í Einddag1 î Voor de dolenden, dat ze beseffen
‘Hush now baby don’t you cry Mama’s gonna make all of your Nightmares come true Mama’s gonna put all of her fears into you Mama’s gonna keep you right here Under her wing’ Roger Waters, The Wall, 1979
Ik wenste dat het een droom was. Ik wenste dat ik kon beseffen dat het een droom was. Nee, ik wenste dat het nooit gebeurd was. Ja, ik weet het. Het is gebeurd. De waarheid: gegrift in mijn geest, onuitwisbaar, nooit meer weg te denken. Mijn lichaam vertelt het ware verhaal. Geen littekens, niet aan de buitenkant, nee. Angst, telkens iemand me aanraakt. Keer op keer, dag na dag. Steeds weer. Krampachtig verweert mijn lichaam zich tegen de liefde van mijn prins op het witte paard. Ik wou dat ik kon willen, wilde dat ik wou, wil wel… echt waar. Ik kan niet. Het lichaam en ik, we zijn vervreemd van elkander, leven een eigen leven. Ik hou niet meer, lang niet meer van dat wat mijn geest omsluit, dat wat mijn aardse zijn bepaalt. Ik haat elk stukje huid, elke vierkante centimeter, elke porie die hij ooit aanraakte… Ja, ik wenste dat het een droom was telkens hij zijn grote, harige hand in mijn slipje schoof en… Dit doet pijn, dacht ik. Voelde ik. Dit doet verschrikkelijk veel pijn, voelde ik. Dacht ik. En ik drukte dat kleine, zachte pluchen beertje tegen me aan. Witteke zal me beschermen. Ja toch, Witteke. Auw, wat doet het pijn. Witteke is zacht. Witteke is lief. Hou op… Ik zie hem niet, hoor zijn adem, net een blaasbalg: luid en ruw. Stop dan toch… alsjeblief. Dit is ons geheimpje,… een geheimpje van ons, ja… Ja. Witteke vangt een traan op. Witteke was wit. Ik haat me. Ik haat me van nu af aan… Geen haat is groter. Het einde begint nu. 1. ‘Gitte,’ klonk het, ‘Gitte!’. Gittes moeder riep van onder aan de trap. Vandaag was haar dochter jarig. Tien jaar oud of jong, zoals je wil. Oma had een grote taart gebakken, versierd met slagroom en fruit. Tien kaarsjes richtten zich op in een cirkel. Ze brandden niet, nog niet. ‘Gitte!’ weerklonk het nogmaals in de traphal. Gitte had haar moeder van de eerste keer gehoord, maar ze had geen zin om te antwoorden. Ze lag op haar bed, de knieën opgetrokken, Witteke stevig in haar kleine handjes geklemd. ‘Hou je van mij?’ vroeg ze fluisterend aan het beestje dat een hondje met grote oren moest voorstellen. Witteke’s mondje of muil, een met een enkele steek gestikte zwarte draad, bewoog niet. Dat deerde Gitte niet. Ze wist wel dat haar bedgenootje, waarmee ze reeds jaren de lakens deelde, van haar hield. Hij had haar tenminste nooit verraden telkens ze kattenkwaad probeerde uit te halen. Evenmin haar zussen of broertjes, want daar waren haar ouders nooit aan toe geraakt.
1
Attachment bij de mail Re: Einddag aan Hans Dewijgaert (5/7/99). Bevat correcties.
