Onderzoek naar de financiering van Instellingen voor Internationaal Onderwijs en Onderzoek en de relevantie van hun activiteiten voor het nieuwe Ontwikkelingssamenwerkingbeleid.
Eindrapport Januari 2012
In opdracht van: Ministerie van Buitenlandse Zaken Directie Sociale Ontwikkeling Afdeling Onderwijs en Onderzoek
Uitgevoerd door SPAN Consultants, Rinda Bosker
1
INHOUDSOPGAVE
Afkortingen ....................................................................................................................................... 4 1
2
3
4
5
Inleiding..................................................................................................................................... 5 1.1
Doel van het onderzoek .............................................................................................................. 5
1.2
Vraagstelling................................................................................................................................ 6
1.3
Methodologie en uitvoering ....................................................................................................... 7
Faculty of Geo-Information Science and Earth Observation (ITC) ............................................... 11 2.1
Kerngegevens en strategische ontwikkeling ............................................................................. 11
2.2
Financieringsstructuur .............................................................................................................. 13
2.3
Relevantie voor het beleid Ontwikkelingssamenwerking......................................................... 16
International Institute of Social Studies (ISS) ............................................................................. 21 3.1
Kerngegevens en strategische ontwikkeling ............................................................................. 21
3.2
Financieringsstructuur .............................................................................................................. 22
3.3
Relevantie voor het beleid Ontwikkelingssamenwerking......................................................... 26
Unesco-IHE .............................................................................................................................. 31 4.1
Kerngegevens en strategische ontwikkeling ............................................................................. 31
4.2
Financieringsstructuur .............................................................................................................. 32
4.3
Relevantie voor het beleid Ontwikkelingssamenwerking......................................................... 35
Institute for Housing and Urban Development studies (IHS) ...................................................... 39 5.1
Kerngegevens en strategische ontwikkeling ............................................................................. 39
5.2
Financieringsstructuur .............................................................................................................. 40
5.3
Relevantie voor het beleid Ontwikkelingssamenwerking......................................................... 43
2
Inhoudsopgave 6
7
8
Maastricht School of Management (MsM) ................................................................................ 48 6.1
Kerngegevens en strategische ontwikkeling ............................................................................. 48
6.2
Financieringsstructuur .............................................................................................................. 49
6.3
Relevantie voor het beleid Ontwikkelingssamenwerking......................................................... 53
Afrika-StudieCentrum (ASC) ..................................................................................................... 57 7.1
Kerngegevens en strategische ontwikkeling ............................................................................. 57
7.2
Financieringsstructuur .............................................................................................................. 59
7.3
Relevantie voor het beleid Ontwikkelingssamenwerking......................................................... 62
Vergelijkende overzichten ........................................................................................................ 66 8.1
Financieringsstructuur .............................................................................................................. 66
8.2
Relevantie ................................................................................................................................. 68
8.3
Tabellen ..................................................................................................................................... 71
Bijlage 1 Gesprekken ....................................................................................................................... 73 Bijlage 2 Documenten...................................................................................................................... 74 Bijlage 3 Agenda gesprekken IOs en gevraagde gegevens ................................................................. 76 Bijlagen per instelling
3
AFKORTINGEN
ASC BZ CDP EL&I EUR I&M IO ISS JEP MFS MoU MSM NABC OCW SRGR TUD UT UU V&R VZ WB WUR
Afrika Studie Centrum Ministerie van Buitenlandse Zaken Consortium for Development Partners Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie Erasmus Universiteit Rotterdam EUR Ministerie van Infrastructuur en Milieu Internationaal Onderwijs Institute of Social Studies Joint Education Programme Medefinancieringsstelsel Memorandum of Understanding Maastricht School of Management Netherlands African Business Council Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Sexuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten Technologische Universiteit Delft Universiteit Twente Universiteit Utrecht Veiligheid en Rechtsorde Voedselzekerheid Wereldbank Wageningen Universiteit
4
1 INLEIDING
1.1 Doel van het onderzoek Het huidige kabinet heeft aan de Tweede Kamer een nieuw beleid voorgesteld voor de Nederlandse Ontwikkelingssamenwerking (OS), dat is neergelegd in de Basisbrief Ontwikkelingssamenwerking en verder uitgewerkt in de Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking van 18 maart 2011. De voornaamste keuzes die worden gemaakt in de Focusbrief betreffen de speerpunten van beleid en de landen waarmee Nederland een intensieve bilaterale ontwikkelingsrelatie nastreeft. Het ligt in de bedoeling van de regering om het beschikbare budget voor Ontwikkelingssamenwerking (de zogenoemde ODA gelden) terug te brengen van 0,8% van het BNP naar 0,7%. Dit brengt bezuinigingen met zich mee op die gebieden die minder relevant zijn voor het voorgestelde nieuwe OS beleid. Nederland kent vijf instellingen voor Internationaal Onderwijs (IO) en het Afrika Studie Centrum (ASC) die door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) worden bekostigd met als ODA gekwalificeerde gelden, die als zodanig zijn opgenomen onder het HGIS beleidsthema 5 (‘Toegenomen menselijke en sociale ontwikkeling’). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) heeft besloten om de financieringstructuur en de relevantie van de activiteiten van deze zes instellingen te onderzoeken. Voorafgaand aan het onderhavige onderzoek zijn er in de eerste helft van 2011 verscheidene informatierondes geweest waarbij zowel BZ als OCW betrokken waren. Hierbij is de IO instellingen en het ASC gevraagd schriftelijke informatie in te dienen met betrekking tot hun financieringsstructuur, de herkomst van hun studenten en de omvang, aard en inhoud van de instellingsactiviteiten. Het doel van het onderhavige onderzoek is om de reeds ontvangen informatie verder uit te diepen aan de hand van een specifieke door BZ geformuleerde vraagstelling zoals weergegeven in de volgende paragraaf, en de zo verkregen informatie op een gestructureerde manier aan BZ aan te bieden. Op grond van zoveel mogelijk uniforme en vergelijkbare informatie draagt het onderzoeksrapport bij aan een door BZ op te stellen beleidsadvies ten aanzien van de financieringsstructuur en relevantie van de betrokken zes instellingen. Het rapport bevat een inleidend hoofdstuk, waarin de vraagstelling uiteengezet wordt alsmede de gehanteerde methodologie en de uitvoering van het onderzoek. In de zes daaropvolgende hoofdstukken wordt de bijeengebrachte informatie per instelling weergegeven. Deze hoofdstukken beginnen met een kort overzicht van kerngegevens, een korte schets van de activiteiten van de instelling en eventuele strategische overwegingen ten aanzien van de verdere ontwikkeling van de instellingsactiviteiten, mede met het ook op het nieuwe OS beleid. De hoofdstukken beschrijven vervolgens de financieringsstructuur van de instelling, de gecombineerde effecten van relevant Nederlands overheidsbeleid op de financiële positie van de instelling en de relevantie van de instellingsactiviteiten voor de speerpunten van het nieuwe OS beleid en het OS werkveld in het algemeen. In het laatste hoofdstuk (hoofdstuk 8) worden de belangrijkste gegevens uit de zes voorgaande hoofdstukken bijeengebracht en met elkaar vergeleken. Het rapport is tot stand gekomen op basis van een grote hoeveelheid informatie die door de instellingen is aangeleverd. Waar nuttig, wordt in het rapport naar deze documentatie verwezen. Het rapport bevat dan ook, behalve enkele algemene bijlagen, een selectie van die documentatie die als bijlagen per instelling gerangschikt en bijgevoegd zijn.
5
Inleiding
1.2 Vraagstelling Het onderzoek is uitgevoerd conform de vraagstelling van BZ, die als volgt is verwoord: “Het onderzoek zal zich richten op beantwoording van de volgende vragen: a. In kaart brengen van de financieringsstructuur van de zes betrokken IO instellingen (ASC Afrika Studie Centrum, IHE UNESCO – Institute for Water Education, IHS Erasmus Universiteit Rotterdam – Institute for Housing and Urban Development Studies, ISS Erasmus Universiteit Rotterdam – Institute of Social Studies, ITC Universiteit Twente Faculty of Geo-Information Science and Earth Observation ITC, MSM Maastricht School of Management): i. Hoe groot is per instelling de eerste geldstroom in 2011, uit welke onderdelen bestaat deze (OCW non-ODA, OCW ODA, overige?), en wat zijn de verwachtingen voor 2012 en latere jaren? ii. Hoe groot is per instelling de tweede geldstroom in 2011, uit welke onderdelen bestaat deze (afkomstig van NWO, WOTRO, andere zelfstandige publieke organisaties?), en wat zijn de verwachtingen voor 2012 en latere jaren? iii. Hoe groot is per instelling de derde geldstroom in 2011, uit welke onderdelen bestaat deze (projectgebonden financiering van ministeries waaronder projectfinanciering vanuit themadirecties BZ inclusief NICHE en NFP, EU, private instellingen, andere?), en wat zijn de verwachtingen voor 2012 en latere jaren? iv. Hoe is de samenhang tussen de OCW-ODA bijdrage per instelling en de hoogte van de tuition fees die aan NFP studenten in rekening wordt gebracht? b. Gezien de onder a. bepaalde financieringsstructuur per instelling en de verwachtingen voor 2012 en latere jaren: wat zijn de voorzienbare gecombineerde effecten van bezuinigingen en intensiveringen in het Nederlandse overheidsbeleid (Focusbrief OS, OCW beleid, EL&I beleid bijv. Strategische Agenda voor Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap, en Topsectorenbeleid) op de financiële positie van elke instelling? c. In hoeverre zijn per instelling de activiteiten die worden gefinancierd met de OCW-ODA bijdrage relevant voor de vier speerpunten van het nieuwe OS beleid, dan wel voor het OS beleid als geheel? In hoeverre is per instelling het totaal aan activiteiten relevant voor de vier speerpunten van het nieuwe OS beleid, dan wel voor het OS beleid als geheel?” 1 In de rapportage zijn de vragen a. en b. samengenomen onder de noemer “Financieringsstructuur”, terwijl de beantwoording van vraag c. terugkomt onder de noemer “Relevantie voor de vier speerpunten en voor het beleid ontwikkelingssamenwerking als geheel”. Gezien het feit dat bij alle instellingen (behalve UNESCO-IHE) de 1e geldstroom volledig is gekwalificeerd als ODA en gezien het feit dat activiteiten in de 1e, 2e, en 3e geldstroom inhoudelijk nauw met elkaar samenhangen en soms ook deels uit meer dan één geldstroom worden gefinancierd, is in de rapportage wat betreft de relevantie geen onderscheid gemaakt tussen OCW-ODA activiteiten en ‘het totaal aan activiteiten’ (zie onder c. hierboven). In aanvulling op de vraagstelling in de Terms of Reference heeft BZ in een gesprek verzocht om een weergave van de informatie over een reeks van jaren vanaf 2007, zodat eventuele trendmatige ontwikkelingen gesignaleerd zouden kunnen worden. Hieraan is bij het onderzoek en in de rapportage gehoor gegeven.
1
Draft terms of reference voor een onderzoek naar de financiering van de IO-instellingen (versie 19 juli 2011), blz. 1,2.
6
Inleiding
1.3 Methodologie en uitvoering In deze paragraaf wordt eerst de gehanteerde methodologie beschreven, dat wil zeggen de aspecten die in de beschrijving van de financieringsstructuur en de relevantie zijn meegenomen. Daarna worden de stappen beschreven die genomen zijn bij de uitvoering van het onderzoek, alsmede enkele beperkingen in de informatieverzameling die in de praktijk van het onderzoek naar boven kwamen. Methodologie Financieringsstructuur Voor de beantwoording van de hoofdvragen a. en b. betreffende financieringsstructuur zijn de volgende gegevens bij de instellingen opgevraagd: • Inkomsten uit 1e, 2e, 3e geldstroom 2007- 2011. • Inkomsten uit college- en cursusgelden. • Ontvangen NFP en andere studiebeurzen over de jaren 2007-2011. • Allocatie van de verschillende geldstromen over de instellingsactiviteiten. • Financiële jaarverslagen 2007-2010. De gegevens zijn weergegeven in het rapport zoals ze zijn aangeleverd door de instellingen. De meeste instellingen hebben daarnaast hun financiële jaarverslagen verstrekt, ofwel een samenvatting van de belangrijkste financiële gegevens in het algemene jaarverslag. Voor sommige instellingen geldt dat na de opname in een Universiteit, geen volledige jaarverslagen van het instituut zelf meer worden afgegeven. Een lijst van geleverde financiële jaarverslagen is te vinden in bijlage 2, Documenten. Opgemerkt moet worden dat de meeste instellingen ervoor gekozen hebben om in het overzicht van de inkomsten uit de 2e en 3e geldstroom alleen de zogenoemde “werkelijke inkomsten” te vermelden, namelijk de remuneratie voor het werk van de stafleden op een extern gefinancierd project. De reden is dat de andere inkomsten worden besteed aan onkosten zoals vliegtickets, accommodatie etc., en een vertekend beeld zou ontstaan over het belang van de 1e geldstroom in het totaal van inkomsten. De validiteit van deze redenering en verstrekte bedragen kon in het kader van dit onderzoek niet in detail worden vastgesteld. Geadviseerd wordt om, indien dit nodig wordt geacht, een expert in financiële administratie te vragen om de gegevens te vergelijken met de financiële jaarverslagen van de instellingen. Voor het doel van dit rapport echter, worden de gegevens, samen met de rapportage over jaarlijkse realisaties uit de financiële jaarverslagen van de instellingen, voldoende geacht om de afhankelijkheid van de 1e geldstroom van de instellingen onderling te vergelijken. Voor de volledigheid is in hoofdstuk 8 deze vergelijking gemaakt op basis van zowel totale baten per jaar volgens financieel jaarverslag, als totale “werkelijke inkomsten” zoals de instellingen hebben aangeleverd. Relevantie Voor de beantwoording van de hoofdvraag betreffende de relevantie voor de vier speerpunten en het OS beleid als geheel is gekeken naar de volgende parameters: Speerpunten • Specialisaties binnen de MA/ MSc/ MBA opleidingen en aantal studenten per specialisatie. • Eindscripties van MA/ MSc/ MBA. • Onderzoeksclusters of -thema’s binnen de instelling. • Onderzoekspublicaties (inclusief promotieonderzoek). • Lopende onderzoeksprojecten 2007-2011. • Projecten 3e geldstroom.
7
Inleiding OS beleid algemeen Dit betreft het belang van de instelling voor de door Nederland in de loop der jaren opgebouwde kennis van en relatie met ontwikkelingslanden en de ontwikkelingsvraagstukken. • Er is gekeken naar dezelfde parameters als onder Speerpunten, maar dan met een focus op doorsnijdende thema’s van het nieuwe OS beleid, en de relevantie voor de ontwikkeling van het lokale bedrijfsleven. • Geografische herkomst studenten. • Netwerk / partnerschappen met wetenschappelijke instellingen en andere organisaties, in Nederland en ontwikkelingslanden. • Geografische herkomst alumni en alumni in topposities. • Invulling die gegeven wordt aan de adviesfunctie t.a.v. regeringsbeleid op het gebied van ontwikkelingsvraagstukken en OS beleid. Bij het ASC is ook gekeken naar het documentatiecentrum aangezien dit één van de twee hoofdactiviteiten van de instelling is en als zodanig is benoemd bij de oprichting van het instituut. Zowel de instellingen als de auteur van dit rapport hebben de ‘Focusbrief ontwikkelingssamenwerking’, verstuurd aan de Tweede kamer der Staten-Generaal op 18 maart 2011, als basis genomen voor het beoordelen van de relevantie. Hoewel er altijd een zekere mate van interpretatieverschil kan bestaan ten aanzien van de informatie in de Focusbrief, geeft de Focusbrief, in de beschrijving van de verschillende aspecten bij ieder speerpunt (geschetste problematiek, benoeming speerpunt en doelstellingen, werkwijze) voldoende aanknopingspunten voor de beoordeling van de relevantie ten opzichte van de speerpunten en doorsnijdende thema’s. De Focusbrief maakt eveneens duidelijk dat doorsnijdende thema’s voor het nieuwe OS beleid vooral van belang zullen zijn in zoverre ze gerelateerd zijn aan de speerpunten. De speerpunten en doorsnijdende thema’s zijn als volgt benoemd: Speerpunten • Veiligheid en Rechtsorde (V&R) • Water • Voedselzekerheid (VZ) • Sexuele en Reproductieve Gezondheid en Recht (SRGR) Doorsnijdende thema’s • Gender • Goed betuur • Milieu Gezien de verschuiving van sociale naar economische sectoren in het nieuwe beleid voor ontwikkelingssamenwerking (OS), is, wat betreft de relevantie van de instellingsactiviteiten, naast de vier speerpunten en de drie doorsnijdende thema’s ook gekeken naar de relevantie voor de ontwikkeling van het lokale bedrijfsleven. De Focusbrief ziet vooral een rol voor het Nederlandse bedrijfsleven (grotere betrokkenheid en meer investeringen) om de private sector in ontwikkelingslanden te steunen en wil daaraan bijdragen door middel van het bedrijfsleveninstrumentarium: “Investeren in duurzame groei stelt de ontwikkelingslanden in staat hun problemen zelf op te lossen en minder afhankelijk te worden van hulp. Daarvoor is een sterke private sector in ontwikkelingslanden nodig; het internationaal actieve bedrijfsleven (in Nederland – RB) kan behulpzaam zijn. Bij de uitwerking van de vier speerpunten bevordert het kabinet daarom een goed ondernemingsklimaat en investeert het in samenwerking met het (Nederlandse - RB) bedrijfsleven. Dit gebeurt ondermeer door schaalvergroting en uitbreiding van publiekprivate partnerschappen, handhaving en verbetering van het OS bedrijfsleveninstrumentarium en regelmatig strategisch overleg met het bedrijfsleven”. (p. 3,4) Bij de inschatting van de relevantie van de instellingen is: ‘Ontwikkeling van het lokale bedrijfsleven’ even zwaar gewogen als de doorsnijdende thema’s. 8
Inleiding
Uitvoering De uitvoering van het onderzoek vond plaats in oktober / begin november (bezoeken) en november / begin december (rapportage) 2011 en kende de volgende stappen: • Studie van reeds ontvangen materiaal van de zes instellingen en van relevante beleidsdocumenten van BZ, OCW en het Ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie (EL&I), alsmede enkele relevante onderzoeken.2 • Gesprekken met enkele thema-afdelingen binnen BZ met als doel hun relatie met de zes instellingen in kaart te brengen3. • Gesprekken met NUFFIC en WOTRO met als doel achtergrondinformatie te ontvangen over respectievelijk NFP en NICHE/NPT en de NWO/WOTRO onderzoekssubsidies. • Bezoek aan de instellingen en verzamelen van informatiemateriaal. De bezoeken werden steeds uitgevoerd door de auteur van dit rapport en een medewerker van de directie Sociale Ontwikkeling / dienst OO van BZ. • Analyse van het ontvangen materiaal en verwerking in een hoofdstuk per instelling; toezending aan de instellingen. • Verwerken van commentaar van iedere instelling op de feitelijke gegevens in het concept hoofdstuk per instelling4. • Afronding van het rapport inclusief vergelijkende samenvatting (hoofdstuk 8). Bij de rapportage over de instellingen is de volgende informatie gebruikt: • De verzamelde informatie in de periode voorafgaand aan het onderzoek, vooral de brieven van instellingen aan OCW. • Bezoeken aan ieder van de instellingen, waarbij iedere instelling is verzocht gesprekken te organiseren met de eindverantwoordelijke leidinggevende van het instituut, en de hoofden onderwijs, onderzoek, projecten en financiën. Sommige instellingen hebben daarnaast bijeenkomsten georganiseerd met onderzoekers om hun onderzoeksprojecten toe te lichten. • Voorafgaand aan de bezoeken werd een standaardlijst met gespreksonderwerpen en aan te leveren informatie toegestuurd (beide licht aangepast naar de aard van het instituut).5 • Overige informatiebronnen, zoals websites, zijn gebruikt in aanvulling op de door de instellingen verschafte informatie. Ondanks de gevraagde standaardisering van de informatie bleek al snel dat de diversiteit van de instellingen en hun administratiesystemen leidde tot een grote diversiteit in ontvangen informatie, zowel inhoudelijk als qua presentatie. De instellingen hebben daarom voor bepaalde onderwerpen (vooral daar waar cijfermatige nauwkeurigheid en vergelijkbaarheid van belang is) standaard formaten ontvangen, namelijk •
2 3
Financiële informatie: o Vergelijkend overzicht inkomsten uit 1e, 2e, 3e geldstroom in absolute bedragen en percentages over de jaren 2007-2011 o Vergelijkend overzicht inkomsten uit de OCW-ODA bekostiging en college- en cursusgelden. Overzicht van ontvangen studiebeurzen, waaronder het NFP, andere beurzen, dan wel zelfbetalende studenten. o Uitsplitsing van de inkomsten uit de 2e en 3e geldstroom naar subsidiegever.
Zie bijlage 2, Documenten Zie bijlage 1, Gesprekken
4
De instellingen hadden verzocht om feitelijke gegevens in het rapport te mogen controleren en indien nodig te corrigeren. Dergelijke voorgestelde correcties zijn overgenomen. Commentaar dat bestond uit het geven van een additionele visie of nadruk op bepaalde aspecten van de instelling is niet altijd overgenomen. 5 Zie bijlage 3, Agenda en gevraagde gegevens. Gezien het feit dat sommige instellingen Engelstalige gesprekspartners bij het bezoek betrokken is de lijst in het Engels gesteld.
9
Inleiding Overzicht van de allocatie van de verschillende geldstromen over de instellingsactiviteiten. Gezien de diversiteit van de situatie en de manier van administreren van de uitgaven was het voor de instellingen moeilijk om een juist beeld te geven bij deze vraag. Sommige instellingen hebben er dan ook voor gekozen om deze informatie op een andere manier te presenteren. Informatie ten aanzien van relevantie: o Een lijst met MA/ MSc/ MBA specialisaties, waarop de relevantie per specialisatie voor een speerpunt kon worden ingevuld en het aantal studenten dat de specialisatie heeft gevolgd tussen 2007 en 2011. De betreffende tabel met de inschatting van relevantie door de instelling zelf is geplaatst in het rapport en van commentaar voorzien door de auteur van het rapport op basis van de beschrijvingen van specialisaties in de studiegidsen van de instellingen. o Een lijst met titels van MA/ MSc / MBA eindscripties over de jaren 2007-2011, gerangschikt per speerpunt en doorsnijdend thema. In het rapport is de inschatting van de relevantie van de instelling weergegeven met commentaar van de auteur van het rapport op basis van de titels van de eindscripties. o
•
De rapportage was afhankelijk van de kwaliteit van de geleverde informatie, zowel inhoudelijk en qua presentatie / analyseerbaarheid. Dit gegeven verklaart waarom bij de ene instelling over bepaalde onderwerpen uitgebreider is gerapporteerd dan bij andere. Zo had IHS de nieuwe onderzoeksstrategie en onderzoeksthema’s nog niet volledig geformuleerd, maar is in tegenstelling tot sommige andere instellingen wel gedetailleerd ingegaan op de relevantie van 3e geldstroom projecten voor de speerpunten en doorsnijdende thema’s. De rapportage is grotendeels gebaseerd op de gegevens van de instellingen. Deze zijn geverifieerd aan de hand van studiegidsen, prospectussen en jaarverslagen. Voor een deel moest echter vertrouwd worden op de juiste weergave door de instellingen (bijvoorbeeld bij titels van publicaties). In het rapport is steeds duidelijk aangegeven welke meningen en oordelen op het conto komen van de instellingen dan wel door de auteur van het rapport zijn gegeven.
10
2 FACULTY OF GEO-INFORMATION SCIENCE AND EARTH OBSERVATION (ITC)
2.1 Kerngegevens en strategische ontwikkeling 2.1.1 Kerngegevens Oprichtingsjaar: 1950 (International Training Centre for Areal Survey) Doelstelling: Ontwikkelen en overdragen van kennis op het gebied van Geo informatie wetenschap en aardobservatie6 Meest actief in speerpunten: Water en voedselzekerheid7 Studenten gestart in 20108: MSc studenten regulier (18 mnd.): 131 Master studenten regulier (HBO Master, 12 mnd.): 15 Postgraduate/Undergraduate (9 mnd): 41 Short courses (Certificated courses ≤ 3 mnd): 140 Distance courses (Certificated courses ≤ 8 wkn): 196 Joint Education (MSc, Master, Postgraduate, Undergraduate): 109 Overig (GIMA MSc, UT Minor): 32 PhD: 21 Academische staf 2011 (per 1/10/11): 122 FTE Ondersteunend personeel 2011 (per 1/10/11): 61 FTE OCW-ODA bijdrage 2010: €24.362.000 Totaal inkomsten 2010: €30.358.0009 Percentage OCW-ODA bijdrage van totaal inkomsten 2010: 80,3% OCW-ODA bijdrage 2012: €21.308.00010 Collegeld MSc 2011: 18 mnd. €9.500 (berekend op basis -12 maanden: €6.330)
6
PPT presentatie ITC Enschede The Netherlands Dit element in de Kerngegevens van iedere IO berust op de analyse van de auteur van dit rapport (zie hoofdstuk 8.3) 8 Exclusief cursisten bekostigd met 3e geldstroom 9 e Zie tabel onder 2.3.1. Inkomsten zijn ‘ werkelijke’ inkomsten dus exclusief out of pocket kosten bij projecten 3 geldstroom etc. 10 Deze informatie is verkregen van BZ. 7
11
Hoofdstuk 2 – Faculty of Geo-Information Science and Earth Observation (ITC)
2.1.2 Recente ontwikkelingen en strategische overwegingen ITC houdt zich bezig met het ontwikkelen en overdragen van kennis van aardobservatie en geoinformatie management, door middel van onderwijs, onderzoek en projecten op dit gebied. Zo draagt ITC bij aan de capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden en opkomende economieën. Het onderwijs van ITC bestaat uit een MSc in Geo-Information Science and Earth Observation met 8 specialisaties, een Master degree in 1 specialisatie (Geo-informatics), undergraduate en post-graduate diploma cursussen (4-9 maanden) in 6 specialisaties, korte cursussen (1 week- 4 maanden), distance education cursussen (3-6 weken), refresher courses en andere korte trainingsprogramma’s.11 Daarnaast heeft ITC momenteel 15 Joint Education Courses (JEPs). ITC is een ‘associated institution’ van de United Nations University en heeft twee UNU scholen (Land Administration en Disaster Risk Management). ITC onderzoekt momenteel de mogelijkheden om een Nederlands MSc programma te starten. De huidige JEPs worden geëvalueerd en als vervolg op de JEPs zullen met partners in een aantal landen Joint Research Programma’s worden opgezet. Het voornemen is om nieuwe JEPs alleen op te zetten in de armste landen vooral in Afrika en Zuid-Azië12 en in de prioritering van nieuw te starten initiatieven de doellanden uit de Focusbrief te incorporeren. Het onderzoek bij ITC, is een geïntegreerd onderdeel in het onderwijsprogramma en vooral gericht op toepasbaarheid in ontwikkelingslanden. Het betreft veelal concrete vraagstukken van de ODA partners en wordt uitgevoerd binnen de staftijd van de academische staf, door PhD studenten en in extern gefinancierde onderzoeksprojecten. De integratie in de UT heeft de positie van ITC op het gebied van onderzoek versterkt. Het is nu in staat zelf promoties te verrichten en onderzoeksgelden aan te vragen bij NWO. ITC wil het nationale ‘Centre of Excellence’ worden op het terrein van aardobservatie en geoinformatie en hun toepassingsgebieden.13 ITC werkt samen met een aantal IO instellingen, Nederlandse universiteiten en instellingen (zoals het Kadaster, het Nationaal Laboratorium voor Ruimtevaart), Nederlandse ingenieursbureaus, Europese universiteiten en academische instellingen in ontwikkelingslanden, internationale organisaties (bijv. UN Habitat, Africa Waternet, IUCN) en met multinationals zoals Shell, ESRI, FUGRO, DHV14. Naar aanleiding van de wens van OCW om de IO instellingen onder te brengen bij een Nederlandse universiteit, is ITC per 1 januari 2010 de zesde faculteit geworden binnen de Universiteit Twente (UT).
11
Voor verdere informatie over het ITC onderwijsprogramma zie ITC bijlage 3, Data on education ITC bijlage 4, Strategic plan 2010-2014, blz. 8 13 Voor informatie over ITC onderzoek, zie ITC bijlage 5, Development relevance of research 14 Voor meer informatie betreffende samenwerkingsverbanden, zie paragraaf 2.3.4 12
12
Hoofdstuk 2 – Faculty of Geo-Information Science and Earth Observation (ITC)
2.2 Financieringsstructuur 2.2.1 Overzicht inkomsten uit de 1e, 2e en 3e geldstroom Vergelijkend overzicht geldstromen15
ITC bijlage 2 Inkomsten 2007-2011 x €1000 2e geldstroom
1e geldstroom
Jaar
OCW-ODA
3e geldstroom
Collegegeld (tuition)
OCW niet-ODA niet-ODA
2007 2008
22.861 23.551
0 0
2009
24.362
2010 2011
24.362 23.862
Projects
Prom .verg.
***
Overig
**
MsC
*
Diplom a
Phd
TOTAAL
staftijd
0 0
0 0
1.761 2.065
0 0
0 0
1.857 1.708
1.954 2.070
28.433 29.394
0
0
0
2.051
0
0
1.609
2.562
30.584
0 0
0 0
0 0
2.023 1.990
0 0
0 0
1.743 1.378
2.230 2.114
30.358 29.344
Relatieve bijdrage geldstromen aan totaal inkomsten 2007-2011 2e geldstroom
1e geldstroom Jaar ODA
OCW nietProm .verg. ODA
Collegegeld (tuition) MsC
Diplom a
Phd
3e geldstroom
Overig
TOTAAL
staftijd
2007
80,40%
0,00%
0,00% 0,00%
6,19%
0,00%
0,00%
6,53%
6,87%
100%
2008
80,12%
0,00%
0,00% 0,00%
7,03%
0,00%
0,00%
5,81%
7,04%
100%
2009
79,66%
0,00%
0,00% 0,00%
6,71%
0,00%
0,00%
5,26%
8,38%
100%
2010
80,25%
0,00%
0,00% 0,00%
6,66%
0,00%
0,00%
5,74%
7,35%
100%
2011
81,32%
0,00%
0,00% 0,00%
6,78%
0,00%
0,00%
4,70%
7,20%
100%
• *De collegegelden worden in de financiële administratie niet separaat naar studentgroep geadministreerd. Derhalve zijn de volledige collegegelden onder de kolom MSc opgenomen. • ** De staftijd is niet onderverdeeld naar 2e/3e geldstroom, daarom is alles onder 3e geldstroom opgenomen. Uit jaarrekeningen blijkt dat wel 2e geldstroom activiteiten hebben plaatsgevonden (denk aan NWO, KNAW). De jaarrekening betreft echter omzet, inclusief materiële lasten. • *** Het ITC is m.i.v. 01.01.2010 onderdeel van de Universiteit Twente en heeft derhalve vanaf dat moment recht op een promotievergoeding (€90.000) per promotie. Deze vergoeding wordt door het Min. OCW t-2 gefinancierd. Dit houdt in dat de vergoeding voor de promoties die in 2010 hebben plaats gevonden eerst in 2012 door de Universiteit Twente zullen worden ontvangen.
15
Voor een volledig overzicht van inkomsten zie ITC bijlage 2.
