Eupalinos of architectuur
Ludwig Mies van der Rohe, kantoorgebouw
Friedrichstrasse,
Berlijn
Massimo Cacciari
Eupalinos of architectuur* Het boek Architettura contemporanea van M a n f r e d o Tafuri en Francesco Dal C o eindigt m e t de naam van Heidegger. 'Verschil' en Verzaking' v o r m e n het tragische gezichtspunt vanwaaruit de ontwikkelingen van deze architectuur beschreven w o r d e n . 1 H e t b o e k heeft daarom niets van doe n m e t 'geschiedenis' - maar eerder m e t het probleem van de m o d e r n e architectuur, m e t haar Fragwürdiges: haar fundamentel e relatie tot de wereld en de dingen, haar taal als het bestaan van een dergelijke relatie. H e t is dus noodzakelijk o m een beroep te doen op Heidegger. N i e t alleen had hij al eerder aandacht geschonken aan precies dat wat 'het vragen waard' lijkt te zijn in de architectuur in haar huidige situatie, hij formuleerde het b o v e n d i e n op z o ' n wijze dat de Waarden en D o e l e n waarin deze architectuur zich koestert, onmogelijk of onvoorstelbaar gemaakt w e r d e n . D e 'wanhopige' analyse van die onvoorstelbaarheid vormt het scharnierpunt van het w e r k van Tafuri en Dal C o . D e relaties m e t de Heideggeriaanse kritiek zijn echter complex, talrijk en onherleidbaar tot verzoenbare eenheden. D o o r deze relaties te deconstrueren, ze aan een analyse te o n d e r w e r p e n , k u n n e n w e misschien de fundamentele aspecten van die ontwikkeling die wij 'hedendaagse architectuur' n o e m e n in een disciplinair minder zwak licht zien. N i e t de oud e criteria — het politieke, het sociologische, het esthetische, die van tijd tot tijd van deze 'naam' gebruik m a k e n staan op het spel, maar deze 'naam' zelf W a a r o m 'architectuur' vandaag? Wofür Dichter?
• Vertaling naar Oppositions 21, N e w Y o r k , 1981, pp. 106-116. O o r s p r o n k e lijke Italiaanse versie in de Heidegger-special van Nuova Corrente, nr. 76-77, 1978. E e n Franse vertaling, 'L'object architecture', verscheen in Critique, nr. 476/477, Parijs, januari/februari 1987. I M a n f r e d o Tafuri en Francesco Dal C o , Architettura contemporanea, Milaan, Eclecta, 1976; Engelse vert. Modem architecture, N e w York, Abrams, 1979, h e r d r u k , in t w e e delen, N e w Y o r k , Rizzoli, 1988, P- 391.
Wat Heidegger interesseert is het tektonische aspect van de architectuur. Architectuur produceert - in de Griekse betekenis van 'techniek' (teknë). 'Techniek' beteken t hier 'evenmin kunst als ambacht, maar wel: iets (...) in het aanwezige laten verschijnen'. 2 Architectuur b o u w t voor zover ze produceert, v o o r zover ze iets tot aanwezigheid brengt. Dit iets is het w o n e n . W o n e n is niet het resultaat van het b o u w e n , maar is datgene wat het b o u w e n tot aanwezigheid pro-duceert. H e t w o n e n w o r d t gepro-duceerd, tot verschijning gebracht, maar niet bepaald d o o r het b o u w e n . 'Alleen als w e vermogen te w o n e n , k u n n e n w e b o u w e n . ' 3 H e t huisvesten (Vallogiarè), en niet het w o n e n , kan b e s c h o u w d w o r d e n als het resultaat van b o u w e n . B o u w e n als de pro-duktie van het w o n e n , v e r o n derstelt echter een oorspronkelijke vereenzelviging tussen de termen ' b o u w e n ' en ' w o n e n ' . D o o r middel van een v o o r h e m typerende etymologisch-allegori2 Martin Heidegger , ' B a u e n W o h n e n D e n k e n ' , in: Vortr'dge und Aufsatze, Pfullingen, G ü n t h e r N e s k e , 1954; N e d . vert. ' B o u w e n W o n e n D e n k e n ' van H . M . Berghs, in: M . Heidegger, Over denken, bouwen, wonen. Vier essays, N i j m e g e n , SUN, 1991, p. 62. D e eerste Nederlandse vertaling van Geert H o v i n g h , m e t een
n a w o o r d , verscheen in 1986 als C a h i er nr. 2 bij Oase nr. 12. Heidegge r behandelt hetzelfde o n d e r w e r p in Einführung in die Metaphysik (1953), N e d . vert, van H . M . Berghs en M . de Tollenaere: M . Heidegger, Inleiding in de metafysica, N i j m e g e n , SUN, 1996, en in Gelassenheit ( I 959)> N e d . vert., inleiding en c o m m e n t a a r van E. van Doosselaere:
M . Heidegger, Gelatenheid, Tielt/Amsterdam, Lannoo, 1979. D e voordracht 'Bauen W o h n e n Denken' werd d o o r H e i d e g g er in 1951 uitgesproken op een congres te Darmstadt. [ N o o t van de vertaler: D e voordracht w e r d o p g e n o m e n in de verslaglegging van dit congres: O . Bartning (red.), Mensch und Raum, D a r m stadt, 1952, en in de gedeel-
telijke herdruk: Mensch und Raum. Das Darmstadter Gesprach 1951, mit dem wegweisenden Vortragen von Schwarz, Schweizer, Heidegger, Ortega y Gasset, B r a u n schweig, Vieweg, 1991.] 3 Heidegger, ' B o u w e n W o n e n D e n k e n ' , p. 62.
4 Heidegger, ' B o u w e n W o n e n D e n k e n ' , p. 53.
5 Ibidem, p. 55. 6 Ibidem, p. 61.
7 OswaJd Spengler, Die Untergangdes Abendlandes.
Umriss
einer Morphologic der Weltgeschichle. Deel 1, Gestall und Wirklichkeit (1918), deel 2, Wehhistorische Perpektiven (1922).
sche ketting verklaart Heidegger: b o u w e n (bauen) betekende oorspronkelijk o o k 'zich o p h o u d e n ' , verblijven op een plaats - maar verblijven is de v o r m waarin 'ik b e n ' (bin). D e wijze waarop 'ik b e n ' is de 'cyclus': w o n e n - b o u w e n w o n e n . N o c h het w o n e n in een o n d e r k o m e n , n o c h het b o u w e n van een o n d e r k o m e n ; maar verblijven, als colere of cultiveren, als cultura of cultivatie: in het Geviert, het viertal, zijn - op de aarde en o n d e r de hemel, voor de goden en in het samenzijn van de mensen. B o u w e n is het p r o - d u c e r e n van w o n e n , maar w o n e n is in het Geviert zijn: architectuur is een tektonische activiteit voor zover deze het Geviert plaats laat vinden, het tot verschijning brengt en het bewaart,4 W e k u n n e n ook vragen: wat is een g e b o u w d ding? Een brug. D e brug brengt de oevers tot verschijning, verbindt o p n i e u w de aarde o m zich heen en 'verzamelt' haar elementen; zij herenigt 'op haar manier aarde en hemel, goddelijken en de stervelingen'. 5 D e brug is een oord: ' H e t b o u w e n richt oorden in die v o o r het viertal een plek i n r u i m e n ' , 6 die het beschermen, die ervoor zorgen. V o o r de brug bestaan er enkel ruimten - een ruimte w o r d t een plaats dankzij de brug. B o u w e n betekent plaats maken, ruimte geven aan. B o u w e n is een plaats m a k e n v o o r het Geviert en er verblijven. Maar waarin ligt nu het problematische van dit alles? W a a r o m zou het b o u w e n - w o n e n d o o r dit vertoog in twijfel w o r d e n getrokken? Dit deel van Heidegger kan op een vulgaire, idioot rationalistische manier gelezen w o r d e n , een manier die h e m reduceert tot een 'filosoof van de architectuur' a la Spengler. Spengler sprak over de afwezigheid van het 'huis' in de wereld-stad, de afwezigheid van huizen waar 'Vesta en Janus, Penatus en Larus' zouden k u n n e n verblijven. H e t huis lijkt ontworteld en de mens leeft er enkel als h u u r d e r of gast. D e geest is een vreemdeling in deze ruimte waarvan het landschap systematisch vernietigd is door de pure aedificare, door pure ars aedificandi. Deze geest, die niet langer een 'plant' is en die niet langer organisch verbonde n is met 'hemel en aarde', w o r d t onvruchtbaar en leidt een dolend bestaan tussen de 'kunstmatige naturen' van de metropool. 7 Dit alles v o r m t de oorsprong van de 'radicale' architectuur en de miljarden pseudo-sociologische bladzijden die aan 'vervreemding' zijn gewijd. Maar Heideggers vertoog impliceert precies het tegenovergestelde. D e ontwortelde geest van de m e t r o p o ol is niet 'onvruchtbaar', maar juist produktief par exellence. H e t is de definitieve breuk van het natuurlijke zijn van het Subject die zijn wil-tot-macht over de natuur mogelijk maakt. Heidegger w e e t dit. En Simmel had het reeds gezegd. Maar er is een subtieler verschil. H e t probleem zit h e m niet in de v o r m van het b o u w e n zelf. W a t ontbreekt is niet de 'geschiktheid' van het b o u w e n voor de geest, in welk geval de geest v r e e m d zou zijn aan zijn huis. H e t probleem zit h e m in het feit dat de geest niet langer kan w o n e n - hij is van het w o n e n vervreemd geraakt. En daarom kan het b o u w e n het Huis (Dimora) niet 'tot verschijning brengen'.
