en andere Voorburgse vertellingen
"
De heks van Vreugd en Rust en andere Voorburgse vertellingen
STICHTIN G
OPENBARE BIBLIOTHEEK VOORBURG
I
sf'ehhng
VSB Fonds
:ji:ilii~[
11111r'~1II111
D en H aag en O ms treken
Deze uitgave is mede mogelijk gemaakt dankzij fin anciële bijdragen van de Stichting VSB Fonds Den Haag en Omstreken en van de Gemeente Voorburg.
De heks van Vreugd en Rust en andere Voorburgse vertellingen
Vijfentwintig geselecteerde verhalen en gedichten door Voorburgers over Voorburg een gezamenlijk project van de Openbare Bibliotheek Voorburg en de Culturele Raad Voorburg met tekeningen van Frits Frietman
.
'TJ "~ ~ __.
1994 Delftse Universitaire Pers
;
riJ
Uitgegeven door: Delftse Universitaire Pers Stevinweg 1 2628 CN Delft telefoon (015) 783254 fax (015) 781661 In opdracht van: Openbare Bibliotheek Voorburg & Culturele Raad Voorburg ter gelegenheid van het vijfenzeventigjarig bestaan van de Openbare Bibliotheek Voorburg.
Omslag en illustraties: Frits Frietman Vormgeving binnenwerk: Ontwerpbureau Delftse Universitaire Pers ISBN 90-407-1069-4 Copyright © 1994 teksten: auteurs Copyright © 1994 tekeningen: Frits Frietman All rights reserved . No part of this book may be reproduced in any form or by any means, electronie or mechanical, including photocopying, recording or any other means without written permission from the publisher. Printed in The Netherlands.
Inhoudsopgave
Voorwoord Annelies Stumpel 7 Hoe gaat dat, met zo'n verhaal? Lex Dalen Gilhuys 9 Het tuinpad Georges van den Berg 13 De gang Jc.P. Bik 19 De dame uit de Herenstraat D. Devilee-Bordewijk 27 Tweemaal in Voorburg W.P, van Dijl 33 Verjaardag JA. van der Heijden 39 Tante Anna P.c. Hoogduin 47 Boodschappen doen Christine Kliphuis 53 De laatste dag George Koeze 57 In verzekerde bewaring Cor de Kok 61 Gevulde koeken Josephine Kwaadgras 67 Verstoring Mariska Mallee 73 De dichter en zijn speelman Sjoerd Olderman 79 Het viaduct voorbij Nico W. Pot 87 Piet van de Vliet Miep van Rooijen-Boudestein
5
89
Opsporing verzocht Henk Schneider 95 Een reis terug in de tijd Jenny Smallenbroek 97 De soldaat DJ W. Teding van Berkhout 101 Het begin P.e. V.D. T
103
Nachtelijke tocht door Voorburg Ernst van Velden 111 Tekens Cock van Viegen 117 De achterbuurvrouw lneke Witsen-de Leede 119 De collaboratie lneke Witsen-de Leede 127 Een verrassing uit Voorburg A. W. Wories 131 Duiven melken Jolanda Zuydgeest-Prins
139
De heks van Vreugd en Rust Thomas van Zijl 145
6
Voorwoord
De 'Heks van Vreugd en Rust en andere vertellingen' is het resultaat van een wedstrijd die door de Openbare Bibliotheek Voorburg in samenwerking met de Culturele Raad Voorburg werd uitgeschreven. Aanleiding voor deze wedstrijd was het 75-jarig bestaan van de Voorburgse bibliotheek in 1994. De opdracht voor de wedstrijd luidde: 'Schrijf een verhaal (of gedicht) dat zich in Voorburg afspeelt.' Dat Voorburgs heden en verleden zeer inspirerend is, blijkt wel uit het feit dat er 105 inzendingen binnenkwamen. De leeftijd van de schrijvers varieerde van 10 tot 79 jaar. De inzendingen kwamen niet alleen uit Voorburg, maar ook uit diverse andere plaatsen. De jury die de taak had om de 25 beste inzendingen te selecteren voor deze bundel, bestond uit de volgende personen: Drs H.B. Eenhoorn (burgemeester van Voorburg), Lex Dalen Gilhuys (publicist), drs P. Griffioen (leraar Nederlands aan het St Maartenscollege te Voorburg), drs B.AJ.D. Polders (voorzitter van het bestuur van de Openbare Bibliotheek Voorburg) en Maria Verheij (schrijfster, afkomstig uit Voorburg). Hun keuze ligt nu voor u. De jury heeft zich niet alleen laten leiden door literaire criteria, maar heeft er ook naar gestreefd een aantrekkelijke en afwisselende bundel Voorburgse vertellingen te laten ontstaan. Ik denk dat zij daar bijzonder goed in is geslaagd. Het aangedragen materiaal bood dan ook een goede keuzemogelijkheid. Het is een rijk geschakeerd Voorburgs mozaïek geworden. Herinneringen aan vroeger worden afgewisseld met fantasierijke, bespiegelende en humoristische verhalen. Graag wil ik, namens de Openbare Bibliotheek en de Culturele Raad, allen bedanken die het verschijnen van dit boek mogelijk
7
hebben gemaakt: àlle schrijvers die aan de wedstrijd deelnamen en daar vaak veel tijd en moeite aan besteedden, de leden van de jury, jurylid Paul Griffioen voor zijn deskundig aanbrengen van een enkele correctie in de teksten, jurylid Lex Dalen Gilhuys voor zijn toelichting op de bundel, Frits Frietman voor de illustraties en de Stichting VSB Fonds Den Haag en Omstreken en de Gemeente Voorburg voor hun financiële bijdragen. De bibliotheek is er trots op dat haar 75-jarig bestaan de aanleiding was van het verschijnen van deze bundel. Voorburg en haar bibliotheek zijn een zeer Voorburgs boek rijker.
Annelies Stumpel directeur Openbare Bibliotheek Voorburg
Voorburg, 9 december 1994
g
l::
8
9
Hoe gaat dat, met zo'n verhaal? Lex Dalen Gilhuys (journalist en jurylid)
Sommige verhalen kun je beter vertellen dan opschrijven. Als je een goed verteller bent en niet teveel van ' hij zegt...en toen zeg ik, ik zeg' gebruikt, hangen de toehoorders al gauw aan je lippen. Als men hetzelfde verhaal opschrijft zonder de kleur van het gesproken woord dan blijkt het vaak een vertelling zonder ziel te zijn. Gesproken woorden worden geïllustreerd door gebaren en klanknuances die over het algemeen natuurlijk overkomen , geschreven woorden (zeker in een verhaal) gaan pas leven als ze beelden oproepen. Beelden die ontstaan door techniek of taalkennis, het vinden van de treffendste woorden of uitdrukkingen en een goede opbouw van het verhaal. Dan mogen fantasie en inspiratie hierbij nog als bonus worden beschouwd. Extra's van de verteller, die van een overigens misschien goed geschreven opstel met een correcte opsomming van bepaalde gebeurtenissen een verhaal maakt dat juist iets meer heeft. Dat niet alleen vennag te boeien, maar ook bepaalde emoties kan oproepen. Niet alleen door de vermelde feiten, maar vooral hoe die feiten aan de lezer worden voorgespiegeld. Dan is men in de meeste gevallen nog steeds geen literator, maar althans een goed vertéller. ' Ik zou er een boek over kunnen schrijven', hoor je vaak verzuchten van iemand die op een bepaald gebied veel heeft meegemaakt. ' Doe dat dan' , moedigen sommigen dan aan. Het komt er zelden van. Ik krijg wel eens manuscripten onder ogen van lieden die het wél hebben aangedurfd en mij hun schrijfsels voorleggen voor ze er (eventueel) mee de boer opgaan. Meestal word ik er een beetje verlegen van. Hoe moet ik hen duidelijk maken dat ze zich beter aan het verzamelen van postzegels (of zoiets) kunnen wijden, zonder dat ik hun illusies onherstelbaar beschadig? Of moét ik die illusies juist de grond inboren omdat zij kennelijk blijk geven van gebrek aan zelfkritiek? Zoals ook veel zangers die hogerop willen beter tussen de schuifdeuren kunnen blijven waaruit ze zo 'talent-
9
vol' zijn verschenen? Het vereist tact om die aspirantschrijvers in hun waarde te laten en hen er toch van te weerhouden de jacht op een uitgever in te zetten. 'Een redelijke vertelling, maar misschien zou het beter tot zijn recht komen als je dit en dat en zus en zo zou veranderen ...' En gelukkig hoor ik er dan nooit meer iets van. Waarmee niet is gezegd dat ik iemand ervan wil weerhouden het toch te proberen. Soms kan een roos tussen het onkruid bloeien ... Eén voorbeeld van tomeloze schrijversdrift. Een ex-uitsmijter van binnenstadscaf é's kon ook een boek over zijn talloze wederwaardigheden in de horeca schrijven en deed dit dan ook. Waarna hij mij zijn manuscript opstuurde met de mededeling dat zijn 'onthullingen' niet eerder waren gepubliceerd (wat mij logisch voorkwam) en dat men ervan zou opkijken. 'Ik heb niks verdoezeld en alles spontaan opgeschreven', voegde hij er nog wervend bij. Ik sloeg het manuscript open. Zijn verhaal begon aldus: 'Ik sta die dag met een kater als een leeuw achter de tap en voel me niet kosher . Die twee kerels aan dat tafeltje zinnen me al direct niet. Zegt die ene 'tegen me: 'Kom jij uit Terneuzen?' 'Nee, hoezo?' vraag ik. 'Omdat je zo'n grote neus hebt'. Ik haal gelijk uit en geef 'rn een oplawaai . 'Nee, ik kom uit Stompwijk' , zeg ik'. Ongetwijfeld een veelbelovend begin, maar hij had het erbij moeten laten, want het hele manuscript wemelde verder van de slagwisselingen in benauwde ruimten. Een aantal schrijfbehoeftigen uit zich bij gebrek aan beter in de lezersrubrieken van kranten. Let maar op: je komt vaak dezelfden tegen in die interessante kolommen, die vooral overlopen van gal en gr ief over al of niet vermeende misstanden en zeker een nuttige functie kunnen hebben . Maar die wel gepikeerd zijn als je hun soms ellenlange betogen terugbrengt (moét terugbrengen, een krant is niet van elastiek) tot de kern. Want kort en bondig schrijven is ook niet eenieder gegeven. Een gegeven waarnaar de jury van deze bundel schetsen uit het Voorburgse leven onder meer heeft gekeken bij de beoordeling van de talrijke inzendingen. Heeft een verhaal 'body', wandelt men niet al schrijvend uitvoerig van a naar b voor er bij c eindelijk gebeurt waarover men eigenlijk wilde vertellen? Sommige IQ
IJ
zeker niet slechte verhalen moesten we verder met enige spijt laten liggen omdat het Voorburgse accent te gering was of geheel afwezig bleek. En dat was nu eenmaal een uitgangspunt. Maar kom, deze inleiding is niet bedoeld als juryrapport. Er liggen 25 verhalen voor u. Het ene beter dan het andere, maar alle lezenswaard, zo vertrouwen we. Verhalen van Voorburgers over Voorburgers of over Voorburg. Verhalen uit de werkelijkheid gegrepen, of uit fantasie ontsproten. Bedenk wel: elk verhaal begint met een groot stuk leeg papier. Daarop mag u geestelijk leegbloeden . U vormt en kneedt. Zwoegt of glijdt makkelijk over dat papier. Dan ontstaat er iets. Uw eigen creatie. Het kan zo'n voldoening geven. Dat deed het ons bij het lezen ook.
Ir
J (
\ e
g
1-
n
g
a g n b d
ÏI
\ g E h
v
a h p
v d
h ei
P h
C
h o
v,
h d I~
Het tuinpad Georges van den Berg
Voorburg is een tuin; zijn straten zijn tuinpaden. Elke dag kan je er wandelen , stapsgewijs een doel kiezend, dat niet te ontmoedigend ver ligt van het vorige. De afstanden moeten haalbaar zijn. Het is mooi weer. De zon schijnt. Geen wind, aangename temperatuur . Hij zou geen last hebben vandaag. Hij heeft zich zomers gekleed. Lichte pantalon, fleurig overhemd met korte mouw. Niet al te wild natuurlijk, dat past niet bij zijn leeftijd. Sober maar goed gekleed . Dat is goed voor zijn zelfvertrouwen. Hij weet dat menigeen hem zijn zestig jaren niet zouden geven. Wat Indisch bloed dat hem snel doet bruinen en het weinige grijs tussen wat dunner wordend haar maakte dat de meesten hem schatten onder in de vijftig. Hij ziet er gezond uit. Dat geeft wel eens problemen. Vandaag niet, hoopt hij. Het is goed weer. Hij heeft zijn pillen genomen, zijn spray in zijn zak gedaan. Enigszins overmoedig loopt hij met snelle stap de holle weg in, het voetpad tussen de sloot en het Huygens Lyceum. Aan het eind van dit pad -zijn snelheid is intussen gehalveerd- is hij buiten adem. Hij slaat rechtsaf en loopt langs het juffertje-in-het-groen, het leuke beeldje van een jong meiske tussen de struiken op het pleintje voor de Louis Couperuslaan . Stoute jongetjes hebben met viltstift het stukje tussen haar benen rood gekleurd. Zulke dingen deed hij ook wel toen hij nog jong was. Hij glimlacht bij die herinnering. Gisteren -of was dat al weer eergisteren- was het tot hiertoe ook probleemloos gegaan. Tot iets voorbij dit beeldje, ongeveer ter hoogte van het Maartens Col... PIJN!... De pijn sloeg hevig toe. Onverwachts knikte hij door de knieën . Door de waas in de hoeken van zijn ogen keek hij rond om te zien of iemand het had opgemerkt. Gelukkig, niemand had het gezien. Hij knoopte zijn veter vast. Die had hij natuurlijk niet. Hij liep op sandalen en die hadden gespen. Hij droeg nooit schoenen met veters. Het netdoen-alsof had zijn voordelen . De pijn zakte nog verder terwijl hij 13
deed alsof er een steentje in zijn sandaal zat. Dat scheelde weer enkele seconden voordat hij verder liep. Hij loopt verder op de Aart van der Leeuwkade . Voorzichtigheidshalve nog iets langzamer. Zijn volgend doel bereikt hij zonder pijn. Wél kortademig, een lam, zwaar gevoel in zijn linkerschouder. 'Hij heeft zijn zware winterjas aan' noemt hij dat. Vervelend , niet pijnlijk, maar het leidt je af. Hij loopt niet meer alleen. De angst heeft hem bij de arm genomen, probeert in zijn gedachten te sluipen. Hij laat dat niet toe, dwingt zijn gedachten het lavendelperkje in. Het eerstvolgende doel op het tuinpad. Vroeger had hij lavendel in zijn tuintje gehad. Het schitterend blauw van de overweldigende, langdurige bloei had hem altijd bekoord. De geur was ook zonder bloei verfrissend, zeker in combinatie met tijm. Door de bloemen werden veel hommels aangelokt. Hommels waren leuke gezellige dikkerds. Hij aaide ze vaak met zijn wijsvinger over hun ruggetjes als ze de honing uit de bloempjes zogen. Daar schenen ze helemaal niets van te merken. Of ze vonden het best. Ze humden gewoon door. Hij had ze wel eens gemerkt met Tipp-ex. Ongemengd voor een witte kleur en gemengd met gewone inkt of stempelinkt om een blauwe of rode kleur te krijgen . Hij was vergeten hoe lang de gemerkte beestjes bleven terugkeren. Drie, vier weken? Dat was ook al zó lang geleden. Maar dat aaien bleef hij nog steeds doen. Soms liet hij dat aaien vergezeld gaan van 'Dag, hommeltje, dag liefje'. Puur voor de lol, natuurlijk. Kijken hoe de mensen daarop reageerden . Sommigen vonden hem totaal geschift. Dan lachte hij inwendig. Maar hij hield echt van hommels. En ze hadden hem nog nooit gestoken. Bij de lavendel blijft hij altijd staan. Zeker als de pijn er was, dan kon die wegzakken. Aan de meneer achter het raam van één van de flats aan de Jan van der Eyndestraat laat hij dan zien dat hij dat doet om te genieten van de geur. Hij strijkt met zijn hand door de blaadjes en haalt diep adem, soms ruikend aan zijn hand. En dan glimlacht hij. Volkomen kunstmatig, die glimlach, als hij pijn had. Toegegeven, maar de geur is echt lekker. Nog steeds glimlachend en ruikend aan zijn hand loopt hij door. Verdomme, nu is hij alweer die leuke mevrouw met de kinderwagen-met-parasolletje
sn
aa
Z\1
'0
an ga ve kv Er sp an ha
za
hi ee ge
Wl
Zi tw pe
za
ov '~
ko
Dl
tra M ho de da de W,
on
'm Or de kij
straal voorbij gelopen. Te laat nu. Morgen zal hij haar groeten en aanspreken. Zijn kortademigheid is toegenomen, de winterjas zwaarder geworden. 'Het heeft zeker geregend' laat hij zich weten 'of het heeft gesneeuwd'. Hij heeft nu ook nog spierpijn in zijn armen en een rauw gevoel in zijn borst. Zijn gezicht is strakker gaan staan. Bij het kruispunt met de Mgr. van Steelaan is het verkeer gelukkig druk. Daar aan de overkant op de hoek staat het kweeperenpleintje. Er staat daar een bank, waar je kan uitrusten. Enige weken geleden stierf hij zowat van de pijn. Ondanks een spraytje schoot de pijn door schouders, tussen de schouderbladen, armen en achter zijn borstbeen. Hij was het pleintje op gelopen en had daar toen in het water iets zien drijven. Zijn zwemmende ogen zagen een verdronken meisje. Even dacht hij 'wegwezen', maar hij Was toch naar beneden gegaan, naar de slootkant. Het bleek een matras te zijn die een onverlaat zo maar in het water had gekwakt. Toen hij tussen de struiken weer naar boven wilde, weigerden zijn benen. Hij moest, misselijk en duizelig gaan zitten. Zijn hoofd in de kromming van zijn armen. Delen van een gesprek tussen twee dames had hij opgevangen; de betekenis niet begrepen. Toen de pijn wat afzakte en het trillen van zijn benen langzaam wegtrok begon hij het gesprek wel te volgen. Ze hadden het over hem. ' Heb jij die vent nog wel eens gezien?' vroeg de één. ' Welke?' 'Nou, die arrogante, je weet wel, die altijd zo met zijn kop in de lucht je straal voorbij loopt.' De rest hoorde hij niet meer. Hij voelde zich huilen, voelde de tranen over zijn wangen, voelde zich schreeuwen van wanhoop. Maar zijn gezicht bleef droog, strak. Hij was hondsmoe. Toen hij hoeveel later?- tegen de slootkant opklom, zaten de twee dames op de bank. De leuke keek beschaamd weg, de andere giechelde. Ze dachten zeker dat hij tussen de struiken had staan pissen. Tussen de ademstoten van zijn kortademigheid mompelde hij: ' Het is niet waar, ik..., Maar ze waren al een gesprek verder. Hij was te moe om en te buiten adem om aan te dringen. 'Morgen' dacht hij ' morgen zal ik het haar uitleggen' . Maar morgen bleef tot nu toe morgen. Er kwam steeds wat tussen. Ongemerkt is hij doorgelopen tot aan de vrolijke-beestjes-hoek aan de Julianalaan. Gewoontegetrouw blijft hij ook daar een tijdje kijken naar de chinchilla's en hamsters. Dan steekt hij over naar
15
het sierhek van de tuin, de hekken bij de tramhalte, waar je zo lekker aan kon staan leunen. Vandaag hoeft hij de bus niet te nemen. Hij overweegt zelfs geheel over te steken. Het is tenslotte een goede dag. En hij voelt zich redelijk goed. In termen van het weerbericht: 'Hier en daar een drukgebied, maar het blijft droog '. Gezien echter zijn loopsnelheid besluit hij dat niet te doen. Niet haalbaar, trouwens dat is het al lange tijd niet meer. Vorige week, slecht weer, slechte dag, stond hij hier te trillen van vermoeidheid en pijn, heftige pijn. Hij kon nog net de bus pakken. Overvol. Eén plaats over, de invalideplaats achter de bestuurder. Een rij passagiers aan de deur. Hij liet zich vallen op die invalidenplaats . '0, jee, moeilijkheden,' dacht hij meteen. Er stapte een jongen in met krukken en een been in het gips. Was in Oostenrijk in de late winter met zijn ski aan een boomstronk blijven haken en had een smak gemaakt. Hij was geboemeld en gebotst, een weinig dronken toen het gebeurde. Dat had de jongen hem zelf enige dagen geleden verteld. De chauffeur vroeg hem op te staan voor de jongen. Hij kon niet. Noch zijn benen, noch zijn stem gehoorzaamden hem. De chauffeur werd langzaam kwaad, de omstanders gingen zich ermee bemoeien. Dat was het nou net. Ook al was het ziJ mis met hem, hij bleef goed tonen, bleef er gezond uitzien. Het was geen onwil, zoals de passagiers dachten, hij kon echt niet overeind komen. De jongen was hem te hulp geschoten, zag kennelijk dat er wat mis was. Het mocht niet baten. Hij werd ruw de bus uitgewerkt . Door een passagier, zo'n potige volksheld. Hij wist niet hoe hij er was gekomen, maar opeens stond hij te huilen op het Balen van Andelplein. Ditmaal echt. Hij schaamde zich voor zijn wanhoop , was meer teleurgesteld over zichzelf dat hij zich had laten gaan dan woedend over het gebeurde. Hij voelde zich vernederd door zijn zelfmedelijden. Toen hij eindelijk weer tot zichzelf kwam, was hij verbaasd door de wind in de windhoek, de poort van het ex-ministerie van Waterstaat, tegen de muur te zijn aangedrukt. Hij slentert langs de nissenmuur, de winkelgalerij op de Julianalaan, wandelt zelfs om het binnenplein, het Julianaplein, door de windhoek naar huis . De deur is op het veiligheidsslot. Zijn vrouw is dus niet thuis. Zeker boodschappen doen. Hij kijkt op zijn
16
h D B d V M w de pi
horloge . Hij heeft ruim anderhalf uur gedaan over de wandeling. Dat moet beter kunnen, ook al is het soms ontmoedigend ver. Binnengekomen laat hij zich op de bank vallen en fantaseert zijn dromen . Dromen over uitbreiden van tuinpaden. Misschien naar de Vliet of naar de verplaatste Vliegermolen. Leidsenhage misschien? Maar hij weet dat met de jaren de tuinpaden steeds korter zullen worden, slechter begaanbaar. Dat de blauwe hemel met zijn zon, de hemel met zijn regen, zijn mist langzaam zal veranderen in een plafond , waarop je angsten kunt schrijven.
J.e
Pet
gev
wa:
'La
nie in I noc
'Hl M"
tw<
bij; juli hij
aut de
en aut
'La var naa
jaaJ 'ik boi ver 'B<
'La
Pet ten
De gang J.c.P. Bik
Peter en Erik verveelden zich. Het was de hele vakantie erg warm geweest. Nog twee weken en de school zou weer beginnen. Het was nu wat koeler en Peter en Erik waren aan het beraadslagen. 'Laten we gaan varen op de Vliet,' stelde Erik voor. 'Dat gaat niet,' zuchtte Peter, 'mijn vader heeft met zijn soldeerbout een gat in mijn boot gemaakt, dwars door de bodem heen. Die krijg ik nooit meer geplakt.' 'Geef mij ook zo'n vader.' Erik keek hem meesmuilend aan. 'Ik heb mijn vader geleerd niet aan mijn spullen te komen,' grapte hij. 'Trouwens, hij kan......' 'Hey, kids.' Peter en Erik draaiden zich om. Achter hen stonden Mike en Inge, de eenëiige tweeling, of zoals Erik altijd zei, 'De tweeëiige eenling.' 'Iets aan het bekokstoven?' vroeg Mike. 'Niks bijzonders,' zuchtte Peter, 'we vervelen ons dood. Wat doen jullie?' 'Niks, het is een saaie boel in Voorburg,' zei Mike, terwijl hij een steentje wegschopte dat met een harde tik de velg van een auto raakte. 'Ik zal blij zijn als er straks vlootdagen zijn,' vervolgde hij. Hij mikte een andere steen op een boom, maar miste deze en de steen kwam met een harde tik tegen de ruit van dezelfde auto. 'Laten we in ieder geval maar weg gaan,' zei Erik nu, terwijl hij van het muurtje sprong, 'voor je de hele boel vernielt.' 'Laten we naar het Boerenbos gaan,' stelde Peter voor, 'om deze tijd van het jaar stikt het er van de konijnen.' 'Ja, lekker,' antwoordde Mike, 'ik ben gek op konijnen.' Hij kloof aan een onzichtbaar konijneboutje en maakte daarbij luide smakgeluiden. Inge keek hem verachtend aan. 'Wat ben jij een misselijk mannetje,' zei ze. 'Betere ideeën?' vroeg Mike. Hij keek haar geamuseerd aan. 'Laten we een speurtocht houden,' stelde Inge voor. 'Hè bah,' zei Peter, 'Wat kinderachtig.' 'Ik vind het een goed idee,' sprak Erik, terwijl hij onzichtbare broodkruimeltjes strooide. 'Ik ook,' volgde
Mike. 'Oké,' zuchtte Peter, 'maar niet te lang, want ik moet op tijd eten'. 'Waar?' vroeg Mike. 'Schellinglaan, bij de vijver,' riep Erik, terwijl hij al broodstrooiend een stukje vooruit liep, waarbij hij huppelende bewegingen maakte. 'Volg de gids,' riep Mike en hij huppelde achter Erik aan. Inge giechelde en begon ook te huppelen. 'Stelletje malloten,' zuchtte Peter en hij zette het op een drafje om ze bij te houden. 'Ik zie geen spoor meer,' zei Erik tegen Peter, terwijl hij twee takken naar beneden drukte. Peter stond een stukje verderop en krabde aan zijn oor. 'Nee, ik kan , hé wacht even, daar bij die boom.' Erik volgde de uitgestrekte arm van zijn vriend en zag inderdaad de twee gekruiste takken, het teken dat ze moesten volgen. 'Ik hoop dat we er nu bijna zijn, want ik moet op tijd thuis zijn,' sprak Peter. Ze liepen al een uur door het park en gingen nu weer in de richting van De Tobbe. 'Het kan niet lang meer duren,' suste Erik, 'We hadden half zes afgesproken. Die paar minuten maakt niks uit.' Mike en Inge waren daar intussen niet zo zeker van. Zij hoorden de twee jongens achter hen, terwijl zij uitkeken naar iets wat de finale van de speurtocht kon inleiden. 'Hier,' siste Mike, 'dit struikgewas ziet er lekker wild uit.' Dat vond Inge ook en ze aanschouwde de stekels van de bessestruiken en de hoge brandnetels. 'Ga jij maar eerst,' stelde ze haar broer voor. Mike keek haar geamuseerd aan. Hij maakte een paar meter van de struiken nog een teken vast. Daarna liep hij om het struikgewas heen, op zoek naar een enigszins doordringbare plaats.' Hierzo,' zei hij, angstvallig omkijkend naar de plek waar hij de andere twee vermoedde. 'Ga maar, ik kom wel,' zei Inge ofschoon ze daar nog niet zo zeker van was. Ze zag Mike tussen de struiken verdwijnen, voorzichtig zijn weg zoekend tussen de dooms en de brandnetels. Ze keek nog eenmaal om en volgde toen het spoor van haar broer. 'Mike waar ben je?' fluisterde ze. 'Humpf,' was het enige wat ze hoorde. Ze volgde het spoor van platgetrapte planten en zag tot haar grote verbazing dat het opeens ophield.
W
sn va
V
gr M sp
'V
vr da
w
'iJ
ke
D ac sc
an
er h<
'f af v< sa V m gl
m kc gl
ft 'I
u 'Mike,' siste ze, maar er kwam geen antwoord. Ze voelde een rilling over haar rug lopen. 'Mike?' riep ze nu wat harder. 'Gevonden!' riep Erik, 'dat komt ervan als je zo'n herrie maakt.' Hij kwam door de struiken aangelopen, achtervolgd door Peter. 'Hij is
U
20
2]
dl
li
weg,' snikte Inge. 'Wie? ' antwoordde Peter. 'Mike natuurlijk,' snikte Inge nog harder. ' Maak niet zo'n leven,' kwam een stem van beneden, 'een mens kan nooit eens uitrusten.' Verbaasd keken de drie naar de grond voor hen. Hun ogen werden groot toen zij een gat in de grond ontwaarden, waar het hoofd van Mike uitstak. ' Wat doe jij daar?' vroeg Erik verbaasd. ' Vrienden,' sprak Mike voornaam, 'i k heb de schat van Roodbaard gevonden.' ' Wat een onzin,' zei Peter, 'wat zit er in dat gat?' Mike keek hem vrolijk aan. 'N iets jonge vriend,' antwoordde hij, 'tenminste, niets dat ik kan zien, want het is aardedonker hier. Ik zal je vertellen wat ik doe,' vervolgde hij, terwijl hij uit het gat omhoog kroop, 'ik ga naar huis, een zaklamp halen en ik ga eens haarfijn uitzoeken wat hier zit, want ik ben razend nieuwsgierig.' ' Ik wil het ook wel zien,' stamelde Peter, 'maar ik moet toch eerst gaan eten.' De anderen beaamden dat. Erik hakte de knoop door. 'Vanavond , acht uur weer hier,' zei hij. 'Zaklamp mee, dan kunnen we de schat in het onderaardse gewelf gaan zoeken.' Hij lachte vaag. De anderen knikten. ' Vanavond, acht uur,' sprak Mike, ' en denk erom, mondje dicht.' ' Top,' zei Peter. Hij wierp een blik op zijn horloge en zette een looppasje in, richting huis. ' Het is aardedonker hier,' sprak Erik. Hij was als eerste in het gat afgedaald en zwaaide zijn zaklamp van links naar rechts. Mike volgde hem. ' Kijk uit sukkels,' siste hij tegen Peter en Inge, die samen het gat in kwam duikelen, ' straks stort de hele boel nog in.' Verbaasd keken zij rond. Het gat was zo'n twee-en-een-halve meter breed. Naar het zuidwesten, volgens Eriks kompas, liep een gang van anderhalve meter hoog. Zij volgden de gang een paar meter. Daarna werd het wat hoger zodat zij er vrij gemakkelijk konden staan. De gang was hier op regelmatige afstand met balken gestut. ' Ik geloof dat we een geheime gang hebben ontdekt,' fluisterde Mike. ' Ik vind het eng,' zei Inge, ' Laten we terug gaan.' ' Ben je gek,' zei Erik. ' Laten we verderop gaan kijken.' In het licht van de lampen was de spanning van zijn gezicht af te lezen. Uiteindelijk stemde ook Inge toe. Zij schuifelden voorzichtig door de gang. Mike voorop, gevolgd door Erik, dan Inge en achteraan liep Peter.
