emo tisch ANDS De inrichting van Nederland: MEERREGIE EN MEER VRIJHEID
12-25 Naakbaar landschap Ruimtelijke ordening is meer dan een weg hier en een wijk daar, het betreft de inrichting van de samenleving. Wie beslist en op basis van wat voor ideeën? Valt er over smaak te twisten? Vijfverhalen over knutseldoos Nederland.
40-48 Democratie in de mist Waar ligt het primaat: bij de politiek, de burger of organisaties daar tussenin? Drie visies op democratie.
COLOFON De Helling, tijdschrift voor linkse politiek, is een onafhankelijk politiek magazine met belangstelling voor ontwikkelingen op het sociale en culturele vlak. De Helling verschijnt viermaal per jaar. Losse nummers:
f 13,-, jaarabonnement: f
49,-, gironummer: 2737994, Stichting Wetenschappelijk Bureau Groenlinks (o.v.v. DE HELLING).
Uitgever: Stichting Wetenschappelijk Bureau Groenlinks. Hoofdredacteur: Jelle van der Meer. Redactie: Klazien Brummel, Ivo Hartman, Menno Hurenkamp, Tom van der Lee, Annet Lekkerkerker, Maarten van Poelgeest, Fransien van der Putt, Christine Reitzema, Evelien Tonkens, Ido Verhagen. Vormgeving & zetwerk: Slothouwer Produkties, Amsterdam.
Druk: Drukkerij Raddraaier. Abonnement: De abonnee verplicht zich het abonnementsgeld over te maken voor het begin van het nieuwe kalenderjaar. Niet voor I januari opgezegde abonnementen worden automatisch voor één jaar verlengd. Redactiesecretariaat, administratie & correspondentie: DE HELLING, Postbus 8008, 3503 RA Utrecht 030 239 99 00. Omslagillustraties: BartReuzeren Marijn Schenk. ISSN 0922-0 I 19
4 Lieve Paul,
4
'Natuurlijk doe je het fantastisch. Je
Chazia Mourali
bent tien keer sexier dan Leonardo
8
moet me iets van het hart.'
IN GOEDE ZAKEN Interview met The Body Shop-direaeur Pierre Hupperts
Dicaprio en dat heeft je een grote verkiezingszege gebracht. Maar er
'WAT WIL JE NOG MEER% VERBONDENHEID!' Open brief aan Paul
Kees Vendrik
10
MET EEN KLEINE P
Hans Schoen
Een open brief van Chazia Mourali. I I
30 VRAGEN AAN HERMAN FRANKE
13
INRICHTING: DE UITGANGSPUNTEN Mobiliteit en suburbanisatie zijn niet te stoppen
Lende Klerk
26 De arote sprona Yoorwaarts
16
KUIFJE IN DE RUIMTE Debat in plaats van consensus
Jeroen saris
18
LEVE DE GRONDPOLITIEK Amsterdam geeft het voorbeeld
Egbert de Vries
19
EÉN SOORT MENSEN
Marja Vuijsje
20
MOOI OF LELIJK Architectuur en de kunst van het klagen
Klazien Brummel
22
ROTTERDAM CULTUREELVERTIMMERD Hoofdstad van Europa in 200 I
Annet Lekkerkerker en Maarten van Poelgeest
26
DEGROTEDOORBRAAK Op zoek naar een nieuw profiel voor GroenLinks
Jos van der Lans
30
DE NIEUWE POLITIEKE STRIJD Individu versus gemeenschap
Cees Klop
32
RODE DRADEN Sociaal-democratie op zoek naar een nieuw verhaal
Tom van der Lee
Groenlinks moet veel meer een eigen gezicht krijgen. Voor een echte doorbraak is inhoudelijke en organisatorische vernieuwing noodzakelijk,
36
ONGEKEND REALISTISCH De Duitse Groenen aan de macht
Wlllem Wansink
40
SCHIMMIGE BESLUITVORMING Democratie in de mist
meent Jos van der Lans.
Ivo Hartman
Plus: Sociaal-democraten op zoek
44
naar een nieuw verhaal, en Cees Klop (CDA) over de nieuwe scheidslijnen in de politiek.
HET EINDE VAN EEN SPROOKJE Democratie uit de mist
Anja van der Aa
46
STEMMEN MET HANDEN EN VOETEN Democratie via verenigingen
Meindert Fennema
SI
BRIEVEN
49
WETENSCHAPPELIJK BUREAU: BERICHTEN
S2
SPOREN: LEEGHWATER
Ivo Kuijpers
I: ,,, J
OPEN BRIEF
van de
I!
I
I,I
11
11
foto: Sob1ne Joosten I f-,-
i
Cha:z:ia Mouralia
1:
L
ieve Paul,
Natuurlijk doe je het fantastisch! Die glanzend-gele affiches waar je tien keer sexier op was dan Leonardo Dicaprio op de Titanic-posters, hebben je een indrukwekkende verkiezingszege gebracht. Maar voordat je op je lauweren gaat rusten wil ik even met je van gedachten wisselen. Er knaagt iets aan me, en het moet me van het hart. Ik begrijp dat je met al je zetels en al je kinderen bijna nergens meer tijd voor hebt, toch hoop ik dat je hier een kwartiertje voor wilt uittrekken. Onthaast, neem een kopje thee of een goed glas wijn (God weet op welk tijdstip je dit bericht onder ogen krijgt), en lees!
i
De brave new world is tot stand gebracht en triomfeert! We gaan met de 4
Kerst op vakantie naar Mauritius, we brengen onze ADV-uurtjes internettend door, we schaven truffel over ons voorgerecht, en te midden van al die welvaart wordt bijna heel Europa ook nog eens geregeerd door sociaaldemocraten. Wat wil je nog meer? Dat zal ik je zeggen: verbondenheid. Want de welvaart heeft een keerzijde in een verharding van de samenleving. De taal die wordt gebruikt om dat te maskeren is van een formidabele opgewektheid. Wat vroeger een 'probleem' was, heet nu een 'uitdaging'. Wie een probleem heeft moet er zelf 'aan werken', en mag vooral niet klagen. De moderne ondernemer maant zijn flexibele maar ongeruste werknemer elegant: 'Jij moet je eigen 'human resource manager' zijn', terwijl hij bedoelt: 'Ik voel me niet verantwoorde-
de Helling- jaargang 11 - nummer 4 - winter 1998
lijk voor jouw toekomst in dit bedrijf'. Emancipatie-bewegingen staan in een kwaad daglicht, wie nog durft te beweren dat het behoren tot een bepaalde groep negatieve gevolgen kan hebben voor zijn of haar maatschappelijke kansen krijgt de schuimbekkende mastino's van het neo-liberalisme op zich af: 'Slachtofferdénken weerzinwekkend!' We worden grootgebracht met de 'constructieve ontevredenheid', we kunnen niet gelukkig zijn zolang we onze oude fluitkerel niet hebben vervangen door een gloednieuwe Alessi en onze Hematandenborstel door een Philip Starck. En dus jagen we hijgend achter de pa rafernalia van het consumentisme Jan in de waan dat 'nieuw' de moderne metafoor is voor geluk. Natuurlijk genieten we ook oprecht van de luxe dit
De vrouw heeft aan het einde van de ons omringt, maar toch ... Winners zijn in en losers zijn uit en daarom we twintigste eeuw op zetten onze prestaties iedere dag weer faalangstig af tegen die van onze alle fronten vrienden, of nog erger: tegen de prestaties van onze rolmodellen in de megewonnen, en die dia. En dan is er altijd wel iemand die overwinning heeft het beter kan of doet dan wij, en gaan we met hoofdpijn of verkrampte schouders naar bed. En dan heb ik het onze maatschappij alleen nog over succesvolle mensen. Want wee je gebeente als je het beeld veranderd. van deze sublieme nieuwe wereld vertroebelt. Dan is taal meedogenloos. WAO-ers worden nu 'mensen met een vlekje' genoemd, en gedetineerden die door de reclassering zijn opgegeven heten 'hopeloze gevallen'. Wie niet in de kopgroep finisht, wordt afgeschreven. Het weekblad Elsevier kopte onlangs dat drie miljoen Nederlanders permanent moe zijn, en een onderzoek de universiteit van Tilburg leerde dat 40 procent van het ziekteverzuim het gevolg is van depressies. Waarom komen we hier niet tegen in opstand? Bevredigen de materiële beloningen van deze rattenstrijd ons zo diep dat we er alles voor op het spel willen zetten? Is het 'ik tégen de anderen' inderdaad de ware natuur van de mens, en het geloof in het 'ik mét de anderen' de grootste vergissing van de socialistische uitgangspunten? Ik denk dat het beantwoorden van deze vragen van fundamentcel belang is voor de linkse beweging op weg naar de volgende eeuw. Lieve Paul, ik begrijp dat je als progressief politicus na de val van de muur in een behoorlijke identiteitscrisis bent geraakt. Triomfantelijk beweren de liberalen en conservatieven dat hun gelijk definitief is bewezen. De socialistische onderneming was ontaard in mensonterende dictaturen, die zich met inzet van terreur nog niet eens staande konden houden. Iedere utopie lijkt nu verdacht. Geen progressief partijleider durft nog te formuleren welke alomvattende toekomstvisie als basis dient voor zijn dagelijkse politieke handelen. Persoonlijkc campagnes moeten deze leegte opvullen. Een decennium lang al stellen wc de zijnsvraag uit. Je denkt dat visioenen uit de tijd zijn. Dat de moderne burger te volwassen is voor dit soort onzin. Weet je zeker dat je je niet vergist? Kijk eens naar de reclame: iedere dag weer consumeren we met gretigheid geïdealiseerde toekomstbeelden, die zogenaamd door de aanschaf van één product gereali-
seerd kunnen worden. We weten dat het bedrog is, en toch kopen we dat product omdat het associaties aan een mooier leven oproept. Geen boter bij de vis, maar emotie: 'Koop merk dit of dat, en je hoort er bij'. Daar ligt volgens mij de crux. Wat die reclamejongens begrijpen, is dat de échte behoeften en verlangen van de mensen niet dood zijn. En zoals ik al zei, volgens mij verlangen we niet alleen naar het product zelf, maar naar iets irnrnaterieels dat bij de koop inbegrepen lijkt te zijn. Waarom heet dat nieuwe tijdschrift anders Vriendin? Er leeft op dit moment in onze gefragmenteerde en individualistische maatschappij een diep verlangen naar verbondenheid. We schreeuwen er niet om, we durven er bijna niet meer in te geloven, we fluisteren het besmuikt tegen onze haptonomen en psychiaters, we schrijven het in een e-mail aan onze beste vrienden. Laten we in godsnaam uit die krarnpachtigheid losbreken, en weer durven om hardop de zijnsvraag te stellen. Daarin schuilen naar mijn inzicht een aantal oplossingen voor de sociale en politieke problemen van deze tijd. Laat me dit onderbouwen. Ik neem je mee naar de bronnen van het begrip verbondenheid, ik praat je bij over de verschillende betekenissen die we eraan hebben gegeven, ik zal je voorstellen aan haar ergste vijanden, en ik probeer je te overtuigen van de noodzaak een nieuwe vorm van verbondenheid te formuleren
L
aten we om inzicht te krijgen in de betekenissen van het woord verbondenheid teruggaan naar de bron. Ik sprak er onlangs uitvoerig over met de Franse filosoof Luc Ferry, wiens boek' L'homme Dieu ou le sens de la vie' een bestseller werd in Frankrijk. Het is hier vertaald als 'De God-
de Helling- jaargang 11 - nummer 4- winter 1998
mens of de zin van het leven'. De verbondenheid, en daar uit voortvloeiend de solidariteit, zo zet Ferry uiteen, kende twee belangrijke modellen in de 18de eeuw, het tijdperk waarin het Verlichtingsdenken uiteindelijk zou losbarsten in de Franse revolutie (alles welbeschouwd toch het embryo waar jouw partij uit is voortgekomen). Het eerste model is de traditionele, communautaire, ik zou zelf bijna zeggen organische verbondenheid. In de plattelandsgemeenschappen delen de mensen dezelfde belangen, dezelfde liefdes. Ze houden van dezelfde natuur, dezelfde hemel, dezelfde meren, ze vormen een linguïstische eenheid, er is sprake van verwantschap, en van generatie op generatie brengen ze dezelfde rnanier van denken over: hun godsdienst. De normen en waarden die daaruit voortkomen en die het bindend element vormen in de Gemeinschaft, torenen ver boven de mensen uit; ze zijn niet van de mensen maar van God afkomstig. Het gemeenschappelijk verleden wordt vereerd, de gemeenschappelijke mooie toekomst ligt voor allen in hetzelfde hiernamaals. In deze traditionele gemeenschappen, hun liefde voor de geboortegrond en de eigen groep vinden we de oorsprong van de romantiek, met haar belangstelling voor de geschiedenis en haar verheerlijking van de natuur. Maar we vinden er ook voor een deel de oorsprong van het extreem-rechtse denken, in Frankrijk verpersoonlijkt door mensen als de schrijvers Charles Maurras, de leider van de Action Francaise die na de oorlog veroordeeld werd wegens collaboratie, en Maurice Barrès met zijn theorieën over het gevaar van 'ontworteling', het idee dat een mens een bijna heilige band met zijn geboortegrond heeft. Maar ook bij links vind je stromingen die terug te voeren zijn op deze manier van denken. De gekoloniseerde gemeenschappen zagen de kolonisator als een Fremdkörper in hun gebied. Het panArabisme, een derde wereldbeweging, is er een voorbeeld van. En zelfs bij de Franse Groenen vinden we het vocabulaire van het traditionalistische verbondenheidsdenken terug. Jouw oudcollega Antoine Waechter gebruikt de term 'apatride', zeg maar: 'niet van hier', 'hier niet behorend', als predikaat voor bepaalde materialen zoals plastic en golfplaat. Nieuwerwetse kunststoffen die de goede oude natuurlijke materialen bedreigen. Het 5
illustratie: Geert Dijkers
warme insluiten en het meedogenloos uitsluiten zijn dus de polen van het nostalgische communautarisme. Van een volstrekt andere orde is het tweede model. De Verlichting stelt niet het traditionele geloven en voelen centraal, maar het veel hogere denken. Cogito, ergo sum. Weg met de bekrompenheid, de uitbuiting en de hypocrisie, omarm allen de nieuwe orde! Vanaf 1789 zal niets meer hetzelfde zijn. De revolutie transformeert de héle wereld en de héle mensheid in één klap. De 'Déclaration des droits de l'homme' wordt geproclameerd. Vanaf nu ben je niet meer een dorpeling die teruggetrokken leeft met de achterlijke zijnen: de nieuwe mens is een burger, die hoort bij de wereldgemeenschap. Ieder mens heeft rechten die gerespecteerd moeten worden, en al6
len zijn vanaf nu gelijk. Dit wordt vastgelegd in een grondwet, de staat zal zorg dragen voor een eerlijke vcrdeling van de goederen, het volk maakt haar wil kenbaar in het parlement. Iedereen heeft recht op en toegang tot gratis onderwijs, de staat bemoeit zich niet met de persoonlijke levenssfeer, de kerk niet met de politiek. Interessant is de discussie die plaats heeft over het revolutionaire devies. Van Mona Ouzouf, de Franse historica die hier onlangs de Heinekenprijs ontving voor haar geschiedkundige werk en verbonden is aan het prestigieuze onderzoeksinstituut CNRS, hoorde ik hoe lang de Jacobijncn hebben geruzied over de volgorde van de termen 'Vrijheid, gelijkheid, broederschap'. De .fraternité komt er bekaaid af, zo aan het einde, en dat is niet on-
de Helling -jaargang I I - nummer 4 - winter I 998
logisch, want het woord verwijst naar de traditionele, fYsieke verbondenheid en is besmet met religieuze connotaties. In de 19de eeuw verving de grote anti-klerikale staatsman Jules Ferry dit woord bewust door het veel rationelere 'solidariteit'. Ik herinner me trouwens dat ik ooit las dat Andrée van Es (volgens mij was ze toen nog politica) een ongelooflijke hekel had aan het woord 'samenleving', voor haar is het 'maatschappij' en niet anders. Ook hier, geldt: wij zijn vrije burgers in een staat waar publiek en privé strikt gescheiden zijn. Terug naar de revolutie: het universalisme (later de internationale) is geboren, solidair ben je uit principe, niet vanwege een gemeenschappelijk belang met de ander. Heel edel allemaal. Maar twee gevaren wil ik aan de orde stellen. Luc Ferry bekritiseen de hoge mate van abstractie van die nieuwe moraal. De staat legt de burger op solidair te zijn met de wildvreemde. Zit de burger daar op te wachten? Interessant zijn in dit opzicht de bevindingen van professor Thco Schuyt van de Vrije Universiteit. Hij heeft onderzoek gedaan naar de beweegredenen van mensen om aan liefdadigheid te doen. Het familiegevoel bleek hoog te scoren; de moraal, het principe, laag. Ook vroeg hij zich af hoe het eigenlijk komt dat het altruïsme nog steeds bestaat? Waarom zou je je energie steken in een ander als je in diezelfde tijd je eigen positie kunt verbeteren? Heel simpel: altruïstische gen1eenschappen blijken veel sterker te zijn, omdat men elkaar in moeilijke tijden te hulp schiet. De som van al die verleende diensten betekent winst voor de groep als geheel. Ouzouf wijst op de vcrlammende greep van het linkse streven naar alomvattende oplossingen. De ambitie was om het aards paradijs te vestigen, en een paradijs is nu eenmaal totaal en globaal. Het verleden (bindend ele· ment voor de traditionalisten) werd radicaal afgeschaft, het jaar van de revolutie was het jaar 0 en verving het geboortejaar van Christus. En wie de verwezenlijking van het ideaal in de weg stond wachtte de helemaal niet zo humane guillotine. Het verlangen naar radicale en totale en oplossingen zou ook de latere communistische regimes kenmerken. Terug naar nu. De vraag luidt: waar
Waarom heet dat nieuwe tijdschrift anders ligt de roekomst voor de linkse poli'Vriendin,? E.r leeft op tiek? Op welke manier kan zij een alternatief bieden voor onverschilligheid en egoïsme, hoe kan zij een weg dit moment een diep banen naar een betere toekon1st? Ferry hoeft er geen seconde over na te verlangen naar denken. Als de politiek de mensen nog écht wil aanspreken zal zij zich verbondenheid. bewust moeten zijn van de onuitroeibaarheid van het verlangen naar traditionele verbondenheid: de verwantschap. De enige vorm van solidariteit waar je mensen op dit moment nog warm voor krijgt is die met het eigen gezin, gebaseerd op gevoel. Volgens Ferry zien we voor het eerst in de geschiedenis zo'n grote aandacht voor het gezinsleven, mogelijk gemaakt door de afschaffing van het verstandshuwelijk en de uitvinding van de liefde. Ik vroeg hem of hij het met me eens is dat er zich de laatste decennia een soort emotionele revolutie heeft afgespeeld, te vergelijken met de sexuele revolutie, maar niet als zodanig benoemd. Hij was het met me eens en ging zelfs verder: volgens hem heeft de vrouw aan het einde van de twintigste eeuw op alle fronten gewonnen, en heeft die overwinning onze maatschappij veranderd. Waarden die eeuwenlang uitsluitend of vooral bij vrouwen hoorden zijn uit het privédomein gekropen en hebben het publieke domein veroverd: de waarde van gevoel, het belang dat aan de kwaliteit van het leven wordt toegekend. De vrouwenbeweging heeft het persoonlijke politiek gemaakt. De economie heeft niet meer het primaat. Ook mannen zijn niet meer bereid alles op te offeren voor een carrière. Iedereen weet dit, alleen de politiek is hier nog nier van doordrongen. En inderdaad Paul, herinner je je het grote verkiezingsdebat met de lijsttrekkers? Het ging vrijwel uitsluitend over geld en macht en milieu, totdat mevrouw Borst, aan het slot één zinnetje uitsprak over het belang van goed onderwijs en een goede gezondheidszorg. Geen uitgediepte gedachten en toch stond ze de volgende dag re boek als dé voorvechtster van menselijke waarden. Die éne vrouw in de discussie had met die paar woorden veel mensen in het hart getroffen. PvdA-voorvrouw Karin Adelmund introduceerde het 'liefhebben' als politieke term. Ook zij werkte niet uit hoe ze hier vorm aan wilde geven, maar het zijn signalen. Ferry vindt dat de politiek haar doelstellingen moet funderen op de werkelijke verlangens en behoefte
van mensen. We hebben niet genoeg aan welvaart, we snakken ernaar weer betekenis te kunnen geven aan ons leven. Zonder God en zonder wereldrevolutie wordt het transcendente de mens zélf. Het gaat om óns, in het hier en nu. Wachten op verlossing is er niet meer bij. En voor Ferry ligt de zin van het leven nu juist besloten in de verbondenheid, in wat de ene mens voor de ander kan betekenen. Een nieuwe humanistische verbondenheid waar we bewust en in vrijheid voor kiezen. Universalisme hoeft vanaf nu niet meer een abstract ideaal te zijn, dankzij de ontdekking van de emotie kunnen we ons inlevingsvermogen gebruiken en begrijpen dat de anderen, aan wie wij niet verwant zijn, op ons lijken. De fantasierijke progressieve politicus zal inzien dat nu een synthese mogelijk is tussen de twee tegengestelde vormen van verbondenheid. Mona Ouzouf glimlacht. Ferry is erg optimistisch, zegt ze. Maar ze begrijpt heel goed dat hij de behoefte heeft de immense leegte die na twee eeuwen hoop plotseling is ontstaan op te vullen. En ook zij is van mening dat de politiek veel menselijker moet worden. Zelf gebruikt ze bijvoorbeeld romans als historische bronnen voor haar wetenschappelijk onderzoek, omdat ze de ideeën uit het verleden een gezicht en een hart wil geven. De taal van de politici zou er erg op vooruit gaan als die meer zou lijken op de taal van de romanciers. Maar ze is nuchterder dan Ferry. Ook zij vindt dat er een nieuwe solidariteit moet worden geformuleerd. Maar waar links eerst van bevrijd moet worden is het streven naar alomvattendheid. Niets is meer demoraliserend dan Sartres vaststelling dat hij niet vrij kon zijn zolang één jood onvrij was. Alles wat niet het paradijs was, was meteen misère. Niet verbazend dat je dan op teleurstelling en cynisme uitkomt. Wat we moeten leren is blij te zijn met gedeeltelijke hervormingen. Dat is niet hetzelfde als flauwe compro-
de Helling -jaargang I I - nummer 4 - winter I 998
missen sluiten. Het lijkt een contradictio in terminus, zegt de voormalige communiste, maar we moeten ons inzetten voor een 'bescheiden utopie'. Zonder de geschiedenis op één blad te willen herschrijven kan je politieke doelstellingen formuleren die ambitieuzer zijn dan een verkiezingsprogramma. Wat de twee vormen van verbondenheid betreft: ook zij sluit een synthese tussen de modellen niet uit, maar voegt eraan toe dat het essentieel is dat we voor onszelf vaststellen in welke rangorde we onze verwantschappen plaatsen. Zo ziet zij zichzelf eerst als mens, dan als Francaise, als vrouw, als Bretonse, enzovoort. Door een beroep te doen op de grote gehelen kan je tegenstellingen verenigen, zonder dat je kleinere verbanden het recht op hun identiteit ontzegt.
t •
N
u denk je als nuchtere Hollander, ze kunnen mooi praten, die Fransen, maar wat heb ik er aan? Ik hoop dat een paar zaken je zullen inspireren. Ten eerste dat er weer mensen zijn die zin hebben om over de grote vragen na te denken, die zien dat links zijn meer is dan aan de rem hangen als het milieu in het geding is of de uitkeringen. Die nog steeds denken dat een leukere wereld mogelijk is. Zij zouden willen dat jouw beslissing om voor die politieke zaken te strijden voortkomt uit een diepere grondgedachte: jouw wereldbeeld. Er liggen nu kansen voor progressieve mensen om hun zelfVertrouwen te heroveren en dat lukt alleen als ze gevoed worden met nieuwe samenhangende gedachten. De val van de Sovjet Unie hoeft niet te betekenen dat mensen alleen als kille verdedigers van hun eigenbelang door het leven moeten gaan. De geschiedenis bestaat uit golfbewegingen en ik denk dat er veel meer mensen zijn die genoeg hebben van ongebreideld materialisme en egoïsme. De volgende eeuw staat voor de deur. Ik denk dat de overgang gepaard kan gaan met het ontstaan van een nieuw levensgevoel. Probeer uit te vinden hoe je op een nieuwe manier invulling kunt geven aan een oud begrip. Ik wil graag met je mee denken. Want na 200 jaar Verlichting is het hoog tijd voor Links met een Hart! Choz10 Mouroli
IS
journalist
7
I
foto. Xander Remkes
Er is vraag naar verantwoord ondernemerschap. Pierre Hupperts, vertrekkend directeur van The Body Shop, reist stad en land af om het bedrijfsleven tekst en uitleg te geven. 'Ik zeg tegen ondernemers: de samenleving rukt op en zal van je eisen dat de bedrijfsvoering wordt aangepast.' Kees Vendrik
Pierre Hupperts houdt kantoor in 's Graveland. Letterlijk onder hem - in het souterrain - bevindt zich de legendarische keuken van Saartje. Daar werden, voordat The Body Shop het pand betrok, de opnames van de jeugdserie Swiebertje gemaakt. Het uitzicht is magnifiek: een parklandschap dat rust en leegte afdwingt. Hupperts (42) was jarenlang directeur Values and Communication van The Body Shop, en daarmee het Nederlandse gezicht van de 'linkse multinational' die handelt in lichaamsproducten met goede bedoelingen. Bij The Body Shop leerde Hupperts de kneepjes van het vak en werd hij 'verantwoord ondernemer'. Inmiddels is hij veelgevraagd gast in alle uithoeken van het Nederlands bedrijfsleven, dat sinds de Brentspar-affaire van Shell in 1995 massaal op zoek is naar een nieuwe maatschappelijke 8
legitimatie. Hupperts vertrekt per I januari bij The Body Shop en vestigt zich als zelfstandig adviseur.
Wat is de kernactiviteit van de The Body Shop? 'Het verkopen van cosmetica. We hebben 1650 winkels waar we 800 producten verkopen: zeepjes en andere spullen voor huidverzorging voor mannen, vrouwen en kinderen. De producten zijn niet getest op dieren en we streven ernaar zoveel mogelijk in te kopen via eerlijke handel zoals bijvoorbeeld Max Havelaar. Daarnaast is het bedrijf actief op het terrein van mensenrechten, en dat rekenen we ook tot onze kernactiviteiten.'
Hoe koosjer zijn de grondstoffen die jullie gebruiken? 'Ongeveer een kwart van onze accessoires (borstels, kammen en dergelijke) kopen we in volgens de community trade-criteria,
de Helling -jaargang I I - nummer 4 - winter 1998
dat wil zeggen dat ze op een sociaal en mi· lieuverantwoorde wijze geproduceerd zijn. Dat percentage ligt voor de ingre· diënten voor de producten die we zelf ma· ken op 4 procent. Dat is niet veel, maar dat komt omdat we van sommige ingreàiënte\\ vaak slechts een paar liter per jaar nodig hebben. Dat percentage moet flink om· hoog. Bedenk overigens dat een van de be· langrijkste grondstoffen water is.' Jullie gebruiken geen 'foute' grondstoffen? 'Dat weet ik bijna zeker. Er zijn controle· systemen waardoor wij weten dat er mini· maal geen dierproeven aan te pas zijn ge· komen, en dat er geen sprake is van ex· treem milieubelastende of mensvijandige productie.' Maatschappelijke verantwoordelijkheid betekent ook wederkerigheid: je verdient geld aan een gemeenschap, en daar doe je
\1
•.
I
---
I' Als fabrikant kun je doen alsof je neus bloedt, iets voor terug. Hoe zit dat in Nederland? 'In Nederland stimuleren en faciliteren we maar dan lig je er het debat over verantwoord ondernemen, samen met politiek-cultureel centrum De over enkele jaren uit. Balie. We hebben een spraakmakende actie lopen over 'vrouwen en eigenwaarde' Maatschappelijke om het geldende schoonheidsideaal ter discussie te stellen. We maken ons druk verantwoordelijkheid over de terugkeer van de otter in de lage landen -- essentieel voor een goede wais een noodzaak terkwaliteit. Via onze winkels halen we geld op voor een blindenschool in Sarajegeworden.' vo. Vorig jaar voerden we actie in Brussel voor een nieuwe Europese cosmeticarichtlijn om dierproeven tegen te gaan.' Jullie afficheren je als maatschappelijk ondernemers. Daarmee spreken jul/ie het oordeel uit dat de rest van het bedrijfsleven geen maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt. 'Dat is te zwart-wit gedacht. Wij roepen niet: "Kijk naar ons!" Wij zeggen alleen: "Als je de keuze maakt om op maatschappelijke wijze te produceren, dan kunnen wij onze ervaring ten dienste stellen". Ik reis stad en land af om te voldoen aan de vele verzoeken om tekst en uitleg. Ook The Body Shop heeft nog een lange weg te gaan, maar de keuze is gemaakt. Al bij het ontstaan van de firma.' Van wie is het bedrijf eigenlijk? 'Het moederbedrijf zit in Engeland en is aan de beurs genoteerd. De oprichters Anita en Gordon Roddick bezitten veel aandelen. Het bedrijf werkt met het franchisesysteem. De meeste landen hebben zelfstandige bedrijven die in handen zijn van nationale eigenaren -zoals The Body Shop Benelux- en die nationale bedrijven werken lokaal weer met zelfstandige winkeleigenaren.'
Werknemersparticipatie? 'Daar zijn ze in Engeland mee bezig.' In Nederland is het bedrijf van één persoon? 'ja, Jan Oesterwijk is eigenaar van de bv The Body Shop Benelux.' Miljonair? 'Ik ken zijn privé-situatie niet.' Anita Roddick is multimiljonair. Is dat een discussie in het bedrijf? 'Wij hebben geen fundamenteel bezwaar tegen rijkdom. Het hangt ervan af wat je ermee doet. Anita is niet met geld bezig. Voor haar is geld smeermiddel voor maatschappelijke acties. Vorig jaar heeft ze de Academy of Business opgericht, een alternatieve Business School. Daar gaat geld naar toe. Haar belangrijkste zorg is dat de missie van The Body Shop - het combineren van maatschappelijk en commercieel succes- doorgang vindt. Ze heeft ook een volstrekt lullig autootje.' Wat doe je als je weet dat een Body Shopwinkel, dus een lokale franchisehouder, er op personeelsgebied een zootje van maakt?
'Dat kan niet, dan grijpen we in.'
Stel, en het blijkt wettelijk toegestaan, dat zo'n lokale chef elk half jaar de helft van zijn personeel eruit gooit dankzij flexcontracten en ze vervangt door jonge meiden, goedkoop en niet teveel praatjes. Grijp je in? 'Je hebt te maken met de zelfstandigheid van elke franchisehouder. Die moet zich aan het contract houden. Bij ontsporingen treden wij op. In deze situatie vrezen wij voor slechte service vanwege de snelle vervanging van het personeel en zouden we vraagtekens zetten bij het sociale beleid. Maar ik kan weinig afdwingen, zolang bestaande regels niet worden overtreden.' Gelden er wereldwijde dezelfde afspraken over
arbeidsvoorwaarden? 'Er is zo ongehoord veel verscheidenheid, ook binnen The Body Shop. We zitten in 47 landen. We proberen wel enige coördinatie te betrachten. The Body Shop kent een aantal charters die richtlijnen bevatten voor omgang met personeel, milieu, enzovoort. Gegeven de lokale autonomie moet dat telkens opnieuw ingevuld worden.'
