ETHICA ONTWERP CONGRESTEKST 12-13 maart 2016 Ronse
INHOUD INHOUD ............................................................................................................................................................................................................................................. 1 Inleiding ............................................................................................................................................................................................................................................. 2 Handleiding bij de tekst ..................................................................................................................................................................................................................... 4 Thema Abortus .................................................................................................................................................................................................................................. 8 Thema Draagmoederschap ............................................................................................................................................................................................................. 17 Thema Euthanasie ........................................................................................................................................................................................................................... 27 Thema Gezondheidszorg en eigen verantwoordelijkheid............................................................................................................................................................... 38 Thema Alcoholreclame .................................................................................................................................................................................................................... 44 Thema Dierenrechten ..................................................................................................................................................................................................................... 50 Thema Vluchtelingen....................................................................................................................................................................................................................... 55 Thema Sekswerkers ......................................................................................................................................................................................................................... 60
1
Congrestekst ethiek Inleiding U hebt nu de congrestekst ethiek in handen. Dat is geen onbelangrijke vaststelling. Een congres over ethiek organiseren betekent immers dat JONGCD&V gelooft dat het publieke debat hierover mogelijk is. Absolute libertijnen en rigide dogmatici vinden zo’n debat maar niks. De eersten omdat ze menen dat de menselijke autonomie als enig zaligmakend criterium geldt, de anderen omdat ze geloven in een gesloten systeem waarin alle waarden en regeltjes voor het menselijk handelen voorgegeven zijn. Voor beide groepen is een maatschappelijk debat over ethiek dan ook overbodig. Deze tekst opteert voor een andere weg, die van het oprechte debat. De werkgroep ethiek en het bureau van JONGCD&V kozen ervoor om zelf geen standpunt over de thema’s in te nemen, maar bij elk thema verschillende opties aan de leden voor te leggen. Op die manier zit het debat al in de ontwerptekst zelf vervat. Elk JONGCD&V-lid wordt uitgedaagd om keuzes te maken, pistes tegenover elkaar af te wegen en voor de éne of de andere optie te stemmen. Omdat op een geïnformeerde manier te doen bevat deze tekst zowel discussienota’s als achtergrondnota’s. Die laatste bieden over het algemeen een beknopt overzicht van de stand van zaken, de huidige problemen en de maatschappelijke discussies. Op die manier kan iedereen op een vlotte manier met een minimum aan informatie aan de discussies beginnen, zowel regionaal, provinciaal als op het congres zelf. De achtergrondnota’s blijven echter uiterst beknopt. Wij hopen dan ook tijdens de debatten op de ruimere expertise van de hele JONGCD&V-beweging te kunnen rekenen. Het hoofdthema van dit congres “ethiek” is als vanzelfsprekend niet in al zijn aspecten te behandelen. Na discussies in de voorbereidende werkgroep en met de nationale voorzitter en de bureauleden hebben we beslists om ons te focussen op een tiental thema’s. Daar zitten traditionele topics als euthanasie en abortus tussen. Dat zijn belangrijke kwesties aan de grenzen van het menselijk bestaan. Draagmoederschap roept dan weer vragen op over hoe we ouderschap op vandaag verstaan. Rond de gezondheidszorg hangen ethische vragen over solidariteit en eigen verantwoordelijkheid. Berichten over alcoholproblematiek doen nadenken over wat de grenzen van reclame zijn. In de discussie over sekswerk spelen grote waarden als persoonlijke vrijheid en respect voor de menselijke waardigheid. Omdat voor christendemocraten élke mens telt, willen we ons ook uitspreken over ethische aspecten van het vluchtelingendebat. Tot slot stelt deze tekst ook stellingen over dierenwelzijn voor. Onze houding tegenover dieren zegt immers veel over onze morele standaarden. De lijst met thema’s is zonder twijfel onvolledig. Zo hebben ook economie en milieu een sterke ethische component, maar daarvoor verwijzen we graag naar de nationale raden van 2015.
2
Er zit een tweede beperking aan de tekst, eigen aan de problematiek van de ethiek. Politiek kan niet meer doen dan de bakens uitzetten en het kader bepalen waarbinnen mensen naar eer en geweten hun ethische keuzes maken. Politiek kan en mag de individuele gewetensvrijheid niet vervangen en mag evenmin onrecht doen aan het ethisch pluralisme in onze maatschappij. Ook daar proberen we met deze tekst recht aan te doen. Ten slotte kunnen we ook niet zonder de vele mensen die op vrijwillige of professionele basis mensen bijstaan die voor een ethische keuze staan: moreel consulenten en pastores, artsen en organisaties voor hulpverlening, vrienden en familie. Zij vormen in heel concrete situaties een kostbare ruggensteun voor al wie zoekt naar de meest menselijke keuze. JONGCD&V wil hen daar uitdrukkelijk voor danken.
Congreswerkgroep ethiek
3
Handleiding bij de tekst Je hebt nu de congrestekst over ethiek in handen. Die is op een andere manier dan voorheen opgebouwd. Daarom een woordje uitleg, in de vorm van een heus stappenplan ter voorbereiding van het congres. Het voorbeeld over de kerstboom zou alles duidelijk moeten maken.
I. Normale stappenprocedure 1. Elk thema begint met een achtergrondnota. Daarin vind je een beknopt overzicht van de huidige stand van zaken inzake wetgeving, actuele problemen en discussies. Dat is louter informatief bedoeld. Omdat het hier niet om mogelijke standpunten van JONGCD&V gaat is het niet mogelijk een amendement in te dienen. Het is wel mogelijk een correctie voor te stellen aan de congrescommissie in geval van een feitelijke onjuistheid. Je stuurt één enkele mail met al je voorgestelde correcties naar
[email protected] en vermeldt telkens het paginanummer, de oorspronkelijke tekst, de aangepaste tekst en de bron waarop je je baseert om een correctie te vragen. De congrescommissie zal de aanvaarde correcties verwerken in de tekst die aan het begin van het congres beschikbaar zal zijn. 2. Na de congresnota volgen één of meerdere discussienota’s, eerst in de vorm van een tekst, daarna als diagram. Je maakt eerst een keuze op het vlak van basisopties, daarna van subopties en daarna eventueel van subsubopties, et cetera tot je bij een optie uitkomt waar er geen verdere onderverdeling meer is voorzien. Dat noemen we eindopties. Die staan in het rood aangegeven en worden telkens ook apart opgelijst. Voorbeeld. Willen we een kerstboom? In een eerste discussie gaat het om ja of neen. Daarna moet beslist worden of het een echte wordt of een exemplaar in plastiek. Ten slotte kiezen we in dit voorbeeld voor één met witte lichtjes.
1.1.1 Gekleurde lichtjes 1.1 Plastiek 1.1.2 Witte lichtjes 1. JA 1.2.1 Gekleurde lichtjes
Kerstboom? 2. NEE
1.2 Echt 1.2.2 Witte lichtjes
4
3. Na het diagram vind je nogmaals een overzicht van alle mogelijke eindopties. Die kun je amenderen met een amendement A. Zo’n amendement A kan de vorm aannemen van
een herformulering van een (deel van de) eindoptie een toevoeging aan een eindoptie of een weglating van een deel van de eindoptie
Zo’n amendement A biedt de kans om de keuzes gemaakt op het niveau van de basisopties en de eventuele (sub)subopties verder te nuanceren. Het kan niet ingaan tegen keuzes die al gemaakt zijn in stap 2. Als dit wel het geval is, kan de congrescommissie voorstellen om een amendement type B in te voegen. (Meer uitleg in de bijzondere stappenprocedure) Voorbeeld. In stap twee kwamen we tot de eindoptie “JONGCD&V wil een plastiek kerstboom met gekleurde lichtjes.” Via het amendement A wordt dit “JONGCD&V wil een plastiek kerstboom met gekleurde lichtjes die knipperen.”
1.1 Plastiek
1.1.1 Gekleurde lichtjes
Amendement type A: Knipperende lichtjes
1.1.2 Witte lichtjes 1. JA Kerstboom? 2. NEE
1.2 Echt
1.2.1 Gekleurde lichtjes
1.2.2 Witte lichtjes Voor een amendement A vul je op het voorziene document de code in (A-herformulering/ A-toevoeging/A-weglating), het nummer van de eindoptie, de oorspronkelijke tekst en de bijgewerkte tekst. Een schriftelijke motivatie en/of bron is sterk aan te raden maar niet verplicht. Een amendement A moet op het congres 60 % halen in een tekstdiscussie. Indien het amendement dat niet haalt is het verworpen. Het kan niet worden doorgeschoven naar het plenum.
5
Het is belangrijk te weten dat we eerst een keuze maken tussen de opties in de tekst, en dan pas overgaan tot de amendementen A. Een amendement A op een optie die geen meerderheid gehaald heeft, vervalt automatisch, zonder discussie. Heb je een zelfde amendement, dat verenigbaar is met verschillende opties, en wil je op zeker spelen, dan moet je het verschillende keren indienen.
II. Bijzondere stappenprocedure Hoewel de groep die de tekst heeft voorbereid ernaar gestreefd heeft een zo breed mogelijk palet van opties aan de leden van JONGCD&V voor te leggen, kan het zijn dat er al in de discussienota en in het diagram een optie ontbreekt. Dan wordt er tussen stap 2 en 3 een stap 2 bis ingeschoven. 2 bis. Om een extra “tak” in het gegeven diagram in te voeren dien je een amendement B in. Op het voorziene document vul code B in, geef je aan waar je een extra optie wil inschuiven door je extra optie een nummer te geven dat past binnen de structuur, geef je de tekst van je extra optie en voorzie je verplicht in een schriftelijke motivatie. Voorbeeld. Het oorspronkelijke schema geeft niet de mogelijkheid weer om een kerstboomstructuur in hout te plaatsen. Dat is hier op het passende niveau, via nummering naar analogie ingebracht.
1.1 Plastiek
1.1.1 Gekleurde lichtjes 1.1.2 Witte lichtjes
1. JA Kerstboom?
1.2 Echt
1.2.1 Gekleurde lichtjes
1.2.2 Witte lichtjes
2. NEE 1.3 Hout
6
Wanneer het amendement B onvoldoende verschilt van de opties die al in de ontwerpnota’s te vinden zijn, dan kan de congrescommissie de indieners voorstellen om het amendement B als een amendement A in te dienen. Het is mogelijk op je eigen amendement B een amendement A in te dienen, om het onderscheid te maken tussen hoofdzaak en nuance. Wanneer er twee amendementen B binnenkomen met een gelijklopend patroon, maar met een nuance verschil, dan kan de congrescommissie vooraf aan de indieners voorstellen een gemeenschappelijk amendement B op te stellen, en de nuance verschillen in een amendement A te verwerken. Voorbeeld. “hout” als een amendement B en witte lichtjes als een amendement A.
1.1 Plastiek
1.1.1 Gekleurde lichtjes 1.1.2 Witte lichtjes
1. JA
1.2 Echt
Kerstboom?
1.2.1 Gekleurde lichtjes 1.2.2 Witte lichtjes
2. NEE 1.3 Hout
Amendement A: Witte lichtjes
7
Thema Abortus A. Achtergrondnota Geschiedenis De wet op zwangerschapafbrekingen is een discussie die al tientallen jaren gevoerd wordt. Zelfs voor het laten uitvoeren van abortus (deels) gelegaliseerd werd, gebeurde dit, mede door artsen. Door de kwestie Willy Peers is er een wending in de debatten rond abortus gekomen.1 Willy Peers was een arts die streefde voor zwangerschapsplanning bij vrouwen en voor het legaliseren van abortus. In 1973 werd hij gearresteerd voor het uitvoeren van 300 abortussen, wat destijds illegaal was. Hierdoor is de discussie van het legaliseren en liberaliseren van zwangerschapsafbrekingen verder in gang gekomen tot op 3 april 1990 de wet Lallemand-Michielsen gestemd werd: hierdoor werd abortus (deels) gelegaliseerd op basis van bepaalde voorwaarden die nog steeds meegaan in de huidige wetgeving. Het vroegtijdig beëindigen van een zwangerschap door derden blijft echter tot op de dag van vandaag in het strafwetboek staan. Huidige wetgeving De wetgeving zoals die vandaag is, is doorheen de jaren niet meer gewijzigd. Het plegen van een abortus is enkel géén misdaad van de vrouw indien aan alle volgende voorwaarden voldaan wordt 2: -
-
1 2
De vrouw in een noodsituatie is De geneesheer verzocht wordt door de rouw om haar zwangerschap vroegtijdig af te breken Er aan de volgende voorwaarden voldaan wordt: o De zwangere vrouw is max. 12 weken ver o De abortus wordt uitgevoerd in een medisch verantwoorde instelling voor gezondheidszorg o De geneesheer inlicht over eventuele opvang voor de vrouw en inlichtingen aanbiedt o De geneesheer de vrouw oplossingen geeft via psychologische en maatschappelijke middelen De geneesheer moet: o De vrouw inlichten over mogelijke risico’s o Opvangmogelijkheden aanbieden o Zich vergewissen van de vaste wil van de vrouw De abortus kan ten vroegste zes dagen na de eerste raadpleging bij de geneesheer uitgevoerd worden
http://www.drwpc.be/v2/index.php?ID=502 http://www.saintluc.be/recherche/textes-lois-cehf/loi-13-4-1990-interruption-volontaire-grossesse-2015-09-29.pdf
8
Indien de vrouw langer zwanger is dan 12 weken, dan zijn de voorwaarden de volgende: -
Het voltooien van de zwangerschap is een ernstig gevaar voor de gezondheid van de vrouw Het geboren kind heeft een kans op uiterst lijden ten gevolge van een zware kwaal Er wordt een second opinion gevraagd
Discussiepunten Wat interessant is om verder te bekijken, is hoe de eerste voorwaarde, namelijk de noodzakelijkheid, wordt toegepast. De top drie van meest aangegeven noodzakelijke redenen ziet er als volgt uit: geen kinderwens (19,36%), de vrouw voelt zich te jong (11,07%), de vrouw vindt dat ze de ideale gezinsgrootte heeft (11,09%)3. Dit werd vastgesteld door de Nationale Evaluatiecommissie die om de twee jaar verslag uitbrengt over alles in verband met het uitvoeren van legale abortussen. Indien men opteert voor een aanpassing van de wet, kan men twee richtingen uitgaan. Ten eerste kan men de optie bekijken om de wet te concretiseren: namelijk, wanneer is een abortus noodzakelijk en wanneer niet, wanneer zou deze op basis van die reden toegestaan mogen worden en wanneer niet. Als men naar de cijfers kijkt over de motivatie van de noodzakelijkheid voor het laten plegen van een abortus, blijkt dat persoonlijke argumenten (ideale gezinsgrootte, geen kinderwens…) meer voorkomen dan financiële en medische redenen. Hierbij kan men zich de vraag stellen in welke mate het individu beschermd/begeleid moet worden in de keuze van het uitvoeren van een abortus, of in welke mate zij de vrijheid moet hebben. Ook blijkt dat het laten uitvoeren van abortussen psychologische sporen kunnen achterlaten bij de moeder. Hier spreken we over het postabortus syndroom. Vrouwen die recent een abortus hebben laten plegen, blijken vaak nadien nog last te hebben van onder andere angstgevoelens en depressies. Dit kan hun blijvend achtervolgen, ook in latere zwangerschappen. Men kan dus ook hier de vraag stellen in welke mate we de vrouw moeten beschermen. Een teken dat het aanpassen en concretiseren van de abortuswetgeving wel nog een actueel thema is, blijkt uit recente discussies in Spanje. Daar is er, na verschillende discussies, een aanpassing van de abortuswet gekomen in 2015: 16- tot 18-jarigen kunnen enkel een abortus plegen mits toestemming van de ouders. Oorspronkelijk wou de regering abortus enkel mogelijk maken in geval van verkrachting en gezondheid van de moeder (niet van de foetus), maar in 2014 is dit voorstel ingetrokken.
3
Verslag van de Nationale Commissie voor de evaluatie van de wet van 3 april 1990 betreffende de zwangerschapsafbreking. Verslag ten behoeve van het Parlement : 1 januari 2010 — 31 december 2011.
9
Een tweede optie tot aanpassing van de wetgeving rond vrijwillige zwangerschapsafbreking is een versoepeling van de abortuswet zoals LUNA (Unie Nederlandstalige Abortuscentra) al een tijd voor pleit4. Zij hebben enkele concrete voorstellen: -
Abortus uit het strafwetboek halen Zwangerschapsafbrekingen op verzoek van de vrouw ook na 12 weken gestatie mogelijk Neutrale informatie via infokanalen van de overheid Thema’s ongewilde zwangerschap en abortus onderdeel maken van het leerplan van medische, paramedische en psychosociale opleidingen Het nationale evaluatiecomité omvormen tot een onafhankelijke wetenschappelijke commissie.
