Energiebesparingsmaatregelen in de bestaande woningvoorraad
ADVIESRAPPORT
SAMIRAH HASELHOEF PHILIPPE VAN MULLEM ELS VOSTERS
ONDERZOEK UITGEVOERD IN OPDRACHT VAN PLANBUREAU VOOR DE LEEFOMGEVING HEERLEN, JULI 2013
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Colofon Naam document Opdrachtgever Uitgave
Projectteam (auteurs) Projectteam (nummer) Projectcoach (docent) Datum (laatst bijgewerkt) Status
Energiebesparingsmaatregelen in de bestaande woningvoorraad Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het Planbureau voor de Leefomgeving, Anton van Hoorn. InCompany Milieuadvies, faculteit Natuurwetenschappen, Open Universiteit, Postbus 2960, 6401 DL Heerlen, NL. www.ou.nl/nw Philippe van Mullem, Samirah Haselhoef en Els Vosters M123 Energiebesparingen, 2013vj Dr. Wilfried Ivens, Open Universiteit – InCompany Milieuadvies 14-07-2013
in bewerking voor review (intern: team/projectcoach; extern: opdrachtgever) ter beoordeling definitief
InCompany Milieuadvies hanteert de APA 5th Style als norm voor haar wetenschappelijke rapportages. Copyright
InCompany Milieuadvies
© 2015 Open Universiteit, Heerlen De auteursrechten op dit materiaal berusten bij de Open Universiteit. Behoudens uitzonderingen door de Wet gesteld mag zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende(n) op het auteursrecht niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of anderszins, hetgeen ook van toepassing is op de gehele of gedeeltelijke bewerking. Copyright on this material is vested in the Open Universiteit. Save exceptions stated by the law no part of this publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or other means, included a complete or partial transcription, without the prior written permission of the publisher. InCompany Milieuadvies is het online milieuadviesbureau van de Open Universiteit (www.ou.nl). Studenten werken in teamverband aan echte milieuopdrachten van echte opdrachtgevers. Leren en werken zijn één in deze bijzondere cursus, die de afronding vormt van de wetenschappelijke Bachelor-of-Science opleiding Milieu-natuurwetenschappen
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Projectgegevens Titel (nl) Title (in English) Opdrachtgevende instantie Omschrijving opdracht (nl)
Description of the order (in English)
Trefwoorden Key words Betrokkene(n) bij opdrachtgeversorganisatie
Projectleider team IM
Projectmedewerker team IM
Projectmedewerker team IM
Projectcoach Opdrachtgever Examinator Referentie naar dit rapport
Energiebesparingsmaatregelen in de bestaande woningvoorraad Energy-saving interventions in the existing dwelling stock in the Netherlands Planbureau voor de Leefomgeving. Den Haag, NL. Geef aan bij welke combinatie van woning en bewoner in Nederland de meest rendabele reductie van het werkelijke woninggebonden energiegebruik te behalen is, binnen een termijn van 10-15 jaar, met welke technische maatregelen, met welke financieringsmogelijkheden en met welk verwacht gedrag van de bewoners. Provide for which combination of dwelling and resident in the Netherlands the most profit is achievable in the coming 10-15 years on the residential use of energy, with which technical adjustments, with which possibilities for financing and with which expected behaviour of the residents. Energiebesparing, bestaande woningen, energie label, werkelijk energiegebruik, theoretisch energiegebruik, beleidsdoelstellingen, modellering. Energy savings, existing dwellings, energy label, actual energy consumption, theoretical energy consumption, policy targets, modelling. Anton van Hoorn: Stedenbouwkundige. Werkzaamheden bij PBl: Bebouwing en energie. Manon van Middelkoop: Werkzaamheden: Verstedelijking en mobiliteit en Modelleren woongedrag. Rob Folkert: Werkzaamheden: Energiemodel gebouwde omgeving. Ruud van den Wijngaart: Programmaleider Gebouwen en energie. Kees Vringer: Medewerker Gebouwen en Energie. Allen zijn medewerkers bij PBL. Philippe van Mullem cursus Virtueel milieuadviesbureau, N50217, 836545205, wo-bachelor Milieu-natuurwetenschappen (B.Sc.) Tel.: +32 11 74 69 56 Email:
[email protected] Samirah Haselhoef cursus Virtueel milieuadviesbureau, N50217, 834668547, wo-bachelor Milieu-natuurwetenschappen (B.Sc.) Tel.: +31-0702040402 Email:
[email protected] Els Vosters cursus Virtueel milieuadviesbureau, N50213, 850865705, wo-bachelor Milieu-natuurwetenschappen (B.Sc.) Tel.: +31-0735221378 Email:
[email protected] Dr. Wilfried Ivens, faculteit Natuurwetenschappen, Open Universiteit, Heerlen, NL Anton van Hoorn, Planbureau voor de Leefomgeving, Gebouwen en energie, Den Haag, NL. Dr. Wilfried Ivens, faculteit Natuurwetenschappen, Open Universiteit, Heerlen, NL
Haselhoef, S., Van Mullem, P. & Vosters, E. (2013). Energiebesparingsmaatregelen in de bestaande woningvoorraad. Onderzoek uitgevoerd in opdracht van Planbureau voor de Leefomgeving. Den Haag, NL. [Energy-saving interventions in the existing dwelling stock in the Netherlands (in Dutch)]. Unpublished Bachelor’s Thesis, Open Universiteit, Heerlen, Nl.
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Inhoud Colofon Projectgegevens Inhoud Voorwoord Samenvatting Abstract 1. Inleiding: 1.1. Achtergrond 1.2. Probleemstelling 1.3. Randvoorwaarden en afbakening 1.4. Opbouw van het rapport 2. Methode 2.1. Beschrijving actoren 2.2. Beschrijving literatuur 2.3. Beschrijving statistische cijfers 2.4. Beschrijving berekeningen 3. Resultaten 3.1. Technische maatregelen 3.1.1. Besparen op elektriciteitsverbruik voor verlichting 3.1.2. Aanmaak sanitair warm water 3.1.3. Hoge rendementscondensatieketel 3.1.4. Isolatie 3.1.5. Warmterecuperatie bij ventilatie 3.1.6. PV-Zonnepanelen 3.2. Economische haalbaarheid 3.2.1. Financiële hindernissen 3.2.2. Invloed van de energieprijsontwikkeling 3.2.3. Huidige financiële sturingsmechanismen 3.2.4. Toekomstige financiële sturingsmechanismen 3.3. Gedragsfactoren 3.3.1. Opleiding 3.3.2. Inkomen 3.3.3. Leeftijd 3.3.4. Samenstelling huishouden 3.3.5. Energiegebruik en gewoontes 3.3.6. Motivatie 3.3.7. Onzuinig gedrag in het algemeen 3.3.8. Energiezuinige en niet-energiezuinige woningen 3.3.9. Prebound en rebound effect 4. Discussie en Conclusie 4.1. Discussie 4.2. Conclusies 5. Aanbevelingen Literatuur Bijlage A Labelsprongen, Kosten/baten-analyse, Energieprijsontwikkelingen en Financiële sturingsmechanismen Bijlage B Woningaantallen en Inflatiecijfers
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 4 van 88
2 3 4 5 6 6 7 7 8 9 9 10 10 10 10 10 11 11 11 12 13 15 18 20 21 21 23 25 28 31 31 31 32 34 35 35 36 37 39 45 45 45 47 48 56 86
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Voorwoord Dit rapport bevat het verslag van een onderzoek, uitgevoerd in opdracht van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in Nederland, naar de haalbaarheid van energiebesparingsmaatregelen in de bestaande woningvoorraad in Nederland. De wens voor dit onderzoek kwam voort uit de bevinding van PBL, dat de werkelijke energiegebruiken door huishoudens afwijken van de theoretisch berekende energiegebruiken, die worden gebruikt in modellen om mogelijke energiebesparingen te voorspellen. Hierdoor zijn er onzekerheden over de juistheid van de voorspelde energiebesparingen. De haalbaarheid van de energiebesparing is onderzocht op het gebied van technische maatregelen, economische factoren en gedragsfactoren. Het projectteam bedankt Anton van Hoorn, Manon van Middelkoop en Rob Folkert van PBL en de projectcoach Wilfried Ivens van de Open Universiteit, voor het geven van de mogelijkheid om dit onderzoek uit te voeren en voor de goede raad, hulp en feedback, die zij hierbij hebben gegeven.
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 5 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Samenvatting De realisatie van energiebesparende maatregelen in bestaande woningen verloopt in Nederland trager dan verwacht. Dit wordt deels veroorzaakt door afwijkingen van het werkelijke energiegebruik van het met modellen berekende theoretische energiegebruik, waarop de verwachtingen zijn gebaseerd, en deels door belemmeringen bij de woningeigenaren om energiebesparende maatregelen te nemen, zoals onwetendheid, onwelwillendheid en financiële hindernissen. Beschikbare, rendabele energiebesparingsmaatregelen op gebouwniveau zijn energiebesparende lampen, zonneboilers, HR ketels, glasisolatie, vloer-, muur- en dakisolatie, zonnepanelen en ventilatiesystemen. De financiële hindernissen voor woningeigenaren en bewoners zijn de beperkte rentabiliteit van de investeringen, kapitaalgebrek, andere prioritering van uitgaven, het split-incentive probleem voor verhuurders, de verlaging van de huurtoeslag voor huurders van sociale huurwoningen bij huurverhoging en weerstand van huurders tegen huurverhoging. Het energiegebruik van bewoners is afhankelijk van opleiding, inkomen, leeftijd, samenstelling van het huishouden, gewoontes, motivatie voor energiebesparing en in hoge mate van de energiezuinigheid van de woning. De belangrijkste verklaring voor het verschil tussen het theoretische en het werkelijke energiegebruik voor verwarming is het prebound effect in het gedrag van de bewoners, dat uitgedrukt wordt in de stookfactor. De modellen om potentiële energiebesparingen in de gebouwde omgeving te berekenen kunnen worden verbeterd door een stookfactor op te nemen, die afhankelijk is van het energielabel van de woning. De verschillen tussen theoretisch en werkelijk gebruik worden verder verklaard door tegenvallende prestaties van technische maatregelen. Vanwege de verschillen in stookgedrag en effectiviteit van de techniek moeten energiebesparende maatregelen worden genomen op basis van een maatwerkadvies. Een collectieve aanpak, bijvoorbeeld op wijkniveau, en subsidies werken stimulerend en verlagen de kosten. Het type maatregel moet worden afgestemd op het energielabel van de woning. Van label G tot label C zijn besparende maatregelen efficiënt. Eigenaren van label B en label A woningen kunnen beter worden benaderd voor decentrale energieopwekking. Met campagnes voor gedragveranderingen is de meeste winst te behalen in woningen met label C tot en met E.
Abstract The realization of energy saving measures in existing housing in the Netherlands is slower than expected. This is partly caused by deviations of the actual energy consumption from the by models calculated theoretical energy consumption, on which the estimates are based, and partly due to restrictions on the owners to take energy saving measures, such as ignorance, unwillingness and financial obstacles. Available, cost-effective energy conservation measures at the building level are energy-saving lamps, solar water heaters, HR boilers, glass insulation, floor, wall and roof insulation, solar panels and ventilation systems. The financial obstacles for owners and residents are limited profitability of investments, capital deficiency, other prioritization of expenditures, the split-incentive problem for landlords, the reduction in housing benefit for tenants of social housing, when rent increases, and resistance from tenants against rent increases. The energy consumption of residents is dependent on education, income, age, household composition, habits, motivation for energy saving and most of all of energy efficiency of the house. The main explanation for the difference between the theoretical and the actual energy consumption for heating is the prebound effect in the behavior of the residents, which is expressed in the heating factor. The models to calculate potential energy savings in the built environment can be improved by incorporating a heating factor, which is dependent on the energy label of the house. The differences between theoretical and actual consumption are further explained by the disappointing performance of technical measures. Due to the differences in heating behavior and effectiveness of the techniques energy saving measures should be taken on the basis of a customized advice. A collective approach, for example at district level, and subsidies stimulate and reduce costs. The type of measure should be tailored to the energy label of the house. From label G unto label C saving measures are efficient. Owners of homes labeled B and A can be better approached for decentralized power generation. Campaigns for behavior change are most effective for residents of homes with label C to E.
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 6 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
1. Inleiding: 1.1. Achtergrond Er worden in Nederland door de overheid programma’s opgezet om het energiegebruik in de gebouwde omgeving te verminderen. De eerste reden hiervoor is, dat Nederland de uitstoot van broeikasgassen in 2020 met 20% wil verminderen ten opzichte van 1990 (Rijksoverheid, 2013b). Ruim eenderde van de uitstoot wordt veroorzaakt door de sector gebouwde omgeving (Hoppe, Bressers & Lulofs, 2010). De uitstoot van broeikasgassen kan worden verminderd door te besparen op het energiegebruik conform de drie opeenvolgende stappen van de Trias Energetica: beperk de energievraag, gebruik hernieuwbare energie en gebruik eindige energiebronnen efficiënt (Witvoet, 2009). De tweede reden is, dat de betaalbaarheid van energie een probleem dreigt te worden (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), 2011; PwC, 2012). In 2009 waren er in Nederland 7 miljoen woningen met een totale vastgoedwaarde van 1735 miljard euro (CBS, 2013). Blom, Korteland en Schepers (2009) berekenen voor het uitvoeren van het Comfortpakket bij ruim 4,2 miljoen bestaande particuliere woningen een totale investering van 40 miljard euro. Dit betekent een gemiddelde investering van ongeveer 10.000 euro per woning bij een gemiddelde woningwaarde van ongeveer 248.000 euro. Het Comfortpakket houdt in: vloer-, dak- en gevelisolatie, HR++ glas en een HR verwarmingsketel, waardoor de woningen in de meeste gevallen energielabel B krijgen. Om het nemen van energiebesparende maatregelen in de gebouwde omgeving te bevorderen zijn er in 2008 twee belangrijke convenanten gesloten, die zijn herzien op 28 juni 2012. Het eerste convenant “Meer-met-Minder” is een convenant tussen overheid, energieleveranciers, woningcorporaties en bouw- en installatiebedrijven (Rijksoverheid, 2008). De afgesproken doelstelling is, dat in de periode tot 2020 een structurele energiebesparing wordt gerealiseerd van dertig procent in 2,4 miljoen bestaande woningen. (Meijer & Visscher, 2009a.). Volgens Meer-met-Minder (MMM) kan 100 PJ aan extra besparingen in 2020 gerealiseerd worden ten opzichte van de “Referentieramingen van energie en emissies 2005-2020” d.d. 1 januari 2005 van ECN (Rijksoverheid, 2008), verdeeld over de verschillende soorten gebouwen in de gebouwde omgeving (tabel 1). Dit zijn besparingen op het totale gebouw- en installatiegebonden energiegebruik in bestaande woningen en andere gebouwen. Van de besparingen komt 43% uit eigen woningen en 27% uit woningen van sociale verhuurders. Tabel 1 Extra besparingen door MMM in Elektriciteit & Gas verbruik Elektriciteit & Gas verbruik gemeten in 2006 (PJ) Woningen totaal 570 Eigen woningen 310 Woningen van sociale 200 verhuurders Woningen van particuliere 60 verhuurders Bedrijfsgebouwen totaal 380 Totaal 950
in 2020 (bron: Meijer et al., 2009a) Extra besparing door MMM in 2020 (in PJ) 78 43 27 8 22 100
Het tweede convenant “Energiebesparing Corporatiesector” is een convenant tussen de vereniging van woningcorporaties “Aedes”, de Woonbond en het Rijk (Woonbond, 2013), dat in 2012 is herzien in het convenant “Energiebesparing Huursector”, waarbij ook de vereniging van particuliere beleggers in vastgoed “Vastgoed Belang” is aangehaakt (BZK, 2012b). In 2012 zijn de doelstellingen als volgt geformuleerd. • Aedes en de Woonbond beogen voor de gehele woningvoorraad in 2020 een Energie-Index van 1,25 (gemiddeld energielabel B) te behalen. Dit komt overeen met een besparing van 33 % op het gebouwgebonden energiegebruik van alle corporatiewoningen over de periode 2008 tot en met 2020. • Vastgoed Belang beoogt voor 80 % van de woningvoorraad van haar leden in 2020 energielabel C of hoger.
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 7 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
De mogelijke extra besparingen uit tabel 1 zijn berekend met behulp van modellen voor het gebouwgebonden energiegebruik. Door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) is een model ontwikkeld, Vesta, waarmee de mogelijke besparing op het woninggebonden energiegebruik voor verwarming in de gebouwde omgeving in Nederland tot 2050 berekend kan worden in verschillende scenario’s. Vesta houdt rekening met gebouw- en gebiedsmaatregelen. Uit de berekeningen blijkt, dat er een groot potentieel is voor het treffen van energiebesparingsmaatregelen in woningen (Van den Wijngaart, Folkert & Elzenga, 2012). PBL berekent een potentieel van zo’n 2 PJ bij de huidige energieprijzen en een potentieel van 62 PJ met stijgende energieprijzen tot 2050. Dit is minder dan de doelstelling van MMM, omdat Vesta alleen besparingen meetelt, die rendabel zijn voor eigenaren van gebouwen en voor warmteleveranciers (Van den Wijngaart et al., 2012) en omdat Vesta alleen de besparingen op het energiegebruik voor verwarming berekent en niet op het energiegebruik voor verlichting. Energiegebruik voor verlichting hoort tot het gebouwgebonden energiegebruik en is onderdeel van het Energie Prestatie Advies, op grond waarvan het energielabel van een woning wordt vastgesteld. Het totale energiegebruik door huishoudens in Nederland is jaarlijks ongeveer 400 PJ waarvan 300 PJ in de vorm van aardgas (Compendium voor de leefomgeving, 2012). Vesta bevat op hoofdlijnen de volgende componenten (Folkert & Van den Wijngaart, 2012): • De woningvoorraad in Nederland, ingedeeld naar woningtype en bouwjaar op basis van de volledige postcode. • Voor de berekening van het energiegebruik de berekeningen voor de Voorbeeldwoningen uit het WoON onderzoek (Agentschap NL, 2011a). • Gebouwmaatregelen voor woningen: alle soorten isolatie en efficiëntere installaties en voor energieopwekking zon-PV, de zonneboiler, micro-WKK en de elektrische warmtepomp. • Gebiedsmaatregelen: restwarmtebronnen, geothermie, warmte-koudeopslag en wijk-WKK. • Investeringskosten en energieprijzen t.b.v. kosten/baten analyses. • Sociaal-economische kenmerken: eigendom, inkomen, woningwaarde en mutatiegraad op postcodeniveau. Bij de eerste implementatie van het model kwam de totale berekening van het huidige energiegebruik over alle woningen in het model 43% hoger uit dan het werkelijke gemeten landelijke energiegebruik in Nederland (Folkert et al., 2012). Dit probleem is pragmatisch opgelost door alle theoretische energiegebruiken met 43% te verlagen. Recent onderzoek van Majcen, Itard en Visscher (2012) wijst echter uit, dat het werkelijke gasverbruik voor verwarming van inefficiënte woningen (label F, G) lager is dan het theoretische verbruik en het werkelijke verbruik voor efficiënte woningen (label B, A) hoger is dan het theoretische verbruik. Besparingsmaatregelen leveren dan in de praktijk minder op dan verwacht. PBL ziet als mogelijke redenen voor de óverschatting, dat de berekeningen zijn gebaseerd op de meest vóórkomende woning en niet op de gemiddelde woning en dat het gedrag van de bewoners onder standaardcondities is verwerkt (Folkert et al., 2012). Andere factoren, die een rol kunnen spelen bij de verschillen tussen het theoretische en het werkelijke gebruik zijn het rebound effect bij energiezuinige woningen en de bouwkundige en technische verschillen tussen woningen, waardoor maatregelen niet altijd goed worden toegepast of een ander effect hebben dan in theorie berekend (PBL, persoonlijke communicatie, 18 januari 2013).
1.2. Probleemstelling PBL wil zo goed mogelijk in beeld krijgen, bij welke combinatie van woning en eigenaar energiewinst te behalen is tegen lage kosten. Hiervoor moet meer kennis verkregen worden van de variatie in het energiegebruik van woningen door woningkenmerken en gebruiksomstandigheden. Bij de vraag, welke combinatie van woning en eigenaar in beeld komen voor energiewinst tegen lage kosten, spelen actueel gedrag en institutionele hindernissen, zoals de welwillendheid van de bewoners, organisatiegraad en financiële situatie van de eigenaren die de investeringen moeten doen, een rol. Er dient rekening te worden gehouden met niet-monetaire kosten en baten (comfort, ‘gedoe’ van een verbouwing, ervaren kosten van het aangaan van een lening, etc.). Deze bepalen mede in hoeverre een bewoner tot actie over gaat. (PBL, persoonlijke communicatie, 31 januari 2013.) In het
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 8 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Woonakkoord van 2013 is door de regering een revolverend 1 fonds voor energiebesparende maatregelen aangekondigd. De vraag is, wat de meest optimale inzet is van dit fonds. De hoofdvraag voor dit onderzoek is: Geef aan bij welke combinatie van woning en bewoner in Nederland de meest rendabele reductie van het werkelijke woninggebonden energiegebruik te behalen is, binnen een termijn van 10-15 jaar, met welke technische maatregelen, met welke financieringsmogelijkheden en met welk verwacht gedrag van de bewoners. Het onderzoek is uitgevoerd aan de hand van de volgende drie deelvragen: 1. Wat zijn mogelijke technische maatregelen voor besparing op het gasverbruik en wat zijn de theoretische kosten/baten analyse voor deze maatregelen? Welke van deze maatregelen worden gebruikt in de berekeningen van Voorbeeldwoningen 2011? 2. Welke economische factoren spelen een rol bij het doorvoeren van energiebesparingsmaatregelen in bestaande woningen in Nederland? 3. In hoeverre hebben gedragsfactoren van bewoners invloed op het energiegebruik? In het geval er enige invloed is, welke consequenties heeft dit voor de bepaling van het besparingspotentieel? Het doel van het onderzoek is te verklaren, in welke factoren de verschillen liggen tussen theoretische en werkelijke energiebesparingen en te voorspellen, met welke maatregelen de meest efficiënte energiebesparingen behaald kunnen worden.
1.3. Randvoorwaarden en afbakening Het onderzoek beperkt zich tot de situatie in Nederland. Het onderzoek beperkt zich tot het gebouwgebonden energiegebruik in de huur- en koopwoningen in Nederland. Het gebouwgebonden energiegebruik van een woning is de hoeveelheid primaire energie die nodig is voor de verwarming van de woning, de productie van warm water, ventilatie en verlichting. Het op gebouwniveau opwekken van hernieuwbare energie middels zonnepanelen of zonnecollectoren wordt gezien als een besparing op het gebouwgebonden energiegebruik, conform de tweede stap van de Trias Energetica (zie paragraaf 1.1). Het onderzoek beperkt zich tot de huidig beschikbare, rendabele energiebesparingsmaatregelen op gebouwniveau: spaarlampen; HR-ketels; glasisolatie; vloer-, muur- en dakisolatie; zonnepanelen; zonneboiler; mechanische ventilatie. Warmtepompen vallen buiten het onderzoek, omdat warmtepompen-combi’s in de bestaande bouw alleen interessant zijn bij een grootschalige verbouwing. Na-isolatie is hierbij een ‘must’. (Nordic Europe, 2013.) Daarnaast is het nog geen gangbare techniek. Ook bij toepassing in de nieuwbouw zijn er voorbeelden van projecten, waar de baten tegenvallen (Bouwmeester, 2010).
1.4. Opbouw van het rapport In hoofdstuk 2 wordt de methode beschreven, die is gebruikt voor het onderzoek. In hoofdstuk 3 staan de resultaten van het onderzoek naar de technische maatregelen, de economische factoren en de gedragsfactoren. In hoofdstuk 4 wordt de relevantie van de resultaten besproken en worden conclusies getrokken. We sluiten af met aanbevelingen in hoofdstuk 5.
1 Revolverend betekent, dat aflossingen en rentes terugvloeien in het fonds, om nieuwe leningen te kunnen verstrekken.
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 9 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
2. Methode 2.1. Beschrijving actoren Bij de opdrachtgever is door drie medewerkers in twee bijeenkomsten en via e-mail informatie verstrekt. De informatie bestond uit beschrijving en afbakening van het onderzoeksgebied en uitleg over de werkzaamheden van de opdrachtgever op dit gebied met de problemen, die hierbij worden ondervonden. Door de opdrachtgever werd het WoON onderzoek genoemd als tot nu toe maatgevend in Nederland voor de modellering van energiebesparingen in bestaande woningen. Het WoON onderzoek wordt periodiek uitgevoerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek, in opdracht van het ministerie van BZK. Er is een apart gesprek geweest met Kees Vringer van PBL. Hij is expert op het gebied van het directe en indirecte energiegebruik van huishoudens. Een technische school (KCST Technicum) werd geraadpleegd om navraag te doen naar waar in de praktijk de meeste problemen inzake warmteverliezen zich voordoen bij centrale verwarming als geheel in woningen. Conclusies hieromtrent werden getrokken via kennis opgedaan via scholing ‘Centrale Verwarmingstechnieken’ en een erkende opleiding ‘Verwarmingsaudit’ van het VEA onder erkenningsnummer TV48757, uitgereikt door het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) onder toezicht van de Vlaamse Overheid.
2.2. Beschrijving literatuur Door de opdrachtgever werden de informatie van Agentschap NL en de publicaties van Majcen, Itard en Visscher (2012) en PwC (2012) doorgegeven als eerste ingang, om in te lezen in de problematiek. Na de tweede bijeenkomst is de publicatie van Avelino, Loorbach en Witkamp (2011) doorgegeven. Aan de hand van de ingangspublicaties, via trefwoorden en aan de hand van verwijzingen in gevonden publicaties is via Google Scholar gezocht naar andere publicaties in Nederland op het onderzoeksgebied. Bij de beoordeling van gevonden publicaties op bruikbaarheid is het criterium gebruikt, dat het publicaties van na 2000 betreft. Voor het deelonderzoek naar de gedragsfactoren was het aantal gevonden Nederlandse publicaties beperkt. Daarom is er voor dit deelonderzoek ook gebruik gemaakt van buitenlandse publicaties, maar alleen uit landen, die in culturele zin niet verschillen van de Nederlandse mentaliteit.
2.3. Beschrijving statistische cijfers Landelijke statistische cijfers over wonen en over energie in Nederland zijn verkregen via de websites van CBS en Energiecijfers. Voor de evaluatie van de financiële sturingsmechanismen is via de site van Meer Met Minder via e-mail de vraag gesteld, of en hoe cijfers verkregen kunnen worden. Hier is geen antwoord op gekregen. Cijfers over de werkelijke energiebesparingen na het nemen van energiebesparende maatregelen zijn, op één uitzondering na, niet gevonden. Landelijke cijfers zijn onvoldoende gedetailleerd om de vraag te beantwoorden, bij welke combinatie van woning en bewoner de meest rendabele reductie van het werkelijke woninggebonden energiegebruik te behalen is. De opdrachtgever heeft in de loop van het onderzoek voorgesteld de vraag te beantwoorden aan de hand van een praktische case voor één wijk in een grote stad in Nederland. Voor deze wijk zouden cijfers verkregen moeten worden over het werkelijke energiegebruik in de woningen op het niveau van woningtype en bewonerskenmerken. In een telefonisch overleg met de opdrachtgever op 22 maart 2013 bleek, dat cijfers voor de praktische case op korte termijn niet verkrijgbaar waren.
2.4. Beschrijving berekeningen Gebruikte formules voor berekeningen zijn weergegeven in het werk. De meeste berekeningen voor de technische maatregelen zijn gebaseerd op de gegevens van de Voorbeeldwoningen 2011 (Agentschap NL, 2011a).
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 10 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
3. Resultaten 3.1. Technische maatregelen 3.1.1. Besparen op elektriciteitsverbruik voor verlichting Halogeenlamp versus led lamp als verbruiker van fossiele brandstof Een gewone halogeenlamp van 50W wordt als voorbeeld genomen. Het rendement van een Nederlandse fossiel gestookte elektriciteitscentrale om deze stroom op te wekken heeft een rendement van 39% (EnergieIndex, 2012), dit- zonder andere verliezen (o.a. distributie) - mee in rekening te nemen. Per branduur is 358 kJ fossiele brandstof nodig, waarvan 13 kJ naar licht gaat → rendement van 3,75% naar fossiele brandstof toe.
179kJ elektriciteit
(Halogeen) gloeilamp
± 13kJ licht
Lichtrendement ongeveer 7,5% Wordt deze halogeenlamp nu vervangen door een Led lamp van 7,5W verbruik per branduur is er 52 kJ fossiele brandstof nodig, waarvan 13kJ naar licht gaat. Dit is een rendement van 25% naar fossiel brandstofverbruik toe.
26kJ elektriciteit
Led lamp
± 13kJ licht
Lichtrendement ongeveer 50% Tussen beide lampen ligt een verschil in fossiel brandstofverbruik van factor 6,9. Het rendement van de hier besproken led is aan de lage kant genomen; er bestaan immers al led lampen met een lichtrendement van 80%. Een gloeilamp gaat ongeveer 1.000 branduren mee en heeft een rendement tussen 5 à 10% licht; de spaarlamp gaat 6.000 tot 10.000 branduren mee en geeft een rendement van 35%; de Led lamp gaat minstens 50.000 branduren mee met rendementen tot maximum 80% (heden; cree white led’s). Daar waar nu ongeveer 15% van het totale elektriciteitsverbruik naar verlichting gaat, uitgaande van een gebruik van gloeilampen en compacte fluo lampen met een totaal vermogen van 575W, kan het totaal gezinsverbruik met 11% dalen door deze te vervangen door led lampen met een totaal vermogen van 50W (voor de berekening zie bijlage A.1). Kosten/batenanalyse en eventuele labelsprongen van vervanging van lampen Onderstaande tabel 2 geeft een overzicht van de verbruikswinst, wanneer halogeenlampen worden vervangen door led lampen. De berekeningen werden uitgewerkt voor een gemiddeld Nederlands gezin (2,2 personen) waar 50% spaarlampen (9 stuks) en 50% halogeenlampen (9 stuks) worden gebruikt. Uitgangspunt is dat beide soorten lampen evenveel branduren maken. In tabel 2 staan ook eventuele labelsprongen bij deze vervanging. De investering in dit geval bedraagt €180,-. De terugverdientijd van deze investering bedraagt 2,4 jaar (voor de berekening zie bijlage A.1).