Terug naar het debat over maatschappelijke verantwoordelijkheid. Is het overeind houden van een bedrijf niet al een hele prestatie? Is het nemen van die extra verantwoordelijkheid zoals jullie dat doen niet teveel gevraagd? 'Ik zeg tegen ondernemers: de samenleving rukt op en zal van je eisen dat de bedrijfsvoering wordt aangepast. Kijk naar de acties tegen PVC en cadmium. Als fabrikant kun je doen alsof je neus bloedt, maar dan lig je er over enkele jaren uit. Maatschappelijke verantwoordelijkheid is een noodzaak geworden.' Wat zegje tegen een autofabrikant die probeert te overleven in een markt met hevige internationale concurrentie en een product maakt dat wat betreft milieubelasting moeilijk ligt? 'Ik zou vragen: wat is je kernactiviteit, de auto of mobiliteit? Als hij zegt: de auto, dan heeft-ie een probleem. Over tien tot vijftien jaar is de huidige auto namelijk passé. Men zal moeten gaan nadenken over de vraag wat mobiliteit in de toekomst bete-
de Helling- jaargang 11 -nummer 4 - winter 1998
kent. Zo moeten ook oliemaatschappijen afstappen van het produceren van olie en gas, en zich bezig gaan houden met het leveren van energie. Idem de grafische sector, waar drukwerk plaats zal maken voor communicatie en het leveren van informatie. Wat te weinig mensen doorhebben, is dat we snel uit het industriële tijdperk stappen. Er is geen enkele sector die de komende jaren niet totaal op zijn kop gaat. Het lastige is dat de economische dynamiek iedereen eigenlijk dwingt zo "onmaatschappelijk" mogelijk te handelen, terwijl dat op termijn de doodsteek betekent.' Die autofabrikant ziet de fundamentele omwenteling die jij voorziet niet aankomen. Zijn collega's evenmin, evenals miljoenen autobezitters. Hun product is: de auto. 'Maar de BOVAG nodigt mij wel uit om een verhaal te komen houden. De boeren hadden de varkenspest nodig om tot inkeer te komen. Zoiets zal ook gebeuren met de automobiliteit. Hoe meer files, hoe groter ook het probleem van The Body Shop met de distributie naar winkels. Vroeg of laat moet er over een ander mobiliteitsconcept nagedacht worden. Met de val van de muur zijn de multinationals nog dikker, vetter en arroganter geworden en is de legitimiteit van de overheid verder aangetast. Je ziet dat de rollen en verantwoordelijkheden van de vier maatschappelijke kernspelers: overheid, bedrijfsleven, maatschappelijke middenveld en consument, zijn gaan schuiven. Wat vroeger automatisch thuis hoorde bij de overheid, staat nu ter discussie. Daarnaast zie je de toename van het belang van "het individuele", ook de individuele verantwoordelijkheid. Dat maakt de consument machtiger dan ooit, al maakt hij er nog weinig gebruik van. Shell schermde bij de Brentspar-affaire met de goedkeuring van de Britse overheid om zijn olieplatform te laten afzinken. Dat is in de jaren negentig niet meer voldoende. Bij wie de verantwoordelijkheden liggen is onhelder en nieuwe maatstaven ontbreken. Het is gewoon chaos. Het wiel moet opnieuw uitgevonden worden.' In de jaren zeventig ontstonden de gedragscodes voor multinationale ondernemingen. Hoe belangrijk zijn die nog? 'Het onvermogen om multinationale ondernemingen te controleren is groter dan ooit. En hun aantal en omvang is groter dan ooit. Daar staat weinig macht tegenover. Er is nauwelijks een fatsoenlijke code waar multinationals zich aan zouden moeten houden. Dat zou veel beter kunnen en externe controle is daarin wezenlijk. Alle activiteiten van The Body Shop vindt je terug in een value report, dat extern worden ge-
i
I
:! '
'~
i,
r f
'
_ _ _ _ _ _ _ _ _ ____cl.!}
ltE,. EEII KLEIIIE
verifieerd. door drie onafhankelijke organisaties zoals SGS Yarsley en de New Economie Foundation. De meeste bedrijven staan zeer argwanend tegenover dit soort externe controle. Uiteindelijk ontkomt het bedrijfsleven niet aan de fundamentele vraag: wat is de license to operate1 In de Verenigde Staten in de 19de eeuw werden die voor periodes van bijvoorbeeld I0 jaar verstrekt door de afzonderlijke staten. In die charters stonden afspraken over eigendom en soms zelfs winsten. Je keek als bedrijf wel uit om die licentie te verspelen. Je zou eraan kunnen denken dat we dat systeem opnieuw gaan gebruiken, op basis van ethica/ auditing. Het is schering en inslag dat bedrijven hun rendementen verder willen opschroeven terwijl ze al recordwinsten maken. Waarom/ Om de aandeelhouders tevreden te houden. Dat moét anders. Nu heerst het model: "the world according to Pepsi", Pepsi denkt de next generation even te bepalen. De multinationale ondernemingen volgen niet de regels, ze maken de regels. Zij beheren kapitalen zonder enige vorm van controle.' Is dit geen Jezus-gedrag: als een machteloze roepen tegen de machtigen dat ze macht moeten afstaan? Wordt The Body Shop geconsulteerd door de grote ondernemingen? 'Nee. Om even de verhoudingen te schetsen: onze omzet is ongeveer de helft van de jaar-winst van Shell. Wij moeten bescheiden zijn, meer dan we zelf zouden willen. De reguliere ondernemers kloppen niet bij ons aan. Je kunt alleen proberen de discussie op gang te brengen. Op alle niveaus. Ik hoop op meer inzicht en meer druk vanuit de samenleving: consumenten, milieubeweging, vakbonden, andere verantwoorde ondernemers. En vergeet niet de institutionele beleggers, die als aandeelhouders steeds meer macht krijgen. Ik hoop dat ze die gebruiken. Dit is een heel lastig punt.' Doet The Body Shop ook aan politiek, ik bedoel aan beïnvloeding van beleid in Den Haag? 'Ja, tot op zekere hoogte. De overheid houdt zich verre van het debat over verantwoord ondernemen. Ook zij moet gaan nadenken over haar rol. Helaas gaat teveel aandacht uit naar incidenten zoals de Brentspar en optie-regelingen voor topmanagers. Wat betreft het duurzaamheidsbeleid: dat is kruiderrieren in de marge. Dat geldt ook voor tweedeling en sociale cohesie: die thema's worden door het bedrijfsleven te weinig geïncorporeerd'. Kees Vendnk 1s oud-redacteur van de He/11ng
10
Al weken gonst het in de media: 'De keuken van Kok' komt. Ik kan door alle voorpubliciteit de documentaire van Niek Koppen over de PvdA-campagne al bijna dromen. Veelvuldig duikt ook de vergelijking op met de registratie van de Clinton-campagne: 'The war room'. Eindelijk spreekt Nederland een woordje mee. Iedereen zegt geen Amerikanisering van de campagnes te willen, maar wil tegelijk wel dolgraag zo'n documentaire die daar het bewijs van is. Een wonderlijke paradox. De vergelijking gaat in ieder geval mank, want de campagne van 1998 was conform ons poldermodel vlak en saai. Volgens de documentaire bestond Koks leitmotiv uit risicomijding, risicomijding en nog eens risicomij ding. Een zucht over de hypotheekrente werd zo al snel een stormvlaag. Tijdens deze matte stembusrace was er toch een kleine surprise. Het Amsterdamse debatcentrum De Balie organiseerde vijf confrontaties tussen lijsttrekkers en een culturele bekendheid, meest schrijvers. Een poging om de geslotenheid van de politiek en het riscomijdende gedrag te doorbreken. Echt hemelbestormend werden deze ontmoetingen echter niet. Een creatieve botsing bleef uit. Dat lag niet aan de cultuurdragers, want die wierpen zich op als openbare aanklagers van die verfoeide politiek. Zo hield Adriaan van Dis in versvorm Kok de spiegel van zijn visieloosheid voor. Het uitblijven van vuurwerk lag aan de onwil van de lijsttrekkers om boven het maaiveld uit te steken. Een terugblik in het jaarboek van De Balie beperkt zich dan ook tot een analyse van de lichaamstaal van de lijsttrekkers. De wenkbrouwen van Rosenmöller, de op-commando-glimlach van Kok en het autisme van Bolkestein zijn de opmerkelijkste restanten van een avond zonder woorden die ertoe doen. In onze tv-democratie zijn politieke leiders niet alleen figuurlijk maar ook lijfelijk kopstukken geworden. Van het vertrouwen dat hun oogopslag wekt, lijkt het wel en wee van hun partij af te hangen. Vandaar die nadruk op risicomijdend gedrag. Ze zitten onder bewaking van een gesloten cameracircuit in het harnas van hun partijleiderschap. De last die ze mee torsen leidt tot een vroegtijdige rigor mortis. Uiteindelijk wint hij of zij de verkiezingen die het minst beweegt en de grootste stilte om de Helling -jaargang I I - nummer 4 - winter 1998
p
zich heen verspreid. Kok heeft hierbij de meest verregaande staat van Buddhaperfectie bereikt. Een opposant als Rosenmöller kreeg dan ook als voornaamste kritiek dat hij zich tijdens het slotdebat van de campagne had opgewonden. Waarover deed er niet toe. Het lichaam en de kleding van de politici worden zo meer en meer dragers van de moderne ideologie. De diepgang ligt aan de oppervlakte. De keuze van een stropdas wordt een politiek statement. Zo zat onlangs de president-directeur van de Nederlandse bank Wellink met een stropdas vol Eurotekens in Buitenhof. En een radikaal-linkse politicus die flirt met de macht als Rosenmöller maakt van het wel of geen stropdas een politiek signaal. Na Clinton is de vraag dan natuurlijk: zelf gekocht of gekregen? Moet je over deze karikaturale personifiëring treuren? Het lijkt me van niet; het is een gegeven van deze tijd. De gemiddelde kiezer heeft hopelijk genoeg tv-ervaring om de beelden in een bredere context te kunnen zien. Maar een geheugensteuntje bij het herkennen van de partij-imago's kan natuurlijk geen kwaad. Als de politieke voormannen en -vrouwen ideologische ikonen worden, of in modern jargon: beeldmerken, dan vraagt dat om bijbehorende uitdossing. In de analfabetische Middeleeuwen bestond er een uitgebreide iconografie. Denk aan de heiligen en martelaren met hun vaak gruwelijke vaste attributen. Zelfs begrippen werden verpersoonlijkt. Zo kennen we nog vrouwe Justitia met haar blinddoek en weegschaal. Die herkenbaarheid zou nu ook goed passen in onze nieuwe beeldcultuur. En dat gaat om meer dan betekenisvolle stropdassen. Waarom heeft de politieke verslaggever niet altijd een paar oogkleppen bij de hand in de studio. Maar ook het tandenborstellogo van de snoepreclame brengt op ideeën. Als Netelenbos het woord milieugrenzen in de mond neemt verschijnt er een klein stoomwalsje in beeld als waarschuwing. Of om bij de sobere keuken van Kok te blijven: een kaasschaaf of een dunschiller. Hans Schoen
..
I Herman Franke won dit najaar met zijn roman 'De verbeelding' de Generale Bank Literatuurprijs, de belangrijkste literatuurprijs in het Nederlands taalgebied. Franke (SO) is een laatbloeier. Hij begon als journalist en werd vervolgens criminoloog aan de Universiteit van Amsterdam. Met een Engelse versie van zijn proefschrift over de geschiedenis van de gevangenisstraf won hij een prestigieuze Amerikaanse prijs. Vier jaar geleden gaf hij zijn wetenschappelijke carrière op voor het schrijverschap. 'De verbeelding• is Frankes derde roman.
Herman Franke Bij de prijsuitreiking, op tv bij Hanneke Groenteman, was u zeer ontroerd.
zorg en sociale zekerheid, de overgebleven gevaren sterker worden gevoeld. De focus op misdaad is irrationeel, maar wel een
Fotografen, applaus, dat ben ik niet gewend.
gegeven.
Het is een hoogtepunt, na een lange weg. Nu word ik gelezen, zo flitste door me heen.
Zeker, ik ben geen held. Je wordt street wise:
Had u nieuwe kleren gekocht voor de gelegenheid?
'
oogcontact.
mijn dure leren jasje aan, dat heb ik al heel lang en dat wordt steeds mooier.
Kriebelen uw vingers wel eens om het oude vak weer op te pakken?
Hoeveel boeken zijn er verkocht?
Nee, je moet steeds hetzelfde zeggen,
Zo'n tienduizend de eerste maand.
In de Groene Amsterdammer publiceerde u begin 1998 een schotschrift: 'Ik ben links, en daar ben ik trots op', schreef u, enigszins in verdediging. Voelt u zich de laatste der Mohikanen?
intellectueel is dat niet bevredigend. Gelukkig zijn er goede collega's, want het moet wel gezegd blijven worden. Nu lees ik weer dat de PvdA de straffen op gewelds-
Dat stuk was gericht tegen de triomftocht
misdrijven wil verhogen- populisme, tegen
van rechts en tegen die mensen die in de
alle kennis in.
Waar hebt u het meeste spijt van?
jaren zeventig prominent links waren en nu even prominent afgeven op links. Wat een
Dat ik mij niet eerder op de literatuur heb
foto: Corlo Schoo
onzin. Het kapitalisme heeft zeer nare kanten en Rusland is een actueel voorbeeld.
Is GroenLinks links genoeg? Ik ben niet zo partijpolitiek georiënteerd. Ik stem meestal PvdA. Alles schuift naar het midden en met de PvdA blijft het midden nog een beetje links. Nogal pragmatisch dus. Wat is er mis met de politiek? In de politiek gaat het om zekerheden, er is geen ruimte voor twijfel en kwetsbaarheid. Daarom ben ik schrijver: ik problematiseer liever. Zouden schrijvers zich méér met politiek moeten
bemoeien? Niet door de politiek in te gaan, wel door stelling te nemen. Een schrijver gebruikt niet de taal van de politiek, hij heeft zijn eigen universum.
Uw boek is een product van de verbeelding. Moet de verbeelding toch maar aan de macht? Misschien is de verbeelding wel aan de macht: veel van wat mensen voor werkelijkheid aanzien is perceptie of fictie.
een boodschap?
Nee. Het gaat over menselijke obsessies: liefde, schuld, dood, verlangen.
Hoofdpersoon in 'De verbeelding' is de IBde eeuwse Engelse admiraal Nelson. Had dat ook een Nederlander kunnen zijn?
toegelegd. Maar misschien is dat meer een wens achteraf, ik geloof niet dat het vermogen er al eerder was.
Tussen zijn zeeslagen door had hij als minnares de mooiste vrouw ter wereld. Zulke kleurrijke helden hebben wij niet en zeker Miehiel de Ruyter niet, die was zo plichtsgetrouw en saai, die noemde zijn vrouw 'moedertje'.
Was u stiekem verliefd op die Emma van Nelson?
Van welke politieke affaire zou u literatuur willen maken? Politiek is voor mij geen inspiratiebron, wel de macht van ideeën en ideologieën.
Wat is uw laatste demonstratie? Ik geloof dat ik nog nooit gedemonstreerd heb. Ik hou niet van grote groepen. U schreef in De Groene: 'vroeger dacht ik dat
Niet verliefd, wel gefascineerd. Ik ben
mensen van nature lief doen tegen elkaar; nu
romantisch en de vragen over schuld en
weet ik dat ze hebzuchtige roofdieren zijn'. Toch een illusie armer?
verlangen houden me erg bezig.
Nelson was heldhaftig en romantisch.
!~
ik mijd bepaalde plekken op bepaalde tijden en vermijd bij sommige personen
Nee, ik ben niet zo'n klerenkoper. Ik had wel
Hee~ uw boek
'
:1i
Bent u wel eens bang?
Welke muziek luistert u graag naar? Klassiek: oude muziek, Purcell, Bach. En jazz,
Het maakt mijn wens voor een links sociale politiek alleen maar sterker: het komt niet
vooral gitaar.
vanzelf goed, je moet mensen temmen. Ik
Wie is uw favoriet schrijver? Nabokov.
Zijn Nederlanders terecht bang, wordt Nederland gewelddadiger?
ben het ook helemaal eens met Renate Dorrestein die zich boos maakt op de afzeikcultuur op radio en tv. Misselijk word ik daarvan.
Mijn intuïtie zegt dat er geen spectaculaire toename is van geweldsmisdrijven, en dat er
Wat is uw favoriete stad?
sprake is van een hoop napraterij van media en politici. Geweld is altijd een probleem.
Waar gaat uw volgende boek over?
Is er nu reden om bang te zijn of niet? Het leven is risicovol, maar in vergelijking met de rest van Europa hebben wij weinig
Amsterdam: mooi, sfeervol en kleinschalig. Zeg ik nooit. Ik heb een idee, een plan. Als ik dat zou samenvatten in een paar zinnen gaat de magie er van af.
Gelooft u in het computer-millenniumprobleem?
geweldsmisdrijven. De paradox is dat
Ik heb sterk de indruk dat hier met angst een
naarmate het leven 'veiliger' wordt, door
hoop geld verdiend wordt.
de Helling- jaargang 11 - nummer 4 - winter 1998
11
Democratisch LANDSCHAP
Aan het Nederlandse landschap is altijd al gesleuteld. Sinds de jaren vijftig gebeurt dat onder strakke overheidsregie volgens strikte regels -de term is niet voor niks ruimtelijke ordening, en niet
ruimtelijke ontwikkeling. Het Nederlands landschap is een democratisch landschap: we mogen het mooi oftelijk vinden, efficiënt ofinefficiënt, zelfs rechtvaardig of onrechtvaardig, want zo nodig maken we er gewoon iets anders van. Landschap, natuur, stédeP;)louw en arcl!litectuut z.iju constant in discussie. de~tg~g~pitnten zoudenmoeten zijn van
~'ä:\i~ele:n,.3f:feRei ui~'ndend inee.n
.
~ ~ ''>):i
'"
W~n
•
" · ,
.. · Viuex· 11
. ··Tot .
De beelden op deze pagina's zijn afkomstig van de jonge ontwerpers Ma rijn Schenk en Bart Reuser en ze geven een visie op Nederland in 2030. De twee ontwerpers deden mee aan de prijsvraag van het Nederlands Architectuur Instituut over de ideale inrichting van Nederland. De ideeën van Reuser en Schenk zijn een reactie op de in hun ogen eenzijdige manier waarop bereikbaarheid wordt ingezet in het ruimtelijk beleid. Zij bepleiten een ontwikkeling van zowel versnelling als vertraging, een 'gelaagd land' waar je kan kiezen voor snel èn langzaam vervoer. In 'verbindingsgebieden' wordt de bereikbaarheid bevorderd, in 'ontbindingsgebieden' juist de onbereikbaarheid, en door deze opdeling ontstaat vanzelf een grotere variëteit van regio's met een rijkdom aan contrasten. Reuseren Schenk haalden met hun inzending de tweede plaats. ll
de Helling- jaargang 11 - nummer 4 - winter 1998
Groei van welvaart en mobiliteit zorgen voor meer ruimteconsumptie en een grotere spreiding van activiteiten. Slechts ruimtelijk ordeningsbeleid dat hiermee rekening houdt is succesvol. Lende Klerk gaat op zoek naar de uitgangspunten voor
E.inde van het TRADITIONELE DENKEN de ruimtelijke inrichting.
11
' iI
'
''
Lende Klerk
De planmatige ordening van de ruimte is in ons land een eeuwenoude traditie. Vanaf de late Middeleeuwen tot aan nu weerspiegelen inrichtings- en uitbreidingsplannen van polders en steden de economische, sociale en culturele veranderingen. Sinds 1945 staat bij de inrichting van Nederland de beheersing van verstedelijking centraal. Het doel van ruimtelijk ordeningsbeleid is het voldoen aan de vraag naar ruimte op basis van bepaalde opvattingen. Deze opvattingen over ruimtegebruik hebben hun oorsprong in uiteenlopende overwegingen, zoals de kosten (verwerving, inrichting) en de waardering (van bijvoorbeeld natuur of monumentale stadsgezichten). De toedeling van ruimte is een politiek verdelingsvraagstuk, het is een afweging van particuliere en collectieve belangen. De drie belangrijkste ontwikkelingen die het gebruik van de ruimte beïnvloeden zijn: de welvaartsgroei, de demografische revolutie en de derde industriële revolutie, dat wil zeggen de doorvoering van elektronische informatieverwerking in alle sectoren van het maatschappelijk leven. Het opvallendste gevolg van deze ontwikkelingen is dat ruimtelijke nabijheid plaats maakt voor bereikbaarheid. Daarenboven vervangt elektronische bereikbaarheid voor een deel de ruimtelijke bereikbaarheid èn de ruimtelijke nabijheid. In essentie voltrekt er zich in vele sectoren van de samenleving een proces van uitwisseling van ruimte, tijd en geld. Door dit substitutieproces veranderen de vestigingsplaatseisen van vele maatschappelijke activiteiten, met een toenemende ruimtelijke keuzevrijheid als grondtoon. Afstand is tijd geworden en daarmee een functie van kwaliteit. De geschiedenis laat zien dat welvaartsstijging wordt omgezet in de consumptie van een hogere omgevingskwaliteit: meer ruimtegebruik en van
hogere kwaliteit. Dat geldt zowel voor de woon- en werkomgeving, de openluchtrecreatie, het landschapsschoon, als voor stedelijke centra. De verstedelijking van de laatste halve eeuw heeft geresulteerd in het ontstaan van een regionaal patroon van specialistische mono- en multifunctionele centra: het forensendorp is een specialistisch wooncentrum, stadscentra zijn multifunctionele centra. Naarmate de kwaliteit van de centra stijgt, zullen afstanden ertussen vaker overbrugd worden. Een Mahlersymphonie in het Concertgebouw trekt bezoekers uit het gehele land, op de unieke Vermeer-tentoonstelling in het Mauritshuis ( 1997) kwam de gehele wereld af, de Zeeuwse meren trekken toeristen uit binnen- en buitenland, de historische stadscentra van Delft en Amsterdam uit de gehele wereld. Topkwaliteit van bedrijvigheid en voorzieningen is niet meer voorbehouden aan de traditionele compacte stad. Deze ontwikkeling van ruimtelijke spreiding van activiteiten is nog niet ten einde. De trek uit de stad van bedrijven begon in de I 9de eeuw, toen fabrikanten zich door ruimtegebrekgedwongen zagen hun groeiende bedrijven naar buiten de steden te verplaatsen. De verhuizing van industrieën ( 1950-1970) en van kantoren (na 1980) uit de binnensteden is in essentie een voortzetting van hetzelfde proces, maar dan op een grotere ruimtelijke schaal. Al tientallen jaren blijkt uit enquêtes dat gebrek aan uitbreidingsmogelijkheden het belangrijkste verhuismotief is, gevolgd door een gebrekkige bereikbaarheid. THEMAPARKEN Het nationale verstedelijkingsbeleid heeft de laatste kwart eeuw bewerkstelligd dat deze bedrijven merendeels in de stadsgewesten zijn neergestreken op bedrijfsparken langs autosnelwegen. Werd de eerste
fase ( 1960-1980) van suburbanisatie in ons land gekenmerkt door woonforensisme, deels gebundeld in groeisteden, de huidige fase toont een completer palet van functies en activiteiten (wonen, werken, recreatie) in een onbegrensde stedelijke regio. De complete stad (de zoveelste beleidsslogan) vindt letterlijk de complete stedelijke regio aan haar zijde. De onderscheiding van 'stedelijke functies' of 'landelijk gebied' raakt uit de tijd. De trek van bedrijven over lange afstand speelt zich af op twee ruimtelijke schaal niveaus; nationaal: sedert het begin van de jaren zestig trekken bedrijven uit de Randstad naar de middenzone: Zwolle-Nijmegen en Brabantse stedenband; en internationaal: technologisch minder geavanceerde bedrijvigheid (zowel in de industriële als de dienstverlenende sector) trekt over veel groter afstand naar landen met lage lonen. Recent is Midden-Europa in trek. Ook de geavanceerde massa-arbeid in de tertiaire sector is object van verplaatsing over grote afstand. In India staan computercentra (boekingsadministraties) van grote internationale banken en vliegtuigmaatschappijen. Het ruimtelijke effect van de huidige industriële revolutie komt overeen met dat van de eerste industriële revolutie (de stoommachine en de spoorlijnen): door ontsluiting komt een groter gebied in aanmerking voor de vestiging van economische activiteiten. De ruimtelijke schaalvergroting weerspiegelt tevens een elementair economisch proces: het afsterven van verouderde productiewijzen op de ene plaats en de opbloei van nieuwe, productiever technologie op de andere. Het proces van productievernieuwing, gekenmerkt door differentiatie, specialisatie en outsourcing (afstoten van niet-kerntaken), tekent zich ook af aan consumptieve zijde.
de Helling- jaargang IJ - nummer 4 - winter 1998
13
i.
t i
•
.L
Het geloogde land;
Bart Reuser en Marijn Schenk
Met de toenemende welvaart worden steeds meer taken uitbesteed en gemonetariseerd (door derden tegen betaling uitgevoerd, bijvoorbeeld kindercrèches) en ruimtelijk de deur uitgedaan. De groeiende behoefte aan steeds gedifferentieerder vrijetijdsactiviteiten vergt gespecialiseerder accommodaties van soms aanzienlijke omvang (themaparken, watersport, bosgebieden). Ook hier is bereikbaarheid belangrijker dan nabijheid. Uit statistieken blijkt dat meer dan de helft van de particuliere autoritten voor vrijetijdsactiviteiten dient (inclusief winkelen). De gezinshuishoudingen vallen eveneens ten prooi aan ruimtelijke specialisatie en differentiatie. Was een halve eeuw terug een drie generatie-huishouding niet ongewoon, in onze jaren bestaan de gezinshuishoudingen overwegend uit twee generaties, terwijl in een stad als Rotterdam meer dan de helft van de huishoudingen slechts uit één generatie bestaat, gedomineerd door éénpersoonshuishoudingen. Hierdoor is de behoefte aan zelfstandige woonruimte sterk gestegen. In 1965 telde Rotterdam 73 1.000 inwoners in 220.000 woningen. Dertig jaar later zijn het 600.000 inwoners in 280.000 woningen. Tussen 1965 en 1980 steeg de gemiddelde woonoppervlakte per persoon in deze stad van circa 20 vierkante meter tot meer dan 30 vierkante meter. Als contrast: dankzij de bevolkingsgroei is de hoeveelheid ruimte per 14
Nederlander deze eeuw teruggelopen van zesduizend vierkante meter tot ruim tweeduizend vierkante meter. Tot zover de maatschappelijke trends. Nu het beleid. De auteurs van de vorig jaar verscheen bundel Stad zonder horizon (uitgever Van Gennep) zien in de machine een metafoor van de naoorlogse stedelijke planning. De stad (maar ook de streek) wordt als een machine voortdurend getoetst op haar vermogen tot hogere productiviteit. Wijkt de productie in ongunstige zin af, dan wordt er door overheden ingegrepen door middel van plannen en financiële injecties om stad en streek weer concurrerend te maken ten opzichte van andere ruimtes. De algemene uitgangspunten daarvoor zijn solidariteit: de inrichting van de ruimte dient bij te dragen tot een evenwichtige welvaartsspreiding, en evenwicht: zowel deelruimtes (steden, stadswijken, dorpen, streken) als activiteiten dienen een evenwichtige structuur en dynamiek te vertonen, dat wil zeggen een evenwichtige balans van bevolking, werkgelegenheid en voorzieningen. Een dergelijk ruimtelijk evenwicht wordt beschouwd als een uitdrukking van sociale rechtvaardigheid. De maatstaven voor zo'n evenwicht worden soms vrij willekeurig ontleend aan landelijke, regionale of stedelijk gemiddelden. Ook de WRR formuleerde onlangs een aantal algemene uitgangspunten. In zijn pu-
de Helling -jaargang I I - nummer 4 - winter 1998
blicatie 'Ruimtelijke Ontwikkelingspolitiek' ( 1998) noemt de Raad als de basisprincipes van ruimtelijke ordening: ruimtelijke samenhang, differentiatie, hiërarchie en rechtvaardigheid. Deze principes vinden hun neerslag in tamelijk statische inrichtingsconcepten: (I) ordening van de verstedelijking door uitbreiding van de bestaande steden; (2) behoud van het open karakter van het landelijk gebied; (3) bundeling van economische activiteiten; en (4) de aanleg van een goede transportinfrast· ructuur. In deze combinatie herkent men een concept als het Groene Hart dat al ruim vier decennia de grondslag is voor de ruimtelijke ordening van de Randstad. In de Nederlandse compromiscultuur werken genoemde beginselen als volgt. Wijkt de structuur van de werkgelegenheid, de woningvoorraad of de bevolking van een stadswijk, stad of streek af van het gemiddelde, dan worden er plannen uitgebroed om dat recht te trekken. Wijkt de dyna· miek van stad A af van die van B, dan volgt een brandbrief aan de regering. Wordt er· gens meer dan een gemiddeld aantal immi· granten geteld, dan wordt gezegd dat er sprake is van segregatie en volgen segrega· tiebestrijdingsmaatregelen, die meesr./ niet werken. Van I 0 groeisteden worden er IS gemaakt: 'eerlijker' verdeeld over het· land en allemaal bedeeld met dezellóe · soort van Vinex-contracten. Druipencl ~an de kostbaarste compromisolie is het plan om een stuk van de tweede Maasvlaktedure grond, gewonnen uit de zee - te be· stemmen voor een bos. Deze vogelvlucht leert dat de dynamiek van de huidige ruimtelijke planconcepten achterloopt bij de maatschappelijke dyna· miek van differentiatie, specialisatie en out· sourcing. De werkelijkheid van economi· sche, sociale en ruimtelijke processen overschrijdt letterlijk en figuurlijk de gren· zen van de statica van gesloten ruimtelijke balansen. Dit is bevorderd door handha· ving van de lokale bestuursgrenzen, waar· van de aanpassing om diverse redenen geen gelijke tred heeft gehouden met de functioneel-ruimtelijke ontwikkelingen.
NIEUWE BEGINSELEN Alleen ordenings- en inrichtingsbeginselen die rekening houden met ontwikkelingen in de samenleving zijn succesvol gebleken Die trends zijn hierboven de revue gepas· seerd: welvaartsgroei die in ruimtecon· sumptie wordt omgezet, de mogelijkheid van spreiding van economische en sociale activiteiten, het toenemende belang var recreatieve activiteiten, en de groeiende betekenis van bereikbaarheid als skelet dat dit alles bijeen houdt. De conclusie hieruit moet zijn dat het tiJd
t
t \
.
'
--
--
I
11
I '
De conclusie moet zijn dat wordt om te breken met de wereldhet tijd wordt te vreemde houding jegens autogebruik en breken met de wereldsuburbanisatie. Ruimtelijke mobiliteit is een functie van economische en sociale vreemde houding mobiliteit, niets meer en niets minder. Regionale verstedelijking is het resultaat van de toegenomen vraag naar hoogwaardige jegens autogebruik en ruimte. Milieutechnische nadelen van mobiliteit kunnen door techniek en prijsmesuburbanisatie. chanismen worden bestreden: schone en geluidsarme explosiemotoren zijn al mogelijk, de ontwikkeling van brandstofcellen (water als afvalstof) boekt de laatste paar jaar groter vooruitgang. In Singapore functioneert een even simpel als effectief road pricing systeem waardoor een gelijkmatiger belasting van het wegenstelsel is verkregen. Inzake openbaar vervoer wordt veel verwacht van railsystemen. Deze hebben echter als groot nadeel dat ze naast enorme investeringen ruimtelijk gefixeerd zijn en dus niet aanpasbaar aan de beschreven bewegingen in ruimtelijke vestigingspatronen. Er wordt te weinig geïnvesteerd in betere stelsels van busvervoer (vrije banen, comfortabele bussen). Voor nieuwe stedelijkheid is het traditionele idee van de compacte stad niet meer exclusief nodig. De oude stedelijk centra verdienen een plaats aan de top van sociaal-culturele complexen van voorzieningen, terwijl elders plaats is voor gehele nieuwe typen van centra. Het Rotterdamse winkelcentrum Alexandrium (onderdeel van het centrum van het oosten van de stad) is er een voorbeeld van. De nieuwe themaparken reken ik ook tot dergelijke knooppunten. Een belangrijke vergeten categorie van stedelijkheid is het wonen. De basisbehoefte aan privacy ondervindt te weinig belangstelling en waardering in de stedelijk planning. Dit is een belangrijke reden van de suburbanisatie: mensen zijn op eigen initiatief in die privacy gaan voorzien. Juist een gewaarborgde privacy, waarvoor een goed ingerichte en veilige woonomgeving de voorwaarde vormt, is een uitvalsbasis voor deelneming aan de publieke levenssferen in traditionele en moderne stedelijke knooppunten. Toegepast op de Randstad betekenen voorgaande opvattingen het afscheid van de traditionele Groene-Hart-politiek. In het licht van de besproken trends en profiterend van de geringere behoefte aan landbouwgrond, kan dit gebied worden omgebouwd tot een Randstadpark van allure, waar gewoond (waterwijken), gewerkt en gerecreëerd wordt (nieuw grote meren voor watersport). Een enorm stadspark voor 5,5 miljoen Randstadbewoners biedt een schitterend perspectief, dat wel eens een probaat middel tegen lange af-
standsmigratie en korte afstandsmobiliteit zou kunnen blijken. Visies en plannen ontwikkelen is van belang, maar de uitvoering ook. Het openbaar bestuur produceert enorme hoeveelheden nota's, pseudobesluiten en procedures over detailkwesties. Het lijkt erop dat gebrek aan verschillende opvattingen over de hoofdlijnen leidt tot uitdieping van details en uitvoeringskwesties. Degenen die met veel aplomb stellen dat de samenleving niet maakbaar is, storten zich vervolgens enthousiast in gedetailleerde pseudowetten om vast te leggen dat het autokilometrage tot 20 I 0 slechts met x procent mag stijgen, het aantal vliegbewegingen met y procent en de C02-uitstoot met z procent dalen. De jongste commotie over Schiphol betreft niet het hoofddoel om de luchthaven tot mainport van Nederland - en main hub in Noordwest Europa - te laten uitgroeien maar interpretatieverschillen inzake basisgegevens van een nevendoel: de schatting, niet eens berekening (!), van geluidshinder in een paar duizend woningen. Dat is het gevolg van pogingen om een onvoorspelbare ontwikkeling tot in de details te beheersen, nota bene leidend tot gedoogwetgeving. Kan het polderachtiger? GEËMANCIPEERD Ruimtelijke ordening, bedoeld als kader tot afweging van alle vragen naar het gebruik van ruimte, is zelf onderwerp van veelsoortige afweging binnen en tussen sectoren geworden. De opmars der sectoren (beleidsterreinen met eigen uitvoeringswetgeving en financiële middelen: volkshuisvesting, milieu, verkeer en vervoer, landbouw e.d.) holt de bredere afwegingskaders uit. De jongste ontwikkeling is dat deze sectoren nu initiatieven nemen tot integrale planning, waarvan ruimtelijke ordening deel uitmaakt. Dat is om twee redenen curieus: ordening van de ruimte moet per definitie rekening houden met sectorwetgeving en integrale planning werkt niet. Omstreeks 1970 concludeerde de planologie dat grote alomvattende plannen te star waren en te ver van de maatschappelijke krachten waren losgezongen. En dat in
de Helling- jaargang 11 -nummer 4- winter 1998
een samenleving die over veel minder gedetailleerde uitvoeringswetgeving beschikte en meer planning minded was dan de huidige. Ruimtelijke ordening is een lastig onderwerp voor politieke besluitvorming. Er zijn lange termijnen mee gemoeid die een ondernemende houding vergen: het betekent risico's aangaan, maatschappelijk risico's. Onderzoek, ontwerp en uitvoering van een plan voor een woonwijk van 20.000 inwoners vergen minstens tien jaar en wat dan wordt gebouwd gaat honderd of veel meer jaar mee. Een plan moet dus aanpasbaar zijn, niet in details vastgelegd, ook niet in financiële details, zoals de recente Vinex-akkoorden tussen de rijksoverheid en de stedelijke regio's. De vraag van de samenleving -- kwaliteit, differentiatie en specialisatie -- wordt gediend met een ordening van verantwoordelijkheden en taken waarin de overheid zich beperkt tot het nemen van verantwoordelijkheid voor de toedeling van ruimte aan hoofdcategorieën van activiteiten. De actuele gedetailleerde bemoeienis met de uitvoering via de beleidssectoren (volkshuisvesting, milieu, etc.) kan een stuk minder. Slechts hier en daar blijft financiële stimulering nodig, zoals bij de binnenstedelijke vernieuwing. Het particulier initiatief in onze samenleving is mans genoeg om alleen of in samenwerking met de overheid de inrichting voor zijn rekening te nemen. De overheid, ons aller personeel tenslotte, beschikt over meer dan voldoende wettelijke middelen om deze inrichting te toetsen aan minimale kwaliteitseisen op allerhande gebied, zoals gezondheid, milieu, enzovoort. In de ordening dienen financieringskwesties gescheiden te blijven van verantwoordelijkheidsvragen. Particuliere financiering van een spoorlijn of een weg is een uitvoeringsaspect. De rijksoverheid zou er overigens goed aan doen om weer een kapitaalsdienst in te stellen, zodat duidelijk wordt dat investeringen in ruimtelijke ordening lange-termijninvesteringen zijn, waarop wordt afgeschreven. Een dergelijke verdeling van taken - de overheid doet de toedeling en het particuliere initiatief de inrichting - heeft naast een materieel motief: wie zelf investeert draagt zelf risico en let daarom beter op toekomstkwaliteit, ook een ideëel motief: de samenleving is geëmancipeerd, nu de overheid nog.
