Essay ‘Vergrijzing en Arbeid’ © . Auteur Frans van der Gouw ; Juli 2008. Vergrijzing en Arbeid ; werken tot je dood? e Essay 3 Module MoC, ALBA University, Juli 2008 Frans van der Gouw Inleiding. Het arbeidsbestel in Nederland is in beweging. Onderwerpen als arbeidsparticipatie en ontslagrecht vullen bijna dagelijks de kranten evenals de vergrijzing. Merkwaardig is dat dit wordt gezien als een ‘probleem’. Dit blijkt uit een brief van minister de Geus aan de Kamer: <
> (Kabinetsnotitie ‘Arbeidsmarktknelpunten en arbeidsmigratie’, TK 2001-2002, 28 0263) Hoe staat het arbeidsbestel in relatie tot de vergrijzing? Wat ís ‘de vergrijzing’ en wat is het probleem? Wie is ‘de vergrijzer’? Dit essay is een persoonlijke visie en een poging om vanuit een structureel functionalistische benadering, ‘de vergrijzing’ te beschouwen als onderwerp van maatregelen die anno 2008 door de regering genomen worden m.b.t. ‘arbeidsparticipatie’. Hierbij staat de vraag centraal: Wat vormt het draagvlak voor een brede consensus t.a.v. de plannen van de regering tot uitbreiding van arbeidsparticipatie voor de leeftijdsgroep die als ‘de vergrijzers’ bekend staan? Verschillende begrippen als ‘Vergrijzing’, ‘Arbeid’ en ‘Arbeidsbestel’ worden belicht en met elkaar in verband gebracht. Als rode draad staat een persoonlijk mensbeeld van ‘de vergrijzer’ centraal waarin deze wordt gezien als onderwerp van het verleden in de vorm van ‘de veroorzaker’, het heden in de vorm van ‘de verwerker’ en de toekomst als ‘de profiteur’. Alle drie metaforisch benoemd en positief benaderd in zowel rol als functie. De vergrijzer kan als voormalig Babyboomer gezien worden als oorzaak voor de maatregelen tot vervroegde uittreding (VUT, prepensioen etc.); hij zit in het heden opgescheept met de zorg om die regelingen terug te draaien en mag hopen dat dit resulteert in een situatie voor de toekomst dat hij zelf met een gerust hart zijn pensioen tegemoet kan treden. ‘Vergrijzing’ als fenomeen. In de naoorlogse periode was, onder de gedisciplineerd leiding van ‘Vadertje Drees’ en zijn, in 1946 opgerichte PvdA, het arbeidsbestel gericht op de wederopbouw van Nederland. ‘Vrije tijd’ was daarin nauwelijks een discussiepunt en viel in principe buiten het begrip ‘arbeidsbestel’ . Er werd een week lang gewerkt om vervolgens op de Zondag een rustdag te nemen, overeenkomstig de Bijbelse e filosofie waarin de 7 dag als ‘dag des Here’ werd gekwalificeerd. Willem Drees was een van de architecten van het ‘Harmoniemodel’. (Manier van politiek bedrijven waarbij alle partijen (bijvoorbeeld werkgevers en werknemers) zoveel mogelijk proberen in overleg en goede samenwerking conflicten te voorkomen. Bron: http://memo.malmberg.nl/secure/leerling/begrippen/begrippen/begriph.htm )
Drees streefde naar een conflictloze wederopbouw met o.a. de geleide loonpolitiek van de Stichting van de Arbeid. Hij wordt eveneens gezien als de man die door de uitbouw van de sociale voorzieningen aan de basis heeft gestaan van de moderne Nederlandse verzorgingsstaat. Hieruit ontstonden voorzieningen als de wachtgeldregeling en werkloosheidsvoorzieningen. Van daaruit werd e op 30 Mei 1956 de Algemene Ouderdoms Wet aangenomen door de 2 Kamer. Eind jaren 50 was de wederopbouw klaar en was de welvaartstaat een feit. (ter Haar, 2006, p590 ev.) Nederland had veel geleden en de bevolkingsgroei was enigszins gestagneerd tijdens de oorlogsjaren. Wellicht dat de combinatie van weinig vrije tijd met daarin minder middelen om die tijd door te komen, aanleiding was voor meer aandacht