Vastgesteld: 12 januari 2016
“Er is niets zo veranderlijk als het thema wind” - Herman Koch -
2
Inhoud 1. Inleiding ..................................................................................................................................... 4 2. Landelijke regelgeving ............................................................................................................... 5 2.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) ............................................................................................. 5 2.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ............................................................. 6 2.3 Wet milieubeheer ................................................................................................................. 7 2.4 Veiligheid ............................................................................................................................. 7 2.5 Geluid .................................................................................................................................. 7 2.6 Slagschaduw ....................................................................................................................... 8 3. Provinciaal beleid....................................................................................................................... 9 3.1 Stedelijk gebied en definitie kleine windturbine ..................................................................... 9 3.2 Landelijk gebied ................................................................................................................... 9 4. Kleine windturbines (in de praktijk) ........................................................................................... 11 4.1 Definitie en toepassingsvormen.......................................................................................... 11 4.2 Windaanbod en rendement................................................................................................ 12 4.3 Meetuitgangspunten........................................................................................................... 13 4.4 Ervaring andere waddeneilanden ....................................................................................... 14 4.5 Voor- en nadelen ............................................................................................................... 15 5. Gemeentelijk beleid kleine windturbines ................................................................................... 16 5.1 Toe te passen ruimtelijke procedures ................................................................................. 16 5.2 Maximale hoogte................................................................................................................ 16 5.3 Locatie- en plaatsingscriteria .............................................................................................. 17 5.4 Redelijke eisen van welstand /welstandscriteria ................................................................. 17 5.6 Overige toetsingscriteria..................................................................................................... 19 6. Conclusie................................................................................................................................. 20
3
1. Inleiding De gemeenteraden van de vijf Waddeneilanden hebben in september 2007 het ambitiemanifest “De Waddeneilanden: de energieke toekomst” vastgesteld. De kern van de ambitie is als volgt verwoord; “het is onze ambitie om alle Waddeneilanden in 2020 volledig zelfvoorzienend te laten zijn op het gebied van duurzame energie- en watervoorziening.” De motieven om deze ambitie zo te formuleren liggen vooral in profilering van de eilanden (een positief groen imago geeft uitstraling voor de toeristen) en in het hebben en houden van lokale werkgelegenheid, zowel in de toeristenindustrie als in duurzame energie en energiebesparing. Deze ambitie vereist een innovatief energiebeleid dat gebruik maakt van alternatieve, duurzame energiebronnen. Naast onder andere zon, water en biogas is windenergie ook één van deze energiebronnen. Het college heeft vervolgens in 2012 besloten opdracht te geven voor het schrijven van een beleidsnotitie waarin toetsingskaders voor alle toekomstige kleine windmolens op Ameland worden aangegeven. Dit besluit was naar aanleiding van een principeverzoek, betreffende een proefproject van windmolens in het buitengebied. Genoemde besluiten zijn de directe aanleidingen voor deze beleidsnotitie. Daarnaast worden er inmiddels vanuit de samenleving initiatieven voor plaatsing van kleine windturbines ontplooid die eveneens vragen om een goed toetsingskader. Doelstelling van deze notitie is om op basis van het bestuurlijke standpunt te komen tot een toetsingskader op basis waarvan formele aanvragen voor kleine windturbines op Ameland getoetst en al dan niet vergund kunnen worden. Om de doelstelling te behalen zal in deze notitie in hoofdstuk 2 de landelijke regelgeving en in hoofdstuk 3 het provinciaal beleid inzake kleine windturbines geschetst worden. In hoofdstuk 4 wordt informatie gegeven over de huidige ervaring met kleine windturbines in de praktijk. Op basis van de huidige regelgeving en ervaringen wordt in hoofdstuk 5 het gemeentelijk beleid en daarmee het toetsingskader voor de gemeente Ameland geschetst. De conclusies volgen in hoofdstuk 6.
4
2. Landelijke regelgeving In dit hoofdstuk wordt het juridisch planologische kader voor het plaatsen van kleine windturbines (hierna KWT’s genoemd) geschetst. Op dit moment bestaat er nog geen duidelijk wettelijk kader voor het oprichten van KWT’s. Het algemene toetsingkader wordt op dit moment dan ook gevormd door de bepalingen uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), en de Wet milieubeheer. Tenslotte wordt ingegaan op de aspecten veiligheid, geluid en slagschaduw.
2.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat een gemeente voor haar grondgebied een bestemmingsplan maakt. Het bestemmingsplan geeft regels over onder andere de bestemming, de maximale bouwhoogte van alle bouwwerken en het gebruik van gronden. Voor grote windturbines zijn in de voor Ameland momenteel geldende bestemmingsplannen geen regels opgenomen. Omdat kleine windturbines een betrekkelijk nieuw fenomeen zijn, worden deze ook in geen enkel voor Ameland geldend bestemmingsplan specifiek genoemd. De bestemmingsplannen bevatten wel in algemene zin regels ten aanzien van de plaatsing van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Technische installaties worden over het algemeen als ‘bouwwerken geen gebouw zijnde’ aangemerkt en vallen over het algemeen onder een bepaalde hoofdbestemming (zoals wonen, kantoren, bedrijven) als ze daarmee functioneel verbonden en daaraan ondergeschikt zijn. Kleine windturbines kunnen als technische installatie worden beschouwd. Omdat de bestemming van de locatie door het plaatsen van een kleine windturbine niet zal veranderen, levert dit criterium geen belemmering op. Indien de energieproductie van de turbine(s) groter is dan het verbruik op de locatie en er energie geleverd wordt aan andere gebouwen, verandert de bestemming wel. Over het algemeen zal de energieproductie de vraag van het gebouw niet overtreffen en zal dus aan deze voorwaarde worden voldaan. Het volgende criterium is dan of de turbine in overeenstemming is met de bouwvoorschriften die in het bestemmingsplan voor de betreffende bestemming zijn opgenomen. Het belangrijkste voorschrift dat hierbij een rol speelt is de maximale bouwhoogte die in het bestemmingsplan is opgenomen. Een belemmering voor een KWT in het bestemmingsplan kan zijn dat woningen of andere gebouwen waarop de KWT’s worden geplaatst zelf vaak al tot de maximale bouwhoogte worden gebouwd, waardoor weinig ruimte over blijft om nog een windinstallatie op het dak te plaatsen. Als de KWT niet op een gebouw, maar rechtstreeks op de grond / het maaiveld wordt geplaatst, dan is de in het bestemmingsplan voorgeschreven maximale bouwhoogte voor bouwwerken, niet zijnde gebouwen, van toepassing. Bovenop deze hoogtematen bevatten de bestemmingsplannen verder nog binnenplanse ontheffingsregelingen. Op grond van deze regelingen kan er voor bouwwerken geen gebouw zijnde, die hoger zijn dan de bovengenoemde bestemmingsplanvoorschriften toestaan, een ontheffing worden verleend. Zie tevens de volgende paragraaf 2.2. onder 1. Anders dan de in een bestemmingsplan bij iedere bestemming opgenomen reguliere voorschriften, creëert een binnenplanse ontheffingregeling echter geen bouwrechten. Toepassing van deze ontheffingsregeling is een bevoegdheid waar een zorgvuldige (ruimtelijke) belangenafweging aan ten grondslag moet liggen. Dat betekent dat per geval moet worden beoordeeld of voor een bouwwerk, geen bouwwerk zijnde van de in het bestemmingsplan opgenomen hoofdregels ten aanzien van de maatvoering kan worden afgeweken. Om plaatsing van KWT’s in de toekomst bij recht mogelijk te maken, kan het zijn dat het bestemmingsplan (partieel) herzien moet worden. Het bestemmingsplan kan ook in zijn geheel worden herzien, dit gebeurt in de regel één keer in de tien jaar overeenkomstig de Wro.
5
Ook kan per aanvraag bekeken worden of afwijking toegestaan is. In een dergelijk geval dient onderzocht te worden of vergunningverlening op basis van de Wabo in afwijking van het bestemmingsplan mogelijk is. Hier gaat de volgende paragraaf op in.
2.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wabo, is met ingang van 1 oktober 2010 in werking getreden. Er zijn vier verschillende ‘procedure-‘situaties waarin een KWT vergund zou kunnen worden. Ten eerste als deze past binnen de regels voor onder andere de maximale hoogte die in het bestemmingsplan worden gesteld aan bouwwerken geen gebouw zijnde. Dit is in vorige paragraaf aangegeven. Als de aanvraag voor het plaatsen van de KWT niet past in het bestemmingsplan, kan afwijking van het bestemmingsplan toegestaan worden door middel van een omgevingsvergunning. Onderstaand worden de drie verschillende proceduremogelijkheden geschetst op basis waarvan afwijkingen kunnen worden toegestaan. 1. Wabo, artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 ( binnenplanse afwijkingsmogelijkheid) Eerst wordt gekeken of er in de regels van het bestemmingsplan een mogelijkheid voor afwijking is opgenomen. Deze procedure is een lichte procedure. Het besluit dient een ruimtelijke motivering te bevatten over de noodzaak van afwijking en de aanvaardbaarheid daarvan. Voor deze procedure geldt een reguliere procedure met een afhandelingstermijn van maximaal acht weken.
