TBI Infra B.V. Landdrostlaan 49 7327 GM Apeldoorn
Postbus 20175 7302 HD Apeldoorn Telefoon +31 55 - 538 22 22 Fax +31 55 - 538 22 44
Energie en CO2: Energiemanagement programma Het structureel verbeteren van de energiehuishouding en het verminderen van de CO2 uitstoot
Datum opgesteld
8 december 2009 Datum gewijzigd
24 juni 2015 Referentie
1301-1301 Blad
1 van 26
Blad
Datum opgesteld
2 van 26
8 december 2009 Datum gewijzigd
24 juni 2015 Referentie
1301-1301
Versiebeheer
Versie
Datum
Status
Omschrijving
1.0
04-05-2010
Definitief
Definitief
2.0
04-11-2010
Definitief
Update voortschrijdend inzicht
3.0
22-05-2012
Definitief
Jaarlijkse evaluatie 2012
Versie
Datum
Status
Omschrijving
4.0
15-05-2013
Definitef
Jaarlijkse evaluatie 2013
5.0
18-06-2014
Definitief
Jaarlijkse evaluatie 2014 + Toevoeging Timmermans & Servicis
6.0
24-06-2015
Definitief
Jaarlijkse evaluatie 2015 + verwijderen Voorbij Prefab Beton
Versie
Datum
Status
Omschrijving
Blad
Datum opgesteld
3 van 26
8 december 2009 Datum gewijzigd
24 juni 2015 Referentie
1301-1301
Inhoud 1 1.1 1.2
Inleiding NEN-EN-ISO 50001 Actualisatie
4 4 5
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
PLAN: Energiebeoordeling Organisatorische grens Energie audit Energie review Carbon Footprint Energie Prestatie Indicatoren
6 6 6 6 8 10
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
DO: Energiereductie Reductiekansen en maatregelen Reductiedoelstelling en beleid Actieplan Akkoord directie Implementatie
11 11 12 13 13 13
4 4.1 4.2 4.3 4.4
CHECK: Monitoren en meten Monitoren maatregelen en constateren afwijkingen Controle verwachtingen Corrigerende maatregelen Preventieve maatregelen
14 14 14 15 15
5 5.1 5.2 5.3
ACT: Evaluatie Evaluatie maatregelen Evaluatie proces Managementreview
16 16 16 16
6 6.1 6.2 6.3 6.4
BORGING: kwaliteitsmanagement Kwaliteitsborging Taakverdeling en verantwoordelijken Documentbeheer Communicatie
17 17 18 19 19
Bijlage A: Begrippenlijst
20
Bijlage B: Procedure ‘Energie en CO2’
21
Bijlage C: Conversiefactoren ‘Energie’
22
Bijlage D: Conversiefactoren ‘CO2’
23
Bijlage E: Referentietabel
26
Blad
Datum opgesteld
4 van 26
8 december 2009 Datum gewijzigd
24 juni 2015 Referentie
1301-1301
1 Inleiding Deze rapportage beschrijft het energiemanagementprogramma (EMO) van TBI Infra en is gebaseerd op de NEN-EN-ISO 50001:2011. De verwijzing naar de norm geeft een referentiekader, maar vereist in het kader van de CO2 Prestatieladder geen volledige implementatie van dit management systeem (zie bijlage E voor een referentietabel). Energiemanagement geeft invulling aan de structurele verbetering van de energie-efficiëntie. Uiteindelijk draagt energiemanagement op organisatieniveau bij tot een beperking van de energiebehoefte en de vermindering van de CO2 uitstoot. Het energiemanagementprogramma maakt onderdeel uit van het integrale managementsysteem van TBI Infra en heeft betrekking op alle activiteiten van TBI Infra. Het energiemanagementprogramma komt voort uit de door het hoger management onderschreven beleidsverklaring voor energiemanagement. Deze verklaring weerspiegeld de ambitie van TBI Infra om continu te streven naar een optimale energieefficiënte en minimale CO2 emissie. Door middel van deze rapportage wil TBI Infra weergeven hoe gestelde doelen ten aanzien van energiebeleid geïmplementeerd, gemonitord en geëvalueerd worden. TBI Infra heeft energiemanagement opgenomen in haar managementsystemen. Het processchema voor energiemanagement zoals TBI Infra dit hanteert is opgenomen in bijlage B. 1.1 NEN-EN-ISO 50001 Deze rapportage is gebaseerd op de Europese Norm NEN-EN-ISO 50001:2011 “Energiemanagementsystemen – Eisen met gebruiksrichtlijnen”, versie november 2011. Deze internationale norm specificeert eisen voor het inrichten, implementeren, onderhouden en verbeteren van een energiemanagementsysteem. Zo’n systeem helpt de organisatie een systematische benadering te volgen voor continue verbetering van de energieprestaties, met inbegrip van energie-efficiency, energiegebruik en -verbruik. Volledige implementatie van de NEN-EN-ISO 50001 is in het kader van de CO2 Prestatieladder niet noodzakelijk. De norm is gebaseerd op de plan-do-check-act (PDCA) cyclus die ook als structuur zal worden gebruikt voor dit energiemanagementprogramma. De PDCA cyclus komt oorspronkelijk uit de cirkel van Deming. Het cyclische karakter garandeert dat de kwaliteitsverbetering (vandaar de cirkel) continu onder de aandacht is. Vaak word aan de figuur een wig toegevoegd die de kwaliteitsborging symboliseert, ofwel het minimum kwaliteitsniveau dat een bedrijf op zeker moment wil halen.
Blad
Datum opgesteld
5 van 26
8 december 2009 Datum gewijzigd
24 juni 2015 Referentie
1301-1301
Met betrekking tot energiemanagement kan de PDCA-benadering als volgt worden weergegeven: • Plan: voer een energiebeoordeling uit en stel een referentie vast, evenals prestatie-indicatoren voor energie, doelstellingen, taakstellingen en actieplannen die nodig zijn om resultaten te behalen waarmee de energieprestaties worden verbeterd overeenkomstig het energiebeleid van de organisatie; • Do: implementeer de actieplannen voor energiemanagement; • Check: het monitoren en meten van processen en essentiële kenmerken van bewerkingen die de energieprestaties bepalen ten opzichte van het energiebeleid en de energiedoelstellingen, alsmede het rapporteren van de resultaten; • Act: maatregelen treffen voor continue verbetering van de energieprestaties en het energiemanagementsysteem. In de ISO 50001 norm is bovenstaand uitgewerkt tot een model voor een goed functionerend energiemanagementsysteem. Deze is in de onderstaande figuur weergegeven.
Figuur 1: model van een erngiemanagementsysteem conform de NEN-EN-ISO 50001 norm.
1.2 Actualisatie TBI Infra zal haar energiemanagementprogramma jaarlijks controleren of deze nog actueel is en aanpassen naar veranderende inzichten. Dit zal gedaan worden door een jaarlijkse procesevaluatie in het eerste kwartaal. Indien noodzakelijk zal het energiemanagementprogramma herzien worden.
Dit hoofdstuk heeft betrekking op onderdeel 4 van het processchema (zie bijlage A).