13
Hoofdstuk 2 – Faculty of Geo-Information Science and Earth Observation (ITC) Samenhang OCW-ODA bijdrage en college- en cursusgelden (tuition fees) Van de OCW-ODA wordt ca 45% van de inzet in tijd besteed aan onderwijs, ca 30% van de inzet in tijd aan onderzoek en ca 25%16 van de inzet in tijd aan capacity development. Zowel de onderzoek-, als de onderwijsactiviteiten dragen bij aan capacity development (bijvoorbeeld de Joint Education Programs (JEP). Dit is in de genoemde percentages niet separaat zichtbaar gemaakt . De samenhang tussen de OCW-ODA bijdrage en de college- en cursusgelden zoals die aan NFP, andere beurzenprogramma’s of zelfbetalende studenten in rekening worden gebracht is als volgt: Jaar
Tuition
OCW-ODA MSc
2007 2008 2009 2010 2011
22.861 23.551 24.362 24.362 23.862
Diplom a
1.761 2.065 2.051 2.023 1.990
Phd
0 0 0 0 0
Subtotaal
0 0 0 0 0
Totaal ODA en tuition
1.761 2.065 2.051 2.023 1.990
Tuition als % van totaal
24.622 25.616 26.413 26.385 25.852
7,2% 8,1% 7,8% 7,7% 7,7%
• De collegegelden worden in de financiële administratie van ITC niet separaat naar studentgroep geadministreerd. Derhalve heeft ITC de volledige collegegelden onder de kolom MSc opgenomen.
Overzicht beurzen17 Het NFP aandeel in de financiering van het onderwijs, ten opzichte van andere beurzen of zelfbetalende studenten is als volgt: Fellowships
2007-2008 NFP
2008-2009
Andere Zelfbetalend Totaal NFP
MSc Regulier (18 mnd) 52 81 Master Regulier (HBO Master,12 mnd) 16 18 Posgrad./Undergrad. (9 mnd) 34 19 Short-Courses (Cert. courses = <3 mnd ) 42 118 Distance Courses (Cert. courses max. 8 wkn) 0 137 Joint Education (MSc, Master, Postgrad., Undergrad. 23 145 Phd starting in 4 37 Totaal 171 555 0 % van totaal 23,57% 76,43% 0,00%
133 34 53 160 137 168 41 726
2009-2010
Andere Zelfbetalend Totaal NFP
57 110 11 7 34 31 25 121 0 90 24 156 3 29 154 544 0 22,09% 77,91% 0,00%
167 18 65 146 90 180 32 698
2010-2011
Andere Zelfbetalend Totaal NFP
101 73 12 6 29 15 42 115 0 153 23 85 4 33 211 480 0 30,49% 69,51% 0,00%
174 18 44 157 153 108 37 691
Andere Zelfbetalend Totaal
79 52 11 4 18 23 40 100 0 196 24 85 2 21 174 481 0 26,61% 73,39% 0,00%
131 15 41 140 196 109 23 655
• In de kolom “andere” zijn ook zelfbetalende studenten opgenomen. Het is niet duidelijk hoeveel zelfbetalende studenten ITC aantrekt. Dit kon door ITC niet gescheiden worden aangeleverd. • Wat betreft de PhD studenten gaat het om een inschatting, namelijk dat circa 10% van de PhD-ers door NFP zijn gefinancierd.
Onderzoeksprojecten 2e geldstroom 2e geldstroom projecten zijn ondergebracht in het overzicht 3e geldstroom (zie hieronder).
16 17
Uit: PPT presentatie Faculty ITC Enschede The Netherlands Exclusief cursisten uit 3e geldstroom activiteiten
14
Hoofdstuk 2 – Faculty of Geo-Information Science and Earth Observation (ITC) Projecten 3e geldstroom18 Lopende projecten 2e / 3e geldstroom 2007-2010 Subsidiegever
Aanneem som
2002-2010 Totaal BZ gerelateerd BZ Ambassades NFP NPT/NICHE % van totaal project inkomsten
2de Geldstroom Kadaster KNAW MNP (vh RIVM) NWO Waterschappen % van totaal project inkomsten
EU Bedrijfsleven Overig
% van totaal project inkom sten staftijd 2007-2010
Inkom sten - staftijd
2010
2009
2008
2007
2007-2010
19.595.694 1.433.987 1.487.473 1.379.108 1.584.229 5.884.797
1.510.584 812.842 2.397.956 2.612.720 7.334.102 37,4%
171.490 12.985 221.283 2.334 408.092 28,5%
241.279 53.676 182.147 37.675 514.776 34,6%
75.413 80.933 209.345 88.275 453.967 32,9%
151.449 454 67.397 691.073 11.366 921.739 4,7% 5.764.507 281.491 5.293.856 11.339.853
26.414 454
21.693
31.989
42.323
12.936
18.308
44.925 3,3% 154.682 72.482 653.052 880.216
3.738 64.369 4,1% 157.071 36.753 627.155 820.979
46.409 5.944 79.221 5,5% 291.015 39.475 616.183 946.673
21.693 1,5% 305.082 39.977 605.945 951.004
35.895 524.077 167.055 314.649 316.613 929.388 179.318 307.602 698.882 2.075.717 44,1% 35,3%
8,9% 5,3% 15,8% 5,2%
122.420 454 31.244 46.409 9.682 210.208 3,6% 907.851 188.687 2.502.335 3.598.873
2,1% 0,0% 0,5% 0,8% 0,2%
15,4% 3,2% 42,5%
Totaal %
100,0%
• De grotere subsidiegevers onder ‘overig’ zijn: ADB, Nordic Development Fund, Gates Foundation, China Meteorologisch Instituut (korte cursussen), voormalige ministeries VROM en V&W, UT, en substantiële projecten (in Nederland) voor EL&I 19 en voor ESA (European Space Agency). • Onder Aanneemsom is de totale contractwaarde begrepen van projecten die gestart zijn in de jaren 2002-2010, die nog lopende zijn in de jaren 2007-2010 (en dus nog bijdragen aan 3e geldstroom inkomsten in de jaren 2007-2010). De Aanneemsom bevat behalve fees voor staftijd (werkelijke inkomsten) ook onkostenvergoedingen en bedragen voor projectpartners. De aanneemsom geeft dus een indicatie van de omzet maar niet van de werkelijke inkomsten.
2.2.2 Gecombineerde effecten relevant Nederlands overheidsbeleid op de financiële positie van de instelling De recente bezuinigingen op de OCW-ODA bijdrage en NFP beurzen hebben gevolgen gehad voor het aantal studenten binnen de MSc opleiding. De bezuinigingen zijn opgevangen door vacatures niet te vervangen. De afgelopen twee jaar is 30 FTE afgevloeid en slechts 10 FTE daarvan is vervangen. ITC wil proberen om minder afhankelijk te worden van de bekostiging door OCW, en streeft ernaar om de (co-)financiering van MSc en PhD studenten vanuit de bekostiging tot een minimum te beperken. Dit kan door meer externe financiering te zoeken voor capacity building, onderwijs en onderzoeksactiviteiten. Er zal meer gebruik moeten worden gemaakt van NWO gelden en andere Nederlandse academische fondsen. Binnen de EU wil ITC meer gebruik maken van programma’s als Tempus en Erasmus Mundus en op onderzoeksgebied van de EU Kaderprogramma’s, ESA (European Space Agency) en ERC (European Research Council). ITC wil de banden met het bedrijfsleven aanhalen. Daarnaast wil ITC een GIS MSc programma opzetten voor Nederlandse studenten, met een ‘normale’ universitaire bekostiging20. ITC verwacht vanaf 2012 meer inkomsten te verwerven uit promotievergoedingen. Vanwege de doelgroep van ITC (ODA landen) die financieel niet sterk staat blijft OCW bekostiging belangrijk. ITC is bereid om haar doelen aan te passen aan de speerpunten van het nieuwe OS beleid. ITC is niet opgenomen in de topteams van het EL&I topsectoren beleid. 18
e
e
Voor een volledig overzicht van alle lopende projecten in 2007-2010 zie ITC bijlage 6, Projecten 2 / 3 geldstroom e e Een gedetailleerd overzicht van de projecten is te vinden in ITC bijlage 6, projecten 2 en 3 geldstroom 20 ITC bijlage 4, blz. 10 19
15
Hoofdstuk 2 – Faculty of Geo-Information Science and Earth Observation (ITC)
2.2.3 Overzicht uitgaven – allocatie geldstromen over instellingsactiviteiten Relatieve bijdrage geldstromen aan instellingsactiviteiten in het jaar 2010 Instellingsactiviteit *
1e geldstroom OCW- ODA
Collegegeld 2e/ 3e (tuition) geldstroom inkom sten uit staftijd
% gealloceerd aan reguliere onderwijstaak
48,1%
5,0%
% gealloceerd aan reguliere onderzoekstaak
25,7%
1,7%
% gealloceerd projecten
6,4%
Overig
5,5% 1,8% 5,7%
TOTAAL
58,6% 29,2% 12,2%
Totaal 80,20% 6,66% 5,74% 7,35% 100,00% • * Verdeling allocatie op basis van interne ITC allocatie in FTE wetenschappelijke staf en niet op basis van €/inkomsten. Er is geen rekening gehouden met studentenhuisvesting, huisvesting ITC, etc. • De verticale percentages over het jaar 2010 komen overeen met de tabel ‘relatieve bijdrage geldstromen aan totaal inkomsten 2007-2011’. De 1e geldstroom is 80,2% van de totale geldstroom in de kolom totaal.
2.3 Relevantie voor het beleid Ontwikkelingssamenwerking 2.3.1 Onderwijs Samenvatting relevantie onderwijsactiviteiten voor speerpunten en thema’s Het fundament van ITC ligt in Geo-informatiesystemen en aardobservatie door middel van remote sensing technieken, en het ontwerpen van analytische instrumenten (softwareprogramma’s en computermodellen) om deze informatie te verwerken, zodat het gebruikt kan worden voor beleidsontwikkeling en besluitvorming op verschillende gebieden, onder andere op gebieden die relevant zijn voor de speerpunten van het nieuwe OS beleid. De vraag is nu in hoeverre het onderwijs bij ITC expliciet de beleidsgebieden behandelt die volgens de Focusbrief relevant zijn voor de speerpunten. Volgens gegevens van ITC komen drie van de vier speerpunten van het OS beleid in meer of minder mate aan de orde in de acht onderwijsspecialisaties van ITC. Water, V&R, en VZ zijn de speerpunten waar ITC de meeste relevantie ziet. Verschillende soorten vraagstukken, die relevant zijn voor de drie speerpunten, kunnen met gegevens uit Geo-informatie beter worden beantwoord, bijvoorbeeld: is er verband tussen droogte en hongersnood; wat wordt de oogst voor bepaalde gewassen in specifieke regio’s; waar en wanneer vindt er een overstroming plaats; waar is het drinkwater van slechte kwaliteit? Per speerpunt kan de relevantie van het ITC onderwijs als volgt worden geformuleerd21: Water Geo-informatie en gegevens uit aardobservatie ten aanzien van stroomgebieden, grondwaterstanden, beschikbaarheid van watervoorraden, waterkwaliteit, lokale weersvoorspellingen etc. kunnen gemodelleerd worden en bijdragen aan, ondermeer, beter waterbeheer, duurzaam watergebruik en toegang tot drinkwater, voorkomen of beheersen van overstromingen, bijdrage aan waterbeheer door het modelleren en monitoren van stroomgebieden. V&R Geo-informatie en gegevens uit aardobservatie ten aanzien van ruimtelijke inrichting, landgebruik, kunnen gemodelleerd worden en bijdragen aan beter vastgelegde landrechten en een goed werkend kadaster als basis voor veiligheid en rechtsorde en aan het in kaart brengen van mogelijke conflictsituaties op het gebied van landgebruik, waterbeheer en grondstoffen exploitatie. Daarnaast kunnen maatschappelijke fenomenen met een vanuit de ruimte waarneembare ruimtelijke component gemonitord worden, bijvoorbeeld bij verkiezingen. VZ 21
Gebaseerd op ITC bijlage 1, ITC Wereldspeler, en ITC bijlage 7 (brief ITC aan OCW) die een vertaalslag proberen te maken van ITC’s activiteiten naar de relevantie voor OS speerpunten.
16
Hoofdstuk 2 – Faculty of Geo-Information Science and Earth Observation (ITC) Geo-informatie en gegevens uit aardobservatie ten aanzien van ondermeer de toestand van bodemvruchtbaarheid, landbouwgewassen, veestapels, watervoorraad, weersvoorspellingen en klimaatverandering kunnen gemodelleerd worden en bijdragen aan oogstvoorspellingen, voorspellen van regionale prijsontwikkeling van landbouwproducten, betere landbouwvoorlichting, analyse van de vervoer- en waardeketen van landbouwproducten, analyse van de gevolgen van klimaatverandering voor de landbouw. Alle typen onderwijs binnen ITC (MSc, PhD, korte cursussen etc.) zijn inhoudelijk ingericht volgens acht specialisaties. Hieronder volgt een overzicht van MSc specialisaties en hun relevantie voor de speerpunten, doorsnijdende thema’s en ontwikkeling lokaal bedrijfsleven. De relevantie van de specialisaties voor de speerpunten in deze tabel is aangegeven door ITC. De studentenaantallen beslaan alleen de opleiding in Nederland (dus niet de joint courses). Van de acht domeinen ontbreekt Disaster Management (een joint course met Gadjah Mada universiteit Indonesië). Wel wordt genoemd het programma GIMA, dat wordt gegeven in samenwerking met Universiteit Utrecht (UU), Technologische Universiteit Delft (TUD), Wageningen Universiteit (WUR); en het programma GEM (Erasmus Mundus) dat door de EU wordt gesponsord en waarin ITC samenwerkt met vier universiteiten, namelijk in IJsland, Zweden, UK en Polen.
MSc Specialisatie Courses at ITC
Primaire Subtotaal relevantie dsn. Subtotaal Totaal Primaire studenten 20072007- relevantie thema en doorsnijdend 2011 per 2011 speerpunt ontw. lokaal thema speerpunt bedr.leven
Specialisatie MET relevantie voor 1 van de speerpunten of doorsnijdend thema 92
Water
205
Milieu
458
MSc Water Resources (WREM)
113
Water
21,7%
Milieu
48,6%
MSc Geoinformatics (GFM)
150
V&R
485
GB
485
MSc Governance (GSIM)
26
V&R
51,4%
GB
51,4%
MSc Land Administration (LA)
81 V&R (VZ)
MSc Applied Earth Sciences (AES)
MSc Urban Planning (UPM) MSc Geographical Information Management and Applications (GIMA). MSc Natural Resources (NRM) MSc Geo-information Science and Earth Observation for Environmental Modelling and Management (GEM) Specialisatie ZONDER directe relevantie voor 1 van de speerpunten of doorsnijdend thema NVT TOTAAL % Studenten speerpunt / dsn thema op totaal
GB
121
V&R
GB
107
V&R
GB
131
VZ
253
Milieu
122
VZ
26,8%
Milieu
943
943 100 procent
943 100 procent
Op basis van informatie uit de ITC studiegids 2012-2013, volgt hieronder een nadere specificatie met betrekking tot de mate van relevantie voor alle aspecten van de speerpunten, zoals beschreven in de Focusbrief. Water De specialisatie Earth Sciences, die door ITC gekwalificeerd wordt als relevant voor Water, omvat courses als Earth Resources Exploration, bijvoorbeeld het in kaart brengen van delfstoffen en Environmental and Engineering Geology ondermeer gericht op geologische risico’s zoals landverschuivingen en aardbevingen, waar grondwaterbewegingen een rol bij kunnen spelen. Deze specialisatie is niet specifiek gericht op het thema Water zoals bedoeld in de Focusbrief. De specialisatie Geo-information Science and Earth Observation for Water Resources and Environmental Management behandelt een groot deel van de aspecten die volgens de Focusbrief horen bij het speerpunt Water, ondermeer water voor landbouwgebruik, toegang tot veilig drinkwater (waterkwaliteit), waterbeheer (overstromingen etc.). 17
Hoofdstuk 2 – Faculty of Geo-Information Science and Earth Observation (ITC) V&R De specialisaties Governance en Land Administration zijn gerelateerd aan het thema V&R in de zin dat goede landadministratie conflicten kan voorkomen of oplossen en bijdraagt aan een legitieme en capabele overheid op dat gebied, beide aspecten van het speerpunt V&R zoals beschreven in de Focusbrief. De specialisatie Urban Planning is een breed onderwerp en heeft raakvlakken met Water (‘urban services’- drinkwater en sanitatie), en ook met landgebruik / landrechten (VZ). Geoinformatics en GIMA zijn brede specialisaties gericht op geo-informatie technologieën en de mogelijke toepassing op verschillende gebieden, zonder daarbij te focussen op de beleidsgebieden van één van de speerpunten. VZ De specialisatie Geo-information Sciences and Earth Observation for Natural Resources Management kijkt naar de relatie tussen de groeiende vraag naar voedsel en andere natuurlijke hulpbronnen en problemen als ontbossing, veranderend landgebruik, overbegrazing en vervuiling van grond en water. Analyse van geo-informatie kan helpen bij beleidsvorming voor een duurzamer gebruik van natuurlijke hulpbronnen en ondermeer voedselzekerheid. Het GEM programma heeft een soortgelijke doelstelling. MA eindscripties naar speerpunt en doorsnijdend thema In 2010 werden door MSc studenten 228 research papers (eindscripties) afgeleverd. Volgens opgave van ITC past 23% daarvan in het speerpunt V&R, 21% in het speerpunt Water, 14% in het speerpunt VZ en 3% in het speerpunt SRGR/ gender – totaal 61%. Binnen de doorsnijdende thema’s werd alleen milieu genoemd met 24%. De overige eindscripties behandelden het onderwerp Geo-informatie. De titels zijn te vinden in ITC bijlage 8, MSc research papers per speerpunt. Wat betreft het speerpunt V&R is er een relatie in de onderwerpen van de eindscripties met landrechten en kadastrale administratie die soms wordt gerelateerd aan conflict. Daarnaast geeft de lijst een groot aantal eindscripties die vooral betrekking hebben op geo-informatie in relatie tot natuurrampen en tot ruimtelijke ordening, zoals infrastructuur van wegen, scholen etc. Dit behoort niet tot het speerpunt V&R zoals gedefinieerd in de Focusbrief. Binnen het speerpunt Water behandelen de scripties een groot deel van de aspecten zoals beschreven in de Focusbrief: waterkwaliteit, beschikbaarheid van water (bijv. voor landbouw – grondwater, regenval, waterverdamping), duurzaam watergebruik, water en sanitatie. Wat betreft het speerpunt VZ behandelen de eindscripties modellen voor het meten van gronderosie, begrazing, gevolgen van variatie in gewassen op gronderosie, voorspellen van landbouwdroogte, water harvesting, effecten van waterverdamping op gewassen, en andere thema’s die relevant zijn voor beleid op het gebied van landbouw. In het speerpunt SRGR behandelden de research papers geen onderwerp dat direct verband hield met één van de aspecten beschreven in de Focusbrief. Studenten naar land van herkomst Van de 2240 studenten over de vier jaar van 2007/2008 – 2010/2011 kwam 90% uit een ODA land en 31,6% (766) uit een prioriteitsland volgens het nieuwe OS beleid (15+3 landen vertegenwoordigd). Een uitschieter in de laatste groep waren Indonesië (257 -10,6%), Ethiopië (158 -6,5%) en Ghana (80- 3,3%)
2.3.2 Onderzoek Overzicht onderzoeksthema’s Tot en met het jaar 2010 was het onderzoek bij ITC georganiseerd in de volgende 15 thema’s: • Biodiversity in fragmenting landscapes (BIOFRAG). • Carbon cycle and climate change (C-CYCLE). • Stochastic methods for image mining and data quality (DAQUAL). • Disaster management (DMAN). • Earth systems science (ESS). • Food security and environmental sustainability (FSES). • Governance and Integrated Spatial Assessment (GISA). • Land administration for informed governance (LA). 18
Hoofdstuk 2 – Faculty of Geo-Information Science and Earth Observation (ITC) • Informed multilevel governance of urban regions (MUG). • Managing water scarcity (MWS). • Spatial data infrastructure technology (SDIT). • Spatio-temporal data integration and visualization (STDIV). • Sustainable urban-regional dynamics (SURD). • Utilisation of Sensor Developments for Efficient Topographic mapping (TOPMAP). • Water cycle and climate (WCC). Sinds januari 2011 zijn deze thema’s teruggebracht tot een aantal van zes22 om de kwaliteit te verbeteren. Samenvatting publicaties naar speerpunt en doorsnijdend thema In de jaren 2007-2010 heeft ITC 1790 publicaties geproduceerd. Het gaat om de volgende soorten publicaties: ISI journal publications, Other refereed journals, Monographs/edited books, Chapters in books, PhD thesis, Conference proceedings, Scientific en Professional Publications. Van de 1790 was volgens opgave van ITC 55,3% relevant voor een speerpunt: 25,8% voor V&R, 17,4% voor Water en 12,1% voor VZ. De lijsten zelf zijn niet gecategoriseerd naar speerpunt of doorsnijdend thema, dus daaruit valt de relevantie niet op te maken. Samenvatting onderzoeksprojecten 2007-2011 per speerpunt en doorsnijdend thema Tussen 2007 en 2011 liepen er 59 promotieonderzoeken. Deze worden door ITC geclassificeerd onder de volgende speerpunten: Water: 27%, V&R: 19%, VZ: 27%. Daarnaast is er een algemene categorie ‘gezondheid’ met 3% - totaal 78%. De promotieonderzoeken op het gebied van Water betreffen onder andere het ontwikkelen van op remote sensing gebaseerde modellen voor onderzoek naar grondwaterniveau, waterschaarste, overstromingsrisico analyse en tropische kustwateren. Onder de promotieonderzoeken genoemd bij V&R zijn, net als bij de MSc research papers, de meesten niet relevant voor dit speerpunt zoals het wordt beschreven in de Focusbrief. De meeste promotieonderzoeken genoemd onder dit thema gaan over het modelleren van informatie t.a.v. aardverschuiving en aardbevingen; één onderzoek gaat over veiligheid op de weg, en een klein aantal over landrechten en landadministratie. Onder het speerpunt VZ is er een aantal met directe relevantie voor dit onderwerp, zoals het gebruik van aardobservatie voor het in kaart brengen van gebieden en gewassen om productiviteit te meten, ontwikkelen van een model voor het analyseren van theeproductie en kwaliteit, en het modelleren van evapotranspiratie om landbouwwaterproductiviteit te meten23.
2.3.3 Projecten (3e geldstroom) ITC onderscheidt drie typen projecten: consultancy, projectonderwijs en project onderzoek. Daarnaast een categorie overig, onder andere congressen en symposia. In de periode 2007-2011 heeft ITC 307 projecten uitgevoerd, waarvan volgens opgave van ITC 58% relevant was voor één van de vier speerpunten. V&R 24%, Water 22%, en VZ 11%.
2.3.4 Partnerschappen en alumni Partnerschappen In Nederland werkt ITC samen met de universiteiten Utrecht, Delft en Wageningen in het programma GIMA (zie onder 2.3.1). Bovendien vonden bij deze universiteiten tot 2010 de promoties plaats. In het buitenland heeft ITC partnerschappen voor onderwijs (joint degrees) met academische instellingen in Bolivia, China, Ghana, India, Indonesië, Iran, Kenia, Tanzania en Vietnam en met vier Europese instellingen voor het programma GEM (zie onder 2.3.1). Op het gebied van onderzoek werkt 22 23
ITC bijlage 5, blz. 7 Voor een lijst van promotie-onderzoken zie ITC bijlage
19
Hoofdstuk 2 – Faculty of Geo-Information Science and Earth Observation (ITC) ITC samen met academische instellingen in onder meer Iran (Islamic Azad University), China (8 instellingen, onder andere Institute of Water Resources and Hydropower Research; Northeast Forestry University en Chinese Academy of Sciences, Bureau of Science and Technology for Resources and Environment), Kenia (University of Nairobi; Maseno University/Kenya Wildlife Service), Ethiopië (Mekelle University en Addis Ababa University), Ghana en Indonesië24. ITC werkt nauw samen met het Nederlands en internationale bedrijfsleven, zoals het Geo-Business Park in de Noordoostpolder. Het Nederlandse Kadaster in Apeldoorn heeft het ITC uitgezocht als business partner voor export van kennis over kadastrale systemen. ITC is een van de oprichters van het convenant Informatieketen Ruimtevaart, Geomatica en Water&Klimaat, een publiekprivate samenwerking binnen Nederland. Internationaal wordt er op projectbasis samengewerkt met multinationals zoals Shell, ESRI, FUGRO, ARGOSS, DHV, etc. Alumni ITC heeft meer dan 20.000 alumni. Dit aantal omvat voormalige studenten uit alle onderwijsprogramma’s (MSc, PhD of kort programma). ITC onderhoudt contact door middel van de alumni database, ITC News Magazine, ITC Alumni update (een elektronische nieuwsbrief), LinkedIn, alumni bijeenkomsten, alumni Who’s Who en een alumni website www.itc.nl/alumni. Er worden refresher courses op locatie georganiseerd met steun van NFP. De helft komt uit Azië en 31% uit Afrika. ITC heeft een lijst met zo’n 55 alumni in topposities, waaronder de meesten directeur of oud-directeur, directeur generaal, een enkele secretaris generaal, minister en ambassadeur, (zie ITC bijlage 10).
2.3.5 Overige parameters van relevantie voor OS beleid als geheel Adviesfunctie BZ en andere ministeries; internationale organisaties (pro deo) Wat betreft betrokkenheid bij beleidsvorming binnen de Nederlandse overheid is ITC vooral actief in commissies en adviesraden gerelateerd aan EL&I (een van haar grotere opdrachtgevers), bijvoorbeeld Convenant Informatieketen Water en Klimaat, Netherlands Water Partnership / Partners voor Water, Group on Earth Observations (via Netherlands Space Office). Daarnaast is ITC vertegenwoordigd in de Nederlandse Commissie voor Geodesi (OCW) en Ruimte voor Geo-Informatie adviesraad (toenmalig VROM).
24
http://www.itc.nl/Pub/partners/Research-partnerships
20
3 INTERNATIONAL INSTITUTE OF SOCIAL STUDIES (ISS)
3.1 Kerngegevens en strategische ontwikkeling 3.1.1 Kerngegevens Oprichtingsjaar: 1952 Doelstelling: Opleiden van studenten uit ontwikkelingslanden in ontwikkelingsstudies en daarmee bijdragen aan de ontwikkeling van betrokken landen, waarbij het onderwijs is ingebed in onderzoek naar ontwikkelingsvraagstukken.25 Meest actief in speerpunten: Veiligheid en Rechtsorde26 Studenten gestart in 201027: MA studenten: 187 Deelnemers certificate en korte cursussen: 38 Deelnemers joint degree: 265 PhD studenten: 5 Academische staf 2011:53,85 FTE Ondersteunend personeel 2011: 69,78 FTE OCW-ODA bijdrage 2010: €10.678.000 Totaal inkomsten 2010: €15.468.00028 Percentage OCW-ODA bijdrage van totaal inkomsten 2010: 69,0% OCW-ODA bijdrage 2012: €9.215.00029 Collegeld MA 2011: 15,5 mnd. – €12.500 (berekening basis -12 maanden: €9.680)
3.1.2 Recente ontwikkelingen en strategische overwegingen ISS biedt een MA-programma en een PhD programma in ontwikkelingsstudies, die beide geworteld zijn in onderzoek naar ontwikkelingsvraagstukken. ISS voert interdisciplinair onderzoek uit op een breed scala van onderwerpen die van belang zijn voor het begrijpen van de processen en de dynamiek van de internationale ontwikkelingssamenwerking. De invalshoek van ISS op de ontwikkelingsproblematiek binnen de speerpunten en doorsnijdende thema’s is sociaaleconomisch en politiek-bestuurlijk, met een multi-actor, multi-level en multisectorale benadering. ISS beschikt als enige IO instelling over het ius promovendi, dat ISS in 1992 heeft verkregen30. Het onderwijs van ISS bestaat uit een MA in Development Studies met 15 specialisaties, 4 postgraduate diploma cursussen (3 maanden) en een groot aantal korte cursussen (modules), refresher courses en andere korte trainingsprogramma’s.31
25
Brief ISS/0000523 aan MinOCW dd 30 mei 2011 ‘Korting kennisinstellingen en informatieaanvraag ODA uitgaven’ Dit element in de Kerngegevens van iedere IO berust op de analyse van de auteur van dit rapport (zie hoofdstuk 8.3) 27 Exclusief cursisten bekostigd uit de 3e geldstroom 28 Zie tabel onder 3.3.1. Wat betreft inkomsten uit projecten zijn alleen inkomsten uit staftijd meegerekend. 29 Deze informatie is verkregen van BZ. 30 Wet van 8 oktober 1992, art. 16.8 31 Voor uitgebreide informatie over het ISS onderwijsprogramma zie ISS bijlage 1, Teaching 2010-2011 26
21
Hoofdstuk 3 –International Institute of Social Studies (ISS) ISS is op dit moment bezig met de herziening van de strategie. Voor het studiejaar 2012-2013 is de organisatie van het onderwijs veranderd. Naast efficiencywinst zal de nieuwe opzet de flexibiliteit verhogen, waardoor nieuwe thema’s sneller in het onderwijsaanbod terecht kunnen komen. In plaats van 15 specialisaties zijn er nu vijf majors, te weten: Agrarian and Environmental studies; Economics of Development; Governance, Policy and Political Economy; Human Rights, Gender and Conflict Studies: Social Justice Perspectives; Social Policy for Development. Het onderzoek zal worden gegroepeerd in een aantal onderzoeksprogramma's gericht op het maximaliseren van zowel academische uitmuntendheid als beleidsrelevantie voor ontwikkelingssamenwerking. ISS wil haar (advies-) relaties32 met BZ bestendigen en ziet deze als basis voor het spelen van een actieve rol bij de kennisplatforms in wording. De onderzoeksprogramma's zullen ook een toenemend aantal PhD onderzoekers aantrekken uit de Global South. ISS projecten (vooral capaciteitsontwikkeling) zijn een integraal onderdeel van de beide activiteiten, onderwijs en onderzoek.33 ISS werkt samen met een aantal Nederlandse organisaties, zoals Nederlandse ministeries (EL&I, Justitie, BZ), Nederlandse ambassades, de AIV (Adviesraad Internationale Vraagstukken), HIVOS (delen van kennis) Plan (Girls' Rights Watch), Den Haag Forum voor Gerechtelijke Expertise, alsook met internationale organisaties zoals de Wereldbank, de IAO (Internationale Arbeids Organisatie) en de Europese Unie.34 Naar aanleiding van de wens van OCW om de IO instellingen onder te brengen bij een Nederlandse universiteit, is ISS in juli 2009 onderdeel geworden van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR).
3.2 Financieringsstructuur 3.2.1 Overzicht inkomsten uit de 1e, 2e en 3e geldstroom Vergelijkend overzicht geldstromen Inkomsten 2007-2011 x €1000 Jaar
1e geldstroom
2e geldstroom
OCW niet-ODA
OCW-ODA
10.026 10.327 10.678 10.678 10.472
3e geldstroom
Overig
Projects
Prom .verg.
2007 2008 2009 2010 2011
Collegegeld (tuition)
0 0 0 0 884
MA
0 0 0 0 0
Diplom a
1.719 2.077 1.748 2.225 2.251
298 199 234 106 155
Phd
124 159 154 155 159
TOTAAL
staftijd
1.112 922 1.206 1.608 1.200
505 469 577 696 180
13.784 14.153 14.597 15.468 15.301
Relatieve bijdrage geldstromen aan totaal inkomsten 2007-2011 Jaar
1e geldstroom ODA
2007 2008 2009 2010 2011
72,74% 72,97% 73,15% 69,03% 68,44%
2e geldstroom
Prom .verg.
