Samenvatting Inleiding RAIL (Regionale Arbeidsmarkt Informatie Limburg) is een initiatief van de partijen die invloed hebben op de Limburgse arbeidsmarkt en elkaar ontmoeten in het arbeidsmarktplatform VWL Samenwerkend Limburg: de zes centrumgemeenten Maastricht, Heerlen, SittardGeleen, Roermond, Venlo en Venray, de Provincie Limburg, UWV, Arcus College, Gilde Opleidingen, Citaverde College, Leeuwenborgh Opleidingen en het Technocentrum ZuidLimburg. De coördinatie en het formele opdrachtgeverschap berusten bij de Provincie Limburg. RAIL verschaft uitgangspunten voor de dialoog over de arbeidsmarktvraagstukken in Limburg en de verschillende deelgebieden (Noord, Midden en Zuid). Dit gebeurt aan de hand van kwantitatieve en kwalitatieve gegevens over de actuele arbeidsmarktsituatie, betrouwbare prognoses en een gedegen analyse.
Omgeving van de arbeidsmarkt De Limburgse arbeidsmarkt wordt beïnvloed door haar omgeving. Voor de regionale arbeidsmarkt zijn - naast de geografische ligging - vooral de factoren politiek/beleid, economie en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen van belang. Daarnaast gaat het om arbeidsvoorwaarden en –omstandigheden in voor Limburg belangrijke sectoren in en het imago van de provincie. Geografische ligging Binnen Nederland is Limburg perifeer gelegen maar in Europees/Euregionaal verband juist centraal. Politieke en beleidsmatige ontwikkelingen In de Rijksbegroting voor 2012 wordt over de gehele linie fors bezuinigd. Als gevolg van de dubbele dip zullen in het voorjaar van 2012 aanvullende bezuinigingen volgen. Lagere overheden krijgen meer taken en minder geld. De financiële steun aan stadsregio’s (zoals Parkstad Limburg) worden stopgezet. De intramurale zorg krijgt geld voor extra personeel, maar tegelijkertijd wordt op andere delen van de zorg bezuinigd. Per saldo krijgt het onderwijs evenveel geld, maar er hebben wel verschuivingen plaats. Op sociale zekerheid en re-integratie wordt fors beknibbeld. De focus van het beleid van het ministerie van EL&I komt te liggen op tien nationale topsectoren. Het regionaal economisch beleid wordt afgeschaft en gedecentraliseerd. Wel krijgen onder meer Brainport Zuidoost-Nederland en Greenport Venlo voorrang bij bestedingen door het Rijk. Ambities van het topprioritair programma Brainport 2020 zijn onder meer dat ZuidoostNederland in 2020 in de top 5 van Europa en de top 10 van de wereld staat als kennisregio en bijna volledige werkgelegenheid heeft. Het economisch beleid van de Provincie Limburg haakt maximaal aan bij het nationale topsectorenbeleid en de Brainport 2020 agenda. Ambitie is de concurrentiekracht van Limburg te versterken. Daarbij zijn ondernemerschap en innovaties sleutelbegrippen en ligt het accent op de speerpuntsectoren Chemie/Materials, Life sciences & Health, Agrofood, Logistiek, Vrijetijdseconomie (inclusief retail), High tech systems, Financieeladministratief cluster en Nieuwe energie). Binnen de programmalijn Onderwijs en arbeidsmarkt stelt de Provincie zich ten doel dat: 1) het aandeel hoger- en middelbaar opgeleiden in de Limburgse beroepsbevolking in 2015 op het landelijke gemiddelde ligt; 2) het aantal leerlingen/studenten in Limburg dat kiest voor opleidingen (MBO, HBO en WO), gerelateerd aan de topsectoren, zorg en techniek in de coalitieperiode is toegenomen.
1
Economische ontwikkelingen Over een langere periode beschouwd kent Limburg een relatief laag regionaal product en een lage economische groei. Tevens is de Limburgse economie nog steeds behoorlijk conjunctuurgevoelig. Innovatie is van groot belang voor toekomstige economische groei. Naar verhouding telt Limburg veel innovatieve banen. Op andere indicatoren voor het innovatieklimaat (opleidingsniveau, kenniswerkers en creatieve banen) scoort de provincie benedengemiddeld. Verhoudingsgewijs kent Limburg weinig beginnende ondernemers. Deels is dit het gevolg van een minder gunstig startersklimaat (in termen van innovatieklimaat, leeftijdsopbouw en sectorstructuur), deels ook van het ontmoedigen door het StartersCentrum Limburg van minder geschikt geachte potentiële starters. Internationaal is de concurrentiepositie van Limburg goed. De provincie staat in de EU Regional Competiveness Index 2010 op plaats 16 van de 271 EU-regio’s. Sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen Limburg heeft in de periode 2011-2025 te maken met een verdere krimp van de bevolking (-3,6%). Met name de potentiële beroepsbevolking daalt sterk (-13,9%). Het aandeel 65-plussers in de totale bevolking neemt toe van 19% tot 27%. Het aandeel niet-westerse allochtonen bedraagt nu om en nabij 8% en zal niet veel stijgen. Vergeleken met andere regio’s is de arbeidsmarkt in Limburg op dit moment al sterk vergrijsd. Het aantal Limburgse ondernemers dat structureel vergrijzingsbeleid heeft dan wel dergelijk beleid aan het ontwikkelen is, groeit. Arbeidsvoorwaarden- en omstandigheden De landelijke cao-loonontwikkeling is in een aantal voor Limburg belangrijke sectoren bovengemiddeld (zorg en financiële dienstverlening), maar blijft in andere relevante sectoren achter (landbouw, vervoer en communicatie en horeca). Werknemers in een aantal voor de Limburgse economie en arbeidsmarkt belangrijke sectoren zijn in Nederland als geheel meer dan gemiddeld tevreden met de arbeidsinhoud- en omstandigheden (financiële dienstverlening, zorg en landbouw). Minder dan gemiddeld tevreden is men in de sectoren industrie, vervoer en communicatie en horeca. Imago van de provincie Het beeld dat niet-inwoners hebben van Limburg is positief te noemen. De provincie heeft onder de gemiddelde Nederlander een sterke reputatie. Men ziet de provincie in het algemeen als sympathiek, mooi en gezellig (maar ook als ver weg). Vrijwel alle inwoners zijn trots om inwoner van Limburg te zijn. Minder dan de helft ziet reden(en) om de provincie te verlaten. Meest genoemde reden om te vertrekken zijn de kansen op de arbeidsmarkt. De arbeidsmarktsituatie vormt – naast criminaliteit – ook het belangrijkste zorgpunt voor burgers. In 2011 is Limburg, na Amsterdam, de populairste regio van Nederland voor buitenlandse investeerders. Pro’s in het vestigingsklimaat zijn vooral de Europees gezien gunstige ligging, de ruimte voor huisvesting en de aanwezigheid van internationale scholen. Minpunt is dat er naar verhouding veel verouderde bedrijventerreinen zijn.
Vraagzijde van de arbeidsmarkt De vraag naar arbeid in Limburg bestaat uit twee componenten: de vervulde vraag ofwel de werkgelegenheid (uitgedrukt in het aantal arbeidsplaatsen) en de onvervulde vraag ofwel de openstaande vacatures. De toekomstige vraag naar nieuwkomers op de Limburgse arbeidsmarkt is uit te drukken in het aantal baanopeningen Werkgelegenheidsstructuur In 2011 telt Limburg in totaal 528.000 bezette arbeidsplaatsen. De drie belangrijkste sectoren voor de Limburgse werkgelegenheid zijn zorg, zakelijke dienstverlening en detailhandel. Een sterke vertegenwoordiging van de werkgelegenheid ten opzichte van Nederland is te zien in de landbouw en visserij, de industriële sectoren chemie, metaal en
2
elektrotechniek en overige industrie, de commerciële sectoren detailhandel, horeca en transport en de niet-commerciële sector welzijn. De commerciële sector zakelijke dienstverlening springt er op dit punt in negatieve zin uit. Het kleinbedrijf (1-9 werkzame personen), het middenbedrijf (10-99) en het grootbedrijf (100 of meer) zijn in 2011 goed voor respectievelijk 27%, 34% en 39% van de Limburgse werkgelegenheid. Daarmee wijkt de provincie niet of nauwelijks af van het landelijke beeld. In Limburg zijn veel mensen werkzaam in economisch-administratieve beroepen, technische en industriële beroepen en verzorgende en (para)medische beroepen. Vergeleken met land als geheel zijn in de provincie de economisch-administratieve beroepen ondervertegenwoordigd en de elementaire en niet-specialistische beroepen, de technische beroepen en de verzorgende en (para)medische beroepen iets oververtegenwoordigd. Van de werkenden in Limburg heeft ruim een derde een opleiding op MBO-niveau. Andere veel voorkomende opleidingsniveaus onder de werkenden zijn VMBO en HBO (beide ongeveer een vijfde van de werkenden). Vergeleken met Nederland zijn hoger opgeleiden (HBO en WO) in de provincie ondervertegenwoordigd. Zuid-Limburg kent naar verhouding meer hoger opgeleide werkenden dan Noord- en Midden-Limburg. Overall is in Limburg 15% van de werkzame personen 55-plusser tegenover landelijk 14%. De hoogste percentages in Limburg zijn te vinden in de sectoren onderwijs (24%) en landbouw en visserij (21%). De sectoren chemie, overige industrie en energie hebben elk een aandeel van 20% 55-plussers. Limburg telt in 2011 circa 46.420 vestigingen met slechts één werkzame persoon. Deels betreft het hier zzp‘ers, deels kan het ook om medewerkers van een grotere onderneming (bijvoorbeeld in de detailhandel) of franchisenemers gaan. Verder heeft Limburg circa 18.828 vestigingen met twee tot en met vier werkzame personen. Ook deze groep zal een aantal zzp’ers tellen, waarbij bijvoorbeeld de partner ondersteunende werkzaamheden verricht. Bedrijvendynamiek De gemeente Maastricht telde in totaal in 2011 8.859 vestigingen. Dit is een groei van 5,3% t.o.v. 2010. Het aantal arbeidsplaatsen groeide met 0,2% in 2011. De sectoren zorg en zakelijke dienstverlening kenden het grootste aantal arbeidsplaatsen. Het aantal vestigingen in de gemeente Heerlen is in 2011 met 2,7% gegroeid. De werkgelegenheid is in hetzelfde jaar met 0,3% gegroeid. De grootste procentuele groei in het aantal arbeidsplaatsen vond plaats in de sector informatie en communicatie en de grootste afname in de sector energie. De gemeente Sittard-Geleen kende in 2011 een groei van het aantal vestigingen van 4,8%. De werkgelegenheid daalde echter met 1,7%. De grootste werkgelegenheidsdaling vond plaats in de sector bank- en verzekeringswezen. Het aantal vestigingen in de gemeente Roermond is in 2011 met 3,9% gegroeid. De werkgelegenheid is hier met 1,0% gegroeid. De detailhandel is qua werkgelegenheid de belangrijkste sector voor de gemeente Roermond. In de gemeente Venlo steeg het aantal vestigingen met 3,6% in 2011 en de werkgelegenheid steeg met 0,8%. De sectoren zorg en metaal / elektrotechniek kennen het grootste aantal arbeidsplaatsen. De gemeente Venray kende een groei van 3,0% in het aantal vestigingen in 2011 en een groei van 2,6% in het aantal arbeidsplaatsen. De sector landbouw en visserij kent het grootste aantal vestigingen en de transportsector kent de meeste arbeidsplaatsen. Samenvattend lieten alle zes gemeenten in 2011 een stijging van het aantal vestigingen zien. In Maastricht en Heerlen stabiliseerde het aantal arbeidplaatsen. In Sittard-Geleen was sprake van een daling, in Roermond en Venlo van een lichte stijging en in Venray van een substantiële toename van het aantal arbeidsplaatsen. Werkgelegenheidsontwikkeling De werkgelegenheidsontwikkeling in Limburg bleef in de periode 1996-2011 structureel achter bij de landelijke ontwikkeling. Deels is dit een gevolg van de krimp van de bevolking, deels is het toe te schrijven aan de specifieke sectorale samenstelling van de werkgelegenheid.
3
De werkgelegenheid in Limburg neemt in 2012 af. Voor de jaren 2013-2016 wordt weer een lichte werkgelegenheidsgroei voorzien. Per saldo neemt de Limburgse werkgelegenheid in de periode 2011-2016 naar verwachting toe met in totaal 0,8%. Groeisectoren in de provincie zijn in de periode 2012-2013 vooral zorg, groothandel, welzijn en zakelijke dienstverlening. Sectoren die een werkgelegenheidsdaling laten zien zijn met name chemie, bouw en bouwinstallatie en informatie en communicatie. Groeisectoren in de periode 2014-2016 zijn eveneens zorg, zakelijke dienstverlening en groothandel. Sectoren met de grootste werkgelegenheidsdaling in deze periode zijn energie, informatie en communicatie en overheid. Naast de topsectoren zijn nog twee sectoren waar de Provincie Limburg een rol voor zichzelf ziet weggelegd bij het verbeteren van de aansluiting tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, te weten de zorg en de techniek. Dit hoofdstuk bevat voor al deze sectoren nadere informatie over (trends en ontwikkelingen in) de werkgelegenheid. Vacatures In 2009 vertaalde de kredietcrisis zich in een daling van het aantal bij UWV gemelde vacatures in Limburg ten opzicht van het jaar daarvoor. De vacaturemarkt toonde in 2010 weer herstel. Als gevolg van de eurocrisis is in 2011 echter weer een daling van het aantal bij UWV gemelde vacatures waarneembaar. De registratiecijfers van UWV weerspiegelen slechts een deel van de vacaturemarkt. Het jaarlijks vacatureonderzoek van UWV biedt – op basis van een enquête onder werkgevers wel inzicht in de vacaturetotalen. Dat levert voor 2011 een ander beeld op dan op basis van de registratiecijfers van UWV. In 2011 werden er in Limburg 40.000 vacatures vervuld, 3% meer dan in 2010. Landelijk was dat jaar sprake van een daling van 6%. Opmerkelijk is dat in de in 2011 vervulde vacatures vrijwel geen vaste aanstellingen meer worden aangeboden. Limburg kent in vergelijking met Nederland veel vervulde vacatures in: a) agrarische sector; overheid (inclusief onderwijs), zorg en welzijn; handel; industrie; b) het kleinbedrijf; c) agrarisch, productie-, transport-, onderwijzend en verzorgend en (para)medisch personeel; d) de lagere opleidingsniveaus (BO en VMBO) en de MBO-niveaus 3 en 4. Baanopeningen Het totaal aantal baanopeningen (uitbreidingsvraag plus vervangingsvraag) naar beroepsklasse bedraagt in de periode 2011-2016 in Limburg naar schatting 162.100 (31% van de werkgelegenheid in 2010). De baanopeningen zijn grotendeels toe te schrijven aan de vervangingsvraag; de provincie kent in de beschouwde periode slechts een lichte uitbreidingsvraag van in totaal ruim 6.500. Absoluut gezien ontstaan de meeste baanopeningen in de economisch-administratieve beroepen, elementaire- en niet specialistische beroepen, verzorgende en (para)medische beroepen en industrieberoepen. Procentueel gezien zijn de agrarische beroepen, transportberoepen, technische beroepen en elementaire en niet specialistische beroepen de beroepen met de meeste baanopeningen. Naar opleidingstype is het totaal aantal baanopeningen in Limburg in de periode 20112016 lager (141.600). In absoluut opzicht ontstaan de meeste baanopeningen voor de opleidingstypen MBO techniek, MBO economie, VMBO theoretische leerweg, VMBO techniek en HAVO/VWO. Procentueel ontstaan de meeste baanopeningen voor de opleidingstypen WO medisch (49% van de werkgelegenheid in 2010), VMBO theoretische leerweg (35%) en VMBO verzorging (35%). Voor gediplomeerden van het VMBO vormen leerwerkbanen (BBL) binnen het MBO onderdeel van de baanopeningen.
Aanbodzijde van de arbeidsmarkt Dit hoofdstuk stelt de aanbodzijde van de Limburgse arbeidsmarkt centraal. Aan de orde komen achtereenvolgens de beroepsbevolking, de reserves voor de arbeidsmarkt (i.e. uitkeringsgerechtigden, het niet-uitkeringsgerechtigd arbeidsaanbod en arbeidsmigranten), de arbeidsmarktinstroom vanuit het onderwijs en de pendel. Beroepsbevolking
4
In 2010 telt de potentiële beroepsbevolking van Limburg 749.200 personen. Voor de periode 2010-2016 wordt – met name door de vergrijzing en ontgroening – een daling verwacht van in totaal 4,6%. Dat is substantieel meer dan de landelijke daling van 0,4%. De bruto arbeidsparticipatie in Limburg bedraagt in 2010 67% (tegenover 70% landelijk) en neemt nog steeds toe (zij het minder sterk dan in het verleden). Deze trend zet in de periode 2010-2016 door. De stijging komt vooral voor rekening van vrouwen en ouderen. Het aandeel werknemers dat doorwerkt tot (na) hun 65ste neemt toe. De ontwikkeling van de beroepsbevolking is de resultante van de ontwikkeling van de potentiële beroepsbevolking en de participatiegraad. In 2010 bedraagt de Limburgse beroepsbevolking 503.200 personen. Voor de jaren 2010-2016 wordt een lichte daling verwacht van in totaal 0,5%, bij een landelijke stijging van 3,5%. De beroepsbevolking van Limburg is relatief sterk vergrijsd. Het opleidingsniveau neemt weliswaar toe, maar blijft nog steeds achter bij het landelijk gemiddelde. Tussen het opleidingsniveau van de beroepsbevolking en het door werkgevers gevraagde opleidingsniveau bestaat een mismatch. Reserves Wat de ontwikkeling van het aantal uitkeringsgerechtigden (WW, algemene bijstand en arbeidsongeschiktheid) betreft, volgt Limburg de landelijke trends. Als gevolg van de hogere werkloosheid ligt het aantal WW-uitkeringen hier wel op een hoger niveau dan landelijk. Een verdieping van de eurocrisis zal leiden tot een (verdere) toename van het aantal WW- en algemene bijstandsuitkeringen. Nieuwe wet- en regelgeving (WWNV en mogelijke wijzigingen in de WW) juist tot een afname. De groep niet-uitkeringsgerechtigden vormt ook voor Limburg een substantieel arbeidspotentieel. Dat geldt eveneens voor (tijdelijke) arbeidsmigranten, met name afkomstig uit Midden- en Oost-Europese landen. De verwachting dat de Polen na openstelling van de Duitse grenzen Nederland massaal de rug zouden toekeren, is vooralsnog niet uitgekomen. Als gevolg van de eurocrisis zoeken ook steeds meer Zuid-Europeanen (met name Spanjaarden) hier hun heil. Deels gaat het bij de laatste groep ook om hoger opgeleiden. Daarnaast zijn er in Limburg de nodige Aziatische kennismigranten. De wet- en regelgeving ten aanzien van kennismigratie is aangescherpt; dit vormt een belemmering voor de inzet van kennismigranten. Arbeidsmarktinstroom Het aantal in de arbeidsmarktregio’s Noord- en Midden-Limburg en Zuid-Limburg woonachtige MBO-leerlingen is in 2010/2011 met 1,2% gestegen ten opzichte van het daaraan voorafgaande jaar. De stijging kwam voor rekening van de onderwijssector techniek; de overige onderwijssectoren lieten een lichte daling zien. De top vijf van MBO-clusters met de meeste leerlingen bestaat uit Welzijn, Economisch-administratief, Zorg, Installatie-, elektro- en metaaltechniek en Detailhandel. Het leeuwendeel van de Limburgse MBOleerlingen volgt een opleiding op niveau 3 of 4. Over een langere periode beschouwd, is in Limburg sprake van een daling van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters. In het laatste peiljaar (2009/2010) is – tegen de landelijke trend in – echter weer een stijging te zien. Van het totaal aantal MBO-gediplomeerden in Limburg in het schooljaar 2009-2010 kwam om en nabij 60% beschikbaar voor de arbeidsmarkt. De rest ging een vervolgopleiding doen in het MBO of stroomde door naar het HBO. Vergeleken met de lichting gediplomeerden van een jaar daalde de doorstroom naar het HBO. Ten opzichte van het daaraan voorafgaande jaar laat het aantal in Limburg woonachtige HBO-studenten in 2010/2011 een stijging en het aantal WO-studenten een daling zien. De Limburgse instellingen voor hoger onderwijs kennen naar verhouding veel buitenlandse studenten (vooral Duitsers en Belgen maar ook veel Aziaten). De arbeidsmarktinstroom (het aanbod van nieuwe arbeidskrachten vanuit het onderwijs) bedraagt op alle onderwijsniveaus samen in de periode 2011-2016 in Limburg naar schatting 108.500 personen. Veel van de buitenlandse afgestudeerden verlaten na afronding van de studie Limburg en Nederland weer. Van een ‘brain drain’ van Nederlandse afgestudeerden uit Limburg lijkt geen sprake.
5
Pendel Het aantal inwoners van Limburg dat buiten de provincie werkt, bedroeg in 2010 59.700 personen. Daar stond een inkomende pendel van 40.200 personen tegenover, die niet in Limburg wonen maar er wel werken. Dit leverde Limburg in 2010 een negatief pendelsaldo van -19.500 personen op, circa 4% van het totaal aantal arbeidsplaatsen in Limburg. De oorzaak is het negatieve pendelsaldo met de rest van Nederland (-34.400 personen), dat slechts gedeeltelijk wordt gecompenseerd door een positief pendelsaldo met België (+12.400) en Duitsland (+2.500). Vermoedelijk is het Duitse arbeidsaanbod afgenomen als gevolg van de snel dalende werkloosheid in Duitsland. Belemmerende factor voor grensoverschrijdende arbeid vormen ook de bezuinigingen door de Nederlandse overheid op de Bureaus Belgische en Duitse Zaken.
Confrontatie van vraag en aanbod Vaak sluiten in de praktijk vraag en aanbod op de arbeidsmarkt niet precies op elkaar aan, waardoor discrepanties ontstaan. Daarbij kan het zowel om knelpunten aan de vraagzijde (moeilijk vervulbare vacatures) als aan de aanbodzijde (werkloosheid) gaan. De toekomstige aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt is te benaderen vanuit twee gezichtspunten, namelijk vanuit schoolverlaters (perspectief op baan) en vanuit werkgevers (personeelskrapte). Moeilijk vervulbare vacatures Landelijk bedroeg het aandeel (zeer) moeilijk vervulbare vacatures in 2011 19%, min of meer vergelijkbaar met het aandeel van 20% in 2010. In Limburg was het percentage (zeer) moeilijk vervulbare vacatures in 2011 hoger dan een jaar eerder (28% tegenover 21%). Te verwachten is dat de Limburgse werkgevers de komende jaren als gevolg van het door vergrijzing en ontgroening dalend arbeidsaanbod meer moeite zullen krijgen met het vervullen van vacatures. Met name geldt dat voor de vraag naar middelbaar en hoger opgeleiden. Werkloosheid In Limburg is de werkloosheid hoger dan landelijk. De verschillen worden wel kleiner; de naar verhouding sterke mate van vergrijzing (grote vervangingsvraag) en krimp van de beroepsbevolking (minder arbeidsaanbod) hebben een dempend effect op de werkloosheid in Limburg. In 2011 bedroeg het NWW-percentage in Limburg 7,0% (34.900 nietwerkende werkzoekenden) tegenover landelijk 6,0%. Vergeleken met de provincie als geheel kende Zuid-Limburg een hoger NWW-percentage (8,3%), Noord- en MiddenLimburg juist lagere (6,0% en 5,0%). Voor 2012-2013 wordt – als gevolg van de eurocrisis en de overheidsbezuinigingen – een werkloosheidsstijging verwacht. In de jaren daarna (2014-2016) leidt het verwachte economisch herstel weer tot een daling van het werkloosheidsniveau. Per saldo wordt voor 2016 in Limburg een NWW-percentage van 6,4% (ruim 32.000 niet werkende werkzoekenden) voorzien tegenover landelijk 5,7%. Zowel Noord- als Midden-Limburg scoren lager dan het provinciaal gemiddelde (respectievelijk 5,7% en 5,2%). Zuid-Limburg scoort nog steeds bovengemiddeld (7,2%), maar laat ten opzichte van 2011 wel een substantiële daling zien. In de prognoses is nog geen rekening gehouden met de precaire situatie bij en de mogelijke sluiting eind dit jaar van autofabriek NedCar in Born. Onder de werklozen in Limburg zijn jongeren wat minder sterk vertegenwoordigd dan landelijk. Naar verhouding kent Limburg veel oudere werklozen: van het bestand nietwerkende werkzoekenden is 41% 50 jaar of ouder (landelijk 36%). Is jeugdwerkloosheid vooral een conjunctureel probleem, de hoge werkloosheid onder ouderen heeft een structureel karakter. Ouderen worden minder snel werkloos dan jongeren, maar eenmaal werkloos komen ze moeilijk weer aan de slag. Daaraan ligt een complex van factoren ten grondslag (objectieve competenties en kenmerken, aannamebeleid van werkgevers, zoekgedrag van ouderen).
6
Perspectief op baan Vergeleken met het land als geheel is op middellange termijn in Limburg het perspectief op een baan voor schoolverlaters op BO-niveau positiever, op VMBO- en MBO-niveau wat minder positief en op HBO-niveau min of meer vergelijkbaar. Tot 2016 zijn er in Limburg tot en met het HBO-niveau de beste arbeidsmarktperspectieven (typering: goed) voor schoolverlaters van de volgende opleidingstypen: VMBO tl; MBO groen; VMBO, MBO en HBO techniek; HBO onderwijs; VMBO verzorging en HBO (para)medisch. Bij de goede perspectieven voor schoolverlaters van HBO onderwijs past de kanttekening dat in de betreffende analyses voor deze groep de gevolgen van de specifieke demografische ontwikkelingen voor de vraag naar onderwijs in Limburg niet zijn meegenomen. De naar verhouding slechtste arbeidsmarktperspectieven (typering: matig) zijn er in de provincie voor schoolverlaters van BO, HAVO/VWO, HBO economie en HBO sociaal-cultureel. De goede perspectieven voor de genoemde VMBO-opleidingstypen hebben voor een belangrijk deel betrekking op leerwerkbanen tijdens een vervolgopleiding binnen het MBO en banen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Van de 35 onderscheiden MBO-opleidingen scoren er in Limburg qua arbeidsmarktperspectief 18 goed, 9 redelijk, 5 matig en 3 slecht. De drie best scorende opleidingsrichtingen zijn MBO werktuigbouw en mechanische techniek, MBO elektrotechniek en MBO voeding, natuur en milieu. Ook de MBO-opleidingen laboratorium en procestechniek (voor een belangrijk deel gericht op de chemie) behoren tot de 10 opleidingen met de beste perspectieven. De drie slechtst scorende opleidingen zijn MBO beweging en therapie, MBO toerisme en recreatie en MBO operationele techniek. Op wetenschappelijk niveau zijn alleen landelijke gegevens voorhanden. Zeer goede perspectieven zijn er voor WO medisch en goede perspectieven voor WO techniek. Personeelskrapte Vanuit het perspectief van werkgevers worden in Limburg op middellange termijn (op alle niveaus) voor meer beroepsgroepen knelpunten verwacht dan landelijk. In Limburg zijn op middellange termijn op elementair en lager beroepsniveau voor vrijwel alle beroepsgroepen grote knelpunten in de personeelsvoorziening te verwachten. Grotendeels gaat het hierbij om leerwerkbanen in het MBO. Verder is aan de onderkant van de arbeidsmarkt sprake van de nodige dynamiek (onder meer inzet van laagopgeleide tijdelijke arbeidsmigranten en “groenpluk”). Op middelbaar beroepsniveau gaat het om agrarische, technische, bouwkundige, metaal- en elektrotechnische en overige industriële beroepsgroepen. Op hoger beroepsniveau worden de komende jaren zeer grote knelpunten in de personeelsvoorziening verwacht voor pedagogische en grote knelpunten voor technische, bouwkundige, metaal- en elektrotechnische en transportberoepen. Op wetenschappelijk beroepsniveau zijn alleen landelijke gegevens voorhanden. Zeer grote knelpunten in de personeelsvoorziening worden voorzien voor de wetenschappelijke (para)medische beroepen en grote knelpunten voor de wetenschappelijke technische beroepen. Arbeidsmarktinstroom versus baanopeningen: verwachte tekorten Uitgaande van opleidingstype kent de Limburgse arbeidsmarkt in de periode tot en met 2016 ongeveer 142 duizend baanopeningen. Deze baanopeningen ontstaan vooral door vervangingsvraag, het vervangen van werknemers die vertrekken, bijvoorbeeld vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. In dezelfde periode kent Limburg een instroom op de arbeidsmarkt van ongeveer 110 duizend personen. We kunnen dus stellen dat de Limburgse arbeidsmarkt tot en met 2016 zo’n 32.000 personen tekort komt. Vooral de techniek en de zorg zullen door deze tekorten worden getroffen. In de periode tot en met 2016 zal Limburg 12.500 gediplomeerde technici tekort komen. Grosso modo betekent dit een tekort dat jaarlijks oploopt met ongeveer 1.080 VMBO’ers, 720 MBO’ers en 360 HBO’ers. In deze periode groeit ook het tekort aan gediplomeerden in de zorg, specifiek op VMBO en HBO-niveau, tot 4.600. Dit betekent daarmee een tekort dat jaarlijks oploopt met ongeveer 600 VMBO’ers en 180 HBO’ers. Alternatief scenario
7
Naast het in dit rapport gebruikte basispad (‘doormodderscenario’) is voor de korte en middellange termijn een alternatief scenario doorgerekend dat uitgaat van een verdieping van de eurocrisis. Deze doorrekening laat zien dat de effecten aan de aanbodzijde van de Limburgse arbeidsmarkt minder sterk zijn dan aan de vraagzijde. In de lage variant komt de werkloosheid in de provincie daarom zowel op korte als middellange termijn op een hoger niveau uit. Gezien de grote onzekerheden is in deze editie van RAIL afgezien van het doorrekenen van een lange termijn scenario (2020). De verwachting is dat de kraptes op de Limburgse arbeidsmarkt op lange termijn gaan toenemen. Precieze ontwikkelingen zijn op dit moment echter niet te geven.
Trends op de Limburgse arbeidsmarkt Dit hoofdstuk bevat een beschouwing van de belangrijkste trends op de Limburgse arbeidsmarkt. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar de sectoren zorg en techniek. Een diagnose van de Limburgs arbeidsmarkt laat zien dat deze een groot aantal sterke en zwakke punten, kansen en bedreigingen kent. Dit onderstreept het belang van een actief arbeidsmarktbeleid. De demografische ontwikkeling kent twee kanten. Enerzijds is zonder immigratie bevolkingskrimp waarschijnlijk. Dit drukt het arbeidsaanbod. Anderzijds leidt het ook tot veranderingen in de samenstelling van de werkvloer (veel babyboomers stromen uit) en binnen de werkloosheid (ouderen worden minder snel werkloos, maar kennen een hoger langdurig werkloosheidsrisico). De Limburgse arbeidsmarkt kent trends van feminisering en individualisering (meer zzp). Van verkleuring is minder sprake. Ook werken ouderen langer door. Limburg profiteert van de gunstige ontwikkeling van de Duitse economie en van de grote aanwezigheid van de topsectoren. Bedrijfsopvolging blijft een probleem. Het kabinetsbeleid betekent de nodige veranderingen voor de arbeidsmarkt. Bezuinigingen treffen Limburg hard. Verder tikken de veranderingen in de sociale zekerheid door de grote aantallen WSW-ers extra hard aan. Ook zorg en onderwijs krijgen minder geld dan eerder voorzien. De upgrading van functies zet door. Het niveau van de uitvoerder wordt steeds meer niveau 4. Ook komt (nog) meer de nadruk op sociale vaardigheden. De vraag is wat er met de flexibilisering en de internationalisering van de arbeidsmarkt gebeurt. Flexibiliteit lijkt te groeien maar er zijn ook tegenbewegingen. De relatie van Limburg met de buurlanden ontwikkelt zich verder. De vraag is of er sprake is van verdere outsourcing van bedrijfsactiviteiten of dat juist het tegendeel (insourcing) geldt. De bedrijfsvloer gaat veranderen door de uitstroom van babyboomers. Jongeren hebben andere ideeën maar ook lekt kennis weg. Mogelijk gaan organisaties de wervingsstrategie verleggen naar ouderen. De druk op verhoging van de arbeidsproductiviteit blijft, bijvoorbeeld in de tuinbouw (wanneer de MOE-landers wegvallen), in de industrie (andere procesoperators nodig) en de zorg. Het personeelsbeleid krijgt meer aandacht binnen bedrijven en instellingen. Werving gebeurt in toenemende mate via internet en de sociale media. Ook samenwerking met andere partijen (in de branche, het onderwijs) is een goede strategie. De totale tekorten in de zorg zijn minder hoog dan eerder voorzien, maar op de niveaus 4 en 5 en in mindere mate niveau 3 ontstaan wel belangrijke tekorten. Voor de ontwikkeling van de topsectoren in Limburg is van cruciaal belang dat er meer personeel voor de techniek (HTSM, chemie, logistiek, energie et cetera) beschikbaar komt. Vooral het tekort aan procesoperators niveau 4 kan fnuikend werken op de ontwikkeling.
Oplossingsrichtingen Dit hoofdstuk beschrijft initiatieven en oplossingsrichtingen voor de discrepanties op de Limburgse arbeidsmarkt. De oplossingsrichtingen zijn daarbij geordend aan de hand van (de
8
kern en de vier kwadranten van) de Arbeidsmarktcirkel: algemeen; onderwijs; werkenden; reserves; bedrijfsvoering. Kortheidshalve verwijzen we hier naar de betreffende paragrafen 7.2 tot en met 7.6. Het overzicht is te beschouwen als een tool box en bevat zowel nieuwe als reeds bestaande oplossingsrichtingen. Laatstgenoemde zouden geïntensiveerd en/of breder toegepast kunnen worden.
9
10
11
1
Inleiding
1.1
Wat is RAIL?
Achtergrond en opzet RAIL (Regionale Arbeidsmarkt Informatie Limburg) is een initiatief van de partijen die invloed hebben op de Limburgse arbeidsmarkt en elkaar ontmoeten in het arbeidsmarktplatform VWL Samenwerkend Limburg: de zes centrumgemeenten Maastricht, Heerlen, SittardGeleen, Roermond, Venlo en Venray, de Provincie Limburg, UWV, Arcus College, Gilde Opleidingen, Citaverde College, Leeuwenborgh Opleidingen en het Technocentrum ZuidLimburg. De coördinatie en het formele opdrachtgeverschap berusten bij de Provincie Limburg. RAIL verschaft uitgangspunten voor de dialoog over de arbeidsmarktvraagstukken in Limburg en de verschillende deelgebieden (Noord, Midden en Zuid). Dit gebeurt aan de hand van kwantitatieve en kwalitatieve gegevens over de actuele arbeidsmarktsituatie, betrouwbare prognoses en een gedegen analyse. De grote winst van RAIL is de uniformiteit in arbeidsmarktdata en de onderliggende definities, de breedte en detaillering. Daardoor biedt RAIL een eenduidig beeld van de ontwikkeling van de Limburgse arbeidsmarkt, dat kan dienen als uitgangspunt en basis voor beleidsontwikkeling door ‘de drie O’s’ (overheid, onderwijs en ondernemers). De uitvoering van RAIL is in handen van Etil en Research voor Beleid. Om de rapportage voor 2012 en de bijgehorende website www.railsite.nl samen te stellen, is beschikbare literatuur over de Limburgse arbeidsmarkt bestudeerd. Er hebben expertinterviews plaatsgehad met vertegenwoordigers van ‘de drie O’s’ in Limburg. 1 Kwantitatieve data zijn verzameld en geanalyseerd en er zijn prognoses van de arbeidsmarktontwikkelingen voor de middellange termijn opgesteld. Afbakening naar regio en tijd Als ruimtelijke aggregatieniveaus gebruikt RAIL - naast Nederland als referentiegebied - de provincie Limburg, drie deelgebieden (COROP’s) Noord-, Midden- en Zuid-Limburg en zeven Limburgse regio’s. Tabel 1.1 Indeling Limburg in deelgebieden, regio’s en gemeenten Deelgebieden (COROP) Noord-Limburg
Regio
Gemeenten (centrumgemeenten vetgedrukt)
Regio Venlo Regio Venray
Midden-Limburg
Regio Weert Regio Roermond
Zuid-Limburg
Westelijke Mijnstreek Parkstad Limburg
Beesel, Peel en Maas, Venlo Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Venray, Mook en Middelaar Nederweert, Weert Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Roermond, Roerdalen Beek, Schinnen, Sittard-Geleen, Stein Brunssum, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Onderbanken, Nuth, Simpelveld, Voerendaal Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Maastricht, Meerssen, Vaals, Valkenburg
Maastricht & Mergelland
In (de database van) RAIL zijn (waar mogelijk) tijdreeksen opgenomen vanaf het jaar 1996. De prognoses hebben betrekking op de periode 2011-2016. Uitgangspunt voor de prognoses
1
Een lijst van respondenten is te vinden in bijlage 6.
12
vormt de Decemberraming 2011 van het CPB.2 Voor een nadere beschrijving van de aannames en ontwikkelingen die aan de prognoses ten grondslag liggen, zij verwezen naar bijlage 1 van dit rapport.
1.2
Leeswijzer
RAIL 2012 kent een systematische opbouw, die in de kern berust op het arbeidsmarktmodel uit bijlage 1. Onderstaande figuur geeft dit model globaal weer. Figuur 1.1 Conceptueel model voor de werking van de Limburgse arbeidsmarkt Beïnvloedende factoren (PESTLE)
Stroommodel
Huidige personeelsbehoefte (vraag naar arbeid)
Confrontatie vraag en aanbod huidige situatie
Huidig beschikbaar menselijk kapitaal (aanbod van arbeid)
Discrepantiemodel
Confrontatie vraag en aanbod toekomstige situatie
Toekomstige personeelsbehoefte
Toekomstig beschikbaar menselijk kapitaal
Prognosemodel
Oplossingenmodel
Bron: Research voor Beleid/Etil. 2
CPB (2011), ‘Decemberraming 2011. Economische vooruitzichten 2012’.
13
Samengevat komen in dit model (in deze volgorde) de onderstaande onderdelen aan bod: Beïnvloedende factoren. De Limburgse arbeidsmarkt staat niet op zichzelf. De werking van de arbeidsmarkt wordt beïnvloed door een aantal omgevingsvariabelen. Vraag- en aanbod. De Limburgse arbeidsmarkt is een complex geheel van elkaar beïnvloedende factoren. Van belang zijn de omvang en kenmerken van vraag en aanbod. De vraag naar arbeid wordt onder meer bepaald door de productie van het bedrijfsleven en de publieke sector, de arbeidsproductiviteit en de arbeidsduur. De vraag naar arbeid vertaalt zich in werkgelegenheid (banen) en vacatures. Het aanbod van arbeid is afhankelijk van de omvang van de potentiële beroepsbevolking, het deel hiervan dat actief is op de arbeidsmarkt en de pendel (inclusief grensoverschrijdende pendel met België en Duitsland). Prognoses. Hier worden de verwachtingen bepaald ten aanzien van de toekomstige ontwikkelingen aan de vraag- en aanbodzijde van de Limburgse arbeidsmarkt. Discrepanties. Door vraag en aanbod op de Limburgse arbeidsmarkt tegen elkaar af te zetten, wordt duidelijk waar mogelijk discrepanties zullen ontstaan. Dit geeft inzicht in zowel de perspectieven op een baan voor schoolverlaters als mogelijke knelpunten in de personeelsvoorziening voor werkgevers. Oplossingen. Wanneer duidelijk is waar zich mogelijke problemen voor kunnen gaan doen op de arbeidsmarkt is het nuttig om deze te koppelen aan mogelijke oplossingen. Dit laatste deel van het model richt zich op opties en instrumenten die de verschillende partijen op de Limburgse arbeidsmarkt ter beschikking staan. Voorliggend rapport is eveneens opgebouwd aan de hand van het arbeidsmarktmodel: Hoofdstuk 2 beschrijft de omgeving van de Limburgse arbeidsmarkt: welke politieke/ beleidsmatige, economische en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen zijn er op van invloed in de komende jaren? Wat zijn de arbeidsvoorwaarden en –omstandigheden in de voor de Limburgse economie en arbeidsmarkt belangrijkste sectoren? En hoe is het gesteld met het imago van de provincie? Hoofdstuk 3 gaat in op de vraagkant van de Limburgse arbeidsmarkt: hoe ontwikkelen zich het bedrijfsleven, de werkgelegenheid en de vacaturemarkt en welke baanopeningen ontstaan er in de toekomst? Hoofdstuk 4 belicht het aanbod op de Limburgse arbeidsmarkt: wat is de ontwikkeling van de beroepsbevolking, welk nieuw arbeidsaanbod komt er uit het onderwijs, welke reserves op de arbeidsmarkt zijn er beschikbaar en hoeveel arbeidsaanbod wint/verliest Limburg door pendel vanuit/naar de omringende regio’s? Hoofdstuk 5 confronteert vraag en aanbod op de Limburgse arbeidsmarkt met elkaar. Het beschrijft eerst de gevolgen in termen van moeilijk vervulbare vacatures en werkloosheid. Daarna komt de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt in Limburg op middellange termijn aan de orde: wat zijn de toekomstige perspectieven op een baan voor schoolverlaters en wat zijn de mogelijke knelpunten in de personeelsvoorziening voor werkgevers? Hoofdstuk 6 is vooral beschouwend van aard. Het bevat een analyse van sterkten en zwakten van en kansen en bedreigingen voor de Limburgse arbeidsmarkt en schetst de belangrijkste trends voor de toekomst. Bij het laatste gaat speciale aandacht uit naar de sectoren zorg en techniek. Ten slotte beschrijft hoofdstuk 7 oplossingsrichtingen voor de (huidige en toekomstige) discrepanties op de Limburgse arbeidsmarkt. Het rapport biedt vooral inzicht in de ontwikkelingen op provinciaal en COROP-niveau. Naast dit uitgebreide rapport is er een kortere publiekseditie (de Sprinter). Een database met gedetailleerde gegevens op regionaal en gemeentelijk niveau is te vinden op de website www.railsite.nl.
14
15
2
Omgeving van de arbeidsmarkt
De Limburgse arbeidsmarkt wordt beïnvloed door haar omgeving. Voor de regionale arbeidsmarkt zijn - naast de geografische ligging - vooral de factoren politiek/beleid, economie en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen van belang. Daarnaast gaat het om arbeidsvoorwaarden en –omstandigheden in voor Limburg belangrijke sectoren in en het imago van de provincie.
2.1
Geografische ligging
Limburg is een grensprovincie. Nationaal gezien betekent dat een perifere en dus in economisch opzicht minder gunstige ligging. Tegelijkertijd heeft de specifieke locatie van Limburg ook voordelen. Limburg is Europees gezien veel centraler gelegen dan bijvoorbeeld de Randstad, waardoor (Midden- en Oost-)Europese afzetmarkten dichterbij zijn. Verder biedt de ligging van de provincie middenin de kennisintensieve toptechnologische regio Eindhoven Leuven Aachen triangle (ELAt) kansen voor de Limburgse economie en arbeidsmarkt. Ook zijn er veel voorzieningen vlak over de grens (een technische universiteit, HSL-stations, interessante steden, consumenten, kunst) die bijna ‘gratis’ bij het Limburgs vestigingsklimaat zijn op te tellen. Ten slotte is vlak over de grens de nodige werkgelegenheid voor inwoners van Limburg. Omgekeerd kan de provincie gebruikmaken van het potentieel aan (studenten en) arbeidskrachten in de buurlanden. 3
2.2
Politieke en beleidsmatige ontwikkelingen
Landelijk beleid In de Rijksbegroting voor 2012 wordt over vrijwel de gehele linie fors bezuinigd. Een aantal maatregelen uit de begroting voor 2012 met betrekking tot de publieke sector, de (regionale) economie, het beroepsonderwijs en de sociale zekerheid4 is van invloed op de Limburgse economie en arbeidsmarkt: Het streven van het kabinet is naar een compacte, slagvaardige en dienstverlenende overheid. Er vindt decentralisatie van taken naar lagere overheden plaats. Tegelijkertijd krijgen provincies en gemeenten echter minder geld. Deelgemeenten en stadsdelen worden afgeschaft. De financiële steun aan stadsregio’s (zoals Parkstad Limburg) wordt stopgezet. Uit een inventarisatie van AbvaKabo FNV blijkt dat de komende jaren bij de 33 Limburgse gemeenten opgeteld meer dan 1.000 banen verdwijnen. Dat komt neer op een tiende van het ambtenarencorps.5 Ook semi-overheidsorganisaties zoals UWV moeten (verder) inkrimpen. Limburgse werkzoekenden kunnen straks alleen nog terecht bij UWV-kantoren in Heerlen en Venlo. De kantoren in Maastricht, Gulpen, Sittard, Roermond, Weert en Venray gaan zo goed als zeker dicht. Dat leidt uiterlijk in 2015 tot een personeelsreductie van 220 werknemers in Limburg.6 Het economisch beleid richt zich op versterking van de internationale positie van Nederland, investeringen in ondernemerschap en innovatie, bevordering van duurzame welvaart en toekomstbestendige landbouwproductie en energievoorziening. De focus van het beleid ligt op tien topsectoren (AgroFood, Tuinbouw, High Tech Systems & Materials, Energie, Logistiek, Creatieve Industrie, Life sciences, Chemie, Water en Hoofdkantoren). Voor deze sectoren zijn landelijk inmiddels Human Capital Agenda’s opgesteld. Het topsectorenbeleid van de provincie Limburg (zie hieronder) sluit aan bij het landelijke topsectorenbeleid. 3 4 5
6
16
Provincie Limburg (2011), ‘Limburg 3.0’. Rijksbegroting.nl; Beleidsagenda’s van de diverse ministeries. De grootste klappen vallen in Sittard-Geleen, waar tot 2015 ongeveer 300 voltijdbanen moeten verdwijnen. Venlo en Maastricht volgen op afstand: beide steden snijden bijna 150 functies weg. Naast de kabinetsbezuinigingen op onder meer sociale werkvoorziening, bijstand en jeugdzorg spelen hierbij overigens ook de bevolkingskrimp, de economische crisis, de automatisering en de steeds intensievere regionale samenwerking een rol. Zie: Artikel ‘Gemeenten: 1.000 banen weg’, IN: De Limburger, 21 december 2011. Artikel ‘UWV naar twee kantoren’ OP: Samenvoordeklant.nl, 20 september 2011.
Het regionaal economisch beleid wordt geschrapt en gedecentraliseerd. Wel krijgen de mainports Schiphol en Rotterdam, de brainport Zuidoost-Nederland, de greenports (waaronder Venlo) en een aantal stedelijke regio’s voorrang bij bestedingen door het Rijk. De intramurale langdurige zorg (vooral verzorgings- en verpleeghuizen, deels geestelijke gezondheidszorg en gehandicaptenzorg) krijgt extra geld voor scholing van zittend personeel en het aantrekken van 12.000 fte extra. Tegelijkertijd wordt op delen van de zorg (zoals de extramurale geestelijke gezondheidszorg en welzijn, jeugdzorg en kinderopvang) flink bezuinigd. Verder vindt een verschuiving plaats van de AWBZ naar de WMO. Burgers gaan een groter deel van de (financiële) zorgrisico’s dragen. Op onderwijs wordt per saldo niet bezuinigd; wel vinden verschuivingen plaats. Het Actieplan Focus op Vakmanschap moet de kwaliteit en aantrekkelijkheid van het MBO vergroten. De regeling Stagebox voor beroepsonderwijs - bedoeld om stage- en simulatieplekken te creëren voor moeilijk plaatsbare deelnemers - wordt verlengd. Via regionale pilots wordt de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt verbeterd.7 Er komt meer aandacht voor macrodoelmatigheid van opleidingen: de aansluiting van het opleidingenaanbod op de regionale (arbeidsmarkt) omstandigheden. In het HBO en WO wordt extra geïnvesteerd in onderwijs en begeleiding. Het geld daarvoor wordt grotendeels bij studenten ‘weggehaald’ (sociaal leenstelsel in masterfase, maatregelen langstudeerders). Het kabinet wil de duur van MBO-4 opleidingen in principe terugbrengen naar 3 jaar. Dat kan problemen opleveren, met name in de aansluiting met het HBO. Een deel van de opleidingen blijft wel vierjarig. Op 1 januari 2013 treedt de Wet Werken naar Vermogen in werking, waarin de WWB en delen van de Wajong en WSW worden samengevoegd. Dit heeft grote gevolgen voor de onderkant van de arbeidsmarkt. Een deel van de WSW-ers en Wajongers zal in de bijstand terechtkomen; een ander deel komt helemaal niet meer voor een uitkering in aanmerking. Gemeenten zullen slechts een beperkt deel van deze groep kunnen toeleiden naar regulier werk. Ook bestaat het gevaar dat SW-bedrijven failliet gaan. De verplichtingen voor uitkeringsgerechtigden worden aangescherpt. Ook krijgen werkzoekenden zelf meer verantwoordelijkheid voor het vinden van een baan; de persoonlijke dienstverlening van UWV wordt grotendeels teruggeschaald naar online dienstverlening. De re-integratiebudgetten voor gemeenten en UWV worden fors verlaagd. Met dit alles nemen de kansen op succesvolle herplaatsing van (minder kansrijke groepen) werkzoekenden sterk af. Als gevolg van de dubbele dip zullen in het voorjaar van 2012 aanvullende bezuinigingen volgen. Beleid voor Zuidoost-Nederland In opdracht van het ministerie van EL&I is een samenhangende en integrale visie, strategie en uitvoeringsprogramma voor de ontwikkeling van de economie en arbeidsmarkt in Zuidoost-Nederland opgesteld: Brainport 2020. Zuidoost-Nederland blinkt nu al uit in zeven van de tien bovengenoemde topsectoren: chemie, energie, life sciences, creatieve industrie, hightech, agrofood en tuinbouw. De ambities van Brainport 2020 zijn dat Zuidoost Nederland in 2020: in de top 5 van Europa en de top 10 van de wereld staat als kennisregio 40 miljard extra heeft toegevoegd aan het bruto binnenlands product (bbp) een economische groei heeft van 3 procent (bijna twee maal zo snel als landelijk) drie grootschalige technologische proeftuinen herbergt (voor eHealth, slimme voertuigmobiliteit en (decentrale) duurzame energieopwekking) bijna volledige werkgelegenheid heeft. Deze ambities voor Zuidoost-Nederland zijn te realiseren door de bestaande topsectoren verder te versterken en op zoek te gaan naar nieuwe, duurzame markten. Het uitvoerings7
Relevant in dit verband is ook het fonds voor de totstandkoming van maximaal negen Centres of Expertise (HBO) en zestien Centra voor Innovatief Vakmanschap (MBO), waarin onderwijsinstellingen nauw samenwerken met innovatieve bedrijven.
17
programma van Brainport 2020 omvat ruim zeventig acties in vijf domeinen (arbeidsmarkt, technologie, bedrijvigheid, voorzieningen, organisatie en internationale samenwerking). 8 Provinciaal beleid Het huidige bestuur van de Provincie Limburg wordt gevormd door PVV, VVD en CDA. De ambitie van de Provincie op economisch gebied is in de coalitieperiode 2011-2015 een concrete bijdrage te leveren aan de versterking van het Limburgse vestigingsklimaat. Dit wil men bereiken door de Limburgse concurrentiekracht9 centraal te stellen en daardoor actief bij te dragen aande doelstellingen van Brainport 2020. Het Limburgse programma Economie & Concurrentiekracht kent vier programmalijnen langs welke men de Brainport 2020 ambitie verder wil uitbouwen: Investerings- en exportbevordering Innovatiekracht en topsectoren in Limburg (Chemie & Materials; Life sciences & Health; Agrofood; Logistiek; Retail & Toerisme; Hightech systems; Financieel-administratief cluster; Nieuwe Energie) Limburg een sterk merk Onderwijs en arbeidsmarkt. Elk van deze vier programmalijnen is voorzien van een meerjarige doelstelling, conform de Programmabegroting 2012. De doelstelling voor de programmalijn Onderwijs en arbeidsmarkt is het realiseren van een betere match tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, zowel op korte als middellange termijn, in vier topsectoren Life Sciences & Health, Agrofood, Chemie & Materialen en Logistiek alsmede in de zorg en de techniek. De Provincie stelt zich hierbij ten doel dat: het aandeel hoger- en middelbaar opgeleiden in de Limburgse beroepsbevolking in 2015 op het landelijke gemiddelde ligt; het aantal leerlingen/studenten in Limburg dat kiest voor opleidingen (MBO, HBO en WO), gerelateerd aan de topsectoren, zorg en techniek is toegenomen. Aan het realiseren van deze doelstellingen wil de Provincie op drie manieren een bijdrage leveren: Opstellen van Human Capital Agenda’s (HCA’s) voor de Limburgse topsectoren. Programmatisch (vraaggericht) toeleiden en ontwikkelen van het arbeidsaanbod Faciliteren van grensoverschrijdende arbeid.10
2.3
Economische ontwikkelingen
Conjunctuur In de Regio Top 40 - een lijst waarin de Rabobank op basis van een aantal indicatoren de veertig COROP-regio’s in Nederland rangschikt op economische prestatie – is Zuid-Limburg in 2010 de sterkste stijger (plaats 6 tegenover plaats 40 in 2009). Ook Midden-Limburg stijgt in 2010 sterk (van 38 naar 10). Noord-Limburg laat juist een omgekeerde beweging zien (van 5 naar 34). Een verklaring voor de zeer forse stijging van Zuid-Limburg is de naar verhouding sterke afhankelijkheid van de regio van de conjunctuurgevoelige (chemische)
8 9
10
18
Brainport Development NV (2011), ‘Brainport 2020. Top economy, smart society. Visie, strategie en uitvoering’. ‘Concurrentiekracht’ is het vermogen van de regio en/of bedrijf om concurrerend te blijven in een dynamische wereldeconomie, en is het sleutelbegrip van het programma. Zo is het ‘verdienvermogen’, een ander sleutelbegrip binnen dit programma, voor de toekomst op peil te houden. Daarbij gaat het niet alleen over het grote bedrijfsleven en de kennisinstellingen, maar zeker ook het midden- en kleinbedrijf en de regio als sterk merk spelen een cruciale rol. PVV, CDA en VVD (2011), ‘Coalitieakkoord 2011 – 2015. Meer Limburg, minder overheid’; Provincie Limburg (2012), ‘Limburgse Concurrentiekracht. Strategische kadernotitie voor het programma Economie & Concurrentiekracht’.
industrie.11 Overigens vertalen gunstige ontwikkelingen (lees: winsten) in de (chemische) industrie zich eerder in een snelle ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit dan in werkgelegenheidsgroei. Die is eerder negatief.12 De economische groei in Limburg als geheel hield in 2010 min of meer gelijke tred met de landelijke ontwikkeling (1,7% tegenover 1,8%). Volgens regionale ramingen van ING - nog gebaseerd op de Decemberraming 2011 van het CPB - blijft de groei in de provincie in 2011 achter bij de landelijke ontwikkeling (0,8% tegenover 1,2%) en is de krimp in 2012 sterker dan in het land als geheel (-1,1% procent tegenover -0,8%).13 In het Centraal Economisch Plan (CEP) 2012 gaat het CPB ervan uit dat de Nederlandse economie zich in 2012 ten opzichte van de raming van december 2011 slechter ontwikkelt. De belangrijkste oorzaak daarvan is gelegen in de ongunstige ontwikkeling van de economie in het vierde kwartaal van 2011. De Nederlandse economie trekt na 2012 wel aan, te beginnen met een groei van het bbp van 1¼% in 2013. Als gekeken wordt naar de gehele kabinetsperiode (2011-2015) dan komt de gemiddelde economische groei naar verwachting uit op 1%, terwijl er bij de start van het kabinet Rutte in 2010 met 1¼% werd gerekend. Dit verschil wordt vooral veroorzaakt door de recessie van eind 2011-begin 2012.14 De huidige crisis brengt - ook voor de Limburgse economie - veel onzekerheid en daarmee een afwachtende houding van bedrijven met zich mee. Innovatie- en startersklimaat Innovatie is van groot belang voor toekomstige economische groei. ING brengt het innovatiepotentieel van de Nederlandse provincies in kaart op basis van 4 indicatoren: het opleidingsniveau van de beroepsbevolking, het aantal hoog opgeleide kenniswerkers, het aantal creatieve banen en het aantal innovatieve banen. Onder creatieve werkgelegenheid vallen banen op het gebied van vormgeving en architectuur, muziek, reclame, radio, tv en softwareontwikkeling. Tot de innovatieve werkgelegenheid worden vooral banen in de industrie, maar ook in de groothandel en financiële dienstverlening gerekend. Tabel 2.1 Ranking innovatiepotentieel Limburg per indicator en totaal OpleidingsniAantal hoogveau beroepsopgeleide bevolking kenniswerkers Positie op ranglijst provincies
11
10
Aantal crea- Aantal innovatieve banen tieve banen
9
Totaal innovatiepotentieel
3
9
Bron: ING Economisch Bureau (2011), ‘Stad biedt beste klimaat voor innovaties. Kwartaalbericht Regio's augustus 2011’.
Limburg staat in de top drie van provincies met het hoogste aandeel innovatieve banen. Ook de afzonderlijke regio’s (Noord-, Midden- en Zuid-Limburg) scoren op dit punt goed. Op de andere drie indicatoren en overall gezien scoort Limburg benedengemiddeld. ZuidLimburg komt daarbij overigens beter uit de bus dan Noord- en Midden-Limburg. Voor een belangrijk deel is dit te verklaren door de verstedelijkingsgraad. Provincies/ regio’s met grote stedelijke gebieden kennen doorgaans een hoger opleidingsniveau, meer kenniswerkers en meer creatieve en innovatieve banen dan minder sterk verstedelijkte provincies. 15 Met betrekking tot het innovatieklimaat in Limburg is verder nog te wijzen op de naar verhouding snelle groei van de private R&D, de hoge R&D-uitgaven door bedrijven en het groot aantal patentaanvragen. Daar staat tegenover dat het omzetaandeel van innovaties achter11 12 13 14 15
Rabobank (2011), ‘De Regio Top 40. Economisch presteren van het regionale bedrijfsleven in 2010’. Zie ook: CPB (2011), ‘Macro Economische Verkenning 2012’. ING Economisch Bureau (2012) ‘Kleine provincies afhankelijk van export. Kwartaalbericht Regio’s Februari 2012’; CPB (2011), ‘Decemberraming 2011. Economische vooruitzichten 2012’. CPB (2012), ‘Centraal Economisch Plan 2012’. ING Economisch Bureau (2011), ‘Stad biedt beste klimaat voor innovaties. Kwartaalbericht Regio's augustus 2011’.
19
blijft en er relatief weinig startende bedrijven zijn (zie ook hieronder). Ook bestaat het gevaar van afnemend innovatievermogen door het wegtrekken van jonge hoger opgeleiden.16 Indicatoren voor het startersklimaat in een regio zijn - naast het innovatieklimaat - het aandeel 25-45 jarigen in de potentiële beroepsbevolking en de relatieve omvang van de zakelijke dienstverlening (een sector met naar verhouding veel beginnende ondernemers). Met name Noord-Limburg scoort op de combinatie van genoemde indicatoren benedengemiddeld. Midden- en Zuid-Limburg zijn middenmoters. Per saldo is het startersklimaat in de provincie niet zo gunstig. Naar verwachting zullen in 2011 in Limburg 7.000 nieuwe ondernemingen ontstaan. Daarmee bedraagt het aantal starters per 10.000 mensen van de potentiële beroepsbevolking 86, de laagste score van alle provincies.17 De verwachting is dat als gevolg van de minder gunstige economische ontwikkeling het aantal starters in 2012 – ook in Limburg - licht zal dalen.18 Op de bedrijvendynamiek in Limburg gaat paragraaf 3.1.3 nader in. Een verklaring voor het naar verhouding lage aantal starters in Limburg is dat - naar eigen zeggen - het StartersCentrum Limburg meer dan starterscentra elders in het land zijn best doet minder geschikt geachte potentiële starters te ontmoedigen. Dat bespaart deze groep een heleboel (financiële en psychische) ellende als het misgaat. Verhoudingsgewijs heeft Limburg daardoor ook weinig afhakers onder de starters. En degenen die wel doorgaan, doen het beter. Internationale concurrentiepositie Internationaal gezien is de concurrentiepositie van Limburg goed. In de EU Regional Competiveness Index 2010 staat de provincie op plaats 16 van de 271 onderscheiden EU-regio’s. Limburg scoort in deze ranglijst vooral goed op het gebied van innovatie, infrastructuur, economische stabiliteit en kwaliteit van de beroepsbevolking.19
2.4
Sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen
Demografische ontwikkelingen Belangrijke demografische ontwikkelingen zijn bevolkingsdaling, vergrijzing en verkleuring. Tabel 2.2 toont allereerst de verwachte ontwikkeling van de bevolking in (de drie deelgebieden van) Limburg. Tabel 2.2 Bevolking Limburg en de drie deelgebieden, 2000-2040 (peildatum 1 januari) 2000
Limburg
2011
2016
2020
2025
2040
1.141.192 1.122.631 1.114.200 1.102.000 1.083.900
Mutatie Mutatie 201120112025 2040 in % in %
988.400
-3,6%
-13,6%
N-Limburg
273.000
280.056
281.800
281.600
280.700
268.000
0,2%
-4,5%
M-Limburg
232.391
235.268
235.200
234.200
232.000
215.000
-1,4%
-9,4%
Z-Limburg
635.801
607.307
597.200
586.200
571.200
505.400
-6,3%
-20,2%
Bron: Progneff, Etil/Research voor Beleid.
16 17 18 19
20
Provincie Limburg (2011), ‘Limburg 3.0. SWOT-analyse’. ING Economisch Bureau (2011), ‘Lichte daling aantal starters in 2012. Startersklimaat verschilt sterk per regio. Kwartaalbericht Starters’. ING Economisch Bureau (2011), ‘Lichte daling aantal starters in 2012. Startersklimaat verschilt sterk per regio. Kwartaalbericht Starters’. JRC-IPSC (2010), ‘EU Regional Competiveness Index 2010’.
Volgens prognoses van Etil op basis van Progneff 2011 krimpt de bevolking van Limburg tussen 2011 en 2025 met 3,6% (van 1.122.600 tot 1.083.900). De krimp is in deze periode met name sterk in Zuid-Limburg (-6,3%). Ook Midden-Limburg laat een daling zien (-1,4%). In Noord-Limburg is min of meer sprake van stabilisatie. De potentiële beroepsbevolking van Limburg (i.e. alle 15- tot 65-jarigen) daalt in dezelfde periode met 13,9% (van 747.800 tot 643.800). Landelijk neemt de potentiële beroepsbevolking eveneens af, maar stijgt het totale inwonertal de komende vijftien jaar nog.20 Figuur 2.1 Ontwikkeling demografische componenten Limburg 1996-2040 (in aantallen)
Bron: Progneff, Etil/Research voor Beleid.
Figuur 2.1 toont de (verwachte) ontwikkeling van de demografische componenten in Limburg. Limburg heeft vanaf 2004 te maken met een structureel sterfteoverschot (de natuurlijke aanwas is negatief). Het sterfteoverschot stijgt in de periode 2011-2040 jaar op jaar en bedraagt in 2040 naar verwachting ongeveer 8.000 personen. Het binnenlands migratiesaldo is ook structureel negatief. In de periode 1996-2010 ging het gemiddeld om bijna 1200 personen. De verwachting is dat het binnenlandse migratiesaldo op termijn iets minder negatief wordt. Bij de figuur is verder nog het volgende op te merken: CBS/PBL veronderstellen in hun nieuwe prognoses dat de komende decennia landelijke gemeenten per saldo inwoners verliezen aan stedelijke gemeenten. Het betreft dan met
20
De bevolkingsprognoses van Etil zijn te vinden op vanmeernaarbeter.nl. CBS/PBL komen in hun prognoses voor Limburg uit op een minder sterke krimp van de (potentiële beroeps)bevolking. Zie: CBS en PBL (2011), ‘Regionale bevolkings- en huishoudensprognose 2011–2040: sterke regionale contrasten’. Een mogelijke verklaring voor de verschillen tussen de beide bevolkingsprognoses vormen de veronderstellingen over migratie. In de CBS/PBL-methodiek worden migranten aan vestigingsgemeenten toegewezen op basis van bekende woningbouwplannen en wordt de vraag naar woonruimte in overeenstemming gebracht met het aanbod van woningen. Deze woningbouwplannen stellen een bovengrens aan de groeicapaciteit van een gemeente. In het model van Etil wordt daarentegen bij het prognosticeren van de toekomstige migratie uitgegaan van de ontwikkelingen van de gemeentelijke migratiesaldi in het verleden. Kortom, het CBS/PBL gaat er vanuit dat de bevolkingsontwikkeling de woningbouw volgt, terwijl Etil veronderstelt dat de woningbouw wordt bepaald door de bevolkingsontwikkeling. Voor de Randstad is de CBS/PBL-aanname wellicht gerechtvaardigd, maar niet voor regio’s die langzaam groeien of krimpen.