H o e gaat Heidegger te werk? D o o r e e n v o u d i g w e g de pretenties en de intenties van de architectuur radicaal v o o r waar te h o u d e n o m ze zo tot h u n logisch extreme consequenties te voeren .Je zegt bouwen. Maar misschien is bouwen enkel een middel om te wonen? Je bouwt onderkomens — en tegelijk beweerje dat de mens in deze onderkomens 'verblijft'. Jouw doel is de mens te laten 'verblijven'. Maar hoe kun je je met dit doel vereenzelvigen als je je niet van hetfeit bewust bent dat het pro-duceren van het wonen pas gedacht kan worden als het wonen met het bouwen verbonden is? Je zult me dan het bestaan van deze verbinding moeten aantonen. En betekent 'verblijven' enkel 'zich beschermen' en niet ook 'cultiveren' en het 'bouwen van bruggen' tussen de elementen van het Geviert? Z o klinkt inderdaad het a n t w o o r d van de architectuur: zij predikt de relatie tussen huisvesten en arbeid, tussen beschutting en natuur. Zij lijkt tot dit doel aan te sporen. En juist dit doel w o r d t nooit in twijfel getrokken. H e t w o r d t als 'natuurlijk' verondersteld terwijl het juist deel uitmaakt van het Fragwürdiges van de huidige situatie van de architectuur — niet als middel o m het Fragwürdiges op te lossen, maar als een doel in zichzelf en voor zichzelf. Bij Heidegger dus geen nostalgie, integendeel. Hij radicaliseert het vertoog dat elke mogelijke 'nostalgische' h o u d i n g ondersteunt, legt de logica ervan bloot en benadrukt meedogenloos de onoverkomelijke afstand ervan tot de hedendaagse conditie. H e t gaat er niet o m de v o r m e n te veranderen waarmee de architectuur denkt huizen te b o u w e n . W e m o e t e n ons afvragen wat v o o r een ding het huis (Dimora) is. H e t Huis is enkel v o o r zover het verblijven (dimorare) bestaat als een voorwaarde voor het b o u w e n , v o o r zover het verblijven oorspronkelijk verbonden is m e t b o u w e n . H e t Huis is, voor zover b o u w e n de plaats van het Geviert pro-duceert. 'Esthetische' o f ' e c o n o m i s c h e ' o n d e r k o m e n s v o r m e n geen oplossing v o o r deze dringende behoefte. W a t niet wil zeggen dat dergelijke o n d e r k o m e n s niet bestaan; maar het is illusoir en misleidend o m te denken dat een interieurontwer p of het b o u w e n van w o n i n g e n het probleem van het w o n e n zou k u n n e n oplossen. H e t keren van de w o n i n g n o o d is n o o d zakelijk en belangrijk. Maar dit programma m o e t radicaal gescheiden blijven van elke andere pretentie, in het bijzonder van het probleem van het huis. H e t probleem van het w o n e n is niet gelegen in de kwaliteit van het b o u w w e r k , van de voorzieningen, of van het o n t w e r p. W e m o e t e n erover spreken in zijn eigen taal of erover zwijgen: w o n e n is zijn in het Geviert, het ervaren van het w o n e n als een fundamentele conditie van het eigen zijn, jezelf een ' b e w o n e r ' voelen. Maar is het mogelijk o m voor 'bewoners' te b o u w e n ? Enkel 'bewoners' k u n n e n dit. En juist de ' b e w o n e r ' bestaat vandaag de dag niet meer. Heidegger beperkt zichzelf tot de herbevestiging van de ontworteldheid van de mens in het aanzicht van diens valse en zinloze pogingen o m zich organisch o m te v o r m e n , o m w e e r een organisme, een plant, een wortel van zichzelf te maken . Aan de architectuur die deze 'hervorming' voorstaat m o e t m e n vragen: 'Jij wilt huizen [dimore] produceren? D a n w e e t j e dus hoe j e m o e t M. Tafuri, L'architettura moderna in Giappone, Bologna, 1964.
w o n e n ? ' Volgens Heidegger is het noodzakelijk dat w e 'leren te w o n e n ' . Hij blijft luisteren naar de roep o m het w o n e n . Maar het is geen god die roept. H e t is eerder de huidige n o o d zelf die roept. Maar h o e kan de n o o d roepen o m te w o n e n ? Heidegger weet het niet. Sterker nog, zijn opstel bevestigt zelfs de niet-bestaande logica van de w o n e n - b o u w e n - w o n e n c y c l u s . Daarmee ontmantelt hij a priori elke b e w e r i n g die veronderstelt dat een dergelijke logica zinvol zou zijn en betekenis zou hebben. Deze logica zegt, op Wittgensteiniaanse wijze, niets. Zij v o r m t enkel veronderstellingen. Heidegger maakt ons dusdanig los van het idee van b o u w e n - w o n e n dat hij niet alleen de doelmatigheid ervan volledig problematiseert, maar vooral de nostalgie ernaar. T o c h is er geen twijfel dat Heidegger blijft luisteren naar de roep o m te w o n e n . Maar dit luisteren is enkel een stilte. W a t spreekt is niet het w o n e n maar de crisis van het w o n e n . En haar taal is kritisch, o m precies te zijn: scheiding, o n t h e c h t i n g en verschil. D o o r de condities van het w o n e n te verduidelijken, beschrijft Heidegger het verschil dat ons scheidt van het w o n e n — d o o r het g e b o u w d e ding te beschrijven in termen van een brug, t o o n t hij ons de feitelijke onvoorstelbaarheid van een brug. Sterker, hij t o o n t ons de feitelijke betreurenswaardigheid van de o n d e r k o m e ns die zichzelf bruggen willen n o e m e n . Hij vertelt ons van het totale o n v e r m o g e n van schuilplaatsen die v e r m o m d zijn als huizen, van steden v e r m o m d als plaatsen.