De motivatie van deze voorstellen zijn vooral gericht op het uitvoeren van de abortus in België na 12 weken, het onmogelijk maken om de vrouw en hulpverleners strafrechtelijk te vervolgen en correcte informatie verdelen waardoor vooroordelen kunnen verdwijnen. Het al dan niet legaliseren van abortus heeft immers ook effect op het laten uitvoeren van zwangerschapsonderbrekingen: landen met een (gedeeltelijke) legalisering hebben lagere cijfers van uitgevoerde abortussen dan landen waar men dit niet toelaat. Volledig illegaliseren van zwangerschapsonderbrekingen zouden dus het effect kunnen hebben van een stijging van abortussen. Indien abortussen illegaal gebeuren, kan men ook niet verzekeren dat de omstandigheden waaronder dit gebeurt veilig zijn voor de vrouw. Een versoepeling van de huidige abortuswet zou ook een ander sociaal fenomeen kunnen tegengaan: abortustoerisme 5. Hierbij laten vrouwen waarbij een abortus illegaal is binnen hun eigen land, de abortus toch plegen maar in een ander land waar dit wel mogelijk is. Dit kan zowel gaan over landen waar abortus volledig illegaal is, als landen waarin de toegelaten termijn verschilt. Men ziet ook zo een in-en uitstroom in België en Nederland. In Nederland kan men immers een abortus laten plegen tot 24 weken. Belgische vrouwen die de termijn van 12 weken overschreden hebben, reizen soms hiervoor naar Nederland. Omgekeerd komt dit ook voor: na 24 weken is een medische reden geen reden voor een abortus, terwijl dit wel mogelijk is in België. Hierdoor reizen ook Nederlandse vrouwen af naar België. Binnen verschillende godsdiensten ligt het laten uitvoeren van een zwangerschapsonderbreking gevoelig. Dit komt onder meer omdat men kijkt naar de levensvatbaarheid van de vrucht. De Katholieke Kerk ziet abortus als absoluut onaanvaardbaar omdat men de foetus vanaf dat één als een bron van leven
4
http://www.abortus.be/_nl/overluna/resolutie.php G. Sedgh, S. Singh, IH Shah , E. Ahman , SK Henshaw, A. Bankole. “Induced abortion: incidence and trends worldwide from 1995 to 2008”, Lancet. 2012 Feb 18;379(9816):625-32. 5
10
beschouwt. De Islam ziet een foetus als “bezield” na 120 dagen en verzet zich tegen het laten uitvoeren van een zwangerschapsonderbreking. Wetenschappelijk gezien wordt een foetus maar levensvatbaar verklaard vanaf 24 weken. Maar de huidige termijn, 12 weken, heeft dus geen basis. Een laatste discussie rond de huidige wetgeving, is de inspraak van de biologische vader. Tot op heden heeft de biologische vader geen enkele inspraak in de beslissing van de vrouw om een abortus te laten uitvoeren. Men kan dit zien als een lastig iets, aangezien de foetus ook genen van de man bevat. Men zou zich dus kunnen afvragen of de biologische vader als verwekker van het kind niet meer betrokken zou moeten worden met het proces van een vrijwillige zwangerschapsafbreking en wat zijn verdere inspraak hierin zou moeten zijn. Indien er dus geopteerd wordt voor een aanpassing van de wet, zijn er verschillende mogelijkheden die we kunnen uitgaan: verstrenging of versoepeling. Hierbij kunnen we ons als christendemocraten afvragen in welke situatie we niet enkel de moeder, maar ook het ongeboren kind kunnen beschermen en wat eventueel de rol van de vader hierin is.
11
B Discussienota abortus Boomdiagram
1.1.1 Verstrenging
1.1.1.3 Levensgevaar moeder/kind + verkrachting + levenskwaliteit kind
1.1.1.2 Levensgevaar moeder/kind + verkrachting
1.1.1.1 Enkel bij levensgevaar moeder/kind 1.1 Ja
1.1.3 Abortus terug illegaliseren
1.2 Nee
1.1.1.3.2 Geen inspraak vader 1.1.1.2.1 Inspraak vader 1.1.1.2.2 Geen inspraak vader 1.1.1.1.1 Inspraak vader 1.1.1.1.2 Geen inspraak vader
1.1.2 Versoepeling
1 Aanpassing abortuswetgeving
1.1.1.3.1 Inspraak vader
1.2.1 Meer flankerend beleid 1.2.2 Zonder flankerend beleid
1.1.2.1.1 Inspraak vader
1.1.2.1 Verlenging termijn
1.1.2.2 Verlenging termijn + voorwaarden schrappen
1.1.2.1.2 Geen inspraak vader 1.1.2.2.1 Inspraak vader 1.1.2.2.2 Geen inspraak vader
12
Verduidelijking bij het boomdiagram Niveau 1 De eerste vraag die gesteld wordt gaat over de aanpassing van de wetgeving van abortus. Hierbij zijn er, logischerwijs, twee mogelijkheden: ja of nee. Niveau 2 Indien met kiest voor een aanpassing, kan men zich de vraag stellen of dit richting een verstrenging, versoepeling of afschaffing van de wet moet gaan. Kiest men voor “geen aanpassing”, dan is er nog de mogelijkheid om wel te kiezen voor een meer flankerend beleid of geen flankerend beleid. Bij een flankerend beleid wordt dan vooral bedoeld dat er vanuit de overheid meer informatie moet gebeuren in verband met abortus, alternatieven voor zwangerschapsonderbrekingen (adoptie…), mogelijke bijwerkingen (bijvoorbeeld post abortus syndroom) maar ook rond seksuele voorlichting. De overheid kan dit doen via aangepaste lessen in het onderwijs, informatiekanalen via de gezondheidssector etc. Deze maatregelen hebben als doel vrouwen voldoende te informeren en te begeleiden bij de keuze voor een eventuele zwangerschapsafbreking. Niveau 3 Indien men een verstrenging wil, zijn er drie opties:
De huidige voorwaarde ‘noodzakelijkheid’ voor een abortus voor 12 weken moet geconcretiseerd worden. Een zwangerschapsonderbreking is enkel toegelaten indien het kind en/of de moeder levensgevaar loopt bij het voortzetten en voltooien van de zwangerschap De huidige voorwaarde ‘noodzakelijkheid’ voor een abortus voor 12 weken moet geconcretiseerd worden. Een zwangerschapsonderbreking is enkel toegelaten indien het kind en/of de moeder levensgevaar loopt bij het voortzetten en voltooien van de zwangerschap of indien het kind een gevolg is van een verkrachting. De huidige voorwaarde ‘noodzakelijkheid’ voor een abortus voor 12 weken moet geconcretiseerd worden. Een zwangerschapsonderbreking is enkel toegelaten indien het kind en/of de moeder levensgevaar loopt bij het voortzetten en voltooien van de zwangerschap, indien het kind een gevolg is van een verkrachting of indien de optimale levenskwaliteit van het kind in het gedrang komt. Dit kan zijn indien vaststaat dat het kind een zware handicap zal hebben.
Indien men de wet wil veranderen en wilt versoepelen.
Ten eerste kan men kiezen voor een verlenging van de termijn van 12 naar 24 weken. 24 weken is dan vastgesteld op wetenschappelijke basis, namelijk: vanaf dan is de foetus levensvatbaar. De rest van de huidige wet blijft behouden, met andere woorden: na 24 weken is 13
zwangerschapsafbreking nog mogelijk volgens de huidige voorwaarden voor een zwangerschapsafbreking na 12 weken. Ook de andere huidige voorwaarden blijven behouden. De tweede optie die men kan volgen bij versoepeling, is het aanpassen van de termijn naar 24 weken en het laten wegvallen van alle andere voorwaarden waaraan voldaan moet worden om een abortus te laten uitvoeren.
Niveau 4 De laatste keuze die men moet maken, is de rol van de biologische vader. Momenteel heeft de vader geen enkele inspraak indien de zwangere vrouw een abortus wilt laten uitvoeren. De vraag die we als jonge christendemocraten kunnen stellen is: houden wij dit zo, of vinden wij dat de biologische vader ook betrokken moet worden bij dit proces, zodanig dat hij ook kan leven met de uiteindelijke keuze? Overzicht van de eindopties – amendeerbaar via amendement A. (1.1.1.1.1) JONGCD&V wil een verstrenging van de abortuswet. De huidige voorwaarde ‘noodzakelijkheid’ voor een abortus voor 12 weken moet geconcretiseerd worden. Een zwangerschapsonderbreking is enkel toegelaten indien het kind en/of de moeder levensgevaar loopt bij het voortzetten en voltooien van de zwangerschap. Indien de vader bekend is, moet hij bij het beslissingsproces betrokken worden. (1.1.1.1.2) JONGCD&V wil een verstrenging van de abortus wet. De huidige voorwaarde ‘noodzakelijkheid’ voor een abortus voor 12 weken moet geconcretiseerd worden. Een zwangerschapsonderbreking is enkel toegelaten indien het kind en/of de moeder levensgevaar loopt bij het voortzetten en voltooien van de zwangerschap. Er is geen verplichting om de vader bij het beslissingsproces te betrekken. (1.1.1.2.1) JONGCD&V wil een verstrenging van de abortuswet. De huidige voorwaarde ‘noodzakelijkheid’ voor een abortus voor 12 weken moet geconcretiseerd worden. Een zwangerschapsonderbreking is enkel toegelaten indien het kind en/of de moeder levensgevaar loopt bij het voortzetten en voltooien van de zwangerschap of indien het kind een gevolg is van een verkrachting. Dit kan nagegaan worden indien de vrouw bij de politie voordien aangegeven heeft dat zij verkracht is rond de tijd van de bevruchting. Ook kan hierbij eventueel een psychologisch onderzoek van de vrouw deze bevindingen ondersteunen. Indien de vader bekend is, moet hij bij het beslissingsproces betrokken worden. (1.1.1.2.2) JONGCD&V wil een verstrenging van de abortuswet. De huidige voorwaarde ‘noodzakelijkheid’ voor een abortus voor 12 weken moet geconcretiseerd worden. Een zwangerschapsonderbreking is enkel toegelaten indien het kind en/of de moeder levensgevaar loopt bij het voortzetten en voltooien van de zwangerschap of indien het kind een gevolg is van een verkrachting. Er is geen verplichting om de vader bij het beslissingsproces te betrekken.
14
(1.1.1.3.1) JONGCD&V wil een verstrenging van de abortuswet. De huidige voorwaarde ‘noodzakelijkheid’ voor een abortus voor 12 weken moet geconcretiseerd worden. Een zwangerschapsonderbreking is enkel toegelaten indien het kind en/of de moeder levensgevaar loopt bij het voortzetten en voltooien van de zwangerschap, indien het kind een gevolg is van een verkrachting of indien de optimale levenskwaliteit van het kind in het gedrang komt. Dit kan zijn indien vaststaat dat het kind een zware handicap zal hebben. Indien de vader bekend is, moet hij bij het beslissingsproces betrokken worden. (1.1.1.3.2) JONGCD&V wil een verstrenging van de abortuswet. De huidige voorwaarde ‘noodzakelijkheid’ voor een abortus voor 12 weken moet geconcretiseerd worden. Een zwangerschapsonderbreking is enkel toegelaten indien het kind en/of de moeder levensgevaar loopt bij het voortzetten en voltooien van de zwangerschap, indien het kind een gevolg is van een verkrachting of indien de optimale levenskwaliteit van het kind in het gedrang komt. Dit kan zijn indien vaststaat dat het kind een zware handicap zal hebben. Er is geen verplichting om de vader bij het beslissingsproces te betrekken. (1.1.2.1.1) JONGCD&V wil een versoepeling van de abortuswet. De termijn voor een abortus moet verlengd worden van 12 naar 24 weken. 24 weken is dan vastgesteld op wetenschappelijke basis, namelijk: vanaf dan is de foetus levensvatbaar. De rest van de huidige wet blijft behouden, met andere woorden: na 24 weken is zwangerschapsafbreking nog mogelijk volgens de huidige voorwaarden voor een zwangerschapsafbreking na 12 weken. Ook de andere huidige voorwaarden blijven behouden. Indien de vader bekend is, moet hij bij het beslissingsproces betrokken worden. (1.1.2.1.2) JONGCD&V wil een versoepeling van de abortuswet. De termijn voor een abortus moet verlengd worden van 12 naar 24 weken. 24 weken is dan vastgesteld op wetenschappelijke basis, namelijk: vanaf dan is de foetus levensvatbaar. De rest van de huidige wet blijft behouden, met andere woorden: na 24 weken is zwangerschapsafbreking nog mogelijk volgens de huidige voorwaarden voor een zwangerschapsafbreking na 12 weken. Ook de andere huidige voorwaarden blijven behouden. Er is geen verplichting om de vader bij het beslissingsproces te betrekken. (1.1.2.2.1) JONGCD&V wil een versoepeling van de abortuswet. De termijn voor een abortus moet verlengd worden van 12 naar 24 weken. 24 weken is dan vastgesteld op wetenschappelijke basis, namelijk: vanaf dan is de foetus levensvatbaar. Alle andere voorwaarden vallen weg, maar indien de vader bekend is, moet hij bij het beslissingsproces betrokken worden. (1.1.2.2.2) JONGCD&V wil een versoepeling van de abortuswet. De termijn voor een abortus moet verlengd worden van 12 naar 24 weken. 24 weken is dan vastgesteld op wetenschappelijke basis, namelijk: vanaf dan is de foetus levensvatbaar. Alle andere voorwaarden vallen weg. Er is geen verplichting om de vader bij het beslissingsproces te betrekken. (1.1.3) JONGCD&V wil de huidige abortuswetgeving afschaffen. Abortus moet in alle gevallen als een crimineel feit beschouwd worden.
15
(1.2.1) JONGCD&V wil de huidige abortuswetgeving behouden en pleit voor meer flankerend beleid. Dit houdt in dat er vanuit de overheid meer informatie moet gebeuren in verband met abortus, alternatieven voor zwangerschapsonderbrekingen (adoptie…), mogelijke bijwerkingen (bijvoorbeeld post abortus syndroom) maar ook rond seksuele voorlichting. De overheid kan dit doen via aangepaste lessen in het onderwijs, informatiekanalen via de gezondheidssector etc. Deze maatregelen hebben als doel vrouwen voldoende te informeren en te begeleiden bij de keuze voor een eventuele zwangerschapsafbreking. (1.2.2) JONGCD&V wil de huidige abortuswetgeving behouden, zonder verdere beleidsinitiatieven.
16
Thema Draagmoederschap A. Achtergrondnota 1. Wat is draagmoederschap? Onder draagmoederschap (DMS) verstaan we de zwangerschap van een vrouw, met de voorafgaande expliciete afspraak om het kind na het baren af te staan aan een vooraf bepaalde persoon of koppel. Commercieel versus altruïstisch In geval van commercieel DMS heeft de draagmoeder als doelstelling om winst te maken aan het dragen van de baby. Er vindt een economische transactie plaats waarbij het kind als koopwaar wordt aangeboden. Bij altruïstisch DMS is de beweegreden de wil om de andere te helpen. Er vindt geen economische transactie plaats. Onkosten van de draagmoeder kunnen wel vergoed worden, maar winstbejag is niet de drijfveer. Hoogtechnologisch versus laagtechnologisch We moeten ook een onderscheid maken tussen laagtechnologisch en hoogtechnologisch draagmoederschap. Bij laagtechnologisch draagmoederschap stelt de draagmoeder niet alleen haar baarmoeder ter beschikking, ze levert ook de eicel. De draagmoeder is in dit geval ook de genetische moeder van het kind. Ze wordt geïnsemineerd met de zaadcel van de wensvader of donor. Dit kan ook zonder medische tussenkomst (zelfinseminatie). Bij hoogtechnologisch draagmoederschap wordt een embryo ingeplant. Dit kan enkel m.b.v. medische tussenkomst van een fertiliteitcentrum en is dus hoogtechnologisch. Als eicel wordt vaak de eicel van de wensmoeder gebruikt, als zaadcel de zaadcel van de wensvader, maar ook hier kan dit afkomstig zijn van donors. In geval van hoogtechnologisch DMS is de draagmoeder niet genetisch verwant met het kind. Het fundamentele verschil tussen hoog- en laagtechnologisch DMS ligt dus in het verschil in genetisch verwantschap tussen de draagmoeder en de baby. Wat zeggen de bestaande wetgeving en de rechtspraak? Momenteel is draagmoederschap niet expliciet wettelijk geregeld in België. In België bestaat wel de wet op Medisch Begeleide Voortplanting (MBV), maar deze is niet van toepassing op draagmoeders. In België is niet-commercieel DMS via een fertiliteitcentrum wel mogelijk sinds 1992, maar er is dus nog geen expliciet wettelijk kader. Bij gebrek aan een wettelijk kader, kunnen we alleen kijken naar de rechtspraak. Alle gevallen van draagmoederschap die zonder problemen verlopen blijven weliswaar onzichtbaar omdat rechters zich hierover niet hebben moeten uitspreken. Rechters moeten hun vonnissen volledig onafhankelijk vellen. Zij zijn dus niet gebonden door eerdere uitspraken van andere rechters. We kunnen dus enkel maar speculeren over mogelijke uitspraken van rechters. Dit
17
zorgt voor een grote rechtsonzekerheid voor wensouders en draagmoeders. Zo hebben verschillende rechters al tegenstrijdige vonnissen uitgesproken, al zou de laatste jaren rechtspraak meer en meer evolueren in de richting dat draagmoederschap niet strijdig is met de openbare orde, waarbij een kind na de geboorte geadopteerd wordt door genetische en sociale wensouders. De rechtsonzekerheid blijft echter bestaan. Een wettelijk kader is dus nodig. De rol van fertiliteitscentra België telt vier fertiliteitscentra die hoogtechnologisch draagmoederschap aanbieden (Gent, Antwerpen, Brussel, Luik). In deze centra staat een multidisciplinair team van experts in voor de begeleiding van de draagmoeder en de wensouders, en dit gedurende het hele proces. Dit team bestaat uit een gynaecoloog, internist, psycholoog en jurist. De voorbije 15 jaar hebben deze centra gemiddeld een tiental draagmoederschappen per jaar succesvol afgerond, telkens zonder problemen. De reden dat deze zwangerschappen zonder problemen worden afgrond, is naast de expertise van het multidisciplinair team te danken aan de voorzichtigheid waarop zij te werk gaat en de strenge selectieprocedure die de centra hanteren. Van de 40 procedures die elk jaar gestart worden, leidt slechts een kwart tot een draagmoederschap. Van de kleine groep die de procedure start, raakt dus een klein deel door de zware selectieprocedure. Hoe wordt de afstammingsband bepaald? Preconceptieve machtiging voorafgaan aan de procedure Het multidisciplinaire team van de fertiliteitscentra staat in voor de screening van de wensouders en kandidaat-draagmoeder. Het fertiliteitscentrum sluit ook een overeenkomst af tussen wensouders en draagmoeder. Binnen het wettelijke kader voor draagmoederschap kan echter ook een voorafgaande (preconceptieve) machtiging door een rechtbank mogelijk zijn. In dit geval zal een rechter van de familierechtbank het overeenkomst controleren en zijn goedkeuring geven. Er komt m.a.w. een extra controlestap, bovenop de screening door de fertiliteitscentra. In dit geval krijgen de wensouders een automatische afstammingsband t.a.v. het geboren kind.Na geboorte wordt het kind onmiddellijk toegewezen aan de wensouders. Dit zorgt voor rechtszekerheid voor zowel de wensouders, de draagmoeder als het geboren kind. De wensouders kunnen het geboren kind ook niet meer weigeren. Versnelde adoptieprocedure met inkeerrecht voor de draagmoeder Een andere mogelijkheid is om enkel een overeenkomst af te sluiten door het fertiliteitscentrum. In dit geval kan na de geboorte overgegaan worden op een versnelde adoptieprocedure op basis van de vooraf opgestelde overeenkomst. Deze overeenkomst fungeert als pre-adoptieverklaring. De familierechtbank kan op basis van deze overeenkomst overgaan op een versnelde adoptieprocedure.
