Eragrostis pilosa (L.) Beauv.
R.
van
en
der Meijden
E. minor Host in Nederland
E.J.
en
Weeda
(Rijksherbarium, Leiden)
Inleiding
Twee
soorten van
het grote geslacht liefdegras (Eragrostis N.M.
Wolf) zijn
in Nederland
ingeburgerd (Arnolds & Van der Meijden, 1976; Adema, 1977; Heukels, 1980; Weeda, 1980). De
namen
E. poaeoidesen E. multicaulis
werden aangeduid, zijn evenwel onjuist. der
Meijden &
Brand (1980) de namen
Een groot aantal andere Eragrostis-
waarmee
Vooruitlopend
vervangen
soorten kan
106
op
zij
hier
te
lande tot dusverre
deze publikatie hebben Van
doorE. minor respectievelijk E. pilosa. ‘adventief’ worden aangetroffen;
voor
Groot-Brittannië onderscheidt Hierom en
van nieuwe
dingen
Rives (1980) niet minder dan 51
het ontbreken van
wegens
vindplaatsen óók
een
van de twee
gaan van
herbariummateriaal, zodat
E. minor
Host
De
correcte naam van
te
aangevoerde soorten!
revisie van het geslacht is het noodzakelijk, mel-
ingeburgerde
soorten
vergezeld
te
doen
allen tijde controle mogelijk blijft.
het kleine liefdegras luidt, zoals Ross
de, E. minor Host. Volgens het verspreidingskaartje
van
(1966,
Heukels
157)
p.
reeds vaststel-
komt deze
(1980)
soort
sinds 1950 in8 uurhokken ingeburgerd voor. Criterium van inburgering was daarbij of zij
vindplaats gedurende verscheidene jaren achtereen bekend
van een
saal voorkwam. Zolang het inburgeringspatroon
dan
was,
de niche
en met name
wel
er mas-
van een
neofiet
niet zijn opgehelderd, is deze 'minimalistische' benadering veelal aanbevelenswaard. Inmiddels is het evenwel duidelijk geworden op welke standplaatsen E. succes
weet
tussen
het grind
burg
te
In een
vestigen. op
1981). Haar substraat is Westhoff & Den Held
het land is dit in de
eerste
minor
zich
met
plaats het geval
1968; Küsel, 1968; Kuhbier, 1977; Lienenbecker & Raabe,
te karakteriseren
(1969)
als antropogeen en
de
noemen
zeer
kenmerkend
soort
goed waterdoorlatend. het Panico-Setarion,
voor
in Nederlandde onkruidgemeenschappenvan hakvruchtakkers
waartoe me
van
spoorwegemplacementen, evenals in Nedersaksen, Bremen, Ham-
Westfalen (Dierssen,
en
groot deel
op
lichte en war-
zandgronden behoren. Inderdaad komt zij in zuidoostelijker streken in akkers
voor
(Oberdorfer, 1979). In Nederlandbehoort voorkomen van klein liefdegras in segetaal milieu
de uitzonderingen
tot
komt de soort wel een
eens
groentetuinbij
daarbij
en
graanmagazijn te Sittard,
een
voorkwam. Van 1915 dateert de cement
is gedaan, namelijk
vallen zijn
begint reeds
er geen
te
om
perken of tuinen; verder
eerste
waar
zij
toen
'in
vondst die met zekerheid
enorme
op een
met een
vondst
De
te
stroom
Terborg.
op
gaan er
onder de
vondsten
op
van
In
vondsten
1981
spoorwegterreinen
op
trof Koster
nabijheid
van
E.
de planten
te
volgen:
schijnt dat de
pas
te
te
maken of
vormen
zij rijp zaad, kiemt dat
omstreeks het begin
van
uitgebreid op plaatsen die
vrij
van
-
de
zomer
warme
zaad
ook
bij voorbeeld als gevolg
van
1975
en
tredplaatsen
minnend
met
gras,
1968;
midden in het
-
begroeiing zijn. Dit is heel duidelijk het geval in dat deel van Nederland
de tot dusver spectaculairste uitbreiding
Bespuiting
van
1976, vooral heeft
bespuitingen
van
klein liefdegras heeft plaatsgevonden,
namelijk deprovincie Zeeland (Jongepier, 1981,1982). Hier blijkt het van
beeen
het volgende jaar? Het
kiemende E. minor (Küsel,
zomers van
nog
aange-
kunnen beantwoorden dient men ter plaatse de levenscyclus
Kuhbier, 1977) zich, begunstigd door de
nog
minor
en fabrieken
als klein liefdegras daar als adventief dan wel als ingeburgerd moet worden
merkt. Om deze vraag
plant
(1982)
havens
vinden zich meestal goederenspoorlijnen. Vaak is het dan moeilijk uit
waar
spoorwegempla-
zogenaamdeadventiefterreinen ook
wel enige spoorweglokaliteiten schuil: in de directe
jaar
in
25 stationsemplacementen aan.