8 Martin Heidegger, Was heisst Denken, T ü b i n g e n , N i e m e y e r , 1954.
Bij Heidegger verschijnt de kritiek in de v o r m van een luisteren, een afwachten. Maar hij w e e t dat dit w a c h t e n a priori ondefinieerbaar is. D e redenen van de verwijdering tussen de mens en het b o u w e n - w o n e n ligt besloten in de geschiedenis van het westerse denken - in de vertaling van het Griekse w o o r d teknê naar het Europese w o o r d techniek. D e representatie, de presentatie van de aanwezigheid, heeft tot op de dag van vandaag het f u n d a mentele karakter van het denken bepaald. H e t westerse denken beschouwt het zijn als aanwezigheid. Maar waar naartoe verbant ons denken datgene wat wij aanwezigheid n o e m e n ? 8 Aanwezig-zijn veronderstelt een 'onverborgenheid'. In het zijn, opgevat als aanwezigheid, is een fundamentele onverborgenheid aan het werk, die het westerse d e n k e n echter niet kan bevatten. H e t westerse denken b e s c h o u w t de gelijkwaardigheid van zijn en aanwezigheid als iets natuurlijks, en zijn inspanningen concentreren zich op de technische analyse van deze aanwezigheid, op het begrijpen en op het gebruik ervan. M e t deze gedachte eindigt Heideggers opstel ' W a t heet denken?' Maar is b o u w e n niet het tot aanwezigheid brengen van de fundamentel e onverborgenheid van het wonen? H e t w o n e n en het d e n k e n over de wezenlijke oorsprongen van het zijn zijn m e t elkaar v e r b o n d e n: d e n k e n voor het w o n e n . Maar deze wezenlijke oorsprong blijft v o o r Heidegger verborgen en mysterieus - zijn denken reikt niet zover. B o v e n d i e n b e w e g e n de geschiedenis en het lot van het westerse
denken zich in de richting van de techniek - niet in de richting van p r o duktie, maar in die van de wetenschappelijke produktiviteit. Is het mogelijk dat in dit lot een zekere zin van w o n e n o p n i e u w verschijnt, een zekere zin van b o u w e n als de p r o - d u k t i e van de onverborgenheid van het w o n e n ? D o o r te wachten ontmaskert Heidegger alle valse aanspraken - maar hij blijft wachten, luisteren. D e implicaties van zijn onderzoek k u n n e n ook niet ten gunste van iets anders w e r k e n . D e o n o m k e e r b a r e 'vertalingen' die de geschiedenis van het denken markeren, h e b b e n ook h u n sporen in de geschiedenis van het w o n e n nagelaten. Nogmaals: het gaat hier niet o m de v o r m en de kwaliteit van het b o u w werk. In werkelijkheid k u n n e n w e alleen daarover spreken; echter, v o r m en kwaliteit h e b b e n niets van doen m e t het Fragwürdiges van de architectuur: b o u w e n is w o n e n , w o n e n is b o u w e n . Maar omdat vandaag de dag dit idee niet begrepen en zelfs niet gehoor d kan w o r d e n , rest ons enkel n o g het v o o r t d u rende w a c h t e n in de stilte van het luisteren, of anders de keuze o m o n d e r k o mens of g e b o u w e n te b o u w e n . Heidegger vraagt ons niet huizen te b o u w e n — hij bekritiseert niet, zoals Spengler, de afwezigheid van huizen. Hij ontmaskert daarentegen de pretentie o m die b o u w w e r k e n huizen te n o e m e n die in werkelijkheid slechts o n d e r k o m e n of g e b o u w zijn. Hij ontmaskert de o n v o o r stelbare linguïstische verwarring tussen o n d e r k o m e n en de nostalgie naar het huis, die de specifieke v o r m van architectonische ideologie uitmaakt. 9 H o e zou Heidegger n o g k u n n e n vragen o m huizen te b o u w e n aan hen die niet langer bewoners zijn, in de wetenschap dat dit een wezenlijke conditie is, het lot van de hedendaagse mens? Maar Heidegger blijft natuurlijk wachten, luisteren, h o p e n op de aanroep. H e t w e z e n van het w o n e n ligt in het 'blijven', in het 'ver-blijven' — niet op zo maar een plaats, maar op een plaats die vrede geeft. W o n e n is in-vrede-zijn; het is geen passieve bescherming, maar eerder het te voorschijn brengen van het viertal daar waar de stervelingen w o n e n . Hier, en niet in schuilplaatsen, niet in verborgen plaatsen, maar hier, in de onverborgenheid zelf, bevindt zich het thuis-zijn. Herders, aldus Heidegger, w o n e n in deze onverborgenheid buiten de woestijn van de troosteloze aarde. 1 0 Zij beschermen 'de verborgen w e t van de aarde' tegen het geweld van de wil van de techniek die de aarde tot uitputting brengt d o o r haar voorbij haar mogelijkheden te dwingen. Maar deze herders zijn onzichtbaar en de w e t die zij beschermen, en die ervoor zorgt dat de aarde binnen de veilige grenzen van haar eigen k u n n e n blijft, is ook onzichtbaar. Nostalgie verdwijnt op hetzelfde m o m e n t dat er v o o r het eerst een glimp van opgevangen w o r d t . G e e n enkel subject verblijft in het huis in een wezenlijke relatie tot de aarde. H e t subject is enkel aanwezig in zijn relatie tot de wil tot macht over de aarde. In zijn definitie van het w o n e n beschrijft Heidegger de mogelijke voorwaarden van een v o r m van leven die vandaag de dag o n m o g e -
9 Vgl. M a n f r e d o T a f u r i , ' P e r u n a critica d e l l ' i d e o logia a r c h i t e t t o n i c a ' , in: Contropiano
10 Martin Heidegger, ' Ü b e r windung der Metaphysik', in: Vortr'dge und P- 97.
M. Tafuri, L'architettura del Manierismo nel Cinquecento europeo, Rome, Officina, 1966,
1,1969.
Aufs'dtze,
11 D e verwijzing naar K l e r k e n gaards 'ridders van het geloof is hier evident. 12 Vgl. mijn eigen Metropolis, R o m e , 1972; Engelse vert. in: Architecture and nihilism, N e w H a v e n / L o n d e n , Yale University Press, 1993, pp. 3-22, en G. Pasqualotto, 'Considerazioni attuali', in: Nuoua Corrente nr. 6 8 / 6 9 , 1975/1976.
13 Martin Heidegger, ' W o z u Dichter', in: Holzwege, Frankfurt a.M., Vittorio Klostermann, 1950 (deel 5 van de Gesamtausgabe die vanaf 1975 d o o r Vittorio Klosterman in Frankfurt a.M. is uitgegeven); en ' D i e Sprache im Gedicht: Eine Erörterung von George Trankls G e d i c h t ' , in: F . W . H e r r m a n n (red.), Unterwegs zur Sprache, Pfullingen, Giinther N e s k e , 1959 (deel 12 van de Gesamtausgabe). 14 In 'La Vienna di W i t t g e n stein', in: Nuova Corrente nr. 72-73, 1977, en in d e 'Inleiding' bij E. Fink, La Filosojia di Nietzsche, Venetië, 1977. 15 Martin Heidegger, ' . . . dichterisch w o h n e t der M e n s c h . . . ' (1951), in: Vortrdge und Aufsdtze, p. 190; Nederl. vert, '...dichterlijk w o o n t de m e n s . . . ' , in: Over bouwen, wonen, denken, p. 101. [De vertaling van Hölderlins 'In lieblicher Blaue' is van Gijs Wallis de Vries, Oase 16, 1987, pp. 16-17; n o o t van de vertaler.]