11
I'
!
I
I
1
i.
l f: '
Lende Klerk 1s adjunct-dtrecteur Stedelijke Ontwikkeling en Beheer 1n de Bestuursdienst van Rotterdam, en h~ IS publicist op het terrem van de rwmtel1jke ordening, stedelijke vernieuw1ng en volkshuisvesting.
IS
Ruimtelijke ordening vereist een debat over culturele en politieke keuzes. Uitkomsten moeten vastgelegd worden
•
KUIF E 1n
CONSENSUSLAND in randvoorwaarden. Een nationale plan als de Vinex is zinloos. Jeroen Saris reageert op Len de Klerk. Jeroen Saris
Minister-president Kok heeft al weer enige jaren geleden de wederopbouw van Nederland aan de orde gesteld in Agenda 2000+. Het toekomstbeeld van de premier ruikt naar beton: een eiland in de zee, een tweede Maasvlakte, achterlandverbindingen als de Betuwelijn en dan houdt het op. De ICES, de interdepartementale commissie voor economische structuurversterking, heeft de planbureaus gevraagd de voorstellen te beoordelen. Het resultaat stemt niet erg vrolijk. Het CPB betwijfelt de effectiviteit van veel van de voorgenomen investeringen. 'Als je sinaasappels gratis verstrekt, zal je altijd een tekort hebben, zo is het ook met wegen', stelde P. van den Berg, adjunct-directeur van het CPB, onlangs nuchter vast. Ook over het nut van een Tweede Maasvlakte, de Betuwelijn en toekomst van de luchtvaart bestaat twijfel. Niet bij de verklaarde tegenstanders van deze projecten, maar bij de voorstanders. Rond de agenda 2000+ is inmiddels een stilte gevallen. Ontbreekt het aan doelgerichte sturing, zoals minister Pronk ter toelichting van zijn tien-puntenplan in NRC Handelsblad van 18 november beweert? Is de besluiteloosheid het gevolg van Nederland Consensusland? Of waren we even vergeten dat ruimtelijke ordening uiteindelijk een cultuurdebat is? De VromRaad, het hoogste adviesorgaan van de minister voor Ruimtelijke Ordening, heeft onlangs haar zorg uitgesproken over de overrompelende snelheid waarmee ruimtelijke ontwikkelingen zich voordoen. De wensen voor wonen, werken, recreëren veranderen razendsnel. Het Vinex-beleid (het lopende ruimtelijke inrichtingsbeleid) gaat aan voortijdige slijtage ten onder. Terwijl minister Pronk nog van mening is dat 'de stedelijke ontwikkeling, na afronding van de huidige Vinex-lokaties, toe zal zijn aan heroverweging', meent de
i
I'
I
16
VromRaad dat hiermee niet gewacht kan worden. Als je nu al weet dat het beleid aan heroverweging toe is, waarom zou je er dan mee door gaan? De VromRaad heeft een plan naar buiten gebracht dat onmiddellijk door de regering is omhelsd en in de regeringsverklaring opgenomen: Stedenland-plus, een nieuwe totaalvisie op de ruimtelijke toekomst van Nederland. De Raad beoogt hiermee 'zo spoedig mogelijk eenstemmigheid te bereiken' over de noodzakelijke investeringen, en hij stelt: 'Dat vergt consensus vooraf over toekomstige orde waarbinnen de onderscheiden investeringsprojecten gerealiseerd moeten worden.' De VromRaad vlucht naar lspahaan: de ruimtelijke dynamiek die het einde van de Vinex betekent, zal zich door vlucht naar Stedenland-plus niet laten verrassen en ook het nieuwe concept overrompelen. Er zijn twee redenen waarom ook Stedenland-plus het noodlot niet ontlopen kan, een ruimtelijke en een politieke. Op de eerste doelt Len de Klerk in zijn hiervoorgaande artikel 'Het einde van het traditionele denken'. De ruimtelijke trends, waar hij op wijst, hebben het denken in 'statische inrichtingsconcepten' achter zich gelaten. Op de tweede plaats is het streven naar eenstemmigheid een nakomertje van de nationale saamhorigheidsgevoel dat ons alleen overvalt in tijden van oorlog en grote watersnood. Anders gezegd: het streven naar consensus over de vormgeving van de toekomst botst met de principes van een pluralistische en steeds meer gedifferentieerde samenleving.
STOPCONTACT De drie ontwikkelingen waar Len de klerk op wijst, welvaartsgroei, de demografische revolutie (bevolkingsgroei en huishoudensverdunning) en de revolutie in de in-
de Helling -jaargang I I - nummer 4 - winter I 998
formatie- en communicatietechnologie (ICT), hebben onmiskenbaar invloed op het ruimtegebruik. Tijd en ruimte veran· deren al sinds mensenheugenis en nu op· nieuw in het !CT-tijdperk. 'Afstand is tijd geworden' en 'ruimtelijke nabijheid maaKt plaats voor bereikbaarheid', meent De Klerk. Beide zouden vervolgens weer ver· vangen worden door elektronische be· reikbaarheid. Zo ontstaat een uitwissel· baarheid van tijd, geld en ruimte. Aange· jaagd door de welvaartsgroei gebruiken we meer ruimte van hogere kwaliteit. Deze tendensen laten zich niet sturen of be· heersen. Het zou daarom maar beter zijn de hiermee samenhangende spreiding, dilferentiatie en dynamiek tot de gegevenhe· den van het ruimtelijk beleid te verklaren, aldus De Klerk. Inderdaad staan we middenin een trans· formatie van het industriële naar het infor· matietijdperk. Daardoor valt de traditie· nele planologie, samen met zijn menumem Het Groene Hart, van zijn voetstuk. Lende Klerk wijst daar terecht op. Maar de do01 hem geschetste gevolgen zijn minder ze· ker. 'Een half uur gaans' is al heel lang de gemiddelde woon-werk afstand. Vroeger te voet (2,5 km), later op de fiets (I 0 km) nu met de auto (25 km). Deze tijdrekening stamt uit het motor-tijdperk en niet uit de informatie maatschappij. Met de stelling 'tijd is afstand' wordt weinig nieuws gezegd over het lot van de stad in de informatie· maatschappij. Een centrum van hoge kwa· liteit ontstaat door de aanwezigheid op eer. klein oppervlak van een grote diversitett aan kwaliteiten die elkaar versterken en waardoor voor vele soorten bewoners en bezoekers een aangenaam milieu ontstaat. De stad is, om het ecologisch uit te druk· ken, een zeer gedifferentieerde biotoop met een hoge biodiversiteit aan mensen· soorten.
,,...
'
---
Als de veranderingen in de Nu we het einde van het motor-tijdperk samenleving zo vlug beleven, winnen steden, verrassend genoeg, opnieuw aan betekenis door de vergaan als beschreven, snelling van het leven. Steden overwinnen ruimte, ICT overwint tijd. De combinatie zal een nationaal beide is een winning team. Overal waar een stopcontact aanwezig is kan gewerkt inrichtingsplan geen worden. Als de telefoon straks draadloos met de satelliet kan bellen is zelfs het telelangere houdbaarheid foonnet niet meer nodig. Het gevolg is niet alleen dat een groot aantal activiteiten zich hebben dan de overal vestigen, zij doen dat ook onmerkbaar en moeiteloos. In veel woonhuizen in Spice Girls. de stad of op het land wordt thuis gewerkt zonder dat de woning een werkbestemming heeft. Woningen worden omgezet in woon-werkateliers, boerderijen in informatiecentra. Laat de ARBO-dienst er niet achter komen. De functionele scheidingen waarin planologen en stedebouwkundigen denken, worden opgeheven zonder een bestemmingsplanwijziging. De andere manier van wonen en werken stimuleert de komst van nieuwe dienstverlening in de directe omgeving. Monofunctionele woonwijken, zoals de na-oorlogse tuinsteden en de huidige Vinex-wijken, veranderen hierdoor in multifunctionele stadswijken. Deze ontwikkelingen liggen niet in het verlengde van wat we kennen uit de tijd van de vaste banen, salarissen en kostwinners. Ze vragen om nieuwe verbanden en nieuwe netwerken. Het gaat om ontwikkelingen die nog niet uitgekristalliseerd zijn en waarvan de wenselijkheden en onwenselijkheden besproken moeten worden. Ruimtelijke ordening begint met een cultuur debat.
INDIKKEN Telkens opnieuw gaan stemmen op om meer ruimte toe te delen aan infrastructuur. Len de Klerk ergert zich aan de compromisolie die over de besluiten wordt gegoten. Hij meent dat de overheid slechts moet toedelen en de inrichting aan anderen moet overlaten. Het voorbeeld van de distributie- en transportsector toont het tegendeel. De goederenstromen vanuit de Nederlandse mainports zijn voortdurend een reden om tot uitbreiding van de infrastructuur en de bijbehorende bedrijfsterreinen over te gaan. Hoe lang nog? Ook deze sector maakt een omslag naar een andere kwaliteit. Naar zijn aard is de distributie een sector waarin weinig toegevoegde waarde wordt gerealiseerd. Het is kostenconcurrentie waar het om draait. Alles moet sneller. Stilstaan is een kostenfactor. De klant wenst steeds meer just in time delivery. Het !CT-tijdperk biedt voor de Het gelaagde land; BartReuseren Marijn Schenk
transportsector een ongekende mogelijkheid om alle goederen permanent in beweging te houden. Het onbelemmerd doorstromen levert de minste kosten op en het hoogste rendement. De toekomst van het transport ligt in versnelling, het opgang houden van de stroom en het minimaliseren van de opslag. Het ruimtelijk effect van deze ontwikkeling is, dat in de nabije toekomst eerder indikking en intensivering van de Rotterdamse haven aan de orde is dan in uitbreiding. Expansie past in een distributieconcept dat veel overheids-
geld kost en weinig oplevert. Versnelling past bij kostenconcurrentie. Vermindering van het ruimtegebruik is het natuurlijk gevolg. De essentiële vraag voor Nederland is niet of de mainportfuncties moeten worden vervuld, maar hoe? Zonder of met rendement? Als transport en luchtvaart de kurken zijn van onze economie dan doet de politiek er goed aan deze sectoren te stimuleren tot een logistieke efficiencyverhoging en niet middels capaciteitsuitbreiding de kosten weg te subsidiëren. De keuze voor een natuurfunctie op een deel van de Tweede Maasvlakte is geen 'peperdure compromisolie' maar een goed begin van een snelle herbestemming van de gehele Maasvlakte tot nieuwe natuur. De stelling van De Klerk dat de financiering van de ruimtelijke ingrepen gescheiden moet worden van de verdeling is onbegrijpelijk. De ruimtemarkt in Nederland is een aanbodsmarkt. De ruimte is te goedkoop. Jaarlijks komt 2 procent van de landbouwgrond vrij, dat is meer dan we nodig hebben voor de andere functies -wonen, werken en infrastructuur - bij elkaar. Het probleem in Nederland is niet het ruimtegebrek, maar het overschot. De ergerniswekkende lelijkheid die ons langs de snel-
.!.t:
Het gelaagde land, Bart Reuser en ManJn Schenk
wegen van Nederland tegemoet komt, is het resultaat van het morsen van ruimte. De gelijkstelling van ruimtelijke ordening met verdeling leidt tot dwaalwegen. Het Groene Hart is niet te redden door een restrictief overheidsbeleid. Als de ruimtedruk in het westen van het land toeneemt en in het hart van Holland is een beleidsvacuum, dan is èèn ding zeker: de metropolitane damp uit de verstedelijkte gebieden ontsnapt via de kieren en gaten en slaat neer op de meest ongewenste plekken. Nu al liggen de groei van de bevolking, de economie en het woningaantal in het Groene Hart boven het landelijk gemiddelde. Het pleidooi van minister Pronk voor 'strikte contouren waarbuiten niet gebouwd mag worden' klinkt als muziek in Groenlinkse oren, maar het is machteloze dwingelandij in gebieden met economische overdruk zoals het hart van Holland en de groene ruimte in Brabant. Een kwaliteitsbeleid voor deze gebieden vereist gezien de lage grondkosten een prijsbeleid door het leggen heffingen op ongewenste activiteiten in cultuur- en natuurgebieden. Zo creëer je de tegendruk die ervoor kan zorgen dat ongewenste activiteiten (bijvoorbeeld distributiecentra) bij uitbreiding zullen overwegen het cultuurgebied te verlaten. Een tweede vereiste voor kwaliteit is het toelaten en stimuleren van investeringen door kapitaalkrachtige instellingen of particulieren, waardoor de kwaliteiten van landelijke gebieden behouden kunnen blijven. Dat kan wonen, landbouw, recreatie of landschapsbeheer zijn - wij danken de 18
schoonheid van landgoederen en bijvoorbeeld de Vechtstreek aan investeringen van de rijke elite in het verleden. Niets blijft behouden als het niet onderhouden en vernieuwd wordt.
KUIFJE Alle ruimte is sinds eeuwen in gebruik en Nederland heeft een vrijwel volledig cultuurlandschap. Zelfs de Waddenzee zou zonder mensenhand een ander aanzien hebben. Er is niets meer te verdelen, er is slechts herverdeling van de ruimte en intensivering van het gebruik. Dat is een kwaliteitsvraag bij uitstek. Bedrijven en huishoudens vestigen zich op de plaats waar zij de kwaliteit aantreffen die zij zoeken. De VromRaad is zich daarvan bewust en heeft met het begrip kwaliteit van de ruimte de culturele opgave voorop gezet. De Raad noemt vier criteria voor de kwaliteit van de ruimte: economische doelmatigheid, sociale rechtvaardigheid, ecologische duurzaamheid en culturele identiteit. De kracht van deze criteria is dat ze duidelijk maken dat het om politieke keuzes. Het advies is in dit opzicht een verademing. Het laat politieke waarden heersen over ruimtelijke besluitvorming. De zwakte is de oproep tot consensus die erop volgt. De politieke ruimte die de VromRaad eerst creëert, maakt ze ongedaan met het idee dat middels Stedenland-plus een twintig jaar geldige afweging en interpretatie van de criteria en daarmee een 'consensus vooraf kan worden bereikt over de toekomstige ordening. Als de veranderingen
in de samenleving zo gewichtloos zijn en zo vlug gaan als beschreven, zal een tot in details vastgelegd nationaal plan geen langere houdbaarheidstermijn beschoren zijn dan de Spice Girls. Als een nationaal plan geen zin meer heeft en ruimteverdeling niet helpt, heeft ruim· telijke ordening dan nog zin? In consensusland staat de oplossing al in de regeringsverklaring: het groene poldermodel. Stelt u zich eens voor. Het Kamerlid KuifJe komt in consensusland en noemt de 'consensus vooraf een gevaar voor de democratie. Hij stelt de volksvertegenwoordiging voor een publieke ruimte, een plein, te creëren en alle belangengroepen en vertegenwoordigers van inwoners van de stadstaat Nederland bij· een te roepen voor een gesprek over de toekomst. Aan het plein staan een paar pu· blieke gebouwen: een Departement voor de Toekomst waar de deskundigen de trends en mogelijkheden aangeven, een Paleis van Volksvlijt met een galerij waar iedereen zijn plan mag uitstallen, een Vier Windstrekengebouw voor de regio's, een Klooster voor reflectie en bezinning, een Raadskamer voor de beraadslagingen tussen partijen die naar optimalisatie van de wederzijdse belangen zoeken, het Cultuurpark waar de fantasie geprikkeld wordt, een Markthal voor de onderhandelingen en tenslotte het Binnenhof als zetel van de Staten-Generaal. Op dit Plein 2030 wordt een twee jaar durend debat georganiseerd onder regie van de volksvertegenwoordiging. Het debat verloopt in rondes. Bij de eerste ronde geven volksvertegenwoordigers de deelnemers vier criteria mee: sociale rechtvaar· digheid, economische doelmatigheid, eco· logische duurzaamheid en culturele openheid. De eerste ronde vindt plaats in de galerij waar iedereen met een plan naar toe gekomen is om medestanders te vinden De tweede ronde vindt plaats in het vier Windstrekengebouw waar de regio's zich beraden op hun toekomst. Voor de derde ronde gaat hele gezelschap naar de Markt· hal om onderling afspraken te maken en coalities te sluiten voor toekomst. Daarna trekt men zich terug in het Klooster om nog eens diep na te denken over de vraag of wat in de onderhandelingen bereikt is ook overeenstemt met de waarden waar men voor staat. Tussen de rondes door vindt op het Binnenhof richtinggevende bi[· eenkomsten plaats waar de resultaten van de vorige ronde worden beoordeeld en toegevoegd aan het Programma van Eisen voor de Toekomst. Vanuit het Cultuurpark vinden permanent ordeverstorende inter- venties plaats waar veel mensen om moe· ten lachen, maar sommigen woedend om
worden. De deskundigen van het Departement voor de Toekomst ondersteunen de deelnemers in het bedenken van meer optimale oplossingen en dragen scenario's aan om de effecten te toetsen. In de Markthal wordt over de grote investeringen onderhandeld tussen investeerders en waarover men het eens wordt kan vast worden uitgevoerd. Aan het einde van de twee jaar komt voor de vierde maal de Staten-Generaal bijeen om antwoord te geven op de vraag: is dit het land waar wij willen wonen/ Vervolgens trekken zij de conclusies uit het debat in de vorm van een Programma van Eisen voor de Toekomst. Het resultaat is dynamisch: I. De voornaamste nationale investeringen waarover maatschappelijke partijen overeenstemming hebben bereikt (een nationale investeringsportefeuille); 2. Een contract met elke regio, zodat de wederzijdse verwachtingen zijn bepaald; 3. Zelfregulerende mechanismen om de vrijheid van de burger niet aan te tasten en de autonome ontwikkeling te sturen in de richting van kwaliteit (bijvoorbeeld heffingen op grondgebruik en meer speelruimte in bestemmingsplannen). \-let programma wordt aangeboden aan de regering als zijnde het toetsingskader van de volksvertegenwoordiging voor de concrete beslissingen die de minister de Kamer zullen voorleggen over de luchtvaart, het HSL-net, het waterbeheer, de verstedelijking en ga zo maar door. Het Plein wordt geveegd. De regering weet wat ze te doen staat. De Kamer gaat over tot de orde van de dag. )eroen Sans 1s adv1seur op het geb1ed van stadsontwikkeling HIJ 1s deelnemer aan het Metropol1tane Debat. een particulier 101tlat1e( voor een open discussie over de rUimteliJke ontw1kkelmg van Nederland
Mijn oude buurt was vroeger een ldassieke arbeiderswijk. Bewoond door mensen die vandaag de dag zouden worden ingedeeld in de categorie 'laaggeschoold'. De vaders werkten in een fabriek of bij Het Spoor, de moeders poetsten ijverig de ldeine etagewoningen, deden de was en probeerden hun kinderen met behulp van veellevertraan zo gezond mogelijk volwassen te krijgen. In onze straat woonde één ambtenaar, een man die het in de ogen van mijn ouders enorm had getroffen met zijn kantoorbaan bij De Gemeente. Hetgeen bevestigd werd doordat hij lange tijd de enige was met een autootje voor de deur. Verder leefde iedereen volgens hetzelfde patroon. De mannen vertrokken 's ochtends vroeg met een pakje brood naar het werk, hun echtgenotes verlieten zelden of nooit de buurt. Of het moest zijn om in een sjiekere wijk de boel te doen voor Een Mevrouw. In die tijd hoorde je nooit dat het funest was voor onze ontwikkeling in een buurt te wonen met louter laaggeschoolden. Zo nu en dan was er een gedreven onderwijzer die probeerde een paar arbeiderskinderen naar de mulo te krijgen, maar verder werden we met rust gelaten. Niemand maakte zich er druk over dat wij zowat de hele dag op straat rondhingen. Nu mijn oude buurt grotendeels wordt bewoond door Amsterdammers die geboren zijn in een land met veel zon vindt men het helemaal fout als een wijk gedomineerd wordt door mensen zonder middelbare schooldiploma. Zodra
beleidsmakers het over die buurt hebben beginnen ze zorgelijk te kijken en proberen ze zo politiek-correct mogelijk te zeggen dat de overwegend Turkse en Marokkaanse jongeren die er nu rondhangen voor galg en rad opgroeien omdat ze te veel met hun eigen soort optrekken. Kort samengevat zegt men dan dat de buurt een getto dreigt te worden; een woonoord voor (licht) getinte ongeletterden die hun allochtone armoede van generatie op generatie dreigen door te geven. En waar (ldeine) criminaliteit op de loer ligt. Een doemscenario waaraan bijna geen ontsnappen mogelijk is, tenzij de gedepriveerde jongere in kwestie over grote persoonlijke kwaliteiten beschikt. Om dit patroon te doorbreken heeft men bedacht dat niet alleen de buurt maar ook de arme bewoners er enorm van zouden opknappen als ze zo nu en dan in aanraking komen met mensen die het wat meer getroffen hebben in het leven. Als ze zien dat er stadgenoten bestaan met een geregeld leven en een goede baan gaan de arme allochtonen misschien vanzelf beter hun best doen zichzelf omhoog te werken, is het idee. Daarom probeert men zowat alle oude arbeiderswijken van Nederland te voorzien van een flinke injectie draagkrachtigen. Sociale Menging heet dat. En daar schijn je erg voor te moeten zijn. In mijn nieuwe buurt, die geheel volgens dat principe van Sociale Menging is opgezet, zie ik dagelijks wat daarvan komt. Van contact tussen Ons Soort Mensen en De Anderen is nauwelijks sprake. Het meest waarneembare verschil met de oude wijk is dat de zwartwerkster haar werkzaamheden niet meer in een ander stadsdeel verricht, maar wekelijks het huis van haar welgestelde overburen onder handen neemt.
Vereniging Milieudefensie en het IPP presenteren:
"Het Groene Poldermodel"
Marja Vuijsje
Een boek met bijdragen van onder andere: Lodewijk de Waal (FNV), Hans Blankert (VCO-NCW), Max van den Berg (Novib), Paul Nouwen (ANWB), W. Scholten (Havenbedrijf Rotterdam), Jan Vis (Raad van State), Hans van der Vlist (PvdA), Pa ui Rosenmöller (GL), Rem i Poppe (SP), Peter van Wijnen (CDA), Landelijk Overleg Betuweroute, Natuurmonumenten, Milieudefensie. Bel voor de voorinschrijving Milieudefensie: 020-6262620
de Helling- jaargang I I -nummer 4- winter I 998
19
I
!
!
i ,I
11
I:
I
~:
il ~~:
'I
iI' I
I
i.
I I
Saai, monotoon, lelijk: mopperen op de nieuwbouwwijk is in de mode. Toch herbergen veel wijken ook architectonische pareltjes. Wat is er mis met het nieuwe bouwen?
DE KUNST van het klagen Klazien Drummei
Architectuur en stedenbouw wakkeren collectieve klaagzin aan. Niemand kan zich aan architectuur onttrekken en niemand heeft het gevoel er invloed op uit te kunnen oefenen, althans, niet als het grootschalige projecten betreft. Pas op het moment dat resultaten voor iedereen zichtbaar worden, klinkt het startschot om Nederland onder de loep te nemen. Als mosterd na de maaltijd? Of in een poging erger te voorkomen? In afwachting van de evaluatie van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (Vinex) en de voorzet voor de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening (de zogenaamde 'houtskoolschets' van minister Pronk) groeit de belangstelling om in de media over de invulling van Nederland te bakkeleien. De een roept dat het te vol wordt, de ander vindt dat Nederland samenhang verliest en wanordelijk wordt, en weer een
ander ziet in architectonisch opzicht overal hetzelfde gebeuren. ledereen heeft vast wel een miniem beetje gelijk. Nederland, vooral de Randstad, is een infrastructurele kluwen, waarin elke ochtend en middag weer kilometerslange files verstrikt raken. De indruk dat Nederland vol is, is daarmee snel gewekt. En die indruk wordt bepaald niet weggenomen als de meeste uitbreidingswijken zich in de periferie van bestaande steden bevinden, want dit betekent alleen maar dat er nog meer mensen tegelijk via overvolle ringwegen hun weg naar de werkplek moeten banen. Vanuit de auto beziet de forens met lede ogen het veranderende landschap. De ene uitbreiding na de andere komt voorbij zonder dat de automobilist een seconde het idee heeft een nieuw gebied te betreden. Vanaf de snelweg lijken alle stadsuitbrei-
dingen op elkaar. Oude stadsranden en markante contouren verdwijnen achter een zee van rijtjeshuizen. Weg Ruysdae\, weg Vermeer. Nog even en alles klontert samen tot een grote suburbane soep. En dat terwijl het een uitgangspunt van de Yin· ex-uitbreidingen was om het (cu/tuur)/andschap te ontzien. Het schrikbeeld van een dichtgekoekte Randstad is aanleiding om vooral dit uit· gangspunt flink onder vuur te nemen. Het is tenslotte maar de vraag of het lanàsc\rap op lange termijn gebaat is bij compacte uit· breidingen tegen stadskernen aan. Al enige jaren wordt betoogd, bijvoorbeeld door landschapsarchitecten van bureau West 8 en B+B, dat Nederland het aan moet dur· ven om pontificaal in het landschap nieuwe stadjes te bouwen, die elk een groene buffer verlangen en dus op de lange termijn landschap sparen en niet opvreten. Maar wie zegt dat deze stadjes niet ook op àen duur ambitieuze gemeenten worden met kolonisatiedrang? Een veel fundamentelere conclusie is dat de bouwprogramma's, de verlanglijstjes van de opdrachtgever, en niet zozeer de architectonische invulling hiervan debet zijn aan de uniformering van stedenbou'N· kundige uitbreidingen. Eenmaal ontsnapt aan de snelweg blijk elke nieuwbouwwijk wel een architectonisch experiment te herbergen dat het bekijken en bewonen waard is. In het Amersfoortse Katten· broek staan bijvoorbeeld indrukwekkende woonblokken met glas overdekte binnen· plaatsen, waar water zachtjes klatert en exotische planten bloeien. In het Amster· damse Nieuw Sloten staan speelse stadsvilla's tussen appartementenblokken. Op het niveau van architectonische invulling valt wel degelijk iets te beleven, in elk ge·
Het gelaagde land; Bart Reuseren Marijn Schenk 10
de Helling -jaargang I I - nummer 4 - winter 1998
Het geloogde land; BartReuseren ManJn Schenk
val vele malen meer dan in een gemiddelde Franse, Italiaanse of Spaanse voorstad. En op de menging van koop- en huurwoningen valt ook weinig aan te merken. Maar hoe mooi en inventief de architect ook gebouwd heeft en hoe doordacht en thematisch de plattegrond van een wijk ook is, kennelijk kan dit alles de op een afstand waargenomen saaie eenvormigheid niet te verhullen.
KROEGEN De opheffing van de saaiheid ligt niet in het veroveren van het opdrachtgeverschap van particulieren, zoals architect Care/ Weeber ruim anderhalf jaar geleden bij wijze van provocatie voorstelde. De particulier zou zich in een liberaal klimaat moeten kunnen uitleven in wat hij noemt het 'wilde wonen'. Wie zegt dat particulieren zo wild zijn als Weeber vermoedt? Als iedereen het liefst het voorspelde vrijstaande huis wil met een tuin, dan levert dit plannetje op voorhand een pessimistisch beeld van de toekomst op. Bovendien is opdrachtgeverschap iets geheel anders dan het bouwen met behulp van kant en klare bouwonderdelen die naar believen in elkaar geschoven kunnen worden, zoals voorgesteld werd. Goed opdrachtgeverschap is een voorwaarde voor geslaagde architectuur en het vermogen om een dialoog met architecten en stedenbouwers te voeren is een voorwaarde voor goed opdrachtgeverschap. En een goed opdrachtgever discussieert niet alleen over esthetiek, maar ook over de infrastructuur, de beleving, het gebruik, de ecologie, en de omgeving. Oftewel, een goed opdrachtgever, of dit nu particulieren, gemeenteambtenaren of de directie van een bedrijf zijn, overstijgt het particuliere en zoekt naar de lange termijn potenties van architectonische ingrepen. En dat laatste lijkt vooralsnog te ontbreken bij de huidige uitbreidingswijken. Uit een analyse van twintig Vinex-lokaties (Buiten-gewone steden: parade van 20 Vinexlokaties) bleek dat de nabijheid van zowel
de stad als het landschap noch garantie biedt voor een stedelijk karakter, noch voor een groen karakter. De uitbreidingswijken hebben een te lage dichtheid om als stedelijk ervaren te worden en een te hoge dichtheid om voor groene villawijk door te gaan. Het zijn gewoon woonbuurten in het landschap, programmatisch dichtgetimmerd en dus inflexibel in het opnemen van veranderende woon- en werksituaties. Het gemiddelde programma bestaat uit wonen, wonen, wonen, groenvoorzieningen en recreatie, wat alles behalve stedelijkheid doet vermoeden. Op deze basis kan een uitbreidingswijk nooit een levendig stadsdeel worden, hoezeer de architect ook zijn best doet om de visuele kwaliteit te vergroten. Monoculturen zijn nu eenmaal geen kenmerk van stedelijk leven. Pas als er scholen, kroegen, winkels en kantoren kunnen verrijzen, is er sprake van beginnende stedelijkheid.
