Actua I iteiten overzicht ru i mtel ii k bestuursrecht 2008 WRO/WÔningwetlWet algemene: bepaling-en omgevinôlrè¿nrì il : ,.1. .. 2008 gaat de geschiedenis
in als het jaar
waarin een omvangrijke
wetgevingsoperatie op het terrein van de ruimtelijke ordening en aanverwante
wetgeving haar finale beleefde. In dit actualiteitenoverzicht wordt daaraan
dan ook vanzelfsprekend de nodige aandacht besteed. Daarnaast zullen zoals gebruikelijk de 'highlights' uit de ruimtelijk relevante jurisprudentie de revue passeren. Wegens de noodzakelijke beperking van de omvang van
dit artikel is ervoor gekozen
slechts de actuele ontwikkeüngen betreffende
mw. mr. J.J, van Loenen-deWild
mr. R.J. Lucassen
de Wet ruimtelijke ordening (inclusief de grondexploitatie), de Woningwet
en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te belichten. Eveneens interessante en relevante onderwerpen als het planschaderecht, de Wet voorkeursrecht gemeentenl en de Onteigeningswet moesten noodgedwongen
buiten beschouwing worden gelaten.
1. RurrurrLrJKE 1.1.
oRDENTNG
Wetgeving
Algemeen
juli 2OOB zijn de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) in werking getreden.2 Hiermee zijn een nieuw juridisch kader, nieuwe instrumenten en nieuwe procedures ontstaan. Voor een overzicht daarvan moge hier kortheidshalve worden verwezen naar het artikel dat Spijker en De Vries hierover eerder vôor dit tijdschrift schreven.3 In aanvulling daarop zd. ín deze kroniek het kort aandacht worden besteed aan enkele aspecten betreffende structuurvisies, bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen waarin het Bro afiarijkt van het BRO 1985. Voorts zal worden ingegaan op het overgangsrecht bij de Per 1
'grondexploitatiewet' (onderdeel van de Wro).
In het
overzicht Actualiteiten ruimtelijk bestuursrecht
2007'a werd aangegeven dat het voornemen bestond om in de ruimtelijke wetgeving een zogeheten'bestuurlijke lus' op te nemen. Dit is een mogelijkheid voor overheden om han-
gende een bestuursrechtelijke procedure door de rechter geconstateerde gebreken in de bestuurlijke besluiworming (veelal betrekking hebbende op de motivering of de zorgvuldigheid) te herstellen, zodat het niet hoeft te komen tot een vernietiging van het aangevallen besluit met als gevolg dat de gehele procedure moet worden overgedaan. Inmiddels is daartoe een wetsvoorstel ingediend.s
Het Besluit ruimtelijke ordening De Wro bepaalt in een aantal artikelen dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels worden of
16
Vastgoed !'åfiêt
kunnen worden gegeven ter uitwerking van bepaalde onderdelen van die wet. In het Bro is aan deze bepalingen uitvoering gegeven. Het doel van het Bro is uniformering en standaardisering, waardoor helderheid en rechtszekerheid ontstaat. Het Bro geeft algemene regels voor de vormgeving, inrichting, beschikbaarstelling, bekendmaking en terinzagelegging van ruimtelijke besluiten en de toelichting of onderbouwing daarbij. Naast inhoudelijke bepalingen bevat het Bro ook procedureregels voor verschillende planologische besluiten, financiële bepalingen en overgangsbepalingen.
Structuurvisies Een structuurvisie is een beleidsdocument waarin de uitgangspunten van het ruimtelijk beleid worden vastgelegd. De juridische status van een structuurvisie is indicatief, maar biedt wel een basis voor bemoeienis van hogere overheden en bindt het vaststellende overheidsorgaan zelf.6 Bij de opstelling van het Bro is rekening gehouden met het uitgangspunt van de Wro dat de structuuryisie zo veel mogelijk vorm- en procedurevrij dient te zijn. Structuurvisies komen tot stand in overleg met de verschillende bestuurslagen en overheidsorganen. In de kennisgeving wordt vermeld of en zo ja, op welke wijze participatie van in elk geval het publiek zal plaatsvinden.
Omdat maatschappelijk draagvlak essentieel is
wodt bij
een structuuryisie aangegeven hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van de structuurvisie
zijn betrokken. Overigens bevat het Bro geen verdergaande eisen met betrekking tot de inhoud van structuurvisies. Wel dienen structuurvisies vanaf 1 juli 2009 digitaal beschikbaar te zijn. Het Bro bevat daarvoor enige bepalingen en biedt tevens de grondslag voor een ministeriële regeling over de vormge-
ving, inrichting en de beschikbaarheid langs elektronische weg van structuurvisies. De betreffende regeling (Regeling standaarden ruimtelijke ordening) is inmiddels gepubliceerd en zalper 1 juli 2009 in werking treden.T Bestemmingsplannen Het Bro bepaalt dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding yan een bestemmingsplan (of projectbesluit) overleg pleegt met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorgvoor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In sommige gevallen kan op last van een hogere overheid worden afgezien van het voeren van overleg. Indien overleg heeft plaatsgevonden, dienen de uitkomsten daarvan te worden opgenomen in de toelichting bij het bestemmingsplan. Anders dan het Bro 1985 bevat het Bro geen regels over de beschrijving in hoofdlijnen (bih). Omdat bij een bih sprake is van een beleidsmatige beschrijving past het bih niet bij het uitgangspunt van de Wro dat er een scheiding dient te zijn tussen beleid en normstelling.
Het Bro bevat bepalingen omtrent standaardregels in bestemmingsplannen. Deze standaardbepalingen moeten in elk bestemmingsplan worden opgenomen. Het gaat om standaardregels voor het overgangsrecht voor bouwwerken en voor gebruik van grond en bouwwerken bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan. De standaardbepalingen gelden ook voor een inpassingsplan, dat na vaststelling onderdeel wordt van het bestemmingsplan. Het niet ofnietjuist opnemen van de standaardovergangsbepalingen maakt dat het bestemmingsplan in strijd met het recht is.8 Veel wijheid blijft er voor de gemeenteraad op dit punt dlrs niet over. Enkel bij een vergroting van een onder het overgangsrecht vallend bouwwerk kan de gemeenteraad in plaats van de maximale 10% afidjken door een lager percentage op te nemen. Daarnaast bepaalt het Bro dat de gemeenteraad bevoegd is persoonsgebonden overgangsrecht in een bestemmingsplan op te nemen voor gevallen waarin toepassing van het overgangsrecht tot een onbillijkheid zou kunnen leiden. De raad kan deze bepaling zelfvormgeven.
Ook bestemmingsplannen dienen digitaal beschikbaar te zijn. Verschil met de structuurvisie is echter dat de digitaliseringsverplichting voor bestemmingsplannen al vanaf 1 juli 2008 geldt. In het Bro is een overgangsregeling opgenomen voor het vaststellen en vastleggen van bestemmingsplannen, waardoor gemeenten tot l juli 2009 kunnen kiezen voor een papieren of een digitaal bestemmingplan.e lGest de gemeente voor het eerste, dan dient zij tegelijkertijd wel een verbeelding in elektronische vorm vast te stellen. Wordt gekozen voor een digitaal bestemmingsplan dan moet tegelijkertijd een verbeelding op papier worden vastgesteld.