lijk is. Thuis-zijn betekent onzichtbare beschermers zijn van onzichtbare wetten. 1 1 Nietzsches d e n k e n ten overstaan van 'de grote stad' 12 is natuurlijk wranger, zakelijker (nüchternes), omdat hij zelfs niet meer luistert. Zijn denken begint daar waar de stilte van het wachten verbroken w o r d t en de analyse van de o n t h e e m d i n g (Heimatlosigkeit) begint. W a t w o r d t er bedoeld m e t niet-thuis-zijn, geen ' b e w o n e r ' zijn? W i j Subjecten, die de natuur mathémata maken, die de aarde voorbij haar mogelijkheden geweld aandoen, wij zijn de niet-bewoners. W a t voor ons Subjecten telt, is de wezenlijke ontworteldheid van de techniek, van de wil tot macht. In tegenstelling tot wat in het algemeen gezegd en geloofd wordt , leeft het Subject niet in een huis, n o c h verlangt het ernaar. H e t kan alleen bestaan in de afwezigheid van het huis en in de ontworteldheid: enkel hier is het bij machte en tot iets in staat, is het produktief. D e taal — de functies en conventies — waarmee het Subject zijn wil tot macht tot uitdrukking brengt, is het enige o n d e r w e r p van het Nietzscheaanse denken. Spengler, en niet Heidegger, is de aap van Zarathustra, die, w a n n e e r hij w o r d t geconfronteerd m e t de 'grote stad', de wijze terug wil leiden naar de berg. T o c h blijft Heidegger wachten op de Gebeurtenis, de Ereignis, die de mens zal h e r v o r m e n en terugleiden naar het pad van het b o u w e n - w o n e n . Maar dat is niet alles; ondanks dat hij het niet mogelijk acht dat er huizen g e b o u w d zullen w o r d e n (en hij ontzegt zichzelf elke illusie tot h o o p hierop), n e e m t hij er soms toch sporen van waar. H e t huis heeft sporen nagelaten in het w o o r d van de poëzie. H e t huis heeft zich teruggetrokken in de poëzie, in de poëzie van dit noodlijdende tijdperk. D e poëzie is niet, is onzichtbaar — en tegelijk is de poëzie W o o r d - het w o o r d van de terugtrekking van het huis, van het viertal. 13 Poëzie bewaart (in het niet-zijn van het woord) dat tektonische element van de architectuur waar het b o u w w e r k enkel, v o o r zover het deelneemt aan de vernietiging van de aarde, op een tragi-komedische wijze kan zinspelen. D e z e karakteristieke o m k e r i n g van de Heideggeriaanse ontgoocheling — of beter, deze h e en en w e e r slingerende dialectiek tussen Andenken als tragische theorie en Andenken als nostalgische pro-positie, die ik elders geanalyseerd h e b I + — zoekt een grond v o o r de b o u w e n - w o n e n - b o u w e n c y c l u s in een laat gedicht van Hölderlin, In lieblicher Bl'due. H e t weze n van het gedicht bestaat volgens Heidegger uit de bevestiging 'dichterisch w o h n e t der Mensch' — dichterlijk w o o n t de mens. W o n e n is dus gegrond in de poëzie. H e t w o n e n dat het b o u w e n toestaat is dichterlijk: b o u w e n is dichten, zijn d o en is poiêsis. H e t wezen van het dichten is het n e m e n van de maat, 'in de strikte betekenis van het w o o r d begrepen, maat-neming, waardoor de mens pas de maat v o o r de wijdte [ Wei te] van zijn wezen ontvangt'. 1 5 Deze maat is G o d , niet zoals hij in zichzelf gekend wordt, maar zoals hij
kenbaar is als de hemel. D e goddelijkheid is als zodanig afwezig, maar juist in deze verborgenheid is hij kenbaar als de hemel. D e hemel toont de goddelijkheid als onkenbaar: en deze relatie meet het zijn van de mens — het is de maat van poiêsis. In deze maat w o o n t de mens — hierin is hij een ' b e w o n e r ' . ' H e t dichten is dit n e m e n van de maat en wel v o o r het w o n e n van de mens.' 1 6 Enkel v o o r zover de mens b o u w t , in de zin van het dichterlijk n e m e n van de maat, w o o n t de mens. Als hij w o o n t , dan w o o n t hij dichterlijk. W o n e n wij dichterlijk vandaag? Heidegger maakt snel duidelijk dat Hölderlin niet spreekt over de werkelijke condities van het m o d e r n e w o n e n . En hij voegt eraan toe dat het dichterlijk n e m e n van de maat ons vandaag de dag v r e e m d is, en dat enkel onze intuïtie van de poëzie ons in staat stelt te ervaren dat w e vandaag de dag in een volledig ondichterlijke wereld w o n e n : undichterisch wohnet der Mensch. Maar hij spreekt wel de h o o p uit dat deze conditie zal omslaan. D e aandacht verschuift naar het dichterlijke en laat hoop toe. M e t dit in gedachten geeft hij c o m m e n t a ar bij de strofen van Hölderlin, maar deze intentie is volgens mij echter volledig ontoereikend. In het begin van het gedicht w o r d t de onverborgenheid van een plaats beschreven: 'In lieve blauwte bloeit' de kerktoren; de vensters van waaruit de klokken luiden zijn 'als p o o r t e n van schoonheid'. Z o 'eenvoudig' en 'heilig' zijn de beelden, 'dat m e n werkelijk vaak vreest die te beschrijven'. Dit is de plaats van het w o n e n — het is het viertal. Maar de mens mag er zichzelf enkel aan afmeten 'zolang de vriendelijkheid n o g aan het hart, de Zuivere, duurt' (50 lange die Freundlichkeit noch am Herzen, die Reine, dauert). Freundlichkeit, zo maakt Heidegger duidelijk, is de vertaling van karis, een toestand van wederzijds aan elkaar t o e b e h o r e n van mens en landschap, mens en huis. Maar de maat waarvan Heidegger spreekt is enkel hier mogelijk, in het gedicht. O p de aarde die de brug samen m e t de andere elementen van het Geviert vernietigd heeft, op deze aarde die niet langer ' o n d er de hemel' is, is geen maat denkbaar, i s er op aarde een maat? Er is er geen.' H e t leven van de mens als w o n e n , het wohnend Lehen, vervaagt in de verte, in die Femegeht. H e t roept het niet terug, maar maakt het los - het is niet terug te w i n n e n . Enkel als v o r m is het n o g denkbaar, als een v o r m die het verschil meet. Undichterisch wohnet der Mensch... D e verscheidenheid van v o r m e n van dit undichterisch wohnen v o r m t het o n d e r w e r p van de 'geschiedenis' van Tafuri en Dal C o . H o e w e l dichterisch wohnen als zodanig nooit g e n o e m d wordt, is het juist deze 'afwezige v o r m ' die het mogelijk maakt een kritiek te schrijven van de ideologie van het huis en de belachelijke pretenties die de architectuur heeft (en die zelf architectuur zijn) ten aanzien van de verzoening tussen mens en landschap, mens en stad. H e t is v r e e m d dat Tafuri en Dal C o in dit verband naast de naam van Heidegger niet die van Paul Valéry n o e m e n . 1 7 E n dit terwijl Heidegger in zijn
16 Ibidem, p. 104.
17 Paul Valéry, Eupaïinos ou Varchitect verscheen in 1921, nu o p g e n o m e n in Oeuvres, deel 11, Parijs, Bibliothèque de la Pléiade 148, i960, pp. 79 e.v. Dit opstel was in het algemeen gericht aan 'de dichters van de architectonische v o r m ' tussen de twee wereldoorlogen. D e tragisch-onttoverende visie ervan bleef echter volledig onbegrepen, en deze visie zou ik hier willen b e n a drukken. Waarschijnlijk is o m deze reden het w e r k niet d o o r Tafuri en Dal C o geanalyseerd. P a g i n a n u m mers verwijzen naar de Nederlandse vertaling 'Eupaïinos of de architect' van Piet Meeuse, o p g e n o m e n in: Paul Valéry, Leonardo en Socrates, Amsterdam, D e Bezige Bij, 1991, pp. 62-140.
18 Valéry, 'Eupalinos of de architect', p. 67.
19 Ibidem, p. 79.
20 Ibidem, p. 88. 21 Ibidem, p. 90.
22 Vgl. m i j n opstel 'Loos W i e n ' , in: Francesco A m e n dolagine en Massimo Cacciari, Oikos. Da Loos a Wittgenstein, R o m e , O f f i cina, 1975; N e d . vert, van Ineke van de Burg en Marga van Mechelen in: Oikos. Van Loos tot Wittgenstein, N i j m e g e n , SUN, 1982. 23 Valéry, 'Eupalinos of de architect', p. 135.