Blad
Datum opgesteld
6 van 26
8 december 2009 Datum gewijzigd
24 juni 2015 Referentie
1301-1301
2 PLAN: Energiebeoordeling De eerste stap om tot efficiënt energiemanagement te komen is het regelmatig in beeld brengen van de energiestromen binnen de organisatie, het analyseren van het energieverbruik en het vaststellen van de CO2 uitstoot (de Carbon Footprint). Het kennen van waar, op welke wijze en hoeveel energie verbruikt wordt, vormt de basis om tot effectieve reductiemaatregelen te komen. Hierbij is het niet alleen van belang om naar het huidige energieverbruik en emissie te kijken maar ook naar het verbruik in het verleden en de verwachting voor de toekomst. Wanneer het energieverbruik betrouwbaar in beeld gebracht is kan onderzocht worden waar mogelijk energiebesparingen te behalen zijn en wat reële reductiedoelstellingen zijn. 2.1 Organisatorische grens TBI Infra voert de energiebeoordeling uit voor de bedrijven die binnen haar organisatorische grens (organizational boundary) vallen. Deze organisatorisch grens wordt ieder jaar vastgesteld en dient zodanig gekozen te zijn dat er zich geen Caanbieders onder de A-aanbieders bevinden. Dit wordt gedaan door voor ieder bedrijf een ABC analyse uit te voeren over de inkoopomzetten conform de laterale methode uit bijlage B van het handboek van de CO2 Prestatieladder (versie 2.2). De resultaten worden verwerkt in een losse, niet-openbare, rapportage. De uitkomsten worden wel openbaar gerapporteerd in de voortgangsrapportages. 2.2 Energie audit Een energie audit is een milieu audit met de focus op de energieaspecten van het bedrijf. TBI Infra heeft voor haar vestigingen een actueel energieaudit verslag beschikbaar. Indien noodzakelijk, bijvoorbeeld door wijzigingen in de huisvesting, faciliteiten, apparatuur, systemen of processen, óf ten minste één maal per 5 jaar zal de energieaudit geactualiseerd worden. 2.3 Energie review Het bijhouden en analyseren van het energieverbruik is essentieel bij het monitoren van reductiemaatregelen om hun effectiviteit te bepalen en indien nodig maatregelen te treffen om bij te sturen. De ondernemingen van TBI Infra brengen hun energieverbruik halfjaarlijks en individueel in beeld. 2.3.1
Energiestromen
De eerste stap om inzicht te krijgen in het energieverbruik (scope 1 en 2) is het analyseren van de energiestromen. TBI Infra verbruikt op drie ‘locaties’ energie: op haar vestigingen, op haar projecten en door transportmiddelen. Per locatie wordt het energieverbruik in beeld gebracht. Onderstaand overzicht biedt een schematisch overzicht van de energiestromen binnen TBI Infra. Dit overzicht wordt ieder halfjaar gecontroleerd worden op juistheid.
Dit hoofdstuk heeft betrekking op onderdeel 1 van het processchema (zie bijlage B).
Blad
Datum opgesteld
7 van 26
8 december 2009 Datum gewijzigd
24 juni 2015 Referentie
1301-1301
TBI Infra
Vestigingen
Projecten
Transport
Elektriciteit
Elektriciteit
Brandstof
Brandstoffen
Brandstoffen
Vliegtuigkm
Stadsverwarming
Figuur 2: Energiestromen TBI Infra.
2.3.2
Registratie energieverbruik
Iedere locatie vraagt om een eigen aanpak voor het registreren van het energieverbruik. TBI Infra verzamelt informatie over energieverbruik zoveel als mogelijk aan de bron (decentraal). Door de registratie dicht bij de verbruiksplaats en met betrokken personen te organiseren ontstaat een juist en volledig beeld van het daadwerkelijke energieverbruik. In de volgende drie paragraven staat in het kort beschreven hoe registratie door TBI Infra plaats vindt per locatie. 2.3.2.1
Registratie vestigingen
Het registeren van het energieverbruik voor vestigingen gebeurt door de duurzaamheidcoördinator van de betrokken TBI Infra onderneming. Omdat het slechts om drie vestigingen gaat zijn de energiestromen overzichtelijk en eenvoudig te verzamelen en goed te registeren. Er is voor de vestigingen geen speciaal registratiesysteem noodzakelijk. 2.3.2.2
Registratie projecten
Het registreren van het energieverbruik voor projecten is alleen voor Mobilis van toepassing. Voorbij Funderingstechniek (VFT), Timmermans en Servicis zijn altijd als onderaannemer op projecten aanwezig waardoor het energieverbruik niet aan hen wordt toegerekend. Projectmedewerkers hebben vaak een goed beeld van waar en hoeveel energie er op een project verbruikt wordt. Om het energieverbruik door projecten van Mobilis op een gestructureerde manier te rapporteren en efficient te verwerken wordt er gebruik gemaakt van een handleiding en invulformulier: “Registratie energieverbruik projecten”. Deze wordt periodiek geëvalueerd. 2.3.2.3
Registratie transport
Het registreren van het energieverbruik voor Transport door TBI Infra bestaat uit het leasewagenpark, de privé auto’s die zakelijk gebruikt worden, vrachtwagentransporten en vliegtuiggebruik. Het verbruik van de leaseauto’s wordt middels tankpassen bijgehouden door de leasemaatschappij waarmee TBI Infra werkt: Athlon. Op verzoek verschaft deze een duidelijk overzicht met brandstofverbruik en gereden kilometers. De kilometers gereden met privé auto’s en vrachtwagen worden reeds geregistreerd in een registratiesysteem. De wagenparkbeheerders maken hier heldere overzichten van. Voor transport is daarom geen aanvullend registratiesysteem noodzakelijk. 2.3.3
Verwerken data
Het verwerken en verzamelen van energieverbruiksgegevens gebeurt centraal door de duurzaamheidcoördinatoren van de TBI Infra ondernemingen. Met de verkregen
Blad
Datum opgesteld
8 van 26
8 december 2009 Datum gewijzigd
24 juni 2015 Referentie
1301-1301
data wordt het energieverbruik (zie paragraaf 2.2.5) van TBI Infra en de afzonderlijke ondernemingen bepaald. Middels steekproefsgewijze controles bij binnenkomst van gegevens wordt nagaan of de decentraal verzamelde energieverbruiksgegevens juist en volledig zijn. Deze controles worden uitgevoerd door de duurzaamheidcoördinatoren. Onregelmatigheden worden met de betrokken werknemers besproken en waar nodig aangepast. Ten minste wordt er gekeken of de verkregen data aansluit bij verwachtingen uit het verleden. Om de kwaliteit te borgen worden nog diverse andere maatregelen genomen (zie hoofdstuk 7). 2.3.4
Vaststellen energieverbruik
TBI Infra berekent aan de hand van de verkregen verbruiksgegevens twee maal per jaar het energieverbruik voor TBI Infra en de afzonderlijke ondernemingen. Conversiefactoren worden gebruikt om het energieverbruik te berekenen, uitgedrukt in GigaJoule. Voor het inventariseren en analyseren van het energieverbruik maakt TBI Infra gebruik van een eigen rekenmodel. Dit rekenmodel wordt periodiek geëvalueerd en waar nodig aangepast om tot nauwkeurigere resultaten te komen.
