beleidsconclusies. De aanbevelingen van de Europese Commissie hebben naast een algemene beoordeling betrekking op het macro-economisch beleid, het micro-economisch beleid en het beleid op het vlak van de werkgelegenheid. Tenslotte wordt in het luik ‘Conclusies’ de belangrijkste aanbevelingen opgenomen.
Sterke punten
De beoordeling door de Europese Commissie van de uitvoering van het Belgisch hervormingsprogramma 2005-2008 is vrij positief131. De Europese Commissie is in haar ‘Conclusies’ van mening dat België goede vooruitgang boekt bij de ten uitvoerlegging en handhaving van het nationale hervormingsprogramma 2005-2008 en somt een aantal sterke punten op: • • • • • • • •
Zwakke punten
de onafgebroken neerwaartse trend van de schuldquote; het tot staan brengen van de afname van de O&O-intensiteit; de ontwikkeling van clusters en concurrentiepolen; de betere resultaten bij de omzetting van internemarktrichtlijnen; verdere stappen inzake betere regelgeving en administratieve vereenvoudiging; het beleid voor de ondersteuning van startende ondernemingen; de maatregelen om het stelsel voor alternerend leren te verbeteren; de formele erkenning van verworven vaardigheden en de kwaliteit van het technisch onderwijs.
De Europese Commissie somt in dezelfde ‘Conclusies’ ook een aantal zwakke punten op die volgens haar met de hoogste prioriteit dienen te worden aangepakt: de verlaging van de fiscale druk op arbeid en het terugdringen van de regionale ongelijkheden op het gebied van werkloosheid. De Europese Commissie beveelt België daarom aan om : • verdere inspanningen te leveren om de belastingdruk op arbeid omlaag te brengen tot het gemiddelde van de aangrenzende landen, waarbij wordt voortgewerkt aan de voortdurende verbetering van het begrotingssaldo; • verdere maatregelen te nemen om de regionale ongelijkheden op het gebied van werkloosheid aan te pakken door middel van een actief arbeidsmarktbeleid, re-integratie en onderwijs. 131 COM(2006) 816 definitief (2e deel)
146
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Daarnaast dient België volgens de Europese Commissie bijzondere aandacht te besteden aan:
Bijzondere aandacht
• het op orde houden van de overheidsfinanciën op lange termijn; • het opstellen van verdere emissiebeperkende beleidsmaatregelen; • het intensiveren van de mededinging op de gas- en elektriciteitsmarkten (onder meer door onafhankelijke en krachtdadige toezichthouders en door extra maatregelen inzake transmissie- en distributiesysteembeheerders); • de verhoging van de participatiegraad van oudere werknemers en kwetsbare groepen (in het bijzonder door de aanscherping van de criteria om in aanmerking te komen voor ver- vroegde uittredingsregelingen en door de versterking van een actief arbeidsmarktbeleid). Een aantal van de aanbevelingen van de Europese Commissie voor België, hebben uiteraard ook hun relevantie voor de Vlaamse overheid. Er wordt daarom even bij de meest relevante aanbevelingen van de Europese Commissie. De 2 algemene opmerkingen van de Europese Commissie: Wat de eerste algemene opmerking van de Europese Commissie m.b.t. de verlaging van de belastingsdruk op arbeid betreft, is het zo dat de organisatie van de sociale zekerheid (en bijgevolg de belastingsdruk op arbeid) in België tot de bevoegdheid van de federale overheid behoort. Sinds het Lambermontakkoord van 2003 beschikt de Vlaamse overheid wel over bevoegdheden m.b.t. de personenbelasting. Op basis van deze nieuwe bevoegdheid en om ‘arbeid lonend te maken’ heeft de Vlaamse Regering sinds januari 2007 een forfaitaire belastingsvermindering in de personenbelasting ingevoerd. Wat de maatregelen van de Vlaamse overheid op dit terrein betreft, kan verwezen worden naar hoofdstuk 3.2. (en meer specifiek de paragraaf m.b.t. ‘werk lonend maken’). Kort samengevat treedt er vanaf het inkomstenjaar 2007 (aanslagjaar 2008) een forfaitaire vermindering in werking (voor personen met een activiteitsinkomen van ten minste 5.500 euro en ten hoogste 22.250 euro. Voor het aanslagjaar 2009 zijn deze bedragen respectievelijk 5.500 euro en 22.500 euro). De vermindering bedraagt 125 euro voor het aanslagjaar 2008 en 150 euro voor het aanslagjaar 2009. Vanaf het aanslagjaar 2010 (inkomstenjaar 2009) bedraagt de vrijstelling 200 euro en is ze bovendien van toepassing op elke werkende Vlaming. Er worden dan geen voorwaarden meer opgelegd inzake activiteitsinkomen. In 2007 wordt de budgettaire impact op 125 miljoen euro geraamd. In 2008 en 2009 evolueert dit bedrag naar respectievelijk 150 en 523 miljoen euro. Dit zijn kapitalen die door de werkende Vlamingen opnieuw in de economie kunnen geïnjecteerd worden. Wat de tweede algemene opmerking van de Europese Commissie betreft om met name de regionale ongelijkheden op het gebied van werkloosheid in België aan te pakken, is het van
Verlaging van de belastingsdruk op arbeid
Regionale ongelijkheden op het gebied van werkloosheid
147
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