21
De grond was vochtig en glibberig. Mike verbaasde zich dat hier geen mos groeide. Toen hij er later over nadacht, realiseerde hij zich dat dit niet kon omdat er natuurlijk nooit licht in de gang kwam. Hier en daar kwamen zij kleine instortingen tegen en soms kostte het moeite om er langs te komen. Een keer moesten zij zelfs een stuk kruipend hun weg vervolgen tot de gang weer hoog genoeg was om te gaan staan. Erik dacht dat zij ongeveer honderdvijftig meter hadden afgelegd, toen het gebeurde. Inge struikelde over een steen. Zij viel tegen Erik aan, die voorover viel. Toen stootte zij tegen één van de steunbalken. Deze kraakte vervaarlijk, viel toen dwars over het pad en raakte een andere balk die doormidden brak en ook viel. Grote hoeveelheden aarde stortten naar beneden. Inge gilde . Toen de rust was weergekeerd, zag Peter dat aan hun kant de gang volledig was geblokkeerd. Inge lag half onder de berg aarde bedolven. Peter hielp haar met opstaan. Een lichte paniek overviel hen en zij schreeuwden beiden naar de twee jongens die zich onder of achter de versperring moesten bevinden. Er kwam geen antwoord. Peter vermande zich. ' We moeten hulp halen,' zei hij. Inge beefde heel erg en knikte alleen. Inge's zaklamp was verdwenen en bij het licht van Peters lamp legden zij in een verrassend snel tempo de terugweg af. Zij schoten uit de bosjes, renden over het bruggetje en belden aan bij het eerste het beste huis. Enigszins in paniek vertelden zij hun verhaal. De bewoonster begreep dat er iets ernstigs moest zijn gebeurd en belde de politie. Deze arriveerde binnen vijf minuten.
sp
st
ve 10 be in
V
te
ve
o
w
éé ge in
m
Vf
in kf
Vf
A gf W
m d< m
ze hf
Eén van de agenten kroop de gang in, liet zijn zaklamp rondspelen door de gang en verbaasde zich er andermaal over wat voor gevaarlijke spelletjes kinderen vaak spelen. Hij kroop daarop uit het gat, sprak even met zijn collega en zij namen contact op met de centrale, die daarop groot alarm sloeg. De inspecteur van dienst, de heer Bramswaai, hoorde het tumult op de mobilofoon en ging zelf poolshoogte nemen. Hij arriveerde gelijk met de auto van Gemeentewerken. Bramswaai daalde zelf af in de gang samen met twee mannen van Gemeentewerken. Het toeval wilde dat de inspecteur zeer geïnteresseerd was in alles wat met de geschiedenis van Voorburg te maken had en toen hij de gang had bekeken,
N
22
2'
ef
in dl ge w br
he ge
sprak hij het vermoeden uit, dat dit de gang moest zijn die omstreeks de 15de eeuw het kasteel 'De Werve' met 'De Loo' verbonden moest hebben. De mannen zeiden dat zij meer in het lot van de kinderen geïnteresseerd waren, wat de inspecteur beaamde . Een grondploeg daalde af in de gang en met vijf man, inclusief de inspecteur, volgden zij de gang tot aan de versperring. Voorzichtig begonnen de mannen de versperring weg te scheppen, terwijl met meegenomen materiaal de gang werd behoed voor verdere instortingen. Na een uur was er een gat geslagen. Op het roepen van de mannen werd niet gereageerd. Het ergste werd gevreesd. Een half uur later was het gat groot genoeg om één van de mannen naar de andere kant te laten kruipen, zonder gevaar dat de gang opnieuw instortte. Hij keek verbaasd de gang in. De twee jongens waren verdwenen. Hij riep een paar maal, maar er kwam geen antwoord. Inspecteur Bramswaai was net zo verbaasd. De mannen stelden voor, de gang verder uit te lopen. De inspecteur dacht even na en zei toen, dat de gang verder onderzoeken heel erg veel tijd zou gaan kosten, zeker met het oog op verdere instortingen. Hij had een beter plan. Als Mike en Erik van dat plan hadden geweten, waren ze een stuk geruster geweest. Na de instorting, waarbij ze allebei ongedeerd waren gebleven, hadden ze eerst geroepen naar Peter en Inge, maar kregen geen antwoord. Zij beraadslaagden wat ze zouden doen. Ze konden wachten tot Peter en Inge hulp hadden gehaald, maar misschien waren zij niet ongedeerd gebleven. In dat geval zouden zij zelf iets moeten ondernemen. Na korte tijd namen zij het besluit verder de gang in te lopen, in de hoop ergens anders een uitgang te vinden. Ze volgden de gang verder, af en toe kleine instortingen ontwijkend. Na enige tijd maakte de gang een scherpe draai naar rechts. Er kwamen nu allemaal flauwe bochten in de gang, de ene keer naar links, dan weer naar rechts, zodat moeilijk Was na te gaan welke kant ze nu eigenlijk opliepen. Eriks kompas bracht hierbij uitkomst, zodat ze wisten dat ze ongeveer nu naar het westen liepen. Niet dat het veel uitmaakte. Ze konden toch geen andere kant op. Nadat ze weer een stuk gelopen hadden, werd Mike's zaklamp
23
opeens heel zwak. 'Doe maar uit,' stelde Erik voor, 'dan houden we jouw lamp als reserve.' Mike deed zijn lamp uit en liet Erik voorop gaan. Tien minuten later werd Eriks lamp ook zwak. Zwijgzaam liepen de jongens verder. De lamp werd steeds zwakker, totdat Erik nog maar amper zag waar hij liep. 'Geef me jouw lamp maar,' zei hij tegen Mike. Terwijl hij in het pikkedonker de lamp van Mike overnam, voelde hij ineens een tochtvlaag. 'Voelde je dat?' vroeg hij gehaast aan Mike. 'Kom, het kan niet ver meer zijn.' In het licht van de snel zwakker wordende zaklamp spoedden de twee zich voort. Opeens maakte de gang weer een bocht. Direct daarop zag Erik, die voorop liep, een vaag schijnsel een meter of tien verderop. 'Kom op,' sprak hij opgewonden tegen Mike, 'hier is een uitgang.' Met enige moeite lukte het hen om uit het gat te klimmen. Het was intussen donker geworden. Zij kwamen tussen een paar bosjes uit. Mike zag achter een muurtje de contouren van een groot huis. Ze keken over het muurtje en zagen twee mannen die met iets aan het sjouwen waren. 'Inbrekers,' siste Mike. De mannen hoorden een gerucht. 'Wie is daar?' riep een van hen. Erik kreeg een ingeving en ging rechtop staan. 'Halt politie!' riep hij en scheen met het zwakke schijnsel van zijn zaklamp in de richting van de twee mannen. Onmiddellijk zwaaide er een scherpe lichtbundel hun kant uit. 'Zo, politie hè? Snotapen,' zei één van de mannen en zij kwamen dreigend op de jongens af. 'Blijf staan!' riep een barse stem. De mannen en de jongens keken verschrikt in de richting van het geluid. Onmiddellijk kwamen vier agenten aanlopen die de twee inbrekers snel overmeesterden. Inspecteur Bramswaai, die daar achter aankwam, liep naar de jongens toe en stelde zich voor. 'Hoe hebt u ons kunnen vinden?' vroeg Erik. 'Dat was vrij simpel,' antwoordde de inspecteur. 'Toen ik de gang zag, realiseerde ik mij dat er heel lang geruchten gaan over een geheime gang die van het vroegere 'De Loo' naar 'De Werve' moet hebben gelopen. Toen was het niet meer dan logisch dat, als de gang nergens was ingestort, jullie hier bij 'De Werve,' uit moesten komen. Kom maar snel met mij mee, want jullie ouders zijn behoorlijk ongerust geworden.' Hiermee kwam een einde aan een kort, maar spannend avontuur. De gang werd in
24
2
kaart gebracht en helemaal onderzocht, maar een schat werd er helaas niet gevonden . De stadsarcheologen waren zeer verrast door het feit dat de gang veel zuidelijker lag dan altijd was verondersteld. Dit was één van de redenen dat de gang nog nooit ontdekt was. Mike, Inge, Erik en Peter werden later uitgenodigd op het stadhuis, waar zij over alles uitleg kregen en waar zij door inspecteur Bramswaai werden bedankt voor het feit dat, mede door hun toedoen , twee antiekdieven, waar al lang naar werd gezocht, konden worden gearresteerd. Namens de politie gaf hij alle vier een CD-bon en namens de jarige bibliotheek, bood hij alle vier een lidmaatschapskaart aan van de Voorburgse bibliotheek, met de raad wat meer te gaan lezen. ' Hierdoor konden zij wat van de geschiedenis van Voorburg leren en zou er minder tijd zijn voor gevaarlijke spelletjes,' zei de inspecteur erbij. Met dat eerste waren de vier het eens, het ontdekken van de gang had hun interesse voor het oude Voorburg gewekt. Dat bracht direct het tweede argument van de inspecteur in gevaar. Mochten zij meer van de geschiedenis te weten willen komen, dan zouden zij toch af en toe op onderzoek uit moeten gaan. Of niet?
De dame uit de Herenstraat D. Devilee-Bordewijk
Het was een hectische dag geweest op mijn werk en flarden van gesprekken zoemden nog na in mijn hoofd terwijl ik over het Oosteinde naar huis fietste. Ter hoogte van Park Vreugd en Rust kreeg ik zin om even aan de Vliet te zitten. Ik zette mijn fiets op slot en slenterde even langs het log voortstromende water naar een bankje, dat verder aan het pad stond. Vanaf het bankje staarde ik naar de donkere, groen-bruine stroom en met het water stroomden de spanningen uit mij weg. Zo in mijzelf gekeerd had ik niet gemerkt dat er iemand naast mij was komen zitten. Toen ik even opzij keek knikte zij mij toe als teken van groet. Het was de oude dame die in de winkels van de Herenstraat altijd met 'Juffrouw Cato' werd aangesproken . Haar grijze haar droeg zij sierlijk opgestoken en geen haartje leek verkeerd te zitten . Een witte hooggesloten blouse met een kanten kraagje en een lichtgrijze rok gaven haar iets gouvernante-achtigs. ' Hoe kalmerend werkt toch altijd dat stromende water, nietwaar?' opende zij het gesprek . 'Ja' antwoordde ik terwijl ik haar in het gezicht keek. ' U bent toch juffrouw Cato?' vervolgde ik terwijl mijn blik afzakte naar haar slanke gerimpelde linkerhand, waar twee trouwringen zacht blonken . Zij volgde mijn blik naar de ringen die ze met haar rechterduim en -wijsvinger bijna teder ronddraaide. Ze begreep de bedoeling van mijn vraag in combinatie met mijn blik. 'Ja, zo noemen zij mij hier. Mijn man is in het begin van de oorlog overleden, men weet niet beter dan dat ik altijd alleen ben geweest.' Belangstellend ging ik verder 'Is uw man door de Duitsers ?' Direkt onderbrak zij mij: 'Ach nee, een ongeluk met de fiets zo zonde.' Ze zuchtte zacht terwijl haar ogen voor zich uit staarden en er volgde een stilte, die ik verbrak met de vraag of zij ook kinderen hadden gehad. Om een of andere reden raakte zij erdoor in verwarring en mompelde iets ontkennends. Meteen was het gedaan met haar rust; zij keek op haar
horloge en bleek plotseling haast te hebben. 'Goedemiddag,' sprak zij al opstaand en liep, met kaarsrechte rug en kin fier in de lucht gestoken, van mij weg. Dagen later, het was op een maandagochtend, liep ik door de Herenstraat, op weg naar de bakker, toen ik haar weer zag, schuin voor mij aan de overkant. Zij deed juist de voordeur van haar smalle huisje, dat mij nog nooit eerder was opgevallen, zorgvuldig op slot, draaide zich om en liep, zonder mij te zien, richting het Oosteinde; rechte rug en kin in de lucht. Misschien dat zij daardoor de hond niet zag, die midden op het trottoir lag te slapen. Zij bleef met één voet achter het dier haken, probeerde nog snel haar andere voet eroverheen te zetten, maar verloor toch haar evenwicht doordat het beest van schrik opsprong en er blaffend vandoor ging. Ineengezakt bleef zij zitten en ik rende naar haar toe om haar te helpen. 'Rothonden, altijd die rothonden,' siste zij door haar tanden. Zij had mij niet direkt in de gaten. 'Gaat het?' vroeg ik. Zij keek mij aan met een blik van pijn en woede, die langzaam veranderde in herkenning. 'Ik geloof dat het wel meevalt.' Zij probeerde zich, mijn uitgestoken hand negerend, op te richten, maar viel bijna weer om. Nu accepteerde ze wel mijn hulp en een beetje trillerig stond zij, na haar geschaafde handen en knieën geïnspecteerd te hebben, even later om zich heen te kijken of iemand haar on-elegante val gezien had. Nu zijn op maandagochtend de meeste winkels gesloten dus die kans was erg klein. 'Ik ga wel even met u mee om die schaven te verzorgen.' En samen liepen wij naar haar voordeur terwijl zij steunde op mijn arm. Haar huisje zag er uit zoals zijzelf; keurig verzorgd en kraakhelder. 'Even zitten, hoor,' hijgde zij en liet zich, haar lippen stijf samengeknepen van de pijn, voorzichtig in een fauteuil zakken. Zo bleef zij met gesloten ogen zitten terwijl ik niet goed wist wat ik moest doen. 'Pleisters boven in de slaapkamer, op kaptafel,' vervolgde zij in telegramstijl en ik was al bijna boven toen ik haar hoorde roepen: 'Oh, God, nee!' De kaptafel bevond zich rechttegenover de deuropening van de slaapkamer en in de doos, die daarop stond, vond ik alles wat ik nodig had. Ik keek even op in de spiegel, een gewoonte die ik maar niet kan afleren, en wilde mij alweer omdraaien toen ik
28
/
~
T
I
I
schuin achter mij een klein wiegje zag staan. Het leek net of er wat in lag. Ik draaide mij om en liep, onwillekeurig toch op mijn tenen, er op af. Bij het wiegje boog ik mij voorover en mijn adem stokte bij het zien van wat daar lag. Diep onder het dekentje, met een wit kanten mutsje op, lag een gemummificeerde baby. De huid donkerbruin verkleurd en strak gespannen om het schedeltje , de oogjes gesloten. Ik kon mijn ogen er niet vanaf houden, zo fascineerde mij dat kleine kopje. Een gerucht achter mij maakte dat ik mij omdraaide; Cato stond in de deuropening , haar mond opengesperd in een geluidloze schreeuw, haar gezicht zo grijs als haar haar. Zij strompelde naar het tweepersoonsbed en liet zich erop vallen, ik liet mij naast haar zakken en zo zaten wij een tijdje zwijgzaam naast elkaar. Plots begon Cato met kalme stem te spreken. ' Vlak voor de oorlog leerde ik mijn man Dirk kennen, terwijl ik in Amsterdam werkte als meisje van plezier.' Nog verwerkend wat ik net had gezien keek ik haar wat onnozel aan. 'Als hoer,' verduidelijkte zij bruusk . 'Het was liefde op het eerste gezicht en wij trouwden snel. Ik wilde niet in Amsterdam blijven; teveel oude klanten, begrijp je. We kozen daarom Voorburg, dat we kenden van onze gezamenlijke uitstapjes en waar we nog nooit een bekende tegen het lijf waren gelopen. We kochten dit huisje; ik had goed gespaard en Dirk had ook wat achter de hand. We bemoeiden ons niet met anderen, we hadden het goed samen ondanks de spanning van de naderende oorlog. En opeens was hij dood; van zijn fiets gevallen toen hij uitweek voor zo'n stomme hond. Hij kwam thuis met een hoofdwond en er kwam ook wat bloed uit z'n oren. Maar een dokter, dat wilde hij niet; een nacht rust zou hem goed doen. De volgende morgen werd hij niet meer wakker. Dirks dood bleef vrijwel onopgemerkt; de oorlog was begonnen en eiste alle aandacht op. Ik leefde in een roes, was gek van verdriet, maar had hier niemand om bij uit te huilen . Ik wilde ook niet terug naar Amsterdam, dat leven wilde ik niet meer. Ik moest een doel hebben en gelukkig vond ik al gauw een betrekking als kindermeisje bij een familie op de Laan van Nieuw Oosteinde. Daar werkte ik alweer een paar maanden toen ik ontdekte dat ik zwanger was. Omdat ik hen niet had verteld dat ik weduwe was, besloot ik mijn zwangerschap voorlopig te verzwijgen; ik wilde dit
30
-
----
----
baantje niet kwijt. Ik vond het heerlijk de kinderen te verzorgen en de familie was heel vriendelijk voor mij. Toen ik, naar mijn idee, een maand of zeven zwanger was, vertrokken zij naar het buitenland, het waren joden weet je , en zij zagen de bui al hangen. Van mijn zwangerschap was zelfs toen nog maar nauwelijks iets te zien, alleen mijn beste vriendin in Amsterdam wist ervan. Toen ik haar een keer bezocht kreeg ik weeën -ik was blijkbaar toch wat langer zwanger dan ik had gedacht- en werd Sophie geboren. Ze bleek een mongooltje en leefde slechts een dag of vier.... er viel niets aan te doen. Nu was ik echt alles kwijt. Ik wilde alleen nog maar naar huis om te zorgen dat de kleine dicht bij Dirk zou zijn. Terwijl mijn vriendin even uit was, pakte ik mijn boeltje en Sophie en ging terug naar Voorburg. Maar thuisgekomen kon ik geen afstand doen van Sophie. Zij was het laatste wat ik nog van Dirk had en dag na dag stelde ik het uit om haar te laten begraven. Ik besefte heel goed dat ze dood was, hoor, maar het wonderlijke was dat ze intact bleef. Zo hield ik mijn kleine Sophie en niemand heeft er ooit van geweten.... Tot nu toe dan.' Cato zuchtte diep en ik zag sporen van tranen op haar wangen en druppels op haar handen die in haar schoot lagen. Haar ogen hield zij gericht op het wiegje en staarden in het verleden. Even leek zij mijn aanwezigheid vergeten te zijn, maar plotseling richtte zij met een rukje haar hoofd op en keek mij taxerend aan. ' Je laat haar toch niet weghalen hè?' sprak ze schor. Ik legde mijn hand op haar handen en kneep er zachtjes in. 'Nee Cato, dat kan ik je niet aandoen,' verzekerde ik haar. ' Ligt Dirk hiér op het kerkhof begraven? ' Cato keek mij even heel verwonderd aan. 'Welnee kind, die ligt hiernaast , maar die is niet zo goed gebleven hoor.' Sindsdien heb ik Cato niet meer bezocht, maar alleen wanneer wij elkaar tegenkwamen wisselden wij blikken van verstandhouding uit; meer was er niet nodig. Toen ik echter pas geleden van vakantie terugkwam, trof ik tussen mijn post haar overlijdensbericht aan. Cato, Dirk en hun dochter waren, overeenkomstig de wens van laatst overledene, gezamenlijk in stilte begraven. Mogen zij, alledrie , rusten in vrede.
31
T
w
H, ik Ie'
v(
he di ve
af
v(
ge di·
Et en
v,
di, di wi
va
tn
va
lij taJ
Lé
Dj
Wf
br ee da bo ne
M
33
Twee maal in Voorburg
w.r.
van Dij/
Het was ongeveer 1922. Ik was toen een klein jochie van zeven en ik woonde met mijn ouders in Den Haag, in de bomenbuurt. Het leven was nog zo pril voor mij en Den Haag was nog zo nieuw voor een kind voor wie het toen al de derde woonplaats was. Mijn herinneringen uit die tijd zijn niet zo talrijk, maar sommige kleine dingen hebben zich in het kinderbrein geprent om er nooit weer vergeten te worden. Ik had een oom en een tante in Voorburg. De afstand van de Haagse bomenbuurt naar Voorburg leek enorm voor een kind in een tijd waarin zelfs een fiets nog geen algemeen goed was. Bij mij thuis had toen niemand nog een exemplaar van die technische verworvenheid. Een bezoek bij die oom en tante was dan ook een hele opgave! De enige methode was een rit met tramlijn 7, die toen begon bij het Valkenboschplein. Die lijn 7 maakte op mijn jeugdige fantasie een diepe indruk, want dit was in mijn herinnering de enige tramlijn, die een extra lange motorwagen in gebruik had met een dubbel wielenstel. Een rit in die wagen gaf mij steeds opnieuw een gevoel van een adembenemend technisch hoogstandje. Een gevoel van trots, alsof ik die wagen zelf had gebouwd, maar ook een gevoel van vrees, dat hij in een bocht uit de rails zou kunnen lopen. Die lijn 7 gebruikten wij telkens voor bezoeken aan oom Gerard en tante Willie in Voorburg. Via de stad ging de rit naar het station Laan van Nieuw Oost-Indië, waar de wereld leek op te houden. Daarbuiten lag de weg naar Voorburg, die te voet afgelegd moest worden: de drieste gedachte aan een taxi kwam niet eens op in ons brein. Van het station naar Voorburg ging de wandeling over een eenzame landweg met alleen bomen en koeien. Een mooie weg, dat wel, en niets duidde nog op de toekomstige drukke en bebouwde Laan van Nieuw Oosteinde, zoals wij die nu kennen en nog minder op de latere stromen verkeer. Medelijdende zielen zullen het misschien een stevige wandeling
33
vinden voor een klein kind, maar zo'n gedachte was ons toen vreemd. Aan het einde van die lange landweg stond een groot hek: twee stenen zuilen en daartussen een openslaand ijzeren hek dat bij het openen een knarsend geluid liet horen. Daar stapte je dan wel een andere plaats binnen: Voorburg en dat was toch maar een 'reis'. Oom en tante woonden in de Laan van Heldenburg en volgens mijn herinnering uit die tijd is die omgeving niet zoveel veranderd. Leuke rijtjeshuizen, die rust en orde en tevredenheid leken uit te stralen. Zó was de wereld en zó zou de wereld blijven. Voor altijd! De schaarse uitjes naar Voorburg maakten indruk op mij. Oom Gerard kon mooi piano spelen, -zo althans kwam het op mij over- en hij zong er bekende aria's uit opera's bij. Thuis was ik dat niet gewend en daarom vond ik deze oom iets heel bijzonders. Hij las geen noten, maar piano spelen kon hij wel. Zo maar fantasie en muzikaal gehoor. Vaak zouden deze tramritten en wandelingen in mijn leventje niet terugkeren. Eens op een dag vertelde moeder mij, dat oom Gerard was overleden, heel plotseling. Voor mij mysterieus, maar als zevenjarige vraag je dan niet zo gauw naar het hoe en waarom. Een feit is een feit en dood is dood. Je denkt heel even na en het leven gaat door. Weer gingen wij naar Voorburg om tante Willie te laten weten dat wij het heel erg vonden en dat zij op onze sympathie kon rekenen. Wat moesten mijn ouders ook anders doen? Telefoon was er niet bij, dus zelf maar weer erheen. Dit was dan mijn eerste kennismaking met de dood. Het huis staat nog in mijn geheugen gegrift en ik vond het maar wat eng om die trap op te gaan in een huis waar in de kamer ernaast een dode lag opgebaard. Een dode: wat was dat eigenlijk? Wat was ons leven, wat was de dood...? Nog steeds onbeantwoorde vragen. Feiten zijn eigenlijk niet belangrijk of onbelangrijk door wat zij in zichzelf zijn, maar alleen door wat zij betekenen in de geest van de waarnemer. Voor mij was het een bezoek 'aan de dood' en wel voor het eerst in mijn leven. Er gebeurde verder niets. Ik kwam het huis weer veilig uit, maar in mijn geest was veel gebeurd. Een vertrouwde man was plotseling uit mijn leven verdwenen door een mysterie. Dat huis, die straat, dat stukje Voorburg zijn ook na zoveel jaar nog niet uit mijn bewustzijn verdwenen. Het is daar
\ s e l. a I; n
voor mij altijd 1922 gebleven, ook toen ik er later als meer bewust mens herhaaldelijk terugkeerde. Eigenlijk kan de tijd wel degelijk stil staan... Intussen is het leven over mij heen gegaan. Ik ben een volwassen man geworden en tenslotte wat men nu vriendelijk noemt een 'oudere' . Mijn levensgang bracht mij rond de wereld, via Dachau naar Australië, Azië en Afrika. In al die jaren verander je en blijf je in de kern toch ook weer diezelfde mens die je als kind al was. Je kunt nog zo oud worden, maar het kind in je blijft in wezen bestaan, alleen met wat brokken ervaring erbij. De zwerftocht rond de wereld ligt achter mij en blijft tegelijk in mij. Wat was is nog steeds en wat er nog van mij wordt is er al... Het kind dat vol verwachting en verbazing de wereld in keek, is nu de man geworden die met evenveel verbazing naar de wereld ziet: veel dingen en mensen bewondert; veel echter ook betreurt en verafschuwt. De landweg tussen Den Haag en Voorburg heeft plaatsgemaakt voor een zee van huizen en straten. Het knarsende hek bestaat alleen nog in een vage herinnering waarvan maar weinigen weet hebben. Maar voor mij is het er nog steeds en in mijn dromen keert het soms terug. De stad rukt op -zo heet dat- en de natuur wijkt terug voor het geweld van de alsmaar bouwende mensengemeenschap. Voorburg is niet meer het rustig dorp: het is nu een stad met hoogbouw van blokkendozen. Voorburg is meegenomen 'in de vaart der volken'. Geen rustige gezapigheid meer, maar wel grote verkeersproblemen, sociale problemen en stellig meer maagzweren dan in 1922! Nu 1994. Ik ben nu gevestigd in Voorburg en ik maak regelmatig mijn wandelingen en fietsritten om te verkennen wat de moderne tijd heeft gemaakt van het oude, idyllische stadje. Bij één van mijn wandelingen wachtte mij een verrassing. In verwondering staand voor een gigantische glazen gevel werd ik onverwacht op een schouder getikt. Daar stond mijn oude vriend Karel, met wie ik enige jaren samen in een Afrikaans land had gezeten. Ook dat land was inmiddels grondig veranderd: een ander regime, een andere naam en totaal veranderde toekomstverwachtingen. Ook dat land was op zijn kop gezet door de niet te stuiten veranderingen, maar was ons eigen land dat niet evenzeer? Een verrassing die
35
ontmoeting met de ook hier gevestigde Karel. Wij liepen samen door de drukke straten en wij wisselden onze wederzijdse ervaringen uit. Ik vertelde hem ook van mijn herinneringen aan het oude Voorburg en mijn normale zwijgzaamheid leek plaats te maken voor een stroom van woorden, die mij zelf verbaasde. Karel bleek een tevreden mens te zijn. 'Er is hier een levendig centrum,' zei hij, en ook voldoende groen voor mijn dagelijkse wandelingen. Ik vind het hier echt prettig.' 'Ik kan die gedachte wel delen,' zei ik, 'maar tegelijk bekruipt mij een benauwd gevoel, als ik deze stormachtige ontwikkelingen zie. Er zijn nog steeds oude geveltjes en straatjes, en onze generatie heeft geleerd hiervoor eerbied te hebben. Onze wortels, bewust of onbewust, reiken immers terug naar vroegere tijden waarin dit alles gebouwd werd. Maar al het nieuwe ontwikkelt zo razend snel, dat de mensheid het niet kan bijhouden. Echt, in letterlijke zin is deze plaats niet vol, evenmin als andere plaatsen. Maar kijk eens naar de angstwekkende aanslag op de natuur. Weiden, sloten, knotwilgen, koeien, verdwijnen; dorpen en steden groeien aaneen en een huizenzee vervangt wat eens vredige en levende natuur was. Voorburg, Rijswijk en Den Haag zijn één grote massa huizen geworden; tussen Leidschendam en hier is er maar een heel smalle strook groen, en ook die lijkt gedoemd te moeten verdwijnen. Ga naar de polders en je vindt er nu nog mooie en idyllische landschappen met rust en oude sfeer, maar de nabijheid van de grote stad doet zich benauwend voelen en zij ligt dreigend op de loer om ook al deze groene landschappen aan te tasten. Wie zijn wij, dat wij de euvele moed hebben om in steeds grotere aantallen beslag te leggen op dit land? Om alsmaar dichter opeen en hoger te bouwen? Hoe durven wij een hechte mensengemeenschap om te bouwen tot een grauwe massa van elkaar in de weg lopende en zwoegende mieren? Wie zijn wij, dat wij onze mooie, natuurlijke erfenis zó durven belasten met nergens stoppende massificatie?' Wij waren intussen in een park op een bankje gaan zitten met een uitzicht op de prachtige Vliet, waarachter een stroom verkeer voortspoelde van ergens naar ergens, of misschien van nergens naar nergens. En ik luchtte mijn hart verder: 'Een mens die niet geestelijk en lichamelijk ziek wil worden, heeft ruimte en ook harmonie nodig. Maar wij breiden ons uit. Wij vinden dat er elk
g
jaar "groei" moet zijn en dat er elk jaar weer wat moet komen bij onze "koopkracht", -dit 20e-eeuwse monster. De Faustische mens wilde de wereld omvatten en ontwikkelen , maar in dit stadium heeft dit proces zichzelf absurd gemaakt. Wij moeten het evenwicht in onszelf terugvinden en wij moeten begrijpen dat projectontwikkeling en liefde voor koopkracht een dodelijk virus kunnen betekenen voor ons land en onze wereld. Wij leven in ongekende aantallen dicht opeen; wereldsteden zijn beangstigende, mensonwaardige monsters geworden waarin zelfs zuiver water, zuivere aarde en zuivere lucht onoplosbare problemen zijn geworden. En bij deze fatale ontwikkeling is Voorburg relatief nog een oase! In betrekkelijk weinig jaren is onze bevolking verveelvoudigd en onze "voorzieningen" hebben een ongekend niveau bereikt. Maar tegelijk zijn er legioenen werklozen en de onveiligheid is schrikbarend gegroeid. En bij dit alles is de mens vereenzaamd. Omgeven door ongekende technische mogelijkheden heeft de mens zichzelf en de intimiteit van zijn eigen kring verloren. Wij kunnen ons rijk wanen; wij hèbben zo veel en wij zijn zo weinig. Er is een sfeer gegroeid van: zó kunnen wij niet door gaan; een gevoel van recht afstevenen op een catastrofe. Onze landerijen bevatten te veel gif, evenals onze binnenwateren en de zeeën. De mensheid is misschien een beetje wakker geworden voor dit probleem, maar toch leven wij voort alsof een loonsverhoging van een procentje ons dichter bij het gedroomde geluk zou kunnen brengen. De alles verstikkende jacht naar de materie grijpt ons naar de keel'.
TI
j,
Karel was al die tijd nogal zwijgzaam geweest. Hij wilde een andere wending aan het gesprek geven en hij vroeg mij om mee te gaan naar zijn huis voor een kop koffie. 'Waar woon je tegenwoordig?' vroeg ik. ' Sinds kort in de Laan van Heldenburg ,' antwoordde hij, niet vermoedend welke associatie dit voor mij meebracht. Wij wandelden samen naar zijn woning en toen wij voor zijn huis stonden , leek het mij de eeuwige terugkeer van alle dingen: het was de oude woning van oom Gerard en tante Willie. En de man die ik nu was, met het kind van toen nog in het hart, stommelde weer de trap op van ruim zeventig jaar geleden. En daar was zijn vrouw Miep en daar waren de gebruikelijke kopjes koffie op tafel. Daar was ook de herinnering aan de muziek van vroeger in mijn hoofd , terwijl oude herinneringen aan Afrika
37
werden opgehaald. Toch gaf de gedachte aan vroeger mij een rem en ik waagde het niet te vertellen hoe ik al eerder in dit huis en in deze kamer had gezeten. Het was mij, alsof de hand van het lot mij tegenhield. Mijn woordenstroom was opgedroogd en ik voelde mij wat verloren in het gezelschap van de zo juist weer hervonden oude vrienden. Miep schonk weer koffie in en ging zitten met het eigen kopje in de hand. Plotseling liet zij het kopje vallen en zij viel met een korte kreet zijdelings op de bank, de armen slap langs het lichaam. Hevige consternatie. Een dokter werd gebeld. Tenslotte kwam de huisarts en na een kort onderzoek gaf hij het fatale oordeel: dood, waarschijnlijk hartstilstand. Er was niets meer aan te doen ... te laat. Ik voelde mij nu een soort indringer, zo onverwacht getuige van dit onherroepelijke gebeuren. Moeilijke woorden van troost en van hulp en berusting en nog veel meer kwamen over mijn lippen. Ik ervoer ze zelf als welgemeend, maar als machteloos, bijna ijdel en vluchtig, als alles in dit leven. Een half uur later stond ik weer buiten. Weer de Laan van Heldenburg, weer de Parkweg en de Herenstraat. Ik dwaalde tot laat, vóór ik de weg naar mijn eigen huis vond. Het was een heldere sterrennacht, die als de eeuwigheid manend dit vergankelijke leven leek te ontspannen. Mijn vroegste en mijn laatste ervaring in Voorburg waren met de dood verbonden. De dood als een dreiging voor ons levenden, die steeds uit zijn greep proberen te blijven? Of de dood als harmonische en vanzelfsprekende schakel in het inademen en het uitademen van dat grote allesomvattende Leven? Thuisgekomen sliep ik in een diepe en droomrijke slaap en als in een film zag ik veel beelden uit mijn leven aan mij voorbijgaan. En ik begreep dat het zo moest zijn en dat je de dood van het oudere leven moet aanvaarden met een glimlach. Tenslotte blijven ons alleen de aanvaarding en de verwondering en een grenzeloos ontzag voor het onbegrepene. En daarbij de taak om in het heden te leven en te bouwen als het ware voor die onbegrepen eeuwigheid.
(
n
I, v h h V [ d b n h h: w
ar Z
Z(
St
D N ja w
Ve Va
39
Verjaardag J.A. van der Heijden
Met een plezierig gevoel werd Dora op 3 maart 1945 om half zeven 's morgens wakker. Ze glimlachte en sprong haar bed uit. Vandaag werd ze elf jaar. Elf jaar al. Zou ze cadeautjes en een taart krijgen? Haar gezicht betrok. Haar verjaardag. Het had net zo goed een gewone dag kunnen zijn. Toen ze haar moeder gisteren vroeg om 'alsjeblieft, alsjeblieft, taart en cadeautjes!?' had die gezegd 'Lieverd, je weet dat dat niet kan'. En eigenlijk wist ze dat ook wel. Het was oorlog. Al bijna vijf jaar lang. Daardoor was niks gewoon. Door de oorlog wist ze niet eens meer wat gewoon leven was. 'Wees blij dat we te eten hebben, kind. Misschien volgend jaar. Misschien is de oorlog volgend jaar voorbij.' Dat had moeder ook gezegd. Zou de oorlog ooit afgelopen zijn? Ze had gehoord dat stukken van Brabant en Zeeland al bevrijd waren. Wanneer zouden de geallieerden nu eindelijk eens in Voorburg en Den Haag arriveren? Ze dacht aan de zware winter die ze achter de rug hadden. Voedsel was op de bon; ze kregen maar een half brood en een pond aardappelen per persoon per week. Sinds november vorig jaar waren gas en elektriciteit afgesloten. Ze huiverde als ze dacht aan de kou van afgelopen winter. Gelukkig hadden zij nog een potkachel en een carbidlamp. Kolen en hout waren nergens meer te krijgen, maar samen met haar zusje en andere buurtkinderen had ze de halve Blauwe Trambaan gesloopt. Ze hadden er stiekem stukjes asfalt en bielzen tussenuit gebikt, zodat ze 's avonds wat warmte hadden en wat aardappelen en suikerbieten konden koken. Dora woonde met haar moeder en haar zusje Tonny in de Van Naeltwijckstraat in Voorburg. Haar vader zag ze de laatste twee jaar maar eens in de drie maanden. Hij was ondergedoken. Dat was veiliger, vooral voor joden en mannen tussen achttien en veertig. Ze begreep wel waarom. Mannen werden soms zo maar van straat geplukt om in Duitse fabrieken en kampen tewerkge-
39
steld te worden. Soms, en tegenwoordig eigenlijk heel vaak, hielden de Duitsers razzia's. Dan sloten ze straten af en belden bij alle huizen aan om alle kamers te doorzoeken . Dat pakten ze niet oppervlakkig aan. Ze staken zelfs met bajonetten in de plafonds van ingebouwde kasten en in de plafonds tussen schuifdeuren . Ze wisten dat dit mooie schuilplaatsen waren. Gelukkig vonden ze in hun straat nooit iemand. Eens in de drie maanden ongeveer kwam vader naar huis om hen op te zoeken. Spannend vond ze dat. Vader, als vrouw verkleed, op een damesfiets met houten banden, in een damesjas, met een blonde pruik, een dameshoed, lippenstift en rouge. Ze was bang om hem, maar ze moest ook altijd om hem lachen, vooral als hij de geaffecteerde blonde buurvrouw van beneden nadeed. Moeder was ook altijd blij als hij kwam. Tijdens de korte bezoekjes van vader praatten haar ouders lang samen. De volgende morgen ging hij dan weer terug naar zijn andere huis. Ze hadden Dora nooit verteld waar haar vader ondergedoken was. Haar ouders wisten niet dat Dora eens een van hun nachtelijke gesprekken had afgeluisterd. Zo ontdekte ze dat vader bij Mevrouw De Jongh-Sieble woonde, in de Looierslaan aan de andere kant van Voorburg. Hoe zou het nu met haar vader gaan? Zou hij aan haar denken? Misschien kwam hij voor haar verjaardag wel naar huis! Ze kleedde zich aan en rende naar de slaapkamer van haar moeder. Haar moeder sliep nog. Dora keek op de klok. Zeven uur. Haar moeder werd voorlopig nog niet wakker. Ze sliepen lang tegenwoordig. Ze kreeg een nieuw idee. Waarom zou ze wachten tot haar vader naar hen toe kwam? Ha, ze zou naar hem toe gaan. Dat zou een verrassing voor hem zijn! Waarom had ze daar nooit eerder aan gedacht? Met de step was ze er zo. Ze wist de weg. Moeder zou het echt niet erg vinden . Ze zou een briefje schrijven. Hadden ze nog wel papier? Ze vond een lege broodzak en een stompje potlood en schreef haar berichtje op. Daarna trok ze haar jas aan, pakte haar step en vertrok. Laan van Nieuw Oosteinde , Parkweg, Oosteinde. Simpel. Een klein uur later belde ze aan bij het huis van mevrouw De Jongh. Verbaasd deed mevrouw De Jongh open. Ze was nog in nachtgoed. 'Ik kom voor m'n vader,' zei Dora. ' Je vader? Wie is dat
4°
dan? Och, ja, nou zie ik het. Dora! Je vader heeft me wel eens foto's van jullie laten zien. Maar je bent nu veel groter geworden. Ik herkende je bijna niet. Maar kind, het is acht uur. We slapen nog allemaal!' 'Ik wil m'n vader graag zien. Ik ben jarig vandaag.' 'Jarig vandaag!? Zo, gefeliciteerd, kind. Kom maar even binnen dan. Ik zal je vader roepen. Maar niet te lang, hoor! ' Mevrouw De Jongh nam Dora mee naar de eetkamer. Even later kwam haar vader binnen. Dora rende naar hem toe en omhelsde hem. Na enkele ogenblikken maakte hij zich van haar los en vroeg: 'Liefje, wat doe je hier zo vroeg. Het is gevaarlijk om hier te komen . Dat weet je toch!' 'Ja, maar pap, ik ben toch jarig vandaag! Ik wilde je zien.' 'Lieverd, dat begrijp ik wel, maar het is toch gevaarlijk om alleen over straat te gaan.' 'Pap, ik ben jarig vandaag!' Haar vader keek haar aan. 'Hartelijk gefeliciteerd , lieverd. Ik ben echt blij je te zien, maar nu moet je weer naar huis.' Mevrouw De Jongh kwam binnen. 'Kijk eens, meid, een kop koffie, surrogaat, natuurlijk en een boterham. Echt Zweeds wittebrood . Dat heb je wel verdiend, op je verjaardag. Maar daarna ga je weer naar huis, hè!' Dora keek verrast. '0, heerlijk! Mag het, pap?' Toen hij haar verrukte gezicht zag, kon haar vader niet weigeren. Dora viel aan, genoot van het echte brood, dat sinds februari af en toe verkrijgbaar was. Toen werd er op de deur gebonsd: 'Aufmachen!' Mevrouw De Jongh riep tegen Dora's vader: 'Verstop je, de kast in, gauw!' Ze opende een kastdeur en deed een luik aan de bovenkant van de kast open. Vader kroop erin. Daarna pakte ze uit de la van het dressoir een foto van een Duits officier en zette die op de schoorsteenmantel. Mevrouw De Jongh haalde een kam door haar haar, knoopte haar kamerjas dicht en ging de voordeur open doen. Dora hoorde hoe de soldaten binnenstormden en het huis doorzochten. Een paar Duitse soldaten kwamen de eetkamer binnen. Eén van hen, blijkbaar een officier, gaf de andere soldaten het bevel ook deze kamer te doorzoeken . Ze openden kastdeuren, staken hun bajonetten door het plafond. Angstig keek Dora naar de kast waarin haar vader verdwenen was. Eén van de Duitse soldaten stond op het punt de kast te openen, toen het oog van de
42
Duitse officier op de foto op de schoorsteenmantel das?' 'Mein Bruder, Ortskommandant Sieble, Herr antwoordde Mevrouw De Jongh. 'Ortskommandant Hum. U bent dus Duits? Ophouden, zoeken hier is de officier de andere soldaten.