Haar moeder had de hoop even opgegeven en liep weer naar de keuken. Op hetzelfde ogenblik spoelde Johan door en kwam uit het toilet te voorschijn. Gitte kromp ineen,… stelde zich gerust toen ze moeders minnaar de trap hoorde afsloffen. Wat heeft die zak hier te zoeken! Nog even en papa komt thuis. Een glimlach verscheen op Gittes roze lippen. Johan had zijn schoenen uitgetrokken zodra hij binnen was komen waaien, een uurtje geleden. Hij vond dat ze te krap zaten en vervelend klakten. Op zijn kousen sloop hij langzaam naar de vrouw toe die hij begeerde, de oudere van de twee. Carine opende het gasvuur en stak een lucifer aan. De zwavel knetterde, zoog de lucht in de nabije omgeving op en verbrandde sissend. Op dat ogenblik greep Johan haar in de zij. Carine schrok, liet de lucifer vallen. Johan trapte het onschuldige vlammetje uit. ‘Hemel, je bezorgt me nog een hartaanval. Was dat even schrikken!’ Carine greep haar minnaar beet en begon hem te zoenen. ‘Was het dat wat je zocht, Jo?’ Johan toverde een grijns op zijn lippen en fluisterde: ‘Ik denk dat je wel eens gelijk zou kunnen hebben.’ Het gas verhief reeds enkele seconden lang zijn stem: ‘Ffffffffff-fffff-fffffff…’ Maar niemand hoorde dat kleine, blazende stemmetje. Een venijnig gluipertje. Niemand dacht eraan… Niemand op de hele wijde wereld. Met een wellustige blik in haar ogen, greep Carine de man van haar dromen bij zijn hand en leidde hem de keuken uit. In de woonkamer, nadat nog een ander lichaamsdeel haar stevige greep had mogen voelen, confronteerde ze hem met de naakte waarheid: ‘Jo, lieveling, ‘t is maar dat je het weet maar Robert kan elk ogenblik binnenvallen. Ik verwacht hem zo meteen.’ Ondertussen in de keuken: ‘Fffffffffff-fffffffff…’ ‘Ja,’ sprak Johan met tegenzin, ‘ik denk dat ik maar ‘ns opstap.’ Nauwelijks had hij het laatste woord over zijn met stekelige baardstoppels omgeven lippen gebracht, toen Gitte de deur naar de woonkamer opende. Johan trok zijn ritssluiting snel dicht. Ironisch, niet? Gitte keek de dolende man boos aan. Zodanig zelfs, dat het Carine onmiddellijk opviel. ‘Hebben jullie daarnet ruzie gemaakt?’ vroeg ze glimlachend. ‘Neen,’ verdedigde Johan zonder talmen, ‘natuurlijk niet. ‘t Is toch een kleine speelvogel, niet?’ Een pijnlijke stilte beheerste de woonkamer voor even. ‘Johan liegt niet,’ zei Gitte, ‘Echt waar, mama. Echt waar!’ Dat laatste schreeuwde ze haast. In het witte kleedje dat ze samen met mama en oma was gaan kopen, leek Gitte op een kleine fee of beter, op een engeltje: een cherubijntje. Enkel de toverstaf en-of vleugeltjes ontbraken nog. Met haar rode, bolle wangen was ze om te stelen. ‘Zie je wel,’ lachte Johan naar Carine. ‘Ja,’ antwoordde Carine plots afwezig. ‘Ja… Gitte, ga jij je tanden poetsen en trek je nieuwe schoentjes aan. Papa komt meteen thuis, en dan proeven we een stukje van je verjaardagstaart. Oké?’ Gitte trok haar kleedje goed, knikte en verdween uit de woonkamer. ‘En nu moet jij verdwijnen, Jo,’ maande Carine hem aan. ‘Juist,…’ De voordeur viel uit het slot. Papa kwam thuis. [ii]