Zie Bijlage C: Conversiefactoren ‘Energie’ 2.4 Carbon Footprint TBI Infra brengt naast haar energieverbruik ook haar Carbon Footprint twee maal per jaar in beeld. Carbon footprint staat synoniem voor CO₂-voetafdruk of CO₂emissie-inventaris: een maat voor de uitstoot van CO₂ als gevolg van het gebruik van fossiele brandstoffen in het verkeer, luchtvaart, transport, productie van elektriciteit, verwarming et cetera. De Carbon Footprint wordt bepaald aan de hand van de verzamelde energieverbruiksgegevens. 2.4.1
Operationele afbakening
Bijdragen aan de uitstoot van CO2 worden in de ISO 14064-1 en het GHG protocol verdeeld in drie scopes: • Scope 1 of directe emissies zijn emissies door de eigen organisatie, zoals emissies door eigen gas gebruik (bijv. gas boilers, warmtekrachtinstallaties en ovens) en emissies door het eigen wagenpark. • Scope 2 of indirecte emissies zijn emissies die ontstaan door de opwekking van elektriciteit die de organisatie gebruikt, zoals emissies door centrales die deze elektriciteit leveren. SKAO rekent vliegtuiggebruik en zakelijk gebruik van privéauto’s tot scope 2. • Scope 3 emissies of overige indirecte emissies zijn een gevolg van de activiteiten van het bedrijf (de organisatie) maar komen voort uit bronnen die geen eigendom van het bedrijf zijn noch beheerd worden door het bedrijf. De figuur op de volgende pagina geeft een overzicht van het scopediagram zoals TBI Infra dit hanteert conform de CO2 prestatieladder zoals opgesteld door SKAO. TBI Infra inventariseert, analyseert en rapporteert haar energieverbruik voor haar scope 1 en 2 emissies conform de ISO 14064-1 norm.
Blad
Datum opgesteld
9 van 26
8 december 2009 Datum gewijzigd
24 juni 2015 Referentie
1301-1301
Figuur 3: scopediagram CO2 prestatieladder conform SKAO methodiek.
Koudemiddelen maken deel uit van de ‘greenhouse gases’ en zijn om te rekenen naar CO₂-equivalenten, maar zijn zelf geen CO₂. Vooralsnog is het niet vereist om deze in de Carbon Footprint op te nemen. Omdat de ondernemingen van TBI Infra niet in significante mate gebruik maken van koudemiddelen worden deze niet in de Carbon Footprint berekeningen meegenomen. 2.4.2
Verwerken data
Het verwerken en verzamelen van energieverbruiksgegevens gebeurt centraal door de duurzaamheidcoördinatoren van de TBI Infra ondernemingen. Met de verkregen data wordt de Carbon Footprint (zie paragraaf 2.3.3) van TBI Infra en de afzonderlijke ondernemingen bepaald. 2.4.3
Vaststellen Carbon Footprint
TBI Infra berekent aan de hand van de verkregen verbruiksgegevens twee maal per jaar de CO2 uitstoot door TBI Infra en de afzonderlijke ondernemingen als gevolg van het energieverbruik. De conversiefactoren van SKAO (zie bijlage C uit het handboek van de CO2 Prestatieladder, versie 2.2) worden gebruik om de CO2 uitstoot, uitgedrukt in tonnen (t), te berekenen. Wanneer dit niet mogelijk is zal bij betrokken personen en instanties gezocht worden naar een accurate conversiefactor. Voor het inventariseren en analyseren van de CO2 uitstoot maakt TBI Infra gebruik van een eigen rekenmodel op basis van het scopediagram (zie paragraaf 2.1.2). Dit rekenmodel wordt periodiek geëvalueerd en waar nodig aangepast om tot nauwkeurigere resultaten te komen.
Zie Bijlage D: Conversiefactoren ‘CO2’
Blad
Datum opgesteld
10 van 26
8 december 2009 Datum gewijzigd
24 juni 2015 Referentie
1301-1301
2.4.4
Rapportage berekeningsgrondslagen
TBI Infra stelt jaarlijks een rapportage op met de berekeningsgrondslagen van de Carbon Footprint berekening conform de ISO 14064-1 norm. Deze (niet-openbare) rapportage dient ten minste te voldoen aan de inhoudelijke eisen uit paragraaf 7.3.1 volgens deze norm. 2.4.5
Verificatie
TBI Infra laat haar Carbon Footprint jaarlijks verifiëren. De confirmatie aan ISO 14064-1, consistentie in de analyse en de juistheid en volledigheid van de Carbon Footprint word geborgd door het jaarlijks uitvoeren van externe audits. Verificatie zal worden uitgevoerd met ‘een beperkte mate van zekerheid’ conform de eisen van de CO2 Prestatieladder en volgens ISO 14064-3. 2.5 Energie Prestatie Indicatoren TBI Infra monitort en meet haar energieverbruik en CO2 uitstoot naast de absolute waarden ook middels Energie Prestatie Indicatoren (EnPI’s). Hierin wordt de absolute emissie gerelateerd aan een ander bedrijfskenmerk om zodoende trends in de tijd te kunnen volgen. Het absolute energieverbruik en de CO2 emissie wordt door de ondernemingen van TBI Infra daarom gekoppeld aan een bedrijfskenmerk dat goed aansluit bij de bedrijfsactiviteiten. Dit zijn: • • • •
Mobilis omzet, uitgedrukt in euro [€] Voorbij Funderingstechniek productie, uitgedrukt in uren [u] Timmermans omzet, uitgedrukt in euro [€] Servicis omzet, uitgedrukt in euro [€]
Blad
Datum opgesteld
11 van 26
8 december 2009 Datum gewijzigd
24 juni 2015 Referentie
1301-1301
3 DO: Energiereductie Door het analyseren en onderkennen waar het meeste energie verbruikt wordt en CO2 emissie plaatsvindt kunnen gebieden aangewezen worden die het meeste potentie bieden voor reducties. Door het nadrukkelijk benoemen van interessegebieden kunnen reductiemaatregelen gericht en effectief worden benoemd en in de organisatie worden geïmplementeerd. 3.1 Reductiekansen en maatregelen Voor het onderkennen van mogelijkheden om het energieverbruik te reduceren maakt TBI Infra gebruik van de ‘Trias Energetica’ (zie figuur). De Trias Energetica is een begrip waarmee de volgorde van drie stappen naar een zo duurzaam mogelijke energievoorziening wordt aangeduid. (1) Beperk de vraag naar energie door toepassen van vraag-beperkende maatregelen. (2) Gebruik zoveel mogelijk duurzame energiebronnen om de energie die nog nodig is op te wekken. (3) Zet efficiënte technieken in om het resterende energieverbruik op te wekken.
Figuur 4: trias energetica.
3.1.1
Reductiekansen
Iedere ‘energiereductie kans’ kan bijdragen aan het verlagen van het energieverbruik en de CO2 emissie van TBI Infra. Het is vanzelfsprekend dat niet iedere kans daadwerkelijke in de organisatie geïmplementeerd wordt. Voor iedere kans zal een analyse gemaakt worden voordat daadwerkelijk tot implementatie overgegaan zal worden. Een reductiekans wordt een reductiemaatregel wanneer een deze daadwerkelijk in de organisatie geïmplementeerd wordt. 3.1.2
Reductiemaatregelen
TBI Infra neemt reductiemaatregelen om het energieverbruik en CO2 uitstoot voor te reduceren. De aandacht richt zich daarbij in eerste instantie op de meest significante energieaspecten zoals die in hoofdstuk 3 zijn geïdentificeerd. De maatregelen zijn afgestemd met de directies van TBI Infra en zijn de reële reductiekansen en maatregelen die de komende jaren door TBI Infra geïmplementeerd gaan worden.
