Eigen Kracht, kansrijk in de OGGz? Een verkenning van mogelijkheden en beperkingen
COLOFON
Eigen Kracht kansrijk in de OGGz? Rapportage in opdracht van de centrumgemeente Groningen
Uitgave
Lectoraat, OGGz Hanzehogeschool Groningen
Datum
Januari 2010
Correspondentie
dr. Gert Schout & Gideon de Jong, MSc
Aan dit onderzoek
Marjolein Blom, Henk Dijkstra, Arne Haak, Renate Herben,
hebben meegewerkt
Fenna Kooijman, Fabrice Souessoue & Buras Wardanian
2
1. Inleiding Sinds 1 januari 2007 is de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) van kracht. Het maatschappelijke doel van de Wmo is ‘meedoen’. De wet moet er voor zorgen dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen en mee kunnen doen in de samenleving, al of niet geholpen door vrienden, familie of bekenden. De onderlinge betrokkenheid tussen mensen is een belangrijke peiler van de Wmo. Als dat niet kan, is er ondersteuning vanuit de gemeente. De gemeente ondersteunt bijvoorbeeld vrijwilligers en mantelzorgers. De gemeente kent de eigen inwoners beter dan de landelijke overheid. Ook weet de gemeente beter wat de inwoners nodig hebben. Daarom is de Wmo een taak van de gemeente. De gemeente maakt de plannen voor maatschappelijke ondersteuning niet alleen. Dat doet de gemeente samen met de inwoners. Het doel van deze samenwerking is het opstellen van een samenhangend lokaal beleid op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning, waarbij de gemeente de verantwoordelijkheid heeft om alle burgers te laten meedoen in de samenleving. Elke gemeente zal bij het opstellen van dit beleid eigen accenten leggen. Voor mensen die langdurige, zware zorg nodig hebben is en blijft er de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De Wmo: • Regelt dat mensen die hulp nodig hebben in het dagelijkse leven ondersteuning krijgen van hun gemeente (voorzieningen als hulp bij het huishouden, een rolstoel of woningaanpassing). • De Wmo ondersteunt mensen die zich inzetten voor hun medemens of buurt. Het gaat bijvoorbeeld om mantelzorgers en vrijwilligers. • Stimuleert activiteiten die de onderlinge betrokkenheid in buurten en wijken vergroten. • Biedt ondersteuning om te voorkomen dat mensen later zwaardere vormen van hulp nodig hebben. Het gaat bijvoorbeeld om opvoedingsondersteuning en activiteiten tegen eenzaamheid. Onder de Wmo vallen verschillende prestatievelden waaronder de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGz). Alle activiteiten op het gebied van de geestelijke volksgezondheid, die niet worden uitgevoerd op geleide van een vrijwillige, individuele hulpvraag vallen onder de OGGz. De kern van de OGGZ is het ontbreken van actieve medewerking van de persoon (of personen) waarop men zich richt. Er is geen vraag om zorg in de traditionele zin. Het gaat om diffuse hulpbehoeften die doorgaans niet door de betrokkenen zelf worden gesignaleerd. De doelgroep van de OGGz is bij uitstek een groep die niet profiteert van de onderlinge betrokkenheid die juist zo belangrijk is in de Wmo. Het zijn mensen die veelal niet beschikken over een sociaal netwerk waaraan steun ontleend kan worden. Bransen, Hulsbosch en Wolf (2002, p. 7) typeren de OGGz doelgroep als volgt. Het gaat om mensen die: • niet of niet voldoende in staat zijn om in eigen bestaansvoorwaarden te voorzien: dak boven het hoofd, voedsel, inkomen, sociale contacten, zelfverzorging etc.; • meerdere problemen tegelijk hebben, waaronder tekortschietende zelfverzorging, sociaal isolement, vervuiling van woonruimte en/of woonomgeving, gebrek aan een vaste stabiele woonomgeving, schulden, psychische problemen en verslavingsproblemen; • vanuit de optiek van de hulpverlening niet die hulp krijgen die zij nodig hebben om zich in de samenleving te handhaven; • geen op de reguliere hulpverlening passende hulpvraag hebben – familie, buren en omstanders vragen meestal om hulp – waardoor sprake is van ongevraagde bemoeienis of hulpverlening. Toch wil de centrumgemeente Groningen onderzoeken of het mogelijk is om de eigen kracht en de hulpbronnen die OGGz-cliënten niettemin hebben, benut kunnen worden. ‘Benut worden’ wordt hier breed opgevat, als: het zoeken, ontwikkelen, herstellen, uitbouwen of aanwenden van eigen kracht of aanwezige hulpbronnen. Ook het doel van ‘benutten’ wordt breed opgevat. Dit kan zijn het bevorderen
3