21
name jongeren die veelal naar matig stedelijke gemeenten verhuizen.21 Binnen Limburg lijkt in 2010 van een dergelijke trend nog niet sprake. Uitzondering hierop is de centrumgemeente Roermond die per saldo aanzienlijke aantallen inwoners ontvangt van een groot aantal Limburgse gemeenten, maar vooral van de omliggende gemeenten. Een verklaring hiervoor lijkt te liggen in het gereedkomen van woningen in de nieuwe Roermondse woonwijk Oolderveste. Voor de centrumgemeente Maastricht is in 2010 evenwel een andere ontwikkeling zichtbaar. Deze gemeente verliest per saldo inwoners aan Eijsden-Margraten (128), Heerlen (71), Meerssen (37) en Stein (24). Ook voor de andere centrumgemeenten in Limburg lijkt van de door VBS/PBL veronderstelde ontwikkeling nog geen sprake te zijn. Tegenover een toenemend sterfteoverschot en een negatief binnenlands migratiesaldo staat in de periode 2011-2040 een positief buitenlands migratiesaldo. Hoewel het buitenlands migratiesaldo van Limburg in de periode 2002-2007 negatief was, is de gemiddelde trend over de afgelopen 15 jaar positief. Opvallend is de sterke stijging van het buitenlandse migratiesaldo in de afgelopen drie jaar. Mogelijke verklaringen voor deze ontwikkeling zijn de toename van het aantal buitenlandse studenten (zie ook paragraaf 4.3.4) een betere registratie van de buitenlandse studenten als gevolg van wijzigingen in de regels voor het wettelijk collegegeld22, een toename van het aantal arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa en administratieve correcties van gemeenten. In het prognosemodel van Etil wordt bij de berekening van het buitenlands migratiesaldo voor de korte termijn aangesloten bij het actuele saldo en tendeert het buitenlands migratiesaldo op de lange termijn naar een evenwichtsniveau. Hierdoor komt het toekomstige buitenlandse migratiesaldo op een beduidend lager niveau te liggen dan het huidige niveau.23 Per saldo blijft de Limburgse bevolking dalen aangezien het sterfteoverschot blijft toenemen en het effect van het totale migratiesaldo op de bevolkingsontwikkeling in Limburg minimaal is. De komende jaren versnelt de vergrijzing van de bevolking als gevolg van het toetreden van de naoorlogse babyboomgeneraties tot de leeftijdsklasse van 65 jaar en ouder. Het aantal 65-plussers stijgt overal, maar in de periferie sterker dan in de meer verstedelijkte regio’s. In 2011 is in Limburg 19% van de bevolking 65 jaar of ouder. In 2025 zal dat aandeel volgens de prognoses van Etil zijn opgelopen tot 27%. Figuur 2.2 geeft voor het jaar 2010 per arbeidsmarktregio de verhouding weer tussen de leeftijdsgroep van 50-65 jaar (de groep die de komende jaren de arbeidsmarkt verlaat) en de leeftijdsgroep van 0-15 jaar (de groep die daar voor in de plaats komt). Dit ratiogetal is een maatstaf voor de vergrijzing van de arbeidsmarkt.
21 22
23
22
Artikel ‘Een op drie gemeenten wacht bevolkingskrimp van meer dan 2,5 procent’, Webmagazine CBS Statline, 15 december 2011. Met ingang van het studiejaar 2010/2011 zijn de regels voor het wettelijk collegegeld gewijzigd. Het wettelijk collegegeldtarief geldt vanaf dit studiejaar alleen voor studenten die woonachtig zijn in Nederland, België, Luxemburg, of één van de Duitse Bondsstaten Noord-RijnlandWestfalen, Nedersaksen of Bremen. Wie niet staat ingeschreven in dit gebied dient instellingscollegegeld te betalen dat voor de Universiteit Maastricht substantieel hoger is dan het wettelijk collegegeldtarief. Dit heeft er waarschijnlijk toe geleid dat reguliere buitenlandse studenten zich vaker dan voorheen hebben laten inschrijven in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) van de Gemeente Maastricht. Het buitenlands migratiesaldo van Limburg laat in de periode 1996-2010 een periodiek patroon zien. In de periode 2008-2010 is per saldo sprake van een forse toestroom van buitenlandse studenten en arbeidsmigranten. Ook de voorlopige cijfers over 2011 wijzen in deze richting. In het prognosemodel wordt verondersteld dat de groei van het buitenlandse migratiesaldo niet blijvend is. Immers, een groot deel van de buitenlandse studenten vertrekt na afstuderen weer uit Nederland en de toestroom van arbeidsmigranten wordt beperkt door de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en remigratie. Door voor de lange termijn aan te sluiten bij een evenwichtsniveau, wordt de jaar-op-jaar foutenmarge beperkt. Het evenwichtsniveau wordt vanuit het gemeentelijk niveau opgebouwd door het gemiddelde aandeel van de gemeentelijke migratiesaldi in het totale buitenlandse migratiesaldo te berekenen op basis van de gerealiseerde gegevens vanaf het jaar 1996.
Figuur 2.2 Aantal 50-65 jarigen per 0-15 jarige naar arbeidsmarktregio, 2010
Bron: UWV (2011), ‘Vergrijzing en krapte op de arbeidsmarkt. Arbeidsmarktregio’s Noord- en Midden-Limburg en Zuid-Limburg’.
Zowel in Noord- en Midden-Limburg als in Zuid-Limburg is de arbeidsmarkt zeer sterk vergrijsd. Sectoraal gezien bestaan verschillen in vergrijzing en het effect daarvan op de regionale arbeidsmarkt. Naar verhouding sterk vergrijsde sectoren kunnen regionaal over- dan wel ondervertegenwoordigd zijn. In het eerste geval heeft de vergrijzing meer impact op de arbeidsmarkt (in Noord- en Midden-Limburg geldt dat bijvoorbeeld voor de sectoren industrie en vervoer, in Zuid-Limburg voor industrie en zorg en welzijn). In het tweede geval is de impact duidelijk minder (voor Noord- en Midden-Limburg gaat het dan om de sectoren zorg en welzijn, overheid en onderwijs, in Zuid-Limburg betreft het overheid en onderwijs).24 Op de vergrijzing naar sector wordt in paragraaf 3.1.3 nader ingegaan. Van de Limburgse ondernemers met personeel heeft in 2011 70% medewerkers van 55 jaar of ouder in dienst, tegenover 56% in 2005. Ten opzichte van het laatstgenoemde jaar besteden ondernemers nu ook meer aandacht aan vergrijzing. Het aantal ondernemers dat structureel bezig is met het ontwikkelen van vergrijzingsbeleid of al duidelijk beleid op dit gebied heeft, is gegroeid van 9% naar 15%).25 Het aantal allochtonen in Nederland stijgt de komende jaren nog fors. Allochtonen zullen vrij sterk geconcentreerd blijven in de Randstad. In 2010 is in Limburg minder dan 7,5% van de bevolking niet-westers allochtoon. Volgens de prognoses van het CBS/PBL zal dat percentage in 2025 ergens tussen de 7,5 en 10% liggen. Landelijk wordt in deze periode een toename voorzien van 11 procent in 2010 naar 14% in 2025. De bevolking van de Randstad zal in 2025 naar verwachting voor 15% of meer uit niet-westerse allochtonen bestaan.26 Sociaal-culturele identiteit en sociale samenhang De uitgesproken eigen Limburgse identiteit en de traditioneel sterke verbondenheid rond de lokale gemeenschap verminderen. De groep intensief aan oude sociale patronen gebonden autochtone Limburgers wordt snel kleiner. Traditionele verenigingen en instituten zoals de kerk hebben in Limburg te maken met een verouderend en teruglopend leden- en bezoekersbestand. Enerzijds bieden deze veranderingen kansen nieuw sociaal ‘weefsel’ te laten groeien, passend bij de moderne Limburgse maatschappij. Anderzijds heeft een deel van de bevolking, moeite aan te haken bij de nieuwe ontwikkelingen. Dat geeft een gevoel 24 25 26
UWV (2011), ‘Vergrijzing en krapte op de arbeidsmarkt. Arbeidsmarktregio’s Noord- en MiddenLimburg en Zuid-Limburg’. Persbericht Flycatcher, 19 april 2011. CBS en PBL (2011), ‘Regionale bevolkings- en huishoudensprognose 2011–2040: sterke regionale contrasten’.
23
van verlies en leidt her en der zelfs tot sociale ontwrichting. Knelpunten rond thema’s als veiligheid, gezondheid, werkloosheid en vereenzaming, concentreren zich in specifieke wijken van Limburgse steden (vooral in Zuid Limburg) en in delen van het platteland.27
2.5
Arbeidsvoorwaarden en –omstandigheden in sectoren
Arbeidsvoorwaarden, -inhoud en -omstandigheden verschillen niet zozeer regionaal als wel sectoraal. Aangezien de sectorale samenstelling van de werkgelegenheid in Limburg afwijkt van die in Nederland, zijn op dit punt – zij het indirect – wel regionale verschillen aan te wijzen. Belangrijke sectoren voor de Limburgse economie en arbeidsmarkt zijn: AgroFood; Industrie (met name chemie); Transport en logistiek; Horeca en recreatie; Financiële dienstverlening; Gezondheidszorg. Arbeidsvoorwaarden In 2010 lagen de Nederlandse cao-lonen gemiddeld 27% hoger dan in 2000. In de voor Limburg meest relevante sectoren is op nationaal niveau de loonontwikkeling in de zorg en financiële dienstverlening duidelijk bovengemiddeld (beide +3,5 procentpunt). In de industrie zijn de lonen iets en in de sectoren landbouw, vervoer & communicatie en horeca substantieel achtergebleven bij de gemiddelde Nederlandse loonontwikkeling (respectievelijk 0,4, -3,4, -4,1 en -6,0 procentpunt).28 Arbeidsinhoud en –omstandigheden Van de Nederlandse werknemers is in 2010 gemiddeld 77,2% tevreden met de arbeidsomstandigheden. In de voor Limburg belangrijkste sectoren is het beeld voor 2010 als volgt: Landelijk gezien is de tevredenheid met de arbeidsomstandigheden onder werknemers in de zorg en de landbouw iets en die onder werknemers in de financiële dienstverlening beduidend groter dan gemiddeld (respectievelijk +1,7, +1.9 en +4,9 procentpunt). Werknemers in de industriesector zijn landelijk gezien iets en die in de sectoren vervoer & communicatie en horeca duidelijk minder tevreden met de arbeidsomstandigheden dan gemiddeld (respectievelijk -2,6, -3,7 en -3,9 procentpunt). Deze sectoren blijven zoals boven aangegeven ook achter bij de gemiddelde loonontwikkeling.
27 28
24
Provincie Limburg (2011), ‘Limburg 3.0’. CBS Statline.
Figuur 2.3 Percentage werknemers dat (zeer) tevreden is met de arbeidsomstandigheden respectievelijk het werk dat men verricht, naar sector, Nederland, 2010 80% 78%
Cultuur & ov. dienstverlening
83%
Gezondheids- en welzijnszorg
79% 83% 79%
Onderwijs
82% 84%
Openb. bestuur & overheidsdiensten 77% 76%
Zakelijke dienstverlening
81% 82%
Financiële dienstverlening 76% 74%
Vervoer en communicatie
75% 73%
Horeca
76% 75%
Handel
79% 77%
Bouwnijverheid
76% 75%
Industrie
81% 79%
Landbouw en visserij
79% 77%
Totaal alle sectoren 50%
(Zeer) tevreden met werk
60%
70%
80%
90%
100%
(Zeer) tevreden met arbeidsomstandigheden.
Bron: CBS Statline (NEA 2010)
Over het algemeen zijn de Nederlandse werknemers iets vaker tevreden met het werk dat men verricht dan met de arbeidsomstandigheden. Gemiddeld is in 2010 het percentage Nederlandse werknemers dat op dit punt zegt (zeer) tevreden te zijn 78,8%. Voor de voor Limburg belangrijkste sectoren zijn de resultaten als volgt: In de landbouw, financiële dienstverlening en met name in de zorg is men meer dan gemiddeld tevreden met de werkzaamheden (+1,7, +1,9 en +4 procentpunt). Naar verhouding minder tevreden met het werk zijn werknemers in de sectoren industrie, vervoer en communicatie & horeca (respectievelijk -2,4, -2,7 en -4,2 procentpunt).
25
2.6
Imago van de provincie
Van belang voor het boeien en binden van (potentiële) werknemers en werkgevers is het imago van de provincie Limburg. Daarbij gaat om zaken als woon-, werk- en leefklimaat respectievelijk vestigingsklimaat. Beeldvorming niet-inwoners Het beeld dat niet-inwoners van Limburg hebben is positief te noemen. Zo waarderen in een imago-onderzoek in opdracht van de samenwerkende VVV’s bezoekers, ex-bezoekers en niet-bezoekers Limburg als vakantiebestemming in 2010 gemiddeld met respectievelijk het rapportcijfer 8,1, 7,5 en 6,7. Gevraagd naar welke kwalificaties het best bij Limburg passen, noemen alle drie doelgroepen het vaakst: gezellig, ver weg en mooi.29 Uit het Steden & Streken Merkenonderzoek onder een doorsnee van de Nederlandse bevolking komt Limburg in 2011 naar voren als de provincie met de sterkste reputatie. Van alle provincies ziet de gemiddelde Nederlander Limburg als de sympathiekste. Met name de Limburgse horeca, de sfeer en de natuur stelt men op prijs. In de ranglijsten van streken en grote steden met de sterkste reputatie bekleden Zuid-Limburg (na de Veluwe) en Maastricht (na Amsterdam) een tweede plaats. Wat sfeer betreft, scoort van alle grote steden Maastricht het hoogst.30 Beleving inwoners Vrijwel alle burgers geven in 2011 in het Bevolkingsonderzoek Limburg aan er trots op te zijn een inwoner van Limburg te zijn. Redenen om in de provincie te blijven, zijn de Limburgse afkomst, het landschap, de woonomgeving, de sociale banden die men heeft en de Limburgse eigenheid. Minder dan de helft ziet reden(en) Limburg te verlaten. Meest genoemde reden door deze groep zijn de kansen op de arbeidsmarkt. De arbeidsmarktsituatie vormt, naast criminaliteit, ook het belangrijkste zorgpunt voor burgers. Bijna viervijfde van de burgers maakt zich zorgen over de Limburgse arbeidsmarkt en dit aantal is gestegen ten opzichte van 2008. De burger ziet werkgelegenheid dan ook als een van de belangrijkste aandachtsvelden van de Provincie Limburg. Uit het onderzoek komt verder naar voren dat helft van de burgers Limburg aantrekkelijk genoeg vindt voor jongeren om zich er te vestigen. Daarnaast vinden steeds meer burgers dat er voldoende geschikte woningen voor jongeren en ouderen zijn.31 Vestigingsklimaat bedrijven De Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) van het ministerie van EL&I en de regionale investeringsmaatschappij (LIOF) proberen buitenlandse bedrijven over te halen voor Nederland respectievelijk Limburg te kiezen. In 2011 hebben vijftien buitenlandse bedrijven ervoor gekozen om investeringen te doen in Limburg (in nieuwe vestigingen dan wel uitbreiding van bestaande vestigingen). Daarmee is Limburg, na Amsterdam, de populairste regio van Nederland voor buitenlandse investeerders. Met name het gunstige belastingklimaat en lagere arbeidskosten voor buitenlandse kenniswerkers maken Nederland aantrekkelijk als vestigingsplaats voor buitenlandse bedrijven. Voor Limburg komt daar een – Europees gezien - gunstige geografische ligging bij. Bovendien is er hier veel ruimte voor huisvesting en zijn er internationale scholen. 32 Minpunt van het Limburgse vestigingsklimaat is dat er naar verhouding veel verouderde bedrijventerreinen zijn.33
29 30 31 32
33
26
Grontmij (2010), ‘Imago-onderzoek Limburg 2010. Limburg: Gezellig en ‘sjoen’’. Hendrik Beerda Brand Consultancy (2011), ‘Steden & Streken Merkenonderzoek’. Provincie Limburg (2011), ‘Bevolkingsonderzoek Limburg 2011’. Onder meer Sabic (petrochemie), Helly Hansen (kleding), Abott (geneesmiddelen), Automotive Components en de grafische bedrijven Gotprint en Firhouse doen in 2011 investeringen in Limburg. Dankzij betreffende vijftien investeringsprojecten ter waarde van € 100 miljoen neemt het aantal arbeidsplaatsen in de provincie toe met 750. Zie: Artikel ‘Limburg in trek bij bedrijven’, IN: De Limburger, 1 november 2011. Provincie Limburg (2011), ‘Limburg 3.0. SWOT-analyse’.
2.7
Resumé
Geografische ligging Binnen Nederland is Limburg perifeer gelegen maar in Europees/Euregionaal verband juist centraal. Politieke en beleidsmatige ontwikkelingen In de Rijksbegroting voor 2012 wordt over de gehele linie fors bezuinigd. Als gevolg van de dubbele dip zullen in het voorjaar van 2012 aanvullende bezuinigingen volgen. Lagere overheden krijgen meer taken en minder geld. De financiële steun aan stadsregio’s (zoals Parkstad Limburg) worden stopgezet. De intramurale zorg krijgt geld voor extra personeel, maar tegelijkertijd wordt op andere delen van de zorg bezuinigd. Per saldo krijgt het onderwijs evenveel geld, maar er hebben wel verschuivingen plaats. Op sociale zekerheid en re-integratie wordt fors beknibbeld. De focus van het beleid van het ministerie van EL&I komt te liggen op tien nationale topsectoren. Het regionaal economisch beleid wordt afgeschaft en gedecentraliseerd. Wel krijgen onder meer Brainport Zuidoost-Nederland en Greenport Venlo voorrang bij bestedingen door het Rijk. Ambities van het topprioritair programma Brainport 2020 zijn onder meer dat ZuidoostNederland in 2020 in de top 5 van Europa en de top 10 van de wereld staat als kennisregio en bijna volledige werkgelegenheid heeft. Het economisch beleid van de Provincie Limburg haakt maximaal aan bij het nationale topsectorenbeleid en de Brainport 2020 agenda. Ambitie is de concurrentiekracht van Limburg te versterken. Daarbij zijn ondernemerschap en innovaties sleutelbegrippen en ligt het accent op de speerpuntsectoren Chemie/Materials, Life sciences & Health, Agrofood, Logistiek, Vrijetijdseconomie (inclusief retail), High tech systems, Financieeladministratief cluster en Nieuwe energie). Binnen de programmalijn Onderwijs en arbeidsmarkt stelt de Provincie zich ten doel dat: 1) het aandeel hoger- en middelbaar opgeleiden in de Limburgse beroepsbevolking in 2015 op het landelijke gemiddelde ligt; 2) het aantal leerlingen/studenten in Limburg dat kiest voor opleidingen (MBO, HBO en WO), gerelateerd aan de topsectoren, zorg en techniek in de coalitieperiode is toegenomen. Economische ontwikkelingen Over een langere periode beschouwd kent Limburg een relatief laag regionaal product en een lage economische groei. Tevens is de Limburgse economie nog steeds behoorlijk conjunctuurgevoelig. Innovatie is van groot belang voor toekomstige economische groei. Naar verhouding telt Limburg veel innovatieve banen. Op andere indicatoren voor het innovatieklimaat (opleidingsniveau, kenniswerkers en creatieve banen) scoort de provincie benedengemiddeld. Verhoudingsgewijs kent Limburg weinig beginnende ondernemers. Deels is dit het gevolg van een minder gunstig startersklimaat (in termen van innovatieklimaat, leeftijdsopbouw en sectorstructuur), deels ook van het ontmoedigen door het StartersCentrum Limburg van minder geschikt geachte potentiële starters. Internationaal is de concurrentiepositie van Limburg goed. De provincie staat in de EU Regional Competiveness Index 2010 op plaats 16 van de 271 EU-regio’s. Sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen Limburg heeft in de periode 2011-2025 te maken met een verdere krimp van de bevolking (-3,6%). Met name de potentiële beroepsbevolking daalt sterk (-13,9%). Het aandeel 65-plussers in de totale bevolking neemt toe van 19% tot 27%. Het aandeel niet-westerse allochtonen bedraagt nu om en nabij 8% en zal niet veel stijgen. Vergeleken met andere regio’s is de arbeidsmarkt in Limburg op dit moment al sterk vergrijsd. Het aantal Limburgse ondernemers dat structureel vergrijzingsbeleid heeft dan wel dergelijk beleid aan het ontwikkelen is, groeit.
27
Arbeidsvoorwaarden- en omstandigheden De landelijke cao-loonontwikkeling is in een aantal voor Limburg belangrijke sectoren bovengemiddeld (zorg en financiële dienstverlening), maar blijft in andere relevante sectoren achter (landbouw, vervoer en communicatie en horeca). Werknemers in een aantal voor de Limburgse economie en arbeidsmarkt belangrijke sectoren zijn in Nederland als geheel meer dan gemiddeld tevreden met de arbeidsinhoud- en omstandigheden (financiële dienstverlening, zorg en landbouw). Minder dan gemiddeld tevreden is men in de sectoren industrie, vervoer en communicatie en horeca. Imago van de provincie Het beeld dat niet-inwoners hebben van Limburg is positief te noemen. De provincie heeft onder de gemiddelde Nederlander een sterke reputatie. Men ziet de provincie in het algemeen als sympathiek, mooi en gezellig (maar ook als ver weg). Vrijwel alle inwoners zijn trots om inwoner van Limburg te zijn. Minder dan de helft ziet reden(en) om de provincie te verlaten. Meest genoemde reden om te vertrekken zijn de kansen op de arbeidsmarkt. De arbeidsmarktsituatie vormt – naast criminaliteit – ook het belangrijkste zorgpunt voor burgers. In 2011 is Limburg, na Amsterdam, de populairste regio van Nederland voor buitenlandse investeerders. Pro’s in het vestigingsklimaat zijn vooral de Europees gezien gunstige ligging, de ruimte voor huisvesting en de aanwezigheid van internationale scholen. Minpunt is dat er naar verhouding veel verouderde bedrijventerreinen zijn.
28
3
Vraagzijde van de arbeidsmarkt
De vraag naar arbeid in Limburg bestaat uit twee componenten: de vervulde vraag ofwel de werkgelegenheid (uitgedrukt in het aantal arbeidsplaatsen) en de onvervulde vraag ofwel de openstaande vacatures. Dit hoofdstuk beschrijft eerst de werkgelegenheid (paragraaf 3.1), daarna de vacaturemarkt (paragraaf 3.2) en tot slot de toekomstige vraag naar nieuwkomers op de Limburgse arbeidsmarkt, uitgedrukt in het aantal baanopeningen (paragraaf 3.3).
3.1
Werkgelegenheid
Werkgelegenheid is te definiëren als de totale vraag naar de productiefactor arbeid. Deze is onder meer uit te drukken in het aantal arbeidsjaren (arbeidsvolume), werkzame personen of bezette arbeidsplaatsen. Een werkzaam persoon kan fulltime of parttime werken en/of één of meer arbeidsplaatsen bezetten. Indien niet anders vermeld, gaat het in dit rapport bij werkgelegenheid om het aantal bezette arbeidsplaatsen van minimaal één uur per week (inclusief arbeidsplaatsen bezet door zelfstandigen). Deze paragraaf gaat eerst in op de werkgelegenheidsontwikkeling in Limburg in de afgelopen jaren, waarna een beschrijving volgt van de Limburgse werkgelegenheidsstructuur (i.e. de samenstelling van de werkgelegenheid naar sector, grootteklasse, beroepsklasse, opleidingsniveau en leeftijd) anno 2011. Daarna komt de in de periode 2011-2016 te verwachten werkgelegenheidsontwikkeling (totaal en naar sector) in Limburg aan de orde. Ten tijde van het opstellen van dit rapport was op basis van het Vestigingen Register Limburg (VRL) de gerealiseerde werkgelegenheidsontwikkeling (totaal en naar sector) in 2011 voor Limburg reeds bekend. Voor Nederland als geheel was dit echter niet het geval. De nationale werkgelegenheidscijfers voor 2011 in deze paragraaf betreffen daarom prognoses. 3.1.1
Werkgelegenheidsontwikkeling in de afgelopen jaren
Figuur 3.1 toont de werkgelegenheidsontwikkeling in Nederland, Limburg en de drie deelgebieden in de periode 1996-2011. Figuur 3.1 Werkgelegenheidsontwikkeling in Nederland, Limburg en de drie deelgebieden, 1996-2011(indexcijfers; 1996=100) 130 125 120 115 110 105 100 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
Nederland
Limburg
Noord-Limburg
Midden-Limburg
Zuid-Limburg
Bron: CPB, LISA, VRL; Etil/Research voor Beleid.
De werkgelegenheidsontwikkeling in Limburg bleef in periode 1996-2011 in relatief opzicht achter bij de landelijke ontwikkeling. In versterkte mate gold dat voor Zuid-Limburg. Deels
29
is dit een gevolg van de krimp van de bevolking, deels is het toe te schrijven aan de specifieke sectorale samenstelling van de werkgelegenheid in de provincie. Figuur 3.2 laat de ontwikkeling van de Limburgse werkgelegenheid in de periode 1996-2011 zien naar sector. Voor de overzichtelijkheid is de figuur in drieën geknipt: de zogenaamde ‘harde’ sectoren (landbouw en industriële sectoren), de commerciële dienstverlening en de niet-commerciële dienstverlening. Figuur 3.2 Werkgelegenheidsontwikkeling in Limburg naar sector, 1996-2011 60.000
50.000 44.291 40.000 37.088
29.486
30.000 27.059
29.190
24.497
25.278 20.113
20.000 16.902
13.011 10.000
7.221
5.498
5.636
5.252
0 1996
1997
1998
1999
2000
2001
Landbouw en visserij Metaal en electrotechniek Bouw en bouwinstallatie
2002
2003
2004
2005
2006
Voeding Overige industrie
2007
2008
2009
2010
2011
Chemie Energie
60.000 56.000 55.741 50.000 46.345 40.000 36.060 29.039 28.645 27.558
30.000 23.240 20.000
10.000
22.571 19.215 11.111 10.965
11.765 7.608 5.423
8.681
0 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Groothandel en handelsbemiddeling Handel in en reparaties van auto's e.d Vervoer en opslag Bank- en verzekeringswezen
30
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Detailhandel (niet in auto's) Logies-, maaltijd- en drankverstrekking Informatie en communicatie Zakelijke dienstverlening
2011
80.000
70.000 66.742 60.000
50.000 45.222 40.000 31.909 30.000
26.909
25.881
24.532
25.567
22.462
20.000 15.915 13.150 10.000
0 1996
1997 Overheid
1998
1999 Onderwijs
2000
2001 Zorg
2002
2003
2004
Welzijn
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Cultuur, sport, recreatie en overige dienstverlening
Bron: CPB, LISA, VRL; Etil/Research voor Beleid.
Net als in Nederland als geheel is ook in Limburg sprake van verdienstelijking van de economie. In de periode 1996-2011 is het aandeel van de agrarische sector en de industriële sectoren in de totale regionale werkgelegenheid afgenomen. Daarentegen nam het werkgelegenheidsaandeel van de commerciële en niet-commerciële diensten toe. De Limburgse economie is vooral door de toename van de werkgelegenheid in de niet-commerciële dienstverlening een stuk minder conjunctuurgevoelig geworden. De volgende paragraaf laat echter zien dat de industrie in Limburg anno 2011 nog steeds relatief sterk vertegenwoordigd is. Ook de transportsector is een belangrijke werkgever binnen de provincie. Daardoor blijft Limburg, vergeleken met het land als geheel, relatief conjunctuurgevoelig. Daarbij past de kanttekening dat gevoeligheid voor de conjunctuur niet alles zegt over werkgelegenheidsontwikkeling. Ook in minder conjunctuurgevoelige en conjunctuurneutrale sectoren kunnen als gevolg van bezuinigingen klappen vallen. 3.1.2
Huidige werkgelegenheidsstructuur
Werkgelegenheid naar sector De werkgelegenheid in Limburg is in 2011 met 4% toegenomen ten opzichte van het daaraan voorafgaande jaar. Telde Limburg in 2010 nog een kleine 526.000 bezette arbeidsplaatsen, in 2011 zijn dit er ruim 528.00. Daarvan neemt Zuid-Limburg de helft (277.000) voor zijn rekening. De deelgebieen Noord- en Midden-Limburg zijn goed voor 141.000 respectievelijk 109.000 bezette arbeidsplaatsen. Tabel 3.1 toont de samenstelling van de Limburgse werkgelegenheid naar sector. Daarbij wordt uitgesplitst naar twintig sectoren.
31
Tabel 3.1a Werkgelegenheid naar sector in Nederland en Limburg (2011) Nederland Sector
Limburg abs.
%
abs
%
Landbouw en visserij
239.500
3,0%
20.110
3,8%
Voeding
117.410
1,5%
5.500
1,0%
Chemie
98.040
1,2%
13.010
2,5%
Metaal en elektrotechniek
315.320
3,9%
29.490
5,6%
Overige industrie
268.880
3,3%
29.190
5,5%
Energie
79.330
1,0%
5.250
1,0%
Bouw en bouwinstallatie
489.740
6,1%
25.280
4,8%
Groothandel
507.560
6,3%
27.560
5,2%
Detailhandel
770.660
9,6%
55.740
10,6%
Reparatie*
140.770
1,7%
8.680
1,6%
Horeca
343.270
4,3%
28.650
5,4%
Transportsector
423.800
5,3%
29.040
5,5%
Informatie en communicatie
250.880
3,1%
11.110
2,1%
Bank- en verzekeringswezen
238.500
3,0%
10.970
2,1%
1.165.930
14,5%
56.000
10,6%
Overheid
434.070
5,4%
26.910
5,1%
Onderwijs
540.580
6,7%
31.910
6,0%
Zakelijke dienstverlening
Zorg
1.045.790
13,0%
66.740
12,6%
Welzijn
249.440
3,1%
24.530
4,6%
Overige dienstverlening
346.190
4,3%
22.460
4,3%
Totaal 8.065.660 100% 528.120 100% * Kortheidshalve gebruiken we in dit rapport ‘Reparatie’ als aanduiding voor de sector ‘Handel in en reparatie van auto's, motorfietsen en aanhangers’. Bron: CPB, LISA, VRL; Etil/Research voor Beleid.
32
Tabel 3.1b Werkgelegenheid naar sector in Noord-, Midden- en Zuid-Limburg, 2011 Noord-Limburg Sector
Midden-Limburg
Zuid-Limburg
abs
%
abs
%
abs.
%
12.180
8,6%
4.920
4,5%
3.020
1,1%
Voeding
2.160
1,5%
1.000
0,9%
2.340
0,8%
Chemie
1.760
1,2%
1.970
1,8%
9.280
3,3%
13.780
9,8%
6.110
5,6%
9.600
3,5%
7.670
5,4%
7.040
6,4%
14.470
5,2%
Landbouw en visserij
Metaal/ elektro Overige industrie Energie
800
0,6%
2.380
2,2%
2.080
0,7%
Bouw(installatie)
5.550
3,9%
6.240
5,7%
13.500
4,9%
Groothandel
8.960
6,3%
6.380
5,8%
12.220
4,4%
Detailhandel
13.400
9,5%
12.500
11,4%
29.840
10,8%
Reparatie
2.530
1,8%
1.970
1,8%
4.180
1,5%
Horeca
8.230
5,8%
5.440
5,0%
14.980
5,4%
Transportsector
11.600
8,2%
4.970
4,5%
12.470
4,5%
Inform. en com.
1.630
1,2%
1.780
1,6%
7.700
2,8%
Bank- en verz.
1.520
1,1%
1.550
1,4%
7.900
2,8%
10.310
7,3%
10.620
9,7%
35.070
12,6%
Overheid
6.290
4,5%
4.920
4,5%
15.700
5,7%
Onderwijs
6.550
4,6%
5.810
5,3%
19.560
7,0%
Zakelijke dienstv.
Zorg
16.280
11,5%
13.720
12,5%
36.740
13,2%
Welzijn
4.670
3,3%
5.480
5,0%
14.380
5,2%
Ov. dienstv.
5.390
3,8%
4.620
4,2%
12.450
4,5%
141.240
100%
109.420
100%
277.460
100%
Totaal
Bron: CPB, LISA, VRL; Etil/Research voor Beleid.
Het sectorale beeld van de Limburgse werkgelegenheid anno 2011 is als volgt samen te vatten: De drie qua werkgelegenheid belangrijkste sectoren in Limburg zijn de zorg (bijna 67.000 arbeidsplaatsen), de zakelijke dienstverlening (56.000) en de detailhandel (een kleine 56.000). De industriële sectoren voeding, chemie, metaal en elektrotechniek, overige industrie, energie en bouw(installatie) zijn samen goed voor 108.000 arbeidsplaatsen en daarmee voor 20,4% van de Limburgse werkgelegenheid. Landelijk is het aandeel van de industriële sectoren 16,9%. Dit verklaart waarom de provincie nog steeds relatief conjunctuurgevoelig is. Ten opzichte van het land als geheel is in Limburg vooral een oververtegenwoordiging te zien in de sector landbouw en visserij, de industriële sectoren chemie, metaal en elektrotechniek en overige industrie, de commerciële sectoren detailhandel, horeca en transport en de niet-commerciële sector welzijn. De commerciële sector zakelijke dienstverlening springt er op dit punt in negatieve zin uit. Noord-Limburg kent in vergelijking met de provincie als geheel veel werkgelegenheid in de sectoren landbouw en visserij, voeding, metaal en elektrotechniek, groothandel, horeca en transport.
33
Vergeleken met heel Limburg is in Midden-Limburg een oververtegenwoordiging te zien van de sectoren landbouw en visserij, overige industrie, energie 34, bouw(installatie)35, groothandel en detailhandel. Ten slotte kent Zuid-Limburg in vergelijking met de provincie als geheel veel werkgelegenheid in de chemie, de commerciële sectoren informatie en communicatie, bank- verzekeringswezen en zakelijke dienstverlening en in alle niet-commerciële sectoren (overheid, onderwijs, zorg, welzijn en overige dienstverlening). De aanwezigheid van het financieel-administratieve cluster in met name Parkstad Limburg verklaart de naar verhouding hoge score van het bank- en verzekeringswezen in Zuid-Limburg. De figuren 3.3 tot en met 3.5 bieden inzicht in verdeling van de werkgelegenheid in de hoofdsectoren industriële sectoren, commerciële dienstverlening en niet-commerciële dienstverlening. Figuur 3.3 Verdeling werkgelegenheid in industriële sectoren naar sector, Nederland, Limburg en de drie deelgebieden, 2011 100% 23% 36%
80%
17%
5% 24% 6%
60%
25%
26%
10%
4%
3%
27% 28%
20%
28%
40% 27%
23%
43%
19% 25%
20%
18%
7%
12%
9%
5%
6% 7%
8% 4%
5%
Nederland
Limburg
Noord-Limburg
Midden-Limburg
Zuid-Limburg
0%
Voeding
Chemie
Metaal en elektrotechniek
Overige industrie
Energie
Bouw en bouwinstallatie
Bron: CPB, LISA, VRL; Etil/Research voor Beleid.
Zoals vermeld, telt Limburg in 2011 in totaal 108.000 arbeidsplaatsen in de industriële sectoren. Met elk ruim een kwart zijn hierbinnen het sterkst vertegenwoordigd de metaal en elektrotechniek en de overige industrie (zoals textiel, leer, hout, meubels). Ook ten opzichte van Nederland zijn deze sectoren in Limburg goed vertegenwoordigd. Regionaal gezien bestaan er verschillen. Zo is in Noord-Limburg de metaal en elektrotechniek relatief groot. Hetzelfde geldt voor de sector energie in Midden-Limburg. In Zuid-Limburg neemt de sector chemie naar verhouding een belangrijke plaats in.
34 35
34
In dit deelgebied bevinden zich onder meer vestigingen van Enexis en Essent en twee energiecentrales (Clauscentrale van Essent en de Willem-Alexander centrale van Nuon). De bouw(installatie) is een conjunctuurgevoelige sector. Structureel gezien neemt ook in deze sector de vraag naar hoger opgeleiden toe. Een andere trend is de toenemende inzet van – relatief goedkope - zzp’ers.
Figuur 3.4 Verdeling werkgelegenheid in commerciële dienstverlening naar sector, Nederland, Limburg en de drie deelgebieden, 2011 100%
80%
60%
20%
23%
3% 3%
5% 5%
6% 7%
3% 4%
20%
13%
11% 40%
18%
25%
30%
14%
13%
9% 4%
4%
4%
28%
11%
6% 6%
12%
10%
4%
12%
3%
23%
28%
14%
10%
Midden-Limburg
Zuid-Limburg
20%
24%
13%
12%
15%
Nederland
Limburg
Noord-Limburg
24%
0%
Groothandel Handel in en reparatie van auto's, motorfietsen en aanhangers Transportsector Bank- en verzekeringswezen
Detailhandel Horeca Informatie en communicatie Zakelijke dienstverlening
Bron: CPB, LISA, VRL; Etil/Research voor Beleid.
In 2011 bedraagt het aantal arbeidsplaatsen in de commerciële dienstverlening in Limburg in totaal 228.000. Daarvan nemen de detailhandel en de zakelijke dienstverlening elk ongeveer een kwart voor hun rekening. Vergeleken met het land als geheel is in Limburg het aandeel van de detailhandel, horeca en transport binnen de commerciële sector relatief groot. Op regionaal niveau geldt hetzelfde voor groot- en detailhandel, horeca en transport in Noord-Limburg, detailhandel en horeca in Midden-Limburg en detailhandel, horeca en zakelijke dienstverlening in Zuid-Limburg. Figuur 3.5 Verdeling werkgelegenheid in niet-commerciële dienstverlening naar sector, Nederland, Limburg en de drie deelgebieden, 2011 100%
80%
60%
13%
13%
14%
13%
13%
10%
14%
12%
16%
15%
39%
42%
21%
18%
17%
17%
17%
16%
16%
14%
16%
Nederland
Limburg
Noord-Limburg
Midden-Limburg
Zuid-Limburg
Welzijn
Overige dienstverlening
40%
40%
37%
40%
20%
20%
0%
Overheid
Onderwijs
Zorg
Bron: CPB, LISA, VRL; Etil/Research voor Beleid.
De niet-commerciële dienstverlening in Limburg telt in 2011 in totaal een kleine 173.000 arbeidsplaatsen. Meer dan de helft daarvan bevindt zich in de zorg- en welzijnssector. Vergeleken met Nederland zijn er in Limburg relatief veel arbeidsplaatsen in het welzijn. Dit
35
komt vermoedelijk door het naar verhouding zeer hoge aantal arbeidsplaatsen dat LISA in Limburg in de jeugdzorg telt. De oververtegenwoordiging geldt met name voor MiddenLimburg en Zuid-Limburg. Noord- en Midden-Limburg kennen verhoudingsgewijs een wat sterkere vertegenwoordiging van de zorgsector dan Zuid-Limburg. In vergelijking met beide overige deelgebieden is het aandeel van het onderwijs in Zuid-Limburg iets groter, maar nog steeds kleiner dan het landelijk percentage. Werkgelegenheid naar grootteklasse Tabel 3.2 toont de samenstelling van de Limburgse werkgelegenheid naar grootteklasse. Tabel 3.2 Werkgelegenheid naar grootteklasse, Limburg, 2011 Grootteklasse
Aantal arbeidsplaatsen 46.420 51.112 46.847 50.866 68.574 58.526 60.376 64.620 24.675 7.915 48.191 528.122
1 werkzame persoon 2-4 werkzame personen 5-9 werkzame personen 10-19 werkzame personen 20-49 werkzame personen 50-99 werkzame personen 100-199 werkzame personen 200-499 werkzame personen 500-799 werkzame personen 800-999 werkzame personen 1.000 of meer werkzame personen Totaal
In % 8,8% 9,7% 8,9% 9,6% 13,0% 11,1% 11,4% 12,2% 4,7% 1,5% 9,1% 100,0%
Bron: Limburg aan het Werk 2011; Etil/Research voor Beleid.
De tabel laat zien in 2011 het kleinbedrijf (1-9 werkzame personen), het middenbedrijf (1099) en het grootbedrijf (100 of meer) goed waren voor respectievelijk 27%, 34% en 39% van de Limburgse werkgelegenheid. Daarmee wijkt de provincie niet of nauwelijks af van het door LISA geschetste landelijke beeld. Werkgelegenheid naar beroepsklasse en opleidingsniveau Naast spreiding van de werkgelegenheid naar sector en grootteklasse is ook de verdeling naar beroepsklasse en opleidingsniveau relevant. De figuren 3.6 en 3.7 werpen hier nader licht op. Figuur 3.6 Werkgelegenheid naar beroepsklasse, Limburg en Nederland, 2011 Limburg
Elementaire en niet-specialistische beroepen
Nederland
Pedagogische beroepen 5%
3%
3%
12%
Creatieve beroepen 4% 1% 4% 5%
4%
4% 3%
10% 5% 2% 3%
Agrarische beroepen Technische beroepen
4%
Industrieberoepen
Transportberoepen
33%
13%
Verzorgende en (para)medische beroepen
37%
13%
Economisch-administratieve beroepen 5% 12%
Sociaal-maatschappelijke beroepen
4% 11%
Dienstverlenende beroepen Openbare orde- en veiligheidsberoepen
Bron: EBB, ROA; Etil/Research voor Beleid.
In Limburg zijn de meeste mensen werkzaam in economisch-administratieve beroepen (33%) en technische en industriële beroepen (samen 18%). Ook de verzorgende en (para)medische
36
beroepen nemen met 12% een substantieel deel van de Limburgse werkgelegenheid in. Vergeleken met het land als geheel valt in Limburg vooral het naar verhouding kleinere aandeel van de economisch-administratieve beroepen (37% landelijk tegenover 33% provinciaal) en het iets grotere aandeel van de elementaire en niet specialistische beroepen (10% tegenover 12%), de technische beroepen (4% tegenover 5%) en de verzorgende en (para)medische beroepen (11% tegenover 12%) op. In zowel Noord-, Midden- als Zuid-Limburg zijn de meeste mensen werkzaam in economisch-administratieve beroepen (respectievelijk 31, 32 en 33%). Het valt op dat in NoordLimburg vergeleken met Midden- en Zuid-Limburg relatief meer mensen werkzaam zijn in agrarische beroepen (8% tegenover 5 en 2% in Midden- en Zuid-Limburg) en transport beroepen (6% tegenover 4 en 5% in Midden- en Zuid-Limburg). In Midden-Limburg is relatief veel werkgelegenheid in industrieberoepen (14% tegenover 13 en 12% in Noord- en ZuidLimburg). In Zuid-Limburg is weer relatief veel werkgelegenheid in pedagogische beroepen (5% tegenover 3 en 4% in Noord- en Midden-Limburg). Figuur 3.7 Werkgelegenheid naar opleidingsniveau, Limburg en Nederland, 2011 Nederland
Limburg 8%
1% 6%
12%
21% 20%
19%
Basisonderwijs VMBO HAVO/VWO
MBO 7%
1% 5%
21% 8%
HBO WO Onbekend
37%
34%
Bron: EBB, ROA; Etil/Research voor Beleid.
Ruim een derde (37%) van de werkenden in Limburg heeft een opleiding op MBO-niveau. Daarna volgen VMBO (21%) en HBO (20%). Vergeleken met land als geheel zijn onder de werkenden in Limburg hoger opgeleiden (HBO/WO) ondervertegenwoordigd (33% landelijk tegenover 28% provinciaal). Zuid-Limburg kent naar verhouding meer hoger opgeleide werkenden (30%) dan Noord- en Midden-Limburg (26% respectievelijk 27%). Werkgelegenheid naar leeftijd Figuur 3.8 biedt inzicht in het werkgelegenheidsaandeel van oudere werknemers (55plussers) naar sector. Daarbij past de kanttekening dat het hierbij in tegenstelling tot de voorgaande grafieken en tabellen om de werkzame beroepsbevolking gaat (i.e. degenen met werk van 12 uur of meer per week). Verder is het peiljaar niet 2011 maar 2010.
37
Figuur 3.8 Werkzame beroepsbevolking naar leeftijd en sector, Limburg en Nederland, 2010 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
Landbouw en visserij NL LB
90%
100%
20% 21%
Voeding NL LB
13% 12%
Chemie NL LB
14% 20%
Metaal en elektrotechniek NL LB
12% 13%
Overige industrie NL LB
18% 20%
Energie NL LB
15% 20%
Bouw en bouwinstallatie NL LB
13% 12%
Groothandel NL LB
12% 13%
Detailhandel NL LB
11% 10%
Autosector NL LB
12% 12%
Horeca NL LB
8% 8%
Transportsector NL LB
16% 15%
Informatie en communicatie NL LB
8% 5%
Bank- en verzekeringswezen NL LB
9% 11%
Zakelijke dienstverlening NL LB
12% 13%
Overheid NL LB
16% 18%
Onderwijs NL LB
21% 24%
Zorg NL LB
14% 14%
Welzijn NL LB
13% 14%
Overige dienstverlening NL LB
14% 13%
Onbekend NL LB
13% 15%
Totaal NL LB
14% 15%
15-24 jaar
25-34 jaar
Bron: EBB; Etil/Research voor Beleid.
38
35-44 jaar
45-54 jaar
55-64 jaar
Overall is in Limburg 15% van de werkzame beroepsbevolking 55-plusser tegenover landelijk 14%. De hoogste percentages in Limburg zijn te vinden in de sectoren onderwijs (24%) en landbouw en visserij (21%). De sectoren chemie, overige industrie en energie hebben elk een aandeel van 20% 55-plussers. Zelfstandigen zonder personeel De schattingen van het aantal zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) in Nederland lopen uiteen. Volgen het CBS kende Nederland in 2011 gemiddeld 728.000 zzp’ers. LISA komt voor 2009 - op basis van vestigingen met één medewerker met een baan van meer dan twaalf uur per week – uit op 527.000 zzp’ers.36 Volgens LISA is de werkgelegenheid voor zzp‘ers in de periode 2000-2009 verdubbeld en binnen de bouw zelfs verdriedubbeld. Het onderzoek Limburg aan het werk 2011 komt - op basis van vestigingenstructuur naar grootteklasse - tot circa 46.420 vestigingen met slechts één werkzame persoon in Limburg.37 Deels betreft het hier zzp‘ers, deels kan het ook om medewerkers van een grotere onderneming (bijvoorbeeld in de detailhandel) of franchisenemers gaan. Verder heeft Limburg circa 18.828 vestigingen met twee tot en met vier werkzame personen. De verwachting is dat ook deze groep een aantal zzp’ers telt, waarbij bijvoorbeeld de partner ondersteunende werkzaamheden verricht. 3.1.3
Bedrijvendynamiek
Deze paragraaf geeft een overzicht van de bedrijvendynamiek in de gemeenten Maastricht, Heerlen, Sittard-Geleen, Roermond, Venlo en Venray in termen van de ontwikkeling van het aantal vestigingen en het aantal arbeidsplaatsen in 2011 ten opzichte van het daaraan voorafgaande jaar. Maastricht: stijging aantal vestigingen, stabilisatie aantal arbeidsplaatsen Tabel 3.3 geeft de bedrijvendynamiek voor de gemeente Maastricht weer. Tabel 3.3 Aantal vestigingen en werkgelegenheid naar sector, gemeente Maastricht, 2011 Aantal vestigingen
Werkgelegenheid
Ontw. (abs) Ontw. (%) Sector
Aantal In %
t.o.v. 2010
Ontw. (abs) Ontw. (%)
t.o.v. 2010 Aantal
In %
t.o.v. 2010
t.o.v. 2010
Landbouw en visserij
65
0,7%
3
4,8%
140
0,2%
-5
-3,4%
Voeding
18
0,2%
4
28,6%
304
0,4%
5
1,7%
Chemie
28
0,3%
-2
-6,7%
793
1,1%
-93
-10,5%
Metaal /elektrotechniek
78
0,9%
1
1,3%
1.297
1,8%
2
0,2%
157
1,8%
-3
-1,9%
4.064
5,5%
-35
-0,9%
23
0,3%
-2
-8,0%
451
0,6%
-15
-3,2%
Bouw(installatie)
523
5,9%
13
2,5%
1.853
2,5%
-111
-5,7%
Groothandel
432
4,9%
10
2,4%
2.372
3,2%
114
5,0%
1.327 15,0%
8
0,6%
7.619 10,4%
101
1,3%
Overige industrie Energie
Detailhandel Reparatie
154
1,7%
7
4,8%
633
0,9%
8
1,3%
Horeca
593
6,7%
12
2,1%
4.944
6,7%
-48
-1,0%
Transportsector
160
1,8%
8
5,3%
2.551
3,5%
76
3,1%
Informatie en comm.
387
4,4%
40
11,5%
3.155
4,3%
40
1,3%
Bank- en verz. wezen
164
1,9%
5
3,1%
1.017
1,4%
-243
-19,3%
36 37
LISA Nieuws nr. 22, december 2010. Inclusief parttimers en de verplichte registratie van zzp’ers in het Handelsregister. Zie Etil (2012), ‘Limburg aan het Werk 2011’.
39
Zakelijke dienstverl.
2.262 25,5%
157
7,5%
11.511 15,7% 4.978
138
1,2%
6,8%
-45
-0,9%
Overheid
24
0,3%
0
0,0%
Onderwijs
391
4,4%
37
10,5%
7.519 10,2%
147
2,0%
Zorg
651
7,3%
62
10,5%
11.936 16,2%
52
0,4%
Welzijn
292
3,3%
21
7,7%
3.855
5,2%
34
0,9%
Overige dienstverlening
1.130 12,8%
66
6,2%
2.504
3,4%
37
1,5%
Totaal
8.859 100%
447
5,3% 73.496 100%
159
0,2%
Bron: VRL; Etil
In totaal telde de gemeente Maastricht in 2011 8.859 vestigingen. Ten opzichte van 2010 zijn er 447 vestigingen bijgekomen (+5,3%). De sector zakelijke dienstverlening telde met 2.262 vestigingen het grootste aantal vestigingen in de gemeente Maastricht. Het kleinste aantal vestigingen was er in de sector voeding. In die sector vond wel de grootste groei van het aantal vestigingen plaats (+28,6%). De sector energie kende met 8% de grootste procentuele daling van het aantal bedrijven. Er waren in 2011 in totaal 73.496 arbeidsplaatsen in de gemeente Maastricht. Dit is een groei van 159 (+0,2%) ten opzichte van 2010. De sector zorg kende het grootste aantal arbeidsplaatsen (11.936), gevolgd door de zakelijke dienstverlening (11.511). De grootste groei van het aantal arbeidsplaatsen vond plaats binnen de sector groothandel (+5,0%) en de grootste daling binnen de sector bank- en verzekeringswezen (-19,3%). Heerlen: stijging aantal vestigingen, stabilisatie aantal arbeidsplaatsen Tabel 3.4 geeft de bedrijvendynamiek voor de gemeente Heerlen weer. Tabel 3.4 Aantal vestigingen en werkgelegenheid naar sector, gemeente Heerlen, 2011 Aantal vestigingen
Werkgelegenheid
Ontw. (abs) Sector
Aantal
In %
Landbouw en visserij
28
0,5%
0
Voeding
13
0,2%
Chemie
20
Metaal /elektrotechniek
Ontw. (%)
t.o.v. 2010 t.o.v. 2010
Ontw. (abs)
Ontw. (%)
Aantal
In %
t.o.v. 2010 t.o.v. 2010
0,0%
61
0,1%
-1
-1,6%
4
44,4%
262
0,5%
1
0,4%
0,4%
1
5,3%
1.072
1,9%
29
2,8%
61
1,1%
-6
-9,0%
2.046
3,6%
57
2,9%
113
2,1%
0
0,0%
4.000
7,0%
35
0,9%
18
0,3%
1
5,9%
490
0,9%
-29
-5,6%
Bouw(installatie)
464
8,5%
-6
-1,3%
1.312
2,3%
-51
-3,7%
Groothandel
280
5,1%
-4
-1,4%
1.689
2,9%
-78
-4,4%
Detailhandel
854 15,6%
0
0,0%
5.967 10,4%
43
0,7%
Reparatie
190
3,5%
9
5,0%
1.016
1,8%
-8
-0,8%
Horeca
290
5,3%
4
1,4%
1.847
3,2%
58
3,2%
Transportsector
142
2,6%
8
6,0%
1.743
3,0%
79
4,7%
Informatie en comm.
231
4,2%
18
8,5%
1.398
2,4%
70
5,3%
Bank- en verz. wezen
92
1,7%
4
4,5%
4.174
7,3%
96
2,4%
1.140 20,9%
49
4,5%
6.455 11,3%
201
3,2%
Overige industrie Energie
Zakelijke dienstverl. Overheid
27
0,5%
-1
-3,6%
5.572
9,7%
-190
-3,3%
Onderwijs
216
4,0%
8
3,8%
4.331
7,6%
-134
-3,0%
Zorg
447
8,2%
26
6,2%
8.560 14,9%
97
1,1%
Welzijn
214
3,9%
8
3,9%
3.662
6,4%
-161
-4,2%
Overige dienstverlening
622 11,4%
21
3,5%
1.647
2,9%
38
2,4%
40
Totaal
5.462 100%
144
2,7% 57.304 100%
152
0,3%
Bron: VRL; Etil
De gemeente Heerlen kende in 2011 in totaal 5.462 vestigingen. Dit is een groei van 144 (+2,7%) ten opzichte van 2010. De sector met het grootste aantal vestigingen is de zakelijke dienstverlening (1.140) en de sector met het kleinste aantal vestigingen de sector voeding (13). De grootste procentuele groei in het aantal vestigingen heeft plaatsgevonden in de sector voeding (+44,4%) en de grootste daling in de sector metaal / elektrotechniek (-9,0%). De gemeente Heerlen telde 57.304 arbeidsplaatsen in 2011, een groei van 144 (+0,3%) ten opzichte van 2010. De qua werkgelegenheid belangrijkste sector in Heerlen is de zorg (8.560), gevolgd door zakelijke dienstverlening (6.455). De kleinste sector qua werkgelegenheid is de sector landbouw en visserij (61). De grootste procentuele groei in het aantal arbeidsplaatsen vond plaats in de sector informatie en communicatie (+5,3%) en de grootste afname in de sector energie (-5,6%). Sittard-Geleen: stijging aantal vestigingen, daling aantal arbeidsplaatsen Tabel 3.5 geeft de bedrijvendynamiek voor de gemeente Sittard-Geleen weer. Tabel 3.5 Aantal vestigingen en werkgelegenheid naar sector, gemeente Sittard-Geleen, 2011 Aantal vestigingen
Werkgelegenheid
Ontw. (abs) Sector
Ontw. (%)
Aantal
In %
106
1,6%
-3
-2,8%
Voeding
11
0,2%
-1
-8,3%
494
Chemie
30
0,5%
1
3,4%
5.418
Metaal /elektrotechniek
114
1,8%
8
7,5%
3.346
Overige industrie
118
1,8%
-4
-3,3%
Landbouw en visserij
Energie
t.o.v. 2010 t.o.v. 2010
Ontw. (abs) Aantal
In %
235
0,5%
Ontw. (%)
t.o.v. 2010 t.o.v. 2010 -1
-0,4%
1,0%
-6
-1,2%
10,8%
-361
-6,2%
6,7%
-64
-1,9%
1.933
3,8%
-190
-8,9%
24
0,4%
4
20,0%
493
1,0%
-2
-0,4%
Bouw(installatie)
587
9,0%
20
3,5%
2.300
4,6%
-104
-4,3%
Groothandel
375
5,8%
19
5,3%
2.800
5,6%
141
5,3%
Detailhandel
920
14,2%
16
1,8%
4.630
9,2%
67
1,5%
Reparatie
179
2,8%
-1
-0,6%
779
1,6%
-12
-1,5%
Horeca
296
4,6%
9
3,1%
1.393
2,8%
-16
-1,1%
Transportsector
137
2,1%
-3
-2,1%
2.081
4,1%
30
1,5%
Informatie en comm.
271
4,2%
22
8,8%
1.294
2,6%
29
2,3%
Bank- en verz. wezen
102
1,6%
-4
-3,8%
1.200
2,4%
-178
-12,9%
1.411
21,7%
87
6,6%
6.340
12,6%
88
1,4%
Overheid
20
0,3%
1
5,3%
1.684
3,4%
8
0,5%
Onderwijs
297
4,6%
28
10,4%
3.130
6,2%
-96
-3,0%
Zorg
531
8,2%
23
4,5%
5.951
11,8%
-115
-1,9%
Welzijn
228
3,5%
28
14,0%
3.044
6,1%
-153
-4,8%
Overige dienstverlening
741
11,4%
50
7,2%
1.709
3,4%
88
5,4%
6.498 100,0%
300
4,8% 50.254 100,0%
-847
-1,7%
Zakelijke dienstverl.
Totaal Bron: VRL; Etil
In totaal telde de gemeente Sittard-Geleen in 2011 6.498 vestigingen. Dit is een groei van 300 vestigingen (+4,8%) ten opzichte van 2010. De sector zakelijke dienstverlening kende
41
met 1.411 vestigingen het grootste aantal vestigingen in de gemeente Sittard-Geleen en de sector voeding het kleinste aantal vestigingen (11). De grootste groei in het aantal vestigingen vond plaats in de sector energie (+20,0%), gevolgd door de sector welzijn (+14,0%) en onderwijs (+10,4%). De sector voeding kende de sterkste procentuele daling van het aantal bedrijven (-8,3%). Er waren in 2011 50.254 arbeidsplaatsen in de gemeente Sittard-Geleen. Dit is een daling van 847 (-1,7%) ten opzichte van 2010. De sector zakelijke dienstverlening kende het grootste aantal arbeidsplaatsen (6.340), gevolgd door de sector zorg (5.951) en chemie (5.418). De grootste procentuele groei van het aantal arbeidsplaatsen vond plaats binnen de sector overige dienstverlening (+5,4%) en de grootste daling binnen de sector bank- en verzekeringswezen (-12,9%). Roermond: stijging aantal vestigingen, lichte stijging aantal arbeidsplaatsen Tabel 3.6 geeft de bedrijvendynamiek voor de gemeente Roermond weer. Tabel 3.6 Aantal vestigingen en werkgelegenheid naar sector, gemeente Roermond, 2011 Aantal vestigingen
Werkgelegenheid
Ontw. (abs) Sector Landbouw en visserij
Aantal
In %
Ontw. (%)
t.o.v. 2010 t.o.v. 2010
Ontw. (abs) Aantal
In %
Ontw. (%)
t.o.v. 2010 t.o.v. 2010
91
2,1%
0
0,0%
669
1,8%
-13
-1,9%
Voeding
9
0,2%
0
0,0%
310
0,9%
25
8,8%
Chemie
13
0,3%
2
18,2%
629
1,7%
-2
-0,3%
Metaal /elektrotechniek
78
1,8%
0
0,0%
1.661
4,6%
31
1,9%
102
2,4%
4
4,1%
3.681
10,1%
-14
-0,4%
17
0,4%
3
21,4%
603
1,7%
-85
-12,4%
Bouw(installatie)
321
7,4%
11
3,5%
1.581
4,3%
-118
-6,9%
Groothandel
246
5,7%
7
2,9%
1.152
3,2%
-24
-2,0%
Detailhandel
787
18,2%
20
2,6%
4.941
13,6%
196
4,1%
91
2,1%
4
4,6%
513
1,4%
-14
-2,7%
Horeca
237
5,5%
7
3,0%
1.335
3,7%
49
3,8%
Transportsector
109
2,5%
-1
-0,9%
1.256
3,5%
2
0,2%
Informatie en comm.
165
3,8%
5
3,1%
450
1,2%
28
6,6%
Bank- en verz. wezen
74
1,7%
-3
-3,9%
476
1,3%
-14
-2,9%
Zakelijke dienstverl.
877
20,2%
51
6,2%
3.491
9,6%
-11
-0,3%
Overheid
20
0,5%
0
0,0%
2.199
6,0%
3
0,1%
Onderwijs
189
4,4%
12
6,8%
2.360
6,5%
-139
-5,6%
Zorg
319
7,4%
14
4,6%
4.273
11,7%
6
0,1%
Welzijn
108
2,5%
5
4,9%
3.349
9,2%
452
15,6%
Overige dienstverlening
479
11,1%
20
4,4%
1.457
4,0%
-2
-0,1%
4.332 100,0%
161
3,9% 36.386 100,0%
356
1,0%
Overige industrie Energie
Reparatie
Totaal Bron: VRL; Etil
De gemeente Roermond kende in 2011 in totaal 4.332 vestigingen. Dit is een groei van 161 (+3,9%) ten opzichte van 2010. De sector met het grootste aantal vestigingen is de zakelijke dienstverlening (877), gevolgd door de detailhandel (787). De sector met het kleinste aantal vestigingen is de sector voeding (9). De grootste procentuele groei in het aantal vestigingen heeft plaatsgevonden in de sector energie (+21,4%) en de grootste daling in de sector bank- en verzekeringswezen (-3,9%).
42
De gemeente Roermond telde 36.386 arbeidsplaatsen in 2011, een groei van 356 (+1,0%) ten opzichte van 2010. De qua werkgelegenheid belangrijkste sector in Roermond is de detailhandel (4.941) en de kleinste sector is de voeding (310). De grootste procentuele groei in het aantal arbeidsplaatsen vond plaats in de sector welzijn (+15,6%) en de grootste afname in de sector energie (-12,4%). Venlo: stijging aantal vestigingen, lichte stijging aantal arbeidsplaatsen Tabel 3.7 geeft de bedrijvendynamiek voor de gemeente Venlo weer. Tabel 3.7 Aantal vestigingen en werkgelegenheid naar sector, gemeente Venlo, 2011 Aantal vestigingen
Werkgelegenheid
Ontw. (abs) Sector
Aantal
In %
317
4,5%
-2
Voeding
25
0,4%
Chemie
22
Metaal /elektrotechniek Overige industrie
Ontw. (%)
Ontw. (%)
Aantal
In %
-0,6%
2.323
3,9%
157
7,2%
3
13,6%
591
1,0%
-53
-8,2%
0,3%
1
4,8%
450
0,8%
-21
-4,5%
154
2,2%
-1
-0,6%
7.215
12,1%
-35
-0,5%
194
2,7%
0
0,0%
3.773
6,3%
32
0,9%
27
0,4%
0
0,0%
248
0,4%
-21
-7,8%
Bouw(installatie)
479
6,8%
-4
-0,8%
1.736
2,9%
-94
-5,1%
Groothandel
635
8,9%
6
1,0%
5.137
8,6%
148
3,0%
Detailhandel
991
14,0%
30
3,1%
5.913
9,9%
326
5,8%
Reparatie
227
3,2%
4
1,8%
1.341
2,3%
-65
-4,6%
Horeca
392
5,5%
3
0,8%
2.430
4,1%
2
0,1%
Transportsector
255
3,6%
12
4,9%
4.835
8,1%
13
0,3%
Informatie en comm.
240
3,4%
27
12,7%
587
1,0%
67
12,9%
Bank- en verz. wezen
91
1,3%
-3
-3,2%
650
1,1%
-40
-5,8%
1.306
18,4%
85
7,0%
4.246
7,1%
-183
-4,1%
Overheid
36
0,5%
-1
-2,7%
3.208
5,4%
-47
-1,4%
Onderwijs
261
3,7%
20
8,3%
2.803
4,7%
-8
-0,3%
Zorg
472
6,7%
29
6,5%
7.581
12,7%
256
3,5%
Welzijn
140
2,0%
9
6,9%
2.219
3,7%
99
4,7%
Overige dienstverlening
832
11,7%
26
3,2%
2.292
3,8%
-32
-1,4%
7.096 100,0%
244
3,6% 59.578 100,0%
501
0,8%
Landbouw en visserij
Energie
Zakelijke dienstverl.