SOKKEN Een van de verworvenheden van de jaren zestig en zeventig is de zogenaamde inspraakcultuur, al zijn architecten en stedenbouwers er niet allemaal onverdeeld gelukkig mee dat hun plannen op het niveau van heggen, kleuren van stoeptegels en glurende buren besproken moeten worden. Los van de pietluttigheden kan een buurt ook verstandige dingen zeggen over het toekomstige gebruik van bijvoorbeeld een park of een wijk. Dus inspraakprocedures kunnen de architect en de opdrachtgever van zinnige informatie voorzien en daar komen wellicht betere plannen uit voort. Het is hoe dan ook beter betrokkenen op voorhand een kans te geven commentaar op bouwplannen te geven, dan achteraf van de sokken geblazen te worden door een storm van protest. Zolang architectuur op lokale schaal wordt bedreven, is er vaak een mogelijkheid er iets tegenin te brengen, met wisselend succes. Wat te doen als er op grote schaal plannen gesmeed worden? Dan worden debatten top down gevoerd, via specialis-
de Helling -jaargang I I - nummer 4 - winter 1998
tische commissies, belanghebbende partijen en vervolgens met het grote publiek in landelijke dag- en weekbladen. Maar voordat een radicaal plan de kranten haalt, daar besproken en van commentaar voorzien wordt, zijn de belangrijkste beslissingen meestal al lang en breed genomen. Voor journalisten en hun lezers blijft dan weinig anders over dan zich publiekelijk beklagen over de (mogelijke) resultaten van bouwplannen. Aan die vertraagde 'betrokkenheid' van het grote publiek wil het ministerie van VROM (Volkshuisvesting) nu schijnbaar iets doen. In de berichten over de komst van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening wordt eveneens een ruimere inspraakprocedure aangekondigd, om het draagvlak van de plannen te kunnen vergroten. Waar en hoe commentaar gegeven kan worden en door wie, blijft echter in het midden of wordt slechts in vage termen aangeduid. Wie zijn bijvoorbeeld de zogenaamde 'relevante groeperingen in de samenleving', waarover gesproken wordt? Het antwoord hierop hoeft niemand af te wachten. ledereen mag zich uitgenodigd voelen. De plannen hebben tenslotte betrekking op het Nederland van de toekomst, dus iedereen behoort tot de 'relevante groep'. Klagen is natuurlijk wel leuk op het moment dat het resultaat van een bouwexplosie vanuit de auto zichtbaar wordt, maar leuker is het om bijvoorbeeld thuis achter de computer te kruipen en op de digitale snelweg te zoeken naar de plekken waar commentaar gehoord en misschien wel beantwoord wordt.
I
I' i
'
I
I
I
:I
!
, I
Ktazien Brumme/1s kunsthistoricus en redacteur van de He/lmg
http://www.arch-lokaal.nl/main.html (De stichting Architectuur Lokaal is een onafhankelijk, landelijk informatie- en documentatiepunt voor architectuurbeleid in Nederland).
http://www.tm.gemnet.nl (De website van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten vertegenwoordigt een selectie van de informatie die via GemNet toegankelijk is. GemNet is het omvangrijke, gemeenschappelijke elektronische communicatienetwerk van de gemeenten).
http:/lwww.archined.nl/vinexonsite (Platform voor architectuurdiscussies).
11
GRO DPOLIIIEK In de jaren zeventig was het een heet hangijzer, nu
is springlevend
lijkt het onderwerp geheel van tafel. Ten onrechte, meent Egbert de Vries. Moderne politieke idealen in de ruimtelijke ordening kunnen alleen worden verwezenlijkt door grondpolitiek. Amsterdam bewijst dat.
door Egbert de Vries
In de zeventiende eeuw kocht Peter Stuyvesant, afkomstig uit Amsterdam, een stuk land op het eiland Manhattan, van de daar wonende indianen, voor een handvol kralen en andere snuisterijen. De grond werd ontgonnen, bouwklaar gemaakt en binnen korte tijd verrees een nieuwe stad, NieuwAmsterdam, met huizen, bedrijven, winkels en openbare gebouwen. De indianen waren hoogst verbaasd over de transactie, immers de grond was van iedereen en behoorde dus aan niemand. Vanuit hun traditie was het onmogelijk een prijs te bepalen voor een stuk grond. Peter Stuyvesant daarentegen meende dat door vraag en aanbod de prijs tot stand kwam, ook van een stuk grond. Wie nu, meer dan 350 jaar later, terugkeert naar de plek waar een standbeeld is
opgericht voor Peter Stuyvesant en de betrokken indianen (Battersey Park in New York), aanschouwt een omgeving waar de grondprijzen zeer hoog zijn en dus de bebouwing de hoogte ingegaan is. Toch zijn er, verscholen tussen de wolkenkrabbers, enkele straten met laagbouw, huizen van vier verdiepingen die kopieën zijn van de oorspronkelijke Nederlandse koloniale huizen en die samen met het originele stratenpatroon een indruk geven van het oude Nieuw-Amsterdam. Kennelijk heeft de New Yorkse politiek in een bebouwde omgeving die puur door het marktmechanisme tot stand gekomen is toch een beleid gevoerd om iets van de historie overeind te houden. Wie de afgelopen twintig jaar de Nederlandse politiek gevolgd heeft kan zich af-
vragen wat eigenlijk het beleid is geweest in zake de grondprijzen. Is er sprake van sturing door de overheid? Zijn er nog in· dianen onder ons of zijn we inmiddels alle· maal Peter Stuyvesants? Ik zeg niet voor niets 'de afgelopen twintig jaar': het is namelijk 22 jaar geleden dat het kabinet Den Uyl viel op onder andere de grondpolitiek. De confessionelen waren het niet eens met de sociaal-democratische wens van een geleide grondpolitiek met meer sturingsmogelijkheden voor de overheid. Dat stond en staat nog steeds in het beginselprogram van de PvdA. Merkwaardiger dan de felle discussie in de jaren zeventig is het feit dat het hele onderwerp nu van de tafel lijkt te zijn. Het nieuwe ontwerp voor een beginselpro· gramma voor de PvdA (rapport Witteveen) rept met geen woord over grondpolitiek. Heeft de sociaal-democratie zich neergelegd bij de tucht van de markt op dit vlak? Niet in Amsterdam.
KUNSTENAARS In Amsterdam is een geleide grondpolitiek alom geaccepteerd en richt de discussie zich alleen op uitvoeringskwesties. \-\et Amsterdamse model iaat zich eenvoudig uiteenzetten en is grosso modo al vele decennia hetzelfde, ontwikkeld door de sociaal-democratische wethouders die sind1 de jaren twintig de stad inrichtten. Het gaat hierbij om drie zaken: een functionele grondpolitiek, gedifferentieerd prijsbeleid en gronduitgifte in erfpacht. Zowel Peter Stuyvesant als de indianen hebben er hun plaats in gevonden. Functionele grondpolitiek houdt in dat de stad volgens strakke principes wordt ingedeeld. De functie die een stuk grond krijgt Het geloogde land; BartReuseren MariJn Schenk ll
de Helling -jaargang I I - nummer 4 - winter 1998
t
t-..
I
----
Ii
Het geloogde land; Bart Reuseren ManJn Schenk wordt door de gemeenteraad bepaald, waarbij behalve plek voor bedrijven en woningen in de marktsector ook ruimte gemaakt wordt voor sociale woningbouw en sociale en culturele voorzieningen. Moderne politieke idealen zoals menging in wijken (wonen en werken in een wijk, dure en goedkope huizen) en de wens om voorzieningen op mooie en goed-ontsloten plekken te realiseren kunnen alleen worden verwezenlijkt met een functionele grondpolitiek. Daarom kan Amsterdam de nieuwe openbare bibliotheek bouwen naast het centraal station (op het Oosterdokseiland). Daarom kunnen aan de andere kant van het station (op Westerdokseiland) zowel dure kantoren en dure huizen verrijzen als ook sociale woningbouw en goedkope bedrijfsruimte voor beginnende kunstenaars en andere ondernemers. Een gedifferentieerd prijsbeleid is noodzakelijk om een prettige stad te houden. Er moet verschil bestaan tussen de grondprijs voor sociale woningbouw en de prijs voor bouwen in de marktsector. De grondprijs voor bedrijven volgt meer de marktprijs, bij de vaststelling wordt gekeken naar de prijzen in concurrerende gemeenten en naar de ligging van de lokatie. Toch kan de gemeente ook hier sturen. Op de meest gewilde lokaties worden winsten geboekt die voor de grondexploitatie van verliesgevende lokaties gebruikt kan worden. Verder kan bepaalde bedrijvigheid (denk weer aan de starters) worden gestimuleerd met lagere prijzen. Op de heftig conjunctuurgevoelige kantorenmarkt moet de gemeente een anti-cyclisch beleid voeren. Het laatste element van het Amsterdamse grondbeleid is het erfpachtstelsel. Vrijwel alle grond wordt sinds het begin van deze eeuw uitgegeven in erfpacht. Dat betekent dat de grond eigendom blijft van de gemeente doch in langdurige erfpacht is van degene die het erfpachtrecht koopt. Jaarlii\<.> wordt een bedrag betaald voor het gebruik (de canon) welke afhankelijk is van de waarde van de woning of het bedrijf. Erfpacht is dus een vorm van belasting en de erfpachtinkomsten vloeien terug naar de algemene dienst zodat het gemeentebestuur die kan aanwenden voor de maatschappelijke uitgaven die de stad moet doen. Grond is een schaars goed en in dat opzicht is het normaal dat gebruik van grond belast is. Je zou zeggen dat elders in Nederland toch dezelfde situatie aanwezig is. Nederland is vol, hoe vaak hoor je dat niet tegenwoordig? Het startpunt voor een nieuwe discussie over grondpolitiek, zou ik zo denken.
rl, i ;
Het idee van grondpolitiek klinkt misschien ouderwets maar het is springlevend. Sterker nog, ieder jaar wordt het Amsterdamse beleid vernieuwd en gemoderniseerd. Een paar voorbeelden. Binnenkort komt Amsterdam met erfpacht op het water: woonbooteigenaren gaan in de toekomst betalen voor hun aanspraak op het Amsterdamse water. Dit zal op den duur een zegen zijn voor de inrichting en ordening van kades en havens. Verder valt de denken aan optimalisering van het grondgebruik voor bedrijven en kantoren. Hier valt nog een wereld te winnen en de grondprijs is hiervoor waarschijnlijk een belangrijk middel. Tenslotte wil ik wijzen op de immer toenemende parkeerdruk. Ook hier kan grondpolitiek een instrument zijn. Een
de Helling -jaargang I I - nummer 4 - winter I 998
voorbeeld is de ontwikkeling in Zuid-oost rond stadion ArenA. Daar worden nieuwe kantoren en winkels gerealiseerd in hoogbouw, naast woningen en uitgaansgelegenheden zoals een pophal en een bioscoop. Alle parkeerdruk wordt in parkeergarages opgevangen om blik op straat te vermijden. Door samenwerking, onder de regie van het grondbedrijf, zijn de parkeergarages overdag beschikbaar voor de kantoren en 's avonds voor het uitgaanspubliek. Dergelijke voorbeelden tonen aan dat de stad van de toekomst overheidssturing via grondbeleid absoluut nodig heeft. Egbert de Vries is PvdA-gemeenteroods/rd in Amsterdam
23
.
•
Rotterdam is een stad van vele
IS
werelden, een stad ook die altijd in aanbouw is. Nu wordt
NOOIT af
Rotterdam cultureel vertimmerd: in het jaar 200 I is ze het culturele centrum van Europa. Een dubbelinterview over een producerende stad. Annet Lekkerkerker en Maarten van Poelgeest
Het gaat goed met Rotterdam. De stad krijgt in de ogen van buitenstaanders steeds meer reliëf. Met het Nederlands Architectuur Instituut, Hotel New York, de nieuwe Erasmusbrug, de Kop van Zuid en het nieuwe Schouwburgplein is Rotterdam allang niet meer alleen de Haven of de Werkstad van Nederland. Dat zal, als alles goed gaat, in 200 I nog eens extra duidelijk worden: Rotterdam is dan een jaar lang de culturele hoofdstad van Europa. Wat betekent dit voor de stad? En wat heeft Rotterdam Europa te bieden? In het oude statige stadhuis aan de Coolsingel, een van de weinige gebouwen in het centrum dat de oorlog overleefd heeft, leggen we deze vragen voor aan Bert van Meggelen, de intendant Culturele Hoofdstad 200 I, en Herman Meijer, de Groenlinkse wethouder Stadsvernieuing, Volkshuisvesting, co14
ordinatie Grote Stedenbeleid en Sociale Vernieuwing. Bert van Meggelen: 'Een aantal dingen zijn belangrijk om in zo'n festivaljaar aan bod te laten komen: het feit dat Rotterdam leeft van de immigratie, dat het een stad is die weer opgebouwd is na een bombardement, en uiteraard dat het een havenstad is. Het programma moet wortelen in de identiteit die de stad heeft én die ze zich kan verwerven. Je kunt veel van Rotterdam zeggen, maar het is geen stad is die zichzelf ooit als af beschouwd. Dat rusteloze zit er perse in. De ieus "Rotterdam heeft het" is ondenkbaar. Het moet geen festival worden dat slechts uit vuurwerk bestaat en dat na de knal het licht dooft. Het moet energie los maken voor wat daarna komt, het moet niet alleen prachtige programma's parachuteren
de Helling- jaargang 11 -nummer 4 - winter 1998
maar de bestaande culturele instellingen stimuleren. We gaan dat doen door vragen te stellen: over de geschiedenis, de erna· tionaliteit, de aardigheid, de smerigheid van Rotterdam. Die vragen wil ik cultureel la· ten bewerken, zodanige dat een diversiteit aan publieksgroepen elkaar gaan ontmoe· ten. Als inspiratiebron heb ik het boek Onzichtbare Steden van ltalo Calvino. Een ingrijpend en leuk boek dat bestaat uit SS vertellingen van Marco Polo aan Kubla Kahn over SS steden. De suggestie is dat de vertellingen misschien wel allemaal gaan over dezelfde stad. Dat is ons motto: Rot· terdam is vele 'steden'. Het is de reden waarom ik Rotterdam een van leukste ste· den van Nederland vind. Amsterdam is een leuk dorp om af en toe naar toe te gaan, maar in Rotterdam kan je echt van de ene
I
Rotterdam is de stad van wereld in de andere stappen. Op het ogende reiziger. blik heb ik al 27 'werelden' geteld, en die worden de thema's voor het festival. Ik wil het liefste zo min mogelijk voorstellingen inkopen. Veel voorgaande Culturele Hoofdsteden proberen even het belangrijkste podium van de Europese cultuur te zijn en halen vervolgens de belangrijkste voorstellingen van elders. Dat wil ik dus niet, al zal ik een enkele concessie moeten doen. We willen laten zien dat Rotterdam een producerende stad is.' Herman Meijer: 'Waar ik erg naar verlang is de stad weer te zien als bewoner. Ik word nu nooit meer verrast als ergens gebouwd wordt, want ik heb het al een keer voorbij zien komen. Wat dat betreft zou ik dus weer een gewone Rotterdammer willen zijn. Een vriendelijke oude man die op een bankje zit en een beetje scharrelt door de stad. Het opvallende van deze stad is dat de inwoners niet alleen beschouwd worden als arbeidskracht of staatsburger, maar ook als iemand die met trots over zichzelf kan praten. Over de dingen die hem of haar als persoon bijzonder maakt. Door de instroom van vele culturen heb je hier te maken hebt met een botsing tussen mensen met een hoge mate van collectief bewustzijn, die binnenkomen in een maatschappij waar je het in hoge mate van individuele trots moet hebben. De spanning is maar op een manier weg te nemen: mensen moeten hun individuele trots kunnen ontlenen aan hun hoge mate van collectief bewustzijn. Dat is lastig, politieke groeperingen gaan of uit van individuele autonomie, of van collectiviteitsopvattingen. Denken over dit vraagstuk is een belangrijke opgave wil je ook op lange termijn een stedelijke cultuur hebben. GOEDE GRAPPEN De huidige samenleving heeft iets heel destructiefs. Mensen worden in een rol gedrukt van consument of arbeidskracht en worden daarbij heel weinig aangesproken op hun creatieve vermogens. Als we geen maatschappij van robots willen worden is dat niet goed. We willen toch geen samenleving waarin agressie nog de enige uitingsvorm is die mensen hebben. Als je een levende, sprankelende stad wilt, dan moet je iets doen met de meegebrachte identiteit van de verschillende gemeenschappen. Dan moet je de mogelijkheid bieden deze identiteit tot uitdrukking te brengen, ook cultureel. De aanpak van de Culturele Hoofdstad om veel verschillende publieksgroepen te bedienen en een podium te geven, sluit hier bij aan. Mijn vriend is Marokkaan. Daardoor zie ik de stad ook wel eens door Marokkaanse
ogen. De Marokkanen hebben in zekere zin een ruimer gebruik van de stad. Het verschil bijvoorbeeld tussen de linker en rechter Maasoever is voor hen niet zo van belang. Familie en bekenden zitten redelijk verdeeld over de stad. Terwijl autochtone Rotterdammers, bijvoorbeeld uit het Oude Noorden, bijna nooit de rivier oversteken. Op hun beurt delen veel oudere Marokkanen hun leven voornamelijk met andere Marokkanen. Maar je hebt ook jonge Marokkanen, bijvoorbeeld die zijn opgeleid in het sociaal maatschappelijk werk, die een grotere kring hebben waarin veel verschillende rationaliteiten voorkomen. Zij hebben een kijk op de omringende wereld die vol zit met prettige relativeringen en goede grappen over Nederlanders. Dat heeft iets kosmopolitisch, wat ik van huis uit mis en waar ik dan ook jaloers op ben. Zo zou ik ook wel in deze stad willen zitten.' Van Meggelen: 'Autochtone Rotterdammers kennen hun eigen stad slecht. In de haven bijvoorbeeld komt de Rotterdammer die er niet werkt zelden. Ik ben absoluut gefascineerd door de schaal van de haven, en dan bedoel ik de haven tot en met de Maasvlakte. Bij de windkering van Maarten Struis moet ooit nog eens een opera opgevoerd moet worden, vind ik. De haven is begonnen als onderdeel van de stad en is weggewandeld naar het westen. De vraag is nu wat je kan doen met die oude havengebieden, meer dan er alleen keurige woonwijken van maken. Ik pleit er voor om dat sprookjesachtige architectuurgebied dat de haven is, te gebruiken als attractie. Door 'industrieel toerisme' te stimuleren kan je proberen van de haven weer een openbare ruimte te maken. Mensen vinden het prachtig om bijvoorbeeld een chemische fabriek te bezoeken. Het is fantastisch om te zien wat daar gebeurt. De meeste culturele hoofdsteden tot nu toe zijn vanzelfsprekende toeristische trekpleisters en vakantiebestemmingen: Barcelona, Kopenhagen, Stockholm, Lissabon. Rotterdam is geen mooie stad. Naar Rotterdam ga je niet op vakantie. De toerist gaat naar Amsterdam. Ik vind dat niet goed, maar het is wel zo. Rotterdam heeft iets anders. Het is de stad van de reiziger en dat is wat anders dan een toerist. Het festival gaat programma's brengen die reizigers aantrekken. Wie moderne architectuur wil zien, moet reizen en kan Rotterdam niet overslaan. Maar als je in Rotterdam een tocht langs de belangrijke moderne architectuur wilt maken kost dat te veel moeite. Het Van Nelle-gebouw, een
de Helling- jaargang /I -nummer 4 - winter 1998
van de belangrijkste monumenten van de industriële architectuur van deze eeuw, is praktisch onvindbaar. Na 200 I moet iedereen al die prachtige gebouwen die door de stad verspreid liggen kunnen vinden. VIOOL Maar Rotterdam is meer dan een stad met industrieel erfgoed. Het is ook museum van de volkshuisvesting. In 200 I bestaat de woningwet I00 jaar. Ik wil van Rotterdam een museum van de volkshuisvesting maken. Ik selecteer een aantal woningcomplexen die een voorbeeld zijn voor een bepaald decennium. Die ontruim ik. De bewoners gaan voor een tijdje in een hotel wonen. Zo maak ik een route door de stad met te bezichtigen woningcomplexen die een beeld geven van I00 jaar volkshuisvesting. Meijer: Onze mentaliteit- 'er is nooit iets af- vraagt steeds iets om naar te streven. Door de Culturele Hoofdstad wordt dat streven nu eens gericht op iets anders dan grootschalige fysieke infrastructuur. Door de programmering van de Culturele Hoofdstad, in De Doelen, de Schouwburg en de buurthuizen, moet er iets blijvend veranderen. Een culturele infrastructuur van centra die nieuwe publieksgroepen gevonden hebben en omgekeerd. De Culturele Hoofdstad is een grootschalige aanmoediging om te laten zien wat Rotterdam kan. We hebben in Rotterdam al vele malen de wederopbouw afgesloten. Met de Culturele Hoofdstad markeren we de culturele wederopbouw.' Van Meggelen: 'Barcelona had de Olympische Spelen en heeft de Spelen aangegrepen voor grote culturele en infrastructurele werken. Er is een verband tussen evenementen en structurele verbeteringen. Zo zou ik heel graag een ruimte willen creëren waar een diversiteit aan publiek elkaar tegen het lijf loopt. Dat publiekscentrum moet na 200 I een culturele functie behouden. Ik wil die ruimte het liefst op de plek van de voormalige centrale discotheek, naast de Pauluskerk. Daar stuitten tenminste drie soorten mensen op elkaar. De nette mensen van het schouwburgplein, de lieve jongedames die in het nieuwe conservatorium dat ernaast ligt viool leren spelen en de grappenmakers van Nighttown. Na afloop van de Culturele Hoofdstad wordt het centrum een soort Raza zoals dat in Utrecht bestaat: een professioneel, multicultureel podium. Als het me lukt om dat achter te laten, dan mag de rest mislukken, dan is voor mij de Culturele Hoofdstad al geslaagd.'
I
I
. . :1
:I
I 11
I 1
1
:1111:11
:•.
I
I'
'~I
ti
~:
Annet Lekkerkerker en Moorten van Poelgeest ZIJn redacteuren van de Hefl1ng
lS
De
GRO
De winst van mei is voor Groenlinks een goede
'Dc 0
uitgangspositie voor een
E
(l)
!èJ 0 0
daadwerkelijke doorbraak.
\J
Zo'n sprong voorwaaarts vereist echter inhoudelijk en organisatorische vernieuwing. De partij moet zich richten op postmateriële thema's, en moet een open huis worden voor discussies over 'nieuwe verhalen'.
Jos van der Lans
Even zag het er niet goed uit. De TweedeKamer-verkiezingen waren nog zo'n twee weken weg en in de polls stond GroenLinks op zo'n vijftien zetels. Een rampzalig vooruitzicht. Natuurlijk, wat GroenLinks nodig had, was een duidelijke electorale sprong voorwaarts. Maar met een verdriedubbeling van het zetelaantal zou de partij buiten haar oevers zijn getreden. Plotsklaps zouden Rosenmöller en de zijnen gedwongen worden zichzelf als machtsfactor van betekenis te gaan zien. De verleiding zou onweerstaanbaar zijn om grote woorden als 'regeringsdeelname' in de mond te nemen. Groenlinks zou zich gaan gedragen alsof ze zich met de Grote Jongens uit de politiek zou kunnen meten. Zo'n verkiezingsoverwinning was de kiem geweest van een onvermijdelijk daarop volgende verkiezingsnederlaag. GroenLinks zou zichzelf hebben opgeblazen, doordat ze in ideologisch, bestuurlijk en intellectueel opzicht onvoldoende ervaring en kwaliteit in huis heeft om de verworven positie te consolideren. Gelukkig hebben de kiezers - in hun onmetelijke wijsheid dat Groenlinks niet aangedaan en de partij met elf zetels (hoewel nog steeds aan de ruime kant) in een goede uitgangspositie 26
gebracht om de komende jaren een infrastructuur op te bouwen die de basis moet vormen voor een daadwerkelijke doorbraak naar een standvastige positie in het Nederlandse politieke landschap waar niemand meer omheen kan. Een realistische lange-termijndoelstelling voor Groenlinks is het streven om I0 tot 20 procent van het kiezersbestand op een duurzame wijze aan zich binden; dat betekent voor de periode 2002 tot 20 I0 bij Tweede-Kamerverkiezingen tussen de I 5 en 25 zetels. Alleen als duidelijk is dat Groenlinks structureel voor zo'n stabiele aanhang staat, is de partij voor andere politieke formaties aantrekkelijk om een coalitie mee aan te gaan. De vraag is vervolgens met welk politiek profiel GroenLinks zo'n stabiele basis in het electorale bestand kan bereiken. Het ideologisch landschap wordt momenteel gevormd door een viertal stromingen, die - naar goed Nederlands gebruik vloeiend in elkaar overgaan: I. De meest uitgesproken stroming is de liberaal-materialistische stroming; met marktwerking als absoluut totem en een controlerende en 'afstandelijke' overheid. Het economisch leven (geld) is in deze
de Helling -jaargang 11 -nummer 4 - winter 1998
stroming maatgevend voor het maatschap· pelijk leven, individualisering is de culture· Ie pendant van de voortgaande economi· sering. Deze stroming is sterk internatio· naai georiënteerd (globalisering, 7x24uurseconomie, integratie markten). 3.De tweede stroming is sociaal-materialistisch: van oudsher de mainstream in de Nederlandse verhoudingen. De economie is weliswaar de motor van de maatschap· pelijke ontwikkeling, maar deze moet (door de overheid) sociaal in goede banen worden geleid. Het gelijkheidsdenken is hier maatgevend voor het maatschappelijk denken, mensen mogen best veel verdie· nen, maar het moet niet de spuigaten uit· lopen. Deze stroming is in sociaal opzicht internationaal georiënteerd, maar in economisch opzicht nationaal. 3. De derde stroming is de klassiek christelijke stroming. In grote lijnen valt deze qua wereldbeeld samen met de tweede stroming, zij het dat er een christelijke inspiratie overheen gelegd wordt en zij het dat de aanhangers behoedzamer zijn in het omarmen van moderne waarden. Deze stroming is duidelijk uit haar verband ge· slagen en valt uiteen in een moreel con· servatieve richting (anti-modernistisch) en
'1\·
I
-
rE moreel-zoekende richting (nieuwe vormen zoeken voor oude christelijke deugden). In politiek opzicht staat deze stroming- de teloorgang van het CDA bewijst dat nadrukkelijk - voor een verlopend tij. Deels verzet zij zich tegen de 7 x 24 uurseconomie (bisschoppen), deels schurkt het aan tegen een economisch liberalisme (De Hoop Scheffer). De electorale aanhang is in potentieel opzicht niet onaanzienlijk, maar zoekt steeds nadrukkelijker een ander onderkomen. 4. De vierde stroming is te omschrijven als post-materialistisch. Internationaal onderzoek heeft laten zien dat Nederland in vergelijking met andere westerse landen op deze dimensie het hoogst scoort. Dat neemt niet weg, dat het de minst duidelijk uitgekristalliseerde stroming in ons ideologische landschap is. Dat komt omdat zij in tegenstelling tot de voorgaande stromingen niet door een politieke formatie is gekanaliseerd. Zij beschikt daardoor niet over een duidelijk politiek verleden. Veelal borrelt zij onder de oppervlakte en uit zij zich als een groeiende onderstroom die in de politieke realiteit door de andere stromen buiten het zicht wordt gehouden. EMOTIES De postmaterialistische stroming wordt gevormd door een nog niet duidelijk uitgekristalliseerd amalgaam van mensen die veelal niet langer gekweld door materiële zorgen- op zoek zijn naar de kwaliteit van het bestaan. Aan de ene kant omarmen deze mensen tal van moderne waarden (zelfontplooiing, gelijkwaardigheid, individualiteit), maar tegelijkertijd of wellicht zelfs juist daardoor is er een gedeeld besef dat de kwaliteit van hun levens niet louter door economische waarden gedicteerd kan worden. Voor hen is duidelijk dat op tal van terreinen (individueel, maatschappelijk, cultureel, milieu) de economische dynamiek niet zaligmakend is, zelfs bedreigend. Zij zoeken daarom (oftonen zich op zijn minst ervoor gevoelig) naar andere bestaansinhouden, individueel en collectief. Natuurgevoel (nieuwe natuur), een schoon milieu begint bij jezelf, nieuwe zingevingsvisies, interesse voor cultuur en verbeelding, gelijkwaardigheid tussen de seksen, voorkeur voor deeltijdwerk zijn enkele losse elementen van deze nieuwe, overigens zeer geïndividualiseerde levenshouding, die geen vaste overtuigingen of dogma's aanneemt maar juist in hoge mate vlottend en veranderlijk blijft. Men is uitgekeken op de oude verhalen van het verleden (vandaar ook het wantrouwen tegen de politiek) en staat in hoge mate open voor tot de verbeelding sprekende verhalen over het nieuwe en het onzekere.
De oude zuilen en links-rechts ordeningen die gedurende het grootste deel van de twintigste eeuw het Nederlandse mentale landschap verkavelden, zijn in deze vier stromingen min of meer opgelost. Natuurlijk is het duidelijk dat de aanhang van de VVD vooral in de eerste stroming te vinden is, de achterban van de PvdA in de tweede vertoeft en het CDA de derde stroming vertegenwoordigt. Kenmerkend (en verwarrend) is echter dat deze stromingen zich allang niet meer tot deze politieke formaties laten reduceren en er al helemaal niet meer mee samenvallen. Zo heeft het neoliberalisme zich in alle stromingen gemengd, zoals overigens ook het postmaterialisme in al deze stromingen aan de orde is. Vrijwel elke politieke formatie is op zoek naar formuleringen waarmee ze zich op deze nieuwe kiezersmarkt kan profileren. Door al deze vermengingen kon Paars ook ontstaan, omdat in de publieke opinie de overlap tussen de eerste twee stromingen steeds groter geworden was. De 20ste eeuw was de eeuw van de strijd om de verdeling van het materiële welvaart, een strijd die in hoge mate gedomineerd werd door de politieke confrontatie tussen de eerste en de tweede stroming, tussen kapitaal en arbeid. In de 21 ste eeuw, zo melden vrijwel alle toekomstvorsers in koor, staat ons een andere strijd te wachten; de strijd om het immateriële welzijn. Een strijd die in vergelijking met de twintigste eeuw veel minder om collectieve afspraken en zekerheden gaat en veel meer om individuele arrangementen. Deze verandering in mentaliteit harmonieert met belangrijke economische verschuivingen. Meer en meer verandert Nederland in een kennis- en dienstverleningseconomie. Momenteel is al zestig procent van de beroepsbevolking werkzaam in sectoren die hier onder te rangschikken zijn. Wat mensen in die sectoren te gelde maken zijn niet langer ambachtelijke vaardigheden, of gespecialiseerde beroepskennis, maar vooral sociale en emotionele vaardigheden. Lees de personeelsadvertenties er maar op na: in toenemende mate - en op alle niveaus - worden mensen gevraagd die 'creatief zijn, die 'kunnen communiceren', die 'in zijn voor een uitdaging', die 'bereid zijn tot samenwerking'. Wat op de arbeidsmarkt telt, is niet louter wat (opleiding, ervaring) je te bieden hebt, maar vooral wie je bent, hoe je jezelf presenteert, wat voor persoonlijkheid je bent. Niet voor niets staan alle managementbladen vol met artikelen over 'emotionele intelligentie' en worden er heuse testen op de markt gebracht om dat te meten. Dat staat voor een emotionali-
de Helling -jaargang I I - nummer 4 - winter 1998
sering van de betrekkingen binnen arbeidsorganisaties, waarin flexibiliteit, samenwerking, teamgeest, klantvriendelijkheid, engagement steeds belangrijker zijn geworden. Dat is niet louter een behoefte van de Grote Bazen, maar vooral ook iets wat mensen zelf zoeken. Arbeid is sinds de culturele revolutie van de jaren zestig allang niet meer louter een middel van bestaan, maar voor de overgrote meerderheid van de Nederlanders het belangrijkste middel tot zelfontplooiing. De emotionalisering van de arbeidsmarkt is niet alleen functioneel voor de ontwikkeling van de economie, maar staat zodoende ook in een voortdurende wisselwerking met alle andere aspecten van het bestaan. De grenzen daartussen vervagen, de overgangen zijn vloeiend. De vraag 'wie ben ik en wat wil ik?', die een geflexibiliseerde economie oproept, is immers niet in strikt economische termen te beantwoorden, maar strekt zich uit tot de omgang met anderen, tot intieme betrekkingen, tot in het huishouden. In die zin is de groei van de postmaterialistische stroming niet zozeer een gevolg van onvrede met het economisch bestaan (dat is een typisch ouderwetse verklaring), maar wordt juist door de economische ontwikkelingen en de neerslag daarvan binnen arbeidsorganisaties veroorzaakt en op gang gebracht. En aangezien die ontwikkelingen zich nog in volle hevigheid zullen doorzetten, zal ook de postmaterialistische gevoeligheden de komende decennia alleen maar in kracht toenemen.
I I
~
I
11
:.I
'I
'I lil ~.
rr
Jr I
I I
:~)
I ~~:
·~·
f~:
~jI : ~I
.,, I !
11
I: I
il'
t'
t~ !