Projectbesluiten Het Bro regelt voor projectbesluiten wijwel hetzelfde als voor bestemmingsplannen. Het Bro stelt regels omtrent vooroverleg, uitvoerbaarheid, eisen aan de ruimtelijke onderbouwing en afstemming van het projectbesluit met de Wet Geluidhinder. Voorts gelden de algemene bepalin-
Actualiteitenoverzicht ruimteliik bestuursrecht 2008
uit het Bro voor digitale vastlegging, vaststelling en beschikbaarstelling van ruimtelijke besluiten en bestaat de mogelijkheid om bij ministeriele regeling nadere regels te gen
stellen.
Beheersverordeningen Een beheersverordening wordt opgesteld voor gebieden waar geen 'ruimtelijke ontwikkeling' wordt voorzien. Het Bro schrijft voor dat in een beheersverordening overgangsrecht ten aanzien van gebruik moet worden opgenomen als onder bestaand gebruik wordt begrepen het onder het voorafgaande bestemmingsplan toegestane gebruik. Er is van afgezien in het Bro nog nadere regels op te nemen over de voorbereiding en de inhoud van de verordening. Het doel van de beheersverordening is immers om gemeenten een eenvoudig instrument te bieden dat in plaats van een bestemmingsplan kan worden toegepast in laagdynamische gebieden; daarbij past het niet om in het Bro regels op te nemen die vergelijkbaar zijn met de regels voor het bestem-
mingsplan.
Grondexploitatie
In het hiervóór al gememoreerde artikel in dit tijdschrift over de nieuwe Wro is ook aandacht besteed aan de daarvan onderdeel uitmakende regeling omtrent de grondexploitatie. De auteurs van dat artikel besteedden geen aandacht aan het overgangsrecht betreffende de grondexploitatie; daarom passeren hierna enkele overgangsrechtelijke aspecten op dat vlal< de revue.
Volgens de overgangsregeling behorende bij de nieuwe Wro blijft de oude \4/RO gedurende de herzieningstermijn van tien jaar (gerekend van de datum van inwerkingtreding) van toepassing op een bestemmingsplan waawan het ontwerp ter inzage is gelegd vóór 1 juli 2008. Wanneer een dergelijk plan op enig moment wordt herzien, zal dat in principe gepaard moeten gaan met de vaststelling van een exploitatieplan (tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd). Wanneer het bestaande bestemmingsplan een globaal, nader uit te werken plan betreft, waarbij aan de uitwerkingsplicht nog niet was voldaan op 1 juli 2008, kan niet gelijktijdig met het desbetreffende uitwerkingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, omdat een exploitatieplan niet voor het eerst aan een uitwerkingsplan kan worden gekoppeld. Indien een gemeente in de situatie van een eerst na l juli 2008 uit te werken moederplan toch een exploitatieplan voor de daarin begrepen gronden wenst vast te stellen, dan kan dat alleen wanneer zij eerst het moederplan herziet, waarbij gelijktijdig met die planherziening het exploitatieplan wordt vastgesteld. Een gemeentelijk structuurplan op basis van de oude \AIRO
wordt vanaf 1 juli 2008 aangemerkt als een gemeentelijke structuurvisie volgens de nieuwe Wro. In principe hoeft de
gemeente dus niets aan dat document te veranderen. Maar
als zij voor zíchzelf de mogelijkheid wil creëren om in de toekomst tot bepaalde vormen van kostenverhaal te komen, dan zal zij die structuurvisie toch in een aantal opzichten moeten aanpassen. Zo biedt de wet de mogelijkheid om bovenplanse kosten voor meerdere locaties in de exploitatieopzet op te nemen in de vorm van een fondsbijdrage, op voorwaarde dat voor die locaties een structuurvisie is vastge-
Vastgoed !'åfiåi
I
I
17
steld die aanwijzingen geeft over de bestedingen die ten laste van het fonds kunnen komen. De gemeente zal de desbetreffende locaties alsmede dergelijke aanwijzingen omtrent de besteding dus moeten opnemen/verwerken in de structuurvisie. En wanneer de gemeente van haar contractspartij bij
plan in procedure te brengen op de enkele grond dat het uitblijven van een gezamenlijk particulier initiatief van de betrokken grondeigenaren in de weg stond aan het realiseren van de door het gemeentebestuur gewenste ruimtelijke
een anterieure grondexploitatieovereenkomst een financiele bijdrage aan ruimtelijke ontwikkelingen verlangt, zalzlj die ruimtelijke ontwikkelingen in de structuurvisie moeten hebben benoemd (en gemotiveerd). Omdat een dergelijke verhaalsmogelijkheid in het verleden niet bestond, zal de gemeente haar tot structuuryisie omgedoopte structuurplan hierop moeten aanpassen.
genade vinden in de ogen van de Afdeling.l3
De nieuwe Wro verplicht de gemeente niet langer tot het vaststellen van een exploitatieverordening. Het is een gemeente echter niet aan te bevelen om de bestaande exploitatieverordening (oude stijl) nu maar in te treld<en. Deze bestaande verordening blijft namelijk van toepassing op exploitatieovereenkomsten gesloten vóór l juli 2008, alsmede op overeenkomsten die na l juli 2008 worden geslo-
ten ter uitvoering van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór
1
juli
2008 ter inzage is gelegd.