Dit hoofdstuk heeft betrekking op onderdeel 2 van het processchema (zie bijlage B).
Blad
Datum opgesteld
12 van 26
8 december 2009 Datum gewijzigd
24 juni 2015 Referentie
1301-1301
3.1.3
Milieu Maatregelen Register
TBI Infra houdt alle energiereductie kansen bij in het “Milieu Maatregelen Register” (MMR). Deze lijst is niet uitputtend en zal aangevuld worden wanneer een nieuwe kansen zich aandienen. Het MMR is onderdeel van het energiemanagementprogramma. Per kans is in het register aangegeven of er reeds een dossier voor aangemaakt is en of de kans geïmplementeerd is. Iedere onderneming houd dit voor zichtzelf bij en actualiseert deze periodiek. 3.2 Reductiedoelstelling en beleid TBI Infra stelt periodiek een energiebeleid op voor een vooraf vastgestelde tijdsperiode. Het opstellen van een energiebeleid maakt deel uit van het energiemanagementprogramma. Het energiebeleid reflecteert het commitment van het hoger management van TBI Infra aan het belang van energiereductie en het continue streven naar betere energieprestaties. 3.2.1
Reductiedoelstelling
Reductiedoelstellingen zijn gebaseerd op concrete reductiekansen. Per kans is (indien dit mogelijk is) aangegeven wat de verwachte reductie is. Door het analyseren van alle reductiekansen ontstaat een beeld van de mogelijke totale reductie. TBI Infra stelt periodiek energiereductie doelstellingen vast (scope 1, scope 2 en totale reductie) voor een vooraf vastgestelde tijdsperiode. Dit word gedaan aan de hand van reductiekansen die mogelijk in de organisatie geïmplementeerd worden. Reductiedoelstellingen moeten ambitieus zijn, SMART te zijn geformuleerd en tevens betrekking hebben op de projecten. De reductiedoelstellingen worden periodiek geëvalueerd en wanneer nodig bijgesteld. 3.2.2
Basis- of referentiejaar
Analyses van het energieverbruik en reductiedoelstellingen worden afgezet tegen een vastgesteld basis- of referentiejaar. Het basis- of referentiejaar wordt per TBI Infra onderneming vastgelegd in het actieplan en/of beleidsverklaring. 3.2.3
Onderschrijving door hoger management
Het reductiebeleid wordt opgesteld als publiekelijk beschikbare verklaring door TBI Infra ondernemingen. Het energiebeleid, als onderdeel van het actieplan en/of beleidsverklaring, zal onderschreven worden door het hoger management van TBI Infra. Onder hoger management wordt in dit kader verstaan: • • • •
Jan de Jong, Directeur Mobilis Marcel Sterk, Directeur VFT Jos Timmermans, Directeur Timmermans Kees de Jong, Directeur Servicis
De beleidsverklaringen van de TBI Infra ondernemingen zijn te vinden op de bedrijfswebsites.
Dit hoofdstuk heeft betrekking op onderdeel 3 van het processchema (zie bijlage B).
Blad
Datum opgesteld
13 van 26
8 december 2009 Datum gewijzigd
24 juni 2015 Referentie
1301-1301
3.3 Actieplan Om richting te geven aan energie- en CO2-reductie voor een vastgestelde periode stelt TBI Infra een actieplan op. Het actieplan dient tenminste te bevatten: • Een lijst met energie en CO2-reducerende maatregelen voor het bedrijf; • Een kwantitatieve indicatie op bedrijfsniveau van de beoogde bijdrage aan het behalen van de doelstelling. • Een overzicht van verantwoordelijken per maatregel • Doelstellingen en taakstellingen voor vastgestelde periode. 3.3.1
Dit hoofdstuk heeft betrekking op onderdeel 6 van het processchema (zie bijlage B).
Projectplan
Per project waarop CO2-regelateerd gunningvoordeel (versie 2.0 of hoger) is verkregen zal een CO2-projectplan gemaakt worden. Het CO2-projectplan dient tenminste te bevatten: • De maatregelen die op het project toegepast worden. • Het geplande moment waarop de maatregelen toegepast worden. De maatregelen voor het project zijn duidelijk afgeleid van de kwantitatieve doelstelling en maatregelen op bedrijfsniveau. Deze kunnen van technische aard zijn en/of van procesmatige aard. In een bepaald project waarop CO2-gerelateerd gunningvoordeel verkregen is, kan een specifieke CO2-prestatie en/of maatregel niet aan de orde zijn omdat: • De maatregel op bedrijfsniveau niet relevant of relatief duur in dit specifieke project is. • Een maatregel wel zou kunnen worden geïmplementeerd maar er (goed onderbouwd) voor gekozen wordt om het niet te doen. 3.4 Akkoord directie Het besluit tot implementatie van energiereductie maatregelen in de organisatie, zoals beschreven in het actieplan, wordt genomen door de directie. Genomen besluiten worden genotuleerd waardoor er commitment bij de directie is. Wanneer het besluit tot implementatie genomen is kan begonnen worden met de daadwerkelijke implementatie van de reductiemaatregelen.
Dit hoofdstuk heeft betrekking op onderdeel 7 van het processchema (zie bijlage B).
3.5 Implementatie Voor iedere energiereductie maatregel uit het actieplan zal het implementatietraject uitgewerkt worden in het MMR. Het MMR zal actueel gehouden middels updates. 3.5.1
Hulpbronnen
Wanneer blijkt dat de implementatie van maatregelen vraagt om aanvullende hulpbronnen zoals budget, medewerkers, apparatuur, etc. kan de verantwoordelijke hiertoe een gemotiveerd verzoek indienen bij de Duurzaamheidcoördinator. Deze zal vervolgens in overleg met de Programma Manager en de Directie besluiten of het verzoek al dan niet gehonoreerd wordt. Dit besluit wordt genomen in het directieoverleg.
Dit hoofdstuk heeft betrekking op onderdeel 8 van het processchema (zie bijlage B).
Blad
Datum opgesteld
14 van 26
8 december 2009 Datum gewijzigd
24 juni 2015 Referentie
1301-1301
4 CHECK: Monitoren en meten Het doel van dit energiemanagementprogramma is een controleerbare en navolgbare invulling geven aan het verminderen van het energieverbruik. Hierbij is het van belang dat het effect van de maatregelen en trends in het energieverbruik periodiek geanalyseerd en beoordeeld worden: het monitoren. Het monitoren van het energieverbruik is het vergelijken van het gemeten energieverbruik met het verwachte energieverbruik en kan leiden tot verdere optimalisatie van het energieverbruik. Het identificeren van nieuwe reductiekansen speelt hierbij continu een belangrijke rol. 4.1 Monitoren maatregelen en constateren afwijkingen TBI Infra monitort en meet haar energieverbruik en CO2 emissies twee maal per jaar. Dit is nader beschreven in hoofdstuk 2. Dit monitoren van het energieverbruik is belangrijk om de effectiviteit van de maatregelen bepalen. De ondernemingen van TBI Infra rapporteren hun energieverbruik en CO2 emissie naast de absolute emissie in vier relatieve emissie indicatoren en scope (directe en indirecte emissie, of scope 1 en 2). Aan deze de scope 1 en 2 emissies zijn de doelstellingen van energiereductie kansen gekoppeld. De relatieve emissie-indicatoren zijn: 1. 2. 3. 4.