opstellen over architectuur de fundamentele thema's van Eupalinos — waarvan het m o t t o luidt: 'prós karin' — w e e r o p n e e m t. Phaedrus vertelt Socrates het verhaal van Eupalinos van Megara en zijn architectonische w e r k. M e t niets anders dan 'orden en getallen', dat wil zeggen, d o o r te meten, b o u w d e hij huizen. In de uitvoering bestonden geen 'details' 18 - alles was wezenlijk, van gelijke waarde. B o u w e n betekende v o o r Eupalinos jezelf k e n n e n - omdat b o u w e n w o n e n is, en w o n e n zijn, zijn-in-vrede, thuis-zijn. B o u w e n is jezelf k e n n e n als een b e w o n e r . En huizen w o r d e n door de b e w o n e r als geliefde objecten gekoesterd. Eupalinos brengt de oorspronkelijke, tektonische betekenis van de architectuur tot uitdrukking. B o u w e n is poiêsis. Er bestaan stomme g e b o u w e n constructies en w o n i n g e n ; en er bestaan g e b o u w e n die spreken; maar er zijn o o k andere — en die zijn het zeldzaamst - die zingen. D e g e b o u w e n die spreken m o e t e n zichzelf beperken tot het helder preken: 'Hier beraadslagen de rechters. Hier zuchten de gevangenen.' In de gerechtsgebouwen m o e t alles de vonnissen uitdrukken en spreken van straffen. ' H e t steen spreekt plechtig uit wat het bevat; de m u u r is onverbiddelijk; en dit werk, zo t r o u w aan de waarheid, verkondigt krachtig zijn strenge bestemming.. . ' I 9 Markten, gerechtsgeb o u w e n , gevangenissen, theaters, ze spreken van strenge bestemmingen - en ze k u n n e n over niets anders spreken, niet zonder zichzelf te ' v e r m o m m e n ' . D e architect m o e t deze bestemmingen beheersen, maar tegelijkertijd m o e t hij inzien dat ze niet het w e z e n van het w o n e n uitmaken, en ook vervullen ze niet het wezen van het dichterlijk b o u w e n . Een radicaal onderscheid k o m t tussen hen en het meesterwerk dat 'voor zichzelf zingt'. D e g e b o u w e n die zingen zijn H u i z e n . Enkel daar is de mens een b e w o n e r . Zij zijn de m o n u m e n t e n die de maat van het zijn van de mens n e m e n : 'Dat w e in een menselijk w e r k verkeren als vissen in het water, er helemaal in ondergedompeld zijn, dat w e erin leven en eraan zijn overgeleverd.' 2 0 Deze m o n u m e n t e n m o e t e n solide en duurzaam zijn, 2 1 omdat ze het wederzijdse, oorspronkelijke bij elkaar horen van b o u w e n en w o n e n tot uitdrukking brengen. Dit is dezelfde grens die Loos aan de architectuur van het b o u w w e r k oplegde, de techniek van de w o n i n g dezelfde Loosiaanse bevestiging van de vage mogelijkheid van overeenstemm i n g tussen muziek en m o n u m e n t a l e architectuur; dezelfde Loosiaanse v o r m in de zin van Hölderlins 'leegte', van architectuur als poiêsis.22 O o k de dialoog van Valéry vervolgt volgens deze 'Loosiaanse dialectiek' zijn weg. Maar welke zijn nu de m o n u m e n t e n die zingen? Waar is de stad als harmonie? In de dialoog van Valéry lijkt het tektonische element van de architectuur gebruikt te w o r d e n voor zijn effect, in contrast met het dialectische element: ' H e t is niet nuttig, vrees ik, die G o d te zoeken die ik heel mijn leven probeerde te o n t d e k k e n , en h e m te achtervolgen in gedachten alleen. (...) D e G o d die j e zo vindt is slechts een w o o r d , uit w o o r d e n geboren, en terugkerend tot de w o o r d e n . ' 2 3 H e t denken is losgeraakt van het b o u w e n - of heeft van het
b o u w e n enkel n o g techniek gemaakt. H e t is echter het b o u w e n — in de strikt Heideggeriaanse zin van het w o o r d - dat Socrates van alle handelingen de meest complete acht; in vergelijking m e t deze 'grote daad van het b o u w e n ' b e s c h o u w t hij het w e r k van de D e m i u r g , die ongelijkheid organiseerde, die 'in zijn hartstocht o m alles uit elkaar te halen' de elementen v o r m d e en ze van elkaar scheidde, als onvolledig. ' N u m o e t het o m g e k e e r de gebeuren': 2 4 n a m e lijk het viertal, het huis 'op de aarde en o n d e r de hemel', de verzoeningsgezinde M u z e . Is dit een o p r o e p o m voorbij het luisterende wachten te gaan? Is dit een reële mogelijkheid? Volgens Loos k o n enkel in het g r a f m o n u m e n t de architectuur poiësis w o r d e n . Socrates richt zijn eigen architectuur op in het w o o r d , nadat hij zijn tijd onherroepelijk verspeeld heeft. Hij is een architect die de o n d e r n e m i n g ziet stranden. Hij b e s c h o u w t de v o r m van het b o u w e n niet alleen in het w o o r d — zijn w o o r d is dat van een dode. H e t is stilte. Socrates en Phaedrus k o m e n samen op de oevers van de Ilissus, in het doorzichtige schaduwrijk, in een hier dat niet bestaat — en alles wat ze gezegd hebben 'is evenzeer een natuurlijk spel van de stilte in dit dodenrijk als de fantasie van een of andere redenaar uit de andere wereld, die ons als marionetten heeft gebruikt'. 2 5 Undichterisch wohnet der Mensch... H e t huis is verleden tijd, het is niet langer. 26 H e t huis, gevorm d d o o r de eenheid van w o n e n en b o u w e n , is tot niets g e w o r d e n . D e opheffing van het huis is een fundamenteel aspect van de westerse metafysica, welke ervan overtuigd is dat het zuivere zijn (l'ente) niets (niente) is. D e scheiding van het o n d e r k o m e n en het huis, waarin het o n d e r k o m e n enkel in de tijd kan zijn, is geen literaire allegorie van de fundamentel e scheiding van het zijn-in-de-tijd (esse) en het zuivere zijn (ente) — de scheiding waardoor het Subject van de metafysica bezit n e e m t van het zuivere zijn maar het is deze scheiding zelf. H e t huis w o r d t voorgesteld als het niets, of wordt alleen n o g tot ruïne of herinnering gemaakt, o m zo n o g duidelijker zijn nietigheid, zijn opheffing te tonen. Vanuit deze positie is het Subject vrij, kan het zich vrij bewegen, kan het zijn w e r k voortzetten en zijn lot vervolgen van het scheiden van al het niet tijdelijke zijn van het zijn-in-de-tijd, van het r e d u ceren van al het zijn tot tijd — tot de tijd van de b e w e g i n g van het Subject zelf. H e t Subject verblijft in de tijd — het w o o n t niet in huizen. H e t verschil tussen w o n e n , b o u w e n en poëzie is niet omkeerbaar of tot verzoening te brengen; en de betekenis van dit verschil is essentieel v o o r het begrip van het fundamentele nihilisme van de westerse metafysica-techniek. D a a r o m speelt architectuur een belangrijke rol in deze 'geschiedenis'. Zij vertegenwoordigt een van de beslissende krachten die het pure zijn van zijn verbinding m e t het zijn-in-de-tijd gescheiden heeft, en verdoezelt zo de opvatting van Parmenides, voor wie al het zijn vanaf zijn oorsprong eeuwig en verenigd is m e t het zijn-in-de-tijd. Misschien geldt architectuur als een van deze krachten — net als de stilte, de stille hechtenis van de lege v o r m e n van de huizen. W a t de architectuur veroordeelt
24 I b i d e m , p p . 135-138.
25 I b i d e m , p . 140. 26 Vgl. m e t b e t r e k k i n g t o t d e volgende paragraafhet b e l a n g r i j k e essay van E. Severino, ' T e m p o r a l i s e a l e n a z i o n e ' , in: Archivio di Filosofia, R o m e , 1975.
M. Tafuri, Teoria e storia dell'architettura, Bari, Laterza, 1968. Theories and history of architecture, New York, Harper 4 Row, 1980.
27 Vgl. M . Cacciari, ' H e t probleem van het politieke bij D e l e u z e en Foucault', in: Krisis nr. 8, A m s t e r d a m, 1982, pp. 17-27; oorspr. in: M . Cacciari e.a. (red.), II dispositivo Foucault, Venetië, Cluva, 1977, 1981', pp. 5769 (noot van de vertaler).
28 D e analyses van Simmel en B e n j a m i n en mijn eigen studie van dit o n d e r w e r p in Metropolis dienen daarom in deze richting uitgewerkt te worden. 29 D e kracht van de antistedelijke ideologie is niet alleen te wijten aan d e ideologie van de architectuur. H e t is een algemeen onderdeel van de hedendaagse cultuur - tot en m e t de ' n i e u w e filosofen'. H e t ' n o m a d i s m e ' dat zij prediken, en dat niet d o o r de institutie v e r h o l p e n kan w o r d e n , is omschreve n d o o r D . Grisoni in Politiques de la philosophie (Parijs, 1976) als een weerlegging van de codes van de t e c h n o - s t e d e lijke beschaving. Zelfs de d i c h o t o m i e Zivilisation Kultur w o r d t d o o r deze ' n i e u w e n ' opgelost! O m maar niet te spreken van de 'reactionairen par excellence', de 'Duitsers' van Nietzsche! E n natuurlijk de avant-garde! Zelfs de ellende van de ideologie presenteert zichzelf w e e r enkel als een klucht.