2. Wabo, artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 (buitenplanse afwijking met zogenaamd kruimelgeval) Afwijking kan ook toegestaan worden als het gaat om nader aangewezen gevallen, die over het algemeen geringe planologische relevantie hebben. De kleine afwijkingen zijn aangewezen in het Besluit omgevingsrecht (Bor). In de praktijk wordt dit de “lijst van kruimelgevallen” genoemd. Dit is ook een lichte procedure, maar voldoet de maatregel hier niet aan, dan kan geen gebruik worden gemaakt van deze vorm van omgevingsvergunning. Voor deze procedure geldt een reguliere procedure met een afhandelingstermijn van maximaal acht weken. In de lijn van de rechterlijke uitspraak in de zaak Smitteweg 5 te Ballum zou een KWT tot 10 meter als zijnde een bijbehorend bouwwerk geen gebouw zijnde, op basis van de regeling voor kruimelgevallen, kunnen worden vergund. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu werkt momenteel aan een plan dat deze procedures vereenvoudigt. KWT’s worden dan opgenomen in de “lijst van kruimelgevallen”, waardoor het bestuur direct de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan kan verlenen zonder aanpassing van het bestemmingsplan. Een dergelijk besluit dient een ruimtelijke motivering te bevatten over de noodzaak van afwijking en de aanvaardbaarheid daarvan. 3. Wabo, artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 ( omgevingsafwijkingsbesluit) Ook buiten bovengenoemde mogelijkheden kan een omgevingsvergunning verleend worden. De belangrijkste voorwaarde is dat het besluit moet voldoen aan een goede ruimtelijke ordening (net als een bestemmingsplan en de overige afwijkingen daarvan) en het moet vergezeld gaan van een ruimtelijke onderbouwing. Dit is inhoudelijk te vergelijken met de toelichting van het bestemmingsplan. Het is een uitgebreide procedure met een doorlooptijd van circa 26 weken. Afhankelijk van de aanvraag voor de KWT en het ter plaatse geldende bestemmingsplan wordt bekeken welke afwijkingsmogelijkheid en welke activiteiten van toepassing zijn op de omgevingsvergunning.
6
2.3 Wet milieubeheer Windturbines is de naam die wordt gebruikt voor moderne windmolens. Ze zetten bewegingsenergie van de lucht (wind) om in rotatie-energie van de wieken, die dan nuttig kan worden gebruikt, bijvoorbeeld voor het opwekken van elektriciteit. Windturbines kunnen worden geplaatst als een zelfstandige inrichting zijn (bijvoorbeeld een windturbine in het vrije veld) of als een onderdeel van een andere inrichting (bijvoorbeeld een windturbine die bij of op een bedrijf is geplaatst). Een windturbines met een rotordiameter groter dan 2 meter is een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Dit is bepaald in categorie 20 van bijlage 1 onderdeel C van het Besluit omgevingsrecht. Een windturbine is een type B inrichting waarvoor een meldingsplicht voor het Activiteitenbesluit geldt. In zeer bijzondere gevallen zijn windturbines nog vergunningplicht, bijvoorbeeld windturbines op zee. Bij drie of meer windturbines moet er een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) aangevraagd worden. Het bevoegd gezag moet dan beoordelen of een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Indien naar het oordeel van het bevoegd gezag niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, dan is er een omgevingsvergunning milieu alsnog nodig. Bij het plaatsen van een windturbine moet rekening gehouden worden met aspecten zoals geluid, slagschaduw en externe veiligheid.
2.4 Veiligheid De veiligheid van de omgeving mag, door de oprichting van een KWT, niet in het geding komen. Door het ontbreken van een officiële certificering bestaan er nog geen veiligheidsrichtlijnen. Om de veiligheid toch te kunnen waarborgen zijn alleen KWT’s toegestaan die voldoen aan de voorschriften uit de Nederlandse Beoordelingsrichtlijn. KWT’s die hieraan voldoen ontvangen het ‘Kleinwind-keur’. De uitgave van dit keurmerk wordt ondergebracht bij een onafhankelijke instantie die ook de naleving van de beoordelingsrichtlijn controleert. De mast, fundatie en ondersteuningsconstructie van KWT’s vormen geen onderdeel van de beoordelingsrichtlijn, omdat de vereiste sterkte van deze onderdelen en daarmee de veiligheid reeds wordt gewaarborgd door bestaande regelgeving (NEN 6702 of Eurocode EN 1991-1-4 (vervangt TGB vanaf 1 april 2010 bij plaatsing op gebouwen of IEC bij plaatsing op de grond).
2.5 Geluid Een KWT produceert in de meeste gevallen geluid wanneer deze in werking is. Hoeveel geluid er precies geproduceerd wordt is afhankelijk van het type en de windsnelheid. Verder zijn het achtergrondgeluid en de afstand tot de KWT bepalend voor de hoorbaarheid van het geluid. Door deze verschillende variabelen is een eenduidige norm voor het geluid wat een KWT mag produceren niet eenvoudig te geven. Waar wel naar gekeken kan worden is het geluidniveau wat op de gevel van omwonenden van de KWT wordt berekend. Vanuit het Activiteitenbesluit wordt dit momenteel geregeld. Wordt de KWT beschouwd als inrichting dan gelden er normen voor het (totale) geluid dat een inrichting mag produceren op de gevel. Er gelden dan normen voor omwonenden en andere geluidsgevoelige objecten (scholen, ziekenhuizen en verpleegtehuizen). Het totale geluidsniveau wat een inrichting maximaal mag produceren op de gevel van omwonenden en andere geluidsgevoelige objecten vanuit het Activiteitenbesluit is: • • •
50 dB(A) voor de dag (07:00 – 19:00) 45 dB(A) voor de avond (19:00 – 23:00) 40 dB(A) voor de nacht (23:00 – 07:00)
Om de hinder voor omwonenden zoveel mogelijk te beperken wordt aangesloten bij de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit. Valt een KWT niet onder het Activiteitenbesluit dan is de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) van toepassing. De APV stelt dat het verboden is
7
toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor omwonenden geluidshinder wordt veroorzaakt. Duidelijke normen worden echter niet gegeven. Voor een eenduidige aanpak kan dan ook het beste aansluiting gezocht worden bij de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit. Hierdoor gelden de maximaal toegestane geluidniveaus voor overdag, ’s avonds en ’s nachts voor alle KWT’s. Op deze wijze ontstaat eenduidig beleid ten aanzien van het geluid wat een KWT maximaal mag produceren op de gevel van omwonenden.
2.6 Slagschaduw Als de zon de rotor van een grote windturbine belicht, leidt dit tot een bewegende schaduw. Doordat de wieken van een grote windturbine heel lang zijn (30 tot 50 meter) en dus een lange schaduw kunnen maken en bovendien relatief langzaam bewegen (20 omwentelingen per minuut), kan deze schaduw door mensen als hinderlijk worden ervaren, of zelfs tot epileptische aanvallen leiden. KWTs kunnen geen slagschaduw maken. Enerzijds heeft dat te maken met een korte en smalle wiek en anderzijds door een hoog aantal (150 tot 400) omwentelingen per minuut. Met andere woorden: de wieken van een KWT zijn te klein en draaien te snel om een hinderlijke schaduw te kunnen veroorzaken.
8
3. Provinciaal beleid De Provincie Fryslân heeft in het coalitieakkoord het windbeleid beperkt tot de aanwijzing van vier locaties waar windturbines kunnen worden toegevoegd/gerealiseerd: langs en bij de Afsluitdijk, in het Friese gedeelte van het IJsselmeer en bij de grootschalige infrastructuur van het klaverblad Heerenveen. De overige gebieden sluit de provincie uit van grote windturbines. De Verordening Romte Fryslân 2014, die per 1 augustus 2014 inwerking is getreden, bindt de gemeente direct. Deze verordening heeft immers kracht van wet. Nieuwe bestemmingsplannen en wijzigings- of uitwerkingsplannen (Wro), projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) en omgevingsvergunningen in afwijking van een bestemmingsplan (Wabo) moeten voldoen aan de verordening. Het provinciaal beleid maakt onderscheid tussen plaatsing van een kleine windturbine in het stedelijk gebied of het landelijk gebied.
3.1 Stedelijk gebied en definitie kleine windturbine De Verordening Romte Frylân 2014 sluit kleine windturbines in stedelijk gebied niet uit. De definitie van een kleine windturbine in de Verordening is: Een installatie c.q. bouwwerk voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind, - met een horizontale as en waarvan de rotor een oppervlakte beschrijft van maximaal 40m² (een maximale wiek van ongeveer 3,5 m); - met een horizontale as in andere vormen dan twee of drie wieken, waaronder de zogenaamde niet-wiekturbines; - met een verticale as. Ten aanzien van kleine windturbines met een verticale as worden geen maximale afmeting, aantal wieken en eisen ten aanzien van verschijningsvorm aangegeven in de definitie in de Verordening.
