© Willem Vermeend en Ronald van Gessel, 2012 © Einstein Books, Den Haag 2012 © Coverontwerp: Robert Adriaansen, Utrecht © Coverbeeld: Getty Images Verzorging ebook: Perfect Service, Schoonhoven ISBN 978 90 488 1468 8 / NUR 793
Einstein Ebooks bv is een imprint van Dutch Media Uitgevers bv www.einsteinbooks.nl
Voorwoord Inmiddels weten de meeste burgers van de Europese Unie (EU) dat de zogenoemde eurolanden – de zeventien lidstaten van de EU die de euro als munt hebben – met een schuldenprobleem kampen. Vooral de vijf eurolanden Griekenland, Ierland, Portugal, Spanje en Italië worden geconfronteerd met hoge begrotingstekorten en hoge staatsschulden. In de nationale en internationale media krijgt dit probleem, veelal aangeduid als de Europese schuldencrisis of de Eurocrisis, volop aandacht. In de media verschijnen steeds vaker politici en economisch deskundigen die het einde van de euro en de eurozone aankondigen. Verschillende van deze doemdenkers menen – met de wijsheid van nu – dat de euro nooit had mogen worden ingevoerd. Anderen achten het verstandig de eurozone in twee gebieden op te splitsen: een gebied met sterke eurolanden en een gebied met zwakkere eurolanden. Deze worden ook wel aangeduid als de ‘neurozone’ (noordelijke eurolanden) en de ‘zeurozone’ (zuidelijke eurolanden). Daarnaast zien we een sterke toename van het aantal publicaties waarin de ontmanteling van de eurozone wordt aangekondigd. Over de voordelen van de euromunt en de gezamenlijke internationale economische kracht van de eurolanden wordt weinig meer geschreven. Bij een toenemend aantal Europese burgers is het vertrouwen in de euro dan ook afgenomen. Zonder twijfel heeft de bijna dagelijkse negatieve beeldvorming over de euro en de eurozone invloed gehad op de Europese publieke opinie. Kijken we naar de Europese opiniepeilingen van 2010 en de jaren daarvoor dan zien we dat in de meeste eurolanden een ruime meerderheid van de burgers een positief oordeel over de euro had. In 2011 zien we een kentering. In verschillende landen, vooral in Duitsland, Nederland, Spanje, Ierland en Griekenland, neemt de steun voor de euro af en neemt het verlangen naar de oude munten toe. Het valt op dat daarbij sentimenten over vroeger, toen het zonder de euro allemaal beter zou zijn geweest, een belangrijke rol spelen. Met deze tegenstanders van de euro is het dan ook moeilijk debatteren over de nadelen van de oude valuta uit het verleden en de voordelen van de euro; argumenten en feiten maken geen indruk, men voert vooral vanuit sentiment strijd tegen de euro. In dit boek proberen wij in de eerste plaats lezers zoveel mogelijk feitelijke informatie te verschaffen over de euro, de eurolanden en de ontwikkelingen die tot de schuldencrisis hebben geleid. Daarnaast doen we ook een poging mogelijke oplossingen
in beeld te brengen. Op basis daarvan hopen wij ook duidelijk te kunnen maken dat er in het debat over de euro sprake is van veel onzin en ondeskundigheid. Maar het is uiteindelijk de lezer zelf die een eigen oordeel velt. We beginnen met een schets van het (economische) beeld van de situatie begin 2012 en een prognose voor de toekomst. In de hoofdstukken daarna gaan we met de lezer op pad in de geschiedenis die tot de huidige situatie heeft geleid. Den Haag, februari 2012 Willem Vermeend Ronald van Gessel
1 Een economische schets van de eurozone De eurozone Anno 2012 telt de Europese Unie (EU) zevenentwintig lidstaten. Van deze lidstaten doen er zeventien mee aan de euro; ze vormen de zogenoemde eurozone. De Europese Centrale Bank (ECB) bepaalt het monetaire beleid in de eurozone. De hoofddoelstelling van de ECB is het handhaven van de koopkracht van de euro en het voorkomen van prijsstijgingen (inflatie). De eurolanden zijn: België, Cyprus, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Slovenië, Slowakije, Spanje en Letland. Zie bijlage 1 voor een kort profiel. Uiteindelijk zijn volgens de EU-regelgeving alle zevenentwintig EU-lidstaten die voldoen aan de zogenoemde eurocriteria verplicht om de euro in te voeren, met uitzondering van Denemarken en Groot-Brittannië. In Denemarken ging de invoering van de euro niet door als gevolg van een afwijzend referendum. Sinds 2002 is de Deense kroon wel aan de euro gekoppeld en volgt de Deense Centrale Bank het beleid van de Europese Centrale Bank. Groot-Brittannië heeft zich de optie voorbehouden buiten de eurozone te blijven. Zweden is juridisch verplicht om de euro in te voeren, maar tijdens een referendum is de euro afgewezen. Zweden denkt de verplichte invoering van de euro te kunnen omzeilen door niet te voldoen aan één van de criteria om toegelaten te worden tot de eurozone. In het Verdrag van Maastricht (1992) zijn vier financieel-economische criteria vastgelegd waaraan een land moet voldoen voordat het de euro mag invoeren: lage inflatie, een lage rente op langlopende staatsobligaties, degelijke overheidsfinanciën en een stabiele wisselkoers. Deze worden aangeduid als de convergentiecriteria. EU-landen die daaraan voldoen worden verplicht lid van de eurozone. Een korte geschiedenis van de eurozone Als de regering van de Verenigde Staten in de jaren zeventig zaken wilde doen met Europa was er een probleem. De toenmalige minister van Buitenlandse Zaken van de VS, Henry Kissinger (1973-1977), vroeg zich publiekelijk af: ‘Wie moet ik bellen in Europa?’ Binnen de Europese politiek leefde toen al de gedachte dat één gezamenlijke Europese munt Europa een internationaal gezicht en een vast telefoonnummer zou kunnen geven.
De euro dankt zijn bestaan min of meer aan het loslaten van de gouden standaard van de dollar. In 1944 kwamen afgevaardigden van vijfenveertig landen bijeen in het Amerikaanse plaatsje Bretton Woods om te praten over het internationale financiële systeem na de oorlog. De bijeenkomst leidde tot de oprichting van het Internationale Monetaire Fonds en de Wereldbank. De Amerikaanse dollar werd tegen een vaste prijs van 35 dollar per troy ounce (31,1 gram) gekoppeld aan de goudprijs. Een aantal andere landen koppelden op hun beurt, vaak met een bandbreedte, hun munt weer aan de dollar. Dat maakte de dollar tot de absolute sleutelvaluta van de wereld, en het systeem leek enkele decennia goed te functioneren. De komst van de voor de Amerikanen dure Vietnam-oorlog (1964-1973) leidde echter tot problemen. Om de oorlog te kunnen financieren werden de geldpersen aangezet en de koppeling tussen de dollar en de goudprijs ging in 1971 ter ziele. De dollar was niet langer een vast ankerpunt en er moest naar een nieuw systeem worden gezocht. De wereld ging over op een systeem van vrij zwevende wisselkoersen. Dit had tot gevolg dat de kracht van een nationale munt voortaan werd bepaald door de toestand van de economie van dat land. Ging het slecht, dan zakte de wisselkoers van de nationale valuta, waardoor de import duurder werden, maar de export makkelijker. Zakendoen over de grens werd zodoende een stuk riskanter: je moest opeens een wisselkoersrisico incalculeren of je daar tegen indekken. Uiteindelijk had Europa toch behoefte aan meer vastigheid. Op 13 maart 1979 besloot de toenmalige Europese Economische Gemeenschap (EEG) op basis van een Frans-Duits initiatief het Europees Monetaire Stelsel (EMS) op te richten, waarbinnen de nationale munten binnen een bandbreedte van 2,25 procent ten opzichte van elkaar mochten fluctueren. Alleen de Italiaanse lire en het Britse pond trokken dat niet; ze kregen een speelruimte van 6 procent. Internationale valutaspeculanten op zoek naar winstgevende transacties richtten even later hun pijlen op de Franse frank en de Spaanse peseta en Europa was genoodzaakt de bandbreedte naar 15 procent te verruimen. Alleen Nederland en Duitsland bleven hun munten binnen 2,25 procent van de spilkoers voeren. In 1999 erkende Nout Wellink, de toenmalige president van De Nederlandsche Bank, dat die crisis bijna het einde was geweest van Europa’s aspiraties voor een echte monetaire unie. De deviezenreserves van sommige Europese landen waren dusdanig uitgeput dat ze hun munt niet meer tegen speculanten konden verdedigen.
Een goed overzicht van de geschiedenis van de Europese monetaire integratie is te vinden op www.europarl.europa.eu. Kleine economieën zijn een speelbal De economische geschiedenis leert dat vooral kleinere economieën met een eigen valuta het risico lopen een speelbal te worden van financiële markten en speculanten. Tegenstanders van de euro die weer terug willen keren naar de oude valuta zouden hier lering uit moeten trekken. Een waarschuwend voorbeeld uit 2011 is Zwitserland. Tegenstanders van de euro voorspelden dat dit land met zijn eigen nationale munt, de Zwitserse frank, de financiële markten zou trotseren. Nee dus! De frank, die bij internationale beleggers als een veilige vluchthaven wordt gezien, stijgt in de loop van de zomer van 2011 explosief in waarde. Door de dure munt wordt de groei van de Zwitserse economie aangetast en gaan er vele duizenden banen verloren. De Zwitserse centrale bank doet er vervolgens alles aan om een verdere overwaardering te voorkomen door onder meer extra geld in omloop te brengen. Daarnaast besluit de bank om de minimale wisselkoers tussen de Zwitserse frank en de euro te bevriezen: 1,20 Zwitserse frank voor 1 euro. Met deze koppeling wil de bank voorkomen dat de frank de mondiale toevluchtshaven wordt van beleggers en speculanten en dat de Zwitserse economie, die sterk afhankelijk is van export, wordt aangetast door een te sterke en oncontroleerbare munt. Volgens de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) is de Zwitserse frank overigens de meest overgewaardeerde munt ter wereld. Alleen met een wereldmunt als de euro, die stoelt op een gezamenlijk sterk economisch blok en met als fundament het Bruto Binnenlands Product (BBP) van de eurozone, kan de macht van financiële markten en speculanten aan banden worden gelegd en kan Europa een belangrijke rol spelen in de wereldeconomie. Wat veel lezers en voorstanders van een eigen nationale munt waarschijnlijk niet weten is dat de meeste nog bestaande nationale munten in Europam, zoals bijvoorbeeld de Deense kroon en de Zwitserse frank, op enigerlei wijze aan de euro gekoppeld zijn en zo min of meer afhankelijk zijn van het wel en wee van de Europese munt. Het is dus een illusie dat kleinere landen met een eigen nationale munt een onafhankelijk monetair beleid zouden kunnen voeren.
Verdrag van Maastricht: de komst van de euro is een feit In 1992 werd met de ondertekening van het Verdrag van Maastricht de komst van de euro een feit. Tijdens de EU-top in Amsterdam in juni 1997 werd het zogenoemde Stabiliteits- en groeipact (‘het Pact’) officieel ondertekend. Met het Pact moest onder andere een sterke euro worden gewaarborgd. Op 1 januari 1999 was het zo ver en schakelen elf landen over op de euro. Het ging hier op een girale overschakeling. De euromunten en eurobankbiljetten werden pas op 1 januari 2002 in omloop gebracht. Box 1 Voordelen van de euro Bij de invoering van de euro circuleerde onder de landen die tot de eurozone toe wilden treden een lijstje met de acht belangrijkste voordelen van een gezamenlijke munt. We geven hier een korte opsomming: -
De euro leidt tot aanzienlijke besparing op de transactiekosten bij het omwisselen van valuta’s. Dit heeft voordelen voor de handel met de eurozone en bijvoorbeeld voor het toerisme. Vooral voor de financiële sector, zoals banken, verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen, biedt één munt aanzienlijke administratieve kostenvoordelen.
-
Met één algemene munt kunnen prijzen en kosten in de verschillende Europese landen niet alleen beter worden vergeleken, maar zullen de verschillen tussen landen ook kleiner worden; dit leidt tot goedkopere goederen en diensten.
-
De euro vermindert de onzekerheid over het verloop van wisselkoersen. Onzekerheid leidt tot risico en extra kosten voor internationale bedrijven die hun wisselkoersrisico’s moeten afdekken. Door de euro wordt zo de handel en economie van de eurozone bevorderd.
-
Door de euro kan er een effectiever inflatiebeleid worden gevoerd. De Europese Centrale bank heeft als belangrijkste opdracht de inflatie in de eurozone laag te houden. Dit voordeel geldt met name voor de zuidelijke Europese landen waar de inflatie traditioneel hoog was.
-
De euro maakt de eurozone, onder meer vanwege lagere transactiekosten, aantrekkelijker voor buitenlandse investeerders. De euro trekt dus investeringen vanuit gebieden buiten de eurozone aan.
-
Door de euro hoeven landen veel minder verschillende valutareserves aan te houden.
-
Door de grote internationale economische concurrentiekracht van de eurozone kan de euro uitgroeien tot een van de belangrijkste wereldvaluta.
De internationale economische kracht van de eurozone Wie de moeite neemt kennis te nemen van de internationale economische betekenis van de euro en de eurozone kan zich nauwelijks voorstellen dat de Europese regeringsleiders deze positie zullen opgeven. Alleen mensen die de cijfers niet kennen, doemdenkers en studeerkamergeleerden kunnen op die gedachte komen. De totale economische waarde van de wereldeconomie, het wereld BBP, bedroeg in 2011 ongeveer 70.000 miljard dollar (70 biljoen dollar). Als we naar de valuta’s kijken is het eurogebied de tweede economie van de wereld. Het gezamenlijke BBP van de zeventien eurolanden was in 2011 in totaal 13.400 miljard dollar (rond de 10.000 miljard euro): dat is een aandeel van ruim 19 procent in de wereldeconomie. Met een BBP van ruim 15.000 miljard dollar had de VS als land het hoogste BBP en daarmee een aandeel van bijna 22 procent in het wereld BBP. Op grote achterstand staan op de tweede plaats China met 7.000 miljard dollar (10 procent van de wereldeconomie) en op drie Japan met 5.900 miljard dollar. De Nederlandse economie staat met circa 900 miljard dollar op plaats 16. Vergelijken we de VS met de Europese Unie (EU-27) dan had de EU in 2011 met ruim 18.000 miljard dollar het hoogste BBP; een aandeel van bijna 26 procent in de wereldeconomie. Box 2 Wereld top 30 van landen met de hoogste BBP’s in biljoenen dollars
Bron: www.imf.org/2011
Kijken we naar box 2 dan moeten we er rekening mee houden dat de komende decennia de economische machtsverhoudingen in de wereld, vooral ten koste van de VS, drastisch gaan veranderen. Verwacht wordt dat vooral opkomende economieën als China, India, Brazilië en Rusland groeicijfers zullen laten zien die veel hoger liggen dan de groeicijfers van de VS, Europa en Japan. Deze opkomende landen groeien drie tot vier keer zo snel als de westerse economieën. Zo is de Braziliaanse economie, die in 2010 nog achtste stond op de wereldranglijst, in 2011 opgestoomd naar de zesde plaats van de ranglijst van grootste economieën in de wereld. Daardoor is Engeland, geen euroland, in 2011 gezakt naar plaats zeven; in 2010 was dat zes. Sommige internationale economische denktanks verwachten dat de Chinese economie in de periode 2030-2040 zal uitgroeien tot de grootste van de wereld en dat de economie van de VS naar de tweede plaats zakt. Ze gaan er ook vanuit dat de economieën van landen als Brazilië, Rusland, India, maar ook Indonesië, Mexico en Zuid-Korea de economieën van de Europese landen zullen overtreffen. Daarnaast is het waarschijnlijk dat de Turkse economie zal uitgroeien tot één van de sterkste van Europa. Bovendien moeten alle landen er rekening mee houden dat vooral bedrijven die internationaal zaken doen steeds minder honkvast worden. Door de snelle opmars van het internet lopen er steeds meer zaken via het web. Daardoor is het minder belangrijk in welk land een bedrijf zijn vestiging heeft. Internationaal georiënteerde landen zoals Nederland, met relatief veel buitenlandse bedrijven, moeten dan ook op hun tellen passen. Bij een verslechtering van het Nederlandse ondernemingsklimaat is de kans groot dat een aantal van deze bedrijven ons land zal verlaten. Een voorbeeld van een diep ingrijpende verslechtering zou het verdwijnen van de euro zijn en de terugkeer van de gulden. De meerwaarde van de euro De internationale economische positie en betekenis van de huidige grote Europese landen, zoals Frankrijk, Engeland en Italië, zal door de opmars van de opkomende economieën sterk afnemen. Dat geldt in mindere mate ook voor Duitsland. Deze landen, maar ook de andere eurolanden, hebben er dan ook alle belang bij om de eurozone en de euro overeind te houden. De daarbij behorende kosten zijn een schijntje als je ze vergelijkt met de gigantische kosten die het gevolg zouden zijn van het uiteenvallen van het eurogebied en de terugkeer naar oude valuta.
De grootste structurele kostenpost van het opgeven van de euro is het verlies aan voordelen die de eurozone voor de lidstaten met zich meebrengt. Door gezamenlijk als euroblok op de wereldmarkt te opereren kunnen de eurolanden een belangrijke rol blijven spelen in de wereldeconomie en daarvan de vruchten plukken. Dit economische machtsblok kan voor de eurolanden financiële en economische voordelen behalen die afzonderlijke landen met een eigen valuta niet kunnen realiseren. De belangrijkste voordelen voor de lidstaten van dit blok zijn de uitschakeling van wisselkoersrisico’s en valutakosten, lagere rentes, extra handel en internationale bedrijven die zich vanwege de voordelen binnen dit blok willen vestigen. Deze voordelen zorgen voor extra economische groei en extra werkgelegenheid. In een studie van het consultancybureau McKinsey werd de meerwaarde van de euro voor de zeventien eurolanden in 2010 becijferd op 332 miljard euro, dat was toen meer dan 3,6 procent van het BBP van de gezamenlijke eurolanden. De berekeningen van McKinsey maken ook duidelijk dat alle eurolanden er belang bij hebben om de eurozone te verdedigen en te behouden; zonder euro minder economische groei en minder werkgelegenheid. Vanwege de meerwaarde van de euro is het – ook in het licht van de toekomstige ontwikkelingen op het terrein van de wereldeconomie – niet uitgesloten dat zelfs de Britten op termijn (noodgedwongen) naar Brussel afreizen om hun Engelse pond in te ruilen voor een wereldmunt: de euro. Nu al is het Engelse pond wereldwijd bezien een relatief kleine valuta en door de hierboven geschetste toekomstige internationale ontwikkelingen zullen de Engelse economie en het pond nog verder in betekenis afnemen. In 2011 had Groot-Brittannië van alle EU-landen het grootste begrotings- en handelstekort, waren de werkloosheid en inflatie hoger dan in de meeste eurolanden en lag het Engelse welvaartspeil onder het gemiddelde van de eurozone; Engeland wordt wel de oude zieke man van Europa genoemd. Deze harde feiten moeten de Engelse regering worden voorgehouden op al die momenten dat ze felle kritiek uit op de euro en de eurozone. Een sterke euro vraagt om gezonde overheidsfinanciën Volgens de gezamenlijke afspraken in het Europese Pact moeten landen zorgen voor gezonde overheidsfinanciën. Dit houdt in ieder geval in dat hun begrotingstekort niet groter mag zijn dan maximaal 3 procent van hun bruto binnenlands product (BBP). Daarnaast mag de staatsschuld niet meer zijn dan 60 procent van het hun nationale BBP.
Met deze criteria, bedoeld om bij te dragen aan een stabiele koerswaarde van de euro, werd al snel de vloer aangeveegd. Het woord ‘groei’ was in het Europese Pact opgenomen door de Fransen, die ruimte wilden houden voor stimulerende uitgaven in eigen land. Nederland en Duitsland wilden een ‘streng’ Pact, waarmee binnen de eurozone gezonde overheidsfinanciën en een internationaal sterke euro gerealiseerd zouden kunnen worden, maar zij kregen hun zin niet. Uiteindelijk konden verschillende landen, zoals Italië en later Griekenland, zich met creatief boekhouden en het manipuleren van cijfers plaatsen in het selecte euroklasje. Italië kwam binnen met een speciale tijdelijke ‘eurobelasting’ om de eindjes voorlopig aan elkaar te knopen en zo te voldoen aan de criteria van het Stabiliteitspact. In 2004 kwam uit dat de Grieken zich met ‘valse’ gegevens en cijfers toegang tot de eurozone hadden verschaft; op grond van de werkelijke cijfers zouden ze nooit tot de euro zijn toegelaten. De criteria voor gezonde overheidsfinanciën worden overtreden Vanaf de ondertekening van het Pact in 1997 hebben veel eurolanden de criteria voor gezonde overheidsfinanciën aan hun laars gelapt. De Europese Commissie sleepte de lidstaten die zich niet aan de criteria van het Europese Pact hielden voor de Europese rechter, maar machtige eurolanden als Duitsland en Frankrijk – die de Europese schuldenlanden als Griekenland, Spanje en Italië aansporen om de tering naar de nering te zetten – trokken zich daar weinig van aan. Dit leidde er toe dat het Pact werd afgezwakt; van de boetes en sancties bleef niets over. Als pleister op de wond spraken de Europese ministers van Financiën in 2003 af om het Pact op een nieuwe leest te schoeien. Zo mochten overheidstekorten voortaan hoger zijn dan 3 procent als dat tekort werd veroorzaakt door een schok of invloed van buitenaf, waarop regeringen geen grip hebben. De formuleringen van wat dergelijke schokken van buitenaf dan wel niet zijn, waren dermate vaag, dat landen makkelijk een uitvlucht konden verzinnen om te zondigen tegen de strenge begrotingsafspraken. Er is sprake van een politieke crisis In de gedrukte media zien we vooral koppen verschijnen met termen als ‘De eurocrisis’ en ‘De Europese schuldencrisis’. Daarmee doelt de pers op de financiële en economische problemen die samenhangen met de hoge begrotingstekorten en hoge staatsschulden in de volgende Eurolanden: Griekenland, Spanje, Portugal, Ierland en Italië. Door sommige
politici en economen worden vooral de zuidelijke landen nu al afgeschreven; ze zouden een eigen muntunie, de zeurozone, moeten vormen. Dit idee getuigt niet alleen van weinig kennis van zaken, maar ook van een gebrek aan inzicht in de economieën van deze landen. Vóór het uitbreken van de kredietcrisis van 2007-2009 liepen deze landen – met uitzondering van Griekenland – in vergelijking met de andere eurolanden op het terrein van de overheidsfinanciën niet uit de pas. Daar komt bij dat de Spaanse economie het vóór de kredietcrisis goed deed; in 2006 had Spanje een economische groei van 3,9 procent en in 2007 van 3,7 procent. In 2007 had het land bovendien een begrotingsoverschot van 1,9 procent BBP en een staatsschuld van slechts 36,1 procent BBP; Spanje behoorde tot de sterkere eurolanden. Ook de Ieren deden het goed: een groei van meer dan 4 procent en een klein overschot op de nationale begroting. Ierland, dat toen werd aangeduid als de Keltische tijger, is vooral in de problemen geraakt doordat bij het begin van de kredietcrisis de overhitte bouw- en woningmarkt, die met geleend geld was gefinancierd, in elkaar klapte. Daarnaast moesten de Ieren tijdens de kredietcrisis hun banken overeind houden; dat kostte de Ierse overheid ruim 70 miljard euro, circa 45 procent van het Ierse BBP. Ook Spanje is getroffen door de ineenstorting van een overgefinancierde de bouw- en woningmarkt en kampt met te fors gestegen loonkosten. Box 3 Financiële positie van de zwakkere Eurolanden (in % BBP) 2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Griekenland
Begrotingstekort
-5.3
-6.1
-6.7
-9.8
-15.5
-10.4
-8.0
-6.9
Griekenland
Staatsschuld
100.3
106.1
105.4
110.7
127.1
142.8
165.6
198.1
Ierland
Begrotingstekort
1.7
2.9
0.1
-7.3
-14.2
-32.0
-10.3
-8.6
Ierland
Staatsschuld
27.1
24.7
24.9
44.4
65.2
94.9
109.3
118,0
Italië
Begrotingstekort
-4.4
-3.3
-1.5
-2.7
-5.3
-4.5
-4.0
-2.4
Italië
Staatsschuld
105.9
106.6
103.6
106.3
116.1
119.0
121.1
121.4
Portugal
Begrotingstekort
-2.5
-0.4
-3.2
-3.5
-10.1
-9.1
-5.9
-4.5
Portugal
Staatsschuld
62.8
63.9
68.3
71.6
83.0
92.9
106.0
111.8
Spanje
Begrotingstekort
1.0
2.0
1.9
-4.1
-11.1
-9.2
-6.1
-5.2
Spanje
Staatsschuld
43.0
39.6
36.1
39.8
53.3
60.1
67.4
74,0
Voor veel lezers zal het een verrassing zijn dat de huidige sterke eurolanden vóór de kredietcrisis hogere staatsschulden hadden dan op dat moment bijvoorbeeld Spanje, Portugal en Ierland: Nederland 69 procent BBP, Duitsland 66 procent BBP, Frankrijk 67 procent BBP en België 77 procent. Dat was toen geen voorpaginanieuws. Ook zag je geen politici, economen en andere deskundigen in de media verschijnen die het einde van de euro en de eurozone aankondigden. Nu zijn ze niet van de buis te slaan. Neem ze niet al te serieus, zo vragen wij onze lezers. Veel kritiek van de kant van economen is gebaseerd op studeerkamergeleerdheid. Deze critici houden geen rekening met de politieke realiteit. Het verdwijnen van de euro zou tot een ineenstorting leiden van het na de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) moeizaam opgebouwde Europese bouwwerk, de Europese Unie (EU). Geen enkel euroland kan zich dit veroorloven; uit eigenbelang zullen ze de extra welvaart die de EU heeft gebracht koste wat het kost blijven verdedigen. Onze minister van Financiën, Jan Kees de Jager, is ook niet onder de indruk van de wetenschappelijke kritiek: ‘Je hebt studeerkamerwetenschappers en financiële markten. Om geld op te halen om je schulden af te lossen, heb je niet zoveel aan die studeerkamerwetenschappers. Die wetenschappers zeggen wel dat ze alles kunnen voorspellen, maar ze hebben er in ieder geval nog niet veel mee verdiend” Zelfbenoemde deskundigen en onheilsprofeten In de periode 2007-2009 werd de wereld geconfronteerd met de kredietcrisis, die ook Europa hard raakte en een belangrijke rol heeft gespeeld bij het ontstaan van de Europese schuldencrisis. Uit internationale onderzoeken blijkt dat banken, ratingbureaus (kredietbeoordelaars) en andere financiële instellingen een kwalijke rol hebben gespeeld bij het uitbreken van de kredietcrisis. Zowel banken als ratingbureaus spelen nu ook weer een dubieuze rol bij de schuldencrisis in Europa. Deze crisis is inmiddels bijna dagelijks nieuws en heeft ook geleid tot een groeiende stoet aan politici, economisch deskundigen of zelfbenoemde deskundigen die er met terugwerkende kracht op wijzen dat we nooit aan de euro hadden moeten beginnen. Sommige spreken zelf van een misgeboorte. Ook zien we in de media een optocht van onheilsprofeten en doemdenkers die het einde van de euro aankondigen. Dit bombardement aan slecht nieuws mist zijn uitwerking niet. In peilingen zien we dat in veel eurolanden een toenemend aantal burgers terugverlangt naar de eigen oude vertrouwde munten. Die burgers, veelal ouderen, zijn allang weer vergeten dat er
aan die oude munten veel nadelen kleefden, zoals wisselkosten, een hogere inflatie en problemen in het handelsverkeer tussen landen. Ze beseffen niet dat er met de euro zelf niets aan de hand is. Ook de ‘deskundige’ doemdenkers die het over een eurocrisis hebben slaan de plank flink mis. De euro is internationaal gezien een ongekend succes: in slechts tien jaar tijd is de euro uitgegroeid tot een wereldmunt. Er is sprake van een politieke crisis De huidige crisis is geen eurocrisis, maar vooral een politieke crisis. Europa kampt met aarzelende en talmende regeringsleiders, die niet in staat blijken te zijn de schuldencrisis snel en daadkrachtig aan te pakken. Dit gebrek aan daadkracht wekt geen vertrouwen bij de internationale financiële markten. Daardoor is de bizarre situatie ontstaan dat in verschillende eurolanden regeringen aan de leiband van deze markten lopen; daar dicteren de internationale financiële sector en speculanten wat de politici moeten uitvoeren. Het grote succes van de euro Sinds zijn introductie is de euro de tweede meest gehouden internationale reservevaluta na de dollar. Het aandeel van de euro als reservevaluta is toegenomen van ruim 17 procent in 1999 tot rond de 30 procent in 2012. Dit is ten koste gegaan van de dollar (het aandeel daalde van circa 71 procent tot 60 procent) en de Japanse yen (het aandeel daalde van 6,4 procent naar 3 procent). Buiten de eurozone hebben meer dan twintig landen, vooral op het vasteland van Afrika, hun valuta rechtstreeks gekoppeld aan de euro. In Afrika gebruiken bijvoorbeeld meer dan 150 miljoen mensen een valuta die gekoppeld is aan de euro, en in Europa zijn dat (buiten de eurozone) 25 miljoen mensen. De euro is in slechts tien jaar tijd wereldwijd uitgegroeid tot een zeer bekende en solide valuta. Ook bij de Chinese overheid is de munt populair; bijna een kwart van de Chinese deviezenreserve wordt aangehouden in euro’s. Sinds 2006 zijn er meer euro’s in omloop dan dollars en centrale banken overal in de wereld houden inmiddels euroreserves aan. Hoewel grondstoffen als olie op de wereldmarkt genoteerd worden in dollars, wordt bijna de helft van alle obligaties in de wereld in euro’s uitgegeven. Op Google levert de zoekterm ‘euro’ drie keer zo veel hits op als ‘dollar’. De kracht van de euro
De kracht van de euro bleek ook tijdens de internationale kredietcrisis van 2007-2009. De crisis kwam wereldwijd hard aan, maar de jonge munt bleef overeind. Sterker nog, de euro werd zelfs door internationale beleggers als de nieuwe ‘veilige haven’ gezien. De munt schoot omhoog en bereikte op 15 juli 2008 de hoogste koers ooit, van bijna 1,60 dollar. Toen begon vooral het Duitse bedrijfsleven te klagen. Immers, de Duitse (maar ook de Nederlandse) exporten buiten de eurozone werden fors duurder, wat leidde tot een daling van de export van goederen en diensten naar andere landen. De Amerikanen (en de Chinezen die hun yuan aan de dollar hebben gekoppeld) waren blij met de dure euro; met hun zwakkere munten (dollar en yuan) werd hun export goedkoper en konden ze hun aandeel op de wereldmarkt vergroten. Doordat de Amerikaanse economie na de crisis harder groeide dan de Europese, en het vertrouwen van internationale beleggers in de Europese economie daalde, zagen we dat de dollar ten opzichte van de euro in waarde toenam. Maar uit box 4 blijkt dat de koersontwikkelingen van de euro en de dollar net zo onvoorspelbaar en grillig zijn als de internationale (aandelen)beurzen. Naarmate het vertrouwen van beleggers en investeerders in de eurozone toeneemt, zien we dat koers ten opzicht van de dollar oploopt. Neemt het vertrouwen in de euro af en het vertrouwen in de VS toe, dan zien we een sterkere dollar. Veel internationale beleggers begrijpen niet waarom de regeringsleiders van de eurozone, een van de rijkste economische machtsblokken in de wereld, er niet in slagen de piepkleine economie van euroland Giekenland (slechts 2 procent van het eurozone-BBP) weer op de rails te zetten. Ze vrezen dan ook dat Europa zeker niet in staat zal zijn met oplossingen te komen als bijvoorbeeld Portugal of Spanje in de problemen komen. Daarom verkopen ze de staatsobligaties van zwakkere eurolanden en stappen over op dollarbeleggingen.