tot de meest verachtelijke ellende is de versiering van onze woestijnen met traditionele v o r m e n en archaïsche ruïnes, de v e r m o m m i n g van het kunstmatige m e t de natuur en van het zijn m e t de eeuwigheid, het als 'dichterlijk' bestempelen van technische functies, en de 'verheffing' van de hardvochtige conventies van de verscheidene politieken waar de techniek uit is samengesteld. 2 7 Undichterisch wohnet der Mensch... O n d e r geen beding m o e t dit op een morele of'literaire' wijze begrepen w o r d e n . W a a r het ons hier o m te d o en is, is het praktische resultaat van de analyse van de v o r m , of de a priori- voorwaarden van de mogelijkheid van het dichterisch wohnen. Dit resultaat m o e t 'vrij' g e h o u d e n w o r d e n van elke v o r m van nostalgie of utopische transcendentie. Hierbij zijn enkel de voorwaarden en de fenomenologie van het undichterisch wohnen van belang. Dit is o o k het thema, en de werkwijze, van de 'geschiedenis' van Tafuri en Dal C o . Deze 'geschiedenis' beschrijft een resultaat: het resultaat is het undichterisch wohnen. Maar h o e manifesteert dit n i e t - w o n e n zich nu concreet? H e t nietw o n e n is de belangrijkste eigenschap van het leven in de metropool. 2 8 N o c h Heidegger n o c h Valéry brengt de metropoo l ter sprake in zijn bespreking van het dichterlijk w o n e n , terwijl het w o n e n juist hier zijn waarde daadwerkelijk verliest. D e 'geschiedenis' van de hedendaagse architectuur is daarom een f e n o m e n o l o g i e van het metropolitane n i e t - w o n e n . Althans, dat zou het m o e t e n zijn, want de hedendaagse architectuur tracht door zichzelf te herstructureren het w o n e n in de metropoo l weer mogelijk te maken. 2 9 H e t bepleiten van een dergelijke mogelijkheid v o r m t de basis van de 'stedelijke planologie' als discipline binnen de huidige architectuur. D e erkenning van dit geschakeerde veld impliceert dan ook de noodzaak van een structurele analyse van de functies van de metropool. D o o r haar oorsprong en wezen creëert de 'stedelijke planologie' een verandering van perspectief: het o n v e r m o g e n van het 'klassieke' w o n e n . Zij beschouwt echter ook de meertaligheid van de metropolitane functies (en de vernietiging van de mogelijkheid van het w o n e n als gevolg hiervan) als talen die vanuit h u n aard in een logisch systeem 'gesublim e e r d ' k u n n e n w o r d e n , in de logica die vertegenwoordigd of belichaamd zou w o r d e n d o o r die 'stedelijke planologie'. Alhoewel m e n erkent dat het 'klassieke' w o n e n nu niet m e e r mogelijk is, blijft het idee van de stad als een organisme mogelijk: een Plant die groeit vanuit de wortel van de Logos van de architectonisch-stedelijke planologie. H e t idee van een dergelijke Plant vertegenw o o r d i g t het imperatief, het Sollen, van de metropolitane orde. J e zou k u n n e n zeggen dat de '"stedelijke planologie" v o o r t k o m t uit de poging o m het hedendaagse undichterisch wohnen uit te leggen als een organisme'. Maar uit wat anders bestaat dit 'ondichterlijke w o n e n ' dan uit de veelheid en de ' o n t h e e m d i n g ' , het heimatlos w o r d e n , van de verschillende disciplines waaruit de m e t r o p o o l bestaat? M e t haar bewering het 'ondichterlijke w o n e n '
op een 'organische wijze' te organiseren, bevestigt de 'stedelijke planologie' de mogelijkheid van het terugbrengen van de meertaligheid en de veelheid van functies tot een eenheid - zij beweert een soort van logica v o o r hen te vertegenwoordigen. Maar waarop deze b e w e r i n g gebaseerd is kan de 'stedelijke planologie' niet laten zien, omdat zij zelf een taal is tussen al die andere, en evenmin kan zij aantonen dat haar Logica functioneert. D a a r o m is zij g e d w o n g e n deze Logica o m te zetten in een Sollen, in een ethisch imperatief, in een paradoxale ethiek - of o m het te doen gelden als pure vorm, binnen het andere-dan-de v o r m , in het spel van de rede dat draait o m het c o m p o n e r e n, d e - c o m p o n e r e n , en h e r - c o m p o n e r e n van de tekens van de metropool. In de b e w o o r d i n g e n van de hedendaagse 'stedelijke planologie' volgen logica, ethiek en spel elkaar op deze manier op als min of m e e r ontgoochelde varianten van een wezenlijke 'ellende': de idee van het 'harmoniseren' van de functies van de metropool, van het creëren van een 'thuisland' dat eraan ten grondslag ligt — en van de b e w e r i n g dat h u n eigenlijke conflict slechts een schijn is die een 'diepere', 'wezenlijke' Gemeinschaft verbergt en verhult. Dit 'thuisland' zou de 'stedelijke planologie' verkondigen. E n deze 'verkondiging' levert de basis voor haar verschillende 'compositionele' voorstellen. Maar wat zou deze compositie n u eigenlijk ' h e r c o m p o n e r e n ' ? Waaruit is deze compositie samengesteld, als het niet uit de 'wezenlijke' gemeenschap van het w o n e n is? D e taal van de 'stedelijke planologie' is qua logica net zo ongefundeer d als ze historisch blind is. D e hedendaagse 'stedelijke planologie' kan, op basis van haar 'logica', niet zien. O f beter, zij ziet de 'vampier van de speculatie' daar waar de industriële kapitalistische m e t r o p o o l gedijt. Z e ziet sociale en politieke desintegratie daar waar de functionele veelheid van de 'disciplines' van de metropool uiteindelijk al haar tegenstrijdige waarden weet te 'bevrijden'. Zij ziet individuele eenzaamheid en nostalgie naar het dichterisch wohnen, daar waar de samenstelling van de klassen is veranderd en de verschillende politieke organisaties van de Gesellschaft zijn ontstaan. Tussen deze 'visie' en de metropool zelf w o r d t een onoplosbare spanning tot stand gebracht — een onoverbrugbare tegenstelling b i n n e n een specifiek historische context. H e t vertoog verandert niet w a n n e e r de 'stedelijke planologie' 'toegeeft' aan de metropool, omdat ook dit geen zien, geen zichtbaar-maken is: de metropoo l w o r d t verondersteld een natuurlijk en v o o r de hand liggend veld te zijn van compositionele planningsparticipatie. Haar arbitraire v o r m e n w o r d e n opgevat als wetten, en haar conventies als onveranderlijke regels van het spel. En deze opvatting raakt uiteindelijk verstrengeld in de bedrieglijke ontnuchtering van het spel van de stedelijke planning. Natuurlijk hebben 'ethisch-compositionele' waarden de overhand in het ontstaan van de hedendaagse 'stedelijke planologie'. ' D e depersonalisering, vervreemding en desintegratie in de grote m e t r o p o o l lijken o v e r w o n n e n te k u n n e n w o r d e n d o o r het o p n i e u w helder en georganiseerd verschijnen van M. Tafuri, L'architettura
dell'umanesimo,
Bari, Laterza, 1969.
30
Tafuri en Dal C o , Modern architecture, p. 39.
31 Ibidem, p. 56.
32 Ibidem, pp. 24-25.
33 Ibidem, p. 48.
34 Ibidem, p. 51. E e n beslissende o n t w i k k e l i n g in deze periode is echter de v o r m i n g van de 'discipline' van het technische behee r van grondgebied, de ' b u r e a u craten' van het territorium. D e z e 'discipline' heeft Weberiaanse trekken, en haar cultuur beïnvloedd e in belangrijke mate het p o l i tiek-intellectuele klimaat van het Duitsland van keizer W i l l e m 11. Vgl. G. Piccinato (red.), La costruzione dell'urbanistica. Germania 1871-1914, R o m e , Officina, 1977; Duitse vert, van Michael Peterek: Stüdtebau in Deutschland 1871-1914: Genese einer uHssenschaftlichen Diziplin, Braunschweig, Vieweg, 1983.