Dit hoofdstuk heeft betrekking op onderdeel 10 van het processchema (zie bijlage B).
Gemiddelde emissie TBI Infra onderneming Gemiddelde emissie kantoren Gemiddelde emissie projecten Gemiddelde emissie transport
TBI Infra ‘meet’ haar energieverbruik op basis van verstrekte gegevens (facturen, jaaroverzichten etc.). Hiermee denkt TBI Infra een natuurgetrouwe meting te doen van het energieverbruik. Per reductiemaatregel is inzichtelijk gemaakt in het MMR of en op welke wijze het effect kan worden gemeten en wat het te behalen doel is. In het vigerende actieplan is aangeven wat de verwachte bijdrage van de maatregel aan het behalen van de reductiedoelstelling op bedrijfsniveau is. 4.2 Controle verwachtingen Door de gemeten emissie te vergelijken met de verwachte emissie kan TBI Infra monitoren of de reductiemaatregelen het gewenste effect hebben. Onvoorziene afwijkingen komen zo in beeld. Indien de gemeten reductie in negatieve zin afwijkt van de vooraf verwachte reductie dient geanalyseerd te worden waardoor de maatregel niet het verwachte effect heeft. Het monitoren van het energieverbruik en het opstellen van (half) jaarrapportages helpt TBI Infra om haar reductiedoelstellingen te behalen. 4.2.1
Verwachte emissie
De verwachte emissie, gerelateerd aan één van de emissie indicatoren of emissie scopes, is de emissie van de voorgaande periode (basisjaar of referentieperiode) verminderd met het verwachte effect van de geïmplementeerde energiereductie maatregelen. Voor iedere energiereductie maatregel is voor implementatie een verwachte reductie bepaald en vastgelegd in het vigerende actieplan. 4.2.2
Gemeten emissie
De daadwerkelijk verbruikte energie en veroorzaakte emissie wordt halfjaarlijks gemeten en gerapporteerd. Deze reductie zal gerelateerd worden aan één van de emissie indicatoren als eerder genoemd en vastgelegd worden in het MMR en worden vergeleken met de verwachte emissie.
Dit hoofdstuk heeft betrekking op onderdeel 11 van het processchema (zie bijlage B).
Blad
Datum opgesteld
15 van 26
8 december 2009 Datum gewijzigd
24 juni 2015 Referentie
1301-1301
4.3 Corrigerende maatregelen Zoals beschreven zullen maatregelen na implementatie periodiek beoordeeld worden op hun effectiviteit. Wanneer blijkt dat de maatregelen niet het gewenste effect hebben opgeleverd kunnen eventueel corrigerende maatregelen genomen worden. Op welke wijze deze maatregelen gestalte krijgen is afhankelijk van de maatregel zelf en de uitkomsten van de analyse. Van een afwijking word een notitie in de vorm van een afwijkingsopstelling in het MMR gemaakt en, indien van toepassing, gemeld bij de duurzaamheidcoördinator. In het MMR moet beschreven en bijgehouden worden: • Wat de oorzaak van de afwijking is, • Welke aanvullende of correctieve maatregelen noodzakelijk zijn om het gewenste doel te bereiken • Wie verantwoordelijk is voor de invoering van deze corrigerende maatregelen en de bewaking ervan. Corrigerende maatregelen moeten zijn afgestemd op de omvang van de daadwerkelijk of potentiële problemen en de daarmee samenhangede gevolgen voor de energieprestaties en worden vermeld in het MMR. De doeltreffendheid van corrigerende maatregelen moet periodiek geëvalueerd worden. 4.4 Preventieve maatregelen Naast corrigerende maatregelen is het ook mogelijk om preventieve maatregelen te nemen wanneer het behalen van de doelstelling in gevaar komt. Bijvoorbeeld het nemen van aanvullende maatregelen. Daarnaast kunnen ook preventieve maatregelen genomen worden om het energiemanagementsysteem te verbeteren door eventuele benodigde wijzigingen aan te brengen. Preventieve maatregelen moeten zijn afgestemd op de omvang van de daadwerkelijk of potentiële problemen en de daarmee samenhangede gevolgen voor de energieprestaties en worden vermeld in het MMR. De doeltreffendheid van preventieve maatregelen moet periodiek geëvalueerd worden.
Dit hoofdstuk heeft betrekking op onderdeel 12 van het processchema (zie bijlage B).
Blad
Datum opgesteld
16 van 26
8 december 2009 Datum gewijzigd
24 juni 2015 Referentie
1301-1301
5 ACT: Evaluatie Het gevoerde energiebeleid wordt door TBI Infra ondernemingen jaarlijks geëvalueerd en beoordeeld in het managementreview/directiebeoordeling. Dit hoofdstuk beschrijft de noodzakelijke input voor het opstellen van het managementreview. 5.1 Evaluatie maatregelen Op basis van de jaarlijkse energie-inventarisatie en Carbon Footprint zullen de reductiemaatregel zoals beschreven in het actieplan worden geëvalueerd en beoordeeld op hun doelmatigheid en vooruitgang. Resultaten van deze evaluatie zullen worden vastgelegd in het MMR. Deze evaluatie dient als input voor het managementreview. 5.2 Evaluatie proces TBI Infra zal ook jaarlijks het functioneren van haar energiemanagementprogramma beoordelen en evalueren. 5.3 Managementreview Door afdeling KAM wordt jaarlijks een managementreview opgesteld. In het managementreview wordt de jaarlijkse beoordeling van de bedrijfsvoering opgenomen. De uitkomst van deze beoordeling en de daaruit te trekken conclusies zijn input voor het Operationeel plan en het KAM jaarplan van het daaropvolgende jaar. • • • •
Acties uit voorgaande managementreview Beoordeling van het energiebeleid en reductiemaatregelen Beschrijving van relevante marktontwikkeling Beschrijving van nieuwe kansen
5.3.1
Rapportage TBI Holdings
TBI Infra zal ieder jaar aan TBI Holdings rapporteren over de voortgang van haar duurzaamheidprogramma. Dit is inclusief energieverbruik en CO2 uitstoot.
Dit hoofdstuk heeft betrekking op onderdeel 13 van het processchema (zie bijlage B).
Blad
Datum opgesteld
17 van 26
8 december 2009 Datum gewijzigd
24 juni 2015 Referentie
1301-1301
6 BORGING: kwaliteitsmanagement Kwaliteitsmanagement kan gedefinieerd worden als “managementsysteem voor het sturen en beheersen van de processen van een organisatie met betrekking tot kwaliteit“. Hierbij moet onderscheid gemaakt worden in product- en proceskwaliteit. Productkwaliteit wordt niet bepaald door de ‘eindcontrole’ maar door de kwaliteit van het voorafgaande proces van totstandkoming. Hierbij staat productkwaliteit voor de mate waarin een geheel van eigenschappen en kenmerken voldoet aan de eisen. Bij proceskwaliteit is het de bedoeling om op consistente wijze goede producten en diensten te maken, door de werking van de processen goed te beheersen. In de voorgaande hoofdstukken van dit energiemanagement programma (EMP) zijn de processen beschreven hoe TBI Infra invulling geeft energiemanagement. Het EMP is opgebouwd rond de Plan Do Check Act (PDCA) stuurcyclus uit de EN 50001. Door dit cyclische proces worden continue verbeteringen onderkend en doorgevoerd. Kwaliteitsmanagement bij TBI Infra is daarom een continu proces.