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 11 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Tabel 2 Labelsprongen van vervanging van halogeenlampen door led lampen (voor de berekeningen zie bijlage A.1) huidig label Type woning
Vrijstaande woning Twee onder één dak Rijwoning
globaal verbruik (MJ)
Energiebesparing (MJ)
Label klasse
Waarde Energie Index
G
2,96
201.179
3.102
B
1,06
71.430
F
2,79
B
nieuw verbruik (MJ)
nieuw label klasse
waarde
198.077
G
2,91
3.102
68.328
A
1,01
148.217
3.102
145.115
F
2,73
1,08
57.518
3.102
54.416
A
1,02
D
1,64
71.259
3.102
68.157
C
1,57
B
1,17
50.749
3.102
47.647
B
1,10
3.1.2. Aanmaak sanitair warm water Zonneboiler Om het verbruik van aardgas terug te dringen is het nuttig het sanitair water volledig te verwarmen met niet-fossiele energiebronnen. In dit geval zal het energielabel van de woning een beter resultaat verkrijgen. De zonneboiler alleen kan een reductie geven van "aardgas" verbruik tot 60% voor de aanmaak van SWW (sanitair warm water = tapwater). De overige 40% bijverwarming zal dus moeten gebeuren met behulp van een andere energiebron. Dit kan door middel van aardgas rechtstreeks als primaire energiebron, of via elektriciteit. Bij deze laatste is tot op heden nog een veel te groot rendementsverlies (minstens 50%) voor de aanmaak van deze elektriciteit. Tenzij op groene stroom opgewekt door middel van PV cellen of andere technologieën. Deze besparingsmaatregel kan grote impact hebben op het algeheel landelijk verbruik, omdat hiervoor nagenoeg alle woningen beschikbaar zijn. Verwarming van SWW d.m.v. fossiele brandstoffen om het water daarna op te slaan in een boiler wordt afgeraden, omdat hierbij altijd warmteverlies optreedt. Het meest ideale systeem in de toekomst zou een zonneboiler met daarin geïntegreerd een lucht/water warmtepomp kunnen zijn. Tegenwoordig zijn boilers verkrijgbaar aangedreven door een lucht/water warmtepomp, maar dit systeem bestaat nog niet voor de zonneboiler. Een lucht/waterboiler voor SWW kan tijdens de warmere maanden zijn nut hebben omdat dan door middel van de hogere luchttemperatuur een betere COP wordt bereikt en vooral omdat men altijd SWW nodig heeft en bovendien ligt het verbruik SWW hoger tijdens de zomermaanden (men douchet meer). Een 4,2m² oppervlakte zonnecollectoren voor sanitair warm water kunnen ongeveer 5.636GJ energie per jaar leveren (VEA, 2013) aan SWW. Dit geeft een aardgasbesparing van 200m³ (kostprijs van de installatie 3 à 4000 euro). Financieel beste optie om het resterend SWW te verwarmen is door middel van een HR ketel. Toch is aangeraden te wachten op de technologie waarbij een warmtepomp is geïntegreerd in de zonneboiler. Het zou tevens nuttig kunnen zijn om nog meer fossiele brandstof te besparen door het elektriciteitsverbruik terug te dringen met behulp van SWW. Dit door een zonneboiler te nemen met grotere capaciteit, waardoor SWW ook kan gebruikt worden voor een deel van het benodigde warm water van de wasmachine (gemiddeld elektriciteitsverbruik van huishoudens voor wasmachine 9% en voor vaatwasser 4% (ECN, 2012)). Naar de toekomst toe kan het nuttig zijn om naar beschikbare technologieën te gaan kijken voor warmterecuperatie van afvalwater.
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 12 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Kosten/batenanalyse en eventuele labelsprongen van een zonneboiler Tabel 3 Labelsprongen van een zonneboiler (voor de berekeningen zie bijlage A.2) huidig label Type woning
Vrijstaande woning Twee onder één dak Rijwoning
globaal verbruik (MJ)
Energiebesparing (MJ)
Label klasse
Waarde Energie Index
G
2,96
201.179
7.142
B
1,06
71.430
F
2,79
B
nieuw verbruik (MJ)
nieuw label klasse
waarde
194.037
F
2,85
7.142
64.288
A
0,95
148.217
7.142
141.075
F
2,66
1,08
57.518
7.142
50.376
A
0,95
D
1,64
71.259
7.142
64.117
C
1,48
B
1,17
50.749
7.142
43.607
B
1,00
De investering voor een zonneboiler bedraagt in dit geval €3500,-. De terugverdientijd van deze investering bedraagt 26,9 jaar (voor de berekening zie bijlage A.2). 3.1.3. Hoge rendementscondensatieketel Bovenste versus onderste verbrandingswaarde De energievrijgave van aardgas kan uitgedrukt worden in bovenste en onderste verbrandingswarmte. De bovenste verbrandingswarmte (BW) is 35,17MJ/m³ voor aardgas. Dit is de energievrijgave waarbij de energiewinst uit de condensatie van waterdamp door de ontstane verbrandingswarmte is mee berekend. Onderste verbrandingswarmte (OW) is 31,56MJ/m³ voor aardgas. Dit is de verbrandingswarmte waarbij geen warmterecuperatie door condensatie van de ontstane waterdamp is meegerekend. Dit is een verschil van 3,61MJ/m³ of een verschil van 10%. Het begrip HR ketel is ingevoerd omdat deze verwarmingssystemen meer warmte uit de warme rookgassen door de verbranding van fossiele brandstoffen halen, doordat de rookgassen meer dan één maal over dezelfde of verschillende warmtewisselaars gaan. Hierdoor zijn de rookgassen die de schouw binnenkomen koeler (max 150°C) dan bij oudere systemen met één warmtewisselaar waar de rookgassen één keer langs gaan. Een HR ketel 2 kan, maar hoeft daarom geen condensatieketel te zijn. Het verkregen warmteafgifterendement, van de verbrandingsgassen naar het CV-water, is hierdoor minstens 75%. Sommige verwarmingssystemen (B systeem) zijn halfopen en halen de lucht uit het vertrek waarin ze zijn opgesteld. Echter om 1m³ aardgas te verbranden is ongeveer 9m³ lucht (soms warme binnenlucht) nodig, warmte die elders wordt onttrokken. Daarom is het aan te raden om halfopen verwarmingssystemen als eerste te vervangen. De oudere verwarmingsystemen zonder condensatiewerking met warmterecuperatie van de rookgassen via warmtewisselaars hebben een stookregime van 60-80°C (dit is de temperatuur van het CV water: in- en uitlaat). De nieuwste systemen HR ketels met condensatieprincipe hebben een heel hoog rendement, doch een laag stookregime van 30 tot 50°C. Om te kunnen condenseren mag de temperatuur van het CV water niet te hoog zijn. Door de schouwtrek verlaten de verbrandingsgassen immers snel de verwarmingsketel. Voor een goede condensatie moet een ideaal condensatiemoment aanwezig zijn, dit is een lage temperatuur van het CV retourwater. Vervanging conventionele ketel door HR Bij de verbranding gaat ook altijd energie verloren via de warme rookgassen. De warmteverliezen d.m.v. verwarming kunnen heel hoog zijn (VEA, 2010b): 1) Verwarmingsketel: productierendement 50 tot 105% OW 2) Warmte distributiesystemen: distributierendement 70 tot 99% 2 Bij een HR ketel worden de verbrandingsgassen twee of meerdere keren over één of verschillende warmtewisselaars gevoerd. Hierdoor wordt het CV-water meer opgewarmd dan bij een normale ketel.
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 13 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
3) Emissie (warmteverliezen via schoorsteen): Afgifterendement 90 tot 100% 4) Regelsystemen (kamerthermostaat met adaptatie, thermostatische kranen): regelrendement 86 tot 98% Een hoge rendementsketel hebben betekent niet dat het rendement van de gehele centrale verwarming optimaal is. Een condensatieketel heeft een stookregime van 30-50°C (CV water: in- en uitlaat). Door middel van het condensatieprincipe kan hierdoor een rendementsverhoging van zo’n 10% gehaald worden tegenover een ouder type HR ketel zonder condensatieprincipe. Echter om te kunnen condenseren mag de temperatuur retour centrale verwarmingswater (CV water) dat terug de condensatieketel inkomt niet te hoog zijn, omdat anders het condensatiemoment (de temperatuur waarbij het water van de verbrandingsgassen condenseert) gemist wordt en de energiewinst door het condenseren verloren gaat (in dit geval wordt niet gecondenseerd). Het huis wordt dus verwarmd met CV water van minder hoge temperatuur. Hierdoor is dus een goede isolatie van het huis (bouwenvelop) vereist wil men het snel en comfortabel warm krijgen. Een tweede probleem is dat er een grotere dimensionering van de radiatoren vereist is. Dit in tegenstelling met een ouder systeem met een stookregime van 60-80°C (CV water). De vroegere radiatoren, berekend op een stookregime van 60-80°C, kunnen misschien niet de nodige warmte afgeven vereist voor het nodige comfortabele temperatuur in de woning bij een stookregime van 3050°C. Derde probleem zijn de verliezen via distributiesystemen. Dit indien de leidingen niet voldoende isolatie hebben en in niet geïsoleerde muren en/of vloeren liggen, gaat een groot deel van de warmte al verloren voordat deze de verwarmingselementen bereiken. Distributiesystemen moeten geïsoleerd zijn. Meest voorkomend probleem is dat de radiatoren voorzien op een stookregime van 60-80°C en niet worden vervangen als men een condenserend toestel plaatst. Hierdoor wordt de woning onvoldoende verwarmd. In de praktijk wordt vastgesteld dat in oudere, onvoldoende geïsoleerde huizen, distributiesystemen niet geïsoleerd zijn en radiatoren niet vervangen worden. Hierdoor ontstaat veel warmteverlies door ventilatie en koudebruggen. Toch worden ook in deze huizen condensatieketels geïnstalleerd. Onder deze omstandigheden kan de installatie nooit goed werken. Men krijgt de woning niet warm of niet op tijd warm. De CV installateur zal het stookregime hoger zetten (60-80°C) zoals op het oorspronkelijk stookregime van de oudere HR ketel. Het gevolg is dat het condensatiemoment verloren gaat door de te hoge retourtemperatuur en er dus ook geen energiewinst behaald wordt. Regelsystemen Een temperatuurregeling die regelmatig voorgesteld wordt om energie te besparen is de weersafhankelijke regeling. Gesimplificeerd betekent dit dat de regeling van de watertemperatuur van de centrale verwarming wordt gestuurd via een buitenvoeler. Hierbij blijft de circulatiepomp van de centrale verwarming dus altijd draaien. Sinds 2005 zijn hoge rendementspompen verkrijgbaar die elektronisch de snelheid van de pomp regelen in functie van drukverschil tussen zuig en perszijde. Zo zorgt het toerental voor een minimale opvoerdruk. Deze pompen verbruiken slechts 6W tijdens normale werking (oudere systemen 60W). Het werkingsprincipe van een weersafhankelijke regeling is dat wanneer het buiten niet heel koud is, het CV water voor verwarming minder warm moet zijn. Voorwaarde voor toepassing van deze technologie is wel goed geïsoleerde bouwwerken naar huidige maatstaven, omdat men werkt met minder warm CV water in de woning. Om dit doel te bereiken werkt de verwarmingsketel best modulerend, dit wil zeggen dat de ketel langer draait op een minder groot vermogen. Als daarbij de weersafhankelijke regeling wordt gecombineerd met een ruimtetemperatuurvoeler (binnen thermostaat) dan zal de ketel branden volgens de ingestelde stooklijn met de laagst mogelijke CV watertemperatuur. Hierbij kan men een besparing realiseren van 20% tegenover een manueel ingesteld systeem. Dit komt omdat de ketel minder aan en uit staat. Men noemt dit stilstandsverliezen. Een ander nuttig regelsysteem is de thermostaat met anticipatie. Deze thermostaat zal al op voorhand het vermogen van de ketel verminderen als de gevraagde temperatuur bijna bereikt wordt. Bij een gewone thermostaat zal nadat de vereiste temperatuur bereikt is deze overschreden worden doordat nog extra warmte wordt afgegeven aan de omgeving waardoor de gevraagde temperatuur met gemiddeld 2°C overschreden wordt.
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 14 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Door deze maatregel vermindert ook de uitstoot van schadelijke gassen. Soms werken regeltoestellen met buitenvoeler echter met een zekere vertraging. Wanneer de temperatuur buiten plots snel daalt, bestaat de kans dat het langer zal duren vooraleer het binnen warm wordt. Dit komt door een slechte instelling van de stooklijn. Er is immers een lineair verband tussen de CV-watertemperatuur en de binnentemperatuur. De modulerende regeling zorgt ook dat de kamer geleidelijk op temperatuur komt en dat ingestelde kamertemperatuur niet overschreden wordt, wat het comfort verbetert en leidt tot een verminderd verbruik. Dergelijke toestellen zijn echter niet echt duurzaam. NTC voelers zijn temperatuurafhankelijke weerstanden en na een tijd verandert de weerstand door slijtage. Deze systemen (NTC voelers) worden veelal op foutieve plaatsen geplaatst, zodat de woning vaak te koud aanvoelt. Dit koude gevoel gebeurt eveneens doordat de stooklijn fout is ingesteld. Dergelijke foutieve inregelingen geven veel problemen, met als gevolg dat deze dure regelingensystemen meestal uitgeschakeld worden in particuliere woningen (buitenvoeler wordt buiten werking gesteld). Op oude systemen kunnen thermostatische kranen een besparing geven van 5% maar deze worden best niet gebruikt voor modulerende systemen met temperatuurcompensatie, de thermostaat regelt de temperatuur in combinatie met de modulerende ketel en NTC. Kosten/batenanalyse, eventuele labelsprongen en terugverdientijden van hoge rendementscondensatieketel Tabel 4 Kosten/batenanalyse, labelsprongen en terugverdientijden van hoge rendementscondensatieketel (voor de berekeningen zie bijlage A.3) huidig label Waarde Label Energie Klasse index G 3,33 Vrijstaande woning B 1,18 G 3,14 Twee onder één dak B 1,22 D 1,85 Rijwoning C 1,32 Type woning
globaal verbruik (MJ)
Energiebesparing (MJ)
191.325 60.492 139.660 48.288 62.356 41.958
30.209 9.551 22.052 7.644 9.846 6.625
nieuw verbruik (MJ) 161.116 50.941 117.608 40.644 52.510 35.333
nieuw label Waarde Label Energie klasse index G 2,96 A 1,05 F 2,79 B 1,08 D 1,64 B 1,17
besparing (per jaar)
terugverdientijd
€ 558,00 € 176,80 € 408,00 € 141,00 € 182,00 € 122,00
7,1 j 22,0 j 9,7 j 28,0 j 21,7 j 32,4 j
Vloerverwarming Indien er vloerverwarming wordt voorzien kan men de temperatuur nog eens 2 graden lager zetten om hetzelfde comfortniveau van warmte te bereiken. Dit komt omdat de warmte wordt afgegeven door straling i.p.v. door convectie, waardoor men geen koude stromen heeft (Technicum, persoonlijke communicatie, 2013). Bij convectie zit de grootste warmte immers aan het plafond. Vloerverwarming geeft vooral stralingswarmte en wordt daarom veelal ook toegepast bij hoge plafonds (kerken). Dit type verwarming geeft een extra besparing van 7% op brandstof per graad temperatuurverlaging. Het geeft tevens een warmer gevoel door de warmtestraling vanuit de vloer. In dit geval is een goede vloerisolatie vereist. 3.1.4. Isolatie Inleiding Men kan de isolatie binnen, buiten of in de spouwmuur van een woning aanbrengen. Toch is een grondig vooronderzoek aangeraden, zeker wanneer het over een renovatie gaat. In het laatste geval is een grondig thermisch onderzoek door middel van thermografie om de koudebruggen (Innovatief Plus, 2004; Leefmilieu Brussel, 2010), ventilatieopeningen en slechte oude isolatie in kaart te brengen. Een tweede belangrijke eis is dat de juiste materialen geplaatst worden door mensen met de juiste beroepsvaardigheden. Door middel van voorafgaand onderzoek wordt uitgezocht waar de grootste warmte verloren gaat in particuliere woningvoorraad. Om dit doel te bereiken werd in dit werk beroep gedaan op de informatie van de Voorbeeldwoningen 2011 (Agentschap NL, 2011a). Hierbij zijn de grootste knelpunten naar voorgebracht. Hierbij werd gekeken naar de onderdelen waaruit de VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 15 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
bouwenvelop is opgebouwd zijnde het dak, de ramen en de buitengevel. Er werd onderzocht welke procentuele bijdrage in oppervlakte elk onderdeel bijdroeg aan de bouwenvelop in zijn totaal. Isolatie is een heel effectieve methode om warmte in de woning te houden en één van de meest duurzame manieren om energie te besparen, vereist een éénmalige investering en is flexibel in uitvoering. Ze wordt daarom in alle woningen toegepast. Berekeningswijze Er werd berekend hoeveel elk onderdeel bijdroeg aan totaal warmteverlies.
Qa = k x A x D Qa k A D
= jaarlijks warmteverlies (J) = gemiddelde warmtetransfer coëfficiënt (W/m².K = U) =oppervlakte wand (m²) = aantal graaddagen
Dit d.m.v. U-waarde 3 van elk onderdeel in W/m²K x oppervlakte in m² x 2.276K.day x 86.400s/day. Tevens moet er vermeld worden dat het aantal graaddagen (voor uitleg over graaddagen zie bijlage A.10) de laatste decennia volgens het KNMI (KNMI, 2008) een dalende trend vertoont. Dit komt door het opwarmingseffect van de aarde waardoor de gemiddelde temperatuur van de BENELUX een stijgende trend vertoont. Aangeraden wordt deze trend op te volgen. De graaddagen 2.276K.day en 86.400s/day zijn een constante. Dus het procentueel warmteverlies per onderdeel van de bouwenvelop wordt vooral bepaald door de U-waarde en de oppervlakte. Uit deze berekeningen kwam naar voor dat het grootste warmteverlies van de woningen te wijten is aan de hoge U-waarde van de ramen. Zelfs in het meest ideale geval bij een gerenoveerde woning met U-waarden van 0,36W/m²K voor de onderdelen zoals dak, buitengevel en vloer en met de hoge 1,8W/m²K voor HR glas (Agentschap NL, 2011a) is aldus het grootste warmteverlies te verwachten bij de beglazing. In nagenoeg alle woningen neemt het glas 11% of meer in van de oppervlakte van de bouwenvelop. Juist door deze hoge Ugwaarde gaat hier langs de beglazing het meeste warmte verloren als men dit vergelijkt met de overige delen van de bouwenvelop. Beglazing Er zijn verschillende typen van glas die volgens de behoefte van de klant gemaakt worden. Deze verschillende typen glas kunnen ook een andere isolatiewaarde hebben, waarbij driedubbele beglazing de beste isolatiewaarde heeft. Ook worden bij de isolatiewaarden van glas goede vorderingen gemaakt. Tegenwoordig heeft men dubbele beglazing met een U-waarde van 0,8 (Sprimo, 2013). Door het gebruik van deze beglazing valt een gemiddelde besparing te verwachten van 20% (op het totale warmteverlies van de woning) door reductie van het warmteverlies van de bouwenvelop alleen in tegenstelling met oudere dubbele beglazing met een Ug-waarde van 1,8. Als men het algemeen warmteverlies van een gemiddeld gebouw in rekening neemt en niet de bouwenvelop alleen, kan er meer dan 10% bespaard worden via beglazing met een betere Ug-waarde (wanneer de vloer en ventilatie meegerekend worden in het totale warmteverlies van het gebouw). Het halveren van de veel te hoge Ug-waarde van oudere beglazing heeft een grote impact op het warmteverlies van de woningen. De gevels nemen een tweede plaats in voor het warmteverlies van de bouwenvelop bij open en halfopen bebouwing en een derde plaats bij gesloten bebouwing. In de meeste woningen treden luchtstromen door convectie en ventilatie op waardoor de warme lucht constant over koude energie verslindende oppervlakten wordt gestuurd, dus is hier zeker interventie vereist. In veel woningen is zelfs nog geen HR glas aanwezig; gewoon dubbel glas met een Ug-waarde van 2 of meer en zelfs enkele beglazing komen nog regelmatig voor (Agentschap NL, 2011a). 3
U-waarde: de isolatiewaarde van een constructiedeel (bv.: dak, muur). Een U-waarde wordt uitgedrukt in W/m²K. De U-waarde van een constructiedeel geeft aan hoeveel warmte er per seconde en per vierkante meter verloren gaat als het temperatuurverschil tussen binnen en buiten 1°C is. De U is het symbool voor de warmtedoorgangscoëfficiënt. De U-waarde wordt bepaald door de verschillende materiaallagen waaruit het constructiedeel bestaat: dikte en isolatiewaarde van elk materiaal.
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 16 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
De zonnewinsten 4 doorheen HR glas zijn enkele procenten lager dan bij dubbel glas. Toch kan een ruimte die bestaat uit veel glas ook opwarmen, omdat het teveel aan warmte niet kan worden opgeslagen. Dit noemt men het serre-effect. Soms neemt men dan toevlucht tot een airco (energieverslindend toestel), maar globaal gezien door de weinige zonneschijn gedurende het koude seizoen en vooral omdat ‘s nachts veel te veel energie verloren gaat via de ramen, heeft beglazing tijdens de winter een sterk negatieve impact op het energieverbruik. Rolluiken, zelfs "geïsoleerde" met 6 mm isolatie tussen, hebben weinig nut gezien de hoge aanschafprijs en te hoge U-waarde. Van het serre-effect zijn jammer genoeg weinig gegevens voorhanden, toch heeft dit een impact op het energieverbruik door airco’s. Indien de verwachte temperatuurtoename van de aarde zich verder zet, zou het probleem van groter energieverbruik tijdens de winter voor een groot deel verschoven kunnen worden naar de zomer door een grotere vraag voor afkoeling. Tijdens de zomermaanden kunnen rolluiken wel hun nut hebben om de warmte buiten te houden bij ramen die de veroorzaker van het "serre-effect" zijn en waardoor interventie van airco niet of minder nodig is. Gevel Globaal gezien kunnen er drie eisen worden opgelegd aan een gevelconcept: eisen aan het materiaal (in dit geval de gebruikte isolatiematerialen), eisen aan het gevelsysteem (in dit geval de ventilatieregelsystemen om energieverlies tot een minimum te beperken) en eisen aan de algemene werking van het gebouw. Deze eisen kunnen worden opgelegd in een lastenboek, waarbij steeds wordt verwezen naar normen en waarden om zodoende de vereiste opgelegde isolatie/ventilatie normen te bereiken. De berekening van transmissieverliezen via de wanden van gebouwen wordt onder andere berekend door middel van de U-waarde van vlakke ondoorschijnende wanden en beglazing van ramen, maar niet door actieve gevels 5, dit omdat actieve gevels niet statisch zijn inzake warmte uitwisseling met de omgeving. De warmteoverdracht in gevels wordt bepaald door transmissie doorheen iedere huid van de gevel gecombineerd door warmteoverdracht via ventilatie. Om de actieve gevel correct te kunnen evalueren moeten beide soorten warmteoverdracht gelijktijdig beschouwd worden. Een gevel is dus een dynamisch geheel omdat er warmte uitwisseling optreedt vanuit de buitenomgeving door middel van ventilatie die al dan niet gestuurd wordt en doordat en ook opwarming optreedt door onder andere de IR straling van de zon. Bij de gevels moet men niet alleen rekening houden met warmteoverdrachten door transmissie en ventilatie maar ook met het veranderlijke karakter van thermisch en energetische prestaties. Hiermee wordt bedoeld type van ventilatie, de zonnewering, het systeem voor het sturen van ventilatieopeningen met regeling van ventilatoren en de mogelijkheid van de gebruiker om dit te omzeilen (verdere uitleg komt aan bod bij ventilatie). Vloer Tot slot moet ook het warmteverlies van de vloer mee in beschouwing genomen worden. Als een geïsoleerde vloer genomen wordt met een Uv-waarde van 0,38W/m²K (Agentschap NL, 2011a) dan wijkt het aantal K-days af van de rest van de bouwenvelop, omdat een gemiddelde grondtemperatuur van 11°C genomen wordt. In de literatuur worden grondtemperaturen van 10 tot 12°C gevonden. Daarbij komt men voor de berekening van warmteverlies via de vloer uit op 2.008K.day (vloer). In dit geval wordt het algemeen warmteverlies berekend van de vloer en de bouwenvelop met een U-waarde van 0,38 W/m²K een Ug-waarde voor glas van 1,8W/m²K (Agentschap, 2011) en een ventilatiesnelheid 4 De zontoetredingsfactor g is de verhouding tussen de totale hoeveelheid zonne-energie die in de ruimte dringt via de glasopening en de hoeveelheid zonne-energie die invalt op deze opening. Deze factor wordt zowel bepaald voor de beglazing op zich (g) als voor het geheel 'beglazing + zonnewering' (gtot) (enkel voor gevallen waarbij de zonnewering evenwijdig is met de beglazing of waarbij de hoek van de zonnewering ten opzichte van de beglazing kleiner is dan 30°). De zonnewinsten zijn recht evenredig met de gtot-factor. Deze kan berekend worden volgens de vereenvoudigde methode uit de norm NBN EN 13363–1 (zie kader 'EPB-productendatabank') of volgens een meer gedetailleerde genormaliseerde methode (NBN EN 13363–2). Op de website www.normen.be (Energie en binnenklimaat > Normen > Energieprestatie) staat er bovendien een rekenprogramma ter beschikking waarin deze vereenvoudigde methode geïmplementeerd wordt (www.wtcb.be) 5 Actieve gevels zijn gevels die actief reageren op wisselende omstandigheden van het buitenklimaat. (Er zijn ook gevels die zich aanpassen aan veranderingen in het binnenklimaat, zoals de klimaatgevel.) In actieve gevels is een deel van de klimaatinstallatie opgenomen. Een actieve gevel wordt een 'intelligent' genoemd, als hiervoor alleen gebruik gemaakt van natuurlijke ventilatie en duurzame energiebronnen, zoals zonlicht, zonnewarmte en nachtkoeling. (www.architectenweb.nl)
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 17 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
van gemiddeld 0,06m³/s (TNO,2013). Een warmteverlies van rond de 10% in woningen is te verwachten via de vloer. Isolatieverlies via de vloer kan aanzien worden als een laatste prioriteit. Labelwinst via isolatie en kostprijs is sterk afhankelijk van de vereiste ingreep. De berekende waarden voor het energieverbruik van de Voorbeeldwoningen 2011 (Agentschap NL, 2011a) vertonen een te verwaarlozen verschil met een herberekening van het energieverbruik in dit werk. Kosten/batenanalyse, eventuele labelsprongen en terugverdientijden van isolatie Tabel 5 Kosten/batenanalyse, labelsprongen en terugverdientijden van isolatie (voor de berekeningen zie bijlage A.4) Type woning
Vrijstaande woning
Twee onder één dak
Rijwoning
Isolatie type Glas Gevel Dak Vloer Glas Gevel Dak Vloer Glas Gevel Dak Vloer
huidig label Waarde Kl. Energie index A 1,05 D 1,67 C 1,60 C 1,45 F 2,63 F 2,79 F 2,79 F 2,79 D 1,64 D 1,64 D 1,64 D 1,64
U-w
globaal verbruik (MJ)
Energiebesparing (MJ)
nieuw verbruik (MJ)
1,80 1,61 1,54 1,72 2,90 1,61 1,54 1,72 2,90 0,64 0,64 1,28
71.430 113.524 108.557 98.859 139.909 148.217 148.217 148.217 71.259 71.259 71.259 71.259
6.956 42.094 37.127 27.429 13.421 29.374 22.941 27.429 11.715 2.787 4.719 10.175
64.474 71.430 71.430 71.430 126.488 118.843 125.276 120.788 59.544 68.472 66.540 61.084
nieuw label Waarde Kl. Energie index A 0,95 A 1,05 A 1,05 A 1,05 E 2,38 E 2,24 E 2,36 E 2,27 C 1,37 C 1,58 C 1,53 C 1,41
U-w 0,80 0,36 0,36 0,36 0,80 0,36 0,36 0,36 0,80 0,36 0,36 0,36
besparing (per jaar)
terugverdientijd
€ 129,40 € 778,00 € 686,00 € 507,00 € 248,00 € 555,00 € 424,00 € 359,00 € 216,00 € 51,00 € 87,00 € 188,00
33,0 j 4,4 j 9,9 j 4,6 j 15,7 j 4,4 j 9,9 j 4,6 j 13,4 j 19,9 j 41,8 j 6,8 j
3.1.5. Warmterecuperatie bij ventilatie Inleiding De vraag waarom we moeten ventileren kan niet beantwoord worden met de stelling “omdat het verplicht is”, want dit is voor de meeste bewoners op zich maar een zwakke motivatie. Daarnaast stelt de wetgever niet zozeer het ventileren op zich verplicht, maar eist dat nieuwbouwwoningen voorzien worden van een ventilatiesysteem dat conform is met de wetgeving. Of de bewoner daadwerkelijk gebruik maakt van de voorzieningen om te komen tot een gezond binnenklimaat is een persoonlijke keuze. Waarom nu ventileren? Een woning krijgt te maken met verschillende vervuilingsbronnen, onder andere vochtvervuiling. Veel vervuilingsbronnen komen van de mens zelf, maar ook het gebouw, inrichting en toestellen kunnen een bron zijn van vervuiling. Verder moet een goede ventilatie gemakkelijk te bedienen zijn. Te complexe regelingen schieten hun doel voorbij doordat ze niet of foutief gebruikt worden en onderhoudsgevoelig zijn, veelal worden dergelijke regelingen omzeild na enige gebruikstijd. Verdere vragen die gesteld kunnen worden zijn: hoe kan optimaal gebruik gemaakt worden van de dampkap, in welke omstandigheden is het openen van ramen wel zinvol om de woning eens goed te doorluchten? De ideale comforttemperatuur ligt tussen de 20-24°C met een luchtsnelheid van 0,15 à 0,20m/s om tochtverschijnselen tegen te gaan. Verder is de luchtkwaliteit van de woning sterk afhankelijk van de buitenlucht waarmee geventileerd wordt en bij een mechanische ventilatie wordt daarom gebruik gemaakt van filters. Energieverlies door ventilatie Toch gaat ventileren ten koste van energie waarbij onderscheid gemaakt moet worden tussen twee vormen. Ten eerste heeft de verse buitenlucht meestal een andere temperatuur dan de gewenste binnentemperatuur waardoor extra verwarmd of gekoeld moet worden. Om dit verbruik te beperken wordt aangeraden niet meer te ventileren dan nodig. Tevens zijn er mogelijkheden om de energie uit de afvoerlucht te recupereren. Ten tweede is er energieverbruik nodig voor de ventilatoren aan te drijven, dit probleem kan beperkt worden door zuinige goed regelbare ventilatoren. Met betrekking op ventilatie hebben volgende elementen een invloed: VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 18 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
• • • •
Luchtdichtheid van de bouwschil om ongewenste in- en exfiltratie te voorkomen Zuinige ventilatoren (vervuiling voorkomen) Warmterecuperatie Een kwantitatief goede uitvoering: zelfregelende RTO’s (regelbare luchttoevoeropeningen) met goede debietsinregeling en een efficiënte luchtverdeling in de woning
Aan te raden ventilatiesystemen Aan te raden systemen zijn: • • • •
Gebruik automatisch regelende RTO/RAO (regelbare afvoeropeningen), manuele geven geen garantie op correct gebruik Zelfregelende RTO’s regelen het debiet in functie van beschikbare drukverschillen ten gevolge van wind of temperatuurverschillen zodat de opening geleidelijk afgesloten wordt, een goede keuze hierin kan leiden tot een lager E-peil Via mechanisch gestuurde RTO’s kan het debiet geregeld worden in functie van aanwezigheid (IR detectie) of CO2 met sensor of gekoppeld aan een centraal besturingssysteem (domotica) Een mechanisch gestuurde RAO kan het debiet regelen in functie van aanwezigheid (IR detectie) of van vocht, hierbij kan het debiet stijgen in de badkamer bij gebruik waarna het debiet weer daalt tot een min waarde als het vochtniveau weer normaal is
Toch kunnen afvoerdebieten niet ongestraft worden terug geregeld omdat daarmee ook de toevoerlucht wegvalt. Kies voor zuinige ventilatoren waarbij de ventilator pas in werking treedt als de natuurlijke trek niet volstaat, het energieverbruik van de ventilatoren wordt bepaald door volgende elementen: • • •
Ventilatordebiet Drukverliezen, wrijvingsverliezen in de kanalen en het vuil worden van filters Rendement van ventilator De ventilatormotor heeft een belangrijke invloed op het verbruik een wisselstroommotor (AC) heeft een ongunstig rendement wanneer deze niet op zijn nominaal toerental werkt. Een gelijkstroommotor is heel wat zuiniger vooral bij verlaagde debieten en verdient aldus danig de voorkeur Als een ventilator terug geregeld wordt verminderd het debiet en ook de drukverliezen door de lagere lucht snelheden. Als daardoor de ventilator maar half zo veel lucht moet verplaatsen zal deze slechts één achtste verbruiken.