Het lichaam van de overspeligen kwam even onder elektriciteit te staan, maar Carine bedacht al gauw een plan. ‘Snel,’ fluisterde ze, ‘Naar de kelder met jou!’ Ze opende de deur van het trapgat, en Johan verdween zonder schoenen in de duisternis. ‘Oef!’ zuchtte Carine. ‘Ffff-ffffffffff-ff…’ zuchtte het gas. Robert veegde zijn voeten en ontdeed zich van zijn jas. De zwarte aktetas liet hij in de gang staan. ‘Verrekte file,’ mompelde hij tegen zijn vrouw. Ze antwoordde niet met woorden, doch knikte. Achter Robert zag ze Johans schoenen nabij de grote sofa staan. Ze schrok, maar liet niets merken. ‘Gitte vraagt al een poos naar je,’ loog ze snel, ‘Zou je haar niet even gedag gaan zeggen en haar een gelukkige verjaardag wensen?’ Robert zuchtte en rekte zich uit. ‘Ja, ik zal eens even gaan kijken. Ze is op haar kamer?’ ‘Wat?’ ‘Of ze op haar kamer is?’ ‘Ja,… ja, ze zit op haar kamer.’ Carines zenuwen begonnen haar parten te spelen. Nadat Robert de woonkamer uit was, haastte ze zich om Johans schoenen te verbergen onder de sofa. ‘Wat een situatie!’ fluisterde ze tegen zichzelf. Net dan stootte de Don Juan in de kelderruimte een fles om, gevolgd door een althans tot in de woonkamer hoorbare ‘Shit!’. ‘Johan, alsjeblief!’ sprak Carine met ingehouden stem. Ze plaatste zich in de sofa en wachtte totdat haar man en Gitte naar beneden zouden komen voor de taart. ‘Ffffffffff-ffff…’ ‘Dag papa,’ klonk Gittes stem. Ze had hem zo graag willen vertellen dat Johan die dag weer was langsgekomen, maar mama had haar gevraagd in alle talen te zwijgen over Johans bestaan. Zoniet zou mama heel boos worden. En dat wilde Gitte ten allen prijze vermijden. Ze haatte norse gezichten. Die had ze maar al te vaak te zien gekregen telkens haar ouders elkaar duidelijk maakten dat geen van beiden nog enige liefde koesterde voor de ander. ‘Dag wortel,’ schertste vader, ‘En vandaag is het zover. Je leeftijd krijgt er een cijfertje bij. Tien jaar, verdorie. Papa’s kleine meid wordt al een heus meisje.’ Hij glimlachte. ‘Papa, mag ik je eens een vraag stellen?’ Gitte vroeg steeds om toestemming sinds de keer dat haar moeder haar had afgesnauwd toen ze met een onbenullige vraag kwam aandragen. Het was een van de keren geweest dat papa en mama in een paar dagen durende zwijgstaking waren vervallen. ‘Ja.’ Gitte hield Witteke in haar handen omhoog alsof ze wilde dat vader het beertje eens zou bekijken, en vroeg: ‘Hoe oud is Witteke eigenlijk?’ Toen papa Witteke wilde beetnemen, bracht Gitte haar handen vliegensvlug weer omlaag.
[iii]
‘Wel,’ begon haar vader, ‘Witteke is zo oud of zo jong als je zelf wil. Geef hem een leeftijd en hij zal nooit meer ouder worden. Witteke zal er eeuwig zijn, eeuwig van je houden en je nooit verlaten.’ Gitte had met open mond zitten luisteren naar vaders lieve woorden. ‘En nu gaan we dat mondje opvullen met een lekker stukje verjaardagstaart. Kom, wortel.’ Robert en Gitte liepen de trap af. Witteke bleef op het hoofdkussen liggen. ‘Ah, daar zijn jullie,’ lachte Carine. Samen wandelden ze naar de eetkamer, waar de grote en smakelijk uiziende taart in het midden op de tafel stond. ‘Ik wil de kaarsjes aansteken!’ riep Gitte. ‘Alsjeblief, mag ik de kaarsjes aansteken!’ ‘Goed,’ zeiden haar ouders simultaan in een van de weinige momenten -en wellicht het laatste- waarop ze het met elkaar eens waren. Robert opende een lade van de grote kast achter zich en haalde een doosje lucifers tevoorschijn. Hij prutste er eentje uit en gaf het doosje met de lucifer aan Gitte. Ze nam Pandora’s doos gretig in haar handjes. ‘Nu is het aan jou,’ sprak vader. Met zijn drieën keken ze naar de smeuïge taart, waarvan ieder dra een hap wilde nemen. Gittes laatste onschuldige glimlach verscheen op haar zachte lippen, toen ze het zwavelstokje vastberaden langs de ruwe zijde van het doosje streek. ‘Fffffff-fffff-ffffffff…’ ‘Hmm, ruik ik…’ Moeder, te laat. De zwavel ontbrandde. 