viel: 'Wer ist Offizier,' Sieble, hè? zinloos,' beval
Dora haalde opgelucht adem. De Duitse officier ging aan tafel zitten, maakte tijd voor een gezellig praatje met een landgenoot. 'Waar is uw broer gelegerd?' vroeg hij Mevrouw de Jongh. 'In Leeuwarden, Herr Offizier,' antwoordde zij. 'Zo, in Leeuwarden. Dus hij is ook in Nederland. Dat vindt u zeker wel prettig. En waar is uw man?' 'Hij werkt in Duitsland.' '0, ja? Waar?' 'Knup,' antwoordde mevrouw De Jongh kort. 'En wie is dat?' De Duitser wees naar Dora. 'M'n dochter. Het was duidelijk dat ze de Duitse officier niet wilde aanmoedigen, dat ze van hem af wilde. De Duitse officier daarentegen was veel te blij dat hij in een vijandige omgeving een landgenote tegenkwam. De conversatie ging zo dus nog tien minuten door. Dora probeerde het gesprek in snel Duits te volgen en dacht aan haar vader in de kast. Wat slim van hem om bij een Duitse vrouw onder te duiken. Ze wist dat meneer De Jongh een collega van haar vader was. Acht jaar geleden was hij met een Duitse getrouwd. Sinds het begin van de Duitse tewerkstellings-politiek had hij voordeel gehad van zijn huwelijk. Zijn huis was nooit grondig onderzocht. Zodra de Duitsers merkten dat zijn vrouw Duits was, hadden ze het huis verlaten . De foto op het dressoir was een mooie afleidingstaktiek. Mevrouw De Jongh vertelde hun altijd dat haar man bij de Knupfabrieken in Duitsland werkte, wat ze graag van haar aannamen. Af en toe kwamen ze zelfs 's avonds nog even een borrel drinken. Ondertussen zaten meneer De Jongh en zes of zeven andere mannen gewoon bij haar op zolder. Een beetje geluk moest je hebben. Dora hoorde hoe de Duitse officier afscheid nam. Ook hij nodigde zichzelf uit voor een borrel die avond, om gezellig bij te kletsen OVer het goeie ouwe Duitsland, de heilstaat. Mevrouw De Jongh deed alsof ze enthousiast was over het idee en liet de Duitse soldaten uit. Daarna deed ze de kast weer open. Haar vader kwam er uit. 'Zie je nu hoe gevaarlijk het is, kind! Je moet onmiddellijk
43
naar huis.' 'Goed, pap, maar ik ben toch blij dat ik u even heb gezien. Ik zal nooit meer komen.' Plotseling hoorden ze doffe knalIen. Ze keken elkaar aan en wisten onmiddelIijk wat het lawaai te betekenen had. Het waren de VI-raketten, en tegenwoordig ook V2's, die de Duitsers vanuit Wassenaar afschoten op Engeland. Het probleem was dat die moderne lange-afstandsbommen bijna nooit hun bestemming bereikten . Meestal vielen ze even snel weer terug om delen van Scheveningen en Den Haag te vernietigen. 'Zijn ze weer bezig! Waar komen deze nou weer terecht!?' Het geluid werd harder. De knalIen werden luider . Nu waren ook duidelijk vliegtuigen te horen. '0, nee! Het is een bombardement!? Waar?' Ze renden naar het raam. Ze zagen hoe vliegtuigen in de verte hun bommen afwierpen. Wolken van vuur en rook stegen boven de huizen uit. 'Waar is het?' Mevrouw De Jongh en Dora holden naar naar buiten. VerschilIende buurtbewoners waren de straat op gekomen. Ze keken elkaar bang aan. 'Het Bezuidenhout. Het is het Bezuidenhout. Ze bombarderen het Bezuidenhout,' hoorden ze. ' Het Bezuidenhout?' riep Dora, 'maar daar woon ik vlakbij. Ik moet naar huis! Ik moet naar moeder en Tonny!' 'Nee, kind, blijf nou hier.' Mevrouw De Jongh greep haar vast. ' Het is nu veel te gevaarlijk om daar naar toe te gaan. Kijk eens naar die rook! Blijf hier tot het voorbij is.' 'Nee, ik moet naar moeder en Tonny. Als er wat met hen gebeurt! Ik moet naar huis.' Dora huilde bijna. Ondertussen was haar vader ook naar buiten gekomen. Hij zei: 'Het Bezuidenhout? Ik hoor dat het Bezuidenhout gebombardeerd wordt?! We moeten naar huis. Kom Dora. We gaan.' Mevrouw De Jongh probeerde hen tegen te houden. Tevergeefs . Dora pakte haar step en samen met haar vader ging ze op weg. Ze holden tot ze buiten adem waren. Daarna liepen ze langzamer. Niet alIeen uit vermoeidheid, maar vooral uit angst om wat moeder en Tonny overkomen kon zijn. Boven de huizen uit zagen ze vlammen hoog opschieten. Op grote afstand hoorden ze vuur knetteren, het lawaai van ineenstortende huizen, brekend glas en gillende mensen . Langzamer liepen ze verder met afgrijzen op hun gezicht. Terwijl ze dichter bij huis kwamen, nam de chaos toe. Op de Laan van Nieuw Oosteinde en de Koningin Wilhelminalaan
44
werd duidelijk hoe groot de ramp was. Ze zagen door elkaar rennende mensen. Mensen die met bakfietsen gewonden vervoerden. Bloederige gezichten, armen en benen. Dora draaide haar hoofd om toen ze een vrouw zag rennen. Met haar ene hand ondersteunde ze haar anno Ze miste een hand. Dora keek naar haar vader. Ze zag angst, ook op zijn gezicht. Het was duidelijk dat het erg was. Echt erg, deze keer. Ze kwamen een van hun buren tegen, die hen toeriep: 'Wegwezen, Van de Grogt! Waar ga je naartoe? Ben je gek geworden. Het is een puinhoop. Bomscherven en glas vliegen in het rond. Huizen staan in de fik. Je kan er echt niet meer door!' Dora en haar vader liepen stug door, tegen de stroom mensen in. Tenslotte kwamen ze bij de Van Naeltwijckstraat. Hun huis stond er nog, maar de chaos was groot. Kapotte ramen, openstaande deuren. Mensen waren haastig weggevlucht, hadden niet de tijd genomen de deur achter zich dicht te doen. Waarom zouden ze ook. Het gebulder van bommen en vliegtuigen nam af, maar het geluid van instortende huizen en knetterend vuur was net zo afschrikwekkend. Ze liepen hun huis in en riepen de naam van haar moeder en zusje. 'Cora! Moeder! Tonny!' Geen antwoord. 'Waar zijn ze? Waar kunnen ze zijn?' Vader keek haar aan. Dora keek om haar heen. Ook hun ramen waren kapot. Het meubilair was nog heel. Ze keek naar het dressoir. Een stuk ijzer stak door een van de laden naar buiten. Vader zag hetzelfde: 'Een bomscherf. Waar kunnen ze zijn? Ze zijn vast ook gevlucht. Misschien zijn ze naar je grootmoeder in de Laan van Rustenburg. Laten we hopen dat ze naar je grootmoeder zijn gegaan,' Vader keek haar aan. 'Laten we daar maar gaan kijken.' Ze stonden op het punt de deur weer uit te gaan toen ze gesnik hoorden. 'Dat is boven! Dat is hier in huis!' Ze renden de trap op. Het geluid kwam uit Dora's slaapkamer. Ze keken onder het bed. Daar lag Tonny zielig huilend in een hoekje. 'Tonny, alles goed? Waar is moeder?' Langzaam draaide Tonny zich om en ze zag de bekende gezichten. Haar gezicht klaarde wat op en ze kwam snel onder het bed vandaan. 'Waar is moeder?' vroeg Dora. 'Moeder is naar jou op zoek!' snikte Tonny. 'We wisten niet waar je was! Waar zat je nou?' 'Naar mij op zoek? Maar ik heb een briefje geschreven! Ligt op de keukentafel.' 'Heeft moeder gezegd waar ze naartoe
45
ging? Waar ze het eerst ging kijken? Hoe lang is ze weg?' Vader keek Tonny bezorgd aan. 'Bij oma Van de Grogt, in de Laan van Rustenburg,' snikte Tonny, 'Ze was net een kwartiertje weg, toen het bombardement begon. Misschien is ze wel dood!' Vader sloeg zijn armen om Tonny en Dora heen. 'Nee, dan is ze vast wel in orde. Die kant is wel veilig, geloof ik. Kom, dan gaan we nu eerst naar oma. Kom.' Ze liepen naar buiten. En weer liepen ze over de Laan van Nieuw Oosteinde, tussen de uit Den Haag vluchtende mensen en de verstikkende rook. Bij oma hoefden ze niet aan te bellen. De deur zwaaide open. 'Karel, kinderen, wat ben ik blij dat ik jullie zie! Zijn jullie Cora niet tegengekomen?' 'Cora tegengekomen? 0, nee, we dachten dat ze hier was!' 'Ze was hier wel, maar toen het bombardement begon, wilde ze per se weer naar huis, om Tonny te halen. Ik kon haar niet tegenhouden.' 'Had dat maar gedaan. Is ze weer naar huis gegaan? Maar waarom zijn wij haar dan niet tegengekomen?' Tonny barstte weer in tranen uit. 'Moeder is dood, moe is dood.' DOTa probeerde haar te troosten. 'Ze is vast wel in orde. Ze is hier nog geweest. Hou nou maar op.' 'Het lijkt me het beste dat jullie hier blijven. Ik heb Cora gezegd dat ze met Tonny weer hier naartoe moest komen,' zei grootmoe. 'Maar ze vindt Tonny niet, nu. Ze zal doodsangsten uitstaan als ze Tonny niet vindt. En DOTa vindt ze trouwens ook niet,' antwoordde vader, 'We moeten terug. Het gevaar is nu trouwens toch voorbij.' Ze vertrokken weer naar de Van Naeltwijckstraat, waar een paar straten verderop alle huizen uitbrandden, voor zover ze nog overeind stonden. Ze liepen net de hoek om toen ze een vrouw uit hun portiek zagen komen. Dora en Tonny renden naar haar toe. De vrouw ving hen in twee armen op. 'Moeder! 0, moe!' Vader en moeder keken elkaar aan. De opluchting op hun gezichten was groot. Ze omhelsden elkaar. Zo stonden ze even, in een groepsomarming, in de verstikkende rook met het geraas van vuur op kleine afstand. 's Avonds zaten ze in het licht van een carbidlamp met z'n vieren bij elkaar in de zitkamer van oma Van de Grogt.'Dit was wat ik wilde,' zei DOTa, 'op mijn verjaardag met z'n vieren bij elkaar.' 'Laten we hopen dat je nooit meer zo'n verjaardag meemaakt, lieverd!' antwoordde moeder.
\
,r
~
t
r
,
a I t
,
--
-
--
---~
Tante Anna P.e. Hoogduin
We kunnen met enig gezond Voorburgs chauvinisme zeggen dat we over vier spoorwegstations beschikken. Over het station aan de lijn naar Utrecht en station 't Loo is geen discussie, station Voorburg/Leidschendam lijken we, afgaande op de naamgeving, te moeten delen met onze buurgemeente, maar het ligt helemaal op Voorburgs gebied en Mariahoeve heeft, als een Januskop, twee gezichten, een Haags en een Voorburgs. Met dit stationsbouwbeleid heeft het spoorwegbedrijf heel nadrukkelijk het grote belang van Voorburg onderstreept. Ik ken grotere gemeenten die het met minder moeten doen. Toch heeft het ook zijn schaduwzijde. Dat bewees de komst van Tante Anna. In onze familie was al jaren sprake van een brouille. Dat is niet iets om trots op te zijn, maar ook niets om over in zak en as te zitten, het komt blijkbaar meer voor. Het gevolg is wel dat ik hele takken van de familie niet ken, niet van naam en niet van gezicht. In huiselijke gesprekken hoorde ik vroeger wel eens een naam noemen, die mij niets zei. Als ik dan vroeg wie dat was, kreeg ik vrijwel altijd te horen: 'Dat is er een van dat zootje.' Dat klonk altijd zo geladen, dat ik geen nadere informatie vroeg. Ook als ik langs mijn neus weg eens informeerde hoe het eigenlijk tot die breuk was gekomen, kreeg ik het vage, weinig zeggende antwoord: 'Ach, er is zoveel gebeurd.' Maar het scheen een geldkwestie te zijn. Met het voortschrijden der jaren overleed er wel eens iemand van het 'zootje', maar dat vernamen we dan via anderen, want rechtstreeks kregen we, al waren we naaste verwanten, geen bericht, zodat we formeel, als niet van het verscheiden op de hoogte, waren gered uit het dilemma, om al dan niet een teken van rouwbeklag te geven. Toen mijn vader overleed brak mijn moeder met die betreurenswaardige traditie. Ze zond alle nog in leven zijnde familieleden uit
47
het andere kamp een rouwkaart en deed die vergezeld gaan van een persoonlijke brief, waarin ze (psychologisch heel doordacht) mededeelde dat ze de loutere toezending van een rouwkaart, gezien de gegroeide verhoudingen wat kil en afstandelijk vond en daarom betrokkenen nadrukkelijk persoonlijk uitnodigde de begrafenis bij te wonen onder verzekering van respect voor ieders standpunt. Het viel mij overigens wel op dat ze de adressen alle uit het hoofd kende. Haar methode had de beoogde uitwerking. Alleen tante Anna uit Haarlem kon niet komen. Ze vertoefde in het ziekenhuis en was juist daags tevoren aan haar knie geopereerd, maar beloofde zodra ze weer op de been was eens langs te komen. Ze heeft woord gehouden. Dinsdags kregen we een kaartje waarin ze mededeelde dat ze aanstaande woensdag met de trein van 09.56 uur uit Haarlem zou vertrekken. Wij zouden dan wel weten hoe laat ze zou aankomen, veronderstelde ze. Ze had de stedebouwkundige ontwikkelingen van Voorburg blijkbaar niet bijgehouden, want ze had geen idee hoe ze bij ons moest komen en rekende er daarom op dat ze afgehaald zou worden aan het station. Dat zou ik doen. Ten koste van een vrije dag. Maar de normalisering van de betrekkingen vraagt nu eenmaal offers. Nu rees voor mij wel de vraag op welk station tante Anna dacht aan te komen, want in principe kan je op elk van onze stations je reis uit Haarlem beëindigen. We konden het niet even aan haar vragen, want een telefoonnummer hadden we niet en ook bij het inlichtingennummer van de telefoon was tante Anna niet bekend. 'Hoe kwam ze vroeger altijd?' informeerde ik bij mijn moeder. ' Toen kwam ze gewoon naar Voorburg, maar dat was in de tijd dat ze die zaak nog hadden in Gouda,' zei ze. 'Hebben ze een zaak gehad in Gouda?' vroeg ik, maar aan het korte bevestigende antwoord van mijn moeder bemerkte ik dat dit een van de steentjes des aanstoots moet zijn geweest. En de historische reisweg van tante loste mijn probleem dus ook al niet op. 'Ga maar gewoon naar het station Voorburg,' adviseerde mijn moeder, 'van het bestaan van die andere stations heeft ze toch geen weet,' maar daarmee had ze tante Anna onderschat. Het volgende probleem was dat ik tante Anna niet kende van
gezicht. In het familie-album zat wel een vaag fotootje, van een groepje lachende dames waaronder tante Anna, maar daar zat meer dan dertig jaar tussen, en was dus als hulpmiddel bij de herkenning niet erg geschikt. Omdat het station meer uitgangen heeft, stelde ik mij ter hoogte van de vijvers bij de tramhalte zodanig op dat ik een goed overzicht had op alle uitgangen, want op zo'n lang smal perron loop je elkaar helemaal gauw mis. Onderweg had ik al overwogen hoe ik haar zou begroeten. Haar omhelzen en roepen: 'Dag tante Anna' leek me ineens te veel van het goede. Ik besloot om haar de hand toe te steken en vriendelijk 'dag tante' te zeggen. Ik zou het dan van haar laten afhangen hoe de begroeting verder zou verlopen. Toen het tijdstip van aankomst van de vermoedelijke trein daar was, hield ik de reizigersstromen nauwkeurig in de gaten. Die vertonen vrijwel altijd hetzelfde beeld. Eerst komen de hardlopers, die eigenlijk een trein eerder hadden moeten nemen en nu nog, dravend als raspaarden, proberen te redden wat er nog te redden valt, dan komen de stevige doorstappers, gevolgd door het gewone voetvolk en tenslotte de overige categorieën. Ze was al wat ouder, dus ze zou wel niet in de voorste gelederen naar buiten komen. De theorie leek te kloppen. Er kwam een oud dametje aan, met een bosje bloemen. Ze liep wat zoekend rond te kijken. Dat zou ze wel zijn. Ze had bovendien een neus, die in de familie wel meer voorkomt, niet groot, niet klein, maar karakteristiek. In een paar passen was ik bij haar.'Dag tante,' zei ik. ' Dag jongen,' zei ze en schudde mijn hand. 'Kind wat ben je groot geworden,' riep ze vol verbazing. Ze had mij waarschijnlijk voor het laatst in de wieg gezien en daar lag nu toch al weer een slordig aantal jaren tussen, dus die opmerking was niet onterecht. 'Ach ja,' zei ik maar. ' ZuIlen we gaan?' stelde ik voor. 'Gaan we met de bus?' vroeg ze. ' Nou, daar hebben we niet zoveel aan, want dan moet je verder lopen van en naar de haltes dan wanneer je rechtstreeks naar huis gaat lopen,' zei ik, overigens geheel naar waarheid. 'Heb je dan geen auto? ' hield ze aan. 'Ja, dat wel, maar die kan ik hier nergens in de buurt parkeren op dit tijdstip,' zei ik en maakte om mijn bewering te illustreren een armgebaar over de rijen auto's die onder het station stonden geparkeerd . 'En als we dan thuiskomen, kan ik hem niet meer voor de deur parkeren, want dan staat er een
49
ander op mijn plekje en moet ik hem een heel eind weg in een andere straat zetten.' Ze knikte, maar geloofde mijn verhaal niet erg. 'Je moet niet zo vlug lopen,' zei ze, 'want de benen willen niet meer zo goed.' 'Maar u bent toch helemaal genezen verklaard?' vroeg ik. 'Ja, dat zeggen die dokters, omdat je anders telkens op hun spreekuur komt, maar helemaal goed komt het niet meer en maar geld van die verzekering opstrijken,' zei ze bitter. In dit tempo kon het wel eens een tijdrovende wandeling worden. Het zag er bovendien niet naar uit dat we het droog zouden houden en wij schuifelden moeizaam voort. Toen ik de Oranjelust wilde inslaan, zei ze verontrust: 'Waar ga je nou heen, we moeten toch zo?' en ze wees in een heel verkeerde richting. 'Nee hoor, dit is veel korter,' zei ik, 'ik weet echt de weg wel.' Het begon zachtjes te regenen. 'Hoe lang wonen jullie daar nou?' vroeg ze, blijkbaar om wat te praten te hebben. Ik rekende het haar voor. 'Tjonge, wat een tijd alweer, ik zie nog dat kleine bovenhuis voor me, ik begrijp niet dat jullie het daar zo lang hebben uitgehouden.' Bij mijn weten hadden we nooit op een bovenhuis gewoond, maar om de conversatie niet te gecompliceerd te maken, liet ik het maar zo. 'Hoe oud ben je nu,' vroeg ze. Ik noemde haar mijn leeftijd en ze antwoordde: 'Dan ben je twee jaar ouder dan Adrie, dat kan niet. Jullie zijn in hetzelfde jaar geboren, jij in augustus en hij in oktober.' Daar klopte wat mijn aandeel betreft niets van en daarom vroeg ik voorzichtig: 'Weet u het zeker?' Even liep ze peinzend voort aan mijn arm. 'Misschien is Adrie in hetzelfde jaar als Hugo geboren,' opperde ze toen. Hiermee leek mij de zaak opgelost, maar ze kwam er weer op terug. 'Nee,' zei ze met een zekere beslistheid in haar stem en ze hield er zelfs even voor stil, 'ik ben op kraamvisite geweest bij de geboorte van Hugo en toen liep Adrie al mee aan de hand, nee hoor, ik had het wel degelijk aan het rechte eind, ik zal toch zeker wel weten hoe oud mijn eigen kind is.' We raakten weer op gang en om het gesprek een wending te geven vroeg ik: 'Hoe gaat het eigenlijk met Adrie?' Het leek me een ijdeltuit die met zijn leeftijd sjoemelde. 'Hij opent binnenkort weer een zaak, zijn vierde,' zei ze met passende trots. 'Waar?' vroeg ik. 'In Zandvoort natuurlijk.' 'Waarom probeert hij het niet eens in Scheveningen?' vroeg ik, want ik veronderstelde dat de nering van neef Adrie aan
5°
badplaatsen was gebonden. Hij zou wel in het nachtleven zitten, want Zandvoort is nu niet bepaald een wereldstad waar behoefte bestaat aan een keten van vier zaken in welke branche dan ook. ' Hoe kan dat nou?' zei ze met lichte verontwaardiging in haar stem over mijn onbegrip, ' daar kan hij toch geen oog op houden. Een baas moet een paar maal per dag zijn gezicht laten zien in zijn zaak, anders loopt de boel in het honderd. Hij heeft natuurlijk wel beheerders, maar het oog van de meester maakt het paard vet,' zei ze. Het begon nu echt behoorlijk door te regenen en ze mopperde er weer over dat ik niet met de auto was gekomen, want nu ging haar ' goeie hoed ' eraan met die regen. We waren dan toch eindelijk thuis aangeland. Ik hielp haar uit haar natte jas en ging haar voor naar de kamer waar mijn moeder met de koffie wachtte . Ze had blijkbaar, net als ik, overdacht hoe ze tante Anna zou begroeten en besloten haar niet in de gang tegemoet te snellen , maar waardig in de kamer haar binnenkomst af te wachten. Gelijk had ze, ze had tenslotte de eerste stap gezet. Ik zwaaide de deur open en zei: ' Gaat u maar binnen.' Ze stapte de kamer in en bleef ineens stokstijf staan. Mijn moeder, die uit haar stoel was opgestaan trouwens ook. ' Wie is dat?' vroeg mijn moeder op de oude dame wijzend met een priemende vinger, zoals gangsters dat gewoon zijn te doen met hun pistolen. ' Tante Anna, ' antwoordde ik. ' Dat is tante Anna niet,' riep mijn moeder en vrijwel tegelijkertijd riep de oude vrouw ook dat zij tante Anna niet was. Een nieuw prob leem. Ik had blijkbaar een volkomen vreemde vrouw mee naar huis genomen. ' Ik zal u onmiddellijk met de auto terugbrengen naar het station,' stelde ik voor en ging opnieuw in de weer met de natte jassen. ' Mooi hoor , om een oud mens een beetje voor de gek te houden,' riep de oude vrouw heel onredelijk, want zij had mij tenslotte ook VOor haar neef aangezien. Toen ik haar naar de auto leidde, zei ze bits: ' Kan het nu ineens wel met de auto?' Onderweg overlaadde ze mij met verwijten en smalende opmerkingen en sprak haar medelijden uit met ' die arme jongen, die nu al een kwartier stond te blauwbekken' door mijn zogenaamde lolletje . Maar ze zou er Werk van maken, als ik dat maar wist! Toen ik haar voor het station hielp met uitstappen, dacht ze niet eens aan bedanken of
SI
groeten en liep regelrecht af op een vent die een kop kleiner was dan ik en er veel ouder uitzag. Ze begon een verhaal tegen hem, waarin enkele malen naar mij werd gewezen. Ik reed haastig weg en speurde het stationsplein af naar de echte tante Anna. Ondanks dat ik driemaal een rondje reed trof, ik geen stromeloze oude vrouw aan. Voor de volledigheid reed ik ook nog naar onze andere stations, maar keerde, zonder tante Anna, naar huis terug. Mijn parkeerplaatsje was niet ingenomen door een ander. Gelukkig was die oude vrouw er niet bij, anders had ze daar ook weer iets vinnigs over gezegd. In de gang hing een vreemde jas aan de kapstok en uit de kamer klonken stemmen . Ik stapte binnen en zag tante Anna. Haar neus leek stukken beter, maar ik geef toe, dat is achteraf praten. Ze schudde me koel de hand. 'Jij bent me ook een mooie afhaler. Ik heb wel een kwartier staan wachten daar op Voorburg/Leidschendam.' 'Dan ben ik naar het verkeerde station gegaan,' zei ik mat. 'Ik dacht dat u naar het andere station Voorburg zou komen.' ' Als je uit Haarlem komt, stap je toch op de Laan van Nieuw Oost Indië over op het Hofpleinlijntje, dat is toch het eenvoudigste,' zei ze belerend. Verdraaid, dacht ik, we hebben vijf stations, want de Laan van Nieuw Oost-Indië ligt er net zo voor als Mariahoeve en als je het ruim ziet, en een Voorburger doet dat, is dat ook van ons. 'En ik was nog haast te vroeg uitgestapt,' vervolgde tante, 'want er is tegenwoordig een nieuw station tussen en het is dat die conducteur het tegen me zei dat ik er nog niet was anders was ik daar uitgestapt. En ik zeg nog: 'Gelukkig dat u me waarschuwt , want mijn neef haalt me af en dan zou hij voor niks staan te wachten!' maar dat viel tegen. Ik heb wel een kwartier staan wachten. Toen ben ik naar die man van dat bloemenstalletje gegaan en daar gevraagd of die even een taxi voor me wilde bellen. Het was nog gaan regenen en ik mocht binnen even op die taxi wachten. Hij wilde niet eens een dubbeltje voor de telefoon hebben. Nou ja, dan koop je natuurlijk een plantje, maar dat is ook een dure grap in deze tijd van het jaar hoor. Gelukkig kwam die taxi gauw, maar weet je wat die vent dorst te vragen voor dat kleine stukje?' Ik mompelde maar iets, maar in gedachten kon ik me nu ineens heel goed voorstellen dat het ooit tot een breuk was gekomen.
52
Boodschappen doen Christine Kliphuis
Na vier rondjes op de overvolle parkeerplaats van de Konmar aan de Koningin lulianalaan zag meneer Van der Does een parkeerplaats. Die witte Toyota stond op het punt om weg te gaan, dat zag hij al van verre. Gauw trapte hij op de rem en zette zijn richtingaanwijzer aan. Die plek was voor hem. De rij auto's achter hem wurmde zich zuchtend om hem heen, jaloerse blikken opzij werpend . Meneer Van der Does zat ontspannen te wachten. Nog even en dan kon hij zijn wekelijkse boodschappenronde beginnen. De mevrouw van de witte Toyota had eindelijk haar tassen allemaal in de auto gepropt en maakte aanstalten om te vertrekken . Dacht hij. Zonder hem een blik waardig te keuren liep ze weg in de richting van sigarenzaak Van Gurp. Stom mens! dacht hij. Ze had die sigaretten ook wel bij de Konmar kunnen halen. Of eigenlijk moest ze gewoon niet roken, dat was voor haar beter en dan had hij nou een parkeerplaats gehad. De richtingaanwijzer kon weer uit en het zoeken begon opnieuw. Eindelijk vond-hij een plekje en laadde de spullen uit: een tas kranten van de afgelopen week en een plastic tasje met lege flessen. Hij ging eerst naar de papierbak. Dat was gauw klaar, al probeerden de kranten nog aan de papierbak te ontsnappen door uit zijn handen te glijden. Toen naar de glasbak ernaast. Die was vol. De gaten waren allemaal tot de nok gevuld. Hij keek om zich heen of er niemand op hem lette -hij was tenslotte netjes opgeVoed- en zette snel de drie flessen op de grond voor de glasbak . Hij frommelde het lege plastic tasje in de andere tas en stak met een zorgvuldig uitgestreken gezicht het kleine straatje over naar de Winkel. De verbinding tussen hem en de achtergebleven flessen Was definitief verbroken. Om de hoek stonden rijen karretjes te wachten op belangstellenden. Meneer Van der Does tastte in zijn broekzak om de gulden te pakken die in het karretje moest om het los te maken. Die gulden had hij thuis al in zijn zak gestopt. Hij
53
was tenslotte een ervaren boodschappenman. Zijn karretje had een vreemde afwijking naar links, maar die compenseerde hij met een afwijking naar rechts. Scheef lopend duwde hij het rammelende karretje naar de ingang. Daar zocht hij in zijn jaszak naar het boodschappenbriefje. Dat gaf zijn vrouw hem elke week mee. Maar het borstzakje was leeg. Vergeten. Dan maar zelf wat dingen uitzoeken, dacht meneer Van der Does. Hij wist precies waar alles stond . Hij reed zijn karretje de winkel binnen. Op de monitor van de beveiliging zag hij zichzelf binnenkomen: een oudere man in een nette grijze winterjas, met keurig opzij gekamde grijze haren. Tevreden liep hij door . Het was druk in de winkel. Hij had moeite om zijn scheef rijdende karretje op koers te houden en niet tegen iemand aan te rijden . Hij wandelde langs de vakken en pakte hier en daar dingen uit de schappen. Brood, koekjes, verpakte vleeswaren, andijvie, een net sinaasappels, drie pakken melk. Toch was het raar. Het leek wel of alles anders stond dan de laatste keer dat hij hier was. Bij de drogisterij kocht hij een lekker stukje zeep voor zijn vrouw. Dat vond ze altijd leuk, als hij zomaar iets extra's voor haar meenam. Even verderop werd het gangpad geblokkeerd door twee karretjes. De vrouwen die erbij hoorden, stonden druk met elkaar te praten. Meneer Van der Does bleef rustig wachten tot ze opzij zouden gaan, maar er gebeurde niets. Ook niet toen hij beleefd 'Pardon, dames,' zei. Ze zagen hem niet eens. Uiteindelijk reed hij zijn karretje bijna tot op hun hielen en zei met duidelijke stem: 'Mag ik alstublieft even passeren?' De vrouwen keken hem verstoord aan en gingen zuchtend opzij. Alsof het zijn schuld was! Meneer Van der Does werd bijna boos. Hij haastte zich naar de kassa en sloot aan in de kortste rij met de minst volle karretjes. Toen hij zijn boodschappen op de lopende band zette, begon hij een onbehaaglijk gevoel te krijgen. Er klopte iets niet. Het meisje bij de kassa zei hem vriendelijk goedendag. Hij staarde haar aan en zag dat ze heel blauwe ogen had. Het meisje haalde zijn boodschappen langs een schermpje dat piepte en legde alles aan de andere kant van de kassa terug in het karretje. 'Dat is dan f 59,50 alstublieft,' zei ze beleefd. Meneer Van der Does zei niets
54
5
terug. Hij voelde zich vreemd. Alsof de wereld ineens langs hem heen ging . 'Meneer, voelt u zich wel goed?' vroeg het meisje. Ze keek hem onderzoekend aan. 'Ja, ja,' zei hij afwezig. Hij tastte in zijn binnenzak, het vaste plekje voor zijn portemonnee. Maar in zijn binnenzak zat niets. Hij had geen portemonnee. Niet-begrijpend keek hij om zich heen. Wat gebeurde er toch? Op dat moment kwam een vrouw van een jaar of dertig met snelle pas de hoek om bij de bloemenzaak. Haar ogen flitsten langs de rijen mensen bij de kassa's, tot ze hem zag staan in zijn grijze winterjas. 'Meneer Van der Does, bent u nu alweer hier? Het is tijd om naar huis te gaan.' Hij keek de vrouw aan. Ze scheen hem te kennen. Ze had ook wel iets bekends. Ze legde haar hand op zijn arm en zei vriendelijk: 'Gaat u mee? We gaan zo eten.' Ze scheen te weten wat er moest gebeuren. 'Ja, sorry hoor,' zei de vrouw verontschuldigend tegen het meisje achter de kassa. 'Die boodschappen moeten worden teruggezet. Meneer Van der Does Woont bij ons in De Mantel. Eerst woonde hij er samen met zijn vrouw, maar die is vorig jaar overleden. De laatste tijd is hij wat in de war en dan gaat hij soms naar de Konrnar om boodschappen te doen. Net als vroeger. Hij heeft vandaag alwéér de kranten uit de recreatiezaal meegenomen en lege flessen uit de keuken gehaald . Ik denk dat we hem zijn autosleutel nu echt moeten afnemen.'