Figuur 5: circel van Deming, continue verbetering door herhalende PDCA cyclus.
6.1 Kwaliteitsborging Voor het opstellen van de Carbon Footprint zijn verbruiksgegevens nodig van de energiestromen binnen TBI Infra. De betrouwbaarheid van de verbruiksgegevens heeft direct invloed op de betrouwbaarheid van de Carbon Footprint. Het proces van totstandkoming van de Carbon Footprint van TBI Infra is weergegeven in de volgende figuur.
Blad
Datum opgesteld
18 van 26
8 december 2009 Datum gewijzigd
24 juni 2015 Referentie
1301-1301
Energiestromen
Interne controle
Vaststellen energieverbruik
Registratie energieverbruik
Verzamelen gegevens
Kwantificeringsmethode
Handleiding
Data collectie systeem
Vaststellen Carbon Footprint
Externe verificatie
Figuur 6: Schema vaststellen Carbon Footprint.
Om de inhoudelijke juistheid van de Carbon Footprint te borgen heeft TBI Infra een aantal maatregelen genomen. Deze zijn: • • • • • • •
Doornemen registratie energieverbruik met betrokken werknemers Ontwikkeling robuust data verzamelsysteem voor energieverbruik Hanteren erkende kwantificeringsmethode (methode van SKAO) Aanstellen Duurzaamheidcoördinator per werkmaatschappij Interne controle op juistheid en volledigheid Externe verificatie Carbon Footprint Externe certificatie CO2 prestatieladder
6.2 Taakverdeling en verantwoordelijken Voor een succesvolle implementatie van een energiemanagementprogramma is het noodzakelijk om een heldere taakverdeling af te spreken en verantwoordelijken aan taken te koppelen. Het is van belang dat het hogere management committeert aan de implementatie van het energiemanagementprogramma. Als onderdeel van dit commitment moet het management van een TBI Infra werkmaatschappij een duurzaamheidcoördinator aanstellen. Functie: • Directievertegenwoordiger:
Naam: Jan de Jong (Directeur) Marcel Sterk (Directeur) Jos Timmermans (Timmermans) Kees de Jong (Servicis)
• Duurzaamheidscoördinator:
Elwin Roelfsema(Mobilis) Rick Riggelink (VFT) Laurens Been (Timmermans) Matthew Ketel (Servicis)
Beschrijving taken en verantwoordelijkheden: • De Directievertegenwoordiger heeft de operationele bevoegdheid om over implementatie van energiereductie kansen in de organisatie te beslissen. De programmamanager is eindverantwoordelijk voor het duurzaamheidprogramma van TBI Infra en legt rechtstreeks verantwoording af aan de directie. • De duurzaamheidcoördinator initieert en implementeert energiereductie kansen en ondersteunt betrokken medewerkers. De duurzaamheidcoördinator legt verantwoording af aan de programmamanager. Tot de werkzaamheden van de duurzaamheidcoördinator bij het tot stand komen van de Carbon Footprint Analyse behoren onder meer:
Blad
Datum opgesteld
19 van 26
8 december 2009 Datum gewijzigd
24 juni 2015 Referentie
1301-1301
• • • • • • • •
Analyseren en vaststellen van de organizational boundary; Ontwikkelen van een robuust data verzamelsysteem; Training en scholing van betrokken medewerkers op projecten; Vaststellen van emissiebronnen en eventuele emissieputten; Vaststellen kwantificeringsmethodologie; Uitvoeren van controles op accuraatheid; Inplannen van externe audit voor verificatie van de Carbon Footprint. Identificeren van kansen tot verbetering.
6.3 Documentbeheer Informatie wordt centraal verzameld, beheerd en gearchiveerd door de duurzaamheidcoördinator. TBI Infra heeft voor het verzamelen van informatie een speciale mailbox duurzaamheid gecreëerd (duurzaamheid@TBI Infra.nl). Voor het beheren en archiveren maakt TBI Infra gebruik van beheersoftware (DigiOffice), digitale netwerkopslag onder de afdeling duurzaamheid en analoge archivering in ordners. Op deze wijze ontstaat een centraal en compleet archief van verzamelde informatie en Carbon Footprint analyses. 6.4 Communicatie Effectieve interne en externe communicatie is essentieel en draagt bij aan een succesvolle implementatie van dit energiemanagementprogramma alsmede van de energie reducerende maatregelen. De wijze waarop TBI Infra intern en extern gaat communiceren wordt beschreven in het communicatieplan. TBI Infra streeft naar het actief betrekken van haar medewerkers bij het energievraagstuk. Door effectieve en gerichte communicatie naar haar medewerkers wil TBI Infra bewustzijn creëren en haar medewerkers stimuleren om te participeren in het reduceren van de energiebehoefte, door met ideeën en voorstellen te komen om de energiereductie verder te reduceren. Het kan hier zowel gaan om kansen voor persoonlijke bijdrage als optimalisaties binnen het bedrijf. 6.4.1
Voortgangsrapportage
TBI Infra analyseert en rapporteert haar energieverbruik en CO2 uitstoot halfjaarlijks middels een voortgangsrapportage. Uit deze analyse volgt onder meer waar veel energie is gebruikt, waar veel CO2 emissie is vrijgekomen en waar potentieel veel reductie te behalen valt op basis van de verbruiksgroten. Daarnaast worden trends in energieverbruik en CO2 emissie inzichtelijk gemaakt. Iedere analyse omvat minimaal: • • • • • • •
De organizational boundary (tevens separaat niet-openbaar document) Het energieverbruik over het onderzoeksjaar. Het energieverbruik uit het verleden. Trendanalyse energieverbruik. Identificatie van gebieden met het grootste energieverbruik. Een schatting van het energieverbruik over de komende periode. Identificatie voor verdere reductie energieverbruik.
Dit hoofdstuk heeft betrekking op onderdeel 9 van het processchema (zie bijlage B).
Blad
Datum opgesteld
20 van 26
8 december 2009 Datum gewijzigd
24 juni 2015 Referentie
1301-1301
Bijlage A: Begrippenlijst Begrip A-aanbieder
C-aanbieder
Carbon footprint
Energie audit Scope 1
Scope 2
Scope 3
Definitie Een A-aanbieder is een aanbieder die behoort tot de grootste aanbieders van het bedrijf die samen verantwoordelijk zijn voor tenminste 80% van de inkoopomzet. Een C-aanbieder (concernaanbieder) is een aanbieder die een zeggenschapsrelatie heeft (financiële en of operationele controle) binnen hetzelfde concern als de ontvanger van de aanbieding. Of anders gezegd aanbieder en ontvanger zijn beide geheel of gedeeltelijk lid (in termen van zeggenschap, control, eigendom etc.) van het zelfde concern. Carbon footprint staat synoniem voor CO₂-voetafdruk of CO₂-emissieinventaris: een maat voor de uitstoot van CO₂ als gevolg van het gebruik van fossiele brandstoffen in het verkeer, luchtvaart, transport, productie van elektriciteit, verwarming et cetera. Een energie audit is een milieu audit met de focus op de energieaspecten van het bedrijf. Scope 1 of directe emissies zijn emissies door de eigen organisatie, zoals emissies door eigen gas gebruik (bijv. gas boilers, warmtekrachtinstallaties en ovens) en emissies door het eigen wagenpark. Scope 2 of indirecte emissies zijn emissies die ontstaan door de opwekking van elektriciteit die de organisatie gebruikt, zoals emissies door centrales die deze elektriciteit leveren. SKAO rekent zakelijk gebruik privéauto’s en vliegtuiggebruik tot scope 2. Scope 3 emissies of overige indirecte emissies zijn een gevolg van de activiteiten van het bedrijf (de organisatie) maar komen voort uit bronnen die geen eigendom van het bedrijf zijn noch beheerd worden door het bedrijf.