Box 4 Koersontwikkeling dollar-euro
De laagste eurokoers – 0,8225 dollar – werd genoteerd op 26 oktober 2000. De hoogste – 1,5990 dollar – op 15 juli 2008. Uit internationale analyses blijkt dat de waarde van de euro ten opzichte van de dollar vooral wordt bepaald door het beeld en de verwachtingen van internationale beleggers, analisten en investeerders over de financieel-economische ontwikkelingen en over de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in zowel de eurozone als de VS. Zo hadden de stijging van de euro en de val van de dollar in 2009 veel te maken met het overdreven pessimisme van beleggers en analisten over de oplopende Amerikaanse staatschuld en de sombere kijk op de Amerikaanse economische ontwikkeling. Niet zozeer de matige economische prestaties van de eurozone, maar vooral het negatieve sentiment over de VS heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de toenmalige opmars van de euro ten opzichte van de dollar. De val van de euro van 1,45 tot 1,19 dollar in de periode tussen januari en juni 2010 had enerzijds te maken met een euro die ten opzichte van de dollar overgewaardeerd was, en anderzijds met het sombere beeld dat internationale beleggers hadden van de economie van de eurozone en hun twijfels over de daadkracht van Europese regeringsleiders om de schuldenproblematiek op te lossen en de economie op te peppen. Wat is een ‘normale’ koerswaarde van de euro ten opzichte van de dollar? Volgens verschillende internationale analyses ligt die waarde tussen 1,20 en 1,30 dollar.
Voor de economische positie van de eurozone is een koers rond de 1,20 dollar de meest ideale koers. Bij een hogere koers wordt het voor Europese bedrijven moeilijker om op de wereldmarkt hun producten te exporteren. Bij een lagere koers zal de export veelal toenemen en dat bevordert ook de economische groei in de eurozone. Een zwakkere euro bevordert de groei in de eurozone Op zich heeft een sterke euro een aantal voordelen, zoals de mogelijkheid van goedkopere import (van bijvoorbeeld energie) en goedkopere vakanties in bijvoorbeeld de VS. Maar een ‘te sterke’ euro heeft vooral nadelen voor eurolanden die exporteren naar landen buiten de eurozone. Met een zwakkere euro kunnen ze in het algemeen hun export vergroten. Uit recent onderzoek van de Europese Centrale Bank (ECB) blijkt dat een depreciatie (waardedaling) van de euro met 10 procent de economie van de eurozone een impuls geeft van 0,7 procentpunt. Het jaar daarop komt daar nog een extra 1,2 procentpunt bij. Die extra groei wordt in hoofdzaak veroorzaakt door de toenemende export. Een voorbeeld van de voordelen van een zwakke euro zagen we in 2010; niet alleen de export vanuit de eurozone nam toe, maar ook de werkgelegenheid. Valuta-experts menen dat een euro met een waarde van 1,20 dollar de beste koers is. Ondanks de schuldencrisis is nog steeds een meerderheid voor de euro Wie afgaat op de stroom aan negatieve berichtgeving in de media zou wellicht kunnen denken dat het einde van de Europese samenwerking in zicht is. Maar volgens de Eurobarometer (Europese opiniepeilingen) is een meerderheid van de inwoners van de EU-lidstaten nog steeds positief gestemd over de Europese Unie. De steun van de
Nederlandse bevolking is met ongeveer 70 procent één van de hoogste in Europa. Niettemin wordt er in ons land zowel binnen als buiten de politiek geklaagd over het feit dat wij binnen de EU één van de landen zijn die voor het EU-lidmaatschap per inwoner netto het hoogste bedrag aan de EU afdragen. Op zich is het juist dat Nederland met een jaarlijkse bijdrage van ongeveer 3,5 miljard euro, netto ruim 200 euro per inwoner, tot de grootste netto betalers behoort, maar daar staat wel tegenover dat Nederland ook tot de landen behoort die financieel het meest van het lidmaatschap profiteren. Zo is becijferd dat alleen al de interne EU-markt de gemiddelde Nederlandse burger een voordeel oplevert van ongeveer 2.000 euro per jaar. Tellen we daar ook de economische voordelen van de euro bij op, dan levert het Nederlandse EU-lidmaatschap de gemiddelde burger een voordeel op van rond de 4.000 euro. Dit voordeel is vooral het
gevolg van het feit dat Nederland een handelsland is dat veel zaken doet (export) met Europese landen, en een relatief groot aantal internationale bedrijven telt die via een vestiging in Nederland actief zijn op de Europese markt. Meer dan de helft van de burgers van de zeventwintig EU -lidstaten geeft aan dat hun land voordelen heeft van het EU - lidmaatschap. Van de Nederlanders is zelfs bijna driekwart deze opvatting toegedaan. Daarbij gaat het niet alleen om economische voordelen, maar ook andere: vrede, veiligheid, het gezamenlijk ontwikkelen van een Europese kenniseconomie, vrij kunnen reizen, wonen, werken en studeren in Europa. Ondanks de schuldencrisis is een meerderheid van de burgers in de eurozone ook nog steeds voorstander van de euro. Dit geldt zelfs voor de Grieken. Ondanks de pijn van de zware saneringsoperatie in hun land wil circa 60 procent van de Griekse kiezers de euro behouden. Ook in de andere eurolanden zien we geen meerderheid voor een terugkeer naar de oude valuta. Bij de jeugd, die met het internet is opgegroeid, al helemaal niet. Ze vinden het een groot voordeel dat je met de euro overal ter wereld terecht kan en vinden het raar dat er burgers zijn die terug naar het verleden willen. De meerderheid van de bevolking van de EU is voorstander van besluitvorming op Europees niveau als het gaat om zaken als (internationale) concurrentie (59 procent), aanpak van inflatie (59 procent), economische zaken (57 procent) en vervoer (53 procent). De gemiddelde Europeaan is ook van mening dat de EU beter is toegerust dan de eigen regering om de effecten van de crisis te bestrijden. Uit de Europese barometer blijkt dat de gemiddelde Europeaan slecht op de hoogste is van (actuele) Europese zaken. Ook de kennis over de EU-27 en de eurozone laat te wensen over. De Europese Commissie en de regeringen van de lidstaten zouden hier veel meer werk van moeten maken. Daarmee kan het draagvlak voor Europa worden vergroot. Top tien eurolanden met de hoogste staatsschuld Volgens de afspraken in het Europese Stabiliteits- en groeipact (SGP) van 1997 mogen de eurolanden een maximaal begrotingstekort hebben van 3 procent van hun BBP, en een maximale overheidsschuld van 60 procent van hun BBP. Begin 2012 zijn er maar weinig landen die aan deze afspraken voldoen. In twaalf van de zeventien eurolanden ligt de staatschuld boven de 60 procent-grens en in veertien landen is het begrotingstekort te hoog. De gemiddelde overheidsschuld in de landen van de eurozone ligt rond de 95 procent BBP. In 2005 was dit nog 78 procent BBP. Deze stijging is vooral het gevolg van de
hoog opgelopen staatsschulden, die op hun beurt mede veroorzaakt zijn door de kredietcrisis van 2007-2009. Volgens een schatting van de Europese Commissie voor 2012 betstaat de top tien van de euroschuldenlanden uit: Griekenland (198 procent BBP), Italië (121 procent BBP), Ierland (118 procent BBP), Portugal (111 procent BBP), België (99 procent BBP), Frankrijk (89 procent BBP), Duitsland (81 procent BBP), Spanje (74 procent BBP), Oostenrijk (73 procent BBP) en Cyprus (68 procent BBP). Nederland valt met een staatsschuld van 65 procent BBP net buiten de top tien. Hoog opgelopen staatsschulden zien we niet alleen in Europa. De VS had in 2005 nog een staatsschuld van 61 procent, maar deze is inmiddels opgelopen tot boven de 100 procent. Japan heeft momenteel nog een nog veel hogere staatschuld: 212 procent BBP (in 2005 was dat 175 procent). Een belangrijk verschil bij deze schuld in vergelijking
met de staatsschulden van andere landen is dat de Japanse schuld in veel grotere mate binnenlands gefinancierd is. De Japanse staatsobligaties zijn in hoofdzaak in het bezit van Japanse burgers en Japanse instellingen. Het land heeft daardoor relatief weinig last van internationale financiële markten en speculanten. De schuldencrisis is niet alleen veroorzaakt door de zwakkere eurolanden De bewering dat de Europese schuldencrisis uitsluitend is veroorzaakt door financieel wanbeleid van de regeringen van Griekenland, Spanje, Portugal en Ierland is onjuist. Bovendien gaat het bij deze crisis niet alleen om overheidsschulden die te hoog zijn opgelopen, maar evenzeer om een crisis bij banken die op een onverantwoorde wijze veel te grote bedragen hebben uitgeleend aan ‘zwakke’ Eurolanden, bijvoorbeeld aan Griekenland, dat al enige tijd op de rand van een faillissement balanceert. De kans is groot dat deze banken grote verliezen lijden doordat een deel van deze leningen niet meer terugbetaald worden; alleen al op Griekse schulden zullen banken ten minste 70 procent moeten afschrijven. Dit verlies kan er toe leiden dat sommige banken, net als bij de kredietcrisis van 2007-2009, met financiële steun van hun regeringen overeind gehouden moeten worden; feitelijk wordt deze steun, net als bij de kredietcrisis, weer betaald door de belastingbetalers van landen die hun banken moeten redden. Begin 2012 is vastgesteld dat verreweg de meeste Europese banken voldoende solide zijn om zonder overheidsteun dit verlies te kunnen opvangen.
Schuldenlanden kampen met verschillende problemen De problemen waarmee de Europese schuldenlanden kampen verschillen van land tot land, net als de directe aanleidingen tot hun schuldencrises. Wel is het bij al deze landen zo dat de overheden een onvoldoende scoren op het terrein van begrotings-en financiële discipline; ze hebben verzuimd de tering naar de nering te zetten. Na de invoering van de euro konden landen als Griekenland, Spanje en Portugal tegen relatief lage rentepercentages geld lenen op de kapitaalmarkt; toen ze nog hun eigen valuta hadden betaalden ze hogere percentages. Door dit goedkope geld gingen deze landen boven hun stand leven en liepen de schulden op. Wie met het beschuldigende vingertje naar de schuldenlanden wijst, moet wel bedenken dat de goedkope leningen vooral werden verstrekt door banken en ander financiële instellingen uit eurolanden zoals Duitsland, Frankrijk en Nederland; die hebben daar toen goed aan verdiend. In de berichtgeving over de schuldencrisis wordt dit gegeven nauwelijks belicht. We zijn het al weer vergeten. De zuidelijke eurolanden Griekenland, Spanje en Portugal hebben hun goedkoop geleende geld voor een belangrijk deel besteed aan producten die werden gekocht in landen als Duitsland, Frankrijk en Nederland. Het bedrijfsleven en de schatkist van deze landen hebben daar flink van geprofiteerd; ook dat zijn we al weer vergeten. De keerzijde was dat er in Spanje, Griekenland en Portugal tekorten op hun handelsbalans ontstonden. Aan de ontvangstenkant op deze balans staat de geldwaarde van de export van goederen en diensten over een bepaalde periode en aan de uitgavenkant de geldwaarde van de import. Een handelstekort houdt in dat deze landen meer uitgeven aan import dan ze ontvangen voor de goederen en diensten die ze aan andere landen leveren. Landen met een langdurig handelstekort lopen het risico dat ze minder gemakkelijk geld op de kapitaalmarkt kunnen lenen en bovendien veelal een hogere rente voor zo’n lening moeten betalen. Engeland, dat zich onder leiding van premier David Cameron (Conservative Party) steeds meer van Europa afwendt, heeft in Europa het hoogste handelstekort. Tegenover landen met tekorten op hun handelsbalans staan landen met overschotten. Duitsland heeft in Europa verreweg het grootste handelsoverschot. Op de tweede plaats staat Nederland. In de discussies over de schuldencrisis worden de overschotlanden door sommige politici en economen bekritiseerd. Volgens deze criticasters is het belangrijk dat er meer evenwicht tussen de economieën van de verschillende eurolanden ontstaat. Daarom zouden landen als Duitsland en Nederland
hun overschot moeten wegwerken, bijvoorbeeld door extra geld uit te trekken om hun economieën aan te jagen of de lonen te verhogen. Zwakkere landen zouden daarvan kunnen profiteren door meer producten en diensten naar Duitsland en Nederland te exporteren. Dit is een raar en ondoordacht voorstel, dat leidt tot een verzwakking van de economie van de eurozone. Vooral Duitsland heeft sedert de invoering van de euro een actief beleid gevoerd waarbij de internationale kracht van de Duitse economie sterk is toegenomen; zo is de Duitse productiviteit aanzienlijk gestegen en is er sprake geweest van een gematigde loonkostenontwikkeling. Daardoor is de Duitse exportsector de economische locomotief van Europa geworden. Bij de Europese schuldenlanden als Griekenland, Spanje en Portugal zagen we een tegengestelde ontwikkeling. In deze landen is er in de periode tussen 2000-2010 sprake geweest van een forse stijging van de loonkosten en een relatief lage productiviteit; de Griekse lonen zijn in deze periode met 40 procent gestegen, in Duitsland was dit slechts 7 procent. Meer gelijkheid van de economieën binnen de eurozone en betere economische prestaties moeten niet worden gerealiseerd door de sterkere eurolanden met loonsverhogingen minder concurrerend te maken, maar vooral door er op toe te zien dat de zwakkere eurolanden de broekriem aanhalen en tegelijkertijd ook hun internationale concurrentiepositie versterken; dat kan door een hoger productiviteit en lagere loonkosten. Zo kunnen deze landen ook buiten Europa beter concurreren. Weeffout in de opzet van de Eurozone? De Economische en Monetaire Unie (EMU), die tot de eurozone heeft geleid, was bij de oprichting meer een politiek dan een economisch project. Niet alleen de economieën van de deelnemende landen verschillen sterk, maar ook de wijze waarop overheden van deze landen hun schatkist beheren. Vooral achteraf is gebleken dat bij de opzet van de eurozone onvoldoende rekening is gehouden met deze verschillen. De politieke leiders die eind jaren negentig van de vorige eeuw bij de oprichting van de eurozone waren betrokken, hadden vooral tot doel zoveel mogelijk politieke en economische samenwerking binnen de EU te realiseren. Ze meenden dat een gezamenlijke munt, de euro, daaraan een belangrijke bijdrage zou kunnen leveren. Aan de waarschuwingen van economen dat voor een solide gezamenlijke munt aan een aantal voorwaarden voldaan moet worden, werd nauwelijks aandacht besteed. Voor een solide muntunie, de eurozone, is het essentieel dat de economische
verschillen tussen de deelnemende landen niet te groot zijn. Van belang is ook dat er binnen de eurozone een centrale instelling is, bijvoorbeeld de Europese Commissie, die de bevoegdheid heeft om maatregelen te treffen waarmee lidstaten gedwongen kunnen worden om hun overheidsfinanciën gezond te houden. Daarnaast moet deze instelling voldoende instrumenten hebben om, in het belang van de eurozone, economische en financiële samenwerking tussen de eurolanden af te dwingen en in de wereldeconomie als één handelsblok met de euro op te treden. Bij de oprichting van de eurozone hebben de toenmalige regeringsleiders van de deelnemende lidstaten vooral gestreefd naar politieke overeenstemming over de invoering van de euro en de opzet van de eurozone. Zouden daarbij ook de hierboven genoemde voorwaarden voor een solide muntunie aan de orde zijn gesteld, dan zou de euro niet zijn ingevoerd. Een ruime meerderheid van de landen die aan de onderhandelingstafel zat, voelde er niets voor om nationale bevoegdheden aan Brussel over te dragen. Ze waren er dan ook op tegen om binnen de eurozone een centrale instelling instrumenten te geven om in te grijpen in het financiële en economische beleid van de lidstaten. Het ontbreken van dit instrumentarium wordt vrij breed beschouwd als een weeffout in de opzet van de eurozone. Maar de aanduiding ‘weeffout’ is eigenlijk niet juist; de invoering van de euro was politiek alleen maar mogelijk zonder dit instrumentarium. Anders gezegd: zonder ‘weeffout’ was er geen euro geweest. Door de schuldencrisis meer macht naar Europa Onder druk van de schuldencrisis zien we dat de eurolanden Brussel meer ‘macht’ gaan geven. Wat in de afgelopen twintig jaar niet mogelijk was, is als gevolg van de crisis binnen twee jaar gerealiseerd Zo heeft het Europese Parlement begin oktober 2011 de zogenoemde ‘sixpackregeling’ aangenomen. Het gaat om zes wettelijke maatregelen die de Europese Commissie vergaande bevoegdheden geeft om in te grijpen in het nationale financiële en economische beleid van eurolanden; zo kan de Commissie zware sancties (boetes) opleggen aan lidstaten die zich niet houden aan de Europese begrotings- en schuldennorm. Gezien de nationale opstelling van de meeste eurolanden en het koesteren van eigen nationale bevoegdheden zou er zonder de Europese schuldencrisis binnen de eurozone geen meerderheid zijn geweest voor de sixpackregeling. Daarnaast hebben vijfentwintig landen van de Europese Unie eind januari 2012 een nieuw, ingrijpend begrotingspact ondertekend. Twee EU-lidstaten, Tsjechië en Groot-Brittannië, doen niet mee. Nieuw aan dit pact is dat de deelnemende landen in de
grondwet of een andere wet moeten vastleggen dat het streeft naar begrotingsevenwicht. Ook komen er een sterkere controle op de begroting en sancties tegen overtreders. Wanneer een land de begrotingsregels overtreedt, wordt het door Brussel voor het voor het Europese Hof van Justitie gedaagd. Naast de nieuwe begrotingsregels wordt ook de Europese interne markt verder opengegooid. Om de Europese groei te bevorderen, zullen gelden uit EU-subsidiepotten sneller beschikbaar worden gesteld. Ook zijn zesentwintig EU-landen het eens geworden over de aanpak van de werkloosheid en het scheppen van banen. Hier haakte Zweden af, omdat deze aanpak bij hen onder de sociale partners valt. Europese schuldenlanden worden geregeerd door de financiële markten Vooral de afgelopen jaren zien we dat regeringen in de Europese schuldenlanden aan de leiband lopen van de internationale financiële markten en Amerikaanse ratingbureaus. Deze particuliere instellingen publiceren regelmatig hun oordeel over de kredietwaardigheid van landen. Een land dat van ratingbureaus de hoogste kredietstatus krijgt, een zogenoemde AAA-rating, kan in het algemeen op financiële markten tegen een lagere rente lenen dan een land met een veel lagere rating. Maar de invloed en het gezag van ratingbureaus is de laatste jaren afgenomen, vooral omdat ze tijdens de kredietcrisis van 2007-2009 ernstige waarderingsfouten hebben gemaakt en beschuldigd werden van belangenverstrengeling. Vooral in 2011 zagen we dat het primaat van de politiek in sommige Europese schuldenlanden werd vervangen door het dictaat van de internationale financiële sector. Het komt er feitelijk op neer dat regeringen uitvoerden wat deze sector dicteerde. Hoe is deze bizarre situatie ontstaan? Vanwege de hoge begrotingstekorten en hoge staatschulden moeten de regeringen van schuldenlanden jaarlijks grote bedragen uitgeven aan schuldaflossingen en rentebetalingen over hun schulden. Omdat in de schatkist van deze landen onvoldoende middelen zitten moeten ze dit geld lenen bij internationale financiers, zoals banken en andere financiële instellingen. Deze financiers zijn alleen bereid dit geld te lenen als de regering van zo’n land een geloofwaardig bezuinigings- en saneringsplan heeft om tot gezonde overheidsfinanciën te komen. Als de financiële markten van oordeel zijn dat een dergelijk plan ontbreekt of niet adequaat genoeg is dan willen ze dat geld alleen uitlenen als ze daarvoor een hoge rente ontvangen; deze hoge rente is bedoeld als een compensatie voor het risico dat ze lopen dat de lening niet of niet
volledig wordt terugbetaald. Zo zien we dat landen met hoge tekorten, hoge staatsschulden en een gebrek aan een goed bezuinigingsplan hoge rentepercentages moeten betalen, die zelfs kunnen oplopen tot ver boven de 10 procent. Landen met relatief lage tekorten en lage staatschulden kunnen veelal geld lenen tegen een rentepercentage van 2 procent of minder. Een voorbeeld van een land dat onder zware druk van de financiële markten met een omvangrijk bezuinigingsprogramma moest komen is Italië. Eind 2011 had Italië een ‘lege’ schatkist en bedroeg de Italiaanse staatsschuld 1.900 miljard euro, 121 procent van het Italiaanse BBP. De Italiaanse regering onder leiding van Silvio Berlusconi had geld nodig en klopte voor leningen aan bij de internationale banken en andere financiële instellingen. Maar de financiële markten hadden geen vertrouwen in het saneringsprogramma van Berlusconi en waren alleen bereid tegen een zeer hoge rente, meer dan 7 procent, geld aan Italië uit te lenen. Dit zou voor Italië op termijn leiden tot een extra uitgavenpost van meer dan 100 miljard euro en tot een ineenstorting van de Italiaanse economie. Door dit schrikbeeld moest Berlusconi, feitelijk gedwongen door de financiële markten, medio november aftreden. Zijn regering werd vervangen door een noodregering van technocraten onder leiding van Mario Monti, die met een nieuw saneringspakket aan de slag ging om het vertrouwen van de financiële markten terug te winnen, waardoor de Italiaanse staat tegen lagere renten zou kunnen lenen. In januari 2012 slaagde Italië er inderdaad in om geld te lenen tegen een lagere rente, onder de 6 procent. Weer baas in eigen huis Regeringen die de invloed van financiële markten en ratingbureaus op hun beleid willen beperken en zelf weer baas in eigen huis willen zijn, moeten er voor zorgen dat hun overheidsfinanciën gezond zijn. Landen met een begrotingsoverschot en een relatief lage staatsschuld (minder dan 60 procent BBP) hebben geen last van deze markten en bureaus. Hun invloed op deze landen is verwaarloosbaar. De verwachting bestaat dat als gevolg van de nieuwe Europese (toezicht)regelgeving op het terrein van budgetdiscipline in de eurozone, en als gevolg van de andere afspraken tussen de Europese landen, de invloed van deze markten en bureaus zal afnemen. Waarom moeten we de euro houden? Gewoon uit gezond eigenbelang. En dat geldt voor alle eurolanden. Alle lidstaten hebben
van de invoering van de euro geprofiteerd. Door hun deelname aan de euro en de eurozone is hun BBP in de periode 1999-2011 extra gegroeid. Uit het onderzoek van McKinsey blijkt dat procentueel gezien Oostenrijk het meeste profijt heeft gehad (7,8 procent BBP), gevolgd door Finland met 6,7 procent. Daarna volgen Duitsland en Nederland met respectievelijk 6,4 procent en 6,2 procent van hun BBP. Minder profijt hadden Italië (2,7 procent), Portugal (2,1 procent), Spanje (0,7 procent, Frankrijk (0,7 procent) en Griekenland (0,1 procent). Volgens deze studie is ongeveer 3,6 procent van het BBP in de totale eurozone te danken aan de euro. Deze meerwaarde is vooral het gevolg van extra handel, lagere rentes, lagere valutakosten en minder wisselkoersrisico’s. De verwachting bestaat dat vrijwel alle EU-landen die nog geen lid van de eurozone zijn en die aan de eurovoorwaarden kunnen voldoen, zich op termijn zullen aanmelden. Dit vooral vanwege de voordelen die het lidmaatschap met zich meebrengt, maar ook omdat ze met hun eigen economie en eigen valuta in de wereldeconomie van morgen steeds moeilijker kunnen opboksen tegen de opkomende economieën, die de traditionele machtspositie van de westerse landen gaan overnemen. Door lidmaatschap van het internationaal economische machtsblok, de eurozone, kunnen lidstaten hun economische positie versterken. Ook zien we dat de meeste eurolanden tot de welvarendste landen van de wereld behoren. Anno 2012 is de eurozone, als één handels- en valutablok, de tweede economie van de wereld. Naarmate meer landen toetreden tot de EU en de Europese economie beter gaat presteren, kan zelfs de eerste plaats van VS worden overgenomen. Daarvoor is het wel nodig dat de bureaucratie in de EU wordt ontmanteld, dat ondernemerschap en productiviteit sterk worden verbeterd en dat Europa vooral het gebied wordt waar de meeste innovaties worden gerealiseerd. Toponderwijs waarbij digitalisering van het onderwijs centraal staat en creatief ondernemerschap zijn daarvoor belangrijke voorwaarden. De voordelen van de euro en de eurozone De afgelopen jaren is er een groot aantal studies gepubliceerd van internationale wetenschappelijke instellingen en onderzoeksbureaus over de verschillende effecten van de euro. De resultaten daarvan hebben wij hieronder kort samengevat. Daarbij moeten wij de lezer er op wijzen dat deze uitkomsten, die overwegend positief zijn, door geharnaste tegenstanders van de euro worden bestreden en genegeerd. Wat opvalt is
dat deze voorstanders van een terugkeer naar de oude valuta niet aangeven wat er mis zou zijn met deze onderzoeken en studies. Ook geven ze geen onderbouwing van de eventuele voordelen van een terugkeer naar vroeger – een vroeger dat niet meer bestaat. Tegenstanders van de euro volstaan vaak met de ongefundeerde en populistische bewering dat studies die de voordelen van de euro laten zien niet deugen, en gefabriceerd zijn door de eurofielen uit het belanghebbende bedrijfsleven. Dit maakt duidelijk dat een serieus debat met hen niet gemakkelijk zal zijn. Toch moeten we dit debat niet uit de weg gaan. Uiteindelijk kunnen harde feiten niet genegeerd worden. Voordelen voor Nederland Uit de eerder aangehaalde studie van McKinsey blijkt dat sedert de invoering alle landen van de euro hebben geprofiteerd. Nederland behoort met een meerwaarde van 6,2 procent BBP (dat is ongeveer 37 miljard euro) tot de kopgroep van eurolanden die het meeste voordeel van de invoering van de euro heeft gehad.. Dit grote voordeel is vooral het gevolg van onze internationale open economie, onze export en van de relatief grote internationale financiële sector in ons land. Bijna driekwart van de Nederlandse export gaat naar lidstaten van de EU, en 7 procent naar andere Europese landen. Naar de VS gaat ongeveer 6 procent van onze export. Dit onderstreept het belang dat Nederland heeft bij het in stand houden van de eurozone en het binnenhouden van eurolanden als Italië en Spanje, die van groot belang zijn voor onze export. De economische groei in ons land en de ontwikkeling van de werkgelegenheid zijn sterk afhankelijk van onze handel met andere Europese landen. Hoewel het woord welvaart meer omvat dan geld wordt op basis van de economische waarde van onze export wel gesteld dat wij Nederlanders bijna 70 procent van onze welvaart in het buitenland verdienen, in hoofdzaak in Europa. Kijken we naar de economische geschiedenis dan zien we dat bij een daling van de Nederlandse export onze economische groei afneemt en de werkloosheid oploopt. De meeste andere eurolanden zijn minder afhankelijk van export. Juist vanwege het grote economische belang van onze export is Nederland van begin af aan een voorstander van de invoering van de euro geweest. Voor de invoering van de euro moest het Nederlandse bedrijfsleven bij het zaken doen binnen de EU rekening houden met de verschillende valuta en de fluctuerende wisselkoersen. Dit leidde niet alleen tot extra kosten en administratieve rompslomp voor bedrijven, maar ook tot belemmeringen voor de export binnen de EU. Voor het Europese bedrijfsleven ging het toen om een