55
De laatste dag George Koeze
Met een diepe zucht zette hij de laatste handtekening onder het laatste stuk. Zijn kabinetschef had zich weer uitgesloofd, want de hoeveelheid te zetten handtekeningen was vandaag zo mogelijk nog groter dan gisteren. Natuurlijk moest er zo veel mogelijk af zijn, want vandaag was zijn laatste dag in het Voorburgsche, er moest weer verhuisd worden. Zijn zoontje was al weg, in Frankrijk zou hij een veel betere opvoeding en opleiding kunnen krijgen aan het hof. Bovendien had zijn broer grote plannen met de kleine jongen. Hortense, zijn vrouw, werd manisch depressief van de Hollandse luchten en was gevlucht naar het zuiden. Na het plotseling overlijden van hun-oudste was het voor haar helemaal niet meer uit te houden en de artsen hadden aanbevolen van omgeving te veranderen . Zijn opperjagermeester had onmiddellijk zijn riante huis in Voorburg aangeboden en hij had dat in grote dank aanvaard. De frisse lucht en de rust hadden Hortense goed moeten doen, maar het had niet lang mogen duren. Nu zat hij dus al een paar dagen alleen op Haagvliet. Deze oude buitenplaats was nu niet direct een plek die je als koninklijke residentie zou kunnen omschrijven, maar het had toch wel wat. Er zat een flinke lap grond bij en, het belangrijkste, het lag mooi aan de Vliet. Gezeten in één van de beide koepeltjes op het terrein kon je urenlang genieten van het zachtjes voorbij kabbelend scheepvaartverkeer en van het werkelijk eindeloze uitzicht over de polder. Hij had een minimum aan personeel meegenomen, althans voor zijn begrippen, want anders zou de rust Weer verstoord worden en bovendien was het leven zonder groot hof ook wel weer eens leuk. Toch moest er wel gewerkt worden en dat was eigenlijk het enige nadeel aan Haagvliet. Door de afstanden kon je nauwelijks slagvaardig reageren op de actualiteit. Als broertjelief in Parijs weer eens een order gaf, over bijvoorbeeld een net ontdekte smokkelroute naar Engeland die in Holland
57
oogluikend werd toegestaan, dan duurde het dagen voordat die missive op Haagvliet arriveerde. Te paard of per postkoets via Brussel naar Den Haag en dan per boot over de Trekvliet naar Haagvliet. Dat laatste stuk moest wel per boot, want de voetweg naar Voorburg was nog weleens het toneel van roofovervallen en dan kwam zo'n keizerlijke boodschap helemaal nooit aan. Niet dat dat veel uitmaakte, want de meeste bevelen uit Parijs werden keurig gearchiveerd nadat besloten was om er niets mee te doen. Als Koning van Holland was zijn eerste opdracht de belangen van dit koude modderland te behartigen en daarna pas de belangen van het keizerrijk. Zijn broer dacht daar iets anders over en speelde al met de gedachte om orde op zaken te komen stellen. Zou hij Napoleon ontvangen op Haagvliet? Nee, veiligheidsoverwegingen zouden dat nooit toelaten, want Voorburg telde nogal wat Prinsgezinden. Wellicht zou hij Haagvliet als vakantieresidentie kunnen gebruiken, want het was onmiskenbaar veel landelijker en rustiger dan zijn paleizen. Den Haag ging nog wel, die stad had echt stijl en Huis ten Bosch was een aardig optrekje. Wel moest je de binnenstad zoveel mogelijk mijden, want de odeur van de grachten deed hem sterk denken aan de verhalen die hij over het hof van Lodewijk XIV had gehoord. Amsterdam daarentegen, ... hij zou er nog niet begraven willen worden. Voorburg was bij Den Haag en Amsterdam vergeleken een paradijs, maar niet bepaald het centrum van de wereld. Ja, er hadden veel beroemdheden gewoond, maar die voerden hier een teruggetrokken leven. Baruch de Spinoza, de familie Huygens, de koning had van alles over ze gelezen. Hij had zelfs nog even overwogen om Hofwijck te gebruiken als verblijfplaats, maar dat was te klein. Bovendien, wat goed was voor een secretaris van een prins, was toch niet goed genoeg voor een koning? Hij noemde zichzelf tegenover de bevolking altijd 'uw konijn' . Hij had het echt geprobeerd goed Hollands te leren spreken, maar het was niet gelukt. Vreemde talen en Fransen, dat zijn elkaars tegenpolen. Hij leed er niet onder, want zijn accent vertederde de bevolking. Lodewijk wist dat hij populair was, maar dat wist zijn broer ook en dat beviel hem minder. Hij voelde zich opgesloten tussen zijn verlangen goed te doen en zijn genegenheid voor zijn broer.
58
Baron Van Heeckeren kwam binnen om te zeggen dat de koets klaarstond voor een laatste rondrit. Twee uur duurde dit afscheid, gadegeslagen door een handjevol Voorburgers. Nee, Voorburgers liepen niet zo gauw warm voor een beroemdheid. Aan de Leidse bevolking had hij betere herinneringen, toen hij na de ontploffing op het Rapenburg zelf poolshoogte ging nemen. Hij reed voor de laatste maal door de Herenstraat en groette de smid, die even zijn hamer neerlegde om zijn pet af te nemen. Hij schudde de gendarme de hand bij het verlaten van de koets, die inmiddels gestopt was voor de grote kerk. Hij was weliswaar katholiek, maar hij interesseerde zich voor kerken in het algemeen en dit machtige gebouw deed hem iets. Toen hij weer buiten kwam, had het geregend en niet zo'n beetje ook. De Herenstraat was één grote modderpoel en de paarden konden het trekwerk nauwelijks aan. Echt een trieste sfeer om afscheid te nemen. Morgen zou hij in het Paleis op de Dam zijn voor de jaarlijkse ontvangst van het gemeentebestuur. Opeens een schreeuw, een harde klap en de koets begon sterk naar links over te hellen. Lodewijk rolde tegen de deur aan en .... met een schok werd hij wakker. Waar was hij? Hoe kwam hij hier? De laatste dag? Weg uit Voorburg? Naar Amsterdam? De wekkerradio stond op 06.00 en hij baadde in het zweet. Had hij zo raar gedroomd? Ging hij echt weg uit Voorburg? Ging hij echt naar Amsterdam? Hij besloot nog even te blijven liggen . Beneden klonk gestommel en toen hoorde hij zijn vrouw roepen : 'Schelto, hoe wil je je eitje?' Het was zijn laatste dag.
N.B. Lodewijk Napoleon, de eerste koning van Holland en de broer van keizer Napoleon Bonaparte, verbleef in 1807 gedurende een korte tijd op Haagvliet. Schelto Patijn, commissaris van de koningin in de provincie Zuid-Holland en wonend in Voorburg, werd in 1994 burgemeester van Amsterdam.
60
I
c
H
S
v.
m
p: Cl
te te
sr
gl bl w dl ee w in
g~
k~
aa
'1\ ha wt hi m. co or vl: he rir en
61
In verzekerde bewaring Cor de Kok
Het gebeurde op Goede Vrijdag 1994. Iedereen sprak er over. Sommigen vonden het schandelijk dat zoiets gebeurde, maar anderen zagen er een goeie 1 april-mop in. In café De Fox was de verdwijning het gesprek van de dag en ook op de zaterdagse markt hielden vrienden en bekenden elkaar staande om erover te praten. Wat later in de middag meldde ook Radio West de spectaculaire verdwijning , maar kon geen details verschaffen. Journalisten en fotografen begaven zich naar de plek des onheils en trachtten van omstanders te weten te komen wat zich hier had afgespeeld. Veel wijzer werden ze er niet van. Het gemeentehuis was gesloten. De burgemeester en de gemeentesecretaris waren niet bereikbaar. Het enige punt waar informatie gehaald kon worden, was het politiebureau. En daar was de beer los! Grote paniek bij de dienstdoende functionaris , die bij afwezigheid van de korpschef een stroom van telefoontjes voor zijn kiezen kreeg, met vragen waarop hij het antwoord schuldig moest blijven. Conform zijn instructies had hij de korpschef op zijn vakantieadres in Oostenrijk gebeld, maar die was met de skilift naar hogere oorden vertrokken. Eerst tegen zessen belde bij terug om te informeren wat er aan de hand was. ' Mij nheer de Commissaris, er is iets vervelends gebeurd.' En met hakkelende stem vertelde hij dat 'onze rechercheur' verdwenen was. 'Ja, ja, Van Maanen, maar dat kan toch niet zomaar,' sprak hij korzelig 'Welke idioot steelt er nu een standbeeld ? Wat moeten ze ermee ?' Van Maanen zweeg. Hij begreep best dat de commissaris door dit nieuws overrompeld werd. Nota bene een ordinaire beeldroof op klaarlichte dag en het ergste was dat het vlak voor zijn deur gebeurd was. Ook al was het een 1 april-mop, het was voor het aanzien van de Voorburgse politie een vernedering die, als de zaak niet snel werd opgelost, een lawine van hoon en spot zou opleveren. 'Ben je daar nog, Van Maanen?' De stem 61
van de baas klonk alweer wat rustiger. 'Hoor eens, ik ben morgenavond op het bureau en dan wil ik een duidelijk rapport aantreffen van wat er gebeurd is. En blijf proberen de burgemeester en de secretaris te pakken te krijgen. Tot morgen.' Een korte klik verbrak de verbinding. Onderweg piekerde de commissaris zich suf. Als het werkelijk een I april-mop was, dan zouden de bedenkers snel publiciteit zoeken. Welke scholen hadden er in het verleden zulke ideeën uitgewerkt . Of, wacht eens, op 2 maart waren er verkiezingen geweest voor de gemeenteraad. Tot veler verrassing was die man met die grote hoed en die eeuwige sigaar met een flink aantal zetels in de raad teruggekomen. Zouden zijn tegenstanders op wraak uit zijn? Deze en andere gedachten schoten als schichtige geesten door zijn hoofd. Voor hem was de jacht op de daders geopend. Het was een vreemde gewaarwording de entree van het politiebureau te naderen waar het reeds zo vertrouwde beeld van de 'rechercheur' verdwenen was. Alleen zijn schaduw op de grond hadden de vandalen laten zitten . Als een 'mene tekel' ? De commissaris keek met trieste blik naar de lege plek. Allemachtig, wat had zijn bureau nu een blote billen gezicht. Hij keek even richting station en stelde .vast dat de 'gatenkaars' er nog stond. Hadden die boeven dat ding nu maar gepikt in plaats van zijn beeld. Dan had hij met goed fatsoen zijn vakantie in Oostenrijk kunnen afmaken. De begroeting in het bureau was kort. Bij de twee aanwezige functionarissen kon je de spanning op hun gezicht lezen. Je baas van vakantie terugroepen was niet niks. Dat gaf alle aanleiding tot irritaties bij de betrokken persoon en je kon niet voorzien hoe hij zou reageren. Ze zagen er wijselijk van af om hem te vragen hoe zijn vakantie geweest was. En dit vooral omdat zij reeds kennis hadden van de inhoud van de rapportage waarom hij vanuit Oostenrijk gevraagd had. In het dossier dat Van Maanen samen met inspecteur Van Blerk had samengesteld, bevond zich ook het P.V. van brigadier Disselblom die op de bewuste Goede Vrijdag 's middags dienst had als wachtcommandant. Disselblom was, daarvan waren zij overtuigd, behoorlijk bij de neus genomen. In het P.V. stond een beschrijving wat er die middag rond 15.45 uur gebeurd was. De bureauchef was door
62
collega's attent gemaakt op een groepje mannen dat bezig was de grond rond het beeld weg te graven. Een activiteit die je op Goede Vrijdag zo laat in de middag niet zou verwachten . Op het moment dat hij naar buiten kwam , was het beeld al omwikkeld met zwart landbouwplastic en waren ze bezig sisal stroppen aan te brengen. De werkbaas talmde opvallend lang om de politieman te woord te staan . Eerst na enkele minuten kwam hij, scheldend op dat klote weer, van de vrachtwagen af. Er stond die dag een harde stormachtige wind en met vlagen striemde de ijskoude regen naar beneden. Disselblom vernam tussen een groot aantal verwensingen door dat zijn baas een opdracht, om het beeld tijdelijk te verwijderen, was vergeten en pas op het allerlaatste moment nog wat mannen bereid had gevonden om op hun vrije dag dit klusje te klaren . Op dinsdag na Pasen zouden de nieuwste communicatie-kabels voor PTI-Telecom worden gelegd. Het beeld stond halverwege de geplande ligging van die kabels, zodoende ... Disselblom wist niets over nieuwe kabels . In geen enkel dagrapport had hij er iets over gelezen. Hij had intussen wel opgemerkt dat de mannen een hoog tempo aanhielden om de sokkel vrij te krijgen. Ach ja, die jongens wilden natuurlijk zo gauw mogelijk aan hun paasweekend beginnen. Hij snelde naar binnen om opdracht te geven om Openbare Werken te vragen of die ervan wisten. Het kostte weer enkele minuten om de werkbaas opnieuw aan te spreken. Op zijn vraag naar het ' werkbriefje' kreeg hij te horen dat de opzichter dat in zijn bezit had. En die zou zo dadelijk wel komen . Eerder mochten zij niet vertrekken, vernam hij. Disselblom voelde zich onzeker. Openbare Werken bleek niet bereikbaar te zijn . Wat wil je ook, op Goede Vrijdag? Hij besloot de werkbaas in de hal van het bureau vast te houden in afwachting van de komst van de opzichter. De werkbaas had aan dit verzoek mopperend voldaan, maar hij bleef pal achter de glazen deur op de uitkijk staan. Disselblom werd door collega's meteen weer betrokken bij een kennelijk lastig telefoontje. Midden in dat gesprek riep de werkbaas 'daar komt'ie' en hij stormde naar buiten . Voordat Disselblom de telefonade fatsoenlijk had kunnen afsluiten waren de vogels al gevlogen. Een gat achterlatend waar 'onze rechercheur' zo dominant had gestaan .
Aan het dossier waren enkele gegevens toegevoegd, die inspecteur Van Blerk in een haastig buurtonderzoek had verzameld. Er waren vijf of zes mannen bij betrokken. Zij droegen allen donkergroene werkkleding. Op de vrachtwagen meende men de naam Pleunis gelezen te hebben. Uit het algemene dagrapport had hij een beetje opvallende notitie toegevoegd. Daarin werd gemeld dat Dick van den Engh, de fotograaf, hulp had gevraagd om twee zware kettingen, die om zijn bromfiets waren gelegd, te verwijderen. Uit het tot dusver bekende materiaal trokken ze al gauw de conclusie dat het niet waarschijnlijk was dat scholieren deze daad hadden begaan. De hele operatie was zorgvuldig voorbereid en met grote snelheid uitgevoerd. Het slechte weer was een welkome medeplichtige geweest. De grote vraag was nu, welke motieven hadden de daders voor deze brutale roof. Een handelswaarde had het beeld niet, dus er moest een andere reden zijn om het risico van gesnapt worden te accepteren. Op het antwoord op deze vraag lieten de daders de goegemeente wel heel erg lang wachten. Pas twee weken later kwam er op het gemeentehuis een bericht binnen, dat het beeld 'in verzekerde bewaring' was genomen om kracht bij te zetten bij de eis van het Geheim Genootschap Rie Rozevelttehuis, oftewel Ggrr...! De eis hield in dat de gemeenteraad een intentieverklaring zou geven dat de bouw van de serviceflat, waarvoor Rie Rozevelt een actie was begonnen, binnen twee jaar zou zijn gerealiseerd. Kijk eens aan! Inspecteur Van Blerk kon zijn onderzoek nu wat meer gericht uitvoeren. De initiatiefnemers voor de serviceflat reageerden geschokt . Met klem beweerden zij geen connecties te hebben of te willen met lieden die zo'n diefstal pleegden. Een van hen, de gepensioneerde generaal De Bruijne, stelde zich spontaan garant voor een bedrag van f 3.000,- om de kosten van herplaatsing te dekken, om daarmee de goede naam te redden. Aan de firma Pleunis schonk hij een bedrag van f 250 ,als vergoeding voor het kennelijk gebruik van één van hun vrachtwagens. Intussen bleken er geen verdere aanwijzingen voorhanden om het onderzoek wat meer inhoud te geven. Voorlopig zat men op een dood spoor. Zeer tot ongenoegen van de gemeente, die wel eens wat resultaten wilde zien. De aandacht van de pers was inmiddels al verflauwd, maar deze brutale roof had een behoorlijke deuk geslagen in het aanzien van de gemeente en vooral van de plaatselijke politie. Het feit dat de actie voor de deur van het
bureau had plaatsgevonden was voor collega's uit de regio aanleiding om eens fijntjes te vragen of er al schot in de zaak zat; en -pesterig genoeg- wie er eigenlijk met het onderzoek belast was. Het Geheim Genootschap Ggrr... gooide nog wat olie op het vuur. In een tweede brief aan de gemeente meldde het dat 'onze rechercheur' zich heel senang voelde. Hij lag eens heerlijk uit te rusten, en wat hem betrof was er geen haast bij. Het Ggrr.. zelf had méér haast. Het vond dat de gemeente wel sympathie toonde voor de bouw van de serviceflat, maar vooralsnog prioriteit gaf aan hun eigen plannen. Waarom het terrein van de Potgieterschool nu zo nodig voor woningbouw bestemmen? Gewone huizen kun je overal bouwen. Een serviceflat op die plaats had naar hun mening veel beter gepast, omdat je mensen op gevorderde leeftijd niet moet verbannen naar een plekje dat ergens aan de buitenkant nog vrij zou komen. De gemeenteraadsleden moesten nog maar eens goed kijken naar de bevolkingsopbouw in Voorburg. Ruim 35 % bestond uit 60-plussers! Velen van hen op flatjes van 3- of 4hoog, zonder lift. Je zult maar door je gebreken achteruit de trap af moeten lopen. Weer gingen er weken voorbij waarin er ogenschijnlijk niets gebeurde. De zaak liep nu al bijna drie maanden. Verrassend was daarom de derde brief van het Ggrr... Aangekondigd werd dat hun doelstelling was bereikt en dat het beeld over een week of twee weer ter beschikking zou zijn. De termijn van de 'verzekerde bewaring' was dan verstreken, zodat de versteende rechercheur in vrijheid zou worden gesteld. Op welke datum en hoe werd niet aangegeven. Bij de brief was een foto gevoegd waarop te zien was dat het beeld nog ingepakt en wel op zijn rug lag. Enigszins opgelucht belde de burgemeester inspecteur Van Blerk op om te horen wat die van dat bericht vond. Hij kon hem echter niet bereiken. Een dag later zei Van Blerk dat hij dat bericht 'wel aardig' vond. 'Maar Mijnheer de Burgemeester, misschien heb ik morgen een grotere verrassing voor U. Ik moet nog een paar dingen checken, en als ik geluk heb dan kan ik morgen al het beeld in Voorburg hebben.' De burgemeester reageerde enthousiast. 'Dat zou fantastisch zijn. Dan hebben we veel gered als blijkt dat we zelfstandig die roof tot een oplossing kunnen brengen. Ik
hoop van harte dat u succes heeft. Houdt mij op de hoogte.' Van Blerk kreeg gelijk. Precies waar hij het verwacht had, vond hij het beeld. De foto was het Ggrr .. noodlottig geworden . Van Blerk had daarop een aantal fruitkistjes ontdekt die de naam Bemmel vermelden en bovendien daaraan gehechte briefjes, waarop met enige fantasie te lezen was ' VLE 012'. Na enkele telefonades met de administratie van de veiling kon uit hun computerbestand worden vastgesteld dat ' VLE 012' de fruitteler Van Leeuwen uit Valburg betrof. Overigens een keurige man, die geen notie had wat er in dat zwarte plastic verborgen zat. Nadat 'onze rechercheur ' al lang en breed was teruggezet op zijn vertrouwde plaats werden de daders één voor één opgepakt en verhoord. Alle vijf waren eindexamenkandidaten van de Haagse Hogeschool die hadden meegedaan aan de traditionele wedstrijd wie de meest originele 1 aprilmop kon bedenken. De beschrijving van het plan van aanpak en het wervende enthousiasme van de bedenker maakten het tot een spannende uitdaging voor de andere deelnemers. Dat zij flinke blaren op hun handen hadden gekregen om het moordende tempo waarin gegraven moest worden vol te houden, waren zij al weer vergeten. Ook de drijfnatte kleding was al lang weer droog. Hun grootste voldoening was dat het karwei geslaagd was. Precies in de 25 minuten die ervoor gepland waren. Ze bekenden dat ze er rekening mee hadden gehouden dat ze uiteindelijk zouden worden gesnapt. Daarom deden zij het aanbod om elk 100 uur arbeid te verrichten voor de Voorburgse gemeenschap . Voor zieken of voor ouderen, het maakte hen niet uit. Het gemeentebestuur nam dit in beraad. Vreemd, héél vreemd keken zij op, toen zij twee dagen later een brief ontvingen van P.T.T.-Telecom, waarin zij aankondigde nieuwe kabels te gaan leggen, óók voor het politiebureau. Of de gemeente maar maatregelen wilde treffen om het beeld tijdelijk weg te halen ....
66
Gevulde koeken Josephine Kwaadgras
Het was nu niet bepaald een romantische omgeving waar we elkaar voor het eerst zagen, maar geloof het of niet, al wachtend op onze beurt bij de snelkassa van de Konmar aan het Koningin Julianaplein, sloeg de vonk over. Het is nu alweer drie maanden geleden, maar ik weet nog precies hoe het gegaan is. Ik stond daar een beetje ongeduldig van de ene voet op de andere te wippen, omdat het zo lang duurde, toen er plotseling een mevrouw uit een andere rij voor mij ging staan, die dacht dat ze wel eventjes voor haar beurt kon gaan. 'Hallo mevrouw, wat zijn we aan het doen?' riep ik, waarop direct een heleboel mensen hun hoofd omdraaiden. De bewuste mevrouw begon gelijk met 'ja maar', toen de man voor haar zich in het gesprek mengde. 'U moet achteraan aansluiten mevrouw, we moeten allemaal op onze beurt wachten. Deze dame stond achter mij en daar kunt u niet zomaar tussen gaan staan.' Hij gaf mij een knipoog en draaide zich weer om, terwijl de vrouw met een rood hoofd naar achteren liep. Het was mij niet opgevallen dat de man voor mij ook maar één keer achterom .gekeken had, hoe wist hij dan dat ik achter hem stond? Hij was inmiddels aan de beurt en stond al af te rekenen. Ik zag dat er iets van zijn boodschappen op de band was blijven liggen, wat nu gezellig bij mijn spullen lag. Hij had zeker niet zo'n dwarslatje gebruikt, waar sommige mensen zo fanatiek mee in de weer zijn. Ik pakte het pak gevulde koeken op en gaf het aan het meisje achter de kassa. 'Dit is niet van mij, hoor, misschien van deze meneer?' waarop de man reageerde met een glimlach waar ik warm van werd. Ik bloos niet gauw, maar ik voelde het rood naar mijn n stijgen. Hij bleef me even aankijken met een paar prachtige ogen en bedankte me, rekende af en liep richting uitgang. Ik ben niet snel gecharmeerd van mannen, maar dit was anders. Goeie genade, wat een stuk zeg! Toen ik naar buiten stapte, stond hij nog voor de deur. Hij had de verpakking van de koeken opengemaakt en hield ze mij voor toen
ik langs hem liep. 'Wil je een gevulde koek?' vroeg hij. 'Ik lust er wel een,' zei ik en pakte er een. 'Ik heet Mark en jij bent...?' Ik stak mijn hand uit: 'Irene, aangenaam.' Ik durfde hem haast niet aan te kijken. Ik voelde een zekere spanning tussen ons terwijl we daar koek stonden te happen en ik keek maar zo'n beetje naar de overkant. De man van Radio Modern was zijn spullen aan het binnenzetten. Het liep tegen sluitingstijd. 'Wat een brutaal mens hè, net bij de kassa,' begon hij. 'Ik vond dat ik er wat van moest zeggen.' 'Ik had het anders wel alleen afgekund, hoor, maar evengoed bedankt,' zei ik. 'Ik ga er trouwens weer vandoor, nog bedankt' en ik hield de gevulde koek even omhoog. Ik draaide me om en liep weg. 'Tot kijk,' riep hij me na. Dat hoop ik ook, dacht ik bij mezelf terwijl ik me nog even omdraaide en mijn hand naar hem opstak. Ik vroeg me af of hij ook in Voorburg woonde, ik had hem nog nooit eerder gezien. Hij woonde inderdaad in Voorburg. Een paar dagen later zwom ik bijna letterlijk tegen hem op in het zwembad Forum Kwadraat. Ik ga daar wel vaker een uurtje baantjes zwemmen en dat deed hij sinds kort ook. We raakten aan de praat en het werd een heel aangenaam zwemuurtje. Onderweg naar huis liep ik te denken aan hoe anders het zwembad vroeger was, toen het nog de Vliegermolen heette. Ik herinner me dat ik als kind in de zomervakanties een abonnement kreeg van mijn ouders en dat ik elke dag naar het zwembad ging met een stel andere kinderen uit de straat. Ik woonde toen nog in het Bezuidenhout en we liepen elke dag naar Voorburg heen en terug. Er waren twee grote buitenbaden met grasvelden er langs. Als je in de rij stond bij de kassa kon je de temperatuur van het water al aflezen, op een bord boven op de glijbaan. Het diepe bad was meer dan 3 meter diep en had drie duikplanken, nog van die ouderwetse met juten matten bekleed. Ik heb er jarenlang dag in dag uit genoten. Het leek ook wel of de zomers vroeger veel mooier waren dan nu. Wat lijkt dat allemaal een eeuwigheid geleden. Zo liep ik een beetje in gedachten verzonken op de Koningin Julianalaan richting huis. Ik voelde me lekker moe van het zwemmen en ik had trek in koffie. Ik was iets meer over Mark te weten gekomen en hij kwam me erg sympathiek over. Hij had gevraagd of ik de volgende week weer ging zwemmen. 'Alleen als jij ook komt,' had ik gelachen. Toen ik hem aankeek, wist ik dat we elkaar weer zouden zien. Het was rustig op straat en daarom
68
schrok ik ook zo toen er ineens een brommer vlak langs me op de stoep reed en inhield toen deze naast me was. 'Geef hier die tas!' schreeuwde de bromfietser vanonder zijn helm vandaan en tegelijkertijd probeerde hij de plastic tas die ik in m'n hand had los te rukken. Instinctief bleef ik de tas vasthouden, alhoewel er niets bijzonders in zat. De plastic handvatten bleken sterker dan ik dacht en het duurde dan ook even voor deze het begaven. Precies op dat moment stond er een auto heel hard te toeteren langs de trottoirband naast ons. Een man sprong eruit, de jongen liet van schrik de plastic tas vallen en ging er als een haas vandoor. 'Dat was net op tijd zo te zien.' Een bekende stem klonk in mijn oren. Mark! Ik stond er nog een beetje beduusd bij en raapte de tas op. ' Was je veel kwijt geweest als hij hem meegenomen had?' vroeg hij. ' Ach, ik had een nieuw badpak moeten kopen, maar verder zit er niets bijzonders in, handdoeken heb ik genoeg. Hij zou lelijk op zijn neus hebben gekeken. Maar waar kom jij ineens vandaan. Volg je mij, of zo?' 'Nou, volgen is het woord niet, maar ik wilde je eigenlijk nog even zien lopen, dat is alles.' 'Wil je me misschien ook koffie zien zetten?' vroeg ik, als een soort uitnodiging. Dat leek hem wel interessant en een kwartier later zaten we in mijn gezellige huiskamer aan de koffie. We praatten die avond heel wat af en we spraken af dat we een keer uit eten zouden gaan. Een paar dagen later belde hij al met de vraag of ik zin had om met hem in Bangkok te gaan eten. 'Is dat die zaak aan de Parkweg waar de politie altijd zit te eten?' vroeg ik. Hij moest lachen. Het was hem ook wel eens opgevallen. We spraken af op een vrijdagavond en daarna zouden we naar zijn huis gaan. We genoten van de Thaise rijsttafel en van elkaar. Het was lang geleden dat ik zo gezellig uit eten was geweest. We haalden een hoop herinneringen op van vroeger. Hij woonde veel langer in Voorburg dan ik. De 'Koningin van Voorburg' kwam ter sprake, die altijd met een dikke laag poeder op haar gezicht heel statig op de fiets zat. Ik weet nog dat ik dat als kind een zeer interessante vrouw vond. Ze kwam vaak bij ons in de buurt bij een drogist en dan nam ze gewoon haar fiets mee de winkel in. We riepen haar altijd na, maar ze deed net of ze niets hoorde. 'De poederdot' , zo werd ze ook wel genoemd . Mark en ik zaten ook aardig op dezelfde golflengte op het gebied van muziek. We waren allebei uit de tijd
van de Beatles en de Rolling Stones. ' Trouwens, Voorburg deed het in die tijd ook bepaald niet slecht,' merkte hij op. 'Denk maar aan Earth and Fire en de Sandy Coast.' 'Ja, wat een heerlijke tijd was dat,' zei ik weemoedig. 'Het lijkt alweer zo lang geleden! ' 'Maar ik denk dat wij samen ook een heerlijke tijd tegemoet gaan. Zullen we het daar eens over hebben?' vroeg hij. Ik keek in zijn ogen en wilde niets liever dan met hem de toekomst in, een nieuw leven beginnen . Ik glimlachte naar hem. Hij legde zijn hand op de mijne en op dat moment besefte ik dat ik verliefd op hem was, en niet zo'n beetje ook. Toen we later bij hem thuis zaten, hij woonde in Essesteijn en had daar een leuk huis met een tuin, zetten we ons gesprek voort. We bekenden elkaar dat we allebei wel aan een nieuwe relatie toe waren. We hadden beiden een huwelijk achter de rug en hij woonde nu vijf jaar alleen, ik drie. Ik wist dat nu ik Mark had ontmoet, ik niet langer alleen wilde blijven. Ik voelde me zo ontspannen bij hem en het klikte gewoon tussen ons, op alle fronten . De volgende dag belde ik mijn zus op. Ik moest iemand over Mark vertellen! 'Je raadt het nooit,' riep ik enthousiast toen ze opnam. 'Je hebt de hoofdprijs in de Staatsloterij gewonnen,' probeerde ze. 'Daar kun je het mee vergelijken, maar dat is het niet'. 'Houd eens op met dat geheimzinnige gedoe zeg, vertel op, ik barst van nieuwsgierigheid!' 'Ik ben weer verliefd en het is heel serieus, ik heb me in lange tijd niet zo gelukkig gevoeld'. En ik vertelde mijn zus hoe hij heette, hoe hij er uitzag, waar hij woonde en wat we al allemaal gedaan hadden samen. 'Volgende week zie ik hem weer. Dan zal ik vragen of hij zin heeft om mee te gaan naar jou toe, dan kom ik hem aan je voorstellen .' Mijn zus was erg blij voor me en zei dat ze hem graag wilde ontmoeten. In de maanden die volgden waren we veel samen. We zaten meer in zijn huis dan in het mijne en wat hem betrof, kon ik zo bij hem komen wonen, maar daar wilde ik toch nog even mee wachten. We gingen regelmatig uit eten, winkelden af en toe in Oud Voorburg, de Herenstraat en omgeving. Ook zwommen we nog wekelijks onze baantjes. Het was een heerlijke tijd en ik voelde me in de wolken . Ik had me lange tijd niet zo gelukkig gevoeld en het was me aan te zien ook, ik zag er veel beter uit. Dat er zo abrupt een einde aan zou komen, had ik nooit durven vermoeden.
7°
Het gebeurde op een zaterdag. Hij zou aan het eind van de ochtend naar mij toe komen en we zouden er een gezellig weekend van maken. Het werd een nachtmerrie . Het was om een uur of twaalf. Ik kwam bij de bibliotheek vandaan, waar ik een paar boeken gehaald had. Ik liep op de Koningin lulianalaan en was bijna thuis . Ik verheugde me er op hem weer te zien, toen ik hem ineens hoorde roepen. 'Irene!' klonk het vanaf de overkant. Ik keek op en zag hem staan. Een plastic tasje in zijn hand, een bos bloemen in de andere. Die schat had bloemen voor me gekocht! Ik zwaaide naar hem en hij wilde in een paar sprongen bij me zijn, vermoedde ik. Hij rende de weg op over de busbaan. Bus 23 zag hij niet aankomen . Mijn schreeuw, zijn verschrikte blik, de klap toen de bus hem raakte, het ging allemaal zo snel! De bos bloemen vloog uit zijn hand en belandde in een boog vlak voor mijn voeten. Ik stond als aan de grond genageld, kon me eerst niet verroeren. Ik stond nota bene op dezelfde plek waar Mark mij toen van die jongen met die brommer verlost had. Waar al die mensen zo gauw vandaan kwamen, snapte ik niet. Ik werkte mij naar voren en stond vlak naast hem. Ik zal nooit vergeten hoe hij daar lag, roerloos. Hij had zijn ogen dicht. De ziekenwagen kwam heel snel en hij werd vakkundig op een brancard naar binnen geschoven. Ik stapte automatisch mee naar binnen. Eén van de ziekenbroeders vroeg nog aan mij of ik zijn vriendin was. Ik knikte. De ziekenauto reed met hoge snelheid en loeiende sirene naar Sint Antoniushove. Onderweg deed Mark nog één keer z'n ogen open, keek me aan en keek toen naar het plastic tasje dat op de grond stond . 'Eet jij die maar op,' zei hij zacht en hij glimlachte. Daarna vielen zijn ogen weer dicht en bleef het stil. Nog voor ze met hem het ziekenhuis in gingen, werd mij gezegd dat hij het waarschijnlijk niet zou halen. Volgens mij wisten ze toen al dat hij dood was. Ik ook trouwens. Een paar uur later was ik thuis en staarde wezenloos naar buiten. Het kon niet waar zijn! Ik voelde me slap op mijn benen en besefte nog niet wat er gebeurd was. Ik keek naar de bloemen die ik in een vaas had gezet. Toen schoot me opeens dat plastic tasje te binnen en ik liep naar de keuken, waar ik het neergegooid had. Ik keek wat er in zat: een pak gevulde koeken.