I ;,
ONGELEIDE PROJECTIELEN GroenLinks kan daar wel bij varen. De partij kan in het politiserende veld van het postmaterialisme een duidelijke positie verwerven, omdat zij vanuit haar achtergrond en geschiedenis juist op dit terrein ook wat te bieden heeft. Nu al rekruteert GroenLinks haar aanhang voor een groot deel uit dit postmaterialistische reservoir. Mensen die GroenLinks stemmen of er anderszins affiniteit mee tonen (GroenLinks als tweede voorkeur hebben, bijvoorbeeld) zijn (doorgaans goed opgeleide) mensen die vinden dat de kwaliteitsaspecten van het bestaan zwaarder wegen dat de kwantiteitsaspecten. De uitgangspositie van GroenLinks lijkt dus niet slechts. De partij vist in een vijver die alleen maar groter en voller zal worden. Maar bij nauwkeuriger beschouwing blijkt dat toch een te gemakkelijke waarneming. Wie 'het politieke bedrijf GroenLinks aan een nadere inspectie onderwerpt, ziet dat er eigenlijk weinig is dat de partij ook tot een vast politiek onderkomen maakt voor het groeiende postmateriële sentiment.
;·I
f•
tI•
I
I
17
Politiek moet meer gaan over zaken waar mensen In de eerste plaats functioneert Groenzich zorgen over maken: opvoeding, Links nog hoofdzakelijk als een klassieke seksualisering van de cultuur, geweld, normen politieke massapartij, waarvan het model zich in de loop van de twintigste eeuw heeft ontwikkeld. Dat is een partij waarvan en waarden. Thema's die GroenLinkers te de leden zich organiseren in afdelingen, die van onderop een partijorganisatie vormen gemakkelijk rechts laten liggen. die uitmondt in een landelijk partijbestuur. Uit dat geheel rekruteert de partij vertegenwoordigers voor het openbaar bestuur op lokaal, provinciaal en landelijk niveau, die daar stem geven aan verkiezingsprogramma's en indien mogelijk op het bestuurspluche plaats nemen. Dat model heeft de afgelopen decennia twee grote schokken te verwerken gekregen. De eerste is de massale vlucht van politiek geïnteresseerden uit de klassieke politieke partijen; minder dan drie procent van de bevolking voelt zich nog geroepen lid te worden en dit percentage loopt nog steeds terug. Een zeer klein deel van deze leden wil zich nog maar actief inzetten, waardoor de rekruteringsfunctie van de partijen is uitgehold. Zeker op lokaal niveau zijn inmiddels veel politici die uit deze partijen naar voren treden ongeleide projectielen geworden. De tweede - overigens daar nauw mee verband houdende- schok is de totale medialisering van de politiek, waardoor het mogelijk was politiek op basis van personen en zonder partijen te gaan bedrijven. Alle partijen hebben in gelijke mate deze schokken te verwerken gekregen, maar geen één heeft uit deze teloorgang van het klassieke organisatiemodel duidelijke conclusies getrokken. Zij propageren wel allerlei herstelwerkzaamheden voor het functioneren van het openbaar bestuur (referenda, interactieve beleidsvorming, gekozen burgemeesters, noem maar op), maar voor hun eigen organisatie durven de partijen nauwelijks conclusies te trekken. Her en der wordt meer openheid in het debat geprobeerd (de Rottenberg-aanpak), veel partijen rekruteren hun vertegenwoordigers voor een klein deel inmiddels buiten de bestaande partijstructuur, Groenlinks hield een ledenreferendum over de lijsttrekker (eens maar nooit weer), maar de structuur zelf staat nog steeds bij alle partijen onberoerd overeind. Dat betekent dat in alle partijen elk jaar het verschil tussen de binnenkring en de buitenwereld toeneemt en dat de enkeling die ooit eens de oversteek maakt meteen voor drie werkgroepen en vier bestuurszetels wordt gevraagd. Juist omdat de 'postmaterialisten' voorop lopen in de afkeer van het traditioneel politieke leven, is er sprake van een groeiende kloof tussen Groenlinks als politiek bedrijf en haar potentiële achterban. De 18
vraag welke moderne communicatie- en organisatievormen Groenlinks moet ontwikkelen om een binding tot stand te brengen met haar achterban wordt binnen de partij onvoldoende gesteld. Het probleem wordt op zijn best wel gezien, maar niemand durft de consequenties daarvan scherp op een rijtje te zetten. De partij blijft roeien met de riemen die zij historisch ter beschikking heeft, terwijl de stroom opdroogt en het water inmiddels langs heel andere kanalen een weg naar beneden heeft gevonden. Volharden in die houding draagt het risico in zich dat Groenlinks zich op termijn van haar (potentiële) achterban vervreemdt.
VERLEGENHEID De tweede tekortkoming van Groenlinks is haar inhoudelijke profiel. Wie het politieke klimaat in de partij analyseert en haar (voornamelijk parlementaire) gezicht onder de loep legt, moet constateren dat als we even teruggrijpen naar de indeling in vier stromen - de partij zich voornamelijk presenteert als de radicale vleugel van de tweede stroming. Groenlinks als buitenvleugel van de sociaal-democratie: rechtvaardiger, duurzamer, socialer. Kwaliteitsoppositie (overigens een prachtige term) is in de praktijk toch vooral de PvdA een spiegel voorhouden. Groenlinks als sociaal- en milieugeweten van een te compromisgezinde, te hecht aan het regeringspiuche vastgebakken PvdA; dát is het politieke profiel van Groenlinks, zoals dat met name uitgedragen wordt door de TweedeKamerfractie. Dat profiel is ontoereikend om een duurzame electorale positie te verwerven. Groenlinks moet meer een eigen gezicht krijgen. Daarvoor moet de partij de ideologische postmaterialistische stroming in stijl, visie, presentatie en gedachtegoed veel eigenstandiger aanspreken. Dan kan het niet alleen gaan over de Nabestaandenwet en over Schiphol, hoe belangrijk deze kwesties verder ook zijn, maar gaat het ook over al die maatschappelijke kwesties die niet in Den Haag op de agenda staan of waar binnen het klassieke politieke organisatiedenken zelfs een ernstige verlegenheid over bestaat. Je zou kunnen zeggen dat de emotionalise-
de Helling- jaargang 11 - nummer 4 - winter 1998
ring van de economie zou moeten reflec· teren in een emotionalisering van het politieke bedrijf en de politieke 'inhouden' die dit bedrijf (zeg maar als haar producten) naar buiten brengt. Het gaat om zaken waar mensen zich zorgen om maken: onzekerheden op het terrein van de opvoeding, aarzelingen over de seksualisering van de cultuur, zorgen over geweld en openbare ruimte, discussies over normen en waarden, om maar willekeurig wat zijstraten te noemen. Allemaal thema's die Groenlinksers thans al te gemakkelijk rechts laten liggen. Die afwezigheid kan een serieuze politieke partij zich niet langer veroorloven. Wat nodig is, is dat Groenlinks de verlegenheid op deze terreinen gaat overwinnen. Groenlinks heeft ook op deze onderwerpen een eigen geluid nodig en daarom zal zij haar verlegenheid moeten gaan politiseren. Dat kan door een offensieve strategie te ontwikkelen die de intellectuele interessesfeer van de partij moet verbreden en waarin nieuwe organisatievormen gevonden worden om mensen aan zich te binden. Het is zaak om daar de komende vier jaar de basis voor te leggen. Daarbij dienen zich een aantal prioriteiten aan, die logisch voortvloeien uit het voorafgaande: I. Partijvernieuwing: De politieke partij zoals die nu functioneert heeft zijn beste tijd gehad. Tegelijkertijd staat vast dat een de-
't\.
I
mocratie niet zonder politieke groeperingen kan. Maar deze politieke formaties zullen zich wel aan de nieuwe omstandigheden moeten aanpassen. Zij zullen uit hun graf moeten herrijzen en het functioneren van de partij nieuw leven in moeten blazen. Is er meer mogelijk dan lidmaatschappen (sympathisanten, contribuanten, sponsors, netwerk-organisaties, deskundigheidscirkels)? Zijn er andere organisatievormen dan het bezoeken van vergaderen (elektronische media)? Moet er niet meer gebruik gemaakt worden van moderne marketingsinstrumenten (panels, enquêtes) om kader en achterban tot elkaar te brengen? Is het niet nuttig om veel interactiever tot besluitvormingsprocedures te komen? Uitgangspunt zou moeten zijn dat naarmate een partij organisatorisch kleiner is, zowel landelijk als lokaal, het belangrijker is om de deuren open te gooien en intensief in contact met de buitenwereld te treden. Het is heel goed voorstelbaar dat een lokale afdeling die bestaat uit tien actieve leden radicaal breekt met de vergeefse pogingen om als maar via ledenvergaderingen mensen in huis te krijgen. Hou daar toch eens mee op! Bedenk een constructie waarin een klein team voor meerdere jaren een mandaat krijgt en daarbij dan met zichzelf genoegen neemt. Alle politieke energie kan vervolgens gestoken worden in het leggen van nieuwe verbindingen met andere groepen in het politieke veld waarin ze opereren. Waarbij op creatieve wijze gebruik wordt gemaakt van nieuwe communicatievormen. 2. Politiek & de toekomst: Waar spreekt, denkt en discussieert een politieke partij in de toekomst allemaal over? Wat houdt de mensen bezig die zich aangetrokken voelen tot Groenlinks? Wat zijn hun levens-
--
vragen, hun besognes, hun twijfels en dilemma's en vinden ze of Groenlinks erin een rol zou moeten spelen. Groenlinks schrijft leden in, maar doet er verder (behalve ze aanspreken als vergader- en betalingsvee) nooit wat mee. Er wordt nooit systematisch onderzocht wat het profiel is en wat de interesses zijn, zodat de vraag hoe de achterban bediend kan worden ook nooit goed beantwoord kan worden. Die schroom moet opzij gezet worden. De komende jaren streeft Groenlinks naar een verbreding van haar politieke denken door nauwkeuriger in kaart te brengen wat op tal van (levens)terreinen haar leden en haar aanhang bezighoudt. 3. Investeren in denkkracht: Groenlinks moet een open huis worden voor intellectuele discussies over alle aspecten van het individuele en maatschappelijk leven waarover zich publieke discussies voordoen. Dat is, zoveel moge inmiddels duidelijk wezen, meer dan op de Haagse politieke agenda staat. Groenlinks moet voortdurend haar denken ter discussie stellen, alleen al omdat daardoor de argumenten aan scherpte winnen; ze moet 'buitenstaanders' vragen om voorstellingen van de werkelijkheid te maken op basis van Groenlinkse uitgangspunten. Zij moet systematisch pogen om tot de verbeelding te spreken. Juist hier zou het partijbestuur en het Wetenschappelijk Bureau het voortouw moeten nemen, zodat- en dat zou al een belangrijke vorm van partijvernieuwing betekenen - er een duidelijke taakverdeling is tussen de verschillende partijkernen. Het zou verstandig zijn om onomwonden het politieke primaat bij de fractie te leggen en het ideologische, visionaire primaat bij het partijbestuur en op basis van deze taakverdeling afzonderlijke en
verschillende werkplannen en actieprogramma's te laten maken door beide instanties. VOORWAARTS Wat nodig is, is dat Groenlinks weet te ontsnappen aan de voor de hand liggende routines en politieke tradities. Die zijn onvoldoende om op termijn de partij te onderscheiden van andere politieke formaties en ontoereikend om een sprong voorwaarts te maken. Deze routines zijn uitgewerkt en aan vervanging toe. Daarbij hoeft GroenLinks niet bij nul te beginnen. Veel van wat hierboven gesuggereerd wordt is in aanzet al eens uitgeprobeerd. De wijze waarop het verkiezingsprogramma tot stand is gekomen (met essays, workshops en publieke debatten). De slotverkiezingsmanifestatie in het West-Indisch huis, de redactieformule en inhoud van de Helling zijn allemaal voorbeelden dat de nieuwe open benaderingswijze in kiem al aanwezig is. Waar het nu om gaan is van deze aparte en losse initiatieven een doelgerichte en doordachte politieke toekomststrategie te maken. jas van der Lans is l1d van hel bestuur van het Wetenschappelijk Bureau van GroenLinks. Deze tekst IS geschreven als dtscussteb~droge voor de GroenLinkse kaderconrerenttc van I 6 oktober 1998.
•.
I,'
Reacties op het bovenstaande artikel van Jos van der Lans, en ook op het hiernavolgende van Cees Klop, zijn welkom. Bij voorkeur niet langer dan 500 woorden. Opsturen naar: Redactie de Helling, Postbus 8008, 3503 RA Utrecht; of e-mail:
[email protected]
----2: ::r:
E 2
Cl
ca
-" c GJ
::r: 0
:2_
29
De nieuwe tegenstelling in de politiek voor de komende eeuw is die tussen het individu en de gemeenschap. Dat zet de PvdA, D66 en VVD tegenover CDA en Groenlinks. CDA-ideoloog Cees Klop reageert op Jos van der Lans.
Cees Klop
1euwe
TWEEDELING
De vraag welke onderwerpen de politieke discussie de komende tien jaar zullen bepalen, is minder belangrijk dan de vraag welke problemen de agenda moeten bepalen. Het antwoord op die laatste vraag is te krijgen door de maatschappelijke werkelijkheid te toetsen aan politieke waarden en normen, zoals vrijheid, gelijkheid, rechtvaardigheid, duurzaamheid, solidariteit, gespreide verantwoordelijkheid, tolerantie en fatsoen. Voldoet de werkelijkheid niet aan die uitgangspunten dan zal er naar verandering worden gestreefd. Omdat Nederland geen conservatieve politieke partij heeft, die aan de historisch gegroeide werkelijkheid een intrinsieke waarde toekent, zijn alle politieke partijen in principe in de positie om de politieke agenda vanuit zulke waarden, normen en deugden te bepalen. De vraag is of partijen dat ook willen doen, dan wel enkellippendienst bewijzen aan de eigen uitgangspunten en verder op pragmatische wijze aan de macht willen komen en blijven. In dat geval zullen de beleids10
•
vraagstukken over tien jaar precies dezelfde zijn als de vraagstukken die thans domineren. Dan is Nederland nog steeds niet op weg naar een duurzame samenleving, dan staat zowel de nationale als de mondiale welvaartsverdeling nog steeds op de agenda, dan worstelen we nog altijd met het asielzoekersvraagstuk en met mislukkende vredesmissies in oorlogsgebieden, dan zal de jeugdcriminaliteit op een hoogtepunt komen omdat er niet meer werkelijk opgevoed wordt en dan zijn onderwijs en zorg nog steeds het kind van de rekening. Kan het anders? Ja. Laten we de politieke partijen langslopen. Bij de VVD is liberale ideologie nog springlevend en trekt veel kiezers. De centrale stelling van het liberalisme luidt dat het individu zo vrij mogelijk moet zijn om zelf te bepalen hoe hij of zij wil leven zolang men een ander maar niet schaadt. Het marktmechanisme reguleert de uitruil van deze individuele voorkeuren. Tegelijk is de VVD er achter gekomen dat dat niet voldoende is. Daarom bepleit men
de Helling -jaargang I I - nummer 4 - winter 1998
een 'burgerlijke moraal': eigen verant· woordelijkheid, zelfredzaamheid, het na· komen van afspraken, fatsoen, respect voor andermans eigendommen, ijver. spaarzaamheid en tolerantie. Probleem is dat men deze moraal niet door een moreel neutrale overheid kan laten opleggen en daarom afhankelijk is van de goede wil ~an ouders en opvoeders. Het liberale politie· ke project houdt daarom een kwetsbare Achillespees. Ontideologisering zien we wel bij de PvdA 'De ideologische veren zijn afgeschud', ze1 Kok twee jaar geleden in zijn Den Uyl-le· zing. De vraag is wat ervoor in de plaatl komt. Individuen en hun welbegrepen ei· genbelang lijken de bepalende factoren ge· worden van de maatschappijvisie van de PvdA. De overheid treedt terug ten gunste van de markt, zij het dat de uitkomsten van marktprocessen nog aan wettelijke eisen worden gebonden. De vraag is of de partil in deze liberale richting verder gaat, of dat er een herbezinning plaats vindt op sociaal·
•I\·
f
--
.I
I.
I
GroenLinks is teveel het democratische waarden als gelijkheid, radicale broertje van rechtvaardigheid en solidariteit. Het recent uitgebrachte ontwerp-beginselprode PvdA en zal zich gram wijst enerzijds in een minder liberale richting, maar benadrukt tegelijk de individaarvan los moeten dualisering van de samenleving als een zingen. wenselijke zaak. Solidariteit is vooral een kwestie van spontane bereidwilligheid van individuen. Daarmee houdt men vast aan liberale opvattingen. De PvdA ontwikkelt zich tot een sociaal-liberale partij. Nu D66 zich op het laatste partijcongres ook tot het sociaal-liberalisme heeft bekend, kan een fusie alleen nog maar worden vertraagd door persoonlijke carrière-belangen van leidende politici uit beide partijen.
BELACHELIJK Bij het CDA komt na een periode van inkeer het christen-democratische verhaal weer voluit naar in het verkiezingsprogramma Samen leven doe je niet alleen. De christen-democratische politieke overtuiging betoont zich daarin springlevend als modern civil society-denken dat theoretisch wordt gebaseerd op de geactualiseerde soevereiniteit in eigen kring en subsidiariteit. De christen-democratie heeft met haar waarden gerechtigheid, solidariteit, rentmeesterschap en gespreide verantwoordelijkheid een ferme basis voor maatschappijkritiek. Probleem is de secularisa-
tie, die kiezers ervan weerhoudt zich bij een christelijke partij aan te sluiten. Ook slaagt het CDA er nog niet in overtuigend bij de kiezers over te komen. Dat vergt een generatiewisseling in het leiderschap. Groenlinks bevindt zich in een potentieel kansrijke positie als de partij erin slaagt om de spanning tussen de waarden (individuele) vrijheid, gelijkheid en duurzaamheid op te lossen. immers: méér gelijkheid en duurzaamheid in het overheidsbeleid betekenen minder individuele vrijheid. De sociaal-liberale partijen, inclusief de PvdA, lossen dit op door individualiserend beleid aan te vullen met een moreel beroep op burgerlijk fatsoen of spontane sociale rechtvaardigheid. Groenlinks (zie het civil society-concept in het verkiezingsprogramma) en het CDA lossen het dilemma op door gemeenschappen van burgers van overheidswege te erkennen en te faciliteren; gemeenschappen die op basis van idealen zelf een balans aanbrengen tussen solidariteit, duurzaamheid en persoonlijke vrijheid. Wil Groenlinks die politieke overtuiging verder electoraal te gelde maken, dan moet zij niet langer luis in de pels van de PvdA willen zijn. De PvdA is immers geen gemeenschapsdenkende, maar een liberale partij. Het PvdA-ontwerp-beginselprogram maakt dit gemeenschapsdenken op een goedkope manier belachelijk en wil
er geen overheidssteun aan verlenen. Door deze ontwikkelingen verandert het politieke spectrum. De tegenstelling tussen de twee in deze eeuw polaire politieke posities, kapitaal en arbeid, is als dragende gedachte niet meer toereikend. Een zich aandienende nieuwe indeling lijkt die tussen het klassieke (WD) en het sociale liberalisme (PvdA/D66) enerzijds en anderzijds de partijen die zich meer op civil society-concepten baseren (CDA, kleine christelijke partijen, de 'Duyvendak-vleugel' van Groenlinks). Dat is de eigenlijke tegenstelling in de politiek: kies je voor het individu, de markt, de terugtredende overheid en pragmatische politiek èf kies je voor mensen in hun relaties, voor hun gemeenschappen en sociale bewegingen en voor een moreel actieve overheid. Het is ook de nieuwe tegenstelling die wordt opgeworpen door Tony Blair als hij New Labour presenteert als een partij die aandacht heeft voor normen en waarden, die mensen niet als individuen wil behandelen, maar als personen in relaties. Het is 'de derde weg', die door de christen-democratie al veel langer wordt bepleit en die door de PvdA niet wordt overgenomen. In de nieuwe tegenstelling bestaat geen middenpositie, omdat de polaire posities elkaar niet van coalitievorming uitsluiten, zoals bij de oude tegenstelling het geval was. Het biedt wel een interessante keuzemogelijkheid voor mensen met idealen.
GIROOTJE De vraag is of mensen met idealen zich nog met politiek willen bezig houden. Thans lijkt dat nauwelijks het geval. Men is lid van zeer ideële single issue-organisaties en neemt nauwelijks deel aan het wezen van de politieke activiteit: afweging van deelbelangen en algemeen belang. Het aftreden van Jacques de Milliane als CDA-Kamerlid is vooral te wijten aan deze onwil om specifiek en algemeen belang af te wegen. Hoe kunnen wij uit deze verlammende situatie wegkomen/ Enerzijds door de aanbevelingen over te nemen die Jos van der Lans aan het slot van zijn artikel doet voor de partijpolitieke organisatie van Groenlinks. Deze aanbevelingen zijn geldig voor alle politieke partijen. Tegelijk is dat niet het enige antwoord. Er mankeert ook iets aan het burgerschap van de Nederlander, als
de Helling- jaargang 11 - nummer 4 - winter 1998
I. :I
r
men systematisch weigert zich tot het lidmaatschap van politieke partijen te bekennen. Ik zeg niet dat politieke partijen in hun huidige vorm moeten blijven bestaan, maar wel dat zij de enige maatschappelijke orga-
l
i
/
nisaties zijn die burgerwensen kunnen aggregeren tot opvattingen over het algemeen belang en daar besluitvormende verantwoordelijkheid voor nemen. De citoyen die zich het algemeen belang aantrekt is méér dan de bourgeois, waaronder ook de
11,.l':,
geïndividualiseerde post-materialistische yuppen vallen, die af en toe een girootje uitschrijven voor Greenpeace of Natuurmonumenten. Wat wij nodig hebben is een cultuur die weet dat je van consumeren tot je erbij neervalt niet gelukkiger wordt; een cultuur die weet dat de grootste waarde zit in dingen die niet direct als nuttig worden ervaren, zoals het geven van tijd en aandacht; voor een cultuur die weet dat planten, dieren, dingen en sexualiteit een
'
i•
,I
11
'I
~
fi
ifl
f,l
waarde in zichzelf hebben en niet op basis van het individuele vrijheidsmotief gedegradeerd mogen worden tot voor de handel manipuleerbare objecten. Zo'n cultuur
t l:lt:l j.l
·äl
doet een appèl op de bourgeois om citoyen te worden. Dat wil zeggen dat hij zich niet alleen het eigen belang aantrekt, maar ook het algemeen belang. Ik zie niet in hoe dat blijvend buiten politieke partijen om gestalte kan krijgen. Daarom denk ik dat de politieke verhoudingen in de komende tien jaar steeds meer bepaald zullen worden door de tegenstelling tussen liberalisme en communitarisme. De huidige politieke partijen hebben hun posities in deze nieuwe tweedeling nog niet gevonden. Het CDA zit in deze tweedeling op een vleugel en kan dus krachtig oppositievoeren, maar doet dat niet omdat het de oude middenpositiehouding nog niet kwijt is. Groenlinks is nog teveel het radicale broertje van de PvdA en zal zich daarvan los moeten zin-
!~:
ti
ij~) ~-~
~~:
I!
i!
I: I
i,: t ri,.
I f,l
t
I
I
gen. PvdA en D66 zullen na het vertrek van Kok fuseren tot een sociaal-liberale partij en zich positioneren op de nieuwe liberale vleugel. De communitaristische vleugel zal bezet worden door CDA, Groenlinks, de Wöltgens-vleugel van de PvdA en de RPF/GPV-combinatie. In feite zijn we daarmee weer terug bij een soortgelijke tegenstelling als aan het eind van de vorige en het begin van deze eeuw. Die anti-these bracht, mede door de materiële emancipatie van katholieken en gereformeerden, ruim zestig jaar politieke dominantie van de christelijke partijen voort. Waarom zou dat ook voor een immateriële emancipatie niet het geval kunnen zijn/
Ce es Klop 1s adjunct-directeur van het Wetenschappelijk Instituut van het CDA. 31
L
De sociaal-democratie is op zoek naar een nieuw verhaal. Tony Blair propageert een derde weg, de PvdA-commissie Beginselen spinde nieuwe 'Rode Draden' en Melkert formuleerde zijn eigen weg: 'Van sterk naar sociaal'. De partij maakt zich op voor een richtingenstrijd.
Tom van der Lee
De Amerikaanse pragmatist Richard Rorty stelt dat burgers al ruim twee eeuwen proberen om zowel een politiek als een filosofisch Verlichtingsideaal te realiseren. Het politieke streven is een hemel op aarde: een wereld zonder kasten, klassen of wreedheid. Een wereld van vrijheid, gelijkheid en broederschap. Het filosofisch streven is een poging een alomvattend wereldbeeld te leveren waarin God is vervangen door Natuur en Rede. Dit tweede project kan volgens Rorty met de opkomst van het postmoderne denken als mislukt worden beschouwd. Tegenwoordig probeert men met de Natuur, de Rede en de Waarheid te doen wat de achttiende eeuw met God heeft gedaan. Het postmodernisme heeft echter (nog?) geen bruikbare politieke filosofie opgeleverd. Voor Rorty is dat geen probleem. Politiek en filosofie ontwikkelen zich volgens hem in een zeer verschillende tempo. Bovendien heeft het eerste, politieke project volgens hem niet gefaald, het ontwikkelt zich langzaam, met horten en stoten. Ook Rorty meent dat de mensheid, nu deze eeuw gebleken is dat totalitaire wegen naar utopia doodlopen, geduldiger is geworden. Er is consensus over het feit dat de ideale combinatie van maximale vrijheid en minimale vernedering, alleen langs een geleidelijke weg kan worden gevonden. Groot is echter de controverse over de manier waarop die weg het beste kan worden afgelegd. Getwist wordt over de vraag hoe sterk de staat mag zijn om vernedering te bestrijden en hoe sterk de markt moet zijn om individuele vrijheid te garanderen. De-
ze controverse tussen markt en maakbaarheid, is bepalend voor het recente politieke debat in iedere parlementaire democratie. Momenteel zijn er politici, ik noem Tony Blair en Bill Clinton, die pretenderen deze controverse te kunnen beslechten. Zij zouden een 'derde weg' hebben gevonden tussen het vrije-markt individualisme van nieuw-rechts en het etatisme van oudlinks. Volgens Blair verwelkomt de derde weg globalisering als een onvermijdelijke en wenselijke ontwikkeling, omdat het tot meer handel leidt. De derde weg bepleit een overheid die niet enorme begrotingstekorten opstapelt, maar een prudent financieel beleid voert en dat combineert met beleid dat burgers en bedrijven in staat stelt om te overleven én te concurreren op de mondiale markt. Dus geen verzet tegen verandering, ook niet het simpel overlaten aan het laisser faire, maar wel tegen
de Helling -jaargang I I - nummer 4 - winter 1998
burgers zeggen dat ze worden toegerust voor verandering. Deze retoriek stelde BI air in staat om zijn electorale basis te ver· nieuwen. Maar leidt de derde weg ergens naar toe? Is het meer dan een loze kreet op zoek naar een 'kleine' ideologie? Zowel de Amerikaanse critici Robert Reich en Tony Judt, als hun Britse tegen· hangers Ralf Dahrendorf en Jonathan Eyal hebben overtuigend aangetoond dat de derde weg een reactie is op wat het niet wil zijn: oud-links en nieuw-rechts. De der· de weg is volgens hen meer een marionet van debatten uit het verleden dan een gids voor de toekomst. Clintons voormalige minister van Arbeid Robert Reich vreest zelfs dat de derde weg progressief-links verscheurd zal achterlaten, omdat de ideeën te weinig bijdragen aan de bestrij· ding van het maatschappelijk onrecht waarmee het moderne kapitalisme ge· paard gaat. Elders hebben Paul Rosenmöller en ik al
~ t
\.
'
-
Melkert: de missie van de uiteengezet dat er alle reden is om scepsociaal-democratie is tisch te zijn over de derde weg (NRC Handelsblad, 8 oktober 1998). Tot nog toe is het overbruggen van het vooral een weg naar de macht. Dat neemt niet weg dat sociaal-democraten in de afstand tussen vrijwel heel Europa zijn doorgebroken naar het establishment, naar de gezeten kansarmen en burgerij en het bedrijfsleven. Deze reeks van overtuigende overwinningen van de kansrijken, via het sociaal-democratie op het neo-liberalisme heeft velen, ook sociaal-democraten zelf, midden. verrast. De deze zomer verschenen bundel, Transformation in Progress, een co-productie van de Friedrich Ebert Stiftung en de Wiardi Beekman Stichting, spreekt van 'the
magical return of social democracy in a liberal era'. PRESTATIES Tegen deze achtergrond is het boeiend dat de Partij van de Arbeid een debat is gestart over haar eigen beginselen. In oktober presenteerde de PvdA-Commissie Beginselen onder voorzitterschap van Willem Witteveen het rapport De rode draden van de sociaal-democratie. In het navolgende wil ik het rapport vanuit een Groenlinks-perspectief bespreken en beoordelen of het beïnvloed is door het derde-weg-denken. Hierbij wordt als referentiepunt het nieuwe boek van Anthony Giddens The Third Way gebruikt. Giddens is directeur van de Londen School of Economics and Politica! Science en staat bekend als Blairs meest favoriete intellectueel. Overigens wordt de term derde weg zorgvuldig door de Commissie Witteveen vermeden. In haar rapport begint de Commissie met een bondige analyse van de maatschappelijke veranderingen die een nieuw debat over beginselen rechtvaardigt. De analyse is helder, voor een Groenlinkser weinig verrassend, maar menig sociaal-democraat zal opkijken van de 'kritische (niet: afwijzende)' opstelling die bepleit wordt tegenover economische groei. Boeiender is de verhandeling over de aard en functie van beginselen. De commissie hecht grote waarde aan beginselvastheid, maar voelt zich niettemin gedwongen tot een zekere herinterpretatie van de oude sociaal-democratische uitgangspunten. Dat zij bedachtzaam omgaat met de ideologische verleiding mag blijken uit haar relativering dat het zoeken naar beginselen belangrijker is dan het resultaat. De commissie stelt nadrukkelijk dat de sociaal-democratie een kind is van de Verlichting. Het streven naar emancipatie verbindt de 'rode draden' (de sociaal-democratische beginselen) en is de motor voor politiek handelen. De beginselen worden direct ontleent aan de Franse revolutie trits: vrijheid, gelijkheid en solidariteit.
Broederschap is kennelijk een te belegen term (zie daarover ook het artikel van Chazia Mourali elders in dit blad). De commissie waarschuwt voor beginselblindheid. Laat je niet leiden door een gesloten samenstel van beginselen: een ideologie. Erken dat er sprake is van pluralisme van waarden. Accepteer dat het ontbreken van een algemeen aanvaarde, volledig consistente, sociaal-democratische leer waarin alles vanzelf op zijn plaats valt, dwingt tot moeilijke keuzes. Zo kan vrijheid verloren gaan, om aan gelijkheid en solidariteit te winnen. Het rapport geeft daarmee inhoud aan een kleine, meer open ideologie. Er wordt een dappere poging ondernomen om de drie beginselen te herinterpreteren en van een actuele invulling te voorzien. Bezien door een Groenlinkse bril is de commissie er echter niet goed ingeslaagd om waarden als sociale rechtvaardigheid, ecologische duurzaamheid en culturele openheid te verankeren in haar beginselen. Dit geldt het minst als het gaat om gelijkheid, dat omschreven wordt als het uitgangspunt van gelijke (levens)kansen en uitgangsposities en waardering van gelijkwaardigheid. De waarde van sociale rechtvaardigheid valt hier goed onder te brengen. Zeker omdat de commissie zich bekeert tot de visie van de Amerikaanse filosoof Michael Walzer, overigens zonder hem te noemen. Gelijke kansen en gelijkwaardigheid leiden niet tot gelijke uitkomsten. Walzer verklaart dit vanuit de autonomie van maatschappelijke sferen (de markt, de politiek, het onderwijs, het gezin, de persoonlijke levenssfeer, de gezondheidszorg) die elk een eigen verdeelcriterium hebben dat voor die sfeer rechtvaardig is en tot verschillende uitkomsten leidt. Maar hij wil zich niet neerleggen bij de verschillen in gelijkwaardigheid, gelijke kansen en respect die hieruit volgen en wil de autonomie van maatschappelijke sferen daarom in overeenstemming brengen met het ideaal van complexe gelijkheid. Dat er verschil mag worden gemaakt tussen mensen binnen een bepaalde sfeer- prestaties tellen immers in de sport, behoefte bepaald de gezondheidszorg en competitie
de Helling -jaargang I I - nummer 4 - winter 1998
beheerst de markt - maakt een samenleving als geheel niet rechtvaardig wanneer het telkens dezelfde mensen zijn die in de verschillende sferen als sterksten naar boven komen. Daarom dient een overheid te garanderen dat iedereen de kans krijgt om in alle sferen aan zijn trekken te komen. Complexe gelijkheid staat dan voor de correctie van verschillen die in de desbetreffende maatschappelijke sfeer op zich acceptabel zijn (zie de Helling nr. 4, 1996 voor een nadere beschouwing over Walzers gedachtegoed). Belangrijke vraag is hoe dit concept zich in beleid laat operationaliseren en hoe zich dat verhoudt tot de stelling uit het rapport Witteveen dat de groei-fase van de verzorgingsstaat is afgesloten en de fase van het creatieve 'beheer' is aangebroken. Helaas wijdt de commissie daar niet over uit en biedt het Groenlinks weinig perspectief op een alliantie voor bijvoorbeeld een generieke verhoging van het sociaal-minimum.