1.2. Jurisprudentie
Bestemmingsplannen Het komt meer en meer voor dat de financiële uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in twijfel wordt getrokken met een beroep op ongeoorloofde staatssteunlo, bijvoorbeeld in het kader van gemeentelijke grondtransacties. In een geval waarin een gemeente in het kader van het zogenoemde bouwclaimmodel een samenwerkingsovereenkomst had gesloten met projectontwikkelaars die de ontwikkelingslocatie zouden realiseren, werd door een appellant opgeworpen dat die samenwerkingsovereenkomst een vermoeden van staatssteun opleverde. De Afdeling oordeelde evenwel dat er geen aanwijzingen waren voor verboden staatssteun, nu de gemeente de grond van de marktpartijen had verworven tegen een prijs gelijk aan de marktwaarde en een aantal bouwkavels had teruggeleverd aan deze partijen tegen een eveneens marktconforme prijs, waarin de door de gemeente
gemaakte grondexploitatiekosten waren verdisconteerd. Voorts nam de Afdeling hierbij in aanmerking dat de bouw van de woningen plaatsvond voor rekening en risico van de marktpartijen met wie de samenwerkingsovereenkomst was gesloten en dat niet in geschil was dat het afzetrisico van de bouwkavels geheel was gedekt.11 Wijzig i ngs- en
itwerki ngspl a n nen Een wijzigingsplan kan niet worden aangemerkt als een u
besluit op aanwaag. De uit een bestemmingsplan voortvloeiende bevoegdheid tot het opstellen van een wijzigingsplan is immers niet afhankelijk van een verzoek om gebruik te maken van die bevoegdheid; overigens is het college van B&W bij de concrete uitoefening van die bevoegdheid niet gebonden aan de inhoud van enig verzoek. Het is dus niet van belang wie om toepassing van de wijzigingsbevoegdheid heeft verzocht.12 B&W mogen weliswaar een verzoek weigeren om een uitwerkingsplan op te stellen, maar zullen dat dan wel behoorlijk moeten motiveren. Een weigering om een uitwerkings-
18
Vastgoed
5.'êfúâi
samenhang tussen verschillende percelen grond, kon geen
Een bij het moederplan gegeven wijzigingsbevoegdheid moet 'objectief begrensd' zijn. In het kader van beroep tegen een wijzigingsplan kan worden aangevoerd dat de wijzigingsbevoegdheid onverbindend is wegens het ontbreken van de vereiste objectieve begrenzing, en de bestuursrechter zal dat dan moeten toetsen. I(omt hij daarbij tot het oordeel dat van onverbindendheid geen sprake is, dan sluit dat niet uit dat hij het beroep tegen het wijzigingsplan toch gegrond acht om reden dat daarbij is getreden buiten de door de wijzigingsbevoegdheid gestelde grenzen. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de vaststelling van een wijzigingsplan waarbij B&W, zonder dat het moederplan daarin voorzag, de voorschriften van het moederplan hadden aangevuld met enkele nieuwe voorschriften en nadere aanduidingen op de plankaart hadden aangebracht.la
Opmerkelijk was een uitspraak van de Afdeling over de wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het bestemmingsplan van de gemeente Leiden inzake de aanleg van de Rijn-Gouwelijn (een zogeheten'lightrailproject').1s
Iftarblijkelijk was ten
tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan het tracédeel nog tamelijk onzeker, want de raad had in dit geval de bevoegdheid tot het aanbrengen van wijzigingen van de plankaart en enkele planvoorschriften aan zichzelf voorbehouden. De Afdeling vond deze wijzigingsbevoegdheid toelaatbaar. Het opmerkelijke van deze uitspraak schuilt daarin dat het over het algemeen juist niet toelaatbaar wordt geacht om een wijzigingsbevoegdheid op te nemen die het mogelijk maakt om de structuur van het bestemmingsplan
ingrijpend aan te passen. Zowel de \A/RO als de Wro bevatten de regel dat een uitwerkings- of een wijzigingsplan, waarvooÍ een lichtere procedure geldt dan voor het bestemmingsplan, op dezelfde eenvoudige wijze kan worden herzien zolang de bestemming uit een vorig uitwerkings- of wijzigingsplan nog niet is gerealiseerd. Is dat laatste wel het geval, dan moet een bestemmingsplanherziening worden gevolgd. Die consequentie wordt nog wel eens over het hoofd gezien.i6 Proces rechte I ij ke a specte n Hoewel de wettelijke inspraakverplichting op grond van het oude art. 6a'WRO al enige jaren geleden is komen te vervallen, bieden tal van gemeenten een inspraakmogelijkheid met betrekking tot voorontwerpbestemmingsplannen. Als aan die inspraak echter gebreken blijken te kleven, kan dat nooit leiden tot aantasting van de rechtmatigheid van het bestemmingsplan.lT Hoewel het huidige Bro verplicht tot kennisgeving van onder meer een voorgenomen voorbereiding van een bestemmingsplan waarbij sprake is van ruimtelijke ontwikkelingen, is dat geen verplíchting tot het bieden van inspraak, en dus is de verwachting dat de zojuist genoemde uitspraak zijn gelding behoudt onder de VWo.
Voorheen gold als vaste jurisprudentie dat het bestuursorgaan de bij hem ingediende zienswijzen of bedenkingen die niet nader gemotiveerd waren, zonder meer buiten behandeling diende te laten; het bestuursorgaan mocht de indiener niet in de gelegenheid stellen het motiveringsgebrek binnen een daartoe gestelde termijn te herstellen. Thans is de Afdeling 'om' en oordeelt zij dat, indien een bestemmingsplan met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure is voorbereid, het zorgvuldigheidsbeginsel met zich brengt dat de indiener van de binnen de wettetijke termijn ingebrachte maar niet nader aangeduide bezwaren onverwijld in de gelegenheid wordt gesteld om deze binnen twee weken alsnog van gtonden te voorzien.ls
Als het bestuursorgaan door middel van de vereiste publicaties betreffende een planontwikkeling onduidelijkheid creëert of laat bestaan over de exacte begrenzing van het plangebied, waardoor de burger niet in de gaten heeft dat het plan ook zijn belangen raakt, dan is het feit dat die burger niet (tijdig) zijn bezwaren tegen die ontwikkeling naar voren heeft gebracht in de ogen van de Afdeling verschoonbaar.le
Redelijke termijn Procederen tegen de overheid vergt veelal een lange adem van de appellant. Over de waag, of in een voorkomend geval de 'redelijke termijn'van art. 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele wijheden (EVRM) is overschreden, heeft de Afdeling in 2008 enkele interessante uitspraken gedaan. In een klacht dat de redelijke termijn is overschreden, moet volgens de Afdeling een verzoek om vergoeding van de daardoor geleden schade worden geacht besloten te liggen.2o De vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedragvan appellant gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belangvan appellant. Bij de beoordeling van de redelijke termijn dient de duur van de procedure als geheel in aanmerking te worden genomen. In een geval
waarin sinds de indiening van het bezwaarschrift tegen een met binnenplanse wijstelling verleende bouwvergunning tot aan de uitspraak van de Afdeling ruim elf jaar was verstreken, oordeelde de Afdeling dat de redelijke termijn was overschreden. Voor dergelijke zaken acht de Afdeling in beginsel een totåle lengte van de procedure van ten hoogste vijf jaar redelijk, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste één jaar mag duren, de behandeling van het beroep ten hoogste twee jaar mag duren en de behandeling van het hoger beroep eveneens ten hoogste twee jaar mag duren. Omdat de redelijke termijn in dit geval met zo'n zes jaar was overschreden en volledig kon worden toegerekend aan het bestuursorgaan, kende de Afdeling appellant op diens verzoek een immateriële schadevergoeding toe van in totaal € 6.000 (€ 500 per halfjaar).21