71
Verstoring een verhaal over een verloren verliefdheid, een verloren liefde en het ontstaan van een schilderij Mariska Mallee
(Voor Sofie en Aimée) ' Laten we even gaan zitten,' zei Nora, haar stem is vaag. Ik ervaar een koude rilling. Het bankje... het houten bankje langs de Vliet, in het park Vreugd en Rust, daar zat ik, naast Nora, sterke Nora, blond, een rietstengel, een strohalm. Ik, Vincent Streek, beeldend kunstenaar, maar liever schilder genoemd, vakman. Ik kan me steeds niet thuis voelen in het woord kunstenaar. 'Waarom ben ik zo onzeker?' Een overgevoelig man. Ja, Vincent, veel mannen zijn jaloers op hem. Zijn interessante kunstenaarschap, zijn werk is óók zijn hobby, stel je voor wat een straf En altijd mazzel, getrouwd met een intelligente mooie vrouw; die hem van levensonderhoud voorziet. Ze brengt genoeg geld binnen, dus waarom zal hij 'hard' werken? Ik wil zo graag zeker zijn over m'n werk. De afwijzingen zijn zo'n klap. Ik stop m'n ziel erin, dus krijg je bij de afwijzingen van je schilderijen het gevoel dat je als mens niet deugt. 'Ik begrijp niet waarom je nu zo schildert,' zei een tante op de opening van m'n laatste expositie 'Je kan zo goed tekenen!?' Onzeker, onzeker, loop m'n hele leven al met die steen op mijn maag. 'Heb ik een plaats in dit leven?' 'Of ben ik een uitvreter, iemand die niets te zeggen heeft.' Ik schrik van een natte neus aan m'n kuit. De dol spelende hond is alweer verderop, naast zijn uitlater, die me geen blik gunt. Dat gekke gevoel, naast het leven te staan, buiten... een droom, volle dwingende gedachten, ik zweef... Dat ijle gevoel, dezelfde bank, een jaar terug... Geluiden, het ruisen van de wind, het haast onhoorbare getik van vallende bladeren in m'n ooghoeken, het geblaat van schapen uit de kinderboerderij van het park. Herfst. De lucht prikt kruidig onder mijn neus. De wind blaast een traan in mijn oog. De geur. Het water van de Vliet klotst... de geur is van jou .. aan de overkant fietst een vrouw, donker en tenger, strak
73
tegen de eerste herfstwind. In haar ' doen' lijkt ze op jou. Zo zou je fietsen. Het was je geur. Ik rook je al van verre. Die hartstocht, ik kon je niet weerstaan. ' Ik wil er niet aan toegeven' . Dat kon ik vaak bedenken, maar ik ging voor de bijl, als integer mens. De Vliet, dit water, mijn gevoel, stroomt een paar kilometer verderop langs jouw huis, jouw lichaam. Onbereikbaar stroom ik langs je . Dromend vol geur en een knalrood verlangen met je te vrijen. De fietster is alweer voorbij , een windvlaag, kort bestaan, jij was het niet! De kortstondige liefde, verboden relatie met jou, wind, windekind met prachtige zwarte krullen. Jouw geur hangt als hout en herfst in mijn kop. Nee, ik liet me niet gaan, toen ik Nora zei: 'Ik ga bij je weg. Ik sliep met een ander!' Haar verdriet! Ik zie haar nog... staand in de gang, weglopend voor haar verdriet, niet kunnen ontsnappen, buigende rug, snikkend de last niet kunnen dragen, tranen. God, wat hield ik toen van haar. Wat ben ik een geile hufter. Het geschreeuw van grasparkieten, een wonderbaarlijk tropisch gekrijs in zo'n oerhollands park doen mijn ogen afdwalen naar het water van de Vliet. Overleven, dat doen deze vreemde papegaaien ook in ons koude klimaat. Overleven! Nora, ik zal voor je kiezen! Macho, burgerlijk schildertje! Maar wie was zij? Die ander ... zij leek me beter te kennen dan jij na zeven jaar huwelijk. In alles wist ze me beter te beroeren en dat gaf me eens het gevoel belangrijk te zijn. Maar jij had al die jaren met me gedeeld; voor me klaar gestaan. We zaten bij elkaar in de klas, op het Huygens Lyceum. Nora, een stille teruggetrokken schim. Onaantrekkelijk voor mij, maar vaak moest ik naar je kijken, alsof je al in me zat. Later, toen ik op de academie het schildersvak leerde, kwam ik je tegen bij de bushalte van het station en sprak je aan. Je stapte bij me achterop de fiets en we reden de Parkweg af naar ons gezamenlijk huis. Je was zo sprankelend vol leven. Ik stond verbaasd hoe verliefd ik op je was. Mijn hoofd bonkt. Ik blijf bij je. Ik laat je niet in de steek. Je betekent te veel voor me. Ik zoek een nieuwe weg met jou, ik wil je kennen. Het geronk en gebonk van een plezierjacht doet me opkijken ... De waterstulp draagt, hoe is het mogelijk, mijn hartstochts naam: Henny. '0, waar ben je nu? Ik kan je haast voelen...' De bomen aan de overkant, de Westvlietweg, zie ik in het water spiegelen.
74
Kleuren van afscheid, herfst, geel en bruin, vergankelijk onaantastbaar. De punt van jouw naam klieft dit beeld in duizend vlakken, vol kleur, onrustig schuivend, heen en weer, langs elkaar, heen en terug. De verstoring van m'n leven. Als het gevaarte voorbij is, laten de hekgolven nog minuten lang een betoverende wereld van langselkaar schuivende vlakken en kleuren zien, totdat het water rust vindt. Weer regelmatig rond golft, klokt en kringelt. Het allerlaatste zomerlicht tekent de silhouetten van de bomen weer op het water. Zucht...rust...zucht...loslaten. Een schreeuw van een groene vogel. Het schilderij is geboren. In mijn atelier krijgt het gevoel vorm. Vlakken en kleuren, de verscheurde weerspiegeling van de vrouw op de fiets, de steven van de boot die mijn verliefdheids naam droeg gaat voorbij, immense indrukken achterlatend. Ik beleef het opnieuw en opnieuw. Mijn gedachten verschuiven. Nora komt thuis van haar werk. Ze kijkt om de hoek van het atelier. 'Hè, wat heb je lekker gewerkt, leuk!' Ik schrik wakker. 'Oh, lieverd, eh... dag... Nou ja.. de expositie is al gepland... ik moet veel en hard werken.' Knagende onzekerheid. Ik moet nog harder werken: Onrust, rust, onrust, rust. Kunstenaar, liefde, trouw, ontrouw, getrouwd. Het komt weer goed met die ontrouwe gedachten, Nora, liefste. Ik ben een mens, naakt en vol leven. Het is een jaar verder, eind september, als mijn expositie in ArtiForum geopend wordt. Een prachtige uitnodigende galerie met ogen die uitkijken op de Herenstraat. Diezelfde ogen kijken weer naar binnen, waar mijn schilderijen hangen om gezien te worden, kwetsbaar. Ik ben trots op mijn werk, kwetsbaar. Het is gelukt, dankzij Nora, die levensgezel, rustplek in mijn leven, mijn voeding waar ik voor wil leven. 'Bedankt Nora,' zeg ik in mijn openingsspeech, mijn stem stokt. 'Ik heb niets anders te zeggen dan 'Bedankt dat jij er bent, zonder jou ...' maar dat gaat de hele wereld geen malle moer aan! M'n ziel hangt aan de muur, verdomme. Zou Nora, maar ook de andere zien dat ik een ploert ben?! Falend mens! Een frustraat ploeterend levend. Eén priemend woord zou me in tweeën splijten. Ik kan alleen woorden schilderen. Een uitlaatklep, die me uit het gesticht houdt. Ik kijk om me heen en zie familie, vrienden, collega's en onbekenden. Geroezemoes, drankjes en mijn schilderijen tronen boven hun hoofden. Lof en waardering, maar gemeend? Een journalist van de Voor-
burgse Courant raast op me in, plukt en rukt woorden uit m'n mond. Ik zie... ik ben mijn ogen. Nora's prachtige rechte rug, als een rietstengel, die vloeiend meebuigt in de wind en daardoor niet breekt. Haar lach is opeens verrassend mooi, maar niet voor mij! Ze praat met Mark, een succesvol collega. Zijn ogen zuigen aan die hemelse lach, absorberen. Ogen, loenzend, schichtig ... zijn mond beweegt onzeker een boeiend verhaal. Ja, hij heeft flink aan de weg getimmerd na zijn scheiding. Als kunstnaar moet je lijden. Frustratie geeft onuitputtelijke inspiratie. Het bleek een groot succes! En de mooiste lach, die ik ooit van Nora zag, verdween in zijn gevoelig oog. Niet jaloers zijn, iedereen bewondert mijn werk, Nora is mijn vrouw, ik heb succes. Toen de galeriehouder Nora en mij als laatsten naar buiten liet met de woorden: 'Wie weet, ik kan best nog iemand overhalen tot koop deze week,' wist ik, dat ik alweer geen financieel succes had. Steen op de maag, afwijzing. Toch was het tot nu toe mijn mooiste expositie. Nora klemt me vast en dat ergert me. Ze wil even luchten in het park. 'Hé, kom op! De verkoop is toch niet het belangrijkst? ' We lopen de Herenstraat uit. De zon van een te vroeg begonnen herfst in de rug. De bomen van het park rijzen, bruin, rood, oranje, geel op achter de laatste huizen van de straat. Ik zie de resten van de zaterdagmarkt. Bij het hek gaan we rechtsaf over het modderig pad, oneffen, rond. We laten elkaar los om een plas te ontwijken . Ik zoek weer je hand, maar je hebt hem in je zak gestopt. Ik loop onwillig mee, voorbij het zijpad, dat terugloopt, naar de houten regenboog . Een mooi beeld, ruwen eerlijk. Een weg terug naar mijn jeugd, toen ik hier mijn kleine stappen maakte aan de hand van mijn opa. Mijn kleine voeten klommen over de dikke knoestige wortel van onze paddestoelenboom; een heel oude beuk. Nu spelen de kinderen op zijn gerooide stompen. Zijn tijd was geweest. Uitgehold door zijn levensgezel de paddestoel. Zijn wortels zijn er nog, vasthoudend aan zijn verleden. Na de bocht zie ik de Vliet en het kaarsrechte pad langs het water, winderig; Nora vraagt me te gaan zitten op dát bankje... Ik ervaar een koude rilling. Oneindig veel kleuren en beelden vormen nieuwe schilderijen. De gedachten van een jaar geleden zijn er nu... Moeizaam mens zijn. Haar stem is als een schreeuw van de groene vogel. 'Vincent... Mark en ik... ik ga bij je weg' .
77
De dichter en zijn speelman Sjoerd Olderman
Het snerpende gefluit van een Voorburgse straatjongen aan de andere kant van de Vliet, deed de dichter Aart van der Leeuw ontwaken uit zijn droomloze slaap. Na enige ogenblikken stil gelegen te hebben, sloeg hij langzaam de ogen op. Zijn doffe blik rustte een moment op zijn handen die wasbleek, benig en donder geaderd roerloos boven het witte laken uitgestrekt lagen. Opnieuw klonk het gefluit van de overzijde. In de verlatenheid van de kamer was dit geluid uit het land der levenden welhaast een uiting van een primitieve levenslust. De zieke hief met moeite het hoofd op en probeerde vanuit het raam iets van zijn vertrouwde omgeving te zien. Hij wist dat achter de tuin van de bloemist en voorbij gindse weiden de twee torens van de Oude en de Nieuwe Kerk van Delft omhoogstaken. Honderden jaren stond de plompe scheve vijftoppige kerk op wacht en droomde van vervlogen goede tijden. Het voorjaar van het jaar 1931 had vrij plotseling milde lucht uit zuidelijke streken aangevoerd en de aarde ontsluimerde elke dag meer. Daarvoor was het onafgebroken koud en regenachtig, de harde Hollandse wind kon maar niet tot bedaren komen en joeg met onvermoeid geraas over het kille en mistige polderland. Het was tochtig en nat op het Voorburgse Westeinde, de bomen waren verkleumd en humeurig als oude jichtige mannen. De dichter was in februari ziek geworden toen het weer zo akelig was. Rillerig en koortsig moest hij het bed houden. Er brak een periode van sukkelen aan, hij sloeg er aanvankelijk weinig acht op, maar na verloop van tijd werd de toestand van de zieke verontrustend en de bezorgd kijkende ontboden geneesheer constateerde dat hij leed aan longontsteking met ernstige complicatie. Zijn gezondheid was van kind af aan zwak geweest. Het ruwe jongensspel vermoeide hem te veel en hij ervaarde hun spel
79
bovendien als vervelend. Hij werd al gauw een gemakkelijk mikpunt van spot voor zijn kwelzieke klasgenootjes die in hem een moederszoontje zagen. Hij zag weer hun verwrongen monden, hun rauwe kreten en die vreemde dreigende houding van wild gedierte... Allang hadden zijn vuisten rond moeten zwaaien en treffen, maar er was geen instinct dat hem dit leerde en bedenken kon hij het niet... Hij trok zich terug in een wereld waarin geen mensen van vlees en bloed leefden, maar schone wezens uit sprookjes en helden uit een roemrucht verleden. In die gelukzalige wereld voelde hij zich veilig. Ook nu op zijn sterfbed was dat niet anders. Hij wist dat de dood nabij was en hij wachtte zonder vrees. Op het moment van zijn verscheiden zag hij zijn moeder dicht bij zich, nog jong met mooie liefdevolle ogen. Zij sloeg beschermend haar arm om hem heen. 'Wij zijn samen gelukkig en ik wil niet dat het anders wordt.' Zij streek met haar hand teder door zijn haar en de jongen vlijde zich dicht tegen haar aan. Hij voelde zich weer het kind dat in Delft woonde in een groot huis langs het spoor. Elk uur van de dag zat de kleine Aart voor het raam en staarde mijmerend de vertrekkende en voorbijrijdende treinen na en fantaseerde wonderbaarlijke bestemmingen: valleien die peilloos diep leken en lichtblauwe met sneeuw bedekte bergen, nóg hoger dan de oude vijftoppige kerk! Hij merkte vanachter het raam dat de lucht doortrokken was van de zoete geur van exotische bloemen ... Zijn fantasie was onbegrensd en hij zag in zijn verbeelding meer dan andere kinderen. Zijn vader moest om zijn verhalen lachen en kneep hem in de wang met goedmoedige ruwe vrolijkheid. Voor de gevoeligheid van zijn zoon en van zijn vrouw had hij weinig oog. Liefst was hij op straat temidden van zijn kornuiten, kleine levensgenieters als hij. De fluitende straatjongen was verder langs de Vliet gelopen en gaf aan de levenden signalen, die langzaam verstomden in de verte. Met de onbekende jongen verdween ook het jeugdvisioen van de dichter. Zijn vader keek verdrietig en maakte een handgebaar van verontschuldiging. 'Neem me niet kwalijk, Aart... Het komt door mijn
80
lichtzinnigheid. Wij hebben niet veel geld meer. Mijn zaak is kapot! Ik smeek je, ga studeren, maak snel je studie af en probeer een goed betaalde baan te vinden. Het is je enige kans!' ... Een gebouw in de provincie doemde op. Het was het kantoor van de levensverzekeringsmaatschappij. Hij zag zich weer in het kamertje met stenen vloer dat afgescheiden was van een gang. Stapels papier vulden het vertrekje. Gebogen zat hij achter zijn lessenaar en tuurde op cijfers en woorden waarvan hij de zin niet begreep. Een barse superieur deelde hem op een dag kortaf mede, dat hij moest studeren voor het accountantsexamen. Hij voelde zich gevangen en diep ongelukkig. De droom vervaagde: zijn verbeeldingskracht vol van geheimzinnigheid en mysterieuze harmonie moest wijken voor een dorre studie en benauwde vertrekken, bevolkt door mensen waar hij geen contact mee kon en wilde krijgen. Zo leefde hij in eenzaamheid en voelde dat er een mechanische maatschappij was die de mens bedreigt. Zijn geesteskind uit zijn laatste roman 'De kleine Rudolf zat daar in een van de lokalen op een hoog opgedraaide kruk, door de anderen vanwege zijn bochel en armoedig voorkomen geminacht. Zijn aanwezigheid werd getolereerd, gelijk de vlieg die, omdat het niet anders was, een plaats had gevonden op de goorgele muur of op de matglazen ruit. De klerken zaten ineengedoken als kouwelijke zwarte kraaien en krasten met hun pennen. Een knevelig telefoontoestel hield de wacht en stond dreigend tussen hen in op de met inkt bespatte tafel. De kopieerpers leek verdacht veel op een martelwerktuig. Het gerochel van de oude astmatische boekhouder verstoorde regelmatig de stilte. Zo zaten zij, dag in, dag uit ... Ik heb de kleine Rudolf carrière laten maken, dacht de dichter en een glimlach speelde om zijn mond, slechts één keer in zijn leven heeft Rudolf lef en doorzettingsvermogen getoond en geëist dat zijn werk gewaardeerd werd. Het is hem gelukt. Een eigen kamer en een dubbel salaris! Wanneer hij zich daarna als procuratiehouder 's morgens in de buurt van het kantoorgebouw in zijn dure maatpak liet zien, wipten de hoeden met geestdrift in de hoogte, waartegenover hij zijn Borsalino een vinger breed optilde .. ik had als kleine Rudolf kunnen leven!... Die lef van hem heb ik nooit willen opbrengen, zuchtte de dichter,
81
de droom zou onherroepelijk verdwijnen . Ik wilde mij één voelen met de natuur en de betovering zien van het aardse paradijs. De maatschappij is een hersenschim, een bedenksel van eeuwen. Het heeft niets met de door God geschapen wereld te maken... Hij was vermoeid en sloot de ogen. Het nageslacht zal mij en mijn werk vergeten, dacht hij met lichte weemoed. Mijn graf zal niemand bezoeken en de steen zal onleesbaar zijn. Ach, wat maak ik mij druk, het is goed zo. Ik heb iets van het mysterie gevoeld dat de mens heeft verloren in het leven van alledag. De dorpsdwaas kwam in zijn gedachten, hij had over hem geschreven in een van zijn kleine verhalen. Natuurlijk, ik was die dwaas! Onnozel mag hij dan lijken en in de ogen van de mensen niets uitvoeren, maar hij weet toch wat God over de leliën des veld heeft gesproken. Ik was die dromer, die nutteloze... ' Het is je plicht te werken,' roept men de dwaas toe. 'Ik heb niets geleerd' ... 'Ga naar de stad toe en word voddenraper.' 'Wat moet ik daar vinden in die stad en vodden van jullie. Tranen, niets dan tranen... Ik wil liever omkomen van honger en dood, worden gevonden aan de bloeiende slootrand, met een laatste tuiltje speenkruid tussen de vingers, en aan mijn voeten het goudbruine water, waarin zich een wolk van de hemel en een sneeuwwitte bloesemboom spiegelen. Goddank heb ik kunnen vluchten uit die maatschappij van jullie...' Een kleine erfenis had hem bevrijd van het troosteloze kantoorleven en hem onafhankelijk gemaakt, hij vestigde zich in het mooie rustige dorp Voorburg aan het Westeinde, niet ver van zijn geboortestad Delft. Het zou een verbintenis van 23 jaar worden. Daar vond hij rust en zijn gave bloeide op om te schrijven en te dichten. De stervende voelde een vaag verdriet. Nimmer zou hij zijn geliefde wandelingen maken. Dagelijks kon hij urenlang dwalen door de wijde omgeving van Voorburg, dwars over de akkers en langs vertrouwde boerderijen. AI wandelend ontstonden beelden in hem die hij 'Vluchtige begroetingen' noemde. Thuis gaf hij er in kleine verhalen vorm aan. Soms werd er een hand opgeheven bij wijze van groet als de landarbeiders de stille, lange, enigszins gebogen man ontwaarden: 'Kijk daar gáát hij weer,' zeiden ze. Zij vervolgden hun arbeid en vergaten hem.
82
Hij voelde pijn als hij zag dat de grote naburige stad zich snel uitbreidde en er weer een gedeelte van zijn geliefd landschap opgeofferd werd. Het gebeurde de laatste jaren meer dan eens dat hij op een rustige landweg opzij moest gaan voor een glimmende luid pruttelende automobiel met een achter het stuurwiel hoog gezeten onaangedaan voor zich uitstarende automobilist. De dichter zag dat zijn Arcadië bedreigd werd. Hij vond troost bij muziek en hij dacht aan zijn viool die nu stom in de kist lag. Het was een geschenk, dat hij, die slechthorend was en de woorden van de mensen met moeite kon volgen, de taal van de muziek verstond. Op zomeravonden vertraagden de spaarzame voorbijgangers op het Westeinde hun pas om heimelijk naar de aarzelend uit het geopende raam ontsnappende vioolmuziek van Tartini, Vivaldi en vooral Mozart te luisteren. Meestal werd hij alleen gezien en de Voorburgers konden de in zichzelf gekeerde vriendelijke man niet goed plaatsen. Wie was hij? Een rentenier, één van de velen die zich genesteld had in het landelijke aantrekkelijke Voorburg? 'Nee, hij is advocaat,' wisten anderen. Slechts weinigen konden vertellen dat hij dichter was van fijnzinnige poëzie en schrijver van indringende korte prozastukken en kleine romans. De deur van de kamer ging langzaam open en een vreemd uitziende kleine man betrad de kamer, hij liep behoedzaam op het bed van de stervende dichter toe. Daar aangekomen bleef hij in afwachtende houding staan. Op het eerste oog leek het of hij gebukt ging onder een zware last op zijn rug. De waarheid was dat hij een bochel droeg die hoog optornde onder zijn jasje. Zijn kleren waren vuil en versleten door het lange zwerven langs de wegen. De gelaatstrekken van de gebochelde waren schrander en zachtmoedig. Opvallend was dat hij een oude gitaar slordig op zijn bult had vastgebonden. Het leek of hij uit een uit een oud schilderij was gestapt, een speelman die zijn karige kost bijeenscharrelde op jaarmarkten en bruiloften van het landvolk. De dichter en de speelman keken elkaar aan en beiden glimlachten. 'Valentijn, hoe ben je hier gekomen?' vroeg de dichter nauwelijks verwonderd. 'Via Rijswijk, oude vriend ... ach, wat doet
het er toe waarvandaan, ver ben ik nooit geweest,' zei de speelman met een knipoog van verstandhouding. 'Weet je nog van die reis die we beleefd hebben? Jij noemde je Claude de Lingendres, je was een verwend edelman uit het Frankrijk van de I8de eeuw. Rijk was je en blasé van je genietingen in het leven. Je was gevlucht omdat je niet wilde trouwen met een dame die jij niet kende en voor jou uitgezocht was. Door een toeval ontmoetten wij elkaar en samen trokken wij van dorp tot dorp, ik speelde op de gitaar en jij op de klarinet.' 'Maar, Valentijn, dat was niet de werkelijkheid! Ik heb het in mijn boek verzonnen. Ik schreef een roman: "Ik en mijn speelman"!' ... 'De werkelijkheid! ' riep de speelman geërgerd uit. 'Wat is nou de werkelijkheid? Een zeepbel die uiteenspat eer hij van de grond is gekomen! Ik heb jou een andere werkelijkheid laten zien, Claude de Lingendres of Aart de Leeuw, het maakt niet uit hoe je heet. Ik moet je eraan herinneren dat je mij heel bewust in je roman in leven hebt geroepen, als een deel van jezelf, een symbool van je diepste verlangen. Je gaf mij een onaanzienlijk voorkomen, een bultenaar uit de laagste maatschappelijke klasse, maar wijs en onafhankelijk in het leven. Je wilde breken met het misschien wel rijke maar in geestelijk opzicht oppervlakkige milieu van je. Ik hielp je daarbij. Als Claude de Lingendres verloor je al je uiterlijke kentekens, je prachtige kleren, je sieraden, je aanzien, bijna een vagebond werd je . Maar daartegenover vond je geluk, ik leerde je kijken naar het leven met andere ogen, niet met de ogen die slechts zien... Apropos: je hebt een merkwaardige voorkeur voor gebochelden in je werk,' zei de speelman ironisch, 'de kleine Rudolf, de meester op je lagere school, en ik ook al. Maar goed, wij bultenaren worden doorgaans niet op onze werkelijke waarden geschat, maar hóudt ze in de gaten!... Je weet wat ik toen heb gezegd: hem, die met het argeloos hart van een kind en de heilige boeken in zijn ransel op reis door het leven is, kan niets overkomen. Ik bracht je zover, dat je op je sterfbed kan verklaren dat je leven een wonder is geweest. Zeg mij, Aart van der Leeuw, maak de balans op, hoe was jouw reis? Kun jij iets anders verklaren?' 'Ik was de dwaas èn Valentijn de speelman, ik wist het,' fluisterde de dichter . Zijn lichaam was uitgestreden en zijn gelaatstrekken ontspanden zich in vrede. 'Het aardse leven is voorbij,' zei de speelman. Hij
snoerde zijn gitaar vast en liep naar de deur. 'Kom, wij gaan,' gebood hij. De dichter stond moeiteloos op en volgde de kleine misvormde man. En daar gingen zij. Het was een wonderlijke mooie dag. De hemel was zacht blauw, zonder een wolkje en de zon was warm. Zij liepen langs de Vliet met de zon in de rug. De dichter voelde zich onwezenlijk als in een droom. Tere kleuren spreidden zich voor hen uit. De wei was zachtjes door de zon verlicht en de dorpen lagen als een lichtpaarse nevel aan de horizont. Het rood van de daken, de beuken van Vreugde en Rust langs het water, alle kleuren van ros en bruin . De ophaalbrug in de verte was door het licht getekend in helle gele lijnen. De schuiten die aan kwamen varen, waren zacht beschenen als opengegane bloemen. De dichter en zijn speelman bleven staan en waren stil. 'Mijn vaders tuinen,' sprak de dichter ontroerd. Ik ken het, toch is het anders, als in een feest' ... ' Laten wij verder gaan,' zei Valentijn. De dichter en zijn speelman liepen op de enige weg die voert naar de oneindigheid en het eeuwige ... Dinsdag, 21 april 1931, werd de dichter en mysticus Aart van der Leeuw teraardebesteld op het Voorburgse kerkhof aan de Parkweg . Slechts 54 jaar oud . De plechtigheid was sober en kort, geen bloemen, geen toespraken, het was zijn wens. Een handjevol mensen was aanwezig. Voor het zakken van de kist, las een familielid het korte gedicht 'Mijns Vaders Tuinen' van de overledene uit de bundel 'Herscheppingen' .
86
Het viaduct voorbij Nico W. Pot
Wat mij als Hagenaar aan Voorburg bindt? Let op dat nu een lange lijst begint, al pretendeer ik niet die stad te kennen zoals u. Zei ik daar 'stad'? 't Is even wennen om wat ik steeds een dorp dacht te zijn (een vóórstad ja, nauw 700 heetaar klein) nochtans een echte stad te noemen. De reden waarom ik Voorburg ga roemen, ontleen ik toch voornamelijk aan de charme van uw gemeente, waarin ik mij kan warmen aan de knusheid van haar kleine schaal, haar leefbaarheid, waardoor ik op verhaal kom na 't passeren van het viaduct en in de Herenstraat beland, verrukt mijn schreden richt van Swaensteyn naar om 't even links of rechts, als niet mijn voeten bleven staan voor menige winkelruit, hetzij fruit of boeken, reizen of gebak, ijs of CD-geluid aanprijzend aan wie zich wil te buiten gaan (maar daartoe moet hij eerst wel binnen staan) aan voedsel voor de maag danwel de zinnen. En à propos, ik mag nu wel een nieuwe zin beginnen, zodat ik buiten adem neerstrijk op het terras voor d'oude kerk en boven mijn helder glas bepeins waarop ik straks zal trakteren: een bezoek aan Brak, of aan het buiten van de Heren Huygens in het Hofwijckpark. 'k Geef bei de gunst van mijn besluit en neem na de lokale kunst een duik in het rijke verleden binnen nauwe muren, waar ingenieuze klokken melding doen van oude uren, besteed aan wetenschap, cultuur en poëzij. Nog lang niet ben 'k aan 't eind van de lange rij
van Voorburgs geneugten. Mijn teruggekeerde blik valt buiten op het waarlijk steeds hotel van Mövenpick en, langsgaand, op Jan Mulders windstreken: vier beelden, die het zilveren glas doet breken in driezijdige weerspiegeling. De zee daarbinnen als vijfde beeld. Wie nu niet weet wat te beginnen met deze rekensom van beeld en spiegelbeeld en wie het treinverkeer al gauw verveelt, volgt mij langs Voltens gatenbuis en Holslags speurder (Voorburgs Hermandad is geen bekeurder) langs Bernards brede dreef naar Feiths carré, waar tussen piramide en het pand van VSB de opstap wordt gemaakt naar een theater, dat vrij van was en zorg toch Tobbe heet. Men gaat er heen voor divertissement divers: toneel allicht, maar ook klassiek en zang en nog veel meer, als cabaret en jazz en literair discours, dit al omgeven door een galerij vol kunst. De koers die het Voorburgs stadstheater (nu, zie je well) van '95 af, na achttien jaar grafiek, pastel of aquarel of olieverf-op-doek gaat varen is het tekenwerk de plaats te geven die 't verdient. Divers en sterk van kwaliteit zal het alle smaken ïaken. Maar al kan men ongestraft voor kunst reclame maken, we gaan nu verder weer, in alle eer en deugd, keren de naam en route om voor Rust en Vreugd en sjokken langs de Parkweg terug naar de kern; hier ken ik weg èn steg, hier ligt het hart, waarmee mijn hartslag samenvalt. Den Haag heeft het nog niet bij mij verknald, maar in uw dorpse stad, door spoor en Vliet omsloten, heb ik toch altijd meer dan van mijn steedse dorp genoten.