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 5,78%
Collegegeld (tuition) MA
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
12,47% 14,68% 11,98% 14,38% 14,71%
Diplom a
2,16% 1,41% 1,60% 0,69% 1,01%
Phd
0,90% 1,12% 1,06% 1,00% 1,04%
3e geldstroom
Overig
TOTAAL
staftijd
8,07% 6,51% 8,26% 10,40% 7,84%
3,66% 3,31% 3,95% 4,50% 1,18%
100% 100% 100% 100% 100%
32
Zie ook paragraaf 3.3.5 Voor uitgebreide informatie over ISS onderzoek, zie ISS bijlage2, Research 2010-2011 34 Voor meer informatie betreffende samenwerkingsverbanden, zie paragraaf 3.3.4 33
22
Hoofdstuk 3 –International Institute of Social Studies (ISS) • Prom.verg. = promotievergoeding / PhD premium • Promotievergoedingen: verwachting 2012 en verder: 5 tot 6 promoties per jaar vergoed (ongeveer € 480K, rond €90.000 per promotie) • 2e geldstroom: inkomsten niet genoemd want NWO dekt alleen materiële kosten en kosten voor externe doctoraal of postdoctoraal onderzoekers (salaris of levensonderhoud). Overzicht projecten 2e geldstroom, zie onder 'Onderzoeksprojecten 2e geldstroom’, hieronder. • Collegegeld: bedrag exclusief het deel stipendium, dat geheel wordt uitgekeerd aan studenten t.b.v. levensonderhoud • Collegeld- diploma: inclusief korte cursussen (certificaat) voor zover niet vallend onder 3e geldstroom • 3e geldstroom: alleen de werkelijke inkomsten vermeld (i.e. staftijd). Overige inkomsten uit een project worden uitgegeven aan kosten (bijv. conferenties, vliegtickets, accommodatie etc.) 35 • Huur (aan studenten) en catering zijn niet opgenomen bij inkomsten overig want deze zijn niet kostendekkend
Samenhang OCW-ODA bijdrage en college- en cursusgelden (tuition fees) Van de OCW-ODA bijdrage wordt 75% besteed aan onderwijs en 25% aan onderzoek. Onder onderwijs valt ook de supervisie van promovendi (gemiddeld van 4,5 tot 5 jaar per promovendus). 36 De samenhang tussen de OCW-ODA bijdrage en de college- en cursusgelden zoals die aan NFP, andere beurzenprogramma’s of zelfbetalende studenten in rekening worden gebracht is als volgt: Jaar
OCW-ODA
Tuition MA
10.026 10.327 10.678 10.678 10.472
2007 2008 2009 2010 2011
Diplom a
1.719 2.077 1.748 2.225 2.251
298 199 234 106 155
Totaal
Phd
tuition als % van totaal
Subtotaal
124 159 154 155 159
2.141 2.435 2.136 2.486 2.565
12.167 12.762 12.814 13.164 13.037
17,6 19,1 16,7 18,9 19,7
Overzicht beurzen Het NFP aandeel in de financiering van het onderwijs, ten opzichte van andere beurzen of zelfbetalende studenten is als volgt: Fellow ships
2007-2008 NFP
77 79 13 24 1 7 Cert Courses 4 2 Phd starting in Totaal 95 112 % van totaal 38,3% 45,2%
MA
Short-Courses
2008-2009
Andere Zelfbetalend Totaal NFP
35 4 1 1 41 16,5%
191 41 9 7 248
Andere Zelfbetalend Totaal NFP
73 72 15 20 7 2 3 3 98 97 38,7% 38,3%
2009-2010 Andere Zelfbetalend Totaal NFP
52 197 93 70 6 41 9 12 0 9 2 0 6 1 3 58 253 105 85 22,9% 43,8% 35,4%
2010-2011 Andere Zelfbetalend Totaal
36 199 79 58 12 33 7 14 0 2 1 8 2 6 1 4 50 240 88 84 20,8% 38,1% 36,4%
50 187 9 30 9 5 59 231 25,5%
Voor 2011 -2012 is de verhouding voor de MA: 31,4% NFP, 42% andere beurs en 26,6% zelfbetalend, dus een dalende lijn van het aandeel NFP beurzen.
35
Voor een compleet overzicht van inkomsten zie ISS bijlage 3, Sources of income e Tot de integratie met de Erasmus Universiteit Rotterdam in 2009 was er geen 1 geldstroom financiering voor het PHD programma . Om die reden bracht ISS collegegeld in rekening om een deel van de kosten te dekken. Sinds 2009 ontvangt ISS een promotievergoeding premie voor iedere succesvolle promovendus. Collegegelden zijn derhalve geschrapt voor promovendi. 36
23
Hoofdstuk 3 –International Institute of Social Studies (ISS) Onderzoeksprojecten 2e geldstroom Tot de integratie met de EUR had ISS geen recht op 2e geldstroom financiering (m.u.v. het WOTRO programma en een aantal individuele beurzen). De belangrijkste WOTRO projecten staan in de tabel. 2007-2011 Subsidiegever NWO/Wotro NWO/Wotro NWO/Wotro
Project Jaar (start) Nationalisation of Extractive industries 2010 Global Health Policy and Health Systems 2010 NWO Wotro India 2010
Land Aanneemsom Bolivia and Ecuador 620.000 Ethiopia 679.000 India 515.242
€ TOTAAL 2E GELDSTROOM 1.814.242 • De aanneemsom dekt niet de vaste personeelslasten. NWO projecten worden daarom niet gezien als bijdrage aan de inkomsten van de instelling.
Projecten 3e geldstroom37 Lopende projecten 3e geldstroom 2007-2010 Subsidiegever
2002-2010
% van totaal project inkomsten staftijd 2007-2010
Inkomsten - staftijd
Aanneemsom 2010
2009
2008
2007 2007-2010
29.818.553 1.608.000 1.206.000
922.000 1.112.000
4.848.000
222.006 149.968 114.105 236.201 722.280 44,9%
18.244 121.605 4.628 192.109 336.586 27,9%
9.320 67.550 38.802 194.249 309.920 33,6%
57.807 167.209 22.992 189.210 437.217 39,3%
307.377 506.331 180.527 811.769 1.806.004 37,3%
6,3% 10,4% 3,7% 16,7%
% van totaal project inkomsten
2.018.523 3.756.037 736.111 12.460.157 18.970.828 63,6%
MFS EU Bedrijfsleven Overig - subsidiegever gespecificeerd
1.517.699 4.485.299 0 4.844.727
161.960 112.824 0 214.885
189.935 63.292 0 243.438
157.533 36.137 0 373.103
164.238 29.137 0 422.111
673.665 241.390 0 1.253.537
13,9% 5,0% 0,0%
396.051
372.750
45.307
59.297
873.405
Totaal BZ gerelateerd BZ Ambassades NFP NPT/NICHE
Diversen overig - subsidiegever en aanneemsom niet gespecificeerd
25,9% 18,0% 100,0%
Totaal %
• Onder BZ gerelateerde projecten vallen: DGIS, IOB, DPRN, EVD, Matra • Onder aanneemsom is de totale contractwaarde begrepen van projecten die gestart zijn in de jaren 2002-2010, die nog lopende zijn in de jaren 2007-2010 (en dus nog bijdragen aan 3e geldstroom inkomsten in de jaren 2007-2010). De aanneemsom bevat behalve fees voor staftijd (werkelijke inkomsten) ook onkostenvergoedingen en bedragen voor projectpartners. De aanneemsom geeft dus een indicatie van de omzet maar niet van de werkelijke inkomsten. • MFS – hieronder zijn verschillende MFS organisaties begrepen, zoals Hivos, Plan etc. • Onder overig vallen voornamelijk: onderwijs in opdracht van derden (FHR LIM A PO Suriname; National Economics University Hanoi, en andere); onderzoek voor SIDA, WB en andere.
3.2.2 Gecombineerde effecten relevant Nederlands overheidsbeleid op de financiële positie van de instelling De recente bezuinigingen op de OCW-ODA bijdrage en NFP beurzen heeft tot gevolg dat ISS een bezuiniging van 10% op de uitgaven moest toepassen, waaronder een vacaturestop. 12 FTE academische en 13.5 FTE ondersteunende staf die van 2011 tot en met 2014 op natuurlijke wijze afvloeien worden niet vervangen. ISS heeft intern een reorganisatie aangekondigd. Deze reorganisatie beoogt verdere reducties. De beschikbaarheid van financiering (beurzen) is de belangrijkste rem op de groei in aantallen studenten. ISS zoekt naar manieren om het aantal beurzen van andere sponsoren te verhogen. In de loop der jaren is de afhankelijkheid van Nederlandse beurzen verminderd. Inmiddels financiert slechts een derde van de studenten hun studie op deze manier. 37
e
Voor een volledig overzicht van alle lopende projecten in 2007-2010 zie ISS bijlage 4, Projecten 3 geldstroom
24
Hoofdstuk 3 –International Institute of Social Studies (ISS)
Verwacht resultaat voor 2011 is een positief resultaat van € 600,000 als gevolg van de vacaturestop en het uitstellen van geplande uitgaven waardoor reserves kunnen worden opgebouwd om de reorganisatiekosten gedeeltelijk te kunnen dekken. Voor 2012 wordt een negatief resultaat van € 304,000 verwacht als gevolg van de 10% bezuiniging op de 1e geldstroom, minder studenten (en dus collegegelden) en een lager aantal promovendi in 2010. ISS heeft een integrale visie op de ontwikkelingsproblematiek. Om relevant en actueel te blijven vindt zij het noodzakelijk om inzicht te houden in de volle breedte van ontwikkelingsvraagstukken en hun samenhang. ISS kiest er daarom voor om geen thema’s te schrappen maar het onderwijsprogramma vanaf 2012 te herschikken in 5 majors in plaats van 15 specialisaties. Onderzoeksprogramma’s zijn niet kostendekkend en worden deels uit de OCW-ODA gelden gefinancierd. Wat betreft 2e en 3e geldstroom is de verwachting dat WOTRO, gezien de bezuinigingen daar, weinig meer zal opleveren, maar sinds 2009 kan ISS ook dingen naar NWO subsidie. Daarnaast biedt het nieuwe OS beleid mogelijkheden om op grond van de expertise van ISS op verschillende speerpunten projectfinanciering van BZ binnen te halen. ISS wil zich nog meer richten op andere donoren zoals de EU (die echter vaak 25% eigen bijdrage vraagt van de instelling). ISS schat de ontwikkeling in inkomsten uit de 3e geldstroom in als ‘neutraal’. ISS verwacht niet rechtstreeks te profiteren van het Topsectorenbeleid van EL&I maar zal aansluiting met het beleid vinden via haar bijdragen aan de OS kennisplatforms en aan het OS kennisbeleid.
3.2.3 Overzicht uitgaven – allocatie geldstromen over instellingsactiviteiten Relatieve bijdrage geldstromen aan instellingsactiviteiten in het jaar 2010 Instellingsactiviteit
1e geldstroom
Collegegeld (tuition)
74% 24% 2% 0% 100%
Overig
TOTAAL
inkom sten uit staftijd
OCW- ODA
% (van de geldstroom) gealloceerd aan reguliere onderwijstaak % gealloceerd aan reguliere onderzoekstaak % gealloceerd aan projecten % overig gealloceerd Totaal allocatie
3e geldstroom
100% 0% 0%
0% 0% 100%
0% 0% 0% 100% 100%
67% 17% 12% 4% 100%
100% 100% • Een beperkt deel van de 1e geldstroom (OCW-ODA) wordt besteed aan projecten in de vorm van een eigen bijdrage. Dit is een vereiste van sommige sponsoren (bijv. EU). Het betekent dat het ISS zelf een deel van de staftijd voor eigen rekening neemt. Dit is ongeveer 10% van de totale inkomsten uit staftijd. • De 1e geldstroom (OCW-ODA) is verder verdeeld over de reguliere onderwijstaak en reguliere onderzoekstaak in de verhouding 75%-25%. Collegegeld wordt volledig gealloceerd aan de reguliere onderwijstaak. Deze verdeling wijkt af van de 60% onderwijs en 40% onderzoek zoals is in de ISS brief aan OCW is gemeld. Het verschil heeft betrekking op de supervisietijd van PhD promovendi en de kosten hiervan worden door deze verdeling gematcht met de inkomsten (PhD collegegelden). • De infrastructuur (gebouw, bibliotheek, studentenhuisvesting en support) is toegerekend aan de reguliere onderwijs- en onderzoekstaak en derhalve niet apart opgenomen. • De overige inkomsten (excl. inkomsten voor studentenhuisvesting) worden aangewend voor de subsidie van de studentenhuisvesting. Daarom is dit opgenomen onder de categorie overig gealloceerd. • In de laatste kolom is aangegeven welk deel van de totale inkomsten wordt besteed aan de reguliere onderwijstaak, de reguliere onderzoekstaak en de projecten. Daarbij is gebruik gemaakt van de verdeling van de inkomsten in 2010 over de verschillende categorieën (zoals opgenomen in de eerder verstrekte opgave van de inkomsten). • In 2011 en 2012 worden enkele verschuivingen verwacht. Als eerste neemt in 2011 en 2012 de 1e geldstroom (OCW-ODA) af als gevolg van de korting op de basisbekostiging. Ten tweede ontvangt het ISS met ingang van 2011 een premie voor het aantal promovendi, dat per jaar sterk wisselt. Dit wordt opgenomen onder 1e geldstroom (OCW-niet ODA). Dit zal ertoe leiden dat het aandeel van de 1e geldstroom (OCW-ODA) in de totale inkomsten afneemt.
25
Hoofdstuk 3 –International Institute of Social Studies (ISS)
3.3 Relevantie voor de vier speerpunten en voor het beleid Ontwikkelingssamenwerking als geheel 3.3.1 Onderwijs Samenvatting relevantie onderwijsactiviteiten voor speerpunten en thema’s De vier speerpunten van het beleid en de doorsnijdende thema’s komen in meer of minder mate aan de orde in 9 van de 15 huidige specialisaties. V&R, VZ en SRGR zijn de speerpunten waar ISS de meeste relevantie ziet. Wat betreft de drie doorsnijdende thema’s en ‘ontwikkeling lokale bedrijfsleven’ ligt volgens ISS haar zwaartepunt bij milieu, gender en goed bestuur38. ISS definieert haar toegevoegde waarde t.a.v. de vier speerpunten als volgt: V&R ISS beschouwt zich als uniek in het hanteren van een multidisciplinaire benadering en analyse van veiligheid en rechtsorde en mensenrechten. Dit betekent dat deze thema’s niet slechts vanuit een puur juridisch perspectief bekeken worden, maar dat de aandacht vooral uitgaat naar de manier waarop veiligheid, rechtsorde en mensenrechten concreet vorm krijgen in verschillende contexten. Economische, politieke, culturele, religieuze, gender en andere aspecten en omstandigheden zijn daarbij van belang. De ISS benadering identificeert structurele en andere oorzaken van problemen binnen de drie genoemde terreinen. Tevens onderzoekt zij welke sociale veranderingen en structuren nodig zijn om tot een daadwerkelijke realisering van veiligheid, een degelijke rechtsorde of mensenrechten te komen, en/of wat de realisering van deze zaken in de weg staat. VZ en water ISS bekijkt kwesties rond voedselzekerheid en water vanuit een sociale invalshoek. Dat betekent dat gekeken wordt naar de sociale, economische en politieke contexten die ten grondslag liggen aan problemen, en naar de rol van verschillende stakeholders in het ontstaan en reproduceren van problemen, en in het mogelijk oplossen ervan. Echte oplossingen voor voedsel- en watergerelateerde problemen, vereisen ook altijd veranderingen van maatschappelijke processen. ISS onderzoekt deze processen, en maakt die kennis beschikbaar voor beleidsmakers en andere stakeholders in ontwikkelingslanden39 SRGR SRGR wordt binnen ISS bezien in een breder ontwikkelingskader en niet alleen vanuit de problematiek van toegang tot medische voorzieningen. ISS heeft een interdisciplinaire benadering met aandacht voor ondermeer: bevorderen en bescherming van SRGR, met een focus op versterking van de positie van vrouwen, promotie van veilig moederschap, beleidsvraagstukken t.a.v. SRGR, structureel geweld tegen vrouwen, etc. Onderwijs en onderzoek op het gebied van SRGR baseert zich op de principes van de mensenrechten benadering van ontwikkeling waarbij met name aandacht gegeven wordt aan de politieke economie van sociaal rechtvaardigheidsbeleid40. Hieronder volgt een overzicht van MA specialisaties en hun relevantie voor de vier speerpunten, doorsnijdende thema’s en ontwikkeling lokaal bedrijfsleven, zoals aangegeven door ISS. Daarnaast zijn er degree cursussen, korte cursussen en training en refresher cursussen die relevant kunnen zijn voor een speerpunt, zoals (ter illustratie):
38
Zie door ISS aangeleverde ISS bijlage 11 Meer specifieke informatie over de relevantie voor VZ en water staat in bijlage ISS 5 40 Meer specifieke informatie over de relevantie voor SRGR staat in ISS bijlage 6 39
26
Hoofdstuk 3 –International Institute of Social Studies (ISS) V&R • •
Een double degree in ‘International Security and Development Policy’ (in samenwerking met de Maxwell School of Syracuse University and the Hertie School of Governance in Berlin). Een Refresher course (2007) ‘Governance, Conflict Management and Peacebuilding in the Great Lakes Region (Africa)’.
VZ en Water • Een Refresher course (2009) ‘Why does famine persist? Poverty reduction and food security strategies in east Africa’. • Tailor-made training courses voor midden- en hoogkader van het Bangladesh Water Development Board (BWDB), ‘Social Science Methods in Planning of Flood, Drainage and Irrigation’. SRGR • Een Certificate Course: ‘Understanding and Managing Sexual and Reproductive Health and Rights (UMSRHR)’. Zeven twee en drie-weekse cursussen tussen 2002 en 2010 voor beleidsmakers en praktijkmensen (inclusief specialisten van de Nederlandse ambassade in Bangladesh en Tanzania) • Een Refresher Course (2011) ‘Gender and Generation in Sexual & Reproductive Health & Rights: the new agenda of Population and Development Research and Policymaking’ in Zuidoost- Azië / de Filipijnen Overzicht MA specialisaties en aantal studenten per speerpunt en doorsnijdend thema MA specialisatie
Subtotaal Primaire Subtotaal % studenten Totaal Primaire studenten relevantie per doorsnijdend studenten relevantie 2007doorsnijdend thema en specialisati 2007- 2011 speerpunt 2011 per thema en bedrijfsleven e van totaal speerpunt bedrijfselven
Specialisatie MET relevantie voor 1 van de speerpunten of doorsnijdende thema's Conflict, Reconstruction & Human Security
44
4,7%
V&R
344
Gender
Human Rights, Development & Social Justice
71
7,6% V&R (SRGR)
36,7%
Gender
Governance and Democracy
81
8,6%
V&R
GB
International Political Economy and Development
52
5,5%
V&R
Bedrijfsleven
Public Policy and Management
96
10,2%
V&R
GB
Agriculture and Rural Development
50
5,3% VZ (Water)
Environment and Sustainable Development
48
5,1%
Population, Poverty and Social Development
40
4,3%
SRGR
Women, Gender, Development
76
8,1%
SRGR
Children and Youth Studies
70
7,5%
SRGR
Poverty Studies and Policy Analysis
44
4,7%
GB
Work, Employment and Globalisation (voorheen HRE)
33
3,5%
Bedrijfsleven
62
6,6%
Bedrijfsleven
123
13,1%
Bedrijfsleven
Local Development Strategies (voorheen LRD) Economics of Development Subtotaal studenten
VZ
98
Milieu
10,5%
Milieu
186
Gender
19,9%
Gender
301
221 270
98
Gender
628
890
67,0%
95,0%
Specialisatie ZONDER directe relevantie voor 1 van de speerpunten of doorsnijdend thema Development Research
32
Politics of alternative development (cancelled)
15
1,6%
937
100,0%
Totaal studenten % Studenten speerpunt / dsn thema op totaal
3,4%
• Cursief gedrukte specialisaties zijn door ISS zelf aangemerkt als relevant voor een speerpunt of doorsnijdend thema.
27
Hoofdstuk 3 –International Institute of Social Studies (ISS) Wanneer gekeken wordt naar de relevantie van de specialisatie voor het speerpunt in al zijn aspecten, zoals opgemaakt kan worden uit de Focusbrief (geschetste problematiek, benoeming speerpunt en doelstellingen, werkwijze) is het beeld als volgt.41 De eerste drie genoemde specialisaties en ‘Public policy en management’ hebben een relevantie ten aanzien van alle aspecten van het speerpunt V&R, zoals oorzaken van conflict, conflictpreventie, transformatie van samenlevingen na een conflict, legitieme overheden en snelle levering van sociale voorzieningen en werkgelegenheid door versterking van overheidsbeleid en management. De specialisatie ‘International Political Economy and Development’ heeft minder raakvlakken met het speerpunt. De specialisatie Agriculture and Rural Development behandelt alle aspecten van het speerpunt voedselzekerheid, terwijl de specialisatie Environment and Sustainable Development zich meer richt op duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen. De specialisaties Population, Poverty and Social Development en Women, Gender, Development hebben raakvlakken met enkele aspecten van het speerpunt SRGR, vooral beleid t.a.v toegang tot goede (reproductieve) gezondheidszorg, beleid t.a.v. reproductieve gezondheid en recht. De specialisatie Children and Youth Studies richt zich onder andere op het aspect (voorlichting over) sexualiteit bij jongeren. MA eindscripties naar speerpunt en doorsnijdend thema In 2009-2010 waren er 199 MA studenten, die in de laatste fase van hun studie een research paper (eindscriptie) schreven. ISS geeft aan dat 15 papers een onderwerp behandelen dat valt binnen het thema V&R; 8 binnen het thema VZ; 3 binnen het thema Water en 8 binnen het thema SRGR (totaal 34, 17,1% van het totaal studenten). Voor de doorsnijdende thema’s is de verdeling als volgt: Milieu 11, Gender 11, Goed bestuur 8, Ontwikkeling lokale bedrijfsleven 6 (totaal 36, 18,1%). Alle scripties zijn slechts eenmaal benoemd hoewel ze soms onder meerdere thema’s vallen. Dat wil zeggen dat het onderwerp van in totaal 70 (35%) eindscripties gelieerd is aan een speerpunt of doorsnijdend thema. De titels zijn te vinden in ISS bijlage 1, blz.4. Studenten naar land van herkomst Van de 937 MA studenten over de vijf jaar van 2007/2008 – 2011/2012 kwam 83,5% uit een ODA land en 44,7% (419) uit een prioriteitsland volgens het nieuwe OS beleid (15 landen vertegenwoordigd). Een uitschieter in de laatste groep is Indonesië met 25,1% van de studenten in deze groep.
3.3.2 Onderzoek Overzicht onderzoeksthema’s Onderzoek bij ISS wordt uitgevoerd door stafleden, door PhD studenten en binnen projecten. Er is ook een visiting fellows programma. Momenteel zijn 54 promovendi bezig met hun proefschrift; in de 20 jaar dat ISS het ius promovendi heeft, hebben inmiddels 110 onderzoekers hun proefschrift succesvol verdedigd. Het onderzoek bij ISS is georganiseerd in vier stafgroepen, die zich bezig houden met vier hoofdthema’s van onderzoek. Binnen ieder hoofdthema zijn drie tot zeven onderzoekslijnen te herkennen. De inhoud daarvan is uitgebreid beschreven in ISS bijlage 2, blz. 5-16. Hieronder een weergave van de hoofdthema’s en enkele voor de speerpunten meest relevante onderzoekslijnen: •
41
The Economics of Sustainable Development (3 onderzoekslijnen) o Conflict and co-operation: ‘Research in this area targets the micro economic analysis of conflict especially in the presence of abundant natural resources’ (V&R). Gebaseerd op de beschrijving van ISS in ISS bijlage 1, blz. 3 en op de beschrijving in de ISS prospectus 2011-2012.
28
Hoofdstuk 3 –International Institute of Social Studies (ISS) •
•
•
States, Societies and World Development (5 onderzoekslijnen) o Local governance and development: ‘The local level of governance and decentralisation gained importance in the light of discussions about the capacity of central governments and the perceived need to enhance service-delivery capacities (V&R). Human resources and local development (HRLD)’ (7 onderzoekslijnen) o Gender, restructuring, and new technologies: ‘HRLD has a specific gender focus. The rationale derives from the gender bias in structural adjustment programs and the implications of marketoriented reforms for women's livelihoods, and access to and control over resources (VZ/Water). Rural Development, Environment, and Population Studies (3 onderzoekslijnen) o Land and Agrarian Change covering themes on “Land, Social Justice, Poverty and development” (VZ/Water) o Social Policy and Population Dynamics. ‘The research in this area has developed from primary attention to issues of population studies, social and economic security and reproductive health, into a more consolidated area of “social policy and population dynamics”. (SRGR wellicht)
Samenvatting publicaties naar speerpunt en doorsnijdend thema De lijst van wetenschappelijke publicaties door ISS staf en PhD studenten in academic journals bevat een selectie van 83 publicaties en PhD onderzoeken, die in de periode 2007-2011 verschenen zijn, respectievelijk voorbereid worden. Het totaal aantal publicaties over de periode 2007-2010 is 1200. In de lijst zijn speerpunten en doorsnijdende thema’s deels geclusterd weergegeven maar kunnen aan de hand van de titel ontward worden. Hieronder volgen de aantallen per thema en een inschatting van de relevantie voor verschillende aspecten van de speerpunten. V&R 13; de titels zijn vooral gerelateerd aan ‘human security’; VZ 15; een aantal titels verwijst naar duurzame productie of ontwikkeling. Water 16; titels verwijzen naar toegang tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen, duurzaam watergebruik; en SRGR 10, titels verwijzen niet direct naar aspecten van dit speerpunt in het nieuwe OS beleid. (Totaal 54). Voor de doorsnijdende thema’s is de verdeling als volgt: Milieu niet apart genoemd, Gender 6, Goed bestuur 7, Ontwikkeling lokale bedrijfsleven 16 (totaal 29). De titels zijn te vinden in ISS bijlage 2, blz.16-21. Samenvatting onderzoeksprojecten 2007-2011 per speerpunt en doorsnijdend thema ISS identificeerde een totaal van 12 onderzoeksprojecten die gerelateerd zijn aan een speerpunt of thema. Zes daarvan zijn gerelateerd aan Water of VZ; 3 aan V&R; en 3 aan SRGR, waaronder een wereldwijd onderzoek naar ‘Cross-Regional Feminist Dialogues on Gender and Conflict’. Van de onderzoeken vinden er drie in Afrika plaats (Ethiopië, Zuid-Afrika en Oost Afrika) (ISS bijlage 2, blz. 25).
3.3.3 Projecten (3e geldstroom) In het beleid van ISS worden projecten alleen uitgevoerd als ze bijdragen aan onderwijs, onderzoek of het onderhouden van een netwerk met partners in het Zuiden. Projecten vallen daarom logischerwijs globaal binnen dezelfde thema’s en speerpunten als onderwijs en onderzoeksactiviteiten. Projecten worden niet uitgevoerd ten behoeve van consultancy. ISS onderscheidt vier typen projecten: teaching, capacity building, advisory en research (voor research, zie onder 3.3.2). ISS heeft 13 projecten in de periode 2007-2011 geselecteerd die relevant zijn voor de speerpunten en thema’s. Het gaat om capacity building, advisory work en teaching. Vijf ervan zijn met name trainingen en evaluaties van VZ en Water projecten; bij twee gaat het om training en capacity building t.a.v. V&R, waaronder een groot project in Mozambique: ‘Capacity Building on Good Governance and Public Administration in Mozambique’(politie-rechtbank-gevangenis); en zes projecten die te maken hebben met SRGR of (merendeels) gender.
29
Hoofdstuk 3 –International Institute of Social Studies (ISS)
3.3.4 Partnerschappen en alumni Partnerschappen In Nederland heeft ISS een formele relatie met Unesco-IHE (MoU), ondermeer ten aanzien van het verstrekken van PhD degrees aan studenten van Unesco IHE.42 Met IHS biedt ISS jaarlijks een 3-weeks postgraduate diploma programma ‘Sustainable Local Economic Development’. Daarnaast heeft ISS formele samenwerkingsverbanden met Universiteit Leiden, Leiden University College en rond de tien Nederlandse NGOs, overwegend MFS gefinancierd (met name voor betaald onderzoek). In het buitenland heeft ISS formele partnerschappen voor onderwijs en onderzoek met 15 academische instellingen, met name in Azië (8 -Vietnam, China, India, Korea), Zuid-Amerika (6 - Brazilië, Costa Rica, Ecuador) en 1 in Afrika (Sudan). Bovendien biedt ISS zeven Joint Teaching Programs, waarvan een Erasmus Mundus programma met Europese instituten, een Transatlantic Master in International Security and Development Policy met Europese en een Amerikaans instituut, Master programma’s aangeboden in Suriname en Vietnam, een distance learning Post Graduate Diploma programma in Tanzania en een double degree programma in Japan en Indonesië. Hiernaast heeft ISS langdurige relaties, die via extern gefinancierde projecten zijn ontstaan. De formalisering van de belangrijkste relaties is volgens ISS een speerpunt van het huidige strategisch plan. Dit betreft ondermeer de samenwerking met wetenschappelijk onderwijsinstellingen in Ethiopië, Mozambique, Namibië, Oeganda en Tanzania43. Van de 40 visiting fellows 2009-2011 kwamen er 5 uit Afrika en de overigen uit Azië (een groot deel uit China en India, 3 uit Bangladesh, en 1 uit Indonesië). Op een overeenkomst met de Ford Foundation na, onderhoudt ISS geen partnerschappen met de private sector. Een lijst van partnerschappen is te vinden in ISS Bijlage 8. Alumni ISS heeft 11.000 alumni. Dit aantal omvat voormalige studenten uit alle onderwijsprogramma’s (MA, PhD of kort programma). ISS onderhoudt contact door middel van de alumni database, een elektronische nieuwsbrief, LinkedIn en Facebook en regionale alumni-meetings. Twee tot vier maal per jaar worden refresher courses op locatie georganiseerd met steun van NFP. 41% komt uit Azië en 31% uit Afrika. ISS heeft een lijst met zo’n 25 alumni in topposities, waaronder ministers en ambassadeurs, topadviseurs en bestuursleden van wetenschappelijke instellingen (zie ISS bijlage 9).
3.3.5 Overige parameters van relevantie voor OS beleid als geheel Adviesfunctie BZ en andere ministeries; internationale organisaties (pro deo) ISS is via haar stafleden actief in advies aan met name BZ, ook wel EL&I en I&M. Rond de 35 stafleden zijn betrokken (geweest ) bij beleidsadvies, hadden zitting in commissies of droegen bij aan door BZ georganiseerde lezingen en trainingen. Ook bij buitenlandse instellingen, universiteiten en NGOs worden adviesfuncties vervuld. Een lijst van adviesfuncties is opgenomen in ISS bijlage 10. Niet alle activiteiten zijn gedateerd en een aantal activiteiten werd betaald.
42
Er zijn vergelijkbare afspraken met MSM en IHS met betrekking tot promovendi. De formalisering van deze afspraken wordt binnenkort afgerond. 43 Zie bijlage 12, Samenwerkingsactiviteiten in enkele extern gefinancierde projecten
30
4 UNESCO-IHE
4.1 Kerngegevens en strategische ontwikkeling 4.1.1 Kerngegevens Oprichtingsjaar: 1957 Doelstelling: Versterken van de capaciteit in ontwikkelingslanden op het gebied van Water, gebaseerd op Nederlandse kennis. Meest actief in speerpunten: Water44 Studenten gestart in 201045: MSc studenten: 187 Deelnemers certificate en korte cursussen: 307 Deelnemers joint degrees in het buitenland: 38 PhD studenten: 44 Academische staf 2010: 80,4 FTE Ondersteunend personeel 20101: 71,6 FTE OCW-ODA bijdrage 2010: €7.376.000 Totaal inkomsten 2010: €18.637.00046 Percentage OCW-ODA bijdrage van totaal inkomsten 2010: 39,6% OCW-ODA bijdrage 2012: €6.633.00047 Collegeld MSc 2011: 18 mnd. €17.000 (basis -12 maanden: €11.330)
4.1.2 Recente ontwikkelingen en strategische overwegingen Begonnen in 1957 als een postdoctorale cursus voor professionals uit ontwikkelingslanden, werd het UNESCO-IHE Institute for Water Education in juni 2003 een formeel onderdeel van UNESCO. Sinds 2009 is het gelieerd aan de Technische Universiteit Delft. De volgende documenten beschrijven het mandaat en de bestuurlijke inrichting van het instituut: de Statuten van UNESCO-IHE, goedgekeurd door de General Conference of UNESCO in 2001, the Seat and Operational Agreements overeengekomen tussen UNESCO en de Nederlandse overheid, en de Cooperation Agreement ondertekend door UNESCO en de Stichting IHE Delft. UNESCO-IHE concentreert zich, blijkens haar brief aan OCW, op onderwijs, onderzoek en capacity building programma’s in Water Security, Environmental Integrity, Urbanisation, Water Management en Governance, Information and Communication systems en op vraagstukken gerelateerd aan Conflict Management en Climate Adaptation48.