van maatschappelijk herstel, het bevorderen van sociaal culturele integratie, het terugdringen van sociale kwetsbaarheid. Om hier aan te kunnen werken wil de gemeente zich oriënteren op de benadering van ‘Eigen Kracht’. De uitgangspunten van Eigen Kracht kunnen als volgt worden samengevat: mensen zijn er voor elkaar, ondersteunen elkaar en vinden oplossingen met elkaar. Net als in de Wmo staat bij Eigen Kracht het meedoen voorop (Van Pagée, 2003; Wijnen-Lunenburg et al, 2008). In en rond Eigen Kracht is een heel netwerk van initiatieven ontstaan waarin het meedoen, of breder, burgerschapsinitiatieven vorm gegeven worden. Het gaat daarbij om initiatieven als ‘Leercirkels’, ‘Echt recht’, ‘Alle hens’.1 Steeds gaat het erom om dat mensen niet alleen over eigen krachten beschikken, maar ook samen met anderen leven en samen met anderen kracht kunnen ontwikkelen. Hilhorst (2009a, 2009b) noemt dit ‘samenredzaamheid’ en houdt een pleidooi voor nieuwe vormen van lotsverbondenheid. Te lang zouden we in zijn ogen de gemeenschappelijkheid uitbesteed hebben aan de staat. Het vertrouwen in de overheid is aangetast omdat de bureaucratische logica van de overheid slecht aansluit bij de leefwereld van mensen. Eigen Kracht-conferenties volgens Hilhorst zijn nieuwe vormen om deze lotsverbondenheid vorm te geven. De centrumgemeente Groningen wil onderzoeken of het gedachtegoed van ‘Eigen Kracht’ en de Wmo aangewend kan worden voor de doelgroep van de OGGz. (Inter)nationaal is er nog weinig bekend over mogelijkheden om Eigen Kracht aan te wenden voor deze doelgroep. Is het überhaupt mogelijk om mensen die veelal niet beschikken over vitale sociale netwerken met deze benadering verder te helpen; of beter gezegd zichzelf en misschien elkaar, verder te helpen? Over deze en andere vraagstellingen gaat dit onderzoeksrapport. 1.1 Vraagstelling Kan ‘Eigen Kracht’ als benadering aangewend worden voor de doelgroep van de OGGz? Zo ja, hoe? De volgende deelvragen zijn richtinggevend voor de eerste fase van het project: 1. Waaruit bestaat de Eigen Kracht-benadering en wat zijn de kernelementen? 2. Zijn er regionaal, nationaal of internationaal initiatieven of programma’s die als inspiratiebron kunnen dienen voor ‘Eigen Kracht in de OGGz’? 3. Is het mogelijk om mensen die tot de doelgroep behoren of hier vroeger tot behoorden, te betrekken bij vormen van Eigen Kracht? 4. Op cliëntniveau zijn hulpverleners bezig om sociale netwerken te herstellen of te versterken. Zien ervaren hulpverleners in de OGGz mogelijkheden om op groepsniveau de eigen krachten te mobiliseren? 5. Met Eigen Kracht-conferenties is in de jeugdzorg inmiddels veel ervaring opgedaan. Welke mogelijkheden zien Eigen Kracht coördinatoren om deze benadering in te zetten voor OGGz cliënten? Afhankelijk van de uitkomsten van fase 1 gaan we in de volgende fase kennis laten circuleren en gaan we proeftuinen inrichten. Hierin gaan we experimenteren met de uitkomsten van fase 1. Zelfs in fase 1 gaan we voorlopige uitkomsten (kennis) delen met sleutelfiguren, zoals OGGz-coördinatoren en beleidsambtenaren Volksgezondheid. In fase 1 zijn studenten van de Hanzehogeschool betrokken bij de onderzoeksactiviteiten. 1.2 Methode Het onderzoek dat we hebben uitgevoerd kan getypeerd worden als een beschrijvend exploratief onderzoek. Het onderzoek verkent mogelijkheden om een bepaalde methodiek die ontwikkeld is in een ander werkveld toe te passen in de OGGz. Uiteindelijk is het een onderzoek geworden dat de stand van zaken beschrijft, knelpunten beschrijft en ideeën aanreikt. Het onderzoek valt uiteen in vier onderdelen: 1
Zie de website www.eigen-kracht.nl
4
1. Er werd begonnen met een literatuuronderzoek naar de stand van zaken op het gebied van Eigen Kracht in de (O)GGz. 2. Vervolgens zijn deskundigen in Nederland geïnterviewd die ervaring hebben met EKC’s of varianten daar op, al dan niet in de OGGz. 3. Daarna zijn een aantal ideeën en knelpunten uit de eerste twee onderdelen omgewerkt tot discussiepunten die we hebben voorgelegd aan een panel van deskundigen, beleidsambtenaren, bestuurders, docenten, hulpverleners uit de OGGz. Doel van deze laatste bijeenkomst was om ideeën te verzamelen en knopen door te hakken over een negental knelpunten. 4. Tot slot zijn op basis van deze drie vormen van onderzoek conclusies en aanbevelingen geformuleerd.