Totaal
t.o.v. 2010 t.o.v. 2010
Ontw. (abs)
t.o.v. 2010 t.o.v. 2010
Bron: VRL; Etil
In totaal telde de gemeente Venlo in 2011 7.096 vestigingen, een groei van 244 vestigingen (+3,6%) ten opzichte van 2010. De sector zakelijke dienstverlening kende met 1.306 vestigingen het grootste aantal vestigingen in de gemeente Venlo en de sector chemie het kleinste aantal (22). De grootste procentuele groei in het aantal vestigingen vond plaats in de sector voeding (+13,6%) en de grootste daling in de sector bank- en verzekeringswezen (3,2%). Er waren in 2011 59.578 arbeidsplaatsen in de gemeente Venlo, een groei van 501 (+0,8%) ten opzichte van 2010. De sector zorg kende het grootste aantal arbeidsplaatsen (7.581), gevolgd door de sector metaal en elektrotechniek (7.215). De grootste procentuele groei van het aantal arbeidsplaatsen vond plaats binnen de sector informatie en communicatie (+12,9%) en de grootste daling binnen de sector voeding (-8,2%). Venray: stijging aantal vestigingen, stijging aantal arbeidsplaatsen
43
Tabel 3.8 geeft de bedrijvendynamiek voor de gemeente Venray weer. Tabel 3.8 Aantal vestigingen en werkgelegenheid naar sector, gemeente Venray, 2011 Aantal vestigingen
Werkgelegenheid
Ontw. (abs) Sector
Aantal
In %
544
17,0%
-4
Voeding
13
0,4%
Chemie
14
0,4%
Metaal /elektrotechniek
78
Overige industrie Energie
Ontw. (%)
Ontw. (%)
Aantal
In %
-0,7%
1.843
6,9%
-53
-2,8%
4
44,4%
334
1,3%
13
4,0%
0
0,0%
539
2,0%
23
4,5%
2,4%
4
5,4%
2.783
10,4%
399
16,7%
64
2,0%
1
1,6%
1.418
5,3%
-5
-0,4%
15
0,5%
-2
-11,8%
158
0,6%
1
0,6%
Bouw(installatie)
255
8,0%
9
3,7%
1.106
4,2%
48
4,5%
Groothandel
188
5,9%
-3
-1,6%
1.094
4,1%
-30
-2,7%
Detailhandel
329
10,3%
-9
-2,7%
2.171
8,2%
-5
-0,2%
78
2,4%
-1
-1,3%
339
1,3%
4
1,2%
117
3,7%
0
0,0%
912
3,4%
25
2,8%
63
2,0%
4
6,8%
3.238
12,2%
59
1,9%
Informatie en comm.
110
3,4%
9
8,9%
419
1,6%
46
12,3%
Bank- en verz. wezen
37
1,2%
-4
-9,8%
265
1,0%
-26
-8,9%
Zakelijke dienstverl.
540
16,9%
34
6,7%
2.274
8,5%
118
5,5%
9
0,3%
0
0,0%
1.456
5,5%
-21
-1,4%
Onderwijs
128
4,0%
17
15,3%
1.070
4,0%
-4
-0,4%
Zorg
206
6,4%
14
7,3%
3.227
12,1%
12
0,4%
Landbouw en visserij
Reparatie Horeca Transportsector
Overheid
Welzijn Overige dienstverlening Totaal
t.o.v. 2010 t.o.v. 2010
Ontw. (abs)
t.o.v. 2010 t.o.v. 2010
69
2,2%
5
7,8%
1.339
5,0%
52
4,0%
337
10,6%
16
5,0%
653
2,5%
10
1,6%
3.194 100,0%
94
3,0% 26.638 100,0%
666
2,6%
Bron: VRL; Etil
De gemeente Venray kende in 2011 in totaal 3.194 vestigingen. Dit is een groei van 3,0% ten opzichte van 2010. De sector met het grootste aantal vestigingen is de landbouw en visserij (544). De sector met het kleinste aantal vestigingen is de sector overheid (9). De grootste procentuele groei in het aantal vestigingen heeft plaatsgevonden in de sector voeding (+44,4%) en de grootste daling in de sector energie (-11,8%). De gemeente Venray telde 26.638 arbeidsplaatsen in 2011, een groei van 666 (+2,6%) ten opzichte van 2010. De qua werkgelegenheid belangrijkste sector in Venray is de transportsector (3.238) en de kleinste is de sector bank- en verzekeringswezen (265). De grootste procentuele groei in het aantal arbeidsplaatsen vond plaats in de sector metaal en elektrotechniek (+16,7%) en de grootste afname in de sector bank- en verzekeringswezen (-8,9%). 3.1.4
Verwachte werkgelegenheidsontwikkeling
Verwachte werkgelegenheidsontwikkeling (totaal) De figuren 3.9 en 3.10 geven de (verwachte) werkgelegenheidsontwikkeling in Limburg weer. De eerste grafiek zet de (verwachte) werkgelegenheidsontwikkeling in procenten in (de drie deelgebieden van) Limburg af tegen de landelijke ontwikkeling. De tweede grafiek toont de ontwikkeling van het absoluut aantal arbeidsplaatsen in Limburg.
44
Figuur 3.9 Werkgelegenheidsontwikkeling in Nederland, Limburg en de drie deelgebieden, 1997-2016 (in %)
Bron: CPB, LISA, VRL; Etil/Research voor Beleid.
Figuur 3.10 Ontwikkeling van het aantal arbeidsplaatsen in Limburg, 1996-2016 (absoluut)
Bron: CPB, LISA, VRL; Etil/Research voor Beleid.
In de Decemberraming 2011 schetst het CPB voor 2012 het volgende beeld van de landelijke werkgelegenheidsontwikkeling: De afname van de productie als gevolg van de eurocrisis heeft gevolgen voor de werkgelegenheidsontwikkeling in de marktsector. Na een daling in 2009 en 2010 wordt in 2011 een stabilisatie van de werkgelegenheid in de marktsector verwacht. In 2012 neemt de verwachte vraag naar arbeid in de marktsector af. Ook bij de overheid daalt de werkgelegenheid dat jaar (als gevolg van de bezuinigingen), maar in de zorg blijft de werkgelegenheid toenemen. Omdat mensen gemiddeld minder uren gaan werken, blijft de krimp van het aantal werkzame personen beperkt. In de loop van 2012 is volgens het CPB weer enig herstel van de Nederlandse economie en daarmee van de werkgelegenheid te verwachten.38 De verwachte werkgelegenheidsontwikkeling in Limburg volgt de landelijke trend. De werkgelegenheid in de provincie meet in 2012 af met 0,7%. Voor de jaren 2013-2016 wordt weer een lichte werkgelegenheidsgroei voorzien (met respectievelijk 0,03%, 0,5%, 0,5% en 0,5%).
38
CPB (2011), ‘Decemberraming 2011. Economische vooruitzichten 2012’.
45
Per saldo ligt het werkgelegenheidsniveau in Limburg daarmee in 2016 met 532.000 ongeveer 0,8% hoger dan de 528.000 in 2011. Er zijn regionale verschillen. In Noord-Limburg is de verwachte werkgelegenheidsontwikkeling vergeleken met de provincie als geheel bovengemiddeld, in Midden-Limburg gemiddeld en in Zuid-Limburg benedengemiddeld. Per saldo komt in Noord-Limburg het niveau in 2016 met 143.000 1,6% hoger uit dan de 141.000 in 2011 en in Midden-Limburg met 110.000 0,8% hoger dan de 109.000 in het basisjaar. In Zuid-Limburg is het niveau in 2016 met 279.000 ook hoger (0,4%) dan de 277.000 in 2011. Verwachte werkgelegenheidsontwikkeling naar hoofdsector Hierna gaat verdere aandacht uit naar de verwachte werkgelegenheidsontwikkeling in de vier hoofdsectoren. Allereerst komt de agrarische sector aan bod.39 De agrarische sector is vooral in Noord-Limburg sterk vertegenwoordigd. Figuur 3.11 Werkgelegenheid in de agrarische sector, 2010, 2011 en verwachting 2016, in Limburg en de drie deelgebieden
Bron: CPB, LISA, VRL; Etil/Research voor Beleid.
39
46
Met de agrarische sector wordt in dit rapport de primaire sector bedoeld, met daarin sectoren als mijnbouw, landbouw, veeteelt, visserij en bosbouw. In de cijfers blijft seizoenswerk buiten beschouwing.
Figuur 3.12 Gemiddelde jaarlijkse procentuele ontwikkeling van werkgelegenheid in de agrarische sector, Nederland, Limburg en de drie deelgebieden, 2011-2016
Bron: CPB, LISA, VRL; Etil/Research voor Beleid.
Naar verwachting neemt de werkgelegenheid in de agrarische sector de komende vijf jaar in Limburg als geheel jaarlijks gemiddeld met 2,7% af. Dat is sterker dan de landelijke daling (met jaarlijks gemiddeld 2,2%). Oorzaken van de krimp zijn onder meer de schaalvergroting (waardoor er steeds minder zelfstandigen in de sector actief zijn) en de nog steeds toenemende automatisering in de landbouw. Naar verwachting telt de agrarische sector in Limburg in 2016 ruim 2.000 arbeidsplaatsen minder dan in 2011. Op dit moment is binnen de provincie de werkgelegenheid in de industriële sectoren voor een belangrijk deel geconcentreerd in Zuid-Limburg. Door de kredietcrisis is de werkgelegenheid in de industriële sectoren de afgelopen jaren extra hard gedaald (bovenop de structurele daling als gevolg van de trend van verdienstelijking van de economie). Ook de eurocrisis laat zijn sporen na. De volgende figuren tonen de verwachte ontwikkeling van de werkgelegenheid in de industriële sectoren. Figuur 3.13 Werkgelegenheid in de industriële sectoren, 2010, 2011 en verwachting 2016, in Limburg en de drie deelgebieden
Bron: CPB, LISA, VRL; Etil/Research voor Beleid.
47
Figuur 3.14 Gemiddelde jaarlijkse procentuele ontwikkeling van werkgelegenheid in de industriële sectoren, Nederland, Limburg en de drie deelgebieden, 2011-2016
Bron: CPB, LISA, VRL; Etil/Research voor Beleid.
Voor de periode 2011-2016 wordt in Limburg een verdere daling verwacht van jaarlijks gemiddeld 0,9% (tegenover een landelijke gemiddelde daling van 0,3%). In vergelijking met de twee andere deelgebieden (en ook het land als geheel) ontwikkelen de industriële sectoren zich in Noord-Limburg nog het minst slecht (stabilisatie). In 2016 kennen de industriële sectoren in Limburg naar verwachting circa 4.700 arbeidsplaatsen minder dan in 2010. Net als de industriële sectoren is ook de commerciële dienstverlening binnen de provincie vooral sterk vertegenwoordigd in Zuid-Limburg. En evenals de industrie is de commerciële dienstverlening – met name de zakelijke dienstverlening – naar verhouding sterk conjunctuurgevoelig. Anders dan de industrie is in de commerciële dienstverlening over een langere periode beschouwd geen sprake van een structurele werkgelegenheidsdaling. De figuren 3.15 en 3.16 geven de verwachte ontwikkeling van de werkgelegenheid in de commerciële dienstverlening weer. Figuur 3.15 Werkgelegenheid in de commerciële dienstverlening, 2010, 2011 en verwachting 2016, in Limburg en de drie deelgebieden
Bron: CPB, LISA, VRL; Etil/Research voor Beleid.
48
Figuur 3.16 Gemiddelde jaarlijkse procentuele ontwikkeling van werkgelegenheid in de commerciële dienstverlening, Nederland, Limburg en de drie deelgebieden, 2011-2016
Bron: CPB, LISA, VRL; Etil/Research voor Beleid.
De voor de periode 2011-2016 verwachte werkgelegenheidsontwikkeling in de commerciële diensten is in Limburg met een gemiddelde jaarlijkse stijging van 0,9% gelijk aan de landelijke ontwikkeling. Wel zijn er regionale verschillen: een kleine toename van 0,5% in ZuidLimburg tegenover een grotere stijging van 1,0% respectievelijk 1,1% in Noord- en MiddenLimburg. Naar verwachting telt de commerciële dienstverlening in Limburg in 2016 circa 10.600 banen meer dan in 2010. De niet-commerciële dienstverlening bestaat uit de sectoren overheid, onderwijs, zorg en welzijn en de restcategorie overige dienstverlening. Ook voor de niet-commerciële dienstverlening geldt dat de werkgelegenheid binnen de provincie voor een belangrijk deel is geconcentreerd in Zuid-Limburg. Anders dan de industriële sectoren en de commerciële dienstverlening is de werkgelegenheid in de niet-commerciële dienstverlening minder onderhevig aan conjuncturele schommelingen. Hier spelen met name politieke/bestuurlijke beslissingen over budgetten en demografische (en andere sociaal-maatschappelijke) factoren een rol. De volgende figuren tonen de verwachte ontwikkeling van de werkgelegenheid in de niet-commerciële dienstverlening. Figuur 3.17 Werkgelegenheid in de niet-commerciële dienstverlening, 2010, 2011 en verwachting 2016, in Limburg en de drie deelgebieden
Bron: CPB, LISA, VRL; Etil/Research voor Beleid.
49
Figuur 3.18 Gemiddelde jaarlijkse procentuele ontwikkeling van werkgelegenheid in de niet-commerciële dienstverlening, Nederland, Limburg en de drie deelgebieden, 2011-2016
Bron: CPB, LISA, VRL; Etil/Research voor Beleid.
De voor de periode 2011-2016 verwachte ontwikkeling verschilt per sector (daling in overheid en onderwijs en stijging in zorg en welzijn en overige dienstverlening). Per saldo resulteren deze ontwikkelingen voor de niet-commerciële dienstverlening in Limburg in een lichte werkgelegenheidsgroei van jaarlijks gemiddeld 0,3%. Dat is minder dan de landelijke groei van gemiddeld 0,7% per jaar. Noord-Limburg scoort met 0,6% beter dan Midden- en Zuid-Limburg (+0,3% respectievelijk +0,1%). In 2016 kent de sector niet-commerciële diensten in Limburg naar verwachting ruim 2.800 banen meer dan in 2010. Verwachte werkgelegenheidsontwikkeling naar sector Ter afsluiting van deze subparagraaf zoomt tabel 3.9 in op de voor de periode 2010-2016 in Limburg verwachte werkgelegenheidsontwikkeling naar specifieke sector.
50
Tabel 3.9 Werkgelegenheidsontwikkeling naar sector, Limburg, 2010-2016
2010
2011
Sector Landbouw en visserij
Gemiddelde
Gemiddelde
jaarlijkse ontw.
jaarlijkse ontw.
2012-2013
2014-2016
(%)
(%)
20.280
20.110
-1,9%
-2,3%
Voeding
5.580
5.500
-1,5%
-1,7%
Chemie
13.460
13.010
-2,6%
-2,0%
Metaal en elektrotechniek
28.980
29.490
-1,2%
0,9%
Overige industrie
29.310
29.190
-1,3%
-0,3%
5.390
5.250
-2,0%
-4,2%
Bouw en bouwinstallatie
26.060
25.280
-2,2%
1,3%
Groothandel
27.320
27.560
0,6%
2,0%
Detailhandel
54.610
55.740
0,0%
1,6%
8.700
8.680
-0,6%
1,3%
Horeca
28.400
28.650
-0,7%
0,3%
Transportsector
28.760
29.040
0,0%
1,3%
Informatie en communicatie
10.730
11.110
-2,1%
-2,6%
Bank- en verzekeringswezen
11.390
10.970
-1,7%
-0,2%
Zakelijke dienstverlening
55.270
56.000
0,2%
2,1%
Overheid
26.990
26.910
-1,3%
-2,6%
Onderwijs
32.370
31.910
-0,9%
-1,1%
Zorg
66.350
66.740
2,2%
2,2%
Welzijn
23.630
24.530
0,4%
-1,3%
Overige dienstverlening
22.210
22.460
-0,5%
-1,1%
525.790
528.120
-0,3%
0,5%
Energie
Reparatie
Totaal
Bron: CPB, LISA, VRL; Etil/Research voor Beleid.
In de periode 2012-2013 is er een werkgelegenheidsdaling in Limburg van gemiddeld 0,3% per jaar. De vier groeisectoren in Limburg zijn in deze periode: zorg (met een gemiddelde jaarlijkse toename van de werkgelegenheid in de periode 2012-2013 van 2,2%), groothandel (+0,6%), welzijn (+0,4%) en zakelijke dienstverlening (+0,2%). De sector detailhandel en de transportsector kennen beide een stabilisatie van de werkgelegenheid in de periode 20122013. De overige sectoren laten werkgelegenheidsdaling zien. De vijf sterkste dalers zijn: chemie (-2,6%), bouw en bouwinstallatie (-2,2%), informatie en communicatie (-2,1%), energie (-2,0%) en landbouw en visserij (-1,9%). In de periode 2014-2016 is in Limburg sprake van een werkgelegenheidsgroei van gemiddeld 0,5% per jaar. De belangrijkste groeisectoren in deze periode zijn: zorg (+2,2%), zakelijke dienstverlening (+2,1%), groothandel (+2,0%) en detailhandel (+1,6%). De sectoren met de grootste gemiddelde jaarlijkse werkgelegenheidsdaling in de periode 2014-2016 zijn: energie (-4,2%), informatie en communicatie (-2,6%), overheid (-2,6%), landbouw en visserij (-
51
2,3%) en chemie (-2,0%). Opvallend is ook de daling in de sector welzijn (-1,3%). Deze sector kende in de periode 2012-2013 nog een gemiddelde jaarlijkse groei van 0,4%. Met betrekking tot de specifieke sectorale ontwikkelingen is verder nog het volgende op te merken: Van de binnen de industrie te onderscheiden sectoren laat alleen metaal en elektrotechniek werkgelegenheidsgroei zien. De negatieve werkgelegenheidsontwikkeling in de sectoren energie, informatie en communicatie en bank- en verzekeringswezen hangen deels samen met sectorspecifieke regulering en een sterke concurrentie. Binnen de niet-commerciële dienstverlening tonen overheid (als gevolg van de bezuinigingen) en onderwijs (als gevolg van demografische ontwikkelingen) een werkgelegenheidsdaling. De toenemende zorgvraag door de vergrijzing weerspiegelt zich in een sterke stijging van de arbeidsvraag in de zorgsector. De volgende subparagrafen gaan nader in op trends en ontwikkelingen in de voor het provinciaal (economisch en onderwijs- en arbeidsmarkt)beleid belangrijkste sectoren. Daarbij gaat het allereerst om de Limburgse topsectoren (paragraaf 3.1.5). Naast de topsectoren zijn er nog twee sectoren waar de Provincie Limburg een rol voor zichzelf ziet weggelegd bij het verbeteren van de aansluiting tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, te weten de zorg (paragraaf 3.1.6) en de techniek (paragraaf 3.1.7). 3.1.5
Trends en ontwikkelingen in de Limburgse topsectoren
Het Limburgse programma Economie & Concurrentiekracht wijst acht prioritaire topsectoren aan: Agrofood Chemie & Materials High tech systems Life sciences & Health Nieuwe energie Retail & Toerisme Logistiek Financieel-administratief cluster. Met uitzondering van de sector Retail & Toerisme sluit het programma daarmee aan bij de sectoren uit het topsectorenbeleid van het ministerie van EL&I en het programma Brainport 2020 voor Zuidoost-Nederland (zie ook paragraaf 2.2).40 Hieronder volgt per Limburgse topsector een korte factsheet met – voornamelijk kwalitatief getinte – informatie over de sector in Limburg, sectorale trends en ontwikkelingen en regionale ambities. AgroFood/Tuinbouw De sector in Limburg Met name in Noord- en Midden-Limburg ontwikkelt de agribusiness zich snel. Hier zijn volop mogelijkheden om met de landbouw actief in te spelen op de (wereld-)markt. In Zuid-Limburg zijn door het stedelijk karakter en de landschappelijke kwaliteiten juist veel meer verbrede landbouwbedrijven aanwezig; het werkgelegenheidsaandeel van de agrarische sector is hier beduidend kleiner. Greenport Venlo is het op één na belangrijkste intensieve tuinbouwgebied van Nederland en heeft haar groeiende betekenis vooral te danken aan de strategische ligging (nabij belangrijke afzetgebieden zoals Duitsland en Midden-Europa), de bereikbaarheid en de beschikbare ruimte. In het gebied zijn veredelaars en vermeerderaars van planten en zaden, teeltbedrijven, veilingen, handelsbedrijven en tuinbouwtoeleveranciers bij elkaar te vinden. Ook de (agro)logistieke sector en kennisinstellingen die actief zijn in de tuinbouw zijn in de greenport vertegenwoordigd. Van 5 april tot en met 7 oktober 2012 wordt in de regio Venlo de Wereld Tuinbouw Expo georganiseerd. 40
52
Het financieel-administratief cluster heeft een link met de tiende ‘topsector’ van EL&I (Hoofdkantoren).
Sectorale trends en ontwikkelingen De kennisintensieve en innovatieve tuinbouwsector is sterk internationaal georiënteerd. Belangrijke trends in de sector zijn verhoging van productiviteit, voedselzekerheid en duurzaamheid. Van belang zijn verder de stijgende voedselprijzen op de wereldmarkt. Deels kent de werkgelegenheid in de tuinbouw een seizoensmatig karakter. Aan de keuze voor intensieve tuinbouwsystemen is een grote arbeidsvraag gekoppeld. Deze vertaalt zich onder meer in de aanwezigheid van duizenden buitenlandse (met name Poolse) seizoensarbeiders op het NoordLimburgse platteland. Regionale ambities De ambities van Greenport Venlo voor de periode 2011-2020 zijn als volgt: De economische (toegevoegde) waarde verhogen van één miljard naar twee miljard euro Concurrentievoordeel voor bedrijven behalen door duurzaam ondernemen Hoogwaardige arbeidsplaatsen realiseren onder meer door het opzetten van een Greenport Bedrijfsschool en een kennistransfercentrum. Om deze ambities te realiseren, wordt geïnvesteerd in onder meer ruimte en infrastructuur en in campusvorming. Verder zijn moeten nieuwe werknemers (vakkrachten en kenniswerkers) worden aangetrokken.41 Om nieuwe werknemers te boeien en binden is de ‘kwaliteit van leven’ belangrijk. De regio Venlo moet attractiever worden om te wonen, werken en verblijven.42 Chemie & Materials De sector in Limburg Chemie is veruit de belangrijkste industriële sector in Limburg. De chemische industrie is geconcentreerd op Chemelot in Sittard-Geleen, na het Botlekgebied de tweede chemiesite van Europa. Op Chemelot zijn veel verschillende typen bedrijven en branches gevestigd: van basischemie tot fijnchemie, van grondstoffen producerende bedrijven tot bedrijven die nieuwe producten ontwikkelen en van start-ups tot multinationals (zoals DSM en Sabic). Chemelot is méér dan een industrieterrein. Het profileert zich als een unieke chemie- en materialencommunity die zorgt voor een versnelde businessgroei via de open uitwisseling van ideeën. Om de juiste menskracht in te zetten zijn er ter plaatse ook onderwijsprogramma’s zoals ‘licence to operate’, een Centrum voor Innovatief Vakmanschap en Centre of Expertise. De vestigingen van onderwijsinstellingen vormen samen met jonge, innovatieve bedrijven en kennisinstellingen de Chemelot Campus, een broedplaats van innovatie. Sectorale trends en ontwikkelingen De Nederlandse (en Limburgse) chemiesector is sterk ontwikkeld met mondiale spelers, een innovatief MKB en vele spin offs vanuit universiteiten. De organisatiegraad is hoog met een intensieve langjarige samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en overheid. De sector kenmerkt zich door een hoog technologisch karakter, een (steeds) sterke(re) mate van automatisering en daardoor door een (steeds) hoge(re) arbeidsproductiviteit. In toenemende mate is aandacht voor duurzaamheid (groene chemie) en de ontwikkeling en productie van ‘slimme’ materialen. De sector ziet haar eigen toekomst als kansrijk. Tegelijk zijn er ook bedreigingen: mondiale concurrentie, druk op marges, tekorten op de arbeidsmarkt en het ontbreken van een level playing field zijn belangrijke aandachtspunten. Regionale ambities De ambitie van Zuid-Limburg (i.e. de centrumgemeenten Sittard-Geleen, Heerlen en Maastricht) is een groei van aantal researchers in de chemie in de periode 2011-2020 met ruim 1.000 fte tot 2.000 fte. Intensivering van de researchactiviteiten zal leiden tot tal van innovaties (op terreinen als Performance materials, Biobased materials, Biomedical Materials, Biotechnologie/Biosynthese en Analytical Support) en jaarlijks tot gemiddeld 250 patenten en minimaal 60 nieuwe (spin off) bedrijven. Omzetting van de innovaties in industriële applicaties resulteert in een werkgelegenheidsgroei van naar verwachting minstens 8.000 fte. Om de ambities te kunnen realiseren wordt op Chemelot geïn-
41
42
Momenteel loopt een onderzoek ten behoeve van een regionale Human Capital Agenda voor Greenport Venlo. Daaruit blijkt dat de schattingen van het toekomstig aantal werknemers nogal uiteenlopen. Bronnen: Artikel ‘Eerder naar pastoor dan naar politie’, IN: De Limburger, 19 september 2011; Artikel ‘Gezocht: 13.000 werknemers’, IN: De Limburger, 5 mei 2011; Greenportvenlo.nl.; Ministerie van EL&I (2011), ‘Naar de top. Het bedrijvenbeleid in actie(s)’; Provincie Limburg (2011), ‘Limburg 3.0’; Topteam Tuinbouw en Uitgangsmaterialen (2011), ‘Bron voor Groene Economie. Wereldoplossingen voor werelduitdagingen’; Sectorinformatie ABN AMRO op abnamro.nl.
53
vesteerd in onder meer een incubator, een venturing fonds, marketing, business development en de oprichting van een campusorganisatie.43 High Tech Systems De sector in Limburg De topsector High Tech Systems omvat de - nauw met elkaar verweven - maakindustrieën machineen systeemindustrie en lucht- en ruimtevaartindustrie. Belangrijkste exponent van deze sector in Limburg is op dit moment Canon/Océ in Venlo. Canon/Océ produceert hardware (printers, kopieermachines en scanners), software en image supplies en levert daarmee samenhangende dienstverlening. Het bedrijf is na DSM één van de belangrijkste industriële werkgevers in de provincie. In een bredere definitie worden ook de industriële branches automotive en materialen inclusief staal tot de sector High Tech Systems gerekend. In Limburg gaat het dan vooral om autofabriek NedCar in Born. NedCar is de laatste jaren sterk ingekrompen; er werken nu nog 1.500 mensen. Mutsubishi stopt eind 2012 de productie in Born. Wordt geen nieuwe opdrachtgever gevonden, dan volgt sluiting van de fabriek. Voor de (directe en indirecte) werkgelegenheid in de regio heeft dat ingrijpende gevolgen. Sectorale ontwikkelingen High Tech Systems is een kapitaalintensieve sector, waarin de grondstoffen verhoudingsgewijs een belangrijk deel van de kostprijs uitmaken. Ook is sprake van een sterke internationale oriëntatie. Een en ander maakt de sector conjunctuurgevoelig. Naast conjuncturele schommelingen zijn er ook pieken en dalen als gevolg van de (steeds korter wordende) productlevenscycli in de sector. Een meer structurele ontwikkeling is toenemende concurrentie door opkomende economieën (o.m. de BRIC-landen). Handelsbarrières en het ontbreken van een level playing field in die economieën vormen belemmeringen voor de Nederlandse bedrijven. Voor de sector High Tech Systems betekent (aanscherping van) de milieuwetgeving enerzijds een belemmering (aanpassing aan de milieukwaliteitseisen), anderzijds biedt de wetgeving de sector ook kansen (ontwikkeling en productie van ‘cleantech’ toepassingen). Ook vraagstukken als vergrijzing/toename zorgvraag, bereikbaarheid/mobiliteit en veiligheid bieden kansen voor de sector High Tech Systems (ontwikkeling van nieuwe technologieën, toepassingsmogelijkheden en producten). Regionale ambities De provincie Limburg investeert samen met Canon/Océ en Maastricht University in een open innovatiecentrum in Venlo: Document Services Valley. Dit in september 2011 geopende centrum richt zich op technologieën rondom het verwerken van veel en complexe informatie. Hiervoor is onlangs aan de Maastricht University een Canon-Océ leerstoel in Business Services Innovation ingesteld. De bedoeling is aan het open innovatiecentrum ook een Business Services School te koppelen.44 Life Sciences & Health De sector in Limburg De sector Life Sciences & Health is een innovatieve, technologie-intensieve sector gericht op de gezondheid van mens en dier. De sector bestaat uit bedrijven en kennisinstellingen in onder meer medische technologie, (bio)farmacie en regeneratieve geneeskunde. De kern van de sector in Limburg wordt gevormd door Maastricht Health Campus en Chemelot. Deze kern wordt versterkt door een ring van tientallen MKB-bedrijven gespecialiseerd in lifetec-, health- en/of zorggerelateerde apparatuur, producten en diensten. De infrastructuur van de Life Sciences & Health in de regio wordt verder versterkt door de 'testbed-omgeving' in het Maastricht UMC+, grote regionale (opleidings)ziekenhuizen én gespecialiseerde zorg- en/of revalidatie-instellingen in de regio. Sectorale trends De snel groeiende, brede sector Life Sciences & Health draagt in belangrijke mate bij aan de kwaliteit in (dier)gezondheid en aan maatschappelijke uitdagingen als de veranderende zorgvraag en de vraag naar verhoogde arbeidsproductiviteit. De Nederlandse bedrijven in Life Sciences & Health zijn internationaal concurrerend en leidend bij de grootste biotechnologie deals in Europa, waardoor miljarden vanuit het buitenland geïnvesteerd in Nederland. Deze investeringen volgen steeds vaker 43
44
54
Bronnen: Artikel ‘Broedplaaats van innovatie’, IN: De Limburger, 22 februari 2011; Chemelot.nl; Gemeenten Sittard-Geleen, Heerlen, Maastricht (2011), ‘Propositie Zuid-Limburg voor Brainport’; Ministerie van EL&I (2011), ‘Naar de top. Het bedrijvenbeleid in actie(s)’; Topsectorenzuidlimburg.nl; Topteam Chemie (2011), ‘New Earth, New Chemistry. Actieagenda Topsector Chemie’. Bronnen: Documentservicesvalley.com; Ministerie van EL&I (2011), ‘Naar de top. Het bedrijvenbeleid in actie(s)’; Research voor Beleid (2012), ‘Analyse arbeidsmarkt hoger opgeleiden. Pilotsector High Tech’; Topteam High Tech (2011), ‘Holland High Tech. Advies Topteam High Tech Systemen en Materialen’.
het model van open innovatie, waarbij organisaties samen innoveren. De (inter)nationale zorgmarkt groeit snel en dat biedt alom kansen voor (nieuwe) innovatieve ondernemers in Life Siences & Health. Dat geldt ook voor de verschuiving in paradigma van care en cure naar preventie. Tegelijkertijd staat de sector Life Sciences & Health voor uitdagingen. De zorgsector is een gecompliceerde klant, er is veel wet- en regelgeving voor zorginnovaties, het is steeds moeilijker om voldoende geschikt personeel te vinden en het is voor startende en MKB-bedrijven niet eenvoudig voldoende kapitaal te genereren om door te groeien. Regionale ambities Zuid-Limburg heeft de ambitie in 2020 één van de belangrijkste clusters op het gebied van de Life Sciences & Health ter wereld zijn. Daartoe worden in de regio in de periode tot 2020 investeringen gedaan van meer dan een half miljard. Alleen al het aantal kenniswerkers zal daarmee met ruim 2.100 fte groeien. De totale (directe en indirecte) werkgelegenheidsgroei zal vele malen groter zijn. Intensivering van de researchactiviteiten zal de komende jaren leiden tot nieuwe bedrijvigheid en innovaties (op het gebied van de topexpertise op cardiovasculaire aandoeningen, metabole aspecten van chronisch zieken, Primary Care & Health, Mental Health & Neurosciences). Innovaties zullen worden omgezet in industriële applicaties in samenhang met performance materials, advanced coatings, material sciences en biosynthese. De researchactiviteiten zullen leiden tot een substantiële verhoging van het aantal patenten en tot zo’n 40 nieuwe (spin off) bedrijven op de Maastricht Health Campus en 500 (spin off) nieuwe bedrijven op de Chemelot Campus.45 Nieuwe Energie De sector in Limburg Energie is een heterogene sector; er is een veel(soortig)heid aan bedrijven actief op het gebied van opwekking, transport, handel, toepassing en besparing van zowel fossiele als hernieuwbare energie. In Limburg richt de energiesector zich vooral op hernieuwbare energie en dan met name op zonneenergie. De activiteiten op het gebied van zonne-energie in Limburg zijn voor een belangrijk deel geconcentreerd op het grensoverschrijdend Science & Business Park Avantis (Heerlen/Aken). Beeldbepalende bedrijven zijn onder meer Solland, Scheuten, Solar Modules Nederland en SolarExcel. Relevant zijn verder equipmentbouwers als OTB, Tempress, SmitOvens, Levitech. Verder is in juli 2011 op Avantis de bouw gestart van een nieuwe zonnecellenfabriek (Alinement). Sectorale trends en ontwikkelingen Een betrouwbare, betaalbare en duurzame energievoorziening is belangrijk voor de Nederlandse samenleving. In principe bieden de groeiende vraag naar energie en de verschuiving in de richting van (nieuwe) vormen van hernieuwbare energie kansen voor de energiesector. Knelpunt bij het verzilveren van die kansen is de versnippering van middelen en mensen en de beperkte organisatiegraad in de sector. De Nederlandse (en meer in het bijzonder ook de Limburgse) zonne-energiebedrijven hebben het momenteel zwaar. Als gevolg van de sterk toenemende concurrentie door Aziatische landen, met name China, is sprake van forse prijsdalingen. Een aantal bedrijven hangt een faillissement boven het hoofd. Regionale ambities Zuid-Limburg wil in de periode 2011-2020 een zonne-energie-keten realiseren: 'van Zand tot Klant'. Op Chemelot moet The Silicon Mine (TSM) verrijzen die silicium produceert, de waferfabriek zal het silicium verwerken tot de bouwstenen voor zonnecellen die vervolgens door Solland verwerkt worden tot gebruiksklare zonnecelpanelen. Deze keten zal ruim 1.000 fte aan arbeidsplaatsen en circa € 1,5 miljard aan investeringen genereren. Verder zal in 2020 een sterke grensoverschrijdende kennisinfrastructuur zijn gerealiseerd op het gebied van duurzame energie (en zonne-energie in het bijzonder): Energy Hills. Naast zonne-energie zal de focus de komende tien jaar op het gebruik van restwarmte komen te liggen. Op grote industriële sites zoals Chemelot, de Sappi-locatie en De Beitel wordt energie bespaard in de bedrijfsvoering en wordt restwarmte omgezet in energie voor bedrijven en burgers. 46 Het is zeer de vraag of deze regionale ambities op het gebied van nieuwe energie waargemaakt 45
46
Bronnen: Gemeenten Sittard-Geleen, Heerlen, Maastricht (2011), ‘Propositie Zuid-Limburg voor Brainport’; Ministerie van EL&I (2011), ‘Naar de top. Het bedrijvenbeleid in actie(s)’; Maastrichthealthcampus.nl; Provincie Limburg (2011), ‘Limburg 3.0’; Topsectorenzuidlimburg.nl; Topteam Life Sciences & Health (2011), ‘Topsectorplan Life Sciences & Health. Voor een gezond en welvarend Nederland’. Bronnen: Artikel ‘Nieuw solarbedrijf: 800 banen’, IN: De Limburger, 9 november 2010; Energyhills.eu; Gemeenten Sittard-Geleen, Heerlen, Maastricht (2011), ‘Propositie Zuid-Limburg voor Brainport’; Topsectorenzuidlimburg.nl; Ministerie van EL&I (2011), ‘Naar de top. Het bedrijvenbeleid in actie(s)’; Topteam Energie (2011), ‘Energie in Beweging. Advies Topsector Energie’.
55
kunnen worden, gezien de malaise waarin de Limburgse zonne-energiebedrijven momenteel verkeren. Retail & Toerisme (inclusief retail) De sector in Limburg De sector Retail & Toerisne (ook wel aangeduid met leisure sector of vrijetijdseconomie) is een belangrijke motor van de Limburgse economie. In 2010 stond de provincie Limburg qua aantal binnenlandse vakanties en overnachtingen op een tweede respectievelijk vierde plaats. De totale verblijfstoeristische bestedingen in Limburg bedroegen in 2009 € 0,75 miljard. Van elke euro die een verblijfstoerist in de provincie uitgeeft, komt – direct of indirect – meer dan 60% terecht buiten de verblijfstoeristische sector. In 2010 was toerisme en recreatie goed voor circa 38.330 banen in Limburg. Daarnaast is de sector belangrijk voor het voorzieningenniveau, woon- en leefklimaat en vestigingsklimaat in Limburg en levert het een belangrijke bijdrage aan bekendheid en imago van de provincie. Trends en ontwikkelingen Er is in de sector sprake van conjuncturele schommelingen. In tijden van crisis zullen mensen eerder kiezen voor een binnenlandse vakantie. Tegelijkertijd echter worden vluchten naar buitenlandse bestemmingen steeds goedkoper. Dit is een structurelere trend. Het vrijetijdsproduct wordt steeds complexer en gedifferentieerder. Consumentenvoorkeuren veranderen snel en de productlevenscyclus wordt korter. Daarmee wordt ook in de leisure sector innovatie steeds belangrijker (nieuwe toeristische concepten). Om een naam op te bouwen als ‘gastronomische topregio’ heeft de Provincie een reclamecampagne gelanceerd met de slogan ‘Daar zit Limburg in’. Verder ondersteunt de Provincie een haalbaarheidsonderzoek naar de ontwikkeling van Nature Wonder World, een attractiepark in een voormalige groeve te Brunssum waarin zeven natuurwonderen zullen zijn te bezichtigen. Regionale ambities De leisure sector heeft volgens de provincie de potentie om verder door te groeien. Reeds in de vorige coalitieperiode is gekozen voor een integrale aanpak van de sector, waarbij verbindingen worden gelegd met aanverwante sectoren zoals cultuur, sport, natuur en retail. Daarbij worden vooral kansen gezien rondom grootschalige evenementen (zoals de Tuinbouw Expo Floriade in Venlo en het WK Wielrennen, beide in 2012, en de kandidaatstelling van Maastricht als Culturele Hoofdstad 2018), de Maasplassen en de internationale ligging van Zuid-Limburg. Om de leisure sector verder te versterken is strategische samenwerking tussen de Provincie, sterk georganiseerde regio’s en de strategische partners (promotieorganisaties, bedrijfsleven en intermediaire organisaties) van essentieel belang.47 Logistiek De sector in Limburg Het begrip ‘logistiek’ omvat supply chain management, logistiek management en transportmanagement en daarmee dus veel meer dan alleen transport (i.e. het fysieke vervoer van goederen (en personen) over land, water en door de lucht). Het accent van de logistieke sector in Limburg ligt in Venlo/Venray in Noord-Limburg. De kern van de logistieke infrastructuur in dit logistieke knooppunt hangt nauw samen met Greenport Venlo. Voor de havens van Rotterdam en Antwerpen vormt Venlo/Venray de belangrijkste water- en spoorweghub voor vervoer en verlading naar de rest van Europa. Venlo/Venray is zowel in 2010 als 2011 door een panel van 27 experts uitgeroepen tot logistieke hotspot nr. 1 van Nederland. Naast Venlo/Venray kent Limburg nog een tweede logistieke knooppunt en wel in Zuid-Limburg. Hier is een logistiek knooppunt ontstaan door de aanwezigheid/nabijheid van grote productielocaties in de Euregio (zoals DSM/Sabic op Chemelot, NedCar in Born, Sappi in Maastricht en Lanaken, Ford in Genk en de metaalindustrie in Luik). Sectorale trends en ontwikkelingen De gunstige geografische ligging en de kwalitatief hoogstaande verkeers- en vervoerinfrastructuur van ons land bieden kansen voor een verdere ontwikkeling van (de werkgelegenheid in) de sector Logistiek sector. Limburg kent een zeer centrale ligging in Euregionaal/Europees verband. Door de sterk internationale oriëntatie is de logistieke sector conjunctuurgevoelig. Verder kennen de branches wegvervoer en de binnenvaart momenteel overcapaciteit. Meer structurele ontwikkelingen zijn het verhuizen van productielocaties binnen Europa en de verplaatsing van productie naar lagelo47
56
Bronnen: Artikel ‘Eetslogan ‘daar zit Limburg in’, IN: De Limburger, 12 januari 2011; Limburg.nl; Nature-wonder-world.nl; ZKA Consultants & Planners (2011), ‘Toeristische Trendrapportage Limburg 2010/1’.
nenlanden; dit leidt tot toename van de handels- en vervoersstromen. In de sector Logistiek wordt steeds meer ICT toegepast. Daarmee wordt ook deze sector in toenemende mate kennisintensief en stijgt het gemiddelde opleidingsniveau van de werknemers. Een belemmerende factor voor de groei van wegvervoer is de toenemende congestie op het (Europese) wegennet. Er is daardoor een verschuiving zichtbaar in de richting van het transport over water en spoor. Eenzelfde effect heeft de (Europese) wet- en regelgeving, die - met het oog op duurzaamheid en bereikbaarheid - vaak gericht is op ontmoediging van wegvervoer ten faveure van vervoer over water en spoor. Regionale ambities Provincie en gemeenten ondersteunen en investeren in de doorontwikkeling van de logistieke knooppunten Venlo/Venray en Zuid-Limburg tot centra van multimodaal en synchromodaal vervoer. 48 Daarbij is aansluiting op het Duitse en Belgische achterland en verknoping van de systemen van essentieel belang. De regio Venlo/Venray heeft de ambitie de komende jaren - middels het samenwerkingsplatform van overheden en bedrijfsleven Railport Venlo - door te groeien tot Europees spoorgoederenknooppunt. Zuid-Limburg streeft naar koppeling van haar logistieke knooppunt met de logistieke knooppunten in het Ruhrgebied en de regio Genk. Daarnaast wil men in de periode 20102020 ruim 200 ha aan bedrijventerreinen voor logistieke bedrijven realiseren en Chemelot beter ontsluiten.49 Financieel-administratieve cluster De sector in Limburg In Zuid-Limburg – en met name Parkstad Limburg - is de financieel-administratieve cluster naar verhouding sterk vertegenwoordigd. Tot de Limburgse financieel-administratieve cluster behoren bedrijven en instellingen als APG, AZL/Nationale Nederlanden, Pensioenfonds DSM, Loyalis, Obvion, Belastingdienst, CBS, UWV, banken en accountantskantoren. De werkgelegenheid in de economischadninistratieve beroepen op MBO-niveau bedraagt in 2010 in de arbeidsmarktregio’s Noord- en Midden-Limburg en Zuid-Limburg 36.500 respectievelijk 40.800 werkzame personen. Daarvan zijn er 2.700 respectievelijk 3.000 werkzaam in de financiële dienstverlening. Het totaal aantal in Noord- en Midden-Limburg en Zuid-Limburg werkzame MBO-ers in de ECABO-richting Financieel bedraagt 10.700 respectievelijk 11.000. Sectorale trends en ontwikkelingen Het kabinet Rutte wil naar een kleinere overheid. (Semi)overheidsinstanties als Belastingdienst, CBS en UWV worden geconfronteerd met bezuinigingen en moeten snijden in de personeelsformatie. In de financieel-administratieve sector als geheel is digitalisering een belangrijke trend. Pensioen)verzekeraars, banken en accountantskantoren bevinden zich door de kredietcrisis en de huidige eurocrisis in zeer onrustig vaarwater. Al met al zijn de perspectieven voor banengroei in de financieel-administratieve sector de komende jaren zeer gering te noemen. Regionale ambities Voor de economische situatie in de regio Parkstad Limburg is de financieel-administratieve sector een belangrijke stimulator. De focus ligt op behoud en versterking van deze sector door onder meer verbetering van de kennisinfrastructuur en optimalisering van de infrastructurele faciliteiten. 50
3.1.6
Trends en ontwikkelingen in de zorg in Limburg
De zorgsector (‘cure en care’) krijgt extra aandacht in het provinciaal beleid vanwege het belang voor de werkgelegenheid én de te verwachten knelpunten in de personeelsvoorzie48
49
50
Met het begrip multimodaal goederenvervoer wordt een transportketen aangeduid waarbij verschillende wijzen van transport geïntegreerd worden. Het grootste deel van het traject wordt hierbij per spoor, zee- of binnenvaart afgelegd en het voor- en natransport gebeurt over de weg. Synchromodaal transport is het geregisseerd naast elkaar gebruiken van op elkaar afgestemde wijzen van transport. Bronnen: Artikel ‘Venlo-Venray prolongeert logistieke hotspot nr. 1 positie’, OP: logistiek.nl, 16 mei 2011; Gemeenten Sittard-Geleen, Heerlen, Maastricht (2011), ‘Propositie Zuid-Limburg voor Brainport’; Ministerie van EL&I (2011), ‘Naar de top. Het bedrijvenbeleid in actie(s)’; Research voor Beleid (2012), ‘Analyse arbeidsmarkt hoger opgeleiden. Pilotsector Logistiek’; Topsectorenzuidlimburg.nl; Topteam Logistiek (2011), ‘Partituur naar de top. Adviesrapport Topteam Logistiek’. Bronnen: ECABO/Etil (2011), ‘Regiosheet Arbeidsmarktregio Noord- en Midden-Limburg 2011’, ECABO/Etil (2011), ‘Regiosheet Arbeidsmarktregio Zuid-Limburg 2011’, Parkstadlimburg.nl.
57
ning samenhangend met de demografische ontwikkelingen. Boven is al vermeld dat er landelijk 12.000 extra fte worden gefinancierd in de intramurale langdurige zorg. De sector in Limburg De zorg bestaat uit de eerstelijnszorg (huisartsen, tandartsen en dergelijke), ziekenhuizen, verplegings-, verzorgingstehuizen en thuiszorg (VVT) gehandicaptenzorg en GGZ. In ruimere zin worden tot de zorgsector ook de WJK-branches (welzijn en maatschappelijke dienstverlening (WMD), jeugdzorg en kinderopvang) gerekend. Inmiddels is de zorgsector de belangrijkste werkgever in Limburg, zeker als ook de WJK51 branches worden meegerekend. Familiezorgbedrijf Vebego en Maastricht UMC+ zijn in de door wijlimburg.nl opgestelde top 50 van grootste bedrijven in Limburg DSM voorbijgestreefd. Ook de rest van de top van deze ranglijst bestaat voor een belangrijk deel uit zorgen WJK-instellingen.52 Onderstaande tabel biedt inzicht in de omvang en kenmerken van de werkgelegenheid in (branches van) de sector zorg en WJK in de arbeidsmarktregio’s Noord- en Midden-Limburg en Zuid-Limburg Tabel 3.10 Werknemers in zorg en WJK naar branche en kenmerken, Noord- en MiddenLimburg en Zuid-Limburg, 2009 Noord- en Midden-Limburg
Aantal werknemers 2009
Deeltijd factor
Gemiddelde leeftijd
Aandeel 55+
Aandeel 35-
Aandeel vrouwen
Ziekenhuizen
5.200
0,71
41,7
14%
28%
80%
GGZ
1.300
0,83
37,6
9%
47%
72%
Gehandicaptenzorg
6.500
0,66
40,0
15%
34%
83%
12.900 4.600
0,58 0,79
41,9 41,1
16% 16%
26% 32%
93% 75%
Branches
VVT Zorg overig Jeugdzorg
600
0,79
40,9
16%
35%
73%
Kinderopvang
1.300
0,58
35,3
7%
52%
97%
WMD
1.600
0,66
41,6
19%
31%
77%
34.000
0,65
40,9
15%
31%
85%
Totaal Zorg en WJK Nrd- en Mid-Limburg Totaal alle sectoren Nrd- en Mid-Limburg
223.700
0,78
39,4
17%
41%
58%
Totaal Zorg en WJK Nederland
1.178.600
0,67
40,6
15%
33%
84%
Totaal alle sectoren Nederland
7.483.800
0,79
39,0
16%
43%
59%
Zuid-Limburg
Aantal werknemers 2009
Deeltijd factor
Gemiddelde leeftijd
Aandeel 55+
Aandeel 35-
Aandeel vrouwen
14.100 2.800
0,75 0,80
41,7 40,3
14% 15%
29% 37%
76% 72%
Branches Ziekenhuizen GGZ Gehandicaptenzorg
4.100
0,69
38,4
11%
42%
80%
VVT Zorg overig
16.000 4.800
0,66 0,82
41,9 40,7
16% 13%
26% 33%
90% 69%
Jeugdzorg
1.200
0,83
40,0
14%
37%
71%
Kinderopvang
1.900
0,60
36,4
9%
50%
96%
51 52
58
Vebego is een internationaal opererend familiebedrijf actief in facility services, personeelsdiensten en de gezondheidszorg. Naast Maastricht UMC+, Vebego en DSM behoort ook pensioenuitvoerder APG tot de top van de ranglijst. In de subtop zitten vooral zorginstellingen zoals Orbis, Meander, Koraal Groep, Stichting Dichterbij, Atrium en VieCuri. Als enige marktpartijen zijn daar ook nog Vodafone en Océ te vinden. NedCar zit al lang niet meer in de top-10. Jan Linders, Rockwool en opgeteld de negen zelfstandige Rabobanken zijn nog uitzonderingen als pure marktbedrijven tussen de zorginstellingen. In de ranglijst zijn de banen die de bedrijven en instellingen buiten Limburg hebben buiten beschouwing gelaten. Voor landelijke bedrijven met veel Limburgse vestigingen zoals AH waren geen aparte Limburgse werkgelegenheidscijfers voorhanden. Zie: Artikel ‘Top-50 grootste bedrijven Limburg telt vooral zorgondernemingen’, OP: wijlimburg.nl, 19 juli 2011.
WMD Totaal Zorg en WJK Zuid-Limburg Totaal alle sectoren Zuid-Limburg
2.600
0,68
42,1
18%
29%
78%
47.500
0,69
41,0
14%
31%
81%
250.300
0,79
40,0
18%
40%
62%
Totaal Zorg en WJK Nederland
1.178.600
0,67
40,6
15%
33%
84%
Totaal alle sectoren Nederland
7.483.800
0,79
39,0
16%
43%
59%
Bron: Panteia, SEOR en Etil (2011). Arbeidsmarkt Zorg en WJK 2011. Regioportretten Noord- en Midden-Limburg en Zuid-Limburg.
In 2009 zijn in de sector zorg en WJK in Limburg in totaal 81.500 personen werkzaam, waarvan 34.000 in Noord- en Midden-Limburg en 47.500 in Zuid-Limburg. De branche VVT kent in de provincie de meeste werknemers, gevolgd door de ziekenhuizen en de gehandicaptenzorg. Onder meer door de aanwezigheid van Maastricht UMC+ is in Zuid-Limburg naar verhouding meer werkgelegenheid in de ziekenhuisbranche dan in Noord-Limburg.53 Van het personeel in de sector zorg en WJK in Limburg is 14% (Zuid-Limburg) tot 15% (Noord- en Midden-Limburg) 55 jaar of ouder. Daarmee wijkt de provincie niet veel af van het landelijke beeld (15%). Per branche loopt de vergrijzing uiteen. Ook zijn er regionale verschillen per branche. Zo is bijvoorbeeld in de GGZ in Noord- en Midden-Limburg slechts 9% van de werknemers 55-plusser en is dit in Zuid-Limburg 15%. Trends en ontwikkelingen De komende jaren zal door de vergrijzing de zorgvraag in Limburg oplopen. Tegelijkertijd neemt door de vergrijzing de uitstroom van medewerkers uit de sector sterk toe. Er dreigen in de Limburgse zorg en WJK dan ook grote personeelstekorten. Het kabinet investeert de komende jaren landelijk in 12.000 fte extra in de langdurige intramurale zorg (anderzijds wordt bezuinigd op bijvoorbeeld GGZ en WJK). In de curatieve zorg wordt vooral ingezet op innovaties om arbeid te verlichten, te besparen en om de vrijheid van patiënten te vergroten.54 Technologische innovaties spelen een steeds belangrijkere rol in de sector. Daar hangt wel een stevig prijskaartje aan. Ook ontwikkelt de technologie zich bijzonder snel. Het kost tijd nieuwe technieken te integreren in het werkproces. Tegen de tijd dat de technologie is geïmplementeerd, is deze vaak alweer verouderd. Overigens hoeven technologische innovaties in de zorgsector niet per definitie tot arbeidsbesparing te leiden (bijvoorbeeld nieuwe behandelmethoden genereren vaak extra zorgvraag en daarmee ook extra arbeidsvraag). Omgekeerd vormt technologie voor de sector zorg en WJK niet de enige bron van arbeidsbesparing; ook sociale innovaties (‘slimmer werken’ door een andere organisatie van de werkzaamheden (bijvoorbeeld taakherschikking en functiedifferentiatie) kunnen leiden tot arbeidsbesparing.55 De ziekenhuisbranche kent door de marktwerking een steeds sterkere onderlinge concurrentie. Ziekenhuizen moeten steeds commerciëler werken. In Limburg komt daar door de grensligging ook nog eens de concurrentie met het buitenland bij. Regionale ambities De regionale ambities voor de zorgsector liggen enerzijds op het vlak van het economisch beleid (zie hierboven bij Life Sciences & Health) en anderzijds op dat van het arbeidsmarkt- en scholingsbeleid. De Provincie stelt in het kader van het programma Economie & Concurrentiekracht in samenwerking met de verantwoordelijke partijen in de regio acties op het gebied van instroom en opleiding op, al dan niet in combinatie met innovaties op zowel technisch als organisatorisch vlak. De zorginstellingen acht de Provincie in dezen probleemeigenaar en samen met het onderwijs verantwoordelijk voor de uitvoering van de acties.56 53
54 55 56
Deze gegevens zijn afkomstig uit een andere bron dan de gegevens over de sector zorg en WJK in andere paragrafen en daarmee dus niet één op één vergelijkbaar. Zie: Panteia, SEOR en Etil (2011), ‘Arbeidsmarkt Zorg en WJK 2011. Regioportretten Noord- en Midden-Limburg en ZuidLimburg’. Ministerie van SZW (2011), ‘Kamerbrief Arbeidsmarkt: vertrouwen in professionals’; Research voor Beleid (2012). ‘Analyse arbeidsmarkt hoger opgeleiden. Pilotsector Zorg’. Research voor Beleid (2012), ‘Analyse arbeidsmarkt hoger opgeleiden. Pilotsector Zorg’. Provincie Limburg (2012), ‘Limburgse Concurrentiekracht. Strategische kadernotitie voor het programma Economie & Concurrentiekracht’.
59
Een belangrijke rol in het arbeidsmarkt- en scholingsbeleid in Limburg speelt Zorg aan Zet, een van de zestien regionale werkgeversverbanden in de sector.57 Deze werkgeversverbanden nemen het voortouw in het ontwikkelen en implementeren van sectorbreed regionaal arbeidsmarktbeleid. De zestien regionale werkgeversverbanden krijgen van het ministerie van VWS de lopende kabinetsperiode samen een extra impuls voor regionaal arbeidsmarktbeleid van in totaal € 30 miljoen. Het geld zal onder meer worden gebruikt om in de regio’s zorginstellingen te stimuleren meer strategisch arbeidsmarktbeleid te voeren, meer mensen te werven en op te leiden voor de zorg (verzorgenden niveau 2 en 3 alsmede verplegenden), zorgpersoneel duurzaam in te zetten en netwerken op te zetten voor kennisoverdracht en uitwisseling van goede praktijken. 58 3.1.7
Trends en ontwikkelingen in de techniek in Limburg
De techniek in brede zin vormt een speerpunt in het provinciaal beleid omdat de economische structuur en dus de arbeidsmarkt in Limburg veel technici vragen én omdat techniek een belangrijke basisvoorwaarde is om de toeleiding naar de topsectoren op termijn te kunnen waarborgen. Trends en ontwikkelingen Zowel voor Noord- en Midden- als voor Zuid-Limburg is voldoende aanbod van technici van groot belang. In Noord- en Midden-Limburg is het aandeel van de industrie in de werkgelegenheid groter dan in Zuid-Limburg. Absoluut gezien kent Zuid-Limburg de meeste arbeidsplaatsen in de industrie. Van belang in Zuid-Limburg is vooral de procestechniek. In Noorden Midden-Limburg vraagt onder meer Canon/Océ – na DSM de grootste industriële werkgever in de provincie - de nodige technici. Maar ook in het agrocluster in deze regio is een sterk groeiende vraag naar technisch onderlegd personeel. In 2011 heeft Etil onderzoek verricht naar de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt van de procesindustrie in Zuid-Limburg. Globaal komt daaruit het volgende beeld naar voren: Arbeidsmarkt procesindustrie Zuid-Limburg Aanbod procesoperators: In de afgelopen zeven jaar zijn op MBO-niveau 2.462 deelnemers met een opleiding gestart. Het aantal gediplomeerden bedroeg in deze periode in totaal 881 op basis-, A-, B- en C-niveau, waarvan 18% in de BOL en 82% in de BBL.59 Er is sprake van veel uitval. Ook doet men gemiddeld lang over de opleiding. Het (cumulatief) rendement verschilt per opleiding. Verder blijkt, nadat uit een bepaald cohort een eerste aantal deelnemers gediplomeerd is, het extra rendement in de jaren daarna laag te zijn. In april 2011 waren er op niveaus A, B en C respectievelijk 93, 61 en 28 ingeschreven nietwerkende werkzoekenden, waarvan veel ouder dan 45 en langer dan 12 maanden werkloos. Vraag procesoperators Zuid-Limburg kent gemiddeld 291 werknemers per bedrijf in de procestechniek. Naast grote zijn er ook relatief veel kleine en middelgrote bedrijven. In de afgelopen jaren is het gevraagde opleidingsniveau in Zuid-Limburg in 48% van de bedrijven gestegen. In 40% is het echter gelijk gebleven. Ondanks de stijging van het gevraagde niveau sluit het opleidingsniveau van sollicitanten in de meeste gevallen (68%) aan bij het gevraagde niveau. De vraag naar arbeid in de procesindustrie betreft voor een belangrijk deel vervangingsvraag. Er is onder procesoperators sprake van een naar verhouding sterke mate van vergrijzing. In ZuidLimburg is 51% van de werknemers in de procestechniek tussen de 40 en 65 jaar oud. Slechts 5% is jonger dan 27 jaar. De meeste werknemers in Zuid-Limburg zijn opgeleid op MBO 4 niveau, op afstand gevolg door MBO 3 niveau. De grootste categorie werknemers in Zuid-Limburg is 40-54 jaar oud én opgeleid op MBO 4 niveau. Van de bedrijven had ten tijde van het onderzoek 44% vacatures. Ruim driekwart (77%) verwacht57 58 59
60
Deze samenwerkingsverbanden werken op hun beurt weer samen onder de vlag van Stichting Regioplus Ministerie van SZW (2011), ‘Kamerbrief Arbeidsmarkt: vertrouwen in professionals’. Bij procesoperators wordt onderscheid gemaakt tussen de niveaus A, B en C, min of meer vergelijkbaar met de MBO-niveaus 2, 3 en 4.
te de komende twee jaar vacatures. Veelal gaat het vervullen van vacatures redelijk (64%). Een op de vijf bedrijven geeft echter aan moeite te hebben met het vervullen van vacatures. Naarmate het gevraagde niveau hoger is, is het moeilijker om vacatures te vervullen. Het aantal bij UWV gemelde vacatures wisselt sterk per maand; in 2010 ging het gemiddeld om 15 openstaande vacatures op A-niveau, 9 op B-niveau en 12 op C-niveau. Meer dan een derde (38%) van de bedrijven verwacht op langere termijn een structureel personeelstekort, met name op MBO-niveau 3 en 4 (procesoperator B en C). Mede daardoor is de bereidheid van bedrijven personeel (op) te scholen groot. Van de bedrijven is 79% bereid personeel met minimaal MBO 2 niveau op te scholen naar een hoger niveau.60 Daarnaast is 83% bereid om een leerwerkplek aan te bieden (BBL). Men wil dan met name opleiden tot het niveau 3 (procesoperator B).61
Regionale ambities De komende jaren vindt juist in de technische beroepen een grote uitstroom van arbeidskrachten plaats. Het tekort aan technische vakkrachten is bij veel bedrijven nu al voelbaar. Dit vraagt om een gerichte aanpak als het gaat om het vergroten van de instroom in technische opleidingen en beroepen. Naast de kwantiteit, moet ook de kwaliteit van de vakkrachten worden gegarandeerd om in Limburg topsectoren te kunnen realiseren. In februari 2012 is namens alle topsectoren het Masterplan Bèta en Techniek aangeboden aan minister Verhagen (EL&I). Dit landelijke masterplan is overkoepelend en aanvullend op de human capital agenda’s van de verschillende topsectoren. Het plan moet leiden tot synergie en samenhang bij die activiteiten die van gezamenlijk belang zijn voor alle topsectoren. Het plan dient tevens om verschillende lopende activiteiten (generiek voor bèta & techniek of specifiek gericht op sectoren of beroepsgroepen) te kunnen voortzetten en breder te kunnen inzetten. Het plan maakt het ook mogelijk om kennis en ervaringen tussen de sectoren uit te wisselen. In Limburg werkt de Provincie in het kader van het programma Economie & Concurrentiekracht samen met het bedrijfsleven en het onderwijs een Techniekplan uit. Dit bevat een samenhangend geheel van activiteiten, van imagobevordering tot vergroting van de betrokkenheid van het technisch bedrijfsleven bij het onderwijs.62
3.2
Vacatures
Vacatures zijn onbezette arbeidsplaatsen waarvoor - binnen of buiten een onderneming of instelling - personeel wordt gezocht dat onmiddellijk of zo spoedig mogelijk geplaatst kan worden. Figuur 3.19 toont de ontwikkeling van het totale aantal bij UWV in Nederland, Limburg en de drie deelgebieden ingediende vacatures in de jaren 2009 tot en met 2011. Figuur 3.19 Ontwikkeling aantal bij UWV ingediende vacatures in Nederland, Limburg en de arbeidsmarktregio’s Noord- en Midden-Limburg en Zuid-Limburg, 2009-2011, in % mutatie t.o.v. voorafgaande jaar
60 61 62
In de praktijk blijkt opscholing van personeel op MBO 2 echter nogal problematisch te zijn. Etil (2011), ‘Ontwikkelingen binnen de arbeidsmarkt van de procesindustrie in Zuid-Limburg’ (presentatie 6 juni 2011). Provincie Limburg (2012), ‘Limburgse Concurrentiekracht. Strategische kadernotitie voor het programma Economie & Concurrentiekracht’.
61
60% 40% 20%
10%
10%
8%
10%
0% -20%
-40%
-14%
-18%
-17%
-20%
-34%
-37%
-42%
-45%
-60%
Nederland 2009 tov 2008
Limburg
Noord en Midden Limburg
2010 tov 2009
Zuid Limburg
2011 tov 2010
Bron: UWV; Etil/Research voor Beleid.
In 2009 vertaalde de kredietcrisis zich in een daling van het aantal bij UWV in Limburg ingediende vacatures van 18% (tegenover een landelijke daling van 14%). De daling was in Zuid-Limburg iets minder sterker dan in Noord- en Midden-Limburg. In 2010 herstelde de vacaturemarkt zich weer. In Limburg (en de twee onderscheiden arbeidsmarktregio’s) steeg het aantal bij UWV ingediende vacatures met 10% iets sneller dan landelijk (+8%). Als gevolg van de eurocrisis is in 2011 echter weer een daling van het aantal vacatures waarneembaar. Limburg laat weer een sterkere daling zien dan landelijk (-42% tegenover -34%). In Zuid-Limburg is de vacatureontwikkeling ongunstiger dan Noord- en Midden-Limburg. De registratiecijfers van UWV weerspiegelen slechts een deel van de vacaturemarkt. Werkgevers zijn niet verplicht vacatures te melden bij UWV. Verder melden werkgevers bij UWV voornamelijk vacatures tot en met MBO-niveau; voor hoger opgeleiden gebruiken zij doorgaans andere wervingskanalen. Het jaarlijks onderzoek Vacatures in Nederland van UWV biedt – op basis van een enquête onder werkgevers - wel inzicht in de vacaturetotalen.63 Het beeld voor 2011 verschilt nogal van dat op basis van de registratiecijfers van UWV. In 2011 werden in Limburg in totaal 40.000 vacatures vervuld, 3% meer dan de 39.000 in 2010. Landelijk was sprake van een daling van 6% (van 686.000 in 2010 naar 647.000 in 2011). Arbeidsmarktregio Noord- en Midden-Limburg was in 2011 goed voor ruim tweederde (68%) van het totaal aantal vervulde vacatures in Limburg en Zuid-Limburg voor bijna een derde. Opvallend is dat van het totaal aantal in 2011 in Nederland vervulde vacatures er maar 2.000 betrekking hadden op een vast dienstverband (0,3%). In de overige gevallen ging het om een tijdelijk contract (al dan niet met uitzicht op een vast dienstverband). Voor Limburg ontbreken de precieze cijfers, maar ook hier zal het bij een zeer klein aandeel om een vast dienstverband zijn gegaan. De figuren 3.20 tot en met 3.23 tonen de verdeling van de in 2011 vervulde vacatures in Nederland en Limburg naar sector, grootteklasse, gevraagde functie en gevraagd opleidingsniveau. Figuur 3.20 Totaal aantal vervulde vacatures naar sector, Nederland en Limburg, 2011, in %
63
62
UWV (2012). Vacatures in Nederland 2011. De vacaturemarkt en personeelswerving in beeld.
