EINDWERKSTUK de afsluiting van het bachelor-onderwijs
naam student: Bart van Lakwijk studentnummer: b1257447 project: Particulier woonhuis bachelor 6 – bk6100Ac najaar 2008 eindwerkstuk: bk6100A_W voorjaar 2009 docent: Edward Schuurmans, groep 2 inleverdatum: 30 juni 2009
eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
EINDWERKSTUK de afsluiting van het bachelor-onderwijs
eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
2
VOORWOORD De bacheloropleiding aan de faculteit Bouwkunde in Delft is opgedeeld in zes semesters waarbij in elk semester een ontwerpproject is opgenomen. Het eerste semester is tevens de eerste kennismaking met het vak ‘bouwkunde’ en heeft daarom als project het ontwerpen van een eenvoudig vakantiehuis wat uitgewerkt dient te worden tot een schaal 1:50. Bij de projecten uit de semesters 2, 3, 4 en 5 staan vooral de utiliteitsbouw en de stedenbouw centraal. Bij het laatste semester uit de bacheloropleiding, semester 6, mag gekozen worden voor een project uit een van de vier studierichtingen uit de masteropleidingen aan de TU Delft (Architectuur, Stedenbouw, Bouwtechniek of Real Estate & Housing (RE&H)). Per studierichting worden verschillende projecten aangeboden. Studenten kunnen op deze manier zelf bepalen met wat voor project de bacheloropleiding wordt afgerond. Dit werkstuk beschrijft het eindwerkstuk van mijn bachelor-eindproject. Doordat de woningbouw alleen in eenvoudige vorm in het bachelor 1 project aan bod komt en ik graag een project wil volgen waarbij ik een eengezinswoning kan ontwerpen en uitwerken tot detailniveau 1:5, heb ik voor het project ‘particulier woonhuis’ uit de richting Architectuur gekozen. Dit is tevens de richting waarin ik mijn master wil gaan volgen. Het eindwerkstuk is de afsluiting van het bachelor-eindproject en bevat twee onderdelen waarin enerzijds het ontwerpproduct, het eigen ontwerp, wordt verantwoord en geëvalueerd en anderzijds het ontwerpproces, de afgelegde weg met het ontwerp als eindresultaat. Daarnaast worden van beide onderdelen generieke oplossingen en bevindingen beschreven. Het eerste deel van dit eindwerkstuk heeft betrekking op de ontwerpopgave en het ontwerpproduct. Het tweede deel heeft betrekking op het ontwerpproces. In dit tweede deel wordt het verwachte ontwerpproces, beschreven in het leerplan, vergeleken met het uiteindelijke doorlopen ontwerpproces. In de tekst staan ter vermelding van de gebruikte bronnen de namen van de schrijvers samen met het jaartal van de publicatie en de betreffende pagina’s tussen haakjes. In de bronvermelding is de hele bron weergegeven. De getallen tussen brackets verwijzen naar illustraties in het verslag. Enkele illustraties tonen onleesbare tekst, deze tekst diende als informatie gedurende de eindpresentatie van het project en heeft geen meerwaarde in dit verslag. Waardevolle begrippen zijn daarentegen opnieuw en zichtbaar weergegeven. Belangrijk om te weten is dat ik mijn ontwerpproject heb gelopen bij Edward Schuurmans gedurende het najaarsemester van het collegejaar 2008 - 2009. Het eindwerkstuk lever ik echter pas in aan het einde van het voorjaarsemester uit hetzelfde collegejaar. Dit omdat ik gedurende de laatste weken van het najaarsemester al in Chicago was voor een uitwisselingsproject aan de University of Illinois at Chicago. Het later inleveren van mijn eindwerkstuk is in overleg met en door de semestercoördinator Vande Putte goedgekeurd. Ten slotte wil ik bij voorbaat mijn docent Edward Schuurmans bedanken voor de begeleiding, de semestercoördinator H.J.M. Vande Putte voor zijn toestemming om dit eindwerkstuk een half jaar later in te mogen leveren, en de afdeling RE&H voor de beoordeling van het leerplan en dit eindwerkstuk. Bart van Lakwijk
eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
3
INHOUDSOPGAVE VOORWOORD
3
1. BESCHRIJVING VAN DE ONTWERPOPGAVE
5
1.1 analyse algemene ontwerpopgave 1.2 formulering algemene ontwerpopgave 1.3 analyse unieke ontwerpopgave 1.4 concept 1.5 thema’s
2. BESCHRIJVING VAN HET ONTWERPPRODUCT 2.1 ruimtelijke organisatie 2.2 constructie, gevels en materiaal 2.3 detaillering
3. VERANTWOORDING EN EVALUATIE VAN HET ONTWERPPRODUCT 3.1 licht 3.2 ruimtelijke organisatie 3.3 constructie, gevels en materiaal 3.4 evaluatie
4. BESCHRIJVING EN REFLECTIE: MARKANTE, GENERIEKE OPLOSSINGEN 4.1 een licht en ruimtelijk karakter 4.2 identiteit geven aan een woning voor een kunstenaar 4.3 evaluatie
5. BESCHRIJVING ONTWERPPROCES: STRATEGIE EN KEUZEN 5.1 proces 5.2 strategie 5.3 instrumenten en technieken 5.4 onderzoeksvraag
6. VERANTWOORDING EN EVALUATIE ONTWERPPROCES 6.1 workshop 6.2 presentatiefase 6.3 analyse van context en precedenten 6.4 conclusie
7. REFLECTIE OP HET ONTWERPPROCES 7.1 analytisch ontwerpen 7.2 concept als leidraad voor het ontwerp 7.3 varianten en terugkoppeling 7.4 conclusie
8. SAMENVATTING EN CONCLUSIES 8.1 ontwerpproduct 8.2 proces
BRONVERMELDING EN LITERATUUROPGAVE
eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
5 6 7 9 9
10 10 12 12
13 13 13 15 16
17 17 19 20
22 23 23 24 25
26 27 27 27 28
29 29 30 31 33
34 34 34
35
4
1. BESCHRIJVING VAN DE ONTWERPOPGAVE In dit hoofdstuk wordt aan de hand van de context de kern van de ontwerpopgave geformuleerd. Eerst zal het historische aspect worden geanalyseerd en daarna de locatie waarmee dan ook het fysieke aspect van de context is beschreven. Pas als de context duidelijk is, kan de kern van de ontwerpopgave helder worden geformuleerd. Nadat duidelijk is wat de algemene ontwerpopgave is, wordt deze verder gespecificeerd door de unieke opdrachtgever, de gestelde eisen en randvoorwaarden en de uitgangspunten te omschrijven. Zodoende is aan het einde van het hoofdstuk een volledig beeld geschetst van het ontwerpprobleem; de ontwerpopgave. 1.1 analyse algemene ontwerpopgave 1.1.1 particulier opdrachtgeverschap In de jaren ’50 van de vorige eeuw schreef de Duitse filosoof Martin Heidegger in zijn essay ‘Bouwen, Wonen, Denken’ dat het bouwen en wonen onlosmakelijk zijn; bouwen is wonen, wonen is bouwen. (Leupen, 2008, p. 21) Hiermee bedoelde hij dat er met bouwen onderdak wordt geboden aan een bepaalde manier van leven/wonen en dat bij een bepaalde manier van leven/wonen een bepaald onderdak gecreëerd moet worden die plaats biedt aan die leefwijze. Met andere woorden, huizen bieden plaats aan een manier van wonen en sluiten tegelijkertijd andere manieren van wonen uit, andersom geldt dat verschillende manieren van wonen zorgen voor verschillende huizen omdat niet alle huizen toereikend zijn. Toch zijn het over het algemeen niet de bewoners zelf die bepalen hoe huizen ontworpen worden, vooral de Nederlandse rijtjeshuizen van na 1960 die gebouwd zijn door projectontwikkelaars en woningbouwverenigingen zijn hier een goed voorbeeld van. Verrassend genoeg was het Carel Weeber zelf, de architect van hét sociale woningbouwproject bij uitstek in Nederland: De Zwarte Madonna, die in de jaren ’90 in een interview met het NRC Handelsblad aangaf dat het vrijstaande huis weer teruggebracht moest worden naar de normale woonvorm. “Laat de mensen zelf bepalen hoe hun woningen worden.” (Hulsman, 1997) Deze gedachte sluit aan bij wat Heidegger een halve eeuw daarvoor al predikte: door mensen zelf hun huis te laten bouwen, kunnen mensen wonen zoals zij dat willen. Nu, tien jaar na Weeber, zijn de eerste wijken die gebouwd worden onder particulier opdrachtgeverschap, in aanbouw. Echter, er is pas sprake van particulier opdrachtgeverschap wanneer een particulier zelf de grond kan kopen of in erfpacht kan krijgen en daarna zelf kan bepalen met welke partijen een bouwwerk wordt gerealiseerd. (Wat is particulier opdrachtgeverschap, z.d.)) Iemand die zich binnen Nederland sterk maakt voor het particulier opdrachtgeverschap waarbij hele wijken worden gebouwd is PvdA’er Adri Duivesteijn die op dit moment wethouder Ruimtelijke Ordening en Wonen is in Almere. Onder zijn aanvoering wordt in Almere Overgooi onder particulier opdrachtgeverschap in grote aantallen gebouwd. Naast Almere worden ook in Enschede (Roombeek) en in Amsterdam (Oostelijk havengebied, IJburg) hele wijken met vrije kavels gerealiseerd. Het particulier opdrachtgeverschap is door de stijgende welvaart niet alleen bereikbaar voor de hogere inkomensklasse, maar ook voor de midden- en lagere inkomensklasse. Toch lijkt het in praktijk alsof het particulier bouwen alleen is weggelegd voor de hogere en midden-inkomensklasse, dit zou het negatieve gevolg kunnen zijn van de grote invloed van de overheid op de bouw uit voorgaande decennia; er zijn nu genoeg goedkope woningen. (Raaij, 2008, p. 34) 1.1.2 waterwonen 40% van het Nederlands grondgebied ligt onder de zeespiegel en zelfs een kwart van het grondgebied is water. Door de klimaatsveranderingen zal dit deel alsmaar groter worden en zijn we genoodzaakt land terug te geven aan het water. Bouwgrond zal hierdoor schaarser en duurder worden. Samen met de individuele woonwensen en –eisen van particulieren vraagt dat om nieuwe oplossingen op de blijvende vraag naar nieuwe woonruimte. Water zal meer en meer gebruikt gaan worden om op of aan te wonen. (moviq (z.d.)) Oplossingen kunnen gevonden worden in het ontwerpen van amfibiewoningen, drijvende woningen en paalwoningen. Het principe van amfibiewoningen gaat uit van een dynamische relatie tussen eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
5
land en water; het huis staat op de wal en wanneer het water omhoog komt, gaat de woning drijven. Een drijvende woning is gebouwd op een onzinkbaar platform van bijvoorbeeld beton en drijft voortdurend op het water. Paalwoningen daarentegen vermijden het contact met het water en staan daardoor hoger boven het waterpeil op palen. Het water kan hierdoor probleemloos onder de woning stijgen en dalen zonder dat daarbij het huis begint te drijven. In Nederland nemen deze vormen van wonen steeds meer toe. Zo zijn er al verschillende nieuwe wijken ontworpen waarbij vooral drijvende woningen worden geïntegreerd. Zo’n nieuwe wijk is IJburg in Amsterdam, hier staan bijvoorbeeld huizen op drijvende betonnen bakken. Deze waterwoningen lijken in weinig meer op de traditionele woonboten van vroeger. “De maatvoering doet veel meer aan een huis denken. Het heeft drie verdiepingen en is niet lang en smal zoals een woonark.”, licht Ton van Namen, projectontwikkelaar van de waterwoonwijk IJburg toe. (moviq (z.d.)) De woningen voldoen tevens aan alle eisen van het Bouwbesluit en kunnen daarom als volwaardige woningen worden beschouwd. Hierdoor zal zelfs de waarde in de loop der jaren stijgen wat eveneens bij de traditionele woonboot vaak niet het geval is. Los hiervan staat nog de opvatting dat het wonen in een woonboot het gevoel van vrijheid en privacy met zich meebrengt, men heeft over het algemeen een vrij uitzicht en waterrecreatie voor de deur. Al kan deze bijkomstigheid ook doorslaan in een nadeel waarbij men overlast heeft van andere recreanten. Daarnaast vraagt een waterwoning meer onderhoud aan de waterzijdes terwijl de regelgeving rondom waterwonen ook nog te wensen overlaat en de woning zelfs als roerend goed wordt beschouwd. (moviq (z.d.)) 1.1.3 locatie Ten noordoosten van het oude stadscentrum van Amsterdam ligt die nieuwe wijk IJburg. Deze nieuwe stadswijk bestaat uit de zes eilanden Steigereiland, Haveneiland, Centrumeiland, Middeneiland, Strandeiland en Buiteneiland en biedt ruimte aan 18.000 nieuwe woningen voor ongeveer 45.000 inwoners. (IJburg, een nieuwe stadswijk (z.d.)) Een deel van deze nieuwe woningen zal gebouwd gaan worden op of aan het water. Op Steigereiland worden aan de westzijde (Waterbuurt West) 4 steigers aangelegd waaraan 63 pontons worden vergeven als vrije kavels. Deze kavels hebben geen vaste grond en zijn allen gelegen aan en ontsloten door één van de vier steigers. Hier zijn de drijvende woningen in het project geïntegreerd (paragraaf 1.1.2.). Er zijn drie varianten; enkele pontons, dubbele pontons en driedubbele pontons. Daarnaast zijn er nog 18 vrije kavels die aan de dijk liggen. De te ontwerpen woning is gelegen aan de steiger op een middelste van drie pontons. [01]
N 01 steigereiland met aangegeven kavel (B van Lakwijk: 2008)
1.2 formulering algemene ontwerpopgave Nu de context duidelijk is omschreven, is het mogelijk om de ontwerpopgave te formuleren. Eerst beschreef het historische aspect van de context de wederopstanding van het particuliere opdrachtgeverschap en de opkomst van het wonen op en aan het water. Vervolgens is duidelijk geworden dat de te ontwerpen woning geplaatst is op een drijvend ponton in Amsterdam. De ontwerpopgave kan daarmee nu op de volgende manier bondig geformuleerd worden: De ontwerpopgave is het ontwerpen van een particulier woonhuis voor een particuliere opdrachtgever op een drijvend ponton op Waterbuurt West te Steigereiland in Amsterdam.
eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
6
Daarbij zijn enkele vermeldingen noodzakelijk die de ontwerpopgave verder definiëren. Zo moet er bij deze opgave rekening worden gehouden met duurzaamheid en moet er ontworpen worden met de veronderstelling dat de opdrachtgever een eindig budget heeft. Tevens moet er enige flexibiliteit zijn in het uiteindelijk ontwerp omdat het woonhuis ook verkocht moet kunnen worden. (Calis, 2008, p. 3) 1.3 analyse unieke ontwerpopgave De hiervoor beschreven context is de algemene context die voor iedereen uit deze projectgroep hetzelfde is. Uiteindelijk is iedere ontwerpopgave gekoppeld aan een toegewezen kavel en een specifieke opdrachtgever wat elke ontwerpopgave uniek maakt. Eerst wordt de opdrachtgever geïntroduceerd waarna de door hen gestelde (ruimtelijke) eisen en gevraagde kwaliteiten worden besproken. Vervolgens worden ook de stedenbouwkundige eisen en randvoorwaarden en de persoonlijke uitgangspunten van de architect beschreven. Het uiteindelijk gevormde concept wordt in paragraaf 1.4 toegelicht. De unieke ontwerpopgave wordt dus bepaald door de opdrachtgever, de eisen, randvoorwaarden en uitgangspunten die ook in deze volgorde besproken zullen worden. 1.3.1 opdrachtgever De opdrachtgever is een lichtkunstenaar. In het semesterboek staat deze opdrachtgever omschreven als iemand die houdt van en werkt met natuurlijk en kunstmatig licht. (Calis, 2008, p. 4) Deze lichtkunstenaar eist dat zijn woning een schatkist is aan ideeën met betrekking tot natuurlijk en kunstmatig licht. Op verschillende manieren moet de opdrachtgever het natuurlijk licht of het kunstlicht in de woning kunnen ervaren. Daarnaast woont de lichtkunstenaar samen met zijn vriendin, zonder kinderen, en zij vormen samen een sociaal stel. Samen houden ze ervan vrienden te kunnen ontvangen in hun bijzonder (ver)lichte woning, waaraan het beroep van de eigenaar is af te lezen. 1.3.2 ruimtelijke eisen De opdrachtgever stelt hoge eisen aan de algemene verblijfsruimten en zijn werkplek waar hij de hele dag doorbrengt, de studio. De eisen die gesteld worden aan de meer private ruimten zoals de badkamer en slaapkamers zijn van minder belang. Het belangrijkste vindt de lichtkunstenaar het kunnen ontvangen van bezoek en een ruime werkplek met daglichtinval vanuit het noorden, dit daglichtinval moet tevens belemmerd kunnen worden zodat er hier ook enkel met kunstlicht gewerkt kan worden. Echter is het ook zaak dat de ruimten voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit stelt. Aan de hand van de volgende schema’s wordt duidelijk welke ruimten de opdrachtgever eist en hoe deze tot elkaar in relatie staan. [02] ruimte entree woonkamer keuken studio slaapkamer douche buitenruimte
grootte ≥ m2
hoogte ≥m
20 10 20 20 5 10
3,6
02 links: minimale eisen van ruimten. midden: relatieschema. rechts: ligging ruimten ten opzichte van daglicht. (B. van Lakwijk: 2008)
1.3.3 gevraagde kwaliteiten Naast de verschillende ruimten in de woning wil de opdrachtgever ook verschillende kwaliteiten in de woning; de lichtkunstenaar houdt van licht en wil daarom ook zoveel mogelijk licht in zijn hele woning. De lichtkunstenaar houdt niet van standaardoplossingen om licht in de ruimten te krijgen, zijn ideeën over lichtinval zijn afwijkend van de gangbare oplossingen. Dit moet naar voren komen bij de meer private ruimten in de woning, ook bij deze ruimten is daglicht noodzakelijk maar willen de bewoners zo min mogelijk direct contact met de buitenwereld waardoor indirect daglicht of kunstlicht een oplossing biedt. Tenslotte ligt de woning op en aan het water, en daarom wordt een weids uitzicht over de inspirerende en rustgevende omgeving geëist. eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
7
1.3.4 stedenbouwkundige eisen en randvoorwaarden De opdrachtgever stelt eisen aan de woning, maar ook de gemeente stelt voorwaarden waar de opdrachtgever aan moet voldoen bij de bouw van een woning. De gekochte kavel is onderdeel van het plan Waterbuurt West, Steigereiland op IJburg. De gemeente heeft Villanova architecten gevraagd voor dit gebied een stedenbouwkundig plan op te zetten. Alle woningen die gebouwd worden in Waterbuurt West moeten voldoen aan dit plan. De belangrijkste randvoorwaarden uit dit plan worden beschreven en in beeld duidelijk gemaakt. (projectbureau IJburg, 2003) [03-04] Villanova heeft randvoorwaarden opgesteld waaraan alle woningen die op het water worden gebouwd in Waterbuurt West, aan moeten voldoen. Deze randvoorwaarden, in het stedenbouwkundig plan in teksten beschreven, zijn naar eigen inzicht schematisch weergegeven. [03]
1
2
3
6 7 8 1 03 1: woningen die niet tot hetzelfde blok behoren, liggen op 5m. 2: de footprint is 45m2 en het ponton is 9x4,85m. 3: van de gehele 0 kavel moet 20% open water blijven. 4: een eventuele aanlegsteiger voor de boot moet op de kavel ontworpen zijn. 5: de entree bedraagt max 25% van de gevel. 6: de woning ligt 1,5m in het water. De ingang ligt op 3,5m boven het waterpeil. 7: de rooilijn van de woning ligt op 1m van de steiger. 8: de bovenste verdieping mag max. 1m uitsteken. 9: de woning mag max. 8m boven het waterpeil uitsteken. 10: minimaal een verblijfsruimten ligt aan de steiger. (B. van Lakwijk: 2008)
Het plan Waterbuurt West voorziet in solo bakken, duo bakken en trio bakken. De kavel voor de lichtkunstenaar bevindt zich in het midden van een trio bak. Hiervoor gelden twee aparte eisen. [04]
04 links: omloop is max 10m2 en 1,25m breed incl. entree rechts: aan achterzijde max. 17m2, 3,5m breed, drijvend terras (B. van Lakwijk: 2008)
1.3.5 persoonlijke uitgangspunten van de architect De architect zelf heeft ook een visie ten opzichte van de opdracht (context en opdrachtgever), dit zijn de uitgangspunten van de ontwerper. Deze uitgangspunten kunnen worden gezien als de persoonlijke inbreng van de architect; •
Voor een lichtkunstenaar die graag bezoek ontvangt, zijn de publieke ruimten belangrijke ruimten. Hier is de aanwezigheid van puur daglicht gewenst. In de (meer) private ruimten is direct daglicht minder aangenaam vanwege het onbelemmerde contact met de buitenwereld, indirect daglicht of kunstlicht is hier op zijn plaats terwijl de ruimten niet minder aangenaam worden.
•
Het huis krijgt een open karakter door het directe daglicht, de openingen creëren enerzijds mogelijkheden om contact te leggen met de omgeving en anderzijds bieden zij de mogelijkheid het invallende daglicht te manipuleren zodat een bijzonder binnenmilieu gecreëerd kan worden.
eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
8
•
De woning van een (licht)kunstenaar is niet gesloten, de kunstenaar laat graag zien wat hem bezighoudt. De woning dient als inspiratiebron maar ook als ‘visitekaartje’ van de kunstenaar.
1.4 concept “Het concept is het startpunt van het ontwerpproces en kan helpen bij het nemen van beslissingen bij problemen waar de ontwerper tegenaan loopt gedurende het proces. Het concept doet uitspraken over het idee, het karakter en de oplossingsrichting, het geeft hiermee richting aan ontwerpkeuzes en sluit tegelijkertijd varianten uit.” (Leupen, 2001, p14) Het gebruikte concept bestaat uit drie verschillende clusters, massa’s, met elk hun specifieke eigenschappen; een massa bestaat uit de meer gesloten ruimten, een tweede massa is volledig open en bevat de meer publieke ruimten en als laatste wordt een derde massa toegevoegd waarin ruimten zitten die zowel open als gesloten moeten kunnen zijn. Met ‘open’ wordt hier bedoeld dat de ruimten voorzien zijn van direct daglicht en dat er een verbinding met de omgeving mogelijk is. Met ‘gesloten’ en ‘privaat’ wordt hier bedoeld dat de ruimten niet direct met daglicht hoeven te worden voorzien en ook dat een directe verbinding met de omgeving niet noodzakelijk is. Het geheel wordt verbonden door een verbindingslijn die afgestemd is op de opdrachtgevers. [05]
05 concept (B. van Lakwijk: 2008)
1.5 thema’s In de woning spelen twee thema’s een belangrijke rol. Ten eerste is dat vanzelfsprekend het licht. Licht heeft invloed op de sfeer en de beleving van ruimten. Belangrijk in het ontwerp is dan ook geweest te kijken naar de lichtinval maar ook het materiaalgebruik, wat invloed heeft op het invallende licht. Het tweede thema is ruimtelijkheid. De gevraagde ruimten zijn volgens het concept onderverdeeld in drie aparte clusters met ieders unieke eigenschappen. Een vierde element kan worden toegevoegd, het verbindingselement of de verkeersruimte, die eveneens in het ontwerp een belangrijke rol speelt binnen de ruimtelijkheid van de woning.
eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
9
2. BESCHRIJVING VAN HET ONTWERPPRODUCT Samen met het concept, vormen de gestelde eisen van zowel de opdrachtgever als het stedenbouwkundige plan, de randvoorwaarden en de uitgangspunten van de architect samen de basis voor het ontwerpproduct. In het voorgaande hoofdstuk is deze basis uiteengezet. Dit hoofdstuk beschrijft het uiteindelijke ontwerpproduct waarin al deze punten op een, voor de opdrachtgever zo bevredigend mogelijke manier, zijn verwerkt. 2.1 ruimtelijke organisatie Aan de hand van een schriftelijke rondleiding wordt uitgelegd hoe de woning wordt benaderd en hoe men zich binnen de woning beweegt. Verblijfs- en verkeersruimten worden beschreven om een helder beeld te vormen van hoe de woning is georganiseerd en hoe men bepaalde ruimten ervaart. Afbeeldingen ondersteunen de tekst zodat duidelijk is waar men over leest gedurende de rondleiding. Het is mogelijk dat het ontwerp niet voldoet aan alle gestelde eisen en randvoorwaarden. Zo is het mogelijk dat de architect een andere keuze prefereert boven een gestelde eis, zo’n keuze is gedurende het ontwerpproces beargumenteerd en daardoor geaccepteerd, daarnaast is het mogelijk dat enkele gestelde eisen simpelweg tegenstrijdig zijn. De woning drijft op het water en is gelegen op de middelste van drie pontons, hierdoor heeft het slechts twee kopse gevels. [06] Wanneer de woning wordt benaderd valt op dat de voordeur geplaatst is op de bovenste van drie verdiepingen (de steiger is volgens de stedenbouwkundige randvoorwaarden geplaatst op 3,5m boven het waterpeil en 5m boven de onderkant van het ponton, zie afbeelding 3, punt 6), de voorgevel is tevens gericht op het noorden. Voordat de entree is bereikt, passeert men eerst een opvallend grote glazen pui, achter deze pui is een tweede gevel zichtbaar. [13]
06 links: voorgevel met steiger en glazen pui
rechts: achtergevel
schaal: n.v.t.
(B. van Lakwijk: 2008)
Wanneer men de woning betreedt, valt de grootte van de hal meteen op, deze is minimaal (Neufert, 2000, p. 245) gedimensioneerd en voelt mede door de donkerte onprettig aan. Vervolgens springen twee lichten in het oog; een smalle spleet met licht onderaan de trap die in het verlengde van de hal ligt en een bredere spleet licht bovenaan diezelfde trap. De hal buigt zich ter hoogte van deze tweede spleet licht af en creëert zo een opening. De bezoeker zal zich aangetrokken voelen zich hierheen te begeven en daarmee de algemene verblijfsruimten te betreden. Aan de noordzijde, op het zelfde niveau bevindt zich de keuken die door middel van een vide en een gesloten gevel met twee smalle ramen, is losgehouden van de voorgevel. Ietwat verhoogd, ligt aan de zuidzijde de woonkamer. Beide ruimten worden van elkaar gescheiden door het hoogteverschil maar ook door een natte cel die geplaatst is op deze zichtbare grens.
eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
10
Gaat men terug naar de hal en daalt men af via een lange trap, dan nadert men een deur die niet volledig sluit. Het licht dat hierdoor de hal binnenvalt, maakt de bezoeker nieuwsgierig maar door de dichte deur is niets te zien van de achterliggende ruimte. Deze hele verdieping bevat de meer gesloten ruimte, de studio. De studio is opgedeeld in twee delen, één georiënteerd op het noorden en één op het zuiden, waarvan de laatste ook dienst kan doen als tweede slaapkamer. De gang volgt de buitengevel aan alle zijdes en omarmt daarmee de gehele studio. Tevens ligt de studio verhoogd ten opzichte van de gang. Vervolgt men de route dan passeert men, de studio aan de rechter hand liggend, eerst een glazen pui die toegang biedt tot de buitenruimte met uitzicht over het water, vervolgens draait men weg van het licht en wordt men geleid door een volledig gesloten gevel naar een nieuwe hoek waarna de gevel zich opnieuw opent. Ook hier wordt de gang aan het einde afgesloten met een deur. Opent men deze deur, dan draait de gang wederom en daalt men af in de onderste verdieping van het huis. Deze onderste verdieping bevat de meest gesloten ruimten van het huis; de slaap- en badkamer.
slaapkamer woonkamer
studio
keuken hal badkamer
07 links: begane grond met entree
midden: verdieping -1 rechts: verdieping -2
schaal: n.v.t.