3.2 Landelijk gebied In de Verordening Romte Frylân 2014 wordt in paragraaf 9.3 voor het landelijk gebied het volgende voor kleine windturbines bepaald: 1. Een ruimtelijk plan bevat geen bouwmogelijkheid voor kleine windturbines in het landelijk gebied. 2. In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan een regeling bevatten voor een innovatieve pilot voor: a.kleine windturbines met een horizontale as in andere vormen dan twee of drie wieken, waaronder de zogenaamde niet-wiek turbines, en een rotordiameter van maximaal twee meter; b.kleine windturbines met een verticale as en een rotordiameter van maximaal twee meter, mits het innovatieve karakter van de pilot middels een rapportage aannemelijk wordt gemaakt en de kleine windturbines zorgvuldig worden ingepast binnen de landschappelijke en cultuurhistori-sche kernkwaliteiten. Bij strijdigheid met het bestemmingsplan mag Gedeputeerde Staten van Fryslân dus toestemming verlenen wanneer het gaat om een innovatieve pilot voor ultra kleine windturbines en dit (innovatieve karakter) middels een rapportage aannemelijk wordt gemaakt. Een innovatieve pilot is een proef met als doel vernieuwingen te testen. Een pilot met ultrakleine windturbines (rotordiameter van maximaal twee meter voor zowel een horizontale as turbine (HAT) als een verticale as turbine (VAT) zal dan ook vernieuwend moeten zijn ten opzichte van bestaande opstellingen. Gedacht kan worden aan een vernieuwende vormgeving die betere inpassing mogelijk maakt, aan turbines die minder hinder voor de omgeving opleveren of rendabeler zijn. Het primaire doel van een pilot is om innovatie op gebied van kleine windturbines, binnen grenzen,
9
mogelijk te maken. Er wordt daarom geen maximum gesteld aan het aantal pilots en aan het aantal turbines per pilot. Per pilot zal het aantal turbines beargumenteerd moeten worden. Er wordt op voorhand door de Provincie Fryslân ook geen maximum gesteld aan de hoogte (mast + wiek, of mast + rotor). De geschikte hoogte wordt per pilot bepaald. Dit wil echter niet zeggen dat de hoogte onbeperkt is. Om te voorkomen dat de impact van pilots op het landschap te groot wordt, geldt de voorwaarde dat de pilots landschappelijk zorgvuldig worden ingepast. Deze voorwaarde legt, afhankelijk van de pilot en de locatie, beperkingen op aan de hoogte van de windturbines.
10
4. Kleine windturbines (in de praktijk) In dit hoofdstuk wordt de toepassing van de KWT in de praktijk geschetst. Allereerst zal de definitie en toepassingsvormen worden aangegeven. Vervolgens komt het windaanbod en rendement en de meetuitgangspunten van KWT’s aan de orde. Tenslotte worden op basis van de huidige ervaringen op Ameland en andere Waddeneilanden de voor- en nadelen van KWT’s aangegeven.
4.1 Definitie en toepassingsvormen KWT’s zijn turbines die speciaal ontwikkeld zijn voor toepassing op of naast gebouwen. Ze kunnen functioneren in de gebouwde omgeving waar sprake is van een onregelmatig windaanbod, turbulentie en plotselinge windvlagen. De opgewekte energie wordt hierbij ter plekke gebruikt. De windturbines zijn te verdelen in horizontale as turbines (HAT) en verticale as turbines (VAT). Voor HAT is de optimale stand naar de wind toe, de turbine zoekt zelf deze stand op met behulp van een staart of kruimotor. Hierdoor zijn locaties met een constante windrichting het meest geschikt voor dit type. Voorbeelden van horizontale as turbines zijn de DonQi, de Tulipo, de Fortis Montana en de Energyball.
Afbeeldingen (v.l.n.r.): donQi (HAT) , Tulipo; Fortis Montana; Energyball.
Ook is er sinds enige tijd de zogenaamde Ridgeblade windturbine (zie afbeelding hieronder). De Ridgeblade maakt gebruik van de helling van het dak. Wind die tegen het dak waait, wordt omhoog geduwd en over de nok van het dak heen 'geperst'. Op die nok is de luchtstroming daardoor altijd sterker dan de wind in feite waait. Op de nok van een gemiddeld woonhuis passen 4 of 5 units. Die leveren, afhankelijk van oriëntatie van het dak en bijvoorbeeld windremmende bomen ernaast, (volgens de leverancier) zo rond de 2000 kWh per jaar op.
Ridgeblades
11
VAT zijn turbines die geschikt zijn voor een turbulente omgeving. Door hun vormgeving staan zij altijd in de juiste positie ten opzichte van de wind. Hierdoor hoeft de turbine niet constant met de wind mee te draaien. De Turby, Windside en de Ropatec zijn voorbeelden van verticale as turbines. Bepaalde turbines, zoals de Turby en de Ropatec, kunnen zowel horizontale als verticale luchtstromen benutten. Daardoor bereiken ze bij toepassing op hoge gebouwen een hoger rendement.
Afbeeldingen (v.l.n.r.): Windside; Turby; Ropatec.
Meer technische gegevens over kleine windturbines zijn te vinden in bijlage 1.
4.2 Windaanbod en rendement De hoeveelheid energie die een kleine windturbine kan opwekken is sterk afhankelijk van het type turbine en de lokale windcondities. Over het algemeen geldt hoe meer wind, des te hoger het rendement. Eenzelfde type turbine zal op verschillende locaties verschillende opbrengsten genereren. De huidige KWT’s leveren tussen 600 – 5000 KWh/jaar. Het verbruik van een gemiddeld Nederlands huishouden is 3500 KWh/jaar. De Elektriciteitswet (Artikel 31c) staat het huishoudens toe om maximaal 3000 KWh/jaar terug te leveren aan het net. Op Ameland is de gemiddelde windsnelheid tussen de 6,0 en 6,5 meter per seconde (zie bijlage 2), hierdoor is de verwachting dat de huidige kleine windturbines op Ameland een relatief hoge opbrengst zullen hebben in vergelijking met andere gebieden in Nederland. Uit meerdere testen is echter gebleken dat de opbrengsten veel lager zijn dan de verschillende fabrikanten melden. In bijlage 3 staan de testresultaten van een proef in Schoondijke te Zeeland, waarbij de resultaten teleurstellend zijn. Vanwege het lage rendement, in combinatie met de hoge investeringskosten en daardoor de lange terugverdientijd, is de verwachting dat voornamelijk bedrijven geïnteresseerd zijn in het plaatsen van een kleine windturbine, omwille van imago en/of innovatie. Een kleine windturbine maakt de opwekking van duurzame energie namelijk zichtbaar en kan een gebouw en/of de gebruiker/eigenaar van het gebouw een ‘duurzaam imago’ geven. Gezien de lage opbrengsten van de kleine windturbines die momenteel op de markt zijn, moeten we de afweging maken of we geen imagoschade aanbrengen voor Ameland als toeristische vakantiebestemming. De verwachting is dat de turbines verder ontwikkeld zullen worden en in de toekomst meer rendement zullen opleveren. Toepassing in de praktijk draagt bij aan een versnelde ontwikkeling en verbetering van de techniek. Het mogelijk maken van kleine turbines is op dit moment echter eerder een imago- en innovatiekwestie dan een rendementskwestie. Het willen toestaan c.q. vergunnen van kleine windturbines is momenteel eerder een ruimtelijk afweging dan één in het kader van energiebeleid.