8% 7%
Overige dienstverlening
18% 22%
Overheid, zorg en welzijn Zakelijke dienstverlening
17%
7% 5% 4%
Horeca
9% 10%
Vervoer, opslag, communicatie
25% 27%
Handel Bouw
2%
6%
9% 11%
Industrie 3%
Agrarische sector 0%
Nederland
11% 10%
20%
30%
40%
50%
Limburg
Bron: UWV (2012). Vacatures in Nederland 2012; Etil/Research voor Beleid.
De top vijf van sectoren met de meeste vervulde vacatures bestond in Limburg in 2011 uit: 1) handel (27%); 2) overheid (inclusief onderwijs), zorg en welzijn (22%); 3 en 4) ex aequo industrie en agrarische sector (elk 11%); 5) vervoer, opslag en communicatie (10%). Vergeleken met Nederland waren er in de provincie veel vervulde vacatures in de agrarische sector en in de sector overheid (inclusief onderwijs), zorg en welzijn. Ook de sector handel en industrie scoorden nog bovengemiddeld. In de overige sectoren waren er in Limburg verhoudingsgewijs minder vervulde vacatures. Men name geldt dat voor de zakelijke dienstverlening en de bouw.
63
Figuur 3.21 Totaal aantal vervulde vacatures naar grootteklasse, Nederland en Limburg, 2011, in %
45%
100 of meer werknemers
39%
17%
20-99 werknemers
14%
22%
10-19 werknemers
19%
16%
2-9 werknemers
27% 0%
10% Nederland
20%
30%
40%
50%
Limburg
Bron: UWV (2012). Vacatures in Nederland 2012; Etil/Research voor Beleid.
Het grootbedrijf (100 of meer werknemers) was in 2011 in Limburg goed voor ruim een derde (39%) van het aantal vervulde vacatures en het kleinbedrijf voor ruim een kwart (27%). Beide andere grootteklassen hadden een kleiner aandeel (10-19 werknemers: 19%; 20-99 werknemers: 14%). In vergelijking met Nederland waren er in het kleinbedrijf (2-9 werknemers) in Limburg veel vervulde vacatures. De overige grootteklassen waren in het totaal aantal vervulde vacatures ondervertegenwoordigd.
64
Figuur 3.22 Totaal aantal vervulde vacatures naar gevraagde functie, Nederland en Limburg, 2011, in %
Overig personeel
17%
21%
1% 0%
Sociaal-maatschappelijk personeel ICT personeel
4%
0% 2%
Onderwijzend personeel
4%
Verzorging en (para)medisch personeel
8% 9%
Administratief en commercieel personeel
21%
27%
5% 4%
Horecapersoneel
12% 11%
Winkelpersoneel 3%
Transportpersoneel
6% 11% 10%
Technisch en bouwpersoneel 5%
Productiepersoneel 2%
Agrarisch personeel 0% Nederland
8% 7% 10%
20%
30%
Limburg
Bron: UWV (2012). Vacatures in Nederland 2012; Etil/Research voor Beleid.
De vijf meest gevraagde functies in de in 2011 in Limburg vervulde vacatures waren: 1) administratief en commercieel personeel (21%); 2) overig personeel (17%); 3) winkelpersoneel (11%); 4) technisch personeel (10%); 5) verzorgend en (para)medisch personeel (9%). Vergeleken met Nederland kende de provincie veel vervulde vacatures voor agrarisch, productie- en transportpersoneel. Ook de functies onderwijzend en verzorgend en (para)medisch personeel lieten nog een lichte oververtegenwoordiging zien. De overige functies waren vergeleken met het land als geheel minder sterk vertegenwoordigd. Vooral voor administratief en commercieel, ICT- en overig personeel waren er in Limburg verhoudingsgewijs weinig vervulde vacatures.
65
Figuur 3.23 Totaal aantal vervulde vacatures naar gevraagd opleidingsniveau, Nederland en Limburg, 2011, in %
HBO/WO
34%
24%
27%
MBO 3 en 4
32%
13% 10%
MBO 1 en 2 2% 0%
HAVO/VWO
10%
VMBO
16% 14%
BO
0%
10%
18%
20% Nederland
30%
40%
50%
Limburg
Bron: UWV (2012). Vacatures in Nederland 2012; Etil/Research voor Beleid.
Qua opleidingsniveau was in Limburg in 2011 de meeste vraag naar personeel op de MBOniveaus 3 en 4 (32% van de vervulde vacatures) en op HBO-/WO-niveau (24%) en de minste vraag naar personeel op de MBO-niveaus 1 en 2 (10%). De niveaus BO en VMBO zaten daar met een aandeel van 16% respectievelijk 18% tussenin. In vergelijking met Nederland waren in Limburg de lagere niveaus (BO en VMBO) en de MBO-niveaus 3 en 4 oververtegenwoordigd. De overige niveaus – en met name HBO/WO – kenden een ondervertegenwoordiging.
3.3
Baanopeningen
Om de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt te kunnen bepalen, is het noodzakelijk de totale vraag naar nieuwkomers op de arbeidsmarkt vast te stellen.64 De vraag naar nieuwkomers is uit te drukken in het aantal baanopeningen. 65 Het aantal baanopeningen geeft de voor nieuwe arbeidskrachten vrijgekomen banen weer, naar beroepsklasse of opleidingstype. De baanopeningen worden bepaald door de som van uitbreidingsvraag en vervangingsvraag: Uitbreidingsvraag is de vraag naar nieuwe arbeidskrachten die ontstaat door groei van de werkgelegenheid. Als sprake is van een werkgelegenheidsdaling, is de uitbreidingsvraag negatief. Vervangingsvraag is de vraag naar nieuwe arbeidskrachten die ontstaat doordat arbeidsplaatsen van werkenden die met pensioen gaan, arbeidsongeschikt worden of zich (tijde-
64
65
66
Met nieuwkomers op de arbeidsmarkt worden schoolverlaters uit het initiële dagonderwijs, het deeltijdonderwijs, het niet-reguliere voltijdonderwijs en de beroepsgerichte volwasseneneducatie bedoeld. Het regionale arbeidsmarktmodel van Etil drukt de toekomstige baanopeningen uit in arbeidsplaatsen. De toekomstige vraag naar nieuwkomers is - theoretisch gezien - ook in beeld te brengen aan de hand van het toekomstige aantal ontstane vacatures gedurende de periode 2011-2016. De onzekerheidsmarge bij een vacatureprognose is echter groot, aangezien slechts in beperkte mate landelijke bronbestanden beschikbaar zijn waarmee de oorzaken van het ontstaan van vacatures inzichtelijk zijn te maken.
lijk) terugtrekken van de arbeidsmarkt opnieuw moeten worden opgevuld. 66 Er is een onderscheid tussen vervangingsvraag naar beroep en vervangingsvraag naar opleiding. Deze zijn niet gelijk aan elkaar. Iemand kan een ander beroep gaan uitoefenen, terwijl zijn opleiding hetzelfde blijft. Omdat er een onderscheid is tussen de vervangingsvraag naar beroepsklasse en naar opleidingstype verschillen ook de totalen van de aantallen baanopeningen naar beroepsklasse en naar opleidingstype. Bij het bepalen van de baanopeningen wordt zes jaar vooruit gekeken (2011-2016).67 Baanopeningen naar beroepsklasse Het totaal aantal baanopeningen naar beroepsklasse in Limburg bedraagt in de jaren 20112016 naar schatting 162.100. Dat is bijna een derde (31%) van de totale werkgelegenheid in het basisjaar 2010 (landelijk gaat het om 30%). De baanopeningen naar beroepsklasse in Limburg zijn voor 92% toe te schrijven aan vervangingsvraag (tegenover 89% landelijk). De provincie kent in de beschouwde periode slechts een lichte uitbreidingsvraag (van in totaal ruim 6.500). Tabel 3.11 Baanopeningen (BO) naar beroepsklasse en het belang van vervangingsvraag (VV)* in Nederland en Limburg, in aantal en als percentage van de werkgelegenheid in 201068 Nederland Totaal aantal BO 2011-2016
Totale BO % WP
belang VV %
Limburg Totaal aantal BO 2011-2016
Totale BO % WP
belang VV %
Elementaire en niet-special. beroepen
279.500
35%
81%
22.200
36%
85%
Pedagogische beroepen
126.400
32%
100%
6.900
30%
100%
Creatieve beroepen
41.200
33%
95%
2300
35%
91%
Agrarische beroepen
124.100
48%
100%
10.400
49%
100%
Technische beroepen
129.700
36%
91%
9.500
36%
92%
Industrieberoepen**
354.900
33%
97%
21.500
32%
100%
Transportberoepen
126.200
37%
95%
9.900
39%
95%
Verzorgende en (para)medische beroepen
337.900
38%
63%
22.100
34%
73%
Economisch-administratieve beroepen
729.600
25%
92%
45.300
27%
89%
Sociaal-maatschappelijke beroepen
55.000
18%
100%
2.900
17%
100%
Dienstverlenende beroepen
81.500
25%
92%
6.600
24%
100%
Openbare orde- en veiligheidsberoepen
48.700
21%
94%
2.700
20%
100%
Totaal 2.434.900 30% 89% 162.100 31% * Indien de werkgelegenheid in een beroepsklasse of opleidingstype afneemt, is er sprake van negatieve uitbreidingsvraag. Aangezien baanopeningen de som vormen van uitbreidingsvraag en vervangingsvraag, neemt het totaal aantal baanopeningen in het geval van negatieve uitbreidingsvraag af. In dergelijke gevallen bestaan de baanopeningen geheel uit vervangingsvraag. ** Onder industrieberoepen vallen de bouwkundige, metaal- en elektrotechnische en overige industriële beroepen.
92%
Beroepsklasse
Bron: CBS, ROA; Etil/Research voor Beleid.
66 67 68
Deze definitie is ontleend aan ROA (2011), ‘De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2016’. De gebruikte methodiek houdt rekening met de trend van upgrading van vacatures. Bijlage 3 bevat een verdere uitsplitsing van het aantal baanopeningen naar 54 beroepsgroepen.
67
Absoluut gezien ontstaan in de periode 2011-2016 de meeste baanopeningen in de economisch-administratieve beroepen (in totaal 45.300), gevolgd door de elementaire- en niet specialistische beroepen (22.200), de verzorgende en (para)medische beroepen (22.100) en de industrieberoepen (21.500). Procentueel gaat het om de agrarische beroepen (49% van de werkgelegenheid binnen de beroepsgroep), transportberoepen (39%), technische beroepen en elementaire en niet specialistische beroepen (beide 36%). Ook de percentages voor de creatieve beroepen, verzorgende en (para)medische beroepen en industrieberoepen liggen nog boven het gemiddeld van 31%. Bij de creatieve beroepen (tolken, kunstenaars, grafisch ontwerpers e.d.) is de impact op de werkgelegenheid in absolute zin beperkt, aangezien het in Limburg om een vrij kleine groep gaat. Verder blijkt uit de tabel dat het aantal baanopeningen in de meeste beroepsklassen tussen de 90% en 100% is toe te schrijven aan vervangingsvraag. Bij de elementaire en nietspecialistische beroepen en vooral bij de verzorgende en (para)medische beroepen bestaat een bovengemiddeld deel van de baanopeningen uit uitbreidingsvraag.69 Baanopeningen naar opleidingstype Het totale aantal baanopeningen naar opleidingstype in Limburg bedraagt in de periode 2011-2016 naar schatting 141.600, ruim een kwart (27%) van de totale werkgelegenheid in het basisjaar 2010 (landelijk is het percentage even hoog). De baanopeningen naar opleidingstype in Limburg zijn voor 94% toe te schrijven aan vervangingsvraag (tegenover 91% landelijk).
69
ROA (2011), ‘De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2016’.
68
Tabel 3.12 Baanopeningen (BO) naar opleidingstype en het belang van vervangingsvraag (VV)* in Nederland en Limburg, in aantal en als percentage van de werkgelegenheid in 2010 Nederland Totaal aantal BO 2011-2016
Totale BO % WP
belang VV %
Limburg Totaal aantal BO 2011-2016
Totale BO % WP
belang VV %
Basisonderwijs
106.500
27%
102%
8.200
28%
100%
VMBO tl
185.200
34%
100%
13.000
35%
102%
17.800
27%
106%
1.300
28%
102%
VMBO techniek
128.900
26%
102%
9.900
26%
103%
VMBO economie
44.700
28%
92%
3.200
28%
89%
VMBO verzorging
70.400
36%
96%
6.600
35%
99%
HAVO/VWO
183.300
27%
96%
9.900
27%
102%
MBO groen
53.900
32%
95%
3.200
30%
106%
MBO techniek
242.200
27%
96%
17.100
28%
96%
MBO sociaal-cultureel
132.800
24%
79%
9.300
22%
90%
MBO gezondheidszorg
71.300
31%
60%
4.500
27%
64%
MBO economie
208.200
24%
95%
14.500
24%
93%
HBO onderwijs
104.600
31%
103%
6.400
30%
108%
5.000
12%
79%
300
11%
95%
HBO techniek
81.600
27%
94%
5.700
28%
95%
HBO paramedisch
69.000
31%
56%
3.600
26%
65%
HBO economie
87.100
19%
82%
5.000
19%
93%
HBO sociaal-cultureel
72.700
23%
86%
3.900
22%
87%
WO letteren en sociaal-cultureel
80.500
26%
87%
3.200
24%
96%
1.600
9%
72%
0
5%
75%
WO techniek
45.200
26%
87%
2.200
28%
93%
WO medisch
57.800
50%
68%
3.700
49%
70%
WO economie
61.700
21%
84%
2.700
21%
94%
2.183.800
27%
91%
141.600
27%
94%
Opleidingstype
VMBO groen
HBO groen
WO groen
Totaal (incl. overig)
Bron: CBS, ROA; Etil/Research voor Beleid.
In absoluut opzicht ontstaan in de periode 2011-2016 in Limburg de meeste baanopeningen voor de opleidingstypen MBO techniek (17.100), MBO economie (14.500), VMBO theoretische leerweg (13.000), VMBO techniek en HAVO/VWO (beide 9.900). Voor de – op het eerste oog opmerkelijke – hoge scores voor VMBO theoretische leerweg en HAVO/VWO zijn de volgende verklaringen: BBL (leerwerk-)banen vormen een deel van de baanopeningen op VMBO niveau. Wanneer een MBO-leerling zijn/haar BBL-opleiding afrondt, kan deze beschikbaar komen voor een nieuwe leerling (vervangingsvraag), bijvoorbeeld afkomstig uit het VMBO. Verder is er, zeker wanneer de conjunctuur weer aantrekt, sprake van zogeheten “groenpluk”: werkgevers hebben personeel hard nodig (en doen graag een beroep op relatief goedkope jongeren) en rekruteren daarom de scholieren uit de schoolbanken. Deze laten zich vaak verleiden door het aanbod van een betaalde baan.
69
Ten slotte neemt de werkgelegenheid in een deel van de persoonlijke dienstverlening (koeriers, bezorgers en dergelijke) toe. Ook zijn er de nodige baanopeningen in het seizoenswerk in de agrarische sector. Zolang de werkgever de in dienst genomen jongere met VMBO theoretische leerweg of HAVO/VWO bijschoolt, kan deze zich verder ontwikkelen. Een deel van de werkgevers besteedt hier echter geen aandacht aan. Dat kan tot gevolg hebben dat de jongere de baan weer kwijtraakt wanneer hij recht krijgt op een hoger (jeugd)loon. Procentueel ontstaan in de periode 2011-2016 de meeste baanopeningen in Limburg voor de opleidingstypen WO medisch (49%), VMBO theoretische leerweg (35%) en VMBO verzorging (35%). Ook de opleidingstypen MBO groen en HBO onderwijs kennen nog een relatief groot aantal baanopeningen (beide 30%). Het percentage baanopeningen voor de lager en middelbaar opgeleiden is vaak bovengemiddeld, terwijl voor verschillende opleidingscategorieën in het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs een lager dan gemiddeld percentage baanopeningen verwacht wordt. Verder blijkt op alle niveaus de vraag relatief groot voor arbeidskrachten met een diploma in de zorg. De opleidingscategorieën met een relatief hoog percentage baanopeningen in de komende jaren zijn VMBO tl, VMBO verzorging en vooral WO medisch. Voor met name HBO groen en WO groen, maar ook voor HBO economie en WO economie en recht worden juist relatief weinig baanopeningen verwacht. Op alle opleidingsniveaus is bij de zorgopleidingen het belang van de vervangingsvraag in de baanopeningen relatief laag. Hetzelfde geldt voor MBO sociaal-cultureel en WO groen.70
3.4
Resumé
Werkgelegenheidsstructuur In 2011 telt Limburg in totaal 528.000 bezette arbeidsplaatsen. De drie belangrijkste sectoren voor de Limburgse werkgelegenheid zijn zorg, zakelijke dienstverlening en detailhandel. Een sterke vertegenwoordiging van de werkgelegenheid ten opzichte van Nederland is te zien in de landbouw en visserij, de industriële sectoren chemie, metaal en elektrotechniek en overige industrie, de commerciële sectoren detailhandel, horeca en transport en de niet-commerciële sector welzijn. De commerciële sector zakelijke dienstverlening springt er op dit punt in negatieve zin uit. Het kleinbedrijf (1-9 werkzame personen), het middenbedrijf (10-99) en het grootbedrijf (100 of meer) zijn in 2011 goed voor respectievelijk 27%, 34% en 39% van de Limburgse werkgelegenheid. Daarmee wijkt de provincie niet of nauwelijks af van het landelijke beeld. In Limburg zijn veel mensen werkzaam in economisch-administratieve beroepen, technische en industriële beroepen en verzorgende en (para)medische beroepen. Vergeleken met land als geheel zijn in de provincie de economisch-administratieve beroepen ondervertegenwoordigd en de elementaire en niet-specialistische beroepen, de technische beroepen en de verzorgende en (para)medische beroepen iets oververtegenwoordigd. Van de werkenden in Limburg heeft ruim een derde een opleiding op MBO-niveau. Andere veel voorkomende opleidingsniveaus onder de werkenden zijn VMBO en HBO (beide ongeveer een vijfde van de werkenden). Vergeleken met Nederland zijn hoger opgeleiden (HBO en WO) in de provincie ondervertegenwoordigd. Zuid-Limburg kent naar verhouding meer hoger opgeleide werkenden dan Noord- en Midden-Limburg. Overall is in Limburg 15% van de werkzame personen 55-plusser tegenover landelijk 14%. De hoogste percentages in Limburg zijn te vinden in de sectoren onderwijs (24%) en landbouw en visserij (21%). De sectoren chemie, overige industrie en energie hebben elk een aandeel van 20% 55-plussers. Limburg telt in 2011 circa 46.420 vestigingen met slechts één werkzame persoon. Deels betreft het hier zzp‘ers, deels kan het ook om medewerkers van een grotere onderneming (bijvoorbeeld in de detailhandel) of franchisenemers gaan. Verder heeft Limburg 70
ROA (2011), ‘De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2016’.
70
circa 18.828 vestigingen met twee tot en met vier werkzame personen. Ook deze groep zal een aantal zzp’ers tellen, waarbij bijvoorbeeld de partner ondersteunende werkzaamheden verricht. Bedrijvendynamiek De gemeente Maastricht telde in totaal in 2011 8.859 vestigingen. Dit is een groei van 5,3% t.o.v. 2010. Het aantal arbeidsplaatsen groeide met 0,2% in 2011. De sectoren zorg en zakelijke dienstverlening kenden het grootste aantal arbeidsplaatsen. Het aantal vestigingen in de gemeente Heerlen is in 2011 met 2,7% gegroeid. De werkgelegenheid is in hetzelfde jaar met 0,3% gegroeid. De grootste procentuele groei in het aantal arbeidsplaatsen vond plaats in de sector informatie en communicatie en de grootste afname in de sector energie. De gemeente Sittard-Geleen kende in 2011 een groei van het aantal vestigingen van 4,8%. De werkgelegenheid daalde echter met 1,7%. De grootste werkgelegenheidsdaling vond plaats in de sector bank- en verzekeringswezen. Het aantal vestigingen in de gemeente Roermond is in 2011 met 3,9% gegroeid. De werkgelegenheid is hier met 1,0% gegroeid. De detailhandel is qua werkgelegenheid de belangrijkste sector voor de gemeente Roermond. In de gemeente Venlo steeg het aantal vestigingen met 3,6% in 2011 en de werkgelegenheid steeg met 0,8%. De sectoren zorg en metaal / elektrotechniek kennen het grootste aantal arbeidsplaatsen. De gemeente Venray kende een groei van 3,0% in het aantal vestigingen in 2011 en een groei van 2,6% in het aantal arbeidsplaatsen. De sector landbouw en visserij kent het grootste aantal vestigingen en de transportsector kent de meeste arbeidsplaatsen. Samenvattend lieten alle zes gemeenten in 2011 een stijging van het aantal vestigingen zien. In Maastricht en Heerlen stabiliseerde het aantal arbeidplaatsen. In Sittard-Geleen was sprake van een daling, in Roermond en Venlo van een lichte stijging en in Venray van een substantiële toename van het aantal arbeidsplaatsen. Werkgelegenheidsontwikkeling De werkgelegenheidsontwikkeling in Limburg bleef in de periode 1996-2011 structureel achter bij de landelijke ontwikkeling. Deels is dit een gevolg van de krimp van de bevolking, deels is het toe te schrijven aan de specifieke sectorale samenstelling van de werkgelegenheid. De werkgelegenheid in Limburg neemt in 2012 af. Voor de jaren 2013-2016 wordt weer een lichte werkgelegenheidsgroei voorzien. Per saldo neemt de Limburgse werkgelegenheid in de periode 2011-2016 naar verwachting toe met in totaal 0,8%. Groeisectoren in de provincie zijn in de periode 2012-2013 vooral zorg, groothandel, welzijn en zakelijke dienstverlening. Sectoren die een werkgelegenheidsdaling laten zien zijn met name chemie, bouw en bouwinstallatie en informatie en communicatie. Groeisectoren in de periode 2014-2016 zijn eveneens zorg, zakelijke dienstverlening en groothandel. Sectoren met de grootste werkgelegenheidsdaling in deze periode zijn energie, informatie en communicatie en overheid. Naast de topsectoren zijn nog twee sectoren waar de Provincie Limburg een rol voor zichzelf ziet weggelegd bij het verbeteren van de aansluiting tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, te weten de zorg en de techniek. Dit hoofdstuk bevat voor al deze sectoren nadere informatie over (trends en ontwikkelingen in) de werkgelegenheid. Vacatures In 2009 vertaalde de kredietcrisis zich in een daling van het aantal bij UWV gemelde vacatures in Limburg ten opzicht van het jaar daarvoor. De vacaturemarkt toonde in 2010 weer herstel. Als gevolg van de eurocrisis is in 2011 echter weer een daling van het aantal bij UWV gemelde vacatures waarneembaar. De registratiecijfers van UWV weerspiegelen slechts een deel van de vacaturemarkt. Het jaarlijks vacatureonderzoek van UWV biedt – op basis van een enquête onder werkgevers wel inzicht in de vacaturetotalen. Dat levert voor 2011 een ander beeld op dan op basis van de registratiecijfers van UWV. In 2011 werden er in Limburg 40.000 vacatures vervuld, 3% meer dan in 2010. Landelijk was dat jaar sprake van een daling van 6%.
71
Opmerkelijk is dat in de in 2011 vervulde vacatures vrijwel geen vaste aanstellingen meer worden aangeboden. Limburg kent in vergelijking met Nederland veel vervulde vacatures in: a) agrarische sector; overheid (inclusief onderwijs), zorg en welzijn; handel; industrie; b) het kleinbedrijf; c) agrarisch, productie-, transport-, onderwijzend en verzorgend en (para)medisch personeel; d) de lagere opleidingsniveaus (BO en VMBO) en de MBO-niveaus 3 en 4. Baanopeningen Het totaal aantal baanopeningen (uitbreidingsvraag plus vervangingsvraag) naar beroepsklasse bedraagt in de periode 2011-2016 in Limburg naar schatting 162.100 (31% van de werkgelegenheid in 2010). De baanopeningen zijn grotendeels toe te schrijven aan de vervangingsvraag; de provincie kent in de beschouwde periode slechts een lichte uitbreidingsvraag van in totaal ruim 6.500. Absoluut gezien ontstaan de meeste baanopeningen in de economisch-administratieve beroepen, elementaire- en niet specialistische beroepen, verzorgende en (para)medische beroepen en industrieberoepen. Procentueel gezien zijn de agrarische beroepen, transportberoepen, technische beroepen en elementaire en niet specialistische beroepen de beroepen met de meeste baanopeningen. Naar opleidingstype is het totaal aantal baanopeningen in Limburg in de periode 20112016 lager (141.600). In absoluut opzicht ontstaan de meeste baanopeningen voor de opleidingstypen MBO techniek, MBO economie, VMBO theoretische leerweg, VMBO techniek en HAVO/VWO. Procentueel ontstaan de meeste baanopeningen voor de opleidingstypen WO medisch (49% van de werkgelegenheid in 2010), VMBO theoretische leerweg (35%) en VMBO verzorging (35%). Voor gediplomeerden van het VMBO vormen leerwerkbanen (BBL) binnen het MBO onderdeel van de baanopeningen.
72
4
Aanbodzijde van de arbeidsmarkt
Dit hoofdstuk stelt de aanbodzijde van de Limburgse arbeidsmarkt centraal. Aan de orde komen achtereenvolgens de beroepsbevolking, de reserves voor de arbeidsmarkt (i.e. uitkeringsgerechtigden, het niet-uitkeringsgerechtigd arbeidsaanbod en arbeidsmigranten), de arbeidsmarktinstroom vanuit het onderwijs en de pendel.
4.1
Beroepsbevolking
Het aanbod van arbeid op de regionale arbeidsmarkt wordt gevormd door de beroepsbevolking (paragraaf 4.1.3). De omvang hiervan wordt allereerst bepaald door de omvang van de groep 15- tot 65-jarigen (potentiële beroepsbevolking, paragraaf 4.1.1) en vervolgens door dat deel daarvan dat werkt of actief naar werk zoekt (arbeidsparticipatie, paragraaf 4.1.2). 4.1.1
Potentiële beroepsbevolking
Samenstelling van de potentiële beroepsbevolking Alle mensen in de leeftijd van 15 tot 65 jaar samen vormen de potentiële beroepsbevolking. Van deze groep heeft een (groot) deel werk van twaalf uur of meer per week (de werkzame beroepsbevolking) en heeft een deel geen werk van twaalf uur of meer per week maar is daar wel actief naar op zoek (werkloze beroepsbevolking). De mensen in de leeftijd van 15 tot 65 jaar die geen twaalf uur of meer per week werken en ook niet actief op zoek zijn naar dergelijk werk vormen de niet-beroepsbevolking. Van de niet-beroepsbevolking wil een deel wel 12 uur of meer per week werken. Een ander deel wil, kan of hoeft dat om uiteenlopende redenen (zoals ziekte, opleiding/studie, VUT, andere inkomsten en zorgtaken) niet. Figuur 4.1 geeft aldus de samenstelling van de potentiële beroepsbevolking van Limburg in 2010 weer. Figuur 4.1 Samenstelling potentiële beroepsbevolking Limburg naar categorie, 2010
73
Bron: EBB; Etil/Research voor Beleid.
In 2010 telt de potentiële beroepsbevolking van Limburg 749.000 personen. Daarvan zijn er 472.000 werkzaam en 31.000 werkloos. De resterende 277.000 personen behoren tot de niet-beroepsbevolking. Van deze groep willen, kunnen of hoeven er 213.000 niet te werken. De overige 64.000 personen willen dat wel en vormen daarmee het onbenut arbeidspotentieel. Ontwikkeling van de potentiële beroepsbevolking Zoals vermeld in paragraaf 2.4, neemt de totale bevolking van Limburg tussen 2011 en 2025 verder af. Tussen de deelgebieden in Limburg bestaan wel aanzienlijke verschillen. Zo neemt de bevolking in Noord-Limburg in de periode 2011-2025 naar verwachting nog toe met 0,2%, terwijl de bevolking in Midden- en Zuid-Limburg in dezelfde periode daalt met respectievelijk -1,4% en -6,3% (zie tabel 2.2). Landelijk stijgt het totale inwonertal de komende jaren nog. Het omslagpunt van bevolkingsgroei naar bevolkingsdaling voor Nederland wordt nu voorzien voor het jaar 2040.71 De ontwikkeling van de potentiële beroepsbevolking loopt voor op de ontwikkeling van de totale bevolking. Figuur 4.2 schetst de (verwachte) ontwikkeling van de potentiële beroepsbevolking van Nederland en Limburg in de periode 1998-2016. Figuur 4.2 Ontwikkeling potentiële beroepsbevolking, Nederland en Limburg, 1998-2016 (in %, 3-jaars voortschrijdend gemiddelde) 1,00 0,75
0,50
In %
0,25 0,00 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016
-0,25 -0,50 -0,75 -1,00 -1,25 Nederland
Limburg
Bron: Progneff 2011; Etil/Research voor Beleid.
Nationaal bereikt de ontwikkeling van de potentiële beroepsbevolking in 2010/2011 een omslagpunt. De afgelopen 100 jaar heeft ons land te maken gehad met een structurele groei van de potentiële beroepsbevolking. De afgelopen jaren nam de groei al af en momenteel ligt deze rond de nul. Vanaf nu gaan de babyboomers met pensioen en overtreft de uitstroom uit de potentiële beroepsbevolking de instroom in de potentiële beroepsbevolking. De migratie dempt deze ontwikkeling nog. Nederland heeft - behoudens enkele jaren in de periode 2000-2010 - een structureel positief buitenlands migratiesaldo. In Limburg is - als gevolg van de demografische ontwikkelingen - al sinds 1997 een structurele afname van de potentiële beroepsbevolking te zien. Onderstaande tabel geeft de om-
71
74
‘Begeleidende notitie bij de resultaten van Progneff 2011’, OP: Prognose.vanmeernaarbeter.nl, juni 2011.
vang weer van de huidige en toekomstige potentiële beroepsbevolking van Nederland, Limburg en de drie deelgebieden. Tabel 4.1 Huidige en toekomstige potentiële beroepsbevolking, Nederland, Limburg en de drie deelgebieden, 2010-2016
Regio
Huidige omvang (2010)
Totale ontwikkeling (abs) (2010-2016)
Totale ontwikkeling (%) (2010-2016)
Nederland
11.138.500
-48.900
-0,4
Limburg
749.200
-34.800
-4,6
Noord-Limburg
186.400
-5.700
-3,1
Midden-Limburg
156.300
-6.300
-4,0
Zuid-Limburg
406.500
-22.800
-5,6
Bron: CBS; Etil/Research voor Beleid.
In totaal daalt de potentiële beroepsbevolking in Limburg in de periode 2010-2016 met ruim 34.800 personen; landelijk bedraagt de afname ongeveer 48.900 personen. Dat betekent ook dat relatief gezien de afname in Limburg sterker is dan landelijk (totaal -4,6% tegenover -0,4%). Binnen Limburg laten alle drie deelgebieden een forse daling zien. In ZuidLimburg is deze het sterkst (-5,6%) en in Noord-Limburg het minst sterk (-3,1%). MiddenLimburg neemt een tussenpositie in (-4,0%). 4.1.2
Arbeidsparticipatie
Arbeidsparticipatie geeft de verhouding weer tussen de beroepsbevolking en de potentiële beroepsbevolking. Bruto arbeidsparticipatie is het aandeel van de werkzame én werkloze beroepsbevolking in de potentiële beroepsbevolking. Netto arbeidsparticipatie is het aandeel van de werkzame beroepsbevolking in de potentiële beroepsbevolking.72 Het verschil tussen de bruto en netto arbeidsparticipatie wordt vooral bepaald door conjuncturele factoren. Bij een slechtere conjunctuur stijgt de werkloosheid. Die komt in paragraaf 5.2 aan de orde. In deze subparagraaf beperken we ons verder tot de bruto arbeidsparticipatie. De (huidige en toekomstige) ontwikkeling van de bruto arbeidsparticipatie wordt vooral door structurele factoren bepaald: Internationaal gezien kent ons land van oudsher een relatief hoge arbeidsparticipatie. Binnen de EU is alleen in Noorwegen de participatiegraad hoger. Er zijn de zogenaamde cohorteffecten, die ontstaan doordat oudere generaties (cohorten) in de loop van de tijd worden vervangen door jongere cohorten die een hogere arbeidsparticipatie kennen. Daarnaast is te wijzen op sociaal-culturele ontwikkelingen. Het aantal werkende vrouwen en ouderen (zie tekstvak hieronder) neemt gestaag toe door sociaal-culturele trends, zoals de emancipatie van vrouwen en betere arbeidsomstandigheden. Ook is sprake van een stijgende trend van het opleidingsniveau van de potentiële beroepsbevolking. Dit heeft op twee manieren effect op de participatie. Aan de ene kant participeren hoger opgeleiden over het algemeen meer op de arbeidsmarkt. Een gemiddeld hoger opleidingsniveau betekent aan de andere kant dat jongeren langer doorleren en dus 72
Zoals vermeld, gaat het bij de werkzame beroepsbevolking om personen die 12 uur of meer per week werken. Iedereen met een baan van minder dan 12 uur per week valt onder de werkloze beroepsbevolking en blijft in de netto arbeidsparticipatie dus buiten beschouwing.
75
later de arbeidsmarkt betreden. Het is de vraag of deze laatste trend zich de komende jaren doorzet, aangezien het kabinet het langer doorleren door jongeren minder aantrekkelijk maakt (zie ook hieronder). Ten slotte zijn er institutionele ontwikkelingen. Vrouwen en ouderen zijn in de afgelopen jaren ook meer gaan participeren door maatregelen die de combinatie van werk en gezin vergemakkelijken en door financiële prikkels. Verhoging van de AOW-leeftijd zal in de toekomst leiden tot een verdere toename van de arbeidsdeelname door ouderen. Nieuwe wet- en regelgeving ten aanzien van onderwijs (hoger collegegeld; boete langstudeerders; versobering studiefinanciering) leiden de komende jaren waarschijnlijk tot een toename van de arbeidsparticipatie van jongeren. De maatregelen met betrekking tot uitkeringen (de Wet werken naar vermogen en mogelijk ook wijzigingen in de WW) hebben een algemeen verhogend effect op de arbeidsparticipatie. Werkende ouderen Op basis van CBS Statline is het volgende landelijke beeld van werkende ouderen te schetsen (de cijfers zijn niet regionaal uit te splitsen): Van de werkenden in ons land geeft in 2010 44% aan door te willen werken tot hun 65 ste levensjaar, 29% wil dat niet en 27% weet het (nog) niet. Vijf jaar eerder wilde nog maar 21% doorwerken tot die leeftijd. Mannen willen vaker doorwerken dan vrouwen. Naarmate de leeftijdsklasse hoger is, is de bereidheid door te werken groter (met uitzondering van de laagste leeftijdsklasse, de 15-25-jarigen, die naar verhouding vaak willen doorwerken). Van 2000 tot en met 2006 was de gemiddelde leeftijd waarop werknemers met pensioen gingen steeds 61 jaar. Vanaf 2007 stijgt de pensioenleeftijd. Dit komt door de invoering in 2006 van nieuwe wet- en regelgeving gericht op inperking van regelingen voor vervroegd pensioen. Hierdoor gaan steeds minder werknemers voor hun 60ste met pensioen en neemt het aandeel dat tot het 65ste levensjaar doorwerkt toe. In 2011 is de gemiddelde pensioenleeftijd van werknemers verder gestegen tot 63,1 jaar. Het aandeel werknemers dat 65 jaar of ouder is op het moment van pensionering, is de laatste vijf jaar verdubbeld: van 15 procent van de werkzame personen van 15 jaar of ouder in 2006 naar 30 procent in 2011. Tegelijkertijd is het aandeel dat bij pensionering jonger is dan 60 jaar fors afgenomen. In 2006 was 28 procent van de werknemers die stopten met werken jonger dan 60 jaar, tegen slechts 6 procent in 2011. Het aantal werkzame 65-plussers bedroeg in 2010 138.000 (1,6% van de werkzame personen van 15 jaar of ouder) tegenover 64.000 (0,8%) in 2000. Van de werkzame 65-plussers werkte 59% 12 uur of meer; de gemiddelde arbeidsduur bedroeg 18,9 uur per week. Voor alle werkzame personen van 15 jaar of ouder ging het om 89% met een arbeidsduur van 12 uur of meer en een gemiddelde arbeidsduur van 31,3 uur per week.73
Onderstaande figuur schetst de (verwachte) ontwikkeling van de bruto arbeidsparticipatie in Nederland, Limburg en de drie deelgebieden
73
76
CBS Statline.
Figuur 4.3 Ontwikkeling bruto participatie in Nederland, Limburg en de drie deelgebieden, 1996-2016 75
70
65
60
55
50 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 Nederland
Limburg
Noord-Limburg
Midden-Limburg
Zuid-Limburg
Bron: CBS Statline, CPB; Etil/Research voor Beleid.
De totale bruto arbeidsparticipatie is in de periode 1996-2010 aanzienlijk gestegen, zowel in Nederland als in (de drie deelgebieden van) Limburg. De verschillen tussen Nederland als geheel en Limburg zijn in de loop der tijd kleiner geworden. In 2010 bedraagt de participatiegraad in Limburg 67,2% tegenover landelijk 70,2%. In 1984 bedroeg de participatiegraad in de provincie nog 49%. In Noord-Limburg bedraagt de arbeidsparticipatie in 2010 69,9%, in Midden- en met name Zuid-Limburg is deze lager (69,1% respectievelijk 65,2%). Verklaringen voor de lagere participatie in Limburg dan landelijk zijn vooral het lagere opleidingsniveau en de sterkere mate van vergrijzing. Als gevolg van de hierboven genoemde factoren (cohorteffecten, sociaal-culturele en institutionele ontwikkelingen) zet de stijgende trend van de bruto arbeidsparticipatie in de periode 2010-2016 door, zowel landelijk als in (de drie deelgebieden van) Limburg. Naar verwachting bedraagt de participatiegraad in Limburg in 2016 70,1% tegenover landelijk 73,0%. Regionaal blijven verschillen bestaan: de verwachte percentages voor Noord-, Midden- en Zuid-Limburg zijn respectievelijk 72,6%, 71,9% en 68,2%. Tabel 4.2 geeft de verwachte ontwikkeling van de bruto arbeidsparticipatie in Limburg weer naar geslacht en leeftijd. Tabel 4.2 Ontwikkeling bruto arbeidsparticipatie in Limburg, naar geslacht en leeftijd, 2010-2016, in % 2010 (%) 67,2
2016 (%) 70,1
Mutatie 2010-2016 (%-punt) 2,9
Man
75,2
77,2
2,0
Vrouw
58,9
62,9
4,0
15 tot 25 jaar 25 tot 35 jaar
41,1 86,0
43,6 85,8
2,5 -0,3
35 tot 45 jaar 45 tot 55 jaar
84,8 78,3
86,9 80,9
2,1 2,6
55 tot 65 jaar
46,2
55,4
9,2
Totaal
Bron: CBS, CPB; Etil/Research voor Beleid.
77
Ook de komende jaren komt de verwachte stijging van de arbeidsparticipatie in Limburg vooral voor rekening van vrouwen en ouderen. Vergeleken met de afgelopen periode laten nu echter ook de jongeren (15 tot 25 jaar) een relatief sterke stijging zien. Opvallend is de – zij het lichte – verwachte daling van de participatiegraad van de leeftijdscategorie 25 tot 35 jaar. Een verklaring hiervoor is dat als gevolg van de eurocrisis de arbeidsparticipatie van de groep 25- tot 35-jarigen in 2011 hard is gedaald en in 2016 nog niet helemaal terug zal zijn op het oude niveau. 4.1.3
Beroepsbevolking
Ontwikkeling beroepsbevolking De beroepsbevolking bestaat, zoals vermeld, uit dat deel van de 15- tot 65-jarigen dat twaalf uur of meer per week werkt dan wel actief dergelijk werk zoekt. De ontwikkeling van de beroepsbevolking is dus de resultante van de ontwikkeling van de potentiële beroepsbevolking en de arbeidsparticipatie. Het CPB wijst in de Decemberraming 2011 op een plotselinge sterke toename van de beroepsbevolking in het derde kwartaal van 2011. De werkloosheid in ons land loopt al sinds juli 2011 op. Tegelijkertijd stijgt ook de werkgelegenheid in personen in het derde kwartaal. Deze situatie wijkt duidelijk af van bijvoorbeeld 2009, toen de hogere werkloosheid werd veroorzaakt doordat mensen hun baan kwijtraakten. In het derde kwartaal van 2011 komt de werkloosheidsstijging doordat meer mensen willen werken en zich aanbieden op de arbeidsmarkt. Deze plotselinge toename van de beroepsbevolking is opvallend. Bij een stijgende werkloosheid hebben mensen immers minder prikkels zich te melden op de arbeidsmarkt (het zogenaamde discouraged worker effect). Volgens het CPB spelen bij de toename van de beroepsbevolking de volgende mogelijke factoren een rol: Het aantal schoolverlaters dat de arbeidsmarkt betreedt, is groter dan gebruikelijk. Mogelijk zijn dit mensen die tijdens de kredietcrisis hebben besloten een extra studie te volgen die nu is afgerond. Verder betreden meer ouderen de arbeidsmarkt. Zorgen over de pensioenvoorziening kunnen hier een rol spelen. De bezorgdheid over werkloosheid onder gezinnen is toegenomen. Dit verhoogt de kans dat meer leden van een huishouden een baan gaan zoeken om het mogelijke inkomensverlies te beperken (het zogenaamde added worker effect). Het CPB verwacht dat een aantal van deze - vooral conjuncturele - factoren in ieder geval ook in 2012 een opwaarts effect blijft uitoefenen op de beroepsbevolking.74 Ook de in paragraaf 4.1.2 genoemde structurele factoren (cohorteffecten, sociaal-culturele en institutionele ontwikkelingen) dragen – via een toename van de bruto arbeidsparticipatie – bij aan de groei van de beroepsbevolking. Van de verwachte demografische ontwikkelingen (daling potentiële beroepsbevolking, zie paragraaf 4.1.1) gaat een tegengesteld effect uit. Figuur 4.4 laat zien hoe de hierboven beschreven ontwikkeling van de potentiële beroepsbevolking en de arbeidsparticipatie zich vertalen in de (verwachte) ontwikkeling van de beroepsbevolking in Nederland, Limburg en de drie deelgebieden.
74
78
CPB (2011), ‘Decemberraming 2011. Economische vooruitzichten 2012’.
Figuur 4.4 Ontwikkeling beroepsbevolking in Nederland, Limburg en de drie deelgebieden, 1998-2016 (in %, 3-jaars voortschrijdend gemiddelde) 2,5 2,0 1,5 1,0
In %
0,5 0,0 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 -0,5 -1,0 -1,5 -2,0 -2,5 Nederland
Limburg
Noord-Limburg
Midden-Limburg
Zuid-Limburg
Bron: CBS Statline, CPB; Etil/Research voor Beleid.
In het land als geheel was de afgelopen jaren steeds sprake van een stijging van de beroepsbevolking. Naar verwachting zet deze landelijke trend in de periode 2010-2016 door. Voor Limburg is het beeld anders. In tegenstelling tot de landelijke ontwikkeling laat de provincie in de jaren 2008-2011 een krimp van de beroepbevolking zien als gevolg van de demografische ontwikkelingen (daling potentiële beroepsbevolking) en een tijdelijk stagnerende of dalende arbeidsparticipatie. De veronderstelling is dat in de periode 2010-2016 de arbeidsparticipatie in Limburg de landelijke ontwikkelingen volgt. Door de verwachte demografische ontwikkelingen daalt de beroepsbevolking hier toch, zij het licht. Regionaal bestaan binnen Limburg grote verschillen in de verwachte ontwikkeling van het arbeidsaanbod. Onderstaande tabel biedt daar nader inzicht in. Tabel 4.3 Huidige en toekomstige beroepsbevolking, Nederland, Limburg en de drie deelgebieden, 2010-2016 Huidige omvang (2010)
Totale ontwikkeling (abs) (2010-2016)
Totale ontwikkeling (%) (2010-2016)
7.818.000
272.300
3,5
Limburg
503.200
-2.400
-0,5
Noord-Limburg
130.300
900
0,7
Midden-Limburg
108.000
-200
-0,2
Zuid-Limburg
264.900
-3.100
-1,2
Regio Nederland
Bron: CBS Statline, CPB; Etil/Research voor Beleid.
De tabel toont dat in de periode 2010-2016 de beroepsbevolking landelijk met in totaal 3,5% groeit. In Limburg is een daling van in totaal 0,5% te voorzien. Regionaal gezien is in Zuid-Limburg een daling van 1,2% te verwachten, in Midden-Limburg een daling van 0,2% en in Noord-Limburg een groei van 0,7%. De vorige editie van RAIL liet een negatiever beeld zien van de verwachte ontwikkeling van de beroepsbevolking. Het verschil is grotendeels te verklaren door de bijstelling naar boven in Progneff 2011 (als gevolg van nieuwe nationale
79
bevolkingsprognose van het CBS, maar ook doordat standcijfers per 1-1-2011 hoger uitvielen dan geprognosticeerd en door nieuwe inzichten omtrent migratie). 75 Samenstelling beroepsbevolking naar geslacht, leeftijd en opleidingsniveau Van de beroepsbevolking in (de drie deelgebieden van) Limburg is in 2010 57% man en 43% vrouw. Daarmee zijn mannen iets sterker en vrouwen wat minder sterk vertegenwoordigd dan landelijk (55% respectievelijk 45%). De verschillen zijn echter klein. Figuur 4.5 Samenstelling beroepsbevolking naar leeftijdsklasse, Nederland, Limburg en de drie deelgebieden, 2010 100% 14%
15%
16%
15%
15%
29%
28%
29%
28%
26%
26%
27%
25%
22%
20%
20%
19%
20%
11%
11%
10%
10%
11%
Nederland
Limburg
80% 26% 60% 27% 40%
20%
0% 15 tot 25 jaar
25 tot 35 jaar
Noord-Limburg Midden-Limburg Zuid-Limburg 35 tot 45 jaar
45 tot 55 jaar
55 tot 65 jaar
Bron: EBB; Etil/Research voor Beleid.
Van de Limburgse beroepsbevolking is 44% 45 jaar of ouder (waarvan 15 procentpunt 55 jaar of ouder). Landelijk gaat het om 40% 45-plussers (waarvan 14 procentpunt 55-plusser). Het beeld voor de Limburgse deelgebieden verschilt maar weinig van dat voor de provincie als geheel. De leeftijdsopbouw van de Limburgse beroepsbevolking hangt sterk af van de leeftijdsopbouw van de Limburgse potentiële beroepsbevolking. Uit het bovenstaande is dus niet af te leiden dat Limburgse jongeren minder actief en Limburgse ouderen actiever zijn op de arbeidsmarkt dan landelijk.
75
80
‘Begeleidende notitie bij de resultaten van Progneff 2011’, OP: Prognose.vanmeernaarbeter.nl, juni 2011.
Figuur 4.6 Samenstelling beroepsbevolking naar opleidingsniveau, Nederland, Limburg en de drie deelgebieden, 2010 100%
80%
34%
25%
29%
30%
31%
47%
43%
60%
40%
43%
49%
45%
20% 23%
25%
27%
23%
26%
Nederland
Limburg
Noord-Limburg
Midden-Limburg
Zuid-Limburg
0% Lager
Middelbaar
Hoger
Bron: EBB; Etil/Research voor Beleid.
Het opleidingsniveau van de beroepsbevolking van Limburg neemt weliswaar toe, maar blijft nog steeds achter bij het landelijk gemiddelde. In 2010 is in Limburg 25% van de beroepsbevolking laag-, 45% middelbaar en 29% hoogopgeleid (landelijk is de verdeling 23% laag, 43% middelbaar en 34% hoog). Binnen Limburg kent in 2010 deelgebied Zuid-Limburg naar verhouding het grootste aandeel hoogopgeleiden (31%). Dit komt vooral door de hoge score van regio Maastricht & Mergelland; in Parkstad Limburg is het aandeel hoogopgeleiden beduidend lager. Van de drie deelgebieden heeft Noord-Limburg het laagste percentage hoogopgeleiden (25%).
4.2
Reserves
Tot de reserves voor de Limburgse arbeidsmarkt zijn te rekenen uitkeringsgerechtigden, het niet-uitkeringsgerechtigd arbeidsaanbod en arbeidsmigranten. Een groot deel van de eerste en een kleiner deel van de tweede en derde groep is aan te treffen onder de bij UWV geregistreerde niet-werkende werkzoekenden (zie paragraaf 5.2). 4.2.1
Uitkeringsgerechtigden
De afname van het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (AO) in de afgelopen jaren in Nederland is vooral het gevolg geweest van de gewijzigde wet- en regelgeving gericht op het verminderen van de instroom in en het bevorderen van de uitstroom uit de arbeidsongeschiktheidsregelingen. Aan die afname is in 2010 (tijdelijk?) een eind gekomen. De ontwikkeling van het aantal WW-uitkeringen wordt vooral conjunctureel bepaald. Voor de algemene bijstand geldt dat in mindere mate. Als gevolg van de kredietcrisis is het aantal WW- en algemene bijstandsuitkeringen in ons land in 2009 opgelopen. In 2010 daalde het aantal WW-uitkeringen weer, maar zette de stijging van het aantal algemene bijstandsuitkeringen door. De stijging van de WW- en algemene bijstandsuitkeringen is nog getemperd door de deeltijd-WW respectievelijk de invoering van de WIJ.
81
Figuur 4.7 Uitkeringen AO (totaal), WW en Algemene Bijstand (WWB en WIJ) in Nederland, 1999-2010 (peildatum ultimo jaar)
Nederland 1.200.000 1.000.000 800.000 600.000 400.000
200.000 0 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
AO (totaal)
WW
Algemene bijstand
Limburg 100.000 80.000 60.000 40.000
20.000 0
1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 AO (totaal)
WW
Algemene bijstand
Bron: CBS Statline; Etil/Research voor Beleid.
Landelijk springt vooral de trendbreuk in de ontwikkeling van het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen in 2010 in het oog. De jarenlange daling slaat dat jaar om in een stijging. Deze komt – naast het verder doorstijgen van het aantal Wajong-uitkeringen – door een toename van de instroom in de WIA. De WIA-instroom nam in 2010 met ruim 20% toe. In 2011 is deze stijging naar verwachting veel kleiner, namelijk maar 6%. De groeiende WIAinstroom is deels het gevolg van demografische veranderingen (vooral vergrijzing) en instroom van eerdere afgewezen aanvragen.76 De landelijke ontwikkeling van het aantal WWuitkeringen in 2010 weerspiegelt de dalende trend in de werkloosheid vanaf februari dat jaar. De ontwikkeling van het aantal bijstandsuitkeringen ijlt doorgaans na bij de ontwikkeling van het aantal WW-uitkeringen.
76
82
Zie: UWV (2011), ‘UWV Kennisverslag 2011-III’. Overigens komt uit de UWV-cijfers een relatief minder sterke stijging van het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen in 2010 ten opzichte van 2009 naar voren dan uit de cijfers van het CBS.
Zoals bovenstaande figuur laat zien, volgt Limburg in grote lijnen de landelijke trends. Wel ligt het aantal WW-uitkeringen in Limburg als gevolg van de hogere werkloosheidscijfers op een relatief hoger niveau dan landelijk (een indicatie hiervoor is ook het hogere NWWpercentage in Limburg, zie paragraaf 5.2) . Ultimo 2010 bedraagt het aantal AO-, WW- en algemene bijstandsuitkeringen (WWB en WIJ) in Limburg respectievelijk 71.900, 20.700 en 24.300. In de algemene bijstand wordt het huishoudbeginsel ingevoerd (zijn er inwonende werkende kinderen dan wordt het niveau van de bijstand verlaagd of de uitkering zelfs stopgezet). Verder treedt per 1 januari 2013 de Wet werken naar vermogen in werking waarin delen van de WSW en Wajong samengevoegd worden met de WWB en WIJ. De WW heeft het kabinet ongemoeid gelaten, maar het is zeer de vraag of deze bij de nieuwe bezuinigingen buiten schot zal blijven. De veranderingen in wet- en regelgeving zijn erop gericht het beroep op de sociale uitkeringen te beperken. Een verdieping van de eurocrisis zal leiden tot een (verdere) toename van het aantal WW- en algemene bijstandsuitkeringen. 4.2.2
Niet-uitkeringsgerechtigd arbeidsaanbod
Het niet-uitkeringsgerechtigde arbeidsaanbod bestaat uit de groep die geen opleiding volgt en niet werkt, maar ook geen uitkering ontvangt (bijvoorbeeld omdat de partner werkt). 77 Hoewel niet altijd actief op zoek naar werk, wil een deel van deze groep wel werken. Binnen het niet-uitkeringsgerechtigde arbeidsaanbod onderscheidt de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) acht typen inactieven met uiteenlopende arbeidsmarktperspectieven: De jonge kanshebber en recentelijk inactieve zijn de types die over het algemeen wel werk willen en grote kans hebben op een baan. De onvrijwillig inactieve allochtoon en de werkwillende oudere willen wel werk, maar hebben een kleine kans om een baan te vinden. De welvarende inactieve wil juist over het algemeen geen werk maar heeft wel een relatief grote kans op een baan. De types oudere huisvrouw, huisvrouw met thuiswonende kinderen en jonge moeder willen vaak geen werk en hebben een relatief kleine kans op een baan. 78 De groep niet-uitkeringsgerechtigden vormt (in theorie) groot arbeidspotentieel. Gegevens voor Limburg ontbreken, maar het gaat om een substantieel aanbod. Landelijk was in 2009 meer dan de helft (52%) van het aantal werklozen niet-uitkeringsgerechtigd.79 4.2.3
Arbeidsmigranten
Naast uitkeringsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigd arbeidsaanbod vormen (tijdelijke) arbeidsmigranten potentieel arbeidsaanbod. In september 2011 werken in Nederland volgens officiële cijfers in totaal zo’n 155.000 werknemers uit Oost-Europese EU-landen waarvan 129.000 Polen (18.000 respectievelijk 15.000 meer dan een jaar eerder).80 Dit aantal is nog een forse onderschatting aangezien de nodige Oost-Europese werknemers tijdelijk in Nederland verblijven en daardoor niet in de statistieken zijn aan te treffen. 77
78
79 80
Vaak wordt voor deze groep de term nuggers gebruikt. Deze geldt echter ook voor een specifieke deelverzameling van de grotere doelgroep, namelijk de groep die ingeschreven staat bij het UWV en geen uitkering ontvangt. Deze deelverzameling is relatief klein en is – doordat er de laatste jaren weinig actief beleid op deze groep is gericht – ook niet goed te analyseren. CBS (2010), ‘Geen kans of geen keuze? Een typologie van het arbeidspotentieel zonder inkomen’; RWI (2010), ‘Kansen bekeken. Vervolganalyse van het onbenut arbeidspotentieel onder nietuitkeringsgerechtigden in de krachtwijken’. RWI (2011), ‘Arbeidsmarktanalyse 2011’. CBS (2011), ‘Werknemers uit de Oost-Europese lidstaten van de EU naar nationaliteit (maatwerktabel)’.
83
Voor een gebied als Noord- en Midden-Limburg geldt dit - door de oververtegenwoordiging aldaar van sectoren als land- en tuinbouw en logistiek/distributie – nog sterker. In de zomermaanden ligt het aantal arbeidsmigranten – zeker in agrarische gebieden – in verband met seizoensarbeid overigens beduidend hoger dan in de rest van het jaar. Al sinds medio jaren negentig komen met name Poolse arbeidsmigranten naar Noord- en Midden-Limburg. De verwachting was dat de Polen na de volledige opening van de Duitse grenzen voor werknemers uit de nieuwe EU-landen (per 1 mei 2011) Nederland massaal de rug zouden toekeren; de reistijd naar Duitsland is immers veel korter en de reiskosten daardoor aanzienlijk lager. Ook de verharding van het politieke klimaat onder het kabinet Rutte zou een dergelijk effect hebben. Zoals uit bovenstaande cijfers blijkt, blijven de Polen echter (komen). Van de 4.000 mensen die in Nederland werken voor OTTO Work Force in Venray81 zijn er 3.000 afkomstig uit Polen en 1.000 uit Slowakije, Tsjechië en Hongarije. Gevraagd naar hun motivatie om niet naar Duitsland te gaan, werd als één van de redenen opgegeven: de bezetting in het verleden door Duitsland. De belangrijkste reden om naar Nederland te (blijven) komen, is echter dat men in Nederland meer betaald krijgt dan in Duitsland.82 Voor Polen is verder de informele omgang binnen Nederlandse bedrijven aantrekkelijk; de cultuur in Duitsland is nog steeds hiërarchisch. Al met al verwacht OTTO dat in ieder geval de komende vijf tot tien jaar nog Polen naar West-Europa komen en daarbij ook nog vaak voor Nederland kiezen.83 De verwachting is verder dat – als gevolg van de eurocrisis - de komende jaren ook steeds meer Zuid-Europese werknemers hun toevlucht in ons land zullen zoeken.84 Een specifieke groep van arbeidsmigranten vormen de hoogopgeleide kennismigranten. Sinds juni 2011 gelden verscherpte regels voor kennismigranten. De IND let er scherper op of het salaris (op papier) niet te hoog is in vergelijking met de voor de functie gebruikelijke lonen. Gevolg van de regeling is ook dat concerns het moeilijk hebben om tijdelijke krachten van elders uit hetzelfde concern naar Nederland te halen, omdat die toevallig een lager salaris hebben dan in de regelgeving voor kennismigranten is vastgesteld. 85 Verder verdwijnt de 30 procent-regeling voor kennismigranten: kennismigranten die in Nederland werken hoefden over de eerste 30 procent van hun inkomen geen belasting te betalen. Ook deze maatregel werkt negatief voor het (kunnen) aannemen van hoogopgeleide buitenlanders.
4.3
Arbeidsmarktinstroom
Om een goed beeld te kunnen schetsen van de toekomstige aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt dient naast ontwikkelingen in de vraag naar nieuwkomers op de arbeidsmarkt (baanopeningen, zie paragraaf 3.3) ook het aanbod van nieuwkomers in kaart te worden gebracht. Dit gebeurt aan de hand van de arbeidsmarktinstroom. Daarmee wordt het aanbod van nieuwe arbeidskrachten op de arbeidsmarkt bedoeld, zoals bepaald door de verwachte uitstroom van schoolverlaters uit het initiële dagonderwijs, het deeltijdonderwijs, het niet-reguliere voltijdonderwijs en de beroepsgerichte volwasseneneducatie. Onder 81
82 83 84
85
84
OTTO Work Force – opgericht in 2000 - begon met de bemiddeling van Poolse uitzendkrachten met een Duits paspoort. Het is uitgegroeid tot een bedrijf dat in Europa tienduizend mensen aan het werk heeft. Anno 2011 is OTTO de grootste aanbieder van buitenlandse werknemers in Nederland. Daartegenover staat dat de kosten voor levensonderhoud in Duitsland lager zijn. Artikel ‘Goh, de Polen blijven nog’, IN: De Limburger, 13 augustus 2011. Eind 2011 kende Spanje met een record van 22,9% de hoogste werkloosheid binnen de eurozone (internationale definitie). Van de Spaanse jongeren zocht bijna de helft (48,7%) een baan. Ter vergelijking: het gemiddelde voor de hele eurozone bedroeg 10,4% respectievelijk 21,3% en in Nederland waren de percentages 4,9% en 8,6%. In 2011 hebben 50.000 Spanjaarden hun land verlaten. De arbeidsmigratie is daarmee met 37 procent toegenomen. Zie: Artikel ‘De Spanjaarden komen’, OP: Nieuwsuur.nl, 11 januari 2012; Artikel ‘Werklooshied in EU op record’, IN: De Volkskrant.nl. Artikel ‘Tekort vakmensen door regelgeving’, IN: De Limburger, 1 september 2011.
‘schoolverlaters’ vallen ook de afgestudeerden van het hoger onderwijs. Reeds werkenden zijn eveneens tot nieuw aanbod op de arbeidsmarkt te rekenen, wanneer zij een niveauverhogende of richtingveranderende opleiding voltooien. De in de komende jaren te verwachten arbeidsmarktinstroom wordt bepaald op basis van aantallen leerlingen en gediplomeerden. In deze paragraaf gaan we daarom eerst in op onderwijsdeelname MBO, voortijdig schoolverlaten, doorstroom van MBO-gediplomeerden naar een vervolgopleiding, onderwijsdeelname hoger onderwijs en toekomstige onderwijsdeelname naar onderwijsniveau. Daarna komt de instroom van nieuwkomers op de arbeidsmarkt aan de orde. We sluiten de paragraaf af met een uiteenzetting over de binding van de hoogopgeleide gediplomeerden aan de regio. 4.3.1
Onderwijsdeelname MBO
Kijken we naar het totaal aantal in Limburg woonachtige MBO-leerlingen - ongeacht de provincie waar ze hun opleiding volgen - dan is sprake van een stijgende trend. Volgens cijfers van Colo/SBB (gebaseerd op DUO/CFI) waren er in 2010/2011 in de arbeidsmarktregio’s Noord- en Midden-Limburg en Zuid-Limburg samen in totaal 35.387 MBO-leerlingen woonachtig tegenover 34.956 in 2009/2010 en 34.799 in 2008/2009. Tabel 4.4 In de arbeidsmarktregio’s Noord- en Midden-Limburg en Zuid-Limburg woonachtige MBO-leerlingen naar onderwijssector, 2008/2009 tot en met 2010/2011 2008/09
2009/10
2010/11
Mutatie 2009/10 tov 2008/09 (in %)
Mutatie 2010/11 tov 2009/10 (in %)
821
857
854
4,4%
-0,4%
11.110
11.180
11.119
0,6%
-0,5%
Groen
2.244
2.530
2.526
12,7%
-0,2%
Techniek
8.764
8.795
9.310
0,4%
5,9%
Zorg en welzijn
11.860
11.594
11.578
-2,2%
-0,1%
Totaal
34.799
34.956
35.387
0,5%
1,2%
Combinatie van sectoren Economie
Bron: Kubus MBO-inschrijvingen Colo/SBB (op basis van DUO/CFI); Etil/Research voor Beleid.
Tabel 4.4 toont dat de stijging van het aantal in de arbeidsmarktregio’s Noord- en MiddenLimburg en Zuid-Limburg woonachtige MBO-leerlingen in 2010/11 ten opzichte van het daaraan voorafgaande jaar voor rekening kwam van de onderwijssector techniek. De overige onderwijssectoren lieten een lichte daling zien. De top tien van clusters met de meeste MBO-leerlingen bestond in 2010/11 uit: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Welzijn (5.580) Economisch administratief (3.516) Zorg (3.272) Installatie-, elektro- en metaaltechniek (2.905) Detailhandel Food/Non Food (1.892) Horeca (1.575) ICT (1.368) Groene ruimte (1.146) Procestechniek (1.131) Bouw en infra (1.060)
85
Verder had ook de cluster Transport en logistiek meer dan duizend leerlingen (1.032). De overige clusters telden minder dan duizend deelnemers. Van de MBO-leerlingen volgde in 2010/11 23% een opleiding op niveau 2, 30% op niveau 3 en 42% op niveau 4. De deelname op niveau 1 (dat geen startkwalificatie86 oplevert) was met 5% erg klein. Het aanbod aan MBO-opleidingen op niveau 1 in Limburg is ook beperkt. Van de in Limburg woonachtige MBO-leerlingen volgt een deel een opleiding buiten de provincie (in Eindhoven, Nijmegen of Helmond dan wel in Maaseik of Bree in België 87). tegelijkertijd zijn er ook MBO-leerlingen uit aangrenzende provincies en uit het buitenland die bij een van de Limburgse MBO-instellingen een opleiding volgen.88 Per saldo zijn er meer Limburgse MBO-leerlingen die buiten Limburg studeren dan andersom. De publicatie MBO in Kaart89 – die inzicht biedt in het totaal aantal Limburgse en niet-Limburgse leerlingen dat een opleiding volgt bij een van de MBO-instellingen in Limburg – laat een dalende trend van het aantal leerlingen zien. De conclusie is dan ook dat de afgelopen jaren het aantal Limburgse MBO-leerlingen dat buiten de provincie een MBO-opleiding volgt, is toegenomen. 4.3.2
Voortijdig schoolverlaten
Over een langere periode (2004/05-2009/10) beschouwd is in Limburg sprake van een daling van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters (vsv’ers). In het laatstgenoemde peiljaar is echter – tegen de landelijke trend in – een stijging te zien. Het aantal vsv’ers in de RMCregio’s Gewest Limburg-Noord en Gewest Zuid-Limburg bedraagt dat jaar 1.148 respectievelijk 1.757 (4,3% respectievelijk 5,2% meer dan in 2008/09 tegenover landelijk een afname van ruim 4%). Het aandeel vsv’ers in het totaal aantal leerlingen/deelnemers is in 2009/10 in Limburg-Noord gelijk aan het landelijk gemiddelde (3,0 procent) en ligt in Zuid-Limburg daarboven (4,0 procent).90 Naar verhouding kennen de grote Limburgse gemeenten – met Maastricht aan kop – de meeste vsv’ers. Maasbree, Simpelveld en Mook en Middelaar hebben het laagste percentage vsv’ers.91 4.3.3
Doorstroom naar vervolgopleiding
Niet alle MBO-gediplomeerden betreden direct de arbeidsmarkt. Een deel van hen stroomt door naar een vervolgopleiding. Tabel 4.5 geeft de doorstroomroute van MBOgediplomeerden weer voor de arbeidsmarktregio’s Noord- en Midden-Limburg en ZuidLimburg.