Vermoedelijk
soort
1914
hoeveelheid'
Dordrecht; de tweede is van 1944: Gorinchem. In beide ge-
latere terugmeldingen.
goed in 1968
pas
gaat het dan steeds
als graanadventief voor. A. de Wever verzamelde haar in
en
herbiciden waarvan
groeit het vooral in de en
voegen
van
meer
diverse
danelders een
soorten
betreding zijn hier de factoren die maken dat
de vegetatiecyclus zich in hoofdzaak 's
107
zomers
plaveisel.
een warmte-
afspeelt, in het
voordeel is van
ten
het jaar
opzichte
en
-
inheemse
van
voorzover
dicotyl
soorten
-
die 's
zomers
onder bespuiting
minder vitaal zijn dan de rest
te
lijden hebben.
Thans blijkt E. minor uit niet minder dan 64 uurhokken bekend zien
van 3 waar
de soort kennelijk adventief voorkwam (25. t3,39.
de door Heukels (1980) niet op
grond van
gave
voor
meded.
T.
vindplaatsen zijn in fig.
terugmeldingen of omdat wij
recente
lokaliteit gaat. De
opgenomen
meeste
IVON-hok
op
17
Heukels' kaartje blijkt
van
aangegeven,
het
de jaren
E. pilosa
zijn (fig. 1), afge-
0139.2-]). Enige van
wél
1
aannemen dat
aanvullingen dateren evenwel
51.45
te
te
hetzij
om een spoorweg-
1979-1981.
De
op-
betreffen (schrift,
Verweij).
Tenslotte
nog
iets
over
de syntaxonomische
positie
van
E.
merkt dat zij in Nederland nauwelijks in segetaal milieu is wel affiniteit tot het Panico-Setarion. Enige panicoïde
Fig. 1. Verspreiding
van
Eragrostis
minor Host
als
108
te
grassen
ingeburgerde
minor.
Eerder werd
vinden. Toch die
soort.
voor
opge-
vertoont
zij
dit syntaxon ken-
Tabel
1.
Twee opnamen
Eragrostis
van
minor Host
opnamenummer opnamenummer
1
!
2
oppervlakte (m ! )) oppervlakte
0,6 0,6
vegetatiehoogte (cm)
10-15 (-40) 10-15(-40)
aquifolium (cult.)
.2 fr + .2fr
.2 v + .2v
3.2 n fl
minor Eragrostis minor Eragrostis
2.2 fl
1.2 fl
2.2 fl
.1 fr + .lfr
annua
Selaria
10 (-50) 10(-50) 20
sanguinalis Digitaria sanguinalis
Poa
1 2 2 Ix x
1,5 1,5
30
bedekking (%) (fo)
Mahonia
x x
viridis
.2 fl + + .2fl
aviculare Polygonum aviculare
r.l fl r.l n 1.1
arvense Equisetum arvense
Spergularia
.lfl fl + .1 +
.
rubra
Vicia Vicia spec.
.
Plantago major subsp. major
Hengelo, Ov., Gieskesstraat, en een
parkeerplaats.
merkend zijn E.
minor
mum
en ook
langs
en
aan
Datum:
enkele
wegen
17.
de rand VIII.
van een
D. sanguinalis,
verwanten
meer
van
tussen
nieuw gebied
en
de voet
van
de
op een
E. minor te Hengelo,
v V
r.l
v v
spoordijk
vertonen een
soortgelijke uitbreiding als met name Digitaria
spoorwegen
voor.
Enkele
ware
sprake
'neofytisch' optreden
eens
het als
van een syn-
nieuw standplaatstype.