88
Piet van de Vliet Miep van Rooijen-Boudestein
Het was in de tijd dat er nog geen rode, blauwe, oranje en draagbare telefoontoestellen met hun vele mogelijkheden bestonden. Eén uniform toestel voor alle particuliere klanten van de PIT. Na verloop van tijd kon dat wel eens wat veranderen van vormgeving. Als iemand een storing had, hoefde men slechts het bekende 047 nummer te draaien en vrijwel nooit duurde het langer dan één dag, voor er een monteur aanbelde die het euvel verhielp. Dat gebeurde dan meestal nog gratis ook, tenzij er met het toestel was gesmeten, of een overijverige werkster het helemaal in een lekker sopje had gedompeld, omdat het er zo smoezelig uitzag. Over zulke zaken kon Piet van de Vliet meepraten. Piet woonde in Voorburg en had derhalve een zeer toepasselijke naam. Hij was storingsmonteur bij de PIT en kon menige anekdote over zijn belevenissen vertellen. Er waren bijvoorbeeld klanten, die de hoorn van hun telefoon nooit schoonmaakten. Wanneer deze dan ook nogal eens tijdens de maaltijd werd gebruikt kon dat vreemde gevolgen hebben. Hij had meegemaakt dat resten macaroni en allerlei andere eetwaren de gaatjes van de microfoon vrijwel totaal verstopt hadden. 'Ze kunnen me haast niet verstaan,' luidde de klacht dan. Op zekere morgen haastte Piet zich naar zijn werk, om net als altijd, zijn opdrachtbriefjes in ontvangst te nemen; adressen van abonnees, die telefoonstoring hadden gemeld. Elke ochtend werden deze verdeeld tussen de collega's, en omdat Piet die dag wat laat was, waren zijn collega's al op pad gegaan. Daarom kreeg hij twee extra adressen mee die zojuist nog waren doorgebeld. 'Probeer jij die ook nog even mee te nemen op je route, Piet.' Het klonk meer als een opdracht dan een verzoek. Aan de hand van de hem toebedeelde adressen, stippelde hij snel zijn route uit voor die dag. Eén adres was dichtbij, dus daar ging hij het eerst naar toe. Rustig fietste hij met de gereedschapstas achterop richting dorp, waar hij bij een kleine oude woning moest zijn. De deur zwaaide
al open vóór hij kans had om aan te bellen. 'Ha, meneer, ik zag u al aankomen . Fijn dat u zo vroeg bent!' Een vrouw met grijze krulletjes keek Piet blij aan. De deur zwaaide nog wijder open en Piet stapte de huiskamer binnen . 'Wat zijn de klachten, mevrouw?' En tegelijk liep hij op de telefoon af.'Nou...., nee...., met die telefoon is niks aan de hand. Het gaat om de kachel.' Piet z'n mond viel open van verbazing. Hij dacht bij zichzelf: zou ze een beetje getikt zijn? 'Kijk, ziet u, ik ben zowat klaar met de schoonmaak en dan gaat de kachel niet meer aan. Nu moet dat ding even naar voren geschoven, want de pijp moet eruit tot het najaar. Dat is tegen het roesten, weet u. Maar ja, andere jaren kwam er altijd een andere monteur. Die hielp me daarbij even en in het najaar belde ik de storingsdienst weer. Dan was de zaak zó weer in orde. Altijd kwam meneer Van Dijk, maar nu bent hier. En ik zit er zo mee. Tenslotte moet het toch gebeuren. Wat moet je, als vrouw alleen? En nu u toch hier bent, kunt u me toch evengoed wel met die kachel helpen? Ik heb in dit oude huis nu eenmaal geen centrale verwarming.' Piet grinnikte en dacht aan zijn collega Van Dijk en hij begreep dat deze Joris Goedbloed het vriendelijke mensje deze dienst nooit had kunnen weigeren . 'Mijnheer Van Dijk is met pensioen mevrouw.' Hij stroopte meteen de mouwen op en in luttele minuten was het karwei geklaard. Een heerlijke kop koffie en een blij en dankbaar gezicht was zijn loon. Deze serviceverlening gaf hem een voldaan gevoel. Op het briefje vermeldde hij: 'Storing opgeheven'. û
Fluitend reed Piet via de Parkweg en Laan van Nieuw Oosteinde naar het volgende adres. Blijkbaar een noodgeval, want op dat briefje stond ook nog vermeld: 'zéér dringend'. En jawel , daar werd hij ontvangen door een makelaar in onroerende goederen. Handenwringend vertelde de man, dat hij de hele ochtend geen inof uitgaand telefoonverkeer meer had. Dat was een onmogelijke situatie voor zijn bedrijf. Gelukkig had hij wat dringende telefoontjes bij een welwillende buurman mogen plegen, maar de situatie was voor hem echt rampzalig, vond hij. Ja, daar kon Piet inkomen. 'We zullen de zaak dan maar gauw onderzoeken.' Met de geoefende blik van een ervaren monteur, zag Piet meteen waar de telefoonkabel het pand binnenkwam en vervolgens keek hij uit het
9°
raam naar de voortuin. 'Wat ligt daar?' vroeg hij de man en wees naar een keurig opgerold stuk kabel dat in een half omgespitte tuin lag. 'Ja,' zei de man, 'vanwege het mooie voorjaarsweer wilde ik gisteren laat in de middag viooltjes in de tuin planten. Bij het omspitten van de grond stuitte ik ergens op. Ik dacht dat dit een oude kabel was, die nergens meer toe diende. Daarom heb ik die er dus maar uitgetrokken, alvorens de viooltjes te planten.' 'Ik heb een angstig voorgevoel...' begon Piet. 'Ja, nu u dat zo zegt: ik kreeg zèlf ook al zo'n flauw idee dat ik iets verkeerds had gedaan.' Piet liep de voortuin in. De makelaar volgde hem op de voet. Met een gespannen gezicht en beurtelings wippend op tenen en hakken, keek hij toe hoe Piet het spoor volgde, dat nog te zien was nadat de kabel uit de grond was getrokken. 'Kijk meneer, de zaak zit zo: u hebt uw eigen aansluitkabel weggehaald en daarmee de storing veroorzaakt.' 'Ik kan me wel voor m'n kop slaan,' kreunde de man. 'Dáár schiet u niets mee op,' zei Piet. 'In mijn bedrijf is dit ècht een ramp,' begon de man opnieuw. Piet van de Vliet had een sterk inlevingsvermogen, en begreep dat de goede man nu in gedachten het onheil zag geschieden dat een aantal aantrekkelijke transacties zijn neus voorbij zou gaan. Er was tenslotte veel concurrentie in het vak. 'Rustig maar meneer, ik zal proberen assistentie te krijgen om u zo snel mogelijk uit de nood te helpen,' troostte hij de man. Deze keek hem hoopvol aan. Diezelfde ochtend wist Piet het zover te krijgen dat de aansluiting provisorisch hersteld was. 'Morgen komt de kabeldienst,' zei Piet, 'dan zullen uw viooltjes er wel even uit moeten, want de kabel wordt weer op diezelfde plaats gelegd. Als u ze er voorzichtig uithaalt, dan kunt u best nog lang plezier van uw bloemetjes hebben.' Piet kwam tot de conclusie dat zijn beroep toch niet zo saai was, als velen zouden denken. Twee van die zotte gevallen op één dag was toch wel een komische samenloop van omstandigheden. Dat het nóg gekker zou worden, kon Piet op dat moment nog niet bevroeden. 'De mensen hebben allemaal het voorjaar in hun hoofd,' dacht hij. Dat was ook duidelijk overal te merken. Niet alleen de makelaar had viooltjes gekocht. Op weg naar de volgende klant reed Piet voor eigen plezier een eindje om en kwam daarbij door de Van Alphenstraat langs de spoorlijn. Daar was een grote tuinderij, en het was er een drukte
91
van belang. Iedereen wilde blijkbaar zijn tuin opknappen. Grinnikend bedacht Piet dat hij ook eens aan zijn eigen tuintje moest gaan werken. Laat in de middag belde hij aan bij het laatste adres. Het was een bovenhuis en de deur werd met een touw opengetrokken. Een vrouwenstem nodigde hem uit boven te komen. De vrouw zag er wat excentriek gekleed uit en liep hem voor naar de huiskamer. Piet zette eerst zijn gereedschapskoffer in de gang en ging daarna de kamer binnen waarin de vrouw was verdwenen. Wie schetste zijn verbazing toen hij kris-kras door de grote huiskamer met serre, allemaal vitragegordijnen zag hangen; vanaf het plafond tot op de grond. Hij kon zijn ogen niet geloven. 'Ja, komt u maar, hier ben ik hoor!' riep de -letterlijk en figuurlijkgesluierde stem. Hij vond het maar een geheimzinnige toestand . Links, rechts en vóór hem moest hij telkens een gordijn opzij houden om achter in de kamer te kunnen komen, vanwaar de stem klonk. Het had iets weg van een doolhof. Daar stond de dame bij een antiek tafeltje en daarop de telefoon. Piet hield zijn gezicht in de plooi en vroeg als gewoonlijk: 'Wat is de klacht mevrouw?' 'Die telefoon, daar deugt niets van,' klonk haar stem wanhopig, 'één bepaald nummer kan ik helemaal niet bereiken.' 'Kunt u andere nummers dan wél bellen?' 'Jawel, want ik heb intussen een paar keer met mijn zuster gesproken. Alleen de gordijnenzaak lukt niet. Ik probeer het al drie dagen, maar telkens krijg ik zo'n gekke toon te horen. Er klopt niets van.' ' Dan zullen we dat gauw eens onderzoeken.' Zo probeerde Piet haar vast gerust te stellen. De vrouw was er kennelijk erg nerveus onder. 'Geeft u mij eens dat telefoonnummer van die bewuste winkel.' 'Alstublieft, ik heb het op een briefje staan. Ze hebben het in de winkel zelf voor mij opgeschreven.' Piet bekeek het briefje eens goed en zag dat de begincijfers al helemaal niet konden staan voor een telefoonnummer in deze woonplaats. Een slim vermoeden sloop zijn brein binnen. 'Niets is vandaag te dol,' dacht hij, en om zich heen kijkend zag hij weer al die vitrages door de kamer. Bovendien was het nummer op het briefje onderbroken door een minimaal kruisje. 'Hebt u soms kort geleden nog gordijnen gekocht, mevrouw?' Argwanend keek ze hem aan: 'Ja, natuurlijk koop ik zo nu en dan gordijnen. Ik houd van gordijnen, die brengen sfeer in mijn kamer! Dat ziet u toch ook wel?' 'Maar, mevrouw, dit nummer is geen telefoonnummer. Ik bedoel maar...,' zei hij, wijzend op het
92
b Z
tI li
rr
lI g n n g
E h
D
gi ri in Ie
v, ta
93
bewuste briefje, 'zou dit niet de maat van uw gordijnen kunnen zijn?' Ineens ging de vrouw een licht op. Eerst wilde ze nog tegenspreken, maar toen barstte ze spontaan in lachen uit. 'Natuurlijk, natuurlijk, laat me eens goed kijken?' En na wat passen en meten stond onomstotelijk vast dat ze aldoor maar de maten van lengte en breedte van een nieuw gordijn had gebeld. Met gepaste gêne gaf ze haar vergissing toe en maakte haar excuus dat ze dat niet zelf had ontdekt. In de telefoongids zocht Piet het goede nummer voor haar op. Ze draaide het meteen en kreeg tot haar grote verrassing aansluiting met de speciaalzaak voor gordijnen. Een telefoniste zei: 'Wacht u een ogenblikje alstublieft?' Even hield ze haar hand op de microfoon en riep: 'Dag meneer, u hebt me geweldig geholpen. U komt er wel uit hè?' Piet groette haar beleefd, maar moest inwendig vreselijk lachen. Dat was me 't dagje wel! Piet van de Vliet reed vóór hij naar huis ging, eerst weer naar de Van Alphenstraat en stopte bij de kwekerij. Daar kocht hij een doos prachtige violen. Het voorjaar zat inderdaad in de lucht. Alle mensen leefden op door de heerlijke lentezon. Bovendien werd zaterdag de klok weer vooruitgezet. Piet van de Vliet verraste zijn vrouw met de kleurige violen en gaf aan tafel een smakelijk verslag van hetgeen hij die dag beleefd had.
93
Opsporing verzocht Henk Schneider
Ze kruisten soms je pad, de Voorburgers van naam: Corbulo te paard of met een schepje druk aan 't graven, Constantijn, zijn Sterre aan de arm, bij volle maan, of Christiaan, die slingert aan een tak vol overgave. Van Deventer, de arts op weg naar zijn patiënten, Aart van der Leeuw, met Toosje wand'lend langs de Vliet, of Marianne, de prinses, ze brengt de kerk wat centen, Spinoza in de Herenstraat, in diep gepeins hij ziet je niet. Bij Vreugd en Rust liep Groen nog vrij recent en Emants bracht hier eens z'n kinderjaren door. Henk Steman, Koppe, door de motorsport bekend, Albert Terrnote zag je in het postkantoor. Slechts één man zie je nooit, behalve op de buis; de veldheer van Oranje, die loopt nooit los op straat. Z'n vrouw verstopt hem in hun huis. Laat je eens zien, Dick Advocaat!
95
Een reis terug in de tijd Jenny C. Smallenbroek
' Och, verdraaid nog 'an toe, heb ik die fietser bijna omvergelopen,' dacht Marianne van Beek toen ze zich plotseling had omgedraaid nadat ze naar het fascinerende schouwspel van een paar duiven op het grasveld van de Oude Kerk had staan kijken. Marianne wandelde op haar gemak verder om de 'ziel' van Voorburg te proeven. Dat Voorburg een ziel heeft was voor haar overduidelijk. De sferen in de verschillende delen van het stadje konden haar zo beroeren dat ze de beelden van vroeger zo voor zich kon halen. Het 'oud Voorburg' was voor haar dan ook een heerlijk wandelgebied met oude bouwstijlen en de gezellige winkeltjes, en als ze zin had, maakte ze een omweg langs de Vliet, waar ze de plezierbootjes langs kon zien varen of ze maakte een wandeling door het park 'Vreugd en Rust'. Ze verbaasde zich telkens weer dat er binnen een straal van één kilometer zoveel verschillende sferen waren die je in korte tijd in heel verschillende staten kon brengen. Marianne verstond de kunst om plekjes in de omgeving uit te zoeken waar ze zich, als ze weer terug naar huis ging, lekkerder voelde als ze wegging dan toen ze kwam. Als ze moe was of lusteloos, dan zocht ze het park op, waar volgens haar de kleur groen en de werking van de bomen een genezend effect op haar hadden. Als ze van een dag hard werken nogal verhit was, dan zocht ze de verkoeling op van het water bij de Vliet. Volgens Marianne werkt de kleur blauw van het water verkoelend. En als ze vertier wilde of voelde dat ze eruit moest, ging ze winkelen, of 's avonds naar de verschillende cafeetjes die in de Herenstraat, het centrum van 'Oud Voorburg', te bieden heeft. Vandaag had Marianne haar wandeling willen combineren met het doen van boodschappen en een bezoek aan de kapper. Ze had nog ruim de tijd. De wind speelde met haar soepelvallend gebloemde jurk. Het was warm voor de tijd van het jaar, zodoende had ze
97
vanmorgen geen jas aangedaan. De eerste keer na de winter zonder jas naar buiten gaf Marianne altijd een heerlijk bevrijdend gevoel. Marianne liep de Herenstraat in en plotseling veranderde alles om haar heen. De geluiden van auto's verstomden. Ze bleef een ogenblik staan. Ze wist niet wat er gebeurde. Ze schrok op omdat een wild briesend paard haar bijna omver liep. Het paard trok een wagen waarop een man zat en achterop de wagen lagen allemaal juten zakken die dichtgeknoopt waren met een touw. 'Huj, huj!' riep de man op de kar en hield de teugels een beetje strakker om het paard te laten stoppen voor een gebouw waarbinnen mannengelach te horen was. Het leek wel zo'n marktkoopman uit de middeleeuwen die ze wel eens in een van de geschiedenisboeken had gezien. In de straat speelden kinderen met hoepels en knikkers. Ze hadden lange jurkjes aan met kanten schortjes en klompen aan hun voeten. Er stonden geiten bij de kerk en nog meer paard-en-wagens voor een mooi gebouw waarop stond Swaensteijn. Marianne was verbouwereerd. Fantasie had ze wel, maar dit was haar toch wel erg vreemd. Alles rondom haar heen scheen totaal veranderd. Zelfs de vrouwen hadden lange wijde jurken aan die volgens haar toch wel meer dan driehonderd jaar oud waren. Was er een verkleed feest aan de gang? Nee, dacht ze, dat kan ook niet, want ook de gebouwen zien er anders uit. En de winkeltjes zijn verdwenen! Zelf sommige huizen staan er niet meer. Hoe is dit nu toch mogelijk, dacht Marianne. De vrouwen die langs haar heen liepen, schenen haar helemaal niet op te merken. Ze probeerde iemand staande te houden om te vragen wat er aan de hand was, maar die reageerde totaal niet. En het leek wel alsof ze door haar heenliepen. Ze keek naar beneden, naar zichzelf, naar haar benen, en opzij naar haar armen, maar niets..., helemaal niets... Ze zag zichzelf niet. Marianne wist voor een moment niet wat ze met zichzelf aan moest. Ze dacht, als ik mezelf niet kan zien en anderen mij niet, maar ik zie anderen wel en alles om me heen ook, waar ben ik dan? En Marianne besloot op onderzoek uit te gaan. De Oude Kerk herkende ze. Dat was tenminste iets. Er werd wel aan gebouwd, er stonden tonnen met cement. Tegenover de Oude Kerk stonden paard-en-wagens en daar kwam dat bulderend lachen vandaan. Er verder omheen
98
waren allemaal weilanden met paarden, koeien en schapen. Alleen deze weg met enkele huizen, dit gebouwen de kerk lagen aan een weg die heel ver van beide kanten door scheen te lopen, en verderop was een ophaalbrug en een kanaal dat ze herkende als de Vliet. En waar het park Vreugd en Rust zou moeten zijn, stond maar één groot huis en een grote oprijlaan met allemaal bomen er omheen. Dit kon ze vanaf de kerk zien omdat er verder nog maar enkele huizen stonden. Ze ging nu richting het gebouwen keek door een van de raampjes naar binnen. Het was er druk . Er zaten mannen aan lange houten tafels met grote kroezen voor zich, druk pratend en lachend zoals ze al eerder had gehoord. Marianne besloot om hier eens naar binnen te gaan. Terwijl ze deze gedachte had, was ze al binnen, net of ze door de muur heen ging. Een man schreeuwde tegen een openstaande deur: 'Hé, Marianne, nog eenenmaal een kroes.' Marianne schrok, had deze man het tegen haar? Maar nee, meteen kwam er een jonge vrouw aangelopen met een kroes in haar hand, en zette die voor de man neer. 'Alsjeblieft, Bertram,' zei de vrouw. Nadat de vrouw zich had omgedraaid, keek ze recht in de ogen van Marianne... Het was alsof ze in de spiegel keek! 'Mevrouw! Mevrouw! Is alles goed met u?' Voor Marianne haar ogen was alles weer teruggedraaid. Of vooruitgedraaid... ? Een man in een mooi pak stond voor haar en keek bezorgd naar Marianne's gezicht. 'Voelt u zich niet lekker? U staat hier al zeker een minuut op dezelfde plek te staren,' zei de man. 'Oh, ja... dat uhh is nogal uhh... ja, ja, ik voel me goed.' Marianne keek eens om zich heen. Alle winkeltjes waren er weer en in de straat lagen straatstenen in plaats van zand en keien. Ze kon haar armen en benen weer zien. 'Goh, wat is alles veranderd, vindt u niet?' zei Marianne. De man keek eens goed om zich heen, en toen met een zeer wantrouwende blik terug naar Marianne en zei tegen haar: 'Nee, alles is nog zoals vorige week, en vorige maand en vorig jaar.' 'Hé', dacht Marianne, 'deze man lijkt toch wel erg veel op die Bertram die ik net heb gezien in dat gebouw.' Ze begon een flauw vermoeden te krijgen dat dit wel het geval was omdat zijzelf ook sprekend op die jonge vrouw had geleken. 'U heet Bertram, is het niet?' vroeg Marianne aan de man. Met grote ongelovige ogen
99
staarde hij haar aan. 'Nu staat u te staren meneer,' zei Marianne, 'voelt u zich wel goed?' zei ze lachend en de man smolt uit z'n verstarring. 'Mevrouw,' zei de man, 'niemand weet dat ik eigenlijk Bertram heet. Ik heb mij van kinds af aan al voorgesteld als Bert. Hoe is het mogelijk dat u dit weet?' 'Tja, gokje misschien?' zei Marianne nu met een ondeugende lach. 'Ik ben Marianne van Beek,' stelde ze zichzelf voor. 'Tjonge , het is alsof ik die naam al eens eerder heb gehoord. Eigenlijk kom je me heel erg bekend voor. Hebben wij elkaar dan al eens eerder ontmoet?' 'Vast in een vorig leven,' zei Marianne gekscherend. Maar ze wist wel beter...
100
De soldaat D.J W. Teding van Berkhout
Het is november; het is nacht. Een ieder heeft zijn taak volbracht en droomt zich naar de dageraad. In Voorburg is het stil op straat. Maar niet geheel: er klinkt gerucht: bij Arentsburg klinkt droef gezucht, gekreun. Is het een boom, misschien? 't Kan zijn; er is geen mens te zien. Of toch: dáár, langs die bomenrij, daar komt een schaduw naderbij; het lijkt als kwam hij uit de grond. Hij hangt wat bij de struiken rond, volgt dan de oever van de Vliet. Wees niet bevreesd als Gij hem ziet: het is geen spook, hij doet geen kwaad. Het is de geest van een soldaat. Bij leven was hij een Romein; ooit lag zijn kamp op dit terrein. Als schildwacht stond hij op zijn post, tot hij zou worden afgelost. Hij wist niet dat 't Romeinse Rijk was ingestort, en tegelijk zijn legioen was weggegaan. Hij was vergeten, en bleef staan. Maar niemand die hem ooit verving, zodat hij daar tot stof verging. Zijn geest, die nimmer vrede vond, doolt eeuwig zoekend in het rond. Soms klinkt zijn klacht op uit het groen: 'Waar is nou toch mijn legioen?' (Dit uiteraard in het Latijn; hij was tenslotte een Romein). 101
Ziet hoe hij langs 't Westeinde gaat; hij loopt tot in de Herenstraat, en dan weer terug, het hele eind naar Arentsburg, waar hij verdwijnt. Dus lezer, hoort Gij in de nacht soms zuchten of een jammerklacht, het zachte rinkien van een zwaard, dan is dat met dit vers verklaard.
102
Het begin P.C.VD.T.
ex:~v..j ss~ .
c."-...ry-,-",-,-",)
'L YloJ-..G..'àe.. ~ ~: \ ~ ef\ I..
'L~~C~-~).
P"-'''O'''-f' , v . 'j o~ . \J .lo.0.. . ~ 'o~ ) / 0" 'j.~W'\:"'j.\J.W . ~
~ .~ .1...
er~
O"cJ..<>r
"'O~:
'\ 'j P'j
-------
o " ol.<û'
~ I"Wpot. .
~.
Dit briefje werd een halve eeuw geleden door mijn vrouw geschreven en dat was het begin van mijn contact met Voorburg, want daar bleek de schrijfster te wonen . Voorburg was toen nog een rustig dorp met weinig verkeer en grote open vlakten. Soms denk ik met weemoed terug aan die tijd, maar vooral aan de periode een paar jaar later, die weer een heel ander begin inleidde. Het was voorjaar en de eerste lentedag van 1957. In huis was het stil en ook buiten was geen geluid waarneembaar; zelfs de klok was ermee opgehouden; de wijzers waren op vijf minuten over vijf stil blijven staan. Mijn vrouw was een uur geleden weggeroepen om wat type-werk 10 3
pen om wat type-werk te doen voor een kennis, waarvoor ze wel eens meer klusjes deed. Onze zoon van twee jaar was in slaap gevallen na een middagje spelen in de tuin bij oma. Wij woonden op de eerste etage bij mijn schoonouders in een straat, waar slechts twaalf huizen stonden. Het enige lawaai -en dat was elke vijf minuten te horen- was dat van de blauwe tram. Eigenlijk mag je hier niet eens van lawaai spreken; het was veel meer een rustgevend en vooral vertrouwd geluid, want in het eerste jaar van mijn studie in Leiden maakte ik veelvuldig gebruik van de ' versnelde ' . Deze reed van het Malieveld in Den Haag naar het station in Leiden. Ook zat ik vaak in de blauwe tram van Scheveningen naar Voorburg. Mijn ouderlijk huis stond in het Belgisch Park en voor slechts één dubbeltje kon je in een verwarmde en comfortabele tram de rit naar Voorburg maken. Later ben ik ook jarenlang -dwars door de duinen- naar Leiden gefietst en dan terug meestal via Voorburg, waar mijn vriendin -later mijn vrouw- al vanaf 1936 woonde. Plotseling was het niet stil meer. Beneden ging indringend de telefoon. Het duurde even voordat de rust was weergekeerd. Echter niet voor lang, want de koeiebel liet weten, dat het gesprek voor ons was. Ik pakte slapende zoonlief onder de arm en holde de trap af. Mij werd duidelijk gemaakt, dat het een vriendin van mijn vrouw was, die ook in Voorburg woonde. Ik nam de hoorn over en vertelde, dat mijn vrouw niet thuis was. Dat deed er helemaal niet toe, want het was ook voor mij bestemd. Het bleek, dat er in de straat, waar de vriendin woonde een flatje vrij zou komen. Wanneer we daar belangstelling voor hadden moesten we maar zo snel mogelijk naar het gemeentehuis gaan. Vol ongeduld wachten we op de thuiskomst van mijn vrouwen haar vader. We hebben snel met z'n vijven gegeten en zijn toen gaan kijken. Het bleek een hoekflat te zijn op de eerste etage en uitermate geschikt voor ons gezinnetje, temeer daar mijn vrouw vijf maanden in verwachting was van ons tweede kind. Bij nader inzien hadden we de flat vanuit ons zolderraam kunnen zien. Deze lag vlak achter het toenmalige noodkerkje aan de Koningin Julianalaan. Daar hield Voorburg op en er was toentertijd nog een kale vlakte tot de Veldzichtkade. We dorsten niet aan te bellen, maar 10 4
•
......
gingen nog wel even bij de vriendin langs om haar te bedanken. Wij hoorden toen, dat de mensen al binnen een paar dagen zouden gaan verhuizen. Thuis werd de strategie verder bepaald; we hadden gehoord wie de huiseigenaar was en de volgende morgen zouden we daar eerst contact mee opnemen. De eigenaar had geen bezwaar. We moesten wel persoonlijk naar het gemeentehuis, want daar moest de woonvergunning vandaan komen. Ik werkte toen in het militair hospitaal in Den Haag en nam de volgende dag vrij. We besloten met z'n drieën naar de Herenstraat te gaan, want dan konden ze met eigen ogen zien, hoe we er voor stonden: het buikje van mijn vrouw begon al aardig vorm te krijgen. Vol hoop wendden wij ons tot de ambtenaar achter het loket. Hij vroeg: 'Wat kan ik voor U doen?' We vertelden ons verhaal en vermeldden daarbij, dat de huiseigenaar het al goed vond. 'Niets mee te maken. Hoeveel kamers heeft de flat?' We wisten het niet, we waren nog niet in de flat geweest. Ik zei, dat we dachten dat het vier kamers waren. 'Hoe groot is uw gezin?' We trachtten de man duidelijk te maken, dat het gehele gezin nu voor hem stond. 'Hoeveel personen zijn dat?' vroeg de man zonder te kijken. Vol trots vertelden wij de ambtenaar, dat we nu nog met z'n drieën waren, maar dat we in september met z'n vieren zouden zijn. 'Dan gaat het mooi niet door!' We waren benieuwd naar zijn uitleg. Nadien begrepen we, dat je voor een flat met vier kamers met z'n vieren moest zijn, alle verhalen over vier jaren inwoning ten spijt! We vroegen de chef te spreken, maar dat bleek de burgemeester te zijn en die was er die dag niet. 'Kom morgen maar terug op dezelfde tijd.' Tot dan toe was er in ons leven al best veel gebeurd. Alle inwoners van Scheveningen waren in 1943 -het derde oorlogsjaargeëvacueerd, veelal naar een ander gedeelte van Den Haag. Mijn school, het Maerlant-Iyceum in het Benoordenhoutkwartier moest eveneens verdwijnen en werd ondergebracht in de H.B.S. aan de Derde van den Boschstraat in het Bezuidenhout. De ene school kreeg 's morgens, de andere 's middags. Ik zat in januari 1944 in de vierde klas op de achterste bank. AI in de eerste week vond ik eerder vermeld briefje. Natuurlijk werd er teruggeschreven en dat was het begin van een dagelijkse correspondentie, die ongeveer I06
een jaar heeft stand gehouden. Ik schreef met de lange bruine en mijn buurman met de korte blonde. De sport was nu om te gaan ontdekken , wie het waren. Binnen een paar dagen wist ik met wie ik correspondeerde. Het leuke was, dat zij niet wist wie ik was. Dat heeft echter niet lang geduurd. Ik was zeventien jaar en had geen enkele ervaring met meisjes. Hoe moest ik het nu verder aanpakken? Ik had wel een zus van ook 16 jaar, maar ik vond het te gek om dat aan haar te vragen. Na lang aarzelen besloot ik haar uit te nodigen voor een voetbalwedstrijd. Zelf speelde ik destijds bij de junioren van de voetbalclub H.B.S. en ging 's zondags altijd naar het 'Eerste' kijken. Ook de voetbalclub was geëvacueerd en wel naar het V.U.C.- stadion aan de Schenkkade. Tot mijn grote verbazing ging ze mee. Ik heb geen idee meer tegen wie er werd gespeeld en wie de winnaar was, maar het werd een heerlijke middag. We hebben heel wat afgepraat en ik vernam toen ook dat ze enig kind was. Je hoorde toen nog niet spreken van vlinders in je buik, maar ik weet wel, dat er wat begon te kriebelen. Op 14 april mocht ik haar de eerste zoen geven. Het was bij het toenmalige ' Wachtje' naast het Malieveld. We wachten daar op de 'blauwe', waarmee zij naar Voorburg terug zou keren. Ik vond toen dat het echt aan was. Vanaf die tijd begonnen de briefjes dan ook met 'Lieve'. Van fietsen was in die tijd geen sprake meer. Enorme afstanden werden lopend afgelegd; van tram en bus kon aanvankelijk nog gebruik gemaakt worden. In het begin van het nieuwe schooljaar werd ik 18 en dan was je min of meer vogelvrij en liep je groot gevaar opgepakt te worden door de Duitsers. De toestand in het land werd steeds somberder, vooral na ' Dolle Dinsdag' in september 1944. Er werden razzia's gehouden -onder meer op 21 november- en er was steeds minder te eten. Het Openbaar Vervoer kwam geheel tot stilstand. Ondanks dat zagen we elkaar regelmatig. In januari 1945 werd de toestand zo hopeloos, dat er iets moest gebeuren. Op 5 januari ging ik met mijn zus, een neef van 17 jaar en een joods meisje van 14 jaar op weg. De laatste had tot dan bij buren ondergedoken gezeten. We mochten de dag voor ons vertrek in Voorburg slapen en mijn vriendin bracht ons de volgende dag
weg tot Zoetermeer, Er werd hartroerend afscheid genomen. Per dag werd gemiddeld 40 km lopend afgelegd. We waren niet de enigen. Tallozen waren op weg met allerlei soorten vervoermiddelen in de hoop wat eten te bemachtigen. In ruil voor wat meeduwen mochten we onze bagage vaak op de nog lege karretjes leggen. Er lag flink wat sneeuwen het was snijdend koud. Met flink doorlopen bleef je nog een beetje warm. Na een dag of vier bereikten we Nunspeet en daar stuitten we op een colonne paard en wagens, die met hooi op weg ging naar Overijssel, met de bedoeling dat voor eten te kunnen ruilen. Het was een lange colonne. Gelukkig mochten we meerijden. Er mocht maar één persoon per wagen meerijden. 's Morgens vroeg .werd aan de tocht begonnen en tegen de tijd, dat het donker werd passeerden we onder het hooi- de IJsselbrug bij Zwolle. Uiteindelijk kwamen we om een uur of zeven in Balkbrug aan, alwaar onderdak voor ons werd gezocht. Onmiddellijk gingen we op zoek naar elkaar, maar tot onze grote schrik bleek, dat de meisjes met de helft van de colonne na het passeren van de brug richting Friesland was gegaan, terwijl wij in Overijssel waren. Het was te gevaarlijk, en ook niet meer mogelijk, om ze achterna te gaan. De volgende dag gingen mijn neef en ik lopend verder. Via IJhorst en De Wijk kwamen we in Koekange terecht en ik vond onderdak bij boer Jentinus Courtz. Mijn neef werd doorverwezen naar Ruinerwold . Courtz woonde met zijn gezin in een kleine boerderij. Nooit zal ik de hammen en worsten vergeten, die in het schoorsteengat hingen om te worden gerookt. Gas, elektricite it en stromend water waren niet aanwezig. Op de deel stond een pomp en daar was ook een wc, dat wil zeggen een plank met een gat erin en een emmer eronder. Een plas deed je in de paardestal, anders was de emmer te snel vol. Ik werd volledig in het gezin opgenomen . Achter de paardestal werd een slaapplaats voor mij ingericht en die ruimte werd met stro onzichtbaar gemaakt, want ook hier loerde het gevaar; niet alleen voor mij, maar ook voor de boer in verband met het verbergen van een onderduiker. Aanvankelijk mocht ik op krachten komen, maar al spoedig ging ik meedraaien in het boerenbedrijf: onkruid wieden, takkenbossen binden en later ook turfsteken, koeien melken en hooien. Ik ben er bijna een half jaar geweest en maakte daar ook de bevrijding mee,
108
een paar weken eerder dan in het westen van Nederland. Het duurde nog tot juni, alvorens ik met een vrachtwagen kon terugkeren naar Den Haag. Met de kinderen uit Koekange heb ik nog steeds contact; ik zie ze ook regelmatig. Eenmaal terug hoorde ik, dat het met mijn zus en het buurmeisje allemaal goed was gegaan; ook mijn vriendin maakte het goed. Ik ging medicijnen studeren in Leiden. Geld was er niet. Gelukkig kreeg ik op grond van mijn schoolresultaten een renteloos voorschot. Tijdens mijn studie deed ik allerlei baantjes, want het renteloos voorschot was lang niet voldoende. Zo werkte ik onder meer als verpleger, toneelspeler, ambtenaar, autowasser, bij de oppascentrale Kriterion , ik reed rond met reclamewagens en werkte in een meelfabriek en bij een verfproducent. Dit alles niet alleen om aan geld te komen, maar ook omdat er soms maanden gewacht moest worden op een plaats als co-assistent. Enkele co-schappen (interne en chirurgie) heb ik gelopen in het 'oude' St. Antoniushove in Voorburg. Na het behalen van mijn doctoraal examen zijn we op zaterdag 21 maart 1953 getrouwd in het toen nog niet verbouwde stadhuis van Voorburg. Het huwelijk werd bevestigd in de Franse Kerk, daar dichtbij. Eigenlijk heel bijzonder voor die tijd, dat een student trouwde en dat zijn vrouw bleef werken. Maar wij kenden elkaar ook al bijna tien jaar. We trokken dus in bij mijn schoonouders, want er was toen nog een flinke woningnood . Toen ruim een jaar later onze zoon werd geboren, moest mijn vrouw ontslag nemen. Tijdens de studietijd moest er ook nog tijd vrij worden gemaakt Voor het gedeeltelijk vervullen van de militaire dienst. Pas na mijn afstuderen werd ik voor langere tijd opgeroepen. Ik was bijna aan het einde van mijn verplichte diensttijd, toen het eerder genoemde telefoontje kwam. Nadat we door genoemde ambtenaar naar huis waren gestuurd , moesten we dus 's avonds een plan de campagne maken. Uiteindelijk kwamen we tot de conclusie, dat we bij afwijzing de volgende vraag zouden stellen: 'En als we nu een huisartsenpraktijk beginnen?' De volgende middag fietsten we naar het gemeentehuis in de Herenstraat. Na een kwartier wachten werden we binnengelaten. We kregen te horen, dat het in verband met de woningnood niet mogelijk was om van de bestaande regels
af te wijken. Toen kwamen we met de bovengenoemde vraag. Tot onze grote verbazing vernamen we, dat er dan geen enkel bezwaar bestond. Mijn reactie was: 'Dan spijkeren we wel een bord op de deur.' Blij verrast keerden we terug naar huis. Er viel heel wat te regelen. De chef van het Centraal Militair Hospitaal in Den Haag vond het goed, dat ik een praktijk in Voorburg begon. Ik mocht in het hospitaal blijven werken, totdat ik genoeg met de praktijk verdiende om er van te kunnen leven; ik schatte dat toen op f 1.000,00 per maand. Binnen twee jaar werd de flat te klein en werd een groter huis gezocht en gevonden. Nadien ging het steeds beter en drie jaar later kon ik de militaire dienst verlaten. En dat ondanks het feit, dat in hetzelfde jaar nog zeven huisartsen zich in Voorburg vestigden. In die tijd werden door huisartsen nog bevallingen gedaan. Vele kleine Voorburgertjes heb ik geholpen ter wereld te komen. Na circa 25 jaar kreeg ik de kans terug te keren bij Defensie. Na lang aarzelen heb ik dat gedaan, mede in verband met gezondheid en leeftijd. Nadat de overname van de praktijk geregeld was, moesten we een nieuw onderkomen zoeken. Ik zeg niet te veel, als ik beweer, dat we heel Zuid-Holland hebben doorkruist. Uiteindelijk hebben we, een paar honderd meter van het praktijkpand een heerlijke woning gevonden. We verblijven dus nog altijd in Voorburg en daar hebben we in het geheel geen spijt van. Na een halve eeuw verliefdheid, 40 jaar huwelijk en een 25-jarige huisartsenpraktijk denk ik nog regelmatig terug aan het begin.
