Activiteiten rondom kerndoel 5 De leerlingen leren naar inhoud en vorm teksten te schrijven met verschillende functies, zoals: informeren, instrueren, overtuigen of plezier verschaffen.
Groep 1/2
Wat doet de leraar - De leraar zorgt voor een stimulerende schrijfomgeving met een rijk en gevarieerd aanbod van materialen: In de klas zijn veel voorbeelden van geschreven taal (eigen teksten, nieuwsbord, labels); Schrijfhoek met verschillende materialen (bijv. letterstempels, schrijfpapier, potloden etc.); Thematische speelhoek met schrijfmaterialen en eigen teksten van kinderen; Computer. - De leraar vertoont voorbeeldgedrag. De leraar maakt zelf bijvoorbeeld regelmatig in het bijzijn van de leerlingen notities, schrijft nieuwtjes op een bord, schrijft de dagplanning met pictogrammen op het bord etc. De leerlingen ervaren hierdoor de functie van schrift; - De leraar creëert betekenisvolle schrijfaanleidingen; - De leraar speelt waar ruimte is mee in de speelhoek waarbij er aanknopingspunten worden gezocht om schrijfactiviteiten uit te lokken; - De leraar accepteert elke vorm van schrijven ( tekenen, krabbelen, letterachtige tekens, echte letters en fonetisch schrift); - De leraar schrijft teksten bij tekeningen van de leerlingen (dit hoeft niet bij elke tekening, maar bij een aantal betekenisvolle activiteiten); - De leraar lokt uit tot denken en praten over geschreven taal. Nadat de leerlingen bezig zijn geweest met een schrijf activiteit bespreek de leraar hun schrijfproduct of tekening. Aandachtspunten voor de leraar Algemeen: De functies van taal zijn op veel manieren onderscheiden en beschreven. - de communicatieve functie van taal: taal wordt gebruikt om te communiceren met anderen. Een taalgebruiker wil iemand bijvoorbeeld informeren of amuseren. Rondom elk thema zijn er verschillende materialen voor het magneetbord. Bij een aantal thema’s is het magneetbord al ingepland, maar als groepsleerkracht kan men er dus zelf voor kiezen om het bord bij elk thema in te zetten. Het materiaal is aanwezig! Thema Begin schooljaar
Activiteit Laat school maar beginnen! Magneetbord! De leerlingen maken met de vormen die er liggen een mooie “tekening/voorstelling” van wat hun verstaan onder het begin van het schooljaar. Aan de hand van de opbouw die de leerlingen hebben gemaakt met de vormen kan de leerkracht er een verhaal bij schrijven. Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerkracht kan er ook voor kiezen om de leerlingen eerst zelf te laten experimenteren met letters (de leerlingen “schrijven” hun eigen verhaal erbij). De leerkracht accepteert dan elke vorm van schrijven (tekenen, krabbelen, letterachtige tekens, echte letters, fonetisch schrift); - De leerlingen presenteren hun “tekst” aan hun klasgenoten. De leerlingen gaan dan allemaal in de “stel-hoek” zitten (dit is de stimulerende leeromgeving).
Herfst
Kerst
Het is herfst! Magneetbord! De leerlingen maken met de vormen die er liggen een mooie “tekening/voorstelling” van wat zij zelf bedenken rondom het thema herfst. Aan de hand van de opbouw die de leerlingen hebben gemaakt met de vormen kan de leerkracht er een verhaal bij schrijven. Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerkracht kan er ook voor kiezen om de leerlingen eerst zelf te laten experimenteren met letters (de leerlingen “schrijven” hun eigen verhaal erbij). De leerkracht accepteert dan elke vorm van schrijven (tekenen, krabbelen, letterachtige tekens, echte letters, fonetisch schrift); - De leerlingen presenteren hun “tekst” aan hun klasgenoten. De leerlingen gaan dan allemaal in de “stel-hoek” zitten (dit is de stimulerende leeromgeving). Kleine kerstkabouters De leerkracht heeft een activiteit die ongeveer 4 weken zal duren. Tijdens een week wordt er aan een episodekaart gewerkt. De leerlingen luisteren naar het verhaal en de leerkracht kan dan de stappen volgen van sleutelvragen en activiteiten om de leerlingen voldoende uitdaging te bieden. Episode 1 Wie zijn de kerstkabouters? Sleutelvragen
o o o o o
Activiteiten
o o o o
Klassenorganisatie
o o o
Middelen
o o o o
Hoe ziet een kerstkabouter eruit? Wanneer zijn mensen wel eens verdrietig? Hoe kunnen de kerstkabouters mensen blij maken? Hoe zou het huis van de kerstkabouters eruit zien? Kunnen wij in de huishoek en huisje voor de kerstkabouters maken? Samen gaan we de huishoek verbouwen tot kabouterhuis Plannen voor het werk van de kerstkabouters opschrijven of tekenen. Jezelf als kerstkabouter tekenen Enkele tekeningen uitkiezen voor de muurkrant Het inrichten van de huishoek doen we met een klein groepje Het is de bedoeling er ruimte te scheppen voor de plannen van de kerstkabouters. De plannen kunnen ook met een groepje worden uitgewerkt samen met de leerkracht. Kaboutermutsen Knutselspullen Tekenbenodigdheden Verschillende soorten papier
Het verhaal Episode 1 Laatst wandelde ik hier in het bos achter school. Ineens hoorde ik zacht roepen. Eerst zag ik niet waar het vandaan kwam. Totdat ik naar de grond keek. Voor mij stonden vier kabouters. Ze zagen er een beetje anders uit als gewone kabouters, maar het waren toch wel kabouters. Ik ging op m’n hurken zitten om ze beter te kunnen zien. Een vrouwtjeskabouter vroeg of ik de juf van de school was. Ik zei natuurlijk:”Ja”. En wat ik toen hoorde was wel heel bijzonder. Ze vertelde dat zij kerstkabouters waren. En dat zij wilden bedenken hoe ze mensen blij konden maken. Want dat vonden zij het allerleukste om te doen. Maar nou hadden de mensen met Sinterklaas al zoveel cadeautjes gehad. Dus die hoefden zij niet te geven. En toen vroeg zij aan mij of ik aan jullie wilde vragen of je mensen ook nog op een andere manier kon blij maken. En of er soms mensen waren die heel nodig eens een keertje blij gemaakt moesten worden omdat ze al heel lang verdrietig zijn. Nou en nu wil ik dus aan jullie vragen of jullie iets kunnen bedenken voor die kerstkabouters. Als jullie het goed vinden willen ze wel en poosje in onze huishoek komen wonen….
Episode 2 Brieven maken en versturen. Sleutelvragen
o o o o
Activiteiten
Klassenorganisatie Middelen
o o o o o o o o o o
Wanneer stuur je iemand een brief of kaart? Wat kun je erin schrijven? Hoe moet je de brief versturen? Wat voor soorten kaarten kunnen we maken? Gesprek over hoe je post kunt verstruren. Voorbeeldteksten bedenken Voorbeeldkaarten maken Samen een kaart naar huis posten. Enkele kaarten op de muurkrant hangen De meeste activiteiten zijn beter geschikt om in de kleine kring te bespreken of te verwerken Verschillende soorten kerstkaarten Boek: Teddy stuurt kerstpost Postzegels, enveloppen, In de posthoek ligt al een adressenboek van de klas.
Het verhaal Episode 2 De kerstkabouters hebben een kerstkaart gekregen. Ze zijn er heel blij mee. Nu willen zij natuurlijk ook kerstkaarten gaan maken en versturen. Kunnen de kinderen hun uitleggen hoe dat allemaal moet? En stuur je alleen maar kaarten als het bijna kerstmis is?
Episode 3
Kerstfeest vieren Sleutelvragen
Activiteiten
o o o o o o o o o o o
Klassenorganisatie
Middelen
o o o o o o o o o
Hoe vieren jullie thuis kerstfeest? Wat heb je ervoor nodig? Kunnen wij voorbeelden maken? Hoe kunnen de kabouters zelf kerstfeest vieren? Welke liedjes zingen jullie met kerst? Wanneer vieren wij kerstfeest? Gebruiken rond het kerstfeest inventariseren Ideeën voor de kabouters opschrijven Samen kerstliedjes zingen, opnemen op een bandje. Versieringen maken Kalender maken, feest op school, feest thuis, nieuwjaar. Brief van de kabouters ligt op tafel Bespreken in de grote kring Antwoord schrijven in de kleine kring Allerlei versieringen maken in een knutselcircuit. Kalender invullen in de grote kring De kalender bij de muurkrant hangen Ouders vragen voor het circuit Glitterspullen klaarleggen Knutselboeken aanbieden
Het verhaal Episode 3 Er ligt een briefje op tafel van de kerstkabouters. Ze willen graag in hun eigen huisje kerstfeest gaan vieren. Maar eigenlijk hebben ze dat nog nooit gedaan. Hoe moet dat? Gaat dat overal hetzelfde? En wat hebben ze nodig?
Episode 4 Wat hebben de kabouters nodig om een winterslaap te houden? Sleutelvragen
o o o
Activiteiten
o o o o
Klassenorganisatie
o Middelen
o
Wat is een winterslaap? Wie houden een winterslaap? Wat heb je nodig om een winterslaap te houden? Gesprek Lijst maken De lijst aan de muurkrant hangen In de kleine kring bespreken we de vragen In de hele groep maken we een lijst, juf schrijft. Papier en stiften
Het verhaal Episode 4 Het wordt tijd voor de winterslaap. Als het koud wordt gaan de kabouters heel veel slapen. Ze komen hun huisje niet uit voor een lange tijd. Kunnen de kinderen bedenken wat je dan allemaal nodig hebt? Er volgt nog een afscheidsbriefje waarin de kinderen bedankt worden voor hun hulp en ideeën en wie weet tot ziens in de lente.
Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerkracht lokt uit tot denken en praten over geschreven taal. Zij praat voorafgaand aan een schrijfactiviteit, zodat de leerlingen op schrijfideeën komen. Zij voert na het schrijven met de leerlingen gesprekjes over hun schrijfproduct of tekening; - De leerkracht zorgt voor een stimulerende omgeving met rijk en gevarieerd aanbod van materialen zoals: een thematische spelhoek (huishoek) met schrijfmaterialen voor het maken van kaartjes; - De leerkracht creëert betekenisvolle schrijfaanleidingen of grijpt deze aan. Winter
Rita mist de sneeuwpret De leerkracht vertelt een verhaal over de winter. De leerlingen laten hierbij hun fantasie werken en maken er een tekening bij. De leerkracht schrijft er later bij wat de leerlingen hebben getekend. Het verhaal Er is een heleboel sneeuw buiten en alle jongens en meisjes die net uit school komen, gooien met sneeuwballen en maken hele mooie sneeuwpoppen. Maar er is één meisje die niet buiten is. Ze heet Rita. Rita is ziek en moet van de dokter nog een lange tijd in bed blijven. Na een tijdje komt Jan, haar beste vriend bij haar op bezoek. “Hallo Rita, ben je al weer gauw beter?” vraagt hij. “Nee”, zegt Rita droevig “en ik vind het helemaal niet leuk dat ik niet buiten kan spelen, net nu er eindelijk weer sneeuw ligt”. Jan krijgt medelijden met haar en hij denkt heel goed na. Ineens krijgt hij een goed idee. “Dag Rita” zegt hij snel,
“ik komen morgen weer bij je langs, ik ben helemaal vergeten dat ik nog een boodschap voor mijn moeder moet doen”. En hij gaat vlug weg. Als hij buiten is roept hij naar de spelende kinderen: “Jongens kom een hier!”. Al snel staat iedereen bij Jan en hij verteld ze zijn plannetje. “Ja, laten we dat doen!” roepen ze allemaal als Jan klaar is. Heel zachtjes lopen ze naar het huis van Rita. “Luister”, fluistert Jan “ hier in de tuin doen we het, vlak voor het raam”. De kinderen beginnen ijverig met het rollen van sneeuwballen, totdat het hele grote sneeuwballen zin geworden. Ze maken er een hele mooie sneeuwpop van. Als ze klaar zijn gaat Jan bij Rita naar binnen en vraagt aan de moeder van Rita of zij met haar bed voor het raam mag liggen. Rita mag even op een stoel zitten, zodat mama het bed voor het raam kan schuiven, ze kijkt al stiekem even naar buiten en wordt helemaal blij van binnen. “Kom maar lieverd, ga hier maar lekker liggen”, zegt mama. Rita gaat liggen en kijkt naar buiten. “Oh wat mooi” zegt ze dan, “dat vind ik lief van jullie. Nu heb ik ook een sneeuwpop”. Ze klapt in haar handen zo blij is ze. Na een tijdje als het al donker begint te worden gaan alle kinderen naar huis. Rita gaat weer slapen, met een glimlach om haar mond. De volgende morgen doet haar moeder de gordijnen open. “oh kijk nou eens, daar staat een hele grote doos vol met fruit!” Op dat moment komen Jan en de andere kinderen uit de buurt aangelopen. Jan pakt de grote doos op en neemt hem mee naar binnen. Ze lopen naar Rita. “Dit is voor jou Rita en als je ddaar elke dag wat van eet, ben je zo weer beter”, zegt Jan. “Je hebt het van ons allemaal gekregen”. “Dankjewel allemaal en reken er maar op dat ik elke dag wat uit de doos eet, want ik wil weer dolgraag met jullie buitenspelen. Tot slot zwaait ze haar vriendjes uit die naar school gaan.
Carnaval
Lente
Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen ervaren het permanente karakter van geschreven taal. Ze ervaren dat tekenen en tekens produceren mogelijkheden bieden tot communicatie; - De leerkracht zorgt voor een stimulerende schrijfomgeving met rijk en gevarieerd aan van materialen zoals: dat er in de klas veel voorbeelden hangen/aanwezig zijn van geschreven taal. Waar is dat feestje? Magneetbord! De leerlingen maken met de vormen die er liggen een mooie “tekening/voorstelling” van wat voor zich zien bij het thema carnaval. Aan de hand van de opbouw die de leerlingen hebben gemaakt met de vormen kan de leerkracht er een verhaal bij schrijven. Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerkracht kan er ook voor kiezen om de leerlingen eerst zelf te laten experimenteren met letters (de leerlingen “schrijven” hun eigen verhaal erbij). De leerkracht accepteert dan elke vorm van schrijven (tekenen, krabbelen, letterachtige tekens, echte letters, fonetisch schrift); - De leerlingen presenteren hun “tekst” aan hun klasgenoten. De leerlingen gaan dan allemaal in de “stel-hoek” zitten (dit is de stimulerende leeromgeving). Praatplaten Lente De leerkracht heeft twee verschillende praatplaten (praatplaat 1 is wat
makkelijker dan praatplaat 2). De leerlingen gaan rondom de praatplaat een verhaal maken. Voordat de leerlingen daarmee beginnen vraagt de leerkracht eerst wat de leerlingen allemaal zien op de praatplaat. Hierbij gebruikt de leerkracht de woorden: wie, wat, waar. De leerkracht kan tot slot eventuele woordkaarten maken, deze kunnen dan later bij de praatplaat worden gehangen (woordenschat). Praatplaat 1
Praatplaat 2
Pasen
Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen kunnen aan de hand van een plaatje vertellen wat zij daarop zien en wat er allemaal gebeurd. De leerlingen weten hierdoor dat taal een communicatieve functie kan hebben; - De leerkracht zorgt ervoor dat er verschillende bladeren klaarliggen waar de leerlingen/de leerkracht woorden op kunnen/kan schrijven die te maken hebben met de praatplaat. Het mooiste paasei!! Maak het verhaaltje af. De leerkracht start met het vertellen van een verhaal,
de leerlingen maken het verhaal af. De leerlingen maken om en om verschillende zinnen die passen bij het verhaal. Het verhaal Er was eens een haasje, een heel lief haasje, met lange oren en een klein wit pluizig staartje. Dit haasje was niet zomaar een haasje, maar een paashaasje! Op een dag vlak voor Pasen kreeg het paashaasje een bijzondere opdracht van de grote paashaas. Paashaasje, zei grote paashaas, jij moet dit jaar het mooiste paasei van de wereld naar de koning brengen. Het paashaasje kreeg er een beetje de kriebeltjes van in zijn buikje. Hij moest het allermooiste paasei van de wereld naar de koning brengen? Maar waarom wil de koning dat mooie paasei hebben grote paashaas? Vroeg het paashaasje. Nou, zei de grote paashaas, omdat de koning een paasfeest geeft voor alle koningen en koninginnen van de hele wereld en dan wil hij dat mooie paasei laten zien……..
Zomervakantie
Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen presenteren hun bedachte zin aan de rest van de klasgenoten. Dit gebeurd direct klassikaal, omdat het een gezamenlijke opdracht is; - De leerkracht zorgt voor een stimulerende schrijfomgeving met rijk en gevarieerd aan van materialen zoals: het gebruik maken van een computer. Hierdoor kan de leerkracht de zinnen die de leerlingen bedenken uittypen en later eventueel een plekje geven in de klas. (De activiteit kan eventueel uitgebreid worden door tekeningen erbij te laten maken). Hoera, bijna vakantie! De leerlingen maken een tekening over wat hun gaan doen in de zomervakantie. De leerkracht schrijft daarbij wat de leerlingen hebben getekend. Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerkracht schrijft “ op verzoek van” de leerlingen bij hun tekening. De leerkracht nodigt de leerlingen uit zo letterlijk mogelijk te dicteren wat hij/zij moet schrijven.; - De leerlingen “schrijven” op hun eigen niveau. Zo tekent het ene kind over zijn gedachten over de zomervakantie en wil hij dat de leerkracht er wat bij schrijft. Een ander kind wil zelf al dingen proberen te schrijven zoals: hun naam, of kleine woordjes.
Groep 2/3
Wat doet de leraar - De leraar zorgt voor een stimulerende schrijfomgeving met een rijk en gevarieerd aanbod van materialen: In de klas zijn veel voorbeelden van geschreven taal (eigen teksten, nieuwsbord, labels); Schrijfhoek met verschillende materialen (bijv. letterstempels, schrijfpapier, potloden etc.); Thematische spel-hoek met schrijfmaterialen en eigen teksten van leerlingen; Computer. - De leraar vertoont voorbeeldgedrag. De leraar maakt zelf bijvoorbeeld regelmatig in het bijzijn van de leerlingen notities, schrijft nieuwtjes op een bord, schrijft de dag-planning met pictogrammen op
het bord etc. De leerlingen ervaren hierdoor de functie van schrift; - De leraar creëert betekenisvolle schrijfaanleidingen; - De leraar speelt waar ruimte is mee in de spel-hoek waarbij er aanknopingspunten worden gezocht om schrijfactiviteiten uit te lokken; - De leraar accepteert elke vorm van schrijven ( tekenen, krabbelen, letterachtige tekens, echte letters en fonetisch schrift); - De leraar schrijft teksten bij tekeningen van de leerlingen (dit hoeft niet bij elke tekening, maar bij een aantal betekenisvolle activiteiten); - De leraar lokt uit tot denken en praten over geschreven taal. Nadat de leerlingen bezig zijn geweest met een schrijf activiteit bespreek de leraar hun schrijfproduct of tekening. Aandachtspunten voor de leraar Algemeen: De functies van taal zijn op veel manieren onderscheiden en beschreven. - de communicatieve functie van taal: taal wordt gebruikt om te communiceren met anderen. Een taalgebruiker wil iemand bijvoorbeeld informeren of amuseren. Rondom elk thema zijn er verschillende materialen voor het magneetbord. Bij een aantal thema’s is het magneetbord al ingepland, maar als groepsleerkracht kan men er dus zelf voor kiezen om het bord bij elk thema in te zetten. Het materiaal is aanwezig! Thema Begin schooljaar
Herfst
Activiteit Mijn vakantieboek De leerlingen maken een eigen vakantieboek. Zij maken tekeningen om te vertellen wat zij in de vakantie gedaan hebben. Wanneer de leerlingen de tekeningen hebben gemaakt, schrijft de leerkracht er in het kort het verhaal van de leerlingen bij. Als de leerlingen klaar zijn met hun 2 á 3 tekeningen, dan kunnen zij in een werkspeelhoek de kaft van hun boek gaan versieren. Dit kan op verschillende manieren gedaan worden, bijvoorbeeld: verf stempelen met kurk, met letters de titel stempelen, een knip en plak werkje maken, tekenen etc. De afsluiting van de opdracht kan in een kring gedaan worden. De leerlingen vertellen aan de hand van hun eigen vakantieboek wat zij in de vakantie meegemaakt hebben. Aandachtspunten voor de opdracht: - De opdracht wordt ingeleid door de groepsleerkracht. De groepsleerkracht heeft een handpop. Met behulp van de handpop vertelt de groepsleerkracht wat een vakantieboek is, wat je er zoal in kan schrijven en dat het eigenlijk helemaal niet zo lastig is; - In de planfase bedenken de leerlingen wat ze in de zomervakantie allemaal hebben meegemaakt. Dit kan in een kringgesprek, of in tweetallen. Op deze manier worden de leerlingen zich bewust van het schrijfdoel; - Tijdens de revisiefase presenteren de leerlingen hun vakantieboek in een kringgesprek. De leerling gaat op de vertelstoel/schrijversstoel zitten en vertelt wat hij/zij heeft mee gemaakt in de vakantie. Praat/ zoekplaat De praat/zoekplaat komt op het digibord te staan. Deze plaat kan op verschillende manier worden ingezet; - Rekenen: tellen van ;aantal bomen, bladeren, paddenstoelen etc. Daarnaast leren de kinderen woorden zoals: boven, onder, links,
- Taal: - Taal:
Kerst
rechts, naast etc. leerlingen laten zoeken op de plaat naar dingen die beginnen met de letter “s” (spin, spring, stap etc.) leerlingen vertellen wat zij zien op de praatplaat en vertellen hun eigen ervaring.
Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen kunnen aan de hand van een plaatje vertellen wat zij hebben meegemaakt. De leerlingen weten hierdoor dat taal een communicatieve functie kan hebben. - De leerlingen komen met dingen die zij op het plaatje zien. De leerkracht schrijft deze woorden op het bord. De leerlingen schrijven deze woorden over. Er wordt extra aandacht geschonken aan het schrijfproces. Het vertelbord met duizend verhalen De leerlingen hebben een vertelbord in de klas staan. Dit is magnetisch whiteboard. Ze hebben verschillende plaatjes met daar achterop een magneetstrip. Een leerling gaat voor het bord staan en vertelt een verhaal over Kerst. De groepsleerkracht kan de leerling verder helpen door verschillende vragen aan de leerling te stellen (wie, wat, waar, waarom en hoe). Het vertelbord kan op meerder manieren inzetbaar zijn. Naast de plaatjes die met kerst te maken hebben, zijn er ook nog andere plaatjes. Het bord kan bijvoorbeeld in de taalhoek worden gezet, zodat de leerlingen hiermee kunnen oefenen. Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen vertellen aan de hand van plaatjes hoe een verhaal verloopt. Ze weten dat een verhaal gebruikt wordt om jezelf of anderen te laten genieten. Hierdoor krijgt taal een communicatieve functie. - De leerlingen oriënteren zich op het schrijfonderwerp door te kijken naar de verschillende kaartjes die in de bak “Kerst” te vinden zijn. Door te luisteren naar vragen van de leerkracht, kan de leerling een verhaal maken. Dit verhaal kan de leerling dan vertellen in de kring of in groepsverband.
Winter
Er was eens een… De leerlingen krijgen een aantal plaatjes. Bij elk plaatje verzinnen ze een tekst, zodat het een verhaal wordt. De plaatjes mogen zij in verschillende volgorde zetten. (deze opdracht zou klassikaal ingeleid kunnen worden door de plaatjes te gebruiken die bij het verhalenbord horen).
Aandachtspunten voor de opdracht: - In de planfase bedenken de leerlingen waar ze over kunnen gaan schrijven. Ze doen dit door de plaatjes in (voor hun) de juiste volgorde te leggen. - De verhaaltjes van de leerlingen worden uiteindelijk in een kringgesprek besproken. Een van de kinderen kan dan op de schrijversstoel gaan zitten. De andere leerlingen vertellen wat zij zo leuk/ grappig vonden aan het verhaal. Carnaval
Clowntje Tal viert carnaval De leerlingen krijgen een verhaal te horen. Bij elk deel van het verhaal hoort een episodekaart. De leerlingen krijgen deze kaarten te zien terwijl het verhaal voor het eerst voorgelezen wordt. Wanneer het verhaal voor de tweede keer voorgelezen wordt, hangen de leerlingen de episodekaarten zelf op het magneetbord. - Om het voor de leerlingen lastiger te maken, kan je ervoor kiezen om alle episode kaarten te gebruiken. Bij elk deel van het verhaal zit een goede en een foute episode kaart. Als de leerlingen goed naar het verhaal geluisterd hebben, weten zij welke kaart zij moeten pakken. - Als vervolg opdracht zou je de leerlingen zelf het verhaal kunnen laten navertellen aan de hand van de episodekaarten. Voorbeeld van een verhaal: Tal wordt wakker en kijkt op haar kalender. “Yippy!” roept ze uit. “Het is eindelijk carnaval!” Ze kijkt in haar kast en trekt de mooiste clownskleren aan die ze kan vinden. “Ohh, wat is dit moeilijk! Doe ik vandaag mijn rode of mijn oranje schoenen aan? En zal ik nou mijn gestreepte shirt aan trekken, of mijn shirt met stippen? Wat is dit lasig.. Hmm.. Ik kies voor de oranje schoenen en het shirt met de stippen. Ja, dit staat geweldig!” (EPISODE KAART 1) Tal liep naar beneden toe. Daar stond de mama van Tal in de keuken. “Goedemorgen clowntje Tal! Wat zie je er leuk uit zeg! Eet je je eten snel op? Over
15 minuten staat Nikki voor de deur.” Nikki is de beste vriendin van Tal. Ze gaan vanmiddag samen naar de optocht kijken die voor het gemeentehuis langs komt. Nikki wist nog niet precies hoe ze verkleed zou gaan met carnaval. Werd ze nou Mega Mindy, of verkleedde zij zich toch als krokodil. DING DONG! Daar gaat de bel! Tal stopt het laatste stukje brood in haar mond en doet de deur open. Een luid gegrom komt achter de deur vandaan. “Wraaahhh!” Tal schrikt en gooit de deur weer snel dicht. Daarna ging de brievenbus open en hoorde ze Nikki’s stem:” Tal, je hoeft niet te schrikken hoor! Ik ben het maar, Nikki!” Tal doet de deur weer open. “Wauw Nikki, wat heb jij een mooi pak aan zeg! Ik schok er gewoon van. Ik dacht dat je een echte krokodil was!” Nikki moest lachen: “Hahaha, ja ik zag het! Wat heb jij trouwens een mooi clownspak aan zeg! Vooral die grote oranje schoenen zien er grappig uit.” (EPISODE KAART 2) Tal wordt er helemaal blij van: “Ja dank je! Dat vond ik nou ook. Zullen we maar gaan? De optocht begint zo al.” Clowntje Tal loopt nog even naar de kast en pakt een plastic zak. Nikki kijkt haar vragend aan:” Huh, waar is die plastic zak voor?” Tal gaf de plastic zak aan Nikki en zei: “Voor al het snoepgoed natuurlijk! In de optocht zit altijd een Prinsenwagen. De Prins die op die wagen zit gooit altijd snoep. Al het snoep dat we dan op de grond vinden kunnen we in deze plastic zak doen.” “Goed idee Tal! Zegt Nikki. “Laten we maar snel gaan dan!” Clowntje Tal en Krokodil Nikki lopen naar het gemeente huis. Het plein staat al helemaal vol met allemaal verkleedde mensen. (EPISODE KAART 3) Ze zijn net op tijd, de optocht is net begonnen. Eerst komt de fanfare. Tal ziet iemand met een trompet, iemand met een trommel en iemand met een fluit. Ze spelen de leukste carnavalsmuziek. (EPISODE KAART 4) Achter de fanfare komen de clowntjes. Ze zien er allemaal ongeveer hetzelfde uit als Tal. Dat is grappig! (EPISODE KAART 5) Daar achteraan lopen de Krokodilletjes, met een supermooie carnavalswagen. Er staat ook leuke muziek op: “Ik ben Snappie, de kleine krokodil, ik kom uit Egypte met mijn zonnebril!” (EPISODE KAART 6) Helemaal op het einde kwam de Prinsenwagen. “Wauw”, riep Tal. “Wat is hij mooi zeg. De wagen had 3 verschillende kleuren: blauw, geel en groen. (EPISODE KAART 7) Helemaal bovenop de wagen stond Prins carnaval. Hij keek naar clowntje Tal en Krokodil Nikki en riep:” Wauw wat zien jullie er mooi uit zeg! Wacht even!” Hij bukte even en kwam met twee handen vol met snoep weer ophoog. “Kijk meiden, vangen!” Tal en Nikki waren dolblij. Hun plastic zak was flink gevuld met snoep. Ze liepen snel naar huis om het snoep te laten zien aan de moeder van Tal. “Zooo, dat is een zak vol! Maar leg het maar even aan de kant, anders hebben jullie zo geen honger meer. Tal en Nikkie gingen aan tafel zitten. “Wauw, pannenkoeken! Wat een topdag is dit zeg! Was het maar elke dag carnaval!” (EPISODE KAART 8)
Lente
Aandachtspunten voor de opdracht - De leerlingen oriënteren zich op het onderwerp door te luisteren en te kijken. - De leerlingen kunnen aan de hand van plaatjes (episodekaarten) een verhaal In het kort navertellen. Het geheim achter de deur De leerlingen krijgen een verhaal te horen van hun groepsleerkracht. Het moet een spannend verhaal zijn, waarbij de leerlingen erg benieuwd worden wat er gaat gebeuren. Op een gegeven moment stopt het verhaal en tekenen de leerlingen het