(tabel 1)
opnamen
Ov.
van
ischae-
voor
kenmerkende Amaranthus-soorten treden nogal
Ter illustratie hiervan dienen 2
plaats
daarvan,
komen veelvuldig langs
spoorwegbegeleider op. Hier is als het een
perkje
fl
+ + .1
1980.
in Zeeland (Jongepier, 1982). Sommige,
Panico-Setarion min of
taxon, in
Mahonia-
v V
.1 + .1
.
van
(vergelijk ook de
een
sinds 1977 bekende groei-
opnamen
van
Küsel, l.c.
en
Kuh-
bier, l.c.).
E.
pilosa (L.)
Beauv.
Zoals verderop zal worden beargumenteerd moet het taxon, dat tot dusverre in Nederland E. multicaulis werd genoemd, worden ondergebracht in E. pilosa.
Deze
soort
wordt
ge-
kenmerkt door de volgende eigenschappen: Plant eenjarig. Bladen meestal zonder ingezonken klieren [behalve bij
(Harvey) S.D. Koch], bij de schedemond kaal of open,
zeer
variabel in
kransen, vaak
met
vorm en
var.
perplexa
aantal langewitte haren. Pluim
afmetingen; pluimtakken
op
de onderste
2
knopen in
lange haren in hun oksels. Aartjessteel meestal korter dan het aartje.
Aartje 5- io-bloemig. Bovenste kelkkafje Zaad eivormig,
met een
Vi -1
mm
lang,
2
samen met
maal zo lang als het onderste,
het lemma ('onderste
ca.
r
mm lang.
kroonkafje') afvallend;
palea ('bovenste kroonkafje') afzonderlijk afvallend. E. pilosa heeft
een
handvormig areaal in de warm-gematigde streken
109
van
het noorde-
lijke
halfrond:
Azië
tot
noordelijk
Malesië, Mexico In
Noord-Frankrijk
tot
Japan, in Noord-Amerika en
tot
en
het midden
van
Noord-Rusland, in
Zuidoost-Canada; zuidelijk
Noord-Afrika,
tot
de Caribische eilanden.
Nederland kwam deze
zich evenwel spontaan
aanvankelijk alleen adventief
soort
gaan
voor.
uitbreiden, waarbij de Vierhavensstraat
uitgangspunt heeft gevormd. Op de plaatsen
waar
uitgesproken tredplant dan E. minor, behalve
in
Vanaf
1958
is
zij
Rotterdam het
te
zij is ingeburgerd is E. pilosa
een meer
Zeeland, waar deze laatste zich juist
op
tredplaatsen veel succesvoller uitbreidt danE. pilosa (Jongepier, 1982). Landelijk gezien de naam
blijkt
E.
straatliefdegras
pilosa toch wel
meer toe
naderebijzonderheden zie Jongepier, 1981). Behalve komt E.
pilosa ook
waarneming
van
op sterk verdicht substraat,
voor
P.F.
te
komen dan E. minor (voor
tussen straatstenen en o.a.
in plantsoenen
is verouderd (fig. 2). Nog in
1980
moest
blijkens
een
in wielsporen in wegbermen. Haar uit-
Stolwijk (Haaksbergen),
breiding verloopt de laatste jaren zeer snel, zodat het kaartje
volledig
trottoirtegels
en
van
de tweede auteur
Weeda(1980) een
nu reeds
opgave van E.
mul-
ticaulis voor Hengelo (Ov.) herroepen, omdat het desbetreffendemateriaal tot E. minor bleek te behoren. In de nazomer stand
van
de groeiplaats
P.F. Stolwijk nor en
vast
ook reeds
van
van
dat de laatste
te
1981
E. minor soort
vond hij evenwel
tussen
meest
en
op
spoorwegen
slechts Binnen
4
is E. pilosa
plaatsen.
In
tot
ook
te
voorkomt dan E. mivinden. Ook in Zuid-
voorkomende Eragrostis- soort, van
dusver weinig aangetroffen;
totaal is zij als ingeburgerde
het gehele areaal,
meer
bij Rijssen is
verspreidingsdichtheid te Delft (mond. meded. R.W.J.M. Langs
enkele tientallen meters af-
E. pilosa. Inmiddels stelde
in Hengelo aanzienlijk
Enschede, Borne en Almelo
Holland is E. pilosa thans de
op
trottoirtegels
soort nu
in Nederland, kunnen
van E.
met
der Ham) Koster
o.a. een
en
hoge
Rotterdam.
(1982)
vond
haar
uit 50 uurhokken bekend.
pilosa twee
vormen
worden
onderscheiden: a
Fig.
de
2.
typische
vorm:
pluim tamelijk ijl, aartjesstelen afstaand, langer dan het aartje;
Verspreiding van Eragrostis pilosa (L.)