44
Dit element in de Kerngegevens van iedere IO berust op de analyse van de auteur van dit rapport (zie hoofdstuk 8.3) e Exclusief cursisten gefinancierd dmv 3 geldstroom 46 Zie tabel onder 4.3.1. Wat betreft inkomsten uit projecten zijn alleen inkomsten uit staftijd meegerekend. 47 Nederland heeft een contract met UNESCO Parijs over de minimale hoogte van de subsidie aan UNESCO-IHE. UNESCO-IHE ziet dit bedrag dan ook als een aanname, waarover eerst nog met UNESCO Parijs onderhandeld moet worden. 48 Brief UNESCO-IHE aan OCW dd 6 juni 2011 met kenmerk R/161/JDS/Vera 45
31
Hoofdstuk 4 – UNESCO IHE
UNESCO-IHE biedt vier MSc programma’s, met een totaal van 23 specialisaties voor professionals die hun kennis en ervaring willen vergroten op het gebied van mondiale watervraagstukken. Binnen de 23 specialisaties worden er vier ook als Joint Programme aangeboden, acht als Joint Double Degree en zijn er drie Joint Erasmus Mundus programma’s. Daarnaast biedt UNESCO-IHE een PhD programma, korte (1-3 weekse) cursussen, grotendeels in Nederland, online cursussen, tailormade en refresher cursussen. Het onderzoeksprogramma van UNESCO-IHE is interdisciplinair en toegepast en richt zich op de prioriteiten in de mondiale onderzoeksagenda met betrekking tot Water en Ontwikkeling. UNESCO-IHE heeft in 2009 een reorganisatieproces ingezet en op basis daarvan een strategisch document ‘Strategic Directions, UNESCO-IHE in 2020’ ontwikkeld. De belangrijkste strategische doelstelling is om UNESCO-IHE te ontwikkelen tot een Global Campus for Water Education and Research, op basis van een direct partnerschap met een beperkt aantal universiteiten en onderzoeksinstituten in de wereld, met UNESCO-IHE als leidend instituut. Om dit te bereiken heeft UNESCO-IHE een volwaardige academische status nodig, inclusief het ius promovendi. Verder wil UNESCO-IHE het onderwijs flexibeler maken en tegelijk betaalbaar houden voor studenten door meer joint degree programma’s aan te bieden, gebaseerd op een flexibel en modulair degree programma. Daarvoor is het nodig dat de huidige beurzenstructuur verandert in een cofinancieringssysteem voor onderwijs en training49 UNESCO-IHE werkt samen met de ministeries BZ, EL&I en I&M. Binnen de Nederlandse watersector wordt samengewerkt met de belangrijkste onderzoeksinstituten (Deltares, Wetsus, TNO, Alterra, KWR) en Nederlandse onderzoeksorganisaties zoals NCK en NCR. In het buitenland werkt UNESCO-IHE samen met verschillende universiteiten en onderzoeksinstituten. UNESCO-IHE is lid van de Nederlandse SENSE onderzoeksschool sinds 2010. 50
4.2 Financieringsstructuur 4.2.1 Overzicht inkomsten uit de 1e, 2e en 3e geldstroom Vergelijkend overzicht geldstromen Inkomsten 2007-2011 x €1000 Jaar
3e geldstroom
Collegegeld (tuition)
OCW niet-ODA
OCW-ODA
niet-ODA
2007 2008 2009 2010 2011
2e geldstroom
1e geldstroom
6.913 0 7.376 7.376 7.227
Projects
Prom .verg.
1.919 9.872 3.636 3.636 3.677
Overig
0 0 0 0 0
MsC
0 0 0 0 0
Diplom a
2.795 2.639 2.711 2.949 2.869
Phd
181 331 532 647 675
183 434 590 694 692
TOTAAL
staftijd
2.357 2.897 3.379 3.053 3.406
471 405 156 282 238
14.819 16.578 18.380 18.637 18.784
Relatieve bijdrage geldstromen aan totaal inkomsten 2007-2011 Jaar ODA
2007 2008 2009 2010 2011
2e geldstroom
1e geldstroom
46,65% 0,00% 40,13% 39,58% 38,48%
OCW nietODA
12,95% 59,55% 19,78% 19,51% 19,57%
Prom .verg.
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
Collegegeld (tuition) MsC
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
18,86% 15,92% 14,75% 15,82% 15,27%
Diplom a
1,22% 2,00% 2,89% 3,47% 3,59%
Phd
1,23% 2,62% 3,21% 3,72% 3,68%
3e geldstroom
Overig
TOTAAL
staftijd
15,91% 17,47% 18,38% 16,38% 18,13%
3,18% 2,44% 0,85% 1,51% 1,27%
100% 100% 100% 100% 100%
49
Voor uitgebreide informatie over strategische ontwikkelingen bij IHE, zie IHE bijlage 1, Mid term review 2008-2010, versie 26 augustus 2011 50 Voor meer informatie betreffende samenwerkingsverbanden, zie paragraaf 4.3.4
32
Hoofdstuk 4 – UNESCO IHE • • • •
e
2e geldstroom: er zijn geen inkomsten uit de 2 geldstroom Collegegeld: bedrag exclusief het deel stipendium, dat geheel wordt uitgekeerd aan studenten t.b.v. levensonderhoud Collegegeld- diploma: speciale programma’s en deelnemers aan modules. De informatie t.a.v. splitsing ODA/ niet-ODA deel is vanaf 2008 niet meer formeel ontvangen van OCW. Dat is het moment dat de geldstroom via de TUD liep. Voordien werd steeds een bijlage ontvangen met de uitsplitsing. Een beleidsmedewerker OCW gaf op 17 november 2010 informeel in een email aan IHE aan dat er geen stukken zijn waar formeel de afspraken tussen BuZa en OCW vastliggen maar dat van de OCW bijdrage 2011 een bedrag van €7,4M ODA gelden zijn. Daarom heeft IHE aangenomen dat dit ook op 2010 en 2009 betrekking heeft en dat de korting 2011 ad €149K 51 een korting is op het ODA deel. • In 2008 ontving IHE een verhoging van €750K n.a.v. onderhandelingen tussen OCW, IHE en UNESCO. Aangezien de splitsing tussen ODA en niet-ODA niet duidelijk was, is in de tabel voor 2008 het volledige bedrag opgenomen onder niet-ODA. • UNESCO-IHE heeft momenteel 130 PhD onderzoekers. De promotievergoeding gaat echter voor het grootste deel naar de graadverlenende universiteit. UNESCO-IHE ontvangt daar gemiddeld €18.000 van per promotie.
Samenhang OCW-ODA bijdrage en college- en cursusgelden (tuition fees) Van de OCW-ODA bijdrage wordt rond de 90% besteed aan onderwijs en rond de 10% aan onderzoek. Het gaat bij onderzoek om ongeveer €285.000 voor algemeen onderzoek (maar dit betreft ook OCWniet- ODA geld) en €700.000 voor cofinanciering van onderzoeksprojecten (eveneens deels ODA, deels niet-ODA). De samenhang tussen de OCW-ODA bijdrage en de college- en cursusgelden zoals die aan NFP, andere beurzenprogramma’s of zelfbetalende studenten in rekening worden gebracht is als volgt:
Jaar
OCW-ODA
Tuition
MsC
2007 2008 2009 2010 2011
Totaal ODA en tuition
6.913 0 7.376 7.376 7.227
Diplom a
2.795 2.639 2.711 2.949 2.869
Phd
181 331 532 647 675
tuition als % van totaal
Subtotaal
183 434 590 694 692
3.159 3.404 3.833 4.290 4.236
10.072 3.404 11.209 11.666 11.464
31% 100% 34% 37% 37%
• Voor 2008, zie opmerking bij vorige tabel
Overzicht beurzen Het NFP aandeel in de financiering van het onderwijs, ten opzichte van andere beurzen of zelfbetalende studenten is als volgt52: Fellowships
2007-2008 NFP
Andere
2008-2009
Zelfbetalend Totaal NFP
MsC 66 73 16 Short-Courses 83 0 99 Cert Courses 0 0 0 online* 0 99 0 Phd starting in 2 11 0 Totaal 151 183 115 % van totaal 33,63% 40,76% 25,61%
155 182 0 99 13 449
2009-2010
Andere Zelfbetalend Totaal NFP
76 89 12 117 0 101 0 0 0 0 236 0 3 21 0 196 346 113 29,92% 52,82% 17,25%
177 218 0 236 24 655
Andere
2010-2011
Zelfbetalend Totaal NFP
119 70 15 96 22 130 0 0 0 0 240 0 4 24 0 219 356 145 30,42% 49,44% 20,14%
204 248 0 240 28 720
Andere
Zelfbetalend Totaal
95 73 19 104 36 167 0 0 0 0 240 0 8 36 0 207 385 186 26,61% 49,49% 23,91%
187 307 0 240 44 778
• Andere Fellowships zijn afkomstig van o.a.: B&M Gates Foundation, ADB capacity development programme, UNESCO Fellowship Trust Fund.
Onderzoeksprojecten 2e geldstroom UNESCO-IHE maakt geen gebruik van de 2e geldstroom. Pagina 6 van de Mid term review 2010 geeft echter aan dat NWO/WOTRO een’main funding source is’. Volgens UNESCO-IHE wordt hier gedoeld op het belangrijke Blue Nile Hydro-solidar project dat wordt gefinancierd binnen het DUPC programma met een substantiële bijdrage van NWO-WOTRO.
51 52
Voor een volledig overzicht van inkomsten zie IHE bijlage 2, Sources of income e Exclusief cursussen die vanuit de 3 geldstroom worden gefinancierd
33
Hoofdstuk 4 – UNESCO IHE Projecten 3e geldstroom53 Lopende projecten 3e geldstroom 2007-2010 Subsidiegever
Aanneem som
2002-2010 Totaal BZ gerelateerd BZ Ambassades NFP NPT/NICHE
% van totaal project inkom sten staftijd 2007-2010
Inkom sten - staftijd
2010
2009
2008
2007 2007-2010
106.113.532 3.053.704 3.379.163 2.897.046 2.357.676 11.613.436
43.607.380 1.148.143 1.075.379 1.010.365 2.000.000 28.668 100.791 20.626 0 103.739 264.694 231.496 8.760.000 170.461 188.512 151.176 54.367.380 1.451.011 1.629.376 1.413.663
620.380 9.880 84.885 271.496 986.640
3.854.267 159.964 684.814 781.645 5.480.691
MFS EU Bedrijfsleven
51,2% 0 28.699.212 606.120
47,5% 0 415.260 314.799
48,2% 0 587.981 85.767
48,8% 0 325.041 159.623
41,8% 0 338.150 306.126
47,2% 0 1.592.279 866.314
Overig
22.440.820
872.634 1.076.039
998.718
726.760
3.674.152
project inkomsten
33,2% 1,4% 5,9% 6,7%
0,0% 13,7% 7,5% 31,6%
Totaal % 100,0% • Onder BZ gerelateerde projecten vallen ondermeer: het DGIS-UNESCO-IHE cooperation agreement (€20M), DGIS POWER (capacity building) DGIS Waternet (idem), ORET-MILIEV (advies). • Onder Aanneemsom is de totale contractwaarde begrepen van projecten die gestart zijn in de jaren 2002-2010, die nog lopende zijn in de jaren 2007-2010 (en dus nog bijdragen aan 3e geldstroom inkomsten in de jaren 2007-2010). De Aanneemsom bevat behalve fees voor staftijd (werkelijke inkomsten) ook onkostenvergoedingen en bedragen voor projectpartners. De aanneemsom geeft dus een indicatie van de omzet maar niet van de werkelijke inkomsten. • Overig - hieronder vallen ondermeer de Wereld Bank (cursussen), Delft Cluster (onderzoek), Senter/Novem en Arab Government/TUU
4.2.2 Gecombineerde effecten relevant Nederlands overheidsbeleid op de financiële positie van de instelling De OCW bekostiging is voor UNESCO-IHE een stabiele basis die nodig is voor haar kernactiviteiten, namelijk de MSc programma’s en de training programma’s. De korting op NFP heeft een effect op het MSC studentenaantal waarvan in 2010 27% studeert met een NFP beurs. Verdere reductie van de bekostiging raakt de algemene haalbaarheid van de activiteiten van UNESCO-IHE en vereist, volgens de instelling, een fundamentele verandering van de lasten- en batenstructuur. UNESCO-IHE maakt de volgende overwegingen om de verminderde bekostiging te compenseren: • Integratie van een aantal onderwijsprogramma’s. • Hoger inkomen uit tuition fee door een leveraged fellowship systeem toe te passen. Daarvoor is de medewerking van NFP vereist. Bij andere beurzenprogramma’s zoals de B&M Gates Foundations en het UNESCO Fellowship Trust Fund. • Groei van de Global Campus (partnerinstellingen). • Voortzetting van het BZ / DUPC programma, dat een substantiële bijdrage moet leveren aan de ontwikkeling van de Global Campus. • M.b.t. tot de 3e geldstroom wordt geen stijging van de inkomsten verwacht. Stabilisering op huidig niveau wordt nagestreefd. UNESCO-IHE ziet mogelijkheden in EC kadercontracten, NICHE (in relatie tot Water Mondiaal), NWO-WOTRO, Partners for Water contracten, WB en andere ontwikkelingsbanken. Daarnaast in samenwerking met de private sector (stichtingen als Bill&Melinda Gates, Prince Abdul Foundation, Unilever etc.). 53
e
Voor een volledig overzicht van alle lopende projecten in 2007-2010 zie IHE bijlage 3, Projecten 3 geldstroom
34
Hoofdstuk 4 – UNESCO IHE Andere kansen die worden gezien zijn het Tertiary Water Education Grants Programme (TWEGP) opgezet i.s.m. UNESCO om lidstaten te stimuleren fellowships te sponsoren; versterking van de banden met de Nederlandse Watersector (Netherlands Water Partnership, Delft Blue Initiative en Delta Alliance).54 UNESCO IHE is lid van het Topteam Water sector van het Topsectorenbeleid.
4.2.3 Overzicht uitgaven – allocatie geldstromen over instellingsactiviteiten Relatieve bijdrage geldstromen aan instellingsactiviteiten in het jaar 2010 Instellingsactiviteit OCW- ODA
% gealloceerd aan reguliere onderwijstaak % gealloceerd aan reguliere onderzoekstaak % gealloceerd aan projecten
2e Collegegeld 3e geldstroom (tuition) geldstroom
1e geldstroom
27,73% 67,00% 17,94%
OCW nietODA
13,66% 33,00% 8,84%
TOTAAL
inkom sten uit staftijd
Prom .verg.
0,00% 0,00% 0,00%
Overig
0,00% 0,00% 0,00%
56,31% 0,00% 0,00%
0,00% 0,00% 73,22%
2,30% 0,00% 0,00%
100% 100% 100%
• In verband met de strategische keuze meer onderwijs in samenwerking met partnerinstituten te gaan verrichten (Global Campus) wordt de gemiddelde tuition fee lager omdat deze gedeeld wordt tussen de onderwijsinstellingen. Zolang studentaantallen dit niet compenseren door toename van het volume zal in verhouding meer compensatie uit de 1e 55 geldstroom moeten worden gehaald.
4.3 Relevantie voor het beleid Ontwikkelingssamenwerking 4.3.1 Onderwijs Samenvatting relevantie onderwijsactiviteiten voor speerpunten en thema’s Van de vier speerpunten van het OS beleid en de doorsnijdende thema’s komt het speerpunt Water terug in alle 23 specialisaties van het MSc programma. In connectie met het onderwerp Water, behandelt UNESCO-IHE, in mindere mate, ook andere speerpunten en doorsnijdende thema’s, zoals: Voedselzekerheid, Veiligheid en Rechtsorde (conflictpreventie), goed bestuur, milieu (klimaatverandering) en ontwikkeling lokale bedrijfsleven. Hieronder volgt een overzicht van MSc specialisaties en hun relevantie (aangegeven door UNESCO-IHE) voor de vier speerpunten, doorsnijdende thema’s en ontwikkeling lokaal bedrijfsleven. De overige onderwijsactiviteiten (cursussen en training) sluiten wat betreft relevantie hierbij aan. Uit het overzicht blijkt dat het totaal aan specialisaties in het MSc programma alle aspecten van het speerpunt Water, zoals beschreven in de Focusbrief, bestrijkt. Iedere specialisatie op zich benadrukt een of meerdere aspecten van het speerpunt. Het totale MSc onderwijs pakket is daarmee 100% relevant voor het speerpunt Water. Een deel van het onderwijs is, vanuit de invalshoek ‘Water’ ook relevant voor de speerpunten Veiligheid & Rechtsorde en Voedselzekerheid. Wat betreft voedselzekerheid, zijn er drie Joint double degrees (die in onderstaande tabel niet zijn meegenomen) die zich richten op water ten behoeve van landbouw en voedselzekerheid.
54 55
Informatie overgenomen uit IHE bijlage 1 Mid-term review 2010 Een volledig overzicht en een prognose voor 2011 en 2012 is opgenomen in IHE bijlage 4, allocatie geldstromen
35
Hoofdstuk 4 – UNESCO IHE Overzicht MSc specialisaties en aantal studenten per speerpunt en doorsnijdend thema
MSc Specialisatie
Subtotaal Primaire Subtotaal Totaal Primaire studenten relevantie dsn. dsn thema 2007- relevantie 2007-2011 / thema en lokale en 2011 speerpunt speerpunt bedr leven bedr.leven
Specialisatie MET relevantie voor 1 van de speerpunten of doorsnijdend thema MSc in Environmental Science Environmental Planning and Management Environmental Science and Technology
64
water
890
milieu (GB)
246
67
water
100%
milieu
27,6%
Environmental Technology and Engineering Limnology and Wetland Ecosystems Water Quality Management
20
water
milieu
47
water
milieu (GB)
44
water
milieu (GB)
51
water
milieu
13
water
93
water
28
water
MSc in Municipal Water and Infrastructure Sanitary Engineering Urban Water Engineering and Management Water Supply Engineering Integrated Urban Engineering MSc in Water Management Water Conflict Management Water Resources Management
14 water (V&R) water (V&R,VZ) 60
GB
200
GB (milieu)
22,5%
Water Services Management
34
water
GB
MSc in Water Science and Engineering Coastal Engineering and Port Development Land and Water Development River Basin Development Hydroinformatics Flood Risk Management Hydrology and Water Resources Ecohydrology Specialisatie ZONDER directe relevantie voor 1 van de speerpunten of doorsnijdend thema - NVT Totaal studenten % Studenten speerpunt / dsn thema op totaal
48
water
84
water (VZ)
74
water
70
water
milieu
18
water
GB (milieu)
GB (milieu)
56
water
milieu
5
water
milieu
890
446 100%
50,1%
MSc eindscripties naar speerpunt en doorsnijdend thema In 2010 werden er 154 MSc theses afgeleverd. Volgens gegevens van UNESCO-IHE waren alle relevant voor het speerpunt Water, terwijl 14% relevant was voor VZ en 41% voor milieu. Studenten naar land van herkomst Van de 859 MSc studenten over de vijf jaar van 2007/2008 – 2011/2012 kwam 92,9% uit een ODA land en 50,5% (434) uit een prioriteitsland volgens het nieuwe OS beleid (16 landen vertegenwoordigd). Uitschieters in de laatste groep zijn Indonesië met 25,8% van de studenten in deze groep en Ethiopië met 25,1%.
4.3.2 Onderzoek De programmatische samenwerking met DGIS begon in 2008, met als belangrijk doel het doen van onderzoek ten behoeve van capacity building. UNESCO-IHE richtte voor dit doel het interne UNESCO-IHE Partnership Research Fund op. Behalve uit de DGIS samenwerking wordt het fonds ook gevoed uit de basisbekostiging van OCW. Partnerinstellingen van UNESCO-IHE kunnen via Calls for proposals deelnemen in onderzoeksprojecten. Het fonds heeft het onderzoek en het aantal PhD fellows bij UNESCO-IHE substantieel doen groeien. Andere sponsoren voor onderzoeksprojecten waren ondermeer de EU, NWO-WOTRO, USAID, DG Water en SenterNovem56. 56
Uit: jaarverslag 2010, blz. 13
36
Hoofdstuk 4 – UNESCO IHE
Overzicht onderzoeksthema’s en publicaties Het onderzoek bij UNESCO-IHE is georganiseerd in vijf thema’s die zijn onderverdeeld in 1 tot 4 ‘cores’ met ieder drie tot zeven onderzoekslijnen. De hoofdthema’s sluiten nauw aan bij het MSc programma: Environmental integrity, Information and communication systems, Urbanisation, Water Management and governance, Water security. In de jaren 2007-oktober 2011 werkte UNESCO-IHE als co-auteur (met een of meerdere andere instellingen) mee aan 440 artikelen in ‘refereed journals’. Het co-auteurschap betrof in de helft van de gevallen samenwerking met een Nederlandse universiteit (vooral TU Delft), in 11% van de gevallen samenwerking met Nederlandse private onderzoeksbureaus, 35% met academische instellingen in Europa, vooral UK, België, Duitsland, Zwitserland, en 46% met instellingen buiten Europa (vooral USA en Canada maar ook rond 15% ODA landen). Dit is exclusief de publicaties: boeken, hoofdstukken in boeken en bij proceedings.
4.3.3 Projecten (3e geldstroom) De projectactiviteiten van UNESCO-IHE betreffen grotendeels onderzoek (35% in 2010) en ‘capacity building’(40% in 2010). De overige projecten bestonden uit tailor-made training, beleidsontwikkeling en advies. Er waren veel wereldwijde en regionale projecten bij. De verdeling in procenten was in 2010: Wereldwijd: 42, West-Europa 55, Sub Sahara Afrika 49, Oost-Azië en Stille Oceaan 22, Oost-Europa en Centraal-Azië 19, MENA 17, Latijns-Amerika en het Caribische gebied 10 en Zuid-Azië 4.
4.3.4 Partnerschappen en alumni Partnerschappen UNESCO-IHE houdt een lijst bij van samenwerkingsverbanden, waaronder 40 MoUs, 25 bilaterale overeenkomsten, vier multilaterale charters en covenants (waaronder PoWER) en twee institutionele overeenkomsten in voorbereiding (waaronder 1 met ISS met het oog op gezamenlijke promoties). De mate van activiteit van de verschillende samenwerkingsverbanden is niet overal duidelijk (zie IHE bijlage 5). UNESCO-IHE werkt samen met de belangrijkste Nederlandse onderzoeksinstituten (Deltares, Wetsus, TNO, Alterra, KWR) en Nederlandse onderzoeksorganisaties zoals het Nederlands Centrum voor Coastal Research (NCK), het Nederlands Centrum voor River Research (NCR) en het virtuele Boussinesq Centre for Hydrology (met Wageningen Universiteit, TU Delft, Universiteit Utrecht, ITC en de Vrije Universiteit). Ten behoeve van samenwerking in capacity building heeft UNESCO-IHE heeft in 2002 het Global Partnership for Water Education and Research (PoWER) opgericht, een wereldwijde coalitie van kenniscentra op het gebied van duurzaam management van water en andere natuurlijke hulpbronnen en water en sanitatie. PoWER heeft 18 leden uit 15 landen (waarvan 5 prioriteitslanden en één transitieland (Colombia), en ruim veertig ‘affiliated MoU partners’. UNESCO-IHE is lid van het Nederlands Water Partnerschap, Delft Blue Technology en Delta Alliance. Van de 13 Joint degree programma’s in 2012 zijn partnerschappen gesloten met universiteiten in de volgende OS prioriteitslanden: Ghana (2 programma’s), Ethiopië, Indonesië en Colombia (transitieland – 3 programma’s). Alumni UNESCO-IHE heeft 9538 alumni. Dit aantal omvat voormalige studenten uit alle onderwijsprogramma’s (MSc, PhD of kort programma). 87,5% hiervan komt uit een ODA land en 33,9% (3085) is afkomstig uit een OS 15+3 land (alle 18 landen vertegenwoordigd). Van de laatste is 37% uit Indonesië, ca 10% uit Bangladesh en eveneens ca 10% uit Ethiopië, 7% uit Vietnam en 6% uit Soedan. 37
Hoofdstuk 4 – UNESCO IHE UNESCO-IHE heeft een lijst aangeleverd van veertig hooggeplaatste alumni, variërend van directeursniveau in ministeries tot een enkele minister, en hogere functies binnen academische instellingen. Ook vervult het instituut een speciale rol binnen het Netherlands Water Partnership als internationale liaison naar de markt via het netwerk van alumni en internationaal onderwijs en onderzoeksinstituten wereldwijd.
4.3.5 Overige parameters van relevantie voor OS beleid als geheel Adviesfunctie BZ en andere ministeries; internationale organisaties (pro deo) UNESCO-IHE relaties liggen voornamelijk bij BZ (ondermeer advies bij het ontwikkelen van landenprogramma’s voor DGIS-DME algemeen, de meerjarige strategische plannen voor Benin en Zuid Soedan en een duurzaamheids monitoring instrument voor het programma Water en OS in samenwerking met DGIS-DDE en beleidsontwikkeling binnen DGIS-DCO). Daarnaast onderhoudt UNESCO IHE relaties met I&M (Rijkswaterstaat en DG Water bijvoorbeeld door cursussen en gastlezingen, deelname aan ‘Partners voor water’ en ‘Water mondiaal’) en in mindere mate met EL&I (onderdeel van de Leer- en Ontwikkelingsagenda genoemd in het rapport van het Topteam Water). Sommige van deze activiteiten zijn uitgevoerd in het verband van extern gefinancierde projecten. Internationaal vervult UNESCO-IHE een rol in ontwikkelingen rondom Capacity Development for Water met name via posities in het International Hydrology Program (IHP) van UNESCO, deelname in het bureau van de World Water Council en verantwoordelijk voor capacity development en de internationale politieke agenda van het Wereld Water Forum en deelname aan activiteiten binnen UN Water. UNESCO-IHE is een belangrijke deelnemer in het "Delft Blue Technology" initiatief tezamen met TUD, Deltares, Waterschap Delfland en de gemeente Delft (ontwikkeling Delft kennisstad).
38
5 INSTITUTE FOR HOUSING AND URBAN DEVELOPMENT STUDIES (IHS)
5.1 Kerngegevens en strategische ontwikkeling 5.1.1 Kerngegevens Oprichtingsjaar: 1958 Doelstelling: De ruime ervaringen die Nederland heeft met stedelijke ontwikkeling te delen met studenten uit ontwikkelingslanden.57 Meest actief in speerpunten: Water58 Studenten gestart in 201059: MSc: 91 Deelnemers certificate en korte cursussen: 132 Deelnemers joint degrees: 11 PhD studenten: 1 Academische staf 2011: 18,58 FTE Ondersteunend personeel 2011: 14,23 FTE OCW-ODA bijdrage 2010: €2.797.000 Totaal inkomsten 2010: €4.793.00060 Percentage OCW-ODA bijdrage van totaal inkomsten 2010: 58,4% OCW-ODA bijdrage 2012: €2.531.00061 Collegeld MSc 2011: 12 mnd. €10.500 (basis -12 maanden: €10.500.)
5.1.2 Recente ontwikkelingen en strategische overwegingen Het onderwijs van IHS bestaat uit een MSc ‘Urban Management and Development (UMD)’ met zeven specialisaties, een klein PhD programma, een distance learning course van 3 maanden, vier postgraduate diploma programma’s (1 tot 3 maanden), tailor-made en executive cursussen en rond de 10 korte onderwijsprogramma’s in het buitenland per jaar (waaronder refresher courses voor alumni). Hiernaast worden er per jaar zo’n 30 cursussen gegeven in het buitenland als onderdeel van capaciteitsopbouwende projecten. IHS heeft recent de samenstelling van het onderwijspakket herzien en biedt vanaf september 2011 vier MSc’s aan (waaronder de UMD en een tweejarige Double Degree met Gadjah Mada University Indonesië), 10 postgraduate diploma courses, waaronder de distance learning course. IHS heeft een hoog aantal studenten afkomstig uit de 15+3 landen van het nieuwe OS beleid (78%). IHS richt zich voornamelijk op toegepast onderzoek. Het IHS voert onderzoek uit met de sociale en economische faculteit van de EUR op het gebied van stedelijk water governance, stedelijke economie, stedelijk bestuur, en stedelijke armoede en sociale ontwikkeling. Hiernaast publiceert IHS zo’n 30 tot 40 57
Brief ADB/IHS248.472 aan MinOCW dd 30 mei 2011 ‘Korting kennisinstellingen en informatieaanvraag ODA uitgaven’ Dit element in de Kerngegevens van iedere IO berust op de analyse van de auteur van dit rapport (zie hoofdstuk 8.3) 59 e Exclusief deelnemers aan cursussen die zijn gefinancierd uit de 3 geldstroom 60 Zie tabel onder 5.3.1. Wat betreft inkomsten uit projecten zijn alleen inkomsten uit staftijd meegerekend. 61 Deze informatie is verkregen van BZ. 5858
39
Hoofdstuk 5 – Institute for Housing and Urban Development Studies (IHS) papers en boeken per jaar, veelal gericht op stedelijke bestuurders in ontwikkelingslanden. Begin 2011 is een onderzoeksdirecteur, met specialisatie in Water, in dienst genomen om het onderzoeksprogramma opnieuw vorm te geven. Om onderzoek sterker in te bedden in IHS en aan te sluiten op ontwikkelingsprioriteiten van het Ministerie is de onderzoekscommissie bestaande uit 10 IHS stafleden, bezig een onderzoeksagenda samen te stellen. Het bestaande research fund van jaarlijks €300.000, wordt hiervoor aangepast. Hieronder kunnen jaarlijks gemiddeld 6 researchprojecten gefinancierd kunnen worden met een streefduur van twee jaar.62 De invalshoek van IHS op de ontwikkelingsproblematiek binnen de speerpunten en doorsnijdende thema’s is stedelijk management en goed bestuur. De doelstelling is zelfredzame steden, waarbij de stedelijke armen toegang hebben tot water en voedsel en steden duurzaam zijn. Als groeisectoren ziet IHS Water Governance, Economische Ontwikkeling en Foreign Direct Investment; en Climate Change. IHS werkt ondermeer samen met het Berlage Instituut, Rebel Group Advisory, Cordaid (onderzoek), Lincoln Institute for Land Policy (LILP, USA), Lund University in Zweden, Gadjah Mada University Indonesia (double degree), Ethiopia Civil Service University en sinds kort met ISS (korte cursus Local Economic Development en PhD’s).63 IHS ziet mogelijkheden voor het uitbreiden van de relatie met ISS. Daarnaast wil IHS zich meer richten op Water en ziet mogelijkheden voor meer samenwerking met IHE. Met Wageningen zou samengewerkt kunnen worden op het gebied van urbanisatie als bedreiging voor landbouw en toegang van stedelijke armen tot voedsel. Naar aanleiding van de wens van OCW om de IO instellingen onder te brengen bij een Nederlandse universiteit, is IHS in 2004 onderdeel geworden van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) en is daar ondergebracht bij de Erasmus School of Economics en de Faculteit voor Sociale Wetenschappen, die ieder voor 50% fungeren als moederfaculteit.