18
Bij de geboorte blijft de afstammingsband er een tussen draagmoeder en kind, zonder afstamming met de wensouders. Dit zorgt voor meer rechtsonzekerheid voor zowel draagmoeder, wensouders als kind. De draagmoeder kan in principe terugkomen op haar beslissing en alsnog beslissen het kind te houden. De draagmoeder heeft impliciet immers twee maanden een “inkeerrecht”. De wensouders hebben op dat moment geen rechten meer, ook al kunnen zij de genetische ouders zijn. De wensouders kunnen echter ook zelf beslissen om het geboren kind niet aan te nemen.
2. Politieke context In haar verkiezingsprogramma van 2014 pleitte CD&V om een wettelijke regeling rond het draagmoederschap in te voeren, waarbij commercieel draagmoederschap verboden wordt. In het regeerakkoord zijn geen ethische thema’s, waaronder DMS, opgenomen. Deze zullen echter wel behandeld worden in de Senaat. De Senaat heeft een informatieverslag opgemaakt. CD&V spreekt zich in de week van 26 oktober in de cederwerkgroep Ethiek uit over dit thema. Het standpunt dat de WG inneemt, wordt het partijstandpunt. Andere partijen zijn momenteel met dezelfde oefening bezig. De komende maanden staat de wettelijke regeling voor draagmoederschap op de politieke agenda. Dit zal dus een maatschappelijk debat worden. Het is dan ook belangrijk dat JONGCD&V met een standpunt komt.
3. Alternatieven voor draagmoederschap? Er zijn verschillende alternatieven voor wensouders met een kinderwens. In geval van adoptie krijgen wensouders een kind toegewezen waar zij de juridische ouders van worden. De wachtlijsten voor zowel binnenlandse als interlandelijke adoptie zijn erg lang. Voor homokoppels is bovendien enkel binnenlandse adoptie mogelijk daar er slechts twee donorlanden ter wereld zijn die aan homokoppels willen doneren, waarvan Vlaanderen op dit moment maar met één afspraken aan het maken is (Zuid-Afrika). Een andere mogelijkheid is pleegzorg, maar dit kent slechts een tijdelijk karakter. In dit geval neem je tijdelijk de zorg voor een kind over van de ouders. De ouders zelf blijven echter ook betrokken.
19
B. Discussienota ‘Draagmoederschap’ Boomdiagram
2.1 verbod 2.2 commercieel
2.2.1. Enkel HT met genetisch verwantschap minstens één WO 2.2.2 Enkel HT zonder noodzakelijk genetisch verwantschap van een WO
2.2.1.1 geen beperkingen: ook vanuit esthetische overwegingen, carrièreplanning,... 2.2.1.2 enkel indien fysiek niet mogelijk (medische redenen, homokoppels,...) 2.2.2.1 geen beperkingen: ook vanuit esthetische overwegingen, carrièreplanning,... 2.2.2.2 enkel indien fysiek niet mogelijk (medische redenen, homokoppels,...) 2.2.3.1. geen beperkingen: ook vanuit esthetische overwegingen, carrièreplanning,...
2.2.3 Enkel LT 2.2.3.2. enkel indien fysiek niet mogelijk (medische redenen, homokoppels,...)
2.2.4. Enkel HT + LT indien familiale band DM en WO 2 DMS
2.3.1 Enkel HT met genetisch verwantschap minstens één WO
2.3 Altruïstisch
2.3.2 Enkel HT zonder noodzakelijk genetisch verwantschap van een WO
2.2.4.1. geen beperkingen: ook vanuit esthetische overwegingen, carrièreplanning,... 2.2.4.2. enkel indien fysiek niet mogelijk (medische redenen, homokoppels,...) 2.3.1.1 geen beperkingen: ook vanuit esthetische overwegingen, carrièreplanning,... 2.3.1.2 enkel indien fysiek niet mogelijk (medische redenen, homokoppels,...) 2.3.2.1 geen beperkingen: ook vanuit esthetische overwegingen, carrièreplanning,... 2.3.2.2 enkel indien fysiek niet mogelijk (medische redenen, homokoppels,...) 2.3.3.1 geen beperkingen: ook vanuit esthetische overwegingen, carrièreplanning,...
2.3.3. Enkel LT 2.4 Behoud huidige situatie
2.3.3.2 enkel indien fysiek niet mogelijk (medische redenen, homokoppels,...)
2.3.4. Enkel HT + LT indien familiale band DM en WO
2.3.4.1 geen beperkingen: ook vanuit esthetische overwegingen, carrièreplanning,... 2.3.4.2 enkel indien fysiek niet mogelijk (medische redenen, homokoppels,...)
20
Toelichting bij boomdiagram Niveau 1 – fundamentele keuze over draagmoederschap: Gaan we voor een verbod op draagmoederschap (keuze 1), voor een wettelijk kader voor commercieel (keuze 2) of altruïstisch draagmoederschap (keuze 3) of voor het behouden van de huidige situatie waarbij er geen wettelijk kader is en de huidige manier wordt verder gewerkt (keuze 4). 1. Verbod op draagmoederschap: draagmoederschap wordt expliciet bij wet verboden, fertiliteitscentra mogen geen draagmoederschappen meer uitvoeren. - EINDPUNT 2. Wettelijk kader voor commercieel draagmoederschap: er moet een wettelijk kader komen, waarbinnen commercieel draagmoederschap geregeld is. Er vindt in dit geval een economische transactie plaats. Ook altruïstisch draagmoederschap is in dit geval mogelijk indien de draagmoederschap geen vergoeding wenst. – VOLGENDE STAPPEN 3. Wettelijk kader voor altruïstisch draagmoederschap: er moet een wettelijk kader komen voor altruïstisch draagmoederschap, maar commercieel draagmoederschap wordt hier expliciet verboden. Er vindt dus geen economische transactie plaats, de wil om anderen te helpen is de drijfveer. Kosten verbonden aan de zwangerschap en procedure mogen wel vergoed worden. – VOLGENDE STAPPEN 4. Behoud van de huidige situatie: er komt geen wettelijk kader, niet-commercieel draagmoederschap kan nog steeds via fertiliteitscentra, maar er blijft een grote rechtsonzekerheid bestaan, zowel voor de draagmoeder als voor de wensouders. - EINDPUNT Niveau 2: de keuze voor hoog- of laagtechnologisch draagmoederschap 1. Enkel hoogtechnologisch DMS met genetische band minstens één wensouder: door de hoogtechnologische ingreep (inplanten van een embryo) kan hoogtechnologisch draagmoederschap kan enkel via fertiliteitscentra gebeuren. Zowel / minstens de eicel en / of de zaadcel komt van een wensouders. Er is dus genetisch verwantschap met minstens één van de wensouders. Indien er geen verwantschap zou zijn met een genetische wensouder, is adoptie een meer aangewezen piste. In geval van hoogtechnologisch draagmoederschap is er géén genetisch verwantschap met de draagmoeder. – VOLGENDE STAPPEN 2. Enkel hoogtechnologisch DMS zonder noodzakelijk een genetische band met (een) wensouder(s): door de hoogtechnologische ingreep (inplanten van een embryo) kan hoogtechnologisch draagmoederschap kan enkel via fertiliteitscentra gebeuren. Zowel zaad- als eicel komen van een donor. Er is in dit geval noch genetisch verwantschap met de draagmoeder noch met de wensouders. Wensouders moeten in dit geval zelf eicelzaadceldonors aanbrengen, zij het voor eigen inplanting zij het voor de databank om aan te vullen indien hier gebruik van te maken. In principe draagmoederschap zonder genetisch verwantschap met een van de ouders overeen met adoptie. – VOLGENDE STAPPEN 3. Enkel laagtechnologisch DMS: in dit geval is er altijd genetisch verwantschap met de draagmoeder. In dit geval is er ook een hechtere band tussen draagmoeder en kind. Enkel de zaadcel komt van een wensouder of donor. Laagtechnologisch DMS kan in principe zonder tussenkomst van een fertiliteitcentrum gebeuren. – VOLGENDE STAPPEN 21
4. Enkel hoogtechnologisch maar uitgebreid met laagtechnologisch indien familiale band tussen draagmoeder en een wensouder: in het algemeen wordt enkel hoogtechnologisch toegelaten, met uitzondering van draagmoederschap in familiale band. Bijvoorbeeld: wensmoeder kan zelf geen kinderen krijgen, maar haar zus kan draagmoeder zijn. Het zaad van de wensvader wordt gebruikt, de eicel van de draagmoeder. Er is finaal nog steeds een bloedband met beide wensouders. Uit de ervaring van fertiliteitscentra blijkt dat deze draagmoederschappen quasi altijd een succesvolle afhandeling kennen. – VOLGENDE STAPPEN Niveau 3: welke redenen voor draagmoederschap? 1. Geen beperking: iedereen kan beroep doen op draagmoederschap ook indien de wensouder(s) zelf in staat is/zijn om kinderen te krijgen maar uit bepaalde overwegingen zelf geen zwangerschap wil(len) ondergaan. Bijvoorbeeld wegens carrièreplanning, esthetische overwegingen,... EINDPUNT 2. Wel beperkingen o.b.v. fysieke redenen die het niet toelaten om kinderen te krijgen: indien wensouder(s) niet in staat is/zijn om kinderen te krijgen, kan beroep gedaan worden op draagmoederschap. Voorbeelden: onvruchtbaarheid van de wensmoeder, wensmoeder die wel vruchtbaar is maar wie omwille van medische redenen een zwangerschap afgeraden wordt door een arts, homokoppels die per definitie niet in staat zijn kinderen te krijgen,... – EINDPUNT Overzicht van de eindopties – amendeerbaar via amendement A. (2.1) JONGCD&V is voor een verbod op draagmoederschap. Draagmoederschap wordt expliciet bij wet verboden. (2.2.1.1) JONGCD&V is voor commercieel draagmoederschap, beperkt tot hoogtechnologisch draagmoederschap met genetisch verwantschap met minstens één wensouders. JONGCD&V legt geen beperkingen op voor wie beroep wil doen op een draagmoeder. Dit kan vanuit medische overwegingen, maar ook vanuit andere overwegingen zoals carrièreplanning of esthetische overwegingen. (2.2.1.2) JONGCD&V is voor commercieel draagmoederschap, beperkt tot hoogtechnologisch draagmoederschap met genetisch verwantschap met minstens één wensouders. JONGCD&V vindt dat enkel wensouders die zelf omwille van fysieke of medische redenen geen kinderen kunnen krijgen beroep kunnen doen op een draagmoeder. (2.2.2.1.) JONGCD&V is voor commercieel draagmoederschap, beperkt tot hoogtechnologisch draagmoederschap. Er is géén genetisch verwantschap vereist met (een van) de wensouders. JONGCD&V legt geen beperkingen op voor wie beroep wil doen op een draagmoeder. Dit kan vanuit medische overwegingen, maar ook vanuit andere overwegingen zoals carrièreplanning of esthetische overwegingen.
22
(2.2.2.2.) JONGCD&V is voor commercieel draagmoederschap, beperkt tot hoogtechnologisch draagmoederschap. Er is géén genetisch verwantschap vereist met (een van) de wensouders. JONGCD&V vindt dat enkel wensouders die zelf omwille van fysieke of medische redenen geen kinderen kunnen krijgen beroep kunnen doen op een draagmoeder. (2.2.3.1) JONGCD&V is voor commercieel draagmoederschap, beperkt tot laagtechnologisch draagmoederschap, waarbij er dus een genetische band is met de draagmoeder. JONGCD&V is tegen hoogtechnologisch draagmoederschap. JONGCD&V legt geen beperkingen op voor wie beroep wil doen op een draagmoeder. Dit kan vanuit medische overwegingen, maar ook vanuit andere overwegingen zoals carrièreplanning of esthetische overwegingen. (2.2.3.2) JONGCD&V is voor commercieel draagmoederschap, beperkt tot laagtechnologisch draagmoederschap, waarbij er dus een genetische band is met de draagmoeder. JONGCD&V is tegen hoogtechnologisch draagmoederschap. JONGCD&V vindt dat enkel wensouders die zelf omwille van fysieke of medische redenen geen kinderen kunnen krijgen beroep kunnen doen op een draagmoeder. (2.2.4.1) JONGCD&V is voor commercieel draagmoederschap, beperkt tot hoogtechnologisch draagmoederschap met genetisch verwantschap met minstens één wensouders. JONGCD&V wil wel laagtechnologisch draagmoederschap toepassen indien er een familiale band is tussen de draagmoeder en een wensouder. JONGCD&V legt geen beperkingen op voor wie beroep wil doen op een draagmoeder. Dit kan vanuit medische overwegingen, maar ook vanuit andere overwegingen zoals carrièreplanning of esthetische overwegingen. (2.2.4.2) JONGCD&V is voor commercieel draagmoederschap, beperkt tot hoogtechnologisch draagmoederschap met genetisch verwantschap met minstens één wensouders. JONGCD&V wil wel laagtechnologisch draagmoederschap toepassen indien er een familiale band is tussen de draagmoeder en een wensouder. JONGCD&V vindt dat enkel wensouders die zelf omwille van fysieke of medische redenen geen kinderen kunnen krijgen beroep kunnen doen op een draagmoeder. (2.3.1.1) JONGCD&V is voor altruïstisch draagmoederschap en sluit commercieel draagmoederschap uit. Draagmoederschap is beperkt tot hoogtechnologisch draagmoederschap met genetisch verwantschap met minstens één wensouders. JONGCD&V legt geen beperkingen op voor wie beroep wil doen op een draagmoeder. Dit kan vanuit medische overwegingen, maar ook vanuit andere overwegingen zoals carrièreplanning of esthetische overwegingen. (2.3.1.2) JONGCD&V is voor altruïstisch draagmoederschap en sluit commercieel draagmoederschap uit. Draagmoederschap is beperkt tot hoogtechnologisch draagmoederschap met genetisch verwantschap met minstens één wensouders. JONGCD&V vindt dat enkel wensouders die zelf omwille van fysieke of medische redenen geen kinderen kunnen krijgen beroep kunnen doen op een draagmoeder.