voor elkaar met een geboortegolf als gevolg. Wat de oorzaak ook geweest is, tussen 1945 en 1965 werden erg veel nieuwe mensen in de wereld gezet. Er was sprake van een ‘babyboom’. (Bron: CBS, Bevolkingspyramide). De term ‘vergrijzing’ is ontstaan uit het besef dat de ‘babyboomers’ als resultaat van de naoorlogse geboortegolf, ouder worden, aan het arbeidsproces gaan deelnemen, vervolgens grijzer worden en ‘verzorgd’ dienen te worden wanneer arbeidsparticipatie eindigt. En dit terwijl de bevolkingsaanwas stagneerde na de genoemde geboortegolf. Hierdoor is er als het ware een ‘generatievacuüm. ontstaan. Het ‘grijzer’ worden van de arbeidsparticipant en de gevolgen daarvan op breed sociaal maatschappelijk vlak vallen onder de noemer ‘vergrijzing. Volgens Prof. Dr. Dolf van den Brink en Drs. Frank Heemskerk wordt de vergrijzing vaak gebruikt als argument voor Haagse bezuinigingen of om sombere toekomstscenario’s te schetsen. Als voorbeelden noemen zei de gezondheidszorg die onbetaalbaar wordt, pensioenen die moeten versoberen of het tekort wat ontstaat op de arbeidsmarkt. (van den Brink, Heemskerk, 2006)
1
Essay ‘Vergrijzing en Arbeid’ © . Auteur Frans van der Gouw ; Juli 2008. ‘Arbeid’ als sociaal systeem. ‘Arbeid’ is een zeer interessant doch moeilijk te definiëren term, getuige de analyse van Dr. Albert Benschop welke hij schreef voor de Universiteit van Amsterdam. “Onder arbeid versta ik het geheel van doelmatige en bewuste menselijke activiteiten welke specifiek gericht zijn op het voortbrengen van gebruikswaarden, dat wil zeggen van goederen en diensten die de behoeften van menselijke individuen kunnen bevredigen (Benschop 1993:143). Het bijzondere van deze arbeidsdefinitie is haar (normatieve) gerichtheid op gebruikswaarde, dat wil zeggen op middelen van menselijke behoeftebevrediging.” Bron: http://www.sociosite.net/labor/arbeid/index.php#RTFToC6 Wanneer we uitgaan van een structureel functionalistische benadering kunnen we stellen dat de arbeidsmarkt het individuele handelen, attitude en motieven van mensen bepaalt. De belangrijkste uitgangspunten van het structureel functionalisme zijn: - de sociale werkelijkheid is een zelfstandige werkelijkheid - een brede consensus levert de basis voor orde en stabiliteit - elk onderdeel in de samenleving draagt bij tot een continue en stabiele samenleving ‘Arbeid adelt!’ is een bekend cliché wat aansluit op de gedachte dat arbeid eerder een recht is dan een plicht. Prof. Dr. A.L. Mok spreekt in zijn boek ‘Arbeid, bedrijf en maatschappij’ op pag. 42 e.v. over een ‘kentering in arbeidsethos’ en een cyclisch karakter van het begrip ‘arbeid’. Hij spreekt over ‘lusten en lasten’ en ziet slavenarbeid veranderen in een sociale structuur waarin allerlei individuele en groepsbelangen geëvalueerd worden om te komen tot een drietal arbeidsethosvarianten; het traditioneel arbeidethos, het kritisch arbeidsethos en het alternatief arbeidsethos. Hierin staat de vraag centraal: ‘Heeft werk een centrale plaats in mijn leven?’ Wat hierbij opmerkelijk is, is de vermelding dat er sinds 1980 wettelijk sprake is van ‘welzijn binnen arbeid’. De wet Arbeidsomstandigheden- en Arbowetgeving bepaalt dat er sprake dient te zijn van ‘welzijn’ voor de werknemer tijdens de uitvoering van het werk. Dat rechtvaardigd de vraag: dient het beoogde welzijn, het resultaat van de arbeid of het geluk van de arbeider? Is het binnen de criteria van de wetgeving belangrijk hoe het werk wordt gedaan of hoe de werknemer zich voelt? In de omschrijving van de wet en de