5.2 Financieringsstructuur 5.2.1 Overzicht inkomsten uit de 1e, 2e en 3e geldstroom Vergelijkend overzicht geldstromen Inkomsten 2007-2011 x €1000 ) 1e geldstroom
Jaar OCW-ODA
niet-ODA
2007 2008 2009 2010 2011
2e geldstroom
Collegegeld (tuition)
3e geldstroom
OCW niet-ODA
Projects
Prom .verg.
2.624 2.705 2.797 2.797 2.747
Overig
0 0 0 0 0
MA
0 0 0 0 0
Diplom a
536 628 804 887 994
Phd
409 344 237 426 345
TOTAAL
staftijd
22 11 6 2 8
831 744 541 676 706
9 30 3 5 7
4.431 4.462 4.388 4.793 4.807
Relatieve bijdrage geldstromen aan totaal inkomsten 2007-2011 Jaar
1e geldstroom ODA
2007 2008 2009 2010 2011
62 63
59,22% 60,62% 63,74% 58,36% 57,15%
OCW nietODA
2e geldstroom
Prom .verg.
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
Collegegeld (tuition) MA
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
12,10% 14,07% 18,32% 18,51% 20,68%
Diplom a
9,23% 7,71% 5,40% 8,89% 7,18%
Phd
3e geldstroom
Overig
TOTAAL
staftijd
0,50% 0,25% 0,14% 0,04% 0,17%
18,75% 16,67% 12,33% 14,10% 14,69%
0,20% 0,67% 0,07% 0,10% 0,15%
100% 100% 100% 100% 100%
Voor uitgebreide informatie over de IHS onderzoeksstrategie, zie IHS bijlage 1, Research policy Voor meer informatie betreffende samenwerkingsverbanden, zie paragraaf 5.3.4
40
Hoofdstuk 5 – Institute for Housing and Urban Development Studies (IHS) • • • •
e
2e geldstroom: IHS heeft geen projecten 2 geldstroom Collegegeld: bedrag exclusief het deel stipendium, dat geheel wordt uitgekeerd aan studenten t.b.v. levensonderhoud Collegegeld- diploma: inclusief korte cursussen (certificaat) voor zover niet vallend onder 3e geldstroom 3e geldstroom: alleen de werkelijke inkomsten vermeld (i.e. staftijd). Overige inkomsten uit een project worden uitgegeven 64 aan kosten (vliegtickets, accommodatie etc.)
Samenhang OCW-ODA bijdrage en college- en cursusgelden (tuition fees) Van de OCW-ODA bijdrage wordt 65% besteed aan onderwijs en 35% aan onderzoek. De samenhang tussen de OCW-ODA bijdrage en de college- en cursusgelden zoals die aan NFP, andere beurzenprogramma’s of zelfbetalende studenten in rekening worden gebracht is als volgt: Jaar
MA
2007 2008 2009 2010 2011
2.624 2.705 2.797 2.797 2.747
Totaal ODA tuition als % en tuition van totaal
Tuition
OCW-ODA
Diplom a
536 628 804 887 994
Phd
409 344 237 426 345
Subtotaal
22 11 6 2 8
967 983 1.047 1.315 1.347
3.591 3.688 3.844 4.112 4.094
27% 27% 27% 32% 33%
Overzicht beurzen Het NFP aandeel in de financiering van het onderwijs, ten opzichte van andere beurzen of zelfbetalende studenten is als volgt: 2007-2008
Fellowships
NFP
2008-2009
Andere Zelfbetalend Totaal NFP
MsC etc. 27 30 Short-Courses 25 120 Cert Courses 0 0 Phd starting in 0 5 Totaal 52 155 % van totaal 22,0% 65,7%
6 22 0 1 29 12,3%
63 167 0 6 236
2009-2010
Andere Zelfbetalend Totaal NFP
25 40 25 110 0 0 0 0 50 150 21,4% 64,1%
7 27 0 0 34 14,5%
72 162 0 0 234
2010-2011
Andere Zelfbetalend Totaal NFP
29 28 16 108 0 0 0 0 45 136 20,6% 62,4%
29 8 0 0 37 17,0%
86 132 0 0 218
Andere Zelfbetalend Totaal
31 26 33 81 0 0 0 0 64 107 28,6% 47,8%
34 18 0 1 53 23,7%
91 132 0 1 224
• Stuned heeft een groot aandeel in de categorie Andere.
Onderzoeksprojecten 2e geldstroom IHS richt zich op toegepast onderzoek en maakt geen gebruik van de 2e geldstroom.
64
Voor een compleet overzicht van inkomsten zie IHS bijlage 2 , Sources of income
41
Hoofdstuk 5 – Institute for Housing and Urban Development Studies (IHS) Projecten 3e geldstroom65 Lopende projecten 3e geldstroom 2007-2010 Subsidiegever
% van totaal project inkomsten staftijd 2007-2010
Inkomsten - staftijd
Aanneemsom 2002-2010
2010
2009
2008
14.106.797
676.263
541.596
744.147
830.733
2.792.739
805.904 0 1.092.162 2.249.345 4.147.411
36.536 0 91.784 0 128.320
1.284 0 13.757 43.855 58.896
48.487 0 39.518 30.537 118.542
81.414 0 57.359 121.333 260.106
167.721 0 202.418 195.725 565.864
MFS EU Bedrijfsleven
29,4% 540.000 26.445 0
19,0% -1.012 0 0
10,9% 56.305 0 0
15,9% 27.149 8.015 0
31,3% 24.362 16.508 0
20,3% 106.804 24.523 0
Overig
9.392.941
548.955
426.395
590.442
529.757
2.095.549
Totaal BZ gerelateerd BZ Ambassades NFP NPT/NICHE % van totaal project inkomsten
2007 2007-2010
6,0% 0,0% 7,2% 7,0%
3,8% 0,9% 0,0% 75,0% 100,0%
Totaal %
• Onder BZ gerelateerde projecten vallen: IOB, EVD, Matra • Onder aanneemsom is de totale contractwaarde begrepen van projecten die gestart zijn in de jaren 2002-2010, die nog lopende zijn in de jaren 2007-2010 (en dus nog bijdragen aan 3e geldstroom inkomsten in de jaren 2007-2010). De aanneemsom bevat behalve fees voor staftijd (werkelijke inkomsten) ook onkostenvergoedingen en bedragen voor projectpartners. De aanneemsom geeft dus een indicatie van de omzet maar niet van de werkelijke inkomsten. • De grotere subsidiegevers onder Overig zijn de ADB, UNHabitat, WB, Ethiopian Civil Service College/WB (joint masters), Stuned.
5.2.2 Gecombineerde effecten relevant Nederlands overheidsbeleid op de financiële positie van de instelling De huidige bezuinigingen hebben tot gevolg gehad dat vacatures die ontstaan door natuurlijke afvloeiing niet worden ingevuld. De vermindering van het aantal beurzen heeft geleid tot een lager aantal studenten in 2011. De strategie die IHS volgt ten aanzien van de bezuinigingen is te proberen om efficiënt om te gaan met de middelen66. Er wordt naar gestreefd om de afhankelijkheid van beurzen (NFP en Stuned) te verlagen en meer zelfbetalende studenten aan te trekken. Deze komen momenteel voor 50% uit China. Mogelijke kansen voor IHS liggen in een intensievere lobby voor projectfinanciering bij AfDB, WB, BZ etc., en rechtstreeks bij steden en overheden, voornamelijk voor capacity building (bijvoorbeeld een opdracht in 2009 van het Indonesische Ministerie voor Binnenlandse Zaken en een mogelijke opdracht van de stad New Delhi voor hun Structuurplan 2050). Daarnaast wordt binnen NICHE de mogelijkheid ontwikkeld per 1 januari 2012 om tailor-made programma’s te subsidiëren. IHS maakt geen onderdeel uit van de Topteams van het Topsectorenbeleid van EL&I
65
Voor een volledig overzicht van alle lopende projecten in 2007-2010 zie IHS bijlage 3, Projecten 3 geldstroom
66
Zie ook IHS bijlage 4 , Tweede brief aan OCW, blz.6
e
42
Hoofdstuk 5 – Institute for Housing and Urban Development Studies (IHS)
5.2.3 Overzicht uitgaven – allocatie geldstromen over instellingsactiviteiten Relatieve bijdrage geldstromen aan instellingsactiviteiten in het jaar 2010 IHS alloceert 65% van de OCW-ODA bijdrage aan onderwijs en 35% aan onderzoek. De tuition fees gaan voor 100% naar onderwijs, terwijl de inkomsten uit projecten 100% ten goede komen aan projecten67. E2. Beschikbaar voor Onderwijs
2007
2008
2009
2010
2011
Vanuit 1e Geldstroom (Rijksbijdrage) 65% Vanuit 3e geldstroom ( Tuition fees)
1.705.600 946.006 2.651.606
1.758.250 972.256 2.730.506
1.818.050 1.041.422 2.859.472
1.818.024 1.313.114 3.131.138
1.786.070 1.339.424 3.125.494
Totale kosten onderwijs Result from Education
2.454.923196.683
2.713.34917.157
2.798.90460.568
3.435.317304.179-
3.321.296195.802-
2010
2011
E3. Beschikbaar voor Research
2007 Vanuit 1e Geldstroom ( Rijksbijdrage) 35% Vanuit 3e geldstroom (Tuition fees) Kosten research Result from Research
918.400 21.886 451.750488.536
2008 946.750 11.000 852.072105.678
2009 978.950 6.000 940.71044.240
978.936 2.000 730.080250.856
961.730 8.000 930.00039.730
E4. Beschikbaar voor Projecten
2007 Vanuit 1e geldstroom Vanuit 3e geldstroom Kosten Projecten Resultaat projecten
2.761.957 2.531.100 230.857
2008 2.465.406 2.430.209 35.197
2009 2.524.542 2.310.685 213.857
2010
2011
2.956.315 2.813.581 142.734
3.524.056 3.238.925 285.131
5.3 Relevantie voor het beleid Ontwikkelingssamenwerking 5.3.1 Onderwijs Samenvatting relevantie onderwijsactiviteiten voor speerpunten en thema’s Drie van de vier speerpunten van het OS beleid komen in meer of minder mate aan de orde in de zeven UMD specialisaties. Water en VZ zijn de speerpunten waar IHS de meeste relevantie ziet en in mindere mate V&R. IHS ziet geen relevantie voor SRGR. IHS definieert haar toegevoegde waarde t.a.v. de drie speerpunten als volgt68: Water Het IHS heeft zeer specifieke kennis op het gebied van stedelijk water governance. IHS richt zich niet zozeer op het ontwikkelen van technologische innovaties, maar stelt zich als doel goed bestuur in steden te vergroten opdat technologieën ten aanzien van waterbeheer beter en efficiënter geïmplementeerd kunnen worden. Dit wordt toegepast op watervoorziening, sanitatie, voorkomen van bebouwing van delta’s en stroomgebieden en aanpassing van steden aan klimaatsverandering. VZ Bij voedselzekerheid wordt aandacht besteed aan toegang van de stedelijke armen tot voedsel, beschermen van landbouwgrond tegen verstedelijking en gerelateerde milieuproblemen en het versterken van stedelijk-rurale verbanden in voedselketens. 67 68
Voor een volledig overzicht zie IHS bijlage 9, allocatie geldstromen IHS bijlage 4, Tweede brief aan OCW, blz.4 e.v.
43
Hoofdstuk 5 – Institute for Housing and Urban Development Studies (IHS)
V&R IHS richt zich op het versterken van legitieme lokale overheden en levering van sociale voorzieningen en werkgelegenheid. Andere onderwerpen die worden behandeld in de master cursus zijn heropbouw en reconstructie in post-conflict gebieden, governance van wederopbouw en het recht op huisvesting en land. Deze zijn alle van groot belang voor zowel conflictpreventie als wederopbouw van fragiele staten. Het IHS heeft ervaring in verschillende post-conflict landen (Kosovo, Mozambique, Irak) en in zeven van de focuslanden. IHS besteedt in alle specialisaties veel aandacht aan Goed Bestuur. Daarnaast richt IHS zich op de toenemende ontwikkeling van Public Private Partnerships in stedelijk management, onder andere ook t.a.v. publieke diensten zoals drinkwater en riolering, huisvesting etc. Een van de specialisaties (Innovative Urban Finance) speelt hierop in evenals het postgraduate diploma programma ‘Preparing Bankable Public Private Partnerships’. Hiermee draagt IHS bij aan de ontwikkeling van het lokale bedrijfsleven. Dit komt tevens aan bod in Master opleidingen en korte cursussen op het gebied van lokale economische ontwikkeling, stedelijke netwerken en het stedelijk concurrentievermogen. Op deze gebieden doet het IHS ook onderzoek en capaciteitsopbouw. Hieronder volgt een overzicht van MSc specialisaties en hun relevantie voor de vier speerpunten, doorsnijdende thema’s en ontwikkeling lokaal bedrijfsleven, zoals aangegeven door de instelling. Daarnaast zijn er degree cursussen, korte cursussen en training en refresher cursussen waarin onderdelen van het masteronderwijs in compacte vorm worden aangeboden (2 weken tot 3 maanden) Overzicht MSc specialisaties en aantal studenten per speerpunt en doorsnijdend thema
MsC Specialisaties van het IHS
Specialisatie MET relevantie voor 1 van de speerpunten of doorsnijdend thema Urban environmental and infrastructure management
Totaal 20072011
Primaire % Subtotaal relevantie Subtotaal studenten Primaire studenten doorsnijdend doorsnijden per relevantie 2007-2011 thema en d thema en specialisati speerpunt per ontw bedrijfsleven e van totaal speerpunt bedrijfsleven
107
28,5%
Water
189
Milieu
107
Managing urban governance
26
6,9%
Water
50,4%
GB/bedrijf
96
Innovative urban finance
14
3,7%
Water
GB/Bedrijf
Housing development strategies
56
14,9% Water (VZ)
GB/Bedrijf
Urban and regional development planning
77
20,5% VZ (water)
172
GB
Urban social development
57
15,2% VZ (water)
45,9%
GB
Land development strategies
38
10,1% VZ (water)
TOTAAL % Studenten speerpunt / dsn thema op totaal
375
172
GB
361
375
96,3%
100,0%
• Aangezien de studentenaantallen betrekking hebben op de periode vanaf 2007, heeft IHS in het schema titels gebruikt voor de specialisaties die vanaf dat jaar gangbaar waren. Voor 2011 en verder is een lichte wijziging in de titels opgetreden. • IHS heeft Water en VZ aangemerkt als speerpunten waarvoor haar onderwijs primair relevant is. V&R ontbreekt daarom in dit overzicht, hoewel onderdelen van het onderwijs hier wel op gericht zijn (zie hierboven).
44
Hoofdstuk 5 – Institute for Housing and Urban Development Studies (IHS) Wanneer gekeken wordt naar de relevantie van de specialisatie voor het speerpunt in al zijn aspecten, zoals opgemaakt kan worden uit de Focusbrief (geschetste problematiek, benoeming speerpunt en doelstellingen, werkwijze) is het beeld als volgt69. De eerste twee specialisaties in de tabel, gerelateerd aan Water en de vierde (Housing Development Strategies), behandelen alle aspecten, zoals waterkwaliteit, toegang tot veilig drinkwater en sanitatie, flood management en veilige delta’s, (community based) watermanagement, water harvesting en duurzaam watergebruik. De derde specialisatie (Innovate urban finance) richt zich niet specifiek op Water, maar op financieringsvormen voor – ondermeer - waterinfrastructuur. De laatste drie specialisaties in de tabel vinden aansluiting bij enkele maar niet alle aspecten van het speerpunt Voedselzekerheid. Het gaat met name om de effecten van urbanisatie op inefficiënt landgebruik en ontnemen van vruchtbare grond aan de landbouwproductie en stedelijk-rurale voedselketens. MA eindscripties naar speerpunt en doorsnijdend thema Van de 91 MSc studenten in 2010-2011 hebben er 72 een eindscriptie afgeleverd. IHS geeft aan dat een totaal van 59 eindscripties qua onderwerp valt binnen een speerpunt of een doorsnijdend thema. Voor Water waren dat er 13 waarvan 10 vanuit de specialisatie Urban Environmental and Infrastructure management; voor VZ waren het er 8, waarvan 4 afkomstig uit de specialisatie Urban and Regional Development Planning en 3 uit de specialisatie Urban and Social Development. Alle scripties zijn slechts eenmaal benoemd hoewel ze soms onder meerdere thema’s vallen. Dat wil zeggen dat het onderwerp van in totaal 21 eindscripties gelieerd is aan een speerpunt (29,2% van totaal scripties) en 38 aan een doorsnijdend thema (52,8%). De titels zijn te vinden in IHS bijlage 7, MSc papers per speerpunt. Studenten naar land van herkomst Het totaal van studenten bij IHS over de jaren 2007-2011 bedroeg 1213. Hiervan kwam 77,9% uit één van de 15+3 landen. Dit zijn niet alleen de MSc studenten maar ook deelnemers aan het cursusaanbod. Van dit totaal kwamen 776 studenten (63,9%) uit een prioriteitsland (profiel 1,2,3). De grootste toeleveranciers waren Indonesië (357), Ethiopië (124), Ghana (79), Kenia (72), Oeganda (53), Afghanistan (29) en Jemen (23). Alle 15 landen behalve Burundi waren vertegenwoordigd. IHS verzorgde verder onderwijs voor 169 studenten uit transitielanden Colombia (95), Vietnam (37) en Zuid-Afrika (37). Het overzicht inclusief staafdiagrammen staat in IHS bijlage 8, studenten 2007-2011 per land.
5.3.2 Onderzoek Overzicht onderzoeksthema’s Zoals beschreven onder paragraaf 5.1, is IHS bezig het onderzoek opnieuw op te zetten. Op dit moment wordt onderzoek gedaan naar stedelijk waterbeheer, stedelijk bestuur, stedelijke sociale ontwikkeling, public private partnerships, stedelijk concurrentie vermogen en economische ontwikkeling, kleinbedrijfontwikkeling, informele landmarkten, stedelijke netwerken en klimaatverandering. Nieuwe onderzoeksthema’s worden geformuleerd in samenwerking met de staf en zijn nog niet in detail vastgesteld. Men zal in ieder geval focussen op de gebieden Water, Klimaatverandering en Voedselzekerheid en het onderzoek zal gericht zijn op innovatie en toepasbaarheid. Een voorbeeld van innovatief onderzoek dat al heeft plaatsgevonden, is CLIMACS, een beslissingsmodel rond klimaatverandering; een ander voorbeeld is het onderzoek naar stedelijke factoren die van invloed zijn op het aantrekken van Foreign Direct Investment (FDI) ten behoeve van stedelijke economische ontwikkeling.
69
Gebaseerd op de beschrijving van IHS in IHS bijlage 5 ‘Table specialisations-Water management’ en IHS bijlage 6, ‘Table specialisations-FoodSecurity,Safety,Reproductivehealth’, IHS bijlage 4 , ‘Tweede brief aan OCW’ en op de beschrijving in de IHS prospectus 2010-2011, 2011-2012.
45
Hoofdstuk 5 – Institute for Housing and Urban Development Studies (IHS) Samenvatting publicaties naar speerpunt en doorsnijdend thema IHS heeft een lijst titels van 175 publicaties van 2007-2011aangeleverd, gegroepeerd naar speerpunt en doorsnijdend thema. Uit de lijst blijkt dat 16% van de publicaties gerelateerd is aan het thema Water en 5% aan het thema voedselzekerheid. Daarnaast is 1% gerelateerd aan het thema gezondheid (algemeen), 2% aan stedelijke veiligheid, 18% aan governance, 12% aan milieu en 32% aan economische groei en bedrijfsontwikkeling. Het IHS wil de komende jaren een groter deel van het onderzoek aan de speerpunten wijden. Samenvatting onderzoeksprojecten 2007-2011 Er is een lijst ontvangen met vier lopende onderzoeksprojecten uitgevoerd door PhD kandidaten, met de volgende titels (de laatste drie zijn in een later stadium door IHS toegevoegd): • “Value chains in lake management in India and The Netherlands” • “Financial transactions with urban land and buildings in ‘Havana City: the market without market. Analysis of financial, functional and social impacts” • “Urban Informal Sector Development. Cost-benefit Analysis and graduation to the mainstream economy under institutional frameworks: The case study of Addis Ababa city” • “The Addis Ababa real estate market: managing the transition and implications for reform” • “Public private partnerships for inner city revitalization” • “Sustainable solid waste management in Addis Ababa” • “Innovation in handicraft exports: the importance of local innovation systems’
5.3.3 Projecten (3e geldstroom) In het beleid van IHS worden projecten uitgevoerd als ze leiden tot meer toegepaste kennis of tot de verspreiding daarvan. IHS wil haar internationale netwerk van universiteiten en trainingsinstituten de komende jaren verder uitbreiden en onderwijs en training via dit netwerk aanbieden. IHS maakt onderscheid tussen advisory projects (beleidsadvies/capacity building en on-the-job training), training en onderwijsprojecten, en onderzoek. IHS heeft tussen 2007 en 2011 in ruim 40 landen een totaal van 117 projecten uitgevoerd, met Indonesië, Kenia, Egypte, Zuid-Afrika, Ethiopië, Ecuador en Colombia als uitschieters. Van de 117 projecten zijn er 80 volgens opgave van IHS in meerdere of minder mate gerelateerd aan het thema Water. Daarvan hadden er 13 een ‘sterke focus’ op Water (op een schaal van 4: ‘indirect-direct-sterke focus-primaire focus), regelmatig in relatie tot climate change, flood management, en drinkwater en sanitatie. Bij het speerpunt Voedselzekerheid werden 2 projecten aangemerkt als ‘sterke focus’. Bij het speerpunt V&R kregen 7 projecten de kwalificatie ‘sterke focus’ en 3 projecten de kwalificatie ‘primaire focus’. Daarbij ging het vaak om ‘forced evictions’, ‘secure tenure’, ‘displaced persons’ en ‘displacement and resettlement’. Van de doorsnijdende thema’s scoorden 31 projecten op Goed bestuur als ‘sterke focus’ en 7 projecten als ‘primaire focus’. Gender werd 12 maal genoemd met een ‘sterke focus’. Milieu leverde 12 keer een ‘primaire focus’ op vooral gelieerd aan climate change en sustainable urban development. Op ‘ontwikkeling bedrijfsleven’ scoorden 9 projecten als ‘sterke focus’ en 15 als ‘primaire focus’. Bij de laatste kwamen onderwerpen aan bod als: ‘urban services and PPPs’, local economic development, pro-poor public private partnerships. Er is een overlap tussen projecten, aangezien 27 projecten op 2 onderdelen tegelijk (speerpunt en/of thema) ‘sterk’ en/of ‘primair’ werden gescoord. Een volledig overzicht van projecten met een korte beschrijving is te vinden in IHS bijlage 10, Projecten per speerpunt.
46
Hoofdstuk 5 – Institute for Housing and Urban Development Studies (IHS)
5.3.4 Partnerschappen en alumni Partnerschappen IHS heeft in de loop van de jaren incidenteel samengewerkt met andere IO instellingen, met name IHE (course intercultural collaboration; cultural aspects of water management) en ITC (gezamenlijk project, input bij colleges). Met het ISS werkt IHS structureel samen in een korte cursus Local Economic Development en gezamenlijke PhD’s. In Nederland werkt IHS verder samen met verschillende EUR instituten, incidenteel met de Universiteiten Delft en Wageningen, het Berlage Instituut en Hogeschool Rotterdam (minor in Aid and Development). Internationaal werkt IHS in het UMD programma samen met Lund University, Zweden, LILP- USA, UN Habitat Kenia, IEED (UK) en UGM- Indonesië. Daarnaast is er regelmatige samenwerking met zes andere internationale academische instellingen en incidentele samenwerking met rond de 30 academische instellingen. In 2011 is een gezamenlijke Masters begonnen in Albanië, met in het eerste jaar 90 studenten. In de private sector heeft IHS gezamenlijke activiteiten (gehad) met EVIDES Rotterdam, Royal Haskoning, Waterschappen, RHV (private research institute van de EUR), DRIFT (private research institute van de EUR), woningcorporaties, zoals Havensterder, Vestia, Woonbron, Woonwaard, en gemeenten zoals Rotterdam, Amsterdam Noord, en verder IABR, AVBR en het International New Town Institute. Een lijst van partnerschappen is te vinden in IHS Bijlage 11, cooperation in teaching. Alumni IHS heeft 9000 alumni in 140 landen. IHS heeft haar alumni georganiseerd in het Alumni International Network (IHS AI) waar 20 nationale IHS Alumni Associations bij zijn aangesloten, onder andere in Ethiopië, Kenia, Zuid-Afrika, Colombia en Indonesië. De associations kunnen bij IHS AI financiële ondersteuning aanvragen voor het organiseren van activiteiten. Contact wordt verder onderhouden via een e-newsletter, Facebook en LinkedIn, alumni meetings, en refresher courses. Ongeveer 25 van de alumni van na 1995 bekleden topposities, waaronder enkele ministers, parlementsleden, topambtenaren en senior functies bij internationale organisaties (bijv. UNHabitat) – zie ook IHS bijlage 12.
47
6 MAASTRICHT SCHOOL OF MANAGEMENT (MSM)
6.1 Kerngegevens en strategische ontwikkeling 6.1.1 Kerngegevens Oprichtingsjaar: 1952 Doelstelling: Verbeteren en ontwikkelen van management capaciteit van professionals in en voor opkomende economieën en ontwikkelingslanden met het doel bij te dragen aan de ontwikkeling van deze samenlevingen.70 Meest actief in speerpunten: Voedselzekerheid (invalshoek ontwikkeling lokale bedrijfsleven)71 Studenten gestart in 2010: MSc /MBA studenten: 110 EMBA studenten (private) 2009-2011: 10 Deelnemers korte cursussen (EP): 363 Deelnemers MBA / EMBA / distance MBA outreach: 1325 (volledig zelfbetalend) DBA / PhD studenten gestart in 2010: 5 Deelnemers DBA gestart outreach: 21 (volledig zelfbetalend) Academische staf 2011: 26,9 FTE (external faculty: 11 FTE) Ondersteunend personeel 2011: 40,9 FTE OCW-ODA bijdrage 2010: €2.535.162 Totaal inkomsten 2010: €10.653.43172 Percentage OCW-ODA bijdrage van totaal inkomsten 2010: 23,8% OCW-ODA bijdrage 2012: €2.286.00073 Collegegeld MSc / MBA 2011: 12 mnd. - €12.500 (via NFP: €7.250) (basis -12 maanden: €12.500)
6.1.2 Recente ontwikkelingen en strategische overwegingen Het onderwijsportfolio van MsM bestaat uit internationaal geaccrediteerde Master opleidingen in Business Administration (MBA – met vier specialisaties), de MSc International Business,19 kortlopende Executive Programma’s (EP) (tussen 3 weken en drie maanden) die jaarlijks in Maastricht worden aangeboden en, in samenwerking met Nederlandse universiteiten, een PhD-opleiding die thematisch aansluit bij de onderzoeksspeerpunten van MsM (zie hieronder). Een groot deel van het onderwijs wordt voorts door MsM-docenten samen met partnerinstellingen in ontwikkelingslanden gegeven.Het gaat om het MBA en het EMBA programma (Executive MBA, 2 jaar parttime). MsM biedt ook een Global Distance MBA, waarbij afstandsonderwijs d.m.v. videoconferenties gecombineerd kan worden met aanwezigheid van de studenten bij de partnerinstelling. MsM biedt daarnaast een Doctoral Business Administration (DBA) in verschillende landen. De programma’s van MsM richten zich op duurzame capaciteitsopbouw door hoger en middenkader te scholen in management en governance vraagstukken en een scholing te garanderen die 70
www.msm.nl, missie statement Dit element in de Kerngegevens van iedere IO berust op de analyse van de auteur van dit rapport (zie hoofdstuk 8.3) 72 Zie tabel onder 6.3.1. Wat betreft inkomsten uit projecten zijn alleen inkomsten uit staftijd meegerekend. 73 Deze informatie is verkregen van BZ. 71
48
Hoofdstuk 6 – Maastricht School of Management (MSM) voldoet aan internationaal erkende kwaliteitsstandaarden en die rekening houdt met de vraagen aanbodsverhoudingen op arbeidsmarkten in ontwikkelingslanden. MsM heeft in de laatste jaren haar onderwijsportfolio verder ontwikkeld door het aantal niet-geaccrediteerde kortlopende executive en refresher programma’s in ontwikkelingslanden verder uit te breiden. Deze uitbreiding van het portfolio houdt rekening met de toenemende betekenis van life-long learning voor de employability van werknemers in deze landen. Het toegepast onderzoek bij MsM is georganiseerd rond drie voor ontwikkelingslanden relevante onderzoeksspeerpunten: • duurzame ontwikkeling • ontwikkeling van instituties en organisaties • ontwikkeling van leiderschap en ondernemerschap De onderzoeksagenda heeft sinds 2010 een extra financiële impuls gekregen nadat MsM besloten heeft bij de uitvoering van het strategisch plan 2010-2015 te investeren in de opbouw van een onderzoeksdepartement en een vooraanstaande hoogleraar tot onderzoeksdirecteur te benoemen. MsM ziet hierdoor mogelijkheden om haar onderzoeksagenda aan te passen aan de speerpunten van het OS beleid op de volgende twee brede onderzoeksvelden: • Food, Water and Sustainable Business • Business and Governance in Developing Countries Naast onderwijs en onderzoek heeft MsM een goed ontwikkelde 3e geldstroom portefeuille. MsM streeft naar een substantiële uitbreiding van het partnernetwerk in Europa, Azië (met name Indonesië), Zuid-Amerika en het Caribische gebied (ondermeer Curaçao, Bonaire). Daarnaast wil MsM een Centre of Excellence oprichten voor dienstverlening en capacity building aan het Nederlandse bedrijfsleven dat wil investeren in ontwikkelingslanden. Verder zijn er besprekingen over fusie met de Universiteit Maastricht, waardoor MsM ondermeer in staat zou zijn een op Nederland gerichte MBA op te zetten. Naar aanleiding van de wens van OCW om de IO instellingen onder te brengen bij een Nederlandse universiteit, is MsM in 2009 gelieerd aan de Open Universiteit.
6.2 Financieringsstructuur 6.2.1 Overzicht inkomsten uit de 1e, 2e en 3e geldstroom Vergelijkend overzicht geldstromen Inkomsten 2007-2011 Jaar
1e 2e geldstroom geldstr
MA/MBA/ Msc
OCW-ODA
2007 2008 2009 2010 2011
Collegegeld (tuition) Nuffic (NFP, Mena, StuNed)
2.383.000 2.447.000 0 2.539.937 0 2.535.162 0 2.493.240 55.000
139.284 181.131 292.456 517.362 463.717
Diploma (korte progr.)
534.033 532.498 1.108.232 1.126.507 682.025
Phd/DBA
Totaal Nuffic
33.600 706.917 34.964 748.593 39.858 1.440.546 34.987 1.678.856 24.500 1.170.242
MA/MBA/ MBA Msc outreach Maastrich t
343.542 520.986 527.892 474.760 302.180
3.443.692 3.722.888 4.195.659 3.856.277 2.669.694
Collegegeld (tuition) private Diploma Phd/DBA Phd/DBA (korte Maastricht Outreach progr.)
93.406 88.065 71.946 58.550 26.115
124.889 168.612 225.300 192.658 234.505
218.910 165.802 263.292 207.561 200.393
3e geldstr.
Overig
TOTAAL
Total private
staftijd
4.224.439 4.666.353 5.284.089 4.789.806 3.432.887
1.332.011 1.761.639 1.443.355 1.155.458 1.607.078
426.395 9.072.762 474.826 10.098.411 724.952 11.432.879 494.149 10.653.431 457.999 9.216.446
3e geldstr.