86
87
88 89 90
91
86
Het bezit van een startkwalificatie houdt in dat iemand ten minste een afgeronde HAVO- of VWOopleiding, een basisberoepsopleiding (MBO niveau 2) of een oude opleiding van vergelijkbaar niveau heeft. Het betreft in België zesjarige opleidingen die min of meer overeenkomen met een combinatie van VMBO en MBO. Met name vanuit Weert en Echt volgen de nodige Limburgse leerlingen hier een opleiding. Vaak is de strakkere discipline in het Belgisch onderwijs voor ouders reden om hun kind(eren) daar een opleiding te laten volgen. Zo loopt de deelname van Duitse studenten in Venlo op; het zou al om enkele honderden gaan. MBO-instellingen in Limburg (2011), ‘MBO in Kaart. Een actuele kaart van het middelbaar beroepsonderwijs in Limburg’. Vsvverkenner.nl. Het betreft hier cijfers van DUO. Bij de cijfers voor Limburg past de kanttekening dat ook jongeren die met hun ouders naar België verhuizen en daar verder gaan met hun opleiding in de statistieken van DUO worden opgetekend als voortijdig schoolverlater. CBS (2011), ‘Regionaal beeld van de jeugd 2011’.
Tabel 4.5 Doorstroomroute van MBO-gediplomeerden van het studiejaar 2009-2010, situatie 2010-2011 naar onderwijssector, % Gediplomeerden
Doorstroom binnen MBO
Absoluut
%
Doorstroom naar HBO (incl. AD) %
Beschikbaar voor arbeidsmarkt %
Noord- en Midden-Limburg Groen Techniek Economie Zorg en welzijn AKA Totaal
506 1.543 2.234 1.685 194 6.162
25 31 38 19 37 29
7 13 15 12 0 12
67 56 47 69 63 58
Zuid-Limburg Groen Techniek Economie Zorg en welzijn AKA Totaal
263 1.444 2.102 1.756 304 5.869
36 29 29 14 52 25
7 12 17 13 0 13
57 60 54 73 48 61
Bron: UWV (2011), ‘Basiscijfers Jeugd Noord- en Midden-Limburg’ (juni 2011); UWV (2010), ‘Basiscijfers Jeugd Zuid-Limburg’ (juni 2011); bewerking Etil/Research voor Beleid.
Van het totaal aantal MBO-gediplomeerden in Noord- en Midden-Limburg in het schooljaar 2009-2010 kwam ruim de helft (58%) beschikbaar voor de arbeidsmarkt, 29% is een vervolgopleiding binnen het MBO gaan volgen en 12% stroomde door naar het HBO. Voor ZuidLimburg bedragen deze percentages respectievelijk 61%, 25% en 13%. Naar verhouding gingen in Noord- en Midden-Limburg dus iets meer MBO-gediplomeerden een vervolgopleiding volgen dan in Zuid-Limburg. Er zijn verschillen tussen onderwijssectoren. In beide regio’s is in de sectoren Techniek en Economie en voor de niet onder een bepaalde sector onder te brengen assistentenopleiding Arbeidsmarktgekwalifceerde Assistent (AKA) relatief vaak sprake van doorstroom binnen het MBO. In Noord-en Midden-Limburg geldt dat ook voor Groen. Doorstroom naar het HBO komt bij MBO-gediplomeerden verhoudingsgewijs minder vaak voor in de sector Groen dan bij gediplomeerden in de andere sectoren. De dichtstbijzijnde HBO-instelling voor groen onderwijs is op dit momnet de HAS in Den Bosch.92 Deze heeft aangegeven zich vanaf 2013 ook in Venlo te willen vestigen en daar binnen vijf tot zes jaar naar duizenden studenten te willen groeien (onder meer door het aanboren van de Duitse markt van studenten). De aanwezigheid van een vestiging van de HAS zal in de toekomst de doorstroom van Limburgse MBO-gediplomeerden naar het groene HBO zeer waarschijnlijk vergroten. Vergeleken met een jaar eerder is het percentage MBO-gediplomeerden dat niet verder studeert hoger, zowel in de regio Midden- en Noord-Limburg (51% tegenover 58%) als in Zuid-Limburg (57% tegenover 61%). 4.3.4 92
Onderwijsdeelname hoger onderwijs
Sinds kort is het al wel mogelijk bij de vestiging van Fontys in Greenport Venlo een HBObacheloropleiding Food & Flower Management (gericht op agromarketing en agrologistiek) te volgen Greenport. Venlo kent ook een nevenvestiging van Maastricht University. Daar zijn in september 2009 de masteropleidingen Global Supply Chain Management and Change (eenjarig) en Health Food Innovation Management (tweejarig) van start gegaan.
87
Het hoger onderwijs in Limburg bestaat uit vier grote instellingen: Maastricht University, Open Universiteit, Hogeschool Zuyd en Fontys Hogescholen. 93 De vier Limburgse instellingen voor hoger onderwijs vullen elkaar aan 94 en vormen samen een krachtige kennispartner voor bedrijven en overheid, die het voortouw neemt bij de verdere ontwikkeling van Limburg tot een belangrijke kennisregio in Nederland. Het hoger onderwijs gebruikt daarbij haar kracht vanuit vier concentraties van hoger onderwijs- en onderzoeksactiviteiten: Maastricht, Venlo, Sittard-Geleen en Heerlen/Aken (Avantis).95 In het studiejaar 2010/11 waren er in Limburg volgens cijfers van het CBS in totaal 23.993 HBO-studenten en 12.222 WO-studenten woonachtig. Een jaar eerder waren dat er 23.246 en 12.471. Dat komt neer op een stijging van 3,2% respectievelijk een daling van -2,0%.96 Deze cijfers hebben betrekking op het bekostigd onderwijs en inwoners van Limburg, ongeacht waar zij dit onderwijs volgen. Het totaal aantal ingeschreven (binnen- en buitenlandse) studenten van de Maastricht University bedroeg in het studiejaar 2010/2011 14.497 (5,5% meer dan de 13.744 een jaar eerder). De drie belangrijkste faculteiten waren Medicijnen, Economie en Rechten (respectievelijk 4.084, 3.945 en 2.324 ingeschreven studenten).97 Gezien de daling van het aantal in Limburg woonachtige WO-studenten is de toename van het studentenaantal van de Maastricht University vooral te verklaren door de toename van het aantal buitenlandse studenten. Het aantal buitenlandse studenten in het Nederlandse hoger onderwijs neemt elk jaar toe. In het studiejaar 2009/2010 stonden er volgens het CBS 47 duizend buitenlandse studenten ingeschreven in het hoger onderwijs in Nederland. Vergeleken met het studiejaar 2004/2005 is dat een toename van ongeveer 28 duizend studenten (bijna 70 procent). Het CBS geeft aan dat de stijging vooral voor rekening komt van Duitse studenten, maar ook van studenten uit China, België, Indonesië en Bulgarije. Limburg heeft een grote bijdrage in de toename van het aantal buitenlandse studenten gezien het feit dat de meest internationale hogescholen en universiteiten in deze provincie liggen, namelijk de Maastricht University, de Hogeschool Zuyd en de Fontys-vestiging in Venlo. Maastricht University (veel Duitsers, verder de nodige Belgen maar ook Aziaten) en Fontys Hogescholen (met name Duitsers) voeren de top tien aan van ho-instellingen in ons land met de meeste buitenlandse studenten (in 2011 6.083 respectievelijk 3.628). Beide instellingen hebben een sterk internationaal karakter en werven actief buitenlandse studenten. 98 Op de afdelingen van de Fontys Hogeschool in Venlo zijn Nederlanders zelfs in de minderheid: van de 3.200 studenten daar komen er 2.200 uit Duitsland. Duitsers voelen zich thuis in het Nederlandse onderwijs; het is vrijer, kleinschaliger en praktijkgerichter dan in het eigen land. De docenten zijn bovendien goed benaderbaar. De onderwijsinstellingen in de grensstreek zijn ook erg blij met de flinke stroom Duitse studenten. Duitse studenten zijn in het algemeen erg gemotiveerd.99 Probleem vanuit Limburgs en Nederlands perspectief is dat de buitenlandse studenten na afronding van hun opleiding de provincie en het land weer verlaten (zie ook paragraaf 4.3.7). 93 94
95 96 97 98
99
88
Daarnaast leveren de privaat gefinancierde instellingen ECDPM, EIPA en MSM een eigen waardevolle bijdrage aan het hoger onderwijs in Limburg. De inzet van de expertise van de vier instellingen naast elkaar vergroot de gezamenlijke toegevoegde waarde. Zo biedt de Maastricht University probleemgestuurd onderwijs en hoogwaardig onderzoek, de Open Universiteit open en flexibel hoger afstandsonderwijs en de hogescholen praktijkgericht onderwijs en onderzoek. Provincie Limburg (s.a.), ‘Versnelling en versterking. Position paper hoger onderwijs Limburg’. CBS Statline. Maastrichtuniversity.nl. Fontys Hogeschool Techniek en Logistiek in Venlo biedt zelfs aparte Duitse opleidingen aan (in het Duits door Duitse docenten gericht op de Duitse arbeidsmarkt). Zie ook: Artikel ‘Nederland profiteert niet van buitenlandse student’, IN: De Volkskrant, 23 december 2011. Artikel ‘We willen graag meer Duitsers’, IN: De Limburger, 14 april 2011.
Er heeft een uitbreiding en verbreding plaats van het aanbod van hoger onderwijs in Limburg. Te wijzen is onder meer op de volgende ontwikkelingen: Medio 2011 heeft het ministerie van OCW groen licht heeft gegeven voor het Science College, als onderdeel van het University College Maastricht. Het is geen klassieke studie natuurkunde, scheikunde of biologie, maar een brede opleiding (op bachelorniveau) waarbij de studenten in hoge mate hun eigen programma kunnen samenstellen. De opleiding is in september 2011 van start gegaan. Vooralsnog komt de overgrote meerderheid van de studenten uit het buitenland.100 Verder is Maastricht University op zoek naar een nieuwe vestiging in Venlo, omdat de huidige locatie bij Fontys in Venlo te klein is. Zoals hierboven reeds vermeld, is de HAS Den Bosch van plan in Venlo een vestiging te openen. Venlo ontwikkelt zich zo steeds meer tot een echte studentenstad.101 Daarbij past weer de kanttekening dat het hoger onderwijs in Venlo niet alleen de Limburgse/Nederlandse maar ook – en in toenemende mate - de Duitse studentenmarkt bedient. 4.3.5 Toekomstige onderwijsdeelname Mede op basis van de Referentieraming 2011 van het ministerie van OCW is het volgende (landelijke) toekomstbeeld van de onderwijsdeelname te schetsen: Het primair onderwijs is in de jaren negentig sterk gegroeid, maar in het recente verleden vrijwel constant gebleven. In de komende jaren gaat het aantal leerlingen landelijk geleidelijk dalen vanwege de sinds 2000 in gang gezette geboortedaling. Limburg loopt in dezen voorop; hier is al sinds 1998 sprake van een structurele daling van het aantal leerlingen in het primair onderwijs.102 Deze daling zet de komende verder door. Zo houdt het schoolbestuur van Movare in Kerkrade – dat 58 basisscholen in met name Parkstad telt – bij de toekomstscenario’s rekening met een jaarlijkse afname van het aantal kinderen met 2,5%. Sinds 2003 zijn er in Parkstad al veertien scholen gefuseerd.103 In negen gevallen ging Movare over tot sluiting van schoolgebouwen (veelal dependances). Onderwijsstichting Innovo (met scholen in Heerlen, maar vooral in Heuvelland) is pas in 2011 begonnen met fusies en schoolsluitingen. Innovo rekent met een jaarlijkse teruggang van 3,3%, een hoger percentage dan Movare vanwege de sterkere vergrijzing op het platteland.104 Het voortgezet onderwijs zal de komende jaren landelijk nog licht groeien, maar vanaf 2016 zal het in navolging van het primair onderwijs (met circa 6 jaar vertraging) gaan dalen. Limburg is weer een voorloper; het voortgezet onderwijs krimpt hier al sinds 2005, zij het nog slechts licht. Deze krimp zet de komende jaren in versterkte mate door.105 Voor het middelbaar beroepsonderwijs wordt de komende jaren een daling verwacht, als gevolg van het voortdurend dalende aandeel van VMBO binnen het voortgezet onderwijs. Het hoger onderwijs is in de afgelopen 10 jaar sterk gegroeid. De verwachting is dat de studentenaantallen nog tot 2025 aanzienlijk toenemen. In alle onderscheiden HBO- en WO-onderwijssectoren wordt - in meer of mindere mate - groei verwacht. Absoluut gezien is de grootste landelijke groei van het aantal HBO-studenten tussen 2010 en 2020 te verwachten in de sector Economie (landelijk 26.600), op afstand gevolgd door de secto-
100 101 102 103 104 105
Artikel ‘Science College will go ahead’, OP: Observantonline.nl, 23 juni 2011. Artikel ‘Universiteit Twente wil vestiging in Venlo’, IN: De Limburger, 11 november 2011. APE (2008), ‘Demografische voorsprong: Kwaliteitsslag onderwijs’. In de ongeveer de helft van de gevallen leidde dat bovendien tot de vorming van een brede school. Artikel ‘Parkstad heeft al veertien fusies en negen schoolsluitingen achter de rug’, IN: De Limburger, 23 augustus 2011. APE (2008), ‘Demografische voorsprong: Kwaliteitsslag onderwijs’.
89
ren Gedrag & Maatschappij (12.600) en Techniek (11.500). Op WO-niveau spannen Gedrag & Maatschappij (13.900) en Economie (12.600) de kroon. 106 4.3.6
Arbeidsmarktinstroom
RAIL berekent de arbeidsmarktinstroom in (de deelgebieden van) Limburg aan de hand van gegevens van Colo/SBB over leerlingen en gediplomeerden naar woonplaats (gebaseerd op DUO/CFI-cijfers), de huidige werkgelegenheidsstructuur (VRL) en de landelijke randtotalen van de arbeidsmarktinstroom volgens ROA. Er wordt zes jaar vooruitgekeken (2011-2016). Totale arbeidsmarktinstroom Tabel 4.6 Arbeidsmarktinstroom in Nederland, Limburg en de drie deelgebieden, 20112016, in aantal en als percentage van de werkgelegenheid in 2010
8.033.520
Arbeidsmarktinstroom Totaal 1.876.950
Limburg
525.790
108.460
20,6
3,2
Noord-Limburg
139.710
29.370
21,0
3,2
Midden-Limburg
108.400
22.440
20,7
3,2
Zuid-Limburg
277.670
56.650
20,4
3,1
Arbeidsplaatsen 2010 Nederland
Arbeidsmarktinstroom Totaal % 23,4
Arbeidsmarktinstroom Gem. jaarlijks % 3,6
Bron: ROA, LISA, VRL, Colo; Etil/Research voor Beleid.
Landelijk bedraagt de totale arbeidsmarktinstroom in de periode 2011-2016 jaarlijks gemiddeld 3,6% van de werkgelegenheid in het basisjaar 2010. In Limburg en de drie deelgebieden is dit percentage lager (om en nabij de 3,2%). Absoluut gezien gaat het in Limburg in de beschouwde periode om in totaal 108.460 personen, waarvan 29.370 in NoordLimburg, 22.440 in Midden- en 56.650 in Zuid-Limburg. Arbeidsmarktinstroom op lager en middelbaar opleidingsniveau De arbeidsmarkt voor lager en middelbaar opgeleiden is in het algemeen regionaal. Tabel 4.7 Arbeidsmarktinstroom (AMI) voor lagere en middelbare opleidingen in Nederland en Limburg, 2011-2016, in aantal en als percentage van de werkgelegenheid in 2010 Nederland Opleidingstype
Aantal
AMI % WP
Basisonderwijs
177.000
VMBO Tl
Limburg Aantal
AMI % WP
44,9
Gem. Jaarlijks % 6,4
12.400
42,2
Gem. Jaarlijks % 6,0
59.800
11,1
1,8
3.700
10,0
1,6
VMBO Groen
23.100
35,3
5,2
1.300
28,4
4,3
VMBO Techniek
54.400
11,1
1,8
3.400
9,2
1,5
VMBO Economie
46.100
29,1
4,3
2.900
25,2
3,8
VMBO Verzorging
38.300
19,7
3,0
3.000
16,3
2,5
HAVO/VWO
202.900
30,4
4,5
9.800
27,2
4,1
MBO Groen
28.100
16,8
2,6
2.000
18,2
2,8
106
90
Ministerie van OCW (2011), ‘Referentieraming 2011’.
MBO Techniek
181.300
20,4
3,1
13.100
21,3
3,3
MBO Sociaal-cultureel
185.700
34,0
5,0
9.600
22,6
3,5
MBO Gezondheidszorg
57.300
25,2
3,8
5.200
31,3
4,6
231.300
26,4
4,0
13.100
22,1
3,4
1.305.400
24,6
3,7
80.300
21,6
3,3
MBO Economie Totaal lager en middelbaar* * inclusief overig
Bron: ROA, LISA, VRL, Colo; Etil/Research voor Beleid.
De totale arbeidsmarktinstroom op lager en middelbaar opleidingsniveau bedraagt in Limburg in de komende zes jaar 80.300. Dat komt neer op in totaal 21,6% procent van de werkgelegenheid in 2010 (en jaarlijks gemiddeld 3,3 procent). Het totaal aantal baanopeningen voor de lagere en middelbare opleidingstypen wordt voor dezelfde periode geschat op 107.000 (zie paragraaf 3.3). Dat betekent dat de nieuwe instroom slechts 75% van de ontstane baanopeningen op lager en middelbaar niveau kan opvullen. Van de 80.300 Limburgse schoolverlaters op de lagere en middelbare opleidingsniveaus die in de jaren 2011-2016 de arbeidsmarkt betreden, hebben er 43.000 een MBO-diploma, 9.800 een HAVO/VWO-diploma, 14.000 een VMBO-diploma en zijn er 12.400 ongeschoold. Bijlage 4 bevat een verdere uitsplitsing van de arbeidsmarktinstroom op MBO-niveau naar opleidingsrichting in Limburg. ROA typeert de arbeidsmarktinstroom aan de onderkant van de arbeidsmarkt landelijk verder als volgt: Op VMBO-niveau is naar verhouding weinig arbeidsmarktinstroom omdat de meeste jongeren doorstromen naar het MBO (met name is dat het geval voor VMBO tl en techniek en verzorging). Daarnaast is er de laatste jaren sprake van een afname van het aantal voortijdig schoolverlaters en zijn er steeds minder jongeren die een VMBOopleiding volgen. De VMBO’ers die wel gaan werken combineren vaak werken en leren in de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) van het MBO, waardoor bij het behalen van het MBO-diploma vervangingsvraag ontstaat naar VMBO’ers. Dit kan zich manifesteren in de vraag naar leerlingen in BBL-trajecten (beroepsbegeleidende leerweg) bij bedrijven en instellingen. Ook voor ongeschoolden en HAVO/VWO’ers bestaat een dergelijk ‘doorleereffect’. Bij de ongeschoolden gaat het vaak om ‘drop-outs’ van het VMBO. De groep bestaat deels uit jongeren met persoonlijke problemen (zoals gedragsmoeilijkheden, gezondheidsklachten of een handicap) en deels uit jongeren die op een later tijdstip alsnog een VMBO- of MBO-opleiding (vaak op niveau 1) afronden. Bij HAVO/VWO’ers betreft het studenten die niet meteen beginnen met een hogere opleiding maar eerst gaan werken, of na enige maanden stoppen met de opleiding en gaan werken. Op beide niveaus ontstaat er vervangingsvraag als de VMBO-opleiding wordt afgesloten c.q. men uittreedt van de arbeidsmarkt om een HBO- of WO-opleiding te gaan volgen.107 Ook is aan de onderkant van de arbeidsmarkt de nodige dynamiek door “groenpluk” van MBO’ers (die later weer hun studie oppikken), de instroom van herintreders, laagopgeleide arbeidsmigranten, het invullen van banen door werknemers met een middelbare opleiding et cetera. Al deze stromen hebben eveneens invloed op de vervangingsvraag. Arbeidsmarktinstroom op hoger en wetenschappelijk opleidingsniveau (landelijk) Hoger en met name wetenschappelijk opgeleiden hebben een grotere actieradius dan lager en middelbaar opgeleiden. Voor hen is veelal sprake van een landelijke arbeidsmarkt.
107
ROA (2011), ‘De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2016’.
91
Tabel 4.8 Arbeidsmarktinstroom (AMI) voor hogere en wetenschappelijke opleidingen in Nederland, 2011-2016, in aantal en als percentage van de werkgelegenheid in 2010 Nederland Opleidingstype
Aantal
HBO onderwijs
47.600
13,9
2,2
HBO sociaal cultureel
82.700
26,0
3,9
5.300
13,1
2,1
HBO techniek
54.400
18,0
2,8
HBO paramedisch
43.100
19,2
3,0
105.600
23,0
3,5
67.900
21,8
3,3
3.400
20,1
3,1
WO techniek
33.100
18,9
2,9
WO medisch
33.900
29,1
4,3
WO economie en recht
81.500
28,2
4,2
570.800
21,6
3,3
HBO groen
HBO economie WO letteren en sociaal-cultureel WO groen
Totaal hoger en wetenschappelijk
AMI % WP Gem. Jaarlijks %
* inclusief overig Bron: ROA, LISA, VRL, Colo; Etil/Research voor Beleid.
De totale arbeidsmarktinstroom op hoger en wetenschappelijk opleidingsniveau in de komende zes jaar wordt landelijk geschat op 570.800. Dat komt neer op in totaal 21,6% procent van de werkgelegenheid in 2010 (en jaarlijks gemiddeld 3,3 procent). Het aantal baanopeningen voor de hogere en wetenschappelijke opleidingstypen wordt voor dezelfde periode geschat op 666.800. Dat betekent dat de nieuwe instroom slechts 86% van de ontstane baanopeningen op hoger en wetenschappelijk niveau kan opvullen. 4.3.7
Binding hoogopgeleide gediplomeerden aan regio
Volgens het onderzoek Brain drain of brain gain? Hoger opgeleiden in grote steden in Nederland blijven in de HBO-/WO-studiesteden meer academici en hoogopgeleide jongeren ‘hangen’ dan er vertrekken. Zo geldt voor Maastricht dat 4% van de WO-afgestudeerden op zestienjarige leeftijd in de stad woonde, na afloop van de studie is dat opgelopen naar 17%. Ook HBO’ers blijven in Maastricht hangen: 14% procent woonde op zestienjarige leeftijd in de stad, na de studie is dat 18%. Dit gaat wel ten koste van andere gemeenten in het betreffende landsdeel: de stad wint en de regio verliest. 108 Van een ‘brain drain’ van in Limburg afgestudeerde HBO-/WO-afgestudeerden van Nederlandse afkomst is volgens betreffend onderzoek dus geen sprake. Het onderzoek belicht echter niet de HAVO/VWOgediplomeerden die Limburg verlaten om elders een HBO-/WO-opleiding te gaan volgen (en waarvan een deel na afloop van de studie niet terugkeert naar Limburg). Veel moeilijker is het buitenlandse HBO-/WO-studenten voor Nederland te behouden. Over het algemeen raakt deze groep weinig met ons land verbonden. Veruit de meeste van hen verlaten direct na hun studie Nederland weer. Uit cijfers van Maastricht University blijkt dat slechts één op de vijf buitenlandse studenten nog een tijd in Nederland blijft werken; van de Duitse studenten is dat er maar één op de tien. Ook van de buitenlandse (veelal 108
92
NICIS (2011), ‘Brain drain of brain gain? Hoger opgeleiden in grote steden in Nederland’; Artikel ‘Stad weet hoogopgeleiden te binden’, IN: De Limburger, 24 februari 2011. Op dit moment loopt een tweede onderzoek naar brain drain.
Duitse) afgestudeerden aan Fontys Hogeschool Techniek en Logistiek in Venlo blijven er maar weinig hangen. De Duitse afgestudeerden van deze hogeschool zijn in eigen land erg gewild, omdat ze beroepsgerichter zijn opgeleid dan in Duitsland. Een betere integratie van buitenlandse studenten tijdens de studie draagt bij aan hun binding met Nederland, ook in de periode na afronding van de studie. Op die manier is meer voordeel te halen uit het verblijf van buitenlandse studenten aan de Nederlandse onderwijsinstellingen.109
4.4
Pendel
Uit door Etil uitgevoerd pendelonderzoek blijkt dat in 2010 dagelijks meer Limburgers buiten de provincie werken (namelijk 59.700) dan er mensen van elders naar Limburg komen om te werken (40.200). Er is dus sprake van een negatief pendelsaldo van –19.500, oftewel 4% van het totaal aantal arbeidsplaatsen in Limburg. In 2005 was dit nog -16.800 (-3,5%). De oorzaak hiervan is te vinden in het negatieve pendelsaldo met de rest van Nederland (-34.400 personen). Limburg heeft met alle provincies een negatief pendelsaldo. Dit negatieve binnenlandse pendelsaldo wordt slecht gedeeltelijk gecompenseerd door door een positief pendelsaldo met de buurlanden België (+12.400) en Duitsland (+2.500). Binnen Limburg kent de Westelijke Mijnstreek vanuit de andere regio’s het grootste positieve pendelsaldo en Parkstad Limburg het grootste negatieve pendelsaldo.110 Als gevolg van de geografische ligging is grenspendel in Limburg een relatief veel voorkomend fenomeen. Vooral in Noord- en Midden-Limburg werken veel Duitsers. Vermoedelijk is het Duitse arbeidsaanbod wel afgenomen als gevolg van de snel dalende werkloosheid in Duitsland.111 Bovendien bestaat ook in Nordrhein-Westfalen een grote (en toenemende) behoefte aan gekwalificeerd (technisch) personeel. Verder bezuinigt het ministerie van SZW op de Bureaus Belgische en Duitse Zaken. Het spreekuur en de persoonlijke dienstverlening via telefoon en e-mail worden vervangen door een website. Dat betekent dat grensarbeiders binnenkort geen persoonlijke hulp meer krijgen bij vragen over verzekeringen, belastingen, pensioenen of sociale regelgeving. De Provincie Limburg denkt dat door de ingreep de problemen bij grensoverschrijdend werken, wonen en studeren toenemen. Dat remt de ontplooiing van burgers en de economische ontwikkeling in Limburg.112
4.5
Resumé
Beroepsbevolking In 2010 telt de potentiële beroepsbevolking van Limburg 749.200 personen. Voor de periode 2010-2016 wordt – met name door de vergrijzing en ontgroening – een daling verwacht van in totaal 4,6%. Dat is substantieel meer dan de landelijke daling van 0,4%. De bruto arbeidsparticipatie in Limburg bedraagt in 2010 67% (tegenover 70% landelijk) en neemt nog steeds toe (zij het minder sterk dan in het verleden). Deze trend zet in de periode 2010-2016 door. De stijging komt vooral voor rekening van vrouwen en ouderen. Het aandeel werknemers dat doorwerkt tot (na) hun 65ste neemt toe. De ontwikkeling van de beroepsbevolking is de resultante van de ontwikkeling van de potentiële beroepsbevolking en de participatiegraad. In 2010 bedraagt de Limburgse beroepsbevolking 503.200 personen. Voor de jaren 2010-2016 wordt een lichte daling verwacht van in totaal 0,5%, bij een landelijke stijging van 3,5%. De beroepsbevolking van Limburg is relatief sterk vergrijsd. Het opleidingsniveau neemt weliswaar toe, maar blijft nog steeds achter bij het landelijk gemiddelde. Tussen het
109 110 111 112
Artikel ‘Nederland profiteert niet van buitenlandse student’, IN: De Volkskrant, 23 december 2011. Provincie Limburg (2011), ‘Limburgse pendel 2010. Pendelstromen op provinciaal en gemeentelijk niveau’. Artikel ‘Goh, de Polen blijven nog’, IN: De Limburger, 13 augustus 2011. Artikel ‘Kamp schrapt hulp pendelaar’, IN: De Limburger, 27 april 2011.
93
opleidingsniveau van de beroepsbevolking en het door werkgevers gevraagde opleidingsniveau bestaat een mismatch. Reserves Wat de ontwikkeling van het aantal uitkeringsgerechtigden (WW, algemene bijstand en arbeidsongeschiktheid) betreft, volgt Limburg de landelijke trends. Als gevolg van de hogere werkloosheid ligt het aantal WW-uitkeringen hier wel op een hoger niveau dan landelijk. Een verdieping van de eurocrisis zal leiden tot een (verdere) toename van het aantal WW- en algemene bijstandsuitkeringen. Nieuwe wet- en regelgeving (WWNV en mogelijke wijzigingen in de WW) juist tot een afname. De groep niet-uitkeringsgerechtigden vormt ook voor Limburg een substantieel arbeidspotentieel. Dat geldt eveneens voor (tijdelijke) arbeidsmigranten, met name afkomstig uit Midden- en Oost-Europese landen. De verwachting dat de Polen na openstelling van de Duitse grenzen Nederland massaal de rug zouden toekeren, is vooralsnog niet uitgekomen. Als gevolg van de eurocrisis zoeken ook steeds meer Zuid-Europeanen (met name Spanjaarden) hier hun heil. Deels gaat het bij de laatste groep ook om hoger opgeleiden. Daarnaast zijn er in Limburg de nodige Aziatische kennismigranten. De wet- en regelgeving ten aanzien van kennismigratie is aangescherpt; dit vormt een belemmering voor de inzet van kennismigranten. Arbeidsmarktinstroom Het aantal in de arbeidsmarktregio’s Noord- en Midden-Limburg en Zuid-Limburg woonachtige MBO-leerlingen is in 2010/2011 met 1,2% gestegen ten opzichte van het daaraan voorafgaande jaar. De stijging kwam voor rekening van de onderwijssector techniek; de overige onderwijssectoren lieten een lichte daling zien. De top vijf van MBO-clusters met de meeste leerlingen bestaat uit Welzijn, Economisch-administratief, Zorg, Installatie-, elektro- en metaaltechniek en Detailhandel. Het leeuwendeel van de Limburgse MBOleerlingen volgt een opleiding op niveau 3 of 4. Over een langere periode beschouwd, is in Limburg sprake van een daling van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters. In het laatste peiljaar (2009/2010) is – tegen de landelijke trend in – echter weer een stijging te zien. Van het totaal aantal MBO-gediplomeerden in Limburg in het schooljaar 2009-2010 kwam om en nabij 60% beschikbaar voor de arbeidsmarkt. De rest ging een vervolgopleiding doen in het MBO of stroomde door naar het HBO. Vergeleken met de lichting gediplomeerden van een jaar daalde de doorstroom naar het HBO. Ten opzichte van het daaraan voorafgaande jaar laat het aantal in Limburg woonachtige HBO-studenten in 2010/2011 een stijging en het aantal WO-studenten een daling zien. De Limburgse instellingen voor hoger onderwijs kennen naar verhouding veel buitenlandse studenten (vooral Duitsers en Belgen maar ook veel Aziaten). De arbeidsmarktinstroom (het aanbod van nieuwe arbeidskrachten vanuit het onderwijs) bedraagt op alle onderwijsniveaus samen in de periode 2011-2016 in Limburg naar schatting 108.500 personen. Veel van de buitenlandse afgestudeerden verlaten na afronding van de studie Limburg en Nederland weer. Van een ‘brain drain’ van Nederlandse afgestudeerden uit Limburg lijkt geen sprake. Pendel Het aantal inwoners van Limburg dat buiten de provincie werkt, bedroeg in 2010 59.700 personen. Daar stond een inkomende pendel van 40.200 personen tegenover, die niet in Limburg wonen maar er wel werken. Dit leverde Limburg in 2010 een negatief pendelsaldo van -19.500 personen op, circa 4% van het totaal aantal arbeidsplaatsen in Limburg. De oorzaak is het negatieve pendelsaldo met de rest van Nederland (-34.400 personen), dat slechts gedeeltelijk wordt gecompenseerd door een positief pendelsaldo met België (+12.400) en Duitsland (+2.500). Vermoedelijk is het Duitse arbeidsaanbod afgenomen als gevolg van de snel dalende werkloosheid in Duitsland. Belemmerende factor voor grensoverschrijdende arbeid vormen ook de bezuinigingen door de Nederlandse overheid op de Bureaus Belgische en Duitse Zaken.
94
5
Confrontatie van vraag en aanbod
De vraag naar en het aanbod van arbeidskrachten treffen elkaar op de arbeidsmarkt. Vaak sluiten in de praktijk vraag en aanbod op (segmenten van) de arbeidsmarkt niet precies op elkaar aan, waardoor discrepanties ontstaan. Dit hoofdstuk gaat dieper in op dergelijke arbeidsmarktdiscrepanties. Eerst komen de knelpunten aan de vraagzijde (moeilijk vervulbare vacatures) en aan de aanbodzijde (werkloosheid) aan de orde (paragraaf 5.1 en 5.2). Daarna schetst paragraaf 5.3 de toekomstige aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. RAIL benadert deze aansluiting vanuit twee gezichtspunten, namelijk vanuit schoolverlaters (perspectief op baan) en vanuit werkgevers (personeelskrapte). Aangezien de economische ontwikkeling op korte en middellange termijn met de nodige onzekerheden is omkleed, sluit het hoofdstuk in paragraaf 5.4 af met een alternatief scenario. Door het groeipercentage van het bbp te laten fluctueren, komen veranderingen in de geprognosticeerde ontwikkeling van vraag en aanbod - en als gevolg daarvan ook wijzigingen in de discrepanties - op de arbeidsmarkt tot stand. Het aldus verkregen inzicht in de toekomstige aansluiting tussen vraag en aanbod draagt bij aan een adequate besluitvorming door betrokken partijen (de drie O’s: onderwijs, overheid en ondernemers) gericht op het verminderen van arbeidsmarktdiscrepanties in Limburg.
5.1
Moeilijk vervulbare vacatures
Discrepanties aan de vraagzijde van de arbeidsmarkt komen tot uiting in moeilijk vervulbare vacatures. In de periode 2000-2008 was volgens het CBS het aandeel moeilijk vervulbare vacatures in het totaal aantal openstaande vacatures in Limburg jaarlijks gemiddeld kleiner dan landelijk (31% tegenover 34%). Noord- en Midden-Limburg scoorden met een jaarlijks gemiddelde van 35% en 36% hoger, Zuid-Limburg zat er met een jaarlijks gemiddelde van 28% duidelijk onder. Recentere cijfers van het CBS over moeilijk vervulbare vacatures zijn niet voorhanden. Daarvoor zijn we aangewezen op het vacatureonderzoek van UWV. Waar het bij het CBS gaat om het aandeel moeilijk vervulbare vacatures in het totaal aantal openstaande vacatures, geeft UWV het aandeel in het totaal aantal vervulde vacatures weer. Landelijk bedroeg het aandeel (zeer) moeilijk vervulbare vacatures in 2011 19%, min of meer vergelijkbaar met het aandeel van 20% in 2010. In Limburg was het percentage (zeer) moeilijk vervulbare vacatures in 2011 hoger dan een jaar eerder (28% tegenover 21%). 113 UWV verwacht dat Limburgse werkgevers de komende jaren meer moeite zullen krijgen met het vervullen van vacatures. Het aanbod zal afnemen door vergrijzing en ontgroening. Met name het middelbaar en hoogopgeleide arbeidsaanbod zal onvoldoende zijn om aan de toenemende vraag van werkgevers te voldoen. Aan laagopgeleiden zullen naar verwachting juist overschotten zijn.114 Paragraaf 5.3 gaat nader in op de in Limburg verwachte tekorten en overschotten aan personeel.
5.2
Werkloosheid
Aan de aanbodzijde van de arbeidsmarkt komen discrepanties tot uiting in werkloosheid. Werkloosheid is uit te drukken in het aantal niet-werkende werkzoekenden (NWW). Dit zijn personen van 15-65 jaar zonder betaald werk of met betaald werk van minder dan twaalf
113 114
UWV (2012), ‘Vacatures in Nederland 2011. De vacaturemarkt en personeelswerving in beeld’. Persbericht UWV ‘Werkloosheid Limburg in 2011 gedaald. Sterke afname onder jongeren’, 23 januari 2012.
95
uur per week, die bij UWV als werkzoekend staan ingeschreven. En bij de inschrijving hebben aangegeven een baan te zoeken van ten minste twaalf uur per week. 115 Ontwikkeling van de werkloosheid Om de ontwikkeling van de werkloosheid in Limburg te kunnen vergelijken met het landelijk gemiddelde wordt het aantal niet-werkende werkzoekenden uitgedrukt als percentage van de beroepsbevolking. Figuur 5.1 geeft de (verwachte) ontwikkeling van dit NWWpercentage weer voor Nederland, Limburg en de drie deelgebieden. Vooraf is daarbij nog het volgende op te merken: De cijfers in de figuur voor 2011-2016 zijn mede gebaseerd op de werkloosheidsprognoses van het CPB uit de Decemberraming 2011. Door de bezuinigingen bij de overheid, de verwachte afname van de arbeidsvraag op de marktsector en de toename van het aantal mensen dat wil werken (meer afgestudeerden, partners van werkenden en ouderen op de arbeidsmarkt, zie paragraaf 4.1) neemt volgens de prognoses van het CPB in 2012 de werkloosheid in Nederland toe. De verwachting is dat de nieuwe recessie sneller zichtbaar wordt in de werkloosheidscijfers dan tijdens de kredietcrisis. Toen hielden nog veel bedrijven werknemers vast (labour hoarding), omdat de arbeidsmarkt krap was en men er ook financieel toe in staat was.116 De arbeidsmarkt is nu aanmerkelijk minder krap en ook de winsten van bedrijven zijn beduidend kleiner. Het is daarom minder waarschijnlijk dat bedrijven op dezelfde grote schaal arbeid gaan ‘hamsteren’ als in 2009. In de NWW-prognoses voor 2011-2016 gaat RAIL uit van een minder sterke werkloosheidsstijging dan het CPB. Argumenten hiervoor zijn dat afgestudeerde studenten niet bij het UWV terecht (kunnen) komen voor een uitkering c.q. een baan en partners die willen gaan werken evenmin directe aanleiding hebben zich bij als niet-werkende werkzoekende te laten registreren. In de prognoses is nog geen rekening gehouden met de precaire situatie bij en de mogelijke sluiting eind dit jaar van autofabriek NedCar in Born. Bij de NWW-prognoses voor na 2012 past de kanttekening dat deze met de nodige onzekerheden zijn omkleed, onder meer in verband met mogelijke nieuwe maatregelen van het kabinet aangaande de WW. Wijzigingen in de duur en/of hoogte van de WW hebben directe invloed op het aantal geregistreerde niet-werkende werkzoekenden.
115
116
96
Een andere methode om werkloosheid te bepalen, is die volgens de enquête beroepsbevolking (EBB) van het CBS. Deze blijft hier buiten beschouwing. Voor verschillen en overeenkomsten wordt verwezen naar het CBS. Andere mogelijke verklaringen voor de destijds minder snelle werkloosheidsstijging dan verwacht, zijn: effecten van werktijdverkorting en deeltijd-ww, flexibilisering van de arbeidsmarkt (inzet zzp’ers), wijzigingen in sectorstructuur (minder industrie, meer diensten), hoge vervangingsvraag als gevolg van vergrijzing en de trend van langer doorleren door jongeren.
Figuur 5.1 Ontwikkeling van het NWW-percentage, Nederland, Limburg en de drie deelgebieden, 2003-2016
Bron: UWV, CPB; Etil/Research voor Beleid.
In de periode 2003-2010 lag de werkloosheid in Limburg steeds op een hoger niveau dan landelijk. Dit was vooral een gevolg van het hogere werkloosheidsniveau in Zuid-Limburg (met name in Parkstad Limburg). Het niveau van de werkloosheid in Noord- en MiddenLimburg kwam dichter in de buurt van het landelijk gemiddelde. Daarbij was tot en met 2008 de werkloosheid in Noord-Limburg wat lager dan in Midden-Limburg (en in de jaren 2003-2005 zelfs iets lager dan het landelijk gemiddelde). De laatste jaren echter overtreft het werkloosheidsniveau van Noord-Limburg dat van Midden-Limburg. In 2011 laten alle onderscheiden regio’s (Nederland, Limburg en de drie deelgebieden) per saldo een daling van het NWW-percentage zien. De daling is te verklaren door het (lichte) herstel van de economie in dat jaar. In de eerste helft van 2011 daalde het aantal nietwerkende werkzoekenden het sterkst. Medio 2011 trad een voorzichtige kentering op in deze cijfers. Landelijk stijgt het aantal niet-werkende werkzoekenden al sinds augustus. In Limburg is pas sinds november een stijging zichtbaar. 117 De afwijkende ontwikkeling in Limburg is grotendeels te verklaren door de demografische ontwikkeling. De in Limburg naar verhouding sterke mate van vergrijzing (grote vervangingsvraag) en de krimp van de beroepsbevolking (minder aanbod) hebben een dempend effect op de werkloosheid. Gemiddeld bedraagt het NWW-percentage voor Limburg in 2011 7,0% (tegenover landelijk 6,0%). De percentages voor Noord-, Midden- en Zuid-Limburg zijn 6,0%, 5,0% en 8,3%. Absoluut gezien gaat het in Limburg in totaal om 34.900 niet-werkende werkzoekenden. De jaren 2012-2013 laten in de RAIL-prognoses – als gevolg van de eurocrisis en de overheidsbezuinigingen - een werkloosheidstijging zien. Voor de jaren 2014-2016 wordt – als gevolg van het dan verwachte economisch herstel - weer een daling van het werkloosheidsniveau verwacht. Trendmatig is het verwachte beeld in de periode 2012-2016 voor alle onderscheiden regio’s hetzelfde. Over de gehele prognoseperiode 2011-2016 beschouwd, is het verwachte werkloosheidsniveau in Limburg hoger dan landelijk. Voor Zuid-Limburg geldt dat in versterkte mate. Noord-Limburg wijkt niet of nauwelijks af van het landelijke beeld. Midden-Limburg kent een lager werkloosheidsniveau dan landelijk. In 2016 bedraagt het jaargemiddelde van het NWW-percentage in Limburg naar verwachting 6,4% (tegenover landelijk 5,7%). Dat ligt onder de niveaus van 2011. Voor Noord-, Midden- en Zuid-Limburg zijn de voor 2016 verwachte niveaus respectievelijk 5,7%, 5,2% en 7,2%. Het percentage voor Midden-Limburg ligt hoger dan in 2011 en de percentages voor Noord- en Zuid-Limburg liggen lager in verge-
117
Persbericht UWV ‘Werkloosheid Limburg in 2011 gedaald. Sterke afname onder jongeren’.
97
lijking met 2011. Het absolute aantal niet-werkende werkzoekenden in Limburg bedraagt in 2016 in totaal ruim 32.000. Samenstelling van de werkloosheid De kansen van werklozen op het vinden van een (nieuwe) baan hangen naast (structurele en conjuncturele) ontwikkelingen in de economie en op de arbeidsmarkt ook af van hun persoonskenmerken. Met name leeftijd en opleidingsniveau zijn belangrijke factoren: De jeugdwerkloosheid is voor een belangrijk deel conjunctureel bepaald (jongere werknemers verliezen in tijden van crisis vaak het eerste hun baan, maar vinden als de economie weer aantrekt in het algemeen snel weer werk 118). In 2011 nam de werkloosheid onder jongeren in Limburg sneller af dan die onder de andere leeftijdscategorieën. Relatief veel Limburgse jongeren zijn dat jaar via uitzendbureaus aan het werk gekomen. 119 Daarnaast zijn er in de provincie door betrokken partijen – waaronder UWV – initiatieven genomen om de werkloosheid onder jongeren terug te dringen (zie ook paragraaf 8.2). De naar verhouding hoge werkloosheid onder ouderen heeft een structureel karakter. Oudere werknemers worden minder snel werkloos dan jonge werknemers, maar eenmaal werkloos blijkt het voor hen moeilijk weer werk te vinden. Van de 100.000 55-plussers zonder werk die ons land in 2009 telde, heeft slechts 9% binnen een jaar werk gevonden. Daarbij geldt: hoe ouder, hoe kleiner de kans op werk. Als ouderen werkloos worden, is de kans op werk in de eerste maanden nog redelijk: van de ouderen die in 2009 korter dan vier maanden werkloos waren, vond meer dan de helft weer een baan. Dit aandeel daalt naar minder dan 10 procent voor de groep die langer dan twee jaar werkloos is. Degenen die wel werk vinden, doen regelmatig een stap terug wat betreft niveau, aard van het contract en salaris.120 Regionale gegevens zijn op dit punt helaas niet beschikbaar. Doordat de opleidingseisen van werkgevers toenemen, zijn de kansen op de arbeidsmarkt van lager opgeleiden kleiner dan die van hoger opgeleiden. Werkloze ouderen In het advies (G)oud! Kansen creëren voor werkloze ouderen analyseert de RWI waarom het oudere werklozen zelden lukt om het werk duurzaam en op passend niveau te hervatten. Globaal zijn er drie groepen oorzaken aan te wijzen: Objectieve competenties en kenmerken (lage of verouderde opleiding; teruglopende productiviteit, met name in fysiek belastende functies; minder vaardig op het gebied van recente technologische ontwikkelingen; door bepaalde arbeidsvoorwaarden hogere arbeidskosten) Aannamebeleid van werkgevers (vaak ingegeven door een negatief verwachtingspatroon ten aanzien van de inzetbaarheid van ouderen) Zoekgedrag van ouderen (minder bedreven in – moderne manieren van – solliciteren; minder actief zoekend).121
Tabel 5.1 toont de samenstelling van het bestand van niet-werkende werkzoekenden in Nederland en Limburg naar een aantal persoonskenmerken en inschrijvingsduur.
118 119 120 121
98
Overigens heeft het discouraged worker effect in tijden van crisis juist een dempend effect op de jeugdwerkloosheid. Persbericht UWV ‘Werkloosheid Limburg in 2011 gedaald. Sterke afname onder jongeren’, 23 januari 2012. RWI (2011), ‘(G)oud! Kansen creëren voor werkloze ouderen’. RWI (2011), ‘(G)oud! Kansen creëren voor werkloze ouderen’.
Tabel 5.1 Samenstelling van het NWW-bestand naar geslacht, leeftijd, opleidingsniveau inschrijvingsduur, Nederland en Limburg, ultimo 2011, absoluut en in % Absoluut
In %
Nederland
Limburg
Nederland
Limburg
Totaal
472.804
34.326
100,0%
100,0%
Man
246.286
18.054
52,1%
52,6%
Vrouw
226.518
16.272
47,9%
47,4%
15-20 jaar
7.283
460
1,5%
1,3%
20-25 jaar
31.337
2.108
6,6%
6,1%
25-30 jaar
44.213
2.808
9,4%
8,2%
30-35 jaar
45.213
2.908
9,6%
8,5%
35-40 jaar
49.867
3.215
10,5%
9,4%
40-45 jaar
60.942
4.119
12,9%
12,0%
45-50 jaar
63.603
4.761
13,5%
13,9%
50-55 jaar
62.116
4.811
13,1%
14,0%
55-59 jaar
59.757
4.815
12,6%
14,0%
60-65 jaar
48.473
4.321
10,3%
12,6%
126.204
9.065
26,7%
26,4%
VMBO
91.898
7.126
19,4%
20,8%
HAVO/VWO
19.031
1.135
4,0%
3,3%
8.202
622
1,7%
1,8%
MBO-algemeen
43.282
3.306
9,2%
9,6%
MBO-2
40.155
3.274
8,5%
9,5%
MBO-3
28.732
2.309
6,1%
6,7%
MBO-4
43.423
3.234
9,2%
9,4%
HBO/bachelor
51.042
3.259
10,8%
9,5%
WO/master
20.835
996
4,4%
2,9%
< 1 jaar
244.973
16.169
51,8%
47,1%
>= 1 jaar
227.828
18.157
48,2%
52,9%
Basisonderwijs
MBO-1
Bron: UWV (werk.nl); Etil/Research voor Beleid.
Met betrekking tot de samenstelling van de groep niet-werkende werkzoekenden in Limburg is het volgende op te merken: Eind december 2011 was zowel in Limburg als landelijk iets meer dan de helft van het aantal ingeschreven niet-werkende werkzoekenden man (52,6% tegenover 52,1%). Naar verhouding kent Limburg veel oudere werklozen. In totaal is 40,6% van het Limburse NWW-bestand 50-jaar of ouder. Landelijk is het aandeel van 50-plussers 36,0%. Leggen we de grens bij 45 jaar dan gaat het om 54,5% respectievelijk 49,4%. Naar verhouding zijn jongeren (15 tot 27 jaar) in Limburg wat minder sterk vertegenwoordigd onder de niet-werkende werkzoekenden dan in het land als geheel (10,6% tegenover 11,6%).
99
Gemiddeld genomen zijn de niet-werkende werkzoekenden in Limburg lager opgeleid dan landelijk. Van alle niet-werkende werkzoekenden in Limburg heeft 12,4% een HBOof WO- diploma. Landelijk is dat aandeel met 15,2% enkele procentpunten groter. Het aandeel van niet-werkende werkzoekenden met maximaal een VMBO-diploma is in Limburg iets hoger dan landelijk (47,2% tegenover 46,1%). Naar verhouding staan de Limburgse niet-werkende werkzoekenden vaker meer dan een jaar bij UWV ingeschreven dan landelijk (53% tegenover 48%). 122
5.3
Aansluiting onderwijs – arbeidsmarkt
5.3.1 Perspectief op baan Het toekomstig arbeidsmarktperspectief voor schoolverlaters wordt bepaald aan de hand van de Indicator Perspectief op Baan (IPB), die is gebaseerd op de Indicator Toekomstig Arbeidsmarktperspectief (ITA) van het ROA. De IPB is gedefinieerd als de verhouding tussen enerzijds de verwachte arbeidsmarktinstroom van schoolverlaters en het aantal kortdurend werkzoekenden en anderzijds de verwachte baanopeningen.123 De tabellen in deze paragraaf geven het perspectief op een baan in Limburg weer naar opleidingstype respectievelijk -richting, waarbij gebruik wordt gemaakt van de volgende codering: Slecht > 1,150 Matig > 1,050 Redelijk > 0,996 Goed > 0,850 Zeer goed < 0,850
Wanneer voor een bepaald opleidingstype het aanbod kleiner is dan de vraag, dan is de IPB kleiner of gelijk aan 1,00 en wordt het bijbehorende arbeidsmarktperspectief van schoolverlaters als goed of zeer goed aangeduid. Naar verwachting zullen schoolverlaters met een diploma van een dergelijk opleidingstype relatief eenvoudig een baan vinden. Wanneer de IPB echter groter is dan 1,00, dan hebben schoolverlaters juist meer moeite met het vinden van een baan die goed aansluit op de gevolgde opleiding. Schoolverlaters van opleidingstypen met matige of slechte arbeidsmarktperspectieven zullen eerder geneigd zijn om een baan onder hun niveau of buiten hun studierichting te accepteren of zij zullen langer moeten zoeken met een grotere kans op werkloosheid. Perspectief op baan naar opleidingstype Tabel 5.2 vergelijkt het perspectief op een baan voor schoolverlaters naar opleidingstype op landelijk en provinciaal niveau. Voor Limburg wordt daarnaast de cijfermatige uitkomst van de IPB weergegeven met daarbij de omvang van de werkgelegenheid naar opleidingstype in 2010. Met behulp van deze twee variabelen is in de laatste kolom een inschatting gemaakt van het verwachte tekort (-) of overschot (+) aan schoolverlaters per opleidingstype in absolute aantallen. Wanneer sprake is van een tekort dan wil dat zeggen dat het arbeidsaanbod kleiner is dan de vraag en het perspectief op een baan voor een schoolverlater (zeer) goed is. In de omgekeerde situatie van een overschot heeft een schoolverlater juist moeite met het vinden van een baan in het verlengde van zijn opleiding (matig of slecht perspectief). Nadrukkelijk zij er op gewezen dat het vanuit de beschikbare data niet mogelijk is onderscheid te maken tussen verschillende MBO-niveaus 2, 3 en 4 (MBO-niveau 1 telt in de bere122 123
Werk.nl; Persbericht UWV ‘Werkloosheid Limburg in 2011 gedaald. Sterke afname onder jongeren’, 23 januari 2012; UWV (2012), ‘Kennisverslag UWV 2012-1’. De berekening van de IPB voor de verschillende opleidingstypen is gebaseerd op de prognoses van het CPB uit de Decemberraming 2011 en recente EBB-cijfers.
100
keningen mee bij VMBO en niet bij MBO). Uit ander onderzoek en de in het kader van RAIL 2012 gehouden expertinterviews komt naar voren dat de baanperspectieven voor gediplomeerde schoolverlaters op MBO-niveau 4 in het algemeen gunstiger zijn dan die op lagere niveaus (met name op niveau 2). Een indicator voor de toekomstige arbeidsmarktperspectieven van schoolverlaters (en daarmee van de arbeidsmarktrelevantie van de opleidingen) vormt de mate waarin het MBO-instellingen lukt stageplaatsen (BOL) en leerwerkbanen (BBL) voor de studenten te vinden. Lukt dat niet dan heeft het bedrijfsleven ook geen mensen nodig. De Limburgse MBO-instellingen melden dat er voor niveau 2 te weinig stageplaatsen en leerwerkbanen zijn.124 Voor niveau 4 zijn dat er in het algemeen meer dan voldoende. Niveau 4 studenten zijn zich ook bewust van hun sterke positie op de stage- en arbeidsmarkt en kiezen bij het stagelopen hun eigen weg. Tabel 5.2 Perspectief op baan voor schoolverlaters naar opleidingstype, typering IPB, Nederland en Limburg, eind 2016
Limburg: Tekort / Overschot
Nederland
Limburg
Limburg: IPB
VMBO tl
goed
goed
0,88
VMBO groen
matig
redelijk
1,02
4.600
0
VMBO techniek
goed
goed
0,89
37.500
-6.400
VMBO economie
matig
redelijk
1,03
11.400
-200
VMBO verzorging
goed
goed
0,93
18.600
-3.500
HAVO/VWO
matig
matig
1,05
36.100
-100
MBO groen
goed
goed
0,93
10.700
-1200
MBO techniek
goed
goed
0,98
61.300
-4.000
MBO sociaal-cultureel
goed
redelijk
1,03
17.800
600
MBO gezondheidszorg
matig
redelijk
1,04
16.600
600
MBO economie
matig
redelijk
1,03
59.300
-1.300
HBO onderwijs
goed
goed
0,89
21.400
-3.500
redelijk
redelijk
1,01
2.600
0
HBO techniek
goed
goed
0,94
20.200
-2100
HBO (para)medisch
goed
goed
0,94
13.800
-1100
HBO economie
matig
matig
1,08
26.900
900
HBO sociaal-cultureel
matig
matig
1,09
17.800
600
redelijk
*
*
*
*
WO groen
matig
*
*
*
*
WO techniek
goed
*
*
*
*
WO medisch
zeer goed
*
*
*
*
Opleidingstype
HBO groen
WO letteren en sociaal-cultureel
Limburg: WP 2010 37.200
-9.300
WO economie matig * * * * Voor WO-opleidingen uitsluitend uitspraken op landelijk niveau vanwege geografische mobiliteit academici.
124
*
Gevaar bij een onvoldoende aanbod van stageplaatsen en leerwerkbanen is ook dat de verantwoordelijke kenniscentra bedrijven te makkelijk erkennen als leerbedrijf. Bij (kwalitatief) onvoldoende begeleiding op de werkvloer dreigt voortijdige uitval uit de stage/leerwerkbaan en mogelijk zelfs uit de opleiding.
101
Bron: ROA, EBB, COLO; Etil/Research voor Beleid.
Landelijk is het beeld voor de periode 2011-2016 als volgt samen te vatten: De komende jaren zullen vanuit veel technische en groene opleidingen te weinig schoolverlaters op de arbeidsmarkt instromen om aan de vraag te voldoen. Voor een aantal grotere bètatechnische opleidingen (zoals MBO/HBO elektrotechniek en HBO/WO werktuigbouwkunde en civiele techniek) draagt ook de hoge vervangingsvraag bij aan de goede arbeidsmarktperspectieven voor schoolverlaters. In de (para)medische richtingen zijn de arbeidsmarktperspectieven goed door een combinatie van een grote uitbreidings- en vervangingsvraag. Daarbij nemen de kansen toe naarmate het opleidingsniveau hoger is (MBO gezondheidszorg matig, HBO (para)medisch goed, WO medisch zeer goed). Goede arbeidsmarktperspectieven zijn er ook voor MBO sociaal cultureel en HBOonderwijs (met name door een grote vervangingsvraag van onderwijzend personeel door de sterke mate van vergrijzing). Voor schoolverlaters van economische opleidingen zijn de vooruitzichten minder goed. Dat geldt ongeacht het opleidingsniveau MBO, HBO of WO. Een rol spelen hier de naar verhouding grote arbeidsmarktinstroom en de minder rooskleurige vooruitzichten voor de Nederlandse economie. Lager opgeleiden met een VMBO-diploma hebben over het algemeen goede vooruitzichten (met name geldt dat door VMBO tl, techniek en zorg). De goede arbeidsmarktperspectieven zijn mede een gevolg van het geringere aanbod van jongeren door de ontgroening van de bevolking en het grote aandeel werkende jongeren dat vroeger of later besluit door te leren (zie ook paragraaf 4.3). Verder speelt een rol dat er de komende jaren als gevolg van de vergrijzing een groeiende vraag is naar zorg en verzorging die deels is te vervullen door schoolverlaters met een lage opleiding (VMBO of MBO niveau 1). Bij dit alles past wel de kanttekening dat de voor de VMBO’ers beschikbare banen meestal leerwerkbanen (BBL-trajecten) of banen aan de onderkant van de arbeidsmarkt betreffen (i.e. banen met een tijdelijk karakter, relatief slechte arbeidsvoorwaarden en/of minder rooskleurige loopbaanperspectieven). Vooral ongeschoolden zullen moeilijk aan werk komen, omdat de arbeidsmarktinstroom het aantal baanopeningen voor deze groep verre overtreft. 125 Vergeleken met het land als geheel is in Limburg het perspectief op een baan voor schoolverlaters voor ongeschoolden positiever, op VMBO- en MBO-niveau wat minder positief en op HBO- min of meer vergelijkbaar. Tot 2016 zijn er in Limburg tot en met het HBO-niveau de beste arbeidsmarktperspectieven (typering: goed) voor schoolverlaters van de volgende opleidingstypen: VMBO tl MBO groen VMBO, MBO, HBO techniek HBO onderwijs VMBO verzorging en HBO (para)medisch. Absoluut gezien de grootste tekorten in Limburg tot en met HBO-niveau ontstaan voor VMBO tl (-9.100), VMBO techniek (-6.400), MBO techniek (-4.000), VMBO verzorging en HBO onderwijs (beide -3.500).126
125 126
Zie ook: ROA (2011), ‘De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2016’. De absolute cijfers over tekorten/overschotten in tabel 5.2 mogen niet vergeleken worden met die in de vorige editie van RAIL. De tekorten zoals weergeven in RAIL 2011 waren indicatief en vooral bedoeld om weer te geven binnen welke opleidingstypen de grootste problemen gaan ontstaan c.q. met welke opleidingstypen leerlingen een relatief grotere of kleinere kans hebben op een passende baan. In RAIL 2012 is de methodiek dermate verbeterd dat de verwachte tekorten daadwerkelijk het resultaat vormen van het aantal baanopeningen versus de arbeidsmarktinstroom per opleidingstype tot en met 2016.
102
De naar verhouding slechtste arbeidsmarktperspectieven (typering: matig) zijn er in de provincie voor schoolverlaters van BO, HAVO/VWO, HBO economie en HBO sociaalcultureel. De grootste overschotten worden voorzien voor HBO economie (+900). Op WO-niveau zijn alleen landelijke uitspraken te doen. Zeer goede perspectieven zijn er voor WO medisch en goede perspectieven voor WO techniek. De overige opleidingstypen kennen matige (WO groen en WO economie) tot redelijke perspectieven (WO letteren en sociaal cultureel). Bij bovenstaande resultaten voor Limburg dient nog het volgende te worden opgemerkt: De verschillen met de perspectieven op landelijk niveau bij MBO gezondheidszorg en MBO cultureel zijn te verklaren doordat in RAIL van een minder grote uitbreidingsvraag wordt uitgegaan dan in de prognoses van ROA. Met name geldt dat voor welzijn (onderdeel van gezondheidszorg). Bij de goede perspectieven voor schoolverlaters van HBO onderwijs past de kanttekening dat in de analyses voor deze groep de gevolgen van de specifieke demografische ontwikkelingen in Limburg niet zijn meegenomen. Zoals reeds vermeld in paragraaf 4.3.5 is in Limburg al geruime tijd sprake van een daling van het aantal leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs. De komende jaren wordt ook in het MBO een daling verwacht. Deze ontwikkelingen drukken de vraag naar onderwijzend personeel. Vervolgens geeft tabel 5.3 het perspectief op een baan voor schoolverlaters naar opleidingstype weer voor de drie Limburgse deelgebieden. Ook hier geldt weer de opmerking over de verschillen tussen de MBO-niveaus. Tabel 5.3 Perspectief op baan voor schoolverlaters naar opleidingstype, typering IPB, Limburgse deelgebieden, eind 2016 Opleidingstype
Noord-Limburg
Midden-Limburg
Zuid-Limburg
VMBO tl
goed
goed
goed
VMBO groen
goed
matig
redelijk
VMBO techniek
goed
goed
goed
VMBO economie
redelijk
goed
matig
VMBO verzorging
goed
goed
goed
HAVO/VWO
matig
redelijk
redelijk
MBO groen
goed
goed
goed
MBO techniek
goed
goed
goed
MBO sociaal-cultureel
matig
redelijk
redelijk
MBO gezondheidszorg
matig
redelijk
redelijk
MBO economie
redelijk
redelijk
redelijk
HBO onderwijs
goed
goed
goed
redelijk
matig
goed
HBO techniek
goed
goed
goed
HBO (para)medisch
goed
goed
goed
HBO economie
matig
redelijk
matig
HBO sociaal-cultureel
matig
matig
matig
*
*
*
HBO groen
WO letteren en sociaal-cultureel
103
WO groen
*
*
*
WO techniek
*
*
*
WO medisch
*
*
*
WO economie
*
*
*
Bron: ROA, EBB, COLO; Etil/Research voor Beleid.
Voor schoolverlaters met alleen BO zijn er geen noemenswaardige regionale verschillen in het perspectief op een baan. Op VMBO-niveau scoort Zuid-Limburg qua arbeidsmarktperspectief wat lager dan beide andere deelgebieden, op MBO-niveau geldt dat voor NoordLimburg. Naar verhouding zijn op HBO-niveau de vooruitzichten voor schoolverlaters in Zuid-Limburg wat gunstiger dan in Noord- en Midden-Limburg. In het oog springen verder het relatief goede perspectief voor VMBO groen in Noord-Limburg, voor VMBO economie in Midden-Limburg en voor HBO groen in Zuid-Limburg. Perspectief op baan naar opleidingsrichting Voor Limburg als geheel zijn de opleidingstypen op MBO-niveau verder uit te splitsen naar opleidingsrichting (zie tabel 5.4). Weer geldt de opmerking over de verschillen tussen de MBO-niveaus. Tabel 5.4 Perspectief op baan voor schoolverlaters naar opleidingsrichting, typering IPB, Limburg, eind 2016
Opleidingsrichtingen
IPB
WP
MBO groen
Limburg goed
MBO voeding, natuur en milieu
0,92
8.200
goed
MBO groene ruimte
0,94
2.600
goed
MBO techniek
goed
MBO laboratorium
0,96
1.100
goed
MBO bouw
0,97
9.600
goed
MBO grond-, weg- en waterbouw
0,95
2.200
goed
MBO installatietechniek
1,13
2.200
matig
MBO werktuigbouw en mechanische techniek
0,90
9.900
goed
MBO fijnmechanische techniek
0,98
1.300
goed
MBO motorvoertuigentechniek en tweewielers
0,96
5.800
goed
MBO vliegtuigtechniek
0,96
400
goed
MBO operationele techniek*
1,20
700
slecht
MBO elektrotechniek
0,91
11.700
goed
MBO grafische techniek
1,03
3.000
redelijk
MBO procestechniek
0,96
3.000
goed
MBO brood en banket
0,98
900
goed
MBO levensmiddelentechniek/vleesverwerking
1,03
1.600
redelijk
MBO vervoer
1,04
3.600
redelijk
MBO techniek overig
1,11
4.500
matig
MBO sociaal-cultureel
redelijk
MBO sociaal-pedagogisch en welzijn
1,06
10.000
matig
MBO verzorging
1,03
17.600
redelijk
104
MBO uiterlijke verzorging
0,99
7.000
goed
MBO horeca
0,99
7.800
goed
MBO gezondheidszorg
redelijk
MBO dokters-, tandarts- en dierenartsassistent
1,03
3.900
redelijk
MBO apothekersassistent
1,03
1.900
redelijk
MBO verpleging
1,00
8.600
goed
MBO gezondheidstechniek
1,11
400
matig
MBO beweging en therapie
1,33
1.800
slecht
MBO economie
redelijk
MBO administratie en logistiek
1,00
18.600
redelijk
MBO handel
1,03
19.200
redelijk
MBO secretariaat
1,01
7.300
redelijk
MBO toerisme en recreatie
1,22
2.200
slecht
MBO facilitaire dienstverlening
0,96
3.300
goed
MBO ICT
1,12
2.900
matig
MBO openbare orde en veiligheid
0,99
5.000
goed
MBO geld, bank-en verzekeringswezen en belastingen 0,94 1.000 goed * Onder operationele techniek vallen onder meer bezig met de bediening, bewaking en onderhoud van technische installaties en apparaten.