Soorten ventilatiesystemen Er zijn verschillende ventilatiesystemen: 1. Systeem A: Natuurlijke ventilatie, waarbij de luchtdoorstroming in een gebouw plaats vindt op natuurlijke wijze dankzij klimatologische drukverschillen. De lucht komt binnen via RTO en verlaat deze via regelbare RAO. 2. Systeem B: Mechanische toevoerventilatie: Lucht verplaatst zich via doorstroomopeningen en de vervuilde lucht verlaat het gebouw via RAO, gebouw heeft hierdoor een lichte overdruk en er gaat te veel warmte verloren via dit systeem, niet aan te raden! 3. Systeem C: Mechanische afvoerventilatie: Lucht komt binnen doorheen RAO en wordt afgevoerd via een ventilatie, doorstroomopeningen zorgen voor een goede doorstroming van lucht doorheen de woning. 4. Systeem D: Mechanische toe- en afvoerinstallatie, hierbij wordt de lucht aan en afgezogen door een ventilator waardoor de debieten in balans zijn, voorwaarde is dan ook dat de balans daadwerkelijk wordt afgeregeld, dit systeem kan uitgerust worden met een warmterecuperatie waarbij de aangezogen lucht wordt verwarmd door de lucht deze het gebouw verlaat.
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 19 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Berekeningswijze warmteverliezen via ventilatie Dat warmteverliezen door ventilatie een grote impact hebben op het energieverbruik wordt bevestigd door de volgende berekening waarbij wordt uitgegaan van een gemiddelde ventilatiesnelheid in Nederlandse woningen van 0,06m³/s (TNO, 2013). Dit geeft volgend resultaat: 0,06(m³/s) x 3.600(s/h) x 1.000(J/kg.K) x 1,2(kg/m³) x 2.276(K.day/jaar) x 24(h/day) = 14,16GJ/jaar
Als men uitgaat van 95% warmterecuperatie via een warmtewisselaar van het tegenstroomsprincipe, en er wordt verwarmd met een rendement van 90% (OW) via een HR ketel zonder andere warmteverliezen (distributieverliezen, slechte inregelingen, verliezen warmte afgifte…) mee te rekenen, dan kan er een kleine 500m³ aardgas bespaard worden. Nog een voordeel is dat de woning ‘s nachts tijdens hete zomerdagen gekoeld kan worden. Luchtlekken en bewuste ventilatie kunnen al snel verantwoordelijk zijn voor 1/3 van het E-peil van woningen (VEA, 2012). Verder onderzoek en maatregelen zijn zeker aan te raden gezien het grote energieverlies via ventilatie. Kosten/batenanalyse en eventuele labelsprongen van de ventilatie Natuurlijke ventilatie versus Ventilatie D-systeem (mechanische ventilatie met warmterecuperatie): Tabel 6 Labelsprongen van de ventilatie (voor de berekeningen zie bijlage A.5) huidig label Type woning
B
Waarde Energie index 1,05
G B
Label klasse
Vrijstaande woning Twee onder één dak Rijwoning
globaal verbruik (MJ)
Energie besparing (MJ)
nieuw verbruik (MJ)
nieuw label
A
Waarde Energie index 0,99
196.755
F
2,89
53.094
A
1,00
4.424
143.793
F
2,71
50.749
4.424
46.325
B
1,07
71.259
4.424
66.835
C
1,54
71.430
4.424
67.006
2,96
201.179
4.424
1,08
57.518
4.424
F
2,79
148.217
B
1,17
D
1,64
Label klasse
De investering van een ventilatie D-systeem bedraagt €3500,-. De terugverdientijd van deze investering bedraagt 43 jaar (voor de berekening zie bijlage A.5). 3.1.6. PV-Zonnepanelen Algemeen Zonnepanelen kunnen heel nuttig zijn om de uitstoot van broeikasgassen tegen te gaan en om het gebruik van fossiele brandstoffen te beperken. Tevens hebben zonnepanelen een heel lange levensduur en de gebruikte materialen kunnen tot 90% gerecycleerd worden. Door de stijgende elektriciteitsprijzen en de steeds goedkopere en meer rendabele PV-zonnepanelen zullen deze economisch goedkoper zijn dan stroom aan te kopen via het net. Een systeem van huurkoop lijkt meer aangewezen dan financiering in dit geval. Inzet van windmolens voor het opwekken van stroom voor huishoudens heeft eveneens impact op het gasverbruik van huishoudens omdat fossiel gestookte centrales minder moeten tussenkomen voor de opwekking van elektriciteit van huishoudens. Combinatie van PV-systemen met windmolens lijkt dus ideaal.
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 20 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Kosten/batenanalyse en eventuele labelsprongen van zonnepanelen Zonder zonnepanelen versus met zonnepanelen Tabel 7 Labelsprongen van zonnepanelen (voor de berekeningen zie bijlage A.6) huidig label Type woning
Vrijstaande woning Twee onder één dak Rijwoning
A
Waarde Energie index 1,05
G
globaal verbruik (MJ)
Energie besparing (MJ)
nieuw verbruik (MJ)
nieuw label
71.430
16.921
54.509
A
Waarde Energie index 0,80
2,96
201.179
16.921
184.258
F
2,71
B
1,08
57.518
16.082
41.436
A
0,78
F
2,79
148.217
16.082
132.135
F
2,49
B
1,16
50.749
15.913
34.836
A
0,80
Label klasse
Label klasse
D 1,64 71.259 15.913 55.346 B 1,27 Opmerking: Er zijn verschillen in het woninggebonden elektriciteitsgebruik tussen de verschillende typen woningen (Voorbeeldwoningen 2011). Hierdoor zijn er ook verschillen in de energiebesparing per woningtype. De investering voor zonnepanelen bedraagt €6300,- in dit geval. De terugverdientijd van deze investering bedraagt 9,6 jaar (voor de berekening zie bijlage A.6).
3.2. Economische haalbaarheid 3.2.1. Financiële hindernissen Uit een studie van Kets, Van Arkel en Jeeninga (2003) blijkt, dat kostenbesparing het belangrijkste argument is voor huishoudens om te besparen op energiegebruik. In een onderzoek van Meijer, Visscher, Kloosterman en Guerra Santin (2009b) geven 55 tot 61% van de respondenten, die de afgelopen vijf jaar energiebesparende maatregelen hebben genomen, aan, dat de maatregelen vooral worden genomen om op de energierekening te sparen. De kosten en baten van energiebesparingsmaatregelen worden op verschillende manieren tegen elkaar afgewogen door de volgende doelgroepen: eigenaar-bewoners, huurders en verhuurders. Eigenaar-bewoners Eigenaar-bewoners maken bij het doen van investeringen voor verbeteringen in de woning een kosten/baten afweging, waarbij de directe investeringskosten worden gedeeld door de verwachte besparingen per jaar. Dit geeft een eenvoudige terugverdientijd in jaren. Volgens Daniëls et al. (2007) vinden particulieren een terugverdientijd van meer dan vijf jaar al te lang. PwC (2012) hanteren bij hun onderzoek naar de haalbaarheid van een Nationaal Fonds Energiebesparing de ‘Gouden Regel’ van een terugverdientijd van tien jaar. Uit onderzoek van Milieu Centraal (Blom et al., 2009) blijkt, dat 76% van de mensen een terugverdientijd van vijf jaar maximaal vindt bij een investering van 5.000 euro. Lagere inkomensgroepen rekenen al helemaal niet met een terugverdientijd. De conclusie is, dat voor particuliere woningeigenaren de terugverdientijd maximaal tien jaar mag zijn. Er zijn factoren die de terugverdientijd onzeker maken. De effectiviteit van de maatregelen, het woningtype, toekomstige energieprijzen, het stookgedrag en de persoonlijke toekomst van mensen beïnvloeden het woninggebonden energiegebruik. Uit diverse onderzoeken (Majcen, Itard & Visscher, 2012; Tigchelaar, Daniëls & Menkveld, 2011) blijkt, dat het werkelijke energiegebruik in energiezuinige woningen hoger is dan verwacht en in minder energiezuinige woningen lager dan verwacht (zie paragraaf 3.3.9). Het gevolg hiervan is, dat bij de verbetering van een woning van een lager energielabel (E, F of G) naar een hoger energielabel (B of A) de werkelijke besparingen minder zijn dan verwacht. Dit betekent, dat de terugverdientijd van de gedane investeringen langer wordt. VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 21 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Een belangrijke manier om de kosten en daarmee de terugverdientijd te beperken is, om de maatregelen te nemen op ‘natuurlijke’ momenten, d.w.z. bij verhuizing, verbouwing of als een installatie aan vervanging toe is. Op andere momenten worden de kosten gemiddeld bijna drie keer zo hoog en wordt de terugverdientijd gemiddeld vier keer zo hoog (Vethman, 2009; zie ook paragraaf 3.3.6). Gebrek aan investeringskapitaal is een belangrijke hindernis voor veel eigenaar-bewoners (Menkveld et al., 2005; Daniëls et al., 2007; Blom et al., 2009; Vethman, 2009). Tenslotte is gebrek aan prioriteit voor energiebesparing een financiële hindernis bij eigenaarbewoners: men geeft het geld liever aan iets anders uit (Meijer et al., 2009a; 2009b). Daarnaast zijn er voor particulieren niet-financiële hindernissen, die genomen moeten worden: gebrek aan kennis en informatie, gebrek aan vertrouwen in de te realiseren besparing en weerstand tegen de rompslomp en overlast van een verbouwing (Meijer et al. 2009a, 2009b; zie ook paragraaf 3.3.6). Het convenant Meer-met-Minder is er vooral op gericht deze belemmeringen weg te nemen. Huurders Huurders kunnen niet zelf besluiten energiebesparende maatregelen te nemen. Zij zijn afhankelijk van de beslissing van de verhuurder. Anderzijds wijzen Hoppe et al. (2010) erop, dat met name sociale verhuurders (woningcorporaties) door de financiële wensen en behoeften van de huurders de volgende hindernissen kunnen ondervinden: • In een bepaald soort wijken, waar renovatie gewenst is, mag bij huurverhoging als gevolg van de renovatie de huur niet door de ‘huursubsidiegrens’ heengaan. Te veel bewoners zouden hierdoor in financiële problemen komen. • Bij grootschalige renovatieprojecten hebben huurders stemrecht en moet minstens 70% van de huurders vóór zijn. Bij het uitbrengen van hun stem zijn huurders geneigd de huurverhoging, die direct in rekening wordt gebracht, zwaarder te laten wegen dan de lagere energierekening, die op een later tijdstip verrekend wordt. • Huurders zijn niet zeker van de lagere energierekening: zij kunnen wantrouwig zijn ten opzichte van de woningcorporatie, de kwaliteit van de energieadvisering en het pakket van besparingsmaatregelen en de woningcorporatie houdt geen rekening met hun stookgedrag. Verhuurders De verhuurders zijn te onderscheiden in de woningcorporaties (sociale verhuurders) en de particuliere verhuurders. De woningcorporaties beheren 33% van de woningvoorraad en zijn hiermee een belangrijke doelgroep. Voor verhuurders speelt het ‘split-incentive’ probleem: de investeringskosten voor de maatregelen zijn voor rekening van de verhuurder, maar de lagere energierekening komt ten goede aan de huurder. De verhuurders kunnen de investeringen direct terugverdienen door huurverhoging of indirect doordat de woning een aantrekkelijker huurobject wordt of door een hogere verkoopprijs, als verkopen van woningen een onderdeel van het beleid is (Vethman, 2009). De hoogte van de huur wordt in Nederland bepaald door een puntenstelsel, het Woningwaarderingsstelsel (WWS). Aan kenmerken van de woning worden punten toegekend. Ieder punt komt overeen met een bedrag aan huur. In het verleden werden er weinig punten toegekend voor de energieprestatie van een woning, waardoor de terugverdientijden voor de investeringen lang werden. Per 1 juli 2011 is het WWS op het gebied van energieprestatie aangepast. De aanpassing wordt beschreven in paragraaf 3.2.3. Voor woningcorporaties is de financieringsdrempel lager dan voor eigenaar-bewoners, omdat zij meer financiële middelen hebben, het risico van terugverdienen kunnen spreiden en langere terugverdientijden kunnen accepteren (Vethman, 2009). Daniëls et al. (2007) wijzen erop, dat woningcorporaties aan ‘strategisch voorraadbeheer’ doen. Zij plannen regelmatig onderhoud van de woningen en energiebesparende maatregelen kunnen een onderdeel worden van deze pakketten, waarbij er schaalvoordeel wordt behaald door meer woningen tegelijk aan te pakken. Wel betekent dit, dat ook woningcorporaties de voorkeur zullen geven aan ‘natuurlijke’ momenten voor het nemen van de maatregelen. De overlast van de verbouwing en de investering van tijd en moeite speelt minder voor de corporaties (Vethman, 2009). Van het totaal aantal woningen in Nederland is 6% eigendom van particuliere verhuurders (voor een volledig overzicht van het aantal woningen in Nederland zie bijlage B.1). Deze groep omvat relatief een groot deel oudere woningen; ongeveer tweederde van deze woningen is gebouwd vóór 1975, terwijl
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 22 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
van de totale woningvoorraad ongeveer de helft gebouwd is vóór 1975 (voor een volledig overzicht van het aantal woningen in Nederland per bouwperiode zie bijlage B.2). Relatief is in deze groep meer energie te besparen, wat ook blijkt uit tabel 1. De verwachte energiebesparing is 10,3% van het totaal van de woningen, terwijl het om 6% van de woningvoorraad gaat. Voor de particuliere verhuurders speelt echter dezelfde problematiek als voor de eigenaar-bewoners en daar komt het split-incentive probleem bovenop (Daniëls et al., 2007). 3.2.2. Invloed van de energieprijsontwikkeling De energiebesparende maatregelen dragen ertoe bij, dat mensen greep houden op hun woonlasten, waarin de energierekening een stijgend aandeel heeft (BZK, 2011; PwC, 2012). Ook voor woningcorporaties ligt het in de lijn van denken, dat zij een verantwoordelijkheid hebben voor het betaalbaar houden van de woonlasten (Energiesprong, 2013). De vraag is, of en in welke mate consumenten beïnvloed worden door de energieprijs bij het besluit om energiebesparende maatregelen te nemen. In het onderstaande wordt eerst beschreven, hoe in Nederland de energieprijs voor consumenten tot stand komt. Daarna wordt aangegeven, wat de prijselasticiteit is van gas en elektriciteit. Opbouw energieprijs De energieprijs voor de consument bestaat uit de volgende componenten: • Verbruikstarief per kWh voor elektriciteit en per m3 voor gas. • Regulerende energiebelasting (REB): tarief per kWh en per m3. • Sinds 1 januari 2013 zowel voor elektriciteit als gas de Opslag Duurzame Energie (ODE): tarief per kWh en per m3 (Energiewereld, 2013). • Zowel voor elektriciteit als gas een tarief per dag voor vastrecht levering. • Zowel voor elektriciteit als gas een tarief per dag voor transportkosten netbeheer. • Voor elektriciteit een heffingskorting op de REB: een vast tarief per dag per aansluiting. • Over het totale notabedrag wordt BTW geheven: hoog tarief (in 2013 21%). In de tabellen 8 en 9 staan de gas- en elektriciteitsprijs in Nederland in 2000 en 2012. De prijs inclusief BTW is tevens inclusief de kosten voor vastrecht en transportkosten en voor elektriciteit tevens inclusief de heffingskorting. Deze prijs wordt verkregen door het gemiddelde notabedrag te delen door het gemiddelde verbruik per huishouden (voor een volledig overzicht van de prijsontwikkeling zie bijlagen A.7 en A.8). Tabel 8 Gasprijs in 2000 en 2012 (bron: Energiecijfers, 2013) gas verbruikstarief gas REB per m3 (euro/m3) [euro] [euro] 2000 0,19 0,09 2012 0,36 0,17
gas per m3 incl BTW [euro/m3] 0,3144 0,7484
Tabel 9 Elektriciteitsprijs in 2000 en 2012 (bron: Energiecijfers, 2013) elektriciteit verbruikselektriciteit REB per kWh tarief (euro/kWh) [euro] [euro] 2000 0,09 0,04 2012 0,07 0,11
elektriciteit per kWh incl BTW [euro/kWh] 0,1499 0,1903
Uit de tabellen blijkt, dat het verbruikstarief voor elektriciteit schommelt rond de 9 cent. Het verbruikstarief voor gas stijgt en is in 2012 bijna verdubbeld t.o.v. 2000. De REB stijgt voor beiden en bedraagt in 2012 60% van de elektriciteitprijs en 25% van de gasprijs. De conclusie is, dat de overheid voor een belangrijk deel de energieprijs bepaalt door de REB. Als de energie-inhoud van 1 m3 gas gelijk is aan 9,8 kWh (Energieconsultant, 2013) is de prijs van gas 7,66 cent per kWh in 2012, terwijl de prijs van elektriciteit 19,03 cent per kWh is. Gas is dus per kWh veel goedkoper dan elektriciteit. Dit verklaart, waarom gasverwarming voor meer dan 90% wordt toegepast in Nederland (Energiecijfers, 2013). Voor de berekening van de prijselasticiteit wordt de totaalprijs per m3 en per kWh uit de tabellen 8 en 9 gebruikt, inclusief de vaste bedragen per aansluiting. Voor de berekening van de baten van energiebesparende maatregelen moet alleen het variabele deel van de prijs worden gehanteerd: VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 23 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
verbruikstarief + REB + 21% BTW over deze bedragen. De vaste bedragen zijn namelijk onafhankelijk van het gebruik. De variabele prijzen zijn 0,65 euro / m3 gas en 0,22 euro / kWh elektriciteit in 2012 (beide bedragen naar boven afgerond). Prijselasticiteit De vraag is, of er een verband is tussen de energieprijs en het energiegebruik. Volgens het principe van de prijselasticiteit (zie uitleg in bijlage A.9) is de verwachting, dat het energiegebruik daalt, als de energieprijs stijgt. Als dit verband er is, zou de overheid via de hoogte van de REB het energiegebruik kunnen beïnvloeden. Volgens Meijer et al. (2009b) is ongeveer 40% van de eigenaar-bewoners van plan energie te besparen bij een verdere energieprijsstijging. Jeeninga en Boots (2001) schatten de prijselasticiteit van aardgas op -0,1 op de korte termijn en -0,2 op de lange termijn en van elektriciteit op -0,15 op de korte termijn en -0,25 op de lange termijn. Het verschil tussen de korte termijn en lange termijn prijselasticiteit is, dat de consument op de korte termijn alleen kan reageren met een ander gebruikgedrag, terwijl op de lange termijn technische maatregelen genomen kunnen worden. Het verschil tussen aardgas en elektriciteit is de hoge mate van het gebruik van aardgas in Nederland voor de primaire behoeften ruimte- en tapwaterverwarming. Tabel 10 Lange termijn verband tussen gasprijs en gasverbruik van 2000 tot 2012 (bron van prijs en verbruik: Energiecijfers, 2013)
verhoging gasverbruik obv verhoging verwacht verschil tussen gasverbruik obv werkelijk en prijs [%] aantal graaddagen in verbruik 2000 [m3] [%] prijselasticiteit [m3] verwacht [%] 0,3144 1.965 -24,12 1.630 -8,53 0,5824 85,24 1.491
gas per m3 incl BTW* [euro/m3] 2000 2012
Bronnen van prijzen en verbruik: Home EnergieNed (tot 2009) en Energycircle (vanaf 2009) *prijzen met inflatiecorrectie naar het peil van 2000 Lange termijn prijselasticiteit
-0,2 (Jeeninga et al., 2001)
Tabel 11 Lange termijn verband tussen elektriciteitsprijs en elektriciteitsverbruik van 2000 tot 2012 (bron van prijs en verbruik: Energiecijfers, 2013)
elektriciteit per kWh incl BTW* [euro / kWh] 2000 2012
0,1499 0,1481
verhoging prijs [%]
verwacht elektriciteitsverbruik verhoging elektriciteitsverbruik gem. huishouden verbruik obv prijselasticiteit [kWh] [%] [kWh]
-1,20
Bronnen van prijzen en verbruik: Home EnergieNed (tot 2009) en Energycircle (vanaf 2009) *prijzen met inflatiecorrectie naar het peil van 2000 Lange termijn prijselasticiteit
3.230 3.417
5,79
verschil tussen werkelijk en verwacht [%]
3.240
-0,25 (Jeeninga et al., 2001)
In de tabellen 10 en 11 staat de vergelijking tussen het gemeten verbruik en het verwachte verbruik op basis van de lange termijn prijselasticiteit voor de periode van 2000 tot 2012. De gas- en elektriciteitsprijs in 2012 is gecorrigeerd voor de inflatie naar het peil van 2000 door te delen door een factor 1,285 (berekend op basis van de jaarlijkse inflatie percentages uit bijlage B.3). Het gasverbruik
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 24 van 88
5,47
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
in 2012 is gecorrigeerd naar het aantal gewogen graaddagen in 2000 (voor uitleg over gewogen graaddagen zie bijlage A.10; voor de vergelijking op basis van de korte termijn prijselasticiteit zie bijlagen A.11 en A.12). De tabellen 10 en 11 geven geen sterk verband tussen prijs en verbruik conform de gehanteerde cijfers voor de prijselasticiteit. Er blijkt echter wel uit de tabellen, dat de gasprijs na inflatiecorrectie 85% is gestegen en het gasverbruik 24% is gedaald, terwijl de elektriciteitsprijs nagenoeg gelijk is gebleven (1% gedaald) en het elektriciteitsverbruik 6% is gestegen. Het verband tussen de gasprijs en het gasverbruik kan worden verklaard door een prijselasticiteit van -0,28 of er spelen nog andere factoren een rol dan alleen de prijselasticiteit. De daling van het gasverbruik wordt veroorzaakt door het op grotere schaal toepassen van twee beschikbare, redelijk eenvoudig te installeren maatregelen, te weten HR ketels en glasisolatie. Deze maatregelen kennen terugverdientijden van 7,1 tot 32,4 jaar (tabel 4) resp. 13,4 tot 33,0 jaar (tabel 5). De lange terugverdientijden lijken hier dus minder een rol te spelen dan de stijgende gasprijs, en waarschijnlijk speelt ook een rol, dat het om betrekkelijk eenvoudig te nemen maatregelen gaat. De gelijkblijvende elektriciteitsprijs geeft geen reden tot het nemen van maatregelen. PBL (2012b) wijst erop, dat de afgelopen 20 jaar de energierekening meer dan verdubbeld is, maar slechts is gestegen van 4 naar ruim 6 procent van het besteedbare inkomen. De uitgaven voor energie zijn relatief klein t.o.v. het inkomen. 3.2.3. Huidige financiële sturingsmechanismen Er is in Nederland een enorme verscheidenheid aan sturingsmechanismen om de financiële hindernissen voor energiebesparende maatregelen in bestaande woningen te óverkomen. De mechanismen worden zowel op landelijk als op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau toegepast. Blom et al. (2009) maken bij de financiële hindernissen het onderscheid tussen ‘willen’ en ‘kunnen’. Onder ‘willen’ valt de kosten/baten afweging en onder ‘kunnen’ het kapitaalgebrek. ‘Willen’ kan worden bevorderd door het verstrekken van subsidie en ‘kunnen’ door het verstrekken van een lening. Daarnaast kan de overheid sturend optreden met fiscale maatregelen. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de huidige regelingen. Daarna volgt een evaluatie van deze regelingen. Een aparte paragraaf gaat over de aanpassingen aan het Woningwaarderingsstelsel (WWS). Overzicht huidige regelingen Meer-met-Minder is momenteel het belangrijkste stimuleringsprogramma met de volgende regelingen: • Twee subsidieregelingen: subsidie voor het verkrijgen van een maatwerkadvies en een Rijkspremieregeling voor particulieren, die de energiezuinigheid van hun woning verbeteren en hierbij energielabelsprongen maken. • Drie leningregelingen met een rentekorting op de lening: de regeling Groenprojecten, het Energiebesparingskrediet en de Duurzaamheidslening. • Eén fiscale maatregel: verlaagd BTW-tarief voor vloer-, dak- en gevelisolatie. De regelingen zijn meer uitgebreid beschreven in bijlage A.13. De volgende regelingen zijn de meest bekende overige landelijke regelingen van de afgelopen jaren: • Drie subsidieregelingen: subsidie voor zonnepanelen, duurzame warmte (zonneboilers en warmtepompen) en isolatieglas. • Twee leningregelingen: de Groenhypotheek en de mogelijkheid tot hogere hypotheekverstrekking voor energiezuinige woningen. • Twee fiscale maatregelen: Groenbeleggen en de Energie-investeringsaftrek (EIA) voor woningcorporaties en (een deel van de) particuliere verhuurders. Deze regelingen zijn meer uitgebreid beschreven in bijlage A.14. Om wegwijs te worden in de hoeveelheid van subsidies, leningen en fiscale maatregelen kunnen woningeigenaren, woningcorporaties en particuliere verhuurders de Energiesubsidiewijzer raadplegen (Energiesubsidiewijzer, 2013a). Om een indruk te geven van wat dit zoeken op kan leveren staat in bijlage A.15 een overzicht van de resultaten voor een woningeigenaar in Rosmalen. Op de website kan
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 25 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
een totaaloverzicht van alle regelingen in Nederland worden ingezien (Energiesubsidiewijzer, 2013b). Het totaaloverzicht beslaat 180 pagina’s. Evaluatie De vraag is, hoe effectief de regelingen zijn. Bij het beantwoorden van deze vraag is het ook belangrijk, dat het percentage aan ‘free riders’ wordt vastgesteld: de gebruikers van een regeling, die ook zonder de regeling de energiebesparende maatregel genomen zouden hebben. Tabel 12 geeft een overzicht van het gebruik van regelingen in 2009 tot 2011. In bijlage A.16 staan meer gedetailleerde cijfers m.b.t. dezelfde regelingen uit 2009 en 2010. De cijfers zeggen alleen iets over uitgegeven bedragen en aantallen woningen, huishoudens of installaties. Deze cijfers geven geen inzicht in hoeveel energie er bespaard is. Murphy, Meijer en Visscher (2012) concluderen, dat er in Nederland weinig bekend is over de energie-efficiëntie, die bereikt wordt met de maatregelen. Hun aanbeveling voor de implementatie van nieuwe financiële instrumenten is, dat vóóraf wordt opgenomen, hoe het effect ervan gevolgd kan worden. De convenanten uit 2008 waren o.a. bedoeld voor het opzetten van proefprojecten en het inzetten van monitortrajecten. In 2011 is vanuit het MMM programma het monitormodel bestaande bouw geïmplementeerd (BZK, 2011). Het belang van monitoring wordt dus onderkend door de Rijksoverheid. Tabel 12 Gebruik subsidies Regeling Maatwerkadvies Rijkspremieregeling Isolatieglas
en regelingen in 2009 - 2011 Periode Aantal eenheden* Kosten overheid* Bron 2009 / 2010 50.000 woningeigenaren 10 miljoen euro BZK, 2011 2010 7.000 huishoudens 5 miljoen euro BZK, 2011 2009 / 2010 100.000 huishoudens 50 miljoen euro BZK, 2011 Onbekend 39 miljoen euro EIB, 2012 Energiebesparingskrediet 2009 / 2011 2.000 – 4.000 leningen 35 miljoen euro BZK, 2011 (EBK) 1.000 leningen 1 miljoen euro EIB, 2012 EIA 2009 / 2010 Onbekend Onbekend BZK, 2011 16.000 woningen 22 miljoen euro EIB, 2012 Verlaagde BTW isolatie 2009 / 2010 Onbekend Onbekend BZK, 2011 *De eenheden en bedragen van BZK (2011) zijn reserveringen. De eenheden en bedragen van EIB (2012) zijn realisaties. Volgens EIB (2012) was er voor de EIA 278 miljoen euro gereserveerd en er is 22 miljoen euro uitgekeerd. Een verklaring voor het geringe gebruik is, dat het tijdelijke karakter van de regeling niet aansluit bij de meerjarenplanning van de woningcorporaties. Voor het EBK was 35 miljoen euro aan rijksmiddelen gereserveerd als garantstelling voor de verstrekking van 315 miljoen euro aan leningen. Er is voor 10 miljoen euro verstrekt, waarvoor de kosten voor de Rijksoverheid ruim 1 miljoen euro zijn (3% van 35 miljoen). Het voornaamste probleem was, dat woningeigenaren voordeliger konden financieren via een (aanvullende) hypothecaire lening. Ander probleem was, dat het Rijk de uitvoering van de regeling moest beleggen bij banken. De lagere inkomensgroepen, die de investeringen niet kunnen financieren via een aanvullende hypotheek, zijn een belangrijke doelgroep voor de regeling, maar banken zitten niet te wachten op deze minder kredietwaardige klanten. (EIB, 2012.) Van de regelingen is de subsidie voor het isolatieglas het meest succesvol geweest, maar volgens EIB (2012) zou tweederde deel van de hoeveelheid glas op hetzelfde moment sowieso geplaatst zijn. Bij de EIA geven de woningcorporaties aan, dat 75% van de investeringen onder deze regeling anders ook uitgevoerd zouden zijn (EIB, 2012). Volgens Murphy et al. (2012) geven 50% van de gebruikers van de MMM-subsidies aan, dat zij ook zonder deze subsidies maatregelen genomen zouden hebben. Het ‘free-riders’ effect is dus aanzienlijk. In bijlage A.4 zijn voor isolatieglas terugverdientijden berekend van 13,4 tot 33 jaar bij investeringen van 2895 tot 4245 euro. Met een subsidie van 500 euro per woning (zie tabel 12) worden de terugverdientijden teruggebracht tot 11 tot 29 jaar. Dit zijn nog steeds lange terugverdientijden. De conclusie kan zijn, dat niet alleen de hoogte van een subsidie bepalend is voor het succes, maar dat er een signaalwerking kan uitgaan van het geven van een subsidie. Dit geldt met name voor het maatwerkadvies, wat een kleine subsidie is, maar er is niet bekend, wat dit oplevert aan energiebesparingen.