Overig
Relatieve bijdrage geldstromen aan totaal Jaar
2e 1e geldstroom geldstr oom
MA/MBA/ Msc
ODA
2007 2008 2009 2010 2011
26,27% 24,23% 22,22% 23,80% 27,05%
Collegegeld (tuition) Nuffic (NFP, Mena, StuNed)
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,60%
1,54% 1,79% 2,56% 4,86% 5,03%
Diploma (korte progr.)
5,89% 5,27% 9,69% 10,57% 7,40%
Phd/DBA
0,37% 0,35% 0,35% 0,33% 0,27%
Collegegeld (tuition) private Totaal Nuffic
7,79% 7,41% 12,60% 15,76% 12,70%
MA/MBA/ Msc
3,79% 5,16% 4,62% 4,46% 3,28%
MBA outreach
37,96% 36,87% 36,70% 36,20% 28,97%
Diploma Phd/DBA Phd/DBA (korte program Maastricht Outreach m a's)
1,03% 0,87% 0,63% 0,55% 0,28%
1,38% 1,67% 1,97% 1,81% 2,54%
2,41% 1,64% 2,30% 1,95% 2,17%
Total private
46,56% 46,21% 46,22% 44,96% 37,25%
TOTAAL
staftijd
14,68% 17,44% 12,62% 10,85% 17,44%
4,70% 4,70% 6,34% 4,64% 4,97%
100% 100% 100% 100% 100%
49
Hoofdstuk 6 – Maastricht School of Management (MSM) • Collegegeld: bedrag exclusief het deel stipendium, dat geheel wordt uitgekeerd aan studenten t.b.v. levensonderhoud • Collegegeld- diploma: inclusief korte cursussen (certificaat) voor zover niet vallend onder 3e geldstroom • 3e geldstroom: alleen de werkelijke inkomsten vermeld (i.e. staftijd). Overige inkomsten uit een project worden uitgegeven aan kosten (vliegtickets, accommodatie etc.) 74 • Huur (aan studenten) en catering zijn niet opgenomen bij inkomsten overig want deze zijn niet kostendekkend • MsM vraagt aan de PhD graadverlenende universiteiten in Nederland niet (een deel van) de promotievergoeding terug.
Samenhang OCW-ODA bijdrage en college- en cursusgelden (tuition fees) Van de OCW-ODA bijdrage wordt 90% besteed aan onderwijs en 10% aan onderzoek en projecten. De samenhang tussen de OCW-ODA bijdrage en de college- en cursusgelden zoals die aan NFP, andere beurzenprogramma’s of zelfbetalende studenten in rekening worden gebracht is als volgt: Jaar
OCW-ODA MA/MBA/Msc Maastricht+ Outreach
2007 2008 2009 2010 2011
Totaal ODA en tuition als % tuition van totaal
Tuition
2.383.000 2.447.000 2.539.937 2.535.162 2.493.240
3.926.518 4.425.005 5.016.007 4.848.399 3.435.591
Diplom a (korte prog.)
Phd/DBA Maastricht + Outreach
627.439 620.563 1.180.178 1.185.057 708.140
377.399 369.378 528.450 435.206 459.398
Subtotaal
4.931.356 5.414.946 6.724.635 6.468.662 4.603.129
7.314.356 7.861.946 9.264.572 9.003.824 7.096.369
67% 69% 73% 72% 65%
Overzicht beurzen Het NFP aandeel in de financiering van het onderwijs, ten opzichte van andere beurzen of zelfbetalende studenten is als volgt: Fellowships
2007-2008
NFP MsC, MBA, EMBA 29 Short-Courses (EP) 292 Cert Courses Phd/ DBA starting in 3 Total 324 % van totaal Maastricht78,6% 16,5% % van totaal MSM Fellowships
2008-2009
Zelfbet. Totaal Maastri Maastri Zelfbet. Andere cht cht Outreach
4 10
14 3,4% 0,7%
60 12
93 314
1.508
2 5 74 412 18,0% 100,0% 3,8% 21,0%
43 1.551
1.601 314 0 48 1.963
79,0%
100,0%
29 255 0 1 285 72,0% 15,1%
2009-2010
NFP
60 120 16 530 0 0 10 12 86 662 13,0% 100,0% 3,8% 29,4%
1 51 81 23 20 298 0 0 0 0 16 17 24 87 396 6,1% 22,0% 100,0% 1,3% 4,6% 21,0%
1.461
Totaal MSM
32 1.493
1.542 298 0 49 1.889
79,0%
100,0%
2010-2011
Zelfbet. Totaal Maastri Maastri Zelfbet. Andere cht cht Outreach
MsC, MBA, EMBA 56 4 Short-Courses (EP) 449 65 Cert Courses 0 0 Phd/ DBA starting in 2 0 Total 507 69 % van totaal Maastricht76,6% 10,4% 22,5% 3,1% % van totaal MSM
Zelfbet. Totaal Maastri Maastric Zelfbet. Andere cht ht Outreach
Totaal MSM NFP
1.575
15 1.590 70,6%
Totaal MSM NFP
Zelfbet. Totaal Maastri Maastric Zelfbet. Andere cht ht Outreach
1.695 530 0 27 2.252
60 11 39 110 265 75 23 363 0 0 0 0 0 0 5 5 325 86 67 478 68,0% 18,0% 14,0% 100,0% 100,0% 17,82% 4,71% 3,67% 26,21%
1.325
Totaal MSM
21 1.346
1.435 363 0 26 1.824
73,79%
100,00%
• Andere fellowships waren voornamelijk Stuned en MENA
Onderzoeksprojecten 2e geldstroom MsM heeft tot en met 2011 nauwelijks inkomsten uit de 2e geldstroom
74
Voor een compleet overzicht van inkomsten zie MsM bijlage 2, Sources of income
50
Hoofdstuk 6 – Maastricht School of Management (MSM)
Projecten 3e geldstroom75 Lopende projecten 3e geldstroom 2007-2010 Subsidiegever
2002-2010 Totaal BZ gerelateerd BZ Ambassades NFP NPT/NICHE
% van totaal project inkomsten staftijd 2007-2010
Inkomsten - staftijd
Aanneemsom 2010
2009
2008
2007 2007-2010
24.428.145 1.155.456
1.443.355
1.761.639
1.332.011
5.692.461
1.370.700 96.900 1.686.550 16.488.495 19.642.645
145.729 0 125.495 319.809 591.033
163.812 15.008 207.910 278.099 664.829
34.372 13.564 157.596 631.598 837.130
0 0 69.474 902.170 971.644
343.913 28.572 560.475 2.131.676 3.064.636
MFS EU Bedrijfsleven
80,4% 2.668.000 1.005.000 0
51,2% 243.502 231.298 51.424
46,1% 492.654 159.557 94.820
47,5% 586.947 118.387 82.189
72,9% 156.051 88.550 86.975
53,8% 1.479.154 597.792 315.408
Overig
845.500
38.199
31.495
136.986
28.791
235.471
% van totaal project inkomsten
6,0% 0,5% 9,8% 37,4%
26,0% 10,5% 5,5% 4,1%
Totaal %
100,0%
• Onder BZ gefinancierde projecten vallen met name DGIS projecten • Onder aanneemsom is de totale contractwaarde begrepen van projecten die gestart zijn in de jaren 2002-2010, die nog lopende zijn in de jaren 2007-2010 (en dus nog bijdragen aan 3e geldstroom inkomsten in de jaren 2007-2010). De aanneemsom bevat behalve fees voor staftijd (werkelijke inkomsten) ook onkostenvergoedingen en bedragen voor projectpartners. De aanneemsom geeft dus een indicatie van de omzet maar niet van de werkelijke inkomsten. • MFS: MsM is lid van een coalitie die MFS 1 gelden ontving. Binnen MFS II, dat loopt van 2011-2015 is MsM lid van de BiD coalitie geleid door SPARK, dat 24 miljoen ontving. Het gaat om business development in landen als Rwanda, Burundi, Palestijnse Gebieden. Omdat dit project begon in 2011 is het niet opgenomen in het overzicht.
6.2.2 Gecombineerde effecten relevant Nederlands overheidsbeleid op de financiële positie van de instelling Gezien de terugloop in omzet als gevolg van enerzijds de daling van studentenaantallen bij de Outreach partners (door toegenomen concurrentie van goedkopere, niet internationaal geaccrediteerde opleidingen in de partnerlanden) en anderzijds de daling van studentenaantallen in de Maastricht programma’s als gevolg van de forse daling van het aantal Nuffic beurzen voor studenten (zowel korte programma’s als MBA), zou bij ongewijzigd beleid ten aanzien van de kosten het gebudgetteerde resultaat over 2012 -/- € 1.249.060 bedragen (dus een exploitatietekort). Hierdoor is MsM genoodzaakt flink te bezuinigen op de kosten. In onderstaand overzicht is een opsomming gegeven van de maatregelen welke genomen zullen worden om te komen tot een break-even resultaat over 2012. Zonder de OCW subsidie zou het resultaat van MsM in 2012 -/-€2.279.000 bedragen. MsM vreest dan te zullen omvallen. De afhankelijkheid van de OC&W subsidie wordt ook duidelijk wanneer de resultaten over de afgelopen 5 jaar worden bekeken (2e tabel hieronder).76 Rekening houdend met de tot nu in het kader van het nieuwe ontwikkelingssamenwerkingbeleid doorgevoerde en de eigen bezuinigingen ziet MsM altijd nog kansen haar missie te blijven volgen, vooropgesteld dat op de OCW subsidie niet verder wordt bezuinigd: • Indien het NICHE programma wordt voortgezet zal MsM daarvan blijven profiteren als partner die de institutionele component kan verzorgen voor bijvoorbeeld UNESCO-IHE binnen het speerpunt Water en voor Wageningen Universiteit binnen het speerpunt Voedselzekerheid. • Partnerschappen met instellingen in ontwikkelingslanden op semicommerciële basis (zoals nu de MBA en executive program) kunnen groeien, waarbij de toegevoegde waarde van MsM meer zal 75 76
e
Voor een volledig overzicht van alle lopende projecten in 2007-2010 zie MsM bijlage 3, Projecten 3 geldstroom Tekst en tabellen overgenomen uit MsM bijlage 4, Toelichting budget 2012. Zie ook MsM bijlage 5, budget 2012
51
Hoofdstuk 6 – Maastricht School of Management (MSM) komen te liggen op onderzoek naar private sector ontwikkeling (bijvoorbeeld in opdracht van donoren, zoals de WB). • Daarnaast is er groeiende belangstelling voor het MsM DBA programma in ontwikkelingslanden. • Het feit dat MsM in ontwikkelingslanden managementprogramma’s aanbiedt kan de samenwerking van bedrijven in die landen met Nederlandse bedrijven bevorderen. Nederlandse bedrijven hebben er belang bij op locatie een bijdrage te geven aan de programma’s, bijvoorbeeld door stages of gastlezingen. MsM is bezig om meer Nederlandse bedrijven die in ontwikkelingslanden actief zijn als sponsoren te winnen en heeft hiermee een start gemaakt in Vietnam, Indonesië, Ghana en Peru. Bestaande sponsoren zijn ondermeer KPN, Stepco, Hotraco Group, en PriceWaterhouseCoopers. • Capaciteitsontwikkeling van het Nederlandse bedrijfsleven dat wil investeren in ontwikkelingslanden is een andere mogelijkheid, die semicommercieel ontwikkeld zou kunnen worden, waarbij zowel training in Nederland als op locatie kunnen worden bezien. Samenwerking met het Nederlandse MKB kan daarbij helpen. MsM is geen lid van een topteam binnen het EL&I topsectorenbeleid maar hoopt te kunnen aansluiten via haar partnerschappen zoals met UNESCO-IHE. Bezuinigingsmaatregelen MsM: Bezuinigingen op personeel (niet invullen vacatures, afvloeiing personeel in voornamelijk ondersteunende staf- in het gesprek bij MsM werd aangegeven dat het gaat om 7,2 FTE) Overig maatregelen: Verminderen opleidingsbudget voor personeel Verminderen marketingbudget Sluiting gebouw MsM op zaterdag Verlaging development costs Verlaging kosten Career Center Afschaffen graduation party Verlaging budget onderhoud gebouw (Hotel + Onderwijs) Verlaging inhuur externe faculty Diversen
755.890
100.000 100.000 40.000 40.000 50.000 25.000 50.000 45.000 43.170 1.249.060
Resultaten 2007-2010
2010 2009 2008 2007
Netto resultaat 343.485 1.236.237 725.169 354.977
OC&W subsidie 2.535.162 2.539.937 2.447.000 2.383.000
Netto resultaat zonder OC&W subsidie -2.191.677 -1.303.700 -1.721.831 -2.028.023
6.2.3 Overzicht uitgaven – allocatie geldstromen over instellingsactiviteiten Van de OCW bijdrage gaat 90% naar onderwijs, 5% naar onderzoek en 5% naar projecten. Van het collegegeld gaat 90% naar het onderwijs en 10% naar onderzoek. Het grootste deel van het onderzoek door MsM wordt uitgevoerd in het kader van extern gefinancierde projecten. Van de inkomsten uit 3e geldstroomprojecten gaat 100% naar de uitvoering van de projecten.
52
Hoofdstuk 6 – Maastricht School of Management (MSM)
6.3 Relevantie voor het beleid Ontwikkelingssamenwerking 6.3.1 Onderwijs Samenvatting relevantie onderwijsactiviteiten voor speerpunten en thema’s Het onderwijs van MsM richt zich op management en leiderschap. Als zodanig wordt de kennis die MsM overdraagt op haar studenten door haar gezien als ondersteunend aan activiteiten die plaatsvinden in het kader van de vier speerpunten van het OS beleid en de doorsnijdende thema’s. Daarnaast is het gehele onderwijsprogramma van MsM gericht op de ontwikkeling van de private sector in ontwikkelingslanden met de mogelijkheid zich te specialiseren op gebieden die voor ontwikkelingslanden relevant zijn. Hieronder volgt een overzicht van MBA en MSc specialisaties en hun relevantie voor de vier speerpunten, doorsnijdende thema’s en ontwikkeling lokaal bedrijfsleven. Daarnaast ziet MsM van de negentien Executive Programs (EP) een relevantie voor de speerpunten bij vijf van deze: Water (8,2% van de deelnemers aan het EP in 2007-2011) • Sustainable Tourism Management • Environmental Management - towards a sustainable development (waarbinnen de specialization course Integrated Water Resources Management) VZ en Water (6,7% van de deelnemers aan het EP in 2007-2011) • Effective Partnership Management • Managing Sustainable Development SRGR (2,7% van de deelnemers aan het EP in 2007-2011) • Women Entrepreneurship Promotion Overzicht MSc / MBA specialisaties en aantal studenten per speerpunt en doorsnijdend thema MBA / MSc Specialisatie
Totaal Subtotaal Primaire studenten studenten relevantie 20072007-2011 / speerpunt 2011 speerpunt
Primaire relevantie dsn thema of ontwikkeling lokale bedrijfsleven
Subtotaal doorsnijdend thema
Specialisatie MET relevantie voor 1 van de speerpunten of doorsnijdend thema MBA in Corporate Strategy and Economic Policy (CSEP) MBA in Accounting and Finance (A&F) MBA in International Business (IB) MBA in Management Information Systems (MIS) MBA in Procurement MSc in International Business in Developing Countries and Emerging Economies MBA in Hotel and Tourism Management Specialisatie ZONDER relevantie voor 1 van de speerpunten of doorsnijdend thema- NVT Totaal studenten % Studenten speerpunt / dsn thema op
Bedrijf/GB 127 109
Bedrijf/GB
385 100%
Bedrijf/GB Bedrijf/GB
36 36 2
Bedrijf/GB Bedrijf/GB
69 6
Bedrijf/GB
385 0%
100,00%
53
Hoofdstuk 6 – Maastricht School of Management (MSM) MA eindscripties naar speerpunt en doorsnijdend thema Van de 35 MBA en MSc eindscripties die in 2010 in Maastricht werden geschreven, vielen er, volgens opgave van MsM, 1 binnen het thema water, 6 binnen het thema VZ, 26 binnen het thema privatepublic sector development, en telkens 1 in de thema’s gender en health. In 2010 waren er 617 MBA outreach studenten, die in de laatste fase van hun studie een research paper (eindscriptie) schreven. MsM geeft aan dat in de Outreach MBA programma’s in Namibië, Rwanda, Suriname, Tanzania en Malawi 12 papers een onderwerp behandelen dat valt binnen een van de speerpunten: één binnen het thema V&R; vijf binnen het thema VZ; vier binnen het thema Water en twee binnen het thema SRGR. De MBA programma’s in de andere landen zijn niet meegenomen in deze screening voor eindscripties in een van de OS speerpunten thema’s. Studenten naar land van herkomst Van de totaal 334 MSc en MBA studenten die een programma volgden in Maastricht in de periode 2007-2010 kwam 35,6% uit een OS land (15+3). Van de 265 MBA studenten kwam 92,5% uit een ODA land en 41,9% (111) uit een prioriteitsland volgens het nieuwe OS beleid (15 + 3 landen vertegenwoordigd). Rwanda, Ghana, Indonesië en Oeganda zijn de grootste leveranciers met resp. 31, 14, 13, 12 studenten. Van de 69 MSc studenten komt de helft uit een ODA land en 8 uit een OS 15+3 land (11%). De 21 EMBA studenten in dezelfde periode komen uit Europa en de BRIC landen. Van de 1324 EP studenten in dezelfde periode komen er 464 (35%) uit een OS 15+3 land, en 99% uit een ODA land. In de jaren 2007 – 2010 volgden 3252 studenten een MBA programma in een van de outreach locaties, voor 100% ODA landen. Van deze groep studenten volgt 25 % (806) een programma in een van de prioriteitslanden volgens het nieuwe OS beleid (15 + 3 landen) en 4 % (129) van de studenten studeert in Paramaribo.
6.3.2 Onderzoek MsM voert haar onderzoek voornamelijk uit via extern gefinancierde projecten (zie onder 6.3.3). Overzicht onderzoeksthema’s77 Het onderzoek bij MsM is georganiseerd in drie onderzoeksthema’s: • duurzame ontwikkeling (sustainable development), • ontwikkeling van instituties en organisaties (institutional and organizational development), • ontwikkeling van leiderschap en ondernemerschap (leadership development and entrepreneurship). MsM is lid van de Schokland groep over Vrede, Veiligheid en Ontwikkeling en zit samen met de universiteiten Wageningen, Utrecht, Twente, Instituut Clingendael, Oxfam Novib in de werkgroep Multistakeholder processes, Service Delivery and State Institution. Onderzoek is gedaan ondermeer in Ethiopië en Burundi. Binnen het onderzoeksthema Duurzame Ontwikkeling is in 2003 het Sustainable Development Centre voor projecten van MsM en haar partnerinstellingen opgericht. Het MFS project Roundtable Africa werd in deze setting uitgevoerd. SDC richtte het virtuele network ECSAD op (Expert Centre for Sustainable Business and Development Cooperation) met partners EUR, WUR, Universiteit van Amsterdam (UvA) en Nijenrode. Ook werd het PRC opgericht – Partnership Resource Centre voor kennisuitwisseling over cross sector partnerships voor duurzame ontwikkeling. Een voorbeeld van een onderzoeksproject in het kader van PRC is de toegang tot markten voor agribusiness SMEs in Ethiopië. MsM heeft ideeën voor projecten geformuleerd voor een verder aanpassing van het onderzoek aan de OS speerpunten onder de volgende twee thema’s:
77
Informatie is gebaseerd op MsM bijlage 6, Research and Doctoral programs
54
Hoofdstuk 6 – Maastricht School of Management (MSM) •
•
Business and Governance in Developing Countries (waaronder drie voorgestelde onderzoeksprojecten die betreffen: de bijdrage van private sector ontwikkeling aan veiligheid in fragiele staten; duurzaam toerisme in Kleine Eilandstaten; innovatie en ondernemerschap in Rwanda). Daarnaast is MsM de penvoerder van een Europees consortium dat naast MsM bestaat uit het DIW in Berlin, IDS Sussex, het CCS van de Universiteit Utrecht en Solvay Brussels Business School. Dit consortium zal in 2012 een Erasmus Mundus aanvraag “Entrepreneurship, Security and Governance” indienen. Food, Water and Sustainable Business (de twee voorgestelde onderzoeksprojecten betreffen: Value Chains, Partnerships and Rural Development (met als voorbeeld het huidige project in Ethiopië, zie hierboven); Industrialization, Urbanisation and Food Security in Indonesia.) MsM werkt samen met de Universiteit Utrecht, UNU-MERIT en UNIDO in het project “Industrialization in Developing Countries”. Dit project richt zich o.m. op Indonesië en Ethiopië.
Samenvatting publicaties naar speerpunt en doorsnijdend thema De lijst van 64 wetenschappelijke publicaties in peer reviewed journals (2008-2011) aangeleverd door MsM78 bevat, te oordelen naar de titels van de artikelen, publicaties in de OS speerpunten Water (8, waarvan 7 door M.P. van Dijk, die ook werkzaam is bij ISS, IHS, IHE en enkele Nederlandse Universiteiten), en V&R (19, waarvan met name zes artikelen aangaande de relatie conflict en ondernemerschap relevant zijn, zoals ”Naudé, W.A., Brück, T. and Verwimp, P. (2011). “Small Business, Entrepreneurship and Violent Conflict in Developing Countries”, Journal of Small Business and Entrepreneurship, 24 (2): 161-178”) en VZ (enkele artikelen over food en supply chains). Daarnaast waren er 21 publicaties over private sector development. MsM vermeldt daarnaast boeken te hebben gepubliceerd bij vooraanstaande internationale uitgevers zoals Oxford University Press over fragiele staten en ondernemerschap. Samenvatting onderzoeksprojecten 2007-2011 per speerpunt en doorsnijdend thema Momenteel worden er bij MsM 65 doctorate theses voorbereid, waarvan er, te oordelen naar de titels (sommige zijn dubbel genoemd), zes gerelateerd zijn aan het speerpunt VZ (agribusiness op het gebied van voedsel en value chains) en de overigen voornamelijk aan private sector development, en in mindere mate milieu, gezondheid (algemeen), en natuurlijk hulpbronnen in relatie tot conflict / fragiele staten79.
6.3.3 Projecten (3e geldstroom) De projecten van MsM behelzen capacity building en technische assistentie, (tailor-made) training en toegepast onderzoek. De projecten zijn gerelateerd aan de drie velden van expertise van MsM (zie onder 6.3.2, onderzoek). Relevantie voor de OS speerpunten ziet MsM vooral op de gebieden Water en VZ. Van de ca. 75 projecten tussen 2007 en 2010 is een aantal gerelateerd aan Governance en institutionele ontwikkeling, waarvan één specifiek gerelateerd is aan de Watersector (een NICHE project in partnerschap met UNESCO-IHE Delft, ECORYS en AinShams University Egypt, aangaande ‘institutional strengthening and development of leadership competencies’ voor het Ministerie van Water en Irrigatie in Egypte). Daarnaast is er een aantal projecten op het gebied VZ: Round table Indonesia, Round Table Africa (in de oostelijk Afrikaanse regio) en een door MsM geleid project, in partnerschap met Wageningen Universiteit, op het gebied van Sustainable Agricultural Development at Bogor University, Indonesia (IPB), Zuid-Afrika en Vietnam.
78 79
MsM bijlage 6, blz. 36 MsM bijlage 6, blz 42
55
Hoofdstuk 6 – Maastricht School of Management (MSM)
6.3.4 Partnerschappen en alumni Partnerschappen Met UNESCO–IHE bestaat een formele samenwerkingsovereenkomst. Daarnaast ontstaan regelmatig tijdelijke partnerschappen met andere IO-instellingen en Nederlandse en buitenlandse universiteiten in het kader van extern gefinancierde projecten. In het buitenland heeft MsM partnerschappen voor onderwijs met 25 instellingen, alle in ODA landen, waarvan tien in Afrika (ondermeer Ghana, Kenia, Rwanda en Oeganda) en zes in Azië (waaronder Indonesië en Vietnam). MsM heeft contacten met een groot aantal Nederlandse bedrijven ten behoeve van gastlezingen, werkbezoeken en praktijkopdrachten voor studenten. Alumni MsM heeft 20.000 alumni, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen passieve en actieve. De laatste categorie bevat ruim 2300 alumni. MsM communiceert met de alumni via Alumni Chapters in 28 landen en daarnaast LinkedIn en Facebook. Diensten voor alumni bestaan uit: Continuous Educational Programs, Alumni Seminars and Trainings, Alumni Refresher Courses, de Alumni Business Database Edition (Online Library), V-Smart Catalogue, E-books, Publications, Alumni Resume Book, en Online Conferences and Seminars. MsM heeft alumni in alle 15+3 landen. MsM heeft een lijst met zo’n 26 alumni in topposities, waarvan 13 bij de overheid (ministers en deputy ministers, ambassadeurs, vertegenwoordiger bij de UN, topambtenaren; en 13 in het bedrijfsleven (bijv. CEO, managing director, finance director)80
80
MsM bijlage 7
56
7 AFRIKA-STUDIECENTRUM (ASC)
7.1 Kerngegevens en strategische ontwikkeling 7.1.1 Kerngegevens Oprichtingsjaar: 1947 Doelstelling: Het nationale onderzoeks- en documentatie instituut op het gebied van de Afrika studies in de Maatschappij- en Geesteswetenschappen81 Meest actief in speerpunten: Veiligheid & Rechtsorde82 Studenten Research Masters gestart in 2010: 8 PhD studenten gestart in 2010: 2 Academische staf 2011: 15,1 FTE (en 4,1 tijdelijk, extern gefinancierd) Bibliotheek, documentatie, informatie 2011: 10,2 FTE Ondersteunend personeel incl. directeur 2011: 8,2 FTE (en 1,4 studentassistenten) OCW-ODA bijdrage 2010: €3.100.000 Totaal inkomsten 2010: €4.445.00083 Percentage OCW-ODA bijdrage van totaal inkomsten 2010: 69,8% OCW-ODA bijdrage 2012: €2.662.00084 Collegegeld Research Master 2010 (basis -12 maanden): nvt85
7.1.2 Recente ontwikkelingen en strategische overwegingen ASCs kernactiviteit is wetenschappelijk onderzoek en documentatie en in toenemende mate het begeleiden van promovendi en research training. Het wetenschappelijk onderzoek en de documentatie komen ten goede aan in hoofdzaak drie groepen in het Westen en deels in het Zuiden: • wetenschappers/ promovendi/ studenten; • politici/ beleidsmakers/ kenniscentra/ NGOs/ bedrijven; • het bredere geïnteresseerde publiek, inclusief media en scholieren. Behalve artikelen en publicaties in wetenschappelijke tijdschriften en boeken bij wetenschappelijke uitgevers, levert het wetenschappelijk onderzoek (al dan niet in opdracht van derden) en de documentatie de volgende producten op: wetenschappelijke series: African Dynamics, Afrika Studiecentrum series, en African Studies Collection; het organiseren van studiedagen en debatten; (beleids)rapporten en beleidsgerichte discussies (zoals bij de 2 IS-Academies, waar ASC deel van uitmaakt en bij Tracking Development), webdossiers (over de vier speerpunten van het OS beleid), het Africa Yearbook, en de regelmatig verschijnende infosheets (zoals het recente ‘Honger in de Hoorn van Afrika’, en ‘Challenges in managing Africa’s Water Crisis’ uit 2008). Het documentatiecentrum heeft een collectie van 60.000 boeken en brochures (waarvan vele beschreven in de online African Studies 81
Brief 3 juni 2011 aan MinOCW ‘Korting kennisinstellingen en informatieaanvraag ODA uitgaven’ Dit element in de Kerngegevens van iedere IO berust op de analyse van de auteur van dit rapport (zie hoofdstuk 8.3) 83 Zie tabel onder 7.3.1. 84 Deze informatie is verkregen van BZ. De instelling merkt op dat de loonbijstelling hierin niet is verwerkt. 85 De studenten in de Research Master betalen collegegeld dat ten goede komt aan de Faculteit der Letteren, niet aan het ASC 82
57
Hoofdstuk 7 – Afrika-Studiecentrum (ASC) Abstracts), 450 abonnementen op wetenschappelijke tijdschriften en 700 AV producties (documentaires en films). Daarnaast is ASC actief in het publiceren van artikelen in publieksgerichte tijdschriften, inbreng in praktijkgerichte discussies (zoals de journalisten-seminars, en de NABC seminars), optredens voor de media, deelname aan onder meer WorldConnectors (Food Security Group), The Broker etc. ASC heeft geen examenbevoegdheid en heeft niet het ius promovendi. Research training vindt plaats in de tweejarige Research Masters die begonnen is in 2006. ASC voert dit uit ten behoeve van de Faculteit der Letteren van de Universiteit Leiden. Promotiebegeleiding vindt plaats ofwel als promotor (door ASC onderzoekers die daarnaast als hoogleraar aangesteld zijn bij een of meer van de Nederlandse universiteiten) ofwel als copromotor. ASC maakt deel uit van of heeft nauwe banden met verschillende netwerken, zoals de Nederlandse onderzoeksschool CERES, de Nederlandse Vereniging voor Afrika Studies (NVAS), de Africa-Europe Group on Interdisciplinary Studies (AEGIS), de European Association of Development Institutes (EADI) en SANPAD en CODESRIA in Afrika. Samen met CODESRIA heeft ASC in 2006 het Consortium for Development Partnerships (CDP) opgezet. Het CDP is een interregionaal onderzoeksnetwerk voor jonge Afrikaanse wetenschappers, NGOs en beleidsmakers om door samenwerking met senior onderzoekers hun onderzoekscapaciteiten te verbeteren. Momenteel zijn rond de 65 jonge onderzoekers betrokken in 8 verschillende onderzoeksteams.86 Tot slot heeft ASC een visiting fellow programma met rond de negen visiting fellows uit Afrika per jaar. Het huidige ASC onderzoeksprogramma eindigt in 2011 en een nieuw programma voor 2012-2016 is ontwikkeld. Voor deze periode is één overkoepelend onderzoeksprogramma gedefinieerd, ‘African Dynamism amidst Global Restructuring’, met daarin vier onderzoeksvelden: • African trajectories of improved well-being, and their impact on people and resources • Mediating identities of Africans in Africa and beyond • Constellations of governance in Africa: Historical and contemporary studies • Africa’s connections to the world: Africa negotiating an increasingly multi-polar world Het ASC wil haar onafhankelijke wetenschappelijke positie in debatten over ontwikkelingssamenwerking en –beleid behouden. De organisatie van het onderzoek zal wel zodanig flexibel worden ingericht dat ook kan worden ingespeeld op de behoefte aan beleidsondersteunende informatie en onderzoek in het kader van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. ASC onderscheidt vooralsnog binnen de onderzoeksvelden drie typen onderzoek87: individuele projecten (gefinancierd door ASC); ASC samenwerkingsprojecten van 1 tot 2 jaar over een van tevoren vastgesteld aantal mogelijke thema’s; extern gefinancierde projecten. Door het aanstellen van ASC contactpersonen per OS speerpunt streeft ASC ernaar om de contacten met de respectievelijke beleidsafdelingen binnen DGIS te intensiveren. ASC is gelieerd aan de Universiteit Leiden. Deze Universiteit ambieert het nationale kenniscentrum te worden van de buiten-Europese regiostudies in Nederland door een bundeling van krachten. Naast ASC zijn dat: het Koninklijk Instituut voor Taal- Land- en Volkenkunde (KITLV, met een focus op het Caribische Gebied en Zuidoost-Azië), het CEDLA (focus: Latijns-Amerika), het International Institute of Asian Studies (IIAS, een netwerk van Leidse Azië specialisten) en het Leiden Institute of Area Studies (LIAS). Leiden is ook in gesprek met de Technische Universiteit Delft en de Erasmus Universiteit Rotterdam (en met kennisinstellingen in Den Haag) over een vergaande samenwerking. Voor de area studies in Leiden kan dit een grotere betrokkenheid gaan betekenen met het Institute of Social Studies (Den Haag/ deel van de EUR), Clingendael (Den Haag), het Institute of Global Justice (Den Haag), UNESCO-IHE (Delft) en het IHS (Rotterdam). Via haar Wetenschappelijk Raad van Advies is het ASC verbonden met het Afrika-gerichte onderzoek aan alle relevante Nederlandse universiteiten en HO-instellingen. 86
Voor meer informatie betreffende samenwerkingsverbanden, zie paragraaf 7.3.4 Deze en voorafgaande informatie over het nieuwe ASC onderzoeksbeleid is afkomstig uit een voorlopige beleidsnotitie ‘African Studies Centre New Style’, die op 21 november 2011 is goedgekeurd door het Curatorium van het ASC.