verhaal verder af. Voorbeeld van een verhaal: Het is zondag en Jesse doet het rolgordijn open. Hij kijkt naar buiten. Het ziet er erg fijn en zonnig uit. Overal zijn mooie bloemen te zien. Bloemen in de mooiste vormen en kleuren. “Eindelijk, het is lente!” Roept hij uit. Ondertussen komt zijn grote zus Fleur de trap af lopen. “Ja, eindelijk! Ik was wel toe aan dat warme weer. Heb je zin om een stukje te wandelen?” vraagt ze aan Jesse. “Tuurlijk”, zegt hij. “ Ik pak meteen mijn bal, dan kunnen we even een leuk spelletje doen onder het wandelen.” Fleur en Jesse lopen naar buiten toe. Wanneer ze in het park zijn gooit Jesse de bal naar Fleur. Fleur springt in de lucht en kan de bal nog maar net vangen. “Het is dat ik zo groot ben, anders had ik er niet bij gekund.” Fleur rolt daarna de bal weer terug naar Jesse. “Oja? Als je zo groot bent, dan kan je vast ook wel bij deze bal!” Jesse gooit zo hard en hoog als hij kan. Fleur springt de lucht in, maar kan er net niet bij. De bal stuitert de struiken in. “Haha, zo groot ben ik ook weer niet. Ik haal de bal wel even op!” zegt Fleur. Fleur loopt zo ver de struiken in dat Jesse haar niet meer kan zien. Na een dikke 2 minuten komt ze terug. Met één hand gooit ze de bal terug naar Jesse, terwijl ze met haar andere hand haar jas vast houd. “Wat heb je daar onder je jas?” vraagt Jesse. “Ooh, niets hoor!” zegt Fleur. “Kom, we gaan snel weer terug naar huis!” Jesse vond het maar raar.. Hij dacht toch echt dat Fleur iets onder haar jas had verstopt. Het was best wel groot. Toen Jesse en Fleur eenmaal thuis waren, liep Fleur heel snel met haar jas naar haar kamer. Ze liep naar binnen en draaide meteen haar deur op slot. Met grote letters stond op haar deur “VERBODEN TOEGANG”. Jesse wachtte netjes op de gang totdat Fleur weer van haar kamer af kwam. Ze had haar jas bij zich, alleen stond die jas niet meer zo bol als toen ze haar kamer in liep. “Wat deed daar op je kamer?” vraagt Jesse. “Ooh, niks hoor!” zegt Fleur. Ze liep snel de trap af en ging televisie kijken. “En nu stil hoor! Ik kijk tv!” Jesse hoorde allemaal gerommel van de kamer van Fleur komen. Dat is raar.. Fleur is beneden tv aan het kijken.. Wie of wat maakt dan dat geluid op haar kamer? Jesse kijkt door het sleutelgat en ziet……… De leerlingen krijgen allemaal een papier. Hierop tekenen zij wat er op de kamer van Fleur te zien is. Daaronder kunnen ze in het kort schrijven wat ze zien. Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen oriënteren zich op het schrijfonderwerp door: te luisteren naar de tekst kort bespreken met het schoudermaatje over het vervolg van de tekst door tekeningen te maken over verschillende ideeën van het vervolg van de tekst; - De leerlingen maken deze opdracht met het doel iemand te laten genieten, of te ‘schrijven’ voor hun plezier. Ze maken dus een expressieve ‘tekst’; - Tijdens de revisiefase bespreken de leerlingen klassikaal hun tekst/tekening. Ze vertellen hoe zij denken dat het verhaal verder zal gaan verlopen. De leerkracht leidt de bespreking en stelt de juiste vragen.
Pasen
De paashaas en het gouden ei De leerlingen krijgen een verhaal over een paashaas te horen. In het verhaal komen allerlei verschillende woorden voor die te maken hebben met Pasen. De leerlingen krijgen een boekje met daarin deze woorden/plaatjes. De leerlingen; - stempelen het woord over in het vak dat ernaast staat (boekje 1) - stempelen het woord dat bij het plaatje hoort erbij (boekje 2) - schrijven het woord over dat in het vak ernaast staat (boekje 1) - schrijven het woord op dat bij het plaatje ernaast hoort (boekje 2) - maken de woorden aan de hand van de kist met magneetletters Aan de hand van de gestempelde boekjes, kunnen de leerlingen vertellen wat dat woord met het verhaal te maken heeft. Voorbeeld van het verhaal: Heel vroeg in de ochtend, toen de zon nog maar nauwelijks boven de horizon uitkwam, was de paashaas al druk in de weer. Alle eieren heeft de paashaas versierd met verf. Overal was hij de eieren aan het verstoppen, waar straks de leerlingen naar zouden komen zoeken. Achter een bloem, in een boom, op een stam, tussen het gras. Hier een ei en daar een ei en nog een ei... Toen hij al zijn eieren verstopt had moest hij het gouden ei nog verstoppen. Maar dat was verborgen onder de aarde en werd bewaakt door de andere hazen. De paashaas riep al zijn hulphazen bijeen: "Hazen kom te voorschijn, laat je eens even zien…." En zo kwam het ene haasje na het andere tevoorschijn en ze riepen elkaar, en wachtten tot ieder er was, zodat ze samen op weg konden gaan om het gouden ei te gaan halen en het te gaan verstoppen. Ze huppelden achter elkaar aan: "Wij halen nu het gouden ei, het gouden, gouden ei...." Heel zorgvuldig had de paashaas al het zonlicht in het gouden ei bewaard, zodat het kind dat het gouden ei zou vinden veel zonlicht en zegen zou ontvangen. Toen de paashaas met zijn hulphazen bij de grot aankwam waar het gouden ei bewaard werd, waren de haasjes die het ei bewaakten, allemaal in paniek. Want het gouden ei was verdwenen, het gouden ei was weg. Zij wisten niet hoe het had kunnen gebeuren. En snel gingen ze samen zoeken. Want hoe kan het gouden ei zou zo maar weg zijn. Ze zochten overal in de struiken, stronken in alle holletjes, maar zelfs in de hoogste boom was het gouden ei niet te vinden. Wat moesten ze nu doen? Alle hazen lieten hun kopjes hangen. Dit was wel het ergste wat de paashaas kon overkomen, en hij stond in het midden van de andere hazen en klaagde: "Ohhh... het gouden ei is weg wat moeten wij nu doen?" "Roekoe, roekoe…," klonk het ineens boven hem in de bomen. Allen keken omhoog. Daar zagen zij een duifje boven in de takken: "Roekoe, roekoe…." De
Zomervakantie
paashaas vroeg waarom het duifje zo riep. Ze kwam naar beneden en ging voor de voeten van de paashaas zitten alle andere hazen in een kring eromheen. Ze vertelde dat zij wist waar het gouden ei was. Midden in de nacht was het gouden ei weggehaald uit de grot waar het bewaard werd. Wie het gedaan had wist het duifje niet precies, daar was het te donker voor geweest. Maar zij wist wel waar het ei gebleven was. Ze was er achter aangevlogen. Toen gingen ze allemaal achter het duifje aan. Ze moesten ver door het bos totdat ze bij een hele grote oude boom kwamen, van wel honderd jaar oud. Het duifje koerde en dat betekende dat dit de plek was waar het gouden ei was aangekomen. De paashaas ging een holletje in, dat tussen de wortels te zien was, en daaruit kwam een dwerg te voorschijn. Die heel erg boos was en vroeg wat ze kwamen doen. De paashaas zei dat hier misschien het gouden ei verborgen was, en na lang wachten zei de dwerg, dat hij inderdaad het gouden ei gestolen had. Hij wilde ook wel eens wat zonlicht zien, hij moest altijd maar onder de grond leven en werken. De paashaas vertelde de dwerg, dat zonlicht niet voor dwergen en kabouters is. Maar juist voor mensen en leerlingen was het zonlicht erg belangrijk. De paashaas beloofde dat de dwerg een mandje vol met eieren zou krijgen met Pasen, maar dat hij het gouden ei mee moest nemen. De dwerg vond het niet leuk, maat hij gaf het gouden ei aan de paashaas. Zo vertrokken de hazen en zij zongen: "Wij hebben nu het gouden ei, het gouden, gouden, ei." De paashaas kon gelukkig nog net op zijd het gouden ei verstoppen. En op Paasmorgen stond een mandje met eieren voor de boom van de dwerg te wachten. Aandachtspunten voor de opdracht - De leerlingen ervaren het permanente karakter van geschreven taal. Ze ervaren dat de tekens die zij gemaakt hebben een mogelijkheid bied tot communicatie. - Wanneer de leerling klaar is dan wordt het boekje besproken met de leerkracht. De leerkracht kijkt wat goed ging en helpt de leerling door vragen te stellen wanneer een woord fout is geschreven. De leerlingen passen dit vervolgens aan. De beste zomervakantie De leerlingen krijgen een beginstuk van een verhaal te horen. Vervolgens worden de leerlingen opgedeeld in groepjes van twee. Ze maken het verhaal verder af. Dit gebeurd als volgt; Groep 2: een leerling maakt eerst een tekening en vertelt waarom hij dit heeft getekend. De leerlingen die daarna gaat tekenen borduurt verder op de tekening van de eerste leerling. Groep 3: Een leerlingen schrijft de volgende regel van het verhaal op. Zijn groepsmaatje schrijft de volgende regel op. Het verhaal is af wanneer “het probleem” van het verhaal is opgelost. De leerkracht kan zelf een verhaal bedenken. Voorbeeld van een verhaal: Het is bijna zomervakantie. Jip heeft er superveel zin in. Hij heeft net een nieuwe bal gekregen voor zijn verjaardag. Vlak nadat hij de school uit had, ging hij samen met Lars spelen. Hij pakte zijn nieuwe bal en schoot hem heel ver de lucht in. Oh nee! De bal komt in de tuin van de boze, chagrijnige buurman! Wat nu?! Jip heeft een idee: ……. Aandachtspunten voor de opdracht:
- In de planfase bedenken de leerlingen op welke manier zij het probleem van het verhaal kunnen op lossen. Dit kunnen zij doen aan de hand van steekwoorden en kleine tekeningen; - De leerlingen ervaren het permanente karakter van geschreven taal. Ze ervaren dat de tekens die zij gemaakt hebben een mogelijkheid bied tot communicatie.