Overgangsrecht
Het overgangsrecht van'vlIRO naar
Wro22 roept nogal wat wagen op. Zo is bijvoorbeeld niet helemaal helder, of het in art. 7 .70 Wro voorkomende algemeen gebruiksverb od ('lIet ß
4cjg4ltJitelqvqzlght_ryi*Flúk_bslggrsTgqrzgr0s
verboden gronden en bouwwerken te gebruíken of te latrn gebruiken
in slrijd met eenbestemmingsplan efc.') ook van toepassing zal zijn op bestemmingsplannen die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wro reeds golden. Dit is met name van belang voor 'oude' bestemmingsplannen die geen, of geen adequaat geformuleerde, algemene of bijzondere gebruiksvoorschriften bevatten, wat onder de oude \AIRO tot gevolg kon hebben dat niet handhavend kon worden opgetreden tegen bijvoorbeeld het verhuren van vakantiewoningen voor permanente bewoning.23
In de praktijk en jurisprudentie zal het overgangsrecht nader uitgelegd en geïnterpreteerd moeten worden. De Afdeling heeft onderlussen vastgesteld dat een met art. 30 WRO vergelijkbare bepaling in de nieuwe Wro ontbreekt. fut. 30 \AIRO bepaalt dat de gemeenteraâd binnen een jaar na een besluit van GS tot onthouding van goedkeuring gehouden is een nieuw bestemmingsplan vast te stellen, waarbij het goedkeuringsbesluit van GS in acht wordt genomen. Zo'n nieuw bestemmingsplan wordt wel een 'art. 3O-plan' genoemd. In de betreffende zaak stond vast dat het gemeentebestuur voor 1 juli 2008 geen ontwerpbestemmingspian ter inzage had gelegd waarin het besluit tot onthouding van goedkeuring in acht was genomen, zodaf voor het planonderdeel waaraan goedkeuring was onthouden, een bestemmingsplan op grond van de Wro zal moeten worden vastgesteld. De Wro noch het daarbij behorende overgangsrecht voorziet in een bepaling dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan op grond van art. 3.1 Wro een besluit tot onthouding van goedkeuring aan een onder de \AIRO tot stand gekomen plan in acht neemt. Art. 30 \AIRO heeft daarom geen betekenis voor een op grond van de Wro vast te stellen bestemmingsplan. Het belang bij de beoordeling van het beroep dat gericht is tegen de aan het besluit tot onthouding van goedkeuring ten grondslag liggende motivering is, per 1 juli 2008, komen te vervallen. Dit houdt in dat de bezr,varen aan de orde kunnen komen bij de totstandkoming van het bestemmingsplan onder de Wro.2a
De Afdeling heeft voorts vastgesteld dat indien GS het bestemmingsplan heeft goedgekeurd behoudens enkele nader uit te werken plandelen en het uitwerkingsplan na 1 juli 2009 ter inzage wordt gelegd, gelet op art. 9.1.5, lid 2, Invoeringswet rvVro, dit geen goedkeuring meer behoeft van GS.25
Uit het overgangsrecht volgt ook dat.op een aanvraag voor planschadevergoeding die op ofna 1 juli 2008 wordt ingediend art. 6.1 Wro van toepassing is. In de Invoeringswet
\4/ro is bepaald dat een wijstelling als bedoeld in art. 15 \MRO wordt gelijkgesteld met een ontheffing in de rvVro. Derhalve is de toepassing van een wijstellingbevoegdheid een oorzaak op grond waarvan een tegemoetkoming in de schade kan worden toegekend.26 P I a n o I o g i sche v rij
ste I I i nge n
De Afdeling oordeelde onder vigeur van de \AIRO dat een wijstellingenbeleid dat er in de kern op neerkomt dat geen wijstellingen worden verleend omdat het bestemmingsplan als gemeentelijk ruimtelijk beleid heeft te gelden en daarin de voorziene ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende tien jaar worden vastgelegd, aanvaardbaar is.27 Het is de
waag, hoe de Afdeling onder de Wro zal oordelen over een
Vastgoed
i'ê,',ÂÊi
19
gemeentelijke beleidsregel inhoudende dat niet door middel van het nemen van een projectbesluit, maar slechts via een herziening van het bestemmingsplan medewerking zal worden verleend aan ontwikkelingen die in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan. Varia Het belanghebbendebegrip Met de inwerkingtreding enkele jaren geleden van de 'uniforme openbare voorbereidingsprocedure' is het beroepsrecht voor 'een ieder' betreffende onder andere bestemmingsplannen afgeschaft. Daardoor werd de waag van belang, in welke gevallen bijvoorbeeld een stichting die zich tegen een
toekomstige planologische ontwikkeling verzet, gekwalif,ceerd kan worden als belanghebbende. Om namelijk beroep te kunnen instellen tegen een (voorgenomen) besluit moet men belanghebbende zijn. De wet verstaat hieronder: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.2s Deze definitie is ten aanzien van rechtspersonen in die zin gepreciseerd dat als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen (aldus aft.7i2, lid 3, Awb). De Afdeling heeft het afgelopen jaar enkele uitspraken gedaan over het belanghebbendebegrip die van groot belang zijn voor het beroepsrecht van 'ideële organisaties'. Volgens de Afdeling moet een organisatie een algemeen of collectief belang behartigen dat rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Dit dient te blijken uit de statutaire doelstelling én de feitelijke werkzaamheden van die organisatie. Het statutaire doel van de organisatie mag niet'zo veelomvattend' zijn dat het 'onvoldoende onderscheidend' is. Voorts moeten door de organisatie werkzaamheden worden verricht die kunnen worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden in de zin van art. 1:2, lid 3, Awb. Volgens de Afdeling kan het enkel voeren van bestuursrechtelijke procedures niet worden aangemerkt als 'feitelijke werkzaamheden'. Zou dat anders zijn, dan zou dat erop neerkomen dat het beroepsrecht in feite voor iedere procederende partij zou openstaan. Het is de Afdeling er echter niet om te doen het beroepsrecht van (alle) milieuorganisaties te verhinderen. Dat blijkt uit een uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2008. De Afdeling oordeelt dat het geven van lezingen, het aankaarten van knelpunten, het deelnemen aan overleg en het adviseren van milieuorganisaties over het desbetreffende onderwerp in elk geval tezamen - wél te zien zijn als feitelijke activiteiten als bedoeld in art. 1:2. lid 3. Awb.ze Een andere ontwikkeling met betrekking tot het belanghebbendebegrip in relatie tot bestemmingsplannen is dat de Afdeling bereid is gebleken degene die eerder geen zienswijzen noch bedenkingen naar voren heeft gebracht, omdat hij eerst geruime tijd na de desbetreffende indieningstermijnen eigenaar was geworden van een aantal percelen gelegen in het plangebied, toch in zijn beroep te ontvangen. Volgens de Äfdeling kon deze appellant redelijkerwijs niet worden verweten, eerder geen actie te hebben ondernomen. Deze uitspraak staat haaks op de woegere jurisprudentie over soortgelijke situaties, maar roept vanuit het oogpunt van rechtszekerheid vragen op.3o
20
Vastgoed
I"'êF'ñåt
De enkele aanwezigheid van een contractueel belang was