toepassingsgebieden staat onder artikel 1.lid E en F respectievelijk ‘psychosociale arbeidsbelasting’ en ‘stress’. (Bron: http://wetten.overheid.nl/cgi-bin/sessioned/browsercheck/continuation=22102002/session=034276223154248/action=javascript-result/javascript=yes ) Hiermee wordt aangetoond dat de individuele arbeidsomstandigheden een rol spelen in het overleg m.b.t. arbeid tussen sociale partners en de regering. Dit is een belangrijk onderwerp omdat ik me afvraag of er sprake is van congruentie op dit vlak binnen de maatregelen t.a.v. de vergrijzing. De functie en rol van arbeid in de Nederlandse samenleving wordt duidelijk binnen het begrip ‘Arbeidsbestel’. Het woord ‘Arbeidsbestel’ is puur Nederlands wat in het buitenland niet bekend is. (Vos, 2008 p25) Het bestaat uit de componenten: - arbeidsmarkt - arbeidsverhoudingen - arbeidsvoorwaarden - arbeidsorganisatie Onderzoeker Kees Vos van TNO, Kwaliteit van Leven beschrijft in zijn artikel als bijdrage aan het Liber Amicorum voor Fred Huijgen (pag. 26 ev.) de situatie van de verschillende onderdelen van ons arbeidsbestel anno 2008. T.a.v. de arbeidsmarkt schrijft hij dat onder invloed van globalisering de kans reëel is voor sociale ongelijkheid en toenemend banenverlies voor meer dan alleen de traditionele arbeidsmarkt en dus ook voor de kenniswerkers (OECD,2007). T.a.v. arbeidsverhoudingen duidt hij op de sterke internationalisering waardoor veel Nederlandse bedrijven in buitenlandse handen zijn. Zo bezitten buitenlandse investeerders 75% van de aandelen van de Nederlandse beursfondsen. 1 op de 50 werknemers is daardoor in dienst van een buitenlandse werkgever. Over de arbeidsvoorwaarden zegt hij dat flexibiliteit in arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen aansluit op de ambitie van de in 2000 vastgestelde ‘Lissabonstrategie’. Daarbij is het van belang dat in het kader van de loonvorming, gekeken wordt naar mogelijkheden om bijvoorbeeld variabel en resultaatgericht te belonen. Hij noemt dit een ‘trendbreuk’ in het domein van arbeidsverhoudingen omdat dergelijke beloningsstructuren, afwijken van bestaande vaste arbeidsovereenkomsten en loonvormingen. Ten slotte schrijft hij over de arbeidsorganisatie dat hierbij is sprake van de opkomst van het ‘posttayloristisch’ of ‘postfordistisch’ tijdperk. Hierop aansluitend is Fred Huijgen (1998) van mening dat Nederland voorop loopt als het gaat om directe participatie van werknemers. << uit het oogpunt van een ‘kennisintensieve’ economie, waarin investeringen in fysiek en menselijk kapitaal hand in hand zouden moeten gaan, is het beleid niet alleen eenzijdig maar ook tegenstrijdig’ >> Daarmee geeft hij aan dat de wens van buitenlandse investeerders om binnen 5 jaar (UNC-TAD,
2
Essay ‘Vergrijzing en Arbeid’ © . Auteur Frans van der Gouw ; Juli 2008. 2006) profijt te hebben van hun investering, nog steeds ten koste gaat van de investering in het bedrijf en in het bijzonder in het ‘human capital’. De drang naar rendement gaat volgens hem ten koste van arbeidsomstandigheden, arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen. Het Human Resource Management is daarin meer targetgericht dan mensgericht terwijl de Nederlandse arbeider juist van deze kapitalistische benadering vrij wil zijn en los wil komen van Fordistische en Tayloristische visies. Het eigentijdse arbeidsbestel als geheel is echter in beweging en dat heeft zijn effect op de belangrijkste pijler onder arbeid; de arbeidsparticipatie. Het CBS voorspelt een afname van arbeidsparticipatie over de komende 40 jaar.