Beauv.
110
als
ingeburgerde soort.
demulticaulis-vorm: pluim tamelijk dicht, aartjesstelen afstaand
b
meestal korter
De multicaulis-vorm is onder de
naam
rechtopstaand,
tot
aartje.
dan het
soms
als aparte
soort
opgevat, bij Noordamerikaanse
auteurs
E. peregrina Wiegand, bij Nederlandse auteurs sinds Van Ooststroom &
Reichgelt (1966) onder de
naam
E. multicaulis Steudel. Laatstgenoemde
stellen
auteurs
dat E. multicaulis van E. pilosa verschilt in de (vrijwel) kale mond van de bladschede, in in
de (bijna steeds) kale oksels der pluimtakken,
de iets bredere aartjes
en in
dekorte
aart-
jesstelen. De beharing van de schedemond is bij verschillendespruiten
variabel; nooit zowel kale
als
zagen
vrij sterk behaarde bladscheden te zijn
Dat bleek ook het geval
exemplaren, gemonteerd
voor
bij exemplaren van
zich in het Rij ksherbarium blijkt
te
van
één individu vaak zeer
volkomen kale schedemond, meestal komen
met een
wij planten
bij spruiten
van
de typecollectie
eenzelfde individu.
van
E. multicaulis, die
bevinden. Deze collectiebestaat uit 7 delen van enkele
herbariumvellen. Van die planten hebben
op 2
er 2 nagenoeg
kale bladschedemonden, 5 min of meer sterk behaarde. Wegens deze variatie is het nodig één
van
die exemplaren als lectotype
schedemonden
lijkt
ons
in overleg
-
aan te
wijzen. Een exemplaar
dr. J.F. Veldkamp
met
kale
met nagenoeg
hiervoor het
-
meest ge-
schikt:
E. multicaulis Steudel, Syn. ria
PI. Gram. (Nov.
airoides Steudel, l.c. (apr. 1854), p. 287,
Lectotype: Burg
s.n.,
1854),
non
p.
426 [nom.
Nov.
voor
Glyce-
(Koeler) Reichenb. 1829].
'Poa suzumenokatabira', in L.
(908.87-2116,
bovenste
exem-
plaar).
Dat deexemplaren
van
lustreert dat dit niet De opvatting
de typecollectie ook variëren in de beharing van de schedemondil-
een
eigenaardigheid is
Rives (1980) dat
van
van
hierin een
het in Nederland
ingeburgerde
materiaal.
goed determinatiekenmerk schuilt, lijkt
ons
dan ook onjuist. Geen der door ons
geraadpleegdeauteurs behalve Van Ooststroom & Reichgelt (l.c.)
meldt een verschil in beharing
pilosa-\
orm;
De breedte
ook wij
zagen
van de aartjes
van
geen
deoksels der pluimtakken
is bij Eragrostis-
soorten
afhankelijk
het zaad: bij rijpheid divergeren de bloempjes sterk. Wij breedte bij het Nederlandse Koch
(1974,
p.
materiaal
van
24-28, tabel 4) toont,
tussen
de multicaulis-
en
de
verschillen.
duidelijke
beide
o.a. met
van
zagen
de ontwikkeling
geen
van
verschil in aartjes-
vormen.
kweekproeven,
aan
dat planten
van
de
multicaulis-vorm alleen verschillen in de minder wijd afstaande aartjes; ook de relatieve
lengte meent
van
de aartjessteel
is
naar
zijn bevindingen
geen
kenmerk.
goed scheidend
dat het verschil in debloempluim verband houdtmet verschillen in standplaats
de individuen.
De
standigheden,
zoals
multicaulis-vorm
is volgens hem typisch
voor
minder 'gunstige'
bijvoorbeeld veroorzaakt door sterke betreding. Dit is in
Hij van
om-
over-
eenstemming met het feit dat de in Nederland ingeburgerde populaties merendeels planten
bevatten die deze
gaans
De
op
vorm
vertegenwoordigen, want E. pilosa
staat
hier
te
lande door-
sterk betreden plaatsen.