23
(2.3.2.1) JONGCD&V is voor altruïstisch draagmoederschap en sluit commercieel draagmoederschap uit. Draagmoederschap is beperkt tot hoogtechnologisch draagmoederschap met genetisch verwantschap met minstens één wensouders. JONGCD&V legt geen beperkingen op voor wie beroep wil doen op een draagmoeder. Dit kan vanuit medische overwegingen, maar ook vanuit andere overwegingen zoals carrièreplanning of esthetische overwegingen. (2.3.2.2) JONGCD&V is voor altruïstisch draagmoederschap en sluit commercieel draagmoederschap uit. Draagmoederschap is beperkt tot hoogtechnologisch draagmoederschap met genetisch verwantschap met minstens één wensouders. JONGCD&V vindt dat enkel wensouders die zelf omwille van fysieke of medische redenen geen kinderen kunnen krijgen beroep kunnen doen op een draagmoeder. (2.3.3.1) JONGCD&V is voor altruïstisch draagmoederschap en sluit commercieel draagmoederschap uit. Voor JONGCD&V moet draagmoederschap beperkt zijn tot laagtechnologisch draagmoederschap, waarbij er dus een genetische band bestaat met de draagmoeder. JONGCD&V is tegen hoogtechnologisch draagmoederschap. JONGCD&V legt geen beperkingen op voor wie beroep wil doen op een draagmoeder. Dit kan vanuit medische overwegingen, maar ook vanuit andere overwegingen zoals carrièreplanning of esthetische overwegingen. (2.3.3.2) JONGCD&V is voor altruïstisch draagmoederschap en sluit commercieel draagmoederschap uit. Voor JONGCD&V moet draagmoederschap beperkt zijn tot laagtechnologisch draagmoederschap, waarbij er dus een genetische band bestaat met de draagmoeder. JONGCD&V is tegen hoogtechnologisch draagmoederschap. JONGCD&V vindt dat enkel wensouders die zelf omwille van fysieke of medische redenen geen kinderen kunnen krijgen beroep kunnen doen op een draagmoeder. (2.3.4.1) JONGCD&V is voor commercieel draagmoederschap, beperkt tot hoogtechnologisch draagmoederschap met genetisch verwantschap met minstens één wensouders. JONGCD&V wil wel laagtechnologisch draagmoederschap toepassen indien er een familiale band is tussen de draagmoeder en een wensouder. JONGCD&V legt geen beperkingen op voor wie beroep wil doen op een draagmoeder. Dit kan vanuit medische overwegingen, maar ook vanuit andere overwegingen zoals carrièreplanning of esthetische overwegingen. (2.3.4.2) JONGCD&V is voor altruïstisch draagmoederschap en sluit commercieel draagmoederschap uit. Draagmoederschap wordt beperkt tot hoogtechnologisch draagmoederschap met genetisch verwantschap met minstens één wensouders. JONGCD&V wil wel laagtechnologisch draagmoederschap toepassen indien er een familiale band is tussen de draagmoeder en een wensouder. JONGCD&V vindt dat enkel wensouders die zelf omwille van fysieke of medische redenen geen kinderen kunnen krijgen beroep kunnen doen op een draagmoeder. (2.4) JONGCD&V vindt het wettelijk kader voor draagmoederschap niet nodig en pleit voor het behouden van de huidige situatie, waarbij niet-commercieel draagmoederschap kan plaatsvinden via de fertiliteitscentra, zij het dus zonder wettelijk kader. 24
C Boomdiagram “Verwantschap van het kind” De wijze waarop de afstammingsband bepaald wordt, is voer voor een belangrijke discussie. Deze discussie wordt het best gevoerd na de discussie over het bredere standpunt over draagmoederschap. De manier van draagmoederschap (hoog- versus laagtechnologisch) kan immers bepalend zijn voor de manier waarop de afstammingsband bepaald wordt. Boomdiagram
3.1 Preconceptieve machtiging afstammingsband met wensouders
3 Afstammingsband? 3.2 Geen preconceptieve machtiging, wel versnelde adoptieprocedure na bevalling. Afstammingsband met draagmoeder, inkeerrecht voor draagmoeder
Toelichting bij de boomdiagram Deze boom kent slechts één niveau en heeft als doel om de afstammingsband van het kind met de ouders te bepalen. Er zijn twee opties: 1. Preconceptieve machtiging door de familierechtbank, dus voordat de medische ingreep wordt gestart. Nadat het multidisciplinaire team van het fertiliteitscentrum een overeenkomst heeft opgesteld met de draagmoeder en wensouders, controleert een familierechtbank deze overeenkomst en machtigt zij deze. In dit geval krijgen de wensouders een automatische afstammingsband t.a.v. het geboren kind. Na geboorte wordt het kind
25
onmiddellijk toegewezen aan de wensouders. De automatische toewijzing aan de wensouders zorgt voor rechtszekerheid voor zowel de wensouders, de draagmoeder als het geboren kind. De wensouders kunnen het geboren kind ook niet meer weigeren. 2. Geen preconceptieve machtiging, maar een versnelde adoptieprocedure met inkeerrecht voor de draagmoeder.Het fertiliteitscentrum maakt voorafgaan aan de procedure een overeenkomst op met draagmoeder en wensouders. Deze overeenkomst fungeert als pre-adoptieverklaring. De familierechtbank kan op basis van deze overeenkomst een versnelde adoptieprocedure starten. Een versnelde adoptieprocedure heeft als consequentie in dat de draagmoeder tijdens deze procedure kan beslissen om het kind niet af te staan (inkeerrecht). Hetzelfde geldt voor de wensouders: zij kunnen het kind ook weigeren. In deze gevallen buigt de familierechtbank zich alsnog over de zaak. Merk op dat de manier van draagmoederschap een bepalende factor kan zijn om een keuze tussen deze twee opties te maken. In geval van hoogtechnologisch draagmoederschap waarbij beide of minstens één van de wensouders donormateriaal aanleveren. Het donormateriaal dat niet aangeleverd wordt door de wensouders, wordt door een derde donor , heeft een of beide wensouders een genetische band met het kind. Het materiaal dat niet wordt aangeleverd door de wensouders komt van een derde donor. De draagmoeder zelf heeft dus geen genetische band met het kind. In dit geval kan een toewijzing van de afstammingsband voor de geboorte aangewezen zijn om rechtszekerheid te bieden voor alle betrokken partijen, rekeninghoudend met het genetische verwantschap tussen het kind en ouders. Hoogtechnologisch draagmoederschap zonder verwantschap met wensouders komt in principe al neer op een vorm van adoptie. Noch de wensouders, noch de wensmoeder, hebben een genetisch verwantschap met het kind. De argumenten van rechts(on)zekerheid gelden hier ook, maar dit is al een vorm van adoptie. In geval van laagtechnologisch draagmoederschap levert de draagmoeder zelf ook de eicel en heeft zij zelf een genetische band met het kind. In dit geval is een periode van inkeer (dus via een versnelde adoptieprocedure) te verdedigen, op basis van dezelfde argumenten als bij hoogtechnologisch draagmoederschap. Al blijft hier een mate van rechtsonzekerheid. Overzicht van de eindopties – amendeerbaar via amendement A. (3.1) Voor JONGCD&V wordt de afstammingsband van het kind met de ouders best via een preconceptieve machtiging door de familierechtbank bepaald. Het kind wordt in dit geval onmiddellijk na de geboorte toegewezen aan de wensouders, die beide – of minstens een van hen – een genetische band met het kind hebben. (3.2) Voor JONGCD&V wordt de afstammingsband van het kind met de ouders best geregeld na de geboorte en dit via een versnelde adoptieprocedure. Hierbij heeft de draagmoeder een inkeerperiode waarin zij kan beslissen om het kind alsnog te houden en niet af te staan aan de wensouders. In dit geval blijft de afstammingsband tussen draagmoeder en kind overeind, ook wanneer zij geen genetische band heeft met het kind, en (mogelijks) (een van) de wensouders wel. De wensouders kunnen in deze periode ook beslissen het kind niet aan te nemen. In beide gevallen moet een familierechtbank zich buigen over de zaak. 26
Thema Euthanasie A. Achtergrondnota Euthanasie in België Het woord euthanasie is afgeleid uit het oude Grieks en betekent letterlijk ‘milde dood’. De huidige euthanasiewetgeving in België is een annex aan artikel 78 van de Grondwet en dateert van 28 mei 2002, met de uitbreiding naar minderjarigen als belangrijkste aanpassing op 28 februari 2014. In het Belgisch Staatsblad wordt euthanasie gedefinieerd als “het opzettelijk levensbeëindigend handelen door een andere dan de betrokkene, op diens verzoek”. De wetgeving van 2002 heeft de toepassing van euthanasie door een arts uit de criminaliteit gehaald en aan voorwaarden onderworpen. Euthanasie in België kan enkel indien er sprake is van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden. Het verzoek tot euthanasie dient vrijwillig, zonder externe druk en schriftelijk ingediend6 te zijn en aan de voorwaarden en procedures te voldoen. Voor het specificeren van de voorwaarden maken we een onderscheid tussen minderjarigen en meerderjarigen. Euthanasie bij meerderjarigen Euthanasie bij meerderjarigen is mogelijk in drie situaties, wanneer de patiënt: - bewust en terminaal is - bewust en niet terminaal is - niet meer bij bewustzijn is Wanneer de patiënt niet terminaal ziek is, dient er minstens een maand tussen het verzoek en de uitvoering te zitten. In alle situaties wordt verwacht dat er meerdere gesprekken tussen patiënt en behandelend arts plaatsvinden, alsook een vaststelling door een andere arts dat het verzoek om euthanasie is ingediend omwille van vastgesteld aanhoudend, ondraaglijk en uitzichtloos fysiek en psychisch lijden. Verder heeft men ook de mogelijkheid om via een wilsverklaring (of wilsbeschikking)7 het eigen levenseinde te regelen indien men niet meer bij bewustzijn is. Naast een (positieve) wilsverklaring inzake euthanasie, heeft een patiënt ook de mogelijkheid een negatieve wilsverklaring inzake euthanasie vast te leggen. Hiervoor dient men in het bijzijn van twee meerderjarige getuigen, waarvan minstens één geen materieel voordeel heeft bij het overlijden van de patiënt, een ‘voorafgaandelijke wilsverklaring betreffende euthanasie’ te ondertekenen. Deze kan enkel uitgevoerd worden tot maximum vijf jaar na het 6
Indien de patiënt niet in staat is zelf te schrijven, dan mag het schriftelijk verzoek neergeschreven worden in bijzijn van een arts door een persoon die geen bloedverwant of erfgenaam is. 7 Wilsverklaring inzake euthanasie: http://www.rws.be/web/wp-content/uploads/2012/10/RWS_Wilsverklaring_PROEF.pdf
27
ondertekenen, nadien dient deze opnieuw en volgens dezelfde voorwaarden ondertekend te worden. Indien wordt overgegaan tot euthanasie op basis van een wilsverklaring, bespreekt de arts de verklaring met het zorgteam en de aangeduide vertrouwenspersonen en is nadien een toetsing voorzien door de Federale Controle- en Evaluatiecommissie Euthanasie: de arts is verplicht elke uitgevoerde euthanasie aan te geven aan deze commissie door middel van een registratiedocument. Wat betreft het op de hoogte brengen van naasten, een punt van discussie dat in media vaak aandacht krijgt, de behandelende arts heeft geen enkele verplichting ten opzichte van naasten en aanverwanten, enkel ten opzichte van zijn/haar patiënt. De behandelede arts dient enkel die personen op de hoogte te brengen die de patiënt zelf aanduidt. Recentelijk laaide de discussie over euthanasie bij psychiatrische patiënten terug op. Deskundigen8 riepen op de mogelijkheid tot euthanasie bij psychiatrische patiënten te schrappen omdat uitzichtloos lijden bij psychiatrische patiënten zeer moeilijk objectiveerbaar is. Daarop kwam van een hele groep andere deskundigen9 de reactie dat we het lijden van zwaar psychiatrische patiënten ernstig moeten nemen en de mogelijkheid tot euthanasie open laten. De behandelende arts heeft steeds de mogelijkheid om euthanasie te weigeren en is ook niet verplicht door te verwijzen naar een andere arts. Iedere arts mag euthanasie enkel bespreken op uitdrukkelijk verzoek en vraag van de patiënt zelf, de arts mag dit niet zelf als optie voorleggen of op vraag van naasten of aanverwanten bespreken met de patiënt. Euthanasie in cijfers10:
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
235 349 393 429 495 704 822 953
8
DM 08/12/2015. http://www.demorgen.be/wetenschap/-stop-euthanasie-bij-psychisch-lijden-b94b79ff/. DM 11/12/2015. http://www.demorgen.be/opinie/banaliseer-psychisch-lijden-niet-bdb8ed05/ 10 Nationaal Instituut voor de Statistiek (http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/ ). 9
28
2011 2012 2013
1133 1432 1807
Op het totale sterftecijfer in België bedraagt het percentage sterfgevallen via euthanasie tussen 2002 en 2013 tussen de 1,1% en 1,9%. Euthanasie bij minderjarigen De wet van 28 februari 2014 heeft euthanasie bij minderjarigen mogelijk gemaakt, op voorwaarde dat zij als oordeelsbekwaam worden erkend en enkel in geval van ondraaglijk, aanhoudend en uitzichtloos fysiek lijden. De beoordeling of een minderjarige oordeelsbekwaam is dient te gebeuren door de behandelende arts, een andere arts en een kinder- of jeugdpsychiater, er is geen leeftijdsgrens ingesteld. Met van de uitzondering dat euthanasie niet mogelijk is bij psychisch lijden voor minderjarigen en dat zij als oordeelsbekwaam moeten worden erkend, is de euthanasie-procedure voor minderjarigen identiek aan de procedure bij meerderjarigen.
B. Discussienota euthanasie bij meerderjarigen Boomdiagram (zie volgende pagina)
29
4.1 Ja
4.1.1 Enkel bij uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch lijden
4.1.1.1 Inclusief cerebrale aandoeningen
4.1.1.1.1 Verplichte doorverwijzing
4.1.1.2.1 Verplichte doorverwijzing
4.1.1.1.2 Geen verplichte doorverwijzing 4.1.2.1 Inclusief cerebrale aandoeningen
4. Euthanasie bij meerderjarigen
4.2 Nee
4.1.2.2 Exclusief cerebrale aandoeningen
4.1.1.1.2.1 SV 4.1.1.1.2.1.1 met RF 4.1.1.1.2.2 5J 4.1.1.1.2.1.2 zonder RF
4.1.2.1.1 Verplichte doorverwijzing 4.1.2.1.2 Geen verplichte doorverwijzin g
4.1.2 Bij uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch of psychisch lijden
4.1.1.1.1.2 5J
4.1.1.1.1.1.1 met RF 4.1.1.1.1.1.2 zonder RF 4.1.1.1.1.2.1 met RF 4.1.1.1.1.2.2 zonder RF
4.1.1.1.2 Geen verplichte doorverwijzing
4.1.1.2 Exclusief cerebrale aandoeningen
4.1.1.1.1.1 SV
4.1.2.2.1 Verplichte doorverwijzing 4.1.2.2.2 Geen verplichte doorverwijzing
4.1.1.1.2.2.1 met RF
4.1.1.1.2.2.2 zonder RF
De opties niveau 5 (wilsverklaring met stilzwijgende verlenging of wilsverklaring geldig voor 5 jaar) en opties niveau 6 (met of zonder reflectieperiode) kunnen gekozen worden bij alle opties niveau 4. Ze staan slechts in de eerste twee gevallen vermeld, maar dat is louter omwille van plaatsgebrek. 30
Toelichting bij boomdiagram Niveau 1 Keuze tussen euthanasie bij meerderjarigen kan OF euthanasie bij meerderjarigen kan niet. Niveau 2 Euthanasie kan enkel in geval van uitzichtloos, aanhouden en ondraaglijk fysisch lijden OF euthanasie kan bij uitzichtloos, aanhouden en ondraaglijk psychisch of fysisch lijden. Niveau 3 Euthanasie kan ook bij cerebrale aandoeningen als dementie OF euthanasie kan niet bij cerebrale aandoeningen. Niveau 4 Als een art een euthanasievraag weigert, moet hij intern of extern aan de instelling doorverwijzen OF een arts kan een euthanasievraag weigeren zonder plicht tot doorverwijzing. Niveau 5 Een wilsverklaring geniet een stilzwijgende verlenging OF een wilsverlenging moet om de vijf jaar expliciet verlengd worden om geldig te zijn. Niveau 6 Een jaar nadat een wilsverklaring werd ondertekend volgt er een reflectiemoment waarbij de gemaakte keuze moet bevestigd worden OF nadat een wilsverklaring is bekrachtigd, voorziet de wet niet in een verplichte reflectieperiode. Overzicht van de eindopties – amendeerbaar via amendement A. (4.1.1.1.1.1.1) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch lijden bevinden. Dit geldt ook voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet verplicht doorverwijzen naar een andere arts, extern of intern aan de instelling. De wilsverklaring wordt stilzwijgend verlengd, maar er is wel een reflectieperiode voorzien waarbij de wilsverklaring één jaar na de ondertekening bevestigd moet worden. (4.1.1.1.1.1.2) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch lijden bevinden. Dit geldt ook voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet verplicht doorverwijzen naar een andere arts, extern of intern aan de instelling. De wilsverklaring wordt stilzwijgend verlengd en er is geen reflectieperiode voorzien. 31
(4.1.1.1.1.2.1) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch lijden bevinden. Dit geldt ook voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet verplicht doorverwijzen naar een andere arts, extern of intern aan de instelling. De wilsverklaring moet om de vijf jaar expliciet verlengd worden. Er is een reflectieperiode voorzien waarbij de wilsverklaring één jaar na de ondertekening bevestigd moet worden. (4.1.1.1.1.2.2) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch lijden bevinden. Dit geldt ook voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet verplicht doorverwijzen naar een andere arts, extern of intern aan de instelling. De wilsverklaring moet om de vijf jaar expliciet verlengd worden. Er is geen reflectieperiode voorzien. (4.1.1.1.2.1.1) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch lijden bevinden. Dit geldt ook voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet niet verplicht doorverwijzen. De wilsverklaring wordt stilzwijgend verlengd, maar er is wel een reflectieperiode voorzien waarbij de wilsverklaring één jaar na de ondertekening bevestigd moet worden. (4.1.1.1.2.1.2) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch lijden bevinden. Dit geldt ook voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet niet verplicht doorverwijzen. De wilsverklaring wordt stilzwijgend verlengd en er is geen reflectieperiode voorzien. (4.1.1.1.2.2.1) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch lijden bevinden. Dit geldt ook voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet niet verplicht doorverwijzen. De wilsverklaring moet om de vijf jaar expliciet verlengd worden. Er is een reflectieperiode voorzien waarbij de wilsverklaring één jaar na de ondertekening bevestigd moet worden. (4.1.1.1.2.2.2) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch lijden bevinden. Dit geldt ook voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet niet verplicht doorverwijzen. De wilsverklaring moet om de vijf jaar expliciet verlengd worden. Er is geen reflectieperiode voorzien. (4.1.1.2.1.1.1) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch lijden bevinden, maar niet voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet verplicht doorverwijzen naar een andere arts, extern of intern aan de instelling. De wilsverklaring wordt stilzwijgend verlengd, maar er is wel een reflectieperiode voorzien waarbij de wilsverklaring één jaar na de ondertekening bevestigd moet worden.