jaarlijkse kostenpost van ongeveer 25 miljard euro. Met de invoering van de euro verviel dit. Toename van handel door de euro Van groot economisch belang is dat door de euro de handel binnen het eurogebied is toegenomen; volgens onderzoek tussen 5 procent en 10 procent. Als gevolg daarvan zijn de bedrijfsinvesteringen extra toegenomen en zijn er nieuwe banen gecreëerd. Ook het toerisme is gestegen; een stijging van ruim 6 procent. Daarnaast heeft de euro de financiële risico’s voor bedrijven en investeerders die samenhangen met veranderingen in wisselkoersen verminderd. Daardoor is de Europese financiële integratie verbeterd; dit heeft geleid tot lagere kosten voor de handel in aandelen, obligaties en bancaire activiteiten binnen de eurozone. Als gevolg van de euro zijn de rentetarieven voor de meeste eurolanden gedaald. Landen die daarvan het meest hebben geprofiteerd zijn Griekenland, Ierland, Portugal, Spanje en Italië; landen die voor de invoering van de euro een relatief zwakke munt hadden. Geen extra inflatie door euro De invoering van de euro heeft in veel landen geleid tot discussies over het effect op de inflatie. Vooral in het eerste jaar van de euro hadden grote delen van de bevolking in de eurozone de indruk dat er over de gehele linie sprake was van prijsstijgingen. Op basis van verschillende studies is gebleken dat de euro maar een gering effect heeft gehad op de algemene indexcijfers. Daarbij is ook vastgesteld dat de indruk van burgers vooral gebaseerd was op de prijsstijgingen van goedkopere goederen die bij de invoering zijn verhoogd, onder meer door afrondingen naar boven. Het ging hier met name om de dagelijkse bestedingen van consumenten. Ook in Nederland menen veel consumenten, met name de generatie die met de gulden is opgegroeid, dat door de euro alles duurder is geworden en dat hun koopkracht is gedaald. Dit gevoel is onderzocht en blijkt vooral gebaseerd te zijn op de regelmatige aankopen: eten, drinken, horecabestedingen en autobrandstoffen. Een deel van deze aankopen is inderdaad bij het begin van de invoering van de euro duurder geworden, maar daarna met name in de horeca weer gedaald. Vergelijken we begin 2012 het totale gemiddelde consumptiepakket op basis van daadwerkelijke prijzen in euro’s met hetzelfde pakket in guldens, dan is de eerste niet duurder. Deze vergelijking wijst zelfs uit dat de boodschappen in de supermarkt begin
2012 goedkoper zijn dan tijdens het guldentijdperk. Bovendien is voor de meeste Nederlanders in het eurotijdperk de koopkracht toegenomen. Niettemin komen wij nog steeds veel mensen uit de guldengeneratie tegen die menen dat alles duurder is geworden en dat ze er door de euro op achteruit zijn gegaan. Dit strookt niet met de feiten en cijfers, die anders uitwijzen. Door de euro lagere renten De invoering van de euro heeft binnen het eurogebied geleid tot lagere stabiele renten; lager dan tijdens de gulden. Mede dankzij het beleid van de Europese Centrale Bank is ook de inflatie gedaald tot een laag stabiel niveau; lager dan in het guldentijdperk. Daardoor kunnen bedrijven goedkoper lenen, zijn er extra bedrijfsinvesteringen in het eurogebied tot stand gekomen en extra banen gecreëerd. Door de relatief lage inflatie is in Nederland ook de gemiddelde koopkracht toegenomen. In de periode 2001-2011 zijn de prijzen gestegen met bijna 22 procent, maar in diezelfde periode ging het minimumloon met ruim 28 procent omhoog, en de contractlonen met 27,7 procent. Vanwege de internationale voordelen van het grote open handelsblok van de eurozone hebben verschillende eurolanden geprofiteerd van de komst van nieuwe bedrijven. Deze zijn vooral afkomstig vanuit Noord-Amerika (vooral de VS) en Japan, maar in toenemende mate zien we dat ook bedrijven uit China, India en Rusland in het eurogebied een vestiging openen. Bij de invoering van de euro zagen we ook dat vooral Japanse bedrijven vanwege deze munt voor een vestiging binnen het eurogebied kozen in plaats van voor Engeland, omdat dit land koos voor handhaving van een eigen nationale munt – het Engelse pond. Meer buitenlandse bedrijven naar Nederland In vergelijking met de andere eurolanden heeft Nederland met zijn open economie na de invoering van de euro relatief veel profijt gehad van de nieuwe aanwas van buitenlandse bedrijven, die tot extra werkgelegenheid hebben geleid. Inmiddels zijn buitenlandse vestigingen direct en indirect verantwoordelijk voor ongeveer 40 procent van de werkgelegenheid in de Nederlandse marktsector. Box 5 Voordeel euro meer dan een extra weeksalaris per jaar Volgens de informatieve studie van het Centraal Planbureau (CPB), Europa in crisis, is de
winst van de euro minder duidelijk dan die van de oprichting van de interne markt van de EU; die markt levert de gemiddelde Nederlander een jaarlijks voordeel op van ongeveer 2.000 euro. Het voordeel van de invoering van de euro zou volgens het CPB lager liggen: jaarlijks één extra weekloon. Gezien de hierboven vermelde voordelen en de uitkomsten van het onderzoek van McKinsey is dit een relatief laag bedrag. Daarom waren wij benieuwd hoe dit bedrag berekend is; in de CPB-studie wordt verwezen naar een studie uit 2008 van de hoogleraar internationale economie te Genève Richard Baldwin. Opvallend is dat in deze studie geen enkele berekening is opgenomen over het voordeel van de euro voor Nederland en de Nederlandse burger. In de studie becijfert Baldwin dat de handel tussen de eurolanden door de euro met ongeveer 5 procent is toegenomen; dit resultaat is niet uitgesplitst naar de verschillende eurolanden. De CPB neemt op basis van deze studie zo maar aan dat door de euro de Nederlandse handel ook met vijf procent is toegenomen. Deze toename wordt vervolgens, zonder nadere toelichting of specificatie, gelijkgesteld met een voordeel in de vorm van een extra weeksalaris voor Nederlandse burgers. Daarmee doet het CPB de euro te kort. Ten onrechte wordt voorbij gegaan aan het feit Nederland als open economie meer dan de andere landen van de toegenomen handel heeft geprofiteerd; volgens de verschillende onderzoeksresultaten ligt de toename zoals eerder is gemeld tussen de 5 en 10 procent. Ook andere voordelen die de munt Nederland heeft opgeleverd en die we hierboven hebben weergegeven worden door het CPB in dit ‘weeksalarissommetje’ genegeerd. Die voordelen, vooral voor ons bedrijfsleven, hebben geleid tot extra banen en extra investeringen; deze moeten opgeteld worden bij het extra weeksalaris. De studie van McKinsey becijfert het jaarlijkse economische voordeel voor ons land van de euro op ongeveer 37 miljard euro; gemiddeld per burger is dat ruim 2.000 euro. Terug naar de oude valuta: de moeder van alle crises! Onder invloed van de schuldencrisis en de kosten die gemoeid zijn met de Europese reddingsoperaties om de zwakkere eurolanden overeind te houden, neemt in verschillende landen de roep toe om een terugkeer naar de eigen oude vertrouwde valuta. Daarbij gaat het in hoofdzaak om burgers in de leeftijdsklasse boven de vijftig. Maar een meerderheid van de burgers in de eurolanden is nog steeds voorstander van de euro. Bij jongeren is zelfs sprake van een overgrote meerderheid. Hiervoor merkten wij al op dat vanwege het gezonde eigenbelang de eurolanden kost wat het kost de euro overeind zullen houden; een terugkeer naar oude valuta achten wij dan ook uitgesloten.
Verreweg de belangrijkste reden is dat met een terugkeer niet alleen alle huidige en toekomstige voordelen die eurolanden hebben verloren gaan, maar deze stap ook het einde betekent van de Europese Unie. Vooral voor Nederland zou dit rampzalig zijn. De EU levert de gemiddelde Nederlander een voordeel op van 2.000 per jaar en daarnaast
vele honderdduizenden banen. Die voordelen verdwijnen. Onze economie zal als een kaartenhuis in elkaar storten en we zullen daardoor een fors welvaartsverlies lijden. Zolang de Europese economische reus, Duitsland, pal staat voor de euro zal deze munt blijven bestaan. Woensdagmorgen 6 september 2011 maakte bondskanselier Angela Merkel in een hartstochtelijke rede in het Duitse parlement Europa en de rest van de wereld nog eens duidelijk dat de Duitse regering de euro met alle macht zal verdedigen. Zonder euro is er volgens de kanselier geen verenigd Europa meer: ‘De geschiedenis leert ons: landen die een gemeenschappelijke munt hebben, voeren geen oorlog met elkaar. De euro is onze garantie voor een verenigd Europa.’ Een terugkeer naar de Duitse mark (D-mark) zou niet alleen het einde van de eurozone betekenen, maar ook het einde van de Europese Unie. Het is niet voorstelbaar dat Duitsland, in 1957 medeoprichter van de Europese Economische Gemeenschap, het opblazen van de EU voor zijn rekening zou willen nemen. Wereldwijd zou Duitsland niet alleen politiek sterk aan gezag en macht inboeten, maar ook economisch zou een terugkeer naar de D-mark Duitsland van de wal in de sloot brengen. Analisten gaan er vanuit dat de nieuwe D-mark in eerste instantie ten opzichte van de resterende euro een meerwaarde zal hebben van 25 tot 30 procent. Door de dure nieuwe D-mark zal de Duitse export te maken krijgen met een sterke terugval en zal de werkloosheid in Duitsland fors oplopen. Volgens een onderzoek van de Zwitserse bank UBS zou Duitsland 20 tot 25 procent van zijn nationale inkomen kwijtraken als het uit de euro zou stappen. De gemiddelde Duitse burger zou alleen al het eerste jaar een schade lijden tussen de 6.000 en 8.000 euro. Angela Merkel, samen met de Franse president Sarkozy (aangeduid als Merkozy) verreweg de belangrijkste en machtigste voorvechter van de euro, zal dit politiek nooit voor haar rekening nemen. Valse romantiek, Geert Wilders schept geen banen! Het is opvallend dat bij de hang naar het ‘mooie’ verleden van eigen valuta’s vergeten wordt dat er sprake is van valse romantiek. Toen de Europese landen voor de invoering van de euro nog een eigen munt hadden, zagen we bijna een voortdurende onrust over wisselkoersen, verschillende devaluaties en speculanten die het voorzien hadden op de
zwakkere valuta’s. Bovendien was er toen ook al sprake van dat de economische sterkere EU-landen het gelag betaalden voor de zwakkere broeders die minder goed op de schatkist pasten. Zo zagen we in 1993 dat Frankrijk en Italië hun munten devalueerden, waardoor vooral de groei van de Duitse en Nederlandse economie sterk terugviel. Ook in Nederland leeft het verlangen naar de terugkeer van de oude vertrouwde gulden. Zo is de Partij Voor de Vrijheid (PVV) van Geert Wilders er voorstander van om de mogelijkheid te bezien uit de euro te stappen en de gulden weer te introduceren. Hij heeft vorig jaar het Engelse onderzoeksbureau Lombard Street Research ingeschakeld om de gevolgen hiervan in kaart te brengen. Het is de bedoeling dat dit bureau begin maart 2012 met de resultaten van haar onderzoek komt. Die zullen niet verrassen, want al bij de gunning van de opdracht aan Lombard stond vast dat volgens dit bureau de kosten van een terugkeer naar de gulden zullen meevallen, en dat op termijn Nederland beter af zal zijn met de gulden of met een neuro (een euro met een aantal sterke noordelijke eurolanden, zoals Duitsland). Van dit bureau, een fanatieke aanhanger van het Engelse pond, kan geen andere uitkomst worden verwacht. De onderzoekers staan bekend als felle tegenstanders van de euro en beschouwen de euro zelfs als een zelfmoordpact. Veel kiezers van Wilders met een hang naar ‘de goede oude tijden’ en een afkeer van Europa klinkt dit idee als muziek in de oren. Bij veel oudere Henken en Ingrid’s zal Geert met de gulden zeker scoren. Tot ze er achter komen dat hun Geert geen verstand van zaken heeft en met ‘zijn gulden’ hun banen en inkomens op het spel zet. Er ligt een mooie opgave voor verstandige politieke partijen, werkgevers- en werknemersorganisatie om burgers in ons land glashelder te maken dat Wilders de weg kwijt is. De PVV schept geen banen; banen worden gecreëerd in het bedrijfsleven, en bedrijven kunnen niet zonder de euro. Veel internationale bedrijven zullen bij een eventuele terugkeer van de gulden Nederland verlaten. Door de opmars van het zakendoen via internet, waarbij de plaats van vestiging voor steeds meer ondernemingen minder belangrijk wordt, kan die uittocht snel gaan. In plaats van zaken te doen met een wereldwijd onbekend muntje als de gulden, met alle nadelen, zullen internationale bedrijven heel snel verhuizen naar landen met wereldmunten, zoals de euro of de dollar. Ook de neuro is een illusie: dit idee is door Duitsland al met de grond gelijk gemaakt. Duitsland wil koste wat het kost de eurozone, inclusief Griekenland, overeind houden. Hieronder hebben we zowel de argumenten van voorstanders van de gulden als de tegenstanders van de terugkeer op een rijtje gezet.
Box 6 Op het internet weten ze het wel: terugkeren naar de euro is idioot! De economische en politieke gevolgen van een terugkeer van de gulden zullen verwoestend zijn. Onze kaasjes en bloemetjes zullen wegrotten in de polders. Want geen enkel land heeft behoefte aan wisselkoersen en overbodige administratieve rompslomp. Er zal een massale exodus van (internationale) bedrijven naar het buitenland plaatsvinden. Schiphol zal leeglopen en leeg blijven. Voor de ingang van de Rotterdamse haven kan een ketting worden gespannen. Nederland zal als handelsland in de economische kleutercategorie met Zimbabwe, Noord- Korea en Iran terechtkomen. Vergeleken met de kosten voor alle extra ambtenaren, administratieve rompslomp, wisselkoersen en de misgelopen inkomsten door de massale emigratie van bedrijven zijn die paar miljard voor de Grieken een fooitje. Een pleidooi voor terugkeer van de gulden is idioot, maar toch veelgehoord in Nederland. Bron: Willem Vermeend,Verwarring in het land van Henk en Ingrid, Einsteinbooks, Den Haag 2011 Is terugkeren naar de gulden een serieuze optie ? Nu de euro is ingevoerd, lijkt de enige relevante vraag: is terugkeren naar de gulden een serieuze optie? Het antwoord is: nee! Dat blijkt uit de belangrijkste argumenten en feiten die voor- en tegenstanders naar voren brengen en die we hieronder op een rijtje hebben gezet. Voorstanders van een terugkeer naar de gulden: 1.
Bij de invoering van de euro zijn tussen de eurolanden harde afspraken gemaakt over gezonde overheidsfinanciën, die zorg moeten dragen voor een stabiele euro. Deze afspraken zijn niet alleen door veel lidstaten geschonden, maar ook is een land als Griekenland door het manipuleren van cijfers ten onrechte tot de eurozone toegelaten. Deze gang van zaken maakt duidelijk dat we beter de eurozone kunnen verlaten en om terug te keren naar de gulden. Zo menen de tegenstanders van de euro. Maar sinds de invoering van de euro is zowel de Nederlandse als Europese economie ingrijpend veranderd en zijn de economieën van de eurolanden, waaronder de Nederlandse economie, voor een
belangrijk deel in elkaar gevlochten. De oude situatie van een min of meer eigen Nederlandse economie met een eigen munt bestaat niet meer en een terugkeer naar toen is dan ook niet mogelijk. Bovendien heeft Europa door de schuldencrisis ervaren dat afspraken over gezonde overheidsfinanciën nagekomen moeten worden. Inmiddels zijn er op het Europese vlak verschillende maatregelen genomen waarmee deze afspraken wel kunnen worden afgedwongen. 2.
Technisch gezien levert de herinvoering van de gulden geen grote problemen op. Via een omwisselingswet wordt de euro vervangen door de nieuwe gulden (biljetten en munten). Deze operatie brengt wel kosten met zich mee en kost tijd, tenminste enige jaren. Deze kosten worden geraamd op 3 tot 4 miljard euro. Dit is weliswaar een groot bedrag, maar de kans is groot, zo stellen de tegenstanders van de euro, dat als Nederland in de euro blijft we straks veel meer geld kwijt zijn om zwakkere eurolanden overeind te houden. De feiten maken duidelijk dat deze bewering onjuist is. Zie hierna.
3.
Met een eigen munt, de gulden, kunnen we weer een eigen monetair beleid voeren. Voorstanders van de gulden menen dat in dat geval onze centrale bank met de geldpers de rente en geldgroei in ons land zodanig kan beïnvloeden dat de groei van onze economie wordt aangejaagd. Dit is een illusie, zoals hieronder wordt aangetoond.
4.
Tegenstanders van de euro stellen dat andere kleine landen als bijvoorbeeld Zwitserland, Zweden en Denemarken, die een eigen munt hebben, laten zien dat de euro niet nodig is. Ze draaien economisch goed en tijdens de economische crisis zijn deze landen niet zwaarder getroffen dan ander Europese landen. De feiten maken duidelijk dat ons land, dat vooral van de export leeft, niet met deze landen kan worden vergeleken. Bovendien hebben bijvoorbeeld Denemarken en Zwitserland last van het feit dat ze een eigen valuta hebben. Zie hierna. Voorstanders van behoud van de euro:
1.
Alle EU-landen die voldoen aan de criteria voor invoering van de euro zijn verplicht de euro in te voeren. Dit is vastgelegd in het Verdrag van de Europese Unie. Alleen Engeland en Denemarken hebben op deze regel een uitzondering bedongen. Zweden kan via een juridische truc ervoor zorgen dat ze feitelijk de euro niet hoeven in
te voeren. Voor alle andere lidstaten geldt: geen lidmaatschap van de EU zonder euro. Op basis van het Verdrag zal Nederland als het uit de euro stapt tegelijk ook uit de EU moeten stappen. Het verlaten van de EU zal Nederland, dat als handelsnatie veel profijt heeft van de EU en de eurozone, een enorme schade opleveren; onze economie stort in, internationale bedrijven verlaten ons land en de werkloosheid zal torenhoog oplopen. Vooral onze export, met een waarde van circa 70 procent van ons BBP, zal een gigantische klap krijgen. Dit zal leiden tot een verlies aan banen, een sterk afnemende economische groei en een forse daling van de koopkracht bij burgers. Daarnaast zal er een uittocht plaatsvinden van internationale bedrijven die hier hun hoofdkantoor hebben gevestigd vanwege de voordelen van het EU- en eurolidmaatschap van Nederland. Deze bedrijven doen hun zaken met wereldmunten als de dollar en de euro en niet met een in de wereld onbekend klein muntje als de gulden. In de Europese politiek tellen we niet meer mee en lopen we het gevaar politiek in een isolement te geraken; ook dat gaat ten koste van onze economie. 2.
De stelling van de tegenstanders van de euro dat Nederland door in de eurozone te blijven de kans loopt op te draaien voor tientallen miljarden aan kosten voor het Europese reddingsplan om andere zwakke eurolanden te steunen, is feitelijk onjuist. De kosten van dit plan worden, via een verdeelsleutel, in hoofdzaak gedragen door de grotere eurolanden als Duitsland en Frankrijk. Deze kosten zijn bovendien een schijntje in vergeleken met de gigantische kosten, het verlies aan werkgelegenheid en welvaart die het gevolg zullen zijn van een terugkeer naar de gulden. Bovendien heeft Nederland als exportland er veel belang bij dat de zwakkere eurolanden overeind blijven. Italië, Spanje, Portugal en Griekenland zijn belangrijke handelspartners van Nederland. Zo is onze export naar Italië groter dan onze export naar de VS. Tellen we onze export naar Spanje, Portugal en Griekenland bij elkaar op dan is dan is de waarde daarvan ook groter dan de waarde van onze export naar de VS.
3.
Voorstanders van de terugkeer naar de gulden zien vooral de voordelen van een eigen munt op het monetaire en economische vlak. Met de gulden zou Nederland weer een eigen monetair beleid kunnen voeren en daarmee onze economie kunnen aanjagen, zo menen ze. Die gedachte staat buiten de realiteit. Zouden we de nieuwe gulden zoals dat heet ‘vrij laten zweven’, dan wordt de wisselkoers een speelbal van vraag en aanbod op financiële markten en de daarop opererende speculanten. Als relatief klein land zijn
we met onze beperkte financiële marktmacht bij lange na niet opgewassen tegen grote kapitaalkrachtige marktpartijen die aan koersenveranderingen willen verdienen. Deze onzekere koersontwikkeling is een schrikbeeld voor beleggers en investeerders. Bovendient jaagt een schommelende wisselkoers het bedrijfsleven op extra kosten. Bedrijven zullen hun valutarisico’s gaan afdekken en dat brengt aanzienlijke kosten met zich mee; verschillende internationale bedrijven zullen, zoals we eerder al aangaven, Nederland verlaten. Denkbaar is dat we meer zekerheid scheppen door de nieuwe gulden vast te klinken aan de euro, net zoals Denemarken doet, en wij vroeger deden met de oude gulden die aan de Duitse mark vastgeklonken zat. Dit heeft wel als nadeel dat ons monetaire beleid weer wordt bepaald door de Europese Centrale Bank te Frankfurt, die de Europese rente bepaalt. Daarmee is ons land dan, net als nu, afhankelijk van het wel en wee van de euro. 4.
Voorstanders van een terugkeer naar de gulden vergelijken Nederland met landen als Zwitserland, Denemarken en Zweden die het zonder euro, maar met een eigen munt ook goed zouden doen. Deze vergelijking maakt duidelijk dat deze voorstanders onvoldoende kennis van zaken hebben. Deze landen zijn onvergelijkbaar met Nederland. In de eerste plaats zijn ze veel minder dan Nederland afhankelijk van export. Wij verdienen ons brood voor circa 70 procent in het buitenland. Nederland komt in Europa na Duitsland op de tweede plaats als grootste exportland. Bovendien is Nederland voor economische groei en werkgelegenheid meer dan deze landen afhankelijk van het internationale bedrijfsleven, dat zich hier vooral gevestigd heeft vanwege het feit dat ons land deel uit maakt van de EU en de eurozone; driekwart van onze export gaat naar de EU. Daarnaast overschatten deze voorstanders de voordelen die de bovengenoemde landen van hun eigen nationale munt zouden hebben. Zo heeft de voorzitter van de Deense Centrale Bank, Nils Bernstein, publiekelijk verklaard dat Denemarken door de kredietcrisis van 2007-2009 veel minder hard getroffen zou zijn als zijn land een euroland zou zijn geweest. Dit geldt ook voor Nederland. Als wij tijdens deze crisis nog een gulden hadden gehad dan was onze economie veel zwaarder getroffen dan nu met de euro als munt. Bovendien was het risico groot geweest dat onze gulden zwaar onderuit zou zijn gegaan; het zou een gemakkelijke prooi zijn geweest voor speculanten met aanzienlijke vermogens. Voorstanders van de gulden verwijzen ook naar Zwitserland. Deze verwijzing is een regelrechte blunder. Dit land heeft vanwege een koersexplosie van de Zwitserse frank, die duizenden banen heeft gekost,
de frank in 2011 noodgedwongen aan de euro moeten koppelen. 5.
Nederland is van oudsher een belangrijke vestigingsplaats voor internationale bedrijven. Zouden wij de euro inruilen voor de gulden, dan zullen verschillende bedrijven uit Nederland vertrekken. Veel (internationale) ondernemers profiteren van de (handels) voordelen die de euro en de EU te bieden hebben. Vallen deze weg doordat ons land uit de euro stapt en de EU moet verlaten, dan verhuizen deze ondernemingen naar landen met een wereldmunt zoals de dollar en de euro. Dit geldt ook voor de hier gevestigde financiële instellingen, zoals banken en pensioenfondsen die met euro’s werken. Bovendien wordt Nederland minder aantrekkelijk voor buitenlandse beleggers en investeerders. Die gaan ons land mijden en dit leidt tot verlies aan werkgelegenheid. Volgens de analyse van de internationale topeconoom Barry Eichengreen, verbonden aan de beroemde universiteit Berkeley, zal een land dat de euro verlaat getroffen worden door ‘de moeder van alle financiële crises’: bedrijven, beleggers, investeerders en financiële instellingen zullen massaal uit dat land vertrekken. Al bij de aankondiging van het inruilen van de euro voor een eigen valuta zullen deze landen geconfronteerd worden met een massale vlucht van kapitaal.
6.
De terugkeer naar de gulden zal er niet toe leiden dat we daarmee volledig losgekoppeld worden van het wel en wee van de euro. Onze banken en pensioenfondsen hebben vele miljarden aan euro’s belegd in staatsobligaties van eurolanden. Zouden deze landen, bijvoorbeeld Griekenland, hun schuld niet meer kunnen terugbetalen, dan wordt Nederland alsnog met verliezen geconfronteerd die onze economie zullen raken. Ook onze staatsschuld van circa 400 miljard, is in euro’s. Een terugkeer naar de gulden helpt niet: dit bedrag zal in euro’s afgelost moeten worden.
7.
Sinds de invoering van de euro zijn er binnen de eurozone in snel tempo handelsbelemmeringen weggenomen en zijn tussen de eurolanden economische activiteiten in elkaar geweven. Bovendien is de wereldeconomie het afgelopen decennium mede door een toenemende globalisering en de opmars van het internet spectaculair veranderd. Dit geldt ook voor het eurogebied; eigenlijk bestaat een eigen afzonderlijke Nederlandse economie niet meer. Onze economie is een onderdeel van de euro-economie. Alleen al om die reden is een terugkeer uitgesloten.