vraag
naar
de status
digeniteit in Europa als
van
E. pilosa in Nederland omvat zowel de vraag
die naar deherkomst
van
de diasporen die het begin
naar
van
haar in-
de oudste
bestendige Nederlandse populatie (te Rotterdam) hebben gevormd. Tutin (1980) meldt E. pilosa
van
vele Europese landen zonder
klaarblij kelij k beschouwt hij haar als
een
aanduidingen
ver-
als 'ingeburgerd' e.d.;
in Europa wilde soort. Een argument ten gunste
111
van
deze opvatting is
gemaakt vóór
ling
de
naar een
18e eeuw
vinden in het type
te
de soort,
een
in Europa is ingevoerd. Koch (1974)
plaat
na te
voert
van
gaan
Scheuchzer
(1719)
of E. pilosa wellicht
als argument
zijn stel-
voor
datE. pilosa in Noord-Amerikaoorspronkelijk wild voorkomt en niet uit Europa af-
komstig is, het feit
dat
aan
zich in Noord-Amerika een afgeleide variant heeft ontwik-
er
keld, door hem onderscheiden als een
van
plant uit Italië. Uiteraard is niet meer
var.
ongeldig argument. Indigeniteit
perplexa (Harvey) S.D. Koch. Volgens E. pilosa in Europa lijkt
van
ons
is dit
ons
aannemelijk.
Daar de inburgering van E. pilosa in Nederland klaarblijkelijk in het havengebied van Rotterdam is begonnen is het waarschijnlijk dat zaden
van
de soort oorspronkelijk door
menselijke activiteiten onopzettelijk daar zijn gebracht. Al is vierwater
ook
niet geheel
uitgesloten,
toch
moet
ter
de kans dat het
plaatse een
door ri-
aanvoer
spontaan begonnen
areaaluitbreiding betreft als gering worden beschouwd. Daar de multicaulis-vorm het gehele areaal
van
E. pilosa voorkomt, is het niet
in Nederland groeiende materiaal. Omdat een
aanvankelijk beperkt gebied
grond
een
goede
er
me-
de Rotterdamse afstammen. Waarschijnlijk is E. pilosa dus in Nederland
van
neofiet, die zich
heeft weten
na aanvoer
gebouwd ten noorden
van
te
vestigen
en een nieuw
deelareaal heeft
zijn oorspronkelijke verspreidingsgebied,
de noordgrens spontaan
waarvan
in
het
succesvolle inburgering in
van een
vervolgens steeds verder daarvandaan, is
en
van
de veronderstelling dat de standvastige Nederlandse populaties althans
voor
rendeels
sprake is
er
de herkomst is
te bepalen wat
van
Noord-Frankrijk
naar ons
en
niet
op-
soort,
een
land is opgeschoven.
Literatuur
1977. Addenda
Adema, F., p. 923
924.
-
Arnolds,
bij p.783, inHeukels-VanOoststroom, Flora
van
Nederland,
19e
druk,
Groningen.
E. J.M. & R.
van
der
de Nederlandse Flora
Meijden, 1976. Standaardlijst van
1975.
Rijks-
herbarium, Leiden. auch in
Dierssen, K., 1968. Eragrostis poaeoides
Bad
Münder.
Mitt. Flor.-soz.
Arbeitsgem.
N.F.
13. P-9-
Heukels, P., 1980. Eragrostis poaeoides P.B., Plate,
Atlas
de Nederlandse
van
Jongepier, J.W.,
1981. Opmars
Zeeuwse Courant
(4),
11
Koch, S.D.,
p. 79 The
1974.
Het voorkomen
-
de
J.
105.
Mennema, A.J. Quené-Boterenbrood&
C.L.
Amsterdam. Het
straatstenen.
liefdegras gedijt goed.
Provinciale
enkele
-
Eragrostis pectinata
Koster, A., 1982 . (On)-kruiden beheersaspekten.
van
niet-oorspronkelijk
wilde
in
Zeeland.
Central
America
grassen
86.
(Gramineae: Eragrostideae).
tot
tussen
in
p.
25-9-1981.
Jongepier, J.W., 1982. Gorteria
1,
Flora
Illinois
en
Biol.
pilosa complex
in
North
and
Monogr. 48.
vegetaties op
terreinen
de Nederlandse
van
Spoorwegen in
relatie
Doctoraalverslag Landbouwhogeschool Wageningen/Rijksuniversiteit
Utrecht.
Kiisel, H., 1968.
Zur
westdeutschland.
Kuhbier, H.,
1977.
poaeoides P.B.) Lienenbecker,
R.