Blad
Datum opgesteld
21 van 26
8 december 2009 Datum gewijzigd
24 juni 2015 Referentie
1301-1301
Bijlage B: Procedure ‘Energie en CO2’ Versie: Datum: Proceseigenaar: Bladnummer:
Energie en CO2
Input
Processen
Duurzaamheid Procesnummer: Pagina-1 Procesnaam: Energie en CO2
Output Organizational Boundary
Start
1. Vaststellen Carbon Footprint
Energiestromen en -verbruiken
Definitief 23-5-2013 Statutair Directeur Blad 1 van 1
Carbon Footprint
Index
Toelichting Doel Reductie energieverbruik en CO2 uitstoot Procedure moet jaarlijks doorlopen worden CF = Carbon Footprint EMP = Energie Management Programma DHC = Duurzaamheidscoördinator MMR = Milieu Maatregelen Register 1. Vaststellen Carbon Footprint
2. Analyse reductiekansen en -doel
Milieu Maatregelen Register (MMR)
Beleidsverklaring
Voortgangsrapportage
3. Actualiseren Energiebeleid
Beleidsverklaring
- Procesverantwoordelijke: DHC - Vaststellen Organizational Boundary aan de hand van inkoopomzetten - CF (eis 3A1) dient twee maal per jaar vastgesteld te worden (rekenmodel). - Opstellen rapportage grondslagen CF conform ISO14064-1 paragraaf 7.3 - Voortgangsrapportage dient twee maal per jaar opgesteld te worden (eis 5C3) - Jaarlijkse verificatie C.F. door KEMA (eis 3B2) 2. Analyse reductiekansen en -doelstelling - Procesverantwoordelijke: DHC - Evaluatie huidige maatregelen en doel/taakst. - Inventarisatie nieuwe reductiekansen (MMR) 3. Actualiseren Energiebeleid
EMP
4. Actualiseren EMP
EMP
- Procesverantwoordelijke: DHC - Optioneel proces, n.a.v. nieuwe inzichten - Onderteken door directie (eis 3B2) 4. Actualiseren Energiemanagement programma (EMP)
Communicatieplan
5. Actualiseren Communicatieplan
Communicatieplan
- Procesverantwoordelijke: DHC - Optioneel proces, n.a.v. nieuwe inzichten - Mogelijk input uit preventieve maatregelen 5. Actualiseren communicatieplan
PVA Energie- en CO2-reductie
Energie en CO2
6. Opstellen Actieplan
7. Management Akkoord?
Actieplan
- Procesverantwoordelijke: DHC - Optioneel proces, n.a.v. nieuwe inzichten - Mogelijk input uit preventieve maatregelen 6. Opstellen Actieplan
NEE
Milieu Maatregelen Register
- Procesverantwoordelijke: DHC - Bepalen effectieve reductiemaatregelen om de in het energiebeleid verwoorde doelstelling te behalen - Geld voor vastgestelde periode - Voorstel richting directie ter goedkeuring 7. Akkoord management (directie)
JA
8. Implementatie maatregelen
Milieu Maatregelen Logboek
- Procesverantwoordelijke: DHC - JA: implementatie maatregelen (8.) - NEE: herzien actieplan vanaf (2.) 8. Implementatie maatregelen - Procesverantwoordelijke: DHC - Impelmentatie conform actieplan, bijhouden in Logboek (is onderdeel van MMR)
9. Interne + externe communicatie
Communicatieplan
Interne & Externe communicatie
9. Interne en externe communicatie - Procesverantwoordelijke: DHC - Communicatie mbt energie en CO2 (milieu) conform comminicatieplan - Uitvoeren communicatie: PR-functionaris
10. Monitoren maatregelen
Milieu Maatregelen Register 10. Monitoren maatregelen - Procesverantwoordelijke: DHC - Vergelijken gewenst effect met behaald effect - Uitvoeren monitoren conform kansdossiers - Resultaten voorleggen aan directie
JA
11. Gewenst effect?
11. Gewenst effect
NEE
Corrigerende maatregelen
Milieu Maatregelen Register (MMR)
Actieplan
12. Corrigerende maatregel(en)
13. Evaluatie en procesverbetering
Einde proces
Corrigerende maatregel(en)
- Procesverantwoordelijke: DHC - Kwalitatief/kwantitatief meten effect maatregel - Ja: evaluatie en procesverbetering (13.) - Nee: nemen corrigerende maatregelen (12.) 12. Corrigerende maatregelen
Milieu Maatregelen Register
- Procesverantwoordelijke: DHC - Bijsturen/veranderen reductiemaatregel(en) - Vaststellen corrigerende maatregelen (bijhouden in overzicht) 13. Evaluatie en procesverbetering
Preventieve Maatregelen
- Procesverantwoordelijke: DHC - Evalutatie procedure ‘Energie en CO2’ - Vaststellen prefentieve maatregelen (bijhouden in overzicht) - Vergelijken gewenst effect met behaald effect - Dient als input voor managementreview
Blad
Datum opgesteld
22 van 26
8 december 2009 Datum gewijzigd
24 juni 2015 Referentie
1301-1301
Bijlage C: Conversiefactoren ‘Energie’
A
B
C
Elektriciteitsverbruik voor andere doeleinden dan vervoer Grijze stroom (2005 en eerder) Grijze stroom (2006) GJ / Grijze stroom (2007 en kiloWattuur 2008) Grijze stroom (2009) 0,0036 Grijze stroom (2010 en later) Windkracht GJ / Waterkracht kiloWattuur Zonne-energie Elektriciteit uit stortgas Biomassa zie reken-voorschrift Overige groene stroom GJ / 0,0036 verbruikt tot 1 juli 2011 kiloWattuur
Benzine Diesel LPG Stookolie A
Overige energiedragers voor andere doeleinden dan vervoer 0,0329 Bron: 2011 Guidelines to Defra / DECC's GHG 0,0359 Conversion Factors for Company Reporting. Op GJ / liter 0,0234 basis van berekening kg CO2/GJ factor (gebaseerd 0,0352 op Net Calorific Value).