5
2. Family Group Conferences, een literatuurstudie 2.1 Inleiding Eigen Kracht-conferenties staan niet op zichzelf. De conferenties zijn ontstaan in Nieuw Zeeland, daar aangeduid als Family Group Conferences (FGC’s).2 Het FGC-model is een benadering waarin wordt getracht het formele systeem van de overheid en (hulpverlenings)instanties samen te brengen met het informele systeem van familie en het sociale netwerk, zodat beide systemen kunnen beschikken over elkaars informatie op basis waarvan het beste besluit genomen kan worden aangaande een cliënt (Doolan, 2003). De conferentie zelf is bedoeld om de veiligheid van het kind te waarborgen en tegelijkertijd het functioneren van het kerngezin te versterken (Bell & Wilson, 2006; Berzin, Thomas & Cohen, 2007; Brown, 2003; Connolly & McKenzie, 1999; Connolly, 2006; Crampton, 2004, Gallagher & Jasper, 2003; Holland, Scourfield, O’Neill & Pithouse, 2005; Holland & Rivett, 2008; Jackson & Morris, 1999; Lupton & Stevens, 1997; Lupton, 1998; Merkel-Hulguin, 2004; Van Pagée, 2003; Sundell, Vinnerljung, Ryburn, 2001; Sundell & Vinnerljung, 2004; Waites, Pennel, CarltonLaNey & Weil, 2004; Weigensberg, Barth, & Guo, 2008). Bij een FGC worden direct betrokkenen van een cliënt3 in groepsbijeenkomsten geconsulteerd. Door middel van een democratisch besluitvormingsproces wordt toegewerkt naar een plan waar iedere deelnemer van de conferentie mee instemt. Het plan beschrijft de taken en verantwoordelijkheden van de verschillende actoren. Het delen van de macht tussen individuele hulpvrager, diens familie, direct betrokkenen (leefgemeenschap) en hulpverlenende instanties tijdens het besluitvormingsproces staat centraal. Achtereenvolgens beschrijven we in dit hoofdstuk het ontstaan, doel, achtergrond, werkwijze en de impact van FGC’s. Tot slot gaan we in op de kansen van FGC’s voor de (O)GGz. 2.2 Ontstaan van Family Group Conferences Conferences Internationaal is er de laatste decennia een groeiende belangstelling voor familiegerichte hulpverleningsbenaderingen (Connoly & McKenzie, 1999). Dit valt samen met een groeiende internationale belangstelling voor ‘empowerment’, zelfwerkzaamheid, ervaringsdeskundigheid, ‘consumer-run organizations’ en de rol van de ‘civil society’. Hieraan zitten twee kanten. Enerzijds worden de rechten van individuen versterkt en staat het dichtbij een sociaal-democratische politiek, anderzijds roept het mensen op om hun verantwoordelijkheden te nemen, wat dichtbij een neoliberale politiek staat (vergelijk Lupton, 1998, p. 109). Dit verklaart de belangstelling in uiteenlopende landen met heel verschillende politieke systemen. Eén van deze benaderingen is de in Nieuw-Zeelandse jeugdhulpverlening ontwikkelde ‘Family Group Conference’ (FGC). In een FGC wordt de familie betrokken bij de besluitvorming over de hulpverlening aan een individu (Connoly, 2006). FGC’s zijn in het leven geroepen om een cultuursensitief antwoord te vinden op de problemen van Maori-kinderen (Levine, 2000). Onveilig opgroeiende Maori-kinderen werden bij families in blanke gezinnen geplaatst, zonder dat er naar mogelijkheden werd gekeken om een uithuisplaatsing te voorkomen. Als reactie hierop besloot ‘The Department of Social Welfare’ in Nieuw-Zeeland een cultuursensitieve hulpverleningsbenadering te ontwikkelen en deze wettelijk te verankeren in ‘The Young Persons and their Families Act’. Met deze verankering ging de Nieuw-Zeelandse regering in 1989 een radicaal andere koers varen. Doel was de rol van de staat in de hulpverlening te verminderen en een grotere nadruk te leggen op de verantwoordelijkheid van de familie en direct betrokkenen in de zorg voor de individuele hulpvrager (in de meeste gevallen kinderen en jeugdigen). FGC’s kregen een centrale rol. In de Verenigde Staten wordt daarentegen gesproken van ‘Family Group Decision Making’ (FGDM), de achterliggende filosofie is echter hetzelfde als die van FGC (zie: Berzin, Thomas & Cohen, 2007). 3 In het literatuuronderzoek zijn we verschillende termen tegengekomen als hulpvrager, kind, cliënt, burger. In dit verslag wordt de term cliënt aangehouden. 2
6
Inmiddels is FGC geïmplementeerd in de jeugdhulpverlening van uiteenlopende landen. De meeste aandacht voor FGC bestaat voornamelijk in Engeland en de Verenigde Staten – het zijn dan ook deze twee landen waar veel wetenschappelijk onderzoek naar de werkzaamheid van FGC wordt gedaan. Een FGC is in Nieuw-Zeeland in bepaalde gevallen een verplichte maatregel met een juridisch fundament waarbij een individuele hulpvrager aanwezig moet zijn. Het gaat hierbij om het toepassen van drang; cliënten kunnen kiezen tussen het accepteren van een FGC of ze krijgen een justitiële maatregel opgelegd. Intussen zijn FGC’s op allerlei plaatsen onderworpen aan verschillende vormen van evaluatieonderzoek. De impact van FGC’s wordt gunstig beoordeeld. In 90% van de FGC’s wordt overeenstemming bereikt over de te nemen besluiten; in veel gevallen creatieve besluiten die zonder inmenging van de familie niet door hulpverleners zelf genomen zouden worden (Lupton, 1998). Actoren zijn tevreden over het proces, zoals een betere onderlinge samenwerking, als ook over de bereikte resultaten, zoals het afwenden van gevaar (Levine, 2000; Berzin et al, 2007; Pennell, 2004; Connoly, 2006; Lupton, 1998; Mutter, Shemmings, Dugmore & Hyare, 2008). Soms kan een verdergaande verslechtering in het gezin, of een gedwongen uithuisplaatsing, door een FGC worden afgewend (O’Shaughnessy, Collins & Fatimilehin, 2009). Ook hulpverleners die ermee te maken hebben gehad staan veelal positief tegenover de FGC-benadering (Bosma, 2009; Levine, 2001; Sundell, Vinnerljung & Ryburn 2001). 