(B. van Lakwijk: 2008)
Iedere ruimte heeft zijn eigen kwaliteiten door een specifieke oriëntatie op het noorden of het zuiden. Daarnaast heeft iedere ruimte een eigen hoogte gekregen waardoor iedere ruimte anders beleeft wordt. [08] Niet alleen het verblijven in ruimten biedt verschillende ervaringen, ook het verplaatsen ervaart men intens; enerzijds worden mensen geprikkeld door invallend licht door nauwe spleten, anderzijds wisselt licht van de openbare eerste verdieping zich af met de donkerte en het natuurlijk licht van de meer gesloten ruimte op de middelste verdieping om vervolgens te eindigen in de totale donkerte van de onderste verdieping die plaats biedt aan de meest private ruimten van het huis.
woonkamer
hal
keuken
hal badkamer
08 links: langsdoorsnede eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
studio
hal
hal
slaapkamer
rechts: dwarsdoorsnede
keuken
hal
badkamer studio
schaal: n.v.t.
(B. van Lakwijk: 2008)
11
2.2 constructie, gevels en materiaal De woningen op Steigereiland drijven op het water, het principe is dat iedere woning een standaard betonnen ponton krijgt waarin de woning geconstrueerd moet worden. Het ontwerp bestaat uit een staalskelet dat in het ponton staat, de buitengevel is opgetrokken in aluminium en onttrekt de constructie aan het oog. De binnengevel is eveneens opgetrokken in aluminium maar is bevestigd aan de buitenzijde van de kolommen van het staalskelet, hierdoor is de constructie in de woning wel zichtbaar. De vloervelden zijn geconstrueerd door middel van staalplaat-betonvloeren, ook deze zijn, door het ontbreken van een afwerklaag aan de onderzijde, binnen de woning zichtbaar. Volgens Paul Scheerbart zorgen kleur en glas voor een mysterieus en zacht licht dat mensen in harmonie doet samenleven. (Heynen, 2001, p.80) Scheerbart’s idee vormt mede de basis voor een tweede gevel aan de representatieve zijde van de woning. Aan de binnenzijde van de op het noorden en daarmee aan de steiger gelegen gevel, is een tweede huid ontworpen die ruimte biedt aan de lichtkunstenaar om zijn kunsten met natuurlijk licht te ontplooien. Door middel van panelen die de lichtkunstenaar zelf kan invullen met verschillende materialen (oranje in afbeelding 9) bestaat de mogelijkheid het invallende daglicht naar eigen keuze te filteren, breken, kleuren of tegen te houden. Deze panelen kunnen op iedere willekeurige positie aan een, aan de hoofddraagconstructie bevestigde, toegevoegde constructie worden gemonteerd. [09] De lichtkunstenaar kan zo continu met het invallende daglicht het beeld in de woning veranderen. Tevens verandert hiermee ook het beeld van de woning van buitenaf. buiten
buitengevel hoofddraagconstructie
vrij in te vullen paneel toegevoegde constructie binnen
09 3-dimensionaal detail, toont de opbouw van de representatieve gevel
schaal: n.v.t.
(B. van Lakwijk: 2008)
2.3 detaillering De woning voor de lichtkunstenaar tekent zich niet alleen door de ruimtelijke organisatie maar zeker ook door het ontwerp van de representatieve gevel en daarbij de tweede huid. Afbeelding 9 toont een 3D-gevelfragment van deze representatieve gevel en tweede huid. Het punt waar het ponton, de hoofddraagconstructie en deze tweede huid samenkomen zijn tekenend voor de hele woning. [10]
10 2-dimensionale details, tonen de opbouw van de representatieve gevel
eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
schaal: n.v.t.
(B. van Lakwijk: 2008)
12
3. VERANTWOORDING EN EVALUATIE VAN HET ONTWERPPRODUCT Bij een architectonische opgave is het van belang de gestelde eisen, beschreven in hoofdstuk 1, zo volledige mogelijk op te nemen in het ontwerp, beschreven in hoofdstuk 2, om zo aan het einde een voor de opdrachtgever zo bevredigend mogelijk eindproduct te overleggen. In dit hoofdstuk wordt het ontwerp aan de hand van dezelfde drie punten, geïntroduceerd in hoofdstuk 2, ruimtelijke organisatie, constructie, gevels en materiaal en detaillering, verantwoord, vervolgens wordt het ontwerp aan de hand van de thema’s geëvalueerd, maar eerst wordt het thema licht onderzocht. 3.1 licht Licht is net als radiogolven, warmtestraling (infrarood), ultraviolette straling en röntgenstraling een voorbeeld van elektromagnetische golven. Elke vorm heeft een verschillende uitwerking op de mens, zo kunnen we röntgenstraling niet waarnemen maar voelen we wel warmte en kunnen we licht zien. Licht is opgebouwd uit golflengten variërend van 380nm tot 780nm waardoor het licht is opgebouwd uit de verschillende kleuren violet, blauw, groen, geel, oranje en rood. Samen zijn al deze kleuren te ervaren als witlicht. (VSSD, 2003, p.109) Er zijn twee verschillende soorten licht; natuurlijk licht en kunstlicht. Daglicht maar ook vuur is natuurlijk licht, elektrisch licht is kunstlicht. Met behulp van licht kunnen stemmingen worden gecreëerd binnen een ruimte, de kleur van het licht wordt waargenomen door de mens en heeft invloed op de gevoelens. De kleur van het licht heeft ook invloed op het materiaal wat beschenen wordt en daarmee op de directe omgeving. Wordt licht onderschept of wordt de lichtval belemmert, dan ontstaan schaduwen. Dit wetende kan een architect ontwerpen met licht; het plaatsen van openingen waarlangs licht kan binnenvallen en de keuze voor materialen hebben invloed op de sfeer binnen een ontwerp. Via de openingen kan natuurlijk licht de ruimten betreden maar wordt ook het zicht gedoseerd en bepaald. Door het materiaal kan het licht worden gemanipuleerd; transparante materialen kunnen doorzichtig (lichtdoorlatend en doorkijkend) of doorschijnend (lichtdoorlatend) zijn, andere materialen kunnen het licht weer reflecteren of blokkeren. Bij de overgang van verschillende materialen kan het licht zelfs breken. Licht kan ook niet wenselijk zijn, dan spreekt men over lichtvervuiling. Een bekende vorm van lichtvervuiling is wanneer de helderheid van de nachtelijke omgeving is verhoogd door het overmatig gebruik van kunstlicht, bijvoorbeeld in de buurt van industriegebieden en kassencomplexen. Maar er is ook sprake van lichtvervuiling wanneer het licht doordringt in plaatsen waar het niet wenselijk is. Met dit laatste zal rekening gehouden moeten worden binnen het ontwerpen van een huis voor een lichtkunstenaar. In dit ontwerp is deze laatste vorm van lichtvervuiling door het gebruik van de lichtspleten rond de deuren omgezet in een positief effect binnen de woning. 3.2 ruimtelijke organisatie Het uitgangspunt dat de gevraagde ruimten worden gescheiden in mate van openbaarheid en privé, waarbij deze worden verbonden door één autonoom element is vanaf het begin van het ontwerpproces een belangrijk aspect geweest binnen het ontwerp. Daarbij is meteen de vereiste ruimtelijkheid meegenomen in de eerste schema’s en schetsen. [11; links en midden] Het eerste schema toont direct de drie verschillende clusters die opgebouwd zijn uit de gevraagde ruimten. Het tweede schema voorziet in de routing door de woning waarbij de verkeersruimte als autonoom element door de woning de ruimten omsluit. Het derde schema geeft aan hoe men het daglicht kan ervaren.
11 eerste schema’s voor de ruimtelijke organisatie binnen de woning, belangrijk: dit zijn de eerste schema’s uit het ontwerpproces en komen niet volledig overeen met het uiteindelijke ontwerpproduct (B. van Lakwijk: 2008) eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
13
Zonder dat het concept enige uitspraak doet over de vorm van het ontwerpproduct, is de driedeling toch duidelijk zichtbaar in de ruimtelijke organisatie van de woning; de woning is opgedeeld in drie zones, de verdiepingen, waarover alle gevraagde ruimten op basis van openbaarheid en privé zijn verdeeld. De bovenste verdieping bevat de entree waarlangs publiek13 de woning kan betreden, daardoor zijn ook de andere, meest openbare ruimten zoals de woonkamer en keuken, geplaatst op deze verdieping. De hal op deze verdieping is ter hoogte van de lichtspleet bovenaan de trap verbreedt om bezoekers te begeleiden naar de publieke ruimten. De ruimten toren het hoogst boven het wateroppervlak en de toegangssteiger uit waardoor deze ruimten het meeste daglicht kunnen ontvangen. Verder naar beneden neemt de mate van openbaarheid en lichttoetreding af, de middelste verdieping bevindt zich onder de toegangssteiger waardoor het aan de zuidzijde van de woning minder daglicht kan ontvangen. [08] Op deze middelste verdieping is dan ook de studio geplaatst zodat hier gewerkt kan worden met direct daglicht (noordgevel) en bij totale afsluiting van de zuidelijke helft van de studio, met kunstlicht (zuidgevel). De onderste verdieping is gelegen 1,5m onder het wateroppervlak en heeft daardoor een beperkte daglichtinval, [08] daarnaast blijft het hier door de ligging onder water in de zomer koel en in de winter warm. Deze kenmerken hebben er voor gezorgd dat hier de meest private ruimten, de slaap- en badkamer, zijn geplaatst. In alle ruimten is het licht op een andere manier te ervaren, hiervoor heeft niet alleen elke ruimte een andere oriëntatie gekregen, maar zijn de verschillende ruimten ook verschillend gepositioneerd ten opzichte van de buitenwereld (direct aan de gevel (woonkamer), los van de gevel zonder een scheiding (studio), los van de gevel met een scheiding (keuken)) waardoor het natuurlijk licht anders ervaren wordt en daarmee ook per ruimte verschillend met kunstlicht bijgelicht moet worden. Daarnaast heeft iedere ruimte een andere hoogte gekregen zodat de ruimtelijkheid per ruimte verschilt. Deze ruimtelijkheid wordt nog eens benadrukt door het ontbreken van scheidingswanden. Enkel de natte cel op de bovenste verdieping is volledig begrensd door vier wanden om zo de openbare toilet meer privacy te geven. Deze natte cel is met opzet losgehouden van het plafond om zo de ruimtelijkheid van de hele verdieping alsnog te benadrukken. Door het gebruik van verhogingen (en daarmee de verschillende hoogtes van ruimten) en de autonome routing door de woning zijn de ruimten van elkaar te onderscheiden. Alvorens van de ene ruimte naar de andere te gaan, zal men eerst terug moeten naar de verkeersruimte of zal men actie moeten ondernemen in de vorm van het nemen van een trap. Zo is bij elk verblijf het licht en de ruimtelijkheid van de woning te ervaren. Maar ook tijdens het verplaatsen binnen de woning wordt het licht anders ervaren; men betreedt de hal in de donkerte waarna men afdaalt naar het natuurlijk licht, vervolgens buigt men af en vervolgt men de route evenwijdig aan het daglicht om vervolgens weer af te buigen en het daglicht de rug toe te keren. [11; rechts] De studio voor de lichtkunstenaar bevindt zich op de middelste van de drie verdiepingen en beslaat samen met de verkeersruimte de volledige verdieping. Hierdoor is de studio op te vatten als een ruime kamer waar het daglicht vrij spel heeft en van noord naar zuid de ruimte kan vullen. Tevens kan hier gewerkt worden met natuurlijk licht van het noorden en met kunstlicht doordat een van de twee delen van de studio af te sluiten is.
12 ruimtelijke organisatie D.O. door middel van oriëntatie en hoogte is ruimtelijkheid gecreëerd (B. van Lakwijk: 2008)
eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
14
3.3 constructie, gevels en materiaal De woning is geconstrueerd met behulp van staal. Gekeken naar de eisen van de opdrachtgever is gekozen voor staal vanwege het lichtinval en de reflectie. De stalen kolommen, liggers en de staalplaat-betonvloeren reflecteren ieders door de verschillende vormen en kleuren het licht op verschillende manieren. Tevens is door de vele hoeken en kanten van de H- en I-profielen en de draaiing van de zon een altijd veranderend schaduwbeeld te aanschouwen binnen de woning. Een extra reden voor de keuze voor staal zijn de bouwkosten, die nu laag gehouden kunnen worden. Door het gebruik van staal kan de ruwbouw plaatsvinden in een loods waarna de woning in het ponton wordt gezet en wind- en waterdicht getransporteerd kan worden over het water naar de locatie. Uit het oogpunt van duurzaamheid heeft staal nog een bijkomstig voordeel; bij een eventuele verkoop waarbij de kopers niet tevreden zijn over de gevel, kan zonder moeite dezelfde weg terug bewandeld worden om de gevel en de gevelindeling te vervangen door een ander materiaal zonder daarbij de ruimtelijke organisatie en de hoofddraagconstructie te hoeven veranderen. Daarnaast is staal onderhoudsvriendelijk. Tenslotte voorziet een staalskelet in een vrije gevelindeling waarmee men meer vrijheid heeft om openingen en daarmee lichtinval, te bepalen. De gevels zijn ontworpen op basis van de achtergelegen ruimten, hierbij is de verkeersruimte leidend geweest. Om de hal waar de trap is gepositioneerd te onthouden van daglicht, zijn hier de gevels gesloten gehouden, zo is ook het stuk gevel aan de andere kant van de woning op beide kopse kanten van de verkeersruimte, enkel gelegen op de middelste en onderste verdieping, gesloten gehouden. Bij de noordgevel, de achtergevel, is tussen deze twee gesloten stroken een glazen pui over alle verdiepingen geplaatst om zo tot een nog maximale daglichttoetreding te kunnen komen in de achtergelegen slaapkamer, studio en woonkamer. Ten eerste zijn de woon- en slaapkamer aan deze zijde geplaatst vanwege de ligging aan en het weidse uitzicht over het water en ten tweede vanwege privéredenen gezien aan de andere gevel, de zuidgevel, de toegangssteiger voor alle woningen is gelegen. De zuidgevel is verder herkenbaar door de lamellen die zijn geplaatst op de bovenste verdieping en de hele gevel in de breedte beslaan. Dit is gedaan om de woning aan deze zijde een identiteit te geven, door deze lamellen treedt een verschil op in gevelbeeld gedurende de dag en de nacht; overdag is de gevel door de lamellen horizontaal opgedeeld in twee delen (boven en beneden) terwijl ’s nachts de gevel verticaal is opgedeeld in drie delen (donker, licht, donker) omdat de lamellen in het niet vallen door het kunstlicht dat binnen is ontstoken. [13] Een bijkomstigheid is dat met de lamellen het invallende daglicht en de warmte in de achterliggende woonkamer kan worden gereguleerd.