11 i' i
,I
SCHIPHOL Onder de actualisering van het beginsel solidariteit valt een verdienstelijk pleidooi voor het 'samen delen': het uit gemeenschapsgevoel en onderlinge betrokkenheid vormen van een draagvlak voor het afwenden van risico's. Als de commissie vervolgens aandringt op versterking van burgerschap en een herwaardering van de civiele samenleving sluit zij aan bij het verkiezingsprogramma van Groenlinks. Jammer is echter - wellicht omdat de term broederschap door solidariteit is vervangen dat de waarde van culturele openheid bij dit beginsel uit het zicht is verdwenen. De commissie maakt dit enigszins goed doordat 'het multiculturele perspectief een van de acht thema's is waarop de commissie, verderop in het rapport, de beginselen toetst. Zij stelt dat de multiculturele samenleving niet alleen een gegeven is, maar ook een nastrevenswaardig doel, maar waarschuwt voor het geïsoleerd naast elkaar bestaan van culturen. Terecht pleit zij daarom voor het streven naar interculturaliteit. Waarbij aanvaarding van fundamentele mensenrechten en uitgangspunten van rechtstaat en democratie gecombineerd worden met het actief bestrijden van discriminatie en achterstelling. Het meest problematisch is de actualisering van het beginsel vrijheid. Niet omdat de commissie daarbij vooral denkt aan het zich vrij maken van onderdrukking, maar omdat zij de waarde van ecologische duurzaamheid daarin probeert te verankeren. Ogenschijnlijk is dat logisch. De economie, het 'rijk van de vrijheid', dient zich immers omwille van deze waarde te matigen.
I
eens in conflict met de ander. Het Schip· hol-debat is daarvan het beste bewijs. De commissie Witteveen biedt de PvdA dan ook geen houvast voor de oplossing van deze kwestie. Ecologische modernisering is bovendien vooral een optie voor nationale problemen, terwijl de hardnekkige milieuproblemen juistgrensoverschrijdend zijn en zelfs een mondiaal karakter hebben. Met deze kritiek op het rapport wil ik de mogelijke verdienste ervan niet uitvlakken. Het milieu heeft wat te winnen bij een sociaal-democratie die serieus werk maakt van ecologische modernisering.
Terecht stelt de commissie dat duurzame ontwikkeling dwingt tot verruiming van de vrijheidshorizon naar ruimte en tijd. Daar waar vrijheid beleefd wordt op het moment dat men een vrije keuze maakt of op een plek waar men zich vrij voelt, vraagt duurzaamheid om het stellen van voorwaarden om de vrijheid in de toekomst niet te ondergraven. Probleem is echter, dat duurzaamheid niet alleen dwingt tot inachtneming van vrijheid in de toekomst. Het is nadrukkelijk ook een verdelingsvraagstuk en raakt aan solidariteit, niet alleen tussen mensen, maar ook tussen generaties. In feite vraagt het van alle drie de beginselen een verruiming van de horizon naar ruimte en tijd. De Verlichting bracht ons niet alleen drie essentiële beginselen, maar ook een vooruitgangsgeloof dat correctie behoeft. De beste correctie is gelegen in een pleidooi om van duurzaamheid het vierde beginsel te maken. Groenlinks is een partij die dat bepleit. De commissie Witteveen selecteerde acht thema's om de bruikbaarheid van de vernieuwde sociaal-democratische beginselen aan te tonen. Het 'multicultureel perspectief heb ik al besproken. In de behandeling van het thema 'duurzaamheid' komt de 34
commissie niet verder dan een keuze voor de strategie van ecologische modernisering. Zij erkent dat het geen tovermiddel is, maar benadrukt dat het aanzienlijke consequenties kan hebben voor ons productie- en consumptiepatroon. De strategie van ecologische modernisering valt te omschrijven als het samenbrengen van geloofwaardige en aantrekkelijke verhaallijnen: duurzame ontwikkeling in plaats van traditionele groei, liever voorkomen dan genezen, en vervuiling gelijkstellen aan ondoelmatigheid. Kortom, het poneert de these dat milieubescherming niet tot economische krimp hoeft te leiden, maar juist een bron voor economische groei kan zijn. Het impliceert ook een partnerschap tussen overheden, bedrijven, (gematigde) milieuactivisten en wetenschappers, die tezamen de economische groei binnen zekere milieugrenzen willen brengen. Ecologische modernisering is ook een strategie die Groenlinks hanteert. Haar pleidooi voor de ecotax en een Groen Poldermodel getuigt daarvan. Groenlinks laat het daar echter niet bij. Zij behoudt terecht de nodige scepsis tegen dergelijke 'win-win'-opties. Het is immers niet altijd mogelijk om 'het beste van twee werelden' te krijgen. De een komt nu eenmaal wel-
de Helling -jaargang I I - nummer 4 - winter 1998
VERLANGEN Van de overige thema's zou de verhandeling over 'de rechtsstaat' en die over 'individualisering en de betekenis van arbeid' niet misstaan in een Groenlinksprogram· ma. Bij de bespreking van de thema's het 'publieke domein' en de 'gemengde economische orde' moet een kanttekening geplaatst worden. Opvallend is hier het pleidooi van de commissie voor een ver· maatschappelijking van sociale verhoudin· gen: een samenleving van belanghebbenden. Expliciet wordt verwezen naar het voorstel van Labour om de shareholdereconomy om te zetten in een stakeholder economy. In zo'n 'samenleving van betrokkenen' hebben ondernemers niet alleen een verantwoordelijkheid ten opzichte van aandeelhouders, maar ook ten opzichte van werknemers, klanten en de gemeen· schap: allen die belang hebben bij een goed functioneren van de onderneming. Het betekent ook dat iedereen die met een bepaald probleem zit of een bepaald voornemen heeft, toegang moet hebben tot de uitwisseling in het publieke domein. Een domein dat door het beleid van paars overigens eerder verzwakt is dan versterkt. De keuze voor het concept van de stake· holder society is opmerkelijk. Tijdens ziin campagne maakte Blair er dankbaar gebruik van, maar na zijn overwinning is er maar weinig van vernomen. Ook Giddens ziet niets meer in de stakeholder society. In zijn boek The Third Way besteed hij er geen enkele aandacht aan. 'Internationale solidariteit' en een 'sterk, sociaal en democratisch Europa' zijn de laatste twee thema's die de commissie benoemt. De sociaal-democratie heeft zich al lang geleden terecht los gemaakt van het bolsjewisme en de pathologie van het uni· versele. Dat neemt niet weg dat haar stre· ven naar emancipatie ook een verlangen naar universele gelijkheid voedt. De soci· aal-democratische internationale aspira· ties zijn daarom begrijpelijk en staan bol
•t\.
I
__
i
lI '·i
I.
Minder dan ooit valt het van goede intenties. De geringe aandacht solidariteits-ideaal die de commissie besteedt aan het asielbeleid en het migratievraagstuk steekt hier samen met het direct echter nogal schril bij af. Gelukkig vindt de commissie dat Nederland blijvend open beleefde eigenbelang. dient te staan voor vluchtelingen in de zin van het Vluchtelingenverdrag en er consequent meer moet worden geïnvesteerd in opvang, werk en scholing van vluchtelingen en asielzoekers. De vraag is of ze daarmee voldoende houvast biedt aan pogingen om te voorkomen dat het asielbeleid alsmaar wordt aangescherpt. Geven de rode draden aanleiding voor het inslaan van derde wegen? Volgens mij valt het wel mee met de invloed van Blairs derde weg op de commissie Witteveen. Haar rapport is kritischer over economische groei en globalisering, ziet meer taken voor de overheid dan het toerusten van burgers en bedrijven voor de concurrentieslag op de mondiale markt en wil dat er echt inhoud wordt gegeven aan de stakeha/der society. Daarmee behoudt ze de nodige afstand van zijn derde weg. Ondertussen is de PvdA-top ook bezig haar eigen derde weg te ontwikkelen. Een recent artikel van Ad Melkert in Socialisme en Democratie (maandblad van de Wiardi Beekman Stichting) duidt daar op. Melkert heeft zelfs een naam bedacht voor deze Hollandse variant: 'De weg van sterk naar sociaal'.
KOPSCHUW In zijn artikel De weg van sterk naar sociaal; over de sociaal-democratie in Europa probeert Melkert onder de electorale centrum-strategie van de PvdA zijn eigen visie te leggen. Deze visie speelt zich af binnen de kaders van twee financieel-economische ontwikkelingen. Melkert stelt dat de Maastricht-criteria en het proces van globalisering geen bedreigingen zijn voor progressieve politiek. De EMU garandeert een stabiele munt en lage rente en dat is goed voor de economische groei. Globalisering is in de praktijk vooral een regionalisering, die dwingt tot verdere Europese economische eenwording. Wel onderkent hij het gevaar van een te dominante monetaire autoriteit en een neo-liberaal georiënteerde Ecofin-raad (Europese Raad van ministers van Financiën en Economische Zaken). De sociaal-democratie is hier een noodzakelijke tegenkracht. Om een goede tegenkracht dient de sociaal-democratie haar centrum-positie te versterken door brede allianties te sluiten. Daarbij mag de PvdA haar identiteit niet verliezen door zich te identificeren met belangen die een gelijke toegang tot kennis en inkomen in de weg staan. Naar Melkerts mening ligt de missie van de sociaal-democratie in het
overbruggen van de afstand tussen kansarmen en kansrijken, via het midden. Middengroepen staan niet te trappelen om in de buidel te tasten voor de toegang van anderen tot werk, kennis en inkomen. Minder dan voorheen valt het solidariteits-ideaal samen met het direct beleefde eigenbelang, zo stelt Melkert. Hij verklaart de electorale successen van de sociaal-democratie uit het feit dat ze zichzelf veel strakkere macro-economische kaders heeft opgelegd. Hiermee werd de electoraal belangrijke slag naar de gemiddelde belastingbetaler gemaakt, die voorheen kopschuw was voor de sociaal-democratie, omdat het zich te veel identificeerde met een grote collectieve sector. Op deze wijze zijn de sociaaldemocraten in heel Europa 'dragers van maatschappelijk evenwicht' geworden. Deze rol kan volgens Melkertop twee manieren worden ingevuld: als makelaar of als vertegenwoordiger. Onmiddellijk voegt hij daar aan toe: 'Beide rolopvattingen sluiten een verbond met nieuw rechts of oud links uit'. Blijkbaar is voor Melkert een derde weg de enig denkbare route voor het verbinden van progressieve politiek met electorale aantrekkingskracht. Hij vindt Blairs derde weg te sterk gericht op processen, waarbij regerende sociaal-democraten optreden als makelaars tussen belangen. Melkert stelt daartegenover dat de nieuwe strategie doeleinden moet formuleren, die verwerkelijkt worden door allianties, waarvan de PvdA in het binnenland optreedt als vertegenwoordiger. Gebeurt dit niet en staat het proces te veel voorop dan wordt Europa een grote valkuil. Hij vreest situaties waarin de sociaal-democratische strategie samenvalt met de belangen achter de liberale agenda. De sociaal-democratie als doelgerichte beweging kan hierdoor in het gedrang komen. Met een nieuwe 'politieke mentaliteit' wil hij een derde weg inslaan. Maar dan wel met een ideaal over de bestemming: sociale rechtvaardigheid door middel van eerlijk delen. NOSTALGIE De grote vraag is hoe deze strategische visie van Melkert zich verhoudt tot de rode beginselen van Witteveen cum suis. Vormen strategie en beginselen een eenheid, of verliest Melkert het zicht op deze beginselen in zijn streven naar electoraal succes. In een interview (Eisevier, 7-1 1-'98) stelt Melkert onomwonden dat de begin-
de Helling -jaargang I I - nummer 4 - winter 1998
!I selen er gewoon zijn en niet opnieuw geformuleerd hoeven te worden. Hij vindt wel dat ze vanuit hun actuele betekenis geijkt mogen worden. En zegt dan: 'Waar ik bij Thijs [Wöltgens- lid van de commissie Witteveen en motor achter het PvdA-debat over vernieuwing van de beginselen; red.] op let, is of hij niet door een hoge mate van nostalgie wordt bevangen. Daar worden wij niet beter van.' Melkert wil duidelijk af van oud-linkse sentimenten binnen zijn eigen partij. Waar hij impliciet ook voor waarschuwt is een nieuw beginselprogramma dat leidt tot een meer ethisch socialisme, zoals de Vlaamse socialisten hebben verkozen. Dat ethisch socialisme staat - zeker voor sociaal-democraten - kritisch tegenover economische groei. Een opstelling waarnaar ook de commissie Witteveen overhelt. Melkert is bang dat een keuze voor een ethisch socialisme geen stand kan houden. Volgens hem miskent het ethisch socialisme de krachten in economie en samenleving die achterstelling en uitsluiting veroorzaken indien er onvoldoende tegenwicht wordt georganiseerd. Het gevolg zou zijn dat alle ruimte voor belangenbehartiging op het niveau van het individu aan de liberale rivalen wordt overgelaten. De uitkomst van het PvdA-debat over beginselen staat bepaald nog niet vast. De partijtop zal alles op alles zetten om te voorkomen dat haar electorale centrumstrategie wordt doorkruist. De beginselen moeten in dienst staan van die strategie, ze mogen geen verschuiving naar een ethisch socialisme teweegbrengen. Melkert c.s. nemen daarmee een risico. De electorale centrum-strategie is een mooi-weer verhaal. Bij een neergang van de conjunctuur zal het veel moeilijker zijn om via het midden een brug tussen arm en rijk te slaan. Zal de PvdA dan nog geloofwaardig een draai kunnen maken? Een partij dient immers betrouwbaar te zijn. Groenlinks heeft een strategie die minder conjunctuur gevoelig is. Zij combineert een moreel appèl op het altruïsme van de hogere en middengroepen in ruil voor het inwilligen van een aantal postmateriële wensen (meer vrije tijd & gezondheid in een schone omgeving) van die groepen. Electoraal is dat afgelopen mei goed aangeslagen. De ironie wil dat een keus van de PvdA om haar centrum-strategie te versterken nog meer electorale ruimte voor Groenlinks kan creëren en op langere termijn zelfs een rood-groene coalitie (met steun van D66) in beeld brengt.
I'
'1.
I
I
Tom van der Lee is politicoloog en coördinator van de Tweede Kamerfractie
van GroenLmks. en redacteur van de Helling
35
L
z ur MACHT
De eerste rood-groene maanden in Duitsland lopen anders dan verwacht. De SPD is de partij in
verwarring die niet weet wat ze met de macht wil. Terwijl de Groenen een toonbeeld van rust zijn, met moderne plannen komen en ongekend realistisch zijn. Willem Wansink
De ware politicus moet geduld hebben. Hij bouwt iets op, zijn handwerk valt het beste te vergelijken met het boren in dikke planken. Dat vond althans de Duitse socioloog en historicus Max Weber. In 1918, vlak na de Eerste Wereldoorlog, hield Weber een lange lezing voor studenten uit München. De politicus moet vasthoudend zijn, hij dient met hartstocht en inzicht te werk te gaan: 'mit Leidenschaft und Augenmal3 zugleich'. Weber prefereert het timmermansoog, zo blijkt uit Politik als Beruf De voordracht is opgenomen in de Gesammelte Politische Schriften die in 1921, na zijn dood, verschenen. Weber laat diverse thema's de revue passeren: de relatie tot de macht, de behoefte aan prestige, de menselijke ijdelheid, de
,i'
36
verantwoordelijkheid van de politicus tegenover het volk, en, uiteraard, het fenomeen van de charismatische politicus, de populist die andere mensen leidt en inspireert door de overtuigingskracht van zijn persoonlijkheid. Bij Weber heerst het verstand over de gevoelens, over idealen en ideologie. Een politicus die geen passie vertoont, stelt teleur, maar als het erop aan komt, dienen politieke beslissingen 'met het hoofd' te worden genomen, vindt hij. Nog steeds zijn de denkbeelden van Max Weber actueel. Eerder dit jaar speelde de WO-politicus Frits Bolkestein al leentjebuur door een bundeling van zijn eigen lezingen over de Nederlandse politiek van de titel Boren in hard hout te voorzien. Wie momenteel met Weber in de hand de ac-
de Helling -jaargang I I - nummer 4 - winter I 998
tuele Duitse politiek analyseert, kan even· eens tot opmerkelijke conclusies komen. Daarbij is vooral de positie van de Duitse Groenen interessant. Juist de Groenen, en niet de veel grotere sociaal-democratische SPD, lijken Webers adagium van de vol· hardende politicus tot uitgangspunt te heb· ben genomen. Zoals bekend stemde de Duitse bevolking bij de Bondsdagverkiezingen van 27 sep· tember de zittende coalitieregering van de christen-democraat Heirnut Kohl weg. Net als in Nederland is de meerderheid van het parlement, de Bondsdag, sindsdien 'links' gekleurd. Van de in totaal 669 zetels bekleedt de SPD er 298, de Groenen heb· ben er 47. En 36 zetels worden ingenomen door de vroegere communisten van de
.
''
.
'
--
PDS, de partij die voortkomt uit de SED, de regeringspartij uit de voormalige, Oostduitse, DDR. De CDU/CSU heeft 245 zetels, de conservatief-liberale FDP 43. Zestien jaar had Kohl geregeerd. Als een verstikkende deken had hij zijn almacht over het land gedrapeerd. Stabiliteit was gewenst, vond hij, 'weiter so', veranderingen leken taboe. 'Keine Experimente' was de slogan die hij tot vervelens toe hanteerde -- al had Kohl die tekst geleend van zijn voorganger Konrad Adenauer, de eerste naoorlogse kanselier die in 1949 aantrad. Na Kohls vertrek overheerste een gevoel van opluchting. Weliswaar bleef de euforie gedempt, omdat de winnaars verdoofd waren door de plotselinge last die de potentiële machtsovername met zich meebracht. Maar nog in de verkiezingsnacht werden de eerste besprekingen geopend. En binnen de maand zag, in een bemoedigend hoog tempo, een rood-groen regereerakkoord het licht. Daarin schetsten de sociaal-democraten en Bündnis 90/Die Grünen de contouren van een belastinghervorming waarmee de koopkracht moet worden gestimuleerd, stemden ze in met het dubbele staatsburgerschap, met een milieubelasting en, zij het op termijn, met de afschaffing van de kernenergie. Deze gang van zaken is uniek. Sinds de Tweede Wereldoorlog mag de sociaal-democratische SPD twee kanseliers hebben geleverd (Willy Brandt, van 1969 tot 1974 en Helmut Schmidt van 1974 tot 1982), nooit eerder waren de Duitse Groenen op bandsniveau in een kabinet vertegenwoordigd. Laat staan dat de veelal verfrissende, moderne denkbeelden van de Groenen op belasting-, onderwijs- of milieugebied tot nu toe in vruchtbare aarde waren gevallen bij de overwegend behoudzuchtige sociaaldemocraten die zich in meerderheid vastklampten aan het gedachtegoed van de jaren zeventig.
STIJLVOL Eigenlijk is 'rood-groen' een toevalstreffer. Omdat zowel de christen-democraten als hun voormalige regeringspartner, de FDP, elke samenwerking met de SPD afwezen, kwam de nieuwe coalitie ondanks zichzelf tot stand. De meeste kiezers hadden er geen rekening mee gehouden, meer dan 60 procent was uitgegaan van de 'grote coalitie' tussen SPD en CDU, zo bleek uit opinie-onderzoek. Zelfs de Groenen toonden zich verbaasd. De als opportunist afgeschilderde auto-man Gerhard Schröder, de nieuwe bondskanselier, was tijdens de verkiezingscampagne het doelwit geweest van de mannen rondom fractieleider Joschka Fischer. En op zijn beurt had Schröder zich niet erg enthousiast getoond over
een mogelijke samenwerking met de Groenen, de partij waarmee hij tussen 1990 en 1994 als premier van de deelstaat Nedersaksen een telkens ruziënde coalitie was aangegaan. Inmiddels bekleden de Groenen drie ministersposten in het kabinet-Schröder. Hun belangrijkste bewindsman is, uiteraard, Joschka Fischer. Terwijl Gerhard Schröder, de 'foto-kanselier' zoals hij gekscherend wordt genoemd, veel gelijkenis vertoont met Webers bezielde, charismatische persoonlijkheid, keert in de figuur van Fischer de verantwoordelijke politicus terug die in Politik als Beruf werd geportretteerd. Net als hun partijen, zijn Schröder en Fischer daarmee elkaars tegenpool. Fischers ontwikkeling, zijn Werdegang, is typerend voor de Groenen. Weliswaar werd op het jongste partijcongres in Bonn zowaar nog één breiende vrouw aangetroffen, Fischer is de aangepaste symboolfiguur die de Groenen een modern gezicht gegeven heeft. De nieuwe minister van Buitenlandse Zaken werd in Hongarije geboren, heet eigenlijk Jóska (wat de Duitsers moeilijk kunnen uitspreken), en wil als een echte staatsman tegenwoordig liever Joseph genoemd worden. De inmiddels vijftigjarige autodidact kwam als straatrebel pas in de jaren zeventig in Frankfurt tot bloei, en daarmee is hij zeker geen revolutionair van het eerste uur (een zogeheten Achtundsechziger), zoals de vermoorde studentenleider Rudi Dutschke of diens vriend Otto Schily, de voormalige Groene die inmiddels namens de SPD als een keiharde law-and-order minister van Binnenlandse Zaken optreedt. Ooit leerde Fischer de teksten van Marx, Marcuse en Adorno uit zijn hoofd. Hij was kraker, straatschilder, fabrieksarbeider bij Opel, taxichauffeur en verkocht als antiquaar bij voorkeur door hem zelf gestolen boeken. Eind jaren tachtig werd hij de eerste groene milieuminister, in de deelstaat Hessen. Op zijn beroemde witte gympies legde hij de eed af. Inmiddels is Fischer een afgeslankte marathonloper en jogt hij elke dag langs de Rheinaue in Bonn (verder en sneller dan Clinton), eet hij vegetarisch en wordt hij door zijn Amerikaanse ambtgenoot Madeleine Albright gecomplimenteerd met zijn stijlvolle voorkomen. Fischers debuut in de internationale arena - in perfect Engels - heeft een dermate goede indruk gemaakt, dat iedereen zijn voorganger, de stijve liberaal Klaus Kinkel allang vergeten is. Fischer is het boegbeeld van het nieuwe kabinet, een anker in een snel veranderende wereld, juichten de Duitse kranten. Zelf zegt hij het hoogste te hebben bereikt, wat hij voor mogelijk hield. Maar niet elke
de Helling -jaargang I I - nummer 4 - winter 1998
Groene is even realistisch als hij; tenslotte is de partij nog steeds verdeeld. Enerzijds heeft de realistische vleugel rondom Fischer en de nieuwe fractieleider Rezzo Schlauch (de realo's) aan invloed gewonnen. Zij willen de Groenen in het politieke midden positioneren. Al jaren pleiten zij ervoor dat de Groenen het links-liberale Nederlandse D66 als voorbeeld nemen. Juist daarover hebben, anderzijds, de fundi's rondom de nieuwe milieuminister en oudpartijleider Jürgen Trittin, hun twijfels. Desgevraagd liet Trittin, een vroegere communist, weten dat de partij wat hem betreft al ver genoeg naar het midden is opgeschoven.
MODDERGEVECHT In tegenstelling tot Nederland kent Duitsland slechts één liberale partij, de kleine FDP wier clientèle de conservatieve middenstand is. Maar ook de aanhangers van de Groenen worden een dagje ouder. Ze zijn de ideologie voorbij, hebben vaak eigen bedrijfjes, behoren tot de beter verdienenden en dringen aan op een realistische economische koers. Net als de tijdgeest zijn zij behoudender geworden. Juist de Groenen tekenden afgelopen maand bezwaar aan tegen de belastingplannen van coalitiegenoot en minister van Financiën Oskar Lafontaine (SPD), die het middenen kleinbedrijf zwaar wilde aanslaan. Het is aan Oswald Metzger, de economisch woordvoerder van de Groenen te danken, dat Lafontaine eindelijk het woord bezuinigen in de mond durft te nemen. Blijft de partij zich opstellen als de behoedzame, gewetensvolle controleur van de staatskas, is succes verzekerd. In dat geval zullen de Groenen de FDP ver achter zich laten. Anders dan de SPD, die ruim honderd jaar oud is, zijn de Groenen een product van de jaren zestig. Ze vertegenwoordigen de reactie van de jeugd op het belaste Duitse verleden van de ouderlijke generatie. De weg van buitenparlementaire oppositie naar regeringspartij was lang. Maar hun omgang met de macht is hoopgevend, de wil om te leren is groot, net als de behoefte om het beter te doen dan de SPD. Regeren, zegt Metzger, betekent dat je vanzelfsprekend water in de wijn moet doen. Niet slechts op economisch gebied leggen de Groenen inmiddels een ongekende realiteitszin aan de dag. Ook op buitenlands politiek gebied is de partij volwassen geworden, zoals bleek tijdens het Kosovodebat dat vlak na de verkiezingen, begin oktober in Bonn plaatsvond. De oude regering nam de honneurs waar, de nieuwe was nog niet aangetreden. Maar in de Bondsdag, die voor deze keer in een verbouwde watertoren langs de Rijn bijeenkwam, 37
De vleugel rond Fischer pleit ervoor dat de stemde tweederde van de Groene-fractieleden er zonder morren mee in dat de NAGroenen het linksVO, in geval van nood, vanuit de lucht een militaire actie tegen Servië kon beginnen. liberale D66 als Een uitzonderlijk resultaat, enkele jaren geleden was dit nog ondenkbaar. Volgens voorbeeld nemen. waarnemers is het vooral aan de martiale Servische president Slobodan Milosevic te danken dat de Groenen hun pacifistische grondhouding hebben afgezworen en pragmatische, betrouwbare bondgenoten zijn geworden. Na het echec rondom de voorgestelde verhoging van bezineprijs tot vijf mark, in de aanloop van de verkiezingscampagne, en het zinspelen op een verbod op meer dan één vliegvakantie in de vijf jaar, durven de Groene voormannen hun wensdromen niet al te nadrukkelijk te ventileren. Zelfs in de machtige deelstaat Noordrijn-Westfalen, die aan Nederland grenst, moest Bündnis 90/Die Grünen afgelopen maand akkoord gaan met verdere bruinkoolwinning bij Garzweiler, terwijl ze eigenlijk tegen waren. Er zat niets anders op. Indien zij voet bij stuk hadden gehouden, zou minister-president Wolfgang Clement (SPD) zijn kleine groene partner zonder pardon uit de regering hebben gezet. Dat zou een zware hypotheek hebben gelegd op de samenwerking in Bonn. De Wille zur Macht (ook die leus is van Weber) is er. Onder leiding van Fischer zullen de Groenen er alles aan doen om te slagen. Ze weten dat ze klem zitten tussen
38
hun ideologischer achterban die zich tegen elke vorm van atoomtransport heeft gekeerd en de SPD, zonder wie ze niets te zeggen hadden -- daarvoor is de kloof met de CDU te groot. In een tv-discussie liet Rezzo Schlauch, de groene fractieleider, zich ontvallen dat het gemakkelijker was oppositie te voeren dan te regeren. Een oppositiepartij zoekt de zwakke plek van de regering, schopt daar tegenaan en trekt zich snel terug. Wie zelf regeert, is medeverantwoordelijk. Zijn grootste angst, bekende de bon-vivant Schlauch, is dat de Groenen fouten maken. Hij kan gerust zijn. Niet de Groenen hebben de eerste fout gemaakt. Maar de SPD, die in een beschamend moddergevecht verwikkeld is tussen de conservatieve manschappen rondom Lafontaine en de hervormingsgezinde bondskanselarij van Schröder. Vanzelfsprekend hebben ook de Groenen veren hebben moeten laten. Het regeerakkoord bijvoorbeeld, heeft grotendeels een sociaal-democratisch handschrift. Lang niet alle doelen die de Groenen zich had-
den gesteld, konden worden verwezenlijkt. Het afscheid van de kernenergie is op de lange baan geschoven. De milieubelas· ting wordt veel minder vernieuwend dan gewenst. Ook bij het asielbeleid hebben de Groenen in het stof moeten bijten. Slechts de aangekondigde plannen om zo snel mogelijk nieuwe banen te scheppen, zijn de Groenen uit het hart gegrepen. Natuurlijk is het te vroeg om een voorspelling te wagen. Bovendien is het rammelende roodgroene regeerakkoord zo lek als een mandje gebleken en zijn de belastingplannen alweer herzien. De vraag is niet hoe betrouwbaar de Groenen zijn, het gaat erom hoe verläss/ich de SPD is. Want niet de als chaotisch bekend staande Groenen hebben voor onnodig veel onrust gezorgd, maar de slecht voorbereide SPD, die nog steeds niet weet wat ze wil. Het eerste rapportcijfer voor Schröder is slecht: het aangekondigde financieel-politieke beleid heeft fatale gevolgen voor de werkgelegenheid, concludeerden de vijf belangrijk· ste economen van Duitsland in november in hun jaarlijkse rapport. Terwijl de soci· aal-democraten zwalken en zoekende zijn, presenteren de Groenen zich als een oase van rust. Stabiel, betrouwbaar, onder lei· ding van politici die met een timmermans· oog opereren. De socioloog Max Weber zou tevreden zijn. Willem Wonsrnk is correspondcnr :r Durtslond voor het weekblad E/sev:e:
Politieke Problemen }.C.P.M. Vis en W.H. van Schuur (red.) ISBN 90-6473-347-3; 373 pag.; f 39,90 Een overzicht van de belangrijkste problemen in ons land. De gekozen problemen zijn regelmatig in het nieuws en staan hoog op de politieke agenda. Aan bod komen onder meer: werkgelegenheid, sociale zekerheid, gezondheidszorg, medische ethiek, milieu en energie, ruimtelijke ordening en vervoer, criminaliteit en veiligheid, migratie en minderheden, Europese integratie. Het geheel wordt gecompleteerd met een inleiding over wat politieke problemen zijn en een analyse van problemen rond het jaar 2000.
Traditie en Transformatie Politiek en Staatsinrichting in Nederland Ron van Dooren ISBN 90-6473-359-7; 174 pag.;
f
27,50
Het politieke en staatkundige bestel in Nederland wordt doorgaans in afzonderlijke monografieën behandeld. Het bijzondere van dit boek is dat de auteur de raakvlakken van de politieke en bestuurlijke processen voortdurend in ogenschouw neemt en zowel de continuïteit als de vernieuwing op heldere wijze uiteenzet. Door deze benaderingswijze worden politiek en staatsinrichting levende fenomenen, waardoor het boek uitermate geschikt is voor een eerste kennismaking.
Onbehagen in de politiek Een verkenning van de tijdgeest tegen het einde van de eeuw Gabriël van den Brink ISBN 90-6473-327-9; 116 pag.;
I ~·
f
I
27,50
I
Er zijn vele tekenen die als een blijk van onbehagen in de bestaande politiek kunnen worden opgevat. Dit boek brengt de discussie hierover in kaart. De auteur gebruikt concrete ervaringen van 20 mensen uit verschillende niveaus in het politieke bedrijf als bronnen voor een peiling van het onbehagen in de politiek. Van den Brink beoogt geen standpunten in te nemen (of af te wijzen), maar inventariseert wat in het debat over de publieke zaak zoal aan de orde is. Een uitgave in samenwerking met De Balie.
---------------------------------------------------------------------------------------~--VERKRIJGBAAR IN DE BOEKHANDEl OF VIA DE BON BIJ DE UITGEVER:
Instituut voor Publiek en Politiek
HIERBIJ BESTEL IK:
SJ 39,90
0
POLITIEKE PROBLEMEN. PRIJ
0
TRADITIE EN TRANSFORMATIE. PRIJS j
0
ONBEHAGEN IN DE POLITIEK. PRIJSj
27,50 27,50
NAAM: ......................................................................................... M/V ADRES: .................................................................................................. POSTCODE/PlAATS: ...........................................................................
Tel. 020 521 76 00, Fax 020 638 31 18 www.publiek-politiek.nl/publicaties
Opsturen naar Instituut voor Publiek en Politiek, Antwoordnummer 10455, woo RA Amsterdam
de Helling -jaargang I I - nummer 4 - winter 1998
39
. '] Wie neemt de bes1Uiten. De macht van het politiek bestuur brokkelt af. Volgens de een is dat een probleem, want het is een uitholling van de . . democratie. Volgens de ander is het JUISt een goede ontwikkeling, om~at het een verplaatsingvan besluitvormt~-g betekent . . naar waar ze hoort te liggen: bt] organisaties en burgers. Deze ~ee vtstes de Nederlandse besluitvormmgworden op . 1 hier uiteengezet. Plus een l
Het terugtreden van de overheid om burgers meer eigen verantwoordelijkheid te geven leidt tot schimmige besluitvorming, betoogt Ivo Hartman. Paradoxaal genoeg wordt zo de vrijheid van burgers om zelf te beslissen juist aangetast.