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 26 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
De grootste kritiek op de subsidies en leningen is, dat ze veel te gefragmenteerd en niet stabiel zijn (Murphy et al., 2012). Meijer et al. (2009b) adviseren, dat financiële instrumenten eenvoudig, direct en overzichtelijk worden gehouden. Kritiekpunt op (vooral) de subsidies is, dat ze erg kortdurend zijn. Op de leningen worden door Murphy et al. (2012) de volgende kritiekpunten gegeven: • het rentepercentage is te weinig (slechts 1 tot 1,5%) onder het marktpercentage; • ze zijn niet bekend bij het publiek en worden daarom nauwelijks gebruikt; • ze bereiken niet de beoogde doelgroep van de lagere inkomensgroepen. De Duurzaamheidslening van SVn (zie bijlage A.7) springt er hierbij het gunstigst uit met een rentekorting van 3%. Vethman (2009) noemt deze lening uit een revolverend fonds de meest attractieve optie, waarbij Meijer et al. (2009b) de kanttekening maken, dat het beter zou zijn, als de lening landelijk uniforme en eenduidige voorwaarden zou kennen. Woningwaarderingsstelsel (WWS) Per 1 juli 2011 is het WWS aangepast, zodat de energieprestatie, uitgedrukt in het energielabel, een grotere rol in de berekening van het puntenaantal van een zelfstandige huurwoning speelt (Rijksoverheid, 2013a). In het Woonakkoord van 2013 is een nieuwe herziening van het WWS aangekondigd, waarvan nog onzeker is of de energieprestatie van de woning een rol blijft spelen in de huurberekening. Tigchelaar et al. (2011) hebben berekend, wat de wijziging van 2011 betekent voor de huurder en de verhuurder in jaarlijkse kosten per gerealiseerde labelsprong. De kosten voor de verhuurder bestaan uit de investeringen, gebaseerd op een afschrijvingsperiode van 20 jaar, minus de extra huuropbrengsten op basis van het WWS per 1 juli 2011. De baten voor de huurder bestaan uit de verlaagde energierekening minus de hogere huur. De uitkomsten staan in figuur 1. De huurders gaan er op vooruit, behalve bij de laatste labelsprong van B naar A. De verhuurders hebben bij alle labelsprongen te maken met (kleine) verliezen. De conclusie van de auteurs is, dat het nieuwe stelsel het split-incentive probleem voor een groot deel oplost en dat het voor de verhuurders voordelig is, als er naar een zo goed mogelijk label wordt gestreefd. Zeker woningcorporaties zullen vanuit een sociaal oogpunt weinig problemen hebben met de kleine verliezen. Figuur 1 Jaarlijkse baten voor huurder en verhuurder bij labelsprongen in huurwoningen na de wijziging van het WWS per 1 juli 2011 (bron cijfers: Tigchelaar et al., 2011)
400 350 300 250 200 Jaarlijkse baten in 150 euro 100
Huurder
50
Verhuurder
0 -50 -100 -150 G naar F
F naar E
E naar D
D naar C
Labelsprong
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 27 van 88
C naar B
B naar A
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
3.2.4. Toekomstige financiële sturingsmechanismen Bij het kiezen van toekomstige financiële sturingsmechanismen speelt vanuit diverse invalshoeken de keuze tussen een ‘grootschalige’ en ‘kleinschalige’ aanpak een rol. Tabel 13 geeft een overzicht hiervan en de voordelen van grootschalig en kleinschalig voor de te kiezen economische instrumenten. Tabel 13 Overzicht van keuzemogelijkheden tussen Grootschalige Kleinschalige aanpak aanpak Renovatie in enen naar Renovatie stap-voorlabel B. stap (per labelsprong). Renovatie op ieder moment. Collectieve renovatie.
Renovatie op ‘natuurlijke’ momenten. Individuele renovatie.
‘grootschalige’ en ‘kleinschalige’ aanpak Voordelen Voordelen grootschalig kleinschalig Totale kosten lager. Lagere investeringen in (Blom et al., 2009.) enen. (Blom et al., 2009.) Kortere doorlooptijd. Lagere kosten. (Daniëls et al., 2007.) (Vethman, 2009.) Kosten per woning 10 --tot 20% lager. (PBL, 2012a.)
Bij een collectieve aanpak wordt het initiatief bij organisaties gelegd, zoals energieleveranciers, woningcorporaties en ESCo’s (bedrijven, die energiediensten aanbieden). Door het kabinet Rutte is in 2011, in aanvulling op het MMM convenant, de Blok-voor-Blok-aanpak geïntroduceerd. MMM is gericht op de individuele eigenaren, terwijl de Blok-voor-Blok-aanpak op een grootschalige aanpak is gericht. Er moet een keuze worden gemaakt tussen het ontwikkelen van landelijk of lokaal beleid. Diversiteit in lokale regelingen is onoverzichtelijk voor de consument. Lokale regelingen kunnen echter ook vanuit een landelijk beleid worden aangestuurd. In BZK (2011) doet de Rijksoverheid nadrukkelijk een beroep op lokale overheden. Met de ‘Digitale gereedschapskist’ geeft Agentschap NL (2011b) gemeenten de middelen om lokale maatregelen te ontwikkelen. De haalbaarheid van de energiebesparingen en de mogelijkheid van bepaalde maatregelen wordt beïnvloed door de recessie. Het belangrijkste nadelige effect van de recessie is waarschijnlijk, dat er minder kapitaal beschikbaar is bij woningeigenaren en bij overheden. Voordelige effecten kunnen zijn, dat er meer aandacht is voor de beheersing van vaste lasten, dat de rente op spaartegoeden zò laag is, dat het rendabeler is te investeren in energiebesparende maatregelen en dat bouwbedrijven meer belangstelling hebben voor projecten gericht op energiebesparing in de bestaande bouw, omdat de nieuwbouw van woningen stagneert. Bijlage A.17 geeft een meer gedetailleerd overzicht van de effecten van de recessie en de mogelijke gevolgen hiervan voor de energiebesparingen en de maatregelen. De mogelijke gevolgen zijn veronderstellingen. Er zijn (nog) geen publicaties of onderzoeken, die rekening houden met de veranderde situatie. De overheid moet een keuze maken uit economische instrumenten. Hierna wordt een overzicht gegeven van instrumenten, die nog niet zijn genoemd bij de huidige sturingsmechanismen. In de laatste paragraaf wordt een berekening gemaakt voor leningen uit een revolverend fonds. Overzicht aanvullende economische instrumenten Huurkoop Energieleveranciers of ESCo’s bieden installaties via huurkoop aan (lease). Dit is zowel in huur- als koopwoningen toepasbaar. De bewoners zijn direct goedkoper uit. (Ten Donkelaar, Boerakker, Jablonska & Tigchelaar, 2006.) Woningwaarde Avelino, Loorbach en Witkamp (2011) wijzen erop, dat energieprestatie een integraal onderdeel moet worden van de waardebepaling van een woning. De overheid kan hier sturend optreden door energieprestatie een verplicht onderdeel te maken van bijvoorbeeld woningtaxatie en hypotheekaanvraag. Een hogere (verkoop)waarde van de woning kan een belangrijk argument zijn voor de consument. Een onomstotelijk bewijs, dat een energiezuinigere woning een hogere verkoopwaarde heeft is echter nog niet gevonden volgens Blom et al. (2009). Volgens hen is er een verschil van 30% in de marktwaarde tussen een woning met label B en een vergelijkbare woning met label E of F. Er is echter geen controlegroep, dus het is niet zeker, dat dit prijsverschil alleen wordt VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 28 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
veroorzaakt door het energielabel. Volgens Murphy et al. (2012) zouden woningen met label A, B of C 2,7% hoger zijn in verkoopprijs dan soortgelijke woningen met een lager energielabel. Hogere hypotheek Volgens Nibud (2011) kan voor een energieneutrale woning bij aankoop of bij verbouwing 15.500 euro extra hypotheek verstrekt worden t.o.v. een woning van label C bij een inkomen vanaf 27.000 euro per jaar, omdat door de lagere energierekening het budget voor de hypotheeklasten hoger is. Energiezuinige woningen zijn hierdoor makkelijker te financieren voor kopers. Fiscale maatregelen Vethman (2009) noemt als mogelijke toekomstige fiscale maatregelen door de Rijksoverheid differentiatie in belastingen (overdrachtsbelasting, eigenwoning forfait, onroerendzaakbelasting, heffingskorting in inkomstenbelasting, hypotheekrenteaftrek), differentiatie van het BTW-tarief op energiebesparende maatregelen en differentiatie van energiebelasting. De verlaging van de belasting kan worden gekoppeld aan de gerealiseerde energiebesparingen in een woning of aan de energieprestatie van de woning. Een voorbeeld van de eerste soort koppeling is een verlaging van de overdrachtsbelasting, als na de overdracht de energieprestatie van de woning wordt verbeterd. Een voorbeeld van de tweede soort koppeling is een verlaging van de onroerendzaakbelasting voor energiezuinige woningen. Energiebelasting Volgens BZK (2011) heeft de energiebelasting in de huidige vorm niet de gewenste gedrageffecten. De belasting is voor consumenten niet echt zichtbaar en geeft hierdoor niet het idee van “de vervuiler betaalt”. Murphy et al. (2012) bevelen aan de energiebelasting te herformuleren, waardoor deze ook gedrag kan beïnvloeden. Een mogelijkheid is de energiebelasting te staffelen en voor hogere verbruiken te verhogen (Daniëls et al., 2007). Huursector Uit evaluaties van het convenant “Energiebesparing Corporatiesector” uit 2008 blijkt, dat de gekozen aanpak succesvol is (BZK, 2012b). Een volgende stimulerende maatregel is, dat de huurtoeslag wordt gebaseerd op de totale woonlasten, d.w.z. op de huurlasten + de energielasten. Na de renovatie behoudt de huurder het recht op huurtoeslag, als de totale woonlasten niet stijgen (Daniëls et al., 2007). PBL (2012a) beveelt aan het split-incentive in de vrije sector verder te doorbreken door huur te heffen met inbegrip van energiekosten. Leningen uit een revolverend fonds In het Woonakkoord van 2013 is door de regering een revolverend fonds aangekondigd. In deze paragraaf worden kosten en energiebesparingen berekend voor scenario’s met leningen uit een revolverend fonds. De scenario’s voor de leningen zijn theoretisch en komen uit de onderzoeken van Blom et al. (2009) en PwC (2012). Ter vergelijking is de gerealiseerde kostprijs voor de overheid berekend voor de subsidie op isolatieglas in 2009 / 2010. Tabel 14 geeft een omschrijving van de scenario’s. In het vervolg van de tekst en de tabellen wordt aan de scenario’s gerefereerd met het nummer, dat ze hebben in tabel 14. Tabel Nr 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
14 Omschrijving scenario’s in tabellen 15 en 16 Type maatregel Subsidie, isolatieglas Lening, twee labelstappen, garantstelling Lening, twee labelstappen, garantstelling, 20% subsidie Lening, twee labelstappen, garantstelling, 52% subsidie Lening, twee labelstappen, rentefonds Lening, één labelstap, garantstelling Lening, één labelstap, garantstelling, 20% subsidie Lening, één labelstap, rentefonds Lening, minimale besparingsscenario Lening, maximale besparingsscenario
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 29 van 88
Bron EIB, 2012 Blom et al., Blom et al., Blom et al., Blom et al., Blom et al., Blom et al., Blom et al., PwC, 2012 PwC, 2012
2009 2009 2009 2009 2009 2009 2009
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
In de scenario’s 2 tot en met 8 maken Blom et al. (2009) het onderscheid tussen een garantstelling door de overheid voor oninbare leningen en de financiering van een rentefonds (dit is een revolverend fonds) door de overheid, waaruit de leningen worden verstrekt. In het eerste geval is het kapitaalbeslag op de overheid beperkt, waardoor de kosten voor de overheid lager zijn. PwC (2012) gaat uit van een revolverend fonds, waaruit de leningen worden verstrekt, dat voor 25 tot 35% gefinancierd wordt door de overheid, om het rentepercentage op de leningen laag te houden. Hoe groter de bijdrage van de overheid aan het revolverend fonds, hoe lager het rentepercentage voor de leningen gehouden kan worden. Blom et al. (2009) nemen als referentie een fonds in België, dat voor 100% door de overheid wordt gefinancierd, waaruit leningen tegen 2% rente worden verstrekt. In tabel 15 is de kostprijs voor de overheid van de besparing op het gasverbruik per scenario berekend. Het aantal woningen, de investering per woning, de kosten voor de overheid en de besparing op het gasverbruik komen uit de bronnen. Bij de scenario’s 5, 8, 9 en 10 moet de overheid een deel van het kapitaal leveren voor het revolverend fonds. Beide bronnen geven niet aan, hoeveel dit de overheid kost. Tabel 15 Kostprijs voor de overheid van subsidies en leningen voor besparing op gasverbruik Nr Aantal Investering Kosten overheid Besparing gas Kostprijs overheid woningen [euro / woning] [euro / woning] [m3 / woning] [euro / m3] 1 100.000 Onbekend 390 92 4,24 2 500.000 11491 2852 1100 2,59 3 500-000 11491 4580 1100 4,16 4 500.000 11491 7341 1100 6,67 5 500.000 11491 onbekend 1100 onbekend 6 500.000 1635 406 590 0,69 7 500.000 1635 632 590 1,07 8 500.000 1635 onbekend 590 onbekend 9 456.000 2644 onbekend 760 onbekend 10 921.000 2949 onbekend 710 onbekend In tabel 16 zijn de kosten voor de woningeigenaren omgerekend naar de benodigde besparing op het gasverbruik om kostenneutraal te lenen, d.w.z. dat de besparing op de energierekening gelijk is aan de kosten van de lening. Het leenbedrag is per scenario gelijk aan de investering per woning minus de subsidie: 20% bij de scenario’s 3 en 7 en 52% bij scenario 4. De looptijd is voor de scenario’s 2 tot en met 8 op tien jaar gezet, omdat dit voor eigenaar-bewoners de maximale terugverdientijd is (zie paragraaf 3.1.1). De overige looptijden en de rentepercentages komen uit de bronnen. De jaarannuïteit is omgerekend naar de benodigde besparing op het gasverbruik tegen het variabele deel van de gasprijs van 0,65 euro / m3 (zie paragraaf 3.2.2). De laatste kolom is het verschil tussen de benodigde besparing om kostenneutraal te lenen en de verwachte besparing uit tabel 15. Een negatief verschil betekent, dat de bewoner winst per jaar heeft. Tabel 16 Jaarannuïteiten en benodigde besparing op gasverbruik om kostenneutraal te lenen Nr Leenbedrag Looptijd Rente Jaarannuïteit Benodigde Benodigde -/[euro] [jaren] [% / jaar] [euro] besparing verwachte gas [m3] besparing [m3] 2 11.491 10 5 1488 2290 1190 3 9193 10 5 1191 1833 733 4 5521 10 5 715 1100 0 5 11.491 10 2 1279 1968 868 6 1635 10 5 212 327 -263 7 1308 10 5 169 260 -330 8 1635 10 2 182 280 -310 9 2644 7 8 508 782 22 10 2949 10 6 401 617 -93 Bij scenario 9 is er een klein verlies voor de bewoner (15 euro per jaar). De scenario’s 4, 6, 7, 8 en 10 zijn rendabel, ervan uitgaande, dat de verwachte besparingen op het gasverbruik uit tabel 15 kloppen.
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 30 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Blom et al. (2009) geven aan, dat voor de berekening van de besparingen ervan uitgegaan is, dat 70% van de maatregelen wordt genomen op een ‘natuurlijk’ moment, maar zij gaan uit van theoretische berekeningen van het gasverbruik. PwC (2012) gaat uit van het nemen van de maatregelen op een niet-natuurlijk moment en zegt rekening te houden met het stookgedrag. In tabel 17 staat hoeveel PJ er totaal wordt bespaard, als de rendabele scenario’s volledig worden uitgevoerd. Tabel 17 Besparingen op het gasverbruik bij realisatie van de rendabele scenario’s via leningen Nr Totale investeringen Kosten overheid Besparing gasverbruik [euro] [euro] [PJ / jaar] 4 5,7 miljard 3,67 miljard 18 6, 7, 8 817,4 miljoen 203, 316 miljoen, onbekend 9 9 1,2 miljard onbekend 11 10 2,7 miljard onbekend 21 In het Woonakkoord van 2013 is 150 miljoen euro gereserveerd voor een revolverend fonds voor energiebesparende maatregelen met de verwachting, dat dit fonds door investeringen door derden groeit naar 600 miljoen euro. Met dit fonds kan de helft van de woningen van scenario 9 worden aangepakt. In de meest ideale situatie (alle woningen doen mee en geen achterstanden in de aflossingen) kan in de volgende zeven jaren met de aflossingen per jaar één zevende van de andere helft van de woningen worden aangepakt, zodat in 2020 alle woningen uit dit scenario zijn gerenoveerd. Er is dan een besparing gerealiseerd van 11 PJ. Dit is 25% van de doelstelling van MMM voor 2020 (doelstelling 43 PJ voor eigenaar-bewoners, zie tabel 1).
3.3. Gedragsfactoren Het gedrag van de bewoners kan de positieve effecten van technische maatregelen verminderen. Daarom worden de verschillende oorzaken van dit gedrag geanalyseerd. 3.3.1. Opleiding Een parameter van invloed is het niveau van opleiding. Bartiaux et al. (2005) stelt op basis van zijn vergelijking met een Noors onderzoek dat bewoners met een hogere opleiding zich meestal meer bewust zijn van milieuproblemen en dat hun zorgen over de toekomst betreffende het milieu groter zijn dan van bewoners met een lagere opleiding. Zijn conclusie is dat, hoewel bewoners met een hogere opleiding milieubewuster zijn, zij aan de andere kant wat minder met energiebesparing bezig zijn, maar meer in economische groei geloven en ervan overtuigd zijn dat vooruitgang niet schadelijk kan zijn voor het milieu. 3.3.2. Inkomen Er blijkt een verband te zijn tussen de hoogte van het inkomen en het gebruik aan energie. Als het inkomen met 1% verhoogd wordt resulteert dit in Nederland in 0,63% verhoging van het energiegebruik. Maar deze verhoging heeft meer betrekking op het elektriciteitsverbruik dan op het gasverbruik. Bij elektriciteitsverbruik staat de invloed van het inkomen op de derde plaats, bij gasverbruik op de zevende (Rooijers, Sevenster, Van Loo & Slingerland, 2003). Op het moment dat er meer inkomen ter beschikking staat wordt dit vaak in elektrische apparatuur geïnvesteerd. Meer elektrische apparaten in huis betekent een hoger elektriciteitsverbruik. Maar er is ook een indirecte correlatie tussen inkomen en gasverbruik doordat verwarming afhankelijk is van de woningoppervlakte en type woning en deze weer vaak in verband staan met het inkomen (Rooijers et al., 2003). Mensen met een hoger inkomen zijn in staat om zich een - qua oppervlakte - grotere woning of zelfs een vrijstaand huis te veroorloven. Rooijers et al. (2003) heeft nog verder onderzoek gedaan en vastgesteld, “dat de correlatie tussen het verbruik per persoon en inkomen veel minder sterk en bovendien negatief is (-0,11 voor gas en -0,03 voor elektriciteit). De gemiddelde gezinsgrootte is namelijk groter in de hogere inkomensklassen. Als
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 31 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
het verbruik per persoon als maat wordt gebruikt is de invloed van inkomen op verbruik dus omgekeerd.” In een onderzoek naar de voorkeuren van bewoners voor technische maatregelen om energie te besparen hebben Poortinga, Steg, Vlek en Wiersma (2002) kunnen vaststellen, dat bewoners met een hoger inkomen gemakkelijker in technische maatregelen investeren dan bewoners met een lager inkomen, omdat de kans groter is dat zij over het daarvoor benodigde kapitaal kunnen beschikken. Dit kan verklaard worden doordat technische maatregelen vaak een flinke investering vragen. Bewoners in de leeftijd van 20 tot 64 jaar zijn eerder bereid deze investering te doen dan bewoners boven de 65. Bewoners boven de 65 zijn meestal minder kapitaalkrachtig en gezien de resterende jaren die zij nog in hun eigen huis zullen verblijven, zien zij dit waarschijnlijk niet als een lonende investering (Poortinga et al., 2002; zie ook paragrafen 3.3.3 en 3.2.1). Volgens Poortinga et al. (2002) kan dezelfde indeling worden gemaakt voor gezinnen en partners tegenover alleenstaanden, die niet zo gauw in technische maatregelen zullen investeren. Een reden hiervoor kan zijn dat alleenstaanden minder kapitaal tot hun beschikking hebben. Als deze analyse op grond van het inkomen gecorrigeerd wordt, dan blijkt er weinig verschil tussen de groepen te zijn. Hoewel families met lager inkomen absoluut gezien minder energie gebruiken - in dit geval inclusief elektriciteit - zijn in relatie tot hun inkomen de uitgaven voor energie hoger. Zij zijn niet in staat om geld voor energiebesparende maatregelen opzij te leggen (Bartiaux et al, 2005). 3.3.3. Leeftijd Oudere mensen geven vaak de indruk, dat zij meer behoefte hebben aan warmte. Dit is niet alleen een subjectieve waarneming maar een feit. Volgens medische onderzoeken is er amper verschil in de basale lichaamstemperatuur tussen jongeren en ouderen. Maar voor oudere mensen geldt, dat de perifere vasoconstrictie 6 en de metabole warmteproductie verminderd zijn. Dit wordt nog verergerd door een leeftijdafhankelijk verlies van spiermassa en minder beweging (Kenney & Munce, 2003). Hierdoor hebben oudere bewoners een grotere behoefte aan warmte en zullen zij de temperatuur omhoog zetten, zie figuur 2. Oudere mensen werken meestal niet meer en zijn dan, vooral als zij een laag inkomen hebben, vaker thuis. Voor ouderen geldt vaak dat zij ’s nachts de temperatuur in hun woning niet lager zetten of alle kamers op een even hoge temperatuur stoken. Dit gedrag komt deels uit gewoonte voort en deels uit behoefte aan warmte en wordt vooral gedaan als het minder kost, d.w.z. als ouderen in goed geïsoleerde of kleine woningen leven (Leidelmeijer et al., 2005).