Groep 3/4
Wat doet de leraar - De leraar zorgt voor een stimulerende schrijfomgeving met een rijk en gevarieerd aanbod van materialen: In de klas zijn veel voorbeelden van geschreven taal (eigen teksten, nieuwsbord, labels); Schrijfhoek met verschillende materialen (bijv. letterstempels, schrijfpapier, potloden etc.); Thematische spel-hoek met schrijfmaterialen en eigen teksten van leerlingen; Computer. - De leraar vertoont voorbeeldgedrag. De leraar maakt zelf bijvoorbeeld regelmatig in het bijzijn van de leerlingen notities, schrijft nieuwtjes op een bord, schrijft de dag-planning met pictogrammen op het bord etc. De leerlingen ervaren hierdoor de functie van schrift; - De leraar creëert betekenisvolle schrijfaanleidingen; - De leraar speelt waar ruimte is mee in de spel-hoek waarbij er aanknopingspunten worden gezocht om schrijfactiviteiten uit te lokken; - De leraar accepteert elke vorm van schrijven ( tekenen, krabbelen, letterachtige tekens, echte letters en fonetisch schrift); - De leraar schrijft teksten bij tekeningen van de leerlingen (dit hoeft niet bij elke tekening, maar bij een aantal betekenisvolle activiteiten); - De leraar lokt uit tot denken en praten over geschreven taal. Nadat de leerlingen bezig zijn geweest met een schrijf activiteit bespreek de leraar hun schrijfproduct of tekening. - De leraar schrijft ook samen met de leerlingen. De leerlingen bedenken de zinnen en hij schrijft zoveel mogelijk letterlijk op wat de leerlingen aandragen. Fouten in de zinsconstructies verbetert hij onopvallend. Hij geeft hierbij ondersteunende suggesties als ‘Zullen we dat zo zeggen? Dat klinkt nog beter.’ Wat er op het bord komt te staan, moet een goed lopend verhaal zijn met goede zinnen; Algemeen: De functies van taal zijn op veel manieren onderscheiden en beschreven. - de communicatieve functie van taal: taal wordt gebruikt om te communiceren met anderen. Een taalgebruiker wil iemand bijvoorbeeld informeren of amuseren; - de expressieve functie van taal: taal wordt gebruikt om uitdrukking te geven aan persoonlijke emoties Verschillende redenen/doelen voor het schrijven van een tekst. - voor je plezier of om anderen van te kunnen laten genieten; - om iemand te informeren; - om aan te geven hoe je iets moet doen of maken. Rondom elk thema zijn er verschillende materialen voor het magneetbord. Bij een aantal thema’s is
het magneetbord al ingepland, maar als groepsleerkracht kan men er dus zelf voor kiezen om het bord bij elk thema in te zetten. Het materiaal is aanwezig! Thema Activiteit Begin schooljaar Schooltime! Magneetbord! De leerlingen maken met de vormen die er liggen een mooie “tekening/voorstelling” van wat hun verstaan onder het begin van het schooljaar. Aan de hand van de opbouw die de leerlingen hebben gemaakt met de vormen kunnen zij verschillende woorden of zinnen erbij schrijven.
Herfst
Kerst
Winter
Aandachtspunten voor de opdracht: - Tijdens het schrijven formuleren de leerlingen zinnen en passen zij de geleerde spellingsregels toe, zoals: gebruik van hoofdletters, de opbouw van zinnen en spelling; - De leerlingen reflecteren hun tekst klasgenoten en de groepsleerkracht. De leerlingen gaan dan allemaal in de “stel-hoek” zitten (dit is de stimulerende leeromgeving). Lief dagboek De leerlingen schrijven een dagboek vanuit het perspectief van een kabouter. Zij schrijven over belevenissen over de herfst. Hierin schrijven zij wat zij juist leuk, spannend, of juist minder leuk of verdrietig vonden in deze dag of week. Hierdoor wordt het een expressieve tekst. Het verhaal moet minimaal een half A4’tje zijn. Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen schrijven eerst een aantal steekwoorden op (gebeurtenissen van die dag/week die hun bijgebleven zijn. Vervolgens maken zij op een ander blaadje de versie in het net; - De leerkracht vraagt aan een van de leerlingen of zij hun tekst willen voorlezen. De tekst wordt vervolgens klassikaal besproken. De leerkracht leidt de bespreking; - De leerlingen maken een leuke en passende tekening bij hun stukje tekst. Het kerstbeest De leerlingen maken hun eigen fantasiedier. Dit dier zien zij telkens alleen rond de kerst. Het dier heeft aparte eigenschappen ( bijv.: lange nek, korte poten, grote ogen en scherpe tanden). De leerlingen beschrijven het dier (aan de hand van schrift) en tekenen het dier. Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen weten dat er verschillende redenen/ doelen zijn om te schrijven. Bij deze tekst gaat het om iemand te kunnen informeren; - Tijdens de revisiefase bespreken de leerlingen de tekst met de leerkracht. Daarbij staat de inhoud van de tekst centraal; - De leerlingen reflecteren op hun tekst, schrijfproces en tekening in kleine Groepjes. Te koop De leerlingen schrijven een advertentie over iets dat ze willen verkopen. Dit kan iets zijn wat zij in de winter gebruikt hebben, maar nu in de lente niet meer nodig hebben. Voor een advertentie moet je betalen. Hoe groter de advertentie, hoe meer je moet betalen. Daarom mogen de leerlingen niet te veel woorden gebruiken.
Carnaval
Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen maken de opdracht eerst in het klad. Daarna kunnen ze woorden schrappen en de advertentie in het net maken (zonder fouten dus); - De leerlingen leveren de kladversie als eerst in. De leerkracht pakt vervolgens 1 van de kladversies en bespreekt deze met de klas. Zorg ervoor dat alle Aandachtspunten aan bod komen (tekening/ spelling en indeling); - De leerlingen maken ook een tekening van hun voorwerp dat ze verkopen. Mijn stripverhaal De leerlingen zijn druk in de weer met de carnaval. Zij weten hier al enkele woorden van (de optocht, de carnavalswagen/ de steek) . Mensen gaan vaak grappig verkleed en er gebeuren rare dingen. De leerlingen maken een eigen stripverhaal over carnaval.
Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen maken het verhaal eerst in het klad (alleen schrijven). Als zij klaar zijn dan bespreken zij hun verhaal met hun schrijfmaatje. Zo nodig passen ze het verhaal aan het beginnen vervolgens in het net; - De leerlingen oriënteren zich op het schrijfonderwerp door: te tekenen en te schrijven; - De leerlingen weten dat het schrijven van teksten verschillende redenen of doelen kan hebben, zoals voor je plezier of om anderen ervan te kunnen laten
Lente
Pasen
genieten. Lentekriebels Magneetbord! De leerlingen maken met de vormen die er liggen een mooie “tekening/voorstelling” van wat hun verstaan onder de lente. Aan de hand van de opbouw die de leerlingen hebben gemaakt met de vormen kunnen zij verschillende woorden of zinnen erbij schrijven. Aandachtspunten voor de opdracht: - Tijdens het schrijven formuleren de leerlingen zinnen en passen zij de geleerde spellingsregels toe, zoals: gebruik van hoofdletters, de opbouw van zinnen en spelling; - De leerlingen reflecteren hun tekst klasgenoten en de groepsleerkracht. De leerlingen gaan dan allemaal in de “stel-hoek” zitten (dit is de stimulerende leeromgeving). Eerst schrijven, dan spelen De leerlingen schrijven een kort verhaal met 4 verschillende rollen (afhankelijk van de grootte van de groep). Aan de hand van het verhaal gaan de leerlingen rollen verdelen om na te kunnen spelen. De leerkracht kan kaartjes maken met daarop verschillende onderwerpen die te maken hebben met Pasen, bijv.: - Het verloren Paasei - De Paashaas is ziek - De verf voor de Paaseieren is weg - De Paaskippen leggen geen Paaseieren Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen oriënteren zich op het schrijfonderwerp door met anderen erover te praten; - De leerlingen reflecteren op hun tekst en op het schrijfproces in kleine groepjes; - De leerlingen presenteren hun tekst aan klasgenoten. Dit doen zij door middel van een toneelstukje.
Zomervakantie
Ansichtkaart schrijven De leerlingen ontwerpen een ansichtkaart. Hierbij letten ze erop dat ze een voorkant maken (tekening/ foto), op de achterkant schrijven ze de naam en het adres van de ontvanger . Daarnaast schrijven ze er ook een kort bericht op (minimaal 5 regels). De leerlingen schrijven de kaart naar een klasgenootje. De taak van de leerkracht hierin is: ervoor zorgen dat alle leerlingen een kaartje ontvangen (verdeel de leerlingen eventueel in tweetallen). Aandachtspunten voor de opdracht: - Tijdens de planfase denken de kinderen, onder begeleiding van de leraar of samen met groepsgenoten na over vragen als: Voor wie schrijf ik, waarom schrijf ik en wat schrijf ik? - In de revisiefase gaan de leerlingen de geschreven tekst in tweetallen Bespreken.