IlO
Nachtelijke tocht door Voorburg Ernst van der Velden
De film La Voce della Luna, opgenomen op video, staat aan. De verbijsterende fantasie van het genie Fellini. De in een enorm net gevangen maan wordt omringd door een massa hysterische mensen op een plein. Aan een tafel op hetzelfde plein beantwoorden niets zeggende, clichés spuwende autoriteiten even onbenullige vragen van journalisten. Alleen de gekken in de film spreken voortdurend de vreemde waarheid. Na afloop schakel ik over naar Rain Man op Nederland I. Een ingetogen acterende Dustin Hofmann als autistische man. Fascinerende beelden in het casino, ontroerende momenten op de hotelkamer van de twee broers. Maar mijn hond staat niet toe dat ik deze film uitkijk. Met zijn poot slaat hij mij de straat op. De avond omvat mij met fluwelen handen. Geluiden worden gedempt in de vochtige atmosfeer van de alom uitbarstende lente. Na de kou van begin april balt het seizoen zijn tomeloze kracht in een paar weken samen. Ik betast de laag hangende takken op het Oosteinde. Eeuwenoud is soms de stam, maar elk blad is pas een paar dagen jong. De bladnerven voelen aan als de huid van een baby. Ik passeer een geelkleurige tractor die, verstijfd in het felle lamplicht, als een groot insekt met zijn tentakels in het zand staat. Het nieuwe riool in het wegdek steekt verbaasd zijn kop een stuk boven de uitgegraven grond uit. Wat verder ligt de Parkweg er verlaten bij. Het schijnsel van de lantarenpalen verkleurt de bomen in hun nieuwe tooi op een surrealistische wijze. Op het Eemwijkplein wordt mijn blik getrokken door een huis met het opschrift: Wijnproeverij. Voor het huis staat een mansgrote aangeklede pop met de kop van een hond. Uit het woonhuis stijgen klanken van klassieke muziek op. In het midden van de woonkamer wordt gemusiceerd. Om het ensemble zitten en staan vrouwen en mannen in vrijetijdskleding met een glas wijn in de hand te luisteren. De muziek en het geroezemoes klinken door tot in de tuin en vermengen zich met de stilte van de avond. Ik sla de III
beelden in mij op en wijk af van mijn gebruikelijke route naar huis. Mijn hond probeert me naar huis te trekken maar volgt tenslotte. Ik loop de Parkweg af richting centrum. Tegemoet komende auto's bewegen zich als sluipende nachtspinnen over de weg. In de buurt van het tennispark in Park Vreugd en Rust sla ik rechtsaf het Juliana en Bernhardpark in. De hond loopt los naast me en onderzoekt de donkere plekjes onder de hoge bomen. Ik loop door tot het wat plompe monument, opgericht ter gelegenheid van het huwelijk van prinses Juliana en prins Bernhard , eind dertiger jaren. Op het monument de tekst: 'De aanleg van het park en de bouw van deze bank werden uitgevoerd door jeugdige werklozen in de jaren 1937-1938 met medewerking van de burgerij.' Terwijl ik deze tekst probeer te combineren met gedachten over werkloosheid in 1994, leun ik tegen een boom en sluit mijn ogen. Ik droom weg en als ik na enige tijd mijn ogen weer open, valt mij op dat de gehele omgeving is veranderd. Het monument is verdwenen. Het park schijnt te zijn gekrompen. Of eigenlijk, er is geen park meer. De paden zijn in het niets opgelost. Naast mij staat een gezadeld paard in de kleuren van mijn hond, black en tan. De leidsels hangen los langs de hals van het paard. Ik kijk in de richting van de Parkweg. De helle verlichting heeft plaatsgemaakt voor vrijwel complete duisternis. Omdat de maan helder schijnt, zijn de contouren van het paard en het geboomte goed te onderscheiden. Ik sta op en loop naar het paard en pak als vanzelfsprekend de leidsels. Het paard schudt zijn hoofd een paar maal en laat zijn lange manen wapperen. Ik zet mijn linkervoet in de stijgbeugel en trek mij in het zadel. Zodra ik zit, zet het paard zich langzaam in beweging. We rijden richting Noordenburglaan. Maar er zijn geen huizen meer. Ik bevind mij midden in een polder. Ik laat de leidsels wat vieren en het zwart bruine paard kiest zijn eigen weg. Langs een wat kronkelend pad aan een brede sloot liggen boerderijen, verscholen tussen hoge bomen. De boerderijen lijken verlaten. Een waakhond slaat aan, als we passeren. Aan het eind van de weg bereiken we een kruising met een brede zandweg. Het paard slaat rechtsaf. Een paar honderd meter verder versmalt de weg zich. Links en rechts van de weg een huis. Vlak bij de huizen zie ik dat het een tol is. Het tolhek staat open. 112
Ik begin te beseffen dat er iets heel vreemds is gebeurd. In Voorburg is anno 1994 geen tolhek en een zandweg is er ook niet in de omgeving. Ver weg kan ik ook niet zijn, want mijn horloge wijst kwart voor twaalf aan. Ik ging om half elf met de hond van huis. Waar is de hond trouwens? Een lichte paniek overvalt me. Wat is er aan de hand? Ik trek de leidsels aan en het paard houdt in. Rondom mij grote duisternis. Ik kijk achterom. De twee huizen zijn niet verlicht. Zal ik aanbellen om te vragen waar ik ben? Ik aarzel en het paard zet aan en loopt verder. Na enige tijd zie ik op grote afstand vaag licht; het lijken wel vuren. Dichterbij gekomen, zijn figuren te onderscheiden met fakkels in de hand. Schelle vrouwenstemmen klinken boven alles uit. Ik besluit de gebaande weg te verlaten en met een omtrekkende beweging het gezelschap te benaderen. Op een paar honderd meter afstand stijg ik van het paard af, zet hem vast aan een boom en ga lopend verder. Niemand van het gezelschap in kleren die uit een geheel andere tijd stammen, let op mijn komst. Ik zie dat er een vuur is aangelegd op enige afstand van een hoog hekwerk waarachter zich een kasteel bevindt. Het kasteel heeft een sierlijke koepeltoren en de omringende tuinen zijn schitterend aangelegd. Op het bordes van het kasteel lopen fraai uitgedoste personages bij lampion- en fakkellicht. Vergeleken bij de groep mensen bij het kampvuur zijn zij veel rijker gekleed. Ik zie bij het hekwerk bewakers met helmen en gewapend met lansen. Door in de schaduw van bomen te lopen, vermijd ik dat ze mij zien. Ik keer terug in de richting van het vuur. Daar heeft één figuur in een zwart kostuum zich uit de menigte losgemaakt en omringd door een paar potige mannen, op een verhoging plaats genomen. De menigte heeft zich voor hem opgesteld en luistert naar zijn fanatiek klinkende toespraak. Als ik binnen gehoorsafstand ben, versta ik zijn woorden: 'Boeren, landarbeiders, tuinders, stalknechts en vrouwvolk, laat u niet misleiden door de hoge heren achter het hek. Zij zeggen dat zij het goed met u voor hebben. Maar achter uw rug bestelen zij u. Uw landerijen zijn nu nog in uw bezit, uw huizen staan nu nog overeind, maar wee de toekomst. Uw vee zal u worden afgenomen. Geen paard, geen wagen zal meer over de paden rijden. Stank en kwalijke dampen zullen over u komen. Wee, wee de toekomst. Verzet u tegen de rijken in wie Satan huist, verzet u!' Zijn rede heeft grote invloed, want de menigte begint zich in
II4
extase met fakkels in de hand in de richting van het kasteel te begeven. Iedereen roept: 'Wee, wee de toekomst. Weg met de rijken. Weg met de heer, weg met de schout en schepenen.' De bewaking bij het kasteel ziet dat de opzwepende toespraak van de man in het zwart het volk tot razernij heeft gebracht. Opgekropte woede en angst voor de duivel zoeken een uitweg. Mannen beginnen het hoge hek te beklimmen. Maar achter het hek stellen de soldaten zich op en een persoon, waarschijnlijk de schout, komt in feestkledij vanaf het bordes naar het hek toerennen en roept bevelen. In korte tijd ontstaat een hevige vechtpartij, waarbij rake klappen vallen. De gewapende soldaten krijgen vrij snel de overhand. De menigte wordt teruggedrongen en vlucht naar alle kanten weg. De soldaten slaan hard om zich heen en ik word door de massa onder de voet gelopen. Opeens voel ik een stekende pijn in mijn achterhoofd. Ik zak in elkaar en zie als laatste nog een vrouw met een fakkel in haar hand langs mij rennen. Dan raak ik buiten bewustzijn. Voor mijn gevoel uren later kom ik bij en kijk om mij heen. Ik sta in een donkere ruimte en ik voel hoe mijn hond tegen mij aan schurkt. Ik loop een twintigtal passen door en merk dat ik in de Onderwereld sta onder het nieuwe spoorwegstation. Het lawaai en de benzinedampen van de Al2 dringen tot mij door. Mijn hond laat merken dat hij naar huis wil. Ik loop de Parkweg op en de hele weg naar huis spelen de woorden door mijn hoofd: 'Wee, wee de toekomst. Eens zal Voorburg veranderen in een rampzalig gebied. Uw wateren zullen worden gedempt. Uw boerderijen met de grond gelijk gemaakt.' Thuisgekomen blijf ik lang wakker en val uiteindelijk in een rusteloze slaap.
1I5
Tekens Cock van Viegen
Omsloten door het groot gebaar van beuk en van kastanje: het stille evenwicht in ' Boog met rechte lijn'. Gestuurd en .aangedragen hout vond nieuwe wortels tussen wat zich richten laat slechts door seizoenen. Hier versmelten park en lichtval tot trage klok, die maanden meet aan schaduw en kleur van blad. Wind uit zee draagt vezels van een stad aan en wolken woorden, breedgemaakte taal in landsbelang. Daarom wijken bomen uit naar de grens vol ochtend, waar hond en schepen samenzijn in water zonder tij. De boog groeit uit tot cirkel in grond die zich historie heugt: schoeisel van Romeinen en hun schop in eender ritme, van wie op Hofwijck rust zocht de vijver met zijn spiegelbeeld, het bloed van de soldaat Van Ginkei, IJ7
voor wie het duister werd in mei, omdat hij bij zijn zoeklicht bleef. Langs de rand van dit verleden ligt gericht de rechte lijn, ogen sturend naar de verten waarvoor geen menukaart is. Een laatste glas eer vreugd en rust voorgoed uiteengaan. Sluitingsuur. Het park ontneemt de klok haar dwang. Hier schrijft het licht de tijden voor in tekens die zich laten lezen voor wie kijken kan. Het dorp wordt woord .
u8
De achterbuurvrouw Ineke Witsen-de Leede
Met haar voorhoofd tegen het glas geleund stond Marieke uit het raam van haar zolderkamer te staren. Naast haar op het bureautje lag haar opengeslagen wiskundeboek. Ze had er het laatste halve uur niet meer in gekeken. Marieke baalde. Baalde van haar wiskunde, van haar nieuwe school, ja, van heel Voorburg. Ze wilde hier helemaal niet zijn. Zij hoorde in haar Drentse dorp, waar ze bijna al haar veertien levensjaren had doorgebracht. Pas deze herfstvakantie was ze met haar ouders verhuisd naar het westen. Noodgedwongen, zeker. De nieuwe baan van haar moeder had het noodzakelijk gemaakt en ook haar vaders eenmansadviesbureau zou in de randstad betere kansen hebben. Er waren financiële problemen geweest, wist Marieke. Haar ouders waren blij met deze oplossing. Maar zij had heimwee. Ze hadden nog geboft, dat ze hier in Voorburg dit huis hadden kunnen krijgen . De Laan van Oostenburg met zijn romantischouderwetse huizen, zijn meidoombomen aan weerszij en het oude struweel in de tuinen was op zichzelf zo kwaad nog niet, vond ook Marieke. Maar verder, al dat drukke verkeer, al die eindeloze flats en die grote-stadsgebouwen in het nieuwe centrum, ze gruwde ervan. En op school kon ze niet wennen. De kinderen leken hier anders dan op haar school in Assen. Het was natuurlijk wel makkelijk, dat ze het lyceum hier bij wijze van spreken naast de deur had, maar ze zou het er graag voor over hebben om weer elke dag zo'n heel eind op en neer te moeten fietsen, als ze terug zou kunnen naar haar eigen omgeving, naar haar eigen vrienden en vriendinnen. Hier kon ze de aansluiting niet vinden. Het was nu al bijna kerstvakantie en nog steeds voelde zij zich een vreemde eend in de bijt. Skippy, haar kleine hond die op het bed had liggen slapen, werd wakker en kwam naar haar toe, verwachtingsvol kwispelend . Gingen ze soms uit? Marieke tilde hem op en bleef met de hond in haar armen voor het raam staan. 'Arme Skip,' zei ze, 'voor jou
II9
is er ook niets aan hier. Verlang je niet terug naar het bos?' Haar blik gleed opnieuw langs de achtergevels van de huizen waar ze op uitkeek, zo naakt en onverhuld nu de bomen kaal geworden waren. Zelfs door het struikgewas van die verwaarloosde tuin schuin achter hen kon ze nu heen kijken. Er stond een mevrouw op het grasveld een grote hond te borstelen, een Dobermann Pincher zo te zien. Mooie hond. Liet zich gehoorzaam helpen. Het was een beetje vreemd huis, had Marieke aldoor gevonden . Voor het raam van de achterkamer op de eerste etage was dag en nacht de luxaflex dicht. En op de benedenverdieping, kon ze nu zien, waren ondoorzichtige vitrages strak voor het raam gespannen . Ze had er tevoren ook nog nooit een levende ziel gezien. Nu voor het eerst die mevrouw . Opeens werd Mariekes aandacht getrokken doordat de luxaflex van de kamer boven heen en weer begon te wiebelen en even later zag ze hoe er een klein kind onderdoor kroop en voor het raam kwam staan. Het huilde, het mondje vertrokken, het gezichtje rood. Het zette de handjes plat tegen het glas en leek te roepen. Mamma, las Marieke van zijn lipjes. De mevrouw in de tuin scheen het echter niet te horen. Ze reageerde geheel niet. Marieke wachtte nog even af, maar toen de mevrouw rustig bleef doorborstelen, zette ze Skip op de grond, opende haar raam en riep: 'Mevrouw! Mevrouw! Uw zoontje!' Het duurde even voor de mevrouw merkte, dat het geroep voor haar bedoeld was, maar toen keek ze op, zag Marieke wijzen naar de bovenverdieping, ontdekte wat er aan de hand was en snelde naar binnen. Marieke zag hoe het kind even later achter de luxaflex vandaan werd getrokken , een tikje hardhandig vond ze, en hoe kort daarna de hond naar binnen geroepen werd. Pas toen kwam de mevrouw de tuin weer in en riep: 'Welbedankt! ' naar boven. Toen Marieke tegen het eind van de middag beneden in de kamer zat, zag ze diezelfde mevrouw met haar hond, maar zonder kind voorbij wandelen. Onder het passeren keek ze onderzoekend naar binnen. Marieke stak groetend haar hand op. De mevrouw glimlachte en woof terug. Twee dagen later maakte ze nader kennis. Marieke was met Skippy op weg naar Park Het Loo, toen de mevrouw met haar Dobermann haar inhaalde en aansprak. Ze wilde nog eens bedanken en zich voorstellen. Mevrouw De Bruin heette ze. Marieke 120
noemde haar naam ook en strekte haar hand uit om de hond over de kop te aaien. Onmiddellijk een grauwen geblikker van de tanden vlak naast haar vingers. 'Nou Moe,' zei ze beduusd, 'ik doe je toch niks.' Ze trok Skip wat dichter naar zich toe en keek wat hulpeloos naar mevrouw De Bruin. 'Sorry,' zei ze verontschuldigend, 'hij is nogal scherp. Hij moet je eerst leren kennen.' En tot de hond: 'Duco, zit!' Toen nam ze Marieke bij de hand, ging samen met haar recht voor de hond staan en zei: 'Geef Marieke een poot, Duco,' beval mevrouw de Bruin streng. 'Marieke, steek je hand eens uit.' Aarzelend gehoorzaamde Marieke en inderdaad legde Duco zijn poot erin. 'Zo,' zei mevrouw De Bruin tevreden, 'nu zal hij je niets meer doen.' Ze liepen daarna samen verder op. 'Is dat uw zoontje, dat jongetje van laatst?' vroeg Marieke. 'Bartje? Nee, dat is mijn kleinkind. Die logeerde een nachtje bij me.' Barth-je zei ze en nachth-je. Een heel licht accent. 'Goh,' reageerde Marieke verbaasd, 'dan bent u ook een jonge oma.' 'Vind je? Ik ben anders al vijfenvijftig.' Marieke kon dat haast niet geloven. Haar moeder was nog geen vijfenveertig, maar zag er zeker niet jonger uit dan deze vrouw. Het lijkt wel of ze liegt, dacht ze. Maar waarom in hemelsnaam? De volgende dagen ontmoette ze mevrouw De Bruin vrijwel elke middag als ze met Skip naar de parkstrook ging. En steeds begon die een praatje en liep verder met haar mee. Marieke ging dat knap vervelend vinden. Het was maar een vreemde tante, vond ze. Geen peil op te trekken. Eén en al lievigheid en belangstelling voor alles wat Marieke betrof, maar zodra zijzelf dan eens iets vroeg, heel gewone dingen, zoals: woont u al lang in Voorburg of waar komt u vandaan, kreeg ze kortaf antwoord, alsof ze op haar plaats werd gezet. Dat maakte haar op dezelfde manier onzeker als tegenover haar klasgenoten, wiens reactie ze ook niet altijd begreep. Ze probeerde het contact verder te vermijden en ging met Skip de andere kant eens uit, naar het Juliana-Bemhardpark. Maar na een paar dagen kwam ze daar mevrouw De Bruin opnieuw tegen. Of de duvel er mee speelde. Het werd benauwd. 'Ga je mee naar de kaarsjesavond?' vroeg haar moeder tijdens het ontbijt. 'Dat hebben ze hier in het oude centrum. Zo'n avond, dat er helemaal geen elektrisch licht brandt, geen straatlantarens en in de huizen ook niet. Maar wel achter alle ramen kaarsjes. Pappa en ik wilden er wel even naartoe. Het lijkt ons wel sfeervol. Ga je 121
ook mee?' 'Nou, nee,' meesmuilde Marieke, ' niet veel zin in.' Stel je voor, met je ouders mee, aan het handje. Als een van die truttekoppen uit haar klas dat zag! Haar moeder begreep het anders. Op zachte toon zei ze: 'Miekje, zo kom je er niet. Natuurlijk, we weten dat het moeilijk voor je is. Maar je alsmaar blijven afzetten tegen Voorburg maakt het niet makkelijker. Het helpt niet. Kun je niet proberen de leuke dingen hier te ontdekken en daar een beetje plezier aan te beleven?' 'Ja, makkelijk kletsen!' viel Marieke uit. En toen stokte ze, wist niet meer wat ze verder zeggen moest, want ze besefte donders goed, dat haar ouders ook liever in Drente waren gebleven. En de hele rest was aIlemaal veel te ingewikkeld om uit te leggen. En dus stond ze maar op en liep kwaad de kamer uit. ' s Avonds toen haar ouders de deur uitgingen, zei ze: 'Misschien ga ik straks toch ook nog even. AIIeen. Ik zie wel.' Ze had de vage hoop hiermee iets verduidelijkt te hebben. Omdat het stiIle huis haar plotseling wat onrustig begon te maken, trok ze na een half uurtje inderdaad haar jas aan en ging naar de Herenstraat. Ze was toch ook wel benieuwd hoe dat was, aIles in kaarslicht. Het was prachtig. Dat zachte licht, die rustig voortdrentelende menigte, zoveel mensen en toch geen lawaai. AIIes gedempt, de geluiden en de gedragingen. Vooral de bovenramen van de oude panden gaven Marieke het gevoel naar vroeger tijden te kijken. Ze verwachtte bijna er ergens een vrouw achter te zuIlen zien zitten in een zwarte japon met knoopjes en een witkanten kraagje en met het haar in een wrong. Je moest aIleen wel uit de buurt van het viaduct van de Utrechtse Baan blijven, merkte ze, want die bedierf met zijn verlichting en zijn voortrazende auto's zijn hele omgeving. Ze schoot maar gauw de Schoolstraat in. Ook daar diezelfde dromerige atmosfeer. Ergens zaten mensen voor hun huisdeur muziek te maken. Een kring voorbijgangers had zich om hen heen verzameld en stond stil te luisteren. Marieke voegde zich bij hen. Pas toen de musici aan pauzeren toe waren, liep ze door. Tenslotte ging ze voor het eerst sinds ze hier woonde de oude kerk binnen, meeschuifelend met de stroom mensen. Het gaf haar bijna een schok, toen ze binnen de eerste blikken om zich heen wierp, zo adembenemend van sfeer was het. Oud, waardig, gewijd, maar ook intiem, beschuttend. De hoge ramen sloten de duisternis 122
buiten, in de kroonluchters brandden kaarsen, het orgel speelde zacht kerstmelodie é'n en overal waar er maar plaats voor was, langs de kansel, langs de koorbanken was een versiering van kerststerren aangebracht, rode bloemen tussen het groen, niets anders. In de smalle houten banken zaten vrij veel mensen te kijken en te luisteren. Marieke vond helemaal achterin, onder het orgel een rij stoelen. Daar ging ze zitten, zette een hiel op de rand van de zitting, sloeg haar armen om haar opgetrokken been heen en legde haar kin op haar knie. Zo bleef ze in elkaar gedoken zitten en liet zich overspoelen door de muziek. Alles wat haar dwars zat, vloeide uit haar weg, alles in haar werd stil en vredig. Toen het orgel zweeg, stond ze op. Ze wilde naar huis. Ze had opeens de behoefte om iets van deze ervaring met haar ouders te delen. Ze hoopte dat ze al thuis zouden zijn. Op het moment, dat ze de hoek bij de ijssalon omsloeg om hun eigen laan in te slaan, zag ze het silhouet van een vrouw met een grote hond, die in de buurt van hun huis vreemd langzaam over het trottoir liep. Mevrouw De Bruin. In een haar totaal overrompelende impuls draaide Marieke zich om en begon gehaast terug te lopen naar de kerk. Ze merkte, dat haar hart bonsde van schrik. In het kerkportaal drong ze zich tussen de mensen door, net zolang tot ze weer binnen was in die veilige beschutting. Pas daar kwam ze tot bezinning. Wat had haar in vredesnaam bezield? Waarom was ze zo geschrokken? Ze begreep het zelf niet. Ze was trouwens helemaal zo schrikachtig de laatste tijd . Eergisteren met die auto ook al. Ze had laat in de avond Skip nog even uitgelaten en liep over de Prins Bernhardlaan, toen een grote zwarte Mercedes achter haar aan was komen rijden en naast haar had gestopt. Het portier aan haar kant was opengeworpen en een mannenstem had gezegd: 'Sag mal, Fräulein, können Sie...' De rest had ze niet meer gehoord, want ook toen was ze in paniek weggevlucht en was ze het voetpad tussen de flats naar de Cremerstraat ingerend. Daar had ze gewacht tot ze de auto had zien wegrijden en daarna was ze linea recta naar huis gegaan. Achteraf had ze bedacht, dat die mensen -ze dacht er drie gezien te hebben- waarschijnlijk gewoon de weg hadden willen vragen en dat ze haar reactie wel gek gevonden zouden hebben. Niettemin, als je 's avonds laat alleen op straat liep, was die schrikreactie nog wel te begrijpen. Maar mevrouw De Bruin, iemand die ze nota bene kende.... Ze bleef nog even in de kerk 12 3
zitten om te kalmeren en in de hoop die stemming van daarnet terug te vinden. Maar de betovering was verbroken. Ze voelde zich triest, geërgerd en in de war, toen ze opstond en naar huis liep. Daar stak ze alleen haar hoofd even om de hoek van de kamerdeur om goeiendag te zeggen en ging toen rechtstreeks naar boven, naar haar kamer. Ze sliep slecht die nacht, droomde benauwd en werd vaak wakker. Om een uur of vier ging ze haar bed maar eens even uit, een beetje water drinken en uit het raam kijken of er sterren waren. Natuurlijk, of ze wilde of niet, keek ze ook weer naar het huis van mevrouw De Bruin. Tot haar verbazing zag ze langs de randen van de luxaflex licht naar buiten schijnen, smalle kieren fel licht. Vreemd. Nou ja, misschien was Bartje er weer en was hij net als zijzelf wakker geworden . Maar ze besloot er geen aandacht aan te schenken en kroop weer in bed. Toch kon ze het niet laten de volgende dag langs haar neus weg te vragen: 'Logeert Bartje weer bij u?' 'Hoezo?' Een scherpe, onderzoekende blik. 'Waarom dacht je dat?' '0, alleen maar omdat ik vannacht licht in zijn kamer zag branden.' 'Ach, heb jij dat ook gezien? Ik had vergeten het uit te doen. Het heeft de hele nacht gebrand. Ik merkte het vanmorgen pas.' Klonk daar opluchting in door of leek dat maar zo? Ze had mevrouw De Bruin al drie dagen niet meer gezien. Marieke ademde op. Maar de vierde dag was het weer raak. Ze was al opgemerkt voor ze snel een andere kant uit kon gaan. En ongevraagd liep mevrouw De Bruin weer met haar mee. 'Zijn je ouders al vertrokken voor hun vakantie?' vroeg ze. 'Ja,' zei Marieke kortaf. Ze wilde daar niet over praten. Natuurlijk had ze er allang spijt van, dat ze zo categorisch geweigerd had mee te gaan, toen haar ouders plannen maakten voor een lang weekend Parijs tussen Kerstmis en Nieuwjaar. 'Wat moet ik in die stad?' had ze kwaad geroepen. 'Ik zie hier al genoeg stad. Als jullie nou naar de wintersport gingen!' Haar ouders hadden aangedrongen, gesmeekt bijna, maar Marieke had voet bij stuk gehouden. Zij zou alleen thuisblijven. Daar was ze nu oud genoeg voor. En natuurlijk had mevrouw De Bruin het weer uit haar weten te krijgen. Ze vertelde dat mens altijd meer dan ze wilde. Misschien ook wel, omdat ze weinig anderen had om mee te praten. 'Weet je wat,' zei mevrouw De Bruin nu, 'kom dan vanavond bij mij eten. Dat zou ik gezellig vinden en dan ben jij niet zo alleen.' Marieke schrok. Als er nu 12 4
iets was waar ze geen zin in had! Gelukkig had ze een goeie smoes. 'Erg aardig van u, maar ik kan thuis niet weg. Mijn ouders bellen elke avond na zessen op. Dan moet ik er zijn. Maar even goed, bedankt.' De volgende avond om half tien ging de telefoon. Mevrouw De Bruin. Zenuwachtig vroeg ze: ' Marieke, hebben je ouders al gebeld? Kun je al weg? Ik heb een klein ongelukje gehad. Ik ben met mijn hand door een ruit heengevallen. Het bloedt verschrikkelijk. Ik moet naar het ziekenhuis, naar de Eerste hulp. Maar Bartje is hier. Kun jij niet een uurtje hier komen om op te passen?' Marieke dacht koortsachtig na, maar zag geen andere mogelijkheid dan maar ja te zeggen. In zo'n noodsituatie moest je wel, zin of geen zin. Mevrouw De Bruin haar stem klonk warm van dankbaarheid toe ze zei: '0 fijn. Ik wist me geen raad. Het doet zo'n pijn. Heerlijk dat je komen kunt. Kom je nu direct? Dan bel ik vast een taxi. ' Marieke had Skip thuisgelaten vanwege Duco. 'Gelukkig maar,' dacht ze, toen ze hoorde hoe deze tekeer ging na haar aanbellen. Mevrouw De Bruin deed open, haar hand in een theedoek gewikkeld, waar hier en daar het bloed al doorheen kwam. Ze vroeg Marieke eerst even mee naar boven te gaan om bij Bartje te kijken. Daarna zou ze haar de rest wel wijzen. Toch wel nieuwsgierig liep Marieke achter mevrouw De Bruin aan de trap op. Deze opende de deur van de achterkamer en ging naar binnen. Marieke volgde op haar tenen. Toen keek ze verbijsterd om zich heen. In het licht dat vanuit de gang naar binnen viel zag ze, dat de kamer leeg was. Er lag alleen een matras in een hoek op de grond. Ze hoorde iets achter zich, maar voor ze zich kon omdraaien werd een harde mannenarm van achteren om haar hals geslagen en drukte haar keel dicht en een hand werd met zoveel kracht op haar mond geperst, dat haar lippen begonnen te bloeden. 'Die Spritze,' beval een stem. Op het moment, dat mevrouw De Bruin haar arm greep, haar mouw omhoog schoof en de injectienaald door de huid stak, wist Marieke, dat ze verloren was. In een flits besefte ze, dat niemand haar ooit zou kunnen vinden. Ze zou verdwenen zijn zonder enig spoor achter te laten.
r25
De Collaboratie lneke Witsen-de Leede
Dit was dus de Koningin Wilhelminalaan, KW-laan zei mijn vriendinnetje. Gespannen tuurde ik uit het raam van de blauwe tram, die over een baan in het midden van de weg tussen twee heggetjes reed. Dan kwamen we straks natuurlijk bij het Koningin Wilhelminaplein. Dat kende ik tenminste. Altijd als we met mijn vader met de auto richting Utrecht waren gereden, kwamen we daarlangs. Er was een groen plantsoentje met een of ander monument erop en daarachter begon de grote weg. De herkenning betekende een zekere opluchting voor me. Ik was tenslotte pas elf jaar en had nog nooit eerder met de blauwe tram gereisd. Voorburg was me vrijwel onbekend. Het was zelfs al een hele poos geleden dat ik dit plein voor het laatst gezien had. De auto hadden we allang niet meer. Die was door de Duitsers gevorderd, gewoon afgepakt. Het was ook de schuld van de Duitsers, dat mijn vriendinnetje naar Voorburg verhuisd was. Scheveningen en het Benoordenhout waren tot Sperrgebiet verklaard en alle mensen die daar woonden, moesten er dus weg. Kitty woonde nu in een groot huis aan de Vliet. 'De achtertuin is honderd meter diep,' had ze opgeschept in de klas, toen ze over de aanstaande verhuizing vertelde. Ze vond het wel spannend om in dat mooie huis aan het Oosteinde te gaan wonen. Maar aan de andere kant vond ze het verschrikkelijk om van school te moeten veranderen. Vijf jaar lang hadden we in de klas naast elkaar gezeten, lief en leed gedeeld, in alles met elkaar opgetrokken en nu waren we gescheiden. Ik zou in de zesde klas naast een ander zitten en zij zou na deze zomervakantie in Voorburg naar school gaan, naar de Casimirschool. Vreselijk. Maar onze vriendschap gaven we niet op en daarom was ik nu op weg naar Voorburg. Ik zou bij haar komen spelen en het nieuwe huis bekijken. 'Gewoon met de gele tram naar Den Haag en dan bij Het Wachtje overstappen op de blauwe. Pas goed op, dat je de stoptram naar 12 7
Voorburg neemt en niet per ongeluk in de sneltram naar Leiden stapt', had Kitty me gezegd, 'want dan mag je in Voorburg niet uitstappen.' Ze had me ook uitgelegd hoe dat in elkaar zat, maar dat had ik maar half begrepen. Ik dacht, dat je dan als een soort gevangene helemaal moest meerijden naar Leiden en daarna weer terug om er in Voorburg uit te mogen. Want als je uit de richting Leiden kwam, mocht het wel. Dat leek me heel eng en het idee maakte me een beetje bang. Het was dus een geruststelling voor me, toen er bij de halte Remise gewoon een aantal mensen uitstapte. Ik zat in elk geval in de goede tram. Nu moest de WeversIaan gauw komen. Maar vast op het balkon gaan staan. Ik had wel aan de conducteur gevraagd me bij de halte te waarschuwen, maar misschien was hij dat al vergeten. Nee, toch niet. 'Hier moet je wezen, zus,' bromde zijn diepe stem toen hij me zag. En inderdaad, toen de tram stilstond en ik door de geopende deur naar buiten keek, stond Kitty daar op me te wachten. Het was vreemd om iemand die me zo vertrouwd was in zo'n onbekende omgeving te zien. Net of ze daar niet in paste. Maar alle spanning viel van me af. Ik had de reis goed volbracht en was nu alleen nog maar benieuwd naar wat ze me allemaal zou laten zien. We waren het hele huis rond geweest. Ik had alle vertrouwde meubels teruggezien, maar ze leken hier allemaal een beetje anders, een beetje nieuw. Daarna was de tuin aan de beurt gekomen. Het grootste deel daarvan was boomgaard, dus eigenlijk geen echte tuin, vond ik diep in mijn hart. Maar honderd meter was wel heel veel. In het achterste gedeelte kon je bijna niet meer gezien worden vanuit het huis. Het leek net of je ergens in een bos was. En helemaal aan het eind kon je ver uitkijken over de Vliet en het uitgestrekte, lege polderland daarachter. Toen was Kitty met de klap op de vuurpijl gekomen. 'Het dorp is hier vlakbij en daar is een bioscoop. Forum heet-ie. Er draait een film met Marika Rökk. Die is voor alle leeftijden. Ik zal vragen of we daar vanmiddag heen mogen.' En samenzweerderig erachteraan: 'Het is een liefdesfilm, geloof ik. Niks zeggen, hoor!' Na het middagmaal -met licht aangebrande tapiocapap toe, want taptemelk viel nu eenmaal nauwelijks zonder aanbranden te koken- begon ze erover. Haar moeder zei onmiddellijk zeer 128
beslist: 'Geen sprake van'. Maar Kitty legde zich zelden zomaar bij een weigering neer en hield dus vol. Toen haar moeder tenslotte vroeg: 'Is het dan een kinderfilm?' en Kitty daar zonder blikken of blozen' Ja, voor alle leeftijden' op antwoordde, begreep ik dat ze het pleit gewonnen had. Een half uurtje later gingen we op weg. Eenmaal op straat zei Kitty: 'Het is wel een Duitse film, hoor.' Oei, dat was lelijker. Naar een Duitse film gaan deed je niet. Dat was 'fout'. Dat deden alleen NSB-ers. Maar ja, voor het eerst in je leven de kans om een liefdesfilm te zien, dat kon je toch niet laten schieten? En zo erg kon het toch niet zijn. Een liefdesfilm was tenslotte geen propaganda. Ik zei dus niets. We gingen gewoon en daarmee uit. Toen de matinee begon, zat in de vaag verlichte zaal met de harde klapstoeltjes niet meer publiek dan wij tweeën en een stuk of tien schreeuwerige jongetjes, die nog jonger waren dan wij. Ook misleid door het 'Voor alle leeftijden' misschien. Ze waren tijdens de voorstelling nogal rumoerig, maar Kitty en ik lieten ons daar niet door storen. Ademloos volgden we de belevenissen van Marika Rökk, die danste en zong en verliefd werd op Heinz Rühmann. En op het laatst kregen ze elkaar. Met ons hoofd nog in roze wolken liepen we terug naar het Oosteinde. Thuisgekomen wachtte ons een zuur kwartiertje, want toen Kitty's moeder ontdekte, dat het een Duitse film was geweest waar we heengegaan waren, was ze echt boos. Gelukkig moest ik al heel gauw weg om de grote reis naar huis weer te ondernemen en Kitty zou me naar de tram brengen, dus ook zij kon voorlopig ontsnappen aan de verwijten. Toch was ik nogal onder de indruk van alles wat er tegen ons gezegd was en onderweg in de tram had ik het een beetje benauwd als ik aan mijn eigen ouders dacht. Toen thuis mijn moeder vroeg hoe het geweest was en wat we gedaan hadden, Kitty en ik, zei ik dan ook min of meer hulpeloos plompverloren: 'We zijn naar de bioscoop geweest. Een Duitse film.' En toen ik haar wenkbrauwen omhoog zag gaan, voegde ik er onmiddellijk verdedigend aan toe: 'Maar het was helemaal geen propaganda. Gewoon een liefdesfilm.' Mijn moeder wendde haar hoofd af. Achteraf gezien vermoed ik, dat zij een glimlach probeerde te verbergen. Zij begreep waarschijnlijk heel goed, dat elfjarige meisjes ergens hun liefdesverha12 9
len vandaan moesten halen, Duitse bezetting of geen Duitse bezetting. Maar op dat moment interpreteerde mijn schuldige geweten het anders: zij schaamde zich over mij. Ik was fout geweest, pro-Duits. Ik had gecollaboreerd. Nu woon ik zelf al meer dan vijfendertig jaar in Voorburg en ken er vrijwel iedere straatsteen. Er is vergeleken met vroeger veel veranderd. De blauwe tram verdween en de Koninging Wilhelminalaan, maar vooral de Parkweg zijn daardoor veel mooier geworden. Waar vroeger de remise was met zijn grote, grauwe gebouwen, staan nu heldere, vrolijke flatjes. Het vriendelijke Koninging Wilhelminaplein is weggevaagd door de drukke, lawaaiige Utrechtse Baan en het polderland achter de Vliet is niet langer leeg en uitgestrekt. Maar het huis aan het Oosteinde staat er nog onveranderd, al wonen er nu andere mensen in. Altijd als ik erlangs fiets, kijk ik ernaar. En als ik dan vervolgens de Herenstraat inrijd langs het oude Forumgebouw, waarvan alleen de ouderen onder ons zich nog herinneren, dat het ooit een bioscoop geweest is, denk ik dikwij Is nog even aan Marika Rökk en een heel enkele keer neurie ik nog wel eens het enige wijsje, dat ik uit haar film onthouden heb.