32
(4.1.1.2.1.1.2) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch lijden bevinden, maar niet voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet verplicht doorverwijzen naar een andere arts, extern of intern aan de instelling. De wilsverklaring wordt stilzwijgend verlengd en er is geen reflectieperiode voorzien. (4.1.1.2.1.2.1) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch lijden bevinden, maar niet voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet verplicht doorverwijzen naar een andere arts, extern of intern aan de instelling. De wilsverklaring moet om de vijf jaar expliciet verlengd worden. Er is een reflectieperiode voorzien waarbij de wilsverklaring één jaar na de ondertekening bevestigd moet worden. (4.1.1.2.1.2.2) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch lijden bevinden, maar niet voor cerebrale aandoeningen . Een arts die een euthanasievraag weigert, moet verplicht doorverwijzen naar een andere arts, extern of intern aan de instelling. De wilsverklaring moet om de vijf jaar expliciet verlengd worden. Er is geen reflectieperiode voorzien. (4.1.1.2.2.1.1) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch lijden bevinden, maar niet voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet niet verplicht doorverwijzen. De wilsverklaring wordt stilzwijgend verlengd, maar er is wel een reflectieperiode voorzien waarbij de wilsverklaring één jaar na de ondertekening bevestigd moet worden. (4.1.1.2.2.1.2) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch lijden bevinden, maar niet voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet niet verplicht doorverwijzen. De wilsverklaring wordt stilzwijgend verlengd en er is geen reflectieperiode voorzien. (4.1.1.2.2.2.1) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch lijden bevinden, maar niet voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet niet verplicht doorverwijzen. De wilsverklaring moet om de vijf jaar expliciet verlengd worden. Er is een reflectieperiode voorzien waarbij de wilsverklaring één jaar na de ondertekening bevestigd moet worden. (4.1.1.2.2.2.2) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch lijden bevinden, maar niet voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet niet verplicht doorverwijzen. De wilsverklaring moet om de vijf jaar expliciet verlengd worden. Er is geen reflectieperiode voorzien. (4.1.2.1.1.1.1) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch of psychisch lijden bevinden. Dit geldt ook voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet verplicht doorverwijzen naar een andere arts,
33
extern of intern aan de instelling. De wilsverklaring wordt stilzwijgend verlengd, maar er is wel een reflectieperiode voorzien waarbij de wilsverklaring één jaar na de ondertekening bevestigd moet worden. (4.1.2.1.1.1.2) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch of psychisch lijden bevinden. Dit geldt ook voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet verplicht doorverwijzen naar een andere arts, extern of intern aan de instelling. De wilsverklaring wordt stilzwijgend verlengd en er is geen reflectieperiode voorzien. (4.1.2.1.1.2.1) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch of psychisch lijden bevinden. Dit geldt ook voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet verplicht doorverwijzen naar een andere arts, extern of intern aan de instelling. De wilsverklaring moet om de vijf jaar expliciet verlengd worden. Er is een reflectieperiode voorzien waarbij de wilsverklaring één jaar na de ondertekening bevestigd moet worden. (4.1.2.1.1.2.2) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch of psychisch lijden bevinden. Dit geldt ook voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet verplicht doorverwijzen naar een andere arts, extern of intern aan de instelling. De wilsverklaring moet om de vijf jaar expliciet verlengd worden. Er is geen reflectieperiode voorzien. (4.1.2.1.2.1.1) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch of psychisch lijden bevinden. Dit geldt ook voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet niet verplicht doorverwijzen. De wilsverklaring wordt stilzwijgend verlengd, maar er is wel een reflectieperiode voorzien waarbij de wilsverklaring één jaar na de ondertekening bevestigd moet worden. (4.1.2.1.2.1.2) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch of psychisch lijden bevinden. Dit geldt ook voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet niet verplicht doorverwijzen. De wilsverklaring wordt stilzwijgend verlengd en er is geen reflectieperiode voorzien. (4.1.2.1.2.2.1) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch of psychisch lijden bevinden. . Dit geldt ook voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet niet verplicht doorverwijzen. De wilsverklaring moet om de vijf jaar expliciet verlengd worden. Er is een reflectieperiode voorzien waarbij de wilsverklaring één jaar na de ondertekening bevestigd moet worden. (4.1.2.1.2.2.2) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch of psychisch lijden bevinden. Dit geldt ook voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet niet verplicht doorverwijzen. De wilsverklaring moet om de vijf jaar expliciet verlengd worden. Er is geen reflectieperiode voorzien. 34
(4.1.2.2.1.1.1) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch of psychisch lijden bevinden, maar niet voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet verplicht doorverwijzen naar een andere arts, extern of intern aan de instelling. De wilsverklaring wordt stilzwijgend verlengd, maar er is wel een reflectieperiode voorzien waarbij de wilsverklaring één jaar na de ondertekening bevestigd moet worden. (4.1.2.2.1.1.2) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch of psychisch lijden bevinden, maar niet voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet verplicht doorverwijzen naar een andere arts, extern of intern aan de instelling. De wilsverklaring wordt stilzwijgend verlengd en er is geen reflectieperiode voorzien. (4.1.2.2.1.2.1) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch of psychisch lijden bevinden, maar niet voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet verplicht doorverwijzen naar een andere arts, extern of intern aan de instelling. De wilsverklaring moet om de vijf jaar expliciet verlengd worden. Er is een reflectieperiode voorzien waarbij de wilsverklaring één jaar na de ondertekening bevestigd moet worden. (4.1.2.2.1.2.2) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch of psychisch lijden bevinden, maar niet voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet verplicht doorverwijzen naar een andere arts, extern of intern aan de instelling. De wilsverklaring moet om de vijf jaar expliciet verlengd worden. Er is geen reflectieperiode voorzien. (4.1.2.2.2.1.1) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch of psychisch lijden bevinden, maar niet voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet niet verplicht doorverwijzen. De wilsverklaring wordt stilzwijgend verlengd, maar er is wel een reflectieperiode voorzien waarbij de wilsverklaring één jaar na de ondertekening bevestigd moet worden. (4.1.2.2.2.1.2) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch of psychisch lijden bevinden, maar niet voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet niet verplicht doorverwijzen. De wilsverklaring wordt stilzwijgend verlengd en er is geen reflectieperiode voorzien. (4.1.2.2.2.2.1) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch of psychisch lijden bevinden, maar niet voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet verplicht doorverwijzen naar een andere arts, extern of intern aan de instelling. De wilsverklaring moet om de vijf jaar expliciet verlengd worden. Er is een reflectieperiode voorzien waarbij de wilsverklaring één jaar na de ondertekening bevestigd moet worden.
35
(4.1.2.2.2.2.2) JONGCD&V wil euthanasie toelaten bij meerderjarigen die zich in een situatie van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch of psychisch lijden bevinden, maar niet voor cerebrale aandoeningen. Een arts die een euthanasievraag weigert, moet niet verplicht doorverwijzen. De wilsverklaring moet om de vijf jaar expliciet verlengd worden. Er is geen reflectieperiode voorzien. (4.2) JONGCD&V pleit ervoor bij meerderjarigen in geen enkel geval euthanasie toe te laten.
C. Discussienota euthanasie bij minderjarigen Boomdiagram
5.1.1 Enkel bij uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch lijden
5.1.1.1 Geen leeftijdsgrends,maar met vastgestelde oordeelsbekwaamheid door behandelende arts, een tweede arts en een psychiater
5.1.1.2 Leeftijdsgrens vanaf 14 jaar
Toelichting bij boomdiagram Niveau 1 5.1 Ja
5. Euthanasie bij minderjarigen
5.2 Nee
5.1.2 Bij uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch of psychisch lijden
5.1.2.1Geen leeftijdsgrends,maar met vastgestelde oordeelsbekwaamheid door behandelende arts, een tweede arts en een psychiater
5.1.2.2.Leeftijdsgrens vanaf 14 jaar 36
Euthanasie bij minderjarigen kan wel OF euthanasie bij meerderjarigen kan niet. Niveau 2 Euthanasie kan enkel in geval van uitzichtloos, aanhouden en ondraaglijk fysisch lijden OF euthanasie kan bij uitzichtloos, aanhouden en ondraaglijk psychisch of fysisch lijden. Niveau 3 Volgens het criterium van oordeelsbekwaamheid, vastgesteld door drie medici OF via een vaste leeftijdsgrens. Overzicht van de eindopties amendeerbaar via amendement A. (5.1.1.1) JONGCD&V pleit ervoor euthanasie ook bij minderjarigen toe te laten, in het geval van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch lijden. Er is geen leeftijdsgrens, maar de oordeelsbekwaamheid moet vastgesteld worden door een behandelende arts, een tweede arts en een psychiater. (5.1.1.2) JONGCD&V pleit ervoor euthanasie ook bij minderjarigen toe te laten, in het geval van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch lijden. Euthanasie kan voor minderjarigen vanaf 14 jaar. (5.1.2.1) JONGCD&V pleit ervoor euthanasie ook bij minderjarigen toe te laten, in het geval van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch of psychisch lijden. Er is geen leeftijdsgrens, maar de oordeelsbekwaamheid moet vastgesteld worden door een behandelende arts, een tweede arts en een psychiater. (5.1.2.2) JONGCD&V pleit ervoor euthanasie ook bij minderjarigen toe te laten, in het geval van uitzichtloos, aanhoudend en ondraaglijk fysisch of psychisch lijden. Euthanasie kan voor minderjarigen vanaf 14 jaar. (5.2) JONGCD&V pleit ervoor euthanasie bij minderjarigen in geen enkel geval toe te laten.
37
Thema Gezondheidszorg en eigen verantwoordelijkheid A. Achtergrondnota Inleiding: het sociale draagvlak voor een billijke gezondheidszorg Onderstaande grafiek uit een krantenartikel 11 toont aan wat voor de gemiddelde Belg een belangrijk criterium is bij de besteding van middelen uit de gezondheidszorg.
De persoonlijke levensstijl en de leeftijd van een patiënt blijken voor een de gemiddelde Belg de twee belangrijkste criteria om publieke middelen toe te kennen aan zieke mensen. Wie oud is of het zelf gezocht heeft, heeft in het aanvoelen van de respondenten uit het onderzoek minder recht op (financiële) ondersteuning voor gezondheidszorg. Een dubbel probleem Het krantenartikel is gebaseerd op een onderzoek van Jeroen Luyten. In een workingpaper12 stelt hij de vraag op scherp: “Hoe omgaan met spanning stijgende gezondheidskosten versus beperkte budgetten?” De vraag valt uiteen in twee delen. Aan de éne kant is er de zoektocht naar efficiëntiewinsten 11
M. Eckert, “Ouden en zieken moeten lijden”, in De Standaard, 18/06/2014. Online: http://www.standaard.be/cnt/dmf20140618_01145315.
38
door het aanpakken van misbruiken en een meer rationele organisatie van de gezondheidszorg. Aan de andere kant is er de vraag naar de billijkheid van het systeem. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de gemeenschappelijke koek goed verdeeld wordt en dat iedereen zijn rechtmatig stuk krijgt. Dit is bij uitstek een ethische én een maatschappelijke vraag. Die moet beantwoord worden in een specifieke financiële context. Tussen 2006 en 2014 steeg de gezondheidsbegroting van ruim 17 miljard euro naar ruim 27 miljard euro. In de begrotingen van 2015 en 2016 zijn er besparingen voorzien. Die druk om te besparen blijft ook in de komende jaren reëel. Het budget13 van de gezondheidszorg wordt hoofdzakelijk gefinancierd door sociale bijdragen, een overheidstoelage, alternatieve financiering (in de eerste plaats een deel van de BTW-inkomsten). Bovendien betaalt een Belg ongeveer een kwart van zijn gezondheidsuitgaven zelf. 14 Het huidig beleid De regering lijkt zich vooral op efficiëntiewinsten te concentreren: meer doen met minder middelen. Aanpassingen op het vlak van de billijke verdeling situeren zich veeleer op het type ziektebeeld (hoger remgeld bij een aantal specialisten) of op het type medicatie (het vraagstuk van terugbetaling van heel dure medicijnen). Patiëntgebonden elementen (zoals leeftijd/levensstijl) worden nauwelijks in rekening gebracht, ook al is daar een draagvlak van. Onze vraag bevindt zich dus op het snijvlak van budgettaire keuzes, het democratische draagvlak en ethische overwegingen. Elementen van ethische reflectie Louter ter informatie geven we hier een overzicht van enkele argumenten in verband met grotere eigen verantwoordelijkheid met betrekking tot de gezondheidszorg. Er zijn weldegelijk ethische argumenten om mensen die er een onverantwoorde levensstijl op na houden, meer te laten bijdragen tot de sociale zekerheid. Allereerst draait de sociale zekerheid rond het idee van solidariteit: “Het kan ons allemaal overkomen.” Het is meer rechtvaardig om te helpen wie door het noodlot getroffen wordt, dan diegene die er zelf voor verantwoordelijk is. Daarnaast zetten burgers die er een ongezonde levensstijl op na houden, het beperkte budget verder onder druk. De eigen verantwoordelijkheid afschuiven op het collectieve systeem van ondersteuning kan moeilijk als ethisch verantwoord worden beschouwd.
12
J.Luyten, R. Kessels, P. Goos, Ph. Beutels, “Public preferences for prioritizing preventive and curative healt care interventions: a discrete choice experiment”, Research Papers in Economics. December 2013. Online: http://anet.uantwerpen.be/docman/irua/0704e0/9f0b5e16.pdf. 13 Cijfers 2012 voor werknemers: sociale bijdragen: 62,37%, 14,5% overheidssubsidie, 17,45% alternatieve financiering, 5,86% overige. Bron: J. Kessene, “De financiering van de gezondheidszorguitgaven in België” Itinera. 18/05/2013. Online: http://www.itinerainstitute.org/nl/artikel/de-financiering-van-de-gezondheidszorguitgaven-belgie 14 Idem.
39
Aan de andere kant pleiten een hele rits argumenten tegen het principe om de verdeling van de middelen uit de gezondheidszorg afhankelijk te maken van de persoonlijke levensstijl. Ten eerste is het moeilijk om een causaal verband aan te tonen tussen een specifiek gedrag en een specifiek ziektebeeld. Het is bovendien ook moeilijk om de persoonlijke levensstijl te evalueren, zonder dat de grondrechten van de privacy in het gedrang komen. Sommigen argumenteren dat wie minder lang leeft door ongezond gedrag, net minder aan de ziekteverzekering kost. Dat argument wordt door anderen, die er andere berekeningen op nahouden, betwist.15 Ten vierde kunnen we een verantwoord gedrag op het gebied van de gezondheid enkel vragen van mensen die voldoende versterkt zijn om die keuzes te maken. Wie niet over de middelen en/of informatie beschikt om er een gezonde levensstijl op na te houden, kan moeilijk verantwoordelijk geacht worden voor een keuze die hij of zij niet heeft. Ten slotte argumenteren andere dat niet alleen naast de eis om verantwoord om te gaan met beperkte middelen, ook mededogen een belangrijke ethische waarde is.
B Discussienota
6.1.1 Hervormingen
Boomdiagram 6.1 Nadruk blijft op solidariteit
6.1.2 Hervormingen+taalgebruik
6.1.3 Hervormingen+taalgebruik+pre ventiezorg 6. Meer eigen verantwoordelijkheid in gezondheidszorg?
6.2.1.1 Betere preventiezorg
6.2 Meer eigen verantwoordelijkheid
15
6.2.1Bijsturen van gedrag op moment zelf 6.2.2 Ongezond leven = meer betalen voor gezondheidszorg
6.2.2.2 Betere preventiezorg + financiële bestraffing
L. Annemans “De prijs van uw gezondheid” Lannoo Campus, 2014, p.89
40
Toelichting bij boomdiagram Niveau 1 Keuze tussen de nadruk op solidariteit binnen de gezondheidszorg OF een grotere persoonlijke verantwoordelijkheid voor de eigen gezondheidszorg. Niveau 2 Binnen de optie solidariteit
JONGCD&V pleit voor een strategie waarbij ervoor dat alle bevoegde overheden verder op zoek gaan naar manieren om de gezondheidszorg efficiënter te organiseren. Dat dit gebeurt beschouwen we als een ethische plicht, maar de concrete uitwerking valt buiten het bestek van deze stelling. Op die manier blijft de gezondheidszorg ook in de toekomst voor iedereen die er nood aan heeft, toegankelijk. OF JONGCD&V pleit voor een tweevoudige strategie. Ten eerste pleiten we ervoor dat alle bevoegde overheden verder op zoek gaan naar manieren om de gezondheidszorg efficiënter te organiseren. Dat dit gebeurt beschouwen we als een ethische plicht, maar de concrete uitwerking valt buiten het bestek van deze stelling. Op die manier blijft de gezondheidszorg ook in de toekomst voor iedereen die er nood aan heeft, toegankelijk. Daarnaast pleiten we voor een zorgvuldig taalgebruik bij politici. De terechte strijd tegen individueel misbruik van de gezondheidszorg, mag er niet toe leiden hele bevolkingsgroepen als profiteurs van het systeem te stigmatiseren. Politici moeten ernaar streven het draagvlak voor solidariteit te vergroten en te versterken, onder andere door compassie en solidariteit in beleidsplannen mee in rekening te brengen. OF JONGCD&V pleit voor een drievoudige strategie. Ten eerste pleiten we ervoor dat alle bevoegde overheden verder op zoek gaan naar manieren om de gezondheidszorg efficiënter te organiseren. Dat dit gebeurt beschouwen we als een ethische plicht, maar de concrete uitwerking Daarnaast pleiten we voor een zorgvuldig taalgebruik bij politici. De terechte strijd tegen individueel misbruik van de gezondheidszorg, mag er niet toe leiden hele bevolkingsgroepen als profiteurs van het systeem te stigmatiseren. Politici moeten ernaar streven het draagvlak voor solidariteit te vergroten en te versterken, onder andere door compassie en solidariteit in beleidsplannen mee in rekening te brengen. Ten slotte pleit JONGCD&V voor een substantiële stijging van ten minste 100 miljoen euro16 van het jaarlijkse budget voor preventieve gezondheidszorg. Zo vermijden we de grote kost van ongezond gedrag op latere leeftijd en versterken we mensen om mee verantwoordelijkheid op te nemen voor gezondheid en gezondheidszorg.
16
Itinera beveelde al in 2010 een stijging van minstens 100 miljoen euro aan als streefcijfer. Zie http://www.itinerainstitute.org/nl/artikel/de-financiering-van-degezondheidszorguitgaven-belgie. Lieven Annemans pleit voor een stijging van 250 miljoen euro, om ons op het niveau van het Europees gemiddelde te scharen. Zie L.Annemans, idem, p 85.
41
Binnen de optie solidariteit
JONGCD&V pleit ervoor dat ongezond gedrag op het moment zelf bijgestuurd wordt. JONGCD&V wil een geïndividualiseerde gezondheidsbarometer binnen een verplicht globaal medisch dossier invoeren. Wie gezond eet, regelmatig zijn medische toestand laat controleren, aan sport doet en in het algemeen gezond leeft, presteert op die gezondheidsbarometer beter. Wie daarentegen er een ongezonde levensstijl op nahoudt en preventieve medische zorg verwaarloost zal slechter presteren. Wie door eigen gedrag slecht presteert op de geïndividualiseerde gezondheidsbarometer zal een groter percentage van de curatieve medische behandelingen zelf moeten betalen. Niveau 3
Binnen de optie bijsturing ongezond gedrag op het moment zelf
JONGCD&V pleit voor een substantiële stijging van ten minste 100 miljoen euro van het jaarlijkse budget voor preventieve gezondheidszorg. Zo vermijden we de grote kost van ongezond gedrag op latere leeftijd en versterken we mensen om mee verantwoordelijkheid op te nemen voor gezondheid en gezondheidszorg. JONGCD&V pleit voor een substantiële stijging van ten minste 100 miljoen euro van het jaarlijkse budget voor preventieve gezondheidszorg. Zo vermijden we de grote kost van ongezond gedrag op latere leeftijd en versterken we mensen om mee verantwoordelijkheid op te nemen voor gezondheid en gezondheidszorg. JONGCD&V pleit daarnaast voor een wetenschappelijke onderbouwde “gezondheidstaks”. In het kader van een verdere uitbouw van de taxshift moet ongezond gedrag financieel bestraft worden via een systeem van slimme taxatie. Het systeem moet kunnen bewijzen het gedrag echt te kunnen bijsturen.