12
4.3 Meetuitgangspunten Uit deze notitie blijkt dat de hoogte en diameter van kleine windturbines (hierna KWT’s) sterk kunnen variëren. De Provinciale verordening stelt geen voorwaarden aan de hoogte van KWT’s, maar geeft in de definitie voor HAT binnen stedelijk gebied als maximale omvang aan: een horizontale as waarvan de rotor een oppervlakte beschrijft van maximaal 40m² (een maximale wiek van ongeveer 3,5 m). Voor VAT binnen stedelijk gebied geeft de provinciale verordening geen maximale omvang aan. De standaard meetbepaling voor een windturbine volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) is: de hoogte van een windturbine vanaf het peil tot aan de as van de windturbine. De rechtbank Leeuwarden heeft in de zaak Smitteweg 5 te Ballum voor de meetuitgangspunten anders besloten. Aangegeven is dat voor die gevallen waar geen regeling voor kleine windturbines in het ruimtelijk plan (bestemmingsplan) is opgenomen, het uitgangspunt voor meten de totale tiphoogte is. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de windturbine als een bouwwerk, geen gebouw zijnde, kan worden aangemerkt, mits er een functionele relatie met de hoofdbestemming is. Hierdoor gelden dan ook de regels met betrekking tot de bouwhoogte zoals het bestemmingsplan zijn opgenomen. Op grond van dit artikel kunnen enkel ondergeschikte bouwonderdelen buiten beschouwing worden gelaten bij de bepaling van de bouwhoogte. Zowel gezien de afmeting van de rotor als gezien de functie van de rotor kan naar het oordeel van de rechtbank niet gesproken worden van een ondergeschikt bouwonderdeel. Dit betekent dat er dus gemeten dient te worden vanaf het maaiveld tot de tiphoogte in plaats van de ashoogte. De maximale hoogte van de KWT mag dus niet hoger zijn dan de maximale bouwhoogte zoals in het bestemmingsplan is vastgesteld. Voor KWT’s op gebouwen geldt dat de maximale hoogte niet meer mag bedragen dan de helft van de totale hoogte van het gebouw met een totale hoogte van maximaal 10 meter. Om zodoende onevenredige aantasting van het uitzicht te voorkomen. De diameter van de rotor bij HAT-turbines varieert tussen circa 1 en 7 meter. Bij de VAT-turbines varieert de rotordiameter tussen 2 en 4,6 meter bij een rotorhoogte van 2 tot 5 meter (bron: Praktische toepassing van mini-windturbines, Ministerie EZ). De constructie en de hoogte van de mast zijn afhankelijk van het type turbine en de plek waarop de turbine wordt geplaatst. De totale ‘tiphoogte’ bij de HAT-turbines wordt berekend als de som van de mastlengte en de radius van de rotor. Bij de VAT-turbines wordt de rotor bovenop de mast gemonteerd. Daarom wordt de tiphoogte berekend als de som van de masthoogte en de hoogte van de rotor. Figuur 2.2 illustreert de berekening van de tiphoogte van beide turbinetypes. Omdat turbines, ook al zijn ze relatief klein, door hun afmeting en verschijningsvorm een grote invloed kunnen hebben in het ruimtelijk beeld, en door de uitspraak van de rechter, is het op Ameland alleen toegestaan om turbines te plaatsen die voldoen aan de volgende afmetingen: Op het maaiveld (vrijstaand) tiphoogte maximaal 10 m Op een gebouw tiphoogte (helft gebouw) of maximaal 10 m Maximale rotordiameter HAWT 3,5 m Maximale rotordiameter VAWT 3,5 m Maximale rotorhoogte VAWT 5m
Figuur 2.2 tiphoogte beide turbines
13
Ridgeblade windturbines zijn in principe beter inpasbaar. De RidgeBlade is ‘geïntegreerd’ in het dak waardoor deze nauwelijks opvalt. De rotorunits zijn modulair en in verschillende de lengtes te krijgen. De grotere rotorunits zijn geschikt voor industriele omgevingen terwijl de kleinere rototunits zijn bedoeld voor woonomgevingen. Voor de inpasbaarheid gaat het voornamelijk om de hoogte en die is respectievelijk 0,92 meter en 0,55 meter. De Ridgeblade windturbines vallen onder de horizontale as windturbines (HWAT).
(Hoogte) beperkingen Dit betekent dat bij het vergunningverleningstraject goed moet worden nagegaan of op een bepaalde locatie hoogte beperkingen gelden en deze door de plaatsing van een KWT niet worden overschreden. Verder moet er rekening worden gehouden met de maat en schaal van de bebouwing, erf of bedrijventerrein waar de KWT’s bijgeplaatst worden, in relatie tot de hoogte van de KWT. En of een molen geplaatst wordt op een erf in het open polderlandschap of bij een bedrijf in aansluiting op een dorp.
4.4 Ervaringen op de Waddeneilanden Vanwege soortgelijke omstandigheden is gekeken naar ervaring met het plaatsen van kleine windturbines op de andere Waddeneilanden. Op Texel en Terschelling is ervaring.
Ameland Bij het Natuurmuseum aan de Strandweg in Nes staan drie kleine windturbines. De KWT’s hebben een tiphoogte van circa 8 meter. De ervaring met deze KWT’s is dat deze niet rendabel zijn. De KWT’s zijn daarnaast onderhoudsgevoelig. De KWT’s hebben een educatief doel en een groen imago uit te stralen voor eilanders en toeristen. In 2013 is een omgevingsvergunning voor een kleine windturbine aan de Smitteweg 5 te Ballum aangevraagd. Toentertijd is geoordeeld dat de kleine windturbine binnen het bestemmingsplan paste. De kleine windturbine is vergund met een reguliere omgevingsvergunning. Uit de beroepszaak zijn de volgende conclusies getrokken: 1. Een kleine windturbine kan beschouwd worden als een ‘bouwwerk geen gebouw zijnde’, mits de KWT functioneel verbonden is met de hoofdbestemming. 2. Als er geen regeling opgenomen is in het geldende bestemmingsplan, moet voor de (maximale) hoogte het hoogste punt van de KWT worden genomen. Dit is de tiphoogte. Een KWT zou bij een nieuwe aanvraag op basis van de rechterlijke uitspraak vergund moeten worden. Er is echter (nog) geen nieuwe omgevingsvergunning voor een KWT aan de Smitteweg 5 te Ballum aangevraagd.
Texel De gemeente Texel heeft de ambitie om de plaatsing van kleine windmolens op het eiland in het kader van het energiebeleid sterk te stimuleren. Op verschillende plekken op Texel kun je windmolens vinden. Van hele kleine bij mensen thuis tot hele grote bij de haven in Oudeschild. De gemeente is van plan om meer windmolens op het eiland te plaatsen. Dit leidt steeds weer tot protesten. Natuurorganisaties en veel eilandbewoners zijn tegen, maar ook toeristenorganisaties. Zij vrezen dat het Texelse landschap door de windmolens wordt aangetast. Bron: Ecomare. Texelse staat op basis van de huidige bestemmingsplannnen kleine windturbines tot 10 meter hoogte toe. De gemeenteraad heft op 18 december 2013 besloten voor de langere termijn zal in nieuwe bestemmingsplannen een binnenplanse ontheffingsregeling worden opgenomen waarbij de ontheffingsgrens voor kleine windmolens wordt verhoogd tot 15 m.
Terschelling Op Terschelling is in 2008 een aanvraag ingediend voor het plaatsen van een energyball. In afwachting van te formuleren beleid is de aanvraag destijds opgeschort. De aanvrager heeft in 2013 verzocht om een besluit op zijn aanvraag. Gemeente Terschelling geeft in haar besluit aan dat wet- en regelgeving inmiddels zodanig is aangepast dat toepassing van ultrakleine kleinschalige windturbines voldoende is afgebakend. Nieuw specifiek beleid is derhalve niet nodig.
14
Gemeente Terschelling besluit op 9 juli 2013 het volgende 1. Binnen de bestaande wet- en regelgeving ultrakleine kleinschalige windturbines (KWT’s) toestaan, indien de vraag zich aandient. 2. Deze aanvraag inzetten als pilot. Een jaar na ingebruikname evalueren wat de omgevingsbelasting is en eventueel het beleid hierop aanpassen, zodat een onderbouwd gemotiveerde afweging kan worden gemaakt voor het toestaan dan wel weigeren van specifieke types KWT’s. Van de andere twee Waddeneilanden, Vlieland en Schiermonnikoog is geen ervaring met het plaatsen van kleine windturbines bekend.
4.5 Voor- en nadelen In deze notitie is het een en aan informatie voorbijgekomen waar conclusies uit getrokken kunnen worden ten aanzien van de gewenstheid van kleine windturbines. De voordelen van de kleine windturbine worden op Ameland voornamelijk in de bewustwording van duurzame energie en een voorbeeldfunctie gezien. De voordelen van kleine windturbines (op Ameland) zijn: -
profilering van Ameland als duurzaam eiland. Een positief groen imago geeft uitstraling voor de toeristen; voorbeeldfunctie: gemeente Ameland kan een voorbeeld stellen; het stimuleren van gedragsverandering: wie zelf energie opwekt, let beter op het verbruik en bespaart meer; een zichtbaar groen imago voor bedrijven: dit past goed bij groen beleid en bij maatschappelijk verantwoord ondernemen; CO2-besparing door middel van groene elektriciteit opwekking; onafhankelijkheid van de energieleverancier;
Door de lange terugverdientijd, vanwege het lage rendement in combinatie met de hoge investeringskosten, zullen kleine windturbines niet bijdragen om de gemeentelijke doelstelling te halen om in 2020 zelfvoorzienend op energiegebied te zijn. Daarnaast kleven er de volgende, in sommige gevallen eerder genoemde, nadelen aan het plaatsen van kleine windturbines (op Ameland): -
de turbinetypes zijn nog niet ver genoeg doorontwikkeld (efficiency verhoging, verlaging van geluidsoverlast en verhoging van veiligheid); de opbrengstprognoses opgegeven door de fabrikanten blijken vaak te optimistisch; er is geen onafhankelijke informatie over kleine windturbines, alle data komt van de leveranciers; er zijn geen normen voor de technische kwaliteit; de investeringskosten zijn vrij hoog, vooral in relatie tot de opbrengsten; de ruimtelijke impact en het maatschappelijk draagvlak wordt overwegen negatief ingeschat; mogelijke imagoschade voor Ameland als toeristische vakantiebestemming.