6
Vasoconstrictie: het vernauwen van de bloedvaten door de daar aanwezige spieren. De functie van vasoconstrictie is onder andere het verhogen van de bloeddruk, voor het compenseren voor een bloedtekort of het beïnvloeden van de nierfiltratie en om warmteverlies tegen te gaan doordat de vernauwde bloedvaten minder warmte kunnen afgeven aan de omgeving. Indien de omgevingstemperatuur hoger is dan de temperatuur van het bloed, zal het bloed juist warmte opnemen en daarom vindt er ook dan vasoconstrictie plaats. (bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Vasoconstrictie)
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 32 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Figuur 2 Temperatuurinstelling bij aanwezigheid overdag en ’s avonds naar leeftijdsgroep (bron cijfers: Leidelmeijer & Cozijnsen, 2006)
Volgens consumentenbond (2013) verbruikt elke graad woonruimtetemperatuur die hoger ingesteld wordt 6-7% gas. In het geval dat in een ouderen huishouden de temperatuur dag en nacht op 20 graden wordt aangehouden i.p.v. 19 graden wordt het verbruik voor een woning die bv. 1500 m3 per jaar aan gas verbruikt verhoogd met 90 m3. Als dan ook ’s nachts de temperatuur niet verlaagd wordt van 20 graden naar bijvoorbeeld 17 graden, worden voor dezelfde woning voor de duur van 8 uur 90 m3 per jaar verspild. In tabel 18 zijn voor het jaarlijkse gasverbruik de besparingen doorgerekend in het geval dat de temperatuur ’s nachts 3 graden omlaag wordt gezet: Tabel 18 Besparingen op gas als gedurende de nacht de temperatuur met 3 graden omlaag wordt gezet Type woning
Goed geïsoleerde flatwoning rijtjeswoning vrijstaand
Gemiddeld gasgebruik/jaar in m3
6% besparing/graad per jaar in m3
Per 8 uur/dag in m3 per 3 graden
Besparing per jaar in m3
800
48
0,13
48
1500 3000
90 180
0,25 0,49
90 180
x m3 · 6 % = y m3/jaar en y m3 · 1/3 dag · 3 graden = z m3/jaar besparing (m3) = gasverbruik (m3/jaar) · besparing per graad (m3/°C) Een klein deel van het hogere gasverbruik door ouderen wordt gecompenseerd doordat ouderen vaak minder douchen en minder koken (Leidelmeijer & Van Grieken, 2005). De verwachting is dat het aantal ouderen huishoudens de komende jaren substantieel zal toenemen, zie figuur 3:
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 33 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Figuur 3 Huishoudens van ouderen (65-plussers) waarneming en prognose (bron cijfers: CBS, 2013)
Op grond van het hogere energiegebruik van ouderen zouden zij gestimuleerd kunnen worden om naar energiezuinigere woningen te verhuizen. Maar volgens een onderzoek van PBL zijn slechts gemiddeld 14% van de ouderen huishoudens geneigd om binnen twee jaar te verhuizen tegenover 50% van de twintigers. Van de ouderen die willen verhuizen zet maar 29% binnen twee jaar hun verhuisplannen door. Inmiddels wonen 50% van alle 65 plussers in koopwoningen. Oudere huiseigenaren zijn nog minder geneigd om te verhuizen dan bewoners van een huurwoning. Verhuizen op hogere leeftijd betekent vaak een grote materiële en emotionele ingreep (De Groot, Van Dam & Daalhuizen, 2013). Door het stijgende eigenwoningbezit van ouderen (63% van de 65 plussers woont vrij ruim in een eengezinswoning) ligt de financiële verantwoordelijkheid voor aanpassingen bij de ouderen zelf en niet bij de woningcorporaties (De Groot et al., 2013). De terugverdientijd (zie paragraaf 3.2.1) van investeringen in nieuwe technologieën of isolatie van de woning wordt voor ouderen onder andere door de verminderde levensverwachting als nog problematischer verondersteld. Doordat in 2012 maar een derde van de ouderen huiseigenaren zonder hypotheekschuld waren – tegenover twee derde in 1986 – zijn de financiële mogelijkheden voor investeringen beperkter dan enkele decennia geleden (De Groot et al., 2013). De overheid stimuleert senioren om zo lang als mogelijk in hun eigen woning zelfstandig te blijven wonen door hun woning aan te passen. Maar deze aanpassingen zijn gericht op veiligheid en comfort en houden geen rekening met de grotere warmtebehoefte (Rijksoverheid, 2013c). Op grond van de afnemende verhuismobiliteit van ouderen en bovengenoemde prognoses kan er van worden uitgegaan, dat er door de vergrijzing van de Nederlandse bevolking een toename van het gasverbruik verwacht mag worden. De exacte hoogte van dit verbruik is moeilijk voorspelbaar omdat er veel verschillende factoren meespelen. Als oudere mensen verhuizen zouden zij eerder in nieuwbouwhuizen terecht moeten komen; deze zijn dan goed geïsoleerd zodat het extra verbruik gecompenseerd wordt. In 2007 leefden ongeveer 4% van de ouderen in verpleeghuizen en 9% in verzorgingshuizen (Van Iersel & Leidelmeijer, 2007). Hier wordt vaak een temperatuur van rond de 24°C gehandhaafd. 3.3.4. Samenstelling huishouden Een groep die eveneens een wat hogere temperatuur in de woning hanteert zijn gezinnen met kleine kinderen (Biermayr, 1998). Als het om grotere gezinnen gaat, is er bijna altijd iemand thuis zodat maatregelen als de verwarming lager zetten bij afwezigheid overdag niet van toepassing zijn. De groep allochtonen in Nederland neemt constant toe en zal in 2020 6% bereiken (Sanderse, Verweij & De Beer, 2012). De aanname dat er een verschil is tussen het stookgedrag van de autochtone en de allochtone bevolking ligt, gezien de buitentemperatuur in het thuisland van de meeste niet-westerse bewoners, zoals bv. Surinamers, voor de hand. Maar volgens Leidelmeijer et al. (2006) kan dit niet VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 34 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
worden bewezen. Rijneveld (2010) constateert een verhoogd energiegebruik van Turkse allochtonen in Amsterdam in vergelijking met andere niet-westerse allochtonen en autochtonen, maar heeft hier geen verklaring voor. Omdat het bij zijn onderzoek om energie in het algemeen gaat is het mogelijk dat dit alleen betrekking heeft op het elektriciteitsverbruik. Er zijn verder geen onderzoeken ter onderbouwing van deze theorie te vinden. 3.3.5. Energiegebruik en gewoontes Gewoontes kunnen worden omschreven als herhaaldelijke acties, die een minimum aan denkwerk vereisen (Maréchal, 2009). Elk individu heeft gewoontes, die vrij immuun voor veranderingen zijn. Gewoontes bij het energiegebruik vormen hier geen uitzondering op. Gewoontes zijn moeilijk te veranderen. Kenmerkend voor gewoontegedrag is de afwezigheid van een bewuste evaluatie van de uitkomsten van het gedrag. Omdat er geen terugkoppeling is kan er ook geen wijziging in het gedrag plaatsvinden. Gedrag kan soms zo sterk ingesleten zijn, dat het ook blijft bestaan, als het niet meer bij de veranderde omstandigheden past (Leidelmeijer et al., 2006). Gewoontes zijn de het moeilijkst te veranderen gedragsfactoren. Bijvoorbeeld iemand die gewend is om zomers en winters in lichte kleding in zijn woning te verblijven en daardoor ook in de winter een adequate temperatuur in zijn woonomgeving wil hebben, zal dit gedrag niet zo snel veranderen en tot warmere kleding overgaan om de verwarming een of twee graden lager te kunnen zetten. Over het algemeen zijn mensen eerder bereid om technische maatregelen te accepteren dan verandering van hun gedrag of gewoontes door te voeren. Dat gewoontes bij energiebesparing een rol spelen, stelt een limiet aan de effectiviteit van bijvoorbeeld overheidscampagnes als deze niet in staat zijn gedrag, dat is gebaseerd op gewoontes, te doorbreken. In ieder geval vraagt dit veel tijd (Maréchal, 2009). Gewoontegedrag kan door de volgende omstandigheden doorbroken worden: Als de uitgangssituatie verandert Door veranderende wensen (bijvoorbeeld door gezinsuitbreiding). Veranderende woningkenmerken (bijvoorbeeld verbetering isolatie). Veranderende beschikbare middelen (bijvoorbeeld nieuwe thermostaat). Doordat de energierekening hoger is dan verwacht. Doordat het gewenste comfortniveau niet meer gerealiseerd wordt. (Leidelmeijer et al., 2005.) Er is wel een drempelwaarde nodig, die overschreden en opgemerkt moet worden, voordat er veranderingen optreden, zoals een plotseling buitengewoon hoge energierekening (Leidelmeijer et al., 2005). 3.3.6. Motivatie Het energiegebruik in socio-economisch vergelijkbare huishoudens kan enorm verschillen. Motivaties zoals energiezuinig leven of besef van de klimaatverandering hebben geen grote invloed op het energiegebruik in de verschillende huishoudens. Volgens onderzoek door Vringer, Aalbers & Blok, (2007) is de motivatie om energie te besparen bepalend voor maar 10 GJ verschil tussen het totale energieverbruik van de minst gemotiveerde groep en het totale energieverbruik van de gemiddeld gemotiveerde groep energiegebruikers. De intentie om gemotiveerd gedrag door te zetten eindigt vaak bij comfort of gewoontes. Hoewel in westerse landen het milieubesef vrij hoog is, wordt er niet altijd naar gehandeld. De prioriteit van energiebesparing is laag. Op het moment dat energie besparen moeite kost en ten koste gaat van het eigen comfort zijn mensen minder bereid om hieraan mee te werken. Maar als mensen alleen energie besparen vanwege het kostenbesparende effect, zal dit gedrag stoppen op het moment dat het financiële voordeel wegvalt. Als de motivatie gebaseerd is op overtuiging, is dit een betere basis dan geld (Steg, 2008). En daarmee horen dan ook financiële besparingen niet tot de dominante motivatie. In het geval van investeringen worden deze niet als financiële besparingen beschouwd maar als het langzaam terugverdienen van de investering. Door hun investeringen zijn bewoners van mening dat zij alles hebben gedaan, om energie te besparen en doen weinig moeite om hun gedrag te veranderen VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 35 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
(Wallenborn, Rousseau, Aupaix, Thollier & Simus, 2006). Maatregelen, die direct het energiegebruik reduceren zijn acceptabeler dan degene die indirect het energiegebruik beïnvloeden. Een positieve houding tegenover energiebesparende maatregelen betekent niet automatisch, dat deze toegepast worden. Particuliere huiseigenaren hebben vaak de financiële middelen niet of geven hun geld liever aan iets anders uit (Daniëls et al., 2007). Als energiebesparing bijvoorbeeld aan comfort wordt gekoppeld, zijn huiseigenaren eerder bereid, om energiebesparing te overwegen (Avelino et al., 2011). Een ander knelpunt is vaak een tekort aan technische vakkennis. Als er dan toch energiebesparende maatregelen genomen worden dan bij voorkeur op natuurlijke momenten zoals verhuizingen en andere verbouwingen, om de overlast te beperken (Daniëls et al., 2007; zie ook paragraaf 3.2.1). Meer duidelijkheid bestaat er over het veranderen van gedrag. Hiertoe zijn eerder bewoners met een lager inkomen en een lagere opleiding bereid, want deze maatregelen kosten niets maar besparen geld (Poortinga et al., 2002). Een extra belemmering vormen technische maatregelen (Heijs, 2006): -
die moeilijk door de bewoners te handhaven zijn, bijvoorbeeld een programmeerbare thermostaat, waarvan het programma te ingewikkeld is; die niet optimaal functioneren. Dit speelt vooral bij installaties van technische apparatuur, bijvoorbeeld een verwarmingsketel die niet goed afgesteld is. (Heijs, 2006.) Velen geloven in de macht van de techniek en verwachten oplossingen uit die richtingen, zonder dat zij hun eigen gedrag hoeven aan te passen. Dit wordt soms verergerd door gebrek aan kennis, maar vaker nog door foute kennis. Een voorbeeld hiervan is het foutieve idee, dat het vaak aan- en uitschakelen van een TL-lamp meer energie kost dan het continu aanlaten van de lamp (Heijs, 2006). 3.3.7. Onzuinig gedrag in het algemeen Energie op zichzelf is iets waar de meeste mensen weinig van begrijpen. Veel bewoners zijn niet in staat om aan te geven hoeveel gas zij per maand verbruiken of hoeveel geld zij per jaar aan energie besteden (Wallenborn et al., 2006). Informatie over energie besparen levert dan geen besparingen op. Als er een intentie tot besparing is dan heeft dat meestal alleen invloed op het gebruik van elektrische huishoudelijke apparatuur (Biermayr, 1998). Onzuinig gedrag leidt in principe tot een hoger gasverbruik (tot 30%) dan het gedrag van de gemiddelde bewoner (Leidelmeijer et al., 2005). In tabel 19 zijn de verschillende vormen van onzuinig gedrag en de bijbehorende bewonerstypes opgesomd. Het extra gas dat onzuinig gedrag kan kosten, is procentueel niet zo hoog, maar toch niet te verwaarlozen. Leidelmeijer et al. (2005) gaat in zijn berekeningen uit van een jaarlijks gemiddeld gasverbruik van 1900 m3 per huishouden en bij een aantal van 7 miljoen huishoudens komt dit neer op 1,33 x 1010 m3 per jaar. Als bijvoorbeeld ’s nachts de temperatuur lager gezet zou worden kan dit een besparing van 453 miljoen m3 gas opleveren of een besparing van 3,4%. Als het onzuinige gedrag totaal voorkómen kan worden, betekent dit een besparing van 8,5% (Leidelmeijer et al., 2005). Opvallend in de tabel is dat het gedrag “verwarmen ’s nachts op hoge temperatuur” vooral vóórkomt bij mensen die meer geld tot hun beschikking hebben, zoals tweeverdieners, welvarende ouderen en welvarende gezinnen. Hierbij hoort een bepaald woningtype, namelijk de grote koopwoning. Dus dit gedrag is niet afhankelijk van het type woning maar meer van het type huishouden. Maar als omgekeerd geconstateerd wordt dat in een slecht geïsoleerde woning dit gedrag minder vóórkomt omdat het extra energiegebruik niet door een goede isolatie opgevangen wordt, dan is dit gedrag wel woninggebonden (Leidelmeijer et al., 2005). Het ligt voor de hand om hieruit te concluderen dat het vaak om een gewoontegedrag gaat en de bewustwording van de mogelijke besparing aan energie nog niet voldoende is doorgedrongen, want er zijn geen economische redenen voor de besparing. Hier ligt nog een groot potentieel om de bewoners aan te zetten hun gedrag te veranderen.
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 36 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Tabel 19 Bewonerstypes en vormen van onzuinig gedrag (bron: Leidelmeijer et al., 2005) Jonge werkende
o verwarmen bij afwezigheid
Ouderen met een laag inkomen
o verwarmen op hoge temperatuur o verwarmen relatief veel kamers
Welvarende ouderen
o verwarmen relatief veel kamers in combinatie met een hoge temperatuur o verwarmen ’s nachts op relatief hoge temperatuur
Thuiswerkers
o verwarmen relatief veel kamers o verwarmen bij afwezigheid
Tweeverdieners
o verwarmen bij afwezigheid o verwarmen ’s nachts op relatief hoge temperatuur
Laag opgeleiden
o verwarmen ’s nachts op hoge temperatuur o neigen naar een hogere temperatuur
Welvarende gezinnen
o verwarmen ’s nachts op relatief hoge temperatuur
Een ander gedrag waar veel energie bij verloren gaat is ventileren. Langdurig ventileren en gelijktijdig verwarmen zorgt voor veel energiegebruik (Leidelmeijer et al., 2005). Het zijn vooral de woningkenmerken, die bepalen hoe vaak en lang er wordt geventileerd (Leidelmeijer et al., 2005). In oudere gebouwen met bijvoorbeeld enkel glas gebeurt dit minder vaak omdat door tocht en ondichte ramen al – zelfs gevoelsmatig – voldoende frisse lucht naar binnen komt. Dit komt soms neer op een permanente ventilatie die tot 30% energie kan kosten. Maar in nieuwe of goed geïsoleerde woningen ontstaat toch gauw het gevoel van “de lucht is verbruikt” en dan hebben bewoners de neiging om zelfs permanent te ventileren, bijvoorbeeld in de slaapkamer. Zelfs in nieuwbouwwoningen waar mechanische ventilatie is geïnstalleerd wordt toch nog vaak met open ramen en deuren geventileerd (Leidelmeijer et al., 2005). Dit gedrag is verder moeilijk in kaart te brengen en te berekenen maar zal een bepaalde invloed op het energiegebruik hebben. 3.3.8. Energiezuinige en niet-energiezuinige woningen De meeste bewoners van goed geïsoleerde woningen (label A of B) zijn zich ervan bewust, dat zij in een dergelijke woning leven, zelfs als zij geen officieel energielabel hebben. Velen van hen hebben het idee, dat zij, omdat zij al in een energiezuinige woning leven, door hun gedrag geen verdere bijdrage meer kunnen leveren. Zo wordt bijvoorbeeld de instelling van de (programmeerbare) thermostaat nooit gewijzigd, ook niet, als de bewoners voor langere tijd afwezig zijn. Omdat een energiezuinige woning een groot deel van het gedrag van de bewoners compenseert, zijn de effecten van juist dit gedrag minder zichtbaar (Leidelmeijer et al., 2006). In de sociaalpsychologie wordt dit als moralVMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 37 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
hazard-effect omschreven: consumenten verbruiken meer van hetzelfde omdat het product efficiënter is geworden (Santarius, 2012). In figuur 4 wordt het gedrag tijdens afwezigheid van bewoners van een label A en B woning vergeleken met het gedrag van bewoners van woningen met lagere labels (C tot/met G). Figuur 4 Aandeel huishoudens dat bij afwezigheid verwarmt naar 17,5 graad, naar de duur van de afwezigheid en voor woningen met A/B label en andere woningen (bron cijfers: Leidelmeijer et al., 2006)
Uitgaande van een gemiddelde binnentemperatuur van 20 °C die tijdens afwezigheid naar 17 °C verlaagd wordt betekent dit overdag een besparing op het gasverbruik van 18 – 21 %. Dit effect is minder duidelijk bij een energiezuinige woning. Hier werken de bewoners minder mee aan het verlagen van de temperatuur binnenshuis omdat zij niet verwachten, dat dit veel effect op de energierekening zal hebben (Leidelmeijer, et al., 2006). Bewoners van energiezuinige woningen hebben dus de neiging zich minder energiezuinig te gedragen, bewoners van slecht geïsoleerde woningen juist andersom. De effecten van onzuinig gedrag zijn in dit soort woningen namelijk duidelijk voelbaar, bijvoorbeeld in de vorm van een hogere energierekening (Leidelmeijer, et al., 2006). Bewoners van onzuinige woningen (label F of G) zijn meestal of jong of oud en behoren tot de lagere inkomensklasse. Jonge mensen zijn vaker niet thuis en sparen daardoor al energie (zie de berekeningen in paragraaf 3.3.3 en de resultaten in tabel 18). Maar zelfs als zij thuis zijn gedragen zij zich nog energiezuinig vooral wat hun stookgedrag betreft, om zo de energiekosten laag te houden. De effecten van onzuinig gedrag zijn namelijk in slecht geïsoleerde huizen groter. Speciale adviezen over stookgedrag hebben minder effect voor deze groep, want hun stookgedrag voor dit soort woningen is al relatief goed (Leidelmeijer et al., 2006). Daartussen staan dan nog de bewoners van label C tot E woningen. Deze woningen zijn niet energiezuinig te noemen, maar ook niet zo onzuinig als label F of G. Goede adviezen op maat kunnen hier zeer effectief zijn omdat nog iets aan het stookgedrag gedaan kan worden, wat tot aanzienlijke besparingen op de energierekening kan leiden (Leidelmeijer et al., 2006). De situatie is wel anders in huurwoningen, als de huur inclusief energiekosten geheven wordt. Rooijers (2003) merkt hierbij op, dat “een belangrijke theorie in de economie zegt dat kosten en baten direct aan elkaar gekoppeld moeten zijn om besparingsprikkels te laten werken. Als verbruikskosten van gasof elektriciteitsverbruik in de huur zijn inbegrepen, worden kosten en baten (verbruik) juist ontkoppeld.” Het blijkt dus dat huishoudens met een huur inclusief stookkosten bijvoorbeeld bij afwezigheid de verwarming op 20 graden of hoger laten staan (Leidelmeijer et al., 2006).
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 38 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
3.3.9. Prebound en rebound effect Vergelijkend onderzoek in België, Oostenrijk en Duitsland naar het energiegebruik van woningen van label A tot G levert onverwachte resultaten op. Het in theorie berekende energiegebruik is hoger dan in de praktijk. Figuur 5 laat dat heel duidelijk zien. Figuur 5 Vergelijk tussen theoretisch en praktisch gemeten jaarlijks energiegebruik voor verwarming in kWh (bron: Bartiaux et al., 2005)
Opvallend is hierbij dat hoe minder energiezuinig een woning is hoe verder de curven uit elkaar gaan. Dit betekent dat in de praktijk een woning van bijvoorbeeld label G veel minder energie gebruikt dan in theorie berekend terwijl woningen met A label in de praktijk net zoveel energie gebruiken als in theorie berekend of iets meer (zie ook paragraaf 3.3.8). Dit verschil tussen theorie en praktijk kan door het gedrag van de bewoners verklaard worden. De huizen met het grootste verschil zijn a) slechter geïsoleerd bv. woningen met label G of b) relatief groot, waarbij niet alle ruimtes verwarmd worden, ongeacht het label of c) zowel groot als ook slecht geïsoleerd. Om economische redenen beperken de bewoners hun energiegebruik. Sommige vertrekken, bijvoorbeeld de slaapkamers, blijven onverwarmd. De woningen worden soms niet voor de volle 100% gebruikt. Deze statische toestand wordt door sommige wetenschappers het prebound effect genoemd, een soort gedwongen energie besparen (Sunikka-Blank & Galvin, 2012). In feite is dit de toestand, voordat een energetische renovatie plaatsvindt. In dezelfde context wordt de stookfactor (heating factor) gebruikt: dit is het werkelijke energiegebruik voor verwarming gedeeld door het theoretische gebruik. Volgens onderzoek door Tigchelaar, et al. (2011) kan de stookfactor passend bij het label van een bepaald woningtype ook binnen dit soort woningtype variëren. De oorzaak hiervan is
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 39 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
nog niet achterhaald (Tigchelaar et al., 2011). Tabel 20 geeft een overzicht van de gevonden stookfactoren door Tigchelaar et al. (2011). Tabel 20 Gemiddelde stookfactor en geconstateerde bandbreedte in de stookfactor per energielabel in Nederland (bron cijfers: Tigchelaar et al., 2011) Energielabel woning Gemiddelde stookfactor 95% bandbreedte stookfactor A B C D E F G
0,88 0,85 0,79 0,72 0,63 0,58 0,53
0,54-1,31 0,47-1,33 0,45-1,26 0,36-1,22 0,31-1,01 0,27-0,91 0,22-0,91
Figuur 6 toont een overzicht van de verschillende relaties van het prebound effect. Figuur 6 Prebound effect PREBOUND EFFECT
STOOKFACTOR
STATISCHE TOESTAND
Biermayr, Schriefl en Baumann (2005) hebben in hun onderzoek vastgesteld, dat als een gedeeltelijke renovatie plaatsvindt, de bewoners het comfort in hun huis verhogen door bijvoorbeeld een hogere kamertemperatuur te hanteren of ongebruikte kamers in gebruik te nemen. Op deze manier betekent een betere isolatie van het huis of een efficiënter verwarmingssysteem niet automatisch een reductie van het energiegebruik maar een toename van het comfort van de bewoners. Dit is dan een verklaring voor het rebound effect. Het rebound effect betekent dus een vermindering van de energiebesparing ondanks een vermeerdering van de technische efficiëntie door veranderd gedrag van de bewoners. Als
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 40 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
een woning energetisch gerenoveerd wordt kan het resultaat minder zijn dan beoogd als vooraf geen rekening wordt gehouden met het rebound effect (Biermayr et al., 2005). In de literatuur zijn er verschillende definities van rebound effecten te vinden. Volgens Peters, et. al (2012) kan de volgende indeling gemaakt worden: 1) Directe reboundeffect: door een verbetering van de energie efficiëntie ontstaat er meer vraag of een hoger gebruik. Voorbeeld: inzet van energiespaarlampen in huishoudens, deze worden dan minder vaak uitgeschakeld dan conventionele gloeilampen. 2) indirecte reboundeffect: na verbetering van de energie efficiëntie kan door sparen de vraag naar andere energiegebruikende producten of dienstverleningen stijgen. Voorbeeld: na de koop van een energiezuinige auto wordt de besparing geïnvesteerd in vliegreizen. 3) macro-economische reboundeffect: een gestegen economische vraag op grond van veranderde structuren betreffende vraag, productie of distributie, veroorzaakt door verbeterde technologieën. Voorbeeld: ontwikkeling van efficiëntere stoommachines welke de industrialisering in Europa startte en voor meer vraag naar energie zorgde. Het rebound effect wordt als volgt berekend: Rebound effect (%) = (theoretische waarde in kWh – gemeten waarde in kWh) ·100 berekende besparingen in kWh (Haas & Biermayr, 2000). RE =
E1,t – E1, P _________· 100 E0 – E1, t E1,t = berekend energiegebruik na maatregel E1,P = gemeten energiegebruik na maatregel E0 = gemeten energiegebruik voor maatregel
Figuur 7 geeft een overzicht van het rebound effect.
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 41 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Figuur 7 Rebound effect REBOUND EFFECT
MOBIELE TOESTAND
Figuur 8 toont de resultaten van Biermayr (1998), die op basis van de warmtedoorgangscoëfficiënten de afhankelijkheid van het rebound effect berekende van de oorspronkelijke toestand van het gebouw en de omvang van de energetische renovatie. Vaak wordt bij theoretische berekeningen ervan uitgegaan dat voor de calculatie van het energiegebruik de afhankelijkheid tussen energiegebruik door verwarming en de specifieke warmtedoorgangscoëfficiënten lineair is. Maar Biermayr (1998) gaat van een polynoom uit, waardoor na energetische renovatie het verschil tussen die kromme en de lineaire relatie het rebound effect aangeeft. In figuur 8 wordt uitgaande van een hoge warmtedoorgangscoëfficiënt bij P01 een energetische renovatie doorgevoerd. Na renovatie ligt de warmtedoorgangscoëfficiënt bij P02. Uitgaande van de klassieke berekening middels een lineaire relatie zou de nieuwe specifieke warmtecoëfficiënt bij EHZ3 liggen. Maar volgens de kromme ligt deze bij EHZ2. Het verschil tussen de kromme en de lineaire relatie is het rebound effect.
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 42 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Figuur 8 Afhankelijkheid rebound effect van toestand gebouw en omvang energetische renovatie (bron: Biermayr, 1998)
Warmtedoorgangscoëfficiënt p0 (W/m2K)
Een realistische renovatie van gebouwen ligt tussen de 10 en 100% verbetering van de isolatie. Bij een verbetering van de woningisolatie van 50% is het rebound effect 20% als een oorspronkelijke specifieke warmtedoorgangscoëfficiënt van het gebouw van 8 W/m2K wordt verondersteld, terwijl er een rebound effect van 8% verwacht wordt in het geval van een oorspronkelijke specifieke warmtedoorgangscoëfficiënt van 4 W/m2K (Biermayr, 1998; zie figuur 9). Deze waarden bevestigen de aanname, dat bij een slecht geïsoleerde woning het rebound effect duidelijk hoger ligt dan bij een voor de renovatie minder slecht geïsoleerde woning. Het rebound effect is verschillend voor verschillende maatregelen. Zo is het rebound effect voor een zonne-energie installatie veel kleiner dan voor het inbouwen van dubbel glas (Bartiaux et al., 2005). Het rebound effect voor verwarming wordt op 10–30% geschat, voor woningverlichting op 5-12% (Gottron, 2001). Het rebound effect kan ook van toepassing zijn op het ventilatiegedrag. De bij een renovatie vernieuwde ramen laten geen tocht meer door. Gelijktijdig wordt dan geen frisse lucht binnengelaten, wat tot meer ventileren kan leiden en de beoogde energiebesparingen gedeeltelijk teniet kan doen (Deurinck & Parys, 2008). Als bewoners voor energiebesparende maatregelen kiezen en daardoor minder geld uitgeven voor de energierekening, dan kunnen zij dit geld voor andere dingen gebruiken. Als deze andere dingen, bijvoorbeeld de aanschaf van een extra computer, zelf energie vragen, dan wordt dit het indirect rebound effect genoemd (Sorrell, 2007). Het indirecte rebound effect is ook van toepassing als het om de isolatie van een niet-geïsoleerd gebouw gaat. De energie die nodig is om het isolatiemateriaal te produceren in relatie tot de energiebesparing van het daarna geïsoleerde huis kan 1 tot 15 jaar bedragen afhankelijk van huistype, soort isolatiemateriaal en klimaat. Uitgaande van een levensduur van 100 jaar van een gebouw, is het rebound effect hier 1-15% (Santarius, 2012).
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 43 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Figuur 9 Verschil rebound effect uitgaande van verschillende specifieke warmtedoorgangscoëfficiënten (bron: Biermayr, 1998)
Verbetering kwaliteit gebouwen in % Het is niet eenvoudig om directe reboundeffecten door beïnvloeding van het gedrag van de bewoners te reduceren. Mogelijke oplossingen zijn bijvoorbeeld de optimalisatie van het verwarmingssysteem of intelligente technische maatregelen, die de mogelijkheden om het verwarmingsniveau hoger te zetten van de bewoner op een zinvolle manier reduceren (Biermayr et al., 2005). Rebound effecten kunnen door een gedetailleerde energiekostenafrekening verduidelijkt worden. Hoe transparanter, gedetailleerder en met minder vaste kosten de opgestelde eindafrekening is, des te eerder kan de gebruiker hierop reageren en het rebound effect verkleinen (Biermayr et al., 2005). Deze feedbackstrategie alleen is niet voldoende om veranderingen te bewerkstelligen. Andere methoden om het gedrag te veranderen zouden bijvoorbeeld kunnen zijn: aangeven van de verwachting van de hoeveelheid besparingen, vooruitzicht op beloningen geven of het stellen van bepaalde doelen. Deze maatregelen zouden de motivatie in totaal verhogen (Heijs, 2006).
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 44 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
4. Discussie en Conclusie 4.1. Discussie De notie, dat het werkelijke energiegebruik voor verwarming in de gebouwde omgeving significant lager is dan het door modellen theoretisch berekende energiegebruik voor verwarming leeft nog niet zo lang bij onderzoekers. In het buitenland is het onderzoek hiernaar eerder opgestart dan in Nederland: Bartiaux et al. hebben resultaten uit 2005, maar in Nederland vinden we de publicaties van Tigchelaar et al. en van Majcen et al. uit 2011 respectievelijk 2012. PBL is tegen het fenomeen aangelopen bij de implementatie van het rekenmodel Vesta in 2012. Alle gebruikte publicaties constateren, dat de stookfactor oploopt van laag naar hoog naarmate de woning meer energiezuinig is. De consequentie hiervan is, dat de besparingen bij energetische renovatie van woningen altijd lager zijn dan volgens de huidige theoretische berekeningen. Gevolg is, dat vermelde besparingen in publicaties alleen op hun juiste waarde kunnen worden geschat, als duidelijk is, of de besparingen zijn gebaseerd op theoretische of werkelijke energiegebruiken. Bij de in dit onderzoek gebruikte publicaties baseren Blom et al. (2009) de verwachte besparingen op het energiegebruik voor verwarming op theoretische berekeningen. Bij de berekening van het bedrag voor extra hypotheekverstrekking baseert Nibud (2011) de verlaging van de energierekening op theoretische besparingen, wat hun berekening discutabel maakt. PwC (2012) zeggen rekening te houden met het stookgedrag, maar het is onduidelijk, welke stookfactoren zij gehanteerd hebben. Zij zeggen hiervoor gebruik gemaakt te hebben van “gegevens uit beschikbare klantenbestanden”. PwC gaat uit van besparingen op het energiegebruik voor verwarming en ventilatie. Voor de berekeningen in dit onderzoek in paragraaf 3.1 bij de technische maatregelen geldt, dat dit theoretische berekeningen zijn. Het probleem is, dat het moeilijk is gedetailleerde cijfers over het werkelijke gebruik te krijgen. Ook ontbreekt het aan cijfermatige evaluaties van de energie-efficiëntie van de tot nu toe toegepaste financiële sturingsmechanismen. Hetzelfde geldt voor het onderzoek naar de gedragsfactoren: er zijn in Nederland weinig cijfers bekend over de invloed van de gedragsfactoren. In het buitenland is hiernaar meer onderzoek gedaan, maar de resultaten uit het buitenland zijn slechts beperkt toepasbaar op de Nederlandse situatie, omdat de Nederlandse woningmarkt niet vergelijkbaar is met die van andere landen en omdat de Nederlandse mentaliteit ten aanzien van energiegebruik in woningen kan verschillen van die in andere landen.