87
58
Hoofdstuk 7 – Afrika-Studiecentrum (ASC)
7.2 Financieringsstructuur 7.2.1 Overzicht inkomsten uit de 1e, 2e en 3e geldstroom Vergelijkend overzicht geldstromen Inkomsten 2007-2011 x €1000 Jaar
1e geldstroom OCW-ODA
2e geldstroom
3e geldstroom
OCW niet-ODA
Overig
Projects
niet-ODA Prom .verg.
2.895 2.977 3.100 3.100 3.052
2007 2008 2009 2010 2011
Collegegeld (tuition)
0 0 0 0 0
MA
141 215 226 210 465
Diplom a
0 0 0 0 0
Phd
0 0 0 0 0
TOTAAL
staftijd
0 0 0 0 0
81 24 35 108 72
699 586 942 1.027 843
3.816 3.802 4.303 4.445 4.432
Relatieve bijdrage geldstromen aan totaal inkomsten 2007-2011 Jaar
2e geldstroom
1e geldstroom ODA
OCW nietProm .verg. ODA
Collegegeld (tuition) MA
Diplom a
Phd
3e geldstroom
Overig
TOTAAL
staftijd
75,86% 0,00% 3,69% 0,00% 0,00% 0,00% 2,12% 18,32% 100% 2007 78,30% 0,00% 5,65% 0,00% 0,00% 0,00% 0,63% 15,41% 100% 2008 72,04% 0,00% 5,25% 0,00% 0,00% 0,00% 0,81% 21,89% 100% 2009 69,75% 0,00% 4,72% 0,00% 0,00% 0,00% 2,42% 23,11% 100% 2010 68,86% 0,00% 10,49% 0,00% 0,00% 0,00% 1,62% 19,02% 100% 2011 • Prom.verg.: ASC ontvangt tot nu toe relatief kleine promotievergoedingen maar is met betrekking tot de meeste promovendi in onderhandeling over de promotievergoeding en de grootte daarvan. e e • 2 geldstroom: de inkomsten uit de 2 geldstroom zijn voor ASC werkelijke inkomsten. Het gaat hier bij het ASC om junior researchers en postdocs die onder verantwoordelijkheid van het ASC vallen. Salaris en onderzoekskosten worden door ASC rechtstreeks aan de betrokkenen betaald. • ASC is niet bevoegd collegegelden te vragen • ASC maakt onderscheid in vier soorten PhD studenten: in-huis ASC PhD studenten en begeleid door een ASC onderzoeker; externe ASC PhD studenten begeleid door een ASC onderzoeker, externe niet-ASC PhD studenten begeleid door een ASC onderzoeker die echter betaald wordt door een universiteit (niet door ASC), overige PhD studenten • Vergoedingen van detacheringen bij universiteiten (ca. EUR 95.000 p.j.) zijn in dit overzicht opgenomen onder de post "Overig".
Het NFP aandeel ten opzichte van andere beurzen of zelfbetalende studenten is als volgt: 2007-2008
Fellowships NFP
Andere Zelfbet.
Totaal NFP
RESMA 1 1 10 12 Short courses 0 0 0 0 Cert. Courses 0 0 0 0 PhD starting in 0 6 0 6 Totaal 1 7 10 18 % van totaal 5,6% 38,9% 55,6% 100,0%
1 0 0 0 1 5,3%
2008-2009 2009-2010 2010-2011 2011-2012 Andere Zelfbet. Totaal NFP Andere Zelfbet. Totaal NFP Andere Zelfbet. Totaal NFP Andere Zelfbet. Totaal 2 7 10 0 2 7 9 0 0 8 8 1 5 7 13 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 9 0 9 0 6 0 6 0 2 0 2 0 6 0 6 11 7 19 0 8 7 15 0 2 8 10 1 11 7 19 57,9% 36,8% 100,0% 0,0% 53,3% 46,7% 100,0% 0,0% 20,0% 80,0% 100,0% 5,3% 57,9% 36,8% 100,0%
• NFP is pas recent toegankelijk voor ASC. ASC heeft meer profijt gehad van de Huygens beurzen en betaalde PhDs verder vanuit (ondermeer): WOTRO, IS-Academie, Tracking Development, Volkswagen Stiftung.
59
Hoofdstuk 7 – Afrika-Studiecentrum (ASC) Onderzoeksprojecten 2e geldstroom Projecten 2e geldstroom 2007-2011 Subsidiegever Titel project
Land
NWO/Wotro
Kenia
Aanneem Jaar van Jaar van som contractering beeindiging project 24-mrt-07 24-mrt-11 53.407
Kameroen Soedan
3.632 209.513
2007 1-mrt-11
2007 28-feb-15
Kenia
8.301
2007
2007
Tsjaad, Mali, Kameroen, Angola
11.000
2007
2007
Cocoon - 'Land Grab' and Dwindling Water Resources; workshop Kenia Reconciling competing claims and conflicts over natural resources in Africa's dry lands, specifically Kenya Land Conflicts, Local Governance and Decentralization workshop Burundi, in Post-Conflict Uganda, Burundi and Southern Sudan Oeganda, Zuid Soedan Mobile Africa revisited: a comparative study of the onderzoek Tsjaad, Mali, relationship between new communication technologies Kameroen, and social spaces (Chad, Mali, Cameroon, Angola) Angola Grounding Land Governance- Land Conflicts, Local onderzoek Burundi, Governance and Decentralization in Post-Conflict Oeganda, Zuid Uganda, Burundi and Southern Sudan Soedan Cocoon - 'Land Grab' and Dwindling Water Resources; onderzoek Kenia Reconciling competing claims and conflicts over natural resources in Africa's dry lands, specifically Kenya
12.391
2010
2010
7.915
2010
2010
499.950
apr-08
apr-13
692.076
2011
2015
387.609
1-jul-11
1-jul-14
African Diaspora Journal Open Access TOTAAL 2E GELDSTROOM
2011 22.500 1.908.294
NWO/Wotro NWO NWO NWO/Wotro
NWO
NWO/Wotro
NWO/Wotro
NWO/Wotro
NWO/Wotro
NWO
Type activiteit Gender dynamics in urban agriculture in Eldoret, Kenya promotie onderzoek Pentecostalism and economic crisis in Cameroon promotie Arabization and other technologies of communication in promotie a post-conflict situation among the Nuba of Sudan onderzoek Does Fair Trade Coffee Produce Sustainable Gains for workshop Poor Workers? Mobile Africa revisited: a comparative study of the workshop relations between new communication technologies and social spaces (Chad, Mali, Cameroon, Angola)
onderzoek -
2014
• De projecten die begonnen zijn voor 2007, maar een looptijd hadden tot 2007-2010 zijn niet opgenomen in dit overzicht. Dit zijn met name promotietrajecten. 88 • De projecten die zijn begonnen in 2011 zijn extra opgenomen in dit overzicht
Projecten 3e geldstroom89 Lopende projecten 3e geldstroom 2007-2010 Subsidiegever
Totaal BZ gerelateerd BZ Ambassades NFP NPT/NICHE % van totaal project inkomsten MFS EU Bedrijfsleven Overig
% van totaal project inkomsten staftijd 2007-2010
Inkomsten - staftijd
Aanneemsom 2002-2010
2010
2009
2008
2007 2007-2010
2.231.553
574.439
556.639
344.763
309.405
1.785.246
1.538.833 22.226 0 0 1.561.059
426.159 7.000 0 0 433.159
520.911 952 0 0 521.863
320.523 0 0 0 320.523
200.138 0 0 0 200.138
1.467.731 7.952 0 0 1.475.683
70,0% 181.864 0 63.800 424.830
75,4% 33.801 0 0 107.479
93,8% 0 0 0 34.776
93,0% 0 0 0 24.240
64,7% 0 0 28.619 80.648
82,7% 33.801 0 28.619 247.143
82,2% 0,4% 0,0% 0,0%
1,9% 0,0% 1,6% 13,8%
Totaal % 100,0% • Onder BZ gerelateerde projecten vallen twee grote projecten voor DAF: Tracking Development (loopt af in 2011) en ISAcademie: De Staat in Afrika • De projecten die zijn begonnen in 2011 zijn niet opgenomen in dit overzicht
88 89
e
e
Voor een uitsplitsing van 2 geldstroom inkomsten per jaar 2007-2011 zie ASC bijlage 1, Projecten 2 geldstroom e Voor een volledig overzicht van alle lopende projecten in 2007-2010 zie ASC bijlage 2, Projecten 3 geldstroom
60
Hoofdstuk 7 – Afrika-Studiecentrum (ASC)
7.2.2 Gecombineerde effecten relevant Nederlands overheidsbeleid op de financiële positie van de instelling De recente kortingen op de IO instellingen hebben bij ASC geleid tot een begrotingsverlies van ongeveer €300.000 in 2012. Dit verlies kan eenmalig worden opgevangen vanuit ASC’s reserve. Voor de periode 2013-2016 betekent de korting dat de geplande vervanging van medewerkers die binnenkort met pensioen gaan deels moet worden uitgesteld (te beginnen met 1 FTE in 2012), waardoor vooral de noodzakelijk gevonden stafversterking op het onderzoeksterrein van ‘Africa in the World’ en voor onderzoek naar Afrikaanse bedrijvigheid door jonge, deels ook Afrikaanse collega’s, binnen de nieuwe onderzoeksagenda, niet snel zal kunnen worden gerealiseerd uit het kernbudget. De zittende onderzoeksstaf zal intensiever proberen om een deel van het eigen onderzoek extern gefinancierd te krijgen. Er zal tevens nadrukkelijker gezocht gaan worden naar creatieve en deels nieuwe vormen van financiering. De recente vorming van een apart ASC project office is daarbij van belang. Grotere deelname aan bijvoorbeeld NICHE en aan EU programma’s als ‘meeliftende partner’ is ook een voornemen; maar het ASC is te klein om de risico’s te kunnen dragen van het spelen van een rol als hoofdverantwoordelijke voor dergelijke fondsverlening.
7.2.3 Overzicht uitgaven – allocatie geldstromen over instellingsactiviteiten Allocatie 1e geldstroom 2012 x €1000 Taak
Gealloceerd % van 1e budget geldstroom
Daarvan inverdiend
Uitsplitsing
Bibliotheek, documentatie, informatie
840
30%
5
Support staff, huisvesting, inventaris, publicaties
560
20%
25
Research Training Onderwijs en Capaciteitsopbouw
480
17%
100 PhD beg-300 RESMA-80 CDP cap dev-20 Visiting fellows-60 Gastcolleges-20
Onderzoeksstaf: Vraagbaak, media, lezingen, seminars, publicaties, organisatie, ‘valorisatie’, etc Onderzoeksstaf: Onderzoek
220
8%
700
25%
2800
100%
25 60
15
85 vrije onderzoekstijd/ fondsen-475
matching in 2e en 3e gs projecten-140 betaalde staftijd-85
Totaal
Inverdiend
60 (detachering) 25 (staftijd in 3e gs projecten)
215
Allocatie 2e en 3e geldstroom 2012 Van de ca 1000K 2e en 3e geldstroominkomsten per jaar wordt vrijwel alles besteed aan additionele (jonge) onderzoekers (ook veel Afrikanen; en veel van hen promovendi: salariskosten en onderzoekskosten). In totaal wordt er tot in 2012 maar 25K reguliere staftijd in rekening gebracht bij opdrachtgevers die ervan uitgaan dat matching komt uit het kernbudget van het ASC. ASC heeft nu wel de bedoeling bij projecten meer vaste staftijd betaald te krijgen. Probleem is dat veel opdrachtgevers (NWO, EU, BuZa) aanzienlijke matching vragen en hun financiering vooral laten gebruiken voor additionele, tijdelijke onderzoekers (veel Afrikanen) en hun onderzoekskosten90.
90
Gegevens zijn overgenomen uit ASC bijlage 3 Allocatie geldstromen 2012
61
Hoofdstuk 7 – Afrika-Studiecentrum (ASC)
7.3 Relevantie voor het beleid Ontwikkelingssamenwerking 7.3.1 Onderzoek Overzicht onderzoeksthema’s Het huidige onderzoeksprogramma bij ASC, dat afloopt in 2011, is georganiseerd in drie onderzoeksgroepen, die zich bezig houden met drie hoofdthema’s van onderzoek: Connections & Transformations, Economy, Environment & Exploitation en Social Movements & Political Culture in Africa. Binnen ieder hoofdthema zijn vier tot elf onderzoekslijnen te herkennen (ASC jaarverslag 2010). Samenvatting relevantie voor speerpunten en thema’s De invalshoek van het ASC op ontwikkelingen in Afrika is voornamelijk sociaal, politiek, economisch, historisch, geografisch en cultureel. De vier speerpunten van het beleid en de doorsnijdende thema’s komen in meer of minder mate aan de orde in de verschillende activiteiten van ASC. De relevantie kan worden opgemaakt uit: • ASC onderzoeksprojecten • Onderzoekspublicaties van ASC medewerkers • Onderzoeksthema’s in capacity building, zoals het CDP • De onderzoeksthema’s van RESMA studenten Op basis van de door ASC verstrekte informatie, lijken de ASC activiteiten verreweg het meest relevant te zijn voor V&R, gevolgd door VZ. Van de doorsnijdende thema’s is GB het meest relevant. Onderzoekslijnen binnen de hoofdthema’s, die relevant zijn voor een aspect van een van de speerpunten, zoals beschreven in de Focusbrief, zijn91: Water Dit thema wordt onderzocht in de ASC onderzoeksgroep Economy, Environment and Exploitation. Het onderwerp ‘Access to land and water resources’ wordt onderzocht binnen het CoCoon programma (met Moi University Kenia, IUCN/WISP en Cordaid) gefinancierd door DGIS en NWO. Subthema’s zijn: land grabbing, land-tenure reform, en dwindling water resources. Een ander onderwerp dat wordt behandeld is water security (water harvesting, drought planning en ecotourism in Kenia). Van de negen projecten die tussen 2007 en 2011 relevant waren voor het thema Water, waren er drie sterk op gefocused (Shallow wells improvement, Water harvesting and drought planning, Water provision in urban slums) en de overigen meer gericht op VZ en/of V&R. Het onderzoek bij ASC behandelt het speerpunt Water voornamelijk vanuit één van de in de Focusbrief beschreven aspecten, namelijk toegang tot drinkwater. VZ Dit thema wordt eveneens onderzocht in de ASC onderzoeksgroep Economy, Environment and Exploitation. ASC heeft een lange traditie in het onderzoek van voedselzekerheid. Recent richt het onderzoek zich onder meer op urban farming, gender aspects of urban agriculture, distributie van en toegang tot voedsel. Er waren volgens de rapportage van ASC zestien voor VZ relevante projecten tussen 2007 en 2011 met ondermeer als onderwerp: Urban agriculture in Nakuru, School farming and feeding in Nakuru, IS-Academy Land governance, Intra-household risk coping, Resources and mobility, Pastoralism and nature conservation en Land tenure reforms and conflict prevention. Slechts één onderwerp was door ASC exclusief als VZ gekwalificeerd (Indications of undernutrition). Onderzoek binnen het OS speerpunt VZ richt zich met name op één aspect, namelijk verbeterde toegang tot gezond voedsel. Het ASC is op dit moment betrokken bij de vorming van een kennisconsortium op het terrein van zogenaamde agrohubs.
91
Gegevens zijn ontleend aan ASC jaarverslag 2010 en aan het overzicht research projects 2007-2011 (ASC bijlage 4)
62
Hoofdstuk 7 – Afrika-Studiecentrum (ASC)
V&R Dit thema wordt met name onderzocht in de ASC onderzoeksgroep Social Movements and Political Culture in Africa. Belangrijkste onderwerp is vermindering van conflicten gerelateerd aan toegang tot land en andere hulpbronnen. Andere onderwerpen zijn veiligheid, mensenrechten, goed bestuur en rechtsorde. In totaal 42 onderzoeksprojecten tussen 2007 en 2011 waren volgens ASC relevant voor onder meer dit speerpunt (zie tabel hieronder), vanuit diverse invalshoeken, zoals: Religion and politics in Africa, Transnational islamic NGOs, Religious identities and local politics, Security & sports in Africa, Elections in Kenya, History of the ANC in exile, Industrialisation and social change, Mobile youth and children in Africa, Ecotourism in Africa. Deze voorbeelden behoren alle bij de 25 V&R projecten die alleen als V&R zijn gemarkeerd. De overige projecten laten vaak een relatie zien met VZ en in mindere mate met Water. In 2011 werden twee grote NWO projecten gestart die te maken hebben met conflict gerelateerd aan landeigendom/landgebruik (Grounding Land Governance) of aan andere natuurlijke hulpbronnen, voornamelijk water (CoCoon). ASC onderzoek is vooral relevant voor het aspect van het speerpunt V&R dat verwijst naar ‘onderliggende oorzaken van instabiliteit en conflict in fragiele staten’. SRGR Binnen de onderzoeksgroep Connections and Transformations, is het onderwerp Sexual and Reproductive Rights: Marriage, Christianity and AIDS relevant voor met name de aspecten ‘toegang tot goede anti-conceptie’ en ‘voorlichting van jongeren over seksualiteit’ binnen het speerpunt SRGR. Van de zeven projecten tussen 2007 en 2011, die zijn aangemerkt als SRGR, hebben de meeste een zijdelings verband met SRGR, bijvoorbeeld Community-based health insurance (2x), Medical pluralism & commoditization of healthcare. Twee studies in Botswana: ‘Religion and sexuality’, ‘Pentecostalism, marriage and reproduction’, zijn mogelijk wat meer gericht op het onderwerp SRGR. Getalsmatige informatie gebaseerd op bovengenoemde vier parameters is vervat in onderstaande tabel. De classificering onder de verschillende speerpunten is gedaan door ASC; behalve de CDP II thema’s – deze zijn aangemerkt door de auteur van dit rapport zonder dubbelingen92. De voorstellen voor CDP onderzoek en training vanaf 2012 (CDP III) richten zich op de volgende thema’s (zie bijlage 7): • Conflict • (Economic) Exchange (including private sector, e.g. Agribusiness) • Governance from Below • Access to Land, Water and Food Security • Justice and Human Rights S peerpunt
Activiteit Water
Onderzoeksprojecten 2007-2011 (totaal 53) Publicaties 2007-2011 (totaal 673) ‘Inwonende’ PhD-studenten per 2010 (25) RESMA thema's 2006-2010 (totaal 45) CPD II thema's 2010-2011 (8)
9 44 3 2
VZ
16 128 6 5 1
V&R
42 304 19 20 3
Doorsnijdend thema S RGR
7 33 2 2
GB
43 364 21 16 4
Gender
18 91 9 14
Milieu
Ontw lokale bedrijfsleven
14 82 3 2
15 81 9 6
• Bij de onderzoeksprojecten zijn 18 projecten aangemerkt voor meerdere speerpunten en 23 projecten voor meerdere doorsnijdende thema’s. • Bij de publicaties was dat respectievelijk 123 en 64. • Bij de PhD-projecten was dat respectievelijk 7 en 7. • Bij RESMA thema’s was dat respectievelijk 5 en 4.
92
Zie ASC bijlagen 4, 5, 6 en 7 voor de overzichten
63
Hoofdstuk 7 – Afrika-Studiecentrum (ASC) Onderzoeksprojecten naar land van veldwerk; herkomst onderzoekers De ASC onderzoeksprojecten worden uitgevoerd door de reguliere staf (53 projecten), de ‘inwonende’ PhD-studenten (25) en de Research Masters studenten (45 in de periode 2007-2010). In de periode 2007-2011 vinden 48 projecten (van de totaal 123, dus 39%) plaats in de 10 prioriteitslanden: 14 in Kenia, 9 in Ethiopië, 8 in Mali, 6 in Ghana, 4 in Oeganda, 2 in Burundi en Zuid-Soedan en 1 in Benin, Mozambique en Rwanda. Daarnaast zijn er 9 projecten in transitieland Zuid-Afrika. Van de Research Masters studenten 2006-2010 komen er 3 uit een prioriteitsland en 7 uit andere Afrikaanse landen (waaronder 4 uit Kameroen). De meerderheid komt uit Nederland en enkelen uit andere Europese landen of de USA. Van de 44 visiting fellows die ASC bezochten tussen 2007 en 2011 komen er 14 uit in totaal 5 prioriteitslanden (waarvan 7 uit Kenia en 3 uit Ethiopië) en 2 uit Zuid-Afrika.
7.3.2 Partnerschappen en ASC Community Partnerschappen Naast het Curatorium dat fungeert als stichtingsbestuur, heeft het ASC een Wetenschappelijke Raad van Advies waarin vrijwel alle Nederlandse universiteiten zijn vertegenwoordigd, evenals het Institute of Social Studies (Den Haag) en het Koninklijk Instituut voor de Tropen (Amsterdam). Het ASC is lid van de nationale onderzoekschool CERES. Er zijn banden met de op Afrika gerichte musea (zoals het Museum voor Volkenkunde in Leiden en het Afrika Museum in Berg en Dal) en met de Nederlandse Vereniging van Afrika Studies (NVAS). Het ASC is tevens lid van de Europese groep van Afrika-instituten AEGIS. De belangrijkste partner van het ASC in Afrika is CODESRIA (hoofdkantoor in Dakar; CODESRIA is de Afrika brede organisatie voor sociaalwetenschappelijk onderzoek, waarbij ‘sociaal’ breed moet worden opgevat; het omvat ook economie, recht en geschiedenis). Met CODESRIA wordt het Consortium for Development Partnerships (CDP) gecoördineerd. Verder zijn er samenwerkingsrelaties met SANPAD (South-Africa Netherlands Programme for Alternatives in Development) in Zuid Afrika (o.a. in PhD en ‘supervisors training’), terwijl er ook banden groeien met de bibliotheek van de Afrikaanse Unie en met OSSREA (beide in Addis Abeba; OSSREA is een organisatie voor het stimuleren van onderzoekssamenwerking tussen sociale en historische wetenschappers in Oostelijk en Zuidelijk Afrika). Individuele ASC onderzoekers werken samen met collega’s van diverse universiteiten in Afrikaanse landen. Vanouds zijn er banden met de African Studies Association in de Verenigde Staten, en in toenemende mate zijn er academische relaties van het ASC met instituten in China, India, Turkije en Brazilië. Met de nieuwe Nederlandse kennisorganisatie ‘Knowing Emerging Powers’ wordt samengewerkt. ASC Community ASC wil haar netwerk van onderzoekers en professioneel geïnteresseerden versterken door middel van de ASC Communities. Deze zijn georganiseerd per land, met een ASC staflid als coördinator en met verschillende categorieën leden: ASC senior staf, ASC (vroegere) visiting fellows, ASC fellows, ASC associates en ASC affiliates. Lijsten van deelnemers zijn opgesteld voor de volgende OS prioriteitslanden: Benin, Burundi, Ethiopië, Ghana, Kenia, Mali, Mozambique, Rwanda, Soedan, Oeganda, Zuid-Afrika. Onder de (vroegere) visiting fellows is een aantal personen met een topfunctie, zoals minister, presidentsadviseur, parlementslid, en topambtenaar. Afgelopen najaar heeft een aantal ASC-ers een rol gespeeld bij de advisering en beoordeling van MJSPs van de posten in Afrikaanse OS prioriteitslanden.
64
Hoofdstuk 7 – Afrika-Studiecentrum (ASC)
7.3.3 Documentatiecentrum / bibliotheek Naast onderzoek is documentatie een hoofdtaak van het ASC. De bibliotheek verzamelt en ontsluit een grote hoeveelheid informatie over en uit Afrika en is als zodanig relevant zowel voor de vier speerpunten als voor het OS beleid als geheel. De bibliotheekcollectie bestaat uit meer dan 80.000 boeken en brochures en ca. 450 lopende tijdschriften. De helft van de collectie is niet elders in Nederland aanwezig. De collectie bevat voorts een aanzienlijke hoeveelheid publicaties van Afrikaanse overheden, naslagwerken en woordenboeken en 25.000 microfiches van ontwikkelingsplannen en van enkele Afrikaanse kranten. Met betrekking tot de vier speerpunten kan beleidsinformatie gegenereerd worden, hetgeen al gebeurt bijvoorbeeld d.m.v. de eerder genoemde infosheets en de webdossiers. Daarnaast verschaft het documentatiecentrum op verschillende manieren toegang tot informatie over Afrika. De gehele collectie is toegankelijk via de online catalogus. De bibliotheek bevordert gratis online toegang tot informatie over Afrika, onder meer door de webservice Connecting-Africa.
65
Hoofdstuk 8 – Vergelijkende overzichten
8 VERGELIJKENDE OVERZICHTEN 8.1 Financieringsstructuur De financiële overzichten per IO en het ASC in de voorgaande hoofdstukken geven een beeld van de financieringsstructuur over de afgelopen vijf jaar inclusief 2011. Om een goede vergelijking te maken is er voor gekozen om in de vergelijkende tabellen in paragraaf 8.3 uit te gaan van het jaar 2010. Immers, de financiële en andere bedragen die (in oktober 2011) door de instellingen zijn aangeleverd, zijn betreffende het jaar 2011 gebaseerd op een prognose. De tabellen in paragraaf 8.3 kunnen, wat betreft de financieringsstructuur, als volgt worden geanalyseerd93 (voor een analyse van de relevantie zoals weergegeven in tabel 1, zie paragraaf 8.2): Afhankelijkheid OCW – ODA bijdrage 2010 Bij de analyse van de gegevens moet worden opgemerkt dat de meeste instellingen bij het aanleveren van de gegevens prefereerden uit te gaan van zogenoemde ‘werkelijke inkomsten’, waarbij out of pocket kosten (bij projectfinanciering) of inkomsten die de instelling direct uitkeerde aan studenten (zoals het deel ‘kosten levensonderhoud’ van studiebeurzen) of inkomsten uit verhuur indien die niet kostendekkend waren, niet zijn meegenomen in de inkomsten. De vergelijkbaarheid tussen instellingen neemt op dit punt af aangezien hier interpretatieverschillen aan de orde kunnen zijn bij de bepaling van de geleverde informatie. Daarom is in onderstaand schema ook een vergelijking opgenomen tussen totaal inkomsten 2010 volgens jaarverslag en inkomsten OCW. Het is wellicht aan te raden om een expert in financiële administratie de validiteit en vergelijkbaarheid van de aangeleverde gegevens te laten doorlichten op basis van de ontvangen jaarverslagen. Alleen bij het ASC komen de gegevens op basis van het jaarverslag en de verstrekte gegevens overeen. Volgens beide analyses is MsM het minst afhankelijk van de OCW-ODA bijdrage, gevolgd door UNESCOIHS. ASC is het meest afhankelijk van de OCW-ODA bijdrage. Bij ITC is er een grote discrepantie tussen de ‘werkelijke inkomsten’ en de baten volgens jaarverslag. Verhouding 1e, 2e, 3e geldstroom in 2010. De geringere afhankelijkheid van de OCW-ODA bijdrage van UNESCO-IHE komt ondermeer door het feit dat deze IO tevens wordt bekostigd vanuit niet-ODA gelden van OCW. Verder valt op dat UNESCO-IHE de hoogste bijdrage haalt uit de 3e geldstroom, op de voet gevolgd door IHS. Beide instellingen halen ook een relatief hoog bedrag uit college- en cursusgelden. Voor MsM betekenen college- en cursusgelden een zeer belangrijke bron van inkomsten. ASC was in 2010 de enige instelling met inkomsten uit de 2e geldstroom, al is dat geen hoog aandeel. De 23% ‘Overig’, bij ASC bestaat ondermeer uit vergoedingen van detacheringen bij universiteiten (ca. EUR 95.000 p.j.) Andere instellingen, met name ITC en ISS, kunnen in de toekomst wellicht meer gebruik maken van de 2e geldstroom. Met tussen de 20 en 40 PhD studenten die sinds 2007 jaarlijks bij ITC zijn begonnen, kan ITC vanaf 2012 tevens rekenen op meer inkomsten uit promotievergoeding (90.000 Euro per promotie) sinds de aansluiting bij de UT in 2010. Verhouding OCW-ODA bijdrage en collegegelden 2010 De tabel geeft weer welk aandeel college- en cursusgelden hebben in de uit de 1e geldstroom gefinancierde onderwijs activiteiten. De hoogte van collegegelden bij IOs in 2010, teruggerekend (ten behoeve van vergelijkbaarheid) op basis van 12 maanden is bovendien te vinden in de paragraaf 93
De totalen in de tabellen tellen niet altijd precies op tot 100%. Dit komt doordat percentages overgenomen zijn uit andere overzichten, waar ze al afgerond waren op 1 of 2 decimalen, en hier weer afgerond zijn, zonder decimalen.
66
Hoofdstuk 8 – Vergelijkende Overzichten ‘Kerngegevens’ in ieder van de hoofdstukken 2 t/m 7. Duidelijk is dat MsM verreweg de meeste collegeen cursusgelden ophaalt, maar daarmee ook sterk afhankelijk is van die bron van inkomsten (college- en cursusgelden maken 72% uit van het totaal van deze gelden plus de OCW-ODA bijdrage). Vooral de studenten die een MBA opleiding doen aan één van de partnerinstellingen in het buitenland zorgen voor een groot deel van de inkomsten (ruim 36% van het totaal aan inkomsten van MsM tegen een collegegeld van €5250 per MBA student) 94. Wat betreft collegegelden voor Masterprogramma’s in Nederland is er een groot verschil tussen de opleidingen. ITC (met het laagste collegegeld - €6330) vraagt iets meer dan de helft van het bedrag dat MSM vraagt (€12.500, hoewel MsM van NUFFIC voor NFP studenten een substantieel lager bedrag krijgt dan het vraagt aan zelfbetalende studenten, namelijk €7250). ISS is met €9680 (op basis van 12 mnd.) relatief laag, IHS (10.500) en UNESCO-IHE (€11.330) komen in de richting van MsM, hoewel het aandeel ten opzichte van de OCW-ODA bijdrage veel lager ligt, namelijk 32% (IHS) en 37%. Verhouding bursalen en zelfbetalende studenten in 2010 De tabel geeft beurzen weer voor Masteropleidingen en korte cursussen, maar niet de cursussen die vanuit de 3e geldstroom worden gefinancierd (zoals refresher courses en tailormade courses). ISS is het meest afhankelijk van NFP beurzen met 38%. Bij UNESCO-IHE komen de meeste studenten (72%) op een andere beurs, terwijl bij MsM de zelfbetalende studenten verreweg in de meerderheid zijn (77%). Het aantal zelfbetalenden bij ITC kon niet worden achterhaald aangezien deze niet apart worden geadministreerd. Onderdelen 3e geldstroom Deze tabel geeft binnen de 3e geldstroom de verhouding in inkomsten uit diverse opdrachtgevers weer. Opvallend is dat ASC (met 82,2%) en UNESCO-IHE (met 33,2%) een relatief hoog bedrag aan opdrachten ontvangen van BZ ten opzichte van hun andere opdrachtgevers. Voor ASC is het zelfs het overgrote deel van de 3e geldstroom, die op zichzelf overigens vrij klein is ten opzichte van de 1e geldstroom. MsM haalt een relatief hoog bedrag uit NICHE/NPT projecten (37,4%) en ook een hoog bedrag (26%) direct uit MFS gelden. Ook ISS haalt een hoog bedrag uit MFS gelden (13,9% van de inkomsten uit de 3e geldstroom), via opdrachten van MFS gefinancierde organisaties. ASC, IHS en ISS halen een relatief laag bedrag uit de subsidiepotten van de EU. Behalve bij MsM en ASC valt een groot aandeel aan 3e geldstroomprojecten bij de instellingen in de categorie ‘overig’. Bij deze instellingen bestaat deze categorie uit een aantal kleinere en de volgende grotere opdrachtgevers: • • • •
ITC (42,5%): ADB, Nordic Development Fund, Gates Foundation, China Meteorologisch Instituut (korte cursussen), voormalige ministeries VROM en V&W, UT, en substantiële projecten (in Nederland) voor EL&I en voor ESA (European Space Agency). ISS (43,9%): onderwijs in opdracht van derden (FHR LIM A PO Suriname; National Economics University Hanoi, en andere); onderzoek voor SIDA, WB en andere; een groot aantal kleinere opdrachtgevers; 18% inkomsten uit ongedefinieerde opdrachtgevers. UNESCO-IHE (31,6%): de Wereld Bank (cursussen), Delft Cluster (onderzoek), Senter/Novem en Arab Government/TUU. IHS (75%): de ADB, UNHabitat, WB, Ethiopian Civil Service College/WB (joint masters), Stuned.