De belangrijkste reden hiervoor is, naast ‘globalisering’, de demografische ontwikkeling, zowel nationaal als internationaal. In tegenstelling tot de jaren 50 en 60 is er nu sprake van ontgroening (minder jongeren) en vergrijzing (meer ouderen) waardoor de betaling van bijvoorbeeld de AOW in de verdrukking komt (Mok, 2007, p18). ‘Vrije tijd’ speelde ten tijde van de industrialisatie nauwelijks een rol maar werd later een belangrijk onderwerp van discussie tussen overheid en de sociale partners. Vanaf begin jaren 70 was de discussie rond verkorting van de arbeidstijd een belangrijk agendapunt van de regering. Om de jeugdwerkloosheid (die van de babyboomers) te bestrijden laat kabinet den Uyl in 1975 een onderzoek instellen. En ondanks een negatief advies van de commissie Tets, besluit minister Boersma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toch om een experiment te starten waarbij het e mogelijk is voor oudere arbeiders om op hun 64 levensjaar vervroegd uit het arbeidsproces te stappen. De ‘VUT’ (vervroegde uittredingsregel) werd een feit. Aanvankelijk alleen in de sectoren van het onderwijs en de bouw maar later, in 1980, o.i.v. minister Albeda binnen het Kabinet van Agt ook in andere CAO’s opgenomen. Arbeidsparticipatie onderging een korte leeftijdsshift door het vervroegde vertrek van oudere werknemers en de instroommogelijkheden voor de jongere generatie, met name die van de ‘babyboomers’. Dit rechtvaardigt het idee dat ‘vrije tijd’ gezien mag worden als een onderdeel van het moderne arbeidsbestel ondanks de oude stelling dat uitsluitend ‘beloonde arbeid’ binnen de context viel. Mok (2007,p23) pleit dan ook voor een heroverweging van de betekenis van ‘arbeid’ en noemt daarbij ‘schaduwarbeid’ als een noodzakelijke voorwaarde om deel te kunnen nemen aan het arbeidsbestel. Als we de vergrijzing zien als een probleem m.b.t. arbeidsparticipatie zou binnen die heroverweging een oplossing kunnen liggen.‘Schaduwarbeid’, zou bijvoorbeeld direct dan wel indirect ruimte kunnen creëren voor nieuwe arbeidsplaatsen of de invulling daarvan. Zo zou een ‘oppas-opa of oma’, ouders in de gelegenheid kunnen stellen om te gaan werken waardoor arbeidsplaatsen worden ingevuld waardoor meer sociale lasten worden betaald. In de actualiteit wordt door de overheid al geruime tijd gekeken naar de mogelijkheden om arbeidsparticipatie te bevorderen. Dit geldt voor de instroom van jongeren zowel als de retentie van ouderen. Deze situatie verschilt van die in 1975, ten tijde van de invoering van de VUT. Toen was de instroming van jongeren de prioriteit en moesten de ouderen wijken. Nu is het belangrijk dat de ouderen juist langer blijven werken. Dit blijkt bijv. uit een citaat uit een brief van minister de Geus aan de Kamer op pag. 3: << Het kabinet is het eens met de SER dat het verhogen van de arbeidsparticipatie een belangrijk instrument is om de vergrijzingdruk te verminderen. De verbreding van het draagvlak die hiermee kan worden bewerkstelligd, zal Nederland in staat stellen om de oplopende kosten over meer mensen te verspreiden, en zo de stijging van de kosten per werkende te beperken.>> (ASEA/AEV/02/59961; 2 september 2002).