belang dat de regionale overheden (Gemeenschappen en Gewesten) een beleid kunnen voeren dat is afgestemd op de specifieke situatie op hun regionale arbeidsmarkt. Dit maatwerk is nu al deels mogelijk op basis van de huidige regionale bevoegdheden op vlak van o.m. onderwijs, arbeidsbemiddeling, beroepsopleiding en tewerkstellingsprogramma’s en via het afsluiten van samenwerkingsakkoorden tussen de federale overheid en de diverse regio’s. Belangrijk in dit kader zijn ook de inspanningen die worden gedaan in het kader van de monitoring van het zoekgedrag en de sanctionering. De Vlaamse overheid voert in dit kader consequent de afspraken uit met de federale overheid m.b.t. de transmissie van gegevens naar de RVA. In uitvoering van de Europese doelstellingen terzake worden in het kader van de sluitende aanpak in Vlaanderen alle jonge werkzoekenden uitgenodigd voor de 6de maand werkloosheid en de volwassen werkzoekenden voor de 12de maand werkloosheid. Naast deze systematische ‘preventieve aanpak’ die in Vlaanderen inmiddels bijna 100% sluitend is, worden in uitvoering van het samenwerkingsakkoord van 30/04/2004 met de federale overheid ook de langdurig werkzoekenden (de curatieve doelgroep) volgens de afgesproken leeftijdsfasering uitgenodigd door de VDAB. Werkzoekenden die zonder geldige reden niet aanwezig zijn op deze afspraak worden consequent door de VDAB via de afgesproken procedure van gegevenstransmissie overgemaakt aan de federale overheid (RVA). In het kader van deze afspraak werden in 2006 op jaarbasis vanuit VDAB de gegevens van 17.899 Vlaamse werkzoekenden overgemaakt aan de RVA. In de periode januari-mei 2007 werden in dit verband 10.604 dossiers van Vlaamse werkzoekenden overgemaakt aan de RVA. Een mogelijke verdere regionalisering van het arbeidsmarktbeleid binnen België kan in de toekomst mogelijk verder tegemoetkomen aan deze behoefte van een beleid op maat van de sterk verschillende arbeidsmarktsituatie in de 3 Belgische regio’s, en kan mogelijk zo de grote regionale ongelijkheden op dit vlak mee helpen wegwerken. Macro-economisch beleid
Specifieke opmerkingen van de Europese Commissie op macro-economisch vlak Inzake het macro-economisch beleid vraagt de Europese Commissie aandacht voor het op orde houden van de overheidsfinanciën op lange termijn. Wat de macro-economische doelstellingen betreft, neemt de Vlaamse Regering haar volle verantwoordelijkheid om de federale, Belgische doelstellingen mede te realiseren. Er kan hier o.a. verwezen worden naar de bijdrage van Vlaanderen op het vlak van de vorderingssaldi die de voorbije jaren volgende bedragen omvatte: • • • •
148
2003: 2004: 2005: 2006:
85,4 miljoen euro; 363,2 miljoen euro; 62,9 miljoen euro; 589,0 miljoen euro.
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
De Vlaamse overheid neemt op het vlak van het garanderen van gezonde en houdbare overheidsfinanciën heel wat maatregelen. Deze werden in paragraaf 3.3.3. uitvoerig aan bod, maar worden hier nog eens kort samengevat: • de ontvangsten van de Vlaamse overheid worden voorzichtig en realistisch geraamd; • de Vlaamse overheid draagt de budgettaire othodoxie hoog in het vaandel; • de Vlaamse overheid gaat er prat op steeds de begrotingsnorm te hebben gerespecteerd. Ook in meerjarig perspectief zal de norm nageleefd worden132; • de Vlaamse overheid maakt werk van een verdere schuldafbouw en zal tegen eind 2008 quasi schuldenvrij zijn133; • De Vlaamse overheid gebruikt alternatieve financiering met het oog op een enorme investeringshefboom. Tegelijkertijd bewaakt de Vlaamse overheid de transparantie in deze financieringsformules. De Vlaamse Regering neemt bovendien heel wat maatregelen die een economische groei en stimulerende werking beogen. Hierbij kan concreet verwezen worden naar: • verhogen van de budgetten in het kader van onderzoek en ontwikkeling; • investeringen in mobiliteit en specifieke projecten met alternatieve financiering hebben een productiviteitsverhogend effect; • fonds voor Flankerend Economisch Beleid (Hermesfonds); • maatregelen in de gewestbelastingen en in de personenbelastingen.
132 Alle begrotingen worden door de Vlaamse Regering opgesteld vertrekkende van het engagement om de door de HRF gevraagde begrotingsnorm te respecteren. De cijfers betreffende de uitvoering van de begroting tonen aan dat de Vlaamse Regering dit engagement ook werkelijk in daden omzet. Jaar op jaar laat de Vlaamse Regering een overschot optekenen. In meerjarig perspectief blijft dit engagement onverminderd van kracht. De medio mei 2007 in het Vlaams parlement ingediende meerjarenbegroting 2007-2009 voorziet dat de Vlaamse Regering ook in de toekomst de strengste HRF-norm zal respecteren. Voor de periode 2007-2009 wordt er een overschot ten opzichte van de te respecteren norm voorzien, gaande van 1,8 tot 45,6 miljoen euro. 133 In 2006 daalde de totale schuld van de Vlaamse Gemeenschap met 435,61 miljoen euro. Zonder de aflossingen binnen het Investeringsfonds ‘lokale besturen’ staan in 2007 voor 283,56 miljoen euro aflossingen gepland. Hierdoor zal de totale uitstaande schuld dalen van 446,93 miljoen euro naar 163,37 miljoen euro. Nu al staat vast dat de consolidatielening ‘herfinanciering leningen overheidsaandeel’ bij Dexia Bank N.V. eind 2008 volledig vervroegd zal terugbetaald worden. Hierdoor verdwijnt 129,56 miljoen euro met een oorspronkelijke aflossingskalender tot 2021 via één enkele betaling uit de Vlaamse schuldstatistieken. In meerjarig perspectief maakt de Vlaamse Overheid werk van een verdere schuldafbouw en zal tegen eind 2008 quasi schuldenvrij zijn.