In zijn column in het Financieele Dagblad noemde Rabo-econoom Wim Boonstra de roep om de gulden weer in te voeren ‘dom en gevaarlijk’. De euro is goed voor Nederland, vindt hij, en praten over een terugkeer is ‘leeghoofdig gebabbel’. Laten we duidelijk zijn: de pleitbezorgers van de inruil van de euro voor de gulden weten inderdaad niet waar ze het over hebben. Wie zich serieus verdiept in de gevolgen kan maar tot één conclusie komen: een terugkeer naar de gulden is rampzalig en dommer dan dom. Een politieke meerderheid voor deze stap achten wij dan ook uitgesloten. Voor ons land is er maar één keuze. Uit gezond eigenbelang, samen met andere solide eurolanden als buurland Duitsland, pal staan voor een sterke euro. Box 7 Het uiteenvallen van de eurozone: ‘De moeder van alle crises’ Sinds het uitbreken van de Europese schuldencrisis wordt er steeds vaker gespeculeerd over het uiteenvallen van de eurozone, waarbij één, meerdere of alle lidstaten hun oude munteenheid weer invoeren en op eigen houtje met een eigen monetair beleid verder gaan. Inmiddels zijn er verschillende internationale onderzoeken verschenen waarin indicatieve becijferingen zijn opgenomen van de gevolgen hiervan. Hoewel de conclusies van deze onderzoeken noodzakelijkerwijs met veel onzekerheid zijn omgeven (er zijn veel onbekende factoren van invloed), blijken de gevolgen voor de eurolanden desastreus te zijn. Ze worden geconfronteerd met krimpende economieën en een fors verlies aan banen. Volgens het onderzoek van bijvoorbeeld de ING-bank zullen bij het volledig uiteenvallen van de eurozone de gevolgen voor Europa dramatisch zijn. De meeste Europese landen komen in een diepe economische recessie terecht met een krimpende economieën tussen -3 en -9 procent. De Nederlandse economie krimpt met 4.5 procent. Als gevolg van de ontbinding van de eurozone loopt voor de meeste landen de schade na 2011 in 2012 verder op tot boven de 10 procent van het BBP. In Nederland zou dat op basis van het huidige BBP neerkomen op een verlies van meer dan 60 miljard euro. De belangrijkst exportlanden van de eurozone, Duitsland en Nederland, worden het hardst getroffen. De economische gevolgen van het uiteenvallen van de eurozone zouden daarmee die van de internationale kredietcrisis 2008-2009 in het niet doen vallen. Ingeval alleen Griekenland uit de eurozone stapt, zijn de economische gevolgen voor de andere eurolanden beperkt. Griekenland krijgt wel een zware klap te verduren en zal naar verwachting ruim 9 procent van zijn BBP kwijtraken. De andere landen lijden
een verlies van gemiddeld 1 procent van hun BBP. Maatregelen om de schuldencrisis op te lossen en in de toekomst te voorkomen Hierboven hebben we kort een aantal nieuwe Europese maatregelen aangestipt, zoals een strenger Europees toezicht op de begrotingen en staatsschulden van landen en sancties voor landen die de Europese regels overtreden. In de aanloop hiernaartoe zijn nog verschillende andere maatregelen aan de orde gesteld die bij kunnen dragen aan een solide en stabiele eurozone, zoals de instelling van een permanent noodfonds met voldoende middelen (van ten minste 2.000 miljard euro) om zwakkere Eurolanden als dat nodig is te kunnen steunen, en de invoering van zogenoemde eurobonds; de huidige staatsobligaties die de eurolanden ieder voor zich uitgeven, worden vervangen door één centraal uitgegeven Europese staatsobligatie (eurobond) voor alle eurolanden. Deze mogelijke maatregelen worden besproken in de volgende hoofdstukken waarin we met de lezer terugkijken naar 2011. Ze zouden op termijn nog een rol kunnen gaan spelen als aanvulling op het pakket maatregelen dat in 2012 wordt ingezet om het vertrouwen in de eurozone terug te winnen van internationale financiële markten en beleggers. Begin maart 2012 zien we dat dit vertrouwen geleidelijk terugkomt en dat bij een stringente uitvoering van de afgesproken maatregelen de kans groot is dat de eurozone weer terugkeert naar rustig vaarwater. Als dit zo blijft dan zal in de Europese geschiedenisboekjes in ieder geval een heldenrol zijn weggelegd voor de Duitse Bondskanselier Angela Merkel. Ondanks de brede kritiek op de talmende besluitloze Europese politieke leiders waardoor de schuldencrisis bleef dooretteren, is zij degene geweest die uiteindelijk – in samenwerking met de Franse president Sarkozy – de eurozone weer op de rails heeft gezet. Maar zonder het daadkrachtige optreden van de Europese Centrale Bank (ECB), die de schuldenlanden overeind heeft gehouden door hun staatsobligaties op te kopen, was dit niet gelukt. Van belang is ook dat de euro-lidstaten niet alleen de tering naar de nering zetten, maar tegelijk binnen het eurogebied en de EU effectiever gaan samenwerken om de Europese economie aan te jagen, de (jeugd)werkloosheid aan te pakken, de productiviteit te verhogen en meer ondernemerschap en innovaties te bevorderen. Hoe lossen we de Europese schuldencrisis definitief op? De schuldencrisis in de EU heeft pijnlijk duidelijk gemaakt dat de huidige politieke en economische situatie binnen eurozone niet houdbaar is. De ongelijkheid in het
eurogebied tussen de economische sterkere lidstaten en zwakkere broeders, en de grote verschillen in begrotingstekorten en overheidschulden, werken belemmerend voor de economische groei en de ontwikkeling van de werkgelegenheid in de lidstaten van de eurolanden. Ze leiden tot onzekerheden op financiële markten en hebben een negatieve invloed op de economische ontwikkeling van de eurozone. Bij het ontstaan van de euro hebben economen er op gewezen dat een stabiele en solide euro alleen maar mogelijk is als er in de eurozone een soort centrale regering wordt ingesteld die over bevoegdheden beschikt om op financieel-economisch terrein de noodzakelijk maatregelen te nemen. Deze maatregelen zouden dan bindend zijn voor alle eurolanden. Met het oog op de economische toekomst en welvaart van Europa zal er hoe dan ook een effectieve vorm van financiële en economische coördinatie moeten gaan plaatsvinden tussen de eurolanden. De afgelopen jaren hebben duidelijk gemaakt dat binnen de eurozone de landen de meningen over deze aanpak verschillen. De onenigheid heeft niet alleen veel te maken met de nadruk op eigen economische belangen, maar ook met de opvattingen over Europa in de publieke opinie. In veel eurolanden willen de kiezers juist minder bemoeienis van Brussel met hun land. Zo zien we dat bijvoorbeeld in Finland en Denemarken politieke partijen met een anti-Europese opstelling relatief veel kiezers weten te trekken. Ook Nederland kent zo’n partij: de PVV. Deze partijen hebben, ook gezien de publieke opinie, die op dit moment eerder anti- dan pro-Europa is, een grote invloed op houding van regeringen bij het nemen van adequate maatregelen voor het oplossen van de Europese schuldencrisis. Toch zijn wij van mening dat regeringen en politieke partijen die, ondanks mogelijke electorale verliezen, vol overtuiging pal blijven staan voor Europa en de euro en goed blijven uitleggen dat dit in het eigenbelang van de burgers is, uiteindelijk zullen winnen. Door de vrees voor een nieuwe economisch crisis zien we dat overal in Europa werk en inkomen bij kiezers de belangrijkste politieke agendapunten zijn. Dit biedt de voorstanders van Europa een goede mogelijkheid om in het offensief te gaan en duidelijk te maken dat we alleen in Europees verband de crisis effectief kunnen aanpakken. Voor veel burgers geldt dat zonder Europa en de euro hun baan en inkomen op de tocht komt te staan, zeker in Nederland. Driekwart van onze export gaat naar Europa. Zonder ons lidmaatschap van de EU en de euro kunnen we hier de tent wel sluiten. Box 8 Landen uit de euro zetten is niet mogelijk
Een veel gehoord standpunt is dat Griekenland uit de eurozone moet worden gezet. Maar volgens de bestaande Europese regels is het niet mogelijk een land om welke reden dan ook uit de euro te zetten. Het Europese Verdrag van Lissabon maakt het wel mogelijk voor landen om vrijwillig uit de Europese Unie te stappen, maar de Europese wetgeving voorziet niet in de mogelijkheid landen gedwongen uit de EU en de Economische Monetaire Unie te zetten. Om een gedwongen vertrek uit de eurozone mogelijk te maken zal de Europese wetgeving gewijzigd moeten worden. Dat kost niet alleen vele jaren, maar het is zelfs onwaarschijnlijk dat deze wijziging ooit gerealiseerd zal worden; tot op heden zijn er in de EU onvoldoende voorstanders. Volgens de bestaande regels is het ook zo dat landen die vrijwillig uit de eurozone stappen en de euro opgeven automatisch ook hun lidmaatschap van de EU verliezen. Dit verlies is een extra reden voor een land als Griekenland om kost wat het kost in de eurozone te blijven. Op weg naar een politieke unie ? Als gevolg van de schuldencrisis zien we dat van verschillende kanten wordt gepleit voor een politieke Europese Unie. Dit betekent dat lidstaten verschillende nationale bevoegdheden vooral op het terrein van financiën en economie moeten overdragen aan een in te stellen Europese (economische) regering. Daarbij wordt veelal verwezen naar het model van de VS. Binnen Europa is vooral Guy Verhofstadt, fractievoorzitter van de liberale fractie in het Europese parlement en oud-premier van België, een vurig pleitbezorger van een economisch bestuur in de eurozone. Volgens Verhofstadt moet dat bestuur veel verder gaan dan het simpelweg coördineren van het economische beleid van de verschillende lidstaten. Hij is van mening dat er een gezamenlijk beleid van economische convergentie nodig is waarbij de lidstaten gedwongen worden allerlei noodzakelijk ingrepen door te voeren, zoals hervormingen op het terrein van de arbeidsmarkt, de loonvorming, het belastingstelsel, het pensioensysteem, het industrieel beleid en wetenschappelijk onderzoek. Zo kan volgens Verhofstadt worden bereikt dat de economie van alle lidstaten zich in dezelfde richting ontwikkelen, en met dezelfde snelheid. Voorstanders van dit beleid wijzen er op dat alleen met een politieke unie Europa in staat zal zijn om in de wereld een belangrijke politieke en economische rol te spelen. De komende decennia zullen de politieke en economische machtsverhoudingen in de wereld ingrijpend gaan veranderen. De invloed van opkomende economieën als
China, India, Rusland en Brazilië neemt wereldwijd sterk toe. Deze invloed gaat ten koste van de positie van westerse industrielanden. Zo wordt verwacht dat de economie van China in de periode 2030-2040 groter zal worden dan die van de VS. Een verenigd Europa, in de vorm van een politieke unie, dat als één handelsblok opereert zal naar verwachting China van de eerste plaats kunnen afhouden en de grootste economie van de wereld zijn. Box 9 De Europese schuldencrisis leidt tot een versnelling van de Europese samenwerking De EU bestaat uit zevenentwintig landen die elk hun eigen geschiedenis hebben, hun eigen cultuur, hun eigen taal, hun eigen marktordening, hun eigen politieke model. De EU telt ongeveer een half miljard burgers die zich niet beschouwen als Europese burgers, maar zich primair verbonden voelen met hun eigen land: ze zijn Frans, Duits, Italiaans, Nederlands. Ze kiezen hun eigen parlementen, zijn vooral geïnteresseerd in de gang van zaken in het eigen land en tonen maar weinig interesse in Europese zaken en Europese politiek (www.ec.europa.eu/public). Zo is er bij de verkiezingen voor het Europese parlement in veel lidstaten sprake van een lage opkomst. Bij de verkiezingen van juni 2009 lag het gemiddelde op 43 procent. Uit de verkiezingscampagnes in de lidstaten is gebleken dat het in hoofdzaak om nationale binnenlandse kwesties in het eigen land ging. De EU begon als een Europees economisch samenwerkingsverband en is geleidelijk aan ook een politiek machtsblok geworden. Er zijn politici die de EU zo snel mogelijk verder willen uitbouwen tot een Europese federatie, met een Europese regering die (economisch en politiek) de leiding moet nemen in de wereld. Deze ‘droom’ beschrijft de Belgische oud-premier Guy Verhofstadt in zijn boek De weg uit de crisis. Hoe Europa de wereld kan redden. Het gebrek aan Europese samenwerking bij het bestrijden van de economische crisis maakt volgens Verhofstadt nog eens duidelijk dat er op economisch en politiek terrein een versnelde integratie nodig is. ‘Zolang de natiestaten het kader blijven van ons politieke denken zal dit haaks staan op de economische werkelijkheid’, aldus Verhofstadt. De werkelijkheid van vandaag levert een forse drempel op voor de koers die de oud-premier van België in zijn boeiende boek uiteenzet. Een grote meerderheid van de kiezers in de lidstaten voelt niets voor een Europese superstaat met vergaande bevoegdheden. Politieke partijen die in hun eigen land nog
een rol van betekenis willen spelen houden daarmee rekening. We zien ook dat de afzonderlijke lidstaten de afgelopen jaren juist steeds machtiger zijn geworden. Ondanks het nieuwe Europese Verdrag en de toegenomen invloed van het Europese Parlement spelen de zevenentwintig regeringsleiders nog steeds een hoofdrol bij Europese besluitvorming. Vooral grote Europese landen als Duitsland, Frankrijk en Italië hebben veel invloed op het Europese beleid. Er zijn nog geen ontwikkelingen die er op wijzen dat er een voldoende politieke meerderheid bestaat voor de koers die Verhofstadt wil varen. Wel is onder invloed van de Europese schuldencrisis de macht van Brussel toegenomen. Maar het zal nog een hele toer worden om lidstaten en vooral hun burgers er van te overtuigen dat in de wereld van vandaag en morgen individuele lidstaten op het terrein van de internationale economische concurrentiekracht geen belangrijke rol meer kunnen spelen. Een hoofdrol is wel weggelegd voor de EU als één economisch machtig handelsblok met een wereldmunt als de euro. Van dit machtige blok kunnen de lidstaten vervolgens veel profijt hebben: extra groei, extra banen, meer welvaart. Met deze boodschap moet het mogelijk zijn meer lidstaten te overtuigen van de noodzaak van een gezamenlijk financieel-economisch beleid op Europees niveau. Maar dat is alleen mogelijk als tegelijkertijd overbodige bureaucratische Europese regelgeving wordt afgeschaft, de besluitvorming in de eurozone efficiënter wordt en tegenover de Europese kiezers overtuigend kan worden aangetoond dat dit gezamenlijke beleid noodzakelijk is met het oog op de welvaart in alle lidstaten. Door veel kiezers wordt Eurozone nog steeds gezien als het speeltje van de grote bedrijven. Hier ligt een belangrijke opgave voor de Europese regeringsleiders om te laten zien dat deze gedachte onjuist is en dat juist de Europese samenwerking kan bijdragen aan meer banen, extra sociale zekerheid en meer welvaart voor iedereen. Een gezamenlijk Europees economische beleid De noodzaak voor een gezamenlijk economisch beleid op Europees niveau wordt onderstreept door het gegeven dat veel EU-lidstaten er last van hebben dat ze op de wereldmarkt niet meer concurrerend genoeg zijn. In 2000 in Lissabon spraken de lidstaten af om van Europa ‘de meest dynamische en concurrerende economie ter wereld te maken’. Forse investeringen in onderzoek om de productiviteit te verhogen, flexibele arbeidsmarkten en een regelmatige afstemming en controle van het economische beleid van de verschillende lidstaten zou deze ambitie waar maken. Maar
ruim tien jaar later heeft de EU moeten vaststellen dat de zogenoemde Lissabon-agenda is mislukt. Ten opzicht van bijvoorbeeld de VS heeft Europa op verschillende terreinen, zoals innovaties en ondernemerschap, zelfs terrein verloren. Lidstaten hebben onvoldoende samengewerkt en hebben vooral hun eigen nationale beleid gevoerd. De schuldencrisis biedt een unieke mogelijkheid voor een herkansing. Door deze crisis wordt niet alleen duidelijk dat er binnen de eurozone een centrale regie noodzakelijk is, maar ook dat het financieel/economisch beleid van de eurolanden beter op elkaar afgestemd moet worden. Slim bezuinigen Anno 2012 zijn er in de meeste lidstaten ingrijpende bezuinigen op de staatsuitgaven nodig. Maar aan de andere kant is er een toenemend aantal deskundigen die er op wijst dat te forse bezuinigingsoperaties de economie nog verder zullen afremmen. Op zich is deze waarschuwing terecht: gezonde overheidsfinanciën zijn een noodzakelijke voorwaarde voor economische groei. Dit betekent dat bezuinigingen onoverkomelijk zijn. Bovendien zullen de eurolanden moeten voldoen aan de Europese begrotingsafspraken; het overheidstekort mag niet meer zijn dan maximaal 3 procent van het nationale BBP. Om de economie zo min mogelijk te beschadigen zal er sprake moeten zijn van slim bezuinigen. Dit kan door bij iedere bezuinigingspost die overwogen wordt in ieder geval drie effecten te ‘berekenen’: het effect op de economische groei, de gevolgen voor de werkgelegenheid en het saldo-effect op de overheidsbegroting. Bezuinigingen op de overheidsuitgaven leiden veelal tot het afremmen van de economische de groei. Door deze lagere groei komen er ook minder (belasting)inkomsten in de schatkist. Daardoor zal bij een bezuinigingsbedrag van bijvoorbeeld 5 miljard euro het positieve saldo voor de schatkist niet 5 miljard zijn, maar ‘slechts’ 3 miljard euro. Zou het Nederlandse kabinet het huidige begrotingstekort met bijvoorbeeld 9 miljard willen verkleinen dan zal er ongeveer voor een bedrag van circa 15 miljard bezuinigd moeten worden. Bedacht moet worden dat in de eurozone economische groei hard nodig is,want het valt niet te verwachten dat door de bezuinigingsoperaties beleggers en investeerders die Europa de rug hebben toegekeerd weer massaal zullen terugkeren. De kans daarop neemt wel toe als gezonde Europese overheidsfinanciën worden gecombineerd met een sterke Europese economie, die internationaal goed kan concurreren en productief en innovatief is. Bovendien is (extra) economische groei
verreweg de beste manier om de schuldenlast te verminderen, groei leidt tot extra inkomsten voor de schatkist. Economisch herstel binnen de eurozone en extra groei is alleen mogelijk als er sprake is van structurele stabiele en gezonde overheidsfinanciën binnen de EU. Afspraken tussen lidstaten over begrotings- en schuldennormen voldoen niet, zo leert de ervaring van het zogenoemde Stabiliteitspact waarin deze normen zijn opgenomen. Daarom is het van groot belang dat er het afgelopen jaar onder druk van de schuldencrisis door de eurolanden ingrijpende maatregelen zijn genomen om de afspraken te waarborgen. De komende jaren zal moeten blijken of deze maatregelen voldoende effectief zijn. Zo niet, dan is er nog de mogelijkheid van de invoering van een Europese verordening, waarin zowel de 3 procent begrotingsregel als het 60 procent schuldenmaximum van het Stabiliteitspact worden vastgelegd. Het juridische kenmerk van een verordening is dat deze op grond van Europees recht rechtstreekse werking heeft in alle lidstaten en dat elke belanghebbende in een lidstaat zich daarop kan beroepen. Nationale en Europese politici hebben na de invoering van de verordening geen ruimte meer om van de deze begrotings- en schuldennorm af te wijken. De verordening leidt er ‘automatisch’ toe dat lidstaten aan de vereiste normen voldoen. Het grote voordeel is ook dat er geen nieuwe Europese toezichthouder hoeft te worden ingesteld. De Europese onafhankelijke rechter, het Europese Hof, en nationale rechters in de lidstaten die over een correcte uitvoering van Europese Verordeningen waken, zullen er zorg voor dragen dat de verordening zal worden nageleefd. Zo wordt gewaarborgd dat regeringen van landen, al dan niet met behulp van door de rechter opgelegde boetes en dwangsommen, zich aan de afspraken zullen houden. Voor internationale beleggers en investeerders biedt dit een maximale zekerheid. Eén handelsblok In het belang van de welvaart van de EU-lidstaten is het daarnaast nodig dat de Europese Unie wereldwijd als één handelsblok de belangen van Europa zal behartigen. Vooral in het kader van de handelsbetrekkingen met China is dit nodig. De Chinezen maken in toenemende mate gebruik van hun enorme deviezenreserves om in Europese lidstaten strategische investeringen te doen of bedrijven op te kopen. Een voorbeeld is de Chinese investering in de internationaal belangrijke Griekse haven Piraeus. Als de EU niet als één handelsblok optreedt kunnen lidstaten tegen elkaar worden uitgespeeld en kan de
economische machtspositie van Europa niet worden ingezet om met China gunstige handelsafspraken uit te onderhandelen. Individuele lidstaten hebben die machtspositie niet. Met het oog op de bescherming van de internationale handelspositie van de EU en de strategische belangen van bepaalde bedrijfssectoren is het eveneens gewenst dat de EU met wetgeving komt die vergelijkbaar is met die van de VS op het vlak van
(vijandelijke) buitenlandse bedrijfsovernames door bijvoorbeeld staatsbedrijven van landen buiten de EU. Voor de Europese economische groei is het van groot belang dat het beleid van de Europese Centrale Bank en de EU bijdraagt aan een lage rente gedurende een lange periode en een euro die niet is overgewaardeerd. Volgens de meeste analisten zou de euro een waarde moeten hebben die ligt tussen 1,20 en 1,30 dollar. Europa moet het vertrouwen van burgers (terug)winnen Voor een breed draagvlak onder de Europese burgers moet de EU in de eerste plaats de eigen bureaucratie ontmantelen en de onnodige bemoeienis met het beleid van lidstaten schrappen. Daarnaast zal de EU de publieke opinie moeten winnen met een aansprekend meerjarenplan dat leidt tot een duurzame (groene) economische groei, extra banen en een Europa met een sociaal gezicht. Groei leidt tot extra inkomsten voor de schatkist en maakt het gemakkelijker om de begrotingstekorten en staatschulden in de EU -lidstaten te verminderen. Dit plan zou onder meer de volgende maatregelen moeten omvatten: 1.
Creëer een breed draagvlak onder de bevolking van de EU -lidstaten. Leg op een overtuigende wijze, via alle beschikbare (multi)media, aan EU-burgers uit waarom de Europese Unie goed is voor hun werk, inkomen, sociale zekerheid en welvaart, en dat het daarom gewenst is dat het financieel-economisch beleid op centraal Europees niveau vorm wordt gegeven. Leg ook uit waarom de euro goed is voor de toekomst van de EU en haar burgers. Zonder de euro is er geen EU dat als één handelsblok internationaal kan optreden, en ziet de toekomst er voor de meeste landen minder rooskleurig uit. Kortom: maak mensen op goede gronden enthousiast voor de Europese Unie en de euro. Dit enthousiasme is cruciaal voor een succesvol Europees herstelbeleid.
2.
Creëer een gunstig Europees investerings- en vestigingsklimaat voor bedrijven. Naast een internationaal concurrerend fiscaal klimaat gaat het daarbij vooral om vereenvoudiging van regelgeving en een aanpak van de overheidbureaucratie.
3.
De wereldeconomie zal de komende decennia in toenemende mate digitaliseren. De EU moet daarbij vooroplopen. Met behulp van een meerjaren digitaliseringprogramma, waarbij in de lidstaten overal het snelste internet ter wereld wordt ingevoerd en internet een verplicht onderwijsvak wordt, moet deze koppositie worden bereikt.
4.
De EU moet de regelgeving op het vlak van duurzaamheidseisen met betrekking tot producten en productieprocessen aanscherpen. Deze aanscherping kan in Europa een golf aan innovatieve investeringen op gang brengen. Bedrijven worden geprikkeld met nieuwe technieken te komen die er ook toe leiden dat Europa een koppositie kan veroveren op de wereldmarkt voor duurzaamheid. De ervaring leert dat het bedrijfsleven in eerste instantie talloze bezwaren zal aanvoeren. Deze bezwaren wegen bij lange na niet op tegen de voordelen, ook voor de bedrijven zelf, die straks door hun innovaties voorop zullen lopen op internationale markten.
5.
Voer maatregelen in die de innovatie bevorderen en de kwaliteit van onderzoek en onderwijs op een wereldtopniveau brengen. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van succesvolle voorbeelden van dit beleid in onder meer Zweden, Finland en Denemarken.
6.
Lidstaten moeten hun ouderwetse, ingewikkelde belastingstelsels, waarbij de nadruk ligt op een zware lastendruk op arbeid, hervormen tot eenvoudige stelsel met zo weinig mogelijk aftrekposten en andere fiscale tegemoetkomingen. Het resultaat moet zijn lagere tarieven en een lage lastendruk op arbeid. Deze lastenverlaging wordt niet alleen gefinancierd door het afschaffen van aftrekposten en andere fiscale subsidies, maar ook door de lastendruk te verschuiven naar belastingen op consumptie (BTW) en milieuvervuiling en klimaataantasting (energie- en CO2-heffingen). Een uitgewerkt voorbeeld van en dergelijk ‘groen’ belastingstelsel dat een positief effect heeft op de economische groei (0,5 tot 1,0 procentpunt extra groei) is op genomen in de internationale studie Taxes and the Economy (www.taxesandeconomy.com)
7.
Zowel bij het tegengaan van de opwarming van de aarde als het stimuleren van de economische ontwikkeling speelt het energiebeleid binnen de EU een cruciale rol. Een
toekomstgericht Europees energiebeleid brengt innovaties met zich mee, stimuleert de groei en is dan ook dringend gewenst. Bovendien zal de EU zonder zo’n beleid de komende decennia voor het energieverbruik (olie en gas) nog meer afhankelijk worden van landen als Rusland en de oliesjeiks. Deze afhankelijkheid, op termijn oplopend tot 80 procent, kan alleen verminderd worden door een EU-energiebeleid waarbij de nadruk ligt op het realiseren van een CO2-vrije economie. Bovendien worden fossiele brandstoffen (olie, gas, steenkool) in de toekomst duurder en raken ze geleidelijk aan op. Ze moeten daarom zo snel mogelijk worden vervangen door vormen van duurzame energie. Europa zou zich op het vlak van duurzame energie moeten concentreren op zonne-energie en de verdere ontwikkeling van zonnetechnologie. Box 10 Verjaardagskaartje tienjarig bestaan interne markt Beste EU-burger, De interne markt is steeds een van de belangrijkste projecten van Europa geweest. Tien jaar geleden, op 1 januari 1993, zijn talrijke resterende bureaucratische hindernissen uit de weg geruimd. Europeanen kunnen nu overal in de EU wonen, werken en studeren. Bedrijven hebben toegang gekregen tot een veel grotere markt. Consumenten hebben een ruimere keuze aan kwaliteitsproducten. Dankzij de interne markt hebben we twee en een half miljoen extra banen erbij en 877.000.000.000 euro meer welvaart. De Europese Unie zal ervoor zorgen dat de interne markt in de toekomst nog beter functioneert om de welvaart in Europa te garanderen en te verhogen. Met vriendelijke groeten, Frits Bolkestein Lid van de Commissie, bevoegd voor de Interne markt Bron: www.ec.europa.eu/10years/postcard-all Leve de euro! Het voorgaande maakt duidelijk dat we ons niets moeten aantrekken van onheilsprofeten, studeerkamergeleerden en doemdenkers die het einde van de eurozone aankondigen. Met een eensgezinde aanpak kan de zone uitgroeien tot het
machtigste economische blok van de wereld. De euro is een zeer succesvolle wereldmunt en het staat vast dat deze munt hoe dan ook zal blijven bestaan. Bovendien zal het internationale financiële en economische belang van deze munt de komende decennia alleen maar toenemen. Dat is ook de conclusie van de bekendste crisiseconoom van de wereld, Barry Eichengreen. Hij stelt vast dat de dollar steeds meer concurrentie zal krijgen van de Chinese yuan, de Braziliaanse real en de euro; dat is het gevolg van de eerder geschetste economische ontwikkelingen en het feit dat de Amerikaanse politiek daarop niet adequaat reageert met economische hervormingen. Volgens Eichengreen heeft de dollar zijn langste tijd gehad (Exorbitant Privilege: The Rise and Fall of the Dollar, Oxford University Press). Leve de euro!