3
Essay ‘Vergrijzing en Arbeid’ © . Auteur Frans van der Gouw ; Juli 2008. Op 16 Juni 2008 presenteerde de commissie Bakker, in opdracht van de minister van SZW, een rapport aan de regering onder de naam: “Naar een toekomst die werkt ; Advies Commissie Arbeidsparticipatie”. Het onderzoek werd verricht op grond van vraagstukken rond arbeidsparticipatie en de manier waarop het beste beleid kan worden gevoerd teneinde ‘het vergrijzingsprobleem’ in zo goed mogelijke banen te leiden. De uitkomst van het rapport is dat iedereen nodig is. De conclusie luidt dan ook: << Belangrijke conclusie van de Commissie is dat de arbeidsmarkt in Nederland aan de vooravond staat van een fundamentele verandering: 1) we krijgen de komende decennia te maken met meer werk en minder mensen en 2) door de globalisering nemen de eisen aan het kennisniveau en aanpassingvermogen van de beroepsbevolking toe. Nederland heeft snel iedereen nodig en iedereen moet voortdurend inzetbaar zijn.>> Bron: http://www.naareentoekomstdiewerkt.nl/Advies-‐Commissie-‐Arbeidsparticipatie.pdf De doelstellingen voor het verhogen van de arbeidsparticipatie zijn: 1. dat de economie blijft groeien 2. de publieke dienstverlening dient op niveau te blijven 3. het voorkomen van concentratie van inactiviteit 4. het betaalbaar houden van AOW en sociale voorzieningen De commissie Bakker vindt het essentieel dat men in Nederland een andere houding aanneemt t.o.v. arbeid. Zij vinden dat er een cultuuromslag moet komen t.a.v. werk en de functies die het heeft naast die van inkomstenbron. Zij brengen zowel maatschappelijke normen naar voren zoals netwerken, sociale contacten en betere integratie van allochtonen en noemen zelfvertrouwen en zelfrespect als motieven op individueel niveau om werk aantrekkelijker te vinden. Waar in het rapport aan wordt voorbijgegaan is de beleving van de oudere arbeider die al 30 of 40 jaar zijn werk naar hartenlust doet met een pensioen in het vooruitzicht wat hem in de gelegenheid stelt om een, op z’n minst, ‘modaal’ leven te kunnen leiden. Die verzekering heeft hem wellicht jarenlang gemotiveerd om door te gaan op momenten dat het werk als levensinvulling even tegen zat. De ‘Babyboomers’ van weleer hebben in de loop der tijd een eigen maatschappelijke carrière op gebouwd en vullen ieder op een eigen manier een rol in binnen de samenleving. Zij werken (volgens CBS; 55 tot 60 jarigen resp. 73% van de mannelijke en 42,7% van de vrouwelijke beroepsbevolking), zij hebben een gezinsleven, een eigen vrijtijdsbesteding en vinden op die wijze een bepaalde balans in hun leven. Ze zijn gewend geraakt aan ideeën van vervroegd stoppen met werken en hebben voor zichzelf al die tijd in min of meerdere mate een invulling gegeven aan de periode waarin zij kunnen ‘genieten’ van hun pensioen. In het rapport van de commissie Bakker wordt sociaal economisch nauwkeurig weergegeven wat de gevolgen van de vergrijzing zijn. Er worden 42 suggesties gegeven voor oplossingen t.a.v. de financieel-‐economische vraagstukken die de onbalans tussen werkers en niet werkers met zich meebrengt. Nergens in het rapport wordt een woord gerept over het ‘welzijn van de arbeider’, laat staan van de oudere arbeider. Die wordt alleen geadviseerd en bijna verplicht om langer deel te nemen aan het arbeidsproces. Ook de sociale partners richten zich voornamelijk op de economische aspecten van het vergrijzingfenomeen in relatie tot het arbeidsparticipatievraagstuk. De laatste publicatie van de STAR inzake arbeidsparticipatie van ouderen dateert van 20 januari 2006 onder de titel ‘Arbeid & Leeftijd; Aanbevelingen ter bevordering van de arbeidsdeelname van ouder wordende werknemers’. Het mag als geen verassing