149
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Micro-economisch beleid
Specifieke opmerkingen van de Europese Commissie op micro-economisch vlak Inzake het micro-economisch beleid stelt de Europese Commissie dat wat betere regulering en administratieve vereenvoudiging betreft er opmerkelijke vooruitgang werd geboekt. Betere regulering en administratieve vereenvoudiging blijven als een rode draad doorheen de dienstverlening vanwege het Vlaamse overheidsbeleid lopen. Er kan concreet verwezen worden naar paragraaf 3.3.3. waar de inspanningen van de Vlaamse overheid inzake betere regelgeving worden aangehaald. Een aantal specifieke voorbeelden op micro-economisch vlak kunnen dit verder illustreren. Zo kwam er een vereenvoudigde aanvraagprocedure voor IWT-specialisatiebeurzen. Verder vervangt het Budget voor Economisch Advies (BEA) voor KMO’s de opleidings- en adviescheques en omvat het nu ook de pijlers mentorschap en kennis. De aanvraag, de verwerking, de toekenning en het beheer van de betrokken subsidies gebeurt volledig via een elektronische ondernemersportefeuille. Door de integratie van opleidings- en adviescheques is het voor ondernemingen eenvoudiger geworden om subsidies aan te vragen. Er is maar één wettelijk kader en één aanvraagprocedure. Tenslotte wil het e-conomyproject een portaalsite voor bedrijven creëren die moet uitgroeien tot hét online loket voor snelle informatie en efficiënte dienstverlening aan de ondernemer. Zo is de invoering voorzien van de elektronische handtekening voor de ontsluiting van informatie en de applicaties. Hierdoor wordt de beveiliging drastisch opgetrokken en worden de administratieve lasten gereduceerd. Daarnaast zal ook de creatie van de ondernemingsfoto of de personalisatie mogelijk zijn (de klant krijgt op deze manier een overzicht krijgt van de status van de lopende dossiers en zal de informatie kunnen ontsluiten via persoonlijk ingegeven voorkeuren). De Vlaamse overheid zal gebruik maken van de RIA-methodiek om de toetsing van de Vlaamse regelgeving aan de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid, zoals vereist door de artikelen 9, 15 en 16 van de Dienstenrichtlijn, op afdoende wijze te kunnen uitvoeren. Deze ‘Dienstenimpacttoets’ (DIT) wordt nog in 2007 op conceptueel vlak ontwikkeld, en vervolgens op 5 pilootprojecten uitgeprobeerd. Dit zal de Vlaamse overheid in staat stellen de Dienstenrichtlijn volwaardig in de Vlaamse regelgeving om te zetten of te integreren. De Europese Commissie verwijst terug naar de noodzaak om de investeringen inzake onderzoek en ontwikkeling op 3% van het BBP te brengen. Wat de Vlaamse overheidsuitgaven inzake O&O betreft, is er in 2007 een structurele verhoging van 60 miljoen euro voorzien, in 2008 van 75 miljoen euro en in 2009 van 25 miljoen euro. De Europese Commissie benadrukt het opstellen van verdere emissiebeperkende maatregelen. België heeft als doelstelling om over de periode 2008-2012 een afname met 7,5% van de broei-
150
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
kasgasemissies te realiseren t.o.v. 1990. Deze doelstelling zal worden gehaald134. In dit kader kan ook verwezen worden naar een project dat een databank opbouwt voor het Nationaal Klimaatplan wat een strikte opvolging van de volledige en tijdige uitvoering van het nationaal klimaatplan mogelijk maakt. De betrokken studie is in een eindfase. Wat de Vlaamse maatregelen inzake de klimaatuitdaging betreft, kan o.a. verwezen worden naar het nieuwe Vlaamse klimaatplan 2006-2012 dat door de Vlaamse Regering op 20/08/2006 werd goedgekeurd. M.b.t. de opmerking van de Europese Commissie inzake de marktwerking van de elektriciteitsen gasmarkt kan vermeld worden dat de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt (VREG) toezicht houdt op de werking en organisatie van de Vlaamse electriciteits- en gasmarkt. De VREG is ingevolge BBB een EVA met rechtspersoonlijkheid geworden (raad van bestuur en beheersovereenkomst). De netbeheerders135 zijn verplicht om jaarlijks een rapportering in te dienen bij de VREG waarin zij moeten aantonen dat en hoe zij voldoen aan onder andere de onafhankelijkheidsvoorwaarden van de elektriciteits- en aardgasdecreten en uitvoeringsbesluiten. Op 23/05/2007 keurde het Vlaams parlement twee decreten goed die wijzigingen aan de elektriciteits- en aardgasdecreten aanbrengen. Tevens keurde de Vlaamse Regering op 25/05/2007 het uitvoeringsbesluit inzake werkmaatschappijen principieel goed. Door dit besluit krijgt de VREG effectief toezichtmogelijkheden op de achterliggende werkmaatschappijen van netbeheerders, zodat een directe impact op de onafhankelijkheid van deze maatschappijen mogelijk is. Op 4/04/2007 werden nieuwe technische reglementen voor de distributie van Elektriciteit en aardgas goedgekeurd door de Vlaamse minister bevoegd voor het Energiebeleid. Met deze nieuwe reglementen wordt gestreefd naar een beter evenwicht tussen rechten en plichten 134 Zie: Report by Belgium for the assessment of projected progress (15/03/2007): “The reported total CO2-equivalent emission for the base year 1990 (for F gases 1995) amounts to 146,9 Mton (146891 kton, excluding LUCF). In accordance with the Kyoto protocol and the European agreement on the burden sharing Belgium is bound to reduce its GHG emissions with 7,5 % compared to the base year (which is equal to a ceiling of 135,9Mton, excluding LUCF). The projected total CO2-eq emission of 141,6 Mton in 2010 according to the ‘with measures’ scenario signifies a reduction of 3,6 % compared to the base year 1990 and a reduction of almost 15% compared to average 2008-2012 emissions without climate policy . In case the projected GHG emissions are calculated at the number of degree-days of the reference year 2000 the total CO2-eq emission in 2010 would drop to about 139,4 Mton (which corresponds with a reduction of 5,1 % compared to the base year 1990). The gap with the Kyoto target of 7,5 %, will be filled up with additional measures and / or with flexible mechanisms so that the Kyoto target of 135,9 Mton will be realised in time.” 135 De netbeheerders zijn: electriciteitsDistributieNetbeheerders: 70% publieke eigendom vanaf 05/09/2006; aardgas DistributieNetbeheerders: 70% publieke eigendom vanaf 18/10/2007; de onafhankelijkheidsvereisten zijn van toepassing op werkmaatschappijen verantwoordelijk voor openbare dienst verplichtingen (decreet van 25/07/2007 en besluit van de Vlaamse Regering op heel korte termijn).
151
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
van de verschillende marktpartijen (netbeheerders en leveranciers). Tevens werd een uniform toegangsreglement voor elektriciteit goedgekeurd, dat de verhouding tussen netbeheerders en leveranciers regelt met betrekking tot de toegang tot het distributienetwerk. De VREG heeft een studie ‘Marktmodel’ aangevat, waarin wordt onderzocht hoe de Vlaamse energiemarkt kan verbeterd worden. Op basis van de eerste fase van de studie en na raadpleging van de marktpartijen over hun visie op de marktwerking en hun voorstellen tot verbetering van de huidige marktstructuren, wordt een tweede fase van de studie vooropgesteld die mogelijk aanleiding zal geven tot wetgevende of andere initiatieven. Werkgelegenheidsbeleid
Specifieke opmerkingen van de Europese Commissie op het vlak van werkgelegenheid Inzake het werkgelegenheidsbeleid stelt de Europese Commissie dat België bijzondere aandacht dient te besteden aan de verhoging van de participatiegraad van oudere werknemers en kwetsbare groepen (in het bijzonder door de aanscherping van de criteria om in aanmerking te komen voor vervroegde uittredingsregelingen en door de versterking van een actief arbeidsmarktbeleid). Deze algemene aanbeveling van de Europese Commissie is de samenvatting van een aantal specifieke aanbevelingen die ze m.b.t. werkgelegenheid doet en waar hierna wordt op ingegaan. Zo stelt de Commissie dat door een intensivering van de inspanningen in alle gewesten de EUdoelstelling moet kunnen worden gehaald dat binnen een periode van zes maanden aan werkloze jongeren een beroepsopleiding, herscholing, de mogelijkheid om werkervaring op te doen, een baan of een andere maatregel ter bevordering van de inzetbaarheid, wordt aangeboden. In 2006 werd de sluitende aanpak in Vlaanderen gerealiseerd voor 93% van de jonge werkzoekenden (< 25 jaar). Begin 2006 werd een convenant met 13 steden en gemeenten afgesloten voor de bestrijding van de werkloosheid bij kortgeschoolde jongeren. Deze projecten lopen tot eind 2007. Op basis van de eerste gunstige resultaten van deze convenants werd een verruiming van deze aanpak afgesproken in het kader van de Competentieagenda 2010. De Europese Commissie merkt ook op dat er dringend aandacht moet worden besteed aan de verbetering van de onderwijsprestaties en de talenkennis, een betere gebruikmaking van het actieve arbeidsmarktbeleid, de bevordering van de diversiteit op de arbeidsmarkt en de tenuitvoerlegging van antidiscriminatiemaatregelen. Wat de betere gebruikmaking van de arbeidsmarkt betreft, wordt anno 2004 in België voor elke euro die wordt besteed aan passieve maatregelen (uitkeringen voor werkloosheid en vervroegde uittrede) slechts 38 cent besteed voor een actief beleid. Binnen de diverse vormen van actief arbeidsmarktbeleid is vooral de
152
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