15
5. Gemeentelijk beleid kleine windturbines Op basis van de informatie in de vorige hoofdstukken wordt onderstaand het gemeentelijk beleid voor het toestaan van kleine windturbines op Ameland geformuleerd. In dit hoofdstuk worden de toe te passen (ruimtelijke) procedures geschetst. Aangegeven zal worden wat het uitgangspunt is voor de maximale hoogte van de kleine windturbine. Waar de kleine windturbines op Ameland geplaatst mogen worden, wordt onder de locatie- en plaatsingscriteria aangegeven. Vervolgens worden de redelijke eisen van Welstand aangegeven. Tenslotte volgen de overige algemene toetsingscriteria voor kleine windturbines.
5.1 Toe te passen ruimtelijke procedures Op Ameland zullen kleine windturbines vergund moeten worden als ze passen binnen het bestemmingsplan als zijnde ‘een bouwwerk geen gebouw zijnde’ met de maximale hoogte die in de regels van het bestemmingsplan wordt aangegeven. Indien plaatsing van een kleine windmolen niet past in het geldende bestemmingsplan kan plaatsing eventueel na het verlenen van binnenplanse en kleine buitenplanse ontheffing van het bestemmingsplanvoorschriften toch worden toegestaan. Hiervoor zal een maximale tiphoogte van 10 meter worden gehanteerd. Voor Ameland betekenen deze procedures dat er geen kleine windturbines hoger dan 10 meter tiphoogte worden geplaatst. In het algemeen bieden de bestemmingsplannen op Ameland binnen de bebouwde kom mogelijkheden voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een hoogte van 5 m. Voor de meeste bedrijventerreinen op Ameland zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een hoogte van 10 m toelaatbaar. In het agrarisch gebied is de maximaal toelaatbare hoogte voor deze bouwwerken (binnen agrarische bouwvlakken) 10 m. Voor woningen in het buitengebied geldt voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde een hoogtemaat van maximaal 5 m. De binnenplanse ontheffing ex artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 Wabo (kruimelgeval) zal alleen worden toegepast voor verlening van een kleine windturbine tot maximaal 10 meter hoogte, conform de meetuitgangspunten in paragraaf 4.3. De KWT zal alleen met een tijdelijke omgevingsvergunning vergund worden voor een periode van maximaal 10 jaar. Geregeld wordt in de omgevingsvergunning dat de KWT helemaal weer wordt opgeruimd na afloop van de instandhoudingstermijn die in de omgevingsvergunning is vastgesteld. Dit om geen onomkeerbare zaken tot gevolg te hebben en daarbij een periode in acht nemende die interessant is voor het rendement van de KWT.
5.2 Maximale hoogte Omdat turbines, ook al zijn ze relatief klein, door hun afmeting en verschijningsvorm een grote invloed kunnen hebben in het ruimtelijk beeld, en door de uitspraak van de rechter, is het op Ameland alleen toegestaan om turbines te plaatsen die voldoen aan de volgende afmetingen: Op het maaiveld (vrijstaand) tiphoogte maximaal Op een gebouw tiphoogte (helft gebouw) of maximaal Maximale rotordiameter HAWT Maximale rotordiameter VAWT Maximale rotorhoogte VAWT
10 m 10 m 3,5 m 3,5 m 5m
16
5.3 Locatie- en plaatsingscriteria Indien plaatsing van een kleine windturbine niet past in het geldende bestemmingsplan kan plaatsing na het verlenen van binnenplanse ontheffing van het bestemmingsplanvoorschriften, onder voorwaarden, toch worden toegestaan. Daarvoor gelden de volgende criteria: 1. Binnenplanse ontheffing van het bestemmingsplan is in beginsel mogelijk voor de plaatsing van kleinschalige windturbines: a) buiten de bebouwde kom in landschappelijk minder gevoelige gebieden langs verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, (verkeers)knooppunten, bedrijventerreinen, gemeentelijke gebouwen en binnen de agrarische bouwvakken van bestaande agrarische bedrijven; b) binnen de bebouwde kom op bedrijventerreinen; 2. Ontheffing van het bestemmingsplan voor de plaatsing van een kleinschalige windturbine is in ieder geval niet mogelijk: a) in of nabij bossen, duinen of natuurgebieden; b) in of nabij beschermde stads- en dorpsgezichten; c) in of nabij monumenten of waardevolle kleinschalige dorpskernen en waardevolle dorps- en/of stadsrandzones; d) in een woonomgeving; 3. bij de plaatsing en hoogtebepaling van de turbine moet verder rekening worden gehouden met: a) een goede ruimtelijke inpassing; b) het bewaren van voldoende afstand tot de (openbare) weg ter voorkoming van ongevallen als gevolg van een defect aan de turbine, dan wel de veiligheid van derden in het algemeen; c) de instandhouding en/of verhoging van de natuurlijke en landschappelijke waarden; en d) de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. 4. De turbine moet functioneel gebonden zijn aan het gebouw (de opgewekte energie mag het verbruik van het gebouw niet overtreffen) of de bestemming van de locatie waar de turbine wordt geplaatst (de plaatsing van de turbine dient niet primair de commerciële levering van energie aan derden); 5. De turbines dienen waar mogelijk gekoppeld te worden aan andere technische voorzieningen, zoals GSM of UMTS antennes. Bovengenoemde binnenplanse ontheffingsregeling zal in de eerste plaats worden toegepast op basis van de bestaande bestemmingsplan. In het algemeen geldt daarbij nu dat er voor kleine windmolens met een hoogte van maximaal 10 m ontheffing kan worden verleend. Voor de langere termijn zal op basis van ervaring en voortschrijdend inzicht in nieuwe bestemmingsplannen mogelijk een binnenplanse ontheffingsregeling expliciet kleine windturbines worden opgenomen. Indien dit zal gebeuren, zal deze ontheffingsregeling worden opgenomen door middel van een apart voorschrift in de algemene vrijstellings/ontheffingsregeling die ieder bestemmingsplan kent. De in deze beleidsnotitie genoemde criteria gelden daarbij vooralsnog als toetsingskader.
5.4 Redelijke eisen van welstand /welstandscriteria Bij de vorig welstandsnota waren er nog geen beoordelingscriteria opgenomen voor windturbines. De gemeente Ameland heeft als doelstelling het eiland in 2020 zelfvoorzienend te laten zijn in de energiebehoefte. De ontwikkelingen met betrekking tot windenergie hebben niet stil gestaan en ontwikkelen zich steeds verder. Mogelijkheden, aanvragen en regelgeving zijn veranderd en spelen in op de huidige mogelijkheden en ontwikkelingen. Objectgerichte beoordelingscriteria voor windturbines worden dan ook aan de welstandsnota toegevoegd. Het bestemmingsplan is maatgevend voor de plaatsing van windturbines. De welstandsadvisering geschiedt daarbinnen. Dit wil zeggen binnen de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Hieronder volgen objectgerichte criteria voor kleine windturbines, mits het bestemmingsplan dit toelaat. Uitgangspunt is dat een kleine windturbine een ‘bouwwerk geen gebouw zijnde’ is. Op Ameland zijn kleine windturbines niet expliciet opgenomen in de bestemmingsplannen, nog
17
uitgesloten. Bij de in de welstandsnota op te nemen beoordelingscriteria voor kleine windturbines wordt rekening gehouden met de rechtelijke uitspraak in de zaak Smitteweg en grotendeels geanticipeerd op de provinciale verordening Romte Frylân 2014. Daar waar een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een bouwwerk geen gebouw zijnde en deze past binnen de bestemmingregels, eventueel met binnenplanse ontheffing tot maximaal 10 meter hoogte, gelden het onderstaande. Objectgerichte criteria voor kleine windturbines tot 10 m hoogte Algemeen De kleine windturbines zijn veelal omgevingsvergunning plichtige objecten met een eigen verschijningsvorm die vanuit welstand moeilijk beoordeelbaar is aan de hand van de criteria zoals die voor de overige bebouwing gehanteerd worden. Tegelijk zijn ook kleine windturbines door hun omvang en het bewegen van in het bijzonder hun wieken in de regel zeer nadrukkelijk aanwezig zijn en daarmee sterk bepalend voor de ervaring van het directe omgevingsbeeld. Objectbeschrijving De verschijningsvorm van kleine windturbines varieert van zogenaamde ‘wokkelvormige’ turbines (roteren rond een doorgaande horizontaal gelegen, dan wel verticaal geplaatste as) tot de meer traditionele vorm van mast, rotor en mogelijk een gondel. Doel van een windturbine is het omzetten van windenergie in elektrische energie. Een kleine windturbine heeft een maximale tiphoogte van 10 meter waarvan de rotor bij een HAT en VAT een oppervlakte 2 beschrijft van maximaal 40m (een maximale wiekdiameter van 3,5 meter). De maatvoering is in vrijwel alle gevallen zodanig dat er sprake is van een passende schaalverwantschap met de omringende bebouwing. Locatiekeuze De locatiekeuze is afhankelijk van de planologische mogelijkheden vertaald in de bestemmingsplannen. Veelal zal de keuze vallen op plaatsing in bebouwd gebied zoals bedrijfventerreinen of daar waar mogelijk in het buitengebied. Bij agrarische percelen zal dit plaats vinden binnen het agrarisch bouwperceel. Van belang is dat de inpassing van windturbines passend is bij het bestaande bebouwingsbeeld, niet verstorend is voor de omgeving en er geen aantasting is van het karakter, de leefomgeving en het belevingsbeeld, waarde van het gebied c.q. situering ter plaatse. De ruimtelijke kwaliteit zoals aspecten als gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de omgeving moeten gewaarborgd blijven. Opstellingen in bebouwd gebied Plaatsing binnen de bebouwing (met name op bedrijventerreinen) draagt bij tot enige ondergeschiktheid en houdt als zodanig de verandering van het omgevingsbeeld beperkt. Bij plaatsing van kleine windturbines in onderlinge visuele nabijheid is afstemming op elkaar (plaats, hoogte, vorm) gewenst. Opstellingen in het landschap Een kleine windturbine zal opvallen in het omgevingsbeeld. Door plaatsing bij bebouwing (bijvoorbeeld een boerderij met forse stal) of een markant punt in het landschap voegt de kleine windturbine zich veelal binnen het omgevingsbeeld. Plaatsing van meerdere kleine windturbines dicht bij elkaar kan snel leiden tot een rommeligheid binnen de bestaande ruimtelijke kwaliteiten van een bebouwingscluster. Om dit te voorkomen is een grotere onderlinge afstand en afstemming vereist. Hoofdvorm, aanzichten en opmaak In hoofdvorm, aanzichten en opmaak dienen de onderdelen van de kleine windturbine ook in visueel opzicht op elkaar afgestemd te zijn. Daarnaast is vereist dat door vormgeving en materiaalen kleurbepaling de turbine het bestaande (kleinschalige) omgevingsbeeld noch nadelig beïnvloedt, noch domineert.