Aardgas
0,0319
GJ/Nm3
Bron: 2009 U.S. Energy Information Administration
Propaan
0,0237
GJ/liter
Bron: Perry’s Chemical Engineering Handbook (NCV), herberekend m.b.v. de ideale gaswet en aanname van 3,8 liter per Nm3
Blad
Datum opgesteld
23 van 26
8 december 2009 Datum gewijzigd
24 juni 2015 Referentie
1301-1301
Bijlage D: Conversiefactoren ‘CO2’ Conversiefactoren SKAO www.CO2 emissiefactoren.nl
15-04-2015
Personenvervoer Personenvervoer vliegtuig
A
< 700 km
278
700 - 2.500 km
187
> 2.500 km
137
g CO2 / reizigerskm
Personenvervoer conventionele personenauto B
C
Benzine
2.271
Diesel
2.608
LPG
1.610
Benzine (Klasse < 1,4 ltr)
147
Benzine (Klasse 1,4 - 2,0 ltr)
186
Benzine (Klasse > 2,0 ltr)
210
Benzine (Klasse gemiddeld)
179
Diesel (Klasse < 1,7 ltr)
135
Diesel (Klasse 1,7 -2,0 ltr)
171
Diesel (Klasse >2,0 ltr)
193
Diesel (Klasse gemiddeld)
D
E
G
g CO2 / voertuigkm
g CO2 / voertuigkm
0
LPG (Klasse gemiddeld)
175
Minibus (max. 9 personen) Benzine
252
Minibus (max. 9 personen) Diesel
240
Minibus (max. 9 personen) LPG
221
Brandstoftype niet bekend
210
Personenvervoer hybride auto Middenklasse auto (Toyota Prius, Honda Civic IMA) F Hogere klasse auto (Lexus GS450h, Lexus RX400h) Personenvervoer collectief
g CO2 / liter brandstof
g CO2 / voertuigkm
g CO2 / voertuigkm
g CO2 / voertuigkm
142 g CO2 / voertuigkm 225
Touringcar
27
Streekbus
109
Stadsbus
118
Metro / tram
0
Stoptrein
19
Intercity
0
Stoptrein + Intercity
0
Hoge snelheidstrein
60
g CO2 / voertuigkm
Blad
Datum opgesteld
24 van 26
8 december 2009 Datum gewijzigd
24 juni 2015 Referentie
1301-1301
Goederenvervoer Goederenvervoer algemeen Benzine Diesel LPG A Stookolie Bio-ethanol
2.780 3.135 1.860 3.185 1.600
g CO2 / liter brandstof
Vervoer bulk goederen
B
Vrachtauto < 20 ton Vrachtauto > 20 ton Trekker met oplegger
296 115 82
Trein (elektrisch)
25
Trein (diesel) Trein (combinatie) Binnenvaart (350 ton)
31 27 51
Binnenvaart (550 ton)
50
Binnenvaart (1350 ton)
43
Binnenvaart (5500 ton)
22
Zeevaart (1800 ton)
76
Zeevaart (8000 ton)
28
Zeevaart (30000 ton)
13
g CO2 / tonkm
Vervoer containers / non bulk goederen
B
Bestelauto
628
Vrachtauto 3,5 - 10 ton
481
Vrachtauto 10 - 20 ton
297
Vrachtauto > 20 ton
132
Trekker met oplegger
100
Trein (elektrisch)
20
Trein (diesel)
25
Trein (combinatie)
22
Binnenvaart (32 TEU) Binnenvaart (96 TEU) Binnenvaart (200 TEU) Binnenvaart (470 TEU) Zeevaart (150 TEU) Zeevaart (580 TEU) Zeevaart (4000 TEU)
45 55 42 32 86 42 23
g CO2 / tonkm
Elektriciteitsverbruik voor andere doeleinden dan vervoer
A
B
Grijze stroom (2005 en eerder)
526
Grijze stroom (2006)
500
Grijze stroom (2007 en 2008)
500
Grijze stroom (2009)
470
Grijze stroom (2010 en later)
455
Windkracht
0
Waterkracht Zonne-energie
0
Elektriciteit uit stortgas
80
0
Biomassa C
Overige groene stroom verbruikt tot 1 juli 2011
g CO2 / kiloWattuur
g CO2 / kiloWattuur
zie reken-voorschrift 300
g CO2 / kiloWattuur
Blad
Datum opgesteld
25 van 26
8 december 2009 Datum gewijzigd
24 juni 2015 Referentie
1301-1301
Overige energiedragers voor andere doeleinden dan vervoer
A
B
Benzine Diesel LPG Stookolie Bio-ethanol Vloeibare fossiele primaire brandstoffen Ruwe aardolie Orimulsion Aardgascondensaat Vloeibare fossiele secundaire brandstoffen
2.741 3.232 1.805 3.185 1.240
g CO2 / liter
3.735 2.610 3.400
g CO2 / kg
Petroleum Leisteenolie Ethaan
3.099 2.793 2.784
Nafta's Bitumen Smeeroliën
3.225 3.381 3.035
Petroleumcokes
3.432
Raffinaderij grondstoffen Raffinaderij gas Chemisch restgas
3.152 3.028 2.820
Overige oliën
2.947
g CO2 / kg
Vaste fossiele primaire brandstoffen Anthraciet
2.880
Cokeskolen
2.688
Cokeskolen (cokeovens)
2.728
Cokeskolen (basismetaal)
2.568
(Overige bitumineuze) steenkool
2.339
Sub-bitumineuze kool
1.816
Bruinkool
2.020
Bitumineuze leisteen Turf
g CO2 / kg
952 1.035
Vaste fossiele secundaire brandstoffen Steenkool- en bruinkoolbriketten
2.018
g CO2 / kg
Houtmot
44.000
g CO2 / m3
Gasvormige fossiele brandstoffen Aardgas C
Biogas (stortgas)
1.884 398
Biogas (co-vergisting mais-mest)
1.260
Methaan
2.000
Propaan
1.530
g CO2 / Nm3
g CO2 / liter
Warmte
D
E
Warmtelevering STEG
11.300
Warmtelevering-kolencentrale
18.500
Warmtelevering AVI
20.000
Warmtelevering gasmotor WKK
70.300
Warmtelevering geothermie
3.000
Warmtelevering uit overige productiefaciliteiten
20.000
g CO2 / GJ
g CO2 / GJ
Blad
Datum opgesteld
26 van 26
8 december 2009 Datum gewijzigd
24 juni 2015 Referentie
1301-1301
Bijlage E: Referentietabel Conform eis 3.B.2 van de CO2 Prestatieladder is de verwijzing naar de NEN-ENISO 50001 een referentie, de implementatie van dit volledige managementsysteem is niet een vereiste. In termen van deze norm dient ten minste voldaan te worden aan de paragrafen zoals opgenomen in de onderstaande tabel. Middels deze referentietabel is een koppeling gemaakt tussen de norm en dit EMP. ISO50001
EMP
4.4.3
H2
Rapporteringseis Uitvoeren van een energiereview
4.4.4
H2
Opstellen referentiekader
4.4.5
H2
Vastleggen van performance indicators voor monitoren
4.4.6
H3
Doelstellingen, taakstellingen en management actieplan met betrekking tot energie
4.6.1
H4
Monitoring, meten en analyseren
4.6.4
H5
Afwijkingen, correcties, corrigerende en preventieve maatregelen
Conform eis 4.A.2 dient er een kwaliteitsmanagementplan voor de inventaris aanwezig te zijn. Middels deze referentietabel is een koppeling gemaakt tussen de norm en dit EMP. ISO14064-1
EMP
6.1.1
H6
6.1.2
H6
Rapporteringseis Kwaliteitsmanagement