gelden dat ook zij dezelfde economische aspecten aanhalen als argument om vooral te willen dat de ‘ouder wordende werknemer’, ouder wordt terwijl hij werkt. (Bron:http://www.stvda.nl/~/media/Files/Stvda/Aanbevelingen/2000_2009/2006/aanbeveling_20060 120_1.ashx ) Heel typerend is de meest recente aandacht van de SER in het kader van de ‘ouderenzorg’. In haar publicatie van 5 Mei 2008 met als titel ‘Maatschappelijk verantwoord pensioen’ schrijven zij over de beleggingen van de verschillende pensioenfondsen. De ethiek komt ter sprake wanneer blijkt dat die beleggingen vaak in munitieproducerende bedrijven en kinderarbeid plaatsvindt. (Bron: http://www.ser.nl/nl/Publicaties/Overzicht%20SER%20Bulletin/2008/mei_2008/03.aspx) Kennelijk speelt het welzijn in de wereld, en dat van kinderen in het bijzonder, hierbij een belangrijke rol. De tendens is dat een pensioenfonds op grond van Nederlandse waarden en normen geen geld mogen maken via middelen en producten die niet maatschappelijk verantwoord gebruikt dan wel gemaakt worden. Een pensioenfonds mag niet handelen in geld via munitieproductie terwijl de overheid elke militair een flink pensioen gunt. En dan te bedenken dat de productie van bijvoorbeeld de JSF, voor het bedrijf DAB Technology uit Nijmegen een flinke hoeveelheid werk oplevert waardoor veel arbeidsplaatsen zijn garandeert (http://www.jsfnieuws.nl/ ). Als advocaat van de duivel schets ik hier een lichte vorm van hypocrisie t.a.v. welzijn van werkers en de morele overwegingen die vaak strijdig zijn met relevant beleid. Kinderen mogen niet werken maar oude mannen en vrouwen wel. Wat is het verschil? Uiteraard is ‘slavenarbeid’ niet goed te keuren maar vergeet niet dat de moderne Nederlandse staat vandaag de dag ‘werkstraffen’ oplegt. Hierbij wordt arbeid gezien als vorm van corrigerende straf. Het ambivalente
4
Essay ‘Vergrijzing en Arbeid’ © . Auteur Frans van der Gouw ; Juli 2008. principe van de morele overweging blijft dus overeind. Want kijken we naar de positie van de werkgevers en vergelijken we beide situaties weer eens, dan zien we dat de ‘slavendrijver’ uit India of China blij is met zijn (te jonge) werknemers terwijl de Nederlandse werkgever elke aanleiding om te moeten bezuinigen zal aangrijpen om de ‘duurdere’ en ‘oudere’ werknemer te ontslaan. (Mok, 2007,p50) En dat de regering hieraan enigszins tegemoet komt blijkt uit haar standpunten t.a.v. het ontslagrecht. Want in de schaduw van alle maatregelen om een zo goed mogelijk zorgstelsel in stand te houden en de pensioen-‐ en levensloopregelingen te organiseren, vormt het ontslagrecht eveneens een punt voor overleg tussen regering en sociale partners. Volgens het NRC Handelsblad van 30 Augustus 2007 speelde het ontslagrecht zo hoog op dat de vakbonden even niet met de werkgeversorganisaties en de regering wilde praten. Het idee dat werkgevers eerder mensen aannemen wanneer ze die ook makkelijker kunnen ontslaan was volgens het blad aanleiding voor de discussie. Het dilemma voor de werkgever kan gevormd worden doordat het enerzijds makkelijker wordt om medewerkers te ontslaan terwijl hij tegelijkertijd oudere werknemers 2 jaar langer in dienst moet houden. Wanneer het ontslagrecht wordt versoepeld, is het in principe mogelijk om alsnog de oudere werknemer te ontslaan ondanks de verplichting om hem 2 jaar langer te houden. En ondanks de financiële regelingen die besproken worden voor de nieuwe ontslagregeling, is het de vraag of ook hier, de mening van de oudere werknemer, de vergrijzer, wordt gevraagd? De vergrijzer als werkgever heeft andere belangen als de vergrijzer als werknemer, dat mag duidelijk zijn. Elk heeft zijn eigen behoefte. Terugkomend op het ‘ bevredigen van