18
Genoemde welstandsaspecten zullen als welstandscriteria bij vergunningverlening worden vastgesteld.
5.6 Overige toetsingscriteria Naast de in dit hoofdstuk genoemde gemeentelijke beleidsuitgangspunten zullen aanvragen getoetst worden aan de landelijke regelgeving in de Wet milieubeheer en eisen ten aanzien van Veiligheid, Geluid en Slagschaduw, zoals aangegeven in hoofdstuk 2. In de herziene Welstandsnota worden criteria opgenomen met betrekking tot kleine windturbines.
19
6. Conclusie De gemeente heeft een faciliterende rol, daar waar het gaat om verzoeken vanuit de markt c.q particulieren voor het plaatsen van kleine windturbines. Uit de notitie blijkt dat kleine windturbines op dit moment niet rendabel zijn en daardoor niet wezenlijk bijdragen aan de doelstelling voor zelfvoorzienendheid van Ameland in 2020. Het wel of niet willen toestaan van kleine windturbines wordt hierdoor voornamelijk een ruimtelijke afweging en geen afweging op basis van energiebeleid. Om een goede afweging te kunnen maken moet er onderzocht worden wat de effecten van kleine windturbines op Ameland zijn. Op dit moment beschikken we over te weinig representatief vergelijkingsmateriaal om al een goed oordeel te kunnen vellen over o.a. de landschappelijke inpasbaarheid en de opbrengst op Ameland. Bovendien is er nogal wat diversiteit in verschijningsvorm van kleine windturbines. Wij willen dan ook bij wijze van proef op enkele locaties medewerking verlenen aan kleine windturbines. Op deze wijze krijgen we ervaring wat de impact is van dergelijke windturbines op het straatbeeld, de bevolking etc. Deze ervaringen uit deze 'maatwerk'-proeven willen we vervolgens benutten voor de afweging deze categorie al dan niet onder regulier beleid toe te staan. De volgende voorwaarden zijn verbonden aan de pilot: a. b.
c. d. e. f. g. h. i. k. I.
spreiding over de gemeente; in open gebieden; niet in bebouwde kommen (vanwege mogelijke problemen met beperking windvang bij (ver)bouw in de directe omgeving + mogelijke overlast omgeving) bedrijventerrein Hollum uitgezonderd; verschillende verschijningsvormen van kleine windturbines; plaatsing op de grond of op het dak; max hoogte (is hoogste punt van het bouwwerk), gemeten volgens de wijze van meten in de bestemmingsplanregels: 10 m1; geen noodzaak tot het kappen van bomen; max. vijf pilot-aanvragen; per aanvraag max. één (samenhangend) stelsel van kleine windturbines. Dus geen twee of meer afzonderlijke / op meerdere gebouwen; landschappelijke inpasbaarheid; onder de normale voorwaarden waaraan een omgevingsvergunning dient te voldoen, inclusief advies welstandscommissie; vergunde kleine windturbines mogen worden gehandhaafd, mits er bij de evaluatie geen zwaarwegende negatieve conclusies zijn; de deelnemers aan de pilot en hun eventuele rechtsopvolgers zijn verplicht hun medewerking te verlenen aan de evaluatie van de pilot (o.a. rendement).
voor de evaluatie de volgende toetsingskaders vast te stellen: a. b. c d. e. f.
tijdstip: omstreeks 1 juli 2018 of zoveel later als relevant blijkt te zijn voor de evaluatie van de pilot; rendement; overlast voor omgeving, trilling/geluidsoverlast; omwonenden worden gehoord en hun bevindingen worden er bij betrokken; visuele/landschappelijke inpassing; differentiatie in gebieden/gebieden uitsluiten.
20
Omdat het op voorhand niet duidelijk is of de kleine windturbines wenselijk zijn gelden ook de volgende aanvullende voorwaarden: 1. Door middel van een tijdelijke vergunning geldt een instandhoudingstermijn van maximaal 10 jaar, passend binnen het bestemmingsplan, voor een bouwwerk geen gebouw zijnde met een maximale tiphoogte van 10 meter;
2. Bij strijd met het bestemmingsplan met een binnenplanse of kleine buitenplanse ontheffing met een instandhoudingstermijn van maximaal 10 jaar;
3. Voor wat betreft locatiecriteria. De kleine windturbines zullen alleen onder voorwaarden worden toegestaan binnen agrarische bouwpercelen van bestaande agrarische bedrijven, op bedrijventerreinen, gemeentelijke gebouwen en centrumvoorzieningen binnen recreatieterreinen; 4. De kleine windturbines zullen voldoen aan welstandscriteria objectbeschrijving, locatiekeuze, opstelling en verschijningsvorm;
ten
aanzien
van
5. Genoemde binnenplanse ontheffingsregeling zal in de eerste plaats worden toegepast op basis van de bestaande bestemmingsplannen als “bouwwerken geen gebouw zijnde”. In het algemeen geldt daarbij nu dat er voor kleine windmolens met een hoogte van maximaal 10 m ontheffing kan worden verleend. Voor de langere termijn zal op basis van ervaring en voortschrijdend inzicht in nieuwe bestemmingsplannen mogelijk een binnenplanse ontheffingsregeling expliciet voor kleine windturbines worden opgenomen. Met bovenstaande voorwaarden wordt voldaan aan de doelstelling van deze notitie om op basis van het bestuurlijke standpunt te komen tot een toetsingskader op basis waarvan formele aanvragen voor kleine windturbines op Ameland getoetst en al dan niet vergund kunnen worden. Aan de hand van de evaluatie wordt besloten om al dan niet over te gaan tot het opnemen van kleine windturbines in het reguliere beleid en dus in de regels van bestemmingsplannen. Door voortschrijdend inzicht ten aanzien van ervaring met kleine windturbines zal in de toekomst het beleid ten aanzien van kleine windturbines geëvalueerd moeten worden.
21
Bijlagen
22
Bijlage 1: Technische gegevens kleine windturbines 7 Conform de IEC -definities worden kleine turbines ingedeeld op basis van hun afmeting. 2 2 Het rotoroppervlak van kleine windturbines wisselt tussen 0,5m en 200m bij een rotordiameter van 0,75 tot 15 meter. De masthoogte wordt doorgaans per locatie bepaald en kan variëren van 3 tot 25 meter. De turbines zijn leverbaar in vermogensclasses van 8 100 W tot en met 50 kW. De kleine windturbines zijn te verdelen in horizontale as 9 windturbines (HAT) en verticale as windturbines (VAT). HAT zijn ‘traditionele’ windturbines met twee of meerdere wieken bevestigd aan een horizontale as. De optimale stand van deze turbines is naar de wind toe. De turbine zoekt zelf deze stand op met behulp van een staart of kruimotor. Hierdoor zijn locaties met een constante windrichting het meest geschikt voor dit type, omdat niet telkens naar de juiste stand gezocht hoeft te worden. De laatste jaren ontstaan meer innovatieve uitvoeringen van de HAT. Voorbeelden daarvan zijn de Energy Ball en de WindWall. De Energy Ball heeft een horizontale as, met daaraan boogvormige bladen bevestigd die samen een opengewerkte bal vormen. De WindWall heeft ook boogvormige bladen, maar in dit geval vormen zijn samen een soort cilinder. Deze laatste turbine staat op een vaste plek ten opzichte van het dak en kan door zijn vorm niet meedraaien met de wind.