2.3 Filosofie achter FGC FGC kunnen gezien worden als een reactie op traditionele vormen van hulpverlening. Traditionele vormen zitten volgens Nixon (2003) veelal gevangen in modellen, systemen en protocollen die ontworpen zijn door en voor professionals. De traditionele wijze van besluitvorming waarbij professionals de touwtjes in handen hebben, wordt in een FGC radicaal terzijde geschoven – juist de familie bepaalt de agenda (Lupton, 1998). Families beschikken over essentiële hulpbronnen in het verhelpen van problemen. Zij zijn vaak beter in staat om werkbare oplossingen te vinden dan hulpverleners (Lupton, 1998). Binnen de FGC-filosofie wordt er vanuit gegaan dat de familie over de meest complete informatie beschikt om adequate beslissingen te nemen. Daarnaast maken FGC’s het mogelijk dat families met het probleem leren omgaan op een manier die overeenstemt met de eigen cultuur, leefstijl en geschiedenis (Jackson & Morris, 1999). In tegenstelling tot ‘traditionele’ benaderingen die veelal “family-centred” zijn, is een FGC juist “family-driven” (Merkel-Holguin, 2004, p. 164). De methodiek is met andere woorden niet gericht op het gezin maar bereikt resultaten door het gezin. FGC’s zijn binnen de jeugdhulpverlening effectief door de sterke natuurlijke betrokkenheid van ouders en omstanders. Gezinnen kunnen jonge mensen in uiteenlopende vormen de stabiliteit en veiligheid bieden die zij nodig hebben (Mirsky, 2003a). Het mobiliseren en gebruik maken van deze krachten typeert de FGC benadering. Een andere gedachte is dat hulpverleningsplannen effectiever zijn wanneer ze ontwikkeld worden vanuit de sterke eigenschappen van de eigen cultuur en gemeenschap van het gezin (Berzin, Thomas & Cohen, 2007; Chand & Thoburn, 2005; Nixon, 2003; O’Shaughnessy, Collins & Fatimilehin, 2009). Volgens Berzin, Thomas & Cohen (2007, p. 57) bestaat de achterliggende filosofie van FGC uit drie speerpunten: 1. Het erkennen van de familie en individuele hulpvrager als belangrijke spelers binnen de hulpverlening. 2. Het nastreven van een diepgaande betrokkenheid van de familie bij de hulpverlening, waarbij er een goede samenwerking wordt beoogd tussen familie, betrokken instanties en de leefgemeenschap. 3. Het realiseren van empowerment van de familie en hulpvrager om zelf hun eigen plan te formuleren en uit te voeren.
7
FGC’s benutten met andere woorden de hulpbronnen die in de samenleving zelf aanwezig zijn. De natuurlijke betrokkenheid van familie en omstanders wordt gemobiliseerd en gebruikt. Bovendien veranderen in FGC’s de machtsverhoudingen tussen professionals en niet-professionals doordat familie, omstanders en cliënten een stem krijgen (vergelijk Holland et al., 2005). In de filosofie van FGC’s speelt de FGC-coördinator een cruciale rol. Hij of zij creëert de voorwaarden waarin de familie tot een plan komt, voornamelijk door het creëren van een veilige omgeving. De coördinator is zelf geen hulpverlener en is onafhankelijk van de reguliere hulpverleningsinstanties (Holland & Rivett, 2008; Lupton, 1998; Nixon, 2003; Sundell, Vinnerljung & Ryburn, 2001). Tijdens het besluitvormende deel van de conferentie is hij of zij niet bij de groep aanwezig. De ervaring leert dat een familielid (of een aantal familieleden) de rol van gespreksleider tijdens deze sessie op zich neemt (nemen) (Holland & Revitt, 2008). Bij voorkeur is de coördinator niet een (ex) hulpverlener die gepokt en gemazeld is in de cultuur en traditie van een hulpverleningsinstelling, maar iemand die op een onafhankelijke manier kan denken. In dit denken is het iemand die de tekortkomingen bij de familie niet oplost door het inzetten van hulpverleningsinterventies (vergelijk Nixon, 2003). De rol van de hulpverlener (niet te verwarren met de coördinator) richt zich voornamelijk op het verstrekken van de juiste informatie aan de familie over hoe vanuit hulpverleningsoogpunt de problematiek van de individuele hulpvrager opgelost kan worden. Daarnaast geeft hij of zij op constructieve wijze feedback op het door de familie opgestelde plan (Connoly, 2006). Hierbij is het zaak dat de hulpverlener zich focust op oplossingen, en niet blijft steken in het benoemen van problemen (Lupton, 1998). Volgens Connoly (2006) is de bereidwilligheid om het plan tot een succes te maken groter wanneer de familie en de hulpverlener beiden instemmen met het uiteindelijke plan. 2.4 Verloop van een conferentie Meestal stelt een hulpverlener de familie op de hoogte van de mogelijkheden voor het organiseren van een FGC. Daarmee heeft de hulpverlener een bepalende rol in welke families in aanmerking komen voor een FGC (Crampton, 2007). Voordat een FGC wordt georganiseerd, is het allereerst van belang dat overeenstemming wordt bereikt tussen de familie en betrokken professionals om door middel van een conferentie een hulpverleningsplan op te stellen voor de individuele hulpvrager. Zodra deze overeenstemming is bereikt kan een onafhankelijke coördinator gevraagd worden een conferentie te plannen en organiseren (Crampton, 2007; Hayes & Houston, 2007). De coördinator plant de bijeenkomst, nodigt de verschillende partijen uit en vraagt alle betrokkenen om de essentiële informatie aan te leveren die tijdens de FGC gedeeld moet worden. De planning van de FGC wordt bepaald aan de hand van de wensen van de cliënt en diens familie. De conferentie kan in de avonden of in het weekend plaatsvinden, met als voorkeur, ergens op neutraal terrein (Levine, 2000). Het kan gebeuren dat families angstvallig ‘significante anderen’4 uitsluiten van de conferentie, omdat zij zich schamen voor hun problemen, of omdat er een slechte verstandhouding is met deze betrokkenen (Levine, 2000). Coördinatoren zien er daarom op toe dat de juiste personen worden uitgenodigd en gaan daarbij zorgvuldig te werk, steeds zoekend naar draagvlak voor zowel de agenda (de probleemstelling, de vraag) als de keuze voor deelnemers.