behoeften van menselijke individuen’, zoals omschreven in de gerichtheid van arbeid door Benschop, 1993, is de vraag terecht hoe de maatregelen inzake het ‘vergrijzingsprobleem’ hierbij aansluiten. Welke behoeften worden bevredigd? Zijn het die van de vergrijzer door ze in staat te stellen langer te blijven werken en daardoor te kunnen blijven voorzien in hun eigen levensbehoeften zonder ‘afhankelijk’ te zijn van anderen? Zijn het de werkgevers die door een grotere flexibiliteit in staat zijn om werknemers met vertrouwde ervaring langer in dient te houden en zo hun productie te kunnen handhaven zonder per definitie afhankelijk te worden van migratie of gedwongen te worden om te fuseren dan wel naar het buitenland te vertrekken? Is het de jongere generatie die geholpen wordt om veel te leren van de ‘oude garde’ om op die manier de periode te overbruggen waarin er meer arbeidsplaatsen zijn dan arbeidskrachten? Of zijn de maatregelen gericht op een algemeen welzijn van de gehele samenleving op grond van een retentiebeleid voor welzijn en zorg? Discussie De huidige debatten in de kamer, de dialogen tussen de overheid en de sociale partners; het gaat niet over de ‘vrije tijd’. Het gaat over de manier waarop ‘verdiende vrije tijd na gedane arbeid’ betaald kan worden. Het gaat over de wijze waarop de nieuwe generatie ‘arbeiders’ de oude generatie kan ondersteunen in hun positie als groep die hun sporen hebben verdiend en die op basis van sociale rechtvaardigheid ‘mogen genieten van hun oude dag’. Het gaat over de wisselwerking tussen inzet en profijt van arbeid en de functie van arbeid als voorrecht, gunst en hulpbron. De consensus dient te worden verkregen door afspraken tussen de systemen van de maatschappij. Daarbij dient de samenleving centraal te staat en het streven om die zo goed mogelijk leefbaar te houden. Met elkaar en met het oog op de toekomst en de omgeving. Die leefbaarheid heeft zeker te maken met de manier waarop vraag en aanbod binnen de arbeidsmarkt zowel als in behoeften in balans gehouden kan worden en dat zal in veel gevallen een financiële kwestie zijn. Aanpassingen zullen een beroep doen op creatief denken en een attitude die de beslissingen helpen ondersteunen. Er zullen aan alle kanten concessies gedaan moeten worden, daar waar behoeften de realiteit doorkruisen. De regering heeft kennelijk toch grenzen gesteld omdat de plannen van Donner om de pensioengerechtigde leeftijd op te trekken naar 70, vooralsnog als niet acceptabel wordt beschouwd. Arbeidsrelaties zijn heel interessant om te bekijken terwijl ik voorsta dat er tegelijkertijd gekeken wordt naar het effect op het privéleven van de ‘verlengde werker’. ‘Persoonlijk welzijn’ kan worden verkregen op verschillende niveaus. De generaliserende factor van alle niveaus is de mens. In alle verbanden vanuit de overheid, via de sociale partners naar de individuele arbeider; het is de mens die bepaalt welke richting hij wenst in te gaan en welke maatregelen daar het beste in passen. De Vergrijzer als fenomeen speelt in het rapport van de Commissie Bakker een belangrijke rol. De realisering dat de Vergrijzer als mens hier bezig is om zijn eigen toekomstbeeld te bepalen door onderwerp te worden van zijn eigen beleid, is bijzonder. Zowel de commissie als de regering bestaan voor een groot deel uit ‘vergrijzers’; personen die qua leeftijd deel uitmaken van de groep waarvoor zij zelf op dit moment veel regelingen treffen om hun leefbaarheid in de toekomst een bepaalde kwaliteit te geven; m.a.w. hun eigen doelgroep. Dit geeft een bijna paradoxaal en enigszins ironisch beeld van een hulpbehoevende die de vraag naar hulp zelf heeft veroorzaakt en vervolgens de hulp zelf ook biedt.