gesubsidieerde tewerkstelling van werklozen in de non profit sector traditioneel relatief sterk uitgebouwd in België en Vlaanderen. De voorbije jaren werden in Vlaanderen een aantal van deze ‘klassieke’ programma’s van gesubsidieerde tewerkstelling omgezet in reguliere jobs, en werd er met de uitbouw van de sluitende aanpak van de werkloosheid, vooral extra geïnvesteerd in de opleiding en begeleiding van werkzoekenden. In het Waals en Brussels Gewest is deze evolutie minder merkbaar, en wordt nog steeds 2/3e van het totale ‘actieve’ budget besteed aan gesubsidieerde tewerkstelling terwijl dit in het Vlaams Gewest nog 40% bedraagt. De effectiviteit van deze intensieve begeleiding en opleiding van werkzoekenden wordt verhoogd in combinatie met een versterking van de vraaggerichte vacaturewerking. Werkzoekenden krijgen van bij hun inschrijving wekelijks een overzicht van de meest meest passende vacatures (via een systeem van automatische vacature-matching). Bij het verwijzen van werkzoekenden naar deze openstaande vacatures wordt een goed evenwicht nagestreefd tussen de rechten en plichten van de betrokken werkzoekenden. Inzake de bevordering van de diversiteit op de arbeidsmarkt, is het zo dat in Europees vergelijkend perspectief de werkzaamheidsgraad in Vlaanderen vooral laag is voor ouderen (50+), allochtonen, arbeidsgehandicapten en kortgeschoolden. Het bevorderen van de diversiteit op de Vlaamse arbeidsmarkt blijft dan ook een belangrijke uitdaging, die de Vlaamse overheid tracht te realiseren door te waken over een minstens evenredige deelname van deze prioritaire kansengroepen in de diverse arbeidsmarktmaatregelen en programma’s van de Vlaamse overheid (via de zogenaamde ‘diversiteitstoets’) en via een impulsbeleid voor een diversiteitsbeleid in ondernemingen (via subsidies voor diversiteitsplannen) en via intermediaire organisaties (cf. structurele projecten van diverse partnerorganisaties). Elke Vlaamse arbeidsmarktmaatregel en –programma wordt in dit verband onderworpen aan een zogenaamde diversiteitstoets. Deze diversiteitstoets wordt o.m. verankerd en opgevolgd in de beheersovereenkomsten die door de Vlaamse Regering worden afgesloten met de verzelfstandigde agentschappen die instaan voor de uitvoering van het beleid (zoals de VDAB, het ESF-Agentschap, Syntra Vlaanderen en het Vlaams subsidieagentschap WSE). De Europese Commissie stelt verder dat wat het aanpassingsvermogen van werknemers en bedrijven betreft, er een duidelijke bereidheid is om vaardigheidstekorten aan te pakken, in het bijzonder bij laaggeschoolden. De Vlaamse Regering en sociale partners hebben in het kader van de Competentieagenda (zie hoger) in mei 2007 een aantal maatregelen goedgekeurd om de inspanningen m.b.t. levenslang leren en de investering in opleiding aanzienlijk te verhogen. In totaal wordt hiervoor 38 miljoen euro uitgetrokken (10 miljoen euro in 2007, in 2008 en 2009 telkens 14 miljoen euro).
153
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
De Europese Commissie wijst op het ontbreken van een algemene aanpak voor het ontwikkelen van een ‘flexicurity’-benadering (‘flexibele zekerheid’). De belangrijkste hefbomen voor het ontwikkelen van een ‘flexicurity’-benadering (met name via het individuele en collectieve arbeidsrecht) behoren in België tot de bevoegdheid van de federale overheid.
154
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
4. Deel 4: Effectopvolging: indicatoren Teneinde de vooruitgang in het Lissabonproces comparatief te kunnen ‘meten’, worden op Europees niveau een aantal structurele indicatoren vooropgesteld. De Europese Raad van Laken van 14 en 15 december 2001 schoof 42 indicatoren naar voren, gegroepeerd rond zes thema’s. Met het oog op een meer overzichtelijke weergave werden deze indicatoren vaak verder opgesplitst. In december 2003 besloten de Europese staatshoofden en regeringsleiders om het aantal indicatoren voor opvolging van de Lissabon-strategie in te perken tot 14 indicatoren (‘short list’). Deze structurele indicatoren worden voor de EU-lidstaten goed gemonitored. De recentste gegevens kunnen teruggevonden worden op de website van Eurostat (http://europa.eu.int/ comm/eurostat). Er werd echter niet voorzien dat ook de Europese regio’s deze indicatoren zouden opvolgen voor het toezicht op hun beleid. Nochtans is dit belangrijk, daar ook de regio’s – ingevolge de verregaande federalisering in België – vaak betrokken zijn bij de uitvoering van de doelstellingen die de strategie van Lissabon beoogt. 1. BBP per inwoner in € koopkrachtpariteiten BBP in koopkrachtpariteiten per hoofd van de bevolking, index EU25=100 2006 2005 EU27 96,1 96,1 EU25 100,0 100,0 België 120,0 118,0 Vlaams Gewest *118,0 117,0
2004 2003 95,9 95,8 100,0 100,0 119,4 118,9 118,1 117,6
2002 95,6 100,0 117,6 115,8
2001 95,4 100,0 117,2 115,5
2000 95,3 100,0 116,5 115,0
1999 1998 95,2 95,2 100,0 100,0 115,3 116,4 113,7 115,3
1997 100,0 117,6 116,4
Bron: Eurostat, NBB, bewerkingen Studiedienst van de Vlaamse Regering. * Raming.
2. Arbeidsproductiviteit In koopkrachtpariteit per werkende, index EU25=100 EU27 EU25
2005 96,5 100,0
2004 96,4 100,0
2003 96,3 100,0
2002 96,4 100,0
2001 96,2 100,0
2000 96,0 100,0
1999 95,9 100,0
1998 95,7 100,0
1997 100,0
155
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
België Vlaams Gewest
128,8 128,4
130,2 129,7
129,8 129,5
127,9 126,9
126,7 125,9
126,4 125,9
125,4 125,0
126,9 126,1
Bron: Eurostat, bewerking Studiedienst van de Vlaamse Regering.