Onder ‘significante anderen’ verstaan we iedereen – zowel familie, vrienden als bijvoorbeeld buren en (oud) docenten – die een nuttige bijdrage kunnen leveren aan de conferentie.
4
8
Fase 1:
Fase 2:
Verwijzing
Voorbereiding
Fase 3: De conferentie
Fase 4: Monitoring, bijstelling van het plan
a. Informatie-uitwisseling b. Besloten familiedeel c. Besluitvorming
Figuur 1. The Family Group Conference Model (Hayes & Houston, 2007. p. 995)
Lupton (1998, p. 113) beschrijft drie stadia die tijdens een conferentie worden doorlopen. De conferentie kan, desgewenst, geopend worden met een begroeting in de vorm van een gebed of gezang, waarna de participanten worden geïntroduceerd (Levine, 2000). In de eerste fase wordt de essentiële informatie met alle betrokkenen gedeeld. Hierop aansluitend vindt een discussie plaats. De tweede fase begint wanneer de coördinator en de hulpverlener(s) zich uit de groep terugtrekken, zodat de familie de mogelijkheid heeft in besloten verband te discussiëren en tot een plan komen. Dit besloten deel is essentieel. Vrij van toezicht door instanties krijgt de autonomie en de zelfwerkzaamheid van de familie kans om zich te ontplooien (Vesneski, 2008). Het vormt daarmee het ‘hart’ van de FGC-benadering (Mirsky, 2003a, p. 3). Indien nodig worden er maatregelen genomen om te voorkomen dat verbaaldominante leden de overhand nemen en subassertieve leden onvoldoende ruimte krijgen om hun mening over het plan te geven (Berzin, Thomas & Cohen, 2007; Gallagher & Jasper, 2003; Holland et al., 2005; Lupton, 1998; Nixon, 2003). In het laatste stadium voegt de coördinator zich weer bij het gezelschap om het plan definitief op te stellen. Hoogoplopende emoties tijdens de conferentie kunnen een beoogde uitkomst frustreren (Holland & Rivett, 2008; Levine, 2000). Een neutrale omgeving, en een goed voorbereide procedure waarin vooruitgekeken wordt op mogelijke ruzies en emoties, kunnen destructieve vormen van emoties tegengaan (Crampton, 2004). De uitkomst van de conferentie moet minimaal de veiligheid van de individuele hulpvrager en de direct betrokkenen garanderen. Volgens Holland et al. (2005) kunnen hulpverleners invloed uitoefenen op het besluitvormingsproces in FGC’s door : 1) het aanleveren van schriftelijke informatie voorafgaand aan de FGC; 2) het uitzetten van de agenda en het formuleren van opdrachten die tijdens het besloten familiemoment doorlopen kunnen/dienen te worden; 3) het formuleren en definitief vaststellen van het uit te voeren plan, en; 4) het bijstellen van het plan na de conferentie. Na vaststelling van het plan wordt het aan iedere betrokkene uitgedeeld zodat iedereen weet wat hij of zij moet doen (Levine, 2000). Tenminste één partij draagt de verantwoordelijkheid over de monitoring van de uitvoering van het plan. Zowel de familie zelf als een hulpverlener, kunnen worden aangewezen als de partij die een tussentijdse evaluatie van het plan verricht. Als het plan mislukt, moet er geen zwart schaap worden aangewezen maar opnieuw toegewerkt worden naar een probleemdefinitie en een nieuw plan dat wel werkt (Sundell, Vinnerljung & Ryburn, 2001). 2.5 Bevindingen over EKC in Nederland In Nederland is FGC bekend onder de naam ‘ Eigen Kracht-conferentie’ (EKC). Instanties die in het kader van huiselijk geweld aan families een conferentie willen aanbieden, kunnen een beroep doen op een systeem van regiomanagers en coördinatoren. Landelijk is de stichting Eigen Kracht Centrale werkzaam die deze structuur verder uitbouwt. Binnen deze stichting is de werving, selectie en training van de coördinatoren gegarandeerd en zijn zaken als kwaliteitseisen, financieringsnormen, registratie en onderzoek en invoering in nieuwe regio’s of werkvelden ondergebracht. De financiering per conferentie
9
(met een bandbreedte van 3300 tot 3800 euro zijn alle kosten gedekt) wordt in de meeste provincies betaald uit de budgetten van zorgaanbieders. Er zijn geen grote verschillen aan te wijzen tussen hoe het verloop van FGC’s in de internationale literatuur is omschreven en hoe EKC’s in de Nederlandse context worden toegepast. We beperken ons in deze paragraaf daarom alleen tot de meest actuele resultaten van EKC’s in het onderzoek van WijnenLunenburg et al. (2008) en Van Beek (2004; 2005). Het onderzoek van Wijnen-Lunenburg et al. (2008) laat zien dat drie maanden na een EKC in de meeste gevallen de veiligheid van het individu is verbeterd, voornamelijk doordat het sociale netwerk een grotere rol is gaan spelen om de veiligheid te waarborgen. Ook na zes maanden worden dergelijke resultaten waargenomen en is er sprake van een zekere mate van stabiliteit. Negen maanden na