De relatie met het bedrijfsleven als opdrachtgever is nog nauwelijks ontwikkeld. UNESCO-IHE loopt hier met 7,5% van haar inkomsten uit de 3e geldstroom voorop, gevolgd door MSM (5,5%) en ITC (3,2%). Daarnaast behoren directe contracten met overheden in ontwikkelingslanden als opdrachtgever wellicht tot de mogelijkheden. IHS heeft daar al een enkele goede ervaring mee inzake stedelijke planningsinstrumenten. Deze mogelijkheid lijkt ook van toepassing op producten en diensten aangeboden door de andere instellingen. 94
Overigens is het aantal studenten in 2011 teruggelopen door concurrentie van opleidingen op locatie die niet geaccrediteerd zijn – zie hoofdstuk 6, MSM.
67
Hoofdstuk 8 – Vergelijkende Overzichten
8.2 Relevantie In de tabel in paragraaf 8.3 wordt een ingeschatte relevantie gegeven van de instellingsactiviteiten voor de 4 speerpunten en de doorsnijdende thema’s. Hieronder volgt een samenvatting van de gegevens met betrekking tot relevantie uit de instellingshoofdstukken. ITC Wanneer gekeken wordt naar de MSc specialisaties van ITC, kan gesteld worden dat deze zich inhoudelijk voornamelijk richten op Water, met VZ als goede tweede. Het aantal studenten in de specialisaties die zich hier volgens ITC mee bezighouden is echter lager dan het totaal van de vijf specialisaties die zich volgens ITC richten op V&R. De relevantie voor alle aspecten van het betreffende speerpunt zoals beschreven in de Focusbrief ligt bij deze vijf specialisaties echter weer lager dan bij met name Water maar ook VZ. Het beeld wordt bevestigd wanneer wordt gekeken naar de MSc eindscripties, de wetenschappelijke publicaties en de promotieonderzoeken. Onder het thema V&R vallen volgens de Focusbrief geen natuurrampen zoals aardbevingen. Dit is echter een veelvoorkomend onderwerp van eindscripties, publicaties en promotieonderzoeken, terwijl deze minder gericht zijn op de in de Focusbrief genoemde aspecten van V&R. SRGR wordt door ITC zelf niet genoemd als een speerpunt waar het relevantie voor heeft. De relevantie van ITC voor het OS beleid als geheel ligt in haar relevantie voor Milieu en Goed bestuur als doorsnijdende thema’s. ITC heeft partnerschappen met academische instellingen in ODA landen. Van de alumni bekleedt een aantal belangrijke functies, zij het in vergelijking met andere IOs op een gemiddeld wat lager niveau. Wat betreft de adviesfunctie voor ontwikkelingsbeleid is ITC vooral betrokken in commissies van EL&I. ISS Wat betreft onderwijs, en afgaand op de MA specialisaties heeft ISS van de vier speerpunten de meeste relevantie voor V&R. Vijf specialisaties met totaal 37% van de studenten, zijn daarop gericht, waarvan vier in behoorlijke mate. Twee specialisaties zijn gericht op VZ met een kleiner aantal studenten (11%), terwijl de ene specialisatie duidelijk meer relevantie heeft dan de ander. Drie specialisaties, met totaal 20% van de studenten zijn relevant voor SRGR, waarvan één (dus de andere twee niet) met een behoorlijke relevantie op meerdere aspecten van het speerpunt. V&R heeft dus de meeste relevantie en de meeste studenten, gevolgd door VZ en SRGR. Dit komt grofweg overeen met de analyse van de MA eindscripties per speerpunt. Ook hier is V&R het grootst, gevolgd door VZ/Water en SRGR. In totaal 17,1% van de eindscripties in 2010 wordt door ISS aangeduid als relevant voor één van de speerpunten. Wat betreft onderzoek (publicaties) is het opvallend dat, in tegenstelling tot onderwijs, het speerpunt Water meer vertegenwoordig is. Daarnaast is VZ goed vertegenwoordigd en V&R wat minder sterk vertegenwoordigd dan in het onderwijs, terwijl binnen de onderzoeksclusters V&R wel weer beter vertegenwoordigd is. Overigens lijken van de 18 onderzoekslijnen binnen de vier hoofdthema’s er 5 gelieerd te zijn aan één van de speerpunten. SRGR lijkt in het onderzoek niet heel sterk vertegenwoordigd te zijn. De relevantie van ISS voor het OS beleid als geheel ligt in een sterke relevantie van de MA specialisaties voor de doorsnijdende thema’s gender en goed bestuur en in mindere mate milieu. Daarnaast scoort ISS ook goed op ‘Ontwikkeling lokale bedrijfsleven’ met aandacht voor zowel micro- als macro-economische ontwikkeling, rural development etc. ISS kwalificeert echter 18% van de MA eindscripties als relevant voor één van de doorsnijdende thema’s. Een groot aantal ISS stafleden is betrokken bij beleidsadvisering aan BZ en andere ministeries, betaald of onbetaald. Onder ISS alumni heeft een aantal een hooggeplaatste functie bereikt. De meesten van hen voelen zich nog steeds bij ISS betrokken, getuige de lijst van door ISS in 2011 ontvangen blijken van waardering en steunbetuiging. 68
Hoofdstuk 8 – Vergelijkende Overzichten ISS onderwijsactiviteiten vinden voornamelijk in Nederland plaats, waarbij 44,7% van de studenten uit een prioriteitsland komt. Daarnaast is recent een aantal joint teaching programma’s ontwikkeld, en is een start gemaakt met distance learning. Formele partnerschappen met andere academische instellingen zijn er in Nederland nauwelijks, hoewel wel op individueel onderzoeksniveau wordt samengewerkt. Partnerschappen en onderzoek in het buitenland zijn grotendeels gericht op Azië en Zuid-Amerika. Partnerschappen worden in de nabije toekomst ontwikkeld op basis van bestaande projectrelaties met instellingen in onder meer Ethiopië, Mozambique, Namibië, Oeganda en Tanzania. UNESCO-IHE UNESCO-IHE is voor het overgrote deel van onderwijs, onderzoek en projectmatige activiteiten gericht op het speerpunt Water. Een relatief klein aantal specialisaties, met name drie joint degrees, is additioneel gericht op Voedselzekerheid, daar waar Water gerelateerd is aan landbouw. Het geheel van specialisaties dekt alle aspecten van het speerpunt Water, zoals beschreven in de Focusbrief. UNESCOIHE houdt zich diepgaand bezig met het onderwerp zowel wat betreft verschillende technologische terreinen, informatiesystemen als ook milieu, beleid en management. Daar waar UNESCO-IHE zich bezighoudt met het doorsnijdend thema Goed Bestuur is dit altijd gerelateerd aan Water. De vraag is echter of het hier gaat om Goed Bestuur in de gangbare zin van dit concept of meer om beleid en management in het algemeen. Politieke dimensies, vormen van burgerparticipatie, (anti-) corruptie, transparantie en verantwoording lijken eerder terug te komen bij ISS (zij het niet direct in relatie tot Water) en IHS dan bij IHE. Daar waar het IHE onderwijs aandacht besteedt aan stedelijk watermanagement en infrastructuur lijkt het te overlappen met IHS. UNESCO-IHE is betrokken bij beleidsadvisering bij BZ en I&M en heeft alumni in alle prioriteitslanden. De onderwijsactiviteiten vinden veelal in Nederland plaats met een toenemend aantal joint degrees onder andere in drie prioriteitslanden. Van de studenten komt de helft uit een OS prioriteitsland. Gezien het feit dat UNESCO-IHE vrijwel 100% gericht is op Water, is het belang voor het OS beleid als geheel wat minder duidelijk dan bij sommige andere instellingen. IHS Afgaande op het MSc onderwijs en aantallen studenten heeft IHS de meeste relevantie voor het speerpunt Water, zowel wat betreft de mate van relevantie in de drie specialisaties die zich hier specifiek op richten als het percentage studenten (50%) dat de specialisaties volgt. De overige studenten volgen specialisaties die zowel aan VZ als Water aandacht besteden maar de mate van relevantie lijkt daar lager. Ook de analyse van de MSc eindscripties geeft aan dat het speerpunt Water de meeste belangstelling heeft, met als goede tweede VZ. Het percentage scripties op de speerpunten is echter lager dan het percentage studenten in de specialisaties die zich op deze twee speerpunten richten, namelijk 29%. Bij de extern gefinancierde projecten komt het speerpunt Water ook relatief sterk naar voren, terwijl VZ zwak scoort en V&R beter dan bij de MSc eindscripties en bij de specialisaties. Wat betreft relevantie voor het OS beleid als geheel, kan gesteld worden dat IHS onderwijs goed scoort op de doorsnijdende thema’s Goed Bestuur en Milieu en ook op Ontwikkeling lokaal bedrijfsleven. Wanneer hier gekeken wordt naar mate van relevantie, valt driekwart van de studenten binnen een studierichting met sterke relevantie voor één van deze thema’s. IHS onderwijsactiviteiten vinden voornamelijk in Nederland plaats, hoewel ook intensief wordt samengewerkt met Indonesië in een double degree en voor verschillende cursussen met vier andere buitenlandse wetenschappelijke instellingen, waarvan drie in ontwikkelde landen en één in Kenia. Tweederde van IHS’ studenten komt uit een prioriteitsland terwijl meer dan driekwart uit een 15+3 land komt. Onder de alumni bevindt zich een aantal in hooggeplaatste functies; het aantal is vergelijkbaar met ISS alumni.
69
Hoofdstuk 8 – Vergelijkende Overzichten MSM Wat betreft het onderwijs is MsM gericht op management en leiderschap, zowel in het bedrijfsleven als bij organisaties, bijvoorbeeld binnen de overheid. Het onderwijs van MsM is daardoor relevant voor de ontwikkeling van het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden en voor het versterken van het management in de bestuurlijke sector. Dit laatste is niet per definitie gerelateerd aan wat in het algemeen wordt verstaan onder de term Goed Bestuur. Binnen het MBA/ MSc onderwijs zijn geen specialisaties direct gerelateerd aan een van de speerpunten. Binnen het cursusonderwijs is een beperkt aantal specialisaties aanwijsbaar dat wat meer gericht is op met name VZ en Water. Dit beeld wordt bevestigd door het beperkte aantal scripties dat gerelateerd is aan de speerpunten. Wat betreft onderzoek is er wederom een duidelijke relatie met private sector, terwijl een klein aantal publicaties gerelateerd zijn aan VZ, op het gebied van food en supply chains en aan V&R op het gebied van de relatie tussen de private sector en conflict (bijvoorbeeld de rol van de private sector bij wederopbouw). De relevantie van MsM ligt dan ook meer op het algemene OS terrein (met name ontwikkeling bedrijfsleven), dan op de vier speerpunten. Daarnaast heeft MsM een relatief grote aanwezigheid in de wereld door het onderwijsmodel waarbij studenten op locatie worden opgeleid. MsM heeft een groot alumninetwerk, waarvan een deel actief is in de eigen alumni chapters. Een aantal alumni heeft een hooggeplaatste functie (vergelijkbaar met ISS). ASC De onderzoeksagenda bij ASC wordt voor een deel bepaald door de individuele belangstelling van ASC onderzoekers. Hoewel geclusterd in een beperkt aantal onderzoeksgroepen, bestrijkt het onderzoek dan ook een breed veld van uiteenlopende onderwerpen. Relevantie voor het OS beleid is vaak terug te voeren op het werk van een of twee individuele onderzoekers die jarenlange onderzoekstrajecten hebben lopen op een specifiek onderwerp en vaak ook in een specifiek land. De onderzoeksprojecten en lijst van publicaties over 2007-2011 in aanmerking genomen vindt het ASC de meeste relevantie voor het speerpunt V&R dat, net als andere onderwerpen, benaderd wordt vanuit een sociale, politieke, economische, historische, geografische en/of culturele invalshoek. Volgens gegevens van ASC is 45% van de publicaties relevant voor dit thema (met relevantie voor VZ als tweede – 16% en voor SRGR en Water ieder ca 5,5%). Verder is volgens ASC 80% van de onderzoeksprojecten relevant voor V&R (gevolgd door VZ met 30% en SRGR en Water ieder ca 15%). De gezamenlijk onderzoeken en publicaties dekken echter per speerpunt niet alle bijbehorende doelstellingen en andere aspecten zoals beschreven in de Focusbrief en worden bovendien onder meerdere speerpunten geclassificeerd. Specifiek onderzoek bestrijkt acht van de tien Afrikaanse OS landen met een nadruk op Kenia en Ethiopië en daarnaast het transitieland Zuid-Afrika. Een aantal belangrijke regionale of continentale onderzoeken en publicaties (bijv Africa Yearbook) dekken ook de andere OS landen in Afrika. Het onderzoek wordt grotendeels uitgevoerd door Nederlanders in dienst van het ASC. Ook in de Research Master zijn voornamelijk studenten met een Westerse achtergrond actief. ASC probeert wel haar capacity building van Afrikaanse onderzoekers uit te breiden. Het al jaren lopende Visiting Fellow programma is daar een voorbeeld van, maar de fellows komen overwegend (65%) uit andere dan de nieuwe OS landen. Van de OS landen zijn vooral Kenia en Ethiopië vertegenwoordigd. Ook het CDP probeert de onderzoekscapaciteit van jonge Afrikanen te versterken. Hier zijn sinds 2006 rond de 65 jonge Afrikaanse onderzoekers bij betrokken. Wat betreft doorsnijdende thema’s is Goed Bestuur het thema waarop ASC verreweg de meeste relevantie ziet (meer dan 50% van de publicaties en meer dan 85% van de onderzoeksprojecten). Het thema wordt altijd genoemd in relatie met V&R. De relevantie van ASC voor het OS beleid als geheel ligt in het documentatiecentrum / bibliotheek dat met de meest uitgebreide en gespecialiseerde Afrikacollectie van Nederland een belangrijke functie heeft in het ontsluiten van informatie uit de hele wereld (inclusief Afrika) over Afrika. 70
Hoofdstuk 8 – Vergelijkende Overzichten
8.3 Tabellen Afhankelijkheid van OCW bijdrage 2010 en relevantie OS beleid ITC/UT Bedragen x 1000 Afhankelijkheid van OCW bijdrage 2010 ODA bijdrage OCW 24.362 IO totaal baten volgens jaarverslag * 43.646 IO 'werkelijke' inkomsten 30.358 ODA bijdrage als % baten volgens jaarverslag 56% ODA bijdrage als % 'werkelijke' inkomsten 80% Relevantie speerpunten/ doorsnijdende thema's % studenten ODA-DAC lijst landen 2007-2011 ** % studenten OS 15+3 landen 2007-2011 ** Directe relatie met speerpunten Veiligheid en Rechtsorde Water Voedselzekerheid SRGR Directe relatie met doorsnijdende thema's en ontwikkeling lokale bedrijfsleven Gender Goed bestuur Milieu Ontwikkeling lokale bedrijfsleven
ISS/EUR
UNESCO-IHE IHS/EUR
MSM/OU
ASC/UL
10.678 24.355 15.468 44% 69%
7.376 29.728 18.637 25% 40%
2.797 7.066 4.793 40% 58%
2.535 14.806 10.653 17% 24%
3.100 4.445 4.445 70% 70%
90% 32%
84% 45%
93% 51%
97% 78%
99% 32%
nvt nvt
1 3 3 0
4 0 1 1
0 4 2 0
1 3 1 0
1 0 1 0
3 0 1 0
0 1 3 0
4 4 1 2
0 1 3 0
0 4 2 3
1 1 0 4
0 3 0 0
* ITC: begroting 2010 volgens jaarverslag 2009 ** ASC is geen opleidingsinstituut gericht op studenten uit ontwikkelingslanden, zoals de 5 IO s 0= geen 1=beperkt, 2=zekere mate, 3=sterke mate 4= zeer sterke mate Verhouding 1e, 2e, 3e geldstroom en college/ cursusgelden 2010 Op basis van 'werkelijke' inkomsten 2010 OCW-ODA Niet-ODA College/ cursusgelden 2e geldstroom 3e geldstroom Overig Totaal ITC/UT
80%
0%
7%
0%
6%
7%
100%
ISS/EUR
69%
0%
16%
0%
10%
5%
100%
UNESCO-IHE
40%
19%
23%
0%
16%
2%
100%
IHS/EUR
58%
0%
28%
0%
14%
0%
100%
MSM/OU
24%
0%
60%
0%
11%
5%
100%
ASC/UL
70%
0%
0%
5%
2%
23%
100%
Verhouding OCW-ODA en collegegelden 2010 IO OCW-ODA college/ cursusgelden Totaal College/cursusgelden als % van totaal ITC/UT
24.362
2.023
26.385 8%
ISS/EUR
10.678
2.486
13.164 19%
UNESCO-IHE 7.376
4.290
11.666 37%
IHS/EUR
2.797
1.315
4.112
32%
MSM/OU
2.535
6.468
9.003
72%
ASC/UL
nvt
nvt
nvt
nvt
71
Hoofdstuk 8 – Vergelijkende Overzichten Verhouding bursalen en zelfbetalende studenten 2010 IO NFP Andere Zelfbetalend Totaal ITC/UT * 27% * * 100% ISS/EUR 38% 36% 26% 100% UNESCO-IHE 29% 48% 24% 100% IHS/EUR 28% 48% 24% 100% MSM/OU 18% 5% 77% 100% ASC/UL** 0% 20% 80% 100% * ITC onderscheidt niet de zelfbetalenden van 'beurzen-anders' ** De percentages hebben betrekking op Research Master en PhD studenten. Deze betalen echter geen collegegelden aan ASC zelf - zie hoofdstuk 7 ASC. Studenten in het buitenland zijn meegeteld % 'werkelijke' inkomsten uit onderdelen 3e geldstroom 2007-2010 ten opzichte Onderdelen ITC/UT * ISS/EUR UNESCO-IHE IHS/EUR BZ gerelateerd BZ 8,9% 6,3% 33,2% 6,0% Ambassades 5,3% 10,4% 1,4% 0,0% NFP 15,8% 3,7% 5,9% 7,2% NPT/NICHE 5,2% 16,7% 6,7% 7,0%
van totaal 2007-2010 MSM/OU ASC/UL 6,0% 0,5% 9,8% 37,4%
82,2% 0,4% 0,0% 0,0%
53,7%
82,6%
MFS 0,0% 13,9% 0,0% 3,8% 26,0% EU 15,4% 5,0% 13,7% 0,9% 10,5% Bedrijfsleven 3,2% 0,0% 7,5% 0,0% 5,5% Overig 42,5% 43,9% 31,6% 75,0% 4,1% 99,9% 100,0% 99,9% 99,8% Totaal 96,3% * ITC niet genoemd is 3,6% 2e geldstroom, die bij de andere IOs in een aparte tabel staat
1,9% 0,0% 1,6% 13,8% 99,9%
% BZ van totaal project inkomsten 35,2%
37,1%
47,2%
20,2%
72
BIJLAGE 1:
GESPREKKEN
BZ • Mieke Vogels, Directie Sociale Ontwikkeling, afdeling OO, senior beleidsmedewerker Hoger Onderwijs • Jan Willem Oosterbroek, Directie Sociale Ontwikkeling, afdeling OO, beleidsadviseur • Jannie de Graaf, Directie Sociale Ontwikkeling, afdeling OO, senior beleidsmedewerker • Marjan van Aalst, Directie Sociale Ontwikkeling, afdeling OO, beleidsmedewerker • Karin M. Boven, Eenheid Fragiliteit en Vredesopbouw, coordinator • Wijnand J. van IJssel, Duurzame Economische Ontwikkeling, Innovatie&Markten, senior beleidsmedewerker • Martin Koper, Directie Afrika, hoofd • Dicky Methorst, Directie Sociale Ontwikkeling, afdeling GA, beleidsmedewerker OCW • Marlies E. Leegwater, Directie Hoger Onderwijs en Studiefinancieringsbeleid NWO/ WOTRO • Dr. H.A. Molenaar, adjunct directeur • Dr. E.S.K. Rijkers, senior beleidsmedewerker NUFFIC • Birgitte Vos, beleidsmedewerker ITC • Dr. Anne Flierman, voorzitter CvB, UT • Prof. Dr. Ir. Tom Veldkamp, decaan ITC • Mevr. Erna Leurink, directeur bedrijfsvoering ITC ISS • • • • • • • • • • •
Professor dr Leo de Haan, Rector and Chair of Institute Board Professor dr Mohamed Salih, Deputy Rector Research Affairs Dr Jos Mooij, Deputy Rector Educational Affairs Renée de Louw, Deputy Rector Resources Dr Johan van Dijk, Head, Office of Research, Projects and Advisory Services Dr Murat Arsel, Associate Professor of Development Studies Dr Bram Buscher, Associate Professor in Environment and Sustainable Development Professor dr Karin Arts, Professor of International Law and Development Dr Loes Keysers, Lecturer in Women and Development Studies Dr Thanh-Dam Truong, Associate Professor in Women, Gender, Development Professor dr Bert Helmsing, Professor of Local and Regional Development, Professor of Regional and Local Planning, Utrecht University
UNESCO-IHE • Prof. A. Szöllösi-Nagy, Rector • J. de Schutter, Acting Deputy Director • R.A.M. de Bruijn, Head, Finance Department • E.L. Ploeger MSc, Head, Education Bureau • L. Mul PhD, Department of Management and Institutions 73
BIJLAGE 2:
DOCUMENTEN
Algemeen • Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking, Ministerie van BZ, maart 2011 • Basisbrief Ontwikkelingssamenwerking, Ministerie van BZ, november 2010 • Strategiepaper Directie voor Sociale Ontwikkeling, Investeren in zelfredzaamheid deel I en IV, januari 2011 • Kennis zonder grenzen, kennis en innovatie in mondiaal perspectief, januari 2010 • Differentieren in drievoud, advies van de CommissieToekomstbestendig Hoger Onderwijs Stelsel, april 2010 • NAAR DE TOP, Het bedrijvenbeleid in actie(s), Ministerie van EL&I, 2011 • HGIS-nota 2011 • HGIS-nota 2012 • Kwaliteit in Verscheidenheid, Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap, Ministerie van OCW, augustus 2011 Instellingen (Op verzoek aangeleverde instellingsgegevens zijn hier niet genoemd – hiernaar wordt in het rapport verwezen en een deel is als bijlage bij het rapport gevoegd) ITC • • • • • ISS • • • • • •
ITC-394.106 Min. O,C&W, Korting kennisinstellingen en informatievraag ODA-uitgaven ITC Strategic-plan-2010-2014 ITC jaarverslagen/ Jaarrekening 2007, 2008, 2009, 2010 Course brochures “Degrees, diploma’s and certificates”, 2007-2008; 2008-2009; 2009-2010, 20102011, 2011- 2012, 2012-2013 60 years of ITC, The international institute for Geo-Information Science and earth Observation
ISS-Brief min ocw Jaarverslagen 2007, 2008, 2009, 2010 Prospecti 2007, 2008, 2009, 2010, 2011, 2012 Studiegids 2011-2012 100 doctoral theses at ISS A Balancing Act – private actors in development processes, inaugural lecture Prof. Peter Knorringa Nov 2010.
UNESCO-IHE • IHE-Brief min ocw • Jaarverslag 2010 • Jaarrekening 2007, 2008, 2009, 2010 • Education and training guide 2012 • DUPC jaarverslag 2010 • Workplan 2008, 2009, 2010, 2011 • Strategic directions, and implementation plan UNESCO-IHE in 2020 • PhD week 2011, verslag • Water education for a changing world, messages from alumni in the field, 2007 • Self evaluation report 2003-2008 • Report of partnership conference on Joint Educational Programmes, 2010 74
Bijlage 2 - Documenten
IHS • IHS-Brief min ocw • IHS Course brochure 2008-2009, 2009-2010, 2010-2011, 2012-2013 • IHS Executive courses – programme 2008m 2010 • Various brochures on master courses and tailor made training • Celebrating 50 years of making cities work - Jubilee Magazine 2009 • Studenten evaluatie rapport, 2011 • Jaarverslag / jaarrekening 2007,2008, 2009, 2010 MSM • OU-MSM-Brief OC&W 01062011 • Ontwikkelingssamenwerking door internationaal onderwijs en capaciteitsopbouw - de rol van MSM, 2011 • MSMs Strategic Profiling2 • Brochures onderwijs • Jaarrekening 2007, 2008, 2009, 2010 • Jaarverslag 2007, 2008, 2009, 2010 ASC • ASC-Brief Ministerie OCW • ASC Evaluation 2004-2010 • Jaarrekening 2007, 2008, 2009, 2010 • Annual report 2007, 2008, 2009, 2010 • Research Brochure ASC 2011, Understanding Africa • Research and LDI Assessment (2011) • Info sheets (13) • Overige brochures
75
BIJLAGE 3:
AGENDA GESPREKKEN IOs EN GEVRAAGDE GEGEVENS
Proposed AGENDA Institutional background • Brief history, relevant recent developments • Relevance for the Dutch knowledge infrastructure with regard to development / development cooperation • Evolving relationship with Dutch government ministries; ‘pro deo’ advisory services. • Organizational structure • Strategic considerations and future perspectives Education programs • Teaching programs and relevance for Dutch development cooperation policy (4 thematic areas; 3 cross cutting themes); comparative importance in the overall teaching program. • Comparative position on the 4 priority themes, 3 cross cutting themes; overlap or differentiation with other institutes of higher education and research institutes in the Netherlands. Cooperation and networks. • Alumni community (activities, data). Research programme • Research agenda and focus; relevance for Dutch development cooperation policy (4 thematic areas; 3 cross cutting themes); comparative importance of the 4 priority themes, 3 cross cutting themes within the overall research program. • Comparative position on the 4 priority themes, 3 cross cutting themes; overlap or differentiation with other institutes of higher education and research institutes in the Netherlands. Partnerships (e.g. public-private) and networks. Projects • Strategy on participation in externally financed projects • Type of projects and financing sources
Financing structure • Sources of income o 1e geldstroom: On which basis is the institute financed by OCW? Size of 1e geldstroom in 2011 (OCW ODA, OCW non-ODA, other) and expectations for 2012 and further. o 2e geldstroom: Size of the 2e geldstroom in 2011, consisting of which elements (NOW, WOTRO, other public organizations) and expectations for 2012 and further. o 3e geldstroom: Size of 3e geldstroom in 2011, consisting of which elements (project finance from ministries, e.g. BZ directorates, NPT/Niche, NFP, EU, private institutes, private sector, tuition fees, other?) and expectations for 2012 and further. • Financial constraints and opportunities as a consequence of relevant Dutch government policies (Focusbrief OS, OCW-beleid, EL&I-beleid. E.g. Strategische Agenda voor Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap, en Topsectorenbeleid)
76
Bijlage 3 – Agenda gesprekken IOS en gevraagde gegevens
•
•
Allocation of financial resources (1e, 2e, 3e geldstroom) to education, research, services, and other, respectively. o Financial resources for education programs, relative contribution of core funding (OCW), scholarships, tuition fees, other resources. o Cost per student and calculation of tuition fees / contribution of OCW-ODA core financing. o Financial resources for research programs and PhDs. o Financial resources for services Financial reports (2007-2010)
Requested data (not to go back beyond 2007): General • Annual reports 2007-2010 • Prospectus 2007-2011/2012 • Organization chart, staff numbers (FTE) in the various departments • List of 2007-2011 cooperation, ‘pro deo’ advisory services for Government institutions (Dutch ministries, Ministry of Foreign Affairs and its directorates; internationally); list of staff and related activities they are involved (regular consultations, active on boards or advisory councils etc.) • Evaluations or benchmark reports, if available Education • Overview of teaching programs • Overview of teaching programs grouped according to the four priority themes of Dutch OS policy, three cross cutting themes (gender, governance, environment), and private sector development, as relevant. • Overview of teaching activities 2007-2011 according to country (if applicable). • List of 2007-2011 cooperation, partnerships, networks, in teaching, with: o Other IO institutes o Other institutes (Netherlands and abroad – per country) o Private sector (Netherlands and abroad – per country) Research • Research agenda / strategy and its match with the four priority themes of Dutch OS policy, three cross cutting themes (gender, governance, environment) • Research clusters, List of PhDs and publications (year, topic) per cluster 2007-2011 • List of PhDs and publications (2007-2011) grouped according to the four priority themes of Dutch OS policy, three cross cutting themes (gender, governance, environment), and private sector development, as relevant. • List of Research cooperation, partnerships, networks with (2007-2011 and further): o Other IO institutes o Other institutes (Netherlands and abroad– per country) o Private sector (Netherlands and abroad– per country) • List of research projects 2007-2011 according to country of implementation. Projects • Strategy on externally financed projects • List of projects 2007-2011 according to type (research projects; capacity development/teaching and advisory work) • List of projects 2007-2011 according to country of implementation 77
Bijlage 3 – Agenda gesprekken IOS en gevraagde gegevens • •
List of projects 2007-2011 according to funding source (organization and funding programme, including project finance from ministries; thematic directorates MoF, NICHE, NFP, EU, private sources etc.), including project value, % of total income from projects. List of projects grouped according to the four priority themes of Dutch OS policy, three cross cutting themes (gender, governance, environment), and private sector development, as relevant.
Financial information (2007-2011) • General overview of financing sources (1e, 2e, 3e geldstroom, historic situation, prospects) • Overview /figures of finance resources available for education and relative contribution (% of total) • Overview /figures of finance resources available for research and PhDs and relative contribution (% of total) • Overview /figures of finance resources available for services, projects etc. • Cost per student year (based on 12 months). • Calculation of tuition fees • Overview of income (Subsidy, Tuition, Projects, Other, total; and % of total for each item) 19952010. • List of projects implemented for BZ (including directorates, embassies etc.) • List of NPT/NICHE projects and budget • List of NFP grants (MsC, PhD, diploma students etc.) and % of total students. • Financial reports (statements) Alumni • Overview of alumni data (definition, number, communication activities, services, employment status, typ of employer (government, national NGO, international NGO, international organization, private sector, university/research, other) • List of alumni per country / continent of origin and % of total per country /continent • List of alumni grouped according to OS new priority countries (15+3) • List of alumni in leading (inter-)national positions (name, position, year of study, programme). Student statistics • Students – country of nationality (numbers per year 2007-2011, DAC yes/no; priority country according to Focusbrief yes/no) • Students – MsC specialization (numbers per year 2007-2011; grouped according to Focusbrief priority theme if applicable). • Students – number per funding source (NFP, other fellowship- please specify, self-funding) numbers per year 2007-2011.
78