Besluiten Ivo Hartman
In nog geen vijf jaar tijd is 'de overheid vergruisd' (U. Rosenthal), 'de politiek verplaatst' (P. Kalma c.s.), 'de staat virtueel' geworden (P. Frissen) en 'de plaats van de macht leeggeraakt' (P. Kuypers). Als we aannemen dat deze aanzeggers het over dezelfde overledene hebben en als we incalculeren dat in postmoderne beeldspraak de ironische hyperbool een geliefde
i'' I 40
•
de schemer
stijlfiguur is, dan kunnen we er toch vanuit gaan dat er iets aan de hand is met 'het politieke'. In de discussie over deze 'crisis' spelen vooral Europeanisering van politieke besluitvorming en globalisering van economische, monetaire en financiële verhoudingen een hoofdrol. Daarnaast figureert als belangrijke factor een of andere variant van De Ongekende Samenleving (DOS): het
de Helling -jaargang I I - nummer 4 - winter I 998
beeld dat de politicoloog Van Gunsteren ooit gebruikte voor het complex van tech· nologische en maatschappelijke ontwikkelingen dat de samenleving voor politieke sturing nagenoeg immuun heeft gemaakt. Te vaak blijft in dit beeld van DOS overigens onbesproken dat het gebrek aan in· formatie en sturingsmogelijkheden voor een belangrijk deel voortkomt uit politie·
1
· · !
. · • -
.,,.
'
--
Eerder dan van een duidelijk ke keuzen en besluiten. De staatsonmacht terugtreden van de is in verschillende opzichten en op een aantal terreinen een zelfgekozen onmacht: het overheid is er sprake is de politieke resultante van twee of drie decennia wantrouwen tegen staatsbevan een vervaging van moeienis, van zowel politiek linkse als rechtse kant. de scheidslijnen tussen Ten slotte doemen in veel analyses over structurele problemen van staat en politiek het privé-domein en meestal twee schemerzones op. De eerste is die waar politiek bestuur en ambtelijke het openbaar bestuur. bureaucratie in elkaar gaan overlopen. Ongerustheid over de verpolitieking van de ambtenaar en verambtelijking van de politicus, kwam op de politieke agenda met de oratie over 'de vierde macht' van R. Crince Ie Roy in 1969 en is daar sindsdien niet vanaf geweest. Maar deze zone van moeilijk te onderscheiden politieke en ambtelijke verantwoordelijkheden bevindt zich in ieder geval nog in de publieke sfeer. Dat kan je niet zeggen van de tweede schemerzone: die waarin het openbaar bestuur zich mengt met de privé-sector. Kenmerk van dit politieke schemergebied is dat de grenzen van het openbare en het privé-domein bewust en gewild als gevolg van politieke keuzen zijn vervaagd. Helemaal nieuw is dat verschijnsel in Nederland niet. Het is bekend van het neocorporatisme: 'de pressie-, advies- en overlegorganen, officiële (PBO) en officieuze semi-overheden die met hun vergaande invloed- via gesloten circuits - tezamen een IJzeren Ring vormen rond het in vergelijking daarmee zwakke beslissingscentrum van regering en parlement.' (Van den Berg en Molleman) Pas in de jaren tachtig is dit verstatelijkte maatschappelijke middenveld, dat in ieder geval in beginsel nog wel binding had met een achterban en daar ook verantwoording aan aflegde, voor een goed deel openof afgebroken en, dit was nieuw in Nederland, vervangen door een semi- en quasigeprivatiseerde zone waarin maatschappelijke bindingen geen rol spelen en waar parlementair democratische controle op zijn best problematisch is. Nog nieuwer is de ontwikkeling in de politieke besluitvorming zèlf die in democratisch opzicht ook vraagtekens oproept: een sluipende informalisering van democratische beginselen in openbaar bestuur. Beide verschijnselen bedreigen het democratisch gehalte van ons politieke stelsel.
ALBERT HEIJN Een paar voorbeelden. Fiscalisten, accountants en andere fraude-experts van het ministerie van Justitie worden weggekocht door adviesbureaus en moeten vervolgens door Justitie voor tweemaal hun vroegere salariskosten weer worden ingehuurd. Een voormalig gemeentesecretaris gaat bij een
groot organisatieadviesbureau een afdeling opzetten die tegen prettige tarieven voor gemeenten de participatie van burgers bij beleidsvorming kan organiseren. De bibliotheek, de kinderboerderij, de garage, de begraafplaatsen, Openbare Werken: de gemeente Haarlemmermeer heeft recent alles verzelfstandigd. Voor wat betreft Openbare Werken houdt de gemeente 60 procent van de aandelen want 'ze wilde genoeg zeggenschap houden, de btw-plicht omzeilen en ook de verplichting openbaar aan te moeten besteden voorkomen' (Abva-Kabo-blad Aaneen, oktober 1998). Albert Heijn, Blokker en McDonald's willen zich, via het door hen opgerichte Overlegplatform Stedelijke Vernieuwing, samen met gemeentebesturen actief gaan bemoeien met stadsvernieuwing. Dit zijn zomaar wat kleinere berichten van dit najaar over quasi- en semi-privatisering. De publiek-private samenwerking, de Zelfstandige Bestuursorganen, het sociaal verantwoord ondernemen, de vermarkting van universitair onderzoek, de hybride organisaties (beetje overheid, beetje markt) begon met 'de grote operaties' in de eerste helft van de jaren tachtig onder het kabinet Lubbers-I. Maar dit proces van verrafeling (rafels zijn deel van het kleed maar toch ook weer niet) van het openbaar bestuur gaat nog steeds door. Het gangbare beeld is dat de overheid de laatste vijftien, twintig jaar op allerlei gebied is teruggetreden om veel meer aan 'de markt' over te laten. Dat beeld is sterk vertekend. Eerder dan van een duidelijk terugtreden van de overheid is er sprake van een vervaging van de scheidslijnen tussen het privé-domein en het openbaar bestuur. Een brede zone van maatschappelijke arrangementen en instituties is ontstaan waarin beide sferen op ontelbaar verschillende en vaak onnavolgbare manieren met elkaar zijn verstrengeld. Over de gevaren en nadelen van die ontwikkeling is deelterreinen al veel geschreven. Het gaat dan om de uitholling van de ministeriële verantwoordelijkheid (en die van gekozen politieke organen), de geva-
de Helling- jaargang 11 - nummer 4 - winter 1998
ren van nepotisme en ander vormen van mogelijke belangenverstrengeling (als voorbeeld de Steenhuis/Bakkenist-zaak), de marktverstorende effecten (het ontstaan van monopolies) en kostenverhogingen bij privatisering van overheidsdiensten (het Loodswezen is een inmiddels klassieke casus), de collectivisering van kosten en verliezen bij gelijktijdige privatisering van winsten, de ont-academisering van de universiteiten (waartegen zelfs de liberale Teldersstichting onlangs waarschuwde) en de botsing tussen publieke en private ethiek. Onderzoek naar en beschouwingen over het geaccumuleerde effect van deze verstrengeling voor het politieke stelsel als geheel ontbreken nog. Maar dat vanuit democratisch oogpunt dit verschijnsel zorgelijk is, ligt voor de hand.
ROMANTISCH Naast deze vorm van verrafeling van democratisch openbaar bestuur doet zich recent een ander fenomeen voor dat de democratie sluipend kan uithollen. De Deken van de Orde van Advocaten wees er onlangs in zijn jaarrede op dat de overheid haar eigen regels makkelijk terzijde schuift als haar dat politiek van pas komt. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het Regeerakkoord. Daarin wordt stroomlijning van bezwaar- en beroepsprocedures binnen en buiten de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) voorgenomen, en wordt het vervallen van de bezwaarschriftenprocedure aangekondigd. Bovendien spreekt Paars-11 zich uit voor versmalling van rechtsbescherming tot alleen direct belanghebbenden. Daarmee zou de bezwaarmogelijkheid, met name op het terrein van milieu en ruimtelijke ordening, voor 'niet-direct belanghebbenden', zoals bijvoorbeeld milieu-organisaties, komen te vervallen. Het nieuwe kabinet gaat bekijken of het aantal zaken waarin maar in één instantie in beroep kan worden gegaan, moet worden uitgebreid en om bezwaar en beroep tegen algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels niet mogelijk te maken. Tegelijk legt het Regeerakkoord het voornemen vast om meer invloed aan burgers en organisaties toe te kennen in de voorfase van besluitvorming. 'Overleg- en inspraakprocedures moeten interactiever worden ingevuld. Ideële belangenbehartiging (bijvoorbeeld die van milieu-organisaties; t.H.) dient zoveel mogelijk in deze fase aan de orde te komen.' Bij grote infrastructurele projecten zullen belanghebbende burgers en organisaties aan een nuten noodzaakdiscussie mee kunnen doen. Die mag maximaal zes maanden duren, waarna kabinet en Kamer nut en noodzaak van het betreffend project vaststellen en de
,, ,_
I:
41
De staatsonmacht is een zelfgekozen onmacht: besluitvorming de volgende parlementaire fase ingaat. het is de politieke De voorgestelde beperkingen van bezwaar- en beroepsprocedures komen niet resultante van drie uit de lucht vallen. Al eerder hebben met name VVD-politici erop gewezen dat indecennia wantrouwen teractieve besluitvorming geen probleem is, mits het gehele besluitvormingsproces tegen staatsniet nog langduriger en stroperiger wordt. Nu valt er in het algemeen voor stroomlijbemoeienis, van zowel nen, transparanter maken en verkorten van procedures veel te zeggen. We weten linkse als rechtse kant. nog niet hoe een en ander precies zijn beslag zal krijgen en we mogen niet uitsluiten dat de Awb wordt aangepast op een manier waar weinig tegen in te brengen is. Maar de kans is groot dat de komende kabinetsperiode bezwaar- en beroepsmogelijkheden wel degelijk worden beperkt. Die verschuiving van buitenparlementaire beleidsbeïnvloeding van wettelijk vastgelegde mogelijkheden in het natraject, naar informele mogelijkheden in de beleidsvoorbereiding, verdient een kritische benadering. Om te beginnen is de redenering betwistbaar dat waar de ene vorm van beleidsbeïnvloeding wordt uitgebreid of ingevoerd, interactieve besluitvorming in dit geval, de andere vorm wel beperkt kan worden. Beide vormen van democratische invloed zitten niet in een communicerend
vat, ze kunnen niet tegen elkaar worden weggestreept. Ze komen voort uit twee verschillende democratische tradities en ze beogen elk iets anders. De eerste, participatie in interactieve beleidsvoorbereiding, stoelt op de Rousseau-iaanse traditie van volkssoevereiniteit en participatieve democratie: burgers kunnen (moeten zelfs) zich direct met de inhoud van politieke besluiten bezig houden. Die benadering levert het probleem op van de verhouding tussen directe en representatieve democratie. De tweede manier van beleidsbeïnvloeding -die van bezwaar- en beroepsprocedures
voeren tegen bepaalde besluiten - verte· genwoordigt de liberale democratie-traditie: bescherming van individuele rechten en vrijheden van burgers tegenover de staat. Hier doet zich het probleem voor van mogelijke botsingen tussen het individuele en het algemene belang, hoe dan ook gedefinieerd. Pikant is dat juist een links-liberaal kabinet zich zo'n verschuiving van de democratie voorneemt van de klassiek-liberaal Locke naar die van de romantisch (avant la /ettre) totalitair-communitarist Rousseau. Maar ja, ideologische, laat staan politiek-filosofische consistentie heeft in de praktische politiek nooit hoog gescoord. Daarom ligt een wat cynischer en plattere duiding van deze passages uit het Regeerakkoord meer voor de hand. Het kan gaan om een simpel geval van repressieve tolerantie. Deelname aan interactieve beleidsvorming en nut- en noodzaakdiscussies maakt belanghebbenden en ideële organisaties medeverantwoordelijk voor controversiële beslissingen en dan hebben ze achteraf beroeps- en bezwaarmogelijkheden ook niet meer nodig. Ook in een ander opzicht is de uitruil van democratische rechtsbescherming voor nieuwe vormen van inspraak kwestieus. De genoemde kabinetsvoornemens maken
1
!
-
'\-
J
-
---
Een noodzakelijke voordeel uit van een trend die al langer en in sterkere mate op lokaal-bestuurlijk niveau te zien is: die van een informalisering van democratische besluitvorming. Er is een hausse aan interactieve besluitvormingsexperimenten in gemeenten (zie de Helling, nummer I, 1998). Individuele burgers, organisaties en bedrijven worden vanaf het eerste stadium bij bepaalde besluitvormingstrajecten betrokken: van een verkeerscirculatieplan of de herinrichting van het centrum tot het sociaal veiligheidsbeleid. Als dat zorgvuldig gebeurt is daar niet zoveel op tegen, zolang iedereen er maar van op aan kan dat de gekozen volksvertegenwoordiging, de gemeenteraad hier, haar verantwoordelijkheid behoudt en voor de kiezer aanspreekbaar blijft. Maar er dreigt een praktijk te ontstaan waarin die politieke eindverantwoordelijkheid vervaagt en geleidelijk verdampt in informele, halfslachtige, ongrijpbare processen. Als het zo uitkomt beslist toch de raad, maar als het (retorisch) handiger is mogen de burgers het zeggen, of anders besluit de raad wel in nauwe samenspraak met plaatselijke belangengroepen van burgers of met wijkraden en buurtcomités. Ook een voorbeeld van die informalisering trouwens: gemeenten die informeel decentraliseren door wijk- of dorpskern-zelfbestuur in te voeren. Ze dragen een budget en zekere bevoegdheden over aan dorps(kern)-verenigingen of wijkcomités die daarover verantwoording afleggen aan het gemeentebestuur. Lang niet altijd is goed geregeld hoe die comités of verenigingsbesturen gekozen of benoemd (en dus afgezet kunnen) worden en hoe ze verantwoording afleggen aan alle dorps- of wijkbewoners. Sommigen begroeten deze verschijnselen enthousiast als interessante, nieuwe vormen van 'informele democratie'. Maar 'informele democratie' is een contradictio in terminis. Een noodzakelijke voorwaarde voor democratische besluitvorming, en volgens sommigen zelfs de essentie van democratie, is een helder stelsel van afdwingbare procedure-regels waarin openbaarheid, competentie van actoren, verantwoordelijkheid en verantwoording, benoeming en afzetbaarheid zijn geregeld. Zo'n stelsel ontbreekt voor interactieve besluitvorming en voor niet-gekozen binnengemeentelijke decentrale organen. Misschien dragen dit soort informele constructies soms bij aan een maatschappelijk draagvlak voor specifiek beleid, maar met democratische besluitvorming heeft dat niet per se te maken. Daarvoor zijn de mogelijkheden om invloed uit te oefenen te ongelijk verdeeld; daarvoor is de gang van zaken, of de 'procesarchitectuur' zoals dat in het interactieve jargon heet, te weinig doorzichtig
waarde voor democratie is helderheid en die ontbreekt bij interactieve besluitvorming. en controleerbaar en daarvoor is het gevaar te groot dat gekozen volksvertegenwoordigers zich verschuilen achter hun interpretatie van de resultaten van een interactief proces. Daarom kan interactieve besluitvorming niet vervangend zijn voor democratische rechten om tegen overheidsbesluiten bezwaar of beroep aan te tekenen.
IN ZAK EN AS Een ander voorbeeld van die informalisering van democratische besluitvorming is de manier waarop burgers recent quasi-inspraak krijgen bij burgemeestersbenoemingen. In het beste geval loopt dat vooruit op een definitieve formele regeling van een door de raad dan wel door burgers gekozen burgemeester, maar vóór die tijd kan er met hele of half-informele experimenten veel politiek cynisme worden opgeroepen. Het door minister Peper voorgestelde burgemeestersreferendum - 'alleen met heel zwaarwegende argumenten zal ik van de uitslag daarvan afwijken' - is zo'n even ondoordachte als half-formele compromis-oplossing bij het ontbreken van voldoende steun in het parlement voor een gekozen burgemeester. Dit voorstel roept tal van kritische vragen op. Zegt niet elke regent dat hij 'alles doet wat het volk wil tenzij daartegen zwaarwegende argumenten zijn aan te voeren'? Wat is de zin van het eenmalig verkiezen van personen in een politiek ambt als er niet regelmatig verkiezingen zijn waarbij de gekozen ambtsbekleders ook weer kunnen worden weggestemd? Wint een kandidaat ook bij een opkomst van 36 procent en met 25 procent van de stemmen? De problemen die komen zijn uit te tekenen. Een ander voorbeeld van halfhartige regeling van democratisch bedoelde besluitvorming is het gerommel met andere lokale referenda-regelingen. Gemeentebesturen, die eerder met veel vertoon en democratische retoriek een referendum-regeling aannamen, verhogen de drempels (voor zowel het initiëren als het winnen van een referendum) als ze in de proble-
de Helling -jaargang I I - nummer 4 - winter 1998
men komen. Of ze verklaren belangrijke maar gevoelige beleidsterreinen niet-referendabeL Onlangs werkte de gemeente Gorcum zich in de nesten toen bewoners, conform de plaatselijke referendum-regeling, een volksraadpleging afdwongen over de door het gemeentebestuur voorgestelde plek voor een asielzoekerscentrum. Het linkse deel van de raad in zak en as. Maar tenzij ze zich indertijd massief tegen een referendumregeling hebben gekeerd, hebben ze geen politieke poot om op te staan. Het getuigt van democratische halfslachtigheid en wantrouwen tegen burgers als bestuurders wel referenda mogelijk maken, maar die issues uitsluiten waarbij ze burger-uitspraken verwachten die tegen hun eigen politieke oordeel ingaan. Wanneer deze informalisering of dubieuze institutionalisering van democratische besluitvorming zich doorzet, komt het ervan dat mechanismen van Schuyts 'tegendraadse werkingen van beleid' optreden. Veel politieke bestuurders zijn zo gepreoccupeerd met het verkrijgen van draagvlak voor hun beleid via burger-participatie dat ze de belangrijkste eisen van democratische besluitvorming: transparantie in besluitvorming en politieke verantwoordelijkheid van gekozenen, veronachtzamen. Zo schaden ze de democratie eerder dan dat ze die bevorderen. Zoals ook beleid dat erop gericht was de overheid te laten terugtreden om meer aan de 'eigen verantwoordelijkheid van burgers over te laten' er toe heeft geleid dat er een brede democratische schemerzone is ontstaan die juist de vrijheid van burgers om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen, aantast. De teloorgang van 'het primaat van de politiek', zoals 'de virtualisering of vergruizing van staat en overheid' ook wel heet, verschijnt gewoonlijk als een natuurgegeven dat noodzakelijkerwijs uit de aard van maatschappelijke ontwikkelingen (technologie, sociale fragmentatie en globalisering) voorkomt. Maar zowel het ontstaan van een oerwoud van ondoorzichtige publiekprivate arrangementen als een mogelijk geleidelijke informalisering van democratische besluitvorming zijn grotendeels het gevolg van bewuste politieke beslissingen.
I \-'
" ~
I'~II
I ~I :Ii, j
j
I !
-~1
•I
11
:Ii i I,'J! T 1'!
'·
I ~: ~ '
Ivo Hortman IS werkzoom bU het Instituut voor Publiek en Politiek (IPP) en redacteur van de Helling
43
. • d H e t e 1n e van een s prookj. e
Het gat tussen maatschappij en politieke
partijen wordt steeds groter en de effectiviteit van politieke sturing neemt dramatisch af.
Pleiten voor herstel van 'het primaat van de
reflex, burgers en
organisaties nemen zelf hun beslissingen.
Anja van der Aa
Er is iets ernstigs aan de hand met de politieke wetenschappers en denkers in ons land. Nog meer dan de politici zelf lopen ze achter de feiten en ontwikkelingen aan. Net als de politiek is er bij wetenschappers een focus op problemen en incidenten en een gebrek aan visie. Evenals bij de politiek ontbreekt er kritische niflectie op het politieke bedrijfzelf. En net als bij de politiek durven wetenschappers en denkers niet van de geijkte paden af te wijken. Deze gedachten komen op bij het lezen van 'De sorry-democratie' van Ed van Thijn (in oktober verschenen bij Van Gennep). In dit boek staat de verhouding tussen politiek en bureaucratie in een aantal geruchtmakende affaires centraal. Aan de hand van een aantal cases vragen buitengewoon hoogleraar Van Thijn en studenten die bij hem in Amsterdam college hebben gevolgd zich af of er inderdaad sprake is van een toenemende dominantie van de bureaucratie. Kort gezegd komt de stellingname in het boek erop neer dat door de explosieve groei van het ambtelijk apparaat en het steeds ingewikkelder worden van bestuurlijke vraag-
44
p:~~::::~:a~::
stukken de span of control van de lekenbestuurder is afgenomen. De beleidsontwikkeling kenmerkt zich in toenemende mate door een interambtelijk onderhandelings- . karakter, aldus Van Thijn. Gevolg is dat het politieke bedrijf verambtelijkt en de bureaucratie verpolitiekt. Verder tekent zich een scheiding af tussen beleid en uitvoering door de komst van verzelfstandigde en geprivatiseerde uitvoeringsorganisaties. Van Thijn over deze trend: 'Hoe meer het ambtelijke apparaat verzelfstandigt en onafhankelijk wordt gemaakt, hoe meer de minister afhankelijk wordt van zijn ambtenaren'. Met de analyse en conclusies van Van Thijn is weinig mis. Alleen het tijdstip van presentatie is wat ongelukkig. Tien jaar geleden zouden ze een treffende beschrijving zijn geweest van de politiek-bestuurlijke verhoudingen, nu zijn ze echter veelal irrelevant. De positie van politiek en bureaucratie is nog slechter geworden en de vooruitzichten wijzen een heel andere kant op dan de door Van Thijn gewenste oplossingen. Opmerkelijk in de redenering van Van Thijn is dat strategische beleidsontwikkeling de
de Helling- jaargang 11 -nummer 4- winter 1998
care-business van het politieke bestuur is. Maar wat is strategische beleidsontwikkeling en hoe verhoudt zich dat tot al het andere beleid dat in de samenleving wordt gemaakt? Het is duidelijk dat er geen enkele overeenstemming is en, dat is nog veel erger, geen enkele discussie wordt gevoerd over wat de care-business van het politieke bestuur eigenlijk is. Ook opvallend in het boek is de stellingname dat de beleidscyclus bestaat uit strategische beleidsontwikkeling, implementatie en evaluatie. De beleidscyclus als principe wordt evenwel steeds vaker bekritiseerd. Nieuwdenkers onderscheiden maar· liefst drie cycli: visieontwikkeling zonder besluitvorming (door netwerken), visie- en strategieontwikkeling (binnen organisaties) en beleidsontwikkeling (op de werkvloer). De gepresenteerde oplossingen van Van Thijn zijn allerminst vernieuwend. Noodzakelijk zijn volgens hem het herstellen van het politieke primaat, de ambtelijke loyaliteit en de volledige ministeriële verantwoordelijkheid. Een duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden en een verbeterde
rat ie
2
informatievoorziening zijn daarvoor vereisten. De minister moet goed op de hoogte zijn om adequate beslissingen te kunnen nemen.
LEIDERSCHAP Inmiddels wordt buiten politieke kringen evenwel breed erkend dat het politieke primaat een sprookje is met een nog open einde. Niet de veronderstelde macht van ambtenaren is hiervoor verantwoordelijk, wel het maatschappelijk isolement van de gebureaucratiseerde politieke partijen, de overweldigende voorkeur van burgers voor belangengroepen en de onderschatte macht van het maatschappelijk middenveld, de media en het bedrijfsleven. Ook de door Van Thijn zo omarmde ministeriële verantwoordelijkheid is dubieus. Niemand ontkent dat het belangrijk is verantwoordelijkheden eenduidig neer te leggen, maar dat hoeft niet noodzakelijkerwijs te betekenen dat één minister alle verantwoordelijkheden heeft. De affaires met topambtenaren en uitvoeringsorganisaties bewijzen op de eerste plaats dat de verkeerde verantwoordelijkheden bij de verkeerde personen lagen. De hoop van Van Thijn op 'politiek leiderschap' is in zijn visie wellicht heel begrijpelijk maar heeft weinig betekenis. Veel organisaties zoeken serieus naar een heel ander type leiderschap: het maatschappelijk en democratisch leiderschap. De hoogste leidinggevenden moeten een mens- en maatschappijvisie hebben en hanteren krachtige sturingsinstrumenten als 'openheid', 'samenwerking' en 'communicatie'. Wat in het boek het meest ontbreekt zijn de maatschappelijke ontwikkelingen die de achtergrond vormen voor het centrale thema: de ontideologisering en depolitisering van de samenleving en het stijgende opleidingsniveau van de burger. In een dergelijke maatschappij is politieke sturing minder eenvoudig in te vullen en neemt de effectiviteit ervan dramatisch af omdat ze niet aan>lllit bi\ maatschappelijke problemen en behoeften. Daarnaast spelen technologisering, globalisering en Europa een niet te onderschatte rol. De grensoverschrijdende activiteiten van burgers, organisaties en niet op de laatste plaats de overheid zelf zetten de tmitoriale eenheidsstaat onder druk. Or~anisaties en lokale overheden ontdekken nieuwe en effectievere mogelijkheden voor doelrealisering. Dus richten zij zich in toenemende mate rechtstreeks tot Europa, andere organisaties en de burger. Ook niet vergeten moeten worden de politiek-bestuurlijke ontwikkelingen als regionalisering van de uitvoering en decentralisatie. Meer recent is de grote populariteit van sturingsconcepten als zelfsturing en
proces- of netwerksturing. De centrale gedachte hiervan is dat besluiten lager en elders in de samenleving worden genomen en dat moet worden gestimuleerd dat burgers en organisaties bepaalde beslissingen zelf nemen. Van Thijn veronachtzaamt ook de ontwikkelingen binnen publieke en private organisaties: professionalisering, het groeiend publieke verantwoordelijkheidsbesef en het klant- en omgevingsgericht handelen. Menig democratisch gat wordt opgevuld door klantenraden en interactieve beleidsvormingsprocessen. Die raden en interactieprocessen functioneren niet altijd optimaal maar vaak wel beter dan de politieke organen. Wat veel organisaties zo goed doorzien en politieke partijen in het geheel niet, is dat beleid staat of valt met de kwaliteit van mensen die het beleid uitvoeren en het geven van een snelle feedback op hun handelen. Dus wordt steeds meer geïnvesteerd in het personeel en wordt getracht de persoonlijke doelen van medewerkers aan die van de organisatie te koppelen en dat in een maatschappelijke context en op een verantwoorde wijze. Talrijke van dergelijke, door de politiek en media genegeerde, initiatieven zijn te vinden bij organisaties als rijkswaterstaat, politie, ziekenhuizen, gemeenten en ministeries zelf. Ook het bedrijfsleven maakt een soortgelijke kwaliteitsslag. Dit gemeenschappelijke streven schept een prima basis voor publiek-private samenwerking. Een gedeeld probleemen toekomstperspectief leidt tot mooie samenwerkingsverbanden.
BOKKENSPRONGEN Terwijl de scheiding publiek-privaat lijkt te gaan verdwijnen, wordt die tussen maatschappij en politieke partijen alleen maar groter. De politiek komt op een afstand te staan omdat van de maatschappij geïsoleerde politieke partijen niet kunnen sturen en evenmin maatschappelijk draagvlak kunnen bewerkstelligen. Noodgedwongen doen ambtenaren steeds vaker een beroep op belangengroepen en andere partijen. Als Van Thijn werkelijk de oude verhoudingen wil herstellen, dan zal de politiek een strategie moeten ontwikkelen waardoor maatschappelijke en (inter)organisatorische ontwikkelingen een andere kant op gaan dan de richting die ze nu razendsnel op gaan. Ministeriële verantwoordelijkheid, ambtelijke loyaliteit en politiek primaat komen eerder meer dan minder onder druk te staan en daarop teruggrijpen is dus geen oplossing. De politiek heeft de afgelopen jaren veelvuldig bewezen dat ze zich geen raad weet met maatschappelijke en politiekbestuurlijke ontwikkelingen. Ook wordt in het geheel niet serieus nagedacht of gede-
de Helling- jaargang I/ - nummer 4 - winter 1998
batteerd over de veranderende rollen van politiek, overheid en samenleving. Er is een ingebakken reflex om deze ontwikkelingen te negeren. De politiek is volgzaam aan de krantenkoppen. De politiek maakt in een dergelijke situatie rare en desastreuze bokkensprongen. Ambtenaren wordt verboden met politici te praten. De behoefte aan politici met visie leidt tot politici die voor elk probleem een oplossing hebben. En als politiek gesanctioneerde beleid weer eens heeft gefaald, wordt beschuldigend gewezen naar de groep die het meest loyaal is aan de politiek : de ambtenarij. De 'maatschappij' reageert daarentegen vele malen passender en constructiever. Organisaties, publiek en privaat, ontwikkelen zelf visies, strategieën en beleid en zoeken daarvoor draagvlak. Zij willen spontaan samenwerken, ook als het niet in hun 'takenen bevoegdhedenpakket' staat. Afstemming en relatiebeheer zijn immers hard nodig om doel- en resultaatgericht te werken. Wachten op wat de overheid wil of vindt duurt veel te lang. Het is vreselijk jammer dat Van Thijn al deze ontwikkelingen en vooral het tempo waarin ze zich voltrekken niet heeft meegenomen. Hoogstwaarschijnlijk heeft dit te maken met het politiek-bestuurlijke referentiekader van de voormalige politiek-bestuurder en het analysekader dat hij zijn studenten heeft voorgeschreven: het model van Weber. De vraag is oprecht of beide kaders nog wel adequaat zijn om maatschappelijke vraagstukken te analyseren. Het lijkt erop dat de wetenschap met spoed behoefte heeft aan een model of reflectiekader dat meer recht doet aan de complexe 'werkelijkheid'. Een hedendaags kader waarin ook plaats is voor mediapolitiek, adviespolitiek en bedrijfspolitiek. Een kader waarin vooral aandacht is voor de kwaliteiten van personen en processen in plaats van een geconditioneerde focus op politiek-bestuurlijke structuren. Dat vereist wellicht ook een aanpak die inzichten in plaats van conclusies genereert: onderzoek door discussie en debat en niet op basis van allerlei documenten. Interactie tussen onderzoekers van verschillende wetenschappelijke disciplines en betrokkenen levert interessantere inzichten op dan het bestuderen van subjectieve ambtelijke rapporten en suggestieve krantenartikelen. Of is het daarvoor nog tien jaar te vroeg?
i :;.· 11
I
[i I.
:I
~ :~.r
i
I
AnJa van der Aa IS werkzaam als orgamsatle-oclvJseur. gespeCialiseerd in het 10 beeld brengen en (interactief) oplossen van sturingsvraagstukken. Z~ heeft eerder gepubl1ceerd over stunngsparad1gma's en -(1/oso(!eën. 45
Verenigingen Het sociaal-democratische model van veranderingen via
Democratie 3
aan de
de staat werkt niet meer. De
macht politiek theoreticus Paul Hirst pleit voor een verenigingendemocratie: decentralisatie van macht naar organisaties van werknemers, consumenten, patiënten, enzovoort. Een wenkend perspectief, meent Meindert Fennema, maar met grote principiële problemen
Meindert Fennema
Op uitnodiging van de Universiteit van Amsterdam was de Britse politiek theoreticus Paul Hirst eind november in Amsterdam. Hirst is populair bij radicaal links in Engeland. Hij is de schrijver van een reeks van boeken, die in 1978 begon met een tweedelig werk over het geheim van Marx' Kapitaal en die een voorlopig eindpunt heeft in een bundel artikelen onder de titel From statism to pluralism in 1997. In die twee decennia is de politieke positie van Hirst danig veranderd. Hij heeft zijn geloof in de maakbaarheid van de samenleving niet verloren, maar hij is wel overtuigd geraakt van de noodzaak om, ook als je drastische veranderingen in de maatschappelijke orde wilt, aan te sluiten bij bestaande verhoudingen. Hirst is van revolutionair radicaal geworden. Hij geeft bovendien toe dat hij het belang van de staat vroeger overschat heeft. Het sociaal-democratische model van veranderingen via de staat, dus van boven af en op eenvormige wijze, werkt niet meer. Daar is de samenleving te complex voor en daar zijn de burgers te divers en veeleisend voor geworden. Zijn pleidooi voor een democratische orde die vooral draait op semi-publieke, 46
Paul Hirst eens revolutionair, nu radicaal, foto: Angelo Goedemondt maar toch vrijwillige organisaties, grijpt terug op het gildensocialisme dat aan het begin van deze eeuw in Engeland een zekere populariteit genoot. De theoretici van het gildensocialisme, waarvan H.D.G. Cole de belangrijkste was, pleitten voor een gedecentraliseerde en functionele maatschappij, waarin de besluitvorming plaatst vindt op de 'werkvloer' door mensen die direct betrokken zijn bij het maatschappelijk process waarover besloten moet worden. Net
de Helling- jaargang I I - nummer 4 - winter 1998
als in de Middeleeuwse gilden zouden beroepsorganisaties moeten beslissen over zaken die de beroepsgroep aangaan;_zouden cliënten een grotere zeggenschap moeten hebben in de organisaties die zich met maatschappelijke dienstverlening bezighouden; en zouden studenten direct betrokken moeten zijn bij de organisatie van het onderwijs. Op dezelfde wijze zou over zaken van lokaal belang besloten moeten worden door lokale organisaties en over
De macht van het zaken van regionaal belang door regionale parlement beperkt lichamen. De coördinatie van al die decentraal genomen besluiten moet in handen zich steeds meer tot liggen van vertegenwoordigende lichamen die samengesteld zijn uit vertegenwoordihet aanwijzen van de gers van de verschillende corporaties en regering. federaties. De gildensocialisten geloofden niet of maar in beperkte mate in het nut van een representatieve democratie waarin iedere burger, ongeacht zijn maatschappelijke positie en bekwaamheden vertegenwoordigers aanwijzen die over alles en nog wat besluiten nemen. Het aldus samengestelde parlement kan immers niet vanuit een specifieke betrokkenheid en op basis van enige kennis van zaken oordelen. De gildensocialisten waren voorlopers van het corporatisme, dat in de dertiger jaren niet alleen in fascistische en katholieke kringen, maar ook onder sociaal-democraten enige aanhang verwierf. Paul Hirst distantieert zich op dit punt duidelijk van zijn voorgangers. Zijn 'verenigingendemocratie' is een aanvulling op de vertegenwoordigende democratie, niet een vervanging daarvan. In dit opzicht plaatst hij zich onverkort in de liberale traditie.