een conferentie bleek dat de meeste respondenten enigszins meer contacten onderhielden dan ten tijde van de conferentie, en dat vooral de tevredenheid over de aard van de onderhouden contacten was toegenomen. Ook bleek dat de hulp vanuit het sociale netwerk was toegenomen, en dat de familie beter wist hoe een beroep te doen op de hulpverlening (terwijl aan de andere kant de hulpvraag richting de professionele zorg juist afnam – het bleek dat families die geen conferentie hadden aangevraagd vaker ambulante hulp kregen verleend). Als gekeken wordt naar de plannen die tijdens conferenties in de jaren 2001-2002 zijn opgesteld, dan valt volgens Van Beek (2004) op dat deze plannen niet zijn gestandaardiseerd. Ze verschillen in vorm, lengte en inhoud. Ze omschrijven wat er door wie en wanneer gedaan moet worden en welke (professionele) steun vereist is. De plannen blijken alle domeinen van het leven te beslaan, zoals het verbeteren van de leefsituatie, de contacten tussen de familie en het sociale netwerk, scholing, vrijetijdsbesteding, maar ook onderwerpen die betrekking hebben op financiën, gezondheid en betaalde arbeid. Uiteindelijk blijft de kern van het plan het verbeteren van de situatie rondom de individuele hulpvrager. Uit de plannen bleek dat in 80% van de gevallen de familie en het sociale netwerk acties ondernamen, zodat maar in 20% van de situaties een beroep gedaan werd op professionele hulp.5 De familie blijkt voornamelijk actief in het herstellen en aansterken van contacten binnen het netwerk, het regelen van educatiemogelijkheden, huisvesting en vrijetijdsbestedingen. Pas in situaties waarin daadwerkelijk specialistische hulp is vereist schakelde de familie professionele hulp in (Van Beek, 2004). Na drie maanden follow-up bleek dat in 24% van de gevallen alle in het plan opgenomen doelen waren verwezenlijkt, en dat maar in 7% van de situaties nog geen enkel doel was bereikt, terwijl in de andere gevallen dit gedeeltelijk was gelukt. Het blijkt dat voornamelijk activiteiten met betrekking op ontspanning het snelst werden gerealiseerd (in tweederde van de gevallen), terwijl dit enigszins minder was bij doelen die betrekking hadden op opvoedsituaties, gezondheid en het aansterken van contacten met het sociale netwerk. Ongeveer de helft van de doelen die gericht waren op educatie, financiën en betaalde arbeid waren verwezenlijkt (Van Beek, 2004). Het niet verwezenlijken van doelen werd in iets meer dan een kwart van de situaties toegeschreven aan de bijdrage van de familie. In iets minder dan een kwart gold dit voor de bereidwilligheid van hulpverleners. Andere gevallen waarin doelen niet verwezenlijkt konden worden hadden betrekking op dat de mogelijkheden die vereist zijn om een doel te bereiken zich nog niet hadden aangediend, terwijl in enkele gevallen de leefomstandigheden zo drastisch waren gewijzigd dat het verwezenlijken van de doelen niet kon worden gerealiseerd, of dat de aangevraagde professionele hulp nog niet verleend was (Van Beek, 2004). In een door Van Beek (2005) uitgevoerd onderzoek blijkt dat de respondenten, de kinderen of adolescenten voor wie de conferentie bedoeld was, over het algemeen tevreden zijn met de mate waarin ze voorafgaand aan de conferentie werden geïnformeerd. Ook zijn ze zeer te spreken over EKC en beoordelen de conferentie gemiddeld met een 8.1. De tevredenheid is vooral gebaseerd op: de mogelijkheid om bij te dragen aan het verloop van de conferentie; de atmosfeer; het betrekken van familieleden; de resultaten en de snelheid van de conferentie (Van Beek, 2005). Ook al hebben kinderen meer moeite met een langdurende conferentie, ze waarderen niettemin dat ze betrokken worden in de conferentie en dat hun stem gehoord wordt. 5
Dit komt overeen met de 20% die Lupton en Stevens (1997) vonden in het Verenigd Koninkrijk
10
2.6 FGC/EKC in de GGZ Sinds de jaren negentig worden FGC’s geïmplementeerd in uiteenlopende landen. De implementatie blijft veelal beperkt tot in de jeugdhulpverlening en aanpalende systemen (Hayes & Houston, 2007). Het laatste decennium wordt geëxperimenteerd met FGC’s in andere velden, zoals in het onderwijs (Hayden, 2009) of het werken met minderheidsgroeperingen (Chand & Thoburn, 2005; O’Shaughnessy, Collins & Fatimilehin, 2009). Studies naar de toepassing van de FGC-benadering in de geestelijke gezondheidszorg zijn echter schaars, laat staan dat er publicaties gevonden kunnen worden over implementatie in een nog specifieker veld als de OGGz.6 Op de website www.nursingtimes.net is een artikel van Wright (2008) opgenomen, waar wordt ingegaan op het gebruiken van FGC in de geestelijke gezondheidszorg