2. Andy staarde naar Gittes foto op zijn bureau. Een vriendin had hem genomen toen ze bij Andy thuis de jaarwisseling hadden gevierd, bijna twee jaar geleden. Hij kon het meisje van zijn dromen nu reeds een jaar en acht maanden zijn lief noemen. En hij was vast van plan die termijn met de hoogst mogelijke factor te vermenigvuldigen. Daar stond ze, stil en bedeesd, met haar roze pulletje, een zwart jasje, witte sokjes en een neergebogen hoofd. Ze had angst om anderen aan te kijken, angst om contact te leggen. Een nieuw begin maakte haar onzeker. Toen Andy die eerste schooldag de trappen opslofte, zag hij haar staan, helemaal op het einde bij het laatste klaslokaal. Hoewel ze dat misschien niet wilde, viel Gitte het meest op. De anderen deden wat ze hoorden te doen, gingen op in de massa. Zij was anders, en daarom alleen al prikkelde ze zijn netvlies. Vanaf dat prille eerste moment zat ze in Andy’s hoofd, al had hij er toen geen flauw benul van hoe het allemaal zou uitdraaien. Ze omhelsden elkaar, glimlachten naar de lens. Andy glimlachte terug. ‘Ik hou van je,’ fluisterde hij terwijl hij met zijn vinger over Gittes wang op de matte foto streek. Hij keek op zijn horloge: kwart voor acht. Hoog tijd om te vertrekken. Om acht uur verwachtte Gitte hem aan haar deur? Het gebeurde wel eens vaker dat hij enkele minuten te laat was, maar vandaag wilde hij op tijd zijn. Ondanks de regen, die de hele dag niet [iv]
aflatend heerste. Andy knipte het licht op zijn kamer uit, en sloot de deur achter zich. Hij trok zijn regenjas aan, en bond het grijze kapje -dat eigenlijk van een andere jas kwamom zijn hoofd. Hij zag er dan wel idioot uit, hij bleef tenminste droog. Het tweewielige ros -dat door zijn vader zo’n vierendertig jaar geleden Artuur was gedoopt- had reeds de hele dag lang het hondenweer moeten trotseren. Met een zakdoek maakte Andy het zadel droog. De lantaarns in de straat sprongen aan, bezorgden de golvende regen een wazige oranje schijn. Andy reed de oprit af en de straat uit. Door de dichte bewolking was het donkerder dan het normaal op dat uur hoorde te zijn. Ik moet haar vertellen over mijn droom, dacht hij, ik vraag me af wat zij ervan zal maken. Bizar. Met zijn ogen op de weg gefixeerd, haalde hij de hele droom voor zich weer in gedachten. Zijn aandacht lag al lang niet meer in het verkeer. ‘Verdomme!’ vloekte Gerard toen hij moest remmen voor het zoveelste rode licht: niet omdat hij weeral diende halt te houden, maar omdat er blijkbaar wat mis was met de remmen. Om die reden had zowat de hele cabine van de tientonner pas voorbij het rode licht de stilstand bereikt. Gelukkig was er niemand het kruispunt komen oprijden. Zo snel mogelijk laten nakijken, nam hij zich voor. Andy naderde het T-kruispunt, waar de expresweg op de steenweg uitkwam aan het Q8-tankstation. De fietsers op de steenweg, niet aan de zijde van de expresweg, hoefden geen rekening te houden met de rode lichten, die zich trouwens aan hun linkerzijde bevonden. Andy reed het kruispunt telkens blindelings over op weg naar Gitte. Dat hij er nooit moest stoppen, betekende alleen maar tijdwinst. De regen striemde langs Andy’s gelaat. Druppeltjes bleven even hangen in zijn baardstoppels, en gleden dan tot op zijn lippen. Niet geschoren, verdomme. Geen aftershave. Vergeten! Gitte had hem een flesje Acqua di Giò gekocht. Lekkere geur. De volgende keer dan maar. De volgende keer? Groen licht voor de wagens op de steenweg. Geen wagens doch, enkel een fietser. En die mocht door, ongeacht de kleur van de verkeerslichten. Rood voor de wagens tientonners als je wil- op de expresweg, voor zover hun remmen functioneerden. Gerard probeerde, vloekte, maar slaagde er niet in vaart te minderen. Om het even wat laten nakijken, zou niet meer hoeven. Alweer, te laat. Met een snelheid van zo’n tachtig kilometer