in het verleden in het algemeen onvoldoende om in aanmerking te komen als belanghebbende. Daar lijkt nu enige verandering in te komen. Vermeldenswaard is een uitspraak van de Afdeling over een zaak waarin een projectontwikkelaar een aantal gronden had gekocht die waren gelegen in een plangebied waarvoor een bestemmingsplan in voorbereiding was. In de koopovereenkomst was bepaald dat de notariële overdracht zou plaatsvinden binnen drie maanden nadat de bestemming van het verkochte onherroepelijk zou zljn gevnjzigd, of zoveel eerder of later als partijen naderhand zouden afspreken. Op het moment van het nemen van het goedkeuringsbesluit door GS waren de gronden nog niet in eigendom overgedragen aan de projectontwikkelaar. Ondanks het feit dat de projectontwildcelaar nog geen eigenaar was, ontving de Afdeling de projectontwikkelaar in haar beroep. Volgens de Afdeling was het van belang dat in de onderliggende koopovereenkomst geen ontbindende voorwaarde was opgenomen voor het geval dat de bestemmingswijziging voor de betrokken gronden geen doorgang zou vinden, alsook het feit dat in de overeenkomst een vaste koopprijs was bepaald, zodat zowel een eventuele waardestijgrng als een waardevermindering van de betrokken percelen aan de projectontwikkelaar zou toekomen.3l In een andere uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat een economisch eigenaar belanghebbende kan zijn bij een wijstellingsbesluit, waarbij zij in aanmerking nam dat er een reële mogelijkheid bestond dat appellante door het besiuit in haar aan de economische eigendom ontleend belang zou worden geschaad.32 Spontane vernietiging
In het Actualiteitenoverzicht ruimtelijl( bestuursrecht 2007 in dit tijdschrift werd reeds melding gemaakt van het zogeheten Nimby-besluit inzake de kap van bomen in de gemeente Onderbanken.33 In het afgelopen jaar moest de Afdeling oordelen over het besluit van de Kroon tot spontane vernietiging van het besluit van provinciale staten van Limburg
om de provinciale milieuverordening zodanig te wijzigen, dat het voortaan in zijn algemeenheid verboden was om zonder onthefñng geluidhinder door motorisch aangedreven werktuigen te veroorzaken in Limburgse stiltegebieden. Volgens de Kroon leidde dit provinciaal besluit onder meer tot een onaanvaardbare doorkruising en uitholling van doel en strekking van art. 40 WRO. De Afdeling was het daarmee niet eens, met name niet omdat het geïntroduceerde ont-
heffingsvereiste niet (rechtstreeks) een frustratie vormde van het eerder genomen Nimby-besluit, dat slechts op de benodigde wijstelling van het bestemmingsplan betrekking had.3a
2, WowuucwET 2.1. Wetgeving
Met de inwerkingtreding van de Wro is ook de Woningwet gewijzigd. Het gaat daarbij vooral om wijzigingen die verband houden met aanvragen om een bouwvergunning, de aanhoudingsregeling en de bouwvergunningsprocedure. Met de inwerkingtreding van Wro per 1 juli 2008 gelden
naast het Bouwbesluit, de gemeentelijke bouwverordening, een vigerend bestemmingsplan, redelijke eisen van
welstand en een eventuele monumentenstatus ook een inpassingspian, een Rijks- of provinciale planologische regeling, een beheersverordening of een exploitatieplan als weigeringsgronden voor een bouwvergunning. Ook als ter plaatse een projectbesluit geldt, dient de bouwaanwaag daaraan te worden getoetst. Voldoet de bouwaanwaag, dan moet het besluit hierop in de regel binnen twaalf weken genomen worden. Gebeurt dit niet (of niet op tijd), dan is de bouwvergunning van rechtswege verleend. Er kan echter geen vergunning van rechtswege ontstaan bij strijd met een bestemmingsplan. Een aanwaag om bouwvergunning die betrekking heeft op een bouwwerk waarvoor enkel een bouwvergunning kan worden verleend als eerst een ontheffing is verleend, een projectbesluit is genomen of een ontheffrng op basis van de rechtstreeks werkende regels van AMvB of provinciale verordening is verleend, moet worden beschouwd als een aanvraag voor een ontheffing ofvoor een projectbesluit. Een beslissing op een aanwaag om bouwvergunning dient te worden aangehouden als er, kort gezegd, een nieuwe planologische maatregel in voorbereiding is. In de Woningwet zijn nieuwe aanhoudingsgronden opgenomen die verband houden met de nieuwe planfiguren uit de \Mro. Zo dient thans een beslissing op een aanvraag om bouwvergunning ook te worden aangehouden wanneer provinciale staten of de minister hebben verklaard dat een provinciale planologische verordening dan wel een rijksplanologische regeling (AMvB) wordt voo¡bereid. De aanhouding duurt in principe totdat de nieuwe planologische regeling van kracht is geworden. In de gewijzigde Woningwet wordt ook aangegeven wanneer de aanhoudingsplicht vervalt. Verder zijn drie nieuwe artikelen ingevoerd waardoor de minister van VROM intrekking van een bouwvergunning kan vorderen als dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening is geboden.
Per 1 november 2008 is het Besluit brandveitig gebruik bouwwerken (Gebruiksbesluit) in werking getreden.3s Het Gebruiksbesluit komt in de plaats van een belangrijk deel van de gemeentelijke bouwverordening en geeft regels omtrent algemeen gebruik, gebruiksvergunningplichtig
ging kan worden volstaan, of dat eerst na verkregen (mon-
delinge of schriftelijke) toestemming met de uiwoering van het desbetreffende onderdeel mag worden begonnen. Uiteraard kan dit laatste wel in de aan de bouwvergunning verbonden vooru/aarde wolden gepreciseerd. De door een derde-belanghebbende geuite klacht dat op het vergunde bouwplan als gevolg van de ingediende details wijzigingen zijn aangebracht, vond geen gehoor bij de Afdeling, waarbij in aanmerkingwerd genomen dat de wijzigingenvan ondergeschikte betekenis waren.37
Het limitatief-imperatieve stelsel van de bouwvergunníngsprocedure (waarin privaatrechtelijke belangen geen weigeringsgrond vormen) staat eraan in de weg om de bouwvergunning te weigeren wegens een belemmering van privaatrechtelijke aard, zoals bijvoorbeeld een erfdienstbaarheid die de bouw of het gebruik van het bouwwerk waaryoor vergunning wordt gevraagd, frustreert. Indien echter de bouwvergunning slechts met een wijstelling of ontheffing kan worden verleend, moeten eventuele pdvaatrechtelijke belemmeringen als onderdeel van de dan te verrichten belangenafiazeging worden meegewogen. In voorkomende gevallen kan een privaatrechtelijk belang de vergunningverlening tegenhouden, mits die belemmering een 'evident karakter' heeft. Dat is bijvoorbeeld wel het geval als de mede-eþnaar van de grond waarop gebouwd zou worden zich tegen dat bouwplan heeft gekeerd,3s maar niet als beweerdelijk over de erfgrens wordt gebouwd terwijl de loop van die erþens niet vaststaat.3e
Is een lichte in plaats van de vereiste reguliere bouwvergunning aangewaagd, dan mogen B&W die aanwaag niet zonder meer weigeren, maar dienen zij de aanvrager eerst
in de gelegenheid te stellen het gebrek in de aanwaag te herstellen, bijvoorbeeld door aanvullende gegevens te verschaffen.ao Blijft herstel binnen de gestelde termijn uit, dan kan de aanvraag buiten behandeling worden gelaten. Weigering van een onvolledige of gebrekkige bouwaanwaag is op grond van het limitatieÊimperatieve stelsel van bouwvergunningverlening niet mogelijk.