Groep 5/6
Wat doet de leraar Bij de instructie: - Hoofdletters gebruiken (begin van de zin en plaatsnamen/namen); - Interpunctie zoals: punt, uitroepteken en vraagteken. De komma blijven herhalen; - In de loop van het jaar aanleren van alinea’s en kopjes; - Uitleggen wat de verschillende schrijfstrategieën zijn (zie aandachtspunten leraar)0. Algemeen: - De leraar geeft de leerlingen veel gelegenheid tot schrijven. Naast georganiseerde schrijfopdrachten, krijgen de leerlingen ook de ruimte voor vrij schrijven (in spontane of weinig gestuurde situaties). Leerlingen kunnen bijvoorbeeld e-mails of brieven gaan schrijven; - De leraar creëert betekenisvolle schrijfaanleidingen, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de leerlingen allerlei soorten teksten schrijven (zie uitwerking opdrachten); - De leraar zorgt voor afwisseling in werkvormen: individueel schrijven, in tweetallen schrijven of in groepjes schrijven; - De leraar geeft instructie in verschillende schrijfstrategieën; - De leraar laat de leerlingen modelteksten zien. Hierdoor zien de leerlingen hoe verschillende soorten teksten eruit zien en wat de verschillen tussen deze teksten zijn qua structuur en opbouw; - De leraar maakt de leerlingen bewust van de kenmerken en functies van verschillende soorten teksten; - De leraar zorgt ervoor dat de leerlingen weten wat een schrijfmaatje inhoud. Wat moeten zij samen bespreken en waarom gaan de leerlingen samenwerken met een schrijfmaatje; - De leraar schept ruimte voor tekstbesprekingen ( kladversie, tussendoor of aan het eind); - De leraar zorgt voor activiteiten waarin leerlingen geprikkeld worden tot schrijven en ideeën opdoen voor hun schrijfonderwerp; - De leraar bespreekt met de leerlingen wat voor vragen je kunt stellen aan elkaar over de tekst van een ander. Zij stimuleert hierbij de leerlingen elkaar inhoudelijke vragen te stellen over hun tekst; - De leraar geeft de leerlingen veel tijd om hun eigen tekst te herschrijven; - De leraar helpt de leerlingen met het toepassen van de juiste spelling en interpunctie; - De leraar reflecteert met de leerlingen na afloop van het schrijven op het schrijfproces en het schrijfproduct. Aandachtspunten leraar Algemeen: De functies van taal zijn op veel manieren onderscheiden en beschreven. Een veel gebruikt onderscheid is de driedeling in: - de communicatieve functie van taal: taal wordt gebruikt om te communiceren met anderen. Een taalgebruiker wil iemand bijvoorbeeld informeren of amuseren; - de conceptualiserende functie van taal: taal wordt gebruikt om de werkelijkheid te ordenen. Via de taal die je gebruikt, verwijs je voortdurend naar betekenissen en concepten. Een taalgebruiker benoemt de werkelijkheid om zich heen en beschrijft relaties. Hiermee krijgt hij grip op die werkelijkheid; - de expressieve functie van taal: taal wordt gebruikt om uitdrukking te geven aan persoonlijke emoties. Thema Activiteit Begin schooljaar Lief dagboek De leerlingen schrijven belevenissen over de eerste schooldag/schoolweek. Hierin schrijven zij wat zij juist leuk, spannend, of juist minder leuk of verdrietig vonden in deze dag of week. Hierdoor wordt het een expressieve tekst.
Het verhaal moet minimaal één A4’tje zijn.
Herfst
Kerst
Winter
Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen schrijven eerst een aantal steekwoorden op (gebeurtenissen van die dag/week die hun bijgebleven zijn. Vervolgens maken zij op een ander blaadje de versie in het net; - De leerkracht vraagt aan een van de leerlingen of zij hun tekst willen voorlezen (Het is een persoonlijke tekst, dus alleen als de leerling dit goed vindt). De tekst wordt vervolgens klassikaal besproken. De leerkracht leidt de bespreking; - De leerlingen maken een leuke en passende tekening bij hun stukje tekst. Te koop De leerlingen schrijven een advertentie over iets dat ze willen verkopen. Dit kan iets zijn wat zij in de zomer gebruikt hebben, maar nu in de herfst niet meer nodig hebben. Voor een advertentie moet je betalen. Hoe groter de advertentie, hoe meer je moet betalen. Daarom mogen de leerlingen niet te veel woorden gebruiken. Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen maken de opdracht eerst in het klad. Daarna kunnen ze woorden schrappen en de advertentie in het net maken (zonder fouten dus); - De leerlingen leveren de kladversie als eerst in. De leerkracht pakt vervolgens 1 van de kladversies en bespreekt deze met de klas. Zorg ervoor dat alle aandachtspunten aan bod komen (hoofd- en bijzaken onderscheiden / tekening/ spelling en indeling); - De leerlingen maken ook een tekening van hun voorwerp dat ze verkopen. Uitleg kerst De leerlingen schrijven een tekst over wat “kerst” eigenlijk inhoudt. De tekst moet informatief zijn, zodat iemand die niet weet wat kerst betekent, het wel snapt! Het verhaal moet minimaal één A4’tje zijn. Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen denken van te voren na over het doel, het publiek en de functie van de tekst. De leerlingen verwijzen hierdoor voortdurend naar betekenissen en concepten. Hiermee krijgt men grip op de werkelijkheid (< conceptualiserende functie) ; - De leerlingen krijgen tijdens de gehele stelopdracht een “schrijf-maatje”; - De leerlingen passen de geleerde spelling- en interpunctieregels toe; Hiermee kunnen ze constant overleggen en eventueel om hulp vragen. De leerlingen maken wel allebei apart een eigen verhaal. Met behulp van opmerkingen van “het schrijf-maatje” stellen ze hun tekst bij; - De leerlingen gaan de geschreven tekst in viertallen reflecteren ( 2, tweetallen). Hierbij wordt besproken hoe de samenwerking is verlopen en de hoofdzaken bij het schrijven van het verhaal. Bouw een dorp van sneeuw De leerlingen schrijven een verhaal over het bouwen van een dorp met sneeuw. Het moet een informatieve tekst worden voor iemand die dit nog nooit heeft gedaan. Hoe ziet sneeuw eruit? Hoe voelt het? Op welke manier ga je bouwen en waarom doe je dat zo? Het verhaal moet minimaal ½ A4’tje zijn.
Carnaval
Lente
Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen schrijven een informatieve tekst. Hierbij geven ze aan hoe je iets moet doen of maken; - De leerlingen evalueren de tekst op de inhoud, kenmerken van de tekst, taalgebruik en doel/publiekgerichtheid. Dit vindt plaats in groepjes van ongeveer 4 leerlingen; - De leerlingen passen de geleerde spelling- en interpunctieregels toe. Gesprek over de carnavalswagen De leerlingen schrijven een gesprek op dat tussen twee personen plaats vindt over het bouwen van hun carnavalswagen. De personen zijn flink aan het discussiëren over hoe ze de wagen gaan bouwen en rondom welk thema. Het verhaal moet de opbouw hebben van een dialoog. Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen schrijven een communicatieve tekst. Hierbij letten ze erop dat ze anderen laten weten wat zij van iets vinden of de personen proberen te overtuigen van zijn/haar mening; - De leerlingen passen de geleerde spelling- en interpunctieregels toe; - De leerlingen krijgen tijdens de gehele stelopdracht een “schrijf-maatje”; - De leerlingen presenteren hun tekst aan klasgenoten in de vorm van een toneelstukje. Een verhaal bij een plaatje De leerlingen hebben de keuze uit een drietal plaatjes waar ze een verhaal over kunnen schrijven. Ze mogen zelf bepalen hoe het verhaal loopt en wat zij zien in het plaatje. Het verhaal moet minimaal ½ A4’tje zijn.
Pasen
Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen verzinnen zelf een titel; - De leerlingen oriënteren zich op het schrijfonderwerp. De leerkracht bespreekt voordat de opdracht begint, wat een schrijfonderwerp is en welke aandachtspunten daarbij horen; - De leerlingen passen de geleerde spelling- en interpunctieregels toe; - De leerlingen bespreken klassikaal de tekst. De schrijver van het verhaal neemt plaats op “de schrijversstoel” (voor in de klas) om de vragen, die vanuit de klas komen over zijn tekst, te beantwoorden. Hoe loopt het af? De leerlingen krijgen een beginstuk van een verhaal. Zij schrijven dit stuk netjes over en maken het verhaal af. Het verhaal moet minimaal een half A4’tje zijn (zonder het beginstuk). "Oh, ik moet opschieten," Pluim rent heen en weer, tussen de eieren die hij al geverfd heeft en de eieren die nog helemaal wit zijn. Hij telt ze, maar raakt steeds in de war.
"Eenendertig, twee en dertig ehh zes en dertig, nee dat was fout, hoe moet dat nu. Op de hazenschool was Pluim ook al niet goed in tellen. Meester Langoor had hem al vaak gezegd. "Pluim, pluim, zo kan dat niet hoor, als jij straks een echte goeie paashaas wilt worden, moet je toch de eieren kunnen tellen!!!" Oh, had hij toch maar beter opgelet op de hazen school, dan zou het nu beter gaan."
Zomervakantie
Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen gebruiken hun fantasie. Zij schrijven een expressieve tekst. De leerlingen weten hoe zij een expressieve tekst moeten schrijven; - De leerlingen schrijven de tekst voor hun plezier of om anderen ervan te kunnen laten genieten; - De leerlingen passen de geleerde spelling- en interpunctieregels toe; - De leerlingen bespreken de tekst in groepjes en passen hun tekst eventueel aan. Hierbij letten ze op spelling, interpunctie en zinsopbouw. Als, als, als…. De leerlingen maken een ketting verhaal over hoe hun de zomervakantie gaan invullen. Elke zin van het verhaal start met het woord “als”. Het verhaal moet minimaal 15 regels lang zijn. Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen maken een woordweb met daaromheen de woorden die zij in hun verhaal terug willen laten komen; - De leerlingen verzinnen zelf een titel; - Nadat de kinderen het verhaal in het klad hebben gemaakt, bespreken zij dit in tweetallen. Hierbij letten ze op spelling, interpunctie en zinsopbouw; - De leerlingen formuleren hun: woordkeuze, zinsbouw en verdelen de tekst in alinea’s; - De leerlingen passen de geleerde spelling- en interpunctieregels toe.