Voorbeelden van horizontale as winturbines (v.l.n.r.): Fortis Montana, Energy Ball; WindWall; DonQi. VAT zijn turbines die speciaal ontwikkeld zijn voor een turbulente omgeving. Door hun vormgeving staan deze turbines altijd in de juiste positie ten opzichte van de wind. Hierdoor hoeft de turbine niet constant met de wind mee te draaien. De turbines konden onderverdeeld worden naar werkingsprincipe: het weerstandsprincipe (Savonius) en het liftprincipe (Darrieus). Bij het weerstandsprincipe duwt de wind het blad van de turbine weg, hierdoor kan de turbine nooit sneller bewegen dan de wind zelf. De WindSide- turbine maakt gebruik van dit principe. Bij het liftprincipe is het bladprofiel zo ontworpen dat de bladen sneller kunnen draaien dan de wind zelf, met een hogere productie tot gevolg. De Turby-turbine maakt gebruik van dit principe. Bij moderne turbines worden beide principes gecombineerd, zoals bij de Ropatec-turbine.
7
International Electrotechnical Commission, deze commissie ontwikkelt algemene internationale normen voor de veiligheid van elektrische componenten en apparatuur. 8 Visiedocument Mini Windturbines, NWEA 9 Urban Wind Turbines, leidraad voor kleine windturbines in de bebouwde omgeving, WINEUR;
23
Bepaalde turbines, zoals de Turby en de Ropatec, kunnen zowel horizontale als verticale luchtstromen benutten. Daardoor bereiken ze bij toepassing op hoge gebouwen een hoger rendement.
Voorbeelden van verticale as windturbines (v.l.n.r.): Windside; Turby; Ropatec.
Mastuitvoeringen en verankering Er zijn drie basisvarianten van masten voor kleine windturbines: • een zelfdragende ronde mast; • een getuide mast; • een vakwerkmast.
Zelfdragende ronde mast
Vakwerkmast
Bij een veldopstelling of bij plaatsing op niet al te hoge daken wordt meestal gebruikgemaakt van zelfdragende ronde masten. Bij hogere masten en bij toepassing op hoge gebouwen wordt gewerkt met getuide versies of met vakwerkmasten. Verankering van een mast is afhankelijk van de omstandigheden op locatie (soort ondergrond, windcondities) en de belastingen die de turbine met zich mee brengt. Bij plaatsing op het maaiveld wordt gebruikgemaakt van de zogenaamde ‘flensbevestiging’ op een betonnen fundering. Op betonnen daken maakt men vaak gebruik van de flensbevestiging direct op het dakvlak. Hierbij wordt een metalen voetplaat op het dakvlak verankerd met behulp van eerder aangebrachte draadeinden (bij nieuwbouw) of met behulp van chemische ankers (bij bestaande bouw). Als er geen mogelijkheid is voor een directe bevestiging, biedt een ballastvoet uitkomst. Om de stabiliteit van de mast te vergroten wordt soms gebruik gemaakt van een drie- of een vierpoot (zie figuur). In gevallen waar het dakvlak de belastingen niet kan dragen, kan een zogenaamd ‘secundair frame’ van stalen liggers oplossing bieden. Hierbij worden de liggers zo geplaatst dat de belastingen worden overgedragen op de draagmuren zonder het dakvlak te belasten.
24
Flensbevestiging direct op het dakvlak
Getuide mast op een ballastvoet
25
Bijlage 2: Windaanbod en rendement De windsnelheden in Nederland op 10 meter hoogte variëren van 7,5 meter per seconde (m/s) lang de kust tot 3,5 m/s landinwaarts. In de gebouwde omgeving wordt de windsnelheid beïnvloed door gebouwen, bomen en andere obstakels. Er is sprake van meer turbulentie en onregelmatige snelheden. Beneden de gemiddelde dakhoogte is er in de gebouwde omgeving sprake van een relatief lagere windsnelheid door afscherming.10
Bron: KNMI
Veel turbines hebben een bepaalde windsnelheid nodig om op te starten. Uit een overzicht van WINEUR11 uit 2007 blijkt dat de opstartsnelheid doorgaans tussen de 2-3,5 m/s ligt. Een deel van de energieproductie verbruikt de turbine zelf, om de rotor op de starten als de turbine niet zelfstartend is of om circuits in de regeling van de turbine te bekrachtigen. Het spreekt voor zich dat hoe meer energie de turbine zelf gebruikt hoe nadeliger dit is voor het economisch rendement van de turbine. 10 11
Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines; SenterNovem/NWEA Urban Wind Turbines, leidraad voor kleine windturbines in de bebouwde omgeving; WINEUR
26
Bijlage 3 Testresultaten van verschillende proeven Bijna 40 kleine windturbines getest
Voor wie nog niet overtuigd is van de zinloosheid van kleine windturbines in een stedelijke omgeving: hieronder de gedetailleerde resultaten van twee recente praktijktests in Nederland en in het Verenigd Koninkrijk. Beide tests vullen elkaar door een verschillende aanpak zeer goed aan, en laten overtuigend zien dat kleine turbines in bijna alle gevallen zowel vanuit financieel als ecologisch oogpunt een zeer slecht idee zijn. De toekomst is aan zonne-energie en grote windturbines. -------------------------------------------------------------------------------------------------------Een persoonlijke windturbine op je dak of in de tuin: het is een aantrekkelijk idee, maar in praktijk werkt het - helaas - niet. Nog afgezien van bijkomende problemen zoals geluidsoverlast en gevaar (windmolens kunnen bijvoorbeeld wel eens een wiek verliezen), is de elektriciteitsopbrengst ervan bedroevend laag. De terugverdientijd is daardoor veel langer dan de levensduur van de machines (zoals we eerder al berekenden voor de Energy Ball). Kleine windmolens schaden het milieu Nog problematischer is dat de productie van persoonlijke windturbines vaak meer energie kost dan de machines gedurende hun levensduur opleveren. Ook gebeurt het dat kleine windmolens tijdens het gebruik meer elektriciteit verbruiken dan ze opleveren. De machines zijn dus niet alleen een slecht idee voor de portemonnee, ze schaden ook het milieu. Het fundamentele probleem is dat er in een bebouwde omgeving niet voldoende wind is en te veel turbulentie. Veel fabrikanten beweren windturbines te verkopen die wel werken in die omstandigheden, maar testresultaten bewijzen dat dit onzin is: de opbrengst van een 27
windturbine wordt bijna volledig bepaald door de rotordiameter (zie het Nederlandse onderzoek) en de locatie (zie het Engelse onderzoek). --------------------------------------------------------------------------------------------------------
12 windmolens getest in Nederland
Een praktijktest uitgevoerd in de Nederlandse provincie Zeeland (waar het flink kan waaien) toont aan dat kleine windmolens per definitie weinig elektriciteit leveren. De rotordiameter is van doorslaggevend belang bij de opbrengst van een windturbine, het design heeft nauwelijks een invloed. Voor de test werden 12 kleine turbines op een rij geplaatst in een open veld (zie foto hierboven, door Jeroen Haringman). De elektriciteitsopbrengst van de machines werd gemeten over een periode van een jaar (1 april 2008 tot 31 maart 2009). De gemiddelde windsnelheid tijdens deze periode was 3,8 meter per seconde (al is daar discussie over, zie verder). -------------------------------------------------------------------------------------------------------Drie windturbines gingen stuk. Hieronder de teleurstellende resultaten van de andere machines (tussen haakjes de kostprijs van elke machine, gevolgd door de hoeveelheid opgewekte elektriciteit): •
Energy Ball v100 (4.304 euro) : 73 kWh per jaar, of een gemiddeld vermogen van 8,3 watt.
•
Ampair 600 (8.925 euro) : 245 kWh per jaar, gemiddeld vermogen van 28 watt.
•
Turby (21.350 euro) : 247 kWh per jaar, gemiddeld vermogen van 28,1 watt.
•
Airdolphin (17.548 euro) : 393 kWh per jaar, gemiddeld vermogen van 44,8 watt.
•
WRE 030 (29.512 euro) : 404 kWh per jaar, gemiddeld vermogen van 46 watt.
•
WRE 060 (37.187 euro) : 485 kWh per jaar, gemiddeld vermogen van 55,4 watt.
•
Passaat (9.239 euro) : 578 kWh per jaar, gemiddeld vermogen van 66 watt.