k e r n e n waarin "kwaliteit" en "gemeenschap" w e e r de dragers v o r m e n ' — Parker, U n w i n en H o w a r d w e r k t e n vanuit deze visie. 30 Maar dit 'model' heeft al snel de neiging o m zich af te w e n d e n van het 'ethisch-compositionele', o m de bovenstaande t e r m e n te gebruiken. D e 'stedelijke planologie' doet zichzelf graag gelden als een mogelijke logica v o o r de organisatie van de metropool. Dit ' k e e r p u n t ' uit zich in vele verschillende v o r m e n , zonder dat hierdoor echter het idee van 'stedelijke planologie' als een herstellen van evenwicht verandert. Z o zijn daar de rationalisering van de stedelijke groei, het territoriaal in evenwicht b r e n g e n van de produktiefactoren, het 'harmoniseren' van stad en land. K o r t o m , de idee van 'stedelijke planologie' als 'een proces van een apolitieke integratie van de historische tegenstellingen, die d o o r een optimistisch t e c h n o logisch evolutionisme hersteld w o r d e n ' . 3 1 In deze zin richt het w e r k van Olmsted zich 'op serieuze wijze op het probleem van politieke en institutionele h e r v o r m i n g e n (...), op de controle over de exploitatie van h u l p b r o n n e n op het territoriaal niveau (...), op het verdwijnen van oude m e t h o d e n van stedelijk beheer, zoals dit zichtbaar werd in de mislukking van de Pullman T o w n ' . E n tegelijk is zijn w e r k een strijd tegen het verdwijnen van de g e m e e n schap en een utopische alliantie van wetenschap, techniek en natuur- de natuur die o p n i e u w 'een formidabele inkomstenbro n v o o r de stad' wordt. 3 2 O p deze wijze w o r d e n de ideologie en de taal van de Beaux-Arts 'geharmoniseerd' in de 'City Beautiful' waarbij de 'absolute prioriteit van het mechanisme van de vrije markt' o p n i e u w bevestigd wordt. 3 3 Zelfs het verkondigde 'realisme' van de Duitse stedelijke planning dat 'zich richt op het o p n i e u w instellen van een natuurlijke conditie voor de i n k o m e n smechanismen' d o o r 'het uitbannen van elke kunstmatige "verstoring" van de grondmarkt, welke veroorzaakt w o r d t d o o r het m o n o p o l i e op b e b o u w b a re grond', gaat vergezeld van 'een impliciete nostalgie naar de pre-metropolitane "stad"'. 3 4 D e opvatting van een zuivere vrije markt blijft een ideologie van het evenwicht. Sterker nog, in de m e t r o p o ol die tot een 'evenwichtig organisme' gemaakt is, w o r d t de architectonische v o r m gerechtvaardigd als een 'gebeurtenis en creatie', zonder welke het individu zich nooit 'in zijn element' kan voelen. H e t spel van de rede en de poëzie van de vormen 3 5 van de Meesters — in afwachting van de n i e u w e Colberts die h u n utopieën zullen realiseren, utopieën die politiek zullen zijn in de 'klassieke' zin van het w o o r d , of filantropisch-collectivistisch, maar in ieder geval anti-metropolitaan — zijn op deze manier stevig geworteld in de ideologie van de hedendaagse 'stedelijke planologie'. 3 6 O o k de 'onttovering' in Hilbersheimers Grossstadt-architektur v o r m t geen effectieve kritiek op het ethisch formalisme van de Meesters: zijn beeld van de stad-machine m e t zijn geïntegreerde functie, van de stad als 'naakte structuur', is typerend v o o r het naïeve 'machinisme', de mechanistische
35 Dit is de titel van het h o o f d stuk over Le Corbusie r in Tafuri en Dal C o , Modem architecture, p. 133.
w o o r d e n bij het m o r g e n r o o d , het o n t l u i k en van de zon, 'Ik zou willen geven en delen totdat de wijzen o n d e r d e m e n s w e e r gelukkig w o r d e n m e t h u n dwaash e d e n , en de a r m e n gelukkig m e t h u n rijkdom',
36 H e t is waar dat Le Corbusie r in zijn o u d e Franse editie van de Zarathustra, volgend o p Zarathustra's eerste
la M a i n O u v e r t e ' opschreef (Tafuri en Dal C o , Modem architecture,^). 143). D i t is echter geen bewijs v o o r Le Corbusier's nabij -
heid aan Nietzsche, maar eerder van de totale afwezigheid van een 'architectonische ideologie' bij de 'Meester'. W e l k e gift brengt Zarathustra de mens? Is het het t r o u w zijn aan de aarde? G e w o o n heidense 'goede v o r m ' , Celsus versus Origen? H e t vertelt van het ' u u r van grote minachting' w a n n e e r de betekenis van de aarde niet de m e ns zeifis,
maar het overwinnen van de mens - de zee die de 'vuile rivier' die de m e ns is kan ontvangen, als een laatste schuilplaats, als de ultieme vluchtplaats voor de d o de G o d . Le Corbusier heeft zeker niets van d o e n met de d o o r Van d e Velde - en Nietzsches zuster — o m g e v o r m d e Nietzsche tot een N ü r e n b e r g s ' C h a m p de Mars' (vgl. Van der Veldes
o n t w e r p v o o r een Nietzsche-Denkmal in Weimar, dat laat zien h o e het onderzoek van Mosse, dat sowieso o p een te völkische basis uitgevoerd was, opgerekt kan w o r d e n ). O o k is er niets dat wijst op een subtiel begrip van het Nietzscheaanse 'teken' d o o r Le Corbusier, in tegenstelling tot Mies, zoals w e nog zullen zien.
obsessie die alle kritieken van de traditioneel verzoenende 'stedelijke planologie' op de m e t r o p o o l doordringt. Hilbersheimer ziet geen 'alternatieven' voor dit nauwkeurige beeld van de metropool. O p deze manier eindigt de w e e r legging van de utopie m e t de herbevestiging van de redenen voor een u t o p i sche spanning. E n het idee van de 'alternatieve stad', het 'gemeenschappelijke eiland', geniet zijn meest extreme en misschien wel hoogste verschijningsvorm in de W e e n s e Höfe — de woonplaats van die individuen die trots zijn op h u n afwijzing van de metropolitane werkelijkheid. Z e lijken mij eerder Schilleriaanse helden dan, zoals Tafuri en Dal C o het in enkele zeer fraaie pagina's beschrijven, voorvechters van de grote burgerlijke r o m a n, van 'de m y t h e n van de bourgeoisie [die] de hoogst bereikte "toverberg" van het Oostenrijkse marxisme v o r m e n ' . 3 7 'Stedelijke planologie' domineer t als logica en als spel — b i n n e n een nietkritisch kader, te m i d d e n van onopgehelderde talen die m e t betrekking tot h u n eigen grenzen wezenlijk dubbelzinnig zijn - het veld dat volgt op de neergang van de synthese tussen v o r m en ethiek, de neergang van v o r m als uitdrukking van ethische kritiek op de kapitalistische metropool. D e utopieën van de 'stedelijke planologie' van na de T w e e d e Wereldoorlog zijn slechts logica en spel. Maar zelfs deze t e r m e n lijken elkaar wezenlijk tegen te spreken. Sterker nog, dergelijke utopieën presenteren zich als totalistische opvattingen: h u n i n h o u d w o r d t niet langer gevorm d door Höfe of Siedlungen, of door de specifieke functies van de m e t r o p o o l (hoe sterk deze o o k benadrukt worden), maar juist d o o r de totaliteit van de functies. H e t bewustzijn van het utopische karakter van dit ' o n t w e r p ' verandert niets aan zijn grondeloosheid: het spel bestaat alleen in het enkelvoud. H e t is wezenlijk onzinnig te trachten de totaliteit van de spelen te spelen — of ze allemaal te vertegenwoordigen in een enkel spel. D a a r o m ' w o r d t het totalistische beeld w e e r gereduceerd tot een decoratieve verrijking van de metropolitane chaos die het in eerste instantie wilde beheersen'. 3 8 Dit totalistische beeld v o r m t in werkelijkheid het 'aura' van de metropool. In plaats van een ironisch spel, dat het vaak beweert te zijn, 'adverteert' dit beeld, dat de ethische veroordeling van de m e t r o p o o l heeft o v e r w o n n e n (of, voor zover het deze o v e r w o n n e n heeft), vaak nadrukkelijk de functies van de m e t r o p o o l d o o r ze over te brenge n naar de dimensie van het heilige aura. H e t 'aura' van de m e t r o p o o l omringt de w o l k e n k r a b b e r - m o n u m e n t e n van N e w York, Chicago, Boston, 'ervan overtuigd dat de fascinatie voor het uitzonderlijke, dat de magnaten van het Chicago van 1890 deed duizelen, n o g steeds aanwezig is'. 39 Maar in het 'aura' van een allesomvattende technologische utopie — een simplistische rechtvaardiging v o o r een m e t r o p o o l die beschouwd w o r d t als een niet te stoppen 'creatieve natuur' - ontstonden ook de m o n u m e n t e n van het brutalisme en het neo-expressionisme van de jaren vijftig en zestig. 40 H e t is noodzakelijk o m stil te staan bij de aanwezigheid van het
37 Ibidem, p. 193.
38 Ibidem, p. 390.
39 Ibidem, p. 397.
40 Vgl. h o o f d s t u k i v , p . 366.
m o n u m e n t . O f het nu in de technologische versie is, zoals zojuist besproken, of in zijn rooftocht in het 'geheugen' (die een constante aanwijzing is voor de nostalgie naar het w o n e n, een constante strijd o m 'het verlies van het centrum' uit te bannen, zoals bij Kahn), zijn weigeing van het 'verwaarloosbare object' 41 Tafuri en Dal C o , Modem architecture, p. 402.
van een hedendaagse architectuur 'zonder eigenschappen' 4 1 is een strijd die moet v o o r k o m e n dat de zich reeds voltrokken ontheiliging van de tijd zich uitbreidt naar een ontheiliging van de ruimte. D e betekenis van deze laatste onbestendigheid van de 'stedelijke planologie' kan alleen in de termen van Foucault veklaard
42
worden.