128,2 128,3
3. Werkzaamheidsgraad Aandeel werkende personen in de bevolking op arbeidsleeftijd (15-64 jaar), jaargemiddelde, in % EU27* EU25 België Vlaams Gewest
2006 64,4 64,7 61,0 65,0
2005 63,4 63,8 61,1 64,9
2004 62,9 63,3 60,3 64,3
2003 62,5 62,9 59,6 62,9
2002 62,3 62,8 59,9 63,5
2001 62,5 62,8 59,9 63,4
2000 62,2 62,4 60,1 63,5
1999 61,8 61,9 58,8 62,1
1998 61,2 61,2 58,5 61,7
1997 60,7 60,6 58,2 61,4
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek EAK, Eurostat LFS, bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE. * EU27: website Eurostat 24/4/2007 voor 1997-2005.
4. Werkzaamheidsgraad ouderen (55-64 jaar) Aandeel werkende personen in de bevolking bij de leeftijdsgroep 55-64 jaar, jaargemiddelde, in % EU27* EU25 België Vlaams Gewest
2006 43,5 43,6 32,0 31,4
2005 42,3 42,6 31,8 30,7
2004 40,6 40,9 30,0 29,5
2003 40,0 40,2 28,1 26,5
2002 38,5 38,7 26,6 25,6
2001 37,7 37,5 25,1 24,5
2000 36,9 36,6 26,1 25,5
1999 36,5 36,2 24,2 23,7
1998 36,2 35,8 23,7 23,3
1997 36,2 35,7 23,2 22,9
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek EAK, Eurostat LFS, bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE. * EU27: website Eurostat 24/4/2007 voor 1997-2005.
5. Bruto binnenlandse uitgaven aan O&O Als percentage van het BBP 2005 EU27** EU25**
156
2004 2003 1,84 1,84 1,85 1,85
2002 1,87 1,88
2001 1,88 1,89
2000 1999 1,88 1,86 1,88 1,87
1998 1,85 1,86
1997 1996 1,80 1,80 1,80
1995 1,77
1,82
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
België*** Vlaams Gewest*
1,82 2,09
1,85 2,03
1,89 2,09
1,94 2,17
2,08 2,38
1,97 2,24
1,94 2,11
1,86 1,99
1,83 1,92
1,77 1,83
1,67 1,68
Bron: Eurostat, Steunpunt O&O Statistieken. * Gewestbenadering bruto binnenlandse uitgaven (GERD = Gross Expenditure on R&D). ** Ramingen Eurostat. *** Voorlopige cijfers 2004-2005.
6. Opleidingsniveau jongeren Aandeel 20- tot 24-jarigen die het hoger secundair onderwijs hebben beëindigd, jaargemiddelde, in % EU27* EU25* België Vlaams Gewest
2006 77,8 77,7 82,4 86,5
2005 77,4 79,2 81,8 85,1
2004 77,1 77,2 81,8 84,9
2003 76,9 79,0 81,2 83,7
2002 76,7 76,7 81,6 85,6
2001 76,6 76,5 81,7 85,2
2000 76,6 76,6 81,7 85,4
1999 78,5 82,0
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek EAK, Eurostat LFS, bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE *EU25 en EU27: website Eurostat 20/06/2007
7. Prijsniveaus Niet beschikbaar voor het Vlaamse Gewest. 8. Investeringsratio van de private sector in % van het BBP Bruto vaste kapitaal formatie door private sector als percentage van het BBP 2005 EU27 EU25 België Vlaams Gewest*
2004 17,4 18,0 19,9
2003 17,1 17,8 18,6
2002 16,9 17,2 18,1
2001 17,2 17,5 18,7
2000 17,8 18,7 19,6
1999 18,3 18,9 20,3
1998 18,1 18,7 20,1
1997 18,5 19,3
1996 18,3 18,7
17,6 18,9
Bron: Eurostat, Studiedienst van de Vlaamse Regering. * Ramingen.
157
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
9. Risico op financiële armoede, na sociale transfers Percentage individuen met een equivalent netto-inkomen lager dan 60% van het mediaan equivalent netto-inkomen EU25** België Vlaams Gewest
2005 16 14,7 10,7
2004 16 14,8 11,3
2003 15 *15,2 *12,7
2002 -
2001 16 13,3 13,3
2000 16 12,9 12,0
1999 16 12,8 13,0
Bron: PSBH (bewerking OASeS), FOD Economie - Algemene Directie Statistiek EU-SILC, Eurostat. * Breuk in reeks. ** Cijfers voor EU25 zijn schattingen van Eurostat.
10. Langdurige werkloosheid Langdurig werklozen (12 maanden of meer) als percentage van de totale beroepsbevolking, jaargemiddelde EU27** EU25** België Vlaams Gewest*
2006 3,6 3,6 4,2 2,2
2005 4,0 3,9 4,4 2,4
2004 4,2 4,1 4,4 2,3
2003 4,1 4,0 3,7 2,2
2002 4,0 3,9 3,7 1,8
2001 3,9 3,8 3,2 1,5
2000 4,0 3,9 3,7 1,9
1999 4,1 4,8 2,6
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek EAK, Eurostat LFS, bewerking Steunpunt WSE. * Vlaams Gewest: 15-64 jaar; België, EU25 en EU27: 15 + jaar. ** België, EU25 en EU27: website Eurostat 24/8/2007; schattingen EU25 en EU27 voor 2005-2006.