Ein
in
van
weiterer
des Kleinen
Liebesgrases (Eragrostis poaeoides P.B.)
Arbeitsgem.
Beitrag
zur
Nordwestdeutschland.
H. & U.
richt Naturwiss.
Meijden,
Einbürgerung
Mitt. Flor.-soz.
der & A.M.
13, p.
Einbürgerung Mitt. Flor.-soz.
Raabe, 1981. Vegetation
Ver. Bielefeld
N.F.
1979/1980,p.
10
des
-
Kleinen
129
-
des
N.F.
19/20,
p.
Ost-Münsterlandes.
141.
Brand, 1980. Grassentabel,
112
Liebesgrases (Eragrostis
Arbeitsgem.
auf Bahnhöfen
in Nord-
13.
2e
ed.
Rijksherbarium,
Leiden.
63
-
25.
65. Be-
Oberdorfer, E.,
de
van
Nederlandse
Rives, T.B., 111
Pflanzensoziologische Exkursionsflora,
1979.
S.J.
Ooststroom,
& Th.J.
Reichgelt, 1966. Eragrostis
adventief-flora, Alien
1980.
species
The
Ross, R., 1966. Scheuchzer, iisque
J.,
generic
1719.
affinium
Valentine,
names
Historia.
C.L.
Atlas
species
recent
multicaulis
in Aanwinsten
voor
55. in
the
was
years.
kind
Beauv.
indicated
British
Isles.
Watsonia
p.
13,
katabira',
in
L
Differences
occurs
chiefly
than E.
multicaulis
p.
287,
147
-161.
T.G.
in
Steud.,
Flora
1, p.
V.H.
Tutin,
Europaea J.
105.
Heywood,
256
5, p.
Mennema,
-
257.
A.J.
N.A.
Burges,
D.H.
Cambridge.
Quené-Boterenbrood
&
Amsterdam. Nederland.
Zutphen.
in the
Netherlands, formerly referred pilosa.
a
plant
occurrencein
of treaded
In Zeeland
to
as E.
poaeoides
Both appear to be naturalized have
i. They
the province
sites, occurring
however, E.
of
in
on a
lar-
spread extensively in
Zeeland, principally
joints
of pavements
minor appears to be
more
a
and
succesfull
accepted
was
as
separate from E.
E. multicaulis
PI. Gram,
(Koeler)
non
has been
i
pilosa.
Because of the
variation
(nov. 1854), p. 426 [syn. Glyceria
Reichenb.
in
the
lectotypified:
1829]. Lectotype: Burg,
s.n.,
airoides Steu-
'Poa
suzumeno-
(908.87-2116, upper specimen).
between E. multicaulis in
the Netherlands
taxon, viz. E. pilosa
in the Netherlands shift of this
15, p.
Juncorum, Cyperorum, Cyperoidum,
pilosa.
sharply differentiating between same
in
Flora
apart from its
E. pitosa is
of the type collection
(apr. 1854),
Wolf. Acta Bot. Neerl.
in the Atlas of the Netherlands Flora
Eragrostis multicaulis Steudel, Syn. I.e.
von
and E. minor Host in the Netherlands
E. minor is,
of habitat
Originally, E. specimens
N.M.
Held, 1969. Plantengemeenschappen in
incidentally on heavily compacted soil.
to the
-
Beauv.
should be called E. minor and E.
railway companion.
riation
54
Graminum,
Wolf.,
Webb,
of Eragrostis naturalized
multicaulis,
ger scale than
sive
de Nederlandse
den
(L.)
Eragrostis pilosa
The two
van
& A.J.
V.
published by
N.M.
1980. Eragrostis
Plate,
Westhoff,
del,
p.
Stuttgart.
Steud.,
Ziirich.
S.M. Walters & D.A.
Weeda, E.J.,
in this
P.
Eragrostis
Agrostographia
Tutin, T.G., 1980. Eragrostis
very
of
(4),
Aufl.
117.
-
and E.
9. Gorteria 3
4.
multicaulis
has
species'
and E.
is
both
pilosa
observed
supposed
(L.) Beauv.
probably
northern
as
followed
boundary
are
taxa.
var.
discussed.
elsewhere,
It is concluded that the
and that
no
features
The opinion of Koch
pilosa,
is subscribed
after introduction
and
(1974)
cannot be
same va-
be considered
that both
to. Establishment
belong
of E.pilosa
interpreted as
from N. France to the Netherlands.
113
can
a
natural