4.2. Conclusies De belangrijkste verklaring voor het verschil tussen het theoretische en werkelijke energiegebruik voor verwarming is het prebound effect in het gedrag van de bewoners, dat uitgedrukt wordt in de stookfactor. Volgens de gemiddelde stookfactoren van Tigchelaar et al. (2011) betekent dit, dat de werkelijke energiegebruiken 12-47% lager liggen dan de theoretisch berekende (zie tabel 20). Modellen voor de berekening van energiebesparingen kunnen aanzienlijk worden verbeterd door een stookfactor voor de woningen op te nemen, bijvoorbeeld de door Tigchelaar et al. (2011) berekende gemiddelde stookfactoren per energielabel. Waarschijnlijk komen de modellen dan beter uit in de totaal berekeningen over alle woningen. Voor individuele of kleine groepen woningen blijft er een grote onzekerheid zitten in de theoretische berekeningen, omdat de resultaten van Tigchelaar et al. (2011) ook aangeven, dat er grote verschillen zitten in de stookfactor voor woningen met hetzelfde energielabel. De verschillen tussen het theoretische en werkelijke energiegebruik kunnen verder worden verklaard door de tegenvallende prestaties van technische maatregelen. Bij de beschrijving van de technische maatregelen in paragraaf 3.1 worden hiervan voorbeelden gegeven: de installatie van een HR ketel, terwijl de isolatie van de woning, de radiatoren en de leidingen hier niet op worden aangepast, en koudebruggen, die niet worden opgemerkt bij de isolatie van de woning. Van de technische, energiebesparende maatregelen zijn de eenvoudig toepasbare maatregelen het meest effectief: installatie van HR ketels en glasisolatie. Door de enkele toepassing van deze maatregelen wordt over het algemeen één labelsprong gemaakt. De behaalde energiewinst per labelsprong is in de theoretische berekeningen hoger bij minder energiezuinige woningen (label G, F,
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 45 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
E) dan bij energiezuinige woningen (label B en A). In de praktijk zal dit zeker het geval zijn, omdat de stookfactor bij meer energiezuinige woningen hoger is dan bij minder energiezuinige woningen en omdat het rebound effect in het gedrag van de bewoners de energiewinst na het nemen van energiebesparende maatregelen deels teniet doet. Hierdoor zijn verdere energiebesparende maatregelen bij woningen van label B en A niet kosteneffectief. Totaalpakketten, waarbij meer labelsprongen tegelijk worden gemaakt, vergen te grote investeringen om kosteneffectief te zijn, als er rekening wordt gehouden met een maximale terugverdientijd van tien jaar. Het gasverbruik in Nederland vertoont een dalende trend, maar het elektriciteitsverbruik is stijgend, ondanks de hogere energie-efficiëntie van apparatuur. De oorzaak is waarschijnlijk het voortdurend stijgende gebruik van media-apparatuur. Het is niet te verwachten, dat deze trend wijzigt. De CO2uitstoot kan worden beperkt door, conform de tweede stap van de Trias Energetica, meer gebruik te maken van hernieuwbare energie. Op gebouwniveau kunnen PV-zonnepanelen en zonneboilers worden geïnstalleerd. De rendementen van deze systemen stijgen en de kostprijs daalt. De kosteneffectiviteit van energiebesparende maatregelen wordt bepaald door de terugverdientijd. Veel maatregelen zijn niet kosteneffectief, omdat de terugverdientijd langer dan tien jaar is, wat voor particulieren vaak de maximale terugverdientijd is. Eigenaar-bewoners gaan echter niet altijd rationeel om met de terugverdientijden. Stijgende gasprijzen lijken een stimulans te geven tot het nemen van beschikbare, redelijk eenvoudig te installeren maatregelen, terwijl de terugverdientijden van de maatregelen, ondanks de hogere gasprijzen, nog steeds tien jaar of meer zijn. Mogelijk neemt men de onzekerheid van de toekomstige prijs in de beslissing mee. Het kunnen verkrijgen van een subsidie geeft een stimulans, ongeacht de verkorting van de terugverdientijd, die de subsidie oplevert. Door de huidige lage rente op spaartegoeden kan een investering in energiebesparende maatregelen rendabeler zijn dan sparen. Kapitaalgebrek kan worden opgelost door leningen of subsidies. Vanuit de overheid gezien lijkt de kostprijs voor leningen lager dan voor subsidie, maar subsidies hebben bewezen een stimulans te geven en leningen niet. Zonder maatregelen te nemen is er een besparingspotentieel van 8,5% op het gasverbruik per jaar door onzuinig gedrag aan te pakken. Er is de meeste winst te behalen door gedragveranderingen van de bewoners in woningen met label C tot en met E. Er zijn twee bevolkingsgroepen die speciale aandacht behoeven. De eerste groep is die van de lage inkomens. Eigenaar-bewoners met lage inkomens hebben niet de middelen om te investeren in energiebesparende maatregelen. Zij zouden de doelgroep van leningen moeten zijn, maar in de vorm, waarin leningen tot nu toe zijn aangeboden bereiken zij zeker niet deze doelgroep. Voor deze doelgroep zouden de leningen collectief aangeboden moeten worden met lage tarieven (2 tot 3%) of lage inkomens zouden meer subsidie moeten krijgen. In beide gevallen betekent het hoge kosten voor de overheid. Door de huidige economische recessie is het moeilijk de doelgroep van de eigenaarbewoners met lage inkomens te bereiken. Lage inkomens komen veel voor in sociale huurwoningen. In dit geval kunnen zij profiteren van het woningbeheer van de woningcorporaties. De tweede bevolkingsgroep, die speciale aandacht behoeft, zijn de ouderen. Zij hebben een hogere temperatuur in huis nodig en hun aantal zal in de toekomst toenemen. Zij hebben echter diverse belemmeringen in het nemen van energiebesparende maatregelen: ze wonen vaak in oudere, minder energiezuinige woningen, zijn minder bereid tot verhuizen, rekenen met kortere terugverdientijden, hebben soms kapitaalgebrek en hebben minder toegang tot informatie.
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 46 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
5. Aanbevelingen Modellen om potentiële energiebesparingen in de gebouwde omgeving te berekenen kunnen worden verbeterd door de stookfactor als parameter op te nemen. Vanwege de individuele verschillen in het stookgedrag en in de effectiviteit van de technische maatregelen is het aan te bevelen, dat voor het nemen van energiebesparende maatregelen aan woningeigenaren een maatwerkadvies wordt verstrekt. De overheid kan dit als stimulerende maatregel gebruiken door subsidie te geven voor het maatwerkadvies, zoals sinds 2008 wordt gedaan in het kader van het Meer-met-Minder programma. Dit kan een prima en voor de overheid relatief goedkope maatregel zijn, mits een bepaalde effectiviteit ervan geborgd is. Woningeigenaren dienen benaderd te worden voor opvolging van het advies en monitoring van de doelmatigheid van het advies is gewenst. De kosten van het advies en van de uitvoering ervan kunnen worden verlaagd door een collectieve aanpak, bijvoorbeeld op wijkniveau. Er zal een stimulans uitgaan van de gezamenlijke aanpak “met de buren”, maar de verschillen in het stookgedrag moeten wel onderdeel zijn van het advies evenals rebound effecten. De bewoners kunnen in het advies worden gewezen op de mogelijke gevolgen van veranderend gedrag na de renovatie. Van de technische maatregelen zijn de installatie van HR ketels en glasisolatie de meest optimale maatregelen. Programma’s voor energiebesparende maatregelen dienen zich vooral te richten op de minder energiezuinige woningen van label G tot label C. Eigenaren van label B en label A woningen kunnen beter worden benaderd voor decentrale energie-opwekking. Zij zijn een belangrijke doelgroep voor het installeren van PV-zonnepanelen. Met campagnes voor gedragveranderingen is de meeste winst te behalen in woningen met label C tot en met E. Er is een potentieel aan besparingen in het aanpakken van energie onzuinig gedrag. Het is aan te bevelen te onderzoeken, welke mogelijkheden de nieuwe media bieden, zoals een app om energie onzuinig gedrag inzichtelijk te maken of om apparatuur in huis op afstand te besturen. Voor het uitvoeren van de maatregelen moet financieel gezien zoveel mogelijk een beroep worden gedaan op de woningeigenaren zelf, eventueel ondersteund door een (kleine) subsidie als stimulans. De nadruk bij de financiële redenen om energiebesparende maatregelen te nemen zou minder gelegd moeten worden op terugverdientijden, maar meer op de stijgende gasprijzen en op het directe rendement, dat behaald kan worden op geïnvesteerd kapitaal, dat momenteel hoger is dan het rendement op spaartegoeden. Het is de taak van de overheid ervoor te zorgen, dat het aantrekkelijk is en blijft voor woningcorporaties om te investeren in energiebesparende maatregelen door energieprestatie onderdeel te laten blijven van het Woningwaarderingsstelsel, en dat huurders geen nadelige gevolgen ondervinden door verlies van de huurtoeslag. Er dient meer aandacht te zijn voor de energieprestatie van de woningen van ouderen. Ouderen hebben extra ondersteuning nodig bij het nemen van energiebesparende maatregelen in de woning, in de vorm van extra informatie en ondersteuning bij het uitvoeren van de maatregelen. De energieprestatie dient een belangrijk onderdeel te zijn bij de bouw of renovatie van seniorenwoningen, verzorgings- en verpleeghuizen.
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 47 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Literatuur Agentschap NL (2011a). Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw http://www.agentschapnl.nl/sites/default/files/bijlagen/4.%20Brochure%20Voorbeeldwoningen %202011%20bestaande%20bouw.pdf Geraadpleegd op 28-02-2013 Agentschap NL (2011b). Digitale gereedschapskist Energieaanpak particuliere woningeigenaren Publicatie-nr. 2FLOK110. Avelino, F., Loorbach, D. & Witkamp, M. (2011) Duurzame woningwaarde SEV EnergieSprong CC-BY-NC2011. Bartiaux, F., Vekemans, G., Gram-Hanssen, K., Maes, D., Cantaert, M., Spies, B., et al. (2005). Socio-technical factors influencing residential energy consumption Brussel: Belgian Science Policy. Biermayr, P. (1998). Einflußparameter auf den Energieverbrauch der Haushalte Wien: Technische Universität Wien. Biermayr, P., Schriefl, E. & Baumann, B. (2005). Maßnahmen zur Minimierung von Reboundeffekten bie der Sanierung von Wohngebäuden (MARESI). Blok, K. (2007). Introduction to Energy Analysis Amsterdam: Techne Press. Blom, M.J., Korteland, M.H. & Schepers, B.L. (2009). Effecten en uitwerking van een Energiebesparingfonds Delft: CE Delft Publicatienummer: 09.7886.17. Bouwmeester, H. (2010) Financiering van warmtepompen in de woningbouw Download van http://www.lente-akkoord.nl/wp-content/uploads/2010/05/artikel-financieringwarmtepompen.pdf op 06-03-2013. CBS (2013). Statistieken database http://statline.cbs.nl/StatWeb/ Datum raadpleging vermeld bij statistiek. Compendium voor de leefomgeving (2012). Energieverbruik huishoudens 1990-2011 http://www.compendiumvoordeleefomgeving.nl/indicatoren/nl0035-Energieverbruik-door-dehuishoudens.html?i=6-40 Geraadpleegd op 15-02-2013.
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 48 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Consumentenbond (2013). Energie besparen verwarming http://www.consumentenbond.nl/test/woninghuishouden/woning/energieleveranciers/extra/energie-besparen-verwarming/ geraadpleegd op 12-07-2013. CREG (2011). De impact van fotovoltaïsche zonnepanelen op de Belgische elektriciteitsprijs http://www.creg.info/pdf/Studies/F1062NL.pdf studie (F)110506-CDC-1062 Geraadpleegd op 13-03-2013. Daniëls, B., Boerakker, Y.H.A., Van Dril, A.W.N., Godfroij, P., Van der Hilst, F., Kroon, P. et al. (2007). Instrumenten voor energiebesparing Achtergronddocument instrumentatie energiebesparingsmaatregelen uit het Optiedocument energie en emissies 2010/2020 Publicatie ECN-E—07-037. De Groot, C., Van Dam, F. & Daalhuizen, F. (2013). Vergrijzing en Woningmarkt Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving. Deurinck, M. & Parys, W. (2008). Isoleren: minder energie of meer comfort? Nederlands Vlaamse Bouwfysica Vereniging. ECN (2012). Energietrends 2012 http://www.ecn.nl/docs/library/report/2012/b12005.pdf Geraadpleegd op 24-02-2013. Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) (2012). Evaluatie stimuleringspakket woningbouw Download van http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2012/01/24/evaluatiestimuleringspakket-woningbouw.html op 24-02-2013. Energiecijfers (2013). Database van Agentschap NL http://senternovem.databank.nl/ Geraadpleegd op 27-01-2013. Energieconsultant (2013). Omrekening van Euro/MWH naar ct/m3(n) http://www.energieconsultant.nl/marktinfo-energiemarkt/energie-berekeningen-uit-depraktijk/omrekening-van-euromwh-naar-ctm3n/ Geraadpleegd op 10-03-2013. Energieleveranciers (2013). Wat zijn gewogen graaddagen? http://www.energieleveranciers.nl/energie/energierekening/graaddagen Geraadpleegd op 09-02-2013.
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 49 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Energiesprong (2013). Betaalbare woningen en duurzame energie op wijkniveau: een corporatiezaak? http://energiesprong.nl/blog/duurzame-energie-op-wijkniveau/ Geraadpleegd op 03-02-2013. Energiesubsidiewijzer (2013a). Energiesubsidiewijzer http://www.energiesubsidiewijzer.nl/zoekregeling.aspx Geraadpleegd op 10-03-2013. Energiesubsidiewijzer (2013b). Energiesubsidiewijzer Totaaloverzicht Download van http://www.energiesubsidiewijzer.nl/promotiemateriaal/totaaloverzichtweek492012.pdf op 06-03-2013. Energiewereld (2013). Heffing Opslag Duurzame Energie per 1 januari http://www.energiewereld.nl/nieuws/heffing-opslag-duurzame-energie-per-1-januari.aspx Geraadpleegd op 05-02-2013. Energy Experts International B.V. (EEI) (2013). GRAADDAGEN 2000 tot heden http://www.eei.nl/downloads.aspx?id=11 Geraadpleegd op 09-02-2013. Folkert, R. & Van den Wijngaart, R. (2012). Vesta ruimtelijk energiemodel voor de gebouwde omgeving. Data en methoden Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving PBL-publicatienummer: 500264001. Gottron, F. (2001). Energy Efficiency and the Rebound Effect: Does Increasing Efficiency Decrease Demand? CRS Report. Haas, R. & Biermayr, P. (2000). The rebound effect for space heating Empirical evidence from Austria Energy policy, volume 28, pages 403-410. Heijs, W. (2006). Energie-informatie door woningcorporaties: een programma van eisen voor een webpagina voor bewoners Eindhoven: Stichting Instituut Interface, Leerstoelgroep Vastgoedbeheer, Faculteit Bouwkunde, Technische Universiteit Eindhoven. Hoppe, T., Bressers, H. & Lulofs, K. (2010). Energiebesparing in bestaande woonwijken blijkt weerbarstig Milieu dossier 2010-3, 17-22. Innovatief Plus (2004). Koudebruggen: de onzichtbare vijand van de energierekening http://habitos.be.msn.com/nl/bouwen/koudebruggen-de-onzichtbare-vijand-van-deenergierekening-174/ Geraadpleegd op 24-02-2013.
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 50 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Jeeninga, H. & Boots, M.G. (2001). Ontwikkeling van het huishoudelijk energieverbruik in een geliberaliseerde energiemarkt Effecten op aankoop- en gebruiksgedrag. Publicatie ECN-C—01-002. Kenney, W.L. & Munce, T.A. (2003). Invited Review: Aging and human temperature regulation Physiology of Aging, Journal of Applied Physiology 95:2598-2603, 2003. Kets, A., Van Arkel, W.G. & Jeeninga, H. (2003). Energiebesparing en huishouden. Een onderzoek naar energiebesparing, typen huishoudens, geprefereerde doelstellingen en motivatie Publicatie ECN-C—03-118. KNMI (1983). Windklimaat van Nederland http://www.knmi.nl/klimatologie/achtergrondinformatie/Windklimaat_van_Nederland.pdf Geraadpleegd op 13-03-2013. KNMI (2008). Effectieve temperatuur en graaddagen, Klimatologie en klimaatscenario’s KNMI publicatie 219 http://www.knmi.nl/bibliotheek/knmipubmetnummer/knmipub219.pdf Geraadpleegd op 28-02-2013. Leefmilieu Brussel (2010). Koudebruggen beperken praktische aanbeveling ENE09 http://app.leefmilieubrussel.be/handleiding_duurzaam_gebouw/(S(lfknwla5raq0y44550wpf2zg ))/docs_NL/ENE09_NL.pdf Geraadpleegd op 25-02-2013. Leidelmeijer, K. & Cozijnsen, E. (2006). Energiegedrag in de woning. Leidelmeijer, K. & Van Grieken, P. (2005) Wonen en Energie RIBO Research en Advies BV. Majcen, D., Itard, L.C.M. & Visscher, H. (2012). Theoretical vs. actual energy consumption of labelled dwellings in the Netherlands: Discrepancies and policy implications Energy Policy doi: 10.1016/j.enpol.2012.11.008 Maréchal, K. (2009). An Evolutionary Perspective on the Economics of Energy Consumption: The Crucial Role of Habits Journal of Economic Issues Vol. XLIII No. 1. Meer Met Minder Energie (MMM) (2013). Energiebesparingsprogramma voor de gebouwde omgeving http://www.meermetminder.nl/26/home.html Geraadpleegd op 10-02-2013.
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 51 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Meijer, F. & Visscher, H. (2009a). Duurzame Nederlandse woningvoorraad: recente beleidsontwikkelingen Download van http://repository.tudelft.nl/assets/uuid:684c9888-ffbf-4c3b-9b25-572a4b36c7df/233619.pdf op 01-02-2013. Meijer, F., Visscher, H., Kloosterman, W. & Guerra Santin, O. (2009b). Perspectieven voor energiebesparing in de particuliere woningvoorraad Onderzoeksinstituut OTB / TU-Delft. Menkveld, M., Daniëls, B., Boerakker, Y., Jeeninga, H., Kroon, P., Seebregts, A. et al. (2005). Het onbenut rendabel potentieel voor energiebesparing Publicatie ECN-C—05-062. MilieuCentraal (2013). Gemiddeld energieverbruik http://www.milieucentraal.nl/themas/energie-besparen/gemiddeld-energieverbruik-in-huis Geraadpleegd op 08-04-2013. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) (2011). Plan van Aanpak Energiebesparing Gebouwde Omgeving. Download van http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2011/02/25/plan-vanaanpak-energiebesparing-gebouwde-omgeving.html op 24-02-2013. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) (2012a). Monitor energiebesparing gebouwde omgeving 2012 Download van http://www.agentschapnl.nl/content/energiecijfers-monitor-energiebesparing-go op 24-02-2013. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) (2012b). Convenant energiebesparing huursector Download van http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/convenanten/2012/06/28/convenanthuursector.html op 08-03-2013. Murphy, L., Meijer, F. & Visscher, H. (2012). A qualitative evalutation of policy instruments used to improve energy performance of existing private dwellings in the Netherlands Energy Policy 45 (2012), 459-468. Nibud (2011). Extra hypotheek voor energieneutrale woningen. Download van http://energiesprong.nl/wp-content/uploads/downloads/2013/02/rapport-energieneutralewoningen-1.pdf op 03-02-2013. Nordic Europe (2013). Warmtepompen op maat voor huishoudens Download van http://www.nordic-europe.com/images/Factsheet%20WP%20huishoudens.pdf op 06-03-2013.
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 52 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Peters, A., Sonnberger, M.,& Deuschle, J. (2012). Rebound-Effekte aus sozialwissenschaftlicher Perspektive: Ergebnisse aus Fokusgruppen im Rahmen des REBOUND-Projektes Leibniz: Leibniz Information Centre for Economics. Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) (2012a). Balans voor de Leefomgeving 2012 Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving. Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) (2012b). Nederland verbeeld Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving. Poortinga, W., Steg, L., Vlek, C. & Wiersma, G. (2002). Household preferences for energy-saving measures: A conjoint analysis. Journal of Economic Psychology 24 (2003) 49-64. PricewaterhouseCoopers (PwC) (2012). Nationaal Fonds Energiebesparing Haalbaarheidsstudie Versie 7.2. Rijksoverheid (2008). Convenant Energiebesparing bestaande gebouwen (“Meer met Minder”) Download van http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/convenanten/2008/01/23/bouwen-enwonen-convenant-mmm.html op 03-05-2013. Rijksoverheid (2013a). Puntensysteem en energielabel http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/huurwoning/puntensysteemhuurwoning/puntensysteem-en-energielabel Geraadpleegd op 21-02-2013. Rijksoverheid (2013b). Klimaatverandering http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/klimaatverandering/minder-broeikasgassen Geraadpleegd op 24-05-2013. Rijksoverheid (2013c). Geschikte woning voor senioren http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/seniorenwoningen/geschikte-woningen-voorsenioren Geraadpleegd op 08-06-2013. Rijneveld, C.C. (2010). Wonen in Amsterdam: Energieverbruik en energiebesparing Amsterdam: Universiteit Utrecht. Rooijers, F.J., Sevenster, M.N., Van Loo, K. & Slingerland, S. (2003). Energie en gedrag in de woning Delft: Ministerie van VROM DG Wonen.
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 53 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Sanderse, C., Verweij, A. & De Beer, J. (2012). Vergrijzing: Wat zijn de belangrijkste verwachtingen voor de toekomst? Bilthoven: RIVM. Santarius, T. (2012). Der Rebound-Effekt, Über die unerwünschten Folgen der erwünschten Energieeffizienz Wuppertal: Wuppertal Institut für Klima, Umwelt, Energie. Sorrell, S. (2007) The rebound effect: an assessment of the evidence for economy-wide energy savings from improved energy efficiency Sussez Energy Group for the Technology and Policy Assessment function of the UK Energy Research Centre. Sprimo (2013). Het eerste super isolerende dubbelglas met Ug=0,8 http://www.sprimoglass.be/uploads/common/pdf/sprimoglass-z8-nl.pdf Geraadpleegd op 28-02-2013. Steg, L. (2008). Promoting household energy conservation Energy Policy, volume 36, pages 4449-4453. Sunikka-Blank, M. & Galvin, R. (2012). Introducing the prebound effect: the gap between performance and actual energy consumption Building Research & Information, volume 40:3, pages 260-273. Ten Donkelaar, M., Boerakker, Y.H.A., Jablonska, B. & Tigchelaar, C. (2006). Financing energy saving measures in the Dutch social housing sector. WP2 report to the InoFin project Publicatie ECN-E—06-049. Tigchelaar, C., Daniëls, B. & Menkveld, M. (2011). Obligations in the existing housing stock: who pays the bill Proceedings of the European Council for an Energy Efficient Economy (eceee) Summer School, 6-11 June 2011, Belambra Presqu’île de Giens, France. TNO (2013). Radon en ventilatie in Nederlandse woningen http://www.tno.nl/downloads/Radon%20en%20ventilatie.pdf Geraadpleegd op 08-03-2013. Van den Wijngaart, R., Folkert, R. & Elzenga, H. (2012). Naar een duurzamere warmtevoorziening van de gebouwde omgeving in 2050 Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag PBL-publicatienummer: 500264002. Van Iersel, J. & Leidelmeijer, K. (2009). Senioren op de woningmarkt het ministerie van VROM/WWI. VEA (2010a). Help, de gloeilamp verdwijnt http://www.ond.vlaanderen.be/energie/Afscheid%20Gloeilamp%202010.pdf Geraadpleegd op 15-02-2013.
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 54 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
VEA (2010b). Opleiding docenten Verplichte verwarmingsaudit voor kleine installaties en handleiding bij het rekeninstrument voor de berekening van het rendement van cv-ketels versie 25/08/2010, in opdracht van de Vlaamse gemeenschap. VEA (2013). Terugverdientijd plaatsing zonneboiler http://www.energiesparen.be/energiewinst/zonneboiler Geraadpleegd op 24-02-2013. Vethman, P. (2009). Het financieren van energiebesparing in woningen Investeringskosten en financieringsmogelijkheden voor particuliere woningeigenaren Publicatie ECN-E—09-034. Vringer, K., Aalbers, T. & Blok, K. (2007). Household Energy Requirements and Value Patterns Energy Policy, 35 (2007) 553-566. Wallenborn, G., Rousseau, Cl, Aupaix, H., Thollier, K. & Simus, P. (2006). Specifying household profiles for more efficient energy demand-side management Brussel: ULB, CRIOC, ICEDD. Wikipedia (2013). Ledlamp http://nl.wikipedia.org/wiki/Ledlamp Geraadpleegd op 17-05-2013. Witvoet, D. (2009). Het financieel en maatschappelijk rendement van energie-ingrepen in bestaande sociale woningen: Opzet van een afwegingstool voor woningcorporaties NHTV Breda University of Applied Sciences. Woonbond (2013). Convenant Energiebesparing corporatiesector Download van http://www.bespaarenergiemetdewoonbond.nl/art/uploads/Convenant%20Energiebesparing% 20Corporatiesector_1246970287.pdf op 06-07-2013.
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 55 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Bijlage A Labelsprongen, Kosten/baten-analyse, Energieprijsontwikkelingen en Financiële sturingsmechanismen A.1 Berekeningen technische maatregelen elektriciteit (bron: Agentschap NL, 2011a) I.
Elektriciteitsverbruik bij verlichting (indicatieve gegevens) • • •
•
Gezin met 50% gloeilampen (halogeenlampen) + 50% spaarlampen Gemiddeld elektriciteitsverbruik (2,2 personen), (Milieucentraal, 2013 ) = 3500 kWh/j, waarvan 15% verlichting 15% = 525 kWh/j (elektriciteitsgebruik voor verlichting) o 50% spaarlampen (9 stuks) = 20% van het verbruik = 105 kWh/j o 50% halogeen (gloeilamp) (9 stuks) = 80% van het verbruik (Factor 5 tussen LED en gloei/halogeenlamp) = 420 kWh/j → Halogeenlampen vervangen door led lampen = verbruik 84 kWh/j Elektriciteitsgebruik voor verlichting wordt 189 kWh/j
Berekening: • (525 – 189) kWh/j = 336 kWh/j besparing • [336 kWh/j x 3,6 (MJ/kWh)] ÷ 0,39 = 3102 MJ/j • 336 kWh/j x € 0,22 = € 73,92 / jaar Terugverdientijd: • Kostprijs led lampen (9 stuks) = 9 x € 20,00 = € 180,00 • Op 5 jaar: (€ 73,92 x 5 j) = € 369,60 winst - € 180,00 (investering) = € 189,60 winst • Terugverdientijd = 2,4 j (eigenlijk is deze terugverdientijd nog korter als life-time van de LED lamp mee in rekening gebracht wordt) II.
Berekening energie index (labelsprong) Gebruikte formules: • EI = (Q totaal) ÷ 155 x Aopp + 106 x Aschil + 9560 o Aopp = gebruiksoppervlakte o Aschil = oppervlakte van de thermische schil • Q totaal = Q ruimteverwarming + Q waterverwarming + Q aux energie + Q verlichting – Q PV – Q Cogeneratie • of Q totaal (MJ) = Q gas (m³) x 35,17 (MJ/m³) + Q el (kWh) x 3,6 (MJ/kWh) ÷ 0,39 Labels: Energieklasse
Grenswaarden EI
A++
< 0,50
A+
0,51 - 0,70
A
0,71 - 1,05
B
1,06 - 1,30
C
1,31 - 1,60
D
1,61 - 2,00
E
2,01 - 2,40
F
2,41 - 2,90
G
> 2,90
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 56 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
III.
Labelsprongen op bestaande woningvoorraad 2011 (meest voorkomende woning per type)
i.
Vrijstaande woning t/m 1964 • EI = G 2,96 o 201179 MJ tot – 3102 MJ besparing led = 198077 MJ o EI = 198077 ÷ 67966 = 2,91 = G → geen labelsprong • EI = B 1,06 o 71430 MJ tot – 3102 MJ besparing led = 68328 MJ o EI = 68328 ÷ 67966 = 1,01 = A → labelsprong B naar A
ii.
Twee onder één dak woning t/m 1964 • EI = F 2,79 o 148217 MJ tot – 3102 MJ besparing led = 145115 MJ o EI = 145115 ÷ 53124 = 2,73 = F → geen labelsprong • EI = B 1,08 o 57518 MJ tot – 3102 MJ besparing led = 54416 MJ o EI = 54416 ÷ 53124 = 1,02 = A → labelsprong B naar A
iii.
Rijwoningen 1975-1991 • EI = D 1,64 o 71259 MJ tot – 3102 MJ besparing led = 68157 MJ o EI = 68157 ÷ 43451 = 1,57 = C → labelsprong D naar C • EI = B 1,17 o 50749 MJ tot – 3102 MJ besparing led = 47647 MJ o EI = 47647 ÷ 43451 = 1,10 = B → geen labelsprong
A.2 Berekeningen technische maatregelen zonneboiler voor bereiding sanitair warm water (bron: Agentschap NL, 2011a) I. Aardgaswinst door gebruik van zonneboiler voor productie van SWW •
Oppervlakte 4,2m² → 5636 GJ (VEA, 2013) warmte in BENELUX
Berekening: • •
Om 5636 GJ SWW te produceren is (5636(MJ) ÷ 35,17(MJ/m³)gas) ÷ (80/100) gasboiler =200m³ aardgas nodig 200 m³ aardgas komt overeen met 200 m³ x 35,71(MJ/m³) = 7142 MJ
rendement
Terugverdientijd: • •
200 m³ aardgas x € 0,65 = € 130 / jaar € 3500 (investering zonneboiler) ÷ € 130 per jaar = 26,9 jaar
II.
Labelsprongen op bestaande woningvoorraad 2011 (meest voorkomende woning per type)
iv.
Vrijstaande woning t/m 1964 • EI = G 2,96 o 201179 MJ tot – 7142 MJZB = 194037 MJ o EI = 194037 ÷ 67966 = 2,85 = F → labelsprong G naar F • EI = B 1,06 o 71430 MJ tot – 7142 MJZB = 64288 MJ o EI = 64288 ÷ 67966 = 0,95 = A → labelsprong B naar A
v.
Twee onder één dak woning t/m 1964
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 57 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
• •
vi.
EI = F 2,79 o 148217 MJ tot – 7142 MJ ZB = 141075 MJ o EI = 141075÷ 53124 = 2,66 = F → geen labelsprong EI = B 1,08 o 57518 MJ tot – 7142 MJ ZB = 50376 MJ o EI = 50376 ÷ 53124 = 0,95= A → labelsprong B naar A
Rijwoningen 1975-1991 • EI = D 1,64 o 71259 MJ tot – 7142 MJ ZB = 64117 MJ o EI = 64117 ÷ 43451 = 1,48 = C → labelsprong D naar C • EI = B 1,17 o 50749 MJ tot – 7142 MJ ZB = 43607 MJ o EI = 43607 ÷ 43451 = 1,00 = A → labelsprong B naar A
A.3 Berekeningen technische maatregelen hoge rendementscondensatieketel (fictieve voorbeeldwoningen gebruikt – geen data beschikbaar in Agentschap NL, 2011a) I. Aardgaswinst door gebruik van een nieuwe condensatie verwarmingsketel • • II. i.
De kostprijs en besparingen zijn indicatief en mogen zeker niet als vaste waarde genomen worden → sterk afhankelijk van type brander, nodige technische maatregelen en type bebouwing De indicatieve kostprijs van de nieuwe installatie wordt hier bepaald op 3950 euro. Labelsprongen op bestaande woningvoorraad 2011 (meest voorkomende woning per type) Vrijstaande woning Voorbeeld één •
Oude ketel rend 80% HHV (hoge verbrandingswaarde) o Verbruik = 5440(m³)gas x 35,17(MJ/m³) = 191325 MJ
•
Nieuwe ketel cond 95% HHV o Verbruik = 191325 MJ x (0,80 ÷ 0,95) = 161116 MJ
•
Verschil: 191325 MJ – 161116 MJ = 30209 MJ of 859m³gas
•
Besparing: 859m³gas x 0,65(euro/m³) = 558 euro/j
•
Terugverdientijd: 3950(euro) ÷ 558(euro) = 7,1j
•
Oude ketel o Etot = 226137 MJ o EI = 226137 ÷ 67966 = 3,33 = G
•
Nieuwe ketel o Etot = 201179 MJ o EI = 201179 ÷ 67966 = 2,96 = G → geen labelsprong
Voorbeeld twee •
Oude ketel rend 80% HHV (hoge verbrandingswaarde) o Verbruik = 1720(m³)gas x 35,17(MJ/m³) = 60492 MJ
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 58 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
ii.