2 Nederland in Europa; met welk beleid gaan we aan de slag? We moeten voldoen aan Europese normen Hiervoor stelden wij al dat ons land niet zonder de Europese Unie en de euro kan; we verdienen er ons brood mee. Onze burgers en bedrijven hebben veel voordelen van het Nederlandse lidmaatschap van de EU en de eurozone. We moeten dan ook uit gezond eigenbelang pal staan voor Europa en de euro en stoppen te luisteren naar doemscenario’s en ondoordachte voorstellen over de terugkeer van de gulden of de invoering van een neuro. Met en binnen Europa moeten we hard aan de slag en niet meer zeuren. Welk overheidsbeleid is nodig? Voor alle politieke partijen in de Tweede Kamer geldt dat Nederland hoe dan ook zal moeten voldoen aan de Europese financiële normen: een maximaal overheidstekort van 3 procent van het BBP en een maximale staatsschuld van 60 procent BBP. Op dit moment ligt het begrotingstekort rond de 4,7 procent en bedraagt de staatsschuld circa 65 procent BBP. Ook is de groei van de Nederlandse economie tot stilstand gekomen: er is zelfs sprake van een kleine krimp, waardoor het tekort verder oploopt. Zou er sprake zijn van economische groei dan zou het voor ons kabinet makkelijker zijn om aan de Europese normen te voldoen. Groei leidt tot extra belastinginkomsten voor de schatkist en met die inkomsten kan het tekort worden verminderd. Zonder groei kan alleen aan de Europese normen worden voldaan als het kabinet met een extra ombuigingspakket komt dat ligt tussen 10 en 15 miljard euro, dit komt bovenop het pakket ombuigingen van 18 miljard euro dat in het regeerakkoord van het kabinet Rutte al is afgesproken. In de Haagse politiek gaat het bij een ombuigingspakket om een combinatie van bezuinigingen op allerlei overheidsuitgaven en belastingverhogingen. Zo bestaat het 18 miljardpakket van het regeerakkoord uit ongeveer 12 miljard aan bezuinigingen, vooral door een vermindering van het aantal ambtenaren, en 6 miljard aan belasting- en premieverhogingen voor burgers en bedrijven. Verschillende politieke partijen, maar ook economische deskundigen, menen dat het economisch onverstandig is om in de huidige omstandigheden met een zwakke economie met fors bezuinigingen te komen. In het algemeen is het inderdaad zo dat bezuinigingen op de overheidsuitgaven de groei van de economie verder kunnen
aantasten en de neergang versnellen. Daar staat tegenover dat Nederland verplicht is aan de Europese begrotingsafspraken te voldoen. Wordt daaraan niet voldaan dan kunnen er zware sancties, zoals Europese boetes, worden opgelegd. Bovendien, en dat is ook zeer schadelijk, zal Nederland onder vuur komen te liggen van de financiële markten die ons land als financieel minder solide gaan beschouwen. Daardoor wordt het duurder om de Nederlandse staatsschuld te (her)financieren. We moeten in dat geval, omdat we internationaal gezien minder solide zijn voor onze staatsleningen, namelijk hogere rentes gaan betalen. En dat is weer een extra kostenpost voor de schatkist. Bezuinigingen zijn noodzakelijk Aan bezuinigingen valt niet te ontkomen. Maar dat moet dan wel op een slimme wijze. Slim wil zeggen dat alle ombuigingsposten die worden voorgesteld (bezuinigingen en belastingverhogingen) moeten worden beoordeeld op in ieder geval drie effecten: wat is het effect op de economische groei? Wat zijn de gevolgen voor de werkgelegenheid? En welk bedrag levert het per saldo op voor een verlaging van het begrotingstekort? Op basis van deze uitkomsten kan dan vervolgens besloten worden hoe het ombuigingspakket zal worden samengesteld. Ombuigingen op de overheidsuitgaven leveren weliswaar extra opbrengsten voor de schatkist op, maar aan de andere kant zijn deze ombuigingen veelal slecht voor de economie; de groei wordt afgeremd en dat leidt tot minder belastinginkomsten voor de schatkist en extra uitgaven bijvoorbeeld voor meer uitkeringen vanwege een hogere werkloosheid. Ruw gezegd zal daardoor een ombuigingspakket van bijvoorbeeld 15 miljard euro per saldo ‘slechts’ circa 9 miljard opleveren om het begrotingstekort te verminderen; ruwweg 40 procent van het ombuigingsbedrag ‘verdampt’ (ook wel aangeduid als ‘uitverdieneffect’). Dit gegeven maakt duidelijk dat politiek Den Haag voor een moeilijke opgave staat. Naast de noodzakelijke bezuinigen, ook de economie aanjagen Los van de noodzaak van bezuinigen kampt Nederland met verschillende problemen die in het belang van onze welvaart om oplossingen vragen. Volgens nationale en internationale studies zal de Nederlandse economie de komende jaren lage groeicijfers laten zien. Die hebben vooral te maken met een verwachte terugval van de wereldhandel. Daardoor wordt de groei van onze export, de aanjager van onze economie, aangetast. Maar daarnaast spelen ook binnenlandse factoren die de groei beïnvloeden een rol. Hoewel er verschillend wordt gedacht over de
(hoofd)oorzaken, worden veelvuldig genoemd de extra kosten van de vergrijzing en de Nederlandse arbeidsmarkt die door lange en dure ontslagprocedures te weinig flexibel zou zijn. Daarnaast wordt de economische groei afgeremd doordat onze woning- bouwen huurmarkt niet goed functioneert. Volgens nationale en internationale studies kan dit functioneren verbeterd worden door de huidige strakke huurregelgeving te versoepelen (liberaliseren) en de bestaande ruime hypothecaire fiscale aftrek te beperken. Onze economie heeft nog andere problemen die de groei belemmeren. Onze arbeidsproductiviteit ligt in vergelijking met veel andere landen laag. Nederland investeert onvoldoende overheidsmiddelen in onderwijs en onderzoek en wij hebben een gebrek aan innovaties. Terwijl juist kennis (onderwijs/onderzoek) en innovaties de groei van onze economie moeten stimuleren. Bovendien zijn ze essentieel voor de concurrentiekracht van Nederland op de wereldmarkt. Uit internationale economische vergelijkingen blijkt dat ons land vooral de afgelopen tien jaar op verschillende terreinen aanzienlijk aan concurrentiekracht heeft verloren. Dit verlies gaat ons extra opbreken bij een tegenvallende wereldeconomie. De sombere economische vooruitzichten beloven weinig goeds voor een land dat met een minderheidskabinet voortdurende moet schipperen om in de Tweede Kamer een politieke meerderheid te realiseren. Bovendien zijn, mede als gevolg van het gedoogakkoord met de PVV van Wilders, noodzakelijke hervormingen op verschillende beleidsterreinen, zoals de arbeidsmarkt, mobiliteit, energie en de woon- en huursector, in de ijskast gezet. Hervormingen die als gevolg van dit akkoord blijven liggen, terwijl ze juist hard nodig zijn om onze economische groei te bevorderen, zoals de noodzaak van een verhoging van de pensioenleeftijd naar 67 jaar. De economische positie van Nederland verzwakt Op de wereldranglijst voor landen met de sterkste economie stond Nederland in 2002 op de derde plaats. In 2011 stond ons land nummer acht. Internationaal gezien is er bovendien sprake van een verzwakking van de positie van ons onderwijs. In 2004 behoorde het Nederlands voortgezet onderwijs nog bij de top-5 van de wereld. Inmiddels bungelen we onderaan in de top-10. Onze universiteiten behoren ook niet tot de internationale wereldtop. In de verschillende internationale rankings vallen de meeste Nederlandse universiteiten buiten de top honderd van de ‘beste universiteiten’. Daarnaast valt op dat we in vergelijking met onze buurlanden minder buitenlandse
investeerders en buitenlandse bedrijven weten te trekken en dat betekent op termijn minder werkgelegenheid. Wereldwijd wordt innovatie beschouwd als de motor van de economie. Omdat de Nederlandse innovatiemotor niet goed draait moeten we ons zorgen maken. Op verschillende Europese en wereldranglijsten van beste innovatieve landen is ons land gezakt. Als Nederland innovatiever wil worden – en dat is voor onze toekomstige welvaart hard nodig – dan moeten er ten minste vijf problemen worden opgelost: meer en beter ondernemerschap, betere samenwerking tussen onderwijs en het bedrijfsleven, het grootschalig inzetten van ICT, een sterkere nadruk op het vermarkten van innovaties en het ontwikkelen van gedurfde toekomstvisies. Voor onze welvaart zijn we sterk afhankelijk van de prestaties van de export. Ook die groeit als we innovatiever zijn. Goedkoop zijn we in Nederland immers niet – dat betekent dat we dus beter moeten zijn dan andere landen. Om geld te blijven verdienen moeten Nederlandse bedrijven regelmatig met vernieuwende producten en diensten komen. Dat doen we niet genoeg. Uit de zogenoemde EU Innovation Scoreboard blijkt dat ons bedrijfsleven achter blijft bij andere landen, als Zweden, Finland, de VS en Zwitserland. De praktijk leert dat innovatie teamwerk vereist. Daarbij gaat het om een adequate samenwerking tussen middelbaar onderwijs, universiteiten, onderzoeksinstituten en het bedrijfsleven. In Nederland komt deze samenwerking onvoldoende van de grond. Daarnaast is er dringend behoefte aan meer technisch opgeleide werknemers en meer ondernemerschap. In de toekomst ontstaat krapte op de arbeidsmarkt. Dat komt vooral door de opbouw van onze beroepsbevolking. Er zijn relatief veel ouderen, die momenteel met pensioen gaan. Hun plekken moeten worden opgevuld door jongeren, maar daar zijn er te weinig van. Tussen 2011 en 2030 zullen bijna drie miljoen ouderen met pensioen gaan, terwijl er veel minder jongeren op de arbeidsmarkt komen. Deze ontwikkeling en een veranderende vraag naar werknemers met een actuele scholing die past bij de verdergaande digitalisering en internationalisering van ons bedrijfsleven, leidt tot een sterk oplopende krapte bij deelsegmenten op de arbeidsmarkt, vooral omdat vraag en aanbod niet op elkaar aansluiten. Deze krapte kan tot (forse) loonstijgingen leiden die de groei van de economie weer negatief kunnen beïnvloeden.
Een verborgen arbeidsreserve? Volgens een opvatting die in ons land een brede aanhang heeft en populair is, heeft Nederland nog een verborgen arbeidreserve die voldoende zou zijn om en belangrijk deel van deze te korten op te vangen. Daarbij wordt dan gedoeld op de ruim 1 miljoen mensen die nu leven van uitkeringen die afkomstig zijn van wettelijke regelingen op het terrein van werkloosheid, arbeidsongeschiktheid of bijstand. Vooral de felle voorstanders van een Nederland dat de eigen grenzen zoveel mogelijk dichthoudt en barrières opwerpt voor werkkrachten uit het buitenland, laten niet na luidruchtig te wijzen op deze vermeende arbeidsreserve. Het kan niet ontkend worden dat deze opstelling het in de publieke opinie goed doet. Niet alleen politieke partijen kunnen daarmee scoren, maar ook op verjaardagsfeestjes is het een populair onderwerp. Laten we voor alle duidelijkheid voorop stellen dat het nodig is en blijft om mensen die nu in uitkeringssituatie zitten waar mogelijk zo snel mogelijk aan werk te helpen. Dat is niet alleen economisch voor ons land van belang, maar ook voor deze mensen zelf. Werk betekent veelal niet alleen meer inkomen, maar ook meer maatschappelijke betrokkenheid en meer welbevinden. De afgelopen jaren is er zowel op nationaal als lokaal niveau een groot aantal maatregelen getroffen om mensen uit een uitkeringsituatie te halen. Daarbij gaat het in hoofdzaak om beperkingen om voor een uitkering in aanmerking te komen, versoberingen van uitkeringen, strafkortingen en gerichte (verplichte) opleidingen en trainingen om de kansen op werk te vergroten. Maar de praktijk wijst uit dat we met deze aanpak bij lange na niet tegemoet kunnen komen aan de vraag vanuit het bedrijfseven naar nieuwe medewerkers. Bovendien omvat de groep die van een uitkering moet rondkomen veel mensen die relatief laag zijn opgeleid of een verouderde scholing of opleiding hebben. Ook zijn er veel ouderen boven de vijfenvijftig jaar. En er is een aanzienlijk aantal mensen waarvan op medische of psychische gronden is vastgesteld dat ze grotendeels arbeidsongeschikt zijn. Dan is er nog de groep die zelfs met een fikse strafkorting op hun uitkering moeilijk aan het werk te zetten is. Niet bepaald de groep waarop werkgevers zitten te wachten. Een vergrijzend Nederland kan niet zonder buitenlandse vakkrachten Waar hebben ons land, onze bedrijven en onderzoeksinstellingen behoefte aan? In het algemeen aan vakmensen en medewerkers met een (hogere) technische opleiding, aan ICT-ers, aan kenniswerkers. En als het even kan moeten ze het liefst ook nog jong en
talentvol zijn en kunnen inspelen op de razendsnelle ontwikkelingen in het internettijdperk. Medewerkers waarmee het bedrijfsleven het hoofd kan bieden aan de sterk toegenomen globalisering en de daarmee verband houdende wereldwijde concurrentie Dit is ook een belangrijke reden waarom in de verschillende bedrijfssectoren steeds meer nadruk wordt gelegd op om- en bijscholingsprogramma’s die voortdurend aan de actualiteit worden aangepast; wij wonen in een wereld van een leven lang leren. Alle maatregelen die we in Nederland nemen om nieuwe werknemers op te leiden, zijn onvoldoende om aan de toekomstige behoefte van ons bedrijfsleven te kunnen voldoen. De populistische opvatting dat ons land zonder buitenlandse werkkrachten zou kunnen moet dan ook als onzin worden gekwalificeerd. Zelfs met een maximaal pakket aan extra opleidingsmaatregelen en een baan voor alle plaatsbare uitkeringstrekkers, dan nog kan dit decennium niet aan de vraag naar werknemers worden voldaan. Daarvoor gaan er eenvoudigweg te veel werknemers met pensioen. Nederland vergrijst en er komen onvoldoende jongeren bij. Vraag en aanbod sluiten niet op elkaar aan. Zo zijn er veel te weinig jongeren met een technische opleiding; ook zal de vraag naar kenniswerkers veel hoger liggen dan het aanbod. De oplossing voor de krapte is even simpel als revolutionair in het Nederland van 2012: we moeten vakmensen en kenniswerkers waarover we hier onvoldoende beschikken uit het buitenland halen. Zeggen dat je buitenlanders naar Nederland wilt halen is in dit tijdsgewricht niet bepaald populair. Het woord 'buitenlander' heeft zelfs een negatieve connotatie gekregen. Jarenlang hebben we geprobeerd minder buitenlanders binnen onze grenzen te krijgen. En nu zouden we juist op zoek moeten naar deze lieden? Het antwoord is ja. Een strikt toelatingsbeleid voor goed gekwalificeerde buitenlandse vakkrachten uit de gehele wereld die kunnen bijdragen aan onze welvaart, bijvoorbeeld volgens het Amerikaanse of Canadese model, kan onze economie een zet in de goede richting geven. Nederland heeft vooral behoefte aan mensen met een technische opleiding, ICT-ers en kenniswerkers. Die leiden we zelf lang niet genoeg op; in Nederland komen er ieder jaar slechts tweeduizend nieuwe werknemers beschikbaar met een diploma van een hogere IT-studie. Zelfs met een maximaal pakket aan extra maatregelen, de gemakkelijke
uitvlucht van voorstaanders van gesloten grenzen, blijven dat er veel te weinig om te kunnen voldoen aan de toenemende vraag.
Bedrijven en instellingen die niet voor beste werknemers kiezen, snijden zich zelf in de vingers. Ze verliezen de toenemende internationale concurrentieslag. Zonder voldoende vakmensen en kenniswerkers zullen veel Nederlandse bedrijven op de wereldmarkten terrein gaan verliezen en gaan er in ons land op termijn vele tienduizenden banen verloren. Bedrijven zullen hier niet langer willen investeren en internationale bedrijven zullen ons land mijden. We hebben niet alleen toppers vanuit het eigen land nodig, maar ook van buiten. Bedrijven en talenten zijn zo uit Nederland vertrokken Het is pijnlijk dat we in politiek Den Haag en in delen van de publieke opinie een trend zien naar in naar provincialisme, muren om ons land en vooral aandacht voor binnenlandse aangelegenheden. Deze trend wordt veelal ook nog eens gekenmerkt door populistische retoriek en een schrille toonzetting, die tot een verharding en verhuftering in de samenleving leidt en het draagvlak voor noodzakelijke hervormingen ondermijnt. Deze ontwikkeling zal er toe leiden dat buitenlandse vakmensen en kenniswerkers die we keihard nodig hebben Nederland gaan mijden. Verhalen over de eindeloze bureaucratie om een verblijfsvergunning te krijgen zijn op internet voor iedereen te lezen. In de meeste andere landen zijn internationale talenten meer dan welkom. Internationale bedrijven en kennisinstellingen merken nu al dat het imago van ons land bij deze groep is verslechterd en dat het moeizamer wordt ze naar Nederland te halen. Het zal ook moeilijker worden om onze eigen jongere werknemers voor ons land te behouden. De nieuwe werknemersgeneratie is opgegroeid met het internationale internet. Zij hebben de blik op de wereld gericht en hun agenda is in het algemeen open, digitaal en duurzaam. De 2.0 generatie wordt niet geboeid door een provinciaal Nederland dat zich terugtrekt tot achter de eigen grenzen en zich afsluit voor de wereld, ten koste van onze economie en welvaart. Met het grootste gemak van de wereld solliciteren deze jongeren in Singapore, São Paulo of Shanghai. Voor alle burgers in dit land en in het bijzonder Henk en Ingrid in dit land is het goed te weten dat een derde van de totale bedrijfsomzet in Nederland wordt gegenereerd door buitenlandse bedrijven en dat voor bijna een vijfde van de Nederlandse beroepsbevolking een buitenlands bedrijf de werkgever is. Wie deze bedrijven pest met regels die het deze bedrijven moeilijk maakt om buitenlandse vakmensen aan te trekken en het beeld schept dat ze minder welkom zijn, snijdt zich zelf in de vingers. In het internettijdperk, waar de plaats van vestiging voor een toenemend
aantal bedrijven in beginsel overal kan zijn, wordt het voor ondernemers steeds gemakkelijker om een onvriendelijk land snel te verlaten. En ze zijn vertrokken voor je het weet. Geert Wilders schept geen banen, ondernemers doen dat wel! De anti-Europese houding die we bij sommige politieke partijen zien, zoals bij de PVV van Geert Wilders, en de barrières die voor buitenlandse werknemers worden opgeworpen, zullen er toe leiden dat er in Nederland banen verloren gaan. Bedrijven die geen goede arbeidskrachten kunnen aantrekken – uit het land zelf of uit een buitenland – zijn zó vertrokken naar landen waar dat wel mogelijk is. Door een tekort aan werknemers zullen in Nederland de lonen stijgen; door hogere loonkosten zal onze export afnemen. Het sluiten van onze grenzen zorgt voor minder werk en dus minder banen. Ongetwijfeld zal Wilders zeggen dat er sprake is van bangmakerij en demagogie van de kant van werkgevers, maar dat helpt maar even. Geleidelijk aan zullen burgers dit zat worden en door krijgen dat Wilders geen verstand heeft van economie, geen verstand heeft van ondernemerschap en dat hij zijn werkzame leven tot op heden vooral in politiek Den Haag heeft doorgebracht, in plaats van op de werkvloer. Maar wakker zullen ze pas echt worden op het moment dat bedrijven in de media hun vertrek gaan aankondigen. De kans daarop neemt steeds meer toe. We moeten Bernhard steunen Eén van de mensen die niet bang is om te wijzen op de noodzaak van buitenlandse arbeidskrachten en het essentiële belang van Europa voor Nederland is Bernard Wientjes, voorzitter van werkgeversvereniging VNO-NCW. Manmoedig roept hij al tijden om een pro-Europees beleid en meer ruimte om buitenlandse vakkrachten te mogen aantrekken. Dat maakt bij burgers en politiek Den Haag tot nu toe weinig indruk. Bij Geert Wilders al helemaal niet. Die heeft zijn toorn over Wientjes uitgestort en noemt hem bijvoorbeeld ‘een oerdomme, elitaire engerd’. De werkgeversvoorman houdt zich in en reageert niet of nauwelijks op deze provocaties. Maar de vraag rijst wel of dit verstandig is. Het wordt tijd de handschoen op te nemen en de burgers in dit land en vooral het electoraat van de PVV duidelijk te maken dat een anti-Europese opstelling en de vijandigheid tegenover buitenlanders dit land zware schade toebrengen. Niet met bangmakerij en dreigende taal, maar rustig tot vervelens toe blijven uitleggen en nog eens uitleggen, niet alleen in de traditionele media, maar vooral gebruik makend van de
ongekende mogelijkheden die het internet (sociale media) te bieden heeft. Ook een beetje humor kan wonderen doen. Als Wilders het bedrijfsleven weer eens schoffeert, moet de werkgeverstop hem niet de lol gunnen met hem in debat te gaan. Via de media en de sociale media zou bijvoorbeeld simpel en effectief kunnen worden volstaan met een korte reactie: ‘Geert Wilders schept geen banen, wij wel!’ En wat doet de politiek? Het valt op dat Wientjes van politieke partijen die volgens hun verkiezingsprogramma’s de opvattingen van de werkgeverstopman onderschrijven publiekelijk weinig bijval krijgt. Ze zijn bang voor Wilders en boze kiezers. Met die opstelling dragen ze bij aan de teloorgang van een prachtig welvarend land dat van oudsher geroemd werd om zijn open tolerante cultuur, zijn internationale houding en Europese gezindheid. Die opstelling, die houding, heeft veel welvaart opgeleverd. Voor veel burgers is de huidige welvaart een vanzelfsprekendheid die ze zeker niet aan Europa toeschrijven. Bovendien blijkt uit onderzoek dat de meeste kiezers Europa eerder als een stoorzender zien dan als een bron van welvaart. Nationale en Europese politici, maar ook het Europese bedrijfsleven en de Europese vakverenigingen moeten zich dit aantrekken. Ze hebben er onvoldoende aan gedaan om Europa bij de Europese burgers op de kaart te zetten als een Europa dat vertrouwen wekt, een Europa dat landen en bevolkingen bindt, dat banen schept, dat welvaart brengt en dat mensen inspireert. Met zo veel mooie aansprekende voordelen zou de Europese Unie vele miljoenen vrienden (fans) op Facebook moeten hebben. Nee, dus; op deze sociale media site die wereldwijd ruim 850 miljoen vrienden/bezoekers telt zijn het er slechts 110.000, en dat is een veeg teken. Box 11 Nederland kan niet zonder Europa ‘Geachte leden van het kabinet.’ Zo luidt de aanhef van de brief van de Sociaal Economische Raad (SER) van 5 oktober 2011 aan het kabinet Rutte. ‘Het zijn moeilijke tijden voor Europa. Er wordt door sommigen openlijk getwijfeld aan het voortbestaan van de euro, en tezelfdertijd neemt het risico van een nieuwe recessie van dag tot dag toe. Wij maken ons grote zorgen over het gebrek aan eensgezindheid en alert optreden in de Europese politiek, juist nu het zo gewenst is de rijen te sluiten.’ Volgens de SER is het nodig om de zwakke Europese landen onder strenge voorwaarden te helpen er weer bovenop te komen; dat is ook in het belang van
Nederland. Het uiteenvallen van de eurozone zal Europa verlammen en de wereldeconomie in een ernstige crisis storten. Dit ampzalige en zeer riskante scenario mag geen werkelijkheid worden, zo schrijft de SER. ‘Deze crisis vraagt om een ondubbelzinnige keuze voor Europa. Die keuze is voor ons vanzelfsprekend. Europese samenwerking heeft Nederland in het verleden heel veel opgeleverd, en moet dat in de toekomst blijven doen. Het voor alle burgers essentiële vooruitzicht op duurzame groei en werkgelegenheid is alleen door die samenwerking veilig te stellen.’ De SER wijst er ook op dat de eurozone als één economisch blok er financieel beter voor staat dan de VS. Maar voor een sterk en sociaal Europa moet de verdeeldheid worden opgelost. Met welk beleid kan de Nederlandse economie groeien? Het is van groot belang dat naast de noodzakelijke bezuinigingen tegelijk maatregelen worden getroffen die de groei van de Nederlandse economie stimuleren. Eerder is al gewezen op de noodzaak van Europese samenwerking, hervormingen op het terrein van de arbeidsmarkt, en een forse vereenvoudiging van belastingheffing. Daarnaast is de arbeidsproductiviteit te laag en loopt ons onderwijs en onderzoek internationaal een achterstand op. Bovendien moet in het overheidsbeleid meer nadruk worden gelegd op een versterking van de internationale concurrentiekracht van de Nederlandse economie. Zo zien we, in vergelijking met ander Europese landen, een afnemende belangstelling van internationale bedrijven om in Nederland te investeren. Maar vooral het gebrek aan innovaties baart zorgen. Deze zijn hard nodig voor groei en werkgelegenheid. Een wereldwijd nieuw thema is de groeiende kloof tussen arm en rijk. Ook in Nederland neemt de inkomensongelijkheid toe en wordt het tijd dat het hoger op de politieke agenda komt. Niet alleen uit maatschappelijk oogpunt is deze ontwikkeling onwenselijk, maar ook economisch gezien. In recente economische publicaties wordt er terecht op gewezen dat deze toenemende ongelijkheid tot lagere consumptieve uitgaven zal leiden waardoor de economische groei wordt aangetast. Volgens minister Verhagen moeten gerichte investeringen in negen topsectoren en minder regels Nederland economische sterker maken. Het kabinet kiest sectoren waar Nederland door zijn ligging en geschiedenis sterk in is: water, agrofood, tuinbouw, hightech, life sciences, chemie, energie, logistiek en creatieve industrie. Het kabinet stelt
voor deze versterking in totaal 1,5 miljard euro beschikbaar. Volgens Verhagen krijgen bedrijven met deze nieuwe aanpak de kans om uit te blinken op de wereldmarkt. Het valt op dat de minister zich hierbij heeft laten adviseren door boegbeelden van de geselecteerde sectoren die het in het verleden hun sporen hebben verdiend. Zestigers, allen mannen. Een gemiste kans. Een goede mix van ondernemende vrouwen, mannen en ondernemers uit de internetgeneratie had vast en zeker betere voorstellen opgeleverd, zoals een themagericht innovatiebeleid en meer focus op vernieuwend ondernemerschap. Kijken we naar de ontwikkelingen op het terrein van de wereldeconomie dan zullen vooral innovaties op het terrein van het internet de economie versterken. Landen die daar excelleren zullen de uitblinkers zijn en zich kunnen onderscheiden. Het voorstel van minister Verhagen wordt vooral toegejuicht door de geselecteerde sectoren. Daar buiten overheerst de kritiek. De minister heeft te veel sectoren aangewezen. Bovendien moeten sectoren niet door de overheid worden aangewezen. De overheid heeft geen verstand van kansrijke sectoren en ondernemerschap. Ontwikkelingen op wereldmarkten gaan razendsnel; sectoren die nu nog belangrijk zijn, kunnen morgen minder van belang zijn. We moeten het hebben van creatieve en innovatieve ondernemers die daar snel op in spelen en meer aandacht hebben voor ICT. De overheid moet vooral zorgen voor een aantrekkelijk ondernemersklimaat, zoals minder bureaucratie en minder lastendruk. Nederland moet hét internetland van de wereld worden. De wereld van vandaag wordt gekenmerkt door een aantal ingrijpende ontwikkelingen. Op het internationale vlak zien we een economische machtsverschuiving van westerse industrielanden naar de opkomende economieën, zoals China, India, Brazilië en Rusland. De economische groei in deze landen ligt tussen 6 en 9 procent per jaar, terwijl de meeste westerse landen het moeten doen met minder dan 2 procent. Daarnaast heeft de wereldwijde razendsnelle digitalisering van onze samenleving een sterke invloed op de economische ontwikkeling en werkgelegenheid. Internet beïnvloedt onze wijze van werken, ondernemen en leren. Maar ook onze arbeidsproductiviteit en welke bedrijven hun omzet kunnen vergroten of hun omzet in het internettijdperk zien teruglopen of zelfs niet meer kunnen overleven. Ook heeft het wereldwijde web invloed op de vraag waar ondernemers zich willen vestigen. Landen met de beste internetinfrastructuur, zoals supersnel internet en een adequate wettelijke regels die het vrije internet waarborgen, beschikken daarmee over een extra wervingskracht om nieuwe bedrijven
en kenniswerkers naar hun land te halen en bestaande bedrijven te behouden. Door de snelle opmars van het web nemen de effecten daarvan op de groei van de economie en de werkgelegenheid toe en daarmee ook op de welvaart en de verdeling daarvan in de wereld. Box 12 Internet verandert de wereld De wereld telt begin 2012 ruim 2 miljard internetters (circa 30 procent van de wereldbevolking). Vijf jaar geleden lag het aantal gebruikers rond de 1 miljard. In de komende jaren neemt het aantal gebruikers van het net toe tot meer dan 3 miljard. Ruim 60 procent van de mensen die in de wereld toegang tot het internet heeft, is dagelijks online; in Nederland is dit 70 procent. De komende jaren nemen deze percentages nog verder toe. Steeds meer goederen en diensten worden online aangeboden of aangeschaft. Het aantal online (commerciële) transacties op allerlei terreinen en het online betalen nemen explosief toe. Dat geldt ook voor het gebruik van de zogenoemde sociale media als Facebook, Google+, Twitter en LinkedIn; steeds meer bedrijven zetten deze netwerken in voor zakelijke doeleinden. Met meer dan 850 miljoen leden is Facebook verreweg de meest bezochte netwerksite. De opmars van het internet leidt in het bedrijfsleven tot nieuwe concurrentieverhoudingen. Daardoor zullen er in verschillende bedrijfssectoren nieuwe verdienmodellen geïntroduceerd worden. Veel bedrijven onderkennen deze noodzaak nog onvoldoende; ze onderschatten ook de snelheid waarmee de digitalisering om zich heen grijpt. Internet gaat ook een grotere rol spelen op het terrein van het milieu- en klimaatbeleid. Internationale beleidsmakers die zich bezighouden met het ontwikkelen van effectieve maatregelen die de opwarming van de aarde kunnen tegen gaan, concluderen dat door ‘meer en slim internet’de uitstoot van broeikasgassen (vooral CO2) aanzienlijk kan verminderen, wereldwijd met 15 procent. De beschikbaarheid van supersnel internet wordt een steeds belangrijkere vestigingsfactor voor bedrijven, kennisinstellingen, kenniswerkers en jongeren. Daardoor kunnen er nieuwe diensten ontstaan, bijvoorbeeld op het terrein van zorg (e-health), onderwijs, communicatie en beveiliging. Steden kunnen met supersnel internet hun locale economie versterken. Het internet wordt steeds belangrijker voor de groei van de economie en werkgelegenheid. Daarom zijn in diverse landen politieke beleidsmakers bezig met het ontwikkelen van
een internetbeleid waarmee deze groei door de overheid in samenwerking met het bedrijfsleven kan worden gestimuleerd. Bron: De onstuitbare opmars van de digitale wereld; het nieuwe leren, werken, ondernemen en geld verdienen, Willem Vermeend en Bert Brussen, Einstein Books, Den Haag 2012 Hoe wordt Nederland het belangrijkste internetland in de wereld De belangrijkste maatregelen om dit te bereiken zijn: in alle steden en dorpen wifi; supersnel internet, vooral voor bedrijven; de invoering van een verplicht vak internet in het onderwijs; een snelle digitalisering van onderwijs en opleidingen en meer werknemers met een technische opleiding. Daarnaast is het nodig dat we een goed internationaal (fiscaal) vestigingsklimaat voor internetbedrijven realiseren en dat we de invoering van e-health in de zorgsector versnellen. De overheid moet ook in eigen huis stevig aan de slag door zoveel mogelijk activiteiten via het internet te laat lopen (egovernment of wel de digitale overheid). Bovendien is het nodig dat ons bedrijfsleven, dat nu achterloopt, wereldwijd voorop gaat lopen met een geïntegreerde bedrijfsinternetstrategie. Internet moet een geïntegreerd onderdeel zijn van alle bedrijfsprocessen en de digitale communicatie dient plaats te vinden in de belangrijkste wereldtalen. Internationaal gezien vallen de bedrijven in Nederland op het vlak van ICT- en internetgebruik buiten de kopgroep. Dat moet snel veranderen, onze bedrijven verliezen daardoor omzet. In het vaderlandse bedrijfsleven liggen er bovendien kansen voor een sterkere internationale rol voor onze gamingindustrie. In Europa heeft deze industrie, die vooral uit kleine bedrijfjes bestaat (veelal minder dan tien werknemers) de afgelopen jaren, vooral door startende gamebedrijven, onderzoek en opleidingen, een kansrijke positie opgebouwd. Supersnel internet Supersnel internet biedt mogelijkheden voor nieuwe vormen van dienstverlening op het terrein van vooral de medische zorg (e-health), communicatie, onderwijs en (sociale) veiligheid. Zo kan bij supersnel internet gebruik worden gemaakt van hoogwaardige videotoepassingen die bijvoorbeeld in de zorg een belangrijke rol kunnen spelen. Bij zwaardere bestanden en een groeiend dataverkeer kan veel tijdwinst worden geboekt
ten opzichte van de huidige snelheden. Bovendien ontstaan er nieuwe bedrijfjes die met nieuwe diensten en nieuwe producten inspelen op de supersnelheden op de digitale snelweg. In Europa is Eurocommissaris Neelie Kroes een actieve pleitbezorger voor snel internet. Ze hamert terecht op de maatschappelijke en economische voordelen en nieuwe vormen van werkgelegenheid waarmee Europa zich op de wereldmarkt kan versterken. Volgens de meeste deskundigen zijn glasvezelnetwerken de toekomst. Ten opzichte van andere verbindingen heeft glasvezel als voordeel dat dezelfde supersnelheid niet alleen kan worden gebruikt om informatie te ontvangen, maar ook om zelf te verzenden. Anders gezegd; downloaden gaat even snel als uploaden. Ook de open structuur van glasvezelnetwerken in Nederland is een belangrijk voordeel. Dat wil zeggen dat het een open netwerk is waar allerlei (nieuwe) providers hun diensten kunnen aanbieden en gebruikers zelf daaruit hun beste keuze kunnen maken. Meer inzet van ICT, meer inzet van internet in de zorg In de Nederlandse politiek wordt de zorgsector vooral als een kostenpost gezien die de collectieve uitgaven en lastendruk verhoogt. Deze eenzijdige visie gaat voorbij aan de belangrijke economische waarde van de zorg. Die waarde heeft niet alleen betrekking op de bijdrage die deze sector levert aan de economische groei en innovaties, maar ook aan de werkgelegenheid. Zo is de zorgsector goed voor circa 13 procent van de werkgelegenheid in ons land. Vooral door een toenemende zorgvraag, ondermeer door de vergrijzing, zal het aandeel van de beroepsbevolking dat werkzaam in de zorg is het komende decennium sterk moeten toenemen. Bij ongewijzigd beleid in deze sector wordt jaarlijks een gemiddelde werkgelegenheidsgroei verwacht van ruim 3 procent; meer dan 30.000 extra banen. Zonder te willen afdoen aan de noodzaak van kostenbeheersing en meer doelmatigheid in de zorgsector is het gewenst dat in de Haagse politiek meer de nadruk wordt gelegd op het grote belang van de zorgsector voor de Nederlandse economie, waarbij meer nadruk op preventie een belangrijke rol moet spelen. In de eerste plaats leidt dat tot meer gezonde levensjaren voor de Nederlandse bevolking. Dat is niet alleen plezierig voor mensen zelf, maar een gezondere beroepsbevolking is ook goed voor de groei van de economie, zo wijzen internationale studies uit.