11. Regionale spreiding werkzaamheidsgraden Variatiecoëfficiënt in %, op basis van NUTS-2 gebieden EU27 EU25 België Vlaams Gewest*
2005 11,9 8,4 3,6
2004 12,2 8,7 3,2
2003 12,9 7,7 3,4
2002 13,3 8,0 3,0
2001 13,5 8,0 3,2
2000 13,4 7,9 3,9
Bron: Eurostat, februari 2007. * Vlaams Gewest: berekeningen Studiedienst van de Vlaamse Regering.
158
1999 13,3 8,0 3,8
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
12. Broeikasgasemissies Index broeikasgasemissies, basisjaar=100** doel 2008 -2012 2005* EU25 België Vlaams Gewest
2004 2003 2002 2001 2000 1999 1998 1997 1996 1995 92,7 92,4 90,9 91,7 90,7 90,8 92,3 92,8 94,2 92,1 92,5 100,7 100,4 98,8 100,0 100,4 100,0 104,0 100,7 106,5 103,7 94,8 101,9 103,1 104,2 101,5 101,4 102,6 102,6 108,3 103,8 109,8 105,1
Bron: Emissie Inventaris Lucht VMM (rapportering EC 15/01/2007), Energiebalans VITO, Eurostat. * Voorlopig cijfer. ** Basisjaar is afhankelijk per lidstaat; voor Vlaams Gewest is het basisjaar = 1990.
13. Energie-intensiteit Bruto binnenlandse consumptie van energie gedeeld door BBP (constante prijzen 1995) in kgoe/1.000 euro 2005 EU25
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
19965
1995
204,89
207,56
206,51
209,71
208,76
214,94
224,16
227,58
234,98
230,39
België
205,70
207,43
217,39
213,62
228,05
236,09
243,99
248,83
248,96
252,26
238,57
Vlaanderen
273,79
270,52
275,98
273,29
275,59
279,69
287,91
299,42
292,68
304,82
291,60
Bron: Studiedienst van de Vlaamse Regering, Energiebalans VITO, Eurostat.
14. Volume vrachttransport Index van binnenlands vrachtvervoer in verhouding tot BBP(in constante prijzen 1995), gemeten in tonkm, 1995=100 2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
EU25
103,9
101,1
99,0
99,8
99,0
100,2
100,4
101,0
100,6
99,2
100,0
België
81,9
87,4
93,0
97,0
98,0
95,9
91,5
87,2
93,9
91,4
100,0
Vlaams Gewest
85,3
91,8
97,1
100,9
101,3
99,2
93,1
88,1
92,9
92,7
100,0
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, NMBS, EC DG Tren, bewerking Studiedienst van de Vlaamse Regering.
159
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Bijlage 1 Afkortingenlijst Alesh: ANB: ARK: ARKIV:
Amortisatiefonds van de leningen voor de Sociale Huisvesting Agentschap Natuur en Bos Activering RisicoKapitaal risicokapitaalverschaffers die erkend zijn in het kader van de ARKimedes-regeling ASEM: Asia-Europe Meeting BAM: BAN: BBE: BBP: BEA: BERD: BFE:
BIAC: BOF: BRIC: BS: BSO: BUOO: CARE (Eurostat): CCIM: CIS: CKO: CORVE: CO2: 160
Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel Business Angels Networks Bruto Binnenlands Energieverbruik Bruto Binnenlands Product Budget Economisch Advies Business Expenditure on R&D Bedrijfsfederatie der Voortbrengers en Verdelers van Elektriciteit in België Brussels International Airport Company Bijzonder Onderzoeksfonds Brazilië, Rusland, Indië en China Belgisch Staatsblad Beroeps Secundair Onderwijs Bruto Binnenlandse Uitgaven voor O&O Community Road Accident Database Eurostat Coördinatiecomité Internationaal Milieubeleid Community Innovation Survey Centrum voor Kinderopvang Coördinatiecel Vlaams e-government koolstofdioxide
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
DIT: Dienstenimpacttoets DMI: Directe Materialen Input EAK: EBE: EC DG TREN: EFRO: EIB: EIS: eL&W: EMC: ENA: ENOVER: EPB: EPO: EQF: ESF: EU: EVC: EWI: FIT: FLAMAC: Flanders DC: FMTC: FOD Economie: FOD MV: FWO:
Enquête naar de arbeidskrachten Energiebeleid voor Europa Europese Commissie Directoraat-generaal voor Transport en Energie Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling Europese Investeringsbank Europese Innovatiestimulering Expertisecentrum Leeftijd & Werk Eigen Materialen Consumptie Economisch Netwerk Albertkanaal Energieoverleg Energie, Prestatie Binnenklimaat European Patent Office European Qualifications Framework Europees Sociaal Fonds Europese Unie Erkennen van Verworven Competenties Economie, Wetenschap en Innovatie Flanders Investment and Trade Flanders Materials Centre Flanders District of Creativity Flanders Mechatronics Technology Centre Federale Overheidsdienst Economie Federale Overheidsdienst MV Fonds Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen
161
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
GBAORD: GEB: GERD: GFT: GIS: GNBS: GOVERD: GREB:
Government Budget Appropriations or Layouts for R&D Grensoverschrijdend Ecologisch Basisplan Gross Expenditure on R&D Groente-, fruit- en tuinafval Gezondheidsinformatiesysteem Gewenste Natuur- en Bosstructuur Government Intramural Expenditure on R&D Geïntegreerde richtsnoeren voor het Economisch Beleid
HRF: Hoge Raad van Financiën IBBT: IBO: ICRH: IEA: ILO: ILVO: IMCFB: IMEC: INBO: incGEO: INR: IOF: IPBO: IVON: IWEPS: IWT:
162