gebruik en gebruiksmeldingsplichtig gebruik. Een andere ontwikkeling is dat het kabinet het verplichte advies van de welstandscommissie wil laten vervallen. Nu
moet voor elke reguliere bouwvergunning nog advies worden gewaagd aan de welstandscommissie. Het kabinet wil dat het welstandsbeleid deel gaat uitmaken van het bestemmingsplan, waardoor een betere afstemming met het ruimtelijk beleid zal ontstaan. Als het aan het kabinet ligt zal het welstandsbeleid zich in de toekomst alleen nog mogen richten op het uiterlijk van bouwwerken, zoals de materialen, Ideuren en onderlinge verhoudingen van de samenstellende bouwdelen.36
2.2. Jurisprudentie
Verlening, weigering en intrekking van (bouw)vergunn¡ngen Een bouwvergunning kan worden verleend onder de voorwaarde dat bepaalde bouwtechnische gegevens voorafgaand aan het starten van de bouw ter goedkeuring aan B&W worden overgelegd. De wet regelt niet of met enkele overleg-
{.lgri!9i!919y9r,1.1{ryiry9!i\!:'_!99.q9.h!?qoq
Er kan niet voor een tweede keer een bouwvergunning worden verleend voor hetzelfde bouwwerk. als het bestemmingsplan zo'n bouwwerk maar één keer toestaat. In dat geval moet ófi¡¡el de eerder verleende bouwvergunning worden ingetrokken, dan wel de tweede aanwaag worden geweigerd. Volgens de Afdeling kan het college van B&W er echter ook voor kiezen aan de tweede bouwvergunning de voorwaarde te verbinden dat daarvan geen gebruik mag worden gemaakt zolang de eerder verleende bouwvergunning niet is ingetrokken.al
I
ii
Interessant zijn ook twee uitspraken inzake een aanwaag voor de realisatie van een zendmast met een gsm-antenne. In de ene uitspraak is de vraag aan de orde ofhet college in redelijkheid vrijstelling en bouwvergunning heeft kunnen verlenen voor de zendmast, in de andere uitspraak gaat het om de waag of het college in redelijkheid tot intrekking van de bouwvergunning en wijstelling heeft kunnen besluiten. In beide gevallen heeft het college willen voorkomen dat er een UMTS-antenne zou worden opgericht wegens de gezondheidsrisico's van UMTS-straling. In de eerste uitspraak con-
Vastgoed
å'åfÉêi
ll
i:
i
21
stateeft de Afdeling dat de bouwvergunning is verleend overeenkomstig de hieraan ten grondslag liggende bouwaanvraag en bouwtekening. Het feit dat de mast geschikt is voor UMTS-antennes en dat aanbieders waarschijnlijk van die mogelijkheid gebruik zullen maken, valt buiten de reikwijdte van de verleende vergunning. Met de gezondheidsrisico's van UMTS-straling hoefde naar het oordeel van de Afdeling dan ool< geen rekening te worden gehouden. In de tweede uitspraak komt de Afdeling tot het oordeel dat
de intrekkingsbesluiten onrechtmatig zijn. Hierbij krijgt de gemeente tegengeworpen dat ten tijde van het indienen van de aanwaag reeds bekend was dat UMTs-antennes vergunningswij zouden kunnen worden opgericht aan een bestaande zendmast. Indien de waag of een UMTS-antenne zou worden geplaatst cruciaal was voor de vergunningverlening, had de gemeente nawaag moeten doen bij de aanwager naar het toekomstige gebruik van de mast. Uit beide uitspraken kan worden afgeleid dat het bevoegd gezag zict' reeds bij het nemen van een wijstellingsbesluit zal moeten vergewissen van de mogelijke implicaties van vergunnings-
wij e bouwmogelij kheden.a2 Tot 1 november 2008 was de gebruiksvergunning(procedure) geregeld in de gemeentelijke bouwverordening. Het Bouwbesluit bevat technische voorschriften waaraan bij het bouwen ten minste moet zijn voldaan en waaraan bestaande
bouwwerken ten minste moeten voldoen. De voorschriften van het Bouwbesluit moeten worden uitgelegd als maximale voorschriften waarbij het Bouwbesluit gemeenten niet toestaat aanvullende regels te stellen. De Afdeling was dan ook van oordeel dat in een geval van een bestaand gebouw dat voldeed aan de nieuwbouweisen uit het Bouwbesluit geen voorwaarden aan een gebruiksvergunning mochten worden verbonden met betrekking tot het aantal toe te laten personen in verband met de capaciteit van de trappen tussen
De aanwaag om bouwvergunning die tevens wordt aangemerkt als een aanwaag om ontheffing, dient te worden voorbereid overeenkomstig de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4van de Awb.a6 Art. 44 Woningwet bepaalt dat een reguliere bouwvergunning onder andere slechts mag en moet worden geweþrd als het bouwplan in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld. Volgens de Afdeling moet deze bepaling ruim worden opgevat. Bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan dient niet slechts te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar dient mede te worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.aT Voor het aanbrengen aan een bouwwerk van een verandering van niet-ingrijpende aard is geerr bouwvergunning vereist. Of sprake is van een dergelijke verandering, dient te worden beoordeeld aan de hand van een aantal criteria, waaronder de eis dat bij de verandering het bestaande nietwederrechtelijke gebruik moet worden gehandhaafd. Nadat hierover lang onduidelijkheid heeft geheerst, heeft de Afdeling ten aanzien van de waag, wanneer sprake is van een wijziging van het gebruik, gekozen voor een ruime opvatting: het bestaande gebruik mag wel in één of meer opzichten wijzigen, mits het op grond van het bestemmingsplan (of een eerder verleende wijstelling daawan) rechtens toelaatbaar blijft.48 Op de laatste dag van het jaar 2008 is door Rechtbank Den Haag nog een verrassende uitspraak gedaan. De rechtbank
de verdiepingen in één rook- en brandcompartiment, ook al zijn omtrent die capaciteit in het Bouwbesluit geen expliciete voorschriften gesteld. Nu het Bouwbesluit deze aanpassingen niet vereist, wordt met deze voorwaarden het Bouw besluit op onaanvaardbare wijze doorkruist. Indien het wenselijk is aan gemeenten wel een aanvullende bevoegdheid ten aanzien van bij of krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften toe te kennen, is het aan de wetgever om de
oordeelde dat de voorschriften van het Bouwbesluit 2003 en de Regeling Bouwbesluit 2003, voor zover daarin is verwezen naar NEN-normen, niet verbindend zijn, omdat deze normen naar hun inhoud een algemeen verbindend karakter hebben en niet op de juiste wijze (namelijk conform de
daarvoor geëigende maatregelen te treffen.a3
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving,
Om onnodige procedures omtrent planologische wijstelIingsbesluiten die gerelateerd zijn aan aanwagen om bouwvergunning te voorkomen heeft de wetgever voorzien in
zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bij-
concentratie van rechtsbescherming.aa Indien wijstelling is vereist om een bouwvergunning te kunnen verlenen,
kan tegen de verlening van die wijstelling alleen worden geageerd in het kader van het beroep tegen de beslissing op een voor het desbetreffende project ingediende bouwaanwaag. Hierbij wordt in de wet geen uitzondering gemaakt voor het geval de vrijstelling betrekking heeft op een bouwproject dat kan worden ondewerdeeld in afzonderlijke bouwplannen. De regeling staat er evenwel niet aan in de weg om in voorkomende gevallen in de procedure tegen de voor een afzonderlijk bouwplan verleende bouwvergunning de aanvaardbaarheid van die bouw mede te beoordelen in samenhang met de overige onder de vrijstelling begrepen
Bekendmakingswet) zijn bekendgemaakt.ae
Handhaving
zondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Daarvan is niet alleen sprake indien uitzicht op legalisatie bestaat, maar ook indien er bij handhaving een onevenredigheid zou optreden tussen het daarmee te dienen doel en de belangen van de overtreder.s0 In een geval waarin was gebouwd zonder een daartoe vereiste bouwvergunning was het college van B&W bevoegd én
verplicht handhavend op te treden. De Woningwet, zoals deze met ingang van 1 april 2007 htidt, bevat immers een verbod om bouwwerken die zijn opgericht zonder vereiste bouwvergunning in stand te laten. De wet voorziet op dit punt niet in overgangsrecht, zodat het verbod - en als uitvloeisel daarvan: de beginselplicht van B&W om handha-
bebouwing.as
22
Vastgoed å'êfiêl
j
1gtgelg
1 1
{ç9t91n?