•
Nieuwe ketel cond 95% HHV o Verbruik = 60492 MJ x (0,80 ÷ 0,95) = 50941 MJ
•
Verschil: 60492 MJ – 50941 MJ = 9551 MJ of 272m³gas
•
Besparing: 272m³gas x 0,65(euro/m³) = 176,8 euro/j
•
Terugverdientijd: 3950(euro) ÷ 176,8 (euro) = 22j
•
Oude ketel o Etot = 80359MJ o EI = 80359 ÷ 67966 = 1,18 = B
•
Nieuwe ketel o Etot = 71430MJ o EI = 71430 ÷ 67966 = 1,05 = A → labelsprong B naar A
Twee onder één kap Voorbeeld één •
Oude ketel rend 80% HHV (hoge verbrandingswaarde) o Verbruik = 3971(m³)gas x 35,17(MJ/m³) = 139660 MJ
•
Nieuwe ketel cond 95% HHV o Verbruik = 139660 MJ x (0,80 ÷ 0,95) = 117608 MJ of 3344m³gas
•
Verschil: 139660 MJ – 117608 MJ = 22052 MJ of 627m³gas
•
Besparing: 627m³gas x 0,65(euro/m³) = 408 euro/j
•
Terugverdientijd: 3950(euro) ÷ 408 (euro) = 9,7j
•
Oude ketel o Etot = 166744MJ o EI = 166744 ÷ 53124 = 3,14 = G
•
Nieuwe ketel o Etot = 148217MJ o EI = 148217 ÷ 53124 = 2,79 = F → labelsprong G naar F
Voorbeeld twee •
Oude ketel rend 80% HHV (hoge verbrandingswaarde) o Verbruik = 1373(m³)gas x 35,17(MJ/m³) = 48288 MJ
•
Nieuwe ketel cond 95% HHV o Verbruik = 48288 MJ x (0,80 ÷ 0,95) = 40664 MJ
•
Verschil: 48288 MJ – 40644 MJ = 7644 MJ of 217m³gas
•
Besparing: 217m³gas x 0,65(euro/m³) = 141 euro/j
•
Terugverdientijd: 3950(euro) ÷ 141 (euro) = 28j
•
Oude ketel o Etot = 64708MJ
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 59 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
o •
iii.
EI = 64708 ÷ 53124 = 1,22 = B
Nieuwe ketel o Etot = 57518MJ o EI = 57518 ÷ 53124 = 1,08 = B → geen labelsprong
Rijwoning Voorbeeld één •
Oude ketel rend 80% HHV (hoge verbrandingswaarde) o Verbruik = 1773(m³)gas x 35,17(MJ/m³) = 62356 MJ
•
Nieuwe ketel cond 95% HHV o Verbruik = 62356 MJ x (0,80 ÷ 0,95) = 52510 MJ
•
Verschil: 62356 MJ – 52510 MJ = 9846 MJ of 280m³gas
•
Besparing: 280m³gas x 0,65(euro/m³) = 182 euro/j
•
Terugverdientijd: 3950(euro) ÷ 182 (euro) = 21,7j
•
Oude ketel o Etot = 80166MJ o EI = 80166 ÷ 43451 = 1,85 = D
•
Nieuwe ketel o Etot = 71259MJ o EI = 71259 ÷ 43451 = 1,64 = D → geen labelsprong
Voorbeeld twee •
Oude ketel rend 80% HHV (hoge verbrandingswaarde) o Verbruik = 1193(m³)gas x 35,17(MJ/m³) = 41958 MJ
•
Nieuwe ketel cond 95% HHV o Verbruik = 41958 MJ x (0,80 ÷ 0,95) = 35333 MJ
•
Verschil: 41958 MJ – 35333 MJ = 6625 MJ of 188m³gas
•
Besparing: 188m³gas x 0,65(euro/m³) = 122 euro/j
•
Terugverdientijd: 3950(euro) ÷ 122 (euro) = 32,4j
•
Oude ketel o Etot = 57093MJ o EI = 57093 ÷ 43451 = 1,32 = C
•
Nieuwe ketel o Etot = 50749MJ o EI = 50749 ÷ 43451 = 1,17 = B → labelsprong van C naar B
A.4 Berekeningen technische maatregelen isolatie (bron: Agentschap NL, 2011a) i. Berekening energieverlies van alleenstaande woning (Voorbeeldwoningen, 2011, pg 18-19) •
Genomen binnentemperatuur: 16,5°C
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 60 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
• • • • • • • •
Gebruikersoppervlakte: 154,0m² Natuurlijke ventilatie E.I. = 1,06 = B-label Primair energieverbruik: 77056 MJ Gasverbruik: 1581 m³/j Hulpenergie: 1282 kWh/j Energiekost: 1285 euro HR 107 ketel
1. Warmteverlies door ventilatie
Specifieke warmte lucht: 1,0kJ/kg.K Ρ lucht 1,20kg/m³ V vent 0,06m³/sec 0,06(m³/sec) x 3600(s/h) x 1000(J/kg.K) x 1,20(kg/m³) x 2276(K.day) x 24(h/day) = 14,16GJ
2. Warmteverlies HR beglazing
Ug: 1,8 (W/m²K) Warmteverlies: 34,7 (m²) x 1,8 (W/m²K) = 62,46W/K 62,46 (W/K) x 2276 (K.day) x 86400 (s/day) = 12,28 GJ
3. Warmteverlies hellend dak
Uh: 0,36 (W/m²K) Warmteverlies: 125,6 (m²) x 0,36 (W/m²K) = 45,2 W/K 45,2 (W/K) x 2276 (K.day) x 86400 (s/day) = 8,9 GJ
4. Warmteverlies buitengevel
Ugev: 0,36 (W/m²K) Warmteverlies: 144 (m²) x 0,36 (W/m²K) = 51,84 W/K 51,84 (W/K) x 2276 (K.day) x 86400 (s/day) = 10,19 GJ
5. Warmteverlies vloer
Uv: 0,36 (W/m²K) Warmteverlies: 95 (m²) x 0,36 (W/m²K) = 34,2 W/K 34,2 (W/K) x 2008 (K.day) x 86400 (s/day) = 5,9 GJ
6. Warmteverlies bouwenvelop zonder vloer ((0,36(W/m²K) x 125,6(m²)) + (0,36(W/m²K) x 144(m²)) + (1,8(W/m²K) x 34,7(m²))) x 2276(K.day) x 86400(s/day) = 31,33 GJ 7. Totaal warmteverlies bouwenvelop met vloer 31,33 GJ (bouwenvelop) + 5,9 GJ (vloer) = 37,23 GJ 8. Totaal energieverlies bouwenvelop + vloer + ventilatie 31,33 GJ (bouwenvelop) + 5,9 GJ (vloer) + 14,16GJ (ventilatie) = 51,39 GJ/j 9. Aandeel bouwenvelop vs warmteverlies in percentage
Bouwenvelop:
305m²
100% aandeel warmteverlies
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 61 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
HR glas: Dak: Buitengevel:
35m² 126m² 144m²
39,2% warmteverlies 28,4% warmteverlies 32,4% warmteverlies
10. Totaal warmteverlies ii. i.
Uitgaande van bouwenvelop + vloer + ventilatie geeft 100% Bouwenvelop: 61% Vloer: 11% Ventilatie: 28%
Bespreking verschillende typen woningen, gemiddelde waarden (Voorbeeldwoningen 2011) Twee onder één kap: 12,2% wv (wv= woning voorraad) (gevels zijn buitengevel) t/m 1964 • 4,2%wv • Glas dubbel: 75%, HR:15% • Dak: 79m² 39% van de totale oppervlakte • Gevel: 98m² 48% • Glas: 26m² 13% • Totale oppervlakte bouwenvelop: 203m² •
Vloer: 66m²
Warmteverlies na isolatie: • Gevel: 20% • Vloer: 14% • Dak: 31% Gemiddelde prijs voor isolatiemaatregelen per energiesprong: 3350 euro Van 1964 tot 1975 • 2,1% wv • Glas dubbel: 57%, HR:18% • Dak: 79m² 37% • Gevel: 105m² 49% • Glas: 31m² 14% • Totale oppervlakte bouwenvelop: 215m² •
Vloer: 60m²
Warmteverlies na isolatie • Gevel: 33% • Vloer: 10% • Dak: 11% Gemiddelde prijs voor isolatiemaatregelen per energiesprong: 4663 euro Van 1975 tot 1991 • 3,3% wv • Glas dubbel: 72%, HR: 8% • Dak: 90m² 42% VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 62 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
• • •
Gevel: 97m² 46% Glas: 26m² 12% Totale oppervlakte bouwenvelop: 213m²
•
Vloer:66m²
Gemiddelde prijs voor isolatiemaatregelen per energiesprong: 14230 euro Van 1992 tot 2005 • 2,6%wv • Glas dubbel: 53%, HR: 44% • Dak: 91m² 48% • Gevel: 109m² 40% • Glas: 29m² 12% • Totale oppervlakte bouwenvelop: 229m² •
Vloer: 67m²
Warmteverlies van de meest voorkomende twee • Dak: 79(m²) x 0,36(W/m²K) = 28,4(W/K) • Gevel: 98(m²) x 0,36(W/m²K) = 35,3 (W/K) • Vloer: 66(m²) x 0,36(W/m²K) = 23,8 (W/K) • Glas: 26(m²) x 1,8(W/m²K) = 46,8(W/K) ii.
onder één kap woning t/m 64’ 3 2 4 1
Vrijstaande woningen: 14,2% wv t/m 1964 • 6,5% wv • Glas dubbel: 58%, HR: 13% • Dak: 128m² 44% • Gevel: 137m² 47% • Glas: 28m² 9% • Totale oppervlakte bouwenvelop: 293m² •
Vloer: 93m²
Warmteverlies na isolatie • Gevel: 19% • Vloer: 17% • Dak: 24% Gemiddelde prijs voor isolatiemaatregelen per energiesprong: 3102 euro Van 1965 tot 1974 • 1.8%wv • Glas: dubbel: 69%, HR: 14% • Dak: 121m² 38% • Gevel: 165m² 51% • Glas: 35m² 11% • Totale oppervlakte bouwenvelop: 321m²
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 63 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
•
Vloer: 101m²
Warmteverlies na isolatie • Gevel: 20% • Vloer: 15% • Dak: 20% Gemiddelde kostprijs voor isolatiemaatregelen per energiesprong: 3374 euro Van 1975 tot 1991 • 3.3%wv • Glas dubbel: 66%, HR: 9% • Dak: 126m² 41% • Gevel: 144m² 47% • Glas: 35m² 12% • Totale oppervlakte bouwenvelop: 305m² •
Vloer: 95m²
Gemiddelde prijs voor isolatiemaatregelen per energiesprong: 8245 euro Van 1992 tot 2005 • 2.6%wv • Glas dubbel:45% HR: 45% • Dak: 138m² 39% • Gevel:151m² 48% • Glas: 40m² 13% • Totale oppervlakte bouwenvelop: 329m² •
Vloer: 104m²
iii.
Warmteverlies van de meest voorkomende vrijstaande woning t/m 1964 • Dak: 128(m²) x 0,36(W/m²K) = 46,08(W/K) 3 • Gevel: 137(m²) x 0,36(W/m²K) = 49,32(W/K) 2 • Vloer: 93(m²) x 0,36(W/m²K) = 33,48(W/K) 4 • Glas: 28(m²) x 1,8(W/m²K) = 50,40(W/K) 1
iv.
Rijwoning: 41% wv t/m 1945 • 7,7% wv • Glas dubbel: 52%, HR 10% • Dak: 74m² 46m² • Gevel: 49m² 42m² • Glas: 21m² 12% • Totale oppervlakte bouwenvelop: 144m² •
Vloer: 55m²
Warmteverlies na isolatie • Gevel: 11%
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 64 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
• •
Vloer: 12% Dak: 24%
Gemiddelde prijs voor isolatiemaatregelen per energiesprong: 2296 euro Van 1946 tot 1964 • 7% wv • Glas dubbel: 60%, HR12% • Dak: 57m² 47,5% • Gevel: 42m² 35% • Glas: 21m² 17,5% • Totale oppervlakte bouwenvelop: 120m²
•
Vloer: 47m²
Warmteverlies na isolatie: • Gevel: 27% • Vloer: 7% • Dak: 16% Gemiddelde prijs voor isolatiemaatregelen per energiesprong: 1970 euro Van 1965 tot 1975 • 9% wv • Glas dubbel: 60%, HR18% • Dak: 66m² 50% • Gevel: 41m² 31% • Glas: 26m² 19% • Totale oppervlakte bouwenvelop: 133m²
•
Vloer: 52m²
Warmteverlies na isolatie: • Gevel: 35% • Vloer:8% • Dak: 17% Gemiddelde prijs voor isolatiemaatregelen per energiesprong: 2993 euro Van 1975 tot 1991 • 12,9% wv • Glas dubbel: 69%, HR10% • Dak: 69m² 53% • Gevel: 41m² 31,5% • Glas: 19m² 15% • Totale oppervlakte bouwenvelop: 129m²
•
Vloer: 51m²
Gemiddelde prijs voor isolatiemaatregelen per energiesprong: 4120 euro VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 65 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Van 1992 tot 2005 • 5,2% wv • Glas dubbel: 43%, HR: 55% • Dak: 56m² 44,6% • Gevel: 50m² 38,4% • Glas: 22m² 21% • Totale oppervlakte bouwenvelop: 128m² •
Vloer: 56m²
Warmteverlies van de meest voorkomende rijwoning 75-91 • Vloer: 51(m²) x 0,36(W/m²K) = 18,36(W/K) 4 • Gevel: 41(m²) x 0,36(W/m²K) = 14,76(W/K) 3 • Dak: 69(m²) x 0,36(W/m²K) = 24,84(W/K) 2 • Glas: 19(m²) x 1,8(W/m²K) = 34,20(W/K) 1 iii. • • • • • i.
Labelsprongen en kosten/batenanalyse door middel van isolatiemaatregelen Deze waarden zijn louter indicatief omdat de isolatiewaarden van woningen en de isolatiewaarden van isolatiematerialen sterke verschillen vertonen Ook de prijzen van aardgas zijn niet stabiel en aardgasverbruik is eveneens afhankelijk van zowel gedrag als weersinvloeden Veder zijn er ook verschillen in grootte van woning en de vereiste technische benodigdheden Deze waarden zijn louter een oefening om de verschillen te laten zien in Isolatiewaarden van woningen Gebruikte data komen vooral uit voorbeeldwoningen 2011 Vrijstaande woning t/m 1964 Glas isolatie: • • •
Ug1,8(W/m²K) → Ug0,8(W/m²K) 28,3(m²) x 1,8(W/m²K) = 50,94(W/K) 28,3(m²) x 0,8(W/m²K) = 22,64(W/K)
Energiewinst: • 50,94(W/K) – 22,64(W/K)=28,30(W/K) • 28,30(W/K) x 2276(K.day) x 86400(s/day)= 5,57GJ Gas besparing: • 5,57(GJ) ÷ (80/100)verwarmingsrendement = 6,96GJ • 6963(MJ) ÷ 35,17(MJ/m³) = 199m³ Besparing: 199(m³) x 0,65(euro/m³) = 129,4 euro/j Afschrijving: • 150(euro/m²) x 28,3(m²) = 4245 euro • 4245(euro) ÷ 129,4(euro/j) = 33j Labelsprongen: • Ug1,8(W/m²K) o Etot = 71430MJ o EI = 71430 ÷ 67966 = 1,05 = A • Ug0,8(W/m²/K) o Etot = 64474MJ VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 66 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
o
EI = 64474 ÷ 67966 = 0,95 = A → geen labelsprong
Gevel isolatie: • • •
Ug1,61(W/m²K) → Ug0,36(W/m²K) 137(m²) x 1,61(W/m²K) = 220,57(W/K) 137(m²) x 0,36(W/m²K) = 49,32(W/K)
Energiewinst: • 220,57(W/K) – 49,32(W/K) = 171,25(W/K) • 171,25(W/K) x 2276(K.day) x 86400(s/day)= 33,68GJ Gas besparing: • 33,68(GJ) ÷ (80/100)verwarmingsrendement = 42,10GJ • 42100(MJ) ÷ 35,17(MJ/m³) = 1197m³ Besparing: 1197(m³) x 0,65(euro/m³) = 778 euro/j Afschrijving: • 25(euro/m²) x 137(m²)=3425 euro • 3425(euro) ÷ 778(euro/j) = 4,4j Labelsprongen: • Ug1,61(w/m²K) o Etot = 113524MJ o EI = 113524 ÷ 67966 = 1,67 = D • Ug0,36(w/m²K) o Etot = 71430MJ o EI = 71430 ÷ 67966 = 1,05 = A → labelsprong van D naar A Dak isolatie: • • •
Ud1,54(W/m²K) → 0,36(W/m²K) 128(m²) x 1,54(W/m²K) = 197,12(W/K) 128(m²) x 0,36(W/m²K) = 46,08(W/K)
Energiewinst: • 197,12(W/K) – 46,08(W/K) = 151,04(W/K) • 151,04(W/K) x 2276(K.day) x 86400(s/day) = 29,70GJ Gas besparing: • 29,70(GJ) ÷ (80/100)verwarmingsrendement = 37,13GJ • 37125(MJ) ÷ 35,17(MJ/m³) = 1056m³ Besparing: 1056(m³) x 0,65(euro/m³) = 686 euro/j Afschrijving: • 53(euro/m²) x 128(m²) = 6784 euro • 6784(euro) ÷ 686(euro/j) = 9,9j Kan ook goedkoper door minerale wol van 14cm dik te nemen waarbij de U-waarde van het dak gemakkelijk op 0,25(W/m²K) komt. De prijs van deze minerale wol is ongeveer 2,1euro/m². Labelsprongen: • Ud1,54(W/m²K) o Etot = 108557MJ VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 67 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
•
o EI = 108557 ÷ 67966 = 1,60 = C Ud0,36(W/m²K) o Etot = 71430MJ o EI = 71430 ÷ 67966 = 1,05 = A → labelsprong van C naar A
Vloer isolatie: • • •
Uv1,72(W/m²K) → Ug0,36(W/m²K) 93(m²) x 1,72(W/m²K) = 159,96(W/K) 93(m²) x 0,36(W/m²K) = 33,48(W/K)
Energiewinst: • 159,96(W/K) – 33,48(W/K) = 126,48(W/K) • 126,48(W/K) x 2008(K.day) x 86400(s/day) = 21,94GJ Gas besparing: • 21,94(GJ) ÷ (80/100)verwarmingsrendement = 27,43GJ • 27425(MJ) ÷ 35,17(MJ/m³) = 780m³ Besparing: 780(m³) x 0,65(euro/m³) = 507 euro/j Afschrijving: • 25(euro/m²) x 93(m²) = 2325 euro • 2325(euro) ÷ 506(euro/j) = 4,6j Labelsprongen: • Uv1,72(W/m²K) o Etot = 98859MJ o EI = 98859 ÷ 67966 = 1,45 = C • Uv0,36(w/m²K) o Etot = 71430MJ o EI = 71430 ÷ 67966 = 1,05 = A → labelsprong van C naar A ii.
2 onder 1 kap t/m 1964 Glas isolatie: • • •
Ug2,9(W/m²K) → Ug0,8(W/m²K) 26(m²) x 2,9(W/m²K) = 75,4(W/K) 26(m²) x 0,8(W/m²K) = 20,8(W/K)
Energiewinst: • 75,4(W/K) – 20,8(W/K) = 54,6(W/K) • 54,6(W/K) x 2276(K.day) x 86400(s/day) = 10,74GJ Gas besparing: • 10,74(GJ) ÷ (80/100)verwarmingsrendement = 13,43GJ • 13425(MJ) ÷ 35,17(MJ/m³) = 381,7m³ Besparing: 381,7(m³) x 0,65(euro/m³) = 248 euro/j Afschrijving: • 150(euro/m²) x 26(m²) = 3900 euro • 3900(euro) ÷ 248(euro/j) = 15,7j Labelsprongen: • Ug2,9(W/m²K)
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 68 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
•
o Etot = 139909MJ o EI = 139909 ÷ 53124 = 2,63 = F Ug0.8(W/m²/K) o Etot = 126488MJ o EI = 126488 ÷ 53124 = 2,38 = E → labelsprong van F naar E
Gevel isolatie: • • •
Ug1,61(W/m²K) → Ug0,36(W/m²K) 97,8(m²) x 1,61(W/m²K) = 157,46(W/K) 97,8(m²) x 0,36(W/m²K) = 35,21(W/K)
Energiewinst: • 157,46(W/K) – 35,21(W/K) = 122,25(W/K) • 122,25(W/K) x 2276(K.day) x 86400(s/day) = 24,04GJ Gas besparing: • 24,04(GJ) ÷ (80/100)verwarmingsrendement = 30,05GJ • 30050(MJ) ÷ 35,17(MJ/m³) = 854m³ Besparing: 854(m³) x 0,65(euro/m³) = 555 euro/j Afschrijving: • 25(euro/m²) x 97,8(m²) = 2445 euro • 2445(euro) ÷ 555(euro/j) = 4,4j Labelsprongen: • Ug1,61(w/m²K) o Etot = 148217MJ o EI = 148217 ÷ 53124 = 2,79 = F • Ug0,36(w/m²K) o Etot = 118843MJ o EI = 118843 ÷ 53124 = 2,24 = E → labelsprong van F naar E Dak isolatie: • • •
Ud1,54(W/m²K) → 0,36(W/m²K) 79,1(m²) x 1,54(W/m²K) = 121,81(W/K) 79,1(m²) x 0,36(W/m²K) = 28,48(W/K)
Energiewinst: • 121,81(W/K) – 28,48(W/K) = 93,33(W/K) • 93,33(W/K) x 2276(K.day) x 86400(s/day) = 18,35GJ Gas besparing: • 18,35(GJ) ÷ (80/100)verwarmingsrendement = 22,94GJ • 22938(MJ) ÷ 35,17(MJ/m³) = 652m³ Besparing: 652(m³) x 0,65(euro/m³) = 424 euro/j Afschrijving: • 53(euro/m²) x 79,1(m²) = 4192 euro • 4192(euro) ÷ 424(euro/j) = 9,9j Kan ook goedkoper door minerale wol van 14cm dik te nemen waarbij de U waarde van het dak gemakkelijk op 0,25(W/m²K) komt. De prijs van deze minerale wol is ongeveer 2,1euro/m². VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 69 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Labelsprongen: • Ud1,54(W/m²K) o Etot = 148217MJ o EI = 148217 ÷ 53124 = 2,79 = F • Ud0,36(W/m²K) o Etot = 125276MJ o EI = 125276 ÷ 53124 = 2,36 = E → labelsprong van F naar E Vloer isolatie: • • •
Uv1,72(W/m²K) → Ug0,36(W/m²K) 66(m²) x 1,72(W/m²K) = 113,52(W/K) 66(m²) x 0,36(W/m²K) = 23,76(W/K)
Energiewinst: • 113,52(W/K) – 23,76(W/K) = 89,76(W/K) • 89,76(W/K) x 2008(K.day) x 86400(s/day) = 15,57GJ Gas besparing: • 15,57(GJ) ÷ (80/100)verwarmingsrendement = 19,46GJ • 19463(MJ) ÷ 35,17(MJ/m³) = 553m³ Besparing: 553(m³) x 0,65(euro/m³) = 359 euro/j Afschrijving: • 25(euro/m²) x 66(m²) = 1650 euro • 1650(euro) ÷ 359(euro/j) = 4,6j Labelsprongen: • Uv1,72(W/m²K) o Etot = 148217MJ o EI = 148217 ÷ 53124 = 2,79 = F • Uv0,36(w/m²K) o Etot = 120788MJ o EI = 120788 ÷ 53124 = 2,27 = E → labelsprong van F naar E iii.
Rijwoning 1975-91 Glas isolatie: • • • • •
Ug2,9(W/m²K) → Ug0,8(W/m²K) 16,2(m²) x 2,9(W/m²K) = 46,98(W/K) Ug5,2(W/m²K) → Ug0,8(W/m²K) 3,1(m²) x 5,2(W/m²K) = 16,12(W/K) 19,3(m²) x 0,8(W/m²K) = 15,44(W/K)
Energiewinst: • 63,1(W/K) – 15,44(W/K) = 47,66(W/K) • 47,66(W/K) x 2276(K.day) x 86400(s/day) = 9,37GJ Gas besparing: • 9,37(GJ) ÷ (80/100)verwarmingsrendement = 11,71GJ • 11713(MJ) ÷ 35,17(MJ/m³) = 333m³ Besparing: 333(m³) x 0,65(euro/m³) = 216 euro/j
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 70 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Afschrijving: • 150(euro/m²) x 19,3(m²) = 2895 euro • 2895(euro) ÷ 216(euro/j) = 13,4j Labelsprongen: • Ug2,9(W/m²K) met Ug5,2(W/m²K) o Etot = 71259MJ o EI = 71259 ÷ 43451 = 1,64 = D • Ug0,8(W/m²/K) o Etot = 59544MJ o EI = 59544 ÷ 43451 = 1,37 = C → labelsprong van D naar C Gevel isolatie: • • •
Ug0,64(W/m²K) → Ug0,36(W/m²K) 40,5(m²) x 0,64(W/m²K) = 25,92(W/K) 40,5(m²) x 0,36(W/m²K) = 14,58(W/K)
Energiewinst: • 25,92(W/K) – 14,58(W/K) = 11,34(W/K) • 11,34(W/K) x 2276(K.day) x 86400(s/day) = 2,23GJ Gas besparing • 2,23(GJ) ÷ (80/100)verwarmingsrendement = 2,79GJ • 2788(MJ) ÷ 35,17(MJ/m³) = 79m³ Besparing: 79(m³) x 0,65(euro/m³)= 51 euro/j Afschrijving: • 25(euro/m²) x 40,5(m²) = 1013 euro • 1013(euro) ÷ 51(euro/j) = 19,9j Labelsprongen: • Ug0,64 o Etot = 71259MJ o EI = 71259 ÷ 43451 = 1,64 = D • Ug0,36(w/m²K) o Etot = 68472MJ o EI = 68472 ÷ 43451 = 1,58 = C → labelsprong van D naar C Dak isolatie: • • •
Ud0,64(W/m²K) → 0,36(W/m²K) 68,6(m²) x 0,64(W/m²K) = 43,90(W/K) 68,6(m²) x 0,36(W/m²K) = 24,70(W/K)
Energiewinst: • 43,90(W/K) – 24,70(W/K) = 19,2(W/K) • 19,2(W/K) x 2276(K.day) x 86400(s/day) = 3,78GJ Gas besparing: • 3,78(GJ) ÷ (80/100)verwarmingsrendement = 4,73GJ • 4725(MJ) ÷ 35,17(MJ/m³) = 134m³ Besparing: 134(m³) x 0,65(euro/m³) = 87 euro/j Afschrijving:
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 71 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
• •
53(euro/m²) x 68,6(m²) = 3636 euro 3636(euro) ÷ 87(euro/j) = 41,8j
Kan ook goedkoper door minerale wol van 14cm dik te nemen waarbij de U waarde van het dak gemakkelijk op 0,25(W/m²K) komt. De prijs van deze minerale wol is ongeveer 2,1euro/m². Labelsprongen: • Ud0,64(W/m²K) o Etot = 71259MJ o EI = 71259 ÷ 43451 = 1,64 = D • Ud0.36(W/m²K) o Etot=66540MJ o EI=66540 ÷ 43451 = 1,53 = C → labelsprong van D naar C Vloer isolatie: • • •
Uv1,28(W/m²K) → Ug0,36(W/m²K) 51(m²) x 1,28(W/m²K) = 65,28(W/K) 51(m²) x 0,36(W/m²K) = 18,36(W/K)
Energiewinst: • 65,28(W/K) – 18,36(W/K) = 46,92(W/K) • 46,92(W/K) x 2008(K.day) x 86400(s/day) = 8,14GJ Gas besparing: • 8,14(GJ) ÷ (80/100)verwarmingsrendement = 10,18GJ • 10175(MJ) ÷ 35,17(MJ/m³) = 289m³ Besparing: 289(m³) x 0,65(euro/m³) = 188 euro/j Afschrijving: • 25(euro/m²) x 51(m²) = 1275 euro • 1275(euro) ÷ 188(euro/j) = 6,8j Labelsprongen: • Uv1,28(W/m²K) o Etot = 71259MJ o EI = 71259 ÷ 43451 = 1,64 = D • Uv0,36(w/m²K) o Etot = 61084MJ o EI = 61084 ÷ 43451 = 1,41 = C → labelsprong van D naar C A.5 Berekeningen technische maatregelen ventilatie (bron: Agentschap NL, 2011a) Labelsprongen en kosten/batenanalyse door middel van inzet balansventilatie met warmterecuperatie (D systeem) •
Gemiddeld warmteverlies van een woning door ventilatie (TNO, 2013): 0,06(m³/s) x 3600(s/h) x 1000(j/kgK) x 1,2(kg/m³) x 2276(K day) x 24(h/day) = 14,16GJ
•
In dit werk wordt het warmteverlies via ventilatie teruggedrongen met 25% (toch is de impact van het gedrag van de inwoners van heel groot belang) door middel van balansventilatie met warmterecuperatie met een rendement van 90%.
•
De (indicatieve) prijs is 3500 euro voor dit systeem.
•
Rendement CV is 80% (indicatief).
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 72 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Gasverbruik door ventilatieverlies: o 14,16(GJ) ÷ (80/100) = 17,7GJprimair energieverleis o 17700(MJ) ÷ 35,17(MJ/m³) = 503m³gas 25% gasbesparing door warmterecuperatie: o 503 x 0,25 = 125,8m³gas x 35,17(MJ/m³) = 4424MJ o 125,8(m³) x 0,65(euro/m³) = 82 euro/j Afschrijving: 3500(Euro) ÷ 82(euro/j)= 43j Labelsprongen: i.
Vrijstaande woning t/m 1964 Voorbeeld 1 • Natuurlijke ventilatie o Etot = 71430MJ o EI = 71430 ÷ 67966 = 1,05 = A • Vent D o Etot = 71430(MJ) - 4424(MJ) = 67006(MJ) o EI = 67006 ÷ 67966 = 0,99 = A → geen labelsprong Voorbeeld 2 • Natuurlijke ventilatie o Etot = 201179MJ o EI = 201179 ÷ 67966 = 2,96 = G • Vent D o Etot = 201179(MJ) - 4424(MJ) = 196755(MJ) o EI = 196755 ÷ 67966 = 2,89 = F → labelsprong van G naar F
ii.