•
Skystream (10.742 euro) : 2,109 kWh per jaar, gemiddeld vermogen van 240,7 watt.
•
Montana (18.508 euro) : 2,691 kWh per jaar, gemiddeld vermogen van 307 watt.
28
Dit is de elektriciteitsopbrengst in een open veld: de opbrengst in een bebouwde omgeving zal dus nog gevoelig lager liggen. 47 windmolens voor één huisgezin Een gemiddeld Nederlands huishouden consumeert 3.400 kilowattuur per jaar. Hieronder het aantal windturbines, en de totale kost ervan, die nodig zijn om een gemiddeld Nederlands huisgezin volledig op windenergie te doen draaien: •
Energy Ball : 47 windturbines (202.288 euro)
•
Ampair : 14 windturbines (124.950 euro)
•
Turby : 14 windturbines (298.900 euro)
•
Airdolphin : 9 windturbines (157.932 euro)
•
WRE 030 : 9 windturbines (265.608 euro)
•
WRE 060 : 7 windturbines (260.309 euro)
•
Passaat : 6 windturbines (55.434 euro)
•
Skystream : 2 windturbines (21.484 euro)
•
Montana : 2 windturbines (37.016 euro)
Rotordiameter Op het eerste gezicht lijken de uiteenlopende resultaten erop te wijzen dat het ontwerp van de windmolen erg belangrijk is. Maar als je de energie-opbrengst van elke turbine vergelijkt met de rotordiameter, wordt duidelijk dat het concept van kleine windmolens fundamenteel fout zit: de best scorende machines zijn simpelweg diegene die het grootst zijn: •
Energy Ball : 1 meter
•
Ampair : 1.7 meter
•
Turby : 2 meter
•
Airdolphin : 1.8 meter
•
WRE 030 : 2.5 meter
•
WRE 060 : 3.3 meter
•
Passaat : 3.12 meter
•
Skystream : 3.7 meter
•
Montana : 5 meter
Windturbines met een rotordiameter van 4 of 5 meter passen niet meer op het dak of aan de gevel, en zo'n machine zet je ook niet zomaar in je tuin neer.
Vergelijking met een grote windturbine De Nederlandse windenergie-expert Jaap Langenbach merkt op dat er dichtbij het testveld een (relatief) grote windturbine staat met een rotordiameter van 18 meter, en dat die 29
machine 143.000 kWh per jaar levert (of een gemiddeld vermogen van 16.324 watt). Ze kan dus 42 Nederlandse huishoudens van elektriciteit voorzien. Deze grote windturbine kost slechts 17 procent meer dan alle kleine windmolens samen (190.000 euro), maar ze levert bijna 20 keer zoveel energie. Dat komt neer op 4.523 euro per huishouden. Daar heb je één Energy Ball voor. -------------------------------------------------------------------------------------------------------Als je de rotordiameter van een windturbine verdubbelt, dan beslaan de wieken een oppervlakte die 4 keer groter is. Je materiaalkost verdubbelt, maar de opbrengst neemt met een factor 4 toe. Dus hoe groter de rotordiameter, hoe meer waar je krijgt voor je geld. En andersom. Onduidelijkheid over de gemeten windsnelheid De testresultaten geven waarschijnlijk een nog te rooskleurig beeld van de prestaties van de turbines. Een aantal mensen stelt zich vragen bij de gemeten windsnelheid van gemiddeld 3,8 meter per seconde. Volgens de windkaart van Nederland bedraagt de gemiddelde windsnelheid op 10 meter hoogte in dit gebied immers 6 meter per seconde. Volgens ecotech-criticus Jeroen Haringman geven de metingen van andere windturbines in de ruime omgeving aan dat de windsnelheid in die periode zelfs iets boven het gemiddelde zat. Volgens de website Olino gaf een meetstation van de Nederlandse weerkundige dienst op slechts 14 kilometer afstand van het testveld een gemiddelde windsnelheid aan van 6 meter per seconde, zoals verwacht. De auteur van het artikel confronteerde de organisatoren met die informatie, waarop die antwoordden dat de gemeten windsnelheid bij de proeven slechts "indicatief" was. Met andere woorden: mogelijk lag de windsnelheid een stuk hoger dan de vermelde 3,8 meter per seconde, en dat zou betekenen dat de machines nog veel slechter presteren. Want dan zou hun opbrengst bij 3,8 meter per seconde (een realistischer windsnelheid dan de uitzonderlijke 6 m/s aan de winderige kust) nog veel lager liggen. --------------------------------------------------------------------------------------------------------
30
26 windmolens getest in het Verenigd Koninkrijk
Het Warwick Wind Trials Project in het Verenigd Koninkrijk verzamelde van oktober 2007 tot oktober 2008 gegevens over de elektriciteitsopbrengst van 26 kleine windturbines van 5 fabrikanten, geplaatst op verschillende locaties in heel Groot-Brittanië. De resultaten werden in januari 2009 bekend gemaakt. Het ging zowel om turbines aan de gevel of op het dak van eengezinswoningen, als om turbines op het dak van hoge flatgebouwen (ongeveer de helft van de gevallen). Bedoeling was dus niet om te onderzoeken hoe de verschillende types machines functioneren ten opzichte van elkaar, maar hoe goed of hoe slecht kleine windmolens werken in een specifieke omgeving. De windturbines in de test waren (tussen haakjes het maximum vermogen volgens de fabrikant): Ampair 600 230 (600 watt), Eclectic StealthGen 400 (1.000 watt), Zephyr Air Dolphin Z1000 (400 watt), Windsave WS 1000 (1.000 watt), Windsave WS 1200 (1.250 watt) en Swift (1.500 watt). Tot 17 keer minder energie dan beloofd De gemiddelde opbrengst van de turbines bedroeg 78 kWh per jaar (inclusief de referentiesite, een kleine windturbine op een ideale plaats vlak bij zee). Dat komt overeen met een gemiddeld vermogen van 8,9 watt - ongeveer het verbruik van een draadloze modem. De machines draaien daarmee op gemiddeld 0,85 procent van hun maximale capaciteit (bij grote windturbines is dat tussen de 10 en 30 procent). De werkelijke opbrengst van de turbines ligt daarmee 15 tot 17 keer lager dan de maximum capaciteit die de fabrikanten vooropstellen. En zoals vermeld staat de helft van de machines op het dak van een flatgebouw. Technische problemen en schade
31
Als er geen rekening wordt gehouden met de tijd dat de windmolens buiten dienst waren door technische problemen of onderhoud, dan stijgt de gemiddelde opbrengst van de turbines tot 230 kWh per jaar (of een gemiddeld vermogen van 26 watt). De turbines draaien dan op 4,15 procent van hun maximale capaciteit (0,29 tot 16,54 procent, afhankelijk van de locatie). -------------------------------------------------------------------------------------------------------Dat (theoretische) cijfer is al iets positiever, maar duidt er tegelijk op dat de machines met heel wat technische problemen kregen af te rekenen. In tegenstelling tot zonnepanelen bestaan windmolens nu eenmaal uit bewegende onderdelen. Twee windturbines verloren een wiek, één machine verloor de staart - niet bepaald wenselijke eigenschappen in een dichtbevolkte stad. Eén turbine beschadigde de gevel (niet de schuld van de fabrikant, maar van de installateur). Geluidsoverlast De best presterende turbine - die op een 45 meter hoog flatgebouw is gemonteerd dat op een heuvel staat - leverde 869 kWh per jaar (een gemiddeld vermogen van 99 watt), de slechtst presterende turbine - bevestigd aan een eengezinswoning - leverde 15 kWh per jaar (een gemiddeld vermogen van 1,7 watt - nauwelijks genoeg om een analoge radio te doen werken). De resultaten tonen duidelijk aan dat de locatie van doorslaggevend belang is. De best geplaatste turbines leverden op een maand tijd evenveel energie op dan andere turbines op een heel jaar. De best presterende machines moesten echter buiten werking worden gesteld omdat de bewoners kloegen over geluidsoverlast. Ook bij alle andere windturbines bleek geluidsoverlast een onverwacht probleem. Sommige turbines verbruiken meer elektriciteit dan ze opleveren Interessant is dat het onderzoek ook meetresultaten geeft voor het energieverbruik van de elektronica in de windturbines zelf. Gemiddeld genomen bedraagt dat verbruik 29 kWh per windmolen per jaar (van 3 kWh tot 136 kWh per jaar, afhankelijk van de machine). Dat betekent dus dat een deel van de windturbines meer elektriciteit consumeert dan ze oplevert (en dan hebben we het niet eens over de energie die het kost om de machines te produceren). -------------------------------------------------------------------------------------------------------Het rapport waarschuwt ervoor dat de agressieve en misleidende marketing van de producenten, in combinatie met het enthousiasme en de goedgelovigheid van de consumenten en de overheid, kunnen leiden tot een beschadiging van het imago van windenergie - inclusief dat van grote windmolens, die wel een aantrekkelijke elektriciteitsopbrengst en terugverdientijd hebben. © Kris De Decker
32