oo?
vend op te treden - ook van toepassing is op illegale bouwwerken van vóór 1. april 2007.s1
uitgroeien tot een kolossaal besluit en door deze veelomvattendheid onhanteerbaar worden. En doordat de aaneengeknoopte toestemmingsbesluiten worden aangemerkt als één besluit, op basis van één aanwaag, met één procedure, zou het systeem van besluitvorming en de rechtsbescherming sterk onder druk worden gezet. Daarnaast wordt de structuur van de bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende bestuursorganen en bestuurslagen flink gewijzigd, waardoor het vaak niet mogelijk zal blijken om alle afiuegingsmomenten die met de verschillende onderdelen samenhangen, gebundeld te houden totdat het besluit tot verlening of weigering van een alomvattende omgevingsvergunning onherroepelijk vaststaat.sT
Welstand Aanwagers van een bouwvergunning kunnen de behandeling van hun bouwplan bij de welstandscommissie bijwonen. Het is daarbij voldoende als alleen de data van de vergaderingen worden gepubliceerd in de plaatselijke krant. Daarnaast dient voorafgaand aan de vergadering de agenda (waarop de bouwplannen staan die ter vergadering worden behandeld) ter inzage te worden gelegd. De aanwager heeft er geen recht op zijn bouwplan tegenover de welstandcommissie toe te lichten. Over de relatie tussen de welstandsnota en de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt oordeelt de Afdeling in deze uitspraak dat het primaat van het bestemmingsplan niet zover gaat dat er geen ruimte is voor een negatiefwelstandsoordeel indien het ingediende bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Voorts is de Afdeling van oordeel dat in de motivering bij het besluit moet worden aangegeven op welke welstandscriteria uit de welstandsnota het welstandsoordeel steunt.sz Daarnaast is de Afdeling van mening dat een positief tegenadvies van de welstandscommissie ook een duidelijke motivering dient te bevatten waaruit blijkt in hoeverre het advies voldoet aan de inhoud van de welstandsnota.s3 Een standaardregel met betrekking tot het welstandsoordeel van B&W is dat indien men zo'n oordeel in rechte wil bestrijden, men in de fase van bezwaar een 'deskundig tegenadvies' dient over te leggen ter onderbouwing van de bezwaren die men tegen het welstandsoordeel heeft. Enkel als B&W zich hebben gebaseerd op een zogenoemd stempeladvies of als het welstandsadvies naar inhoud of wijze van tot stand komen gebreken vertoont, is dit anders.sa In een uitspraak van april 2008 wordt echter van deze standaardregel afgeweken. Hieruit blijkt dat het pas in de fase van beroep overleggen van een deskundig tegenadvies mogelijk is, mits men in het bezwaarschrift een grief heeft gericht tegen het welstandsoordeel van B&Wss
Robert Lucassen is als advocaat verbonden aan de praktijkgroep Real Estate, cluster bestuursrecht, van CMS Derks Star Busmann NV te Utrecht. Janneke van Loenen is als professional support lawyer werkzaam voor het cluster
bestuursrecht
1
De reeds in werldng getreden en de nog op stapel staande wijzigingen van de Wet voorkeursrecht gemeenten zijn evenwel reeds behandeld in het artikel van H.M. Kolste¡, 'Wijziging van de Wet Voorkeursrecht
2
De nieuwe Wro is op 20 oktober 2006 ai in het Staatsblad gepubliceerd
3
Mr. F. Spijker en mr. D.L. de Vries, 'Wat verandert er? En wat bliift?,, Vastgoed Fßcaal t Civiel 2008, nr. 4, p, 1-10.
4
RJ. Lucassen en J. van Vulpen, Actualiteitenoverzicht
Gemeenten', Vastgoed Fßcqal & Cùiel 2008, nr. 3, p. 12-16. (Stb. 2006, 566).
bestuursrecht
5
Het Bro is gepubliceerd in Sib. 2008, 14S.
20 07' , Vastgoed. Fßcaal
t
m.
Civiel 2008,
ruimtelijk
1.
Karnerstukken lI 2007 -2008, 31 s46: Wijziging Tracéwet, Spoedwet wegverbreding en Wet ruimtelijke ordening (verbetering beroepsprocedures).
6 7 8 9
Kamerstukken lI 2002-2003, 28 916, nr. 3, p. 13-15.
;tcrt.2008,377, 30 oktober 2008. Nota van Toelichting Besluit ruimtelijke ordening, p.37.
Stb. ZOO9,74S,
Zie art. 8.1.1. Bro.
10 Schending van art. 87 of 88 van het EGverdrag. 11 ABRvS 16 januari 2008, LJN BCZ320, BR 2008/413.1, m.nt.
P.H.L.M.
Kuypers en E.WJ. de Groot.