Bron: ROA, EBB, COLO; Etil/Research voor Beleid.
Van de 35 onderscheiden MBO-opleidingsrichtingen scoren er in Limburg qua arbeidsmarktperspectief 18 goed, 9 redelijk, 5 matig en 3 slecht. De top tien van MBOopleidingsrichtingen met het beste perspectief op een baan (laagste waarde van IPB) zijn: MBO MBO MBO MBO MBO MBO MBO MBO MBO MBO
werktuigbouw en mechanische techniek (0,90; goed) elektrotechniek (0,91; goed) voeding, natuur en milieu (0,92; goed) groene ruimte (0,94; goed) geld, bank- en verzekeringswezen en belastingen (0,94; goed) grond-, weg- en waterbouw (0,95; goed) facilitaire dienstverlening (0,96; goed) vliegtuigtechniek (0,96; goed) laboratorium (0,96; goed) procestechniek (0,96; goed)
Slechte tot matige perspectieven op een baan zijn er in Limburg voor schoolverlaters van de volgende MBO-opleidingen: MBO MBO MBO MBO MBO MBO MBO MBO
beweging en therapie (1,33; slecht) toerisme en recreatie (1,22; slecht) operationele techniek (1,20; slecht) installatietechniek (1,13; matig) ICT (1,12; matig) gezondheidstechniek (1,11; matig) techniek overig (1,11; matig) sociaal-pedagogisch en welzijn (1,06; matig).
5.3.2 Verwachte personeelskrapte eind 2016
105
Naast de perspectieven voor schoolverlaters zijn ook de vooruitzichten voor werkgevers van groot belang. Daarbij gaat het om de mate waarin voor werkgevers knelpunten in de personeelsvoorziening naar beroepsgroep (i.e. combinatie van beroepsniveau en –richting) zullen ontstaan. Deze knelpunten worden inzichtelijk gemaakt aan de hand van de Indicator Personeelskrapte (IPK), die is gebaseerd op de Indicator Toekomstige Knelpunten in de Personeelsvoorziening naar Beroep (ITKB) van het ROA. De IPK geeft aan in welke mate het voor werkgevers mogelijk is om de gewenste personeelssamenstelling naar opleidingsachtergrond binnen beroepen te realiseren. Wanneer in een beroepsgroep veel mensen werkzaam zijn met een opleidingsachtergrond waarvoor grote knelpunten worden verwacht, zullen werkgevers moeite hebben om voor deze beroepsgroep de gewenste personeelssamenstelling te realiseren. Binnen de IPK worden de voorspelde vraag-aanbod-verhoudingen voor de verschillende opleidingstypen als uitgangspunt genomen.127 De IPK heeft een waarde tussen de 0 en 1. Naarmate de indicator lager is, zijn de knelpunten groter voor de opleidingstypen die voor de betreffende beroepsgroep relevant zijn. Wanneer de IPK daarentegen dichter bij 1 ligt, zullen werkgevers minder moeite hebben de gewenste personeelssamenstelling te realiseren. Tussen de IPB en IPK bestaat een samenhang: goede perspectieven voor schoolverlaters betekenen in het algemeen minder goede perspectieven voor werkgevers, en omgekeerd. Beide perspectieven zijn echter niet 100% spiegelbeeldig aan elkaar, omdat vanuit één opleiding meerdere beroepen mogelijk zijn. Andersom geldt dat één beroep vanuit meerdere opleidingen is uit te oefenen. De tabellen 5.5 en 5.6 geven de IPK weer voor de lagere en middelbare respectievelijk de hogere en wetenschappelijke beroepsgroepen in Nederland en (de drie deelgebieden in) Limburg, waarbij gebruik wordt gemaakt van de volgende codering: Zeer grote knelpunten < 0,720 Grote knelpunten > 0,720 Enige knelpunten > 0,770 Vrijwel geen knelpunten > 0,810 Geen knelpunten > 0,870
Ook bij deze tabellen geldt weer de kanttekening dat het vanuit de beschikbare data niet mogelijk is onderscheid te maken tussen de verschillende MBO-niveaus. Voor werkgevers zal het – uitzonderingen daargelaten - (veel) moeilijker zijn om personeel op MBO-4 niveau te werven dan op MBO-2 niveau.
127
De arbeidsmarktinstroom naar beroepsgroep is niet goed vast te stellen, aangezien nieuwkomers met een bepaalde opleidingsachtergrond in meerdere beroepsgroepen kunnen instromen. Binnen de IPK wordt dit probleem vermeden door te kijken naar de kans waarin binnen een beroepsgroep iemand met de gewenste opleidingsachtergrond aangetrokken kan worden. Als gevolg hiervan is het daarnaast ook niet mogelijk om absolute aantallen weer te geven voor de toekomstige tekorten of overschotten, hetgeen bij de IPB voor schoolverlaters wel mogelijk is.
106
Tabel 5.5 Personeelskrapte voor lagere en middelbare beroepsgroepen, typering IPK, Nederland, Limburg en de drie deelgebieden, eind 2016 Nederland
Limburg
NoordLimburg
MiddenLimburg
ZuidLimburg
enige
Groot
groot
groot
groot
vrijwel geen
Enige
enige
enige
enige
Lagere agrarische beroepen
groot
Groot
groot
groot
groot
Lagere technische beroepen
enige
Groot
groot
groot
groot
Lagere bouwkundige beroepen
groot
Groot
groot
groot
groot
Lagere metaal- en elektrotechnische beroepen
groot
Groot
groot
zeer groot
groot
Lagere overige industriële beroepen
groot
Groot
groot
groot
groot
Lagere transportberoepen
groot
Groot
groot
groot
groot
Lagere (para) medische beroepen
groot
Groot
groot
groot
groot
Lagere administratieve beroepen
groot
Groot
groot
groot
groot
Lagere commerciële en verkoopberoepen
enige
Groot
enige
groot
groot
Lagere beveiligingsberoepen
enige
Groot
groot
groot
groot
Lagere verzorgende beroepen
groot
Groot
groot
groot
groot
Lagere dienstverlenende beroepen
enige
Enige
enige
groot
enige
Middelbare agrarische beroepen
groot
Groot
groot
groot
groot
Middelbare technische beroepen
groot
Groot
groot
groot
groot
Middelbare bouwkundige beroepen
groot
Groot
groot
groot
groot
Middelbare metaal- en elektrotechnische beroepen
groot
Groot
groot
groot
groot
Middelbare overige industriële beroepen
enige
Groot
groot
groot
groot
Middelbare transportberoepen
enige
Enige
enige
groot
enige
Middelbare (para) medische beroepen
vrijwel geen
vrijwel geen
vrijwel geen
vrijwel geen
vrijwel geen
Middelbare administratieve beroepen
vrijwel geen
vrijwel geen
vrijwel geen
enige
enige
Middelbare commerciële en verkoopberoepen
vrijwel geen
Enige
enige
enige
enige
Middelbare jur., bestuurlijke en beveiligingsberoepen
vrijwel geen
vrijwel geen
vrijwel geen
enige
enige
enige
Enige
enige
enige
enige
Middelbare sociaal-maatschappelijke beroepen
vrijwel geen
vrijwel geen
vrijwel geen
vrijwel geen
vrijwel geen
Middelbare verzorgende beroepen
vrijwel geen
vrijwel geen
geen
vrijwel geen
vrijwel geen
enige
vrijwel geen
vrijwel geen
vrijwel geen
vrijwel geen
Beroepen
Elementaire beroepen
Lagere niet-specialistische beroepen
Middelbare taalkundige, culturele beroepen
Middelbare dienstverlenende beroepen
Bron: ROA, EBB, COLO; Etil / Research voor Beleid.
Op middellange termijn zijn in Limburg op elementair en lager beroepsniveau voor vrijwel alle beroepsgroepen grote knelpunten in de personeelsvoorziening te voorzien (uitzonderingen zijn lagere niet-specialistische beroepen en lagere dienstverlenende beroepen waar slechts enige knelpunten worden verwacht). Zoals eerder vermeld, gaat het hier grotendeels om leerwerkbanen in het MBO. Verder is aan de onderkant van de arbeidsmarkt sprake van de nodige dynamiek (onder meer inzet van laagopgeleide tijdelijke arbeidsmigranten en “groenpluk”). Op middelbaar beroepsniveau worden voor de agrarische, technische, bouwkundige, metaal- en elektrotechnische en overige industriële beroepsgroepen grote knelpunten verwacht. De middelbare transportberoepen, commerciële en verkoopberoepen
107
en taalkundige en culturele beroepen kennen op middellange termijn naar verwachting enige en de overige onderscheiden middelbare beroepsgroepen vrijwel geen knelpunten. Voor de meeste elementaire, lagere en middelbare beroepsgroepen zijn de verwachte knelpunten in de personeelsvoorziening in Limburg groter dan landelijk. Alleen voor de middelbare dienstverlenende beroepen worden in Limburg minder ernstige knelpunten voorzien. Voor de overige beroepsgroepen is de verwachte personeelskrapte in de provincie vergelijkbaar of groter dan landelijk. In Noord-Limburg zijn voor minder beroepsgroepen op lager of middelbaar beroepsniveau enige of grote knelpunten in de personeelsvoorziening te verwachten dan in beide overige deelgebieden. Voor de middelbare verzorgende beroepen worden hier zelfs helemaal geen knelpunten voorzien. Naar verwachting kent Midden-Limburg voor wat meer beroepsgroepen grote knelpunten dan Zuid-Limburg. Voor de lagere metaal- en elektrotechnische beroepen worden in Midden-Limburg zeer grote knelpunten voorzien. Tabel 5.6 Personeelskrapte voor hogere en wetenschappelijke beroepsgroepen, typering IPK, Nederland, Limburg en de drie deelgebieden, eind 2016 Beroepen
Nederland
Limburg
NoordLimburg
MiddenLimburg
ZuidLimburg
Hogere pedagogische beroepen
zeer groot
zeer groot
zeer groot
zeer groot
zeer groot
vrijwel geen
enige
Hogere landbouwkundige beroepen
vrijwel geen vrijwel geen vrijwel geen
Hogere technische beroepen
groot
groot
groot
groot
groot
Hogere bouwkundige beroepen
groot
groot
groot
groot
groot
Hogere metaal- en elektrotechnische beroepen
groot
groot
zeer groot
groot
zeer groot
Hogere overige industriële beroepen
enige
enige
enige
enige
enige
Hogere transportberoepen
enige
groot
groot
groot
groot
Hogere (para) medische beroepen
enige
enige
enige
enige
enige
Hogere administratieve beroepen
vrijwel geen
enige
enige
enige
enige
Hogere commerciële en economische beroepen
vrijwel geen vrijwel geen vrijwel geen
enige
vrijwel geen
Hogere juridische, bestuurlijke en beveiligingsberoepen
vrijwel geen vrijwel geen vrijwel geen
Hogere taalkundige, culturele beroepen
vrijwel geen
Hogere sociaal-maatschappelijke beroepen
vrijwel geen vrijwel geen vrijwel geen
vrijwel geen vrijwel geen
Hogere verzorgende beroepen
vrijwel geen vrijwel geen vrijwel geen
vrijwel geen vrijwel geen
Managers (HBO werk- en denkniveau)
vrijwel geen
enige
vrijwel geen
enige
enige
Wetenschappelijke pedagogische beroepen
enige
*
*
*
*
Wetenschappelijke landbouwkundige beroepen
geen
*
*
*
*
Wetenschappelijke technische beroepen
groot
*
*
*
*
Wetenschappelijke bouwkundige beroepen
enige
*
*
*
*
Wetenschappelijke overige industriële beroepen
enige
*
*
*
*
Wetenschappelijke (para) medische beroepen
zeer groot
*
*
*
*
Wetenschappelijke administratieve beroepen
geen
*
*
*
*
Wetenschappelijke commerciële en economische beroepen vrijwel geen
*
*
*
*
Wetenschappelijke juridische, bestuurlijke groepen
geen
*
*
*
*
Wetenschappelijke sociaal-maatschappelijke beroepen
vrijwel geen
*
*
*
*
Managers (wetenschappelijk werk- en denkniveau)
vrijwel geen
*
*
*
*
Bron: ROA, EBB, COLO; Etil / Research voor Beleid.
108
enige
vrijwel geen
vrijwel geen vrijwel geen enige
enige
Op hoger beroepsniveau worden de komende jaren landelijk zeer grote knelpunten in de personeelsvoorziening verwacht voor pedagogische beroepen en grote knelpunten voor technische, bouwkundige en metaal- en elektrotechnische beroepen. Voor Limburg komen daar de hogere transportberoepen nog eens bij. De drie deelgebieden voldoen wat dit betreft aan het beeld voor de provincie als geheel, met dien verstande dat in Noord- en ZuidLimburg voor de hogere metaal- en elektrotechnische beroepsgroepen zeer grote knelpunten worden voorzien. In Limburg zijn voor meer hogere beroepsgroepen enige of grote knelpunten te verwachten dan landelijk. In Noord-Limburg zijn voor minder hogere beroepsgroepen enige of grote knelpunten te verwachten dan in de andere deelgebieden. Op wetenschappelijk beroepsniveau zijn alleen landelijke gegevens voorhanden. Zeer grote knelpunten in de personeelsvoorziening worden voorzien voor de wetenschappelijke (para)medische beroepen en grote knelpunten voor de wetenschappelijke technische beroepen. De IPK geeft per beroepsgroep een totaalbeeld van de personeelskrapte die in een bepaalde regio (Nederland, Limburg en de drie deelgebieden) is te verwachten. De daadwerkelijk verwachte personeelskrapte verschilt vanzelfsprekend van branche tot branche en per individueel bedrijf. Ter illustratie hieronder enkele voorbeelden uit de expertinterviews: Werkgevers in Limburg (en de rest van Nederland) staan te springen om technici en logistici op HBO-niveau. Het arbeidsmarktperspectief van afgestudeerden van een HBOinstelling als Fontys Hogeschool Techniek en Logistiek in Venlo is dan ook erg goed en dat zal de komende jaren niet minder worden. Als gevolg van de grote uitstroom en de beperkte nieuwe instroom (de verhouding nieuwe instroom versus uitstroom is 2 op 10) voorziet DSM grote tekorten in béta/ techniek. De tekorten gelden op MBO-niveaus 2, 3 en 4 (met name procesoperators A, B en C) en op HBO-niveau. Vooral HBO-vacatures zijn lastig te vervullen. Met het oog op de (verwachte) tekorten is DSM actief bezig met workforceplanning. Bij de bouw en inrichting van verpleeg- en verzorgingshuizen werkt De Zorggroep steeds meer vanuit de gedachte van kleinere zorggroepen en dito zorgteams. Werknemers bieden alle soorten zorg aan (ontschotting van huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging en verpleging). Deze ontwikkeling – die ingaat tegen de voorafgaande trend van functiedifferentiatie - stelt hogere eisen aan het personeel. Er is minder behoefte aan niveau 1/2 en meer behoefte aan niveau 4/5. De Zorggroep heeft vooral moeite vacatures voor verzorgenden (3) en verpleegkundigen (4/5) te vervullen. Een rol daarbij speelt ook dat verpleegkundigen in het algemeen liever in ziekenhuizen werken dan in de ouderenzorg.128 Bij AZM/Maastricht UMC bestaat vooral moeilijk vervulbare vraag naar hoger opgeleid gespecialiseerd verpleegkundig personeel (SEH-medewerkers, anesthesisten, OKassistenten). Buiten het primair proces heeft AZM/Maastricht UMC met name moeite om kwalitatief goede financieel medewerkers aan te trekken. Pensioenuitvoerder APG kent vooral moeilijk vervulbare vacatures in de hoek van beleggingsspecialisten, senior IT-specialisten, accountants en bedrijfsjuristen. Met name goede IT’ers zijn in de buurt niet te vinden. Zeker de laatste jaren is voor APG het belang van IT (en meer in het bijzonder het creëren van webomgevingen) sterk toegenomen. ITspecialisten zijn schaars in Limburg. Voor een organisatie als Capgemini is het eenvoudiger om goede IT’ers aan te trekken dan voor APG. Het probleem is op te lossen door het inhuren van specialisten (dat gebeurt nu ook al). Dat betekent wel dat relatief veel betaald moet worden voor een werknemer, hetgeen weer van invloed is op de (kost)prijs. Het ontbreken van een academische IT-opleiding bij de Maastricht University ervaart men als een groot gemis.
128
Een andere trend in het personeelsbestand van De Zorggroep is minder management. Momenteel zijn er op de 2.000 werknemers in totaal 32 managers.
109
5.4
Alternatief scenario
In het voorafgaande zijn discrepanties op de arbeidsmarkt in Nederland, Limburg en de drie deelgebieden in beeld gebracht voor de periode 2011-2016. In deze prognoses (hier verder aan te duiden met het ‘basispad’) is uitgegaan van het ‘doormodderscenario’ uit de Decemberraming 2011 van het CPB, waarin de eurocrisis niet snel wordt opgelost, maar ook geen verdere neerwaartse escalatie ontstaat. Het CPB heeft in het Centraal Economisch Plan 2012 de verwachtingen voor de economische ontwikkeling van ons land voor 2012 naar beneden bijgesteld (zie paragraaf 2.3). Wel verwacht het CPB nog steeds dat de financiële markten in de loop van 2012 weer wat tot rust komen en de economische groei dan ook weer op gang begint te komen. Inmiddels zijn de perspectieven opnieuw veranderd. Het risico van verdere verdieping van de eurocrisis lijkt enigszins verminderd, omdat de maatregelen ter versterking van de Griekse financiële situatie lijken aan te slaan. Daarmee lijkt het ‘doormodderscenario’ weer wat plausibeler te zijn geworden. Hoe dan ook blijft de economische ontwikkeling op korte en middellange termijn met veel onzekerheden omkleed. Daarom vergelijken we in deze paragraaf het ‘basispad’ met een alternatief scenario. Deze ‘lage variant’ borduurt voort op de onzekerheidsvariant uit de Macro Economische Verkenning 2012 van het CPB. Tabel 5.7 geeft naast de economische uitgangspunten van het basispad respectievelijk de lage variant ook de gevolgen van beide scenario’s voor de Limburgse arbeidsmarkt weer. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de korte (2011-2012) en middellange termijn (2013-2016). Door het groeipercentage van het bbp te laten fluctueren, komen veranderingen in de geprognosticeerde ontwikkeling van vraag en aanbod (en als gevolg daarvan ook wijzigingen in de discrepanties) op de arbeidsmarkt tot stand. Tabel 5.7 Economische scenario’s en gevolgen voor de Limburgse arbeidsmarkt, 2011-2012 en 2013-2016, gemiddelden per jaar 2010
2011-2012
2013-2016
Lage variant
Basispad
Lage variant
Basispad
1,70
-0,50
0,50
0,75
1,50
Arbeidsplaatsen
525.800
520.200
524.600
523.800
532.300
Beroepsbevolking
503.200
501.900
502.700
505.600
500.800
39.100
38.100
37.000
35.900
32.600
Arbeidsplaatsen
-1,3
-0,5
-0,1
0,2
0,4
Beroepsbevolking
-0,6
0,0
-0,1
0,1
-0,1
7,8
7,6
7,4
7,1
6,5
Nederland Groeipercentage BBP Limburg (Absoluut)
Aantal NWW (Gemiddeld jaarlijkse ontwikkeling %)
(Niveau in %) NWW-percentage
Bron: CPB, UWV ; Etil/Research voor Beleid.
In de lage variant is in de jaren 2011-2012 sprake van een economische krimp van gemiddeld 0,5% per jaar (tegenover een groei van 0,5% in het basispad). Daarmee komt het aantal arbeidsplaatsen in die periode op gemiddeld 520.200 (in plaats van 524.600) en de beroepsbevolking op gemiddeld 501.900 (in plaats van 502.700). Door deze ontwikkelingen in werkgelegenheid en beroepsbevolking komt de werkloosheid gemiddeld hoger uit: absoluut
110
38.100 personen (in plaats van 37.000) en in procenten van de beroepsbevolking 7,6% (in plaats van 7,4%). Voor de periode 2013-2016 is het beeld als volgt. De gemiddelde groei per jaar bedraagt in de lage variant 0,75% (tegenover 1,5% in het basispad). Dit resulteert in een lagere werkgelegenheid van gemiddeld 523.800 arbeidsplaatsen (in plaats van 532.300). De beroepsbevolking komt met een jaarlijks gemiddelde van 505.600 personen hoger uit dan in het basispad (500.800).129 Door deze ontwikkelingen komt ook op de middellange termijn de werkloosheid gemiddeld op een hoger niveau uit: absoluut 35.900 personen (in plaats 32.600) en in procenten 7,1% (in plaats van 6,5%).
In de vorige editie van RAIL is ook een lange termijn scenario doorgerekend. Deze gaf een doorkijk naar de verwachte arbeidsmarktsituatie in Limburg anno 2020. Gezien de grote onzekerheden is in deze uitgave van RAIL afgezien van het doorrekenen van een dergelijk lange termijn scenario. De prognoses van (beroeps)bevolking, werkgelegenheid en werkloosheid op middellange termijn (2013-2016) zijn al met zoveel onzekerheden omkleed dat een cijfermatige vooruitblik naar 2020 helemaal een schijnexactheid zou opleveren. De verwachting is dat de kraptes op de Limburgse arbeidsmarkt op de lange termijn gaan toenemen. Precieze ontwikkelingen zijn op dit moment echter niet te geven. Het volgende hoofdstuk gaat wel in meer kwalitatieve zin in op de op langere termijn te verwachten trends op de arbeidsmarkt in Limburg.
5.5
Resumé
Moeilijk vervulbare vacatures Landelijk bedroeg het aandeel (zeer) moeilijk vervulbare vacatures in 2011 19%, min of meer vergelijkbaar met het aandeel van 20% in 2010. In Limburg was het percentage (zeer) moeilijk vervulbare vacatures in 2011 hoger dan een jaar eerder (28% tegenover 21%). Te verwachten is dat de Limburgse werkgevers de komende jaren als gevolg van het door vergrijzing en ontgroening dalend arbeidsaanbod meer moeite zullen krijgen met het vervullen van vacatures. Met name geldt dat voor de vraag naar middelbaar en hoger opgeleiden. Werkloosheid In Limburg is de werkloosheid hoger dan landelijk. De verschillen worden wel kleiner; de naar verhouding sterke mate van vergrijzing (grote vervangingsvraag) en krimp van de beroepsbevolking (minder arbeidsaanbod) hebben een dempend effect op de werkloosheid in Limburg. In 2011 bedroeg het NWW-percentage in Limburg 7,0% (34.900 nietwerkende werkzoekenden) tegenover landelijk 6,0%. Vergeleken met de provincie als geheel kende Zuid-Limburg een hoger NWW-percentage (8,3%), Noord- en MiddenLimburg juist lagere (6,0% en 5,0%). Voor 2012-2013 wordt – als gevolg van de eurocrisis en de overheidsbezuinigingen – een werkloosheidsstijging verwacht. In de jaren daarna (2014-2016) leidt het verwachte economisch herstel weer tot een daling van het werkloosheidsniveau. Per saldo wordt voor 2016 in Limburg een NWW-percentage van 6,4% (ruim 32.000 niet werkende werkzoekenden) voorzien tegenover landelijk 5,7%. Zowel Noord- als Midden-Limburg scoren lager dan het provinciaal gemiddelde (respectievelijk 5,7% en 5,2%). Zuid-Limburg scoort nog steeds bovengemiddeld (7,2%), maar laat ten opzichte van 2011 wel een substantiële daling zien. In de prognoses is nog geen rekening gehouden met de precaire situatie bij en de mogelijke sluiting eind dit jaar van autofabriek NedCar in Born. 129
Is in het basispad in 2013-2016 nog sprake van een daling van de beroepsbevolking ten opzichte van de daaraan voorafgaande periode (2011-2012), in de lage variant is sprake van een lichte stijging. Hier spelen twee effecten: ontmoedigingseffect (discouraged worker effect) en aanmoedigingseffect (added worker effect). De veronderstelling is dat het tweede effect iets sterker is dan het eerste.
111
Onder de werklozen in Limburg zijn jongeren wat minder sterk vertegenwoordigd dan landelijk. Naar verhouding kent Limburg veel oudere werklozen: van het bestand nietwerkende werkzoekenden is 41% 50 jaar of ouder (landelijk 36%). Is jeugdwerkloosheid vooral een conjunctureel probleem, de hoge werkloosheid onder ouderen heeft een structureel karakter. Ouderen worden minder snel werkloos dan jongeren, maar eenmaal werkloos komen ze moeilijk weer aan de slag. Daaraan ligt een complex van factoren ten grondslag (objectieve competenties en kenmerken, aannamebeleid van werkgevers, zoekgedrag van ouderen). Perspectief op baan Vergeleken met het land als geheel is op middellange termijn in Limburg het perspectief op een baan voor schoolverlaters op BO-niveau positiever, op VMBO- en MBO-niveau wat minder positief en op HBO-niveau min of meer vergelijkbaar. Tot 2016 zijn er in Limburg tot en met het HBO-niveau de beste arbeidsmarktperspectieven (typering: goed) voor schoolverlaters van de volgende opleidingstypen: VMBO tl; MBO groen; VMBO, MBO en HBO techniek; HBO onderwijs; VMBO verzorging en HBO (para)medisch. Bij de goede perspectieven voor schoolverlaters van HBO onderwijs past de kanttekening dat in de betreffende analyses voor deze groep de gevolgen van de specifieke demografische ontwikkelingen voor de vraag naar onderwijs in Limburg niet zijn meegenomen. De naar verhouding slechtste arbeidsmarktperspectieven (typering: matig) zijn er in de provincie voor schoolverlaters van BO, HAVO/VWO, HBO economie en HBO sociaal-cultureel. De goede perspectieven voor de genoemde VMBO-opleidingstypen hebben voor een belangrijk deel betrekking op leerwerkbanen tijdens een vervolgopleiding binnen het MBO en banen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Van de 35 onderscheiden MBO-opleidingen scoren er in Limburg qua arbeidsmarktperspectief 18 goed, 9 redelijk, 5 matig en 3 slecht. De drie best scorende opleidingsrichtingen zijn MBO werktuigbouw en mechanische techniek, MBO elektrotechniek en MBO voeding, natuur en milieu. Ook de MBO-opleidingen laboratorium en procestechniek (voor een belangrijk deel gericht op de chemie) behoren tot de 10 opleidingen met de beste perspectieven. De drie slechtst scorende opleidingen zijn MBO beweging en therapie, MBO toerisme en recreatie en MBO operationele techniek. Op wetenschappelijk niveau zijn alleen landelijke gegevens voorhanden. Zeer goede perspectieven zijn er voor WO medisch en goede perspectieven voor WO techniek. Personeelskrapte Vanuit het perspectief van werkgevers worden in Limburg op middellange termijn (op alle niveaus) voor meer beroepsgroepen knelpunten verwacht dan landelijk. In Limburg zijn op middellange termijn op elementair en lager beroepsniveau voor vrijwel alle beroepsgroepen grote knelpunten in de personeelsvoorziening te voorzien. Grotendeels gaat het hierbij om leerwerkbanen in het MBO. Verder is aan de onderkant van de arbeidsmarkt sprake van de nodige dynamiek (onder meer inzet van laagopgeleide tijdelijke arbeidsmigranten en “groenpluk”). Op middelbaar beroepsniveau gaat het om agrarische, technische, bouwkundige, metaal- en elektrotechnische en overige industriële beroepsgroepen. Op hoger beroepsniveau worden de komende jaren zeer grote knelpunten in de personeelsvoorziening verwacht voor pedagogische en grote knelpunten voor technische, bouwkundige, metaal- en elektrotechnische en transportberoepen. Op wetenschappelijk beroepsniveau zijn alleen landelijke gegevens voorhanden. Zeer grote knelpunten in de personeelsvoorziening worden voorzien voor de wetenschappelijke (para)medische beroepen en grote knelpunten voor de wetenschappelijke technische beroepen. Arbeidsmarktinstroom versus baanopeningen: verwachte tekorten Uitgaande van opleidingstype kent de Limburgse arbeidsmarkt in de periode tot en met 2016 ongeveer 142 duizend baanopeningen. Deze baanopeningen ontstaan vooral door vervangingsvraag, het vervangen van werknemers die vertrekken, bijvoorbeeld vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. In dezelfde periode kent Limburg een instroom op de arbeidsmarkt van een kleine 110 duizend personen. We kunnen dus stellen dat de Limburgse arbeidsmarkt tot en met 2016 zo’n 32.000 personen tekort komt.
112
Vooral de techniek en de zorg zullen door deze tekorten worden getroffen. In de periode tot en met 2016 zal Limburg 12.500 gediplomeerde technici tekort komen. Grosso modo betekent dit een tekort dat jaarlijks oploopt met ongeveer 1.080 VMBO’ers, 720 MBO’ers en 360 HBO’ers. In deze periode groeit ook het tekort aan gediplomeerden in de zorg, specifiek op VMBO en HBO-niveau, tot 4.600. Dit betekent daarmee een tekort dat jaarlijks oploopt met ongeveer 600 VMBO’ers en 180 HBO’ers. Alternatief scenario Naast het in dit rapport gebruikte basispad (‘doormodderscenario’) is voor de korte en middellange termijn een alternatief scenario doorgerekend dat uitgaat van een verdieping van de eurocrisis. Deze doorrekening laat zien dat de effecten aan de aanbodzijde van de Limburgse arbeidsmarkt minder sterk zijn dan aan de vraagzijde. In de lage variant komt de werkloosheid in de provincie daarom zowel op korte als middellange termijn op een hoger niveau uit. Gezien de grote onzekerheden is in deze editie van RAIL afgezien van het doorrekenen van een lange termijn scenario (2020). De verwachting is dat de kraptes op de Limburgse arbeidsmarkt op lange termijn gaan toenemen. Precieze ontwikkelingen zijn op dit moment echter niet te geven.
113
6
Trends op de Limburgse arbeidsmarkt
Dit hoofdstuk bevat een beschouwing van de belangrijkste trends op de Limburgse arbeidsmarkt. Het begint in paragraaf 6.1 met een SWOT-analyse. Deze biedt - in tabelvorm – inzicht in sterkten en zwakten van en kansen en bedreigingen voor de Limburgse arbeidsmarkt. Paragraaf 6.2 geeft daarna een beschrijving van de belangrijkste trends en ontwikkelingen op de middellange en lange termijn. Ten slotte gaat paragraaf 6.3 in op de trends en ontwikkelingen in de knelpuntsectoren zorg en techniek.
6.1
SWOT-analyse
De SWOT-analyse is een van oorsprong bedrijfskundig model dat vier elementen bevat: Strengths, Weaknesses, Opportunities & Threats. De resultaten van de SWOT-analyse zijn te gebruiken als input voor het strategievormingsproces. Tabel 6.1 geeft kort sterkten en zwakten van, en kansen en bedreigingen voor de Limburgse arbeidsmarkt weer. Tabel 6.1 SWOT-analyse van de Limburgse arbeidsmarkt: sterkten, zwakten, kansen en bedreigingen Sterkten Omgeving van de arbeidsmarkt Centrale ligging binnen Euregio/Europa Grote internationale consumentenmarkt binnen straal van 100 km Ligging midden in toptechnologische regio ELAt Innovatie- en startersklimaat: hoog aandeel innovatieve banen; veel R&D personeel; snelle groei private R&D; groot aantal patentaanvragen Internationaal gezien goede concurrentiepositie Buiten grote steden aantrekkelijk woon- en leefklimaat Veel mogelijkheden voor leisure (retail & toerisme) Vraagzijde van de arbeidsmarkt Aanwezigheid in de regio van 7 van de 10 kennisintensieve topsectoren van EL&I Aanbod van de arbeidsmarkt Breed onderwijsaanbod (VMBO t/m WO) Veel arbeidsmigranten aanwezig Door geografische ligging (in theorie) veel mogelijkheden voor grensoverschrijdende arbeid. Overig Veel aandacht voor regionale economie en arbeidsmarkt bij actief opererende stakeholders (de drie O’s) Veel vormen van samenwerking binnen Limburg en met Duitsland en België Kansen Omgeving van de arbeidsmarkt
114
Zwakten Omgeving arbeidsmarkt Perifere ligging binnen Nederland Laag regionaal product en lage economische groei Conjunctuurgevoelig (nog steeds veel industrie en logistiek) Innovatie- en startersklimaat: laag aandeel creatieve banen; weinig kenniswerkers; laag omzetaandeel innovaties; weinig startende bedrijven Relatief geringe woonaantrekkelijkheid grote steden Vraagzijde van de arbeidsmarkt Weinig banen per 1.000 inwoners Aanbod van de arbeidsmarkt Sterke krimp potentiële beroepsbevolking Weinig allochtonen (groeiend arbeidsaanbod) Achterblijvende arbeidsparticipatie Dalende beroepsbevolking Laag opleidingsniveau beroepsbevolking Versnippering beroepsonderwijs, sterke gerichtheid op instroom en nog onvoldoende afgestemd op regionale arbeidsmarkt Voortijdig schoolverlaters; probleemjongeren Moeilijk vervulbare vraag, werklozen, lonen Aantal belangrijke sectoren (zorg, techniek/industrie) komen moeilijk aan arbeidsaanbod Relatief hoge werkloosheid in Zuid-Limburg en veel moeilijk plaatsbaar aanbod Structureel hoge werkloosheid onder ouderen Bedreigingen Omgeving van de arbeidsmarkt
Topsectorenbeleid EL&I; Brainport 2020 Macrodoelmatigheidsbeleid beroepsonderwijs Extra geld voor intramurale zorg Decentralisatie van overheidstaken (maar wel gepaard met bezuinigingen!) Combinatie WMO-WWB i.h.k.v. WWNV biedt kansen voor participatie en re-integratie Positief imago Limburg onder burgers (verder te versterken door regiobranding) Positief imago onder buitenlandse investeerders (belastingklimaat, arbeidskosten (NL), ligging, ruimte voor huisvesting, internationale scholen (LB)) Verbetering imago als werkregio (arbeidsmarktinformatie en –communicatie) Vraagzijde van de arbeidsmarkt Kansen op werk door flexibilisering arbeidsmarkt Sociale innovatie Jobcarving Aanbodzijde van de arbeidsmarkt Stijgende trend arbeidsparticipatie zet door Verbreding onderwijsaanbod (nieuw Science College UM; plannen voor filiaal HAS en TU Twente in de regio; aanwinst zou ook universitaire IT-opleiding zijn) Nieuwe vormen van beroepsonderwijs (praktijkgerichte aanpak, samenwerking met bedrijfsleven [bijv. Centra voor Innovatief Vakmanschap, Centers of Expertise], doorlopende leerlijnen [bijv. vakcolleges], campusvorming) Binden van (buitenlandse) studenten aan de regio Benutten alumninetwerken van studenten en kenniswerkers Benutten arbeidsaanbod nuggers Benutten arbeidsaanbod uit Zuid-Europa Benutten arbeidsaanbod ‘repatrianten’ (2e en 3e fase carriére Limburgers die elders loopbaan zijn gestart) Wegnemen van barrières voor pendel binnen Limburg (beter openbaar vervoer) en voor grensoverschrijdende arbeid (taalonderwijs, beter openbaar vervoer) Uitstroom babyboomers leidt tot instroom van jongeren met andere houding/skills, waardoor sneller veranderingen zijn door te voeren Upgrading van werkenden Diversiteitsbeleid Duurzaam inzetbaarheidsbeleid
Bezuinigingen (algemeen en specifiek op overheidspersoneel) Duur van deel MBO-4 opleidingen mogelijk terug van 4 naar 3 jaar (problemen met aansluiting op HBO) Minder geld voor participatie en re-integratie WWNV gevaar voor continuïteit SW Beperkende maatregelen m.b.t. grenspendel, arbeidsmigratie, kennismigratie Afbrokkeling sociale samenhang Vastlopende verkeersinfrastructuur en tekortkomingen in openbaar vervoer Veel verouderde bedrijventerreinen Vraagzijde van de arbeidsmarkt Structureel achterblijvende werkgelegenheidontwikkeling Bevolkingskrimp betekent kleinere regionale markt Mogelijke verdieping crisis leidt tot werkgelegenheidsdaling Afhankelijkheid van enkele grote bedrijven (zo heeft mogelijke sluiting NedCar grote gevolgen voor directe en indirecte werkgelegenheid in de regio) Bedrijven steeds meer footloose -> concurrentie met buitenland/outsourcing van werkgelegenheid (hoewel ook weer omgekeerde beweging zichtbaar is) Aanbodzijde Uitstroom van babyboomers betekent weglekken van kennis en ervaring Beperkte carrièremogelijkheden voor met name hoger opgeleiden en te weinig topbanen Toenemende onzekerheden door flexibilisering arbeidsmarkt Risico dat bedrijven door crisis te weinig geld/tijd investeren in opleiden (van o.m. BBL’ers) Problemen met bedrijfsopvolging in MKB Kwetsbaarheid van zzp’ers Sommige sectoren te afhankelijk van arbeidsmigranten Moeilijk vervulbare vraag, werklozen, lonen Demografische ontwikkelingen (sterke vergrijzing/ dubbele ontgroening/ bevolkingskrimp) leiden tot hoge vervangingsvraag en daling beroepsbevolking -> knelpunten in personeelsvoorziening in de regio (moeilijk vervulbare vraag) Stijgende loonkosten (door eurocrisis tijdelijk
115
Moeilijk vervulbare vacatures, werklozen, lonen Demografische ontwikkelingen (sterke vergrijzing/ dubbele ontgroening/ bevolkingskrimp) leiden tot hoge vervangingsvraag en daling beroepsbevolking -> dempende werking op werkloosheid in de regio Mobiliteitsbeleid/VWNW-beleid Kansrijke (participatie- en) reintegratieprojecten (al dan niet met scholingscomponent)
minder) Mogelijke verdieping van crisis leidt tot sterke toename jeugdwerkloosheid Te veel nadruk op kenniseconomie en topsectoren betekent gevaar voor tweedeling arbeidsmarkt (bovenkant versus onderkant)
Overig Intensivering regionale (Limburg), bovenregionale (Zuidoost-Nederland) en euregionale (ELAt) samenwerking
De sterkten en zwakten geven als het ware het startpunt voor de voor het komende decennium relevante trends op de Limburgse arbeidsmarkt. Vast te stellen is dat deze sterkten en zwakten geen vaststaande feiten zijn: niet alleen moet het beleid (zie hoofdstuk 7) erop zijn gericht de sterke kanten van de Limburgse arbeidsmarkt nog verder tot bloei te laten komen en de zwakten weg te nemen. Daarnaast zijn er bij de sterkten en zwakten natuurlijke trends aan te geven en kan de context ervan ook het relatieve belang van sterkten en zwakten veranderen. Naarmate de globalisering doorzet, is bijvoorbeeld de perifere ligging van Limburg binnen Nederland minder relevant en de centrale ligging tussen economische groeiregio’s in Nederland, België en Duitsland des te relevanter. De kansen en bedreigingen bevatten twee soorten thema’s: Met name kansen en in wat mindere mate bedreigingen die te maken hebben met de inzet van het arbeidsmarktbeleid: daar gaat het volgende hoofdstuk verder op in. Bedreigingen en in wat mindere mate kansen die juist verband houden met trends en ontwikkelingen in de omgeving van de arbeidsmarkt. Deze zijn aan de orde in de volgende paragraaf.
6.2
Trends en ontwikkelingen op de middellange en lange termijn
Een cijfermatige vooruitblik voor de langere termijn is niet te geven. Daarom volgt in deze paragraaf een beschrijving van de belangrijkste trends en ontwikkelingen voor de Limburgse arbeidsmarkt. Deze beschrijving strekt zich uit tot de middellange en lange termijn. Ze overlapt daardoor deels met de tijdshorizon van de prognoses uit het vorige hoofdstuk. Uiteraard gaat het om trends bij ongewijzigd beleid. Het valt zeker te verwachten dat partijen op deze trends gaan reageren: niet alleen door negatieve trends tegen te gaan maar ook door te proberen optimaal te profiteren van positieve trends. Dat geldt niet alleen voor het arbeidsmarktbeleid (het volgende hoofdstuk bevat daarvoor een deel van het spoorboekje) maar ook voor economisch, onderwijs, zorg- en welzijnsbeleid en niet te vergeten voor de manier waarop het bedrijfsleven op de genoemde trends zal inspelen. Dat brengt trouwens wel gevaren met zich mee: deze maatregelen kunnen ook contraproductief voor de arbeidsmarkt zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer bedrijven die niet aan hoger opgeleid personeel kunnen komen, wegtrekken naar het buitenland en daarmee ook lager geschoolde werkgelegenheid verplaatsen. Of ook wanneer een overschot aan beschikbaar personeel zich vertaalt in een desinteresse om te investeren in opleidingen, wat op zich weer consequenties kan hebben voor het aanbod van beroepsonderwijs. Het is daarom zaak om de komende jaren de genoemde trends en de reacties daarop van stakeholders nauwlettend te blijven monitoren. 6.2.1
116
De omgeving van de arbeidsmarkt
Demografie Tot voor kort leek de demografische ontwikkeling de meest zekere factor voor de Limburgse arbeidsmarkt. Met name in Zuid-Limburg zou sprake zijn van een stevige bevolkingskrimp. Nog steeds is zeker dat er zonder rekening te houden met immigratie sprake zal zijn van een daling van de omvang van beroepsbevolking en toenemende vergrijzing. Hierdoor ontstaan tekorten, met name in bepaalde sectoren als techniek en zorg. Anderzijds heeft de demografie ook een dempend effect op de werkloosheid. De immigratie is echter een onzekere factor. Er zijn drie groepen immigranten te onderscheiden: Buitenlandse studenten die zich in Limburg moeten vestigen omdat ze anders niet ingeschreven kunnen staan bij onderwijsinstellingen. Voorheen stond deze categorie niet geregistreerd, nu wel. Daardoor lijkt de bevolkingskrimp tijdelijk te zijn omgeslagen in groei. Waarschijnlijk is echter dat ook in de toekomst deze groep studenten na afronding van de studie weer terugkeert naar het land van herkomst. Wat betreft Duitsland is - gezien de gunstige economische ontwikkeling in het aangrenzende deel van NordrheinWestfalen – de kans dat afgestudeerden in Limburg zullen blijven zelfs geringer dan voorheen. Er is de laatste jaren sprake van een stijging van het aantal MOE-landers dat werkzaam is in Limburg. Er lijkt ook geen sprake van een afname nadat Duitsland het voor arbeiders uit de betreffende landen mogelijk heeft gemaakt er zonder tewerkstellingsvergunning te werken: men blijft in groten getale naar Limburg komen. Ook vestigt een deel van de arbeiders uit de MOE-landen zich in Limburg. De vraag is of dit zo zal blijven. De overheid wil, getuige recente uitspraken van de Minister van SZW, het aantal in Nederland werkende personen uit andere landen fors verlagen. De betere woningmarkt in met name Zuid-Limburg lijkt een zekere aantrekkingskracht te hebben op kenniswerkers uit de rest van Nederland. De vraag is of dit effect beklijft en of het zich op termijn ook uitstrekt naar kenniswerkers uit andere landen (waarvoor van belang is dat de overheid het juist gemakkelijker maakt om hier te komen werken). Wanneer de immigratie van kenniswerkers toeneemt, kan dat een deel van de oplossing vormen voor knelpunten aan de bovenkant van de arbeidsmarkt in Limburg. Los van de ontwikkeling van de immigratie lijkt er sprake van ontgroening en vergrijzing op de arbeidsmarkt. Dit heeft gevolgen binnen arbeidsorganisaties en ook voor het karakter van de werkloosheid: De grote uitstroom van de babyboomers en de vervanging daarvan door jongeren in de Limburgse bedrijven en instellingen is enerzijds een bedreiging (weglekken van kennis en ervaring), maar anderzijds biedt het ook kansen (andere houding/skills van jongeren, waardoor sneller veranderingen zijn door te voeren). Ouderen worden minder snel werkloos dan jongeren. Eenmaal werkloos komen ze echter moeilijk weer aan de slag. En hoe ouder, des te kleiner de kans op werkhervatting. Daar waar de jeugdwerkloosheid conjunctureel wordt bepaald, is werkloosheid onder ouderen dus vooral een structureel probleem. Sociaal-maatschappelijke veranderingen Er is sprake van een aantal sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen die de komende periode blijven doorgaan. De invloed ervan zal traag, maar zeker, doorwerken op de Limburgse arbeidsmarkt: Het aandeel werkende vrouwen zal blijven groeien. Dit komt vooral doordat de oudste cohorten vrouwen, die nooit hebben gewerkt, de AOW-leeftijd bereiken; jonge vrouwen gaan wel werken. Dat Limburg nu een relatief lage arbeidsparticipatie kent, betekent ook dat deze trend zich langer zal blijven vertalen in een groei van het arbeidspotentieel. Mogelijk dat ook het added worker effect (vrouwen van werkloze mannen zoeken naar werk) sterker zal gelden, nu de druk op werklozen toeneemt. Over heel Nederland is sprake van verkleuring van de beroepsbevolking. Dat zal in Limburg minder het geval zijn. Wel is een grote kans dat een deel van de Midden- en Oost-
117
Europese arbeidskrachten in Limburg “blijft hangen”. Vaak gebeurt dit nadat men – na eerst laaggeschoold werk te hebben verricht – in het eigen vakgebied op hoger niveau aan de slag kan. De individualisering van de beroepsbevolking zet door. Het aantal zzp-er’s neemt verder toe. Een onzeker punt is nog in hoeverre jongeren (nog) langer zullen doorleren. De recent aangekondigde maatregelen van de regering tegen langstuderen zetten hier een rem op. Dit heeft indirect ook invloed op het onderwijsaanbod. Veel duale opleidingen in het hoger onderwijs staan nu al onder druk. Mogelijk dat de maatregelen een flink gat slaan in het brede onderwijsaanbod in Limburg. Jongeren hebben een andere attitude ten opzichte van werk. Er is een voorkeur voor ‘werken om te leven’, kort cyclische carrièrepaden, gebruik van moderne technologie in het werk en het zogenaamde nieuwe werken (sectoren die hierin voorzien zijn aantrekkelijker voor jongeren om in te werken). De overheid ondersteunt ook een meer flexibeler arbeidscultuur met maatregelen en wetgeving. Ouderen blijven langer doorwerken. Uiteraard is het overheidsbeleid gericht op het verder inperken van mogelijkheden voor vroegpensioen en de verhoging van de AOWleeftijd hierop van invloed, maar ook is er een groeiende groep ouderen die zelf geen afscheid wil nemen van de arbeidsmarkt. Economie De exacte ontwikkeling van de Limburgse economie op de langere termijn blijft onzeker. Een aantal dingen is wel te zeggen over de ontwikkeling ervan: De verschuiving naar de diensteneconomie zal doorzetten. Met name bedrijven die niet vooruitlopen in technologische ontwikkeling verdwijnen. Limburg kent een groeiend aandeel innovatieve banen. Industriële bedrijven die zich in het hogere technische segment bevinden zijn minder conjunctuurgevoelig dan wel weten hun bedrijfsvoering beter op de conjunctuur aan te passen. Daardoor wordt de Limburgse economie steeds minder conjunctuurgevoelig. Met Duitsland blijft het vooralsnog beter gaan dan met Nederland. Limburg zou daar in economische zin meer van moeten kunnen profiteren dan de rest van Nederland. Dat Limburg actief de samenwerking met de aanpalende regio’s zoekt, helpt daarbij aanzienlijk. Een aantal voor Limburg belangrijke (top)sectoren krijgt extra aandacht en geld van het kabinet. Naar verwachting vertaalt zich dat op termijn positief, bijvoorbeeld in snelle groeiers. De ruimere arbeidsmarkt van de komende jaren zorgt er op zich voor dat er iets meer lucht blijft voor bedrijven om goedgeschoold personeel aan te trekken. Bij bevolkingskrimp neemt ook de plaatselijke vraag naar producten af. Dat zet een rem op de economie. Een bijzondere factor vormt nog de problematiek rondom bedrijfsopvolging in het MKB. Geen opvolger betekent vaak ook geen werkgelegenheid voor het personeel. 6.2.2. De arbeidsmarkt zelf Politiek en beleid: bezuinigingen met directe impact op de arbeidsmarkt De bezuinigingen van het huidige kabinet zetten de komende jaren door. Vervolgens hebben ze ook in de periode na 2015 nog steeds een fikse invloed op de ontwikkeling op de arbeidsmarkt, zowel in de (semi)publieke sector als aan de onderkant van de arbeidsmarkt: De bezuinigingen op overheidspersoneel treffen perifere regio’s als Limburg verhoudingsgewijs hard. De op stapel staande wijzigingen in het stelsel van sociale zekerheid en de forse bezuinigingen op participatie en re-integratie kunnen een zware wissel trekken op de onderkant van het arbeidsaanbod. Uiteraard gaan de Limburgse gemeenten hun beleid hierop aanpassen, maar de forse uitstroomdoelstellingen van de sociale werkvoorziening in combinatie met die van de Wajong zetten extra druk op het betreffende segment. Maatregelen om werklozen, SW-ers en uitkeringsgerechtigden in te zetten zich richten op seg-
118
menten van de arbeidsmarkt waar nu arbeidsmigranten werkzaam zijn hebben meer kans van slagen in Noord-Limburg aangezien meer mogelijkheden zijn dan in het Zuiden, waar juist de druk op de SW het grootst is. Het ziet ernaar uit dat ook de zorg niet ontsnapt aan bezuinigingen. Vooralsnog komt dat er vooral op neer dat extra middelen die nodig zijn om tegemoet te komen aan de extra zorgvraag niet beschikbaar komen. Daarmee vertaalt die extra vraag door de vergrijzing zich in veel mindere mate in extra vraag naar arbeid in de sector. Recente bezuinigingen en op stapel staande stelselherzieningen hebben impact op de arbeidsmarkt in de sector welzijn. Indirect heeft dat trouwens ook gevolgen voor de onderkant van de arbeidsmarkt, omdat veel van de personen met een afstand tot de arbeidsmarkt ook behoren of behoord hebben tot de clientèle van de betreffende sector. Hetzelfde geldt ook voor bezuinigingen in het onderwijs. In directe zin versterken deze het overschot aan leerkrachten dat mogelijk al ontstaat door demografische ontwikkelingen. In indirecte zin hebben deze mogelijk ook invloed op de verdere carrières van groepen leerlingen met een hoog werkloosheidsrisico na afloop van de schoolloopbaan. Op een meer indirecte wijze heeft een aantal andere maatregelen in het onderwijs (mogelijk) effect op de arbeidsmarkt. Dat betreft bijvoorbeeld de grotere nadruk op de macrodoelmatigheid van opleidingen, de meer op prestaties af te stemmen bekostiging van het beroepsonderwijs en het verkorten van de duur van de mbo-4 opleidingen naar drie jaar. Het laatste zou ook invloed kunnen hebben op de doorstroom van mbo naar hbo, maar voor de mbo-opleidingen waarbij een opleidingsduur echt noodzakelijk is, blijft deze (vooralsnog) vier jaar. Veranderingen op de arbeidsmarkt De arbeidsmarkt zelf blijft ook veranderen: werkgevers stellen andere eisen aan werknemers en werknemers en werkzoekenden andere eisen aan werk. De belangrijkste trends zijn de volgende: De aan werknemers en daarmee ook aan werkzoekenden gevraagde competenties ontwikkelen zich. Dat geldt in de eerste plaats voor de technisch-instrumentele vaardigheden. Zo langzamerhand stijgt het niveau dat de man of vrouw op de werkvloer nodig heeft van MBO niveau 2 naar niveau 3 en vaak niveau 4. Er zijn nu al branches waar MBO+ (AD-) niveau nodig is om de uitvoerende werkzaamheden te verrichten. Ook zijn in steeds groteren getale HBO-ers nodig als specialisten of als (middle) managers. Wanneer er de komende jaren tekorten aan personeel ontstaan, ligt de oorzaak dan vaak ook vooral in deze upgrading: op zich komen er genoeg gediplomeerden uit het beroepsonderwijs met hetzelfde niveau als degenen die vervangen moeten worden. Daar richt zich de vraag van bedrijven echter niet op: die hebben mensen met een hogere opleiding nodig. Niet alleen de technisch-instrumentele eisen van werkgevers aan werknemers nemen toe (kennis en kunde), ook de sociaal-normatieve (sociale vaardigheden en competenties). Alle bedrijfstakken zijn op zoek naar de klantgerichte medewerkers, teamplayers, mensen die zaken kunnen uitleggen en presenteren. Dit geldt niet alleen voor commercieel opererende bedrijven, voor het onderwijs en dergelijke, maar ook voor de overheid, voor de ICT, voor de logistiek. In de zorg bijvoorbeeld is niet alleen sociaal gevoel, maar zijn ook sociale vaardigheden steeds belangrijker. Niet iedereen beschikt vanuit zichzelf over deze vaardigheden en ook zijn deze bij niet iedereen even gemakkelijk aan te leren. Flexibilisering en internationalisering Andere belangrijke trends zijn de flexibilisering en internationalisering van de arbeidsmarkt. Op de langere termijn is het overigens de vraag hoe deze trends zich gaan ontwikkelen en welke gevolgen ze voor de Limburgse arbeidsmarkt gaan hebben: Over de flexibilisering van de arbeidsmarkt is veel te zeggen. Zo hebben veel industriële bedrijven inmiddels een aanzienlijke flexibele schil opgebouwd. In sectoren als bouw en zorg hebben veel werknemers voor een bestaan als zzp-er gekozen. Het is trouwens de vraag of de totale flexibiliteit op de arbeidsmarkt daarmee is toegenomen. Analyses van
119
de Raad voor Werk en Inkomen tonen aan dat het totale aandeel flexibel werkenden in Nederland de afgelopen decennia nauwelijks aan verandering onderhevig is geweest. Ten tijde van de crisis van 2008/09 was dit (naast de deeltijd-WW) een uitkomst voor veel bedrijven. Voor de zzp-ers zelf waren er een aantal magere jaren. Daarna lijkt de 130 flexibiliteit weer te zijn toegenomen. Het UWV heeft in Vacatures in Nederland 2011 vastgesteld dat er sprake is van een enorme afname van het aantal vacatures dat vervuld is met mensen die direct een vast contract krijgen. Dit signaal wordt overigens niet in deze omvang bevestigd door het CBS. Met de huidige recessie lijkt weer sprake van afstoten van flexibele krachten; daardoor neemt bijvoorbeeld ook vooral de jeugdwerkloosheid weer toe. Op termijn is het vervolgens de vraag of flexibiliteit (verder) zal groeien. De flexibele arbeid zit nu vooral bij jongeren en hun aandeel daalt. Ook is waarschijnlijk dat bij groeiende tekorten op de arbeidsmarkt werknemers die dat willen (en de meeste werknemers willen dat) een vast contract kunnen verwerven. Er zijn trouwens ook bedrijven en instellingen die afstappen van een te grote flexibele schil: dit om gekwalificeerd personeel beter te kunnen binden. Hierbij speelt ook het bovengenoemde aspect van het contact op de werkvloer: een vast team kent onderling een betere communicatie. De arbeidsmarkt internationaliseert verder. Dat geldt natuurlijk in de eerste plaats in relatie tot de aangrenzende landen. De trend echter om eenvoudige werkzaamheden te outsourcen is nog steeds van kracht en in de nabije toekomst zal dat wellicht ook gelden voor werk op een hoger niveau; China en India kennen immers enorme aantallen afstuderende ingenieurs. Er zijn echter ook omgekeerde bewegingen (backsourcing); niet voor niets vragen arbeidsorganisaties om sociaal vaardige medewerkers (zie boven). Communicatie van de werkvloer (dat hoeft trouwens niet altijd op de werkvloer, maar kan ook via digitale media) is steeds belangrijker. Niet zozeer de afstand als wel de afwijkende bedrijfs- en werknemerscultuur in verre landen blijkt dan een probleem. Dat doet bedrijven weer besluiten het werk in eigen hand te houden. Veranderingen op de werkvloer Te wijzen is ook op een aantal veranderingen op de werkvloer: De uitstroom van de babyboomers kan de nodige consequenties hebben voor de organisatie op de werkvloer en voor de bedrijfscultuur. Een positief effect kan zijn dat jongeren met een andere houding en vaardigheden een frisse wind over de werkvloer laten waaien, waardoor benodigde veranderingen sneller zijn door te voeren. Aan de andere kant lekt mogelijk de nodige bedrijfsgebonden kennis van ouderen weg, die niet meteen is aan te leren door de nieuwe instroom. Dit soort ontwikkelingen kan weer terugslaan op de wervingsstrategieën van organisaties: zo is het mogelijk te voorzien dat men zo langzamerhand toch de werving meer gaat richten op oudere werknemers, ook al omdat bijvoorbeeld veertigers nog een lange carrière voor de boeg hebben. Door de tegenvallende economie, maar ook door dreigende tekorten aan bepaalde groepen personeel blijft er druk bestaan om de arbeidsproductiviteit te verhogen. Dit doet de vraag naar arbeid afnemen. Ook zijn er niet altijd welkome neveneffecten. Wanneer bijvoorbeeld het aantal MOE-landers afneemt doordat ze wegblijven of worden geweerd, is uit onderzoek gebleken dat tuinbouwbedrijven het vooral zoeken in (verdere) mecha131 nisatie van het werk. Inzet van andere arbeidskrachten is voor hen niet rendabel. Dit zal dus alleen mogelijk op korte termijn kansen voor werkzoekenden met zich mee brengen. Verder is het gevolg van technologische aanpassingen ook vaak, dat er weliswaar minder maar hoger geschoolde werknemers nodig zijn, bijvoorbeeld hoger geschoolde procesoperators; en die waren al schaars. Dit hoeft trouwens niet altijd het geval te zijn, want in voorkomende gevallen is het ook voor middelbaar opgeleide productiemedewerkers goed mogelijk de apparatuur te beheren. In de zorg geldt iets vergelijkbaars bij terugkeer van de wijkverpleegkundige (zie verder). Arbeidsorganisaties raken steeds meer doordrongen van het belang het HR-beleid op orde te hebben. Dit vertaalt zich in concepten als Strategische Personeelsplanning en 130 131
Uitgevoerd door het bureau APE. Research voor Beleid (2011), ‘Ketenwerking en arbeidsverhoudingen. Een onderzoek naar de invloed van verhoudingen in de productieketen in drie sectoren’.
120
Sociale Innovatie. Inzet hiervan geeft niet alleen meer inzicht in het huidige personeelsaanbod en de inzet ervan, maar maakt het ook beter mogelijk tekorten aan personeel en mogelijkheden voor inzet van werkzoekenden te identificeren. Ook verhoogt het de mogelijkheid goede arbeidsmarktinformatie aan onderzoeksinstituten te leveren en daarmee betere arbeidsmarktanalyses mogelijk te maken. Ontwikkeling van wervingsstrategieën Bedrijven gaan anders werven. Daardoor zal met name de intransparantie op de arbeidsmarkt afnemen. De matching wordt effectiever en ook kunnen werkzoekenden beter oordelen over de plussen en minnen van bepaalde bedrijven en branches en komen bij werkgevers de positieve kanten van bepaalde doelgroepen beter in beeld: De werving van personeel gebeurt steeds meer via internet en sociale media. Arbeidsorganisaties kunnen zich hiermee beter profileren naar werkzoekenden toe en vooroordelen over de werkkring wegnemen. Omgekeerd kunnen werkzoekenden zich ook steeds beter laten zien aan werkgevers. Dit kan ook vooroordelen over bepaalde doelgroepen wegnemen. Al met al vindt een betere match op de arbeidsmarkt plaats. Zeker wanneer er verdere tekorten ontstaan, is te voorzien dat arbeidsorganisaties binnen hun branche of regio meer onderling gaan samenwerken om personeel aan de branche te binden. Ook hebben arbeidsorganisaties er belang bij beter samen te werken met het onderwijs, dit om vroegtijdig geschikte stagiaires of kandidaten voor vacatures te kunnen spotten. Positieve neveneffecten zijn dat het beroepsonderwijs ook gebaat is bij samenwerking om het onderwijs beter op het werkveld te kunnen inrichten en dat samenwerking kan leiden tot betere vervulling van toekomstige vacatures in dat (zeer vergrijsde) beroepsonderwijs zelf, bijvoorbeeld doordat werknemers van bedrijven tijdelijk als docenten aan de slag gaan. Hier staat trouwens wel tegenover dat de persoonlijke bemiddeling van UWV sterk wordt gereduceerd.
6.3
Trends en ontwikkelingen in knelpuntsectoren
De hierboven benoemde trends gelden arbeidsmarktbreed. In de verschillende sectoren is sprake van de nodige specifieke trends. Die zijn natuurlijk met name relevant wanneer er nu al sprake is van tekorten aan personeel c.q. wanneer deze tekorten er op termijn gaan komen. Niet alleen is het van economisch dan wel maatschappelijk belang deze tekorten op te lossen, maar ook liggen in deze sectoren wellicht (al dan niet via principes als job carving, trek in de schoorsteen en dergelijke) kansen voor werkzoekenden. De belangrijkste sectoren die tot deze categorie behoren zijn de zorg en de techniek. Met het laatste wordt met name gedoeld op een deel van de topsectoren, namelijk de High Tech Systems & Materials (HTSM), chemie, life sciences, energie, water en logistiek. Het feit dat deze als topsectoren zijn gedefinieerd impliceert ook groei van de activiteiten en daarmee een groeiende behoefte aan personeel. 6.3.1
Zorg
Omgeving van de arbeidsmarkt Voor de zorg gelden de volgende factoren die van invloed zijn op de arbeidsmarktvraag: De vergrijzing leidt tot een groeiende zorgvraag. Overigens gaat het hierbij vooral om de cure-kant van de zorg. Natuurlijk zijn de nodige ouderen op het eind van hun leven aangewezen op ouderenzorg (care). De periode waarover dat moet gebeuren neemt echter niet toe. Wel schuift het tijdstip op waarop men die zorg nodig heeft. Tijdens het ouder worden heeft men echter wel vaker last van lichamelijke of geestelijke ongemakken, waarvoor men in ziekenhuizen of de eerstelijnszorg terecht kan. Dat betreft over het algemeen de hoger opgeleide zorgberoepen. De mate waarin de stijging van de zorgvraag resulteert in een hogere arbeidsmarktvraag, hangt echter wel sterk samen met de bud-
121
getten die de overheid beschikbaar stelt. Vrijwillig veel meer in zorg investeren doet de burger in beperkte mate. De ziekenhuizen en andere instellingen proberen de kosten ook zelf te beïnvloeden: door minder ligdagen en meer dagbehandelingen, door meer gebruik te maken van de mogelijkheden van digitale media (domotica et cetera), door de arbeidsproductiviteit te verhogen, door ouderen langer zelfstandig te laten wonen, et cetera. Dit drukt de vraag naar personeel. De trend is dat Nederlanders (mede onder invloed van de overheid) minder ongezond gaan leven en eten. Door preventie daalt de zorgvraag en daarmee de behoefte aan personeel. Ook zorgpersoneel werkt langer door Waarschijnlijk is dat het aantal zzp-ers in de zorg na een korte stagnatie tijdens de afgelopen jaren weer verder zal toenemen.. Niet zozeer een trend als wel een gegeven is dat het imago van de ouderenzorg in verhouding tot de rest van de zorg zeer slecht is. Verpleegkundigen en verzorgenden kiezen eerder voor een carrière in andere branches in de zorg. Dit heeft tot gevolg dat knelpunten in de personeelsvoorziening met name in de verpleeg- en verzorgingstehuizen een zwaardere impact hebben dan in de andere branches. Beleidsomgeving Naast de meer autonome ontwikkelingen leiden ook een aantal ontwikkelingen in het beleid tot veranderingen in de vraag naar arbeid. Daarbij is op dit moment alleen aan te geven wat de huidige beleidsontwikkelingen zijn. Die werken trouwens wel vaak op de langere 132 termijn door: De komende jaren zijn er aan de cliëntgebonden intramurale langdurige zorg landelijk 12.000 extra banen (= extra fte) beschikbaar gesteld. Het gaat hierbij met name om de verplegings- en verzorgingstehuizen en in mindere mate om de gehandicaptenzorg en de geestelijke gezondheidszorg. Uiteindelijk moeten deze banen er in 2015 ook daadwerkelijk zijn. Dat betekent ook voor de jaren erna extra druk op de arbeidsmarkt, te meer daar het deels om verplegenden en verzorgenden gaat waar nu al een tekort aan bestaat. Extra middelen om agressie tegen zorgmedewerkers te voorkomen, zorgen voor minder uitval van personeel en een grotere aantrekkelijkheid van de zorgberoepen. Kortingen op de persoonsgebonden budgetten voor de zorg verkleinen het beroep op kleine zorgaanbieders en zzp-ers. Er is sprake van bezuinigingen op de extramurale geestelijke gezondheidszorg. Inmiddels zijn er de nodige signalen dat de betreffende cliënten voor een fors deel daardoor niet meer gebruik maken van de betreffende zorg. Dit doet de vraag naar personeel in de GGZ dalen. De overheid streeft naar meer zelfsturing door zorgpersoneel (waarbij de aanpak van Buurtzorg als voorbeeld wordt gesteld) en meer zelfmanagement door patiënten. Het eerste verkleint de vraag naar managers (waarbij te bedenken valt dat de managementdichtheid van de zorg al laag is). Het tweede heeft een algemeen drukkend effect op de zorgvraag en daarmee op de vraag naar arbeid in de sector. De eerstelijnszorg werkt steeds meer met concepten waarbij sprake is van zorg in de buurt door wijkverpleegkundigen. Dit leidt tot verschuiving van de vraag naar personeel naar het betreffende niveau. Ook is een hoge mate van sociale vaardigheid nodig. De regering mikt op specialisatie en concentratie van de ziekenhuiszorg. Dat kan betekenen dat de ziekenhuizen in Limburg op het gebied van de ene specialisatie meer arbeidsvraag krijgen en dat die in de andere specialisatie afneemt. Zorgpersoneel is meestal qua arbeidsmarkt lokaal georiënteerd. Vanwege de grote afstanden in met name Noord- en Midden-Limburg kan dit betekenen dat enerzijds het lastig zal worden het ex132
Een hier niet vermelde ontwikkeling is dat er extra middelen voor regionaal arbeidsmarktbeleid in de zorg beschikbaar komen. Deze verhogen vooral de mogelijkheden van Zorg aan Zet om bij te dragen aan de in het volgende hoofdstuk te behandelen oplossingen voor knelpunten in het arbeidsmarktbeleid.