13°
Een verrassing uit Voorburg A.W. Wories
Nog niet zo lang geleden klaagde een nichtje van mij dat er zo weinig muziek bestaat voor altviool en piano. Ik protesteerde, maar na enig nadenken kwam ik zelf ook niet verder dan drie of vier toondichters die voor deze, naar het melancholieke neigende combinatie hadden geschreven. Erg veel was het niet, dat moest ik wel toegeven. 'Echt Wim, de altviool is al eeuwenlang het stiefkind van de muziekliteratuur.' Nie, zo heet mijn nichtje, zei dit laatste op enigszins uitdagende toon. Hierdoor, en omdat zij als jarige natuurlijk het middelpunt van het verjaardagsfeestje was, verstomden de andere gesprekken en ontstond er een levendige gedachtenwisseling over de altviool en de muziek die ervoor geschreven is. Ook de onuitroeibare opvatting dat altviolisten gemankeerde violisten zouden zijn, kwam ter sprake. Nie speelt al jaren alt in een gezelschap van kamermuziekliefhebbers. Drie, vier keer per jaar is er een uitvoering, meestal bij één van de leden thuis. Nie neemt die concerten zeer serieus. Zelf speel ik in vrije uren piano, maar dat blijft beperkt tot mijn eigen huiskamer, want ik ben een perfectionist en van mijn eigen misslagen zijn alleen de buren de onvrijwillige getuigen. Ook op Nie's verjaardag waren verschillende leden van het amateurgezelschap komen feliciteren. Toen mijn pianostudie ter sprake kwam, werd er dan ook direct op aangedrongen dat ik iets zou spelen op één van de komende huisconcerten, vooral door Nie die soms een echte plaaggeest kan zijn. Wellicht geruggesteund door de consumptie van enkele glazen Calvados besloot ik tot een roekeloze tegenaanval. Ik stelde voor dat wanneer ik iets zou spelen ik dat alleen zou doen samen met mijn nichtje, iets voor altviool en piano dus en omdat de literatuur voor deze combinatie blijkbaar tekort schoot, zou ik desnoods zelf iets componeren. Mijn aankondiging had direct de algemene aandacht getrokken. Iemand vroeg of ik weleens eerder iets gecomponeerd had. 'Ach,' antwoordde ik met een effen gezicht, 'in het leven van iedere 131
componist, zelfs de meest vruchtbare, is een moment aan te wijzen waarop hij of zij nog niets gecomponeerd heeft.' Daarmee had ik de lachers op mijn hand. 'Wat zou je het liefst willen spelen, Nie?' vervolgde ik met een royaal gebaar: een sonate, een thema met variaties, een fantasie, een romance, een...' 'Een romance!' klonk het van verschillende kanten tegelijk. 'Zijn jullie niet bang dat mij daartoe de inspiratie zal ontbreken als vrijgezel van bijna middelbare leeftijd?' bracht ik quasi verontrust in het midden . 'Nee hoor!' Nie veegde dit bezwaar enthousiast en met stemverheffing van tafel: 'Een romance is precies wat jij gebruiken kunt, Wim, in dat dorre, intellectuele leventje van je!' Er was niets meer aan te doen. Het zou een romance worden. Ik zat er aan vast. Al snel bleek dat één en ander niet zo eenvoudig was. Het gewone handwerk eiste veel aandacht op en wanneer ik tenslotte iets op papier had, trof het mij al gauw als weinig origineel, gekunsteld en zelfs tamelijk vervelend. Ik was niet tevreden met mijzelf. Erg veel tijd had ik intussen niet meer over, maar het idee dat ik de gedane belofte niet zou kunnen nakomen was onverdraaglijk. Mijn worsteling met de romance begon allengs iets krampachtigs te krijgen. Zo kwam het dat ik op een dag terugkerend van werk opnieuw liep te broeden op een verlossende ingeving. Hoewel de zon scheen was het fris en er stond een buitengewoon harde westenwind die ongehinderd kon aanstormen over Park het Loo dat in verband met de herinrichting op deze hoogte van vrijwel alle begroeiing was ontdaan. Zelfs de bestrating was verwijderd zodat ik maar moeizaam vooruit kwam. Plotseling deed een hevige, aanhoudende windstoot mij wankelen. De storm bulderde om mij heen en ik kreeg zand in mijn ogen. Een meisje dat mij tegemoet fietste, werd door de onverhoedse zijwind uit balans gebracht. Door de tranen heen tegen de zon in knipperend zag ik nog juist op tijd hoe zij met een zwaai door het rulle zand op mij af kwam. Ik sprong naar achteren en greep met beide handen het stuur vast. Mijn tas was op de grond gevallen. Even stonden we zo nogal verbaasd tegenover elkaar. Later, ja later wist ik wel wat ik op dat moment had moeten zeggen, maar zij lachte verlegen, zette haar fiets weer recht, stapte op en reed langzaam zigzaggend verder door het zand en ik zei niets. Waarom is dit beeld in mijn geheugen gegriffeld terwijl een miljoen andere verzonken zijn in een
13 2
langzaam stromende rivier van vergetelheid. Het staat voor mij als een magisch-realistisch schilderij: De donkere, omwoelde aarde van het park, de lucht die ik zelden zo helder zag, het licht dat, weerkaatst in de vijver, pijn doet aan de ogen. De wind die de capuchon van haar blauwe jack over haar hoofd wil duwen. Zelfs een geur die ik niet kan thuisbrengen en die verdwijnt als zij is doorgereden. Door deze vreemde ontmoeting enigszins ontregeld, wandelde ik verder. Ik kon mij niet concentreren , probeerde iets te achterhalen maar wist zelf niet precies wat. Ik kreeg flarden van muzikale ideeën die ik wanhopig probeerde te onthouden. Op het grasveld voor de ingang van mijn flat renden een paar kinderen achter een bal aan. En terwijl ik verstrooid naar hun spelen keek, wist ik plotsel ing wie zij was: het meisje van de Bouwvereniging. Zij was het die mij mijn nieuwe woning had toegewezen. Ik haalde de sleutels tevoorschijn die ik uit haar handen ontvangen had. Zij had mij gelukgewenst en om een of andere reden zag ik weer het halflange, donkere haar dat tot op haar ogen viel. Met de sleutels nog in mijn hand rende ik de trap op. Ik hoorde stemmen op de galerij , maar toen ik naar mijn woning liep, was er niemand meer. Je zag hier haast geen buren, als je eenmaal binnen was, leek het trouwens of je helemaal geen buren meer had. Slechts een enkele keer drongen geluiden van medebewoners tot mij door. Aanvankelijk was ik met pianospelen nog erg terughoudend geweest, maar klaarblijkelijk had niemand er last van en nu studeerde ik vrijwel iedere avond één à twee uur achtereen. Intussen was ik in een opperbeste stemming geraakt. De ontmoeting met het meisje van de Bouwvereniging had op mijn zintuigen een verfrissende uitwerking gehad en blijkbaar ook op mijn fantasie, want er waren verschillende muzikale ideeën bij mij opgekomen die ik zo snel mogelijk wilde uitwerken. Ik zette mij aan de piano en tot mijn verbazing begon de muziek waarvan onderweg het eerste vermoeden tot mij was doorgedrongen voetje voor voetje gestalte te krijgen. En voor het eerst had ik het gevoel dat er iets van bezieling in was. Ik werkte door tot ik zeker wist voldoende te hebben genoteerd om de draad de volgende dag weer op te kunnen pakken. Toen at ik wat. Ik verkeerde in een toestand van vreemde opwinding en liep voortdurend naar de piano om de schetsen die ik had gemaakt te bekijken. Ik sliep slecht.
133
De volgende ochtend ging ik naar mijn werk als altijd, maar mijn gedachten waren bij de romance. Ik kreeg nog verschillende ideeën die ik direct noteerde. Ik liep dezelfde weg terug naar huis maar een nieuwe ontmoeting bleef uit. Het pad langs het park was door een bulldozer verder toegetakeld en nu vrijwel onbegaanbaar geworden. Zij had vermoedelijk een andere route genomen. Voor ik weer achter de piano plaatsnam, zocht ik daarom eerst een brochure op die mij een paar maanden eerder door de Bouwvereniging was toegezonden. Hierin worden de medewerkers aan het publiek voorgesteld. Ik vouwde het blad zo dat het aan mijn muze gewijde artikel voorop kwam en stak het tussen de lijst van een reproduktie die boven de piano hing. Ik wist nu ook haar naam weer. Zo zou ze mij verder aankijken: Een beetje weifelend vanonder de donkere lijnen van haar wenkbrauwen die haar gezicht iets peinzends gaven, maar ook iets liefs. De volgende avonden bracht ik opnieuw achter het muziekpapier door. Ik noteerde samenklanken, sloeg akkoorden aan op de piano, probeerde nieuwe wendingen en verwierp ze weer. Soms, met name in de ochtenduren, werd ik overvallen door de angst dat ik mij met mijn romance onsterfelijk belachelijk zou maken, maar steeds was er 's avonds weer de muziek en de herinnering aan die stormachtige middag verjoeg de nevels in mijn brein die af en toe ontstonden wanneer door mijn gebrek aan ervaring de partituur tot een onontwarbare kluwen dreigde te worden. Na drie chaotische weken had ik de romance tenslotte in grote lijnen op papier staan. Ik belde Nie die beloofde langs te komen zodat we samen de speelbaarheid van de compositie zouden kunnen doornemen. Hier en daar had ik mijn twijfels of de altpartij niet toch te moeilijk was en ik wilde haar advies in verband met de vingerzettingen. Omdat we de komende weekeinden allebei andere verplichtingen hadden, spraken we af op een doordeweekse dag. Ik nam vrij, haalde taartjes en een likeur waarvan ik wist dat Nie er dol op was. Direct na het ontbijt zat ik alweer aan de piano. Ik stelde tevreden vast dat ik de muziek inmiddels kon dromen. De naar mijn oordeel mooiste passages had ik de weemoedige altviool toegedacht en ik was ontzettend benieuwd wat Nie ervan zou zeggen. Ook de contrastwerking met de heldere piano-akkoorden was een vondst waarvan ik me veel voorstelde. Ik hoorde hoe ergens in het gebouw iemand een deur hard dicht
134
sloeg. Op dat moment rinkelde de telefoon. Met een vaag gevoel van onrust nam ik op. Nie klonk verheugd en opgewonden. Op de achtergrond hoorde ik luchthavengeluiden. Omdat haar chef op het laatst verhinderd was, had men haar meegevraagd voor een belangrijke beurs. Ze had direct ja gezegd. 'Vind je het niet erg, Wim?' 'Ach welnee Nie. Zo'n kans krijg je immers niet iedere dag.' Er was niets in mijn stem dat kon worden uitgelegd als teleurstelling of boosheid. Ik maakte een grapje over de muziek die hier op haar te wachten lag. We spraken af zo snel mogelijk na haar terugkeer alsnog samen te komen. Het afscheid was hartelijk. Toen ik de hoorn had neergelegd, staarde ik een ogenblik uit het raam. De lucht was aan het betrekken. Ik zette koffie en vulde een cognacglas voor de helft met Calvados. Ik at een taartje en sloeg het glas achterover. Juist wilde ik de koffie inschenken toen de deurbel scherp en hard overging. Ik vloekte en liep naar de deur, mijn mond met een zakdoek afvegend. Daar, voor de deur, op de galerij, stond het meisje van de Bouwvereniging. Zij stelde zich voor als verhuurfunctionaris. 'Ik kwam eens kijken hoe u het maakt als nieuwe huurder.' Of het kwam door de uitdrukking van verbijstering op mijn gezicht of door de onmiskenbare geur van alcohol die mij op dat ogenblik, nog tamelijk vroeg in de ochtend, omgaf, feit is dat haar, mij inmiddels zo dierbare gelaat, vanaf het begin van haar bezoek ontsierd werd door een lichte wrevel. Ik vroeg haar binnen. Koffie wilde ze beslist niet. Haar stem was anders dan ik mij herinnerde. Er klonk iets van nervositeit in door en ze sprak nogal gejaagd alsof ze te kennen wilde geven dat dit bezoek haar onaangenaam was en ten koste ging van hoogstnoodzakelijke werkzaamheden. Haar aandacht ging direct uit naar de piano, van het bestaan waarvan ze al op de hoogte scheen te zijn. 'Speelt u daar vaak op?' Het klonk als een tenlastelegging. Terwijl ze sprak bleef ze naar de piano kijken. Ik meende zelfs dat ze in de partituur las. Er waren klachten binnengekomen over mijn pianospel. Nee, ze kon niet zeggen van wie. Het waren omwonenden. Eigenaardig, dacht ik, terwijl het mij duizelde, ze heeft twee ringetjes in één oor. Ik vroeg mij af wat dat te betekenen had. Aan de beschuldigingen kon ik inmiddels geen touw meer vastknopen, maar toen er even een pauze viel, stelde ik voor iets te zullen spelen opdat zij zich een oordeel kon vormen over deze vermeende bron van ergernis. Door
135
deze blijkbaar onverwachte wending van haar stuk gebracht, knikte zij toestemmend in een moment van ontwapende verwarring. Nu of nooit, ging het door mij heen en ik bladerde terug naar het begin van de romance: Eén ogenblik sloot ik mijn ogen in een poging mijzelf weer in de hand te krijgen en toen sloeg ik, meer dood dan levend, de eerste akkoorden aan: Adagio, molto cantabile. Ik nam het tempo langzaam, langzamer nog dan ik gewend was, alsof ik haar voorlas uit een eeuwenoud verhaal. En een paar maten lang was ik gelukkig. Een paar maten was ik bedwelmd, door de muziek, door de Calvados, door haar onwaarschijnlijke aanwezigheid hier, vlak achter mij. Maar halverwege de eerste bladzijde herinnerde ik mij met een afschuwelijke schok de foto die ik in de lijst boven de piano had gestoken. En ik keek, ik kon mijzelf niet bedwingen. Het was niet meer dan een even opveren, maar op hetzelfde moment wist ik dat het fataal was. Ik speelde enkele passages onnauwkeurig. Achter mij hoorde ik geschuifel en toen ik de bladzijde wilde omslaan veroorzaakte mijn linkerhand per ongeluk een jammerlijke dissonant. 'U gaat dat toch niet helemáál spelen?' vroeg ze, nu duidelijk geïrriteerd. Ik stond geslagen op van de piano. Ze keek mij snel aan en schoof langs mij in de richting van de deur. Onderwijl stak zij nogmaals hetzelfde verhaal af van zoëven, maar haar toon was nu ronduit vijandig. Op de drempel aangekomen wierp ze nog een laatste blik achterom alsof ze haar kans op een veilige aftocht wilde inschatten. 'Ik kom er zelf wel uit,' sprak ze ten afscheid en ze beende haastig in de richting van het trappenhuis. Ik stond nog enigszins verdoofd met de buitendeur in mijn hand toen ik even verder op de galerij een ongeduldige vrouwenstem hoorde snauwen: 'Heeft u het met hem gehad over die grafmuziek?' Ze moet de ontevreden bewoonster nog even te woord hebben gestaan, want het duurde zo'n vijf minuten voor ik haar naar een kleine, rode auto zag lopen. Toen ze wegreed bedacht ik dat wanneer iemand haar nu zou vragen wat op de wereld het allermeest haar walging en afschuw opriep ze na enig nadenken tenslotte mijn portret zou tekenen. Drie dagen later kneusde ik mijn hand bij een val. Van pianospelen was voorlopig geen sprake meer. Nie studeerde de romance in met de vaste pianist van het gezelschap. De première was een onverwacht succes . Blijkbaar voorziet het stuk in een behoefte,
136
want er staan verschillende nieuwe uitvoeringen op stapel. Een criticus sprak zelfs van een 'welluidende Voorburgse verrassing'. Ook vroeg men mij om een nieuw werk voor deze bezetting. Het staat voorlopig allerminst vast of er van deze hand nog een Voorburgse verrassing te verwachten is. De kans dat zo'n verrassing opnieuw de vorm van een romance aan zal nemen, moet echter als verwaarloosbaar worden beschouwd.
137
Duiven melken Jolanda Zuydgeest-Prins
Een blauwe lucht kleurde de hemel, langzaam kwam de zon in de vroege morgen weer op. Kees de melkboer dronk zijn kopje koffie leeg en besloot nog even zijn tuin in te wandelen. Nog een blik wierp hij in het duivenhok, dat achter in de tuin stond te schitteren. De Oranjelust stond bekend om zijn lange tuinen, die grensden aan het kerkhof aan de Van Einddorpstraat. Kees Prins noemde zichzelf altijd een bofkont, want die tuin was zijn lust en zijn leven. Hij sprak zijn gevleugelde vrienden nog even toe en keerde om. In gedachten verzonken wandelde hij de tuin uit, naar de overkant van de straat, waar zijn volkswagenbus, afgeladen met melk op hem stond te wachten. Vol goede moed startte Kees de motor en verliet de Oranjelust. Als melkman kende hij Voorburg op zijn duimpje. Regelmatig ging dan ook zijn hand omhoog om iemand te begroeten. Toch deze ochtend had Kees wat meer moeite om een glimlach op zijn gezicht te vertonen dan andere dagen. Er gebeurden vreemde dingen in zijn melkwijk en die baarden hem zorgen. Zijn ochtendwijk, waar hij altijd zo trots op was, was in gevaar gekomen. Als vele mensen nog sliepen, liep de melkman al door de Van Leeuwenstraat en de Monseigneur van Steelaan om de mandjes en rekjes te vullen. Zijn eigen systeem met boekjes werkte perfect en ook zijn klanten waren erg tevreden met deze service. Voor zij naar het werk gingen, hadden zij de verse produkten al in huis. Tenminste, zo ging het al jaren, maar de laatste weken was het helemaal mis. Getoeter haalde Kees uit zijn gedachten, even vergat hij het verkeer waar hij midden in zat. Hij parkeerde zijn auto in de Jan Mulderstraat en bleef nog even zitten in zijn bus. Opnieuw dacht hij na over de ochtendwijk. Kees twijfelde aan zijn geheugen. De laatste tijd belden steeds meer klanten op dat de bestelling niet compleet geleverd was, vaak ontbraken alleen de eieren en de boter. Natuurlijk vergat de melkman wel eens wat, dat was ten-
139
slotte menselijk, maar zo vaak en zoveel, dat kon haast niet meer toevallig zijn. Zelfs Kees' vrouw had hem terecht gewezen dat hij oud werd en misschien de zaak eens aan zijn zoon moest overdragen, maar dat ging hem toch echt te ver! Geklop op het raampje van zijn auto deed Kees doen uitstappen. Het was de directrice van de Van Rooyenschool, ze zaten te springen om koffiemelk, en ze besloot het alvast, vooruitlopend op de rest van de bestelling, te komen halen. De leerkrachten hadden al trek gekregen in een bakkie. Kees lachte, gaf haar een flesje en vroeg of ook voor hem een bakkie klaar gezet kon worden, met melk graag, had hij eraan toegevoegd . Het was als grap bedoeld, maar even later stond er inderdaad een kopje koffie voor hem klaar, want beloofd was beloofd. Het deed hem goed, zo gewaardeerd te worden door zijn klanten. De Jan Mulderstraat was een fijne straat, Kees bracht er met veel plezier de melk rond. Af en toe werd de bestelling al vanaf het balkon doorgegeven en dat scheelde weer een loopje. Aan het eind van de straat stond bij een trouwe klant alweer een kopje koffie klaar, dat was in de loop der jaren een vaste gewoonte geworden . Na de Jan Mulderstraat toog Kees met een bijna lege wagen weer naar huis, waar de voorraad opnieuw aangevuld moest worden. Dan was er ook even tijd voor een sneetje brood, een handje voer voor zijn duiven die klaargestoomd moesten worden voor een vlucht, een heel lichte middagslaap, om daarna weer verder te gaan naar de rest van zijn klanten in het volgende deel van de wijk, de polder. De polder, Kees kon er inwendig weleens om lachen. Elk stukje wijk had in huize Prins een eigen benaming, dit tot verontwaardiging van een cliënt die op de Prinses Margrietlaan woonde en een nabestelling wenste. Zijn vrouw had toen gevraagd waar de produkten bezorgd konden worden, de klant had geantwoord; de Prinses Margrietlaan, waarop Kees' vrouw had gezegd, 0 ja, de polder. Het schoot verkeerd aan de andere kant van de lijn. Beledigd wilde de vrouw uitleg over deze simpele benadering van haar laan. Zich van geen kwaad bewust had mevrouw Prins geprobeerd de situatie te verklaren, met als afsluiting van het gesprek de belofte dat de bestelling nog diezelfde dag zou komen. Eén van haar negen kinderen zou ze wel even wegsturen op de fiets, dat gebeurde wel vaker. Inmiddels was Kees weer even thuis en bezorgd vertelde zijn
vrouw van de vele telefoontjes die re alweer had gehad van klanten uit de Van Leeuwenstraat. Weer ging het voornamelijk om eieren, roomboter en slagroom en hoewel mevrouw Prins zich niet kon voorstellen dat haar man zoveel vergat, ging re aan zijn geheugen twijfelen. Hoeveel mannen kregen op latere leeftijd last van geheugenverlies, het begin van dementie? Een angstig gevoel bekroop haar want Kees voelde dat zijn vrouw hem niet serieus nam. Het maakte hem een beetje boos en voor zichzelf besloot hij dat hij er alles aan zou doen om te bewijzen dat niet hij, maar vast iemand anders de oorzaak was van de klachtenregen over de melkbezorging. Chagrijnig verliet hij de kamer om zijn postduiven achter in de tuin met een bezoek te vereren. Het gaf hem de nodige afleiding . Een praatje over de heg met de buurman werd verstoord door de brandweer in de Einddorpsstraat die uit moest rukken. Kees vond dat het enige nadeel van het in de Oranjelust wonen, want ook 's nachts werden zij niet gespaard door sirenes. Na de verzorging van zijn beesten ging de melkman nog even in zijn rookstoel onderuit voor zijn middagdutje, maar dit keer kwam er van slapen niet veel. Na een half uurtje piekeren besloot Kees weer op te stappen, naar het tweede gedeelte van de melkwijk, de polder. Bij de sportvelden, grenzend aan de Prinses Margrietlaan was het een drukte van jewelste, de scholen uit Voorburg organiseerden er hun jaarlijkse sportdag. Even bleef de melkman kijken, daarna voorzag hij zijn klanten van de gevraagde artikelen. Weinig problemen en de middag vloog voorbij. Toen de klok vier uur aangaf, stond Kees bij zijn laatste klant aan de deur, burgemeester Feith. Mevrouw Feith deed open en gaf de bestelling door, Kees wist dat als de burgemeester thuis was er nu ook een borreltje voor hem klaar zou staan. Ze konden het goed vinden samen, Kees de melkman en de burgemeester van Voorburg. Kees vond het een fijne man en hij hoopte ooit nog eens een beroep te kunnen doen op de burgervader als zijn grootste wens, een zuivelboetiek te openen in Voorburg, uit zou komen. In gedachten zag hij burgemeester Feith het lint door knippen van zijn zaak! Helaas, toen Kees terug kwam met de bestelling vertelde mevrouw Feith dat haar man met belangrijke zaken op het stadhuis bezig was, maar het glaasje jenever hield hij te goed. Het deed Kees
besluiten om zijn borreltje maar bij dokter Van der Heydt te halen, op de Monseigneur van Steelaan. Weliswaar met moeite, zou hij dan gelijk de twijfels over zijn geheugen met hem bespreken. De dokter was thuis en Kees werd enthousiast ontvangen. Voor dokter Van der Heydt was het een gezellige onderbreking als de melkman langskwam voor een borreltje. Ze praatten over koetjes en kalfjes, over diverse zaken in Voorburg zoals de nieuwbouw die op de Prins Bemardlaan zou komen en de plannen van de huisarts om zo'n eengezinswoning te betrekken. Eindelijk dorst Kees zijn onzekerheid naar voren te brengen. Al hield de dokter geen spreekuur, de melkman hielp hij altijd, ze waren eigenlijk een soort vrienden geworden. Dokter Van der Heydt kon het niet nalaten in de lach te schieten. Kees wist in zijn ogen eerder te veel dan te weinig en dan kon van geheugenverlies helemaal geen sprake zijn! Nee, in de melkwijk speelden andere zaken een rol en de dokter adviseerde hem om eens te gaan posten. En al was de dokter geen politie-agent, Kees had wel vertrouwen in hem, want waar hij steeds aan had gedacht, sprak dokter Van der Heydt nu uit. Opgelucht ging hij naar huis, onder het eten zou hij zijn plannetje op tafel gooien, in de hoop dat zijn zoons hem wilden helpen. Twee zoons hadden inderdaad wel zin om vroeg in de ochtend de portieken in de Van Leeuwenstraat in de gaten te houden. Het was tenslotte wel spannend. De eerste ochtend bleven de twee broers, René en Jacques, in hun auto voor de flat zitten, terwijl pa de rekjes vulde en weer wegbracht. Het bleef rustig in de vroege ochtend. Er waren weinig mensen op straat en toen de melkman wegreed veranderde de situatie niet. Teleurgesteld gingen de twee jongens, na een uurtje posten, weer naar huis. Die dag waren er ook geen klachten over de bestellingen, wat de vrouw des huizes wel verbaasde. René en Jacques gaven de moed niet op en besloten de volgende ochtend opnieuw in de Van Leeuwenstraat zich te verschuilen, in de hoop op meer succes. Terwijl Kees Prins fluitend de melk bezorgde, viel de aandacht van de broers op de krantenman, die met zijn brommer de melkman achtervolgde. Was dit toeval? Ze verloren hem geen minuut uit het oog. Het opvallende was dat de man geen kranten in de brievenbussen deed, maar achter de melkman aan, de portieken inging.
Kees Prins had niets in de gaten en vervolgde zijn route, maar zijn zoons kregen het steeds meer naar hun zin. Ze hielden de man met de brommer nauwlettend in de gaten en toen de melkman met zijn volkswagenbus de straat uitreed, kwam de man weer naar buiten. Hij boog zich over zijn fietstassen en startte zijn brommer, op naar het volgende portiek. Het werd het tweetal in de auto steeds duidelijker, dit moest de boosdoener zijn. Jacques stapte uit zijn auto om, in een onbewaakt ogenblik, naar de inhoud van de fietstassen te kijken. Hij wenkte naar zijn broer en hield een doos eieren omhoog, ook andere produkten, die de melkboer zojuist had neergezet, vond hij terug in deze tassen. Gebonk op de traptreden in het portiek deed Jacques doen haasten naar de auto. De man kwam naar buiten, leegde zijn zakken, keek rond en startte zijn brommer. Hij vertrouwde de situatie niet, liet de andere portieken voor wat ze waren en verliet de Van Leeuwenstraat. Jacques startte de auto en volgde de brommer. De man keek regelmatig achterom en voelde zich duidelijk onveilig. Op de Koningin Julianalaan bleef Jacques vlak achter de brommer rijden, in de hoop dat hij het adres van de man kon achterhalen. Pa had hen nog zo op het hart gedrukt, geen eigen rechter te spelen. De man stak de Monseigneur van Steelaan over en vervolgde de Julianalaan, Jacques deed hetzelfde, René genoot. Het leek wel een film. Opnieuw keek de man om en zocht naar een uitweg. Hij begreep dat de jongens het op hem gemunt hadden, onverwacht stak hij de laan over en bij de Hema vloog hij de stoep op, Jacques schrok, minderde vaart maar vanwege de stilte op straat, reed ook hij het trottoir op, achter de brommer aan. Helaas, de hekjes die leidden naar de Van Tuyl van Serooskerkenstraat waren breed genoeg voor een brommer maar veel te smal voor de wagen en de brommer was hen te glad af. Teleurgesteld keerden de jongens om, terug naar de Oranjelust, waar Kees Prins alweer opnieuw bezig was zijn voorraad bij te vullen . De jongens deden hun verslag en hoewel pa niet blij was met de dief, was hij opgelucht over het feit dat het niet zijn geheugen was dat hem in de steek liet. Dagen bleef het rustig in de Van Leeuwenstraat. Kees had de politie van de situatie op de hoogte gebracht, maar ook zij kon niets meer doen dan de portieken in de gaten houden en de man op heterdaad betrappen.
143
De zaak leek een beetje in de vergetelheid te raken en ook de politie nam het niet meer zo nauw, ze gingen er vanuit dat de man bang geworden was en het stelen achterwege had gelaten. Juist toen sloeg de man weer toe en regende het opnieuw klachten. In huize Prins werden door de zoons flinke plannen gesmeed, maar de Voorburgse politie wilde niet dat de familie Prins zich er mee ging bemoeien en begon zelf opnieuw met posten. Jacques bleef echter op scherp. Het beeld van de man stond haarscherp op zijn netvlies en overal zou hij de man herkennen. Zo ook, toen hij uit de Herenstraat kwam, na een boodschap te hebben gedaan en de Parkweg overstak om de Oranjelust in te gaan. Voor hem liep een man, die hem verdacht bekend voor kwam. Jacques bleef dicht achter hem aan lopen, hij wilde hem geen moment uit het oog verliezen. De man voelde de hete adem in zijn nek, keek om, versnelde zijn pas en zocht naar een uitweg, hij schoot de fietsenhandel Van Herwerden in, waar meerdere klanten stonden te wachten. Ook Jacques schoot de zaak in. De man drong naar voren, dit tot commentaar van vele wachtenden. Jacques sprak iemand aan en rende de zaak uit, snel naar huis. Zonder iets te zeggen belde hij de politie en zijn moeder luisterde aandachtig met het gesprek mee. Zo gehaast had ze haar zoon in tijden niet gezien. Al gauw begreep ze de situatie en de sirene die van buiten klonk, maakte duidelijk dat ook de politie snel ter plaatse was. Jacques baande zich opnieuw naar de Parkweg en zag nog net dat de man geboeid de zaak uitliep naar de politieauto. Trots, met zijn handen in zijn zij, sloeg hij de situatie gade. 's Middags, nadat Jacques zelf zijn vader op de hoogte had gebracht, kwam ook de recherche even langs. Onder het genot van een borrel vertelden de agenten dat zij inderdaad bij de man thuis een enorme voorraad boter, room en eieren hadden aangetroffen. Voorlopig hielden zij hem in hechtenis en Kees Prins mocht de produkten ophalen en de rekening opmaken. Tevreden voerde Kees die avond zijn duiven, hij gaf ze gul een beetje extra, in de hoop dat de hoofdprijs van de vlucht, een auto, hem de volgende zondag ten deel zou vallen. Het waren bewogen weken geweest. Hij vertelde het zijn duiven nog toen hij uit het hok stapte: 'Kees Prins is niet gek, hoor!'
144
De heks van Vreugd en Rust Thomas van Zijl (10 jaar)
Met grote koppen staat het in de Voorburgse Courant: 'Er woont een heks in Park Vreugd en Rust!' Ze heeft een grote pukkel op haar neus. Mevrouw De Vries heeft haar gezien en diezelfde nacht is meneer De Vries in bed in een kikker veranderd. Mevrouw De Vries is toen meteen naar de burgemeester gegaan. Hij heeft tegen mevrouw De Vries gezegd, dat hij het verder zou onderzoeken. Sindsdien lopen er wel vijfentwintig politiemannen in het park rond. Een dag later slaat de heks weer toe. Ze heeft van generaal Hatjepetoe een tinnen soldaatje gemaakt. De heks is nu in het hele land beroemd en winkeliers verkopen heksenverschrikkers. Iedereen praat over de heks en op school worden speciale heksenlessen gegeven, dus ook op de Prof. Casimirschooi. Juffrouw Schoenveter vertelt de kinderen hoe gevaarlijk een heks kan zijn. In de klas van juffrouw Schoenveter zit ook Jantje Patat. Hij wil later gaan werken in de hekselogie en hij weet best, dat dit geen vriendelijke heks is. Jantje zit in een grote bende van allemaal jongens. Die bende heet: Bestrijding Van De Heks. En Jantje is de baas. Verder bestaat de bende uit: Bas, Jaap, Luke, Toby, Marko, Kleine Rudy en Dennis. Ze maken allemaal plannen en proberen het de heks moeilijk te maken en op het eind zelfs te verjagen. Ze komen op geheime plekken bijeen. Deze middag hebben ze afgesproken om in Park Vreugd en Rust te kijken waar de heks woont. Nu is het zover. Ze sluipen zachtjes het park binnen, maar nog kun je altijd ontdekt worden door de heks, want het kan zijn dat de heks een ritje op haar bezemsteel aan het maken is. Dan kan ze alles wat er in het park gebeurt zien en dan kun je betoverd worden . Ineens zien de jongens boven zich de heks verschijnen. In een bliksemslag is Kleine Rudy veranderd in een rups. De andere jongens rennen zo snel uit het park, dat de heks de anderen niet meer kan betoveren .
145
Ik zal eerst even vertellen hoe de heks woont. Ze woont in een boom en die ziet er zo uit: hij zit vol spinnen met een stoel en een bed. Als de heks wil eten dan stampt ze gewoon wat spinnen plat en eet ze op met een glaasje regenwater. Toen juffrouw Schoenveter van de jongens hoorde wat ze beleefd hadden maakte de juffrouw ook plannen om de heks te verjagen. Ineens had de juffrouw een heel goed plan. De juffrouw had in een tijdschrift gelezen, dat heksen voor een soort boom allergisch zijn. Die boom heet Heksentierlantijn. Van die boom krijgen heksen kriebels in hun neus. De juffrouw stapte met dit plan meteen naar de burgemeester en die vond het een prachtig plan. Alle bomen moesten omgehakt worden en dan zouden er allemaal Heksentierlantijnen voor in de plaats komen. Zo gezegd zo gedaan. Vanuit ieder huis hoorde je nu het gebrom van een elektrische zaag. Daarmee werden de bomen in het park omgezaagd. En de heks wist nog van niets! Een paar dagen later waren alle bomen omgezaagd, behalve die van de heks. Nu waren er mannen bezig Heksentierlantijnen te zaaien. Nu was het nog een paar maandjes wachten tot de Heksentierlantijnen groot waren en dan zou de heks weggaan. Het was zover: de Heksentierlantijnen waren groot geworden; veel groter dan de boom waar de heks woonde. De eerste dagen had de heks geen last van de bomen, maar toen de bomen blaadjes begonnen te verliezen, kwamen de blaadjes van de bomen op de boom waarin de heks woonde. De heks kreeg kriebels in haar neus en begon erin te peuteren. De dag daarna heeft niemand haar nog een keer gezien. Daarna zijn de bende van Jantje Patat en juffrouw Schoenveter gehuldigd tot Redders van Voorburg. En wat die boom waar de heks woonde betreft, die is nu eigendom van de Bond van Monumenten. Dus als je nog een keer langs die boom komt, denk dan maar aan de heks.
Delftse Universitaire Pers