13 impressies achtergevel links: gevelbeeld overdag rechts: gevelbeeld ‘s nachts (B. van Lakwijk: 2008)
De noordgevel is gelegen aan de toegangssteiger en heeft ter hoogte van de onderste twee verdiepingen door de ligging van de achtergelegen verkeersruimte, eenzelfde uitstraling als de zuidgevel. [06; links] Echter ter hoogte van de bovenste verdieping wijkt de gevelindeling af. Door privéredenen is ter hoogte van de steiger, direct aan de gevel geen verblijfsruimte maar een vide geplaatst, deze vide zorgt voor extra lichtinval in de studio die onder de steiger is gelegen. Over driekwart van de breedte van de gevel, van de naastgelegen woning tot de entreehal, is een glazen pui ontworpen om zo de vide te voorzien van het maximaal haalbare daglichtinval. Daarnaast is deze pui zo groot mogelijk ontworpen om te voldoen aan de gestelde eis dat het beroep van de opdrachtgever afleesbaar moet zijn van de woning. Aan de binnenkant van deze gevel, achter deze eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
15
pui, gelegen dus aan de steiger waar het publiek gebruik van maakt, is namelijk een tweede huid ontworpen. Deze tweede gevel is qua compositie ontworpen door de architect, maar de lichtkunstenaar kan naar eigen inzicht de gevel invullen. Hiermee is niet de architect de lichtkunstenaar, maar biedt de lichtkunstenaar de mogelijkheid aan om zijn eigen schatkist te verrijken met opgedane ervaringen, verkregen door naar eigen ideeën het invallende daglicht te filteren, breken, kleuren of tegen te houden met behulp van de tweede gevel. De door de lichtkunstenaar ontworpen invulling is van buitenaf waarneembaar wat de woning identiteit geeft. Tevens is hiermee voldaan aan de eis dat de woning een schatkist aan ideeën voor de lichtkunstenaar hoort te zijn. [14]
14 impressies voorgevel links: gevelbeeld overdag rechts: gevelbeeld ‘s nachts (B. van Lakwijk: 2008)
3.4 evaluatie Aan de hand van de twee thema’s licht en ruimtelijkheid wordt het ontwerp getoetst aan de in hoofdstuk 1 gestelde eisen. 3.4.1 licht Het interieur van de woning lijkt door de grote glazen puien aan beide kopse kanten voorzien te zijn van voldoende licht, dit kan echter schijn zijn. De woning is diep en door de relatief smalle doch hoge pui op het zuiden en de wand tussen de vide en de keuken, die het invallende daglicht vanaf het noorden blokkeert, kan het weleens zo zijn dat de woonkamer en keuken niet zo licht zijn als de gevels doen vermoeden. Zo is de werking van de vide ook twijfelachtig, deze is slechts 1m diep en licht achter een dubbele gevel (de buitengevel en de tweede gevel). Deze dubbele gevel reduceert de hoeveelheid invallend daglicht waardoor er alsnog te weinig daglicht via het noorden de studio zou kunnen bereiken. Andersom geldt dat de vide te smal kan zijn om vanaf achteren de tweede gevel genoeg te belichten om zo een spiegeleffect te voorkomen. Is de ruimte achter de tweede gevel te donker, dan is de invulling hiervan niet zichtbaar waarmee de identiteit van de woning verloren gaat. 3.4.2 ruimtelijkheid Een zo ruim en licht mogelijke woning wordt naar mijns inziens uitstekend bereikt. Ruimten met dezelfde eigenschappen zijn op dezelfde verdieping te vinden maar toch te onderscheiden door verschillen in hoogte en oriëntatie. Het gevoel van het hebben van een privésfeer is versterkt door de organisatie van de ruimten aan de publieke zijde van de woning; tussen de keuken en de steiger is een vide, gescheiden van de keuken door een wand, geplaatst. Deze buffer maakt het onmogelijk vanaf buiten naar binnen te kijken, echter is hiermee ook het lichtinval en de sociale controle vanuit de woning op de steiger en andersom afgenomen. Daarnaast is het de vraag of de verbreding van de hal, samen met de naastgelegen breedste lichtspleet op de bovenste verdieping genoeg is om het publiek naar de publieke ruimten te leiden. Onderaan de trap is namelijk een tweede lichtspleet ontworpen die niet leidend mag zijn maar spanning moet oproepen, echter kan het publiek zich eveneens hiertoe aangetrokken voelen waardoor het meer private deel van de woning wordt betreden. Tenslotte beslaat de verkeersruimte een opvallend groot deel van het al kleine bouwvolume.
eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
16
4. BESCHRIJVING EN REFLECTIE: MARKANTE, GENERIEKE OPLOSSINGEN Een architect bouwt een woning, maar de bewoner maakt het bouwwerk pas een woning door er te gaan wonen. De architect ontwerpt enkel de omhulling waarbinnen dat wonen zal gaan plaatsvinden, maar wat zich in die omhulling gaat afspelen en voor hoe lang is onvoorspelbaar en moeilijk te definiëren. (Leupen, 2008, p. 31) Het enige wat een architect kan doen om plaats te bieden aan de vorm van wonen van de opdrachtgever, is zo goed mogelijk de gestelde eisen en voorwaarden te vertalen in een ruimtelijk geheel. De architect zal hierbij tijdens het ontwerpproces tegen ontwerpproblemen aanlopen die opgelost zullen moeten worden om te voldoen aan de vraag van de opdrachtgever. Veel van deze ontwerpproblemen zullen niet specifiek zijn en zullen al eerder in de geschiedenis van de architectuur zijn opgelost door andere architecten. Soms gebeurde dit met een standaardoplossing en soms met een meer vernieuwende oplossing, eventueel gebaseerd op een standaardoplossing. Kijkend naar het verleden, zullen ontwerpoplossingen voor enkele ontwerpproblemen uit dit project worden belicht. Als de toegepaste ontwerpoplossingen bij andere ontwerpen eveneens kunnen worden toegepast en dus niet specifiek zijn, is er sprake van een generieke oplossing. 4.1 een licht en ruimtelijk karakter Een belangrijk en opvallend aspect van het ontwerp is de ruimtelijke organisatie. De opdrachtgever eiste een huis met een zo open en licht mogelijk karakter. Een klassieke organisatie, een aaneenrijging van zelfstandige, aan alle zijden begrensde ruimten, volstaat niet. Gezocht is naar een ruimtelijke organisatie waarbinnen de ruimten zo zijn georganiseerd dat het gebruik van ruimtelijke begrenzingen onnodig werd geacht zodat een open karakter mogelijk was. Alle ruimten zijn eerst naar behoeve van privé/openbaar verdeeld over drie groepen die vervolgens ieders een eigen verdieping kregen toegewezen; de meest openbare groep is op dezelfde verdieping geplaatst als de entree waarlangs bezoekers het huis betreden, verder naar beneden neemt de mate van openbaar af en de mate van privé toe. De onderste verdieping bevindt zich 1,5m onder het wateroppervlak en is door deze afscheiding van de buitenwereld geschikt voor de meeste private ruimten. Enkel het clusteren van ruimten levert echter nog niet de gewenste ruimtelijkheid op. Een zo open en licht mogelijk karakter is vervolgens gecreëerd door het, waar mogelijk, vermijden van scheidingswanden. Het clusteren van de ruimten is hiervoor een goede oplossing gebleken, ruimten op dezelfde verdieping hebben dezelfde mate van privé/openbaar waardoor deze ruimten vloeiend in elkaar kunnen overlopen. Zo kunnen verdiepingen van noord naar zuid volledig open blijven waardoor een zo licht mogelijk karakter is ontstaan. Om elke ruimte toch te definiëren is gezocht naar een secundaire begrenzing van ruimten, die is gevonden in het gebruik van verschillende hoogten, met behulp van trapjes zijn ruimten alsnog begrensd. De constructie is hier tevens op afgestemd; met behulp van een staalskelet, opgebouwd uit kolommen en liggers, ontstaat er de vrijheid voor plaatsing van stalen liggers zodat elk vloerveld op iedere gewenste hoogte kan worden geconstrueerd. Alle verdiepingen zijn niet slechts verbonden met enkel trappen maar met een autonome ruimte binnen de woning; de verkeersruimte. Deze verkeersruimte is te zien als een lang pad door de woning, beginnend in de entreehal daalt men via een lange trap af en omarmt men de studio om daarna wederom via een trap af te dalen in de onderste verdieping. Deze verkeersruimte is zo ontworpen om én de ruimtelijke organisatie én een spel van licht binnen de woning te beleven. De ruimtelijke organisatie waarbij een open karakter wordt gecreëerd door het gebruik van primaire begrenzingen te vermijden, is ook terug te vinden in ontwerpen van Adolf Loos. Loos reeg zijn ruimten aaneen door middel van visuele verbindingen terwijl Le Corbusier dat op een met dit ontwerpproject vergelijkbare manier deed, door de verkeersruimte als autonoom object te beschouwen. Door het gebruik van de verkeersruimte op deze manier is tevens het beroep van de opdrachtgever binnen de woning zichtbaar geworden, het spel van zien (toeschouwer) en gezien worden (kunstenaar) is vergelijkbaar met vroegere opera’s waarbij toeschouwers elkaar aanschouwden.
eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
17
4.1.1 Raumplan Adolf Loos ontwikkelde in de jaren ’20 van de vorige eeuw het zogenaamde Raumplan. Strakke blokvormige objecten en ruimten bepalen in hoofdlijnen het beeld. Iedere ruimte blijft in zijn filosofie een entiteit. Scheidingen tussen ruimten zijn bij het Raumplan niet meer dan een niveauverschil, een vernauwing of een filter van kolommen terwijl er toch geen misverstand over kan bestaan wat bij welke ruimte hoort. (Leupen, 2005, p. 56) Door de geminimaliseerde scheidingen ontstaan zichtlijnen en verbindingen die de woning een open karakter geven. Het Raumplan is voor het eerst in zijn totaliteit toegepast door Loos in het Huis Moller te Wenen in 1928. [15]
15 doorsnede en plattegrond met assen, Huis Moller (Leupen: 2005, p. 54)
Om tot zo een dergelijke ruimtelijke organisatie te komen, is een uitgedachte constructie nodig die het mogelijk maakt verschillende ruimten van verschillende hoogtes te voorzien. Loos ontwierp in het Huis Moller een constructie van dragende stenen muren in combinatie met houten balklagen. (Leupen, 2008, p. 232) De balken kunnen op elke positie in de muren worden geplaatst om zo voor elk vloerveld een gewenste hoogte te construeren. 4.1.2 route architecturale Waar bij Huis Moller alle ruimten visueel met elkaar verbonden zijn, ontwerpt Le Corbusier de route architecturale waarbij de verkeersruimte het middel is om de compositie van de ruimten te organiseren. Le Corbusier’s routing vormt het leidende element door de woning waarvandaan de ruimtelijke organisatie binnen de woning is te ervaren. Ruimten zijn ontworpen en georganiseerd vanuit de beleving die men ervaart tijdens de verplaatsing. De ruimtelijke compositie binnen de Villa Savoye, 1928-1930, wordt door Le Corbusier georganiseerd vanuit de beweging. Le Corbusier richt de aandacht voor de ervaring van het ontwerp op de beweging door het bouwwerk. Hiervoor is een hellingbaan ontworpen die alle verdiepingen koppelt. [16] Op deze manier worden tevens de compositorische problemen van de Engelse tuin, waarbij iedere wijziging in een onderdeel van de compositie het geheel beïnvloedt, ontlopen. (Leupen, 2005, p. 56)
16 exploded view Villa Savoye (Leupen: 2005, p. 57)
eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
18
Deze verheerlijking van de routing door de woning wordt aangeduid met de term route architecturale en start bij de Villa Savoye op de begane grond bij een ronde, glazen wand in het midden van de woning. Door deze glazen wand is de hellingbaan al waar te nemen. Eenmaal boven eindigt de hellingbaan en daarmee de route architecturale en is men onderworpen aan schitterende, soms ingekaderde, uitzichten, niet alleen over de omgeving maar ook in en door ruimten van de woning, die rond en aan deze route architecturale zijn gelegen. Wanneer de route architecturale eindigt, bereikt men de climax: een uitzicht vanaf het dakterras over de omgeving. (Porter, 2004, p. 151) In het ontwerp voor het huis voor de lichtkunstenaar ontbreekt het door ruimtegebrek aan een hellingbaan waardoor het uitstijgen boven ruimten en het uitkomen in nieuwe ruimten met nieuwe vistas niet opgaat. De route architecturale binnen het ontwerp kenmerkt zich juist door de wisselende ervaringen van licht en donker gedurende de verplaatsing door de woning. Daarbij komt dat door de route architecturale, die om de studio krult, het beroep van de opdrachtgever ook afleesbaar is in de woning. Samen met de route architecturale komt de processional space, een ruimte van zien en gezien worden. (Porter, 2004, p. 150) Deze ontwerpoplossing voor een bewegingservaring en het waarnemen van het beroep van de opdrachtgever is terug te koppelen naar eenzelfde enscenering van de routing door opera’s en theaters als de Parijse Opera van Charles Garnier (1861 – 1875) en de opera van Oslo ontworpen door SnØhetta (2000 – 2008), maar ook naar woonhuizen zoals Horta’s eigen woonhuis in Brussel (1898 – 1901). 4.2 identiteit geven aan een woning voor een kunstenaar Door het gebruik van de route architecturale en de daarmee samenhangende processional space, is het beroep van de opdrachtgever binnen de woning te ervaren. Echter is de eis gesteld dat het beroep ook van buitenaf afleesbaar moet zijn. Daarnaast is natuurlijk licht voor elke bewoner van een huis belangrijk en het hebben van openingen daarom verplicht. Het enkel ontwerpen van standaardoplossingen voor daglichttoetreding is daarom voor de kunstenaar niet voldoende. Gezocht is naar een oplossing waarbij de kunstenaar (deels) zelf kan bepalen hoe en waar het daglicht binnenvalt en waarmee tevens identiteit wordt gegeven aan de woning. Een door de architect ontworpen gevel bepaald de daglichttoetreding binnen het huis terwijl een lichtkunstenaar zelf wil experimenteren met dat daglicht. Hiervoor is een oplossing gezocht in de vorm van een tweede gevel die volledig door de lichtkunstenaar naar eigen inzicht is in te vullen. De woning behoudt op deze manier de uitstraling die de architect de woning heeft toebedeeld terwijl de lichtkunstenaar de vrijheid behoudt het invallende daglicht te manipuleren. De tweede gevel is geplaatst aan de binnenzijde van de buitengevel en is opgebouwd uit een stalen frame waarbinnen panelen kunnen worden opgehangen. [09] Deze panelen zijn door de lichtkunstenaar zelf in te vullen. Zo kan het daglicht bijvoorbeeld worden gekleurd door gekleurde, doorschijnende panelen, maar kan het daglicht ook worden geblokkeerd door een massief paneel. [17]
17 tweede gevel zonder voorgevel links: tweede gevel vanuit interieur rechts: tweede gevel vanuit exterieur (B. van Lakwijk: 2008)
eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
19
Door de grote glazen pui in de voorgevel is het overgrote deel van deze tweede gevel van buitenaf zichtbaar. Op deze manier is het beroep van de bewoner af te lezen aan de woning. Het aan de gevel kunnen aflezen wat een gebouw herbergt is ook terug te vinden in het ontwerp van Neutelings Riedijk voor het Nederlands Instituut voor beeld en geluid. De hier ontworpen gevel geeft eveneens identiteit aan het gebouw. 4.2.1 kunstenaarsgevel In het ontwerp van Neutelings en Riedijk Architecten voor het Nederlands Instituut voor beeld en geluid in Hilversum is aan het gebouw af te lezen wat het herbergt. Het gebouw herbergt al het audiovisuele materiaal van Nederland sinds de invoering van de Nederlandse radio en televisie. Naast het archief bevat het nog een museum en enkele kantoren. De drie programmaonderdelen zijn, gescheiden, verdeeld over vijf ondergrondse en vijf bovengrondse verdiepingen. (Bakker, z.d. p. 36) Vanuit de hal is het hele programma zichtbaar en ervaart men de gevel. Kleurige lichtpatronen vallen door de glasgevels binnen en worden speels door de overhangende onderzijde van het museumgedeelte gereflecteerd. Het gebouw is ontworpen door de architecten terwijl de gevel is ingevuld door kunstenaar Jaap Drupsteen. (Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid - De Som der Delen (2007)) De gevel toont beelden uit de geschiedenis van de Nederlandse televisie-wereld en vertelt hiermee, zonder enige uitspraak te doen over de ruimtelijke organisatie binnen het gebouw, wat het gebouw herbergt. [18] Daarnaast wordt het invallende daglicht gemanipuleerd door het gekleurde glas en de reflecterende eigenschappen van het gebruikte materiaal binnen het gebouw.