KNIPKAART Toch is de kritiek van Hirst op het functioneren van het parlement niet mals. Het parlement is in zijn ogen verworden tot een legislatieve machine die per dag vele honderden wetten en regels accordeert zonder dat zij nog enig zicht of greep heeft op de onderlinge verbanden van die regels en wetten en zonder dat zij toe kan zien op de uitvoering ervan. Dat komt omdat de staat aan steeds meer mensen een steeds groter assortiment van maatschappelijke diensten aanbiedt. Diensten die bovendien 'op maat' moet zijn. Daardoor wordt de overheidsbureaucratie steeds omvangrijker en gedifferentieerder. De complexiteit neemt geweldig toe en daardoor raakt het overzicht zoek, terwijl toch een steeds groter deel van het nationaal product via het overheidsapparaat verdeeld wordt. De parlementaire controle op dat overheidsapparaat is een farce geworden. De parlementaire controle is in toenemende mate vervangen door ambtelijke controle. De macht van het parlement beperkt zich steeds meer tot het aanwijzen van de regering. De vertegenwoordigende democratie is een plebiscitaire democratie geworden. Tot zover loopt de analyse van Hirst nog parallel met die van de neoliberalen die al veel eerder constateerden het functioneren van de parlementaire democratie door de toenemende vraag naar overheidsdiensten gevaar liep. Zij stelden daarom voor een groot deel van de overheidstaken af te
stoten, te privatiseren, met als argument dat aan een grotere en gedifferentieerde vraag naar publieke voorzieningen alleen voldaan kan worden als het marktmechanisme wordt ingeschakeld bij de verdeling van overheidsgelden. De overheid moet zich richten op kerntaken en de overgebleven overheidsdiensten kunnen efficiënter gemaakt worden door in de ambtelijke bureaucratie een 'quasi-markt' te introduceren waarin verleende diensten zoveel mogelijk in geld uitgedrukt worden. Alle afdelingen dienen hun 'producten' af te zetten binnen de organisatie en ook daarbuiten en zodoende hun eigen rendement genereren. Een afdeling die producten levert waar niemand op zit te wachten verliest haar bestaansrecht en kan opgeheven worden. De inzet van dit type bestuurlijke reorganisatie is niet alleen een grotere efficiëntie maar ook een grotere mate van klantgerichtheid, waardoor het aantal aan de consument bewezen diensten en de kwaliteit ervan toenemen. In laatste instantie leidt dit proces tot privatisering omdat uiteindelijk elke vorm van monopolie in de dienstverlening, elke vorm van interne 'gedwongen winkelnering', zou moeten verdwijnen en daarmee ook het onderscheid tussen een afdeling van een grote organisatie en een afdeling die op de vrije markt opereert op den duur gaat verdwijnen. Voorwaarde is dat de consument van het eindproduct een grote mate van keuzevrijheid krijgt, zoals in het voorstel van oudminister Ritzen om studenten een knipkaart te geven waarmee ze op een door hen gewenst tijdstip aan elke door hen gewenste onderwijsinstelling onderwijs kunnen 'inkopen'. Ambtelijke efficiëntie en grotere keuzevrijheid van de cliënt gaan hand in hand.
SOLDATEN EN PATIËNTEN In de door Paul Hirst bepleitte verenigingendemocratie zou dat voorstel van Ritzen heel goed passen. Kern van het project van Hirst is dat de publieke diensten niet meer aangeboden dienen te worden door rijksdiensten, maar door vrijwillige associaties, die als zij aan bepaalde vereisten voldoen de beschikking krijgen over overheidsgelden om die diensten op de markt te brengen. Cruciaal in het plan van Hirst is de
de Helling -jaargang I I - nummer 4 - winter I 998
keuzevrijheid van de consument die tot uitdrukking komt in het recht om lid te worden van bepaalde verenigingen en tevens het recht om zich uit die vereniging te laten uitschrijven. Bevalt de individuele burger een bepaald pensioenfonds niet, dan moet hij het recht hebben dat fonds te verlaten en deelnemer te worden in een ander pensioenfonds. Voorwaarde voor die keuzevrijheid is dat die pensioenfondsen zelf niet het recht nemen om aspirantdeelnemers te weigeren, noch om individuele deelnemers het moeilijk te maken het fonds te verlaten. Dat recht op toegang en het recht op uitgang van de individuele burger is voor Hirst van grote betekenis, want het voorkomt dat een aanbieder van diensten gemakzuchtig wordt en dat de leiding zich ten koste van de deelnemers verrijkt. Toch is het niet deze eis die het project van Hirst onderscheidt van voorstellen die uit liberale hoek komen. Het grote verschil met het liberale project is gelegen in de tweede voorwaarde die Hirst stelt aan de dienstverlenende verenigingen: zij dienen intern democratisch te zijn. De cliënt van een dienstverlener dient niet alleen het recht te hebben met zijn voeten te stemmen, hij moet ook met zijn handen kunnen stemmen. Als hij of zij daartoe behoefte voelen-- en de vrijheid om zich niet met het bestuur bezig te houden wordt door Hirst sterk benadrukt -- moeten de studenten de universiteit mee kunnen besturen, de uitkeringstrekkers de uitkeringsorganisaties, de soldaten het leger en de patiënten het ziekenfonds. Het is een meeslepend idee dat in linkse kring op enige steun kan rekenen en dat inderdaad een radicale breuk betekent met het ouderwetse staatssocialisme. Er zitten aan de voorstellen van Hirst natuurlijk veel praktische haken en ogen die ik hier gemakshalve laat rusten. Ik richt mij liever op drie principiële punten die in ieder geval om een antwoord vragen voordat men over de praktische uitvoering van de verenigingendemocratie kan gaan praten. Een eerste principieel punt is dat het voorgestelde democratisch model inkomensneutraal lijkt te zijn. Hirst maakt niet aannemelijk dat de verenigingendemocratie leidt tot grotere inkomensgelijkheid, ook al beweert hij dat een grotere maatschappelijke invloed en participatie van de economische zwakkeren hun kansen op relatieve inkomensverbetering doen toenemen. Dat is een wat zwak argument inzake een kwestie die ook voor het perspectief van de democratie van het grootste belang is. Het democratisch project zoals dat aan het einde van de 18de eeuw werd gelanceerd, ging er stilzwijgend van uit dat er
47
Als zij de behoefte voelen moeten studenten de in de civil society krachten werkzaam waren die op termijn tot grotere maatschapuniversiteit mee pelijke gelijkheid zouden leiden. Vandaar dat de klassieke democraten, die zich zeer kunnen besturen, wel bewust waren van de bedreiging die er van economische ongelijkheid uitgaat voor uitkeringstrekkers de het goed functioneren van de democratie, zo optimisch waren. Ook al mocht in hun uitkeringsorganisaties, ogen de democratie niet gebruikt worden om langs politieke weg inkomensongelijksoldaten het leger en heid op te heffen- door een betere marktwerking zou de economische ongelijkheid patiënten het ziekenvanzelf afnemen. Die ongelijkheid werd in de 18de eeuw immers vooral in stand gefonds. houden door feodale monopolies en standsprivileges. Democratisering en inkomensnivellering zouden hand in hand gaan.
ANWB Na de Tweede Wereldoorlog leek dat oude ideaal inderdaad in vervulling te gaan. De politiek werd democratischer en het Keynesianisme vormde de basis van een markteconomie waarin de ongelijkheid afnam. Maar vanaf 1975 neemt, ondanks de uitbreiding van de werkingssfeer van de democratie de inkomensongelijkheid weer toe. Men hoeft geen socialist te zijn om te voorzien dat dat op den duur de democratisering in de weg zal staan. Paul Hirst biedt daar weinig oplossingen voor, behalve dan dat hij er de nadruk op legt dat de groeiende internationalisering van de economie er geenszins toe hoeft te leiden dat de nationale overheden geen zelfstandige economische politiek meer kunnen voeren. Dat moge waar zijn, maar die stellingname leidt weer tot nieuwe tegenspraken omdat het voeren van een nationale monetaire en economische politiek een mate van centralisatie vereist, die op gespannen voet kan komen te staan met de verenigingendemocratie. Die gaat immers uit van een vergaande decentralisatie van bevoegdheden. Dat brengt mij tot een tweede serie problemen die door Hirst niet goed zijn uitgewerkt. Hoe verhoudt zich de macht en bevoegdheden van de centrale overheid ten opzichte van de decentrale macht der verenigingen? Het is duidelijk dat Hirst opteert voor een sterke overheid die de randvoorwaarden vaststelt waarbinnen de verenigingen moeten opereren om voor overheidssteun in aanmerking te komen. Niet duidelijk is op welke wijze de centrale overheid kan controleren of de gesubsidieerde verenigingen daadwerkelijk aan de geformuleerde randvoorwaarden voldoen. Is het parlement dat Hirst wegens gebrek aan informatie en overzicht in de huidige situatie volstrekt ongeschikt acht om de overheidsbureaucratie te controleren, opeens wel voldoende capabel om het func48
tioneren van vele tienduizenden bureaucratische verenigingen te controleren? Wordt de maatschappij inderdaad transparanter in een verenigingendemocratie? Het is toch ook mogelijk dat al die verenigingen hun disfunctioneren zorgvuldig afschermen. Juist in Nederland, waar die door Hirst gepropageerde verenigingendemocratie al enige tijd enigszins in de praktijk wordt gebracht, weten wij maar al te goed hoe moeilijk het is om allerlei levensbeschouwelijke koepels te controleren, die een deel van de publieke dienstverlening van de centrale overheid hebben overgenomen. Nu zal Hirst tegenwerpen dat in het poldermodel weinig ruimte is voor participatie van cliënten en andere deelnemers en dat is zeker waar. Maar zal een grotere participatie voor dit probleem de oplossing zijn? Als alle participanten er belang bij hebben de overheid buiten de deur te houden (behalve als geldschieter), waarom zouden ze dat dan niet doen? Misschien zullen, als het bestuur er een potje van maakt, de leden, die niet de mogelijkheden hebben door participatie dat bestuur te verbeteren, met hun voeten stemmen. Een vereniging zonder leden hoeft in de ogen van Hirst niet gesubsidieerd te worden. Maar cliënten en werknemers zullen alleen dan met hun voeten stemmen als er een beter alternatief is. Dat alternatief is lang niet altijd voorhanden omdat de harriers to entry op veel terreinen hoog zijn. Het bestuur van de Consumentenbond of van de ANWB moet het erg bont maken voordat er een concurrerende vereniging kan ontstaan die het mogelijk maakt dat leden op grote schaal 'met hun voeten stemmen'. Dat geldt vooral voor organisaties wier maatschappelijke effectiviteit nauw samenhangt met het aantal mensen dat zij vertegenwoordigt, zoals ook bij vakbonden het geval is. Het met de voeten stemmen heeft ook in Hirsts visie niet altijd een positief effect.
de Helling- jaargang I I - nummer 4 - winter 1998
Een goed voorbeeld is de huidige ontwikkelingen op de effectenbeurs. Steeds meer mensen beleggen hun geld in aandelen en doen die aandelen weer van de hand als zij menen dat het bedrijf er niet goed voorstaat of de leiding niet voor voldoende winst heeft gezorgd. Dit aandelenkapitalisme heeft op een vrij brute wijze een einde gemaakt aan de theorie en praktijk van de managersheerschappij die in het naoorlogse bedrijfsleven hoogtij vierde. In het oktobernummer van Socialisme & Democratie (het maandblad van de Wiardi Beekman Stichting) geeft Arie van der Zwan een interessant overzicht van de paradigmawisseling in het ondernemingsbeleid. Anders dan dertig jaar geleden zijn het tegenwoordig niet meer de managers, maar de aandeelhouders die het ondernemingsbeleid bepalen. Zij doen dat niet door medezeggenschap te eisen in de onderneming, zoals zij dat nog wel deden aan het begin van deze eeuw, maar door massaal met hun voeten te stemmen. Het casino-kapitalisme lijkt een grotere invloed van de kleinere aandeelhouder met zich mee te brengen. In de theorie van Hirst zou dat als een ontwikkeling in de richting van de verenigingendemocratie beschouwd moeten moeten worden. Maar Hirst is daar toch niet blij mee. Hij geeft de voorkeur aan een systeem van medezeggenschap van arbeiders, aandeelhouders en consumenten, maar hij laat na de verhouding tussen die groepen te schetsen. Want wat zou Hirst er van vinden als in dit model de arbeiders zich opties laten uitkeren, net zoals nu de managers dat doen? (Bij de firma Baan is dat inmiddels al gebeurd) Moet de centrale overheid daar dan een stokje voor steken en op welke politiek-morele gronden? Zo blijven er met name als het gaat om de afbakening van bevoegdheden tussen centrale overheid en decentrale verenigingen te veel vragen onbeantwoord. Maar die antwoorden zouden misschien door anderen gegeven kunnen worden. Nederlanders zijn, gezien de geschiedenis van hun politiek systeem, bij uitstek geschikt om die vragen verder te doordenken en met oplossingen te komen. Want het idee van een verenigingendemocratie is wel degelijk een wenkend perspectief. Hirsts argumentatie namelijk, dat het staatssocialisme wel past in een hevelseconomie maar niet in een gedifferentieerde consumentenmaatschappij, snijdt hout. Meindert Fennema is hoofddocent politieke theorie aan de Universiteit van Amsterdam
NAi Uitgevers
Sporen van Troelstra Voor kleinere partijen ter linkerzijde van de Pvda heb ik ook als actief sociaal-democraat altijd een plaatsje in mijn hart bewaard. Ik vind dat mijn partij zo'n gewetensvolle horzel nodig heeft. Sinds de PvdA hardnekkig de koers naar het vage midden blijft volhouden en nog maar zelden blijk geeft van maatschappijkritische bedoelingen, lijkt het me zelfs niet meer uitgesloten dat GroenLinks uiteindelijk de belangrijkste maatschappij veranderende politieke kracht gaat worden. Iets wat ik nooit heb verwacht. Niet alleen omdat de sociaal-democratie nog tot in de tachtiger jaren een groot deel van de achtergestelden met het perspectief van 'kleine stappen' wist te binden, maar ook omdat de linkse oppositie altijd weer bezweek voor de verleiding om de meer gematigde meerderheid onder hun potentiële aanhang met al te idealistische standpunten van zich af te stoten. En ook door een karikatuur te maken van de sociaaldemocratische strategie en geschiedenis. Ik zie met vreugde dat GroenLinks dat gevaar tegenwoordig meestal weet te vermijden. Er is meer realisme en meer bereidheid tot compromissen. Helaas las ik in het najaarsnummer van 'de Helling' toch weer een uiting van die neiging tot vertekening van de geschiedenis der sociaal-democratie. Dat was op de achterpagina in de serie Sporen, die ging over Pi eter Jelles Troelstra. Ivo Kuijpers heeft natuurlijk gelijk als hij zegt dat Troelstràs rol in de SDAP na november 1918 min of meer was uitgespeeld. Troelstràs 'vergissing' maakte hem wellicht in de daarna ontstane politieke verhouding te kwetsbaar om als boegbeeld te fungeren voor de reformatorische strategie (toen de enig mogelijke geworden). De rechtervleugel zal ook benauwd zijn geweest voor nieuwe 'avonturen'. Maar Kuijpers vergeet tenminste drie zaken. Ten eerste Troelstràs ziekte, die hem overigens de kans bood om zijn Gedenkschriften te schrijven, die in grote oplagen werden verspreid en een grote invloed hadden op het geschiedenis- en maatschappijbeeld van zijn aanhang. Ten tweede het feit dat de partijleiding (ondanks alle meningsverschillen) ten minste naar binnen toe de figuur van Traelstra centraal bleef stellen. Er werd een grootse afscheidsbijeenkomst gehouden; een gedenkbord met de zin 'Ik moest, het was mijn roeping' en zijn portret hingen in duizenden arbeiderswoningen aan de muur; nog steeds prijkt zijn borstbeeld boven de schouw van 'De Paasheuvel'; in 1981 publiceerde de Wîardi Beekman Stichting zijn politieke biografie van de hand van Fr. de Jong, E. Hueting en R Neij. En pas tientallen jaren na de Tweede Wereldoorlogverdwenen de Traelstra-Oorden van het NVV, waar duizenden vakbondskaderleden ook na de oorlog hun scholing ondergingen. Van 'vergeten van Traelstra door zijn erfgenamen' was geen sprake. En ten derde is het vreemd dat Kuijpers als symbool voor dat vergeten wijst op een standbeeld op een verkeersplein aan de stadsrand van Utrecht. Het in de vijftiger jaren onthulde nationale gedenkteken voor 'Pieter Jelles' staat bij het Haagse Westbroekpark, vlak bij zijn huis aan de KanaalstraaL Elk jaar op 1 mei wordt daar door de Haagse Pvda een bijeenkomst gehouden. De wereld waarin Traelstra leefde is sterk veranderd. Er zijn weinig politieke opvattingen die nog steeds onveranderd toepasbaar zijn. Er is een groot verschil tussen de politiek van Paul Rosenmöller enerzijds en David Wijnkoop ofFred van der Spek anderzijds. Zo ook tussen Wim Kok en Troelstra. Ik ben zeker van mening dat de maatschappijkritische inspiratie van socialistische voorgangers beter in acht zouden moeten worden genomen dan uit het beleid van hun erfgenamen blijkt. Het loslaten van de ideologische veren wordt door mij betreurd. Ook al zijn de omstandigheden veranderd, er zijn ook tegenkrachten die gelijk zijn gebleven. Maar we moeten ook oppassen voor vertekening van de geschiedenis.
Stan Poppe, Den Haag
NIEUWE BOEI<EN OVER STAD & LANDSCHAP BUITENWIJK Stedelijl
BUURTEN IN TREK Tien aansprekende woonomgevingen in Rotterdam Verslag van een zoektocht naar de factoren die bijdragen aan het succes van een aantal alledaagse woonwijken waarbij ook de bewoners zelf aan het woord komen.
Rem~
B
EEN DREMPELWERELD Moderne ervaring en stedelijke openbaarheid Over de hedendaagse betekenis van de stad en de stedelijke cultuur als centrale motor van de moderne samenleving en het voortgaande moderniseringsproces. Is de moderne stad verleden tijd of heeft ze nog een toekomst?
OORDEN VAN ONTHOUDING Nieuwe natuur in verstedelijkend Nederland Met als uitgangspunt 'natuurontwikkeling is een cultuurdaad van jewelste' voert een zeer divers samengesteld gezelschap van auteurs prikkelende inzichten aan die het denken over natuur, stad en landschap kunnen verrijken.
Ele ~{led< PARTICULIERE PLANNEN Denkbeelden en initiatieven van de stedelijl<e elite inzake de volkswoningbouw en de stedebouw in Rotterdam, 18601950 ler~
Uitgebreid overzicht van de vooruitstrevende activiteiten van een groep Rotterdamse notabelen als woninghervormers en ijveraars voor de stadsverbetering.
DE VRIJE RUIMTE Nieuwe strategieën voor de ruimtelijke ordening De 2lste eeuw stelt de ruimtelijke ordening voor een nieuwe opgave. Dit boek biedt een inventarisatie van ruimtelijke vraagstukken en doet voorstellen voor een meer strategische aanpak.
ln de boekhandel of bij NAi Uitgevers. Tel 010.,.4401203 email:
[email protected]
de Helling- jaargang I I - nummer 4 - winter 1998
49
WB -berichten PUBLICATIES Groen ondernemen: werken aan milieu-innovatie in bedrijven Redactie: Paul Basset en Jan Kastje A. 20,- (boek, 1997, 120 pag.) Nieuwe werkgelegenheid: een inventarisatie van positieve werkgelegenheidseffecten bij een effectief milieubeleid Gerrit de Wit Studie in opdracht van GroenLinks uitgevoerd door het Centrum voor energiebesparing en schone technologie A. 10,- (boek, 1996,32 pag.) Wie het milieu spaart, bespaart: hoe groene modernisering en sociale politiek samengaan Jacques van Nederpelt, Wiegervan den Bos en Paul Basset A. 15,- (boek, 1996, 64 pag.) Het zekere voor het onzekere. De noodzaak van een collectief stelsel van bovenminimale uitkeringen Redactie: Henk Krijnen A. 29,50 (boek, 1995, 272 pag.)
ontwikkelingen in het Europese en Nederlandse asielbeleid worden hierin op een rijtje gezet. Er worden alternatieven gegeven om het beleid op het goede spoor te krijgen. De asielnota is het resultaat van een samenwerkingsproject met de Tweede-Kamerfractie en de Eurofractie van GroenLinks. Het boek telt 86 pagina's. Prijs A 16,-. Te bestellen bij het partijbureau tel. 030-2399900 Landbouwen aan de toekomst Redactie: Paul Basset, Titia van Leeuwen en 7ïm Verhoef A. 22,50 (boek 1994, 128 pag.) In de voetsporen van de toekomst. Naar een integraal buitenlands beleid Redactie: Gerrit Pas en Rodrigo Pinto Scho!tbach A. 17,50 (boek, 199'5, 80 pag.) De groene doorbraak Lucas Reijnders, Ria Bec·kers, Leo fansen en Henk Tieleman A. 15,- (boek, 1994, 60 pag.)
De GroenLinks Kaart van Nederland Van Europees tot lokaal heeft GroenLinks standpunten over ruimtelijke vraagstukken. Wat echter ontbreekt, aan de vooravond van de Houtskoolschets en de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening ontbreekt, is een samenhangende visie op de meest wenselijke ruimtelijke ontwikkeling. Het project de GroenLinks Kaart van Nederland wil samen met deskundigen en geïnteresseerden van binnen en buiten GroenLinks een sociaal-ecologische visie ontwikkelen op de ruimtelijke inrichting van Nederland. Er zullen workshops en debatten worden georganiseerd, die teksten en (kaart)beelden moeten opleveren. Het project dient te leiden tot een ruimtelijke visie op hoofdlijnen: ergens tussen abstracte politieke uitgangspunten en een topografische kaart in. Hieronder een greep uit de activiteiten die in 1999 zullen plaatsvinden. REGIOVERKENNINGEN
In het voorjaar van 1999 verschijnen vier regioverkenningen. De voorlopige werktitels zijn: 'Her Noorden: economische structuurversterking of ruimtelijke rust', 'Randstad met een
Recht op bescherming heet de jongste publicatie van het Wetenschappelijk Bureau. Onderwerp is het asielbeleid. De
KERNGEGEVENS
Groen Hart: naast werkmetropool ook slentercity, De Brabamse corridor: vier steden in een landelijk gebied' en 'Maastricht/Heerlen, Luik en Aken: nieuwe kansen rond een drie-lan· den punt'. RUIMTELIJKE WORKSHOPS
Ideologische opstellen zullen tegen de zomer uitgangspunt zijn voor een serie workshops over de ruimtelijke consequenties van Groenlinkse uitgangspunten als ecologische duurzaamheid, sociale rechtvaardigheid, culturele openheid en internationale solidariteit. CONFRONTATIE
Een werkgroep van 'knappe koppen (m/v)' zal op basis van her materiaal dat het project heeft opgeleverd een GroenLinks Kaart van Nederland samenstel· !en. Dit concept staat in oktobc1 op een GroenLinks forum met tal van presentaties, lezingen en workshops ter discussie. De Olie and onlv GroenLinks Kaart van Nederland zal dan tegen de eeuwwisseling klaar kunnen ,jjn. lnjórmatie: Paul Bmset (projectie; der): 030-2399935.
Het buitenland achter het nieuws
bestuur: jeroen Saris (voorzitter), Tineke van der Schoor (secretaris), Hans Schraven (penningmeester), Willibrord de Graaf( uitgever de Helling), ]os van der Lans (publiciteit) en Els Veenis (namens het partijbestuur) medewerkers: Paul Basset- Ondersteuning bestuur wetenschappelijk bureau- Project De GroenLinks kaart van Nederland- Project GroenLinks 2000; felle van der Meer- Hoofd- en eindredacti~ de Helling, Gerrit Pas- Project Buitenland achter het nieuws- Project Jeugdbeleid - Coördinatie project Citoyen en eerherset van de burger; Michel Houbbal- Bureausecretaris projectmedewerkers: jan Kastje en Katinka Waelbers.
WETENSCHAPPELIJK BUREAU GROENLINKS Postbus 8008- 3503 RA Utrecht- 030 239 99 00 50
Het WB is een lezingenserie gestart over internationale ontwikkelingen. Het gaat daarbij niet zozeer om standpuntbepaling over actuele kwesties, maar meer om analyse van langctermijnrrends. De eerste bijeenkomst op 28 november had als thema 'Mensenrechro: en de Nederlandse politiek'. Ingegaan werd op vragen als: 'war zijn de belangrijkste bedreigingen voor de mensenrechten in de Nederlandse politiek?' en 'is het Nederlandse vluchtelingenbeleid nog wel in 0\ft\· eenstemming met het internationale Vluchtelingenverdrag en de men· senrechtenverdragen?' In 1999 komen thema's aan de orde als 'Europese integratie vcrsus n:t· tionalisme' en 'moslimfundamentalisme: dialoog of confrontatie?' V oor het ontvangen van een uitnodiging, opgave bij: WB GroenLinks t.a.v. Gerrit Pas, Postbus 8008, 3503 RA Utrecht
de Helling -jaargang I I - nummer 4 - winter 1998
Duurzaam financieel advies? Onze financiële planning levert een glashelder advies op. Al uw geldzaken overzichtelijk in kaart gebracht, tot en met uw pensioen. Dat geeft u de vrijheid om verantwoorde keuzen te maken. Bijvoorbeeld ten aanzien van korter werken of een eigen huis.
Groen geldbeheer is het specialisme van de Eenhoorn. Wij bieden u graag de mogelijkheid om maatschappelijk verantwoord en milieuvriendelijk te beleggen. Ook voor bijvoorbeeld lijfrentepolissen en bedrijfspensioenen. En met een uitstekend rendement.
Vraag onze brochure 020-622 99 06
DUURZAAM FINANCIEEL ADVIES
SARPHATIKADE 7 • 1017 WV AMSTERDAM TELEFOON 020- 622 99 06 • FAX 020- 639 20 86 • E-MAIL
[email protected]
9
TIJDSCHRIFT VOOR
Krisis 73 winter I998
FILOSOFIE
Duitse filosofie artikelen • Een postmoderne theorie van de moderne samenleving? Over het werk van Niklas Luhmann door Rudi Loermans en Cert Verschraegen • Ongeluk en onrecht. De grenzen van rechvaardigheid in de liberaal-democratische rechtsstaat door Beate Rössler Interview met Vittorio Hösle door Fernando Suarèz Muller en Frank Rebel.
Stedelijke openbaarheid Dossier Boomkens: Moderne ervaring en stedelijke openbaarheid
Introductie- René Boomkens; De status van stad en stedelijkheid- Annemarie Mol; Stedelijkheid zonder drempels- Ed Taverne; De capsulaire beschaving. De stad in het tijdperk van het transcendentaal kapitalisme- Lieven de Cauter; Grote jongens, sterke verhalen - Stine jensen; Reactie- René Boomkens. Los nummer f 25,-; abonnementj90,- / j67,50 (studenten, aio's). Besteladres: Uitgeverij Boom, tel. 0522-257012.
de Helling -jaargang I I - nummer 4 - winter I 998
51
ldous Huxley, op reis door het Nederland van de jaren twintig, schrijft opgetogen over de esthetische waarde van het vlakke land, de polders en de dijken. 'Heerlijk landschap! Ik ken geen enkel ander waar het geestelijk opbeurender is om in rond te reizen. Geen wonder dat Descartes aan Nederland de voorkeur gaf boven ieder andere omgeving. Dit landschap is het paradijs voor de rationalist.' Aan het strakke, geometrische patroon dat karakteristiek is voor de Hollandse polders is eeuwen gesleuteld. Stukje bij beetje is het landschap vormgegeven. Vanaf de Middeleeuwen zijn er gebieden drooggemalen, dijken en sluizen gebouwd en kanalen gegraven. Strenge, rechte lijnen, functioneel en efficiënt. Bochten zijn immers een belemmering voor een snelle afvoer van water. Het droogmalen en het droog houden is en was een kostbare onderneming. Alleen al in de Beemster waren daar in de 17de eeuw 49 molens voor nodig. Functionaliteit en efficiency waren in die tijd niet de enige principes achter de droogmakerijen, zoals de dichter Martin Reints onlangs mooi heeft beschreven in een essay over de inrichting van de Beemster (opgenomen in de bundel Nacht- en dagwerk). Hij wijst op het speciale schoonheidsideaal achter de 17de eeuwse droogmakerijen. Een ideaal van symmetrie, regelmaat en soberheid dat niet alleen bij de inrichting van het nieuwe land werd toegepast, maar ook in de tuinen van die tijd. Tuinaanleg bestond net als droogmakerij uit het ordenen van de natuur. 'je moet heuvels wegkruien, laagten en dalen verhogen, water tot land en land tot water maken; kortom ordenen', aldus Reints. De Beemster is het meest uitgesproken voorbeeld van de 17de eeuwse landinrichting: een ruim bemeten tuin. Vijf landmeters maakten in 161 I een 'perfecte caerte' voor de inrichting van deze polder. Een prachtig geometrisch patroon van vierkanten, omgeven door een grillige ringdijk. Passer en rekendriehoek werden de belangrijkste instrumenten van de architecten van het nieuwe land: de ingenieurs en waterbouwkundigen. Het zijn de ingenieurs die het nieuwe land vormgaven, in de 17de eeuw en daarna. Het merendeel van de ontwerpers is in de vergetelheid geraakt. Typerend voor de eerste generatie van ingenieurs is de waterhuishoudkundige, molenaar en ontwerper met de toepasselijke naam Jan Adriaensz Leeghwater, die leefde van 1575 tot 1650. Leeghwater was als opzichter en molenmaker nauw betrokken bij het droogmalen van niet alleen de Beemster, maar ook de Purmer, de Wormer, de Schermer en de
Heerhugowaard. Hij ontwierp molens, maar ook uurwerken en zelfs een duikerklok. Bekendheid verwierf Leeghwater echter met name met zijn plan voor het droogmalen van de Haarlemmermeer. Hij was degene die met het eerste echte en volledige plan voor de drooglegging van dit meer kwam, een project waaraan uiteindelijk pas in 1848 begonnen werd. Omgeven door struikjes in het dorpje Midden Beemster staat een beeldje van Leeghwater. De traditie van de ingenieurs heeft nog lang, tot ver in de 20ste eeuw, stand gehouden dankzij de werken van vader en zoons Lely. Vader Lely legde de basis voor de Zuiderzeewerken en is op haast on-Nederlandse wijze geëerd met een eigen stad. Hoe opbeurend zou Huxley het huidige Hollandse polderlandschap vinden? Waarschijnlijk zou hij wat minder uitgelaten zijn.
Het geometrische grondpatroon is nog te herkennen maar in de afgelopen decen· nia is het polderland sterk veranderd. mige stukken, zoals de Beemster, zijn nog grotendeels intact, maar veel is inmiddels aangetast. In de moderne ruimtelijke cirde· ning zijn het de ambitieuze, expansieve be· stuurders en projectontwikkelaars die de inrichting domineren. Zij zijn de bouwers achter de fantasieloze buitenwijken, de saaie Vinex-lokaties, de toeristische tiepunten en dure golflinks die het land overwoekeren. De rationaliteit van Leegh· water heeft plaats gemaakt voor een nieu· we rationaliteit: die van de markt en haar speculanten. Ivo Kuypers, foto Xander