122
tra personeel voor bepaalde specialisaties te werven en anderzijds personeel voor de specialistische zorg verloren gaat. Ook wil het kabinet de marktwerking in de zorg verder bevorderen. Dit stelt in ieder geval hogere eisen aan de bedrijfsvoering van instellingen en de professionaliteit van zorgmanagers en bestuurders. De theorie is dat de efficiency zal toenemen en de arbeidsvraag daarmee afneemt. Dat hoeft echter niet: als er al sprake is van efficiencywinst dan kan die ook worden omgezet in kwaliteitsstijging (c.q. daarmee grotere aantrekkingskracht voor potentiële cliënten) en daarmee een grotere vraag naar goed gekwalificeerde arbeidskrachten. Verder is het de vraag of een volgend kabinet de marktwerking verder zal doorvoeren of zelfs weer terug zal draaien. Ten slotte leiden aanstaande wijzigingen in de AWBZ vooralsnog niet zozeer tot extra of minder arbeidsvraag maar wel tot een verschuiving van de vraag tussen branches of naar de gemeenten. Conclusie Al met al luidt de conclusie voor de zorg: de totale tekorten zullen, doordat de bestedingen niet meegroeien met de zorgvraag en doordat personeel langer doorwerkt, lager uitvallen dan een aantal jaren geleden voorspeld; aan de andere kant leiden de genomen maatregelen tot meer vraag naar verpleegkundigen, met name op de niveaus mbo-4, en hbo-5 en in mindere mate naar verzorgenden niveau-3. Hoe ten slotte in de toekomst deze vraag zich precies zal vertalen in een vraag naar het beroepsonderwijs, hangt ook nog samen met een andere ontwikkeling. Er zijn namelijk voorstellen om op de langere termijn de beroepsprofielen in de zorg te veranderen. 6.3.2
Techniek
Het kabinet heeft tien sectoren in Nederland tot topsectoren benoemd. Het zijn sectoren die relatief veel toevoegen aan het BBP. Het is de bedoeling in deze sectoren te investeren. Daarvoor is ook een goed lopende arbeidsmarkt van belang. Met dat doel heeft het kabinet deze sectoren ook Human Capital agenda’s laten opstellen. Van de sectoren zitten er twee in de agrarische hoek (tuinbouw en agrofood) en zijn de creatieve industrie en de hoofdkantoren een beetje buitenbeentjes. Voor de rest gaat het om technisch georiënteerde sectoren (HTSM – High Tech Systems & Materials, chemie, life sciences, energie, water en logistiek). De techniek is altijd erg belangrijk geweest in Limburg. Nog steeds is de totale industrie relatief ruim vertegenwoordigd, waarbij de chemie naar verhouding in Limburg zwaarder meetelt als andere sectoren. Daarnaast kent met name Noord-Limburg veel logistieke activiteiten. Om een beeld van de toekomstige arbeidsmarkt in de techniek te krijgen is het in de eerste plaats van belang om te kijken naar het verleden en de huidige situatie. Het is namelijk al lang lastig om aan goed gekwalificeerd technisch personeel te komen. Er hebben in het verleden en heden dan ook al vele initiatieven in Limburg gelopen om de techniek van personeel te voorzien. De afgelopen periode is het gevraagde opleidingsniveau in de techniek steeds verder opgelopen. In de chemie is bijvoorbeeld VAPRO-C (MBO niveau 4) inmiddels de standaard voor het operationeel personeel; in de HTSM ligt dat niveau in voorkomende gevallen zelfs al op MBO-plus. Ook is er steeds meer vraag naar HBO-ers. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor een sector als de logistiek, waarin in het verleden toch vooral chauffeurs, magazijnmnedewerkers en orderpickers werkzaam waren. Nu zijn er ook logistiek managers, commercieel verantwoordelijken en professionele planningsdeskundigen nodig. Mede door de stijging van het gevraagde opleidingsniveau wreekt zich in Limburg nog steeds dat relatief weinig jongeren voor een technische beroepsopleiding kiezen. Tekorten
123
zijn er nog steeds, nu met name op de hogere MBO-niveaus, MBO-plus en HBO-niveau. Met de huidige leerlingenaantallen geldt eigenlijk nog steeds dat iedere geslaagde poging om meer mensen naar de techniek toe te leiden nog steeds leidt tot een extra vervulde arbeidsplaats. Dit zal de komende jaren ook zo blijven. Er gelden de volgende ontwikkelingen: Ontwikkelingen in de omgeving van de arbeidsmarkt Het gaat in de techniek vooral om maakindustrieën, waarin de grondstoffen (met name metalen) verhoudingsgewijs een belangrijk deel van de kostprijs uitmaken. De sector is sterk internationaal georiënteerd. Een en ander maakt de sector sterk conjunctuurgevoelig. Hoewel het bedrijfsleven zelf inmiddels maatregelen heeft genomen die conjunctuurgevoeligheid terug te dringen, fluctueert hiermee ook de vraag naar personeel. Naast conjuncturele schommelingen in de arbeidsvraag zijn er ook pieken en dalen in de werkgelegenheid als gevolg van de (steeds korter wordende) productlevenscycli in de sector. In de HTSM bijvoorbeeld kan van het ene op het andere jaar een heel ander soort product dominant worden. Bedrijven vallen om, maar andere bedrijven groeien snel. Een meer structurele ontwikkeling is de wereldwijde welvaartsgroei, in het bijzonder in de zogenaamde BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India en China). Aan de ene kant betekenen de opkomende economieën sterke exportgroeimarkten voor Nederlandse High Tech bedrijven (toename van de arbeidsvraag in Nederland), aan de andere kant een toename van de (toch al grote) internationale concurrentie in de sector (afname van de arbeidsvraag in Nederland). Al geruime tijd is in de maakindustrie een trend waarneembaar van verplaatsing van de productie naar lagelonenlanden (offshoring). In toenemende mate is echter ook weer een omgekeerde beweging te zien (backshoring). Offshoring leidt tot een afname van de arbeidsvraag in Nederland, backshoring tot een toename. De toenemende zorgvraag door de vergrijzing heeft tot gevolg dat ook de vraag naar geavanceerde medische en thuiszorg systemen, apparatuur en hulpmiddelen stijgt. Daarmee neemt de arbeidsvraag in betreffend segment van de High Tech sector toe. De dalende leerlingaantallen in het MBO tikken extra hard aan in de techniek. Het imago van de sector bij potentiële leerlingen was al niet optimaal. De deelname aan opleidingen wordt vervolgens door de demografische ontwikkelingen steeds geringer en daarmee wordt het voor de ROC’s steeds minder rendabel bepaalde opleidingen in de lucht te houden. Een bijzondere factor is daarbij dat in de omgeving van Maaseik heel wat ouders kiezen voor een Belgische opleiding in de techniek. Weliswaar levert dat op termijn ook extra Limburgse technici op, maar het verkleint wel de deelname aan de Limburgse opleidingen. Omgekeerd kent het HBO in de techniek een groot aantal buitenlandse studenten. Fontys Venlo, sector techniek en logistiek, heeft bijvoorbeeld meer Duitse dan Nederlandse studenten. De Duitse studenten gaan, zeker bij de positieve ontwikkeling van de economie in hun vaderland, bijna allen daar werken. Dit vertekent ook de cijfers over de aantallen gediplomeerden. De upgrading zet verder door. De vraag naar HBO-ers en MBO-plussers neemt verder toe. De technische topsectoren, maar ook de agrofood concurreren om procesoperators op niveau MBO-4. Dit leidt tot een ernstig tekort in met name de chemie die van oudsher op procesoperators is aangewezen. Maatregelen in de beleidsomgeving Alle topsectoren hebben doelstellingen in hun plannen staan om stevig te groeien. Dat geldt ook voor de in Limburg actieve sectoren en voor de activiteiten in Limburg. De extra (financiële) impuls is van positieve invloed op de vraag naar hoger opgeleiden in de sector. Mogelijk draagt de extra aandacht ook bij aan verbetering van het imago van de sector als werkgever en daarmee aan vergroting van het aanbod van hoger opgeleiden voor de sector. Dit betekent extra vraag naar personeel, terwijl er nu al moeilijk aan personeel is te komen. Een onderdeel van de investeringen in de topsectoren is in zogeheten Centres of Excellence (HBO) en Centra voor Innovatief Vakmanschap (MBO). In de chemie is (Zuid-
124
)Limburg wat dit betreft toonaangevend. Beide centra zijn er gevestigd. Ook is men nog bezig met een Centre of Excellence op het gebied van nieuwe energie. Niet alleen schept dit op zichzelf werkgelegenheid, maar ook betekent het dat potentiële studenten zich aangetrokken zullen voelen om naar Limburg te komen en daar het arbeidspotentieel te versterken. De middelen voor bekostiging van het HBO worden voortaan voor eerst 2% en later 7% (en misschien nog later een nog hoger percentage) verdeeld op basis van prestaties op het gebied van opleiding, onderzoek en kennisvalorisatie. De eerste 2% gebeurt op basis van instellingsplannen, waarbij de aanwezigheid van een Centre of Excellence zwaar meetelt. Ook dit betekent weer een versterking van de Limburgse onderwijsinfrastructuur op het gebied van de chemie. Er komt extra geld beschikbaar voor een kwaliteitsimpuls voor de drie technische universiteiten. Dat is van positieve invloed op het aanbod van hoger opgeleiden voor de High Tech. Het kabinet zet in op meer Associate Degree (AD-opleidingen. De AD is een verkorte vorm van HBO (twee jaar) dat opleidt tot een niveau tussen MBO en HBO opleidt. Dat is dus MBO-plus en daar ontstaat in de technische hoek steeds meer vraag naar. De nodige HBO-instellingen zijn echter terughoudend met het inrichten van deze opleidingen. Voor de verschillende sectoren betekent (aanscherping van) de milieuwetgeving enerzijds een belemmering (aanpassing aan de milieukwaliteitseisen), anderzijds biedt de wetgeving de sector ook kansen (ontwikkeling en productie van ‘cleantech’ toepassingen). Net als het probleem van de vergrijzing bieden ook maatschappelijke vraagstukken als milieu/duurzaamheid, bereikbaarheid/mobiliteit en veiligheid kansen voor de techniek, niet alleen voor de energiesector, maar ook voor andere sectoren (ontwikkeling van nieuwe technologieën, toepassingsmogelijkheden en producten). Het benutten van deze kansen leidt tot een toename van de arbeidsvraag in betreffende segmenten. Conclusie De techniek heeft al lange tijd tekorten op de hogere niveaus. Die tekorten zullen alleen maar toenemen, zeker als de topsectoren hun ambities willen waarmaken. Het gaat vooral om HBO-ers, MBO-plussers en MBO-4 opgeleiden.
6.4
Resumé
Een diagnose van de Limburgs arbeidsmarkt laat zien dat deze een groot aantal sterke en zwakke punten, kansen en bedreigingen kent. Dit onderstreept het belang van een actief arbeidsmarktbeleid. De demografische ontwikkeling kent twee kanten. Enerzijds is zonder immigratie bevolkingskrimp waarschijnlijk. Dit drukt het arbeidsaanbod. Anderzijds leidt het ook tot veranderingen in de samenstelling van de werkvloer (veel babyboomers stromen uit) en binnen de werkloosheid (ouderen worden minder snel werkloos, maar kennen een hoger langdurig werkloosheidsrisico). De Limburgse arbeidsmarkt kent trends van feminisering en individualisering (meer zzp). Van verkleuring is minder sprake. Ook werken ouderen langer door. Limburg profiteert van de gunstige ontwikkeling van de Duitse economie en van de grote aanwezigheid van de topsectoren. Bedrijfsopvolging blijft een probleem. Het kabinetsbeleid betekent de nodige veranderingen voor de arbeidsmarkt. Bezuinigingen treffen Limburg hard. Verder tikken de veranderingen in de sociale zekerheid door de grote aantallen WSW-ers extra hard aan. Ook zorg en onderwijs krijgen minder geld dan eerder voorzien. De upgrading van functies zet door. Het niveau van de uitvoerder wordt steeds meer niveau 4. Ook komt (nog) meer de nadruk op sociale vaardigheden. De vraag is wat er met de flexibilisering en de internationalisering van de arbeidsmarkt gebeurt. Flexibiliteit lijkt te groeien maar er zijn ook tegenbewegingen. De relatie van Limburg met de buurlanden ontwikkelt zich verder. De vraag is of er sprake is van verdere outsourcing van bedrijfsactiviteiten of dat juist het tegendeel (insourcing) geldt.
125
De bedrijfsvloer gaat veranderen door de uitstroom van babyboomers. Jongeren hebben andere ideeën maar ook lekt kennis weg. Mogelijk gaan organisaties de wervingsstrategie verleggen naar ouderen. De druk op verhoging van de arbeidsproductiviteit blijft, bijvoorbeeld in de tuinbouw (wanneer de MOE-landers wegvallen), in de industrie (andere procesoperators nodig) en de zorg. Het personeelsbeleid krijgt meer aandacht binnen bedrijven en instellingen. Werving gebeurt in toenemende mate via internet en de sociale media. Ook samenwerking met andere partijen (in de branche, het onderwijs) is een goede strategie. De totale tekorten in de zorg zijn minder hoog dan eerder voorzien, maar op de niveaus 4 en 5 en in mindere mate niveau 3 ontstaan wel belangrijke tekorten. Voor de ontwikkeling van de topsectoren in Limburg is van cruciaal belang dat er meer personeel voor de techniek (HTSM, chemie, logistiek, energie et cetera) beschikbaar komt. Vooral het tekort aan procesoperators niveau 4 kan fnuikend werken op de ontwikkeling.
126
7
Oplossingsrichtingen
Dit slothoofdstuk start in paragraaf 7.1 met een korte beschrijving van regionale initiatieven die gericht zijn op het wegnemen van discrepanties op de Limburgse arbeidsmarkt. Op basis van de beschikbare informatie van/over deze initiatieven, aanvullende deskresearch en de resultaten van de expertinterviews formuleren we in paragraaf 7.2 tot en met 7.6 een aantal mogelijke oplossingsrichtingen voor het wegnemen van de discrepanties op de Limburgse arbeidsmarkt. Daarbij dienen de kern en de vier kwadranten van de Arbeidsmarktcirkel (algemene oplossingsrichtingen en oplossingsrichtingen in de sfeer van onderwijs, werkenden, reserves en bedrijfsvoering; zie bijlage 1) als kapstok. Het betreft hier zowel nieuwe als reeds bestaande oplossingsrichtingen. Laatstgenoemde zouden geïntensiveerd en/of breder toegepast kunnen worden. Het overzicht van oplossingsrichtingen is niet uitputtend; de beschreven concrete projecten dienen slechts als voorbeeld voor de betreffende oplossingsrichtingen.
7.1
Regionale initiatieven
Naast dan wel in samenhang met de programma’s Brainport 2020 (voor Zuidoost-Nederland) en Economie & Concurrentiekracht (voor Limburg) bestaan in Limburg verschillende regionale (beleids)initiatieven gericht op het wegnemen van arbeidsmarktdiscrepanties. Globaal is daarbij onderscheid te maken tussen: Regionale netwerken in het kader van Brainport 2020: Momenteel zijn in Limburg drie netwerken actief: Greenport Venlo, Hoge Dunk in Midden-Limburg en de samenwerkende centrumgemeenten (Maastricht, Heerlen en Sittard-Geleen) in Zuid-Limburg.133 Algemene initiatieven gericht op verbetering van de (aansluiting tussen onderwijs en) arbeidsmarkt in de regio: Naast het Vertrouwenspact Werkgelegenheid Limburg (VWL) zijn Limburg Talentrijke Regio en Empower Limburg te noemen. Verder ondertekenden in 2011 Roermond en vier aangrenzende gemeenten, SW-bedrijf Westrom en UWV een intentieverklaring om te komen tot een gezamenlijke aanpak van het regionaal arbeidsmarktbeleid. Sectorale initiatieven gericht op verbetering van de (aansluiting tussen onderwijs en) arbeidsmarkt in de regio: Voorbeelden zijn Technocentrum Zuid-Limburg, Bureau Werk en Stage Techniek, Stuurgroep Procestechniek (techniek), European Logistics Center Limburg (logistiek) en Zorg aan Zet (zorg en WJK). Initiatieven specifiek gericht op arbeidsmarktinformatie en –communicatie. Vermelding verdienen – naast de RAIL-site - onder meer Arbeidsmarktlimburg.nl134, BanenrijkLimburg.nl (online vacaturesite voor hoger opgeleiden), 043werkt.nl (online vacaturebank voor VMBO’ers en MBO’ers in de regio Maastricht-Heuvelland135), Stichting Regiobranding Zuid-Limburg (zuidlimburg.nl) en WijLimburg.nl. Vaak betreft het initiatieven waarbij meerdere partijen (de drie O’s: overheid, onderwijs, ondernemers) zijn betrokken. In een aantal gevallen is naast een regionale invalshoek ook sprake van een Euregionale insteek.
7.2
Oplossingsrichtingen Algemeen
De kern van de Arbeidsmarktcirkel is gereserveerd voor bredere, meer algemene
133 134
135
Brainport.nl/brainport2020 Arbeidsmarktlimburg.nl is een nieuw initiatief van VWL. Het betreft een webportal met (links naar) informatie over projecten, programma's, initiatieven, symposia, onderzoek et cetera aangaande de Limburgse arbeidsmarkt. De site 043werkt.nl is actief sinds juni 2011. Blijkt het een succes, dan vindt een regionale uitrol van het initiatief plaats. De namen 045werkt.nl en 046werkt.nl zijn al geclaimd. Zie: Artikel ‘Vacaturebank lager opgeleiden’, IN: De Limburger, 29 maart 2011.
127
oplossingsrichtingen die niet direct in een van de vier kwadranten van de Arbeidsmarktcirkel zijn onder te brengen (omgevingsvariabelen, randvoorwaarden en dergelijke). Daarbij gaat het onder meer om maatregelen/activiteiten in de sfeer van: Economische structuurversterking (overheidsinvesteringen; ondersteuning van en kredietverlening aan bestaande bedrijven; acquisitie van nieuwe bedrijven136; stimuleren van kennis, innovatie en ondernemersgeest; startersbeleid; stimuleren van MKB et cetera); Versterking van het vestigingsklimaat voor bedrijven en instellingen (huisvesting; park-/ centrummanagement; buurteconomie; dienstverlening overheid; city marketing et cetera); Verbetering van het woon-, werk- en leefklimaat voor werknemers en studenten (huisvesting/ woningmarkt; vrijetijdsvoorzieningen; verkeersvoorzieningen; openbaar vervoer et cetera); Anticyclisch en (vraag)gericht arbeidsmarktbeleid; Structurele (Eu)regionale samenwerking tussen bij het arbeidsmarktbeleid betrokken partijen (probleemeigenaren) met een faciliterende rol voor de provinciale overheid.
7.3
Oplossingsrichtingen Onderwijs
De oplossingsrichtingen in het kwadrant Onderwijs betreffen het bevorderen van de instroom in respectievelijk de gediplomeerde uitstroom uit het initiële beroepsonderwijs en het verbeteren van de (inhoudelijke) aansluiting tussen dat onderwijs en de arbeidsmarkt. Bevorderen van instroom en gediplomeerde uitstroom Aan de instroomkant dient vooral aandacht te zijn voor (verhoging van de instroom in) tekortopleidingen zoals zorg en techniek. Van belang is goede informatie, voorlichting en communicatie over opleidingen en beroepen aan leerlingen van het basisonderwijs en (de eerste jaren van) het voortgezet onderwijs (VMBO, HAVO, VWO). Het imago van de zorg is in het algemeen positief (dat geldt echter niet voor de ouderenzorg). Met name techniek heeft te kampen met een imagoprobleem. Sectorale imagocampagnes (zoals Techniek Talent Nu), open dagen (zoals Girlsday Techniek en de Week van de Procestechniek) en grootschalige publieksevenementen (zoals de Floriade 2012 in Venlo) kunnen bijdragen aan verbetering van de beeldvorming en daarmee de instroom in beroepsopleidingen bevorderen.137 Imagoproblemen zijn echter hardnekkig. Van belang is dan ook een structurele en langdurige aanpak, bij voorkeur regio-overstijgend (landelijk en/of Euregionaal). Girlsday Techniek Op 14 april 2011 gingen in heel Nederland vrouwelijke VMBO- en HAVO-leerlingen op bezoek bij technische bedrijven en musea. In Zuid-Limburg organiseerde Arcus College deze ‘Girlsday Techniek’ voor de tweede keer. In totaal deden er 170 leerlingen uit Sittard, Heerlen en Maastricht aan mee. De leerlingen van het Sittardse DaCapo College bezochten de Zuid-Limburgse Stoomtrein Maatschappij (ZLSM) in Simpelveld en het ‘ontdekmuseum’ Continium in Kerkrade. 138 Week van de Procestechniek Veel Limburgse bedrijven in de techniek hebben momenteel al een gebrek aan procesbegeleiders, analisten en onderhoudsmonteurs. Door vergrijzing en ontgroening wordt dat tekort alleen maar groter. Via de ‘Week van de Procestechniek’ proberen bedrijfsleven en onderwijs jongeren warm te maken voor een beroep(sopleiding) in de techniek.
136
137
138
Deze zou zich niet alleen moeten richten op de topsectoren, maar juist ook op binnen- en buitenlandse bedrijven en instellingen met veel laaggeschoolde werk (gezien de overschotten aan de onderkant van Limburgse arbeidsmarkt). ‘Brandprofiling’ is niet alleen voor sectoren/branches, maar ook voor individuele bedrijven en instellingen van groot belang. Men moet als werkgever bekend zijn in de regio en positieve associaties oproepen. Binnen de zorg pakt bijvoorbeeld een organisatie als Buurtzorg de marketing en communicatie goed aan. Andere zorginstellingen zijn daar minder bedreven in. Artikel ‘Gezellig, Girlsday techniek’, IN: De Limburger, 15 april 2011.
128
In Limburg vond deze week begin 2012 voor de elfde keer plaats. Leerlingen werden onder meer benaderd door middel van een ‘offensief’ via Twitter en Facebook. De week werd georganiseerd op twee locaties, namelijk bij de proeffabriek van de Hogeschool Zuyd in Heerlen en bij Het Kwadrant in Weert. In totaal bezochten ongeveer 1.980 leerlingen van 44 Limburgse VMBO- en HAVO-scholen de week. Tijdens de week konden de leerlingen zelf haargel maken. Zoals elk jaar, werden de doe-activiteiten zodanig op elkaar afgestemd dat ze een goed beeld geven van de werkzaamheden in een procestechniekbedrijf: grondstofanalyse, gel maken, gel verpakken, storingen oplossen en nog veel meer. Op die manier kregen de leerlingen een totaalbeeld van de procestechniek en de mensen die er werkzaam zijn, namelijk operators, maintenance technicians en laboranten. Na afloop van de week konden leerlingen zich opgeven voor een Meeloopdag bij een van de Limburgse bedrijven in de procestechniek.139
Voor de (directe) instroom in het technisch onderwijs op HBO-/WO-niveau is ook de opkomst van het technasium relevant, een onderwijsstroom binnen HAVO/VWO. Momenteel is het technasium in Limburg te volgen op scholen in Weert, Roermond, Venlo en Venray. Verder hebben twee scholen in Zuid-Limburg (Bernardinus in Heerlen en Graaf Huyn in Geleen) een aanvraag ingediend voor het starten van een technasium. Technasium In de formule van het technasium staat het nieuwe examenvak Onderzoek en Ontwerpen (O&O) centraal. O&O wordt gegeven vanaf de eerste klas tot aan het eindexamen. Daarnaast volgen leerlingen theorievakken. Het technasium biedt variatie in leerstijlen. Theoretisch leren én eigen initiatief ontplooien zijn beide van belang. Overige kenmerken zijn onder meer: Het technasium werkt met competenties die zijn geformuleerd vanuit de beroepspraktijk en het hoger onderwijs. Leerlingen krijgen de kans om aan hun persoonlijke kwaliteiten te werken en zich vaardigheden eigen te maken die aansluiten bij de praktijk van hoger opgeleide bètatechnici. Het technasium verbindt denken met doen en schept optimale voorwaarden voor het ontstaan van samenhang in de beleving van een leerling. Het liefst in de technasiumwerkplaats; een onderwijsruimte in de school waar de leerlingen vrijuit kunnen werken aan hun onderzoek of ontwerp. Een leerling op het technasium maakt kennis met de moderne wereld van bèta en techniek. Samenwerking met bètatechnische beroepsbeoefenaren, bedrijven en vervolgopleidingen is ook een belangrijk aspect van het technasium. Echte opdrachtgevers, een kijkje nemen in een fabriek, bouwplaats, ziekenhuis of natuurgebied hoort bij het leren op een technasium. Niet incidenteel, maar structureel.140
Belangrijk voor voldoende instroom is ook dat beroepsopleidingen (en sectoren) kiezen voor een uitgesproken profiel. Een stimulans kan verder uitgaan van verbetering van de fysieke aantrekkelijkheid van het beroepsonderwijs (campusontwikkeling). Aan de uitstroomkant van het onderwijs betreft het maatregelen gericht op verhoging van het studie- en sectorrendement van de opleidingen: Het studierendement is onder meer te verhogen door: goede beroepenoriëntatie en studiekeuzebegeleiding voorafgaand aan de opleiding, intensieve begeleiding tijdens de opleiding en een attractieve opzet van de beroepsopleidingen (zie ook verderop). Wat verhoging van het sectorrendement betreft, gaat het onder meer om maatregelen in de sfeer van (verbetering van) arbeidsmarktcommunicatie (PR; informatie; imagocampagnes gericht op het promoten van de sector respectievelijk de regio 141) en arbeidsmarktbemiddeling (online vacaturebanken zoals werk.nl, banenrijklimburg.nl en 043werkt.nl; lokale/regionale makelaars; matchingbureaus). Bij de werving en selectie 139 140 141
Weekvandeprocestechniek.nl; Artikel ‘Verlate zoektocht naar de technicus’, IN: De Limburger, 26 januari 2012. Technasium.nl. ‘Brandprofiling’ is ook van belang voor individuele werkgevers. Van belang is als werkgever bekend te zijn en positieve associaties op te roepen. Binnen de zorgsector pakt een organisatie als Buurtzorg de marketing en communicatie goed aan. Andere werkgevers in de zorgsector zijn dit minder gewend.
129
dient ook te worden ingespeeld op nieuwe trends zoals werving via sociale media (Facebook, LinkedIn en Twitter). Van belang bij online werving (al dan niet via sociale media) is een actieve aanpak. Uit onderzoek van de Academie voor Arbeidsmarktcommunicatie blijkt dat zowel werkgevers als werknemers een afwachtende houding hebben als het gaat om het online wervings- en zoekgedrag. Beide geven er de voorkeur aan gevonden te worden in plaats van actief op zoek te gaan naar de perfecte kandidaat of de perfecte baan. Daardoor lopen werkgevers en werknemers elkaar online vaak mis. 142 Speciale aandacht verdient het (werven en) aan de regio binden van buitenlandse studenten. Zoals vermeld, tellen de Limburgse hogescholen en de Maastricht University naar verhouding veel buitenlandse studenten maar verlaten de meest van hen na diplomering Limburg (en Nederland) weer. Een betere integratie van studenten tijdens hun studie143 en het bieden van perspectieven (bijvoorbeeld in de vorm van een baangarantie) in de periode daarna dragen bij aan de binding van buitenlandse studenten aan de regio. Op die manier is meer voordeel te halen uit hun verblijf aan de Limburgse instellingen voor hoger onderwijs. Baangarantie voor buitenlandse masterstudenten In een in september 2011 gestarte proef wil Maastricht University masterstudenten van buiten de EU (maar met name uit China en India) een baangarantie geven. In eerste instantie kunnen 36 studenten uit China en India aan de UM terecht. Om de buitenlandse studenten aan Limburg te binden kunnen ze hun eenjarige masterstudie doen, zonder dat ze meteen 12.000 euro collegegeld hoeven te betalen. Daarnaast krijgen ze een baangarantie bij bedrijven in Limburg als DSM, Sabic, Océ, Scheuten Glas, Hago en Vebego schoonmaakdiensten. Het proefproject spitst zich toe op economie en business studenten, maar ook voor supply change, logistiek management en geneeskunde bestaat interesse. Na hun studie aan de Maastricht University kunnen de studenten voor een regulier salaris aan de slag bij de bedrijven waarmee ze vooraf een contract hebben getekend. In principe moeten ze in twee tot drie jaar de 12.000 euro terugbetalen, maar het bedrijf kan het bedrag ook kwijtschelden. De bedoeling is dat over vijf jaar het aantal te plaatsen studenten is verhoogd tot 125. 144
Verbetering van aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt Voor een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt is allereerst van belang het adequaat (lees: vroegtijdig) monitoren/prognosticeren van de (kwantitatieve en kwalitatieve) personeelsbehoefte (in de sectoren/voor de beroepen) in de regio, rekening houdend met innovatieve ontwikkelingen. Naast RAIL is in dit verband onder te wijzen op onderzoeken ten behoeve van de regionale Human Capital Agenda’s (HCA’s) die in het kader van de programma’s Brainport 2020 en Economie & Concurrentiekracht worden opgesteld.145 Op de aldus in kaart gebrachte personeelsbehoefte moet vervolgens het aanbod van beroepsopleidingen in de regio, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin, worden afgestemd. OCW werkt momenteel een programmalijn uit die is gericht op een doelmatiger aanbod van MBO-opleidingen, afgestemd op de vraag vanuit de arbeidsmarkt op regionaal niveau (macrodoelmatigheid). Limburg fungeert hierbij als een van de vier pilotregio’s. In dit verband is verder te wijzen op de (theoretische) mogelijkheid van numeri fixi voor bepaalde opleidingen (ook op MBO-niveau).
142
143 144 145
Zie: Artikel ‘Werkgevers en werknemers lopen elkaar online mis’, OP: werf-en.nl, 7 februari 2012. Voorbeelden van een actieve aanpak door werkgevers zijn social referral (het in de werving gebruik van de sociale netwerken van eigen werknemers) en de inzet van zogenaamde websharks (HR-functionarissen die 24/7 sociale media afspeuren op interessante potentiële werknemers). In dit verband zijn vraagtekens te plaatsen bij de aanpak van Fontys Hogeschool Venlo, waar Duitse studenten in het Duits les krijgen van Duitse docenten. Artikel ‘UM lokt studenten uit Azië’, IN: De Limburger, 20 oktober 2011 Zo wordt in Limburg onderzoek verricht ten behoeve van een HCA voor Greenport Venlo.
130
Pilot Programma MBO 2015 Macrodoelmatigheid Het doel van het programma MBO 2015 Macrodoelmatigheid is een kwalitatief beter beroepsonderwijs door versnippering van opleidingen (ondoelmatige inzet van o.a. mensen en middelen) door instellingen tegen te gaan. Het programma richt zich op alle MBO- en vakinstellingen (inclusief de door EL&I-bekostigde instellingen) voor de periode 2011-2015. In fase 1 van het programma wordt in 4 pilotregio’s (waaronder Limburg) samen met de stakeholders een aanpak ontwikkeld voor de landelijke uitrol. In fase 2 wordt het programma landelijk uitgerold op basis van de ervaringen in de pilotregio’s. In de pilotregio’s werken MBO-instellingen in samenwerking met (lokale) overheid, bedrijfsleven (profit en non-profit) en toeleverende en afnemende onderwijsinstellingen een adequaat opleidingsportfolio uit. Dit is gekoppeld aan een voor studenten, het afnemende bedrijfsleven, onderwijsinstellingen en overige stakeholders duidelijk instellingsprofiel. Hiermee geven instellingen ook invulling aan hun wettelijke zorgplicht voor het arbeidsmarktperspectief van opleidingen. Doordat MBOinstellingen gestimuleerd worden keuzes te maken om te komen tot een helder portfolio aan opleidingen en zo de macrodoelmatigheid van opleidingen verhogen, schept dit ruimte voor de verbetering van de kwaliteit van opleidingen. Ook borgt het de aansluiting op de vraag vanuit het (regionale) bedrijfsleven en de topsectoren.146 In de Limburgse pilot werken de vier MBO-instellingen samen met instellingen in aangrenzende regio’s in Brabant en Gelderland. Binnen de pilot komen er twee proeftuinen. De eerste in de WEI (werktuigbouw, elektro- en installatietechniek). Gestart is met een analyse van de instroom in en deelname aan het Limburgse MBO (waaronder herkomst naar vooropleiding en woonplaats). De tweede proeftuin betreft domeinoverstijgende samenwerking tussen groene en ‘grijze’ (i.e. technische) opleidingen (enerzijds in Greenport Venlo anderzijds in Zuid-Limburg).
Vervolgens gaat het vooral om een goede afstemming/ samenwerking tussen (individuele) onderwijsinstellingen en sectoren/ individuele werkgevers op regionaal niveau. Dat kan onder meer door uitwisseling van vakkennis (bijvoorbeeld via gestructureerd overleg, gastdocentschappen, docentenstages), optimaliseren van outfit/faciliteiten onderwijs, gezamenlijk ontwikkelen van lesprogramma’s en alumnionderzoek. Inhoudelijk is de aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt onder meer te verbeteren door grotere praktijkgerichtheid, nauwere samenwerking/afstemming met het regionale bedrijfsleven en doorlopende leerlijnen (VMBO/MBO en MBO/HBO). Een en ander draagt ook bij aan de attractiviteit van de opleidingen en daarmee aan het bevorderen van de instroom, het studierendement en het sectorrendement ervan. Concrete voorbeelden op dit gebied in Limburg zijn onder meer: Technet-kringen Convenant Werken aan Vakmanschap Opleidingsbedrijven bouw en installatietechniek TrafficPort Academy Vakcolleges Techniek Centrum voor Innovatief Vakmanschap en Centre of Expertise op Chemelot Zorgacademie Parkstad De Wijk van Morgen Service Science Factory Samenwerking Hogeschool Zuyd en Maastricht University. Technet-kringen Eind 2010 zijn in Limburg TechNet-kringen gelanceerd (een initiatief van TechniekTalent NU, waarin acht technische bedrijfstakken deelnemen, en Platform Bèta Techniek). Binnen een TechNet-kring werkt een VMBO-school samen met (minimaal acht) lokale technische bedrijven. Elke kring bekijkt zelf hoe deze samenwerking het best is in te vullen. Met dit initiatief krijgen scholieren de kans om zich een beter beeld te vormen van technische beroepen. Ook worden de lijnen tussen onderwijs en bedrijfsleven korter en de samenwerking beter; dit komt ten goede aan de kwaliteit van het onderwijs.147 Momenteel zijn in de provincie 13 TechNet-kringen actief. 146 147
Platformbetatechniek.nl. Technet.nu; Artikel ‘Technet-kringen Limburg van start’, IN: De Limburger, 4 november 2011
131
Convenant Werken aan Vakmanschap In oktober 2010 hebben de Limburgse woningcorporaties zich aangesloten bij het convenant Werken aan Vakmanschap, dat enkele maanden eerder al was ondertekend door de provincie, de grote Limburgse gemeenten en de ROC’s. Het convenant is ingegeven door de vrees dat op termijn een tekort aan vakmensen ontstaat. De overeenkomst betekent dat meer leerling-bouwvakkers een kans krijgen op een leerwerkplek bij bouwprojecten en op die wijze praktijkervaring kunnen opdoen.148 Opleidingsbedrijven bouw en installatietechniek In Limburg zijn er in de bouw en installatietechniek en voor de schildersopleidingen verschillende opleidingsbedrijven: Een voorbeeld is Stichting Bouw Opleidings Centrum (BOC) in Horst, een samenwerkingsverband van het regionale bouwbedrijfsleven in Noord Limburg van waaruit de bedrijven gezamenlijk de beroepsopleidingen vorm geven. Binnen de officiële MBO vakopleidingen en middenkaderopleidingen wordt de praktijk voor deze opleidingen vanuit het BOC georganiseerd. Dit gebeurt in zeer nauwe samenwerking met ROC Gilde Opleidingen. De opleidingen worden verzorgd op de Bouwcampus Limburg Noord in Horst.149 Een vergelijkbaar voorbeeld in de installatiebranche is Stichting Opleidingsbedrijf InstallatieWerk Zuidoost (IWZO). IWZO werft leerlingen en biedt hen een praktijkgerichte opleiding aan. De leerlingen staan gedurende hun opleiding bij IWZO onder contract. De leerlingen krijgen zo'n 1,5 dag per week les in een praktijk – leercentrum (georganiseerd vanuit het ROC). De rest van de tijd zijn ze aan de slag bij een bedrijf, dat slechts een tarief per uur betaalt dat de leerling bij hem werkt. Er is sprake van een intensieve begeleiding op de werkvloer vanuit IWZO. In veel gevallen blijft een leerling gedurende de opleiding bij hetzelfde bedrijf. Daarna kan men gezamenlijk besluiten tot een vast dienstverband. IWZO zorgt ook voor het om- en bijscholen van werknemers en zij-instromers. Verder is er een flexpool, voor het collegiaal in- en uitlenen van personeel.150 TrafficPort Academy Onder de naam TrafficPort Academy gaat in augustus 2012 een speciale MBO-vakopleiding logistiek met werkgarantie van start. Het betreft een samenwerkingsverband van bedrijfsleven (de ‘founding fathers’ zijn Allers Bedrijfswagens en Track Support Venlo) en onderwijs (Gilde Opleidingen in Roermond). Aangeboden worden een vierjarige initiële MBO-opleiding, maar ook kortere cursussen voor volwassenen die zich willen om- of bijscholen tot werknemer in de logistiek. De lessen, die worden gegeven in de klas bij Gilde Opleidingen én op de werkvloer, zijn toegesneden op de vraag van bedrijven op en rond het Venlose industrieterrein TrafficPort. Deelnemers krijgen een werkgarantie bij een van die bedrijven. Met elke deelnemer wordt een loopbaan uitgestippeld. Als deelnemers ver moeten reizen voor de opleiding zorgt de school desnoods voor vervoer en/of huisvesting. 151 Vakcolleges Een nieuwe trend in het (V)MBO zijn de Vakcolleges Techniek en Zorg. Het betreft zesjarige doorlopende leerroutes binnen het VMBO-MBO en het bedrijfsleven. Dankzij de vele praktijkonderdelen op school en op de werkvloer bieden de Vakcolleges veel meer dan een kennismaking met het beroepenveld. Leerlingen ontdekken, door een brede oriëntatie in de eerste twee leerjaren, gaandeweg waar hun talenten en belangstelling liggen. Door de nauwe samenwerking met werkgevers leiden de Vakcolleges op tot gekwalificeerde vakmensen die bij aanvang van hun carrière al beschikken over een belangrijke dosis werkervaring. Beroepstrots, een stimulerende en inspirerende relatie tussen praktijkbegeleider en leerling en de verbintenis met het werkveld zijn belangrijke pijlers van de opleiding. Vooralsnog is het Vakcollege Techniek aan BC Broekhin Jenaplan in Swalmen (van start gegaan op 1 augustus 2011) het enige Vakcollege in Limburg. In 2012 start de bouw van het Technocollege in Sittard, een samenwerkingsverband tussen het DaCapo college en Leeuwenborgh opleidingen.152 Centrum voor Innovatief Vakmanschap en Centre of Expertise Chemelot Begin 2011 hebben vier ROC’s en drie hogescholen in Nederland een bedrag van € 400.000 respectievelijk € 1 miljoen per jaar gekregen voor de oprichting van zogenaamde Centra voor Innovatief Vakmanschap (MBO) en Centres of Expertise (HBO) in één van de topsectoren water, chemie of High Tech Automotive Systemen (HTAS).153 In deze centra werken onderwijsinstellingen samen met inno-
148 149 150 151 152 153
Artikel ‘Corporaties geven leerlingen bouw een kans’, IN: De Limburger, 8 oktober 2010. Bochorst.nl/ Iwnederland.nl. Artikel ‘Werkgarantie als lokkertje’, IN: De Limburger, 26 januari 2012 Hetvakcollege.nl;broekhinjenaplan.nl; regiowestelijkemijnstreek.nl. Er is een fonds met een ingelegd kapitaal van € 75 miljoen voor de totstandkoming van maximaal negen Centres of Expertise en 16 Centra voor Innovatief Vakmanschap in de komende jaren. Zie
132
vatieve bedrijven. De centra vormen netwerken van ondernemers, wetenschappers, docenten en studenten en zorgen hiermee voor een betere verbinding tussen (middelbaar en hoger) beroepsonderwijs, wetenschap en bedrijfsleven. Er is sprake van een gedeeld leiderschap, maar de aanpak is primair vraaggericht/vraaggestuurd. Door te werken en te studeren in een omgeving met hoogwaardige kennis in economische en innovatieve sleutelgebieden halen studenten hier een zo hoog mogelijk niveau. De intensieve samenwerking tussen de centra en het bedrijfsleven zorgt ook voor verbetering van de kwaliteit van het (technisch) onderwijs en een betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt en de behoefte bij bedrijven. De centra profileren zich scherp op een economische innovatiespeerpunt en fungeren daarmee als aanjagers van de kenniseconomie en de innovatiekracht van ondernemers. De verwachting is ook dat de centra door hun aanpak en uitstraling meer studenten trekken en daarmee de (kwantitatieve en kwalitatieve) tekorten aan (bèta)technici in betreffende topgebieden terugdringen.154 Limburg kent momenteel – op Chemelot - zowel een Centrum voor Innovatief Vakmanschap (CIV) als een Centre of Expertise (CoE). De beide centra zullen (op termijn) opgaan in één Centrum Innovatief Vakmanschap en Expertise Chemelot (CIVEC), waar ook het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek een plaats zullen krijgen. Integratie van het CIV en CCE in het CIVEC levert de volgende voordelen op: Schaalvoordelen ten opzichte van ontwikkeling, investering en exploitatie Hogere benutting van investeringen (door bijvoorbeeld hogere bezetting op onderzoeksapparatuur) Lagere overheadkosten per centrum Gezamenlijke promotie en branding: één gezicht naar potentiële afnemers Het nog beter op elkaar afstemmen van doorlopende leerlijnen; inbreng van nieuwe kennis en vaardigheden op alle onderwijsniveaus. 155 Zorgacademie Parkstad Limburg Zorgacademie Parkstad Limburg is een samenwerkingsverband van enerzijds de onderwijsinstellingen Arcus College, Hogeschool Zuyd en Open Universiteit Nederland en anderzijds de zorginstellingen Atrium MC, Mondriaan en Sevagram (namens een groot aantal regionale partners). Met het concept en de realisatie van de Zorgacademie loopt Zuid-Limburg voorop in Nederland als het gaat om de voorbereiding op de bevolkingskrimp en vergrijzing en het daarmee verband houdende personeelstekort in de zorg. Betrokken partijen werken in de Zorgacademie samen op het gebied van zorginnovatie, onderwijsinnovatie (competenties, EVC, maatwerkmodules; blended learning modules; doorlopende leerlijnen VMBO/MBO/HBO) en strategisch personeelsbeleid. Fysiek krijgt de Zorgacademie Parkstad gestalte in de - in juli 2011 gestarte - nieuwbouw voor de zorgopleidingen van het Arcus College in de Zorgvallei in Heerlen. Hier worden op één plek techniek, kennis en mensen gedeeld. De opzet is straks alle bestaande zorgopleidingen in de Zorgacademie onder te brengen. Naast leslokalen komen in het gebouw ook moderne skillslabs, waar studenten in nagebootste situaties praktijkervaring opdoen. Deze skillslabs zijn vooral bedoeld voor de opleiding van apothekers-, dokters- en tandartsassistenten. Verder gaat de academie ook verpleegkundigen afleveren die aan de slag kunnen in verpleeghuizen en de thuiszorg. De academie krijgt ook een zorginnovatiecentrum. Naast de academie in ‘steen’, komt er ook een – door de Open Universiteit ontwikkelde - virtuele Zorgacademie. Via een portal kunnen alle zorgmedewerkers- en studenten op de hoogte blijven van de actuele ontwikkelingen in de zorg.156 De Wijk van Morgen In dit innovatieve programma worden op het grensoverschrijdende bedrijventerrein Avantis (Heerlen/Aken) duurzame technieken ontworpen, bestudeerd en uitgeprobeerd, zodat ze morgen in steden, wijken en gebouwen in de (Eu)regio kunnen worden toegepast. De Wijk van Morgen vormt zo een aanjager van duurzame ontwikkeling in de (Eu)regio. Avantis als locatie is een logische keuze: het terrein profileert zich als hét European Science and Businesspark voor technologiegeoriënteerde bedrijven in het algemeen en met een duidelijke focus op de ontwikkeling en toepassingen van
154
155 156
Platform Bèta techniek (2011), ‘Een revolverend fonds voor HBO Centres of expertise en MBO Centra voor innovatief Vakmanschap’. Commissie De Boer (2009), ‘Sectorinvesteringsplan MBO. 2011-2016’; Commissie Hermans (2010), ‘Sectorinvesteringsplan HBO. 2011-2016; Nieuwsbericht ministerie van OCW ‘23 Miljoen naar expertisecentra voor bèta-talent in het HBO en MBO’, 26 oktober 2011; centresofexpertise.nl. Centresofexpertise.nl Zorgacadamieparkstadlimburg.nl; Artikel ‘Start bouw Zorgacademie’, IN: De Limburger, 7 juli 2011.
133
nieuwe energie in het bijzonder. De Wijk van Morgen wordt tussen 2009 en 2013 ontworpen, gebouwd en geëxploiteerd. Doel is het creëren van een leer- en onderzoeksomgeving voor studenten op het gebied van nieuwe technieken in de bouw, waarbij duurzaamheid centraal staat. Naast de Hogeschool Zuyd doen ook MBO- en VMBO-scholen mee. Bedrijven en studenten werken samen aan aansprekende projecten, steeds gebruikmakend van de laatste stand van de techniek. Nieuwe productideeën ontstaan in deze omgeving, die in samenwerking met bedrijven, Hogeschool Zuyd en andere kennisleveranciers binnen de (Eu)regio verder ontwikkeld worden. De Wijk van Morgen heeft dus niet alleen een maatschappelijk doel op het gebied van onderwijs, maar ook op het aspect van duurzaamheid. 157 Service Science Factory De Service Science Factory is een initiatief van Maastricht University School of Business and Economics. Het is een academische werkplaats, waar wetenschappers en studenten (van bijvoorbeeld Maastricht University, Hogeschool Zuyd en RWTH Aken) én het bedrijfsleven (o.a. APG, Océ, CBS) samenwerken aan nieuwe dienstverleningsconcepten. Het doel van de Service Science Factory is dienstverlening sneller, gemakkelijker en consumentgerichter maken. Dienstverlening is een breed begrip voor zeer uiteenlopende zaken (van document services en mobiele telefonie tot pensioenproducten en patiëntenlogistiek). Innovatie in dienstverlening kan een geheel nieuw serviceconcept zijn, maar ook het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande dienstverlening en het aanboren van nieuwe markten. Ten slotte moet het initiatief voorzien in de vraag naar hoger opgeleiden in de dienstensector, door bijvoorbeeld nieuwe opleidingen tot stand te brengen aan de hogescholen en universiteiten in de regio.158 Samenwerking Hogeschool Zuyd en Maastricht University Met het oog op kwaliteitsverbetering wordt gestreefd naar een verhoging van het aantal gepromoveerde docenten in het HBO. Hogeschool Zuyd is mede met het oog daarop een samenwerkingsverband aangegaan met Maastricht University. Aio’s geven les op de hogeschool. Daarnaast wordt over en weer personeel uitgewisseld/overgenomen. Gedacht wordt de samenwerking – op termijn – uit te breiden met de Open Universiteit in Heerlen en de Universiteit van Hasselt.
Voor een adequate inhoudelijke aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt is verder een goed functionerende stageplaatsen- en leerbanenmarkt van essentieel belang: Allereerst moeten voldoende leerbedrijven en stageplaatsen en leerbanen beschikbaar zijn. Hiervoor zijn in eerste instantie de landelijke kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven (kbb’s) verantwoordelijk.159 Vervolgens dient de stageplaatsen- en leerbanenmarkt transparant te zijn. Vraag en aanbod moeten elkaar kunnen vinden. Aan het matchen van vraag en aanbod dragen naast de kbb’s ook lokale/regionale leerwerkloketten en regionale stagebureaus zoals het Limburgse Bureau Werk en Stage Techniek bij. Last but not least is een adequate opzet/ invulling van de stageplaatsen en leerbanen van belang. De kwaliteit van de stageplaatsen en leerbanen bij leerbedrijven laat ook in Limburg soms nog te wensen over. Stagefondsen (zoals in de zorg) kunnen een bijdrage leveren aan de verbetering van de kwaliteit van de begeleiding van stagiairs op de werkvloer. Een praktijkgerichte-/simulerende aanpak draagt eveneens bij aan de kwaliteit van stages. In dit verband is te wijzen op (de toename van het aantal) speciale leerafdelingen binnen zorginstellingen. Daarbij lopen stagiairs groepsgewijs op één afdeling binnen een instelling stage, waarbij ze coachend worden begeleid door alle medewerkers van die afdeling.
7.4
Oplossingsrichtingen Werkenden
Het kwadrant Werkenden bevat oplossing(srichting)en met betrekking tot enerzijds het optimaliseren van de inzet van werknemers en anderzijds het voorkomen van uitstroom van 157 158 159
Dewijkvanmorgen.nl. Servicesciencefactory.com. Tot voor kort waren de sectoraal georganiseerde kbb’s verenigd in Colo. De vereniging Colo is per 1 januari 2012 opgegaan in de nieuwe door bedrijfsleven en onderwijs bestuurde stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB). De nieuwe stichting zorgt ervoor dat er landelijke kaders komen voor kwalificeren, examineren, beroepspraktijkvorming en een doelmatig opleidingenaanbod. De kbb’s blijven bestaan.
134
werknemers. Optimaliseren inzet werknemers Het optimaliseren van de inzet van werknemers begint met een bewust, professioneel personeels- en arbeidsmarktbeleid (HR-beleid). Voor een dergelijk strategisch personeelsbeleid bestaat geen blauwdruk. Succesvolle arbeidsorganisaties hanteren een strategische personeelsplanning gebaseerd op regionale/sectorale ontwikkelingen in vraag en aanbod en toegespitst op de eigen organisatie. Deze vormt vervolgens de basis voor doelgroep- en competentiegericht werven, scholen en het duurzaam inzetten van werknemers. Door (interne en externe) jobgerichte scholingstrajecten zijn zittende werknemers op een hoger kwalificatieniveau te brengen. Hierdoor kunnen zij intern – verticaal dan wel horizontaal – doorstromen. Naast ‘normale’ opleidingstrajecten is hierbij onder meer te denken op werkenden toegespitste onderwijsvormen: Modulaire aanpak (flexibele instroom, opleidingen volgens het concept van de voormalig centra vakopleiding in Nederland of de Volksuniversiteit in België et cetera) Vormen van afstandsonderwijs (e-learning, blended learning et cetera) AD-opleidingen (een opleidingsvorm tussen MBO en HBO in). Van belang voor verticale en horizontale doorstroming van zittend personeel is ook aandacht voor (een portfolio van) competenties van werknemers en EVC-trajecten via welke die competenties zijn te verzilveren. Interne doorstroom betekent niet alleen een uitdaging/positieverbetering voor betreffende medewerkers en een bijdrage aan vermindering van de tekorten aan hoger opgeleid personeel, het biedt tevens ruimte voor instroom van minder hoog gekwalificeerden aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Naast interne doorstroom is ook zij-instroom vanuit overschotsectoren in tekortsectoren (al dan niet met behulp van bij- of omscholing) een relevante oplossingsrichting. Voorwaarde voor succesvolle zij-instroom is dat de werknemers iets hebben met de sector en/of het vak dat zij moeten gaan uitoefenen al een beetje kennen. Het moeten geen complete ‘branchevreemden’ zijn. Bij zij-instroom gaat het verder vaak om 40-plussers. Het feit dat de meeste werkgevers al veel ouderen in dienst hebben, kan een belemmerende factor vormen voor zij-instroom. Zij-instromers zijn in het algemeen ook minder te vormen (‘kneden’) dan jongeren die net van school komen. Ten slotte kunnen loonverschillen zijinstroom vanuit een andere sector in de weg staan. Een belangrijke ondersteunende rol in de doorstroom en uitwisseling van personeel in de provincie speelt Empower Limburg. Empower Limburg Empower Limburg is een netwerk van (arbeids)organisaties in de sectoren overheid, onderwijs, zorg en zakelijke dienstverlening, met als doel het bevorderen van uitwisseling en doorstroom van personeel in de provincie Limburg. Een van de instrumenten daartoe is het Regionaal Transitie Centrum (RTC). Het RTC bundelt alle bestaande producten en diensten op het gebied van loopbaanactiviteit- en ontwikkeling tot een samenhangend geheel. Het is een gebruiksvriendelijk instrumentenpaneel voor werknemers en werkgevers. Werknemers kunnen er een employability scan doen, die inzicht geeft in hun competenties. Dat inzicht is vervolgens te koppelen aan (gewenste) beroepen waarin die competenties worden gevraagd. Zo wordt de persoonlijke ontwikkelbehoefte duidelijk. Vervolgens kan men – desgewenst meteen in contact worden gebracht met een persoonlijke coach. Het werkgeversdeel (informatie over banen, snuffelstages, ontwikkelstages et cetera) is momenteel nog in ontwikkeling. Empower Limburg begeleidt ook (projectsgewijs) outplacement van boventallig personeel. Zo leidt men bijvoorbeeld samen met Zorg aan Zet boventallige UWV’ers toe naar een driejarige HBO-V opleiding. Na een jaar (betaald door UWV) komt men in dienst van een zorginstelling. Bij het behalen van het diploma is er een baangarantie.
135
Verder is men een strategische alliantie aangegaan met Vitaal Werken in Limburg. Naast Empower Limburg bestaat dit samenwerkingsverband uit Pro Active, Hogeschool Zuyd, Randstad HR Solutions, Viecuri Vitaal, Fintegra, Meeùs en Trias. Achterliggende gedachte daarbij is onder meer dat bij arbeidsongeschiktheid de restcapacitieit binnen het eigen bedrijf vaak niet maar in een ander bedrijf soms wel is te gebruiken. 160
Een andere manier om de inzet van werknemers te optimaliseren is het aanpassen van werktijden. In tijden van crisis betekent dat veelal korter werken (al dan niet met gebruikmaking van een regeling als de deeltijd-ww). In economische voorspoedigere tijden en/of in tekortsectoren willen werkgevers hun personeel in het algemeen juist langer laten werken. Dat kan door overwerk (aantrekkelijker te maken) en/of deeltijdwerkers (vaak vrouwen) contracten aan te bieden voor meer uren. In de techniek (met veel mannelijke fulltimers) zal een beleid gericht op het opplussen van deeltijdbanen weinig zoden aan de dijk zetten. Voor de zorg (met veel vrouwelijke parttimers) is het – althans in theorie wel – een oplossing. ROA heeft becijferd dat wanneer alle werkenden met een zorgopleiding op MBO-niveau minimaal 24 uur gaan werken, de personeelstekorten voor minstens 85% verdwijnen. De tekorten aan personeel met HBO verpleging nemen in dit scenario met 40% af.161 Ander onderzoek toont echter aan dat deeltijdwerkers in het algemeen moeilijk zijn te bewegen meer uren te gaan werken. Daarmee lijkt deze oplossingsrichting ook voor de zorg minder kansrijk dan uit de cijfermatige exercitie van ROA naar voren komt. Voorkomen uitstroom van werknemers Uitstroom van werknemers is onder meer te voorkomen door het bevorderen van de ontplooiing van werknemers. Daarbij gaat het - naast meer zeggenschap van werknemers over het werk dat men verricht (zelfsturing) – vooral om een leven lang leren. In maart 2010 is een aantal onderwijsinstellingen het Kennis- en Servicecentrum Leven Lang Leren Limburg gestart om ontwikkelde kennis omtrent dit onderwerp te bundelen. Ook is inmiddels (door of met werkgevers) een aantal pilots opgezet (rondom strategische personeelsplanning, leven-lang-leren plannen, intersectorale mobiliteit en ‘anders leren’ door 45-plussers). De duurzame inzetbaarheid van werknemers (zie ook verderop) wordt via de Work Ability Index in een aantal bedrijven en onderwijs- en zorginstellingen gestimuleerd.162 De Limburgse ROC’s verzorgen niet alleen initieel beroepsonderwijs, maar hebben ook een lange traditie van (na-, bij- op- en/of om)scholen van werkenden. Ook de hogescholen in Limburg en Maastricht University richten zich steeds meer op het scholen van werkenden. Scholing van werkenden door Limburgse hogescholen en Maastricht University Hogeschool Zuyd heeft onder meer opleidingen verzorgd voor NedCar. Verder is voor pensioenuitvoerder APG een interdisciplinaire opleiding ontwikkeld (naast pensioen ook gericht op verzekeringen). Meer in het algemeen maken HBO-afgestudeerden in toenemende mate deel uit van kennisgemeenschappen, die zich blijvend moeten bijspijkeren en verder ontwikkelen. In die gemeenschappen draait het bedrijfsleven ook steeds meer mee.163 De Maastricht University heeft de ambitie tot 2020 op jaarbasis zo’n 3.000 ‘master+’-studenten te gaan bedienen, bovenop de 15.000 reguliere studenten die de universiteit nu telt. Het betreft bijvoorbeeld medisch specialisten, die voor intensieve cursussen naar Maastricht komen om zich in acht weken tijd op de hoogte te laten stellen van de jongste ontwikkelingen in hun vakgebied. Volgens de universiteit groeit de behoefte aan na-, bij- en snelscholing in een professionele omgeving. De cursussen zijn onderdeel van een totaalpakket, waarvan ook hoogwaardige huisvesting in het historische centrum van Maastricht deel uitmaakt. Voor dat doel heeft de universiteit de inmiddels door Afcent verlaten Tapijnkazerne op het oog. Gemeente en universiteit willen van het terrein en de opstallen liefst een stadscampus maken, met hoogwaardige voorzieningen.164
160 161 162 163 164
Empower-limburg.nl; Rtc-empower-limburg.nl. ROA (2011), ‘De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2016’. Limburgtalentrijkeregio.nl; Provincie Limburg (2010), ‘Limburg Talentrijke Regio halverwege. Tussenevaluatie 2010 regionale agenda Onderwijs-Arbeidsmarkt 2008-2012’. Artikel ‘Niet vier maar veertig jaar leren’, IN: De Limburger, 7 september 2011. Artikel ‘De jacht op de master+’, IN: De Limburger, 19 januari 2011.
136
Een leven lang leren zou nog verder te stimuleren zijn door werknemers rechten op scholing te geven of werknemers en werkgevers te verplichten te investeren in een leven lang leren. Dat zijn echter zaken die eerder op sectoraal/nationaal niveau dan op regionaal niveau zijn te regelen. Gezien de naar verhouding sterke mate van vergrijzing in Limburg is ook het bevorderen van de mogelijkheden voor ouderen om langer te blijven werken van groot belang. Het beleid op dit gebied heeft verschillende benamingen: seniorenbeleid, active aging, levensfasebewust personeelsbeleid, duurzaam inzetbaarheidsbeleid. Duurzaam inzetbaarheidsbeleid is te definiëren als het geheel aan beleidsmaatregelen binnen een organisatie gericht op het optimaal inzetbaar houden van medewerkers gedurende hun gehele arbeidscarrière: vanaf het moment van intrede tot het moment van uittrede. Een succesvol duurzaam inzetbaarheidsbeleid is gestoeld op vier pijlers: organisatiecultuur, vitaliteit werknemers, arbeidssituatie en loopbaan.165 Levensfasebewust personeelsbeleid Taxibedrijf Munckhof Taxibedrijf Munckhof uit Horst geldt in Limburg als een voorbeeld op het gebied van ‘levensfasebewust personeelsbeleid’. Bij de Munckhof Groep werken in totaal 800 mensen, van wie 540 bij het taxibedrijf. Het werk bevalt de werknemers zó goed dat ze vaak tot ver na hun pensioen willen blijven doorwerken. In het verleden waren er zelfs chauffeurs van 74 jaar. Omdat bij de inzet van 70plussers het risico op imagoschade groot is, is besloten dat chauffeurs hooguit tot hun zeventigste bij het bedrijf kunnen werken. Na hun 65ste moeten ze verplicht stoppen, maar daarna kunnen ze via tijdelijke contracten in totaal nog vijf jaar voor het bedrijf blijven rijden. Het bedrijf investeert in opleidingen voor het eigen personeel en probeert nauwlettend in de gaten te houden dat niet te veel wordt gevraagd van de belastbaarheid en flexibiliteit van - vooral de oudere - werknemers. Het ‘levensfasebewust personeelsbeleid’ werpt vruchten af. De gemiddelde leeftijd bij het taxibedrijf is bijna 50 jaar, 15 tot 20 werknemers zijn ouder dan 65 en de nestor is 69.166 Vitality@DSM Het project Vitality@DSM richt zich op de vitaliteit van het personeel van DSM (gezondheidsmanagement). De interventie in het kader van het project bestaat uit een aantal stappen waaronder een medisch onderzoek, een online-vragenlijst over leefstijl, mentale gezondheid en verzuim, een actieplan, een consult met een vitalitycoach en tot slot - afhankelijk van het consult bij de vitalitycoach een doorverwijzing naar de bedrijfsarts of Orbis Vigor dan wel een groepsinterventie. Tijdens de interventie wordt de gezonde leefstijl van de werknemer bevorderd, leert de werknemer omgaan met werkstress en voldoende herstelmomenten in te bouwen en wordt - indien nodig - aandacht besteed aan de werkomgeving (zijn er bijvoorbeeld voldoende regelmogelijkheden en kan de werknemer deze benutten?). Dit laatste gebeurt op basis van de resultaten op individueel èn op afdelingsniveau.167 In 2012 werkt DSM een meeromvattend duurzaam inzetbaarheidsbeleid uit.
Het voornemen van de Provincie Limburg is om in het kader van het programma Economie & Concurrentiekracht een nieuw scholingsfonds voor werkenden en niet-werkenden op te zetten dat de duurzame inzetbaarheid van medewerkers in alle Limburgse topsectoren en in de zorg en techniek bevordert en daarmee de concurrentiepositie van het bedrijfsleven op termijn versterkt. De groep 50+ zal hierbij extra aandacht krijgen, waarmee tevens invulling wordt gegeven aan een levenlang leren.168 Allochtonen vormen – ook in Limburg - een steeds belangrijker arbeidspotentieel. Het is zaak deze bron verder aan te boren. Het ‘boeien en binden’ van allochtonen is onder meer te realiseren door gerichte werving onder en/of speciale toeleidingstrajecten voor deze groep, bijstelling van de beeldvorming over allochtonen bij werkgevers en het bevorderen van diversiteitsbeleid in bedrijven en instellingen.