Overzicht van de eindopties amendeerbaar via amendement A. (6.1.1) JONGCD&V pleit ervoor ook in de toekomst in te zetten op een sterke solidariteit binnen de gezondheidszorg. JONGCD&V pleit daarom voor een strategie waarbij ervoor dat alle bevoegde overheden verder op zoek gaan naar manieren om de gezondheidszorg efficiënter te organiseren. Dat dit gebeurt beschouwen we als een ethische plicht, maar de concrete uitwerking valt buiten het bestek van deze stelling. Op die manier blijft de gezondheidszorg ook in de toekomst voor iedereen die er nood aan heeft, toegankelijk. (6.1.2) JONGCD&V pleit ervoor ook in de toekomst in te zetten op een sterke solidariteit binnen de gezondheidszorg. JONGCD&V pleit daarom voor een tweevoudige strategie. Ten eerste pleiten we ervoor dat alle bevoegde overheden verder op zoek gaan naar manieren om de gezondheidszorg efficiënter te organiseren. Dat dit gebeurt beschouwen we als een ethische plicht, maar de concrete uitwerking valt buiten het bestek van deze stelling. Op die manier blijft de gezondheidszorg ook in de toekomst voor iedereen die er nood aan heeft, toegankelijk. Daarnaast pleiten we voor een zorgvuldig taalgebruik bij politici. De terechte strijd tegen individueel misbruik van de gezondheidszorg, mag er niet toe leiden hele bevolkingsgroepen als profiteurs van het systeem
42
te stigmatiseren. Politici moeten ernaar streven het draagvlak voor solidariteit te vergroten en te versterken, onder andere door compassie en solidariteit in beleidsplannen mee in rekening te brengen. (6.1.3) JONGCD&V pleit ervoor ook in de toekomst in te zetten op een sterke solidariteit binnen de gezondheidszorg. JONGCD&V pleit daarom voor een drievoudige strategie. Ten eerste pleiten we ervoor dat alle bevoegde overheden verder op zoek gaan naar manieren om de gezondheidszorg efficiënter te organiseren. Dat dit gebeurt beschouwen we als een ethische plicht, maar de concrete uitwerking Daarnaast pleiten we voor een zorgvuldig taalgebruik bij politici. De terechte strijd tegen individueel misbruik van de gezondheidszorg, mag er niet toe leiden hele bevolkingsgroepen als profiteurs van het systeem te stigmatiseren. Politici moeten ernaar streven het draagvlak voor solidariteit te vergroten en te versterken, onder andere door compassie en solidariteit in beleidsplannen mee in rekening te brengen. Ten slotte pleit JONGCD&V voor een substantiële stijging van ten minste 100 miljoen euro van het jaarlijkse budget voor preventieve gezondheidszorg. Zo vermijden we de grote kost van ongezond gedrag op latere leeftijd en versterken we mensen om mee verantwoordelijkheid op te nemen voor gezondheid en gezondheidszorg. (6.2.1.1) JONGCD&V pleit voor een grotere persoonlijke verantwoordelijkheid binnen de gezondheidszorg. Mensen moeten nog meer aangemoedigd worden al voor ze gezondheidsklachten krijgen zelf voor een gezonde levensstijl te kiezen. JONGCD&V pleit daarom voor een substantiële stijging van ten minste 100 miljoen euro voor het jaarlijkse budget voor preventieve gezondheidszorg. Zo vermijden we de grote kost van ongezond gedrag op latere leeftijd en versterken we mensen om mee verantwoordelijkheid op te nemen voor gezondheid en gezondheidszorg. (6.2.1.2) JONGCD&V pleit voor een grotere persoonlijke verantwoordelijkheid binnen de gezondheidszorg. Mensen moeten nog meer aangemoedigd worden al voor ze gezondheidsklachten krijgen zelf voor een gezonde levensstijl te kiezen. JONGCD&V JONGCD&V pleit daarom voor een substantiële stijging van ten minste 100 miljoen euro van het jaarlijkse budget voor preventieve gezondheidszorg. Zo vermijden we de grote kost van ongezond gedrag op latere leeftijd en versterken we mensen om mee verantwoordelijkheid op te nemen voor gezondheid en gezondheidszorg. JONGCD&V pleit daarnaast voor een wetenschappelijke onderbouwde “gezondheidstaks”. In het kader van een verdere uitbouw van de taxshift moet ongezond gedrag financieel bestraft worden via een systeem van slimme taxatie. Het systeem moet kunnen bewijzen het gedrag echt te kunnen bijsturen. (6.2.2) JONGCD&V pleit voor een grotere persoonlijke verantwoordelijkheid binnen de gezondheidszorg. JONGCD&V wil daarom een geïndividualiseerde gezondheidsbarometer binnen een verplicht globaal medisch dossier invoeren. Wie gezond eet, regelmatig zijn medische toestand laat controleren, aan sport doet en in het algemeen gezond leeft, presteert op die gezondheidsbarometer beter. Wie daarentegen er een ongezonde levensstijl op nahoudt en preventieve medische zorg verwaarloost zal slechter presteren. Wie door eigen gedrag slecht presteert op de geïndividualiseerde gezondheidsbarometer zal een groter percentage van de curatieve medische behandelingen zelf moeten betalen.
43
Thema Alcoholreclame A. Achtergrondnota “Alcoholreclame in België” Probleemschets17 Alcoholgebruik is onlosmakelijk verbonden met onze samenleving. Indien verstandig geconsumeerd kan het een aangename ervaring opleveren, maar een onverantwoord gebruik leidt tot negatieve effecten. Niet alleen de consument kan worden geschaad, ook aan de samenleving in haar geheel kan aanzienlijke schade worden toegebracht. 8% van alle Belgen drinkt te veel alcohol: bij vrouwen is dit meer dan 14 glazen18 per week, bij mannen meer dan 21. 13% van de mannen en 6% van de vrouwen heeft problemen met alcohol. Bij 15 tot 30% van de bedrijfsongevallen speelt alcohol een rol. Ziekteverzuim of afwezigheid op het werk liggen twee tot zes keer hoger bij mensen met drankproblemen. Dit heeft niet alleen gevolgen voor de volksgezondheid en de gezondheidszorg, maar ook voor de veiligheid, de economie en het sociaal weefsel. De kostprijs van alcoholmisbruik loopt voor de samenleving op tot twee miljard euro per jaar, financiële impact op werk, criminaliteit en verkeer niet meegerekend. De impact op gezinnen valt niet te kwantificeren. Problematisch is dat slechts 10% van de probleemdrinkers hulp zoekt en daar dan nog eens gemiddeld 18 jaar mee wacht, allemaal ten gevolge van het sociale stigma rond alcoholmisbruik. Wettelijke achtergrond19 De regulering van reclame over alcohol in België is vastgelegd in het Alcoholconvenant. Dit Convenant werd ondertekend door onder andere de Belgische Brouwersfederatie, de regionale Horecavertegenwoordigers, Test-Aankoop en de Raad voor Reclame. Het is bekrachtigd in het reglement van de Jury voor Ethische Praktijken inzake Reclame.
17
Factsheet Alcohol, Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen vzw, december 2014 De Standaard, Het Nieuwsblad, De Morgen, De Tijd, 2013-2016 18 Eén glas is het equivalent van een pils van 25 cl. 19 Convenant inzake Reclame voor en Marketing van Alcoholhoudende Dranken, Jury voor Ethische Praktijken (JEP), 2013 Geconsolideerde ICC-Code voor reclame en marketingcommunicatie, Internationale Kamer van Koophandel, 2011
44
Enkele bepalingen zijn specifiek gericht op doelgroepen in de bevolking. Vooral, maar niet uitsluitend, is de bescherming van minderjarigen hierbij het hoofddoel. Om die reden is het verboden om via alcoholreclame minderjarigen te benaderen, (voorstellingen van) minderjarigen uit te beelden of culturele kenmerken uit de leefwereld van minderjarigen te gebruiken om alcohol te promoten. Ook de Internationale Kamer van Koophandel heeft sinds 1937 een eigen reclamecode. De ICC-Code vormt al jaren de basis en leidraad voor zelfregulerende organisaties over de hele wereld. Eveneens voor de ICC is de belangrijkste te beschermen doelgroep ‘kinderen en jongeren’. Toch heeft deze regulering weinig oog voor de werkelijke problematiek. Het actief aanzetten tot consumptie van schadelijke producten gebeurt nog steeds en kan problematisch genoemd worden. Wie weleens een voetbalwedstrijd op televisie bekijkt, weet dat de hardnekkige onderschatting van risicogedrag ook een financiële reden heeft. Tijdens de uitzending van één voetbalwedstrijd is het aantal inplanningen van alcoholhoudende dranken niet meer op één hand te tellen. Er mag maximaal 12 minuten reclame per uur op televisie worden getoond, maar binnen die periode staat op alcoholreclame geen beperking. En wie heeft er nog geen coupon voor een gratis sixpack in de bus gehad? Een geactualiseerd JONGCD&V-standpunt: christendemocraten weten waarom.20 Een afweging van zowel de feiten als de aanpak rond de alcoholproblematiek, toont al snel aan dat er een wetgevende lacune bestaat in ons land. JONGCD&V beschouwt de bescherming van minderjarigen als een goede zaak, die duidelijk haar nut bewijst, maar wijst op de tekortkomingen die in het gevoerde beleid manifest aanwezig zijn. De grote probleemgeneratie, zowel sociaal als economisch, blijkt de 45- tot 64-jarigen. De striktere regulering van alcoholreclame wordt expliciet vernoemd voor een doeltreffendere wetgeving. Zowel experts als academici pleiten steeds luider voor een meer doortastendere reclameregulering, die de problematiek aan de bron aanpakt. De mogelijke beleidsopties, van een diepgaandere regulering tot een totaalverbod op reclame, zijn allen afkomstig uit expertenpanels. Ook bij de bevolking neemt het bewustzijn toe. Vrijwillige initiatieven – zoals een maand geen alcohol drinken – winnen, in het kader van een algemene, gezondere levensstijl, aan populariteit. De politiek laat echter op zich wachten. In de vorige regering legde Minister van Volksgezondheid Laurette Onkelinkx een alcoholplan voor, maar dat werd door de liberalen – onder druk van de slagkrachtige alcohollobby – verwaterd tot een halfslachtige intentieverklaring. Gezien de uitspraken van de nieuwe en liberale bevoegde minister, Maggie De Block, over ongezonde producten met een hoog verslavingsrisico, lijkt dit opnieuw geen prioriteit te worden. In de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid – die werd uitgesteld naar eind 2016 – zal alcoholmisbruik een thema zijn. Aan het einde van de vorige eeuw was België klaar voor het tabaksdebat. Is het dat nu ook voor het alcoholdebat? 20
Alcoholism Report, Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg, 2015
45
Bijlage21
21
Factsheet Alcohol, Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen vzw, december 2014
46
B Discussienota Boomdiagram 7.2.1.1Met inbegrip van verkooppunten 7.1 Ongemoeid laten 7 Alcoholreclame
7.2.1Verbod op publieke plaatsen
7.2 Sterker reguleren
7.2.1.2Met uitzondering van verkooppunten
7.2.2.1 Beperkingen op inhoud en methodes
7.2.2.1.1 Hoeveelheid alcoholreclame beperken
7.2.2.1.2 Hoeveelheid alcoholreclame niet beperken
7.2.2 Geen verbod op publieke plaatsen 7.2.2.2. Geen beperkingen op inhoud en methodes
Toelichting bij boomdiagram
7.2.2.2.1 Hoeveelheid alcoholreclame beperken
7.2.2.2.2 Hoeveelheid alcoholreclame niet beperken
Niveau 1 JONGCD&V besluit niet in te grijpen in de bestaande alcoholreclameregulering OF JONGCD&V wil de bestaande alcoholreclame sterker reguleren, met het oog op de gebreken in de huidige wetgeving. Niveau 2 47
Binnen de optie sterker reguleren JONGCD&V pleit voor een totaalverbod op alcoholreclame op publieke plaatsen, zoals dat vandaag reeds het geval is bij tabaksreclame OF JONGCD&V streeft niet naar een alcoholreclameverbod op publieke plaatsen, zoals dat wel van toepassing is op tabaksreclame. Niveau 3 Binnen de optie verbod op publieke plaatsen Ook verkooppunten (krantenwinkels, supermarkten,…) dienen zich hieraan te houden OF Voor plaatsen waar alcohol legaal wordt verkocht, geldt deze regel niet. Binnen de optie geen verbod op publieke plaatsen In het kader van een sterkere regulering, dienen er wel limieten te worden gelegd betreffende de inhoud van alcoholreclame (zoals het cruciale moment van consumptie) of de methodes (zoals direct marketing) OF JONGCD&V legt geen beperkingen op inhoud of vorm op. Niveau 4 Binnen alle resterende opties JONGCD&V pleit voor een gezonde, doordachte en effectieve kwantitatieve beperking van alcoholreclame OF JONGCD&V legt geen beperkingen op inzake de hoeveelheid van de reclame. Overzicht van de eindopties - amendeerbaar via amendement A. (7.1) JONGCD&V besluit niet in te grijpen in de bestaande alcoholreclameregulering (7.2.1.1) JONGCD&V wil de bestaande alcoholreclame sterker reguleren, met het oog op de gebreken in de huidige wetgeving. JONGCD&V pleit voor een totaalverbod op alcoholreclame op publieke plaatsen, zoals dat vandaag reeds het geval is bij tabaksreclame. Ook verkooppunten (krantenwinkels, supermarkten,…) dienen zich hieraan te houden (7.2.1.2) JONGCD&V wil de bestaande alcoholreclame sterker reguleren, met het oog op de gebreken in de huidige wetgeving. JONGCD&V pleit voor een totaalverbod op alcoholreclame op publieke plaatsen, zoals dat vandaag reeds het geval is bij tabaksreclame. Voor plaatsen waar alcohol legaal wordt verkocht, geldt deze regel niet.
48
(7.2.2.1.1) JONGCD&V wil de bestaande alcoholreclame sterker reguleren, met het oog op de gebreken in de huidige wetgeving. JONGCD&V streeft niet naar een alcoholreclameverbod op publieke plaatsen, zoals dat wel van toepassing is op tabaksreclame, maar wil wel dat er wel limieten te worden gelegd betreffende de inhoud van alcoholreclame (zoals het cruciale moment van consumptie) of de methodes (zoals direct marketing). Daarnaast pleit JONGCD&V voor een gezonde, doordachte en effectieve kwantitatieve beperking van alcoholreclame. (7.2.2.1.2) JONGCD&V wil de bestaande alcoholreclame sterker reguleren, met het oog op de gebreken in de huidige wetgeving. JONGCD&V streeft niet naar een alcoholreclameverbod op publieke plaatsen, zoals dat wel van toepassing is op tabaksreclame, maar wil wel dat er wel limieten te worden gelegd betreffende de inhoud van alcoholreclame (zoals het cruciale moment van consumptie) of de methodes (zoals direct marketing). JONGCD&V vraagt echter geen beperkingen op inzake de hoeveelheid van de reclame. (7.2.2.2.1) JONGCD&V wil de bestaande alcoholreclame sterker reguleren, met het oog op de gebreken in de huidige wetgeving. JONGCD&V pleit voor een gezonde, doordachte en effectieve kwantitatieve beperking van alcoholreclame (7.2.2.2.2) JONGCD&V wil de bestaande alcoholreclame sterker reguleren, met het oog op de gebreken in de huidige wetgeving, maar wil geen beperkingen inzake regelgeving op publieke plaatsen, noch inzake inhoud en methodes, noch inzake hoeveelheid.
49
Thema Dierenrechten A. Achtergrondnota “Kattensterilisatie” Elk jaar vangen asielen tienduizenden katten en kittens op. In 2013 werden 18 328 katten binnengebracht in de Vlaamse asielen en 32.315 in heel België. 72 % van de katten die in een asiel terechtkwamen, zijn zwerfdieren en 40,6 % van deze zwerfkatten zijn jonger dan zes maand. Uit deze cijfers blijkt dat er een belangrijk probleem bestaat van overpopulatie en ongecontroleerde voortplanting van katten. Meer dan 1/3e (10.575 katten) moest noodgedwongen geëuthanaseerd worden. In het algemeen blijft het aantal katten dat gedumpt en geëuthanaseerd wordt wel jaar op jaar stabiel. Probleem met zwerfkatten: Als ze niet gesteriliseerd of gecastreerd zijn, breidt de populatie heel snel uit. Ze hebben honger, kou en kunnen lijden aan besmettelijke ziekten. Dit alles zorgt voor enorm veel stress voor de katten. Ook het risico dat ze vergiftigd worden of betrokken raken bij een ongeval is erg groot. Bovendien raken zwerfkatten nog maar moeilijk gewoon aan mensen, zodat ze niet langer in aanmerking komen voor adoptie. Ze kunnen bovedien voor overlast zorgen (gescheurde vuilniszakken, nachtlawaai, uitwerpselen…). De oorzaak van overbevolking bij zwerfkatten zijn de niet-gesteriliseerde huiskatten. Zij kunnen 2 nestjes per jaar hebben van een 6-tal kittens. In 2009 heeft de Raad voor Dierenwelzijn een advies uitgebracht m.b.t. maatregelen i.v.m. de zwerfkattenproblematiek en overpopulatie in asielen. Dat advies is samengevat: Maatregelen voor een gecontroleerde voortplanting:
verplichte sterilisatie met uitzondering van fokkers (Handel van niet-gesteriliseerde katten kan dus enkel tussen geregistreerde fokkers plaatsvinden). verplichte identificatie waarbij steunmaatregelen (sensibiliseringscampagnes en nanciële s muli) en een overgangsperiode worden voorzien.