3. Wrr ALGEMENE BEpALTNGEN OMGEVINGSRECHT Begin november 2008 nam ook de Eerste l(amer het voorstel voor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aan. In 2009 zullen nog een invoeringswet en diverse beslui-
ten en regelingen, waaronder het Besluit omgevingrecht (Bor) en de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor), volgen. Beoogd wordt op l januari 2010 de Wabo in werking te
laten treden.s6 Het belangrijkste onderdeel van de Wabo is de omgevingsvergunning. In deze omgevingsvergunning zijn zo'n 25 vergunningen, ontheffingen en meldingen geïntegreerd vanuit de 'éénloketgedachte', hetgeen moet leiden tot een betere dienstverlening door de overheid aan burgers. Naast de omgevingsvergunning kan de burger zelf nog wel kiezen voor losse deelvergunningen of een gefaseerde omgevingsvergunning. De burger kan daarbij zelf bepalen welke toestemmingen onderdeel uitmaken van de eerste en tweede fase.
Er is veel kritiek op de Wabo. Zo bestaat de angst dat de invoering van de omgevingsvergunning meer problemen zal veroorzaken dan oplossen. Deze vergunning zou kunnen
49tl1aliI¡gglolglzichtruimtelijkbestuursrechr2o0s
12 ABRVS 10 september 2008,,48 2008/313, m.nt. A.G.A. Nijmeijer. Aangenomen mag worden dat dit oo¡deel ook geldt voor uitwerkingsplannen. 13 ABRvS 14 mei 2008, tJN 8D148s,,43 200slzo1, m.nt. A.G.A. Nijmeijer. 14 ABRVS 23 ap¡il 2008, LJN BD036z, TBR 200s/10s, m.nt. HJ. de Vries. 15 ABRVS 13 augustus 2008, LJN 8D9988, r4B 2008/306, m.nt. A.AJ. de Gier.
16 ABRVS 31 ol(tober 2007, LJN 886796, 1
7 ABRvS 16 januad 2008,
TBR 2003/53,
m.nt. HJ. de Vries.
LJN BCz320, AB z0oSl 69 en BR 2008/418.1,
m.nt. P.H.L.M. Kuypers en E.WJ. de G¡oot. 18 ABRvS 20 augustus 2008, tJN BES836,
Sr,4B 2008,
nr. 4, p. T7-76, m. Iìt,
J. Robbe.
19 ABRVS 24 september 2008, LJN 8F2148.
20
ABRvS 4
juni 2008,
LJN BD31zt, AB 20081229,
m.nt. RJ.G.M.
Widdershoven.
21
ABRvS 24 december 2008, tJN BGS294.
22 Zie afdeling 9.1 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening. 23 ABRVS 5 maart 2008, LJN 8C57S7,,48 2O0gl7Z4, m.nt. A.c.A. Nijmeijer 24 ABRVS 16 juli 2008, rJN 8D7396, ,43 z\Oglzi1., TBR 2008/1s8, m.nt. HJ. de Vries. In gelijke zin: ABRvS 1 oktober 2008, tJN BF 3SS7. 25 ABRVS 26 november 2008, tJN 8G5313. 26 ,{BRvS 3 september 2008, LJN BE970S,.AB ZOOBlg47, m.nt. T.E.p.A. Lam. 27 ABRvS 21 mei 2008, IJN 8D2075, TBR 2008/123, rn.nt. A.G¡A.. Nijmeijer.
28 ArÍ. 1:,2.1id
1. Awb.
Vastgoed
l'åfi;lêl
23
29 ABRvS 1 oktobe¡ 2008, tJN 8F3911, AB 2008/348, ABRVS 1s oktober 2008, tJN BF89s3,.43 20o81349,,{BRvS 22 olcober 2008, tJN 8G1156, AB 2008/350, ABRVS 28 oktober 2008, LJN 8G3360, Á3 2008/3s1, m.nt. F.C.M.A. Michiels.
30
februari 2008,
ABRvS 20
LJN 8C4660, BR 2008/564.1, m.nt. WJ. Bosma.
31 ABRvS 28 mei 2008, LJN 8D2641, BR 2008/628.
32 ABRvS 17 december 2008, LJN BG7176. 33 RJ. Lu.cassen en J. van Vulpen, Actualiteitenoverzicht ruimtelijk bestuursrecht 20 O7', Vastgoe d Fiscaal E Civiel 2008, m. 1, p. 20. 34 ABRvS 23 januari 2008, LJN BC2s06, TBR2OO8l122, m.nt. A.AJ. de Gier.
3s stb.2008,327. 36 Nieuwsbericht www.vrom.nl. 31 oktober 2008. Zie ook Kamerstukken II 2008-2009, 28 325, I]r. 94. 37 ABRvS 24 september 2008, tJN 8F2135, T¡R 2008/193, m.nt. B. Rademaker.
38 ABRvS 8 okrober 2008,
LJN 8F7224, TBR20O8|273 en LJN 8F7216, TBR
20081274.
39
ABRVS 24 september 2008, LJN 8F2153, TBR 2008/215, m.nt. J.
in't
Hout.
40 ABRvS 12 december 2007,
LJN 889920, TBR 2008/54, m.nt.
B. Radernaker.
41 ABRvS 26 september 2007, LIN 884304,
TBR 2008/11, m.nt,
B. Rademaker.
42 ABRvS 21 mei 2008,
LJN 8D2081, BR 2008/575 en ABRVS 21 mei 2008,
m.nt. C. van Deutekom. 43 ABRvS 24 septembff 2008, tJN 8F2154, TBR 2008/194, m.nt. LJN 8D2141, BR 2008/576,
in't
J.
Hout.
44 Art.49,1id
5,
Woningwet (oud). Art. 46, lid 6, Woningwet (nieuw)
bevat een vergelijkbare regeling.
4s
ABRVS 17 december 2008, LJN 8G7187.
46 Voorzieningenrechter Rechtbank Den Bosch 13 november 2008, LJN 8G5424.
47 ABRvS 12 november 2008, LJN 8G4055. 48 ABRVS 19 maart 2008, LJN 8C7121, TBR 2008/89, m.nt.
B. Rademaker.
49 Rechtbank Den Haag 31 dece¡nber 2008, tJN 8G8455. s0
ABRVS 20
februari 2008,
LJN 8C4684,,43 2008/1s0,
m.nt.
F.C.M.A.
Michiels.
51 VoorzitterABRvS 2 oktober 2008, LJN 8F7205. 52 ABRvS 16 april 2008, LJN 8C9588, TBR 2008/106, m.nt. B, Rademake¡. 53 ABRvS 4 juni 2008, LJN 8D3102. 54 ABRvS 6 februari 2008, UN 8C362._3, Gemeentestem 2008/86. 55 ABRvS 2 april 2008, LJN BC84s4, Gemeentestem 2o08lls7, m.nt. A.G.A. Nijmeijer.
56 Kamerstuld<en I 2007-2008, 30 844, F en G. 57 B. Schuele¡, 'Kroniek van het omgevingsrecht', ÀÍB 2008, nr.
34,
p.2186-2787. Zie ookJ.M.F.H. Teunissen, 'De Wabo en de Grondwet', NlB2007, nr. 17, p.10s9.
24
Vastgoed !'å,'.âêi
jaargang 14, februari 2009