165 166 167 168
Astri (2009), ‘Duurzaam doorwerken in de Limburgse zorgsector. Overkoepelende rapportage van de stand van zaken duurzaam inzetbaarheidsbeleid bij Limburgse zorgorganisaties’. Artikel ‘Als ik 65 ben, dan ga ik door’, IN: De Limburger, 14 juli 2011. Het project zal uitgebreid worden geëvalueerd door ZonMw. Zie: Zonmw.nll Provincie Limburg (2012), ‘Limburgse Concurrentiekracht. Strategische kadernotitie voor het programma Economie & Concurrentiekracht’.
137
Het boeien en binden van hoogopgeleid personeel is eveneens van belang, zeker voor een regio als Limburg. Mogelijkheden voor het boeien en binden van deze groep zijn onder meer het qua studieaanbod en werkgelegenheid specialiseren/profileren, voldoende carrièremogelijkheden voor hoogopgeleiden en verbetering van het woon-, werk- en leefklimaat in de regio. Uitstroom van werknemers is verder te voorkomen door het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden en het optimaliseren van de arbeidsomstandigheden en werksfeer. Bij verbetering van de arbeidsvoorwaarden is de kanttekening te plaatsen dat loonstijgingen in een bepaalde sector maar beperkt leiden tot een groter aanbod van personeel. Voor veel werknemers spelen andere overwegingen dan het salaris een belangrijkere rol. Dat geldt zeker in een sector als het onderwijs of de zorg. Verder zijn arbeidsvoorwaarden en omstandigheden zaken waarover de besluitvorming vooral op landelijk en sectoraal niveau plaatsheeft. Regionaal is hier niet veel invloed op uit te oefenen. Naast ongewenste uitstroom kan er ook ‘gewenste’ uitstroom zijn, bijvoorbeeld bij een tijdelijke terugval in de productie of bij reorganisaties. Tijdelijke personeelsoverschotten zijn onder op te vangen door meer intersectorale mobiliteit, poolvorming, collegiale uitleen en het creëren van aanvullende werkzaamheden. Voor permanente personeelsoverschotten is er de mogelijkheid van ‘van werk naar werk begeleiding’ voor met ontslag bedreigden. Ten tijde van de kredietcrisis is in Limburg een negental mobiliteitscentra ondersteund en een fonds voor scholing ingericht, waarmee werkgevers en werknemers snel geholpen konden worden tijdens reorganisaties en (dreigend) ontslag. 169 Momenteel is onder meer Empower Limburg actief op dit vlak (zie hierboven).
7.5
Oplossingsrichtingen Reserves
De oplossingsrichtingen in het kwadrant Reserves hebben betrekking op het inschakelen van bekende reserves (bij UWV ingeschreven werkzoekenden en gedeeltelijk arbeidsongeschikten), het aantrekken van mobiele personen (arbeidsmigranten en pendelaars) en het mobiliseren van stille reserves (niet-uitkeringsgerechtigd arbeidsaanbod). Inschakelen werkzoekenden met afstand tot de arbeidsmarkt Een deel van de werkzoekenden heeft een overbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt en is toe te leiden naar regulier werk. Daarvoor is een gerichte inzet mogelijk van (een combinatie van) arbeidsmarktinstrumenten (zoals re-integratieprojecten, scholingstrajecten, leerwerkplaatsen, ‘social return’170, loonkosten- en andere subsidies171), maatschappelijke activering (in samenhang met de Wet Maatschappelijke Ondersteuning) en inburgering. Social Return: A2-school Social return biedt voor gemeenten de nodige mogelijkheden, vooral daar waar sprake is van samenwerking tussen de afdelingen sociale dienst en openbare werken. Een voorbeeld is de A2-school, waarmee Maastricht met de A2-tunnelbouw in zicht is begonnen. Daartoe is op 5 februari 2010 een convenant ondertekend met Avenue2, de aannemer van de ondertunneling. Het streven is tien jaar lang jaarlijks 75 jongeren met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een kans te bieden via praktijkonderwijs (‘leren in uitvoering’) hun vaardigheden te vergroten. De A2-school selecteert zelf de werkzoekenden en leerlingen en regelt de training en begeleiding. De kern van de A2-school wordt gevormd door praktijkopleidingen waarbij op locatie wordt geleerd onder het toeziend oog van een vakman. De deelnemers worden klaargestoomd voor werkzaamheden tijdens de tunnelbouw: grondwerk, straten maken, betontimmerwerk, ijzervlechten. Maar ook: catering, verkeersregelaar, schoonmaakwerk en beveiliging zijn opties. Wie de praktijkopleiding succesvol afrondt, krijgt een baan.172 Sectorarrangement Zorg 169 170 171 172
Limburgtalentrijkeregio.nl; Provincie Limburg (2010), ‘Limburg Talentrijke Regio halverwege. Tussenevaluatie 2010 regionale agenda Onderwijs-Arbeidsmarkt 2008-2012’. Overigens zijn subsidies voor werkgevers pas interessant, wanneer nieuwe werknemers daadwerkelijk iets toevoegen en er niet al teveel administratieve rompslomp is. A2school.nl; Artikel ‘School van de tweede kans’, IN: De Limburger, 02 november 2011.
138
In juni 2011 is door Regioplus met UWV een sectorarrangement gesloten, met als doel binnen één jaar landelijk 2.000 werkzoekenden via een re-integratietraject naar banen in de sector zorg en WJK te leiden. Het accent bij de uitvoering van deze overeenkomst ligt in de regio. Met dit initiatief willen de zestien regionale samenwerkingsverbanden van werkgevers in zorg en WJK, waaronder Zorg aan Zet in Limburg, inspelen op de behoefte aan goed geschoold personeel bij de instellingen in hun specifieke regio. De aard en omvang van de extra instroom zal per regio verschillen. 173
Bij de re-integratie van werkzoekenden met afstand tot de arbeidsmarkt dient speciale aandacht uit te gaan naar jongeren en ouderen. Jongeren komen in tijden van crisis in het algemeen als eerste op straat te staan. Dat was tijdens de kredietcrisis zo en nu met de eurocrisis is dat niet anders. Ouderen verliezen in het algemeen minder snel hun baan, maar eenmaal werkloos komen ze nog maar moeilijk aan de slag. Is werkloosheid onder jongeren dus conjunctureel bepaald, bij ouderen is het een hardnekkig, structureel probleem. Dat vraagt om – blijvende – extra aandacht. Aanpak jeugdwerkloosheid Het landelijke Actieplan Jeugdwerkloosheid is in september 2009 in het leven geroepen om te voorkomen dat jongeren door de kredietcrisis buiten de boot zouden vallen. Doel was jongeren langer op school te houden, intensiever te begeleiden naar bestaande banen en meer stageplaatsen en leerbanen voor jongeren te creëren. Het actieplan, dat voor een belangrijk deel regionaal is uitgevoerd, heeft niet alleen het aantal jeugdwerklozen beperkt maar ook bijgedragen aan de regionale samenwerking. De aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt in de regio is verbeterd en er is meer aandacht gekomen voor een integrale werkgeversdienstverlening.174 Het Actieplan Jeugdwerkloosheid is per 31 december 2011 gestopt. De regionale partijen moeten het nu overnemen. Hieronder volgt een beschrijving van de aanpak in de arbeidsmarktregio’s Noord- en Midden-Limburg en Zuid-Limburg: Jongeren aan het Werk (Noord- en Midden-Limburg): De basis van de aanpak ‘Jongeren Werken aan Werk’ is UNI Venlo (Uitkering Naar Inkomen), een samenwerkingsverband van de gemeente Venlo en het SW-bedrijf WAA. Elke jongere die een arbeidsovereenkomst met de WAA heeft, gaat fulltime aan de slag via ‘Werken aan Werk’. Jongeren die zich op het Werkplein in Venlo melden, krijgen binnen drie maanden een passend aanbod om weer richting school of werk te gaan. Deze aanpak is sluitend ingericht: jongeren die zich gemeld hebben, komen niet meer thuis te zitten. Ze krijgen gefaseerd een arbeidscontract aangeboden. Binnen deze arbeidsovereenkomst wordt een passend traject vormgegeven dat de jongere naar werk/opleiding/participatie begeleidt. Omdat de jongere in dienst treedt bij de WAA ontstaat er tussen de HRM-adviseur van de WAA en de jongerencoach van het Werkplein een intensieve samenwerking. De begeleiding vindt plaats vanuit het Werkplein. Een succesfactor van deze aanpak is dat jongeren vanaf de start leren wat een dienstverband inhoudt. Zo blijven ze dichterbij werk en/of school dan in een uitkeringssituatie. De nieuwe ‘rechtsverhouding’ zorgt ervoor dat er blijvend aandacht gevestigd is op de jongere vanuit twee kanten: vanuit de gemeente en vanuit de werkgever. Daarnaast zorgt een arbeidscontract ervoor dat de jongere zich werknemer voelt, met alle rechten en verplichtingen die daarbij horen. Doorlopende zorglijn (Zuid-Limburg): In de regio Zuid- Limburg is ervoor gekozen om vanuit het Jongerenloket een doorlopende zorglijn aan jongeren aan te bieden. Het project richt zich specifiek op kwetsbare jongeren. Voor elke jongere tot 27 jaar is er een maatwerk oplossing en nazorg. Alle betrokken partijen – waaronder UWV , onderwijsinstellingen, zorginstellingen, penitentiaire instellingen – zijn gecentreerd rondom het Jongerenloket, hét centrale regiepunt. Hierbij staat de oplossing voor de jongere centraal. Jongeren worden ondersteund en aangesproken op alle leefdomeinen waarin zij hulp nodig hebben; daarbij worden ook hun ouders betrokken. De accountmanagers hebben een lage ‘caseload’ waardoor zij jongeren intensief kunnen begeleiden en maatwerk kunnen leveren. Sleutel tot het succes is het ‘vloeiend’ maken van de samenwerking tussen de verschillende partijen: de jongere staat centraal en er wordt flexibel omgegaan met regels. Een manier van werken die wordt vergemakkelijkt door de gemoedelijke en informele sfeer in de regio.175 Aanpak werkloosheid ouderen De RWI geeft in het advies (G)oud! Kansen creëren voor werkloze ouderen een aantal oplossingsrich173 174 175
Zorggazet.nl, 11 juli 2011. Research voor Beleid (2011), ‘Samen in actie. Eindrapport evaluatie Actieplan Jeugdwerkloosheid’. Ministerie van SZW (2011), ‘Estafette ‘succesvolle aanpakken jeugdwerkloosheid’. Praktische aanbevelingen uit de 30 arbeidsmarktregio’s’.
139
tingen aan voor de aanpak van de structureel hoge werkloosheid onder ouderen: Een deel van de oplossing zit in het wegnemen van onjuiste beeldvorming bij werkgevers. Het beeld bestaat dat ouderen minder productief en flexibel zijn, en vaker ziek. De RWI vindt het belangrijk om deze stereotypering weg te nemen. Ook zou de werkgever moeten kijken naar wat ouderen juist toevoegen, zoals ervaring, loyaliteit en nauwkeurigheid. Naast aanpassing van de beeldvorming, roept de RWI op om ondanks de bezuinigingen afspraken te maken over de positie van ouderen bij re-integratieondersteuning door UWV en gemeenten. Zo werken bijvoorbeeld netwerkgroepen goed voor zelfredzame ouderen. De RWI raadt aan om dit instrument overeind te houden. Bij niet-zelfredzamen is intensievere begeleiding nodig, zoals één-op-één-coaching of omscholing naar sectoren waar tekorten zijn. Het kabinet wil de huidige premiekorting voor het in dienst nemen van uitkeringsgerechtigde ouderen omvormen in een dubbele mobiliteitsbonus. Dit maakt het gemakkelijker om deze groep aan het werk te krijgen. Dat betekent wel dat gemeenten en UWV goed zicht moeten hebben op het reële arbeidspotentieel onder deze groep. Een groot deel van de ouderen in de bijstand wil of kan naar eigen zeggen niet meer werken. Het is belangrijk zicht te krijgen op de omvang en mogelijkheden van de groep ontmoedigden. Leeftijd alleen mag geen reden zijn om iemand geen reintegratieondersteuning aan te bieden. Tot slot kan de werkloze oudere zelf zijn situatie verbeteren door bijvoorbeeld breder te zoeken dan zijn oude functie en door goed de mogelijkheden van internet te verkennen. Ook is het met name voor deze groep belangrijk niet alleen te reageren op schriftelijke vacatures, maar actief te netwerken. Een fundamentele verbetering van de positie van werkloze ouderen vraagt om een meerjarige en krachtige alliantie van partijen op de arbeidsmarkt. De RWI ziet het Project 55-plus, dat sociale partners als uitvloeisel van het pensioenakkoord willen starten, als een unieke gelegenheid om te komen tot creatieve en daadkrachtige initiatieven vanuit de regio en sectoren.176
Als gevolg van de wijzigingen in het stelsel van sociale zekerheid – het per 1 januari 2013 samenvoegen van de WWB en delen van de WSW en Wajong in de Wet werken naar vermogen - zal ook speciale aandacht dienen uit te gaan naar (de toeleiding naar regulier werk van) WSW’ers en Wajongers. Meer nog dan bij oudere werkzoekenden betreft het hier ‘moeilijke’ doelgroepen. Voor de arbeidsmarkttoeleiding van WSW’ers en Wajongers (en andere werkzoekenden aan de onderkant van de arbeidsmarkt) is jobcarving een goede oplossingsrichting. Jobcarving is een Engelse term voor werk passend maken. Door eenvoudige taken te bundelen in een nieuwe functie of werkzaamheden af te splitsen van bestaande functies zijn nieuwe banen te creëren aan de onderkant van de arbeidsmarkt. “Werkgevers willen een schaap met vijf poten, maar die zijn moeilijk te vinden. Door een schaap met twee en een schaap met drie poten te zoeken wordt het makkelijker”.177 Jobcarving leidt tot minder werkstress en een betere dienstverlening. Werkgevers hebben bij jobcarving hulp nodig; zelf beschikken zij daarvoor over de tijd noch de kennis. Een SWbedrijf als het Limburgse Licom of een intermediair als Alert Wajong in Maastricht kan werkgevers behulpzaam zijn bij het geschikt maken van het werkproces voor de onderkant van de arbeidsmarkt. Uitzendbureau voor Wajongers Alert Wajong - onderdeel van uitzendorganisatie Alert Mens en Werk in Maastricht – is een gespecialiseerde arbeidsintermediair voor mensen met een fysieke en/of mentale beperking en die in het bezit zijn van een Wajong-indicatie (in Limburg zijn dat er ruim 8.000). Alert Wajong heeft diverse vacatures die – na begeleiding en coaching – door Wajongers zijn te vervullen (zoals hoveniers, productiemedewerkers, kappers, receptionisten en dierenverzorgers). Men probeert gemiddeld vijf Wajongers per maand aan te nemen, dus zo’n zestig per jaar. Zo creëert men een grote detacheringspool. De banen waar het bureau Wajongers naar bemiddelt, zijn reguliere banen bij werkgevers die een hart voor de zaak hebben. Werkgevers kijken daarbij naar de mogelijkheden van Wajongers i.p.v. de beperkingen. In eerste instantie krijgen de Wajongers een jaarcontract. Bij goed functioneren wordt dat contract verlengd en daarna omgezet in een contract voor onbepaalde tijd.178
176 177 178
RWI (2011), ‘(G)oud! Kansen creëren voor werkloze ouderen’. Citaat van directeur HRM van Licom. Alertmensenwerk.nl; Artikel ‘Wajongers zijn de stoottroepen’, IN: De Limburger, 26 juli 2011; Artikel ‘Mensen met ‘een vlekje’ in dienst’, IN: De Limburger, 24 augustus 2011.
140
Een groep werkzoekenden met afstand is niet (direct) toeleidbaar. Van deze groep met een vooralsnog onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt dient de participatie te worden bevorderd (participatiebanen; werken met behoud van uitkering; vrijwilligerswerk). Sociale activerings- en werkervaringsprojecten Pentasz Pentasz is de gemeenschappelijke sociale dienst van Eijsden-Margraten, Gulpen-Witten, Meerssen en Vaals. Het bestand van Pentasz bevat ongeveer twee- tot driehonderd mensen die moeilijk aan betaald werk zijn te helpen. Deze probeert men uit hun maatschappelijk isolement te halen. Dat kan via vrijwilligerswerk of werkervaringsprojecten: Pentasz stoomt in een project langdurig werklozen klaar voor vrijwilligerswerk. Cliënten met grote afstand tot de arbeidsmarkt worden een half jaar lang intensief begeleid. Gedurende zes uur per week krijgen ze trainingen en worden persoonlijke gesprekken gevoerd. Na de cursus krijgen de werklozen ook hulp in de zoektocht naar een passende vrijwilligersbaan. Pentasz hoopt dat de cliënten op die manier een positieve bijdrage kunnen leveren aan de maatschappij. Dat moet er ook toe leiden dat de mensen zich weer gewaardeerd gaan voelen. Voor het project zijn in eerste instantie 45 langdurig werklozen geselecteerd.179 Zes langdurig werklozen uit Vaals hebben het eerste halfjaar van 2011 meegewerkt aan de reconstructie van de N278 in Lemiers. Dit werkervaringsproject is een initiatief van gemeente, provincie, sociale dienst Pentasz en sociale werkvoorziening Licom. De werklozen hebben onder meer gebruikte stenen gereinigd en geselecteerd voor hergebruik in Mamelis. 180
Het bij het naar de arbeidsmarkt toeleiden van bekende reserves een elkaar knopen van verschillende beleidsterreinen/vraagstukken heeft meerwaarde. Zo heeft bijvoorbeeld de Limburgse economische topsector Agrofood (Greenport Venlo) – naast vakkrachten – ook behoefte aan aanzienlijke aantallen laaggeschoolden. In de kaartenbakken van UWV en gemeenten is deze groep ruim voorradig. Deze mensen moeten gemobiliseerd worden. Bij werkgevers moeten vooroordelen over deze – en andere minder kansrijke – werklozen worden weggenomen en een beroep worden gedaan op (hun gevoel voor) maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bij een dergelijke verknoping van (sociaal en economisch) beleid snijdt het mes (minstens) aan twee kanten. Voor het naar de arbeidsmarkt toeleiden van bekende reserves vormen de kabinetsbezuinigingen op de budgetten voor re-integratie en participatie een belangrijke belemmerende factor. Teken aan de wand is het verleggen van de focus door het Heerlens bedrijf Maecon. Dit bedrijf, groot geworden met re-integratie, ziet weinig heil meer in de Nederlandse reintegratiemarkt. Maecon richt zich voortaan op administratieve dienstverlening (payrolling), detacheren, uitzenden en thuiszorg én op internationale re-integratieprojecten.181 Aantrekken van mobiele personen Een deel van de oplossing van personeelstekorten op de Limburgse arbeidsmarkt is ook gelegen in het inzetten van (tijdelijke) arbeidsmigranten. In de land- en tuinbouw in Noorden Midden-Limburg wordt al geruime tijd op grote schaal gebruik gemaakt van OostEuropese arbeidsmigranten, met name Polen. Was het verblijf van de Polen hier aanvankelijk tijdelijk van aard, nu is duidelijk dat velen zich hier blijvend of in ieder geval voor een aantal jaren willen vestigen. De eerste gezinsherenigingen hebben reeds plaatsgevonden. Gemeenten en andere instellingen zullen daarop in moeten spelen, zodat de integratie soepel verloopt. Welzijn en integratie van Poolse arbeidsmigranten Uit een inventarisatie van het welzijn en de integratie van Polen in Noord- en Midden-Limburg blijkt dat veel Polen zich uitgebuit of met weinig respect behandeld voelen en nog niet of nauwelijks geworteld zijn in de samenleving hier. Het beleid rond buitenlandse werknemers blijft in veel Noorden Midden-Limburgse gemeenten beperkt tot huisvesting. In Horst aan de Maas is men verder. De gemeente subsidieert de Stichting Arka en het Servicepoint in Meterik waar Polen voor allerhande informatie terecht kunnen. Meterik heeft ook een (actieve) Poolse parochie (H. Faustyna Kowalska). 179 180 181
Artikel ‘Pentasz leidt op tot vrijwilliger’, IN: De Limburger, 19 januari 2011. Artikel ‘Werklozen aan de slag’, IN: De Limburger, 8 december 2010. Zo leidt het bedrijf voor Shell en een Russische oliemaatschappij een groot aantal langdurig werkloze Irakezen op. Slowaakse verpleegkundigen worden naar werk in Duitsland geleid. Zie: Artikel ‘Maecon slaat nieuwe wegen in’, IN: De Limburger, 27 april 2011.
141
Horst aan de Maas kent verder onder meer een klankbordgroep voor Poolse migranten. Woningcorporatie Wonen Limburg heeft een medewerker voor Polen en houdt op diverse locaties spreekuren.182
Naast deze vooral lager opgeleide (tijdelijke) arbeidsmigranten zijn er ook internationale kenniswerkers actief in Limburg. Het oog bij de werving daarvan is naast Azië onder meer ook (tijdelijk?) gericht op Zuid-Europese landen als Spanje, die door de eurocrisis een hoge werkloosheid kennen (ook onder hoogopgeleiden). Zo ziet bijvoorbeeld AZM/ Maastricht UMC Spanje als een zeer interessant land voor de werving van gekwalificeerd personeel. Redenen zijn naast de omvang en de kwaliteit van het aanbod ook dat dergelijke mobiliteit niet zorgt voor brain drain aldaar en dat de culturen goed op elkaar aansluiten. Kantoor Maastricht University in India In december 2010 is in India het Maastricht Education and Research Centre Pvt. Ltd (MERC) officieel geopend. Het MERC - gevestigd in Bangalore - koppelt Maastricht University aan studenten, studiekiezers, alumni, academici, kennisinstellingen en bedrijfsleven in India. Reeds in 2007 heeft Maastricht University India aangemerkt als doelland voor lange termijn samenwerking en studentenwerving. De focus ligt daarbij op brain circulation: waar vroeger vooral sprake was van brain drain, ligt nu de nadruk op internationale mobiliteit van kennis en academici. Deze strategie heeft geresulteerd in twee pijlers: het Maastricht University India Institute in Nederland als ontmoetingspunt en kennisnetwerk voor India experts, en het MERC in Bangalore, waar de nadruk ligt op samenwerking met bedrijven en instellingen in India. Het kantoor is tevens uitvalsbasis voor studentenwervingsactiviteiten en ontmoetingsplek voor studenten en alumni die in India verblijven. Zo worden in Bangalore bijvoorbeeld pre-departure trainingen georganiseerd voor aankomende studenten ter voorbereiding op hun studie in Maastricht.183 Blue Birds arbeidsmigratie pilot In opdracht van het ministerie van Buitenlandse Zake is Stichting HIT Foundation in Maastricht in 2010 de Blue Birds arbeidsmigratie pilot gestart. Doel van de pilot is te onderzoeken of tijdelijke arbeidsmigratie voordelen kan brengen voor alle betrokkenen: migranten, de Nederlandse arbeidsmarkt en de landen van herkomst. De pilot identificeert de voor- en nadelen, beperkingen en risico’s om nieuwe vormen van migratie te verkennen. De bedoeling was in drie jaar tijd 160 werknemers uit Zuid-Afrika en Indonesië naar Nederland te halen, met name vaklui (op VMBO tot en met WOniveau). De werknemers zouden maximaal twee jaar in Nederland mogen blijven en geen familie meenemen. De bedoeling was dat ze de hier opgedane kennis en ervaring in het land van herkomst gebruiken. Op 1 juni 2011 heeft Buitenlandse Zaken besloten de pilot voortijdig te beëindigen omdat ‘er onvoldoende draagvlak bestaat om de complicaties in de uitvoering op te lossen’. Ondanks dat de pilot voortijdig is gestaakt, zijn er volgens HIT belangrijke lessen geleerd die als input kunnen dienen voor vervolgstappen in de toekomst.184 Werving Spaanse verpleegkundigen Het AZM heeft in de zomer van 2011 als experiment veertien Spaanse verpleegkundigen geworven. Met dit proefproject speelt het AZM in op de al over een paar jaar verwachte schaarste aan hoogopgeleide professionals. De betreffende kandidaten hebben in Spanje wel al een diploma verpleegkunde op HBO- of universitair niveau gehaald, maar daar zijn geen vervolgopleidingen voor gespecialiseerde functies. Daarom volgen ze – na een spoedcursus Nederlands en een stage in het AZM – nog twee jaar een HBO-opleiding bij Hogeschool Zuyd. Tijdens deze opleiding, die half maart van start gaat, komen ze dienst bij het AZM en krijgen gewoon salaris. Het eerste jaar betaalt het AZM ook hun huisvesting. De studenten moeten zelf hun opleiding financieren. Dat geld krijgen ze van het AZM terug als ze na afronding van hun studie nog twee jaar in Maastricht blijven werken. Het experiment kost het AZM naar verwachting 200.000 euro. Het ziekenhuis koos voor werving in Spanje omdat jongeren daar redelijk Engels spreken, er cultureel geen al te grote verschillen zijn en er geen problemen zijn met arbeidsvergunningen. Ook hebben de jongeren door de hoge werkloosheid in Spanje nauwelijks perspectief en zijn ze zeer gemotiveerd om hierheen te komen. Als het experiment slaagt, gaat het AZM straks mogelijk ook in andere Zuid-Europese landen verpleegkundigen werven.185 In het verleden heeft AZM ook personeel uit verdere oorden geworven, zoals Filippijnen. Maar de taal- en cultuurverschillen bleken te groot.186 182 183 184
185 186
Arka, Wonen Limburg en Synthese (2011), ‘Inventarisatie Welzijn Poolse migranten’. Persbericht Maastricht University ‘UM kantoor in India officieel geopend’, 8 december 2010. HIT ontwikkelt innovatieve oplossingen voor complexe problemen op het snijvlak van arbeid en migratie. Via concrete experimenten en praktijkonderzoek levert HIT input voor beleid- en praktijkvernieuwing in Nederland en over grenzen. Zie: Hitfoundation.eu. Artikel ‘AZM verwacht schaarste aan hoogopgeleid personeel’, IN: De Limburger, 14 februari 2012. Artikel ‘AZM werft in Spanje personeel’, IN: De Limburger, 8 juni 2011.
142
Gezien de ligging van Limburg kan ook grenspendel een oplossing vormen voor knelpunten op de arbeidsmarkt, met de opmerking dat ook over de grenzen specifieke arbeidsmarktproblemen bestaan. Voor tekortsectoren is te denken aan het (meer) inzetten van grenspendelaars uit België en Duitsland. Zo trekt Zuid-Limburg nu al veel mensen uit Aken en Belgisch Limburg en een bedrijf als Rockwool in Roermond werft actief in Duitsland. Omgekeerd zouden Limburgse werkzoekenden kunnen pendelen naar aangrenzende regio’s in België en Duitsland. Van belang daarbij is een betere aansluiting van de transportinfrastructuur en het wegnemen van barrières in onderwijs, taal, administratieve regelgeving, fiscale aspecten, cultuurverschillen et cetera. 187 In het programma Economie & Concurrentiekracht geeft de Provincie Limburg aan de grensoverschrijdende arbeid te willen faciliteren. Een actie die reeds in ontwikkeling is, is de realisatie van grensinformatiepunten voor grenspendelaars en het realiseren van een International Service Desk voor internationale kenniswerkers. Verder wordt het grensoverschrijdend opleiden gestimuleerd en wordt een nieuw kader uitgewerkt voor het stimuleren van buurtaalonderwijs (Duits en Frans), met name in het VO en MBO.188 ‘Future proof for cure and care’ ‘Future proof for cure and care’ is een Euregionaal arbeidsmarktproject waarin 27 partijen uit de Euregio Maas-Rijn, Vlaams, Waals en Duits België en de regio Aken participeren. Partners in het project namens Limburg zijn Zorg aan Zet, de Zorgacademie, Zuyd Hogeschool, Calibris, Parkstad Limburg en UWV. Belangrijke doelstelling van het project is om vanuit een gezamenlijke arbeidsmarktproblematiek binnen de zorgsector samenwerkingsverbanden tussen de diverse partijen tot stand te brengen en kennis en ervaring te delen. Hiervoor zijn zeven actielijnen gedefinieerd, waaronder het verkrijgen van inzicht in (de werking van) de arbeidsmarkt in de regio’s, een gezamenlijke sensibilisatie naar een leven lang leren en het uitwerken van een Euregionale marketingcampagne. Ook gaan de partijen een kader ontwerpen waarbinnen Euregionaal afstemming en erkenning van EVC’s kan plaatsvinden. Daarnaast wordt een Euregionaal aanbod van masterclasses ontwikkelt. Het project kent een looptijd van drie jaar (2012 t/m 2014) en wordt mede mogelijk gemaakt door de toekenning van een Interreg-subsidie. De Nederlandse projectpartners worden bovendien financieel ondersteund door de Provincie Limburg.189
Verbetering van de bereikbaarheid met het openbaar vervoer in Limburg - kan een bijdrage leveren aan de interprovinciale pendel (met name vanuit Parkstad Limburg – een regio met veel werkzoekenden - naar de rest van de provincie). Mobiliseren van stille reserves De stille reserves (niet-uitkeringsgerechtigden) vormen in potentie een belangrijke bron van arbeid. Voorwaarden voor het kunnen mobiliseren van de stille reserves zijn allereerst nader inzicht in de omvang en samenstelling van deze groep in Limburg én middelen voor het daadwerkelijk aanboren van deze bron. Van belang is verder dat bedrijven en instellingen een uitnodigende, laagdrempelige indruk maken en rekening houden met wat de stille reserves willen (in termen van arbeidsduur en werktijden). Eenmaal binnen, is begeleiding met maatwerk (door opleidingsfunctionarissen) essentieel. Vaak is bijscholing nodig. Het MBO in Limburg kan hierin met speciale cursussen voor deze doelgroep een belangrijke rol spelen.
7.6
Oplossingsrichtingen Bedrijfsvoering
Het kwadrant Bedrijfsvoering herbergt oplossingsrichtingen die betrekking hebben op het optimaliseren van de arbeidsproductiviteit en het verhuizen van activiteiten. Bij het optimaliseren van de arbeidsproductiviteit gaat het vooral om arbeidsbesparende (sociale en technologische) innovaties op strategisch en tactisch niveau (sectoren, netwerken en individuele arbeidsorganisaties), operationeel niveau (personeelsbestand) en/of technologisch niveau (technologieën, hulpmiddelen en producten). Sociale en technologi187 188 189
Atlas voor gemeenten (2010), ‘Een begrensde markt’. Provincie Limburg (2012), ‘Limburgse Concurrentiekracht. Strategische kadernotitie voor het programma Economie & Concurrentiekracht’. Futureproofforcureandcare.eu.
143
sche innovaties dragen bij aan de verhoging van de arbeidsproductiviteit en bieden daarmee een deel van de oplossing voor de (verwachte) personeelstekorten in sectoren als zorg en techniek. Dat zal echter niet voldoende zijn. Innovaties zullen daarom plaats moeten hebben naast/in samenhang met oplossing(srichting)en in de andere kwadranten van de Arbeidsmarktcirkel. Verhuizen van (onderdelen van) een bedrijf of instelling in de provincie naar een andere regio of een ander land kan voor betreffende arbeidsorganisatie een oplossing zijn voor eventuele personeelstekorten, voor (de economie en arbeidsmarkt van) Limburg is dit echter niet de meest gelukkige. Los daarvan, zijn bedrijven en instellingen in het algemeen niet zomaar te verplaatsen. Bovendien is er hier en daar ook al weer sprake van een omgekeerde beweging (bedrijven keren terug naar Nederland).
7.7
Resumé
Dit hoofdstuk beschreef initiatieven en oplossingsrichtingen voor de discrepanties op de Limburgse arbeidsmarkt. De oplossingsrichtingen zijn daarbij geordend aan de hand van (de kern en de vier kwadranten van) de Arbeidsmarktcirkel: algemeen; onderwijs; werkenden; reserves; bedrijfsvoering. Kortheidshalve verwijzen we hier naar de betreffende paragrafen 7.2 tot en met 7.6. Het overzicht is te beschouwen als een tool box en bevat zowel nieuwe als reeds bestaande oplossingsrichtingen. Laatstgenoemde zouden geïntensiveerd en/of breder toegepast kunnen worden.
144
Bijlage 1
Arbeidsmarktmodel
Als analysekader wordt in RAIL een conceptueel model voor de werking van de Limburgse arbeidsmarkt gebruikt, bestaande uit vijf onderling samenhangende deelmodellen: Beïnvloedende factoren (PESTLE-analyse) Vraag- en aanbodmodel Prognosemodel Discrepantiemodel Oplossingenmodel. Figuur B1.1 Conceptueel model voor de werking van de Limburgse arbeidsmarkt Beïnvloedende factoren (PESTLE)
Stroommodel
Huidige personeelsbehoefte (vraag naar arbeid)
Confrontatie vraag en aanbod huidige situatie
Huidig beschikbaar menselijk kapitaal (aanbod van arbeid)
Discrepantiemodel
Toekomstige personeelsbehoefte
Confrontatie vraag en aanbod toekomstige situatie
Toekomstig beschikbaar menselijk kapitaal
Prognosemodel
Oplossingenmodel
Bron: Research voor Beleid/Etil.
145
Hierna gaan we nader in op de verschillende deelmodellen.
Beïnvloedende factoren (PESTLE-analyse) De Limburgse arbeidsmarkt staat niet op zichzelf. De werking van de arbeidsmarkt wordt beïnvloed door een aantal omgevingsvariabelen. De PESTLE-analyse is een - van oorsprong bedrijfskundig - model/raamwerk voor de beschrijving van factoren op macroomgevingsniveau. Het model onderscheidt de volgende factoren: Political (politiek en beleid) Economic (economie) Social (sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen) Technological (technologie) Legal (wet- en regelgeving) Environmental (milieu). Voor de beschrijving van de omgeving van de Limburgse arbeidsmarkt zijn vooral de factoren politiek, economie en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen van belang.
Vraag- en aanbodmodel De Limburgse arbeidsmarkt is een complex geheel van elkaar beïnvloedende factoren. Van belang zijn de omvang en kenmerken van vraag en aanbod: De vraag naar arbeid wordt onder meer bepaald door de productie van het bedrijfsleven en de publieke sector, de arbeidsproductiviteit en de arbeidsduur. De vraag naar arbeid vertaalt zich in werkgelegenheid (banen) en vacatures. Het aanbod van arbeid is afhankelijk van de omvang van de potentiële beroepsbevolking (de bevolking van 15-64 jaar), het deel hiervan dat actief is op de arbeidsmarkt als werkend of werkzoekend (i.e. de beroepsbevolking, waaronder ook de schoolverlaters zijn te rekenen) en de pendel (inclusief grensoverschrijdende arbeid in België en Duitsland). Onderstaande figuur geeft (de samenhang tussen) deze factoren schematisch weer. Figuur B1.2 Vraag- en aanbodmodel: factoren die een rol spelen op de Limburgse arbeidsmarkt Arbeidsduur baan Arbeidsproductiviteit
Banen
Vraag naar fte’s
Vraag
Vacatures
‘Productie’
Niet werkende werkzoekenden Aanbod Bevolking 15-64 jaar Beroepsbevolking
Pendel
Aandeel nietberoepsbevolking
Bron: CWI (2006), ‘Arbeidsmarktprognose 2006-2011’; bewerking Research voor Beleid/Etil.
146
Prognosemodel Door vraag en aanbod op de Limburgse arbeidsmarkt te prognosticeren en vervolgens met elkaar te confronteren zijn mogelijke toekomstige discrepanties in kaart te brengen. Voor het voorspellen van de ontwikkelingen aan de vraag- aanbodzijde van de Limburgse arbeidsmarkt wordt in RAIL 2012 gebruik gemaakt van het Regionaal Arbeidsmarkt Prognosemodel (RAP). De kern van RAP wordt gevormd door een model waarin de algehele ontwikkelingen aan de vraag- en aanbodzijde van de arbeidsmarkt centraal staan. Binnen RAP wordt gebruik gemaakt van een aanvullende module: PROB. PROB staat voor PRognose naar Opleiding en Beroep en biedt de mogelijkheid om de specifieke regionale arbeidsmarktsituatie naar opleidingstype en beroepsgroep inzichtelijk te maken. De toekomstige economische ontwikkeling is met grote onzekerheden omkleed. Binnen RAP wordt rekening gehouden met deze onzekerheden door naast de basisprojectie, oftewel het basispad, alternatieve scenario’s door te rekenen. In RAIL 2012 wordt in afwijking van de gebruikelijke praktijk slechts één variant gepresenteerd, met een lagere groei. Dit om aan te geven dat de risico’s op dit moment overwegend neerwaarts zijn. RAIL sluit hiermee aan bij de Macro Economische Verkenning 2012, waarin ook slechts één lagere variant is opgenomen: Basispad: gemiddelde economische groei van 0,5% op de korte termijn en 1,5% op de middellange termijn gedurende de periode 2011-2016. Lage variant: gemiddelde economische groei van -0,5% op de korte termijn en 0,75% op de middellange termijn gedurende de periode 2011-2016. Het basispad is dan te zien als de verwachte arbeidsmarktsituatie voor de nabije toekomst, conditioneel op zo realistisch mogelijke aannames en verwachte ontwikkelingen. Het basispad geeft met andere woorden de beste raming weer die op dit moment voorhanden is, terwijl de lage variant inzicht geeft in de onzekerheidsmarges.
Discrepantiemodel Binnen de Limburgse arbeidsmarkt is - naast de vraag- en aanbodzijde - onderscheid te maken tussen het ‘dynamische’ deel (vacatures en werkzoekenden) en het meer ‘statische’ deel (werkgelegenheid en beroepsbevolking). Confrontatie van vraag en aanbod kan leiden tot het constateren van discrepanties op de arbeidsmarkt op de kortere en/of middellange termijn (zie onderstaande figuur).
147
Figuur B1.3 Discrepantiemodel: mogelijke discrepanties op de Limburgse arbeidsmarkt OMGEVINGSVARIABELEN (PESTLE)
‘DYNAMISCH DEEL LIMBURGSE ARBEIDSMARKT’ VACATURES
WERKZOEKENDEN > KORTE TERMIJN <
KWANTITATIEVE KWANTITATIEVEDISCREPANTIES DISCREPANTIES
V R A A G Z I J D E
Werkgelegenheid + uitbreiding- en vervangingsvraag
A A N B O D Z I J D E
Huidige werkenden + schoolverlaters + (werkende en werkloze) werkzoekenden
KWALITATIEVE KWALITATIEVEDISCREPANTIES DISCREPANTIES Technisch-instrumentele en sociaalnormatieve eisen van werkgevers
Eisen van arbeidsaanbod aan arbeidsinhoud, -voorwaarden en omstandigheden
ONDOORZICHTIGHEID ONDOORZICHTIGHEIDARBEIDSMARKT ARBEIDSMARKT Wervingsgedrag van werkgevers; Beeld van (groepen) werkzoekenden
Zoekgedrag van werkzoekenden; Imago regio/ sectoren
MEER ‘STATISCHE’ DEEL LIMBURGSE ARBEIDSMARKT WERKGELEGENHEID
BEROEPSBEVOLKING > (MIDDEL)LANGE TERMIJN <
OMGEVINGSVARIABELEN (PESTLE)
Bron: Research voor Beleid/Etil.
In theorie zijn op de Limburgse arbeidsmarkt (op de kortere en/of middellange termijn) drie soorten discrepanties te onderscheiden: Van kwantitatieve discrepanties is sprake wanneer in de regio als geheel of in bepaalde deelgebieden of branches het totale aantal baanopeningen (i.e. de som van uitbreidingsen vervangingsvraag) groter dan wel kleiner is dan het aantal werkzoekenden (in de ruime zin van het woord: schoolverlaters, niet-werkende en werkende werkzoekenden) Kwalitatieve discrepanties treden op wanneer de (technisch-instrumentele en sociaalnormatieve) eisen van werkgevers hoger zijn dan de kwalificaties van werkzoekenden dan wel wanneer werkzoekenden hogere eisen stellen aan arbeidsvoorwaarden, -inhoud en -omstandigheden dan wat werkgevers willen/ kunnen bieden Ten slotte kan sprake zijn van ondoorzichtigheid van de arbeidsmarkt (intransparantie). Daarbij gaat het naast verschillen tussen het wervingsgedrag van werkgevers en het zoekgedrag van werkzoekenden om imagoproblemen. Zo kan het imago van de regio als geheel of van bepaalde deelgebieden of branches een probleem vormen. Aan de andere kant kunnen werkgevers een negatief beeld hebben van (groepen) werkzoekenden.
Oplossingenmodel Wanneer duidelijk wordt waar de - huidige en te verwachten - discrepanties zich op de Limburgse arbeidsmarkt kunnen voordoen, is het nuttig deze te koppelen aan de mogelijkheden een oplossing ervoor te vinden. De zogenaamde Arbeidsmarktcirkel (ook wel bekend onder de naam Cirkel van Stimulus of Arbeidsradar) brengt een groot aantal opties en instrumenten bij elkaar die de verschillende betrokken actoren ter beschikking staan voor het wegnemen (of in ieder geval verminderen) van discrepanties op de Limburgse arbeidsmarkt.
148
Figuur B1.4 Oplossingenmodel: Arbeidsmarktcirkel
BEVORDEREN INSTROOM
BEVORDEREN INSTROOM ONDERWIJS
RESERVES
KANSRIJKE OPLOSSINGSRICHTINGEN & PROBLEEMEIGENAREN
KANSRIJKE OPLOSSINGSRICHTINGEN & PROBLEEMEIGENAREN
ALGEMEEN
BEDRIJFSVOERING
WERKENDEN
BEVORDEREN GEWENSTE DOORSTROOM & VOORKOMEN UITVAL
BEVORDEREN GEWENSTE DOORSTROOM & VOORKOMEN UITVAL
Bron: Research voor Beleid/Etil.
De Arbeidsmarktcirkel is verdeeld in vier kwadranten. De reserves op de arbeidsmarkt: hierop richt zich traditioneel het arbeidsmarktbeleid. Het gaat om het (toeleiden en) bemiddelen van werklozen, het toeleiden van (tijdelijke arbeids)migranten en het mobiliseren van de stille reserves. Het onderwijs: het bevorderen en op de juiste manier richten van instroom in en uitstroom uit het onderwijs en het verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. De werkenden: hierbij gaat het zowel om het optimaliseren van de inzet van werknemers, bijvoorbeeld door interne en externe mobiliteit, als om het voorkomen van ongewenste uitstroom van werknemers. De bedrijfsvoering: de oplossing van personele knelpunten kan ook gelegen zijn in het optimaliseren van de arbeidsproductiviteit door bijvoorbeeld technologische aanpassingen, aanpassing van werkprocessen of verhuizen van activiteiten. De essentie van de Arbeidsmarktcirkel is een integrale aanpak van de arbeidsmarktproblematiek vanuit alle vier onderscheiden invalshoeken. Van belang daarbij is ook het benoemen van probleemeigenaren.
149
150
Bijlage 2
Definities
Arbeidsmarktinstroom Het aanbod van nieuwe arbeidskrachten op de arbeidsmarkt, zoals bepaald door de verwachte uitstroom van schoolverlaters uit het initiële dagonderwijs, de schoolverlaters van het deeltijdonderwijs, het niet-reguliere voltijdonderwijs en de beroepsgerichte volwasseneneducatie. Daarbij wordt de benaming ‘schoolverlater’ meestal ook gehanteerd voor de afgestudeerden van het hoger onderwijs. Bron: ROA, bewerking Etil.
Arbeidsongeschikten Personen die door ziekte of gebrek niet in staat zijn om met gangbare arbeid hetzelfde te verdienen als gezonde personen met een soortgelijke opleiding en ervaring gewoonlijk verdienen. Onder deze categorie vallen personen die een uitkering krijgen in het kader van WIA, WAO, WAJONG of WAZ. Dit hoeft niet te betekenen dat deze personen niet werken. Zij kunnen een gedeeltelijke uitkering ontvangen en zich aanbieden op de arbeidsmarkt. Dit betekent dat wanneer iemand zich daadwerkelijk aanbiedt, hij of zij behoort tot de beroepsbevolking. Biedt iemand met een gedeeltelijke uitkering zich niet aan op de arbeidsmarkt, dan behoort hij of zij bij de stille arbeidsreserve. Bron: CBS, bewerking Etil.
Arbeidsplaatsen Het aantal ‘bezette’ arbeidsplaatsen van minimaal 1 uur per week. Het gaat hier zowel om personen in loondienst als zelfstandigen. Deze definitie is gelijk aan die van werkgelegenheid. Peildatum: 1 april. Bron: LISA, Vestigingen Register Limburg, prognose Etil.
Baanopeningen (naar opleiding) De totale vraag naar nieuwkomers op de arbeidsmarkt, zoals deze is bepaald door de uitbreidingsvraag (als gevolg van werkgelegenheidsgroei) en de vervangingsvraag. Beroepsgroep In het arbeidsmarktmodel Limburg wordt uitgegaan van 127 beroepsgroepen over de volle breedte van de arbeidsmarkt. Deze zijn geclusterd tot 54 beroepsklassen waarop de resultaten gepresenteerd worden. De indeling van 127 beroepsgroepen is gebaseerd op de Standaard Beroepenclassificatie 1992 (SBC ‘92) van het CBS. Bevolking Bevolking per 1 januari. Het betreft de geregistreerde bevolking van een gebied. Bron: Progneff.
Beroepsbevolking De beroepsbevolking is gelijk aan de som van de werkzame beroepsbevolking en de werkloze beroepsbevolking. De werkzame beroepsbevolking bestaat uit personen (15-64-jarigen) die ten minste 12 uur per week betaald werken of werk hebben aanvaard. De werkloze beroepsbevolking bestaat uit personen (15-64-jarigen) die geen betaald werk hebben (of minder dan 12 uur per week) en die aangeven meer dan 12 uur per week te willen werken, daarvoor op korte termijn beschikbaar zijn en de afgelopen vier weken actief naar werk hebben gezocht. Peildatum: jaargemiddelde. Bron: CBS, bewerking en prognose Etil.
151
Beroepsdeelneming Beroepsbevolking in percentage van de potentiële beroepsbevolking (= bevolking 15 tot en met 64 jaar). Beroepsdeelneming wordt ook wel arbeidsparticipatie of participatiegraad genoemd. Peildatum: jaargemiddelde. Bron: CBS, bewerking en prognose Etil.
Indicator Perspectief op Baan (IPB) De Indicator Perspectief op Baan (IPB) geeft de verhouding tussen aanbod en vraag in de prognoseperiode voor een opleidingstype weer. De vraag- en aanbodprognoses zijn gebaseerd op de actuele arbeidsmarktpositie van een opleiding. Het toekomstig arbeidsmarktperspectief per opleidingstype wordt bepaald door middel van de IPB, die is gedefinieerd als de verhouding tussen enerzijds de verwachte arbeidsmarktinstroom van schoolverlaters en het aantal kortdurig werklozen en anderzijds de verwachte baanopeningen. Naarmate de waarde van de indicator hoger is wordt het perspectief slechter. Indicator Personeelskrapte (IPK) Om inzicht te verschaffen hoe de aansluitingsproblematiek tussen onderwijs en arbeidsmarkt zijn weerslag heeft op de wervingsproblematiek in de verschillende beroepsgroepen, wordt gebruik gemaakt van de Indicator Personeelskrapte (IPK). De IPK geeft aan in welke mate het voor werkgevers mogelijk is om de gewenste personeelssamenstelling naar opleidingsachtergrond binnen beroepen te realiseren, bij de voorspelde vraag-aanbod-verhoudingen voor de verschillende opleidingstypen. De IPK heeft een waarde tussen 0 en 1. Naarmate de waarde van de indicator lager is, zijn de knelpunten in de personeelsvoorziening voor de betreffende beroepsgroep groter. Macrodoelmatigheid De macrodoelmatigheid van een opleiding heeft betrekking op het belang van de opleiding voor de maatschappij en de potentiële vraag naar de opleiding. Doel van de Beleidsregel Macrodoelmatigheid van het ministerie van OCW is het tegengaan van onnodige concurrentie tussen instellingen. De beleidsmaatregel schept een toetsingskader voor de beoordeling van voornemens van instellingen om nieuwe opleidingen te beginnen, een bestaande opleiding (ook) in een andere vestigingsplaats aan te bieden, dan wel een bestaande opleiding te verplaatsen. Niet-werkende werkzoekenden (NWW) Personen van 15-64 jaar zonder betaald werk (of met werk van minder dan 12 uur per week) die bij het UWV staan ingeschreven en die bij inschrijving hebben aangegeven een baan te zoeken van tenminste 12 uur per week (ongeacht of men hiervoor beschikbaar is). Bron: UWV , prognose Etil.
Openstaande vacatures Alle openstaande vacatures die op de betreffende peildatum bij het UWV zijn geregistreerd. Bron: UWV , bewerking Etil.
Opleidingstype Alle voorkomende opleidingen zijn samengevoegd tot een aantal clusters. In het arbeidsmarktmodel Limburg worden 102 opleidingstypen onderscheiden. Deze zijn geclusterd tot 22 opleidingscategorieën waarop de resultaten gepresenteerd worden. De opleidingsindeling is gekoppeld aan de Standaard Onderwijsindeling 2003 (SBI ‘03) van het CBS. Potentiële beroepsbevolking Alle personen van 15 tot en met 64 jaar. Peildatum: jaargemiddelde.
152
Bron: Progneff, bewerking Etil.
Sectoren In het arbeidsmarktmodel Limburg wordt uitgegaan van 33 sectoren over de volle breedte van de economie. Deze zijn geclusterd tot 20 sectoren waarop de resultaten gepresenteerd worden. Uitbreidingsvraag De vraag naar nieuwe arbeidskrachten die ontstaat door groei van de werkgelegenheid. Als sprake is van een werkgelegenheidsdaling, is de uitbreidingsvraag negatief. Vervangingsvraag De vraag naar nieuwe arbeidskrachten die ontstaat doordat de arbeidsplaatsen van werkenden die met pensioen gaan, arbeidsongeschikt worden of zich (tijdelijk) terugtrekken van de arbeidsmarkt opnieuw moeten worden opgevuld. De vervangingsvraag per beroepsgroep kan bovendien ontstaan door de beroepsmobiliteit. De vervangingsvraag naar opleidingstype kan ontstaan wanneer arbeidskrachten door middel van niveauverhogende of richtingveranderende scholing aanvullende kwalificaties weten te verwerven. Vertrek van werkenden dat niet leidt tot vraag naar nieuwkomers uit hetzelfde opleidingstype of dezelfde beroepsgroep wordt niet meegerekend als vervangingsvraag. Bron: ROA, bewerking Etil.
Werkgelegenheid Het aantal bezette arbeidsplaatsen van minimaal 1 uur per week. Het gaat hier zowel om personen in loondienst als zelfstandigen. Deze definitie is gelijk aan die van arbeidsplaatsen. Peildatum: 1 april. Bron: LISA, Vestigingen Register Limburg, prognose Etil.
Werkloosheid (NWW) Werkloosheid wordt uitgedrukt in aantal niet-werkende werkzoekenden (NWW). Bron: UWV , CBS, prognose Etil.
Werkloosheidspercentage Aantal niet-werkende werkzoekenden (NWW) uitgedrukt als percentage van de beroepsbevolking. Peildatum: jaargemiddelde. Bron: UWV , CBS, prognose Etil.
Wet Werken naar Vermogen (WWNV) Voor wie (gedeeltelijk) kan werken, geldt per 1 januari 2013 de Wet werken naar vermogen (WWNV) in plaats van de Wet investeren in jon-geren (WIJ), de Wet Sociale werkvoorziening (WSW) of de Werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). De Wet werk en bijstand (WWB) zal opgaan in de WWNV. De sociale werkvoorziening blijft bestaan voor mensen die alleen in een beschutte omgeving kunnen werken. Jonggehandicapten die voor 1 januari 2012 onder de Wajong vielen, blijven bij het UWV. Dit geldt ook voor mensen die na die datum nog in de Wajong komen, volledig arbeidsongeschikt zijn en dat ook zullen blijven. De WWNV bevat maatregelen waarmee het voor werkgevers aantrekkelijker wordt om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen.
153
154
Bijlage 3
Tabel baanopeningen naar beroepsgroep
Baanopeningen (BO) naar beroepsgroep en het belang van vervangingsvraag (VV)* in Limburg, in aantal en als percentage van de werkgelegenheid in 2010 BO Limburg 2011-2016
BO % Totaal WP
Belang vervangingsvraag %
21.800
36,2
84,1%
400
27,4
100,0%
Lagere agrarische beroepen
6.000
52,3
93,3%
Lagere technische beroepen
1.800
42,3
94,2%
Lagere bouwkundige beroepen
3.800
28,6
100,0%
Lagere metaal- en elektrotechnische beroepen
1.900
30,4
100,0%
Lagere overige industriële beroepen
2.200
29,8
100,0%
Lagere transportberoepen
9.000
40,8
93,3%
Lagere (para) medische beroepen
900
23,9
88,9%
Lagere administratieve beroepen
3.900
21,7
100,0%
10.700
28,2
76,8%
500
16,0
100,0%
Lagere verzorgende beroepen
2.700
32,7
91,9%
Lagere dienstverlenende beroepen
4.000
27,0
91,7%
Middelbare agrarische beroepen
3.900
44,1
100,0%
Middelbare technische beroepen
6.500
35,0
92,4%
Middelbare bouwkundige beroepen
3.900
33,6
100,0%
Middelbare metaal- en elektrotechnische beroepen
2.800
29,8
100,0%
Middelbare overige industriële beroepen
2.200
27,9
100,0%
600
24,5
100,0%
Middelbare (para) medische beroepen
9.800
39,0
60,6%
Middelbare administratieve beroepen
9.100
26,9
86,9%
11.000
32,4
73,2%
1.100
21,1
100,0%
Beroepen Elementaire beroepen Lagere niet-specialistische beroepen
Lagere commerciële en verkoopberoepen Lagere beveiligingsberoepen
Middelbare transportberoepen
Middelbare commerciële en verkoopberoepen Middelbare jur, bestuurlijke en beveiligingsberoepen Middelbare taalkundige, culturele beroepen
600
36,8
90,5%
Middelbare sociaal-maatschappelijke beroepen
1.000
15,8
100,0%
Middelbare verzorgende beroepen
1.200
17,7
100,0%
Middelbare dienstverlenende beroepen
2.500
20,1
100,0%
Hogere pedagogische beroepen
5.300
29,4
100,0%
Hogere landbouwkundige beroepen
400
59,3
76,3%
Hogere technische beroepen
900
37,9
80,5%
1.500
44,4
75,6%
Hogere bouwkundige beroepen Hogere metaal- en elektrotechnische beroepen
500
34,5
84,9%
1.100
41,7
81,9%
300
32,6
72,7%
Hogere (para) medische beroepen
3.900
30,3
71,8%
Hogere administratieve beroepen
2.500
18,6
100,0%
Hogere commerciële en economische beroepen
4.600
23,3
100,0%
200
17,2
100,0%
Hogere overige industriële beroepen Hogere transportberoepen
Hogere juridische, bestuurlijke en beveiligingsberoepen
155
Hogere taalkundige, culturele beroepen
1.700
34,9
91,5%
Hogere sociaal-maatschappelijke beroepen
1.200
16,0
100,0%
Hogere verzorgende beroepen
200
31,7
81,1%
Managers (HBO werk- en denkniveau)
700
30,4
100,0%
1.500
32,0
100,0%
0
36,6
97,9%
Wetenschappelijke technische beroepen
400
27,1
100,0%
Wetenschappelijke bouwkundige beroepen
300
32,2
100,0%
Wetenschappelijke overige industriële beroepen
1.200
32,2
82,0%
Wetenschappelijke (para) medische beroepen
3.500
42,9
73,2%
Wetenschappelijke administratieve beroepen
1.000
21,6
97,5%
Wetenschappelijke comm. en economische beroepen
500
23,1
98,2%
Wetenschappelijke juridische, bestuurlijke groepen
900
21,6
95,4%
Wetenschappelijke sociaal-maatschappelijke beroepen
700
20,2
100,0%
1.300
29,0
100,0%
162.100
31,0
92%
Wetenschappelijke pedagogische beroepen Wetenschappelijke landbouwkundige beroepen
Managers (wetenschappelijk werk- en denkniveau) Totaal
* Indien de werkgelegenheid in een beroepsklasse of opleidingstype afneemt, is er sprake van negatieve uitbreidingsvraag. Aangezien baanopeningen de som vormen van uitbreidingsvraag en vervangingsvraag, neemt het totaal aantal baanopeningen in het geval van negatieve uitbreidingsvraag af. In dergelijke gevallen bestaan de baanopeningen geheel uit vervangingsvraag.
Bron: CBS, ROA; Etil/Research voor Beleid.
156
Bijlage 4
Tabel arbeidsmarktinstroom naar MBO-richting
Arbeidsmarktinstroom (AMI) op MBO-niveau naar opleidingsrichting in Limburg, 2011-2016, in aantal en als percentage van de werkgelegenheid in 2010 Opleidingsrichting
Aantal
AMI % WP
Gem. Jaarlijks %
1.400
16,8
2,6
MBO groene ruimte
600
22,6
3,5
MBO laboratorium
200
14,5
2,3
2.200
22,7
3,5
400
20,1
3,1
1.500
67,3
9,0
MBO werktuigbouw en mechanische techniek
800
8,5
1,4
MBO fijnmechanische techniek
100
10,1
1,6
1.500
24,9
3,8
0
4,9
0,8
MBO operationele techniek
400
56,1
7,7
MBO elektrotechniek
900
8,1
1,3
MBO grafische techniek
600
19,7
3,0
MBO procestechniek
800
26,5
4,0
MBO brood en banket
100
12,4
2,0
MBO levensmiddelentechniek/vleesverwerking
400
23,6
3,6
MBO techniek overig
1.100
29,9
4,5
MBO vervoer
2.100
46,2
6,5
MBO dokters-, tandarts- en dierenartsassistent
900
23,6
3,6
MBO apothekersassistent
400
23,1
3,5
2.000
23,3
3,6
200
53,6
7,4
MBO beweging en therapie
1.600
92,1
11,5
MBO sociaal-pedagogisch en welzijn
2.800
28,2
4,2
MBO verzorging
4.900
28,2
4,2
800
11,5
1,8
MBO horeca
1.000
12,8
2,0
MBO administratie en logistiek
3.600
19,5
3,0
MBO handel
4.100
21,4
3,3
MBO secretariaat
1.300
17,1
2,7
MBO toerisme en recreatie
1.100
47,5
6,7
300
10,7
1,7
1.300
46,7
6,6
300
27,0
4,1
1.200
23,5
3,6
MBO voeding, natuur en milieu
MBO bouw MBO grond-, weg- en waterbouw MBO installatietechniek
MBO motorvoertuigentechniek en tweewielers MBO vliegtuigtechniek
MBO verpleging MBO gezondheidstechniek
MBO uiterlijke verzorging
MBO facilitaire dienstverlening MBO ICT MBO geld, bank-en verzekeringswezen en belastingen MBO openbare orde en veiligheid
Bron: ROA, LISA, VRL, Colo; Etil/Research voor Beleid.
157
Bijlage 5
Personeelskrapte naar beroepsgroep
Personeelskrapte naar beroepsgroep, IPK en typering, Nederland en Limburg, eind 2016 Beroepsgroep
Nederland
Limburg
IPK
Typering
IPK
Typering
Elementaire beroepen
0,790
enige
0,771
groot
Lagere niet-specialistische beroepen
0,828
vrijwel geen
0,815
enige
Lagere agrarische beroepen
0,760
groot
0,741
groot
Lagere technische beroepen
0,779
enige
0,762
groot
Lagere bouwkundige beroepen
0,758
groot
0,739
groot
Lagere metaal- en elektrotechnische beroepen
0,751
groot
0,734
groot
Lagere overige industriële beroepen
0,773
groot
0,755
groot
Lagere transportberoepen
0,768
groot
0,750
groot
Lagere (para) medische beroepen
0,779
groot
0,772
groot
Lagere administratieve beroepen
0,771
groot
0,757
groot
Lagere commerciële en verkoopberoepen
0,789
enige
0,777
groot
Lagere beveiligingsberoepen
0,788
enige
0,774
groot
Lagere verzorgende beroepen
0,774
groot
0,762
groot
Lagere dienstverlenende beroepen
0,791
enige
0,782
enige
Middelbare agrarische beroepen
0,744
groot
0,736
groot
Middelbare technische beroepen
0,754
groot
0,745
groot
Middelbare bouwkundige beroepen
0,757
groot
0,747
groot
Middelbare metaal- en elektrotechnische beroepen
0,753
groot
0,745
groot
Middelbare overige industriële beroepen
0,776
enige
0,768
groot
Middelbare transportberoepen
0,801
enige
0,788
enige
Middelbare (para) medische beroepen
0,878
vrijwel geen
0,881
vrijwel geen
Middelbare administratieve beroepen
0,842
vrijwel geen
0,833
vrijwel geen
Middelbare commerciële en verkoopberoepen
0,820
vrijwel geen
0,807
enige
Middelbare juridische, bestuurlijke en beveiligingsberoepen
0,843
vrijwel geen
0,831
vrijwel geen
Middelbare taalkundige, culturele beroepen
0,799
enige
0,799
enige
Middelbare sociaal-maatschappelijke beroepen
0,830
vrijwel geen
0,845
vrijwel geen
Middelbare verzorgende beroepen
0,840
vrijwel geen
0,861
vrijwel geen
Middelbare dienstverlenende beroepen
0,819
enige
0,836
vrijwel geen
Hogere pedagogische beroepen
0,696
zeer groot
0,685
zeer groot
Hogere landbouwkundige beroepen
0,829
vrijwel geen
0,813
vrijwel geen
Hogere technische beroepen
0,767
groot
0,748
groot
Hogere bouwkundige beroepen
0,770
groot
0,753
groot
Hogere metaal- en elektrotechnische beroepen
0,749
groot
0,728
groot
Hogere overige industriële beroepen
0,805
enige
0,788
enige
Hogere transportberoepen
0,784
enige
0,757
groot
158
Hogere (para) medische beroepen
0,781
enige
0,791
enige
Hogere administratieve beroepen
0,823
vrijwel geen
0,804
enige
Hogere commerciële en economische beroepen
0,843
vrijwel geen
0,827
vrijwel geen
Hogere juridische, bestuurlijke en beveiligingsberoepen
0,856
vrijwel geen
0,840
vrijwel geen
Hogere taalkundige, culturele beroepen
0,803
vrijwel geen
0,796
enige
Hogere sociaal-maatschappelijke beroepen
0,839
vrijwel geen
0,833
vrijwel geen
Hogere verzorgende beroepen
0,831
vrijwel geen
0,833
vrijwel geen
Managers (HBO werk- en denkniveau)
0,821
vrijwel geen
0,805
enige
Wetenschappelijke pedagogische beroepen
0,767
enige
Wetenschappelijke landbouwkundige beroepen
0,907
geen
*
*
Wetenschappelijke technische beroepen
0,769
groot
*
*
Wetenschappelijke bouwkundige beroepen
0,771
enige
*
*
Wetenschappelijke overige industriële beroepen
0,787
enige
*
*
Wetenschappelijke (para) medische beroepen
0,669
zeer groot
*
*
Wetenschappelijke administratieve beroepen
0,865
geen
*
*
Wetenschappelijke commerciële en economische beroepen
0,846
vrijwel geen
*
*
Wetenschappelijke juridische, bestuurlijke groepen
0,899
geen
*
*
Wetenschappelijke sociaal-maatschappelijke beroepen
0,786
vrijwel geen
*
*
0,823
vrijwel geen
*
*
Managers (wetenschappelijk werk- en denkniveau) * Uitsluitend uitspraken op landelijk niveau voor WO vanwege mobiliteit.
Bron: ROA, EBB, COLO; Etil / Research voor Beleid.
159
Bijlage 6
Overzicht deelnemers expertinterviews
Deelnemers aan de expertinterviews ten behoeve van RAIL 2012 waren (in alfabetische volgorde van de instanties die zij vertegenwoordigden): APG AZM/MUMC Beerens Adviesgroep Bremen Bouwadviseurs Citaverde College De Zorggroep DSM Empower Limburg Fontys Hogeschool Venlo Gilde Opleidingen Hogeschool Zuyd Installatiewerk Zuidoost Leeuwenborgh Opleidingen Licom LWV PMLF ProfCore UWV
160
Gerald Janssen Herman Dewalque en Roel Olivers Pieter Beerens Hans Fiering Harry Hermans Trees Hogema Gerard Ensink Louis Vroomen Hans Aarts Toon Berkers Paul Stallenberg Jack van Boxmeer Bert Wetzels Yvonne Paulussen Mark Hendriks Theo Peters Edo Pluijmen Michel van Smoorenburg