in ‘Essex social care’ (Verenigd Koninkrijk). Dezelfde praktijk wordt ook beschreven in een artikel van Mirsky (2003b, p. 3-5). Dit programma wordt uitgevoerd door The North Essex Mental Health Partnership Trust (NEMHPT), en kan zowel aan kinderen als aan volwassenen worden verleend. Volgens de ontwikkelaars heeft het programma een praktische nadruk op het vergroten van steun uit het netwerk, het tegengaan van isolement, discriminatie en stigmatisering (Mirsky, 2003b). Door middel van het invoeren van FGC binnen de ambulante geestelijke gezondheidszorg wordt geprobeerd mensen te bereiken die anders uitgesloten worden van deelname aan traditionele conferenties. Er kan hierbij gedacht worden aan het betrekken van een buurman die als één van de eersten te maken krijgt met bijvoorbeeld toenemende geluidsoverlast veroorzaakt door een cliënt die in een psychose of manie verkeert, of een vriend aan wie de cliënt suïcidale gedachten uit. In deze praktijk wordt ‘familie’ breed opgevat: iedereen die betrokken is bij de cliënt. Er worden afspraken gemaakt met de betrokkenen over welke rol zij kunnen vervullen wanneer de situatie van de cliënt verslechtert (Wright, 2008). Een FGC wordt binnen de jeugdhulpverlening voornamelijk georganiseerd wanneer een cliënt in crisis verkeert. Hier zit een essentieel verschil met de praktijk voor geestelijke gezondheidszorg in Essex; in deze praktijk wordt juist geen FGC georganiseerd in een crisismoment, omdat de cliënt bijvoorbeeld psychotisch is of achterdochtig naar diens familie (Mirsky, 2003b). FGC wordt door ‘Essex social care’ opgevat als een complementerende benadering; het vult traditionele methoden aan. Het nut van de benadering voor de GGZ valt goeddeels samen met wat we eerder in dit hoofdstuk beschreven. Daarbovenop noemt Wright (2008): • De FGC maakt het voor de cliënt en diens familie mogelijk dat elkanders perspectieven worden gedeeld, zodat er meer begrip tussen hen ontstaat. Achterliggende gedachte is dat begrip voorafgaat aan steun. Het mobiliseren van betrokkenheid lukt als de betrokkenen begrijpen wat er aan de hand is. De FGC helpt bij het identificeren van hulpbronnen buiten de reguliere geestelijke gezondheidszorg. Juist voor cliënten met een beperkt netwerk, is dit van belang. • De FGC verbetert de communicatie binnen het sociale netwerk van de cliënt. Het kan een eerste aanzet vormen tot verdergaande ‘familietherapie’. • De FGC behelst dat alle betrokken hulpverleners deel uitmaken van de conferentie, zodat alle relevante netwerken worden aangeboord om tot een gedegen plan te komen. In de Essex praktijk neemt een psychiatrisch verpleegkundige de rol van FGC-coördinator op zich. Wright (2008) spreekt niet van een coördinator, maar van een facilitator. De facilitator informeert de cliënt over de mogelijkheden een FGC te organiseren. [Het is de vraag of het samenvallen van de rol van
hulpverlener en de rol van facilitator (in Nederland de coördinator) nog wel de term FGC rechtvaardigt, red.]. De praktijk in Essex kan ook opgevat worden als een praktijk die veel werk maakt van sociale netwerkstrategieën. Het voorbereiden van een FGC blijkt meer tijd in beslag te nemen dan de 20 tot 25 uur tijd die gemiddeld worden besteed aan het voorbereiden van een FGC in de jeugdhulpverlening. We hebben gebruik gemaakt van ‘zoekstrings’ met de woorden ‘public mental health care’ en ‘community mental health care’. 6
11
Wanneer een cliënt bereid is bevonden om een FGC te organiseren, zal de facilitator allereerst een voorbereidende assessment met de cliënt ondernemen. Tijdens dit assessment neemt de facilitator met de cliënt door wat hij of zij tijdens de FGC bespreekbaar wil maken, en misschien nog wel belangrijker, wat hij of zij juist niet met de familie wil bespreken. Het assessment resulteert in een ‘family information sheet’ waar alle punten in zijn opgenomen die de cliënt met diens familie wil bespreken. Desgewenst bevat het ook een heldere omschrijving van de ziekte waar de cliënt mee kampt en de beperkingen die hieruit voortkomen. Hierop volgend stelt de cliënt een lijst op van mensen die hij of zij bij de FGC aanwezig wil laten zijn; dit kunnen zowel familieleden, vrienden, hulpverleners, buren als alle andere ‘significante anderen’ betreffen. De facilitator neemt contact op met deze mensen en zal in overleg met hen een tijdstip en plaats vaststellen, en verstrekt ze adviezen hoe ze zich kunnen voorbereiden op de FGC. De facilitator bezoekt betrokkenen thuis in plaats van alleen telefonisch contact met hen op te nemen. Alles wordt gedocumenteerd in de woorden van de cliënt, professioneel vakjargon is uit den boze. Tenslotte