2 onder 1 dak t/m 1964 Voorbeeld 1 • Natuurlijke ventilatie
•
o o Vent D o o
Etot = 57518MJ EI = 57518 ÷ 53124 = 1,08 = B Etot = 57518(MJ) - 4424(MJ) = 53094(MJ) EI = 53094 ÷ 53124 = 1,00 = A → labelsprong van B naar A
Voorbeeld 2 • Natuurlijke ventilatie o Etot = 148217MJ o EI = 148217 ÷ 53124 = 2,79 = F • Vent D o Etot = 148217(MJ) - 4424(MJ) = 143793(MJ) o EI = 143793 ÷ 53124 = 2,71 = F → geen labelsprong iii.
Rijwoning 1975-1991 Voorbeeld 1 • Natuurlijke ventilatie o Etot = 50749MJ o EI = 50749 ÷ 43451 = 1,17 = B • Vent D
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 73 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
o o
Etot = 50749(MJ) - 4424(MJ) = 46325(MJ) EI = 46325 ÷ 43451 = 1,07 = B → geen labelsprong
Voorbeeld 2 • Natuurlijke ventilatie o Etot = 71259MJ o EI = 71259 ÷ 43451 = 1,64 = D • Vent D o Etot = 71259(MJ) - 4424(MJ) = 66835(MJ) o EI = 66835 ÷ 43451 = 1,54 = C → labelsprong van D naar C A.6 Berekeningen technische maatregelen zonnepanelen (bron: Agentschap NL, 2011a) Labelsprongen en kosten/batenanalyse door middel van inzet van PV energie
•
Het elektriciteitsverbruik van de hulpbronnen bij de Voorbeeldwoningen 2011 is laag. Dit is immers alleen het woninggebonden elektriciteitsverbruik (zonder rekening te houden met gebruikte elektrische toestellen). Het gemiddeld elektriciteitsverbruik (inclusief alle elektrische toestellen) ligt echter op 3500kWh/j (Milieucentraal, 2013) → daarom voorgesteld te installeren PV vermogen is 3,5kWp. Bij de berekening van de labelsprongen wordt alleen het woninggebonden elektriciteitsgebruik in rekening gebracht, dit is exclusief de elektrische toestellen in huis. Werkelijk geleverd vermogen per kWp (indicatief) = 850(kWh/j)
•
Geproduceerde stroom: 850(kWh/j) x 3,5(kWp) = 2975(kWh/j)
•
Uitgespaarde primaire energie 2975(kWh/j) x 3,6(MJ) = 10710MJ/j
•
Kostprijs (indicatief) 1800(euro/kWp) x 3,5 = 6300euro
• • •
Besparing: 2975(kWh/j) x 0,22(euro/kWh) = 654,5 euro/j Terugverdientijd: 6300(euro) ÷ 654,5(euro/j) = 9,6j Labelsprongen: i.
Vrijstaande woning t/m 1964 Elektrisch energieverbruik Voorbeeldwoningen 2011: • 1103(kWh/J)woninggebonden elektriciteitsverbruik x 3.6(MJ/kWh)/0.39 = 10182 MJ prim energie uitgespaard • 2975(kWh/j)geproduceerd - 1103(kWh/j) = 1872(kWh/j) overschot x 3,6(MJ) = 6739MJoverschot Bespaarde energie = 10182MJuitgespaarde primaire energie + 6739MJoverschot groene elektrische energie PV = 16921MJ Voorbeeld 1 • Zonder zonnepanelen: o Etot = 71430(MJ) o EI = 71430 ÷ 67966 = 1,05 = A • Met zonnepanelen: o Etot PV = 71430(MJ) - 16921(MJ) = 54509(MJ) o EI = 54509 ÷ 67966 = 0,80 = A → geen labelsprong Voorbeeld 2 • Zonder zonnepanelen: o Etot = 201179(MJ)
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 74 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
•
ii.
o EI = 201179 ÷ 67966 = 2,96 = G Met zonnepanelen: o Etot PV = 201179(MJ) - 16921(MJ) = 184258(MJ) o EI = 184258 ÷ 67966 = 2,71 = F → labelsprong van G naar F
2 onder 1 kap t/m1964 Elektrisch energieverbruik Voorbeeldwoningen 2011: • 954(kWh/J)woninggebonden elektriciteitsverbruik x 3.6(MJ/kWh)/0.39 = 8806 MJ prim energie uitgespaard • 2975(kWh/j)geproduceerd - 954(kWh/j) = 2021(kWh/j) overschot x 3,6(MJ) = 7276MJoverschot Bespaarde energie = 8806MJuitgespaarde primaire energie + 7276MJoverschot groene elektrische energie PV = 16082MJ Voorbeeld 1 • Zonder zonnepanelen: o Etot = 57518(MJ) o EI = 57518 ÷ 53124 = 1,08 = B • Met zonnepanelen o Etot PV = 57518(MJ) - 16082(MJ) = 41436(MJ) o EI = 41436 ÷ 53124 = 0,78 = A → labelsprong van B naar A Voorbeeld 2 • Zonder zonnepanelen: o Etot = 148217(MJ) o EI = 148217 ÷ 53124 = 2,79 = F • Met zonnepanelen o Etot PV = 148217(MJ) - 16082(MJ) = 132135(MJ) o EI = 132135 ÷ 53124 = 2,49 = F → geen labelsprong
iii.
Rijwoning 1975-1991 Elektrisch energieverbruik Voorbeeldwoningen 2011: • 924(kWh/J)woninggebonden elektriciteitsverbruik x 3.6(MJ/kWh)/0.39 = 8529 MJ prim energie uitgespaard • 2975(kWh/j)geproduceerd - 924(kWh/j) = 2051(kWh/j) overschot x 3,6(MJ) = 7384MJoverschot Bespaarde energie = 8529MJuitgespaarde primaire energie + 7384MJoverschot groene elektrische energie PV = 15913MJ Voorbeeld 1 • Zonder zonnepanelen o Etot = 50749(MJ) o EI = 50479 ÷ 43451 = 1,16 = B • Met zonnepanelen o Etot PV = 50749(MJ) - 15913(MJ) = 34836(MJ) o EI = 34836 ÷ 43451 = 0,80 = A → labelsprong van B naar A Voorbeeld 2 • Zonder zonnepanelen: o Etot = 71259(MJ) o EI = 71259 ÷ 43451 = 1,64 = D • Met zonnepanelen o Etot PV = 71259(MJ) - 15913(MJ) = 55346(MJ) o EI = 55346 ÷ 43451 = 1,27 = B → labelsprong van D naar B
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 75 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
A.7 Ontwikkeling gasprijs van 2000 tot 2012 (bron: Energiecijfers, 2013) De prijs inclusief BTW is tevens inclusief de kosten voor vastrecht en transportkosten.
gas Nederland gas verbruikstarief (euro/m3) [euro]
gas REB per m3 [euro] 0,19 0,23 0,24 0,26 0,25 0,28 0,33 0,37 0,39 0,43 0,28 0,30 0,36
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
0,09 0,12 0,12 0,13 0,14 0,15 0,15 0,15 0,16 0,16 0,16 0,16 0,17
gas per m3 incl BTW [euro/m3] 0,3144 0,4413 0,4624 0,5020 0,5276 0,5985 0,6598 0,7174 0,7271 0,7987 0,6370 0,6687 0,7484
Bron: EnergieNed (tot 2009) en Energycircle (vanaf 2009) A.8 Ontwikkeling elektriciteitsprijs van 2000 tot 2012 (bron: Energiecijfers, 2013) De prijs inclusief BTW is tevens inclusief de kosten voor vastrecht en transportkosten en de heffingskorting.
elektriciteit Nederland elektriciteit verbruiks-tarief elektriciteit REB per kWh elektriciteit per kWh (euro/kWh) [euro] [euro] incl BTW [euro / kwh] 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
0,09 0,08 0,08 0,08 0,08 0,09 0,10 0,12 0,11 0,09 0,08 0,07 0,07
0,04 0,06 0,06 0,06 0,07 0,07 0,07 0,07 0,07 0,11 0,11 0,11 0,11
Bron: EnergieNed (tot 2009) en Energycircle (vanaf 2009)
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 76 van 88
0,1499 0,1348 0,1329 0,1398 0,1479 0,1658 0,1786 0,1824 0,1807 0,2000 0,1798 0,1789 0,1903
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
A.9 Wat is prijselasticiteit? (Bron: Blok, 2007) De prijselasticiteit van het energiegebruik is de verhouding tussen de relatieve verandering in het gebruik en de relatieve verandering in de prijs. In formule: a = (dE / E) / (dp / p) waarin: E = energiegebruik p = energieprijs a =prijselasticiteit. Als de energieprijs verandert met x %, zal het energiegebruik veranderen met (a * x) %. Een prijselasticiteit van –0,2 betekent, dat het energiegebruik daalt met 0,2%, als de energieprijs stijgt met 1%. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen de prijselasticiteit op de korte termijn en op de lange termijn. De prijselasticiteit op de korte termijn beschrijft de verandering in het energiegebruik door een plotselinge prijsverandering binnen 1 of enkele jaren. De prijselasticiteit op de lange termijn beschrijft het effect over tientallen jaren. De prijselasticiteit op de lange termijn is groter dan die op de korte termijn, omdat op de lange termijn de energiegebruiker meer mogelijkheden heeft om zijn energiegebruik te verminderen bij een hogere energieprijs. A.10 Gasverbruik o.b.v. het aantal graaddagen in 2000 Het gasverbruik is afhankelijk van de buitentemperatuur. Om het verband tussen het gasverbruik en de gasprijs te kunnen bepalen, onafhankelijk van de weersinvloed, wordt het gemeten gasverbruik per jaar omgerekend naar het verwachte gasverbruik in het jaar o.b.v. het aantal gewogen graaddagen in 2000. Wat zijn gewogen graaddagen? (Bron: Energieleveranciers, 2013) Het aantal graaddagen per dag is het verschil tussen de temperatuur in huis en de gemiddelde buitentemperatuur op die dag. Een graaddag wordt gemeten als het gedurende een gehele dag precies één graad onder de stookgrens van 18 °C graden is. Is de gemiddelde buitentemperatuur 18 °C of hoger, dan is het aantal graaddagen nul. Bij de bepaling van het aantal graaddagen wordt geen rekening gehouden met weersinvloeden zoals warmte door de zon en verkoeling door wind. Door de graaddagen per seizoen te vermenigvuldigen met een wegingsfactor ontstaan gewogen graaddagen. Met gewogen graaddagen kan het gasverbruik beter worden verklaard.
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 77 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Gasverbruik o.b.v. het aantal graaddagen in 2000
energieverbruik huishoudens Nederland gasverbruik gem. huishouden [m3] 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
gewogen graaddagen (De Bilt)
1.965 1.875 1.812 1.759 1.736 1.664 1.643 1.560 1.625 1.608 1.608 1.617 1.613
2682,1 2904,2 2745,5 2962,4 2912,7 2792,4 2718,2 2565,5 2816,5 2867,7 3372,6 2664,7 2902,3
gasverbruik obv aantal graaddagen in 2000 [m3] 1.965 1.732 1.770 1.593 1.599 1.598 1.621 1.631 1.547 1.504 1.279 1.628 1.491
Bronnen van verbruik: Home EnergieNed (tot 2009) en Energycircle (vanaf 2009) Bron van aantal graaddagen: EEI (2013) A.11 Korte termijn verband tussen gasprijs en gasverbruik van 2000 tot 2012 (bron van prijs en verbruik: Energiecijfers, 2013) De gasprijzen uit tabel A.1 worden gecorrigeerd voor de inflatie naar het peil van 2000. De inflatie percentages van 2001 tot 2012 komen van CBS (2013) en staan ook in bijlage B.3.
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 78 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
A.11a Gasprijs met inflatiecorrectie naar het peil van 2000
gas per m3 incl BTW [euro/m3] 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
0,3144 0,4413 0,4624 0,5020 0,5276 0,5985 0,6598 0,7174 0,7271 0,7987 0,6370 0,6687 0,7484
inflatie %
4,5 3,4 2,1 1,2 1,7 1,1 1,6 2,5 1,2 1,3 2,3 2,5
gas per m3 incl BTW met inflatiecorrectie naar het peil van 2000 [euro/m3] 0,3144 0,4223 0,4279 0,4550 0,4726 0,5271 0,5748 0,6151 0,6082 0,6602 0,5198 0,5334 0,5824
Bron inflatie % : CBS (2013) A.11b Korte termijn verband tussen gasprijs en gasverbruik van 2000 tot 2012
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
gasverbruik obv verwacht gasverbruik gas per m3 incl prijsverhoging aantal graaddagen in obv prijselasticiteit BTW* [euro/m3] [% per jaar] 2000 [m3] [m3] 0,3144 1.965 0,4223 34,32 1.732 1.898 0,4279 1,33 1.770 1.730 0,4550 6,33 1.593 1.759 0,4726 3,87 1.599 1.587 0,5271 11,53 1.598 1.581 0,5748 9,05 1.621 1.584 0,6151 7,01 1.631 1.610 0,6082 -1,12 1.547 1.633 0,6602 8,55 1.504 1.534 0,5198 -21,27 1.279 1.536 0,5334 2,62 1.628 1.276 0,5824 9,19 1.491 1.613
Bronnen van prijzen en verbruik: Home EnergieNed (tot 2009) en Energycircle (vanaf 2009) *prijzen met inflatiecorrectie naar het peil van 2000 Korte termijn prijselasticiteit gasverbruik (Jeeninga et al., 2001)
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 79 van 88
-0,1
verschil tussen werkelijk en verwacht [%] -8,73 2,33 -9,43 0,77 1,10 2,37 1,33 -5,26 -1,94 -16,73 27,62 -7,57
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
A.11c Spreiding korte termijn verband tussen gasprijs en gasverbruik van 2000 tot 2012
verschil tussen werkelijk en verwacht [%]
30 25 20 15 10 5
Y-waarden
0 -30
-20
-10
-5
0
10
20
30
40
-10 -15 -20 prijsverhoging [% per jaar]
A.12 Korte termijn verband tussen elektriciteitsprijs en elektriciteitsverbruik van 2000 tot 2012 (bron van prijs en verbruik: Energiecijfers, 2013) De elektriciteitsprijzen uit tabel A.2 worden gecorrigeerd voor de inflatie naar het peil van 2000. A.12a Elektriciteitsprijs met inflatiecorrectie naar het peil van 2000
elektriciteit per kWh incl BTW [euro / kwh] 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
0,1499 0,1348 0,1329 0,1398 0,1479 0,1658 0,1786 0,1824 0,1807 0,2000 0,1798 0,1789 0,1903
inflatie %
4,5 3,4 2,1 1,2 1,7 1,1 1,6 2,5 1,2 1,3 2,3 2,5
elektriciteit per kWh incl BTW met inflatiecorrectie naar het peil van 2000 [euro/kWh] 0,1499 0,1290 0,1230 0,1267 0,1325 0,1460 0,1556 0,1564 0,1512 0,1653 0,1467 0,1427 0,1481
Bron inflatie % : CBS (2013)
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 80 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
A.12b Korte termijn verband tussen elektriciteitsprijs en elektriciteitsverbruik van 2000 tot 2012
elektriciteit per kWh incl BTW* [euro / kwh] 0,1499 0,1290 0,1230 0,1267 0,1325 0,1460 0,1556 0,1564 0,1512 0,1653 0,1467 0,1427 0,1481
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
verwacht verschil tussen elektriciteitsverbruik werkelijk en obv prijselasticiteit verwacht [%] [kWh]
elektriciteitsverbruik gem. huishouden [kWh]
prijsverhoging [% per jaar]
3.230 3.255 3.275 3.296 3.346 3.397 3.402 3.521 3.558 3.558 3.430 3.480 3.417
-13,94 -4,65 3,01 4,58 10,19 6,58 0,51 -3,32 9,33 -11,25 -2,73 3,78
Bronnen van prijzen en verbruik: Home EnergieNed (tot 2009) en Energycircle (vanaf 2009) *prijzen met inflatiecorrectie naar het peil van 2000 Korte termijn prijselasticiteit elektriciteitsverbruik (Jeeninga et al., 2001)
3.298 3.278 3.260 3.273 3.295 3.363 3.399 3.539 3.508 3.618 3.444 3.460
-0,15
A.12c Spreiding korte termijn verband tussen elektriciteitsprijs en elektriciteitsverbruik van 2000 tot 2012
verschil tussen werkelijk en verwacht [%]
5 4 3 2 1 0 -20
-15
-10
-5
-1
0
-2 -3 -4 -5 -6 prijsverhoging [% per jaar]
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 81 van 88
5
10
15
Y-waarden
-1,29 -0,08 1,10 2,22 3,10 1,14 3,58 0,55 1,42 -5,20 1,04 -1,25
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
A.13 Overzicht van Meer-met-Minder regelingen •
Meer-met-Minder wil niet alleen de financièle barrière slechten, maar ook ‘ontzorgen’ door informatie te verstrekken en gecertificeerde bouw- en installatiebedrijven aan te bevelen (Meijer et al., 2009b). Hiervoor zijn zoekfuncties ingericht op de website (MMM, 2013). De MMM-Stimuleringspremie is een vergoeding van maximaal 750 euro voor het verkrijgen van een maatwerkadvies voor woningeigenaren, VvE’s en woningcorporaties (Meijer et al., 2009b).
•
Een Rijkspremieregeling voor particulieren, die de energiezuinigheid van hun woning verbeteren en energielabelsprongen maken. Deze regeling is gesloten op 29 december 2011 (MMM, 2013).
•
Regeling Groenprojecten: rentekorting (indicatie ± 1,5%) op een lening via een gecertificeerde bank of kredietverstrekker voor de installatie van PV zonnecellen, zonnecollectoren of warmtepompen of de verbetering van de woning met minimaal 4 labelsprongen (MMM, 2013).
•
Energiebesparingskrediet: rentekorting (indicatie ± 1%) op een lening via een gecertificeerde bank of kredietverstrekker voor energiebesparende maatregelen. De regeling is gesloten op 31 december 2011 (MMM, 2013).
•
Duurzaamheidslening: rentekorting van 3% op een lening voor energiebesparende maatregelen (MMM, 2013). Deze regeling loopt via de gemeente en is dus niet landelijk toegankelijk. De gemeentes sluiten zich aan bij het revolverend fonds, dat wordt beheerd door het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn) (Meijer et al., 2009b). Gemeentes bepalen tot op zekere hoogte zelf de leningvoorwaarden.
•
Verlaagd BTW-tarief voor vloer-, dak- en gevelisolatie. Van 1 maart 2013 tot 1 maart 2014 is deze regeling uitgebreid naar verlaagd BTW-tarief voor arbeid bij renovatie en herstel van bestaande woningen (MMM, 2013).
A.14 Overzicht overige landelijke regelingen •
Subsidie Duurzame Energie (SDE), die zich richt op PV zonnepanelen en in april 2008 en april 2009 is aangeboden en volledig verbruikt. De eigenaar doet zelf de investering en kan deze via een vergoeding voor de opgewekte duurzame energie in ongeveer 15 jaar terugverdienen. Nadelen zijn, dat de regeling als tamelijk complex wordt ervaren en de hoge investering vooraf is een financiële drempel (Meijer er al., 2009b).
•
Subsidie Duurzame Warmte (SDW), waarmee de aanschaf van zonneboilers en warmtepompen wordt gesubsidieerd. Dit is een bijdrage in de investering. Nadeel is, dat de installaties niet in alle woningen (makkelijk) kunnen worden ingebouwd (Meijer et al., 2009b).
•
In het kader van een pakket van maatregelen i.v.m. de economische crisis, om de woningbouw te stimuleren, is in 2009 45 miljoen euro gereserveerd voor een tijdelijke subsidieregeling isolatieglas. Glasisolatie mag volgens de EU niet onder de regeling “verlaagd BTW-tarief voor isolatie” vallen, omdat het geen arbeidsintensieve maatregel is. De regeling was een succes: er is 39 miljoen euro uitgekeerd en het heeft de energiezuinigheid van veel woningen verbeterd (EIB, 2012).
•
De Groenhypotheek: lenen met hypothecaire zekerheid (Vethman, 2009).
•
Sinds 1 augustus 2011 mogen hypotheekverstrekkers voor een verbouwing met energiebesparende maatregelen of bij verwerving van een woning met energielabel A of hoger hogere bedragen verstrekken. Voor 2011 waren de bedragen 3500 euro voor label A, 5000 euro voor A+ en 8500 euro voor A++ (Nibud, 2011.)
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 82 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
•
Groenbeleggen: beleggen in Groenhypotheken, met laag rendement, maar met een hogere vrijstelling op de vermogensrendementsheffing. (Vethman, 2009.)
•
Een fiscale stimulering van verhuurders is de Energie-investeringsaftrek (EIA) voor woningcorporaties en (een deel van de) particuliere verhuurders bij verbetering van huurwoning met minstens twee labelstappen of tot label B. Deze regeling is in 2009 / 2010 tijdelijk verruimd in het kader van het hierboven genoemde crisispakket.
A.15 Overzicht van regelingen voor een woningeigenaar in Rosmalen (bron: Energiesubsidiewijzer, 2013a) •
•
•
Subsidies (3). o Rijkspremie Zonnepanelen: 15% van de aanschafprijs met een maximum van 650 euro. o
Groene daken Aa en Maas: maximaal 50.000 euro per project.
o
Bossche Energie Subsidie: maximaal 4.000 euro.
Leningen (5). o Rentekorting bij een Hypotheek: 0,1% bij 1 energielabelstap en 0,2% bij 2 energielabelstappen. o
Duurzaamheidslening Energielabelhypotheek: tot 0,2% rentekorting bij het realiseren van energiebesparende maatregelen in de woning, die leiden tot een verhoging van het energielabel.
o
Groenhypotheek Particuliere woningeigenaren: rentekorting van doorgaans 1% over maximaal 50.000 euro bij een verbetering over 4 energielabelstappen tot minimaal label B en 100.000 euro bij een verbetering over 5 energielabelstappen tot minimaal label A.
o
Energiehypotheek EnergieRemmers: een extra rentekorting van 0,2% bij een hypotheek als financiering van energiebesparende maatregelen.
o
GreenLoans Lening: een persoonlijke lening tussen 5.000 en 50.000 euro met een lage rente (5,5 of 6,2%) voor het financieren van energiebesparende maatregelen.
Overige (fiscale maatregelen) (1). o Isoleren van woningen: laag btw-tarief.
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 83 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
A.16 Gebruik subsidies en regelingen in 2009 en 2010 Bron: Energiecijfers, 2013.
subsidies en regelingen Nederland 2009 isolatieglas: totaal aantal won. waarvoor subsidie is ingediend en verstrekt [aantal] zon-pv: aantal ingediende aanvragen PV-panelen SDE [aantal] zon-pv: nominaal vermogen [kWpiek]
27.923 17.747
-
mwa: aantal won. waarvoor subsidie voor maatwerkadvies is vastgesteld [aantal] lucht/water warmtepomp aantal wooneenheden subsidie toegekend [aantal]
2010
85.075 3.220 -
-
1.326
-
19
-
310
-
4
-
975
-
14
zonneboiler >6m2 aantal wooneenheden subsidie toegekend [aantal]
-
3.709
zonneboiler >6m2 aantal wooneenheden subsidie toegekend per 100.000 won. [aantal]
-
52
zonneboiler <6m2 aantal wooneenheden subsidie toegekend [aantal]
-
1.313
zonneboiler <6m2 aantal wooneenheden subsidie toegekend per 100.000 won. [aantal]
-
19
zonneboilers aantal wooneenheden subsidie toegekend per 100.000 won. [aantal]
-
71
lucht/water warmtepomp aantal wooneenheden subsidie toegekend per 100.000 won. [aantal] micro-wkk aantal wooneenheden subsidie toegekend [aantal] micro-wkk aantal wooneenheden subsidie toegekend per 100.000 won. [aantal] warmtepomp aantal wooneenheden subsidie toegekend [aantal] warmtepomp aantal wooneenheden subsidie toegekend per 100.000 won. [aantal]
Bronnen: Agentschap NL SDE-regeling Tijdelijke subsidieregeling isolatieglas Agentschap NL Subsidieregeling Maatwerkadvies Energiebesparing Agentschap NL Agentschap NL Duurzame warmte regeling Legenda: -
Geen gegevens beschikbaar
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 84 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
A.17 Effecten van de recessie en gevolgen voor de energiebesparingen en de sturingsmechanismen Effect van de recessie Lagere hypotheekverstrekking: i.v.m. de onzekere financiële situatie kan maximaal een lager percentage van de marktwaarde worden geleend.
Mogelijke gevolgen Nadeel Woningeigenaren hebben minder kapitaal beschikbaar voor woningverbeteringen.
Dalende woningprijzen
De waardeverschillen o.b.v. energielabel worden kleiner.
Vermindering van de renteaftrek voor hypothecaire leningen.
Hypothecaire leningen worden duurder, waardoor de vaste lasten stijgen.
Verlaging van de overdrachtsbelasting om de woningmarkt te stimuleren. Minder nieuwbouw
Dalend consumentenvertrouwen om uitgaven te doen Wijzigingen in het gedrag van consumenten bij hun bestedingen Minder kapitaal bij woningeigenaren Minder kapitaal bij overheden Centrale banken houden de rente laag.
Differentiatie van de hypotheekrenteaftrek op basis van energiezuinigheid van de woning is minder opportuun. Differentiatie in overdrachtsbelasting op basis van energiezuinigheid van de woning is minder opportuun. Het is eenvoudiger nieuwe energiezuinige woningen te bouwen dan de bestaande woningvoorraad te verbeteren. Innovatieve technieken zijn eenvoudiger toe te passen in nieuwbouw. Consumenten willen geen grote investeringen doen. Consumenten willen/kunnen geen geld besteden aan energiebesparende maatregelen. Minder kapitaal voor energiebesparende maatregelen. Minder kapitaal voor subsidies, goedkope leningen of fiscale maatregelen. --
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 85 van 88
Voordeel Leningen uit een revolverend fonds worden aantrekkelijker, omdat er minder geleend kan worden met hypothecaire zekerheid. Starters hoeven minder te investeren in de aankoop van de woning. De stijging van de hypotheeklasten kan een stimulans zijn om te besparen op de energielasten.
Kopers hebben meer kapitaal voor woningverbeteringen. Bouwbedrijven hebben meer belangstelling voor projecten gericht op energiebesparing in de bestaande bouw (PBL, 2012a). -Consumenten willen geld besteden aan energiebesparende maatregelen om de vaste lasten te drukken. --Rente op spaartegoeden is zò laag, dat het rendabeler is het geld te gebruiken voor investeringen in energiebesparende maatregelen.
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
Bijlage B Woningaantallen en Inflatiecijfers B.1 Aantallen woningen in Nederland in 2009 (bron: CBS, 2013)
Totaal aantal Vrijstaand 2-onder-1kap woningen
Woonvorm naar bouwwijze Hoekwoning
Tussenwoning
Overige woonvormen
Flats e.d. Totaal flats e.d.
x 1 000
Jaar Totaal aantal woningen
2009
6 996,5
1 013,0
899,8
881,8
1 872,9
126,6
Eigenaar-bewoner
2009
4 120,4
956,6
794,9
537,9
1 132,7
108,5
589,8
Sociale verhuurder
2009
2 359,3
13
77
310
655,1
8,9
1 295,3
Particulier verhuurder
2009
414,9
21,5
19,9
27
70,3
6,2
270,1
Verhuurder onbekend
2009
101,8
21,9
8,1
6,9
14,9
3
47
Overige woonvormen
Totaal flats e.d.
2 202,3
© Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen 9-3-2013
Totaal aantal Vrijstaand 2-onder-1kap woningen Jaar
Woonvorm naar bouwwijze Hoekwoning
Tussenwoning
Flats e.d.
relatief: percentage van het totaal aantal woningen
Totaal aantal woningen
2009
100
15
13
13
27
2
Eigenaar-bewoner
2009
59
14
11
8
16
2
8
Sociale verhuurder
2009
33
13
1
4
9
0
19
Particulier verhuurder
2009
6
0
0
0
1
0
4
Verhuurder onbekend
2009
2
0
0
0
0
0
1
31
© Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen 9-3-2013
B.2 Aantallen woningen in Nederland in 2009 naar bouwperiode (bron: CBS, 2013 ) Bouwperiode
Totaal aantal woningen
Voor 1906
1906 tot 1945
1945 tot 1960 x 1 000
1960 tot 1975
1975 tot 1990
1990 tot 2000
2000 tot nu
706,8
Totaal aantal woningen
2009
6 996,5
317,6
967,5
722,6
1 658,6
1 694,6
928,8
Eigenaar-bewoner
2009
4 120,4
224,1
642,4
307,9
853,6
952,6
648,7
491
Sociale verhuurder
2009
2 359,3
40,7
202,7
356,8
696,9
647,8
236,3
178,1
Particulier verhuurder
2009
414,9
41,1
103,6
44,4
85,4
76
34,7
29,7
Verhuurder onbekend
2009
101,8
11,7
18,7
13,5
22,7
18,2
9,1
7,9
1906 tot 1945 tot 1960 tot 1975 tot 1945 1960 1975 1990 relatief: percentage van het totaal aantal woningen
1990 tot 2000
2000 tot nu
© Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen 9-3-2013 Bouwperiode
Totaal aantal woningen
Voor 1906
Jaar Totaal aantal woningen
2009
100
0
14
10
24
24
13
10
Eigenaar-bewoner
2009
59
3
9
4
12
14
9
7
Sociale verhuurder
2009
33
1
3
5
10
9
3
3
Particulier verhuurder
2009
6
1
2
1
1
1
1
0
Verhuurder onbekend
2009
2
0
0
0
0
0
0
0
© Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen 9-3-2013
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 86 van 88
ENERGIEBESPARINGSMAATREGELEN IN DE BESTAANDE WONINGVOORRAAD
B.3 Inflatie in Nederland van 2001 tot 2012 (bron: CBS, 2013) Inflatie Onderwerpen % Perioden 2001 4,5 2002 3,4 2003 2,1 2004 1,2 2005 1,7 2006 1,1 2007 1,6 2008 2,5 2009 1,2 2010 1,3 2011 2,3 2012 2,5 © Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen 10-4-2013
VMAB2013VJ-M-ENERGIEBESPARING-PWAE20130714non-edit.doc Pagina 87 van 88
faculteit Natuurwetenschappen/School of Science Open Universiteit Postbus 2960 6401 DL Heerlen, NL tel. +31 45 576 2877
[email protected] www.ou.nl/nw www.Incompany-milieuadvies.nl