Groep 6/7
Wat doet de leraar Bij de instructie: - Hoofdletters gebruiken (begin van de zin, namen, plaatsnamen, rivieren etc.) - De spelling- en interpunctieregels herhalen; - In de loop van het jaar beginnen met de regels voor het gebruik van tegenwoordige tijd en verledentijd in de zinnen (niet door elkaar gebruiken); - De functies van de taal bespreken (zie aandachtspunten leraar). Algemeen: - De leraar geeft de leerlingen veel gelegenheid tot schrijven. Naast georganiseerde schrijfopdrachten, krijgen de leerlingen ook de ruimte voor vrij schrijven (in spontane of weinig gestuurde situaties). Leerlingen kunnen bijvoorbeeld e-mails of brieven gaan schrijven; - De leraar creëert betekenisvolle schrijfaanleidingen, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de leerlingen allerlei soorten teksten schrijven (zie uitwerking opdrachten); - De leraar zorgt voor afwisseling in werkvormen: individueel schrijven, in tweetallen schrijven of in groepjes schrijven; - De leraar geeft instructie in verschillende schrijfstrategieën; - De leraar laat de leerlingen modelteksten zien. Hierdoor zien de leerlingen hoe verschillende soorten teksten eruit zien en wat de verschillen tussen deze teksten zijn qua structuur en opbouw; - De leraar maakt de leerlingen bewust van de kenmerken en functies van verschillende soorten
teksten; - De leraar zorgt ervoor dat de leerlingen weten wat een schrijfmaatje inhoud. Wat moeten zij samen bespreken en waarom gaan de leerlingen samenwerken met een schrijfmaatje; - De leraar schept ruimte voor tekstbesprekingen ( kladversie, tussendoor of aan het eind); - De leraar zorgt voor activiteiten waarin leerlingen geprikkeld worden tot schrijven en ideeën opdoen voor hun schrijfonderwerp; - De leraar bespreekt met de leerlingen wat voor vragen je kunt stellen aan elkaar over de tekst van een ander. Zij stimuleert hierbij de leerlingen elkaar inhoudelijke vragen te stellen over hun tekst; - De leraar geeft de leerlingen veel tijd om hun eigen tekst te herschrijven; - De leraar helpt de leerlingen met het toepassen van de juiste spelling en interpunctie; - De leraar reflecteert met de leerlingen na afloop van het schrijven op het schrijfproces en het schrijfproduct. Aandachtspunten leraar Algemeen: De functies van taal zijn op veel manieren onderscheiden en beschreven. Een veel gebruikt onderscheid is de driedeling in: - de communicatieve functie van taal: taal wordt gebruikt om te communiceren met anderen. Een taalgebruiker wil iemand bijvoorbeeld informeren of amuseren; - de conceptualiserende functie van taal: taal wordt gebruikt om de werkelijkheid te ordenen. Via de taal die je gebruikt, verwijs je voortdurend naar betekenissen en concepten. Een taalgebruiker benoemt de werkelijkheid om zich heen en beschrijft relaties. Hiermee krijgt hij grip op die werkelijkheid; - de expressieve functie van taal: taal wordt gebruikt om uitdrukking te geven aan persoonlijke emoties. Thema Activiteit Begin schooljaar Een raar verhaal De leerlingen schrijven een verhaal over hoe de start van een schooljaar verloopt. Dit verhaal moet een onzin -verhaal worden. Er gebeuren dingen die in de werkelijkheid niet kunnen gebeuren bijv. ik stapte uit bed om te gaan slapen. Het verhaal moet minimaal ¾ A4-tje zijn.
Herfst
Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen denken van te voren na over het doel, het publiek en de functie van de tekst. Ze bepalen welke tekstsoort daarbij past en denken na over de tekstkenmerken; - De leerlingen hebben tijdens de opdracht één schrijfmaatje. Hiermee kunnen zij de tekst tussendoor bespreken . Zij letten dan extra op het spelling- en interpunctiegebruik in de tekst, a.d.h.v. feedback kan de andere leerlingen zijn/haar tekst aanpassen; - De leerlingen reflecteren hun tekst in kleine groepjes ( ongeveer 4 lln.); - De leerlingen passen de geleerde spelling- en interpunctieregels toe. Wat is het? Tijdens het verhaal beschrijven de leerlingen iets dat typerend is voor de herfst. Denk hierbij aan een blad of paddenstoel. De leerlingen beschrijven het voorwerp zo, dat andere leerlingen moeten raden wat het is. De beschrijving moet minimaal ½ A4’tje zijn. Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen schrijven een tekst om mensen te informeren over het voorwerp;
Kerst
- De leerlingen bespreken met elkaar (of met de leerkracht) de eerst geschreven Versie (klad). Hierbij staat de inhoud van de tekst centraal; - De leerlingen passen de geleerde spelling- en interpunctieregels toe. Kerst recept De leerlingen gaan zichzelf verdiepen in het maken van een recept (bijv. via internet of vanuit boeken). De leerlingen zijn tijdens de stelopdracht bezig met het maken van een informatieve tekst (
Winter
Hoe loopt het af? De leerlingen krijgen een beginstuk van een verhaal. Zij schrijven dit stuk netjes over en maken het verhaal af. Het verhaal moet minimaal een half A4’tje zijn (zonder het beginstuk). Het sneeuwt. Op de weg ligt een dik pak sneeuw. De auto’s en fietsers rijden langzaam. De weg is zo glad als een spiegel. Pas maar op! Als je remt, glijd je door en stop je niet op tijd. Op de weg is het nu gevaarlijk. In de verte komt een grote vrachtauto dichterbij. In de vrachtauto zit Frits. Hij is al jarenlang vrachtautochauffeur. De laadbak van zijn vrachtauto zit vol met……
Carnaval
Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen gebruiken hun fantasie. Zij schrijven een expressieve tekst. De leerlingen weten hoe zij een expressieve tekst moeten schrijven; - De leerlingen schrijven de tekst voor hun plezier of om anderen ervan te kunnen laten genieten; - De leerlingen passen de geleerde spelling- en interpunctieregels toe; - De leerlingen bespreken de tekst in groepjes en passen hun tekst eventueel aan. Hierbij letten ze op spelling, interpunctie en zinsopbouw. Een verhaal bij een plaatje De leerlingen hebben de keuze uit een drietal plaatjes waar ze een verhaal over kunnen schrijven. Ze mogen zelf bepalen hoe het verhaal loopt en wat zij zien in het plaatje. Het verhaal moet minimaal 1 A4’tje zijn.
Lente
Pasen
Zomervakantie
Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen verzinnen zelf een titel; - De leerlingen oriënteren zich op het schrijfonderwerp. De leerkracht bespreekt voordat de opdracht begint, wat een schrijfonderwerp is en welke aandachtspunten daarbij horen; - De leerlingen passen de geleerde spelling- en interpunctieregels toe; - De leerlingen bespreken klassikaal de tekst. De schrijver van het verhaal neemt plaats op “de schrijversstoel” (voor in de klas) om de vragen, die vanuit de klas komen over zijn tekst, te beantwoorden. Gedicht maken De leerlingen maken een gedicht over de lente. De leerlingen mogen zelf het onderwerp van het gedicht bedenken. Let er wel op dat de leerlingen het gedicht een titel geven. Het gedicht moet ongeveer 10 tot 14 regels zijn. Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen gebruiken hun fantasie. Zij schrijven een expressief gedicht. De leerlingen weten hoe zij een expressief gedicht moeten schrijven; - De leerlingen bespreken in groepjes van ongeveer 4 lln. hun gedicht. Aan de hand hiervan kunnen zij het gedicht aanpassen en duidelijkheid scheppen over de betekenis van het gedicht; - De leerlingen passen de geleerde spelling- en interpunctieregels toe. Advertentie maken Er wordt een paasmarkt georganiseerd! Op deze markt zijn verschillende dingen te doen en te beleven. De leerlingen maken een advertentie die ervoor zorgt dat zoveel mogelijk mensen naar deze paasmarkt komen. De leerlingen mogen zelf kiezen wat er op die paasmarkt allemaal te doen is. De advertentie wordt op een A4 papier gemaakt, het moet uitnodigend zijn (kleurgebruik en tekeningen) en er moeten korte pakkende/informatieve teksten op staan. Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen schrijven een tekst om mensen te overtuigen; - De leerlingen maken voordat zij de advertentie gaan uitwerken, een opzet om zo te kijken wat de belangrijkste/meest informatieve teksten zijn; - Een aantal leerlingen presenteren hun advertentie tot slot voor de klas; - De leerlingen passen de geleerde spelling- en interpunctieregels toe. Eerst schrijven dan spelen De leerlingen schrijven een verhaal over de zomervakantie na aanleiding van verschillende steekwoorden. De leerlingen maken eerst een soort tabel en kiezen daaruit de leukste punten, waar zij een verhaal over willen schrijven (ongeveer 5 punten bij elk kopje). Bijvoorbeeld: Rollen
Voorwerpen
Waar gebeurt het?
Wanneer?
Strandwacht IJscoman
Paraplu Schep
IJssalon Op het strand
Voor de oorlog Morgen
Als de leerlingen de punten hebben uitgekozen gaan zij daar een verhaal over schrijven. Nadat het verhaal is geschreven kunnen ze eventueel als uitbreiding van de opdracht het gaan naspelen in een groepje. Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen formuleren hun gedachten over: woordkeuze, zinsopbouw, alinea’s. Tijdens het schrijven van de tekst passen ze deze dingen toe; - Een aantal leerlingen uit de klas presenteren hun tekst voor de klas. Dit kan gewoon door hun tekst te presenteren, maar het kan ook als toneelstukje gedaan worden; - De leerlingen passen de geleerde spelling- en interpunctieregels toe.