De digitale overheid (e-government) Vooral het afgelopen decennium zijn overheden in ons land bezig om de dienstverlening aan burgers en bedrijven te verbeteren met behulp van de inzet van het internet. Dit beleid wordt wel aangeduid als de digitale overheid of e-government. Uit internationale vergelijkingen blijkt dat Nederland op dit terrein niet tot de kopgroep van westerse industrie landen behoort. We zijn een goede middenmotor, terwijl we om Nederland internetland te realiseren op kop moeten zien te komen. Die positie is haalbaal als vooral gemeenten hun digitale dienstverlening verbeteren. Nu zijn er grote verschillen tussen gemeenten die de komende jaren weggewerkt kunnen worden, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de checklist (digitale) dienstverlening die het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft opgesteld. Het grote (economische) belang van onderwijs Kwalitatief goed onderwijs is zowel maatschappelijk als economisch van groot belang. De maatschappelijke betekenis van onderwijs heeft vooral betrekking op de ruimere mogelijkheden voor mensen om zich individueel te ontplooien en een grotere kans op werk en betere banen. Naarmate werknemers hoger opgeleid zijn, verdienen ze veelal ook een hoger inkomen. Daarnaast is onderwijs van grote betekenis voor de economische ontwikkeling van een land. Internationale studies wijzen uit dat landen met een hoger opgeleide bevolking een hogere economische groei per hoofd van de bevolking hebben dan landen die onder dit niveau zitten. Naast de kwantiteit, de toename van het gemiddelde opleidingsniveau, heeft ook de (top)kwaliteit van onderwijs effect op de economische groei in een land. Landen die met een goede mix van meer kwantiteit en meer kwaliteit hun onderwijs verbeteren kunnen daarmee een bijdrage leveren aan een verhoging van hun gemiddelde jaarlijkse economische groei. Uit onderzoeken blijkt dat deze extra groei op termijn kan oplopen tot 1 procentpunt. Op basis van andere berekeningswijzen wordt gesteld dat elke euro die extra aan onderwijs wordt uitgegeven uiteindelijk een rendement kan opleveren van rond de 10 procent. Een internationale graadmeter om de totale onderwijsuitgaven van landen met elkaar te vergelijken is het percentuele aandeel van deze uitgaven in het jaarlijkse BBP. Voor de westerse industrielanden ligt dit percentage gemiddeld rond de 6 procent BBP. Het is opvallend dat Nederland met zijn onderwijsuitgaven, gemiddeld rond de 5,5 procent BBP, onder dit gemiddelde ligt. Omdat de Nederlandse internationale
concurrentiekracht, onze economische groei en welvaart, meer dan in veel andere landen bepaald worden door onderwijs, onderzoek en technologische innovaties, door ‘menselijk kapitaal’, zou het voor de hand liggen dat we juist meer aan onderwijs uit zouden geven dan andere landen. Wij stellen vast dat het brede pleidooi in Nederland voor een verhoging van het niveau van de jaarlijkse onderwijsuitgaven nog niet tot resultaten heeft geleid. Meer internet in ons onderwijs De afgelopen tien jaar heeft de explosieve groei van het internet een grote invloed gehad op de maatschappelijke en economische ontwikkeling in ons land. De verwachting bestaat dat deze invloed het komende decennium nog zal toenemen. Het valt op dat aan deze ontwikkeling in het Nederlandse onderwijs nog maar weinig aandacht wordt besteed. Mede met het oog op het realiseren van Nederland internetland is het van groot belang dat leerlingen en studenten goed worden geschoold op het terrein van het internet. Wij vinden daarom dat in het onderwijspakket van ons onderwijs een verplicht vak internet moet worden opgenomen, dat op verschillende niveaus wordt onderwezen; we beginnen daarmee al in het basisonderwijs met een lespakket dat aansluit bij de kennis die de meeste leerlingen thuis al hebben op gedaan. Daarnaast moet ook het onderwijs zelf meer gedigitaliseerd worden. Wij stellen vast dat onze onderwijsinstellingen nog maar weinig gebruik maken van de vele voordelen die digitale vormen van doceren en leren met zich meebrengen. Veel opleidingen en studies werken in hoofdzaak nog met de klassieke papierenboeken, waarvan de inhoud vaak verouderd is en die niet inspelen op actuele ontwikkelingen. Het internet biedt ruime mogelijkheden om de klassieke boeken te vervangen door interactieve digitale vormen van onderwijs, bijvoorbeeld in de vorm van e-books, crossmedia-ebooks en speciale onderwijs-apps. Tablets, zoals de iPad, betekenen niet alleen een verruiming van de mogelijkheden voor interactief onderwijs, maar ook onderwijs dat meer rekening kan houden met de actualiteit en dat bovendien leerlingen en studenten veel meer aanspreekt en uitdaagt dan het ‘klassieke’ onderwijs. Het huidige onderwijs staat ver af van de dagelijkse realiteit van leerlingen/studenten en past niet bij het internettijdperk en de internetgeneratie. Bovendien is het onderwijs aanbod niet flexibel. Met het internet is het niet meer nodig de lessen op een bepaalde locatie of bepaald tijdstip te volgen. Hetzelfde geldt voor docenten. Ze kunnen met behulp van internettoepassingen niet alleen op afstand interactief lesgeven, maar hun
lessen/colleges ook opslaan, zodat ze op ieder willekeurig tijdstip door leerlingen/studenten kunnen worden gedownload. Een snelle digitalisering van het Nederlandse onderwijs kan niet alleen bijdragen aan de kwaliteit en effectiviteit, maar geeft tegelijk een impuls aan het ontstaan van nieuwe bedrijven die op het digitale onderwijs met nieuwe diensten en producten zullen inspelen. Bovendien zal het Nederlandse onderwijs met ‘iPad scholen en Ipad universiteiten’ internationaal een toonaangevende rol kunnen spelen. Deze prominente positie is goed voor ons onderwijs, onze economie, werkgelegenheid en goed voor onze welvaart. Wat kunnen we met Nederland internetland bereiken? Met het pakket maatregelen dat hierboven is beschreven, kan ons land opstomen naar de eerste plaats op de wereldranglijst van internetlanden. Die positie leidt tot een versterking van de internationale concurrentiekracht van Nederland, tot extra groene economische groei en werkgelegenheid, nieuwe bedrijven en innovaties. Met deze digitalisering nemen ook de kwaliteit van onze overheid, het onderwijs en die van onze gezondheidszorg toe. Bovendien leidt Nederland internetland tot een vermindering van de uitstoot van CO2 en verbetert ons leefmilieu. Kortom, in het belang van onze welvaart moeten we snel aan de slag.
3 Chaos in de eurozone In dit en het volgende hoofdstuk blikken we kort terug op de aanpak van de schuldencrisis. We beginnen met de jaarvergadering van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank eind september 2011. Nog altijd hebben de politici hoop Griekenland binnen de boot te kunnen houden. Voor de Griekse minister van Financiën, Evangelos Venezilos, gaat de rode loper uit – hij mag dineren met IMF-president Christine Lagarde. De 110 miljard euro die de Grieken in maart 2010 kregen zijn er al weer doorheen gejaagd; structurele oplossingen zijn noodzakelijk. Het sluitstuk is begonnen. Bijna twaalf jaar na de start van de euro zijn de weeffouten in het ontwerp van de eenheidsmunt niet langer bestand tegen de gevolgen van de financiële crisis. Het is niet alleen de wereld, maar ook de Europese landen zelf pijnlijk duidelijk geworden dat je de economieën van bijvoorbeeld, Duitsland, Portugal, Nederland, Ierland of Griekenland niet zo maar even gelijk kan schakelen. De komende maanden zal blijken of de eurozone uit zeventien landen kan blijven bestaan. De Grieken hebben al weer hulp nodig, dit maal 130 miljard, anders zullen ze in de loop van maart 2012 failliet gaan. Maar de overige eurolanden en het IMF staan ditmaal niet te trappelen. Het is ook de eerste maal dat Klaas Knot, de opvolger van Nout Wellink als president van De Nederlandsche Bank, in Washington van de partij is. Hij stelt dat het een misvatting is om te denken dat de problemen in de eurozone opgelost kunnen worden door Griekenland de drachme weer te laten invoeren. Volgens hem blijven er in dat geval alleen verliezers over. Immers, de drachme zou meteen halveren in waarde. Daarmee is ook de Griekse terugbetaalcapaciteit gehalveerd en stijgt de effectieve staatsschuld in één klap van 165 procent van het nationaal inkomen naar 330 procent. De afschrijvingen op de Griekse schulden zouden enorm zijn, een forse verliespost voor de banken en overige eurolanden. Griekenland zou in een complete chaos worden gestort en de grenzen moeten sluiten om te voorkomen dat mensen hun euro’s bij buitenlandse banken parkeren uit vrees straks met drachmes te zitten die met de dag minder waard worden. We moeten in Griekenland blijven investeren om de enorme sociale en geopolitieke consequenties van een Grieks drama te beheersen. Voor Knot is het dan ook duidelijk – de eurolanden zijn tot elkaar veroordeeld:
‘In de geschiedenis zijn muntunies wel uiteengevallen, er is nooit één partij uitgestapt. Je kunt discussiëren over de vraag of Griekenland erbij had gemogen, eigenlijk niet dus. Maar ze zitten erbij. En de andere zwakke broeders zijn duidelijk een ander verhaal. Maar dat je alles doet om de eurozone bij elkaar te houden, betekent niet dat je Griekenland eeuwig de hand boven het hoofd moet houden. De bestaande schulden zullen overheden moeten herfinancieren, maar het is de vraag of je dat ook met nieuwe schulden moet doen. Als de Grieken onvoldoende bezuinigen en privatiseren, dan kan ik me voorstellen dat de twintigste van de maand het geld op is, de ambtenaren geen salaris meer krijgen en andere overheidsdiensten plat liggen tot de volgende maand. Zolang Griekenland rente en aflossing op de bestaande schulden blijft betalen, is er geen default. Het is de harde leerschool, het probleem om lopende uitgaven en lopende inkomsten in lijn te brengen kunnen alleen de Grieken zelf oplossen.’ ‘Als er eenmaal één euroland buiten de boot valt, zegt de markt al gauw “dat smaakt naar méér”. Dan gaat de druk uiteindelijk toch over op Italië en Spanje. En dan komt ook Frankrijk in beeld, dat land is dan zijn concurrentiepositie kwijt als Italië en Spanje zouden devalueren. In 1992-1993 tijdens de crisis binnen het Europees Monetair Stelsel hebben we dat wel gezien, na het pond en de lire kwamen de Franse franc, de Deense kroon en uiteindelijk ook de gulden onder druk. Al het gepraat over twee zones, een noordelijke neuro en een zuidelijke zeuro, is dan ook gevaarlijke dagdromerij. Als de Frans-Duitse as breekt, valt de belangrijkste bestaansreden voor de EMU weg.’ Veel economen stellen dat de speculaties in de markt tegen zwakke eurolanden alleen kunnen worden voorkomen door het huidige noodfonds EFSF te verdubbelen naar 1.500 miljard euro. Andere menen dat dit minstens 2.000 miljard moet zijn. Alleen met een dergelijke buffer zou de rust in de eurozone kunnen terugkeren en zouden de financiële markten en speculanten terug naar hun hok gaan. ‘Een verhoging is op termijn onvermijdelijk, wellicht ooit gevolgd door eurobonds. Maar dat is het sluitstuk van de begrotingsdisciplines, op korte termijn moeten er eerst andere dingen gebeuren om de eurozone bijeen te houden. We moeten de begrotingsproblemen eerst structureel aanpakken, zodat dit soort events niet meer kunnen voorkomen in de toekomst,’ aldus Knot. Onlangs waarschuwde Christine Lagarde van het IMF voor een onderkapitalisatie van Europese banken. Knot: ‘Dat was overdreven, die waarschuwing was gebaseerd op foutief cijfermateriaal dat inmiddels is gecorrigeerd. Ik kan natuurlijk niet instaan voor alle Europese banken, maar de Nederlandse zijn nu uitstekend gekapitaliseerd. Ze
hebben een core equity-ratio van rond de 10 procent en zijn met vlag en wimpel door de stresstest gekomen. Lagarde heeft zich daarnaast gebaseerd op informatie uit de markt en de spread van credit default swaps, tussen bijvoorbeeld Duitse obligaties en die van zwakke eurolanden. Maar in Griekse schuld wordt bijvoorbeeld helemaal niet meer gehandeld, die spread is dus fictief. Wat ik wel zorgwekkend vind, is dat Hans Hoogervorst als baas van de accountants zegt dat de regels in alle landen niet goed worden toegepast en dat banken dus niet in alle landen voldoende afschrijvingen nemen. De uitweg uit elke crisis begint ermee dat partijen hun verlies beginnen te nemen, nu poetsen de banken hun balansen kennelijk nog kunstmatig op. Maar ook dit betreft geen Nederlandse banken.’ De Finnen spelen met vuur In de aanloop naar een speciaal ingelaste eurotop eind oktober 2011 om het Griekse schuldenprobleem onder controle te krijgen is Europa even te klein. De Finnen blijken de kleine lettertjes van de uitkomst van 21 juli 2011 goed te hebben gelezen. Daarin staat dat het landen zelf vrij staat om te onderhandelen om de miljarden die ze aan Griekenland overmaken, zeker te stellen door onderpand te eisen of anderzijds een kredietverzekering af te sluiten. De Finnen gaan daarop meteen in zee met de Grieken en bedingen dat die een pakket obligaties als zekerheid storten. De andere eurolanden staan erbij te kijken of ze het in Keulen horen donderen. Een onderpand zou het nieuwe steunpakket voor Griekenland en daarmee het voortbestaan van de euro in gevaar brengen, zo namen critici grote woorden in de mond. Ook het Nederlandse parlement was ontevreden en dwong bij minister van Financiën Jan Kees De Jager af dat zodra de Finnen een onderpand kregen, deze regeling moest kunnen gelden voor alle eurolanden. Terwijl de Finnen denken een werelddeal te hebben binnengesleept met de onderpandregeling voor het tweede noodpakket aan Griekenland ziet De Jager er voor Nederland niets in. ‘Hiermee wordt het risico voor de Finse belastingbetaler begrensd’, aldus een tevreden Finse minister Jutta Urpilainen (Financiën). ‘De onderpandregeling die er nu ligt, is te kostbaar voor ons en het duurt ook veel te lang voordat je je geld terugziet’, stelde De Jager na een bijeenkomst van de Europese ministers van Financiën in Luxemburg. De CDA-bewindsman sprak van ‘een zeer technische deal’. Hij wees erop dat landen ook via de Club van Parijs hun geld binnen vijftien tot dertig jaar terugzien. ‘Deze onderpanddeal is voor ons niet interessant.
Waarom de Finnen er wel in willen stappen, moeten zij maar uitleggen. Het was van belang om een deal te maken die acceptabel was voor alle zeventien eurolanden.’ Blijkens de détails van de overeenkomst moeten de Finnen weliswaar jaren wachten voordat ze hun geld uiteindelijk terug zien, maar het komt wel. Na een hoop commotie sloten de ministers van Financiën uiteindelijk een akkoord over een onderpandregeling, die in principe openstaat voor alle overige eurolanden. Alleen Nederland, Slowakije en Slovenië gaan nog bekijken of ze er gebruik van willen maken, de rest van de eurolanden heeft reeds bedankt. Volgens de Finse minister Urpilainen zijn er nu garanties ter waarde van 880 miljoen in het geval de Grieken failliet gaan. ‘Dat is het hele idee geweest van onze eis voor onderpand’, aldus de bewindsvrouw. Finland moet 1,4 miljard euro storten voor de nieuwe lening aan de Grieken. De tegenhanger is wel dat Finland in een keer zijn bijdrage moet betalen aan het nieuwe noodfonds (European Stability Mechanism) dat vanaf juli 2012 gaat werken en tenminste 500 miljard euro gaat bevatten. Andere landen mogen daar vijf jaar over doen. Ook kunnen de Finnen pas na vijftien jaar hun onderpand opeisen. De 'Finse deal' is alleen interessant voor landen met een 'triple A'-status. Landen met een slechtere rating komen er niet voor in aanmerking. Finland krijgt Griekse obligaties als onderpand, die via een tussenpersoon worden omgewisseld in onderpand met een zekerder status. Voor landen die er zelf niet goed voorstaan is deze omwisseling te duur. Duitsland en Nederland hebben die 'triple A'-status. Duitsland zal echter tientallen miljarden moeten storten in het nieuwe noodfonds ESM, zodat het voor de Duitsers niet interessant is om dat bedrag ineens te betalen in plaats van het over vijf jaar te kunnen spreiden. Op weg naar een gezamenlijk Frans-Duits reddingspakket Inmiddels wil de aloude Frans-Duitse as het voortouw weer nemen, bondskanselier Angela Merkel en de Franse president Nicolas Sarkozy willen eind oktober 2011 een gezamenlijk pakket op tafel leggen om de Europese schuldencrisis onder controle te krijgen. De Britse premier Cameron waarschuwde dat Merkel en Sarkozy echt met iets moeten komen. ‘Er is nu een euro-bazooka nodig, de tijd wordt zo krap dat er nog maar enkele weken tijd is om te handelen voordat het doek valt over Griekenland’, zo meende Cameron. Zijn waarschuwing wordt gedeeld door de Amerikaanse topeconoom en eeuwige pessimist Nouriel Roubini, ook wel Dr. Doom genaamd. Hij waarschuwt voor een
wereldwijde beurscrash als de Europese regeringsleiders het schuldenprobleem niet snel onder controle krijgen. De enige manier om dat te doen is naar zijn idee het minimaal verviervoudigen van het Europese noodfonds, ook als dat betekent dat de grootste contribuant Duitsland, daardoor zijn 'triple A'- status kwijt zou raken. De huidige 440 miljard euro is veel te weinig. ‘Als Europa in elkaar klapt, wordt de VS meegezogen’, waarschuwt Roubini in een interview in het Duitse blad Stern. Roubini, professor aan de universiteit van New York, waarschuwde al in 2004 voor het ploffen van de vastgoed-zeepbel in de VS. Volgens Roubini moet er snel een veiligheidswal rond Italië en Spanje worden aangelegd, die nu al problemen hebben voldoende kapitaal aan te trekken. ‘Daartoe moet het fonds minimaal 2.000 miljard groot worden, we hebben nu een afschrikwekkend wapen nodig, een bazooka, en wel binnen enkele weken. Op de top van de G20 begin november moet het Europese noodfonds een onneembaar fort zijn, anders dreigt er een crash op de financiële markten en een wereldwijde depressie. De tijd is nog maar kort.’ Tegelijk maant ECB-president Jean-Claude Trichet de regeringsleiders ook al tot haast, hij ziet Lehman-achtige taferelen als het schuldenprobleem niet snel onder controle komt. Nadat de Amerikaanse bank Lehman in september 2008 onderuit ging, moesten de banken wereldwijd met honderden miljarden worden ondersteund. Vooral vanuit Amerikaans standpunt bekeken is Europa een tikkende tijdbom. ‘Als de VS wordt meegezogen, kan Obama daardoor de verkiezingen verliezen. Hij wordt immers afgerekend op economisch succes’, aldus Roubini. Verder uit hij forse kritiek op de politici aan beide zijden van de oceaan. ‘Ze hebben de reikwijdte van de crisis van 2008 enorm onderschat. In plaats van valse hoop te bieden had de boodschap “bloed en tranen” moeten zijn.’ De regeringsleiders zeggen de boodschap te hebben begrepen, maar het lijkt een dubbeltje op zijn kant of op de eurotop op 23 oktober 2011 in Brussel de allesomvattende redding van de euro kan worden gepresenteerd. Even daarvoor vindt in de chique 'Alte Oper' in Frankfurt het afscheidsfeestje van Jean- Claude Trichet plaats. Na acht jaar aan het hoofd van de ECB zwaait hij af en maakt plaats voor de Italiaan Mario Draghi, gouverneur van de Italiaanse centrale bank. Wat een feestje had moeten worden, wordt werkoverleg. In een zijkamertje werd een poging gewaagd om te voorkomen dat de markt de komende dagen gehakt zou maken van de eurozone. Naast Trichet waren bondskanselier Angela Merkel, IMF-president Christine
Lagarde, de Franse president Nicolas Sarkozy (die verlaat was vanwege de geboorte van zijn dochter die hij kreeg met echtgenote Carla Bruni), de Duitse minister van Financiën Wolfgang Schäuble en zijn Franse collega François Baroin aanwezig. Alsmede José Manuel Barroso, president van de Europese Commissie, EU-president Herman Van Rompuy, Trichets opvolger Mario Draghi en de voorzitter van de eurogroep, Jean-Claude Juncker. Met nog drie dagen voor de cruciale top bleven de verschillen tussen Duitsland en Frankrijk nog groot. De Fransen willen het Europese noodfonds EFSF een banklicentie geven, zodat het geld kan lenen bij de ECB, obligaties van zwakke landen opkopen, die als onderpand geven en nog meer lenen. Duitsland en de ECB voelen er niets voor die kraan open te zetten. Duitsland is de grootste kapitaalverschaffer van de ECB en door de ECB leningen te laten geven aan het noodfonds zou de Duitse belastingbetaler de rekening voor alle zwakke eurolanden krijgen. Duitsland staat nu garant voor 211 miljard en dat mag geen miljard méér worden. Het zijn de laatste dragen van de Fransman Jean-Claude Trichet (68). Hij is trots op zijn werk en Europa is trots op hem. Het is afwachten wat zijn opvolger Draghi ervan bakt. Het feit dat hij Italiaan is hoeft geen nadeel te zijn. Juist als Italiaan moet hij laten zien streng in de leer te zijn. Anders krijgt hij zo het verwijt: zie je wel, die Italianen met de slappe knieën. ‘We hebben de afgelopen twaalf jaren dat de euro bestaat voor stabiele prijzen gezorgd voor 332 miljoen mensen en dat zonder één hapering’, zo houdt Trichet zijn critici voor. ‘De Europese Centrale Bank (ECB) heeft het zelfs beter gedaan dan de Bundesbank, in het verleden altijd gezien als het bastion van degelijkheid. Sinds de komst van de euro heeft de inflatie in Duitsland gemiddeld op 1,55 procent gelegen. Dat is beter dan wat er in de vijftig jaar daarvoor is gebeurd.’ Trichet, die voordat hij in 2003 aantrad bij de ECB tien jaar lang de leiding had over de centrale bank van Frankrijk, bleef ondanks alle onrust van de afgelopen jaren in de rol die hij erfde van zijn voorganger Wim Duisenberg. In afgewogen zinnen, waarin hij nooit meer zei dan hij zelf wilde, verdedigde hij het beleid van de bank, die onder zijn leiding opschoof naar het centrum van de macht. Zijn opvolger Mario Draghi wacht vanaf 1 november de zware taak de ECB daar zonder kleerscheuren te houden.