50
Maatregelen voor beheersen van zwerfkattenpopulatie: • verplicht zwerfkattenbeleid in elke stad/gemeente, namelijk
vangen, steriliseren en terugplaatsen, onder volgende voorwaarden: o gecontroleerd voederen o schuilhokken vangen en euthanaseren ingeval van fysiek lijden, bedreiging voor de volksgezondheid en/of grote overlast waarvoor geen alternatief bestaat combinatie van beide beleidsvormen onder de vermelde voorwaarden
Na dit advies volgde een meerjarenplan katten van 2011-2016:
Fase 1: alle katten geplaatst door een dierenasiel moeten gesteriliseerd zijn of worden (door het asiel of door een dierenarts na adoptie). De gesteriliseerde katten moeten geïdentificeerd of geregistreerd worden in een databank. Fase 2: alle katten ouder dan 6 maanden geplaatst door een dierenasiel moeten voorafgaand aan adoptie gesteriliseerd, geïdentificeerd en geregistreerd worden. Voor jongere katten blijft stap 1 geldig. Fase 3: ook de katten jonger dan 6 maanden geplaatst door een dierenasiel moeten gesteriliseerd, geïdentificeerd en geregistreerd zijn vóór adoptie. Fase 4: de katten verkocht door fokkers en handelaar-fokkers moeten vóór verkoop gesteriliseerd, geïdentificeerd en geregistreerd worden, tenzij ze verkocht worden aan een andere bekende fokker. Deze dieren moeten geïdentificeerd en geregistreerd zijn. Fase 5: elke publiciteit voor katten wordt verboden . Fase 6: elke kat geboren na 01.01.2011 moet gesteriliseerd, geïdentificeerd en geregistreerd worden. deze fase werd uiteindelijk weggelaten in het KB. In Wallonië en Brussel hebben Carlo Di Antonio en Bianca Debaets bekendgemaakt dat ze van plan zijn om de sterilisatie van alle katten te verplichten.
51
In Vlaanderen? Sinds 1 maart 2013 moeten asielen alle katten laten steriliseren voor adoptie. Sinds 1 september 2014 kunnen particulieren een kat alleen weggeven of verkopen als ze gesteriliseerd is, tenzij de koper een erkende kweker is. De mogelijkheid om ongesteriliseerde katten op te nemen in een asiel is echter nog niet voorzien. Het perverse effect is dat een asiel puur formeel gezien in de fout gaat wanneer het een ongesteriliseerd dier wil opvangen om het een tweede kans te geven en te voorkomen dat het gedumpt wordt. Muyters werkt deze rechtsonzekerheid voor de asielen weg. Beleid in de steden? Meer dan 230 steden en gemeenten voeren al een sterilisatiebeleid voor zwerfkatten. Een contract tussen de gemeente en een non-profitorganisatie of een dierenarts formaliseert de procedure. Nadat ze gesteriliseerd zijn, worden de zwerfkatten vervolgens weer vrijgelaten op de plek waar ze vroeger leefden. Opinie Vlamingen? 87% van de Vlamingen wil dat de sterilisatie van huiskatten wettelijk verplicht wordt.
52
B. Discussienota “Kattensterilisatie” Boomdiagram
8.1 Identificatie en registratie is voldoende
8 Kattensterilisatie
8.2 Verplichte sterillisatie bij aankoop kat/overname uit asiel. Aanmoedigen sterilisatie huiskatten. 8.3 Algemene kattensterilisatie. Uitzondering voor asiel+kwekers.
Toelichting bij boomdiagram JONGCD&V vindt dat een verplichte identificatie en registratie reeds een voldoende maatregel is om de overpopulatie bij katten te bestrijden. Bij honden heeft deze maatregel ook tot voldoende resultaat geleid. JONGCD&V vindt dat katten van erkende verkopers en asielen gesteriliseerd moeten worden en dat de sterilisatie van katten bij huishoudens moet aangemoedigd worden door de overheid (dus niet verplichten).
53
JONGCD&V vindt dat alle katten verplicht gesteriliseerd moeten worden waarbij asielen niet-gesteriliseerde katten mogen aannemen om dumpingen te voorkomen. Uitzondering voor erkende kwekers?
Overzicht van de eindopties - amendeerbaar via amendement A. (8.1) JONGCD&V vindt dat een verplichte identificatie en registratie reeds een voldoende maatregel is om de overpopulatie bij katten te bestrijden. Bij honden heeft deze maatregel ook tot voldoende resultaat geleid. (8.2) JONGCD&V vindt dat katten van erkende verkopers en asielen gesteriliseerd moeten worden en dat de sterilisatie van katten bij huishoudens moet aangemoedigd worden door de overheid (dus niet verplichten). (8.3) JONGCD&V vindt dat alle katten verplicht gesteriliseerd moeten worden waarbij asielen niet-gesteriliseerde katten mogen aannemen om dumpingen te voorkomen. Ook dieren bestemd voor de kweek bij vergunde kwekers kunnen vrijgesteld worden van de sterilisatieplicht.
54
Thema Vluchtelingen A Achtergrondnota Inleiding Hoe zouden mensen samen leven zonder grenzen? Waar zouden we gemeenschappelijk naar streven? Het belangrijkste antwoord daarop is waarschijnlijk de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, geschreven in 1948 (UVRM). Deze vormde mee de basis voor twee VN-verdragen uit 1966, met als onderwerp burgerrechten en politieke rechten (BuPo), en economische, sociale, en culturele rechten (EcSoCu). Na 35 ratificaties gingen ze van kracht in 1976.
Deze voorschriften proberen een verbindende factor te zijn tussen elke mens. Een oproep tot mededogen en respect voor elkaar. Een symbool dat grenzen ondergeschikt zijn aan de echt belangrijke dingen in het leven. Zo komen we al snel uit bij een type mens in nood: de vluchteling. Iemand waarvoor die echt belangrijke dingen bedreigd worden binnen de eigen grenzen, en die mededogen en respect zoekt binnen andere grenzen. Dat het fenomeen ‘vluchteling’ bestaat stelt de bewoners van gastlanden wel voor een aantal vragen. Voornamelijk gaan die over de balans tussen mededogen en zelfbescherming. Op het Congres Ethiek van JONGCD&V zoeken we hoe christendemocratische jongeren deze balans maken. Achtergrondinformatie Wat is een vluchteling? Het Verdrag van Genève definieert een vluchteling als volgt: “Elke persoon ... die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en ten gevolge van bovenbedoelde gebeurtenissen verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren. Indien een persoon meer dan één nationaliteit bezit, betekent de term „het land waarvan hij de nationaliteit bezit" elk van de landen waarvan hij de nationaliteit bezit. Een persoon
55
wordt niet geacht van de bescherming van het land waarvan hij de nationaliteit bezit, verstoken te zijn, indien hij, zonder geldige redenen ingegeven door gegronde vrees, de bescherming van één van de landen waarvan hij de nationaliteit bezit, niet inroept.” Status asielrecht: Bij de verklaring van de Rechten van de Mens (1948) bepaald als mensenrecht. Zijn er uitsluitingsgronden? Ja. Deze staan beschreven in clausules 1D, 1E, en 1F. De eerste twee hebben betrekking op personen die reeds bescherming genieten tegen vervolging, 1F bepaalt de uitsluiting “wegens vermeende eigen betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen”. Cijfers Het spreidingsplan van Juncker voorziet dat België 5.928 vluchtelingen opvangt. Fedasil meldt op 6 januari dat de Belgische opvangcapaciteit uitkomt op 33.608 plaatsen, waarvan er 32.382 in gebruik zijn. Deze capaciteit wordt mede mogelijk gemaakt dankzij 8.983 individuele opvangplaatsen. In Europese context ging het in 2015 over 1.000.573 mensen die over zee kwamen, en 34.125 die over land kwamen. Deze cijfers gaan tot 18 december 2015. Eurostat spreekt over 942.400 asielaanvragen. Hiervan komen er zo’n 180.000 uit Syrië, 80.000 uit Afhanistan, en 60.000 uit zowel Kosovo als Irak. In September stemde de EU in met de herlocatie van 120.000 van deze mensen. Tot slot zijn er nog vluchtelingen die hun tocht niet overleefden. In 2014 waren dat er 3.279, in 2015 3.406.
56
B Discussienota 9.1.1 Via een nationale "numerus clausus"
Boomdiagram
9.1 Instroom beperken
9.1.2 Via bindende internationale samenwerking 9 Vluchtelingen
9.2 Instroom beheren
9.2.1 Versterking legale migratie, bijvoorbeeld door hotspots voor asielaanvraag nabij conflictregio
9.2.2 Zonder vesterking van legale migratie kanalen
9.1.1.1 met de invoering van een apart sociaal statuut 9.1.1.2 zonder invoering van een apart sociaal statuut 9.1.2.1 met de invoering van een apart sociaal statuut 9.1.2.2 zonder de invoering van een apart sociaal statuut 9.2.1.1 Met invoering apart sociaal statuut 9.2.1.1 Zonder invoering apart sociaal statuut
9.2.2.1Met invoering apart sociaal statuut 9.2.2.1 Zonder invoering apart sociaal statuut
57
Toelichting bij boomdiagram Niveau 1: instroom van vluchtelingen Beperken aantal vluchtelingen OF Beheren vluchtelingenstroom Te bespreken: Is er een limiet op onze draagkracht? Zijn er extra voorwaarden die ingelost moeten worden voor we vluchtelingen opvangen? OF aanvaarden we vluchtelingen als een realiteit die we moeten beheren? Niveau 2: Via Optie 9.1:
Met specifieke beperking Met voorwaardelijke beperking
Te bespreken: Beperken we op basis van een vast punt, zoals een numerus clausus of budget? OF beperken we op basis van de inspanningen van andere landen? Via Optie 9.2:
Via versterking legale migratie Zonder vesterking legale migratie
Te bespreken: Zorgen we voor veilige routes en meer mogelijkheden tot legale migratie? Dit kan bv. door regionale ‘safe havens’ waar een asielaanvraag kan verwerkt worden en samenwerking met buurlanden, binnen en buiten de EU OF focussen we op de asielaanvragen die bij aankomst in België binnenlopen.
Niveau 3:
Deze keuze geldt voor elk van de vier subtakken:
Met gelijke sociale bescherming Met apart sociaal statuut
58
Overzicht eindopties, amendeerbaar via amendement a.
(9. 1.1.1) JONGCD&V pleit ervoor de instroom van vluchtelingen te beperken, via een nationale numerus clausus . Erkende vluchtelingen krijgen een gelijke sociale bescherming. (9. 1.1.2) JONGCD&V pleit ervoor de instroom van vluchtelingen te beperken, via een nationale numerus clausus. JONGCD&V pleit voor een apart sociaal statuut voor erkende vluchtelingen. (9.1.2.1) JONGCD&V pleit ervoor de instroom van vluchtelingen te beperken, via bindende internationale afspraken. Erkende vluchtelingen krijgen een gelijke sociale bescherming. (9.1.2.2) JONGCD&V pleit ervoor de instroom van vluchtelingen te beperken via bindende internationale afspraken. JONGCD&V pleit voor een apart sociaal statuut voor erkende vluchtelingen. (9.2.1.1) JONGCD&V pleit ervoor de instroom van vluchtelingen beheren met een versterking van de legale migratiekanalen. Erkende vluchtelingen krijgen een gelijke sociale bescherming. (9.2.1.2) JONGCD&V pleit ervoor de instroom van vluchtelingen te beheren met een versterking van de legale migratiekanalen. JONGCD&V pleit voor een apart sociaal statuut voor erkende vluchtelingen. (9.2.2.1) JONGCD&V pleit ervoor de instroom van vluchtelingen beheren, zonder de legale migratiekanalen te versterken. Erkende vluchtelingen krijgen een gelijke sociale bescherming. (9.2.2.2) JONGCD&V pleit ervoor de instroom van vluchtelingen beheren, zonder de legale migratiekanalen te versterken. . JONGCD&V pleit voor een apart sociaal statuut voor erkende vluchtelingen.
59
Thema Sekswerkers Achtergrondnota “Sekswerk, noodzakelijk problematisch?”22 In februari 2014 nam het Europees Parlement een resolutie aan over seksuele uitbuiting en prostitutie en de impact ervan op gendergelijkheid. De nietbindende resolutie suggereert een politieke wens om wat betreft een sociaal fenomeen als prostitutie een zogenaamd Scandinavisch model aan te nemen. Deze resolutie verwijst daarmee naar Zweden (1999), Noorwegen (2008) en IJsland (2009) waar niet het verkopen van seks, maar de aankoop van seksuele diensten een strafbaar feit vormt. Anders gezegd: niet het prostitueren an sich maar het prostitutiebezoek vormt het voorwerp van een wettelijk verbod. Deze Noord-Europese beleidsaanpak wordt vaak voorgesteld als een succes en zette andere Europese landen, zoals Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, reeds aan om een daarop geïnspireerde aanpak over te nemen. Ook in België wordt het ruime beleidsvraagstuk rondom prostitutie, historisch beladen met de aanbevelingen die in 1992 werden neergeschreven door de parlementaire onderzoekscommissie ‘mensenhandel’, met wisselende aandacht bediscussieerd. Het Europees kompas wijst naar het noorden, maar is dat een verandering ten goede? De resultaten van deze Noord-Europese aanpak worden in de literatuur steeds sterker betwijfeld en bekritiseerd. Moeten we de mosterd dan halen dichter bij huis? Het opheffen van het bordeelverbod in 2000 wist ook in Nederland alvast de beleidsambities niet waar te maken en heeft ook daar bijgevolg niet tot de verwachte resultaten geleid. Praten over sekswerk, het is voor velen nog steeds een taboe. Het ethische discours rond prostitutie is zowaar vertroebeld door fenomenen als mensenhandel, minderjarige sekswerkers, roesmiddelenmisbruik, een hoge prevalentie van Soa’s en georganiseerde misdaad. Ook al bestaan er verbanden tussen deze fenomenen en sekswerk, toch is sekswerk er de oorzaak niet van. Het maatschappelijk debat rond sekswerk moet er bijgevolg van losgekoppeld worden. Beleidsmakers komen evenwel niet verder dan het innemen van een ambigue positie. Een ‘seks-als-werk’-discours versus een radicaal feministisch discours: twee dominante perspectieven op hoogspanning? Er zijn twee dominante discoursen die de discussie beheersen:
Radicaalfeministisch discours, dat prostitutie definieert als een vorm van geseksualiseerd geweld ten aanzien van vrouwen. Sekswerk wordt er nooit echt als een vrije keuze gezien. Dit discours als uitgangspunt meent dat er binnen onze samenleving geen ruimte is voor sekswerk.
22
Op een eenvoudig verzoek is bij de congrescommissie een uitgebreide literatuurlijst beschikbaar in verband met dit onderwerp.
60
Een progressief liberaal ‘seks-als-werk’-discours, dat wil bijdragen aan het normaliseren van sekswerk door het te herpositioneren binnen een arbeidsrechtelijk kader. Ze benaderukken concepten als zelfbeschikking, vrije keuze van sekswerker actief binnen het niet-problematisch marksegment en ‘agency’.
Prostitutie als socio-economische realiteit Over de vraag of sekswerk al dan niet een plaats moet krijgen in onze maatschappij lopen de meningen sterk uiteen. Het debat laat zich vaak voeren vanuit stereotiepe beelden over sekswerk bovenop een maatschappelijk dominant radicaal feministisch discours en diens schijnbaar onvermogen om prostitutie als een sociaaleconomisch gegeven te begrijpen. Binnen een radicaal feministisch discours wordt prostitutie immers gezien als een probleem van sociale orde eerder dan een economische realiteit. Daarom blijft de economische context waarin het is geworteld veelal, het zij onterecht, onbesproken. Sekswerk is het amalgaam van seksuele diensten, het aanbieden en het vermarkten ervan, waarbij de ene pool van het spectrum directe seksuele contacten zijn. De sekswerkindustrie als geheel is een veelzijdige, winstgevende industrie mede gedreven en beïnvloed enerzijds door ontwikkelingen in andere sectoren van de wereldeconomie en anderzijds gedreven en beïnvloed door veranderingen en ontwikkelingen in de lokale hetzij internationale sociale en economische situatie. Het marktsegment van de prostitutie, een zeer dynamisch en volatiel segment die zich snel weet aan te passen aan nieuwe omstandigheden, wordt aldus gevormd door economische structuren waar ook de principes van vraag en aanbod spelen. Echter, de sekswerkindustrie als geheel en het marktsegment van de prostitutie in het bijzonder is divers. Straatprostitutie, vaak een triest verhaal van door pooiers gedomineerde en middelenafhankelijke prostituees, verschilt van sekswerk in bordelen, bars en clubs. Verder verschillen de diensten aangeboden door prostituees in bordelen en bars van wat call meisjes of jongens en escortbureaus aanbieden en vermarkten. Verschillen zijn onder meer gelegen in het soort dienst die wordt aangeboden, hoe de diensten worden aangeboden, wat je ervoor moet betalen eveneens een verschillende intrinsieke kwetsbaarheid van elk marktsegment. Prostitutie kent bijgevolg een gevarieerde verschijningsvorm elk met een verschillinde sociale betekenis en elk vragend om een verschillende maatschappelijke reactie. Een gedegen debat over sekswerk mag aan deze diversiteit van diensten niet voorbij gaan. Een radicaalfeministisch discours, een discours waaruit prostitutie wordt gedefinieerd als een vorm van geseksualiseerd geweld tegen vrouwen, focust hoofdzakelijk op enerzijds vrouwelijke prostitutie en anderzijds straatprostitutie. Verschillende studies tonen inderdaad aan dat tussen 50 tot zelfs 100% van de prostituees actief op de straat één of andere vorm van geweld ervaren, zowel fysiek, seksueel als economisch. Het probleem met de radicale feministische theorie is echter dat het zich in zijn analyse beperkt tot het zichtbare straatsegment en daarmee voorbij gaat aan de bestaande variatie binnen de sekswerkindustrie.