Groep 7/8
Wat doet de leraar Bij de instructie aangeven: - Dat de leerlingen de tegenwoordige tijd en verledentijd niet door elkaar moeten gebruiken; - De spelling- en interpunctieregels herhalen; - Hoofdletters gebruiken (vooraan de zin, namen, plaatsnamen, rivieren etc.); - De functies van de taal bespreken (zie aandachtspunten leraar). Algemeen: - De leraar geeft de leerlingen veel gelegenheid tot schrijven. Naast georganiseerde schrijfopdrachten, krijgen de leerlingen ook de ruimte voor vrij schrijven (in spontane of weinig gestuurde situaties). Leerlingen kunnen bijvoorbeeld e-mails of brieven gaan schrijven; - De leraar creëert betekenisvolle schrijfaanleidingen, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de leerlingen allerlei soorten teksten schrijven (zie uitwerking opdrachten); - De leraar zorgt voor afwisseling in werkvormen: individueel schrijven, in tweetallen schrijven of in groepjes schrijven; - De leraar geeft instructie in verschillende schrijfstrategieën; - De leraar laat de leerlingen modelteksten zien. Hierdoor zien de leerlingen hoe verschillende soorten teksten eruit zien en wat de verschillen tussen deze teksten zijn qua structuur en opbouw; - De leraar maakt de leerlingen bewust van de kenmerken en functies van verschillende soorten teksten; - De leraar zorgt ervoor dat de leerlingen weten wat een schrijfmaatje inhoud. Wat moeten zij samen bespreken en waarom gaan de leerlingen samenwerken met een schrijfmaatje; - De leraar schept ruimte voor tekstbesprekingen ( kladversie, tussendoor of aan het eind); - De leraar stimuleert dat leerlingen een reflectieve houding ontwikkelen ten aanzien van hun eigen teksten. De leraar maakt de leerlingen duidelijk dat je, jezelf bepaalde vragen kunt stellen die je helpen kritisch naar je eigen tekst te kijken. Aandachtspunten leraar Algemeen: De functies van taal zijn op veel manieren onderscheiden en beschreven. Een veel gebruikt onderscheid is de driedeling in: - de communicatieve functie van taal: taal wordt gebruikt om te communiceren met anderen. Een taalgebruiker wil iemand bijvoorbeeld informeren of amuseren;
- de conceptualiserende functie van taal: taal wordt gebruikt om de werkelijkheid te ordenen. Via de taal die je gebruikt, verwijs je voortdurend naar betekenissen en concepten. Een taalgebruiker benoemt de werkelijkheid om zich heen en beschrijft relaties. Hiermee krijgt hij grip op die werkelijkheid; - de expressieve functie van taal: taal wordt gebruikt om uitdrukking te geven aan persoonlijke emoties. Thema Begin schooljaar
Activiteit Hoe loopt het af? De leerlingen krijgen een beginstuk van een verhaal. Zij schrijven dit stuk netjes over en maken het verhaal af. Het verhaal moet minimaal een half A4’tje zijn (zonder het beginstuk). Robin gaat vandaag naar een nieuwe school. Papa en mama zijn verhuisd naar een andere stad. Hij moet dus wel naar de nieuwe klas met al die nieuwe kinderen. ‘Heb je geen honger, Robin?’ vraagt mama. ‘Ik heb nog wel zo’n lekkere boterham met chocoladepasta voor je gemaakt.’ Robin kijkt naar de boterham. Anders kan hij er wel vijf van op, maar nu vindt hij de boterham vies. ‘Mijn buik doet pijn, mama. Ik ben ziek.’ Als Robin ziek is hoeft hij niet naar school. Mama voelt aan zijn voorhoofd. ‘Je hebt geen koorts. Ben je misschien een beetje bang voor de nieuwe school?’ Mama kent Robin goed.
Herfst
Aandachtpunten voor de opdracht: - De leerlingen passen de geleerde spelling- en interpunctieregels toe; - De leerlingen gebruiken hun fantasie. Zij schrijven een expressieve tekst. De leerlingen weten hoe zij een expressieve tekst moeten schrijven; - De leerlingen schrijven de tekst voor hun plezier of om anderen ervan te kunnen laten genieten; - De leerlingen bespreken de tekst in groepjes en passen hun tekst eventueel aan. Hierbij letten ze op spelling, interpunctie en zinsopbouw. Eerst schrijven dan spelen De leerlingen schrijven een verhaal over de herfst na aanleiding van verschillende steekwoorden. De leerlingen maken eerst een soort tabel en kiezen daaruit de leukste punten, waar zij een verhaal over willen schrijven (ongeveer 5 punten bij elk kopje). Bijvoorbeeld: Rollen Tuinman Boswachter
Voorwerpen Bladblazer Sjaal
Waar gebeurt het? In de woonkamer Op het schoolplein
Wanneer? Gisteren In 1960
Als de leerlingen de punten hebben uitgekozen gaan zij daar een verhaal over schrijven. Nadat het verhaal is geschreven kunnen ze eventueel als uitbreiding van de opdracht het gaan naspelen in een groepje. Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen besteden veel aandacht aan de voorbereiding van de tekst. Als de leerlingen klaar zijn met het schrijven van hun klad versie gaan ze dit met de leerkracht en eventueel mede- leerlingen bespreken. Aan de hand daarvan
passen ze hun tekst aan. De inhoud van de tekst staat centraal. Ook wordt er gelet op spelling, interpunctie etc.; - Als de leerlingen klaar zijn, laten ze de tekst aan de leerkracht zien. De leerkracht leest ze door en bespreekt een aantal “opvallende” teksten met de leerling die dat verhaal geschreven heeft; - De leerlingen passen de geleerde spelling- en interpunctieregels toe. Kerst
Winter
Carnaval
Wat is het? Tijdens het verhaal beschrijven de leerlingen iets dat typerend is voor de kerst. Denk hierbij aan sneeuw of aan een kerstboom. De leerlingen beschrijven het voorwerp zo, dat andere leerlingen moeten raden wat het is. De beschrijving moet minimaal ¾ A4’tje zijn. Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen schrijven een tekst om mensen te informeren over het voorwerp (communicatieve tekst schrijven); - De leerlingen passen tijdens het schrijven van een tekst hun geleerde stof toe. Dit gaat over de woordkeuze, zinsopbouw, alinea gebruik etc.; - De leerlingen bespreken hun geschreven kladversie binnen een groepje. De bespreken gaat dan over de inhoud, de kenmerken van de tekst, het taalgebruik, doel- en publiekgerichtheid en het schrijfproces; - De leerlingen passen de geleerde spelling- en interpunctieregels toe. Gedicht De leerlingen schrijven een gedicht over de winter. Zij mogen zelf bepalen wat hun onderwerp wordt voor hun gedicht. Het gedicht moet 16 tot 20 regels lang zijn. De leerlingen krijgen een schrijfmaatje, zodat zij iemand hebben om mee te reflecteren. Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen weten hoe zij een expressief gedicht moeten maken; - De leerlingen weten hoe zij moeten rijmen; - De leerlingen verzinnen zelf een titel; - De leerlingen hebben een schrijfmaatje waarmee zij hun tekst tussendoor kunnen bespreken. Met behulp van de anderen stellen ze hun tekst bij; - De leerlingen leveren hun tekst in wanneer zij klaar zijn. De leerkracht kijkt het gedicht na en bespreekt vervolgens het gedicht met die leerling. Dit wordt bij de hele klas gedaan. Let daarbij op spelling, interpunctie, zinsopbouw en rijm. Als, als, als…. De leerlingen maken een ketting verhaal over Carnaval. Elke zin van het verhaal start met het woord “als”. Het verhaal moet minimaal 25 regels lang zijn. Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen verwijzen hierdoor voortdurend naar betekenissen en concepten. Hiermee krijgt men grip op de werkelijkheid (< conceptualiserende functie) ; - De leerlingen maken een woordweb met daaromheen de woorden die zij in hun verhaal terug willen laten komen; - De leerlingen verzinnen zelf een titel; - Nadat de kinderen het verhaal in het klad hebben gemaakt, bespreken zij dit in tweetallen. Hierbij letten ze op spelling, interpunctie en zinsopbouw;
Lente
- De leerlingen formuleren hun: woordkeuze, zinsbouw en verdelen de tekst in alinea’s; - De leerlingen passen de geleerde spelling- en interpunctieregels toe; - De leerlingen gaan tot slot in hetzelfde tweetal de tekst reflecteren. Dit was het nieuws De leerlingen maken een nieuwsbericht over een gebeurtenis die met de lente te maken heeft. Deze gebeurtenis is in werkelijkheid gebeurd. De leerlingen schrijven hiervoor een beginstuk, middenstuk en slot. Hierdoor wordt het een conceptualiserende tekst. Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen verzinnen zelf een titel voor de tekst; - De tekst moet waargebeurd zijn (eigen ervaring of uit de krant); - De leerlingen bespreken hun nieuws in hun eigen tafelgroepje. Op basis van deze besprekingen stellen ze de tekst bij qua inhoud en qua vorm; - De leerlingen formuleren hun: woordkeuze, zinsbouw en verdelen de tekst in alinea’s. Mijn fantasiedier De leerlingen bedenken een fantasiedier. In zijn geheel is het één dier, met kenmerken van verschillende soorten dieren (bijv. een koe + konijn + hagedis). De leerlingen schrijven in het verhaal: waar het dier leeft, hoe het heet, hoe het eruit, waar leeft het van en wat kan het dier allemaal. Naast dat de leerlingen een verhaal schrijven, wordt er ook een tekening gemaakt van hun fantasiedier. Het verhaal moet minimaal 1 ½ A4’tje zijn.
Zomervakantie
Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen schrijven een informatief verhaal. Het is de bedoeling dat als een ander het verhaal leest, dat hij/zij weet hoe het dier eruit ziet/ leeft etc.; - De leerlingen denken van te voren na (planfase) over het doel, het publiek en de functie van de tekst. Ze gaan na welke tekstkenmerken er horen bij een informatieve tekst; - De leerlingen passen de geleerde spelling- en interpunctieregels toe; - De leerlingen presenteren hun fantasiedier aan klasgenoten (groepjes van 4, leerkracht loopt rond). De leerlingen kunnen zichzelf vragen stellen als: is de tekst geschikt voor mijn lezerspubliek, sluit het aan bij mijn tekstdoel en klopt de interpunctie/spelling in het verhaal. Een verhaal bij een plaatje De leerlingen krijgen een drietal plaatjes waarvan zij er één kiezen, waar ze een verhaal over willen schrijven. Het verhaal moet minimaal 1 A4’tje zijn.
Aandachtspunten voor de opdracht: - De leerlingen verzinnen zelf een titel;
- De leerlingen oriënteren zich op het schrijfonderwerp. De leerkracht bespreekt voordat de opdracht begint, wat een schrijfonderwerp is en welke aandachtspunten daarbij horen; - De leerlingen passen de geleerde spelling- en interpunctieregels toe; - De leerlingen bespreken klassikaal de tekst. De schrijver van het verhaal neemt plaats op “de schrijversstoel” (voor in de klas) om de vragen, die vanuit de klas komen over zijn tekst, te beantwoorden.