4 2
W e bevinden ons in een tijdperk, aldus Foucault, waarin de wereld
g e 6 o u w e n van t u p a / m o s nog steeds Moeien, ook met omdkc hec wonen nog steeds mogelijk zou zijn, maar omdat in deze ruimte, wiens functie nu volledig o n t h e i l i g d is. e c h t e g e h o u w e n n o g s t e e d s e e n p l a a t s v i n d e n , o o k al l i j k t h e t a l s o f z e e r h e l e m a a l n i e t t h u i s h o r e n . Z e z i j n z o w e l w e r k e l i j k als a b s o l u u t (ab-
43 Tafuri en Dal C o , Modem architecture, p. 402. D e verwijzing is naar Kahn. 44 Ibidem, p. 356.
45 Ibidem, p. 397.
soluti): het zijn heterotopieën. Foucault noem t deze heterotopieën 'constanten' in de praktische organisatie van de ruimte. Maar ze worden pas belangrijk wanneer ze de zuiver seriële aard van de metropolitane organisatie tegenspreken, wanneer ze proberen zich er tegenover te stellen als nieuwe 'plaatsen van aanbidding', als 'symbolen die de geschiedenis trotseren'. 4 3 Wright sprak van zijn Guggenheim Museum als een nieuw Pantheon. 4 4 Heterotopieën zijn plaatsen waar 'abnormale' individuen 'zichzelf kunnen afzonderen' - plaatsen van 'uitzonderlijke gedrag' waar de ruimte van de metropool op stuk breekt zoals de golven van een o p k o m e n d tij. Maar de heterotopic plaatst zichzelf ook vaak binnen de 'normale' functies, binnen de 'normale' informatiesystemen van de metropool. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de 'lege en transparante' binnenwereld van de Ford Foundation, die 'opgevat wordt als een enorme broeikas'. 4 5 De heterotopic wordt interessant op het m o m e n t dat zij een compenserende en troostende werking ontwikkelt in confrontatie met de ruimte die
haar omringt. Zij wil zich v o o r d o e n als een veroordeling van de ontheiliging van de haar o m r i n g e n d e ruimte, als de 'redding' van de hiërarchische en culturele waarden van de tijd van de stad. D e ' G o e d e V o r m ' , waar de heterotopic naar streeft, zou de chaos, het slechte beheer, het verlies van het c e n t r u m van de m e t r o p o o l openlijk afkeuren. H e t m o n u m e n t , de perfect georganiseerde 'kolonie', de tuin, het zijn geen utopische o n t w e r p e n , maar werkelijke ruimten, alleen anders m e t betrekking tot de informatie van de metropool. H e t gaat niet o m de logische organisatie van de metropool, n o c h o m het spel van de rede m e t de combinatie van zijn tekens, n o c h o m een utopische overwin ning van de vervreemding die er overheerst - maar eerder o m een ruimte voor het b o u w e n van m o n u m e n t e n , dat wil zeggen, een ruimte v o o r het definiëren van plaatsen van aanbidding als m o n u m e n t e n v o o r niet bestaande 'mensen', functies en talen van de m e t r o p o o l zelf. D e wezenlijke onwaarheid van de heterotopic maakt het onmogelijk zichzelf te b e s c h o u w e n als een nieu w huis — zelfs w a n n e e r bepaalde herinneringen, bepaalde 'heroverde verledens' van de eigentijdse architectuur aan een dergelijke nostalgie raken. Maar de heterotopic is n o g altijd Thuis: niet v o o r het individu, niet voor de b e w o n e r , maar voor de W a a r d e n van de gemeenschap van individuen. Zelf blijven ze voor altijd dolende, maar op deze manier h e r w i n n e n ze plaatsen o m naar terug te keren, beloofde landen, kerken die troost bieden tegen de diaspora van talen en disciplines. Maar in de 'ideologische continuïteit' van de hedendaagse 'stedelijke planologie' — of in de architectuur die het probleem van het w o n e n in de metropoo l probeert op te lossen - is geen plaats v o o r iemand als Mies van der R o h e . D e laatste w o o r d e n in het boek van Tafuri en Dal C o zijn gewijd aan het werk van Mies. En met Mies 'besluiten' w e het vraagstuk dat w e in eerste instantie zijn b e g o n n e n m e t de w o o r d e n van Heidegger. Laten w e beginnen met de tekst uit 1923 getiteld Bouwen: ' W e willen dat b o u w e n enkel en alleen b o u w e n betekent.' En dus niet w o n e n . E n inderdaad, in het project voor het bakstenen huis uit 1923 'is de fragmentatie van de ruimtelijke c o m p o n e n t e n totaal: de continuïteit van de volumes in relatie tot de plattegrond is enkel schijn, omdat de organisatie van de onderdelen geen logische route creëert, en naar geen enkele orde verwijst; het zijn tekens, maar ze suggereren dat het labyrint geen uitgangen heeft'. 4 6 E n in het Duitse Barcelona-paviljoen van 1929 'is het g e b o u w een verzameling van onderdelen, waarvan ieder een andere taal spreekt, afgestemd op de toegepaste materialen'. 4 7 Enkel b o u w e n : verschillende talen samenvoegen, aandacht hebben voor de details zonder naar de 'grote synthese' van de klassieke V o r m te kijken, zonder te pretenderen dat dit vak van b o u w e n de nostalgie naar het huis kan bevredigen. Deze nostalgie heeft haar eigen taal, die echter niet te vertalen is in architectonische technieken. Het teken m o e t een teken blijven, het mag enkel spreken van de o n t k e n n i n g
46 I b i d e m , p . 153. 47 I b i d e m , p . 155.
M. Tafuri, Jacopo Sansovino e l'architettura del '500 a Venezia, Padua, 1969.
48 Vgl. p. 339-
49 Ibidem, p. 340.
5° D e dialectiek van het 'glas' is echter complexer dan het hier lijkt. Elders h o o p ik dit verder uit te w e r k e n . [ N o o t van de vertaler: vgl. M . Cacciari, ' D e Klassieken van Mies', in: Archis, 1989, nr. 1, pp. 44-51; vertaling en v o o r w o o r d van Eric Bolle.[
van zijn eigen waarde — en alleen d o o r middel van deze o n t k e n n i n g is hij in staat de ware functies en zijn eigen bestemmin g te herkennen: enkel de taal die d o o r zijn eigen grenzen verlicht wordt , zal in staat zijn te functioneren. 4 8 Mies' gebruik van glas t o o n t zijn anti-dialectiek. Glas is de tastbare o n t k e n n i n g van het w o n e n . Niet alleen omdat de architectonische v o r m erin verdrinkt, maar omdat glas, w a n n e e r het op deze wijze ingezet wordt, diegene zichtbaar maakt die er onderdak in zoeken. Vanaf het project uit 1920-1921 v o o r een glazen wolkenkrabber in Berlijn, een uitzonderlijke o n t k e n n i ng van de expressionistische transcendentie a la Scheerbart, tot en m e t het Seagram Building in N e w York is er een constante in het werk van Mies aan te wijzen: een t o p p u n t van onverschilligheid ten aanzien van het w o n e n , dat tot uitdrukking w o r d t gebracht in neutrale tekens: 'het maximale formele ordenen k o m t overeen m e t een maximale afwezigheid van beelden'. 4 9 D e taal van de a f w e zigheid getuigt hier van de afwezigheid van het w o n e n - van de volledige scheiding van het b o u w e n van het w o n e n , een scheiding die door geen heterotopic verholpen kan w o r d e n . D e 'grote glazen vensters' zijn de nietigheid, de stilte van het w o n e n . 5 0 In h u n reflectie van de metropool o n t k e n n e n zij het w o n e n . E n enkel reflectie is deze v o r m e n toegestaan. Vertaling: Francois Claessens, met dank aan Geert Hovingh en René Wubs