per uur, raasde Gerard met zijn tientonner voorbij het gebiedende verkeerslicht. Andy schreef ooit in een brief aan Gitte: Jij bent de waarheid, liefste, en niets dan de waarheid. En met de waarheid wil ik leven en sterven. Met jou op mijn lippen wil ik sterven… Hij stierf met waterdruppeltjes op zijn lippen. Gitte schrok. Plots, onverwacht. Waarom wist ze niet. Andy. De vlammen waren niet overgeslagen op de huizen van de buren. Vreemd. Net alsof het vuur de wil had bezeten enkel haar huis tot op de grond af te branden en tot as te herleiden. Tot stof zult gij wederkeren. Ze omklemde het luciferdoosje in haar jaszak. Een lange figuur in een zwarte jas en met een grote deukhoed op, hield halt voor wat eens Gittes ouderlijk huis was. Hij leek de grond te inspecteren, alsof hij naar iets aan het zoeken was. De man begaf zich tussen de puinhoop, schoof wat zwartgeblakerde planken opzij en vond uiteindelijk waar hij blijkbaar op uit was geweest. Gitte kon van aan de overkant van de straat niet goed zien wat hij in zijn diepe jaszak stak. Behoedzaam [v]
liep de man opnieuw tot op de straat, en bleek vervolgens Gittes richting uit te komen. Ze nam enkele stappen achteruit. De rijzige man hield halt. De duisternis begon te vallen en mede door het aanknipperende licht van een lantaarn dat de deukhoed hielp een schaduw te werpen, zorgde de donkerte ervoor dat Gitte in de absolute onmogelijkheid verkeerde ook maar een glimp op te vangen van ‘s mans gelaat. Hij zei niets, maar haalde met zijn grote hand dat wat hij zonet van tussen de as had gegraaid uit zijn jaszak en reikte het Gitte aan. Tranen sprongen in Gittes ogen toen ze Witteke -die het inferno op een miraculeuze wijze heelhuids had overleefd- aannam. Ze keek op, maar van de mysterieuze man was geen spoor meer te bekennen. Witteke zal eeuwig van me houden, eeuwig… De wind schepte de as op, speelde met de lichte schilfers: zwarte sneeuw, soms glinsterend in het oblieke licht van de lantaarns: zilver en donker. Tijd om voorbij het einde te reizen en een nieuw begin te aanvaarden. Zwarte sneeuw dwarrelde in haar ziel. Zwarte sneeuw over de duisternis in haar ziel, zwarte sneeuw gedragen op een bries, zwarte sneeuw in een drassig tranendal en zonder twijfel zwarte sneeuw gespreid over al haar tijd van nu tot dan, eeuwig… Zwarte sneeuw ook op het eenzame graf op de plek ooit haar huis- waar Johan DeVendelle begraven lag. De as lag dicht opeen gewaaid tegen de weinige nog rechtopstaande stukjes muur. Haar ziel bloedde langzaam dood, toen ze de zachte bries as zag optillen tussen de huizen en zacht was de bries als van het laatste oordeel over de geketenden en de dolenden. Ik wenste dat het een droom was. Ik wenste dat ik kon beseffen dat het een droom was. Nee, ik wenste dat het nooit gebeurd was. Ja, ik weet het. Het is gebeurd. Mijn ridder op het witte paard is niet meer. Andy hield van me. Dat weet ik. Ik lees het in zijn brieven, zie het in zijn ogen op foto’s, weet dat hij met mijn naam op zijn lippen gestorven is. Ik hield van hem, nog steeds hou ik van hem. En mijn liefde zal niet oplossen in de tijd. Nee, ze zal niet oplossen. Want ik wacht geduldig. Ooit breekt het ogenblik van het weerzien aan. Andy zal weerkeren, al is het in mijn dromen. Hij keert weer. Ja. Ooit zal het witte paard uit de mist komen aandraven met mijn ridder op zijn rug. En ik weet welhaast zonder twijfel dat wanneer hij dan zijn ijzeren helm met beide handen omhoog houdt, ik eens te meer, en meteen voor eeuwig zal kunnen opkijken naar het gelaat van mijn geliefde.
Alvin Reniers Bierbeek, 2-3 juli 1999
[vi]