Box 13 De rol van de ECB Nout Wellink maakte, als president van De Nederlandsche Bank, Trichet al die jaren van dichtbij mee. "Hij was emotioneel bij Europa betrokken, hij kon echt van zijn stoel springen als hem iets niet beviel en hij ging de discussie met regeringsleiders ook niet uit de weg. Die felheid, ook al zou je die op het eerste gezicht niet verwachten, karakteriseert hem. Ook komt hem de eer toe dat hij al vroeg zag dat de financiële crisis niet zo maar iets was. 'We dansen op de vulkaan', was wat hij in 2008 al zei nog vóór Lehman Brothers was gevallen." "Duisenberg was een prima eerste president van de ECB", gaat Wellink verder. "Hij was een aanhanger van het harmoniemodel. Trichet trad aan in een periode dat de omgeving grimmig werd en dat er harde beslissingen moesten worden genomen. Daar stond hij voor en soms ging het er heel temperamentvol aan toe, maar Trichet greep wel meteen het roer en liet dat niet meer los." "U hebt met hart en ziel gestreden tegen de financiële crisis en later de schuldencrisis", zei Bundesbank-president Jens Weidmann bij het laatste publieke optreden van Trichet. Gestreden, maar niet overwonnen. Dat vuiltje zal Trichet toch moeten meenemen. Hij heeft zijn best gedaan. Maar het is hem niet gelukt een schone lei over te dragen aan de Italiaan Mario Draghi. Die kan wat leren van de standvastigheid van de Breton, Trichet komt uit SaintMalo. Zo heeft hij consequent geweigerd in Amerikaanse stijl de geldpersen aan te zetten om de economie te stimuleren. Juist beducht voor inflatie, die de ECB rond de 2 procent wil houden. Uiteindelijk zwichtte hij in mei 2010 gedeeltelijk voor de politieke druk om de economie te stimuleren, de ECB ging staatsleningen van zwakke eurolanden opkopen. Dat was bedoeld om de handel in die obligaties aan de gang te houden, zodat de rentes die de landen over hun leningen moeten betalen, niet verder uit de hand zouden lopen. Die laatste actie zorgde voor verdeeldheid binnen het ECB-bestuur, dat wordt gevormd door zes vaste bestuurders en de centralebankpresidenten uit de 17 eurolanden. De voormalige president van de Duitse Bundesbank Axel Weber doorbrak vorig jaar al de unanimiteit die de ECB naar buiten wil uitstralen door zich openlijk uit te spreken tegen de steunaankopen. Dat zou 'oneigenlijk' zijn aan het wezen van een centrale bank. In december 2011 stapte de eveneens Duitse hoofdeconoom van de bank, Jürgen Stark, onverwacht op. Naar verluidt ook uit onvrede met de actieve rol van de ECB in het bestrijden van de schuldencrisis.
Top volgt op top De top van zondag 23 oktober 2011 blijkt te kort om alle details uit te werken, er vindt een uniek gebeuren plaats, op woensdag 26 oktober worden de Europese regeringsleiders opnieuw naar Brussel ontboden om de puntjes op de i te zetten. Er moet nu echt iets gebeuren en het zal dan ook nachtwerk worden, rond half vier presenteren de regeringsleiders een mager resultaat. Ze worden het eens over een versterking van het kapitaal van Europese banken, als beschermingswal tegen verdere ellende. Ook zal de private sector veel meer moeten afschrijven op Griekse schulden dan de 21 procent die op de laatste EU-top nog werd afgesproken. Bondskanselier Angela Merkel meldt dat het plan van de Franse president Nicolas Sarkozy in elk geval niet doorgaat. Sarkozy wil van het EFSF een bank maken die het loket van de Europese Centrale Bank kan leegtrekken. Op die manier zou de ECB de zwakke eurolanden in feite rechtstreeks monetair financieren en dat is tegen de Europese Verdragen. ‘We hebben vandaag met de 27 eurolanden besloten dat we niet aan de verdragen sleutelen,’ aldus Merkel zondag de 23ste. Tijdens haar persconferentie stelt zij dat op woensdag 26 oktober 2011 alle knopen worden doorgehakt. Daaraan nemen alle zevenentwintig EU-leiders deel, dus niet alleen de zeventien lidstaten die de euro hanteren. Voorafgaand aan de top hebben Merkel en Sarkozy premier Berlusconi van Italië apart genomen. Ze vinden dat Italië met een staatsschuld van 1.900 miljard euro te weinig doet om zijn financiën op orde te brengen. ‘Zolang Italië een staatsschuldquote van 120 procent heeft, kunnen we wel geld in het noodfonds blijven storten, maar dat is niet de bedoeling,’ zegt Merkel. Verwacht wordt dat de banken extra klappen moeten opvangen, doordat ze veel meer verlies moeten nemen op Grieks schuldpapier dan dat ze in de portefeuille hebben. De Griekse schuldenberg is te groot geworden en de economie ligt op apegapen. Tot 2020 hebben de Grieken geen 109 miljard, maar 252 miljard euro nodig. Oplopende schulden en rentelasten maken dat de Grieken hun schulden niet meer kunnen terugbetalen. Naar verwachting moeten de banken meer dan 50 procent afschrijven. ‘De bijdrage van private partijen aan het noodpakket van Griekenland moet fors omhoog,’ verklaart minister De Jager na afloop van topoverleg met collega-ministers van alle zeventien eurolanden. Ook zouden landen buiten Europa moeten helpen het noodfonds te versterken. Het toverwoord is gevallen, de redding moet van buiten komen. Europa wil zelf geen miljarden meer doneren, de politici in de rijke landen zijn te zeer onder druk
gekomen van de kiezers, die er genoeg van hebben dat hun belastinggeld rechtstreeks wordt gestort in bodemloze putten. Begerig wordt gekeken naar de riante betalingsbalansoverschotten in landen als China, Brazilië en Rusland. Die zouden nu maar eens wat terug moeten doen en investeren in Europa. Ook de banken, die al die jaren zo schaamteloos dikke rentes hebben verdiend aan zwakke landen, moeten nu maar eens fors af gaan schrijven, liefst de helft van hun vorderingen op Griekenland. Zolang dat vrijwillig gaat en alle Griekse schulden in overheidshanden niet worden afgewaardeerd, is er geen sprake van een 'default' (wanbetaling) in de strikte zin van het woord en kan Griekenland zich blijven presenteren als volwaardig lid van de eurozone. Als de banken zo'n verlies accepteren dan is Griekenland verlost van 100 miljard euro aan staatsschuld, bijna een derde van de totale schulden. De financiële markten reageren de maandag daarna teleurgesteld, als duidelijk wordt dat de Europese regeringsleiders nog heel wat noten hebben te kraken voordat er echt een allesomvattend akkoord op tafel ligt om de Europese schuldencrisis het hoofd te bieden. De banken zijn nog niet door de knieën en China en Brazilië staan niet in de rij om de miljardenflappen uit de portemonnee te trekken om Europa te gaan redden. Het ziet er inmiddels dan wel naar uit dat het Europees noodfonds mag worden verruimd met privaat kapitaal, maar hoe dat precies in zijn werk gaat, moeten de ministers van Financiën eind november 2012 uitwerken. De details zijn te ingewikkeld om dat 'snel' te doen. Daarmee wordt meteen al duidelijk dat er niet direct een 'hapklare' oplossing komt. De Griekse surprise Terwijl de markten nog aan het kauwen zijn op de magere uitkomsten van de eurotop (er waren veel losse einden, veel moest nog worden geregeld en vooral: wie zou bereid zijn via het noodfonds EFSF in Europa te investeren?), zet Griekenland enkele dagen later in één klap de uitkomsten van de eurotop op losse schroeven. Het nachtenlange touwtrekken om de redding van Griekenland lijkt vergeefs, de Griekse regering wil het volk in een referendum laten beslissen of het akkoord is met de tegenprestatie voor miljardenhulp – de buikriem fors aanhalen. Uit peilingen blijkt dat een meerderheid tegen het nieuwe akkoord is, dat Griekenland weliswaar 130 miljard euro oplevert, maar aan de andere kant keiharde bezuinigingseisen stelt. Griekenland is de laatste weken zo ongeveer plat gestaakt en de vooruitzichten zijn weinig beter. De economie krimpt als nooit te voren en het wordt steeds duidelijker
dat de Grieken op eigen kracht niet meer uit het moeras komen. Het alternatief is uit de euro, wat zou betekenen dat Griekenland weer kan groeien dankzij een drachme die dan ongeveer de waarde van wc-papier krijgt. Goed voor de Griekse export, maar slecht voor de Griekse schulden, die dan vertienvoudigen en nooit meer kunnen worden terugbetaald. In dat geval komt de Griekse bevolking evenzeer aan de bedelstaf. ‘Wij vertrouwen de burgers, we geloven in hun oordeel en in hun besluit,’ houdt de Griekse premier Papandreou het parlement voor, die ook een vertrouwensstemming van de volksvertegenwoordiging wil. ‘Omarmen ze het akkoord, of wijzen ze het af ? Als het Griekse volk het niet wil, zal het akkoord niet aangenomen worden,’ aldus kondigt Papandreou het verrassende besluit af. Het is voor hem een vlucht naar voren. De Griekse bevolking staat met de lucifer klaar om de regeringsgebouwen en het parlement in de fik te steken, Papandreou heeft geen draagvlak meer en wil de hete aardappel doorschuiven. Als het volk in een referendum tegen de reddingsoperatie zou stemmen, zijn de Grieken verantwoordelijk voor hun eigen ondergang, die het gevolg zou zijn van de komst van de drachme. Als ze vóór zouden stemmen, is er geen grond meer om te gaan protesteren. Papandreou kan dan als vader des vaderlands verder. Volgens een peiling ziet bijna 60 procent van de Grieken het akkoord van de EUtop voor een nieuw hulppakket van 130 miljard als negatief of waarschijnlijk negatief. In Griekenland geloven veel mensen dat hun land te ver gaat door de EU en het IMF de economische politiek te laten dicteren in ruil voor financiële steun van een paar honderd miljard euro. Minister van Financiën Evangelos Venizelos wil dat het referendum pas wordt gehouden als alle details van het akkoord van de EU-top zijn uitgewerkt. Dat zal volgens hem niet eerder zijn dan begin 2012. De Europese Commissie is sprakeloos, zo veel moeite om de hand uit te steken om Griekenland te redden en dan zo'n brute afwijzing: 'schandalig'. Het besluit van de Griekse premier Papandreou om een volksreferendum te houden over de bezuinigingsmaatregelen, zorgt voor onverholen woede en verbijstering in tal van Europese hoofdsteden. De beurzen gaan volledig onderuit in de vrees dat een Grieks 'nee' onmiddellijk zal leiden tot een wanordelijk faillissement van Griekenland, waarbij in heel Europa harde klappen gaan vallen. In Duitsland wordt de roep luider om de stekker maar uit Griekenland te trekken. Van kredietbeoordelaar Fitch tot president Robert Zoellick van de Wereldbank, allemaal waren ze van mening dat Papandreou een uitermate riskante weg is ingeslagen. Volgens Zoellick zal een 'nee' van Griekenland tegen het hernieuwde steunpakket voor
veel onrust zorgen op de Europese effectenmarkten. ‘Haalt het plan het niet, dan wordt het een puinhoop.’ Het vervelende is dat Papandreou zijn stunt uithaalt net aan de vooravond van de G20, de top van de negentien belangrijkste industrielanden plus de EU in het Zuidfranse Cannes. Daar had de Franse president Sarkozy als huidig voorzitter van die G20 de resultaten van de eurotop van 26 oktober willen uitmeten en verder vervolmaken met steun van de gevorderde ontwikkelingslanden. Papandreou wordt dan ook al op woensdag, aan de vooravond van de G20 in Cannes, besteld om aan Sarkozy, bondskanselier Merkel en IMF-presidente Christine Lagarde uit te leggen wat hem in vredesnaam bezielt. Voorzitter van de groep van eurolanden Jean-Claude Juncker, die ook van de partij is, sluit een faillissement van Griekenland niet langer uit. ‘Als de Grieken het Europese reddingsplan afwijzen, is het over’, aldus Juncker. De rente op Italiaanse obligaties stijgt meteen, ondanks forse steunaankopen van de ECB, naar een recordhoogte. Beleggers hadden al weinig vertrouwen in de bezuinigingsplannen van premier Berlusconi. Het referendum brengt nog meer onrust op de markten, waar ook Spanje last van heeft. De rente van Duitse en Nederlandse leningen daalt juist door een massale toeloop naar de 'veilige haven'. Met zijn drieste stap veroorzaakt Papandreou niet alleen een aardbeving op de beurzen, maar ook in de binnenlandse politiek. Zijn meerderheid neemt snel af en de oppositie eist nieuwe verkiezingen. ‘We kunnen een eindejaarsrally nu wel goedendag zeggen,’ aldus een handelaar op de bloedrode beursvloer in Parijs. Merkel en Sarkozy zijn niet de enigen vol onbegrip en woede dat Griekenland zo minachtend doet over de met veel moeite en risico voor de andere lidstaten uitgestoken hand. Waar in NoordEuropa grote woede heerst, is er in de zuidelijke landen vooral angst dat de Grieken door hun onverantwoordelijke gedrag de rentes alleen nog maar verder opjagen. Griekenland zou medio november 2011 8 miljard euro uit het eerste hulppakket overgemaakt krijgen, maar voorlopig gaat de geldkraan dicht. Merkel eist dat de Grieken eerst de broekriem aanhalen, anders wordt er geen euro meer overgemaakt. Die schokgolf werkt, Papandreou trekt zijn referendum in en is bereid plaats te maken voor een nieuwe regering, die de noodzakelijke bezuinigingen moet gaan doorvoeren. Europa haalt opgelucht adem en Merkel zette meteen druk op een nieuw te vormen regering met de woorden: ‘Wij hebben in de eerste plaats de intentie de euro te redden, niet Griekenland.’
Die oorvijg van 'Merkozy' is genoeg om Papandreou te bewegen meteen op te stappen. Er komt een overgangsregering 'voor nationale redding' onder leiding vanvoormalig ECB-bestuurder Lucas Papademos. Deze partijloze econoom was in de jaren negentig baas van de Griekse nationale bank. In 2009 legde hij een aanbod van Papandreou naast zich neer om een regeringspost te gaan bekleden. Europa staat alleen Europa wil wel internationale hulp via het IMF, maar de collectebus blijft leeg. De rest van de wereld laat Europa voorlopig gaarkoken in zijn schuldencrisis. De beoogde helpende hand wordt niet aangereikt op de G20-top van machtigste industrielanden in het Franse Cannes. China, Brazilië, Rusland en de oliestaten hielden de hand op de knip, wel wordt besloten om Italië onder curatele van het Internationaal Monetair Fonds te plaatsen. De wereldleiders lijken de beloftes van premier Berlusconi zat te zijn en wantrouwen zijn bezuinigingsplannen. Terwijl de Italiaanse regering aan een zijden draad hangt, zegt Berlusconi het IMF-toezicht te verwelkomen. Het IMF zou zelfs hebben aangeboden om Italië extra geld te lenen, maar Berlusconi heeft dat afgewezen. Het rendement op Italiaanse leningen blijft stijgen. Nu het IMF zich ermee gaat bemoeien, zijn de markten overtuigd dat het niet goed gaat in Italië. De derde economie van Europa is een veel groter risico dan Griekenland of Portugal. ‘Super Mario’ geeft zijn visitekaartje af We schrijven begin november 2011. De Italiaan Mario Draghi begint als nieuwe ECBpresident met een vliegende start. Wat vrijwel geen analist had voorspeld, gebeurt toch: de Europese rente gaat met een kwart procent omlaag tot 1,25 procent. Dit in het licht van tegenvallende groei en (wat Draghi niet met zoveel woorden durft te noemen) een mogelijk faillissement van Griekenland. ‘Heerlijk, tenminste nog iemand die zijn verantwoordelijkheid durft te nemen en handelt. Dat kun je niet zeggen van de Europese politici die om de hete brij blijven heen draaien,’ aldus beurshandelaren in Frankfurt. Juist in Duitsland, met in het verleden de strenge Bundesbank, die de inflatie te vuur en te zwaard bestreed, werd met argusogen gekeken welke weg Draghi zou inslaan. Vrijwel niemand dacht dat hij op zijn eerste zittingsdag de rente zou durven te verlagen: de inflatie in de eurozone staat immers op 3 procent in plaats van de gewenste 2 procent. Het tegendeel blijkt waar. In zijn toelichting op het unanieme besluit van het ECB-bestuur zegt Draghi dat de
renteverlaging mede is ingegeven doordat de uiterst magere groei in de eurozone aan het eind van dit jaar of begin volgend jaar in een 'milde recessie' overgaat. Hij voegt eraan toe dat de nieuwe economische ramingen voor heel 2012 aanzienlijk negatiever zullen zijn dan de vorige voorspellingen. Volgens Draghi betekent die lagere groeiverwachting in combinatie met de lagere rente vanzelf dat de inflatie in de loop van 2012 tot onder de 2 procent zakt. Vandaar dat het ECB-bestuur weinig moeite heeft om de rente te verlagen. Maar Draghi waarschuwt ook dat de ECB geen 'vuilnisvat' wordt door onbeperkt leningen van zwakke eurolanden op te kopen. ‘Met interventies kun je de rentepercentages van probleemlanden uiteindelijk niet in de hand houden, ze moeten zelf hun tekort terugbrengen.’ Dat is een koude plons. Het rendement op tienjarig Italiaans staatspapier stijgt verder naar 7,5 procent, een niveau dat als het wat langer duurt, onhoudbaar is. Tegen een dergelijke rente moet een land alleen maar bezuinigen om de steeds hogere rentelasten te kunnen betalen. Het is een vicieuze cirkel waar men niet meer uit komt. Op dat niveau moesten Ierland en Portugal ook de hulp van de EU en IMF inroepen, ze kunnen niet meer terecht op de openbare kapitaalmarkt.
Bij die rentevoet van 7,5 procent wordt de druk op Italië immens. Het is niet meer de vraag of premier Berlusconi weg moet, maar hoe snel en onder welke voorwaarden. Met Berlusconi nog langer aan het roer zou Italië ten onder gaan, daarna Spanje en minuten later zou de eurozone ten grave kunnen worden gedragen. Europa staat weer eens op een kruispunt van wegen en geheel volgens de Europese traditie is dat het moment dat er iets in beweging komt, geen seconde eerder. Na een onderhoud met de Italiaanse president Napolitano laat Berlusconi weten op te stappen zodra de bezuinigingsmaatregelen, die zijn beloofd aan de EU en het IMF, door het parlement zijn. Hij is zijn meerderheid in het parlement al kwijt en er valt weinig meer te redden. Maar de markt drijft de rente steeds verder op nadat premier Silvio Berlusconi blijft hameren op nieuwe verkiezingen, in plaats van snel plaats te maken voor een overgangsregering. Hoe langer Berlusconi aan het pluche blijft kleven, des te dichter brengt hij Italië aan de afgrond, en daarmee de rest van de eurozone. De beurzen reageren allemaal negatief. Bondskanselier Merkel zegt in Berlijn dat Europa's schuldenprobleem nu zo 'onaangenaam' aan het worden is, dat er nu snel omvangrijke maatregelen nodig zijn. De boodschap komt aan en Berlusconi stapt op. Aan voormalig eurocommissaris Mario Monti de eer om een nieuwe en meer solide regering op de rails te zetten. Een regering die de schulden terugbrengt, de
arbeidsmarkt liberaliseert en belastingontduiking tegengaat.
4 Aan de rand van het ravijn De rust aan het eurofront kwam even terug op een moment dat het er op leek dat het helemaal misging. Europa was weer een keer langs de rand van de afgrond gescheerd. Lang zou de vreugde niet duren. De PVV van Geert Wilders is het negatieve euronieuws beu en kondigt aan een onderzoek te laten verrichten naar terugkeer van de gulden. Een slecht idee volgens de Tilburgse hoogleraar Sylvester Eijffinger: ‘Een aantal politici en economen roept dan dat we prima wegkomen met een noordelijke eurozone, eventueel aangevuld met Denemarken en Zweden en een zuidelijke met de zwakke landen, zeg voor het gemak maar even een 'neuro' en een 'zeuro'. Maar wat te denken als de solide Noord-Europese landen straks een harde munteenheid hebben en de zeuro fors devalueert?’ legt Eijffinger uit. ‘Noord-Europa krijgt dan veel last van producten die in het zuiden goedkoper zijn en tegen lagere kosten kunnen worden geproduceerd. Dat is een enorme klap voor de export van de neurozone. De banken, verzekeraars en pensioenfondsen zien hun belangen in de zeurozone als sneeuw voor de zon wegsmelten, de verliezen lopen in de miljarden. Per saldo denk ik dat de schade van een opdeling van de eurozone minstens het twintigvoudige is van de omvang van het Europese noodfonds, als dat op 1.000 miljard is gebracht,’ aldus Eijffinger. Eijffinger vindt de vraagstelling van PVV -leider Wilders dan ook populistisch: ‘Nederland als open economie, die het helemaal moet hebben van de doorvoer en export van goederen, is zonder euro ten dode opgeschreven tegenover het geweld van opkomende landen als China en India. Als dit kabinet valt, zal het dan ook over de euro zijn. Als je werkgevers of grote multinationals nu vraagt om te kiezen tussen dit kabinet en de euro, dan kiezen ze de euro. Die is van levensbelang voor ons land.’ De financiële markten vallen ook de sterkere landen aan Medio november 2011 ondernemen internationale beleggers en speculanten een nieuwe aanval op de zwakke eurolanden, maar ditmaal worden ook sterkere landen onder vuur genomen, landen als Frankrijk, Oostenrijk en ook Nederland, die allemaal over een 'triple A'-rating rating beschikken. Alleen Duitsland houdt stand als veilige haven. De rest moet flink meer geld betalen om geld te lenen op de markt. Op 15 november 2011
vluchten investeerders en banken massaal uit staatsleningen. Vooral Spanje en België worden hard getroffen. Maar ook Frankrijk en Oostenrijk komen onder vuur te liggen. Het feit dat de Duitse economie het veel beter doet dan de Nederlandse, maakt dat het verschil tussen de rente op Nederlandse en Duitse 10-jarige obligaties fors oploopt tot 0,6 procentpunten. Doordat internationale beleggers veel vertrouwen hebben in de Duitse economie en soliditeit kan de Duitse regering internationaal goedkoper lenen dan onze regering.. ‘Als een land als Duitsland veel sterker groeit dan was voorzien, verwacht je juist een stijgende rente door meer vraag naar geld. Dat dit nu niet gebeurt, is in feite erg onlogisch en het beste bewijs dat je maar krijgen kunt, dat de Duitse rente laag blijft als “premie” die beleggers bereid zijn te betalen voor de geboden soliditeit,’ aldus de Tilburgse hoogleraar Banking & Finance Harald Benink. Ook voormalig DNB-directeur Lex Hoogduin stelt dat de markten Duitsland nog steeds als het absolute vertrouwensanker van de eurozone zien. ‘Ons land kan niet achterover gaan leunen. Er is afgesproken dat er meer moet worden bezuinigd dan 18 miljard euro als de groei een procent tegenvalt, die situatie kan nu reëel worden en daar moeten we over gaan nadenken.’ Maar de politici reageren nog altijd niet. De druk van analisten op de Europese Centrale Bank om de geldpers aan te zetten en al doende de zwakke eurolanden te redden van de ondergang, neemt met de dag toe. Het is dan ook de vraag hoe lang de ECB nog weerstand kan bieden aan die druk. Naar buiten toe stelt de ECB nog steeds dat ze niet in het leven is geroepen om tekorten van landen te financieren. De nieuwe president Mario Draghi heeft de onafhankelijkheid van de ECB hoog in het vaandel, maar de verdedigingswal brokkelt snel af. Wat in het Duits zo mooi de 'Existenzfrage' heet, komt nu angstig dichtbij. Het Europese noodfonds EFSF is een papieren tijger gebleken. Als Italië en Spanje gaan glijden, is de ECB de enige die er in dat geval voor kan zorgen dat de eurozone overeind blijft. Vallen deze landen, dan is het afgelopen met de eurozone zoals we die nu kennen. De rendementen op staatsleningen van eurolanden (behalve Duitse) blijven stijgen, een teken van wantrouwen. Ondertussen wordt de situatie voor landen als Italië en Spanje, beide kandidaten om onder de beschermende paraplu van EU en IMF terecht te komen, steeds nijpender. Op 17 november 2011 moet Spanje, kort voor de verkiezingen, bijna 7 procent rente bieden om nog aan geld te komen. Dat was het hoogste niveau in veertien jaar tijd.