Instituut voor Breedbandtechnologie Individuele Beroepsopleidingen in de Onderneming International Centre for Reproductive Health Internationaal Energie Agentschap International Labour Organisation Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek Interministeriële Conferentie voor Financiën en Begroting Interuniversitair Micro-electronicacentrum Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek Incubatiepunt voor Geo-Informatie Instituut voor Nationale Rekeningen Industrieel Onderzoeksfonds Instituut voor Plantenbiotechnologie voor Ontwikkelingslanden Natuurverwervingsgebied Institut Wallon d’Evaluation, de la Prospective et de la Statistique Instituut voor de aanmoediging van innovatie door Wetenschap en Technologie
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
KKP: Koopkrachtpariteiten KMO’s: Kleine en Middelgrote Ondernemingen KVD: Kredietverleningen en Deelnemingen LFS: Labour Force Survey LNE: Leefmilieu, Natuur en Energie MER: MINA: MIP: MIVB: MMPP problematiek: MVO: NARA: NBB: NEC: NFTE: NMBS: NOx: NRC: NRP: NSRK:
Milieueffectrapportage, Milieueffectrapport Milieu en Natuur Milieu Innovatieplatform Maatschappij voor het Intercommunaal Vervoer Brussel Medische, Mentale, Psychische en of Psychiatrische Problematiek Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen Natuurrapport Nationale Bank van België National Emission Ceilings Network for Training Entrepreneurship Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen Stikstofoxides Non-Recurring Costs National Reform Programme Nationaal Strategisch Referentiekader
O&O: Onderzoek & Ontwikkeling O&V: Onderwijs en Vorming OESO: Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling PBV: Promotie Binnenvaart Vlaanderen
163
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
PISA: PNP: PPS: PSBH: R&D: RIA: RIS: RO: RTC: RUP: RVA:
Programme for International Student Assessment Private Non-Profit Institutions Expenditures on R&D Publiek Private Samenwerking Panelstudie van Belgische Huishoudens Research and Development Reguleringsimpactanalyse Regionale Innovatiesamenwerkingsverbanden Ruimtelijke Ordening Regionaal Technologisch Centrum Ruimtelijk Uitvoeringsplan Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening
SARS: SEBI: SERV: SIA’s: SILC: START:
Severe Acute Respiratory Syndrome Streamlining European Biodiversity Indicators Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen Sociale Interventieadviseurs Statistics on Income and Living Conditions Strategisch Actieplan van Reconversie en Tewerkstelling van de luchthavenregio STIP: Steunpunt en Informatiecentrum voor Preventie van Afval STV: Stichting Technologie Vlaanderen TEA: TEC: TEN: TSO:
Total Entrepreneurial Activity rate Transport en Commun Trans-Europees Netwerk Technisch Secundair Onderwijs
UNIZO: Unie van Zelfstandige Ondernemers VAP: Vlaamse actieplan armoedebestrijding 164
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
VCA: VCP: VDAB: VEA: VEN: VESOC: VH: VIB: VIDEO: VIL: VIM: VINNOF: VIS: VITO: VLAO: VMM: VMM-MIRA: VOKA: VREG: VSAWSE: VTE: VVM De Lijn:
Veiligheid Checklist Aannemers Vlaams Contactpunt Kaderprogramma Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding Vlaams Energie Agentschap Vlaams Ecologisch Netwerk Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité Vlaamse Hervormingsprogramma Vlaams Instituut voor Biotechnologie Vlaams Interdepartementaal Europa Overleg Vlaams Instituut voor de Logistiek Vlaams Instituut voor Mobiliteit Vlaams Innovatiefonds Vlaamse Innovatiesamenwerkingsverbanden Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek Vlaams Agentschap voor Ondernemen Vlaamse Milieumaatschappij Vlaamse Milieumaatschappij-Milieurapport Vlaanderen Vlaams Netwerk van Ondernemingen Vlaamse reguleringsinstantie voor de elektriciteits- en gasmarkt Vlaams Subsidieagentschap Werk en Sociale Economie voltijdsequivalent Vlaamse Vervoermaatschappij De Lijn
W&T: Wetenschappelijke & Technologie ZAP: Zelfstandig Academisch Personeel
165
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Bijlage 2 Een aantal relevante websites m.b.t. de Lissabonstrategie VLAAMSE OVERHEID
Centrale website van de Vlaamse overheid m.b.t. de Lissabonstrategie http://www.vlaandereninactie.be/lissabon
FEDERALE OVERHEID
Centrale website van de federale overheid m.b.t. de Lissabonstrategie http://www.be2010.eu
EUROPA
De website van de Europese Commissie http://ec.europa.eu/growthandjobs/ De website van de Europese Raad – Conclusies van het voorzitterschap http://www.europa.eu/european_council/conclusions/index_nl.htm De website van het Comité van de Regio’s http://www.cor.europa.eu/
166
VLAAMS LISSABON VOORTGANGSRAPPORT 2007
Colofon
Verantwoordelijke uitgever ir. Eric Stroobants, Secretaris-generaal, Departement Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid Boudewijnlaan 30 bus 20, 1000 Brussel Grafische vormgeving Departement Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid, afdeling Communicatie, Ingrid Van Rintel Druk Departement Bestuurszaken, afdeling Facilitair management, digitale drukkerij Foto’s copyright Foto Archief Vlaanderen, Council of the European Union (Photographic Library), European Commission-Regional Policy (Digital Library), Europan Commission (Audiovisual Service) Depotnummer D/2007/3241/287 Uitgave November 2007
167