18 gevel Nederlands Instituut voor beeld en geluid (Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid - De Som der Delen (2007))
4.3 evaluatie De toegepaste ontwerpoplossingen zullen op waarde worden geschat en gekeken naar het historisch discours, geschetst in de voorgaande paragrafen, wordt ingeschat of de ontworpen deeloplossingen de beoogde prestaties zullen leveren. 4.3.1 Raumplan In tegenstelling tot Loos’ Raumplan, waarbij alle ruimten visueel en gevoelsmatig met elkaar verbonden zijn zonder daarbij te spreken over verdiepingen, zijn alle ruimten binnen de woning wel verdeeld over drie, duidelijk te onderscheiden, vloervelden. Iedere ruimte heeft naar functie en belangrijkheid een hoogte toegekend gekregen en daarbij zijn de ruimten verdeeld over de verdiepingen en gepositioneerd binnen de voorgeschreven enveloppe uit het stedenbouwkundig plan. De ruimtelijkheid van de hele woning zal hierdoor nooit vanuit één punt te ervaren zijn, maar door toegepaste middelen zoals enkele treden en in de ruimte geplaatste volumes, is de ruimtelijkheid weldegelijk per verdieping te ervaren. De toegepaste ruimtelijkheid kan, vergeleken en op waarde geschat met behulp van Loos’ Raumplan, als generiek worden beschouwd. Het is geen ware kopie van de door Loos ontworpen ruimtelijkheid maar is op een eigen manier toepasbaar in ontwerpopgaves waar binnen een beperkte ruimte een soortgelijke ruimtelijkheid moet worden gerealiseerd. Zonder zichtlijnen maar door de indeling in verschillende clusters wordt tussen de gevraagde ruimten een eigen ruimtelijkheid gecreëerd die past binnen de mogelijkheden van een kleine bouwenveloppe en footprint.
eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
20
4.3.2 route architecturale De duidelijk te onderscheiden verdiepingen die door Loos in zijn Raumplan worden vermeden maar zichtbaar in dit ontwerp aanwezig zijn, worden in het ontwerp met elkaar verbonden door een op zichzelf staande verkeersruimte. De climax van de originele route architecturale bevindt zich aan het einde waar men een overweldigend uitzicht heeft vanaf een dakterras over de omgeving. In het ontwerp is het einde geplaatst in de onderste verdieping, te midden van de donkerste ruimten van de woning, duidelijk geen climax. Daarnaast vallen in vergelijking tot Le Corbusier’s route architecturale de vistas over de omgeving tegen. Een enkele keer vangt men een glimp op van het water. Echter gaat het binnen het ontwerp niet om dezelfde ervaringen van de omgeving en de ruimten zoals Le Corbusier die ontwierp in Villa Savoye. De routing door de woning van de lichtkunstenaar is gericht op de verschillende ervaringen van natuurlijk en kunstlicht. De beleving speelt in op het gevoel van de mens door het gebruik van minimaal gedimensioneerde ruimten en prikkelende invalshoeken van licht. Het gebruik van materialen als aluminium en staal voor de reflectie van het invallende licht en het ontwerp van de tweede gevel waarmee het invallende daglicht gemanipuleerd kan worden, dragen bij aan de ervaring van de beweging, die dus verschilt van de ervaring die men heeft wanneer men over de originele route architecturale van Le Corbusier spreekt. Door dit verschil in beleving van de verkeersruimte ten opzichte van Le Corbusier’s Route Architecturale is de ontworpen routing vernieuwend en generiek. Het te ervaren spel van licht en donker is een kwaliteit die gegeven kan worden aan verkeersruimtes die eveneens autonoom zijn en de mens moeten leiden van de ene ervaring naar de andere. 4.3.3 kunstenaarsgevel De uitstraling van de woning wordt grotendeels bepaalt door de tweede gevel, geplaatst aan de binnenzijde van de woning. Afhankelijk van het gebruikte materiaal en de ontwerpen van de lichtkunstenaar voor de invulling van de panelen, heeft het invallende daglicht invloed op het milieu binnen de woning. Het licht wordt gemanipuleerd wat effect heeft op de beleving van het interieur. Door gebruik te maken van gekleurd glas en verschillende materialen is hetzelfde effect te bereiken als bij het Nederlands Instituut voor beeld en geluid. Naar buiten toe is de tweede gevel door de glazen pui heen duidelijk zichtbaar, de glazen pui heeft de functie van een beschermende schil tegen alle invloeden van buitenaf en bevindt zich voor de tweede gevel. De tweede gevel is aanpasbaar waarmee ook de uitstraling van de woning naar eigen inzicht van de bewoners veranderbaar is zonder daarbij de door de architect toegekende uitstraling te veranderen. Of de gevel het gewenste effect heeft is mede afhankelijk van de achterliggende ruimte. Is deze ruim dan zal het effect van de gevel groter zijn. In het ontwerp zou deze ruimte te klein kunnen zijn waardoor het invallende gemanipuleerde daglicht niet voldoende te ervaren zou kunnen zijn. Daarnaast is het mogelijk dat door de smalle achterliggende ruimte er niet genoeg licht van achteren op de tweede gevel kan vallen waardoor deze niet meer zichtbaar wordt van buitenaf maar eerder als spiegel gaat werken. Het ontwerp van de tweede gevel is eveneens als generiek te beschouwen. Het is toepasbaar bij vergelijkbare opgaves waarbij een ontwerp én moet passen binnen een stedenbouwkundig plan én waarbij de architect de algemene uitstraling van een ontwerp bepaald maar er toch vrijheid is voor de bewoner om op een originele manier (dus niet door het kiezen van bijvoorbeeld de verf voor de kozijnen of de uitstraling van de voordeur) naar eigen inzicht de identiteit te bepalen.
eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
21
5. BESCHRIJVING ONTWERPPROCES: STRATEGIE EN KEUZE “Ontwerpprocessen worden gekarakteriseerd doordat ze een ‘ill defined’ probleem als startpunt hebben. Ze zijn meerdimensionaal in termen van aspecten, belangen en schaalniveaus. Een groot deel van het ontwerpproces bestaat dan ook uit het zoeken en vinden van de problemen die moeten worden opgelost.” (semesterboek, 2008, p. 4) Dit hoofdstuk bespreekt het ontwerpproces waarin oplossingen worden gezocht voor de (ontwerp)problemen. De voorgaande hoofdstukken behandelden het ontwerpproduct waarbij uiteindelijk gekeken werd naar generieke ontwerpproblemen en –oplossingen, deze en de volgende hoofdstukken beschrijven de generieke kenmerken van het ontwerpproces. Het ontwerpproces is begonnen met het opstellen van een leerplan waarin de opgave, de gestelde eisen, randvoorwaarden en uitgangspunten en het concept staan beschreven. In het leerplan is ook een plan van aanpak opgenomen, hierin staat een planning voor het te doorlopen ontwerpproces. Dit plan van aanpak zal in hoofdstuk 6 worden vergeleken met het uiteindelijk gevolgde ontwerpproces. [19] In het schema staan achtereenvolgens het doorlopen proces, de toegepaste strategieën en de gebruikte instrumenten en technieken benoemt. Dit alles is per tijdsbestek van een week uiteengezet.
19 schema gevolgd proces met toegepaste strategieën en gebruikte instrumenten en technieken
eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
(B. van Lakwijk: 2008)
22
5.1 proces Nadat de ontwerpopgave is geanalyseerd en uiteengezet, zodat bekend is wat er van de architect wordt verwacht, is begonnen met het vinden en oplossen van ontwerpproblemen. Hiertoe zijn eerst de eisen, randvoorwaarden en uitgangspunten geformuleerd en vertaald in een concept. Vervolgens treedt de ontwerpfase in waarbij begonnen is met het opstellen van eerste schetsen die verband houden met het concept waarna een eerste opzet, het voorlopig ontwerp, door middel van toetsing aan het concept en de gestelde eisen, is ontwikkeld. Opvallend is het niet continue karakter van het doorlopen proces, na week 3 is een voorlopig ontwerp ontwikkeld wat in week 5 pas weer gekoppeld wordt aan de bevindingen uit de workshop ‘tectoniek en expressie’. Zonder te kijken naar het voorlopig ontwerp wordt tijdens de workshop in week 4 gewerkt aan de detaillering van de gevel, het betreft hier vooral de tektoniek ervan. (Calis, 2008, p. 4) Na de workshop worden alle bevindingen gekoppeld aan het voorlopige ontwerp, tezamen is dit de nieuwe input voor een nieuw voorlopig ontwerp wat tenslotte uitmondt in het definitieve ontwerp. “Een ontwerpproces kan worden opgevat als een cyclisch proces waarin een reeks meer en minder samenhangende kleine en grote problemen tot een oplossing moeten worden gebracht.” (semesterboek, 2008, p. 4) Het schema van afbeelding 19 komt overeen met deze uitspraak uit het semesterboek; het doorlopen ontwerpproces is een niet-lineair proces waarbij stappen in chronologische volgorde genomen worden. Zo wordt er niet alleen na het eerste voorlopige ontwerp van week 3 afstand genomen van de tot dan toe opgedane kennis, ervaring en bevindingen, er wordt ook telkens teruggekoppeld naar de eerder gestelde eisen, randvoorwaarden en uitgangspunten. Oftewel, na week 3 volgt er geen stap die direct aansluit op genomen stappen uit week 3 maar begint men met een geheel nieuwe stap binnen het proces; een workshop waarbij niet naar stappen uit eerdere weken wordt gekeken. Daarnaast volgt door de terugkoppeling binnen het proces na stap (x) niet automatisch stap (x+1) maar kan ook stap (x-y) of stap (x-z) volgen. Een belangrijke toevoeging en wat niet is opgenomen in zowel het citaat als het schema, is ook de schakeling die plaatsvindt tussen de verschillende schaalniveaus uit het ontwerp. Om een samenhangend eindproduct te leveren is gedurende het hele proces, ongeacht in welke fase het proces zich bevindt, teruggekoppeld naar andere schaalniveaus; van 1:200 tot 1:5. Dit is van belang geweest om te voorkomen dat er een gefragmenteerd ontwerp ontstaat waarbij de ontwerpoplossingen individueel misschien wel voldoen aan de gestelde eisen, maar als geheel niet doeltreffend zijn. 5.2 strategie Ieder ontwerpprobleem vraagt om een specifieke oplossingsgerichte aanpak, een strategie. Welke strategie bij welk probleem het best toepasbaar is, is niet altijd vooraf duidelijk, daarom is het van belang om als architect te beschikken over voldoende strategieën om ieder ontwerpprobleem aan te kunnen pakken zonder zichzelf en de strijd op zoek naar een oplossing, te verliezen. Het is zelfs soms zo dat geen enkele strategie helpt bij een ontwerpprobleem waardoor de architect terug zal moeten in het proces om eerder genomen beslissingen te herzien om daarmee nieuwe deuren te openen voor zichzelf; “Het is van belang om op het juiste pad te blijven. Soms moet je een aantal stappen terug doen om verderop in het proces goed uit te komen.” (Brouwer, 2005, p. 427) Gedurende het begeleidend onderwijs is gewerkt op atelier waar ontwerpproblemen besproken konden worden met de begeleidend docent, maar ook de input van medestudenten werkte verhelderend. Waar de uitgewisselde kennis en ervaringen niet toereikend zijn, werd een beroep gedaan op precedenten, voorbeelden uit het verleden, of op kennis van anderen. Vooral dat laatste werkte verhelderend tijdens de workshop waarbij externen bereid waren hun kennis te delen. Tijdens een gesprek met een onafhankelijke begeleider is het idee van de tweede gevel ontstaan.
eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
23
Een prikkelende uitspraak werd gedaan door mijn begeleidend docent, Edward Schuurmans: “Durf een niet-standaard Bouwbesluit-huis te ontwerpen.” (november 2008) Hiermee spoorde hij studenten aan verder te kijken dan de door de wet gestelde regels, vastgelegd in het Bouwbesluit. Woningen krijgen met onconventionele afmetingen, materialen en/of ruimten extra kwaliteiten toegekend. 5.3 instrumenten en technieken Gedurende het proces werden verschillende instrumenten en technieken gebruikt om tot bepaalde ontwerpoplossingen te komen. Aan het begin van het ontwerpproces is meer gebruik gemaakt van (snelle) schetsen en (bondige) schema’s om zo grip op de opgave te krijgen en snel veel, duidelijke en onderbouwde, beslissingen te nemen. Gedurende het proces werden de ontwerpproblemen meer en meer specifiek terwijl voor enkele ontwerpproblemen al oplossingen waren gevonden. Het detailniveau waarop beslissingen moesten worden genomen verschilde per fase. Uit afbeelding 19 is te concluderen dat naarmate het proces vorderde, het gebruik van maquettes en vooral ook CAD-tekeningen toenam. Beide technieken vragen meer tijd dan de handmatige schetsen uit de eerste fasen, maar naarmate het proces vordert, ontwikkelt zich ook steeds meer een definitief ontwerp waarbij maquettes en CAD-tekeningen uitspraken kunnen doen over heel specifieke aspecten binnen het ontwerp. De instrumenten kunnen tevens gebruikt worden bij de eindpresentatie om mensen te overtuigen van de genomen ontwerpbeslissingen. Gedurende het proces zijn voor veel ontwerpproblemen variantenstudies uitgevoerd. Voor elke studie is vooraf niet altijd met zekerheid te zeggen welk instrument het best toepasbaar is. Hieronder zullen enkele variantenstudies met de gebruikte instrumenten worden uitgelicht. Eerst zal het gebruik van schetsen bij het ontwerp van de achtergevel worden besproken, vervolgens zal aan de hand van de ruimtelijke organisatie het gebruik van maquettes worden toegelicht en tenslotte wordt het gebruik van foto’s binnen het proces uitgelegd. 5.3.1 schetsen Tijdens het ontwerpproces is gebruik gemaakt van verschillende schetsen en tekeningen. Het gebruik van schetsen is bruikbaar om op een snelle en inzichtelijke manier uitspraken te doen over bijvoorbeeld de compositie van de gevels. De materiaalkeuze en het concept voor de gevels was al bekend, maar de compositie van zowel de voor- als achtergevel is gebruik gemaakt van schetsen. De gevels zijn eerst opgedeeld in vakken, afhankelijk van de achterliggende ruimten. De plaatsing van de verkeersruimte achter de gevels was bepalend voor de eerste dichte delen van de gevel. Vervolgens zijn de overgebleven vakken op verschillende manieren ingevuld, via de variantenstudie is de uiteindelijke gevelcompositie bepaald. [20]
20 een aantal schetsen uit de variantenstudie voor de compositie van de gevel (B. van Lakwijk: 2008)
5.3.2 maquette Maquettes verschaffen inzicht in onder andere de ruimtelijke organisatie van een ontwerp. Tijdens het ontwerpen van de ruimtelijke organisatie hebben maquettes invloed gehad op de plaatsing van ruimten en de routing door de woning. De envelop waarbinnen de woning ontworpen moest worden was gegeven door de stedenbouwkundige randvoorwaarden (paragraaf 1.3.4 p. 8), om de juiste positionering van de routing te krijgen is een variantenstudie gedaan naar de plaatsing van de ruimten binnen dit volume. De envelop is op schaal nagebouwd waarna verschillende volumes in deze envelop zijn geplaatst. [21] Uiteindelijk is met behulp van een lichtstudie en de oriëntatie van ruimten op de buitenwereld de situering van ruimten bepaald.
eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
24
21 een aantal volumes uit de variantenstudie voor de ruimtelijke organisatie, links: de envelop (B. van Lakwijk: 2008)
Tevens zijn er varianten gemaakt om de plaatsing van lichtspleten, waarmee bezoekers geprikkeld worden en de ervaring van de verkeersruimte wordt beïnvloed, te bepalen. Met behulp van enkele kijkdoosjes is de hal nagebouwd en zijn er verschillende spleten op verschillende plaatsen in de hal gesneden. Door het kijken in de kijkdoos was het effect waar te nemen, op basis van deze variantenstudie zijn de locaties van de lichtspleten bepaald. [22]
22 kijkdozen voor lichtstudie om te bepalen waar lichtspleten worden geplaatst (B. van Lakwijk: 2008)
5.3.3 foto’s Aan de hand van een gesprek met een externe begeleider tijdens de workshop is het idee ontstaan de lichtkunstenaar de mogelijkheid te geven het invallende daglicht te manipuleren. Aan de hand van schetsen en maquettes is de gevel ontworpen, met behulp van foto’s is tijdens de presentatie de keuze voor dit gevelconcept onderbouwt. [23]
23 foto’s om het gevelconcept te ondersteunen (B. van Lakwijk: 2008)
5.4 onderzoeksvraag Aan het einde van het ontwerpproces ligt er een plan. Na de verantwoording en evaluatie van en de reflectie op het ontwerpproces kan er antwoord worden gegeven op de in het leerplan geformuleerde onderzoeksvraag: Wat zijn de opvallendste en belangrijkste middelen geweest bij het nemen van ontwerpbeslissingen? Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het opstellen van deelvragen een handig hulpmiddel; - Op welke momenten zijn er cruciale ontwerpbeslissingen genomen? - Wat waren de beslissingen, waar hebben ze betrekking op? - Welke middelen zijn gebruikt bij het nemen van de beslissing, welk middel gaf de doorslag? - Wie heeft invloed gehad op het nemen van de beslissing? Uiteindelijk kan dan gekeken worden of er gebeurtenissen hebben plaatsgevonden of middelen zijn geweest die specifiek voor deze ontwerpopgave zijn geweest en of er misschien gebeurtenissen hebben plaatsgevonden of middelen zijn gebruikt die ook bij andere ontwerpopgaves toegepast kunnen worden.
eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
25
6. VERANTWOORDING EN EVALUATIE ONTWERPPROCES Het doorlopen ontwerpproces waarbij ontwerpproblemen zijn opgezocht, gevonden en opgelost, staat beschreven in hoofdstuk 5 en is samengevat in een schema in afbeelding 19. Dit doorlopen proces wijkt af van het verwachte ontwerpproces dat beschreven is in het leerplan, vooraf aan het eigenlijke ontwerpproces opgesteld. Gedurende het proces is niet altijd te voorspellen wat het eventuele volgende ontwerpprobleem zou kunnen zijn en wat daarmee een eventuele volgende stap is in het proces. Het vooraf opgestelde schema is slechts een sturend, niet bindende, leidraad geweest voor het ontwerpen. Achteraf is het uiteindelijk doorlopen proces kenbaar en door beide met elkaar te vergelijken wordt het mogelijk het gevolgde proces te evalueren en eventuele generieke kenmerken te ontdekken. Dit hoofdstuk verantwoordt het gevolgde ontwerpproces ten opzichte van de oorspronkelijk geplande aanpak, tevens wordt aangegeven waar en waarom van deze aanpak is afgeweken.
24 links: oorspronkelijk geplande aanpak rechts: uiteindelijk doorlopen ontwerpproces (B. van Lakwijk: 2008)
Afbeelding 24 toont de geplande aanpak en het uiteindelijk doorlopen ontwerpproces. Het uiteindelijk doorlopen proces wijkt op twee punten duidelijk af van de geplande aanpak; na week 3 volgt de workshop, het voorlopig ontwerp is hierbij geen input maar wordt pas in week 5 samen met de resultaten van de workshop weer opgepakt en vertaald in een definitief ontwerp en aan het einde van het proces is een extra fase, de eindpresentatie, toegevoegd die de hele week 7 beslaat waardoor het definitief ontwerp enkel in week 6 wordt uitgewerkt.
eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
26
6.1 workshop Het plan van aanpak toont een stapsgewijs proces, van de ene stap gaat men door naar de andere die na voltooiing weer vervolgd wordt met een volgende stap in het proces. Deze verwachting blijkt uiteindelijk niet te zijn opgegaan. De verwachting dat er gedurende het proces constant teruggekoppeld wordt op eerdere stappen uit het proces blijkt wel correct te zijn geweest. Zodra er een ontwerpoplossing is gevonden, wordt deze getoetst aan, volgens het doorlopen proces, de eerder gestelde eisen, randvoorwaarden en uitgangspunten. Echter, wat het schema niet laat zien zijn de stappen die genomen zijn wanneer een ontwerpprobleem niet opgelost kan worden of wanneer men dreigt te stagneren in het proces. In dit soort situaties wordt soms toch teruggeschakeld naar eerdere stappen in het proces; “Het is van belang om op het juiste pad te blijven. Soms moet je een aantal stappen terug doen om verderop in het proces goed uit te komen.” (Brouwer, 2005, p. 427, zie ook paragraaf 5.2 strategie, p. 22) Het blijkt ook zo te zijn dat het proces niet een continu proces is, output van één fase is niet automatisch input voor een nieuwe fase. Dit blijkt het geval te zijn geweest in week 4 waarbij de workshop niet gekoppeld is aan de bevindingen uit week 3. Na week 3 is de aandacht volledig gericht op de tektoniek van de gevel zonder daarbij naar het voorlopig ontwerp te hebben gekeken. Na week 4 zijn de bevindingen van de workshop gekoppeld aan het voorlopig ontwerp uit week 3 waarna gewerkt is aan het definitief ontwerp. 6.2 presentatiefase Aan het einde van het proces, wanneer het definitief ontwerp is gevormd, blijkt een nieuwe fase te zijn toegevoegd: de eindpresentatie. Bij het verwachte proces staan week 5, 6 en 7 gepland als weken waarin het voorlopig ontwerp wordt gekoppeld aan de bevindingen van de workshop waarna het definitief ontwerp wordt opgesteld, uitgewerkt en gepresenteerd. Echter blijkt het presentabel en inzichtelijk maken van het definitief ontwerp een fase op zich te zijn in het ontwerpproces. In deze fase worden niet of nauwelijks nog beslissingen genomen; er worden geen schetsmaquettes meer gebruikt voor het doen van onderzoek, schetsen worden er evenmin meer gemaakt. De maquettes uit deze fase zijn presentatiemaquettes en geven het totale ontwerp weer, deze maquettes hebben tot doel de opdrachtgever te overtuigen van de kwaliteiten van het ontwerp. De tekeningen worden net zo gebruikt en zijn over het algemeen met behulp van computers tot een acceptabel (presentatie)niveau opgewerkt. In deze fase worden dezelfde technieken en instrumenten gebruikt als in de voorafgaande fasen, echter worden de middelen op een andere manier ingezet; ze hebben geen probleemoplossend gerichte functie, ze zijn slechts bruikbaar als hulpmiddel de opdrachtgever te overtuigen van de eerder genomen ontwerpbeslissingen en daarmee het eindproduct. 6.3 analyse van context en precedenten Het begin van het doorlopen ontwerpproces toont geen verschillen met de geplande aanpak, enkel het tijdsbestek waarin de fasen naar verwachting zouden zijn voltooid, verschilt. De analyse van de opgave bestreek, onverwacht, de hele eerste week. In deze eerste week zijn de locatie, de opdrachtgever en de gestelde eisen en randvoorwaarden geanalyseerd en daarmee is een basis gelegd voor het ontwerpproduct: “Kennis van deze achtergronden vergroot het inzicht in de ontwerpopgave en in de hoedanigheid van de locatie, waardoor de ontwerpmogelijkheden verrijkt worden.” (Leupen, 2005, p. 19) Daarnaast is gedurende het proces constant gezocht naar projecten uit het verleden waar dezelfde ontwerpproblemen getracht zijn op te lossen. Zo is gekeken naar het Raumplan van Adolf Loos voor het oplossen van de ruimtelijkheid binnen de woning, de route architecturale van Le Corbusier voor de routing door de organisatie van de ruimten en tenslotte naar het Nederlands Instituut voor beeld en geluid van Neutelings Riedijk Architecten voor het effect van een gekleurde glazen gevel op het interieur. Ook kennis van deze precedenten draagt bij aan de ontwerpmogelijkheden: “The process of designing can be seen as reviewing the elements in the context of the way that they have been handled in the past, and consciously searching for an appropriate way of handling them now, perhaps a new way, exploring, comparing and testing alternatives.” (Tunstall 2006 pp. 18 - 19) eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
27
6.4 conclusie Velen hebben hun gedachte over het ontwerpproces al op papier gezet. Veel theorieën zijn al besproken, maar telkens weer blijkt dat er niet één specifiek proces is voor alle ontwerpproblemen: “Much has been written about design and how designers do or should think, but there appears to be no absolute agreement on the nature of creativity or any universally applicable methodology for approaching design.” (Tunstall, 2006, p. 17) Ook dit architectonisch vraagstuk is niet op een vooraf beschreven manier op te lossen, het doorlopen proces wijkt deels af van het plan van aanpak en deels toont het overeenkomsten. De planning was een goede leidraad voor het hele proces, toch blijft het voor architecten belangrijk om over voldoende kennis, strategien, instrumenten en technieken te beschikken zodat ieder ontwerpprobleem aangepakt kan worden. Welke techniek of welk instrument bruikbaar is voor een gegeven ontwerpprobleem blijkt ook nu weer vooraf niet te bepalen. Bij dit ontwerpproject bleek de analyse van de opgave onderschat te zijn. Het analyseren van de context en het duidelijk formuleren van de opdrachtgever, de eisen, de randvoorwaarden en de uitgangspunten blijkt een waardevolle fase te zijn. Door het opstellen van een juist kader kunnen later in het proces de juiste beslissingen worden genomen met betrekking tot de ontwerpopgave.
eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
28
7. REFLECTIE OP HET ONTWERPPROCES Het ontwerpproces is beschreven, verantwoord en geëvalueerd. Hoofdstuk 5 beschreef het doorlopen proces en in hoofdstuk 6 is het proces vergeleken met het plan van aanpak uit het leerplan, verschillen tussen beide zijn verantwoord. In dit hoofdstuk wordt het doorlopen proces gereflecteerd, gekeken wordt naar twee eigenschappen die mogelijk toepasbaar zijn in volgende ontwerpopgaves. Maar eerst zullen de, naar Tunstall’s opvattingen, twee types ontwerpers worden geïntroduceerd waarna gekeken zal worden onder welke vorm van ontwerpen het doorlopen proces is in te delen. Vervolgens wordt gekeken naar de twee eigenschappen; het gebruik van het concept als leidraad binnen het ontwerpproces en het gebruik van variantenstudies als ontwerpmiddel. 7.1 analytisch ontwerpen Architectonische opgaven zoals deze starten over het algemeen met de vraag naar een ruimtelijke oplossing voor een specifieke functie, het eindproduct zal aan deze functie onderdak moeten kunnen verlenen. Gedurende het proces worden ontwerpproblemen gezocht en gevonden waarna keuzen gemaakt moeten worden om zo op een schijnbaar juiste manier de ruimtelijke oplossing te vinden. Wat de beste keuze is voor een ontwerpoplossing en hoe deze wordt genomen is nooit vooraf te zeggen, er is niet één specifieke oplossing voor elk ontwerpprobleem. Tunstall legt uit: “In a sense, it (het ontwerpproces red.) is a circular process, repeatedly rotating through each stage, but rather than returning to the same point in the cycle, if the rotations take the form of a decreasing spiral illustrated in figure 2.2 [25], then it can be seen that the progress leads closer to the centre. It would be meaningless to imagine the process as a target with the bulls-eye as the perfect design solution, as for any brief there could be many equally valid alternative proposals, and every designer could produce a different response to the same set of circumstances. However, the centre can be regarded as the best design solution that could be achieved under the circumstances.” (Tunstall, 2006, p.26) Met andere woorden, Tunstall verdeelt het ontwerpproces onder in 4 fasen die constant deel uitmaken van een cyclisch proces: analyse, synthese, toetsing en terugkoppeling. Deze fasen komen enkele keren achtereenvolgens voor waarbij, als het proces weergegeven wordt als een naar binnen toe afnemende spiraal, het middelpunt steeds verder wordt genaderd. Het centrum is hierbij niet ‘de beste oplossing’ in het algemeen, maar het centrum kan opgevat worden als ‘de beste oplossing’ voor de gegeven situatie. Door verschillende werkwijzen en verschillende omstandigheden is bij elke ontwerper het centrum uniek en of deze oplossing gevonden wordt of slechts benaderd, hangt volgens Tunstall af van de capaciteiten en kwaliteiten van de ontwerper of soms zelfs van het pure geluk dat men heeft tijdens het ontwerpproces; “How close the designer can get to the centre depends on ability, skill, conscientiousness, perseverance, inspiration or even sheer luck in taking the correct or best route (...).” (Tunstall, 2006, p. 26) Tunstall beschrijft naast de analytische ontwerper ook de intuïtieve ontwerper waarbij ideeën direct worden getoetst aan het probleem om vervolgens deze te analyseren. [25]
Repeated analysis, synthesis, appraisal and feedback
Repeated analysis, synthesis, appraisal and feedback
The best solution that the designer could achieve under any circumstances
The best solution that the designer could achieve under any circumstances
The solution that is achieved representing the best of compromises, the best that the designer is capable of achieving, or the reaching of limits such as cost or time.
The solution that is achieved representing the best of compromises, the best that the designer is capable of achieving, or the reaching of limits such as cost or time.
25 the design spiral, schematische weergave benadering van ontwerpprocessen links: analytische benadering rechts: intuïtieve benadering (Tunstall: 2006, p. 27)
eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
29
Aan de hand van een van de vele ontwerpproblemen uit het doorlopen proces zal ik aantonen dat over het algemeen één van Tunstall’s type ontwerpers op mijn werkwijze van toepassing is. Hiervoor zal gekeken worden naar het oplossen van de ruimtelijke organisatie. Voor het ontwerpen van de ruimten binnen de gegeven envelop is eerst het probleem geanalyseerd; gekeken is naar de voorgeschreven grootte van de envelop (afbeelding 3.2&3.6, p. 8), de gewenste ruimten met minimale afmetingen en onderlinge relaties (afbeelding 2, p. 7) en het concept met daarbij het idee van een autonome verkeersruimte binnen de ruimtelijke organisatie (afbeelding 5, p.9). Vervolgens zijn achtereenvolgens verschillende ruimtelijke organisaties met behulp van een maquette getoetst aan het concept en de uitgangspunten; de voorgeschreven envelop is op schaal nagebouwd en één voor één zijn verschillende ruimtelijke organisaties ontwikkeld, getoetst en gekoppeld aan het concept en de uitgangspunten (afbeelding 21, p. 25). Na iedere variant is met behulp van de bevindingen een volgende variant ontwikkeld en getoetst totdat het centrum van de spiraal, ‘de beste oplossing’ voor de gegeven situatie, werd gevonden. Aan de hand van dit voorbeeld van probleemanalyse, synthese, toetsing en terugkoppeling, mag duidelijk zijn dat het doorlopen proces een analytisch ofwel een probleemoplossend karakter heeft. Om toeval uit te sluiten kan ook het voorbeeld van de plaatsing van de lichtspleten in de routing worden aangehaald om aan te tonen dat het doorlopen proces een probleemoplossend karakter heeft. Er is gezocht naar de juiste plaatsing van lichtspleten waardoor mensen geprikkeld horen te worden, verschillende varianten zijn wederom op basis van het geanalyseerde probleem, één voor één ontwikkeld, getoetst en gekoppeld aan het concept en de uitgangspunten (afbeelding 22, p. 25) totdat ‘de beste oplossing’ voor de gegeven situatie werd gevonden. In zijn boek introduceert Gavin Tunstall deze vorm van ontwerpen al voordat hij de twee typen naast elkaar zet; “As its simplest level, designing can be seen as collecting and assembling elements as a problem-solving exercise.” (Tunstall, 2006, p. 21) In een college beschrijft universitair docent B. Leupen deze vorm van ontwerpen eveneens; “Ontwerpen van een architectonisch object is niet zoiets als het oplossen van een simpele som. (...) want je hebt wel duizend mogelijkheden.” (Leupen, 2008: college) Deze manier van ontwerpen waarbij eerst ontwerpproblemen worden geanalyseerd alvorens naar oplossingen te zoeken is niet project-specifiek, dit proces is toepasbaar op verschillende ontwerpopgaves en heeft daarom een generiek karakter. 7.2 concept als leidraad voor het ontwerp Om gedurende het analytische proces niet constant te hoeven kijken naar alle voorgeschreven eisen, randvoorwaarden en uitgangspunten en zo het ontwerptempo hoog te houden, is een concept gevormd. Dit concept is de leidraad geweest gedurende het ontwerpproces. In hoofdstuk 1 werd het concept al volgens Leupen beschreven als “...de grondgedachte achter een ontwerp...” en “...het geeft richting aan de ontwerpkeuzes en sluit tegelijkertijd varianten uit...”. Ook Mooij benadrukt de belangrijkheid van het concept als grondgedachte achter een ontwerp en tot in hoeverre een concept identiteit kan geven aan een architectonisch ontwerp: “Hoe sterk het concept is, hoe ver het kan worden uitgewerkt en of de ontwerpkeuzes zo worden gemaakt dat zij het concept ondersteunen, bepaalt in hoeverre het concept het gebouw in al haar aspecten doordringt en het haar identiteit geeft.” (Mooij, 2006, p. 23) Een concept kan in verschillende vormen worden weergegeven; schematisch en verbaal, zoals op het bureau van de Franse architect Jean Nouvel bijvoorbeeld. Hier vinden alvorens de eerste schetsen worden getekend, uitgebreide discussies plaats tussen ontwerpers en specialisten om zo tot een heldere omschrijving, het concept, te komen. Een andere vorm en misschien ook wel de meest toegepaste, is het beeldend concept. Een bekend voorbeeld hiervan is de Einsteintoren te Potsdam, ontworpen door de expressionistische architect Erich Mendelsohn, waarbij een vluchtige schets vrijwel letterlijk vertaald is naar de uiteindelijke architectonische vorm. [26]
eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
30
26 links: beeldend concept Erich Mendelsohn rechts: Einsteintoren te Potsdam door Erich Mendelsohn (Leupen: 2005, p.16)
Het gebruik van zo’n beeldend concept, of metafoor, kan een te letterlijke vertaling van het concept naar gebouw als gevolg hebben. Zo lijken net als bij Mendelsohn’s toren de meeste ontwerpbeslissingen met betrekking tot de uiteindelijke architectonische vorm en het uiterlijk al opgesloten te zitten binnen het concept. Leupen waarschuwt voor deze letterlijke vertaling van het concept door aan te geven dat een gebouw in de vorm van een hamburger voor een hamburgertent tijdelijk leuk kan zijn, maar geen toegevoegde architectonische waarde heeft; “The risk of a metaphoric concept lies in taking the metaphor too literally; for instance a hamburger joint in the shape of a hamburger. That may be funny briefly, but does not generate interesting buildings.” (Leupen, 2005, p. 109) Zelf heb ik mijn concept ook beeldend weergegeven zonder daarbij enige uitspraak te doen over de uiteindelijke vorm en uitstraling van het ontwerp. Op deze manier is een letterlijke vertaling, drie boven elkaar zwevende boxen met een alle boxen doorkruisende trap, voorkomen. Het concept is opgebouwd uit drie clusters van ruimten met daarbij één bindend element (afbeelding 5, p. 9). De clusters van ruimten uit het concept zijn wel degelijk aanwezig in het ontwerp maar vormen niet zoals bij Mendelsohn’s concept de uiteindelijke vorm. De drie clusters zijn verdeeld over drie verdiepingen welke precies volgens het concept zijn verbonden door een autonoom object, de verkeersruimte. Het uiterlijk vertoont echter geen letterlijke vertaling van het concept: een beeld van drie op elkaar gestapelde boxen ( afbeelding 12, p. 14). Het gebruik van een helder concept is een generiek hulpmiddel binnen het ontwerpen. Een sterk concept maakt niet per definitie een sterk ontwerp, maar het draagt wel bij aan het zoeken naar aanknopingspunten en het verantwoorden van keuzes. Het zorg voor samenhang tussen alle aspecten. 7.3 varianten en terugkoppeling Volgens Jack Breen, docent aan de TU Delft, berust ontwerpen niet alleen op creativiteit van de ontwerper maar ook op kennis, al dan niet opgedaan door het doen van onderzoek. Ontwerpen is een beetje van beide en is daarom ook te midden van onderzoek en creativiteit geplaatst in het schema gepubliceerd in Breen’s artikel “Design Enquiry”. [27]
27 the in-between realm of design (Breen, 2005, p. 97)
Gedurende het doorlopen proces is constant gezocht naar ontwerpproblemen en is geprobeerd met de juiste middelen een juiste oplossing te vinden. In paragraaf 7.1 is het probleemoplossende karakter van het proces aan de hand van twee gedane variantenonderzoeken geschetst. Een intuïtieve ontwerper zou varianten hebben gemaakt die ieders op zichzelf staan waarna uiteindelijk de meeste geschikte is gekozen. Gedurende mijn analytische methode vormden de varianten echter een reeks van aanpassingen die het ontwerp steeds dichterbij de ultieme variant brachten, hiermee is het onderzoekende karakter van Breen’s ontwerpproces aangehaald. eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
31
Echter schuilt hierin een vorm van intuïtie, keuzes maken op basis van ervaringen. Door het doen van verschillende variantenonderzoeken doe ik namelijk ervaringen op. Door deze intuïtie ontstaat een schijnbare willekeur in het opstellen van varianten, een onverklaarbare kant van het ontwerpproces. Om duidelijker te maken wat hiermee wordt bedoeld en om aan te geven waar mijn intuïtie in zit verstopt gedurende het doen van variantenonderzoeken met behulp van maquettes, wordt een ander voorbeeld uit de praktijk aangehaald. Jan Heeling geeft hiervan een voorbeeld uit een proces waarbij met behulp van schetsen een variantenonderzoek is gedaan: “The situation became desperate. A circle drawn at random proved to be the final solution. (…) A different form could have emerged just as well.” (Heeling, 2005, p. 430) Hiermee wordt aangegeven dat niet altijd bij elke geschetste lijn, of in mijn geval, elke maquette, afgevraagd kan worden waarom bijvoorbeeld een spleet precies daar is aangebracht. Toch kan de uiteindelijke ervaring helpen de juiste oplossing te vinden, zonder dat daarbij vooraf is bedacht welke lijn of kromming waar zou komen. Het ontwerp kan vervolgens toch worden uitgewerkt tot een krachtig geheel terwijl de oorsprong niet altijd helder is. Hiermee is Breen’s tweede element binnen het ontwerpen aangehaald en komen de wetenschap en de kusnt bij elkaar. Naast het doen van variantenonderzoeken op basis van ervaringen waarbij de ene variant voortvloeit uit de andere, zijn ook variantenonderzoeken gedaan waarbij is gekeken naar ervaringen uit het verleden. Hiervoor is er gekeken naar precedenten waarbij vergelijkbare ontwerpproblemen zijn opgelost. Tunstall beveelt deze vorm van onderzoek aan om zo eventuele problemen te voorkomen; “Examination of what has been designed and built already is clearly a good guide to the designer in terms of the potential for repetition and how to minimise the risk of avoidable problems.” (Tunstall, 2006, p. 32). Precedenten geven namelijk een realistisch beeld van hoe een eventuele oplossing in werkelijkheid uitpakt. Als voorbeeld kan gegeven worden het gebruik van het Nederlands Instituut voor beeld en geluid in Hilversum. Eerst is het probleem van het vinden van een gevel waarbij licht gemanipuleerd wordt, geanalyseerd. Duidelijk werd dat het vinden van een oplossing lag gelegen in het gebruik van een precedent. De precedent geeft namelijk een realistisch beeld van wat het effect is van een zogenaamde kunstenaarsgevel (paragraaf 4.2.1. p. 20) waarbij invallend daglicht wordt gemanipuleerd. Na het analyseren van het probleem is gekozen voor het analyseren van een precedent, vervolgens zijn wederom varianten ontwikkeld die eveneens zijn getoetst en gekoppeld aan het concept en de uitgangspunten, hiermee is tevens de keuze voor deze zogenaamde kunstenaarsgevel onderbouwd (afbeelding 23, p. 25). Het doorlopen ontwerpproces is dus volgens Tunstall’s methode doorlopen waarbij steeds eerst het probleem werd geanalyseerd, vervolgens verwerkt zodat een oplossing in de vorm van een variant gezocht kon worden die vervolgens weer getoetst kon worden aan het concept om ten slotte via terugkoppeling op zoek te gaan naar een steeds beter passende variant voor het gestelde probleem. De varianten zijn dus niet alleen getoetst aan de eisen met betrekking tot het specifieke ontwerpprobleem, maar deze zijn ook telkens gekoppeld aan het geheel, het concept, waardoor de invloed van de eventuele variant op het totale ontwerp zichtbaar werd. Het doen van zo’n variantenonderzoek komt tevens overeen met Breen’s uitspraak: “The designer should be able to focus on specific parts of the composition and on combinations of parts in relation to the concept as a whole.” (Breen, 2005, p. 101) Oftewel, ontwerpers moeten er van bewust zijn dat ze niet alleen moeten focussen op specifieke punten binnen het ontwerp, maar dat ze daarnaast ook de relaties onderling en het geheel onder controle houden. Het is daarom van belang de resultaten van de gedane varianten- en precedentenonderzoeken altijd in een ruimer kader te toetsen dan alleen naar het eigenlijke doel van de variant of het gebruik van de precedent te kijken.
eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
32
7.4 conclusie 7.4.1. generiek karakter Tijdens het project is duidelijk geworden wat de invloed is van het concept op de besluitvorming met behulp van variantenonderzoeken binnen het proces. Als de eisen, randvoorwaarden en uitgangspunten pakkend zijn vertaald naar een concept en dit concept helder is geformuleerd, dan is het later in het proces eenvoudiger om gevonden ontwerpvarianten te toetsen aan de wensen en eisen van de opdrachtgever en vervolgens het proces sneller te vervolgen. Hiermee is het in paragraaf 5.1 geschetste cyclische karakter van het ontwerpproces bevestigd. Het doorlopen proces heeft nu een generiek karakter; het cyclische karakter waarbij gedurende het proces telkens tussen verschillende fasen wordt gekoppeld en waarbij gevonden ontwerpoplossingen constant getoetst worden aan het concept. Hutchinson en Karsnitz gaven deze ontwerpcyclus waarbij geschakeld wordt tussen fasen, weer in hun boek design and problem solving in technology (1993). [28]
1 vaststellen probleem / behoefte 2 formuleren van eisen 3 verzamelen van informatie 4 bedenken van oplossingen 5 kiezen van de meest belovende oplossing 6 maken van een werkplan 7 maakproces 8 testen en evalueren 9 verbeteren
28 ontwerpcyclus volgens Hutchinson en Karsnitz (Hutchinson and Karsnitz, 1993)
Opmerkelijk is hier de relatie tussen het formuleren van eisen (punt 2) en het kiezen van de meest belovende oplossing (punt 5), waarmee ook dit ontwerpmodel aangeeft dat het terugkoppelen van keuzes naar concept van groot belang is bij het formuleren en kiezen van de juiste oplossing. Dit algemene schema geeft dus aan dat het doorlopen proces toepasbaar is bij andere ontwerpopgaven. 7.4.2. onderzoeksvraag Nu het ontwerpproces is beschreven, geanalyseerd, geëvalueerd en gereflecteerd, is het mogelijk een antwoord te geven op de onderzoeksvraag; Wat zijn de opvallendste en belangrijkste middelen geweest bij het nemen van ontwerpbeslissingen?
Gedurende het proces zijn verscheidene ontwerpproblemen opgelost met verschillende middelen. De ontwerpbeslissingen kwamen niet alleen tot stand door het inzetten van instrumenten maar ook door simpelweg gesprekken te voeren met docenten, medestudenten en externen. Gezien het plan van aanpak en het doorlopen proces zijn er geen opvallende middelen gebruikt, in het plan van aanpak werd al gesproken over het gebruik van schetsen, maquettes, foto’s en gesprekken terwijl daar bij het geschematiseerde doorlopen proces (afbeelding 19, p. 22) niets is bijgekomen. Duidelijk mag zijn dat er verschillende instrumenten en technieken zijn ingezet om voor verschillende problemen tot een oplossing te komen. Daarnaast is duidelijk geworden dat het onmogelijk is om vooraf met zekerheid vast te stellen welk middel moet worden ingezet om tot een oplossing te komen. Het doen van een variantenonderzoek met behulp van maquettes, schetsen en precedenten, blijkt gedurende dit proces een goed startpunt te zijn geweest om elk probleem aan te pakken. De uiteindelijk gemaakte keuze is vervolgens altijd getoetst aan het concept. Uiteindelijk is het noemenswaardig om aan te geven dat het inzetten van bepaalde middelen een overtuigende manier is om ideeën te versterken. Hierbij is het idee voor de tweede gevel een belangrijk voorbeeld uit deze ontwerpopgave. De gevel is niet ontworpen, er is slechts een idee geopperd en met behulp van maquettes, een materialenonderzoek en foto’s (paragraaf 5.3.3, p. 25) heeft het idee stand gehouden. eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
33
8. SAMENVATTING EN CONCLUSIES De voorgaande hoofdstukken beschrijven het ontwerp voor een particulier woonhuis voor een lichtkunstenaar en het doorlopen ontwerpproces. Aan de hand van literatuur zijn generieke (deel)oplossingen beschreven. 8.1 ontwerpproduct In het ontwerp voor het huis voor de lichtkunstenaar is architectuur gemengd met kunst; de architectuur voorziet enerzijds in ruimten waarin de opdrachtgever kan leven en zijn beroep kan ervaren en uitoefenen, anderzijds voorziet de architectuur in ruimten waar de opdrachtgever zelf zijn kunsten kan vertonen en daarmee zelf de identiteit van de woning bepaald. Het ontwerp bevat hiermee generieke deeloplossingen in de vorm van de ruimtelijke organisatie en de zogenaamde kunstenaarsgevel waar de kunstenaar zelf het invallende daglicht kan manipuleren. De ruimtelijke organisatie kenmerkt zich door de clustering van ruimten met dezelfde eigenschappen, het ontbreken van primaire begrenzingen binnen de clusters en het gebruik van de verkeersruimte. Al deze ontwerpoplossingen zorgen voor een zo open en licht mogelijk karakter van de woning en zijn toepasbaar in vergelijkbare ontwerpopgaves waar een soortgelijk karakter geëist wordt. De identiteit van de woning wordt bepaald door de tweede gevel, de kunstenaarsgevel, waarmee vrijheid is gecreëerd voor de opdrachtgever zijn beroep uit te oefenen en te etaleren. De identiteit wordt bepaald door de invulling van de tweede gevel, die ontworpen wordt door de lichtkunstenaar zelf. Met behulp van verschillende materialen en vormen is het invallende daglicht te manipuleren waarmee de gevel tevens als schatkist aan, door de opdrachtgever zelf gecreëerde, ideeën voor de lichtkunstenaar dient. Aan de hand van precedenten zoals het Raumplan van Adolf Loos en de route architecturale van Le Corbusier is de ruimtelijke organisatie op waarde geschat. Gekeken is of de gevonden oplossing het gewenste effect kan hebben. Voor de kunstenaarsgevel is gekeken naar het gerealiseerde ontwerp voor het Nederlands instituut voor beeld en geluid in Hilversum, ontworpen door Neutelings Riedijk Architecten. Het gebruik van deze precedenten geeft al aan dat de genomen beslissingen niet alleen toepasbaar zijn bij één project. Het wil echter ook niet zeggen dat elke oplossing uit dit project rechtstreeks geïmporteerd kan worden naar ieder ander project uit de toekomst of dat een precedent rechtstreeks gekopieerd kan worden naar het huidige project, de gevonden ontwerpoplossingen zijn specifiek voor dit project maar kunnen zeker in een andere vorm terugkeren in andere projecten. 8.2 proces Gedurende het ontwerpproces zijn constant ontwerpproblemen opgezocht en geprobeerd is deze op een passende manier op te lossen. Gezien het feit dat het doorlopen proces afwijkt van het vooraf opgestelde plan van aanpak, is te concluderen dat een ontwerpproces niet vooraf is op te stellen. Er kan slechts een verwacht proces, het plan van aanpak, worden geschetst wat stuurt maar tevens ruimte laat aan veranderingen zodat bijvoorbeeld fasen waarvan men vooraf niet wist die te hoeven doorlopen, toch opgenomen kunnen worden binnen het plan van aanpak. Het doorlopen proces is deels een gevolg van de eerst genomen stap: het opstellen van een helder en goed geformuleerd concept. Vervolgens zijn alle genomen beslissingen tot stand gekomen door het doen van een variantenonderzoek; eerst zijn de ontwerpproblemen geanalyseerd waarna achtereenvolgens varianten zijn ontwikkeld. De varianten zijn vervolgens getoetst aan het door Leupen en Mooij zo belangrijk geachte concept. Om te voorkomen dat alle genomen beslissingen uiteindelijk tezamen niet een geheel zouden vormen is tevens gekeken naar de resultaten uit eerder doorlopen fasen. Niet alleen Tunstall beschrijft dit proces als generiek, maar ook Hutchinson en Karsnitz illustreren dat dit type proces een algemeen karakter heeft en dus ook bij andere situaties kan worden toegepast.
eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
34
BRONVERMELDING EN LITERATUUROPGAVE bronnen • Calis, Cecile & Karin Theunissen (2008). Particulier Woonhuis BSc 6: BK6100A^c najaar 2008 • Hulsman, B (1997). Cultureel Supplement: ‘Het Wilde Wonen’. NRC Handelsblad, 4 april 1997. (ook te bereiken via: http://www.architectenwerk.nl/wiwo/achtergrond/weeber.1.htm (8-11-2008)) • Lakwijk, B van (2008). Leerplan: de basis voor het bachelor-eindwerkstuk. • Leupen, B. (2008), College in het kader van het eindwerkstuk: Het concept, te vinden via: http://collegerama.tudelft.nl, college 8 april 2008 • Moviq: je thuis in eigen hand (z.d.) Geraadpleegd op 13 juli 2009, www.moviq.nl/specialwaterwonen
•
Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid - De Som der Delen (2007). Geraadpleegd op 11 juni 2009, http://www.architectenweb.nl/aweb/redactie/redactie_detail.asp?iNTypeID=29&iNID=8703
•
Netherlands institute for sound and vision, Hilversum (z.d.). Geraadpleegd op 16 juni 2009,
• •
Projectbureau IJburg (aug. 2003). Waterbuurt West. Steigereiland. Stedenbouwkundig plan Raaij, van M. (2008). De particuliere stad. Architectenwebmagazine, juli/augustus 2008, 3e jaargang nummer 19 Vakbeschrijving en toelichting BK 6100a, b, u, r (semesterboek) (2008), Delft: uitgave faculteit Bouwkunde Wat is particulier opdrachtgeverschap (z.d.). Geraadpleegd op 11 juni 2009,
• •
http://www.neutelings-riedijk.com/index.php?id=13,37,0,0,1,0
http://www.particulieropdrachtgeverschap.nl/handboek/3.html
•
IJburg, een nieuwe stadswijk (z.d.). Geraadpleegd op 7 november 2008, http://www.ijburg.nl/
literatuur • Bakker, D, Allard Jolles e.a. (z.d.). Architectuur in Nederland: jaarboek 06/07. Rotterdam: NAi Uitgevers • Breen, J. 2005. “Designerly Enquiry.” in: Ways to study and research urban, architectural and technical design, edited by Jong, T.M. de & D.J.M. van der Voordt, Delft: DUP • Brouwer, J. (2005) Designing an office, in: Ways to study and research urban, architectural and technical design, edited by Jong, T.M. de & D.J.M. van der Voordt, Delft: DUP • Heeling, J. 2005. “Designing a Village.” in: Ways to study and research urban, architectural and technical design, edited by Jong, T.M. de & D.J.M. van der Voordt, Delft: DUP • Heynen, H., Loeckx, A. (e.a.) (2001) Dat is architectuur. Rotterdam: 010 • Hutchinson and Karsnitz (1993). Design and problem solving in technology. Delmar Publishers diagram via http://www.tbo.slo.nl/24.html#note4. Geraadpleegd op 22 juni 2009 • Leupen, Bernard., 2005. Concept and type in: Ways to study and research urban, architectural and technical design, edited by Jong, T.M. de & D.J.M. van der Voordt, Delft: DUP • Leupen, B e.a. (2001, vierde druk). Ontwerp en analyse. Rotterdam: 010 • Leupen, B e.a. (2005, vijfde druk). Ontwerp en analyse. Rotterdam: 010 • Leupen, B. & Harald Mooij (2008). Het ontwerpen van woningen: een handboek. Rotterdam: NAi Uitgevers • Neufert, E. & P. (2000) Architects’ Data. Oxford: Blackwell Publishing • Porter, T. (2004). Archispeak: an illustrated guide to architectural terms. Routledge: Taylor and Francis • Tunstall, G. (2006). Managing the Building Design Process, Oxford: Elsevier • VSSD (2003). Bouwfysica 1. Delft: Delft University Press.
eindwerkstuk B.C.M. van Lakwijk bachelor 6, particulier woonhuis, 2008 - 2009
35