61
In toenemende mate, mede onder impuls van regelgeving vanuit de Europese Unie en een aantal lidstaten die aldaar het voortouw nemen, zijn verschillende nationale handhavingsstrategieën er nu op gericht om de sekswerkindustrie en het marktsegment van de prostitutie te verstoren door de vraagzijde te criminaliseren en bijgevolg het aankopen van seksuele diensten wettelijk te verbieden. Een toenemende staatsinterventie lijkt daarmee het sociale stigma van de aanbieder naar de koper van seksuele diensten te willen verschuiven. Deze verschuiving moet begrepen worden binnen een breder scala van veranderingen. Onze laatmoderne samenleving is immers geëvolueerd van een op productie-gebaseerde maatschappij naar een consumptiemaatschappij waarin de aandacht, maar ook de sanctie, gericht wordt op de consument. Wie seksuele diensten ‘consumeert’, wordt het brandpunt van repressieve interventie. Seks, een dienst als een ander? Vanuit een radicaalfeministisch discours wordt prostitutie als bij definitie gezien als een vorm van geseksualiseerd geweld ten aanzien van vrouwen. Niet alleen in het beoefenen van prostitutie zelf maar meer fundamenteel in het idee van het verkopen en aankopen van seks. Het commercialiseren en vermarkten van het lichaam van de sekswerker doormiddel van een vergoeding voor geleverde seksuele diensten wordt vanuit die optiek gezien als vernederend voor de sekswerkers zelfs en is, zo menen zij, bovendien schadelijk voor de positie van de vrouw in de gehele samenleving. De sekswerkindustrie als geheel en prostitutie in het bijzonder belichaamt zodoende louter patriarchale mannelijke belangen en privileges. Wakeling en Garner verwijzen in dat verband naar het concept van symbolische geweld, een concept voor het eerst geïntroduceerd door de Franse socioloog Bourdieu, wat zoveel betekend als onzichtbaar geweld. Volgens Coy et al. verhult de commerciële seksindustrie inderdaad een onderliggende genderongelijkheid en weerspiegelt prostitutie hoe mannen macht en controle uitoefenen over vrouwen. Het zijn die onderliggende ongelijkheden, volgens hen eigen aan de seksindustrie, die moeten worden gezien als een vorm van symbolisch geweld. Evenwel, een radicaalfeministisch discours lijkt het bestaan van gendermachtsverhoudingen tussen een per definitie vrouwelijke prostituee met mannelijke klanten te overschatten. Een radicaalfeministisch perspectief negeert zodoende het bestaan van mannelijke prostitutie met vrouwelijke klanten, mannelijke prostituees die op hun beurt overigens ook het slachtoffer kunnen worden van vrouwelijk geweld. Bovendien hebben veel sekswerkers zelf het gevoel dat ze de controle over de hele interactie met hun klant kunnen behouden. Een ander tegenargument gevoed vanuit een ‘seks-als-werk’-perspectief is dat sekswerk bovendien een mogelijke oplossing kan bieden, in tegenstelling tot wat wordt beweerd vanuit de radicaalfeministische theorie, voor bestaande genderongelijkheden. Zo kan sekswerk, om slechts een voorbeeld te geven, een manier zijn om, - naast andere mogelijkheden-, de economische afhankelijkheid ten aanzien van mannen te overkomen. Veel klanten, zo menen voorstanders van het ‘seks-als-werk’-perspectief, willen meer dan alleen seksuele diensten en louter fysieke verlichting van sekswerkers. Een vaak terugkerende radicaalfeministische suggestie waarom mannen betalen voor seks, met name omdat ze willen genieten van een fantasie waarin hun vaste levenspartner niet wil meestappen, wordt in onderzoek uitgevoerd door Pitts, Smith, Girierson, O'Brien en Misson nauwelijks ondersteund. Ook Bernstein stelt dat betaalde seks geen trieste vervanging is voor iets wat je bij voorkeur zou kiezen binnen een niet vercommercialiseerde 62
romantische relatie. Er zijn inderdaad verschillende motieven waarom mannen betalen voor seks en daarom mag het voorwerp van de transactie niet worden teruggebracht tot een eenvoudige veronderstelling dat degenen die betalen voor seks gewoon seksueel genot willen ervaren. Volgens Sanders verhandelen sekswerkers dan ook eerder intimiteit dan seks. Sommige prostituees omschrijven zichzelf dan ook eerder als verzorgers, wat suggereert dat ze uit het helpen van klanten door het verstrekken van verwennerij en empathie, job satisfactie putten. Bovendien kan het een manier zijn om stabiel cliënteel aan te trekken. Kempadoo en Doezema samen met Chapkis en anderen beweren daarom dat sekswerk eerder een vorm van emotionele arbeid is. Terwijl sekswerk door sommige academici wordt gezien als fundamenteel anders van andere vormen van werk en dus geen job als een ander is en dit ook niet kan zijn, wijzen andere academici zoals Sanders, Cohen en Hardy op een aantal overeenkomsten met beroepen binnen de ruime dienstensector. Binnen de vrijetijdsindustrie zijn er immers vele beroepen die gefeminiseerd zijn en een zekere zin van seksualisering behoeven (bijvoorbeeld aanraking) als belangrijk onderdeel van de commerciële ontmoeting. De radicaalfeministische theorie ziet prostitutie als een uitbuitende relatie waarin een klant ‘consumeert’ en alleen in de diensten van een prostituee geïnteresseerd is terwijl hij de sekswerker als persoon niet persoonlijk waardeert. Maar is het niet zo dat wanneer een ander een professional inschakelt die andere niet zozeer geïnteresseerd is in wie de job uitvoert, zolang hij de opdracht maar goed uitvoert? Een beperkt radicaalfeministisch argument dus. Zelfs wanneer we door toepassing van een progressief ‘seks-als-werk’-perspectief sekswerk herpositioneren van een strafrechtelijk naar een sociaal- en arbeidsrechtelijk kader, dan nog mogen we bestaan van ‘happy hookers’ niet overdrijven noch veralgemenen. Sommige sekswerker, een meerderheid allicht, kunnen inderdaad weloverwogen kiezen voor een carrière binnen de sekswerkindustrie. Evenwel, weinig jobs zijn tot op dezelfde hoogte bekleed met zoveel stigma en marginalisering als sekswerk. Prostitutie en mensenhandel: wie ontwart de knoop? Mensenhandel, vaak omschreven als ‘hedendaagse slavernij’, is een georganiseerde vorm van criminaliteit die de mensenrechten op grove wijze miskend. De afgelopen decennia hebben gouvernementele actoren, onder meer door migratiestromen in de jaren tachtig en negentig en enkele schokkende cases van mensenhandel destijds, vernieuwde aandacht gevestigd en belangstelling getoond voor een fenomeen als mensenhandel. De aandacht vanuit overheidsinstanties gaat daarbij, volgens sommigen disproportioneel, uit naar mensenhandel met seksuele exploitatie als doeleind. Zodoende wordt de primaire focus van overheidswege op de sekswerkindustrie gelegd. Cijfers en schattingen over mensenhandel suggereren inderdaad dat de sekswerkindustrie uiterst kwetsbaar is voor mensenhandel. Evenwel, beide beleidsdiscussies moeten van elkaar losgekoppeld worden. België: een paradoxale aanpak van sekswerk De afkeer en het worstelen met een sociaal vraagstuk als dat van prostitutie is niet nieuw. Op sommige momenten is de oppositie intens en expliciet, op andere momenten eerder oppervlakkig en impliciet. Het resultaat van die gedachtenoefening is vertaald in verschillende beleidsregimes die respectievelijk
63
sekswerkers én klanten criminaliseren, klanten criminaliseren, seksbedrijven geheel of gedeeltelijk legaliseren, of specifieke op prostitutie gerichte wetgeving afschaffen. Meestal is de vigerende wetgeving een mengvorm van deze ideaaltypen. In de loop van de geschiedenis is prostitutie van meerderjarigen an sich in België nooit strafbaar geweest. Prostitutie werd dan wel steeds als immoreel beschouwd, het was en is niet strafwaardig. Diverse daaraan gerelateerde activiteiten zijn dat echter wel. Hoewel prostitutie dus niet verboden is, wordt het uitoefenen van je beroep als sekswerker bemoeilijkt door tal van maatregelen. Het doet enkele auteurs een verdoken verbod vermoeden. De krachtlijnen inzake het Belgisch prostitutiebeleid vallen bijgevolg uiteen in enkele strafrechtelijke verbodsbepalingen, een defacto gedoogbeleid en verschillende gemeentelijke reglementeringen ter zake om gerelateerde overlast te beperken. Het Belgisch prostitutiebeleid is kabbelend, kenmerkt zich door weinig noemenswaardige wijzigingen en kleurt eerder grijs. In de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw leek er, onder invloed van een publicatie van Chris De Stoop, een rimpeling in het water te komen. Zijn boek portretteerde de vrouwenhandel en gedwongen prostitutie in België, een kwalijke keerzijde van een ruimere seksindustrie. Als gevolg hiervan werd op 23 december 1992 een parlementaire onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar een structureel beleid met het oog op de bestraffing en uitroeiing van de mensenhandel. De commissie stelde voor om wat betreft prostitutie dit grotendeels sociaalrechtelijk aan te pakken, dit voor zover er geen geweld, dwang of minderjarigen waren en voor zover er dus geen sprake was van mensenhandel. De mooie aanbevelingen ten spijt, werd ook bij ons sindsdien het politiek debat aangaande mensenhandel foutief en als per definitie verweven met thema’s zoals migratie en prostitutie. Het Zweeds model: een verandering ten goede? In Zweden is in 1999 het verbod op het kopen van seks in werking getreden of beter gezegd, het afnemen van seks tegen enigerlei vorm van vergoeding. De wet omvat immers ook een verbod op betaling in natura. Het verbod op het kopen van seks staat in Zweden niet op zichzelf. Het maakt deel uit van een veel breder pakket aan verbodsbepalingen dat het gelegenheid geven tot prostitutie verbiedt. Verder kan het verbod op het kopen van seks niet los worden gezien van de Zweedse cultuur van fervente gelijkberechtiging tussen de seksen, communitarisme, een traditie van ‘social engineering’. Het enige wat op het terrein van prostitutie bij wet niet verboden is, is sekswerker te zijn. Klantcriminalisering heeft een onmiskenbare morele aantrekkingskracht op degenen die een afkeer van prostitutie hebben en een schijnbaar instrumentele logica. Niet de vrouw maar de man, als afnemer van seksuele diensten, is de eigenlijke boosdoener. Wie prostitutie wil bestrijden doet er goed aan om zijn aandacht op de klant te richten die immers met zijn behoefte aan betaalde seks prostitutie in stand houdt. De meeste Scandinavische landen hebben het klantcriminaliseringsmodel ook ingevoerd. In andere landen in Europa valt een toenemende interesse in het Zweedse beleidsregime te constateren. Het Zweedse model wordt in internationale beleidsdiscussies vaak als de tegenpool van het Nederlandse model gezien, ten onrechte en vaak gesteund door onbetrouwbare cijfers.
64
Het Nederlands model: van je hobby je beroep? Het ruime beleidsvraagstuk van prostitutie is omstreden en wordt gekenmerkt door sterk tegengestelde standpunten. Standpunten die overigens gevoed worden vanuit een bepaald discours, een liberaal progressief ‘seks-als-werk’- discours versus een radicaalfeministisch discours. Sommige landen in Europa, Nederland is daarbij de meestgenoemde, hebben enigszins een gelegaliseerde markt voor prostitutie. De achterliggende doelstelling weerspiegelt de idee dat sekswerk inderdaad een keuze kan zijn naast andere opties. Zweden heeft sinds 1999 echter een andere aanpak geïntroduceerd die de klanten en pooiers, maar niet de prostituees zelf, bestraft. Het weerspiegelt de favoriete beleidsstrategie van de laatste jaren binnen Europa om sekswerk opnieuw te beheersen vanuit een criminaliseringsagenda. Het opheffen van het bordeelverbod in 2000 in Nederland heeft inderdaad niet de resultaten opgeleverd waarop men had gehoopt. McDonald beschrijft het als een legale façade waarachter excessen, uitbuiting en mensenhandel – lees: georganiseerde criminaliteit -, welig tieren. Inderdaad, het is een illusie om te denken dat sinds de legalisering en regulering van de prostitutie een ‘cleane’ seksindustrie ontstond in Nederland. Het doet diegenen vertrekkend vanuit een radicaal feministisch discours concluderen dat de Nederlandse beleidsstrategie een schoolvoorbeeld is van een mislukt sociaal experiment. Evenwel, zo’n radicaal feministische analyse gaat voorbij aan de werkelijke onderliggende oorzaken van dit falen. De uitgangspunten, gericht op het reguleren van vrijwillig sekswerk, waren nobel maar hebben in de uitvoering niet geleid tot een zichtbar verbetering. Waarom? Een aantal randvoorwaarden om van het Nederlandse prostitutiebeleid een succes te maken waren niet voldaan. Daardoor wordt de seksuele dienstensector er nog steeds gekenmerkt door een potentieel verhoogde kwetsbaarheid voor mensenhandel en uitbuiting. De wetgever meende door het regulariseren over een beter instrumentarium te beschikken om de prostitutie te reguleren, de ontvlechting tussen criminaliteit en prostitutie te realiseren, de positie van sekswerkers te beschermen en om ongewenste zaken als prostitutie van minderjarigen, van mensen die niet over de juiste papieren beschikken en mensenhandel tegen te gaan. Met de legalisering van bordelen werd het Nederlandse prostitutiebeleid regulatoir, waarbij de vormgeving en uitvoering van het beleid werd gedelegeerd naar de gemeenten. De opheffing van het bordeelverbod is evenwel gepaard gegaan met wat achteraf een tweetal tekortkomingen in de beleidsuitvoering bleken te zijn. De gemeenten die de legalisering moesten uitvoeren erfden een branche met een “schimmige bedrijfscultuur”. Deze moeilijke uitgangssituatie werd nog eens verergerd doordat vrijwel alle gemeenten bevreesd waren voor een ongecontroleerde uitbreiding van het aantal ramen of seksclubs, het aantal vergunningen bevroor. De tweede tekortkoming was de weigering van de overheid om zich te bemoeien met de rechtspositie van de sekswerker. De overheid stelde zich op het standpunt dat de arbeidspositie van de sekswerker behoorde tot het domein van het privaatrecht en dan ook door de betrokken partijen zelf geregeld dient te worden. Hoewel dit juridisch correct is, ging het standpunt voorbij aan de maatschappelijke werkelijkheid waarin sekswerkers een zeer zwakke positie innamen.
65
B. Discussie nota “Sekswerk, noodzakelijk problematisch?” 10.1.1 Vraagzijde (gebruiker) criminaliseren (vb. Zweeds model)
Boomdiagram
10.1 Ja
10.1.2 Aanbodzijde (prostitiuee) criminaliseren (vb. China, VS) 10.1.3 Zowel vraagals aanbodzijde criminaliseren
10. Is sekswerk noodzakelijk problematisch? 10.2.1 Er is ruimte voor niet problematisch sekswerk vanaf 16 jaar
10.2.1.1 JONGCD&V streeft naar een reguleringsmodel (Vb. Nederland) 10.2.1.2 JONGCD&V streeft naar een decriminaliseringsmodel (Vb. Nieuwzeeland)
10.2 Nee
10.2.2 Er is ruimte voor niet problematisch sekswerk vanaf 18 jaar
10.2.2.1 JONGCD&V streeft naar een reguleringsmodel zoals (Vb. Nederland) 10.2.2.2 JONGCD&V streeft naar een decriminaliseringsmodel (Vb. Nieuwzeeland) 66
Toelichting boomdiagram Niveau 1 JONGCD&V vindt sekswerk noodzakelijk problematisch OF JONGCD&V vindt sekswerk niet noodzakelijk problematisch. Niveau 2 Binnen optie “sekswerk is noodzakelijk problematisch”
JONGCD&V wil de vraagzijde criminaliseren OF JONGCD&V wil de aanbodzijde criminaliseren OF JONGCD&V wil zowel de vraag- als de aanbodzijde criminaliseren.
Binnen optie “sekswerk is niet noodzakelijk problematisch”
Er is ruimte voor niet-problematisch sekswerk vanaf 16 jaar. Er is ruimte voor niet-problematisch sekswerk vanaf 18 jaar.
Niveau 3 Binnen alle resterende opties
JONGCD&V streeft naar een reguleringsmodel JONGCD&V streeft naar een decriminaliseringsmodel
Overzicht eindopties – amendeerbaar via amendement A (10.1.1) JONGCD&V vindt sekswerk noodzakelijk problematisch en wil daarom de vraagzijde criminaliseren. (10.1.2) JONGCD&V vindt sekswerk noodzakelijk problematisch en wil daarom de aanbodzijde criminaliseren. (10.1.3) JONGCD&V vindt sekswerk noodzakelijk problematisch en wil daarom zowel de vraag- als de aanbodzijde criminaliseren. (10.2.1.1) JONGCD&V vindt sekswerk niet noodzakelijk problematisch en pleit daarom voor een reguleringsmodel voor sekswerk vanaf 16 jaar. (10.2.1.2) JONGCD&V vindt sekswerk niet noodzakelijk problematisch en pleit daarom voor een decriminaliseringsmodel voor sekswerk vanaf 16 jaar. (10.2.2.1) JONGCD&V vindt sekswerk niet noodzakelijk problematisch en pleit daarom voor een reguleringsmodel voor sekswerk vanaf 18 jaar. (10.2.2.2) JONGCD&V vindt sekswerk niet noodzakelijk problematisch en pleit daarom voor een decriminaliseringsmodel voor sekswerk vanaf 18 jaar. 67