Europa komt eindelijk in beweging In de herfst van 2011 zien we in veel Europese landen lagere groeiverwachtingen. De schuldencrisis speelt daarbij een belangrijke rol. Ondertussen groeit de druk op de ECB om in te grijpen door de geldpersen aan te slingeren en op grote schaal obligaties van zwakke landen op te gaan kopen. ECB-president Mario Draghi houdt het been stijf en verwijst naar het Europese noodfonds. Dat is echter te klein om de markten gerust te stellen. Over één ding zijn vriend en vijand het eens: er moet snel iets gebeuren. Uit een enquête van persbureau Reuters onder vijftig obligatiegoeroes blijkt dan 48 procent van mening is dat de ECB wel zwaarder moet ingrijpen. De ECB heeft dan al tegen de 200 miljard aan Portugese, Ierse, Italiaanse, Spaanse en Griekse leningen opgekocht. De ECB 'neutraliseert' die aankopen door de banken minder toe te delen dan ze anders zou hebben gedaan. Op die manier blijft de groei van de geldhoeveelheid beperkt, maar dus ook de armslag van de ECB. De Amerikaanse en Britse centrale banken hebben het drastischer aangepakt, ze pompten in één keer miljarden in de economie om daarmee leningen van banken op te kopen in ruil voor cash. In feite komt 'kwantitatieve verruiming' erop neer dat een centrale bank met goedkeuring van de politiek opeens beslist dat die over 500 miljard euro méér beschikt. Dat geld wordt niet letterlijk bijgedrukt, er komen geen extra eurobiljetten. Maar de centrale bank heeft opeens een grote pot geld om leningen van banken op te kopen. Die willen graag af van risicovolle leningen in ruil voor cash. Met dat verse geld kunnen ze dan weer bankier gaan spelen en leningen verstrekken aan bedrijven en gezinnen. Op het moment dat die bedrijven en gezinnen dat geld in handen krijgen en uit gaan geven, is er pas echt sprake van verruiming van de geldhoeveelheid. Dan ontstaat er wel inflatie. Paul de Grauwe, hoogleraar internationale economie aan de Universiteit van Leuven, verwoordt het als volgt: ‘Het huis staat in brand, maar de brandweer weigert een hand uit te steken.’ Volgens hem is er geen andere uitweg. ‘In het noodfonds zit te weinig geld, bovendien gaat de besluitvorming erg traag omdat de lidstaten een vetorecht hebben. De ECB moet doen waarvoor hij is opgericht. Een algehele bankencrash waarbij ook Nederlandse en Belgische banken in zware problemen komen, dient te worden vermeden.’ De angst voor inflatie als de ECB de geldpersen aanzet, vindt De Grauwe zwaar overdreven. ‘We stevenen regelrecht af op een recessie. Er is eerder gevaar voor deflatie. Derhalve een kul-argument. De geldhoeveelheid gaat niet omhoog
zo lang de mensen de hand op de knip houden.’ De ECB gaat overstag en grijpt in Half november 2011 is de druk van de markten zo groot geworden, dat Europa in beweging komt. De nieuwe Italiaanse premier Mario Monti zet een omvangrijk pakket bezuinigingen van 24 miljard euro over twee jaar op de rails, het parlement gaat vlak voor de volgende eurotop van 9 december 2011 akkoord. De pensioenen worden bevroren, de BTW gaat omhoog, de onroerend goed-belasting die Berlusconi had afgeschaft komt weer terug en de bezitters van luxe jachten en prive-vliegtuigen krijgen met forse heffingen te maken. De rente op Italiaanse staatsleningen daalt weer tot onder de 6 procent, Monti is op de goede weg. Inmiddels focussen de markten geheel op de aanstaande top van 9 december, op die 'top der toppen' moet de euro definitief in veiligheid worden gebracht. Bondskanselier Angela Merkel houdt het been stijf. ‘Als politici denken dat de ECB de eurocrisis kan oplossen, dan hebben ze het mis. Ik ben ervan overtuigd dat alleen politieke oplossingen deze situatie kunnen verhelpen. Een doorbraak naar een nieuw Europa kan alleen plaatsvinden als we onze verdragen aanpassen.’ Ze koerst duidelijk aan op een nieuwe Europees verdrag dat landen verplicht tot een sluitend begrotingsbeleid. En dan komt er vlak voor de top een grote schok. De euromalaise bereikte ook Duitsland, het hart en financiële anker van de eurozone. De uitgifte van een staatslening liep niet meer, de rente was lager dan de inflatie en op dat niveau hadden beleggers ook geen trek meer in ‘veilige’ obligaties, de helft van de emissie blijft op de plank liggen. Onze oosterburen reageren vertwijfeld, ze waren het beste jongetje van de klas en nog wil niemand Duitse leningen. ‘De schuldencrisis graaft steeds dieper, als een worm, en bereikt nu ook Duitsland,’ stelde Frank Schäffler van de liberale coalitiepartij FDP. Merkel ontmoet de Franse president Sarkozy in Straatsburg en de markten hopen dat beiden de klokken gelijkzetten, de situatie wordt nijpend. Ook de nieuwe Italiaanse premier Monti schuift aan. Ondertussen komt de president van de Europese Commissie, José Manuel Barroso met een officieel plan voor de uitgifte van eurobonds, door alle eurolanden gedragen obligaties. Maar Merkel, Sarkozy en Monti laten alle zware wapens om de schuldencrisis te lijf te gaan, in de kast. Zo wordt het mandaat van de Europese Centrale Bank (ECB) niet verruimd om met extra geld schulden van eurolanden op te kopen. Ook de plannen voor eurobonds, door alle eurolanden gezamenlijk
gegarandeerde obligaties, worden door bondskanselier Merkel keihard afgewezen. Er lijkt nog maar één weg over, de sterke eurolanden moeten het Europese noodfonds EFSF met belastinggeld fors ophogen. Maar dat durven ze ook niet uit angst voor de kiezer. Merkel, Sarkozy en Monti kiezen de weg van de minste weerstand, ze gaan voor een akkoord over strengere begrotingsregels voor alle eurolanden. De top die stond gepland voor 9 december 2011 wordt uitgebreid, de dag ervoor is al een diner gepland. Dat opent de mogelijkheid dat ambtenaren in de nacht nog het één en ander doorrekenen, de Franse president Sarkozy wil absoluut op 9 december resultaat en een signaal naar de markten toe. Er wacht de regeringsleiders nog een verrassing, vlak voor de top dreigt ratingbureau Standard & Poor's ook de zes sterkste 'triple A'- landen van de eurozone af te waarderen, inclusief Duitsland en Nederland. De hele eurozone gaat een trapje omlaag als te de top geen succes wordt en Europa derhalve in een zware recessie dreigt te belanden. De Europese politici reageren woedend, de actie van S&P zou unfair zijn en bovendien is het niet de plaats van kredietbeoordelaars om op de stoel van politici te gaan zitten en 'mee te regeren' vanaf de zijlijn door af en toe een fikse steen in de vijver te laten plonzen. S&P is niet onder de indruk en zegt in een reactie ook het noodfonds EFSF af te waarderen als Frankrijk, het zwakste sterke land, als eerste zijn 'triple A'
verliest door teveel garantieverplichtingen aan te gaan. De regeringsleiders weten nu dat het bittere ernst is als ze naar Brussel afreizen, zonder resultaat is het afgelopen met de euro. De top begint met het schudden van wat nieuwe handen, de Italiaan Monti maakt zijn opwachting, alsmede als Elio di Rupo namens België. De Grieken sturen hun nieuwe minister president Papademos, de Spaanse premier Zapatero is nog net demissionair en mag nog meedoen. Verkiezingsoverwinner Mariano Rajoy en straks de nieuwe premier moet nog even in de wachtkamer. Dan wordt het snel ernst, Merkel en Sarkozy gooien hun voorgekookte eis op tafel dat er een nieuw verdrag moet komen, waarin landen gehouden zijn aan begrotingsdiscipline op straffe van automatische boetes. EU-president Van Rompuy stribbelt tegen, hetzelfde zou toch ook wel te bereiken zijn met minder ingrijpende verdragswijzigingen. De koehandel begint. De Britse premier David Cameron zet hoog in, hij neemt een voorbeeld aan de legendarische premier Margaret Thatcher, die in 1984 met haar handtas op tafel sloeg en een mooie uitzonderingspositie kreeg, de rebate. Engeland
hoefde een tijd lang minder bij te dragen aan de EU dan anders het geval zou zijn geweest. ‘I want my money back’, werd haar beroemde kreet. Cameron denkt dit kunstje te kunnen herhalen en wil minder strenge regels voor de Engelse internationale financiële sector, de zogenoemde Londense City. Ook zouden de Britse banken nooit mee hoeven te doen als het tot een Europese heffing op bankentransacties komt. Hij overspeelt zijn hand en komt buitenspel te staan. Merkel en Sarkozy drukken hun nieuwe verdrag door, de Europese landen gaan daar mee verder inclusief de meeste niet-eurolanden, Engeland en Tsjechië doen niet mee. Er is opeens sprake van een historische tweedeling in de EU, in hun haast en ijver om met een akkoord te komen, hebben Merkel en Sarkozy de Engelse premier, David Cameron, op het offerblok gelegd. Dat ze Engeland kwijtraken in de loop van het proces wordt gezien als 'collateral damage' tegenover het hogere doel om de euro te redden. De euro is veel belangrijker dan Engeland binnenboord houden. Maar de uitkomst van de top wordt toch het maximaal haalbare en niet het minimaal noodzakelijke. Er is een redelijke stap gezet, maar geen 'giant leap'. De Fransen laten hun weerstand varen tegen begrotingsdiscipline en automatische sancties. Dat kan ook makkelijk, want Sarkozy staat met de rug tegen de muur. De ratingbureau's dreigen Frankrijk binnen enkele maanden de 'triple A'- rating af te nemen, wat even later ook inderdaad zal gebeuren. Sarkozy grijpt de mouw van Merkel, maar houdt toch een achterdeurtje open – sancties voor landen die zich niet aan de begrotingsregels houden kunnen nog altijd worden voorkomen met een gekwalificeerde meerderheid van 85 procent van de stemmen aan de Europese vergadertafel. Om de financiële markten gerust te stellen moeten de regeringsleiders het Europese noodfonds verhogen. De opvolger van het noodfonds EFSF, het European Stability Mechanism, zal vanaf medio 2013 permanent gaan werken met 500 miljard euro, dat wordt nu een jaar vervroegd tot juli 2012. Anders dan bij het EFSF gaan de lidstaten ook daadwerkelijk kapitaal storten in dit fonds. Om meer vertrouwen te kweken krijgt de Europese Centrale Bank met haar expertise het beheer over het ESM. Voor dat ESM is 500 miljard voorzien, er is nog strijd of de 250 miljard die nog in het EFSF zit daarbij geteld moet worden op er bovenop. In maart 2012 besluiten de regeringsleiders te bekijken hoe groot het fonds uiteindelijk moet worden. Feit is dat in een paar jaar 500 miljard wordt opgebouwd, dat het IMF er 200 miljard uit de eigen Europese doos bij doet en mogelijk de BRIC-landen ook nog een paar honderd miljard. Dan komt de gewenste minimale grens van 1.000 miljard in zicht. Het is het beste wat de
lidstaten kunnen bereiken zonder zelf voor honderden miljarden per sterk euroland garant te gaan staan. De internationale beurzen reageren in de morgen van 9 december 2011 eerst aarzelend maar komen toch tot een plusje, meer zit er niet in en het is beter dan niks. ECB-president Mario Draghi is meteen positief. ‘Laten we hopen dat het nieuwe
begrotingspact duurzamer is dan het oude Stabiliteits- en groeipact. De geschiedenis laat zien dat monetaire voorzichtigheid vaak wordt geofferd op het politieke altaar.’ Ondertussen hebben de Britse kranten eindelijk weer eens spattende headlines, wat hier gebeurd is, is 'Up EUrs’. De anti-Europese sentimenten overheersen. David Cameron wordt door de anti-Europese pers nog altijd op het schild gehesen als de redder van Groot-Brittannië. Uit peilingen blijkt dat tweederde van de Britten achter hun premier staat. Maar langzaam sijpelt de angst door dat de Britten een hoge prijs kunnen betalen voor hun isolationisme. De Britten zijn voor de helft van hun export afhankelijk van Europa. Terwijl de andere EU-landen juist meer gaan samenwerken, staan Britse bedrijven door de opstelling van hun premier Cameron min of meer buitenspel. Vooral de Engelse exportindustrie vermoedt dat ze wordt opgeofferd om de Britse financiële sector te beschermen; zoals het nu lijkt is deze poging van Cameron weinig succesvol. Vooral de staalindustrie in Engeland maakt zich zorgen. Volgens een woordvoerder van branchevereniging UK Steel zijn er niet zozeer gevolgen voor de korte termijn: ‘Het zijn vooral de besluiten die in de toekomst worden genomen waarvoor we nu minder relevant zijn.’ Grote staalconcerns als het Indiase Tata en het Spaanse Celsa zouden hun investeringen in de Britse staalindustrie alleen hebben gepleegd omdat de Britten een belangrijke rol spelen in Europa. Critici van Cameron, waaronder zijn eigen vice-premier Nick Clegg, vrezen dan ook dat buitenlandse investeringen in het Verenigd Koninkrijk zullen teruglopen. Ook in de financiële sector worden vraagtekens gezet bij de onderhandelingstactiek van de Britse regering. In de financiële sector werken ruim een miljoen Britten, waarvan de helft in de Londense City. Deze sector was in 2010 verantwoordelijk voor 10 procent van het Britse BBP, bracht 53 miljard pond in de schatkist en is dus van groot belang voor de Britse economie; door de opstelling van Cameron komt deze sector in Europa geïsoleerd te staan. De markten vinden de aanpak onvoldoende Als de kruitdampen zijn opgetrokken en de markten in de dagen na de top concluderen
dat er toch eigenlijk maar weinig is bereikt en dat de EU in feite is gespleten, krijgt EUpresident Herman van Rompuy het benauwd. Hij organiseert eind januari 2012 al weer een volgende top om de Britten te paaien. Immers, de VS vinden Europa niks zonder de Engelsen, de Engelsen zijn van vitaal belang in de NAVO en moeten ook nog eens via het IMF meebetalen aan de redding van Europa, iets waar Cameron voor bedankt. Ook de
president van de Amerikaanse Centrale Bank, Fed-president Ben Bernanke, vindt dat Europa zijn eigen boontjes moet doppen en dat er geen cent Amerikaans belastinggeld naar het IMF gaat om Europa te redden. De financiële markten blijven Brussel wantrouwen en de rentes van de zwakke eurolanden blijven stijgen. Kort voor kerstmis 2011 gaat de ECB onder leiding van bankpresident Mario Draghi over stag. Hij kiest een bijzondere weg; de banken kunnen ongelimiteerd voor drie jaar geld lenen bij de ECB tegen 1 procent rente. In één klap halen de banken 489 miljard euro op, ze versterken er hun balansen mee, geven kredieten en nog belangrijker, beleggen in obligaties van zuidelijke landen die er nog redelijk aan toe zijn, Italië en Spanje. Meteen daalt het rendement hier, Italië komt onder de 6 procent, Spanje onder de vijf. Draghi kondigt eind februari nog een tender aan waarbij de banken weer honderden miljarden kunnen 'tanken'. Daarmee bereikt de ECB via een omweg toch haar doel. Ze koopt weliswaar niet rechtstreeks obligaties op van zwakke landen, maar laat de banken dat werk opknappen. Volgens Draghi lopen in de eerste driemaandsperiode van het jaar ongeveer 230 miljard euro aan bankobligaties af en 250 tot 300 miljard euro aan staatsleningen. Die leningen moeten voor een groot deel worden geherfinancierd. Alleen al Italië, de op twee na grootste economie van de eurozone, moet ongeveer 150 miljard euro aan schuld opnieuw financieren. ‘De druk waaronder dat moet gebeuren, is zeer fors en ongekend,’ voegt de centrale bankier toe, nu geheel in de rol van 'brandweerman'. Het gevolg is ook dat de ECB zelf veel minder leningen hoefde te gaan opkopen. Licht aan het einde van de tunnel Europa komt altijd langzaam uit de startblokken, een sprintje trekken is er nooit bij. Maar hijgend als een postpaard beginnen de regeringsleiders de financiële crisis nu eindelijk in te halen. De herkapitalisatie van de banken komt op gang, de banken hebben miljarden aan goedkoop geld ter beschikking waarmee de rente de komende tijd, ook voor de probleemlanden, onder controle kan blijven. De regeringswisselingen in Italië
en Spanje hebben voor een ander klimaat gezorgd. Gelden uit de Europese structuurfondsen worden ingezet om de (jeugd)werkloosheid te bestrijden en om te zorgen voor nieuwe groei. Ook het nieuwe permanente noodfonds (ESM) staat klaar, zo blijkt na de eurotop van eind januari. Al lijkt het erop dat het in juli 'slechts' van start gaat met 500 miljard euro plus de 200 miljard euro die Europa aan het IMF heeft geleend. Ook kan er door het aantrekken van particuliere leningen extra geld worden binnengehaald en kunnen de BRIC-landen voor een paar honderd miljard deelnemen. Uiteindelijk zou het ESM dus
meer dan 1.000 miljard euro groot kunnen worden, maar het is de vraag of dat geld ooit hoeft te worden gebruikt. Wanneer de leenbehoefte van Italië en Spanje moeiteloos wordt gedekt doordat de banken de emissies opnemen, kan de rente van deze landen blijven dalen. Als de markten dat eenmaal zien, komt het vertrouwen terug en is er eindelijk sprake van het zo felbegeerde omslagpunt. Als Italië en Spanje binnenboord blijven, kan de eurozone in rustiger vaarwater komen, ongeacht de vraag hoe het met Griekenland en Portugal afloopt. Waar de Portugese regering keurig doet wat de EU en IMF opdragen, blijven de Grieken het grootste zorgenkind. Toen de Grieken in mei 2010 de eerste noodlening van 110 miljard euro kregen, stond de eurozone nog in brand. Een failliet van de Grieken zou Portugal, Ierland, Spanje en Italië hebben meegesleept, einde oefening. De Grieken draaiden zich nog eens comfortabel om, de geldkraan zou wel open blijven, ze zaten immers in de drivers seat. Het oude verhaal: als je een paar duizend euro schuld hebt walsen de banken over je heen, met 350 miljard blijf je een meneer voor wie de rode loper uitgaat. Het lot van de schuldeisers is immers aan jouw lot gekoppeld. Aan die wurggreep heeft Europa zich nu ontworsteld, Italië is met de bezuinigingen van premier Monti op de goede weg, ook in Spanje wordt de broekriem aangehaald. De Ieren hebben zichzelf al op het droge getrokken. Kortom, een Grieks faillissement zal de eurozone niet meer echt raken. Of zoals minister Jan Kees de Jager het formuleert: ‘Een failliet van Griekenland zal geen Armageddon meer betekenen.’ Ook eurocommissaris Neelie Kroes doet een duit in het zakje en verklaart namens de Commissie dat Griekenland gemist kan worden. In Athene wordt de boodschap begrepen en na veel geharrewar is er dan toch een akkoord tussen de regeringspartijen om 3,3 miljard extra te bezuinigen, onder meer op de ambtenaren, minimumlonen en pensioenen. Een akkoord waar de meest rechtse partij LAOS een dag later zijn handen al weer vanaf trekt.
Rustiger vaarwater Europa kan rustiger adem halen, in de vroege morgen van de 22 februari 2012 bereiken de ministers van de eurolanden en IMF-presidente Christine Lagarde een akkoord over een nieuw pakket ter waarde van 130 miljard euro, waarmee de Grieken tot 2014 op de been blijven. De banken laten 107 miljard van hun vorderingen op Griekenland zitten, in feite schrijven ze 75 procent af. Medio 2011 dachten ze nog met een afschrijving van 21 procent weg te komen. Maar de trojka van EU, IMF en ECB blijft permanent meekijken over de schouder van de Grieken, de uitgave van elke ontvangen euro moet worden verantwoord en de bezuinigingen worden gemonitord. Het geld komt op een geblokkeerde rekening, er wordt steeds pas wat van vrijgegeven als de Grieken bewijzen op de goede weg te zijn. In feite staan ze dus onder curatele, een schrikbeeld dat andere zwakke eurolanden koste wat kost zullen proberen te vermijden. En als de Grieken het maar even laten sloffen, gaat de geldkraan dicht. In principe zou het nu tot 2014 rustig moeten blijven rond Griekenland, maar dan hebben ze vermoedelijk toch weer geld nodig. Voorlopig loopt de staatsschuld immers nog op, een omslagpunt is niet zo maar even bereikt. Hoofdzaak is dat Europa nu tijd heeft gekocht, tijd voor de banken de afschrijvingen te verwerken en hun kapitaalspositie te versterken. Tijd voor de Grieken en andere zwakke eurolanden om hun economie te saneren en tijd voor de sterke landen om voldoende te verdienen om het nieuwe noodfonds ESM te spekken. Het maakt nu niet meer zoveel uit of de Grieken het uiteindelijk gaan redden of niet, zolang de dijken rond Italië en Spanje het maar gaan houden en daar ziet het wel naar uit. Niet alleen Merkel en Sarkozy ('Merkozy') verdienen alle lof voor hun optreden, maar vooral twee Italiaanse Mario's die op het juiste moment voor de juiste aanpak hebben gekozen. Mario Monti door een andere wind in Italië te laten waaien en Mario Draghi door de geldkraan voor de banken open te zetten. Door hun toedoen gaat de Europese eenheidsmunt ons allemaal overleven; dat blijvertje kan, als Europa beter gaat samenwerken, op termijn zelfs de dollar van de troon kunnen stoten. Nu is het wachten op een geleidelijke economisch herstel voordat Europa de crisis definitief achter zich kan laten; volgens recente prognoses zal dat nog een aantal jaren duren. Dat kan sneller
als Europa met een daadkrachtige economische vernieuwingsslag komt, zoals wij hier eerder hebben aangegeven.
BIJLAGE: ECONOMISCH PROFIEL EUROZONE
In deze bijlage hebben we een (statistisch) profiel geschetst van de eurozone, waarbij onder meer de economische groei, werkloosheid en overheidsfinanciën en vergelijkingen met andere landen zoals Groot-Brittannië, Japan en de Verenigde Staten aan de orde komen. We geven bij sommige economische variabelen ook een korte toelichting en/of beschrijving van ontwikkelingen en trends. Box 1 – De eurozone Invoering girale euro:
1 januari 1999
Invoering fysieke euro (munten) 1 januari 2002 Euro’s in omloop (munten en briefgeld): € 888,6 miljard (december 2011) Lidstaten in 2012
17 landen
Lidstaten 1999: België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg Nederland, Oostenrijk, Portugal, Spanje Lidstaten 2002: Griekenland Lidstaten 2007: Slovenië Lidstaten 2008: Cyprus, Malta Lidstaten 2009: Slowakije Lidstaten 2011: Estland
Lidstaat
Oude
Fixing koers
munteenheid
Bevolking
Bruto Binnenlands
(miljoen)
Product (miljard €) 2012
Duitsland
Mark (DEM)
1,95583
81,4
2,568,2
Frankrijk
Frank (FRF)
6,55957
63,2
1,987,6
Italië
Lire (ITL)
1.936,27
60,6
1,589,4
Spanje
Peseta (ESP)
166,386
46,1
1,087,5
Nederland
Gulden (NLG)
2,20371
16,7
607,5
Griekenland
Drachme (GRD)
340,75
11,2
220,9
België
Frank (BEF)
40,3399
11,0
374,4
Portugal
Escudo (PTE)
200,482
10,7
171,2
Oostenrijk
Schilling (ATS)
12,7603
8,4
300,9
Slowakije
Kroon (SKK)
30,126
5,4
68,8
Finland
Markka (FIM)
5,94573
5,4
191,5
Ierland
Pond (IEP)
0,787564
4,6
157,3
Slovenië
Tolar (SIT)
239,64
2,0
37,1
1,3
16,0
Estland Cyprus
Pond (CYP)
0,585274
0,8
18,2
Luxemburg
Frank (LUF)
40,3399
0,5
44,5
Malta
Lire (MTL)
0,4293
0,4
6,6
Totaal eurozone
332,0
9.418,1 (BBP)
Totaal EU-27
502,5
12.649,1 (BBP)
Bron: Eurostat
Box 2 – Economische groei Percentage BBP
Voorspelling 2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
Eurozone
-4.3
1.8
1.6
1.1
1.5
1.7
1.7
1.7
EU-27
-4.2
1.8
1.7
1.4
1.9
2.1
2.1
2.1
Duitsland
-5.1
3.6
2.7
1. 3
1.5
1.5
1.3
1.3
Frankrijk
-2.6
1.4
1.7
1.4
1.9
2.1
2.1
2.1
Italië
-5.2
1.3
0.6
0.3
0.5
0.8
1.1
1.2
Spanje
-3.7
-0.1
0.8
1.1
1.8
1.9
1.9
1.8
Nederland
-3.5
1.6
1.6
1.3
1.5
1.6
1.8
1.8
Groot-Brittannië
-4.9
1.4
1.1
1.6
2.4
2.6
2.7
2.7
Japan
-6.3
4.0
-0.5
2.3
2.0
2.0
1.5
1.3
Verenigde Staten
-3.5
3.0
1.5
1.8
2.5
3.1
3.4
3.4
Brazilië
-0.6
7.5
3.8
3.6
4.2
4.2
4.2
4.2
China
9.2
10.3
9.5
9.0
9.5
9.5
9.5
9.5
India
6.8
10.1
7.8
7.5
8.1
8.1
8.1
8.1
Rusland
-7.8
4.0
4.3
4.1
4.1
4.0
3.9
3.8
Top 5 eurozone
BRIC
Bron: Internationaal Monetair Fonds (IMF)
Box 3 – Werkloosheid
Bron: Internationaal Monetair Fonds (IMF)
Box 4 – Inflatie in de eurozone
Bron: Internationaal Monetair Fonds (IMF)
Box 5 – Ontwikkeling euro in termen van dollar, pond en yen
Bron: De Nederlansche Bank (DNB)
Box 6 – Overheidsfinanciën Begrotingstekort
Voorspelling 2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
België
-4.1
-4.6
-3.5
-3.2
-2.7
-2.3
-2.0
-2.1
Duitsland
-3.1
-3.3
-1.7
-1.1
-0.8
0.0
0.2
0.4
Finland
-2.8
-2.8
-1.0
0.3
0.3
0.4
0.5
0.5
Frankrijk
-7.6
-7.1
-5.9
-4.6
-4.0
-3.1
-2.3
-1.4
Griekenland
-15.5
-10.4
-8.0
-6.9
-5.2
-2.8
-2.8
-2.8
Ierland
-14.2
-32.0
-10.3
-8.6
-6.8
-4.4
-4.1
-3.7
Italië
-5.3
-4.5
-4.0
-2.4
-1.1
-1.1
-1.1
-1.1
Luxemburg
-0.9
-1.7
-0.7
-1.2
-1.4
-1.3
-1.9
-2.3
Nederland
-5.5
-5.3
-3.8
-2.8
-2.3
-1.9
-1.3
-0.6
Oostenrijk
-4.1
-4.6
-3.5
-3.2
-2.7
-2.3
-2.0
-2.1
Portugal
-10.1
-9.1
-5.9
-4.5
-3.0
-2.3
-1.9
-1.7
Spanje
-11.1
-9.2
-6.1
-5.2
-4.4
-4.1
-4.1
-4.1
Eurozone
-6.3
-6.0
-4.1
-3.1
-2.5
-1.9
-1.6
-1.3
EU-27
-6.7
-6.4
-4.5
-3.5
-2.7
-2.1
-1.6
-1.3
Groot-Brittannië
-10.3
-10.2
-8.5
-7.0
-5.1
-3.5
-2.3
-1.7
Japan
-10.3
-9.2
-10.3
-9.1
-7.8
-7.5
-7.4
-7.3
Verenigde Staten
-12.8
-10.3
-9.6
-7.9
-6.2
-5.5
-5.6
-6.0
Bron: Internationaal Monetair Fonds (IMF)
Box 7 – Staatsschulden
Bron: Internationaal Monetair Fonds (IMF)
Over Einstein Books Einstein is een uitgever die vooral actief is in de wereld van het internet. Als uitgever wijzen wij auteurs en klanten op de ongekende mogelijkheden en voordelen van boeken en andere publicaties die digitaal worden uitgegeven. Maar ook op de combinatie van digitaal en papier. Daarmee speelt Einstein in op een van de meest ingrijpende veranderingen in onze tijd; de digitalisering van onze samenleving. Deze ontwikkeling wordt weerspiegeld in de explosieve toename van het gebruik van internet. Zo zien we niet alleen een forse stijging van het aantal websites en webwinkels, maar ook de spectaculaire opmars van sociale netwerksites als Facebook, Twitter, YouTube,Google+ en LinkedIn. Daarnaast is er sprake van een sterke stijging van het aantal smartphones, tabletcomputers, zoals de iPad, en e-readers. Deze digitalisering heeft op allerlei terreinen ingrijpende gevolgen. Ook voor uitgevers en auteurs. Volgens internationaal onderzoek zullen er binnen vijf jaar wereldwijd meer digitale boeken worden verkocht dan uitgaven op papier. Meer digitaal is de toekomst en Einstein wil daarbij voorop lopen met zogenoemde interactieve sociale media boeken. Naast de bekende e-books voor e-readers geeft Einstein zogenoemde interactieve sociale media boeken uit. Voor de technische opzet van dit type boek is Einstein een samenwerking aangegaan met de Cross Media Group (www.tss.nl). Dit bedrijf heeft een speciaal content management systeem (software) ontwikkeld, het zogenoemde Evadosysteem, waarmee interactieve digitale uitgaven kunnen worden vormgegeven die vervolgens (online) gelezen kunnen worden op alle bekende (mobiele) internetapparaten, zoals computers, laptops, smartphones en computer-tablets, bijvoorbeeld de iPad. Via een aankliksysteem binnen het boek krijgt de lezer extra informatie aangeboden door middel van beeld (video’s) en/of geluid. Ook kunnen bij een social media boek actuele informatie en updates worden gedownload. Daarnaast kunnen lezers online gebruik maken van sociale netwerken als Facebook, Twitter en YouTube. Ook kunnen ze zogenoemde Wiki’s aanbieden, zoals dat bij Wikipedia kan. Dankzij het aankliksysteem en de koppeling met de sociale netwerken beschikt de lezer met een digitale social media uitgave over een interactief boek. Bij een boek over economie is het bijvoorbeeld mogelijk tijdens het online lezen informatie te downloaden over actuele economische cijfers of over beurs- en valutaontwikkelingen. Ook kunnen colleges over bepaalde onderwerpen binnen het boek worden ‘opgeroepen’. Op het terrein van de sociale media werkt Einstein samen met het internetbedrijf You Need US!
(www.you-need-us.com). In samenwerking met dit bedrijf zorgt Einstein er voor dat een optimaal gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden van de inzet van de sociale netwerksites, zowel voor Einstein zelf als onze auteurs en andere klanten. Wij verwachten dat vooral op het terrein van onderwijs en opleidingen interactieve social media publicaties de trend gaan worden. Maar ook voor bedrijven en overheden biedt deze vorm van communicatie verschillende voordelen, zoals snelheid, actualiteit en kostenbesparingen. Zeg het in 10.000 woorden In 2012 lanceert Einstein Books een nieuw type boek: de social media e-pub. Roerige tijden vragen om roerige pamfletten, om duiding, om geestkracht. Artikelen in kranten of tijdschriften beslaan vaak niet meer dan 1.200 woorden, en vormen niet meer dan een eerste aanzet tot verdieping. Een boek beslaat al snel 60.000 woorden en vergt veel tijd om te schrijven. Ook loopt het noodgedwongen achter op de actualiteit. Maar in het tijdperk van het internet en de sociale media kan het niet alleen sneller, actueler en korter, maar eveneens interactief, zodat ook lezers van zich kunnen laten horen. Daarom lanceert Einstein Books een nieuw type boek: de social media e-pub van maximaal 10.000 woorden. In Zeg het in tienduizend woorden gaan topondernemers, politici, culturele smaakmakers, influentials, bloggers, financiële wizards en economische goeroes hun – vaak tegendraadse – visie geven op alle relevantie kwesties die spelen in de wereld: waarom Mitt Romney de verkiezingen in Amerika gaat winnen, waarom rijken graag meer belasting betalen, waarom het goed is dat culturele instellingen geen subsidie meer krijgen, waarom de euro moet verdwijnen, waarom de do-it-yourself-mentaliteit van de jaren tachtig weer terug moet komen, waarom kernenergie goed is, waarom de verhuftering op het internet een zegen is, waarom de VVD en SP uitstekend met elkaar kunnen regeren… Uitgeverij Einstein Books denkt dat het goed mogelijk is een brede groep lezers te informeren en te boeien in maximaal 10.000 woorden. Het uitbrengen van digitale publicaties die gekoppeld worden aan sociale media als Facebook en Twitter betekent ook dat snel ingesprongen kan worden op actuele kwesties. Deze publicaties, die voor minder dan 5 euro gedownload kunnen worden, zijn zodanig vormgegeven dat ze op alle applicaties (zoals pc’s, laptops, e-readers en tablets) gelezen kunnen worden.
Afhankelijk van de vraag op de lezersmarkt kan dit type publicatie daarnaast ook op papier worden aangeboden.
Eerder verschenen bij Einstein Books
ISBN 978 90 488 1003 1
ISBN 978 90 488 1374 2
ISBN 978 90 488 1332 3