5
Essay ‘Vergrijzing en Arbeid’ © . Auteur Frans van der Gouw ; Juli 2008. Structureel functionalistisch is te stellen dat er consensus is t.a.v. de causale verbanden tussen de vergrijzing als ‘systeem’ en het arbeidsbestel in de context van de financiële gevolgen met de daaraan verbonden vraagstukken en discussies. Wat ik mis is het mensbeeld in al die discussies met de vraag: Hoe staat de vergrijzer als individu tegenover het idee dat hij langer moet blijven werken? Ziet hij nog kans om zichzelf te motiveren op de werkvloer? Wat is daarvoor nodig? Wordt het individueel en persoonlijk welzijn nu ook wettelijk beschouwd? In welke vorm toont zich ons democratisch en corporatistisch beleidsstelsel binnen de besluitvorming voor het vergrijzingvraagstuk? Is dat uitsluitend middels dialoog tussen sociale partners en overheid? Uitgaande van mijn credo ‘de mens als mens vs. de mens als middel’ ben ik van mening dat, naast het economisch aspect, gekeken moet worden naar het effect op individueel niveau. Dat geldt voor de werknemer maar ook voor de werkgever. Natuurlijk zijn ‘de oplossingen’ voor het vergrijzingsprobleem te zoeken in de financiële relaties tussen het arbeidsbestel en het zorgstelsel. Ik hoop echter dat binnen het arbeidsbestel maatregelen worden getroffen waarmee de vergrijzer vrede kan hebben. Aangepast werk, flexwerken, deeltijdbanen en andere arbeidgerelateerde levensloopvariabelen zijn prima zolang iedereen die binnen dit proces werkzaam is medezeggenschap heeft. Op die manier sluiten de maatregelen t.a.v. arbeidsparticipatie, aan op het streven van de overheid om op democratische en corporatistische wijze te komen tot maatschappelijk verantwoord beleid. Hoe stimuleer je ouderen; hoe hou je ze gemotiveerd om langer te blijven werken terwijl de ‘remise’ steeds dichterbij komt? 67 jaar als maatschappelijk acceptabele leeftijdsgrens voor pensionering is al bespreekbaar maar er gaan al stemmen op om die op te trekken naar 70 jaar. En dit, terwijl de FNV al heeft vastgesteld dat de gezondheid van ouderen gewoon minder wordt en de risico’s derhalve groter (bron: FNV, Arbeid en Ouderen). Wordt het werken tot je dood? Het is interessant om na te gaan waar, voor de professionele coach, de uitdaging zou liggen wanneer we het financieel-economisch aspect, secundair zouden maken binnen de behoeften die in alle systemen binnen de samenleving een rol spelen. Welke behoeften zouden dan aan de oppervlakte komen? Wat bepaalt dan een ‘goed gevoel’ binnen arbeidsrelaties? En op welke wijze zou de coach in die situatie kunnen begeleiden richting haalbare doelen? Zou de methodiek veranderen wanneer geld geen rol meer speelt? Wat zijn dan de motiverende pijlers waarop een dergelijk coachtraject kan worden afgestemd? Of krijgt de piramide van Maslov een extra laag en komt er onder de primaire levensbehoefte een funderend draagvlak ‘inkomen’? Wellicht een leuk onderwerp voor een thesis. Literatuur Van den Brink, Dolf en Heemskerk, Frank, De Vergrijzing Leeft, 2006, Bert Bakker, Amsterdam Van Doorn & Lammers, Moderne Sociologie, 1959, het Spectrum NV, Utrecht Van Gestel Nicolette, Benders Jos, de Nijs Willem, Arbeidsbestel en werknemersparticipatie, Liber Amicorum voor Fred Huijgen, 2008, Lemma , Den Haag. e
Ter Haar, Jaap, 2000 jaar geschiedenis van de lage landen, 3 druk 1998, Unieboek bv, Houten Mok, A.L., Arbeid, Bedrijf en Maatschappij, 2007, Wolters-Noordhoff BV., Groningen Geraadpleegde websites: http://memo.malmberg.nl/secure/leerling/begrippen/begrippen/begriph.htm http://www.sociosite.net/labor/arbeid/index.php#RTFToC6 http://www.naareentoekomstdiewerkt.nl/Advies-‐Commissie-‐Arbeidsparticipatie.pdf http://www.stvda.nl/~/media/Files/Stvda/Aanbevelingen/2000_2009/2006/aanbeveling_20060120_1. ashx http://www.scp.nl/
6
Essay ‘Vergrijzing en Arbeid’ © . Auteur Frans van der Gouw ; Juli 2008. http://home.szw.nl/index.cfm http://www.minaz.nl/Organisatie/Ministerie_van_Algemene_Zaken http://wetten.overheid.nl/ http://www.cbs.nl/ http://www.wrr.nl/ http://www.fnv.nl/ http://www.stvda.nl/ http://www.ser.nl/ http://wikipedia.org/
7