wordt een handleiding opgesteld aan de hand waarvan de FGC uitgevoerd zal worden. De procedure van de FGC is verder vergelijkbaar als beschreven in paragraaf 2.4. Volgens Flynn (in: Mirsky, 2003b) werken FGC’s vooral bij cliënten die te kampen hebben met persoonlijkheidsproblematiek en daardoor vaak een chaotische levensstijl hebben. Een FGC biedt hen structuur en werpt barricades op om terug te vallen in chaotisch gedrag. FGC’s zouden ook helpen bij het stimuleren van cliënten om gebruik te maken van de diensten die instanties aanbieden. Vaak schamen cliënten zich ervoor om een beroep op deze instanties te doen. FGC’s zorgen ervoor dat deze gevoelens worden doorbroken (Mirsky, 2003b). Tenslotte leveren FGC’s een bijdrage aan het doorbreken van het sociale isolement waar veel cliënten in verkeren. Cliënten uit de pilot studie gaven aan dat de hoeveelheid contacten die zij met hun netwerk onderhielden waren uitgebreid en dat ook de kwaliteit van deze contacten was toegenomen. Een FGC is in de ogen van Karin Gunderson (in: Mirsky, 2003a) niet uitvoerbaar als er geen familie is. Daarnaast zou volgens Gunderson geen FGC georganiseerd moeten worden in situaties waarin sprake is van seksueel misbruik, omdat zij vreest dat de dader het slachtoffer tijdens de conferentie kan gaan manipuleren. 2.7 EKC’s bij dreigende huisuitzettingen We zijn bij ons literatuuronderzoek weliswaar geen voorbeelden van EKC’s in de OGGz tegengekomen, wel hebben we materiaal gevonden over het toepassen van EKC’s bij dreigende huisuitzettingen in Amsterdam. Mensen die hun huis uit gezet (dreigen te) worden, ontvangen in veel gevallen niet (tijdig) de juiste hulp en kunnen daarom in zekere zin geschaard worden onder de OGGz-doelgroep. In het onderzoeksrapport ‘Outreachend werken bij dreigende huisuitzetting’ wordt de ‘Eropafmethode’ onder de loep genomen (HvA, 2008). Door ‘erop af’ te gaan wordt in een vroeg stadium geprobeerd oplopende huurschulden en huisuitzettingen te voorkomen. Met outreachend werken worden cliënten die vaak geen hulpvraag stellen, maar deze hulp wel nodig hebben, geholpen; allereerst in de vorm van schuldhulpverlening, maar vaak ook in de vorm van psychosociale ondersteuning. Het blijkt dat veel cliënten de ongevraagde hulp waarderen (HvA, 2008, p. 21). Omdat het aantal huisuitzettingen naar de mening van de corporaties toch niet voldoende (ondanks de Eropaf-methode) werd teruggedrongen, werd besloten om te onderzoeken wat de resultaten van het mobiliseren van het netwerk rondom een cliënt/gezin zou kunnen opleveren. In dit kader werd een samenwerking aangegaan met de Eigen Kracht Centrale. Ook werd geïnvesteerd in een verdergaande samenwerking tussen de verschillende instanties en professionals die met dreigende huisuitzettingen te maken hebben. Het idee bestond dat het eigen netwerk een bepalende rol zou kunnen spelen bij het voorkomen van uitzettingen. Hier werden twee redenen voor aangedragen (HvA, 2008, p. 28-29): 1. Het bleek dat Eropaf-cliënten veelal gekenmerkt worden door een meervoudige problematiek op zowel psychisch, lichamelijk als sociaal vlak. De hardnekkigheid van de problemen, en het vermijden van de hulpverlening, zijn belangrijke factoren waarom na het afwenden van een eerste uitzetting, toch in veel gevallen een tweede uitzetting dreigt. Verondersteld werd dat EKC een
12
geschikt middel zou zijn om het netwerk rondom een cliënt aan te sterken zodat de cliënt gedurende langere tijd (informele) steun zou krijgen. 2. De hulpverleners die tot Eropaf-deskundigen waren opgeleid werden geconfronteerd met een overlopend takenpakket – de werkdruk nam toe doordat de crisisinterventies naast de al volle agenda’s uitgevoerd moesten worden. Ook na de Eropaf-interventie bleek dat er veel hulp verleend moest worden om het leven van de cliënt weer op de rails te krijgen. Er werd vanuit gegaan dat door middel van EKC werk uit handen van de hulpverlener kon worden genomen doordat familieleden, vrienden en buren bepaalde taken met betrekking tot de cliënt op zich zouden nemen. Ook zou op deze manier beter in de gaten kunnen worden gehouden wanneer de situatie van een cliënt zou verslechteren. Wanneer de cliënt akkoord gaat met een EKC worden de interventies die nodig zijn om de uitzetting te voorkomen zoals gebruikelijk in gang gezet. De cliënt wordt aangemeld voor een conferentie, en een onafhankelijke coördinator neemt het proces over. De hulpverleners worden pas weer tijdens de conferentie in de situatie betrokken (HvA, 2008). Bij het plan dat een nieuwe huisuitzetting moet voorkomen worden echter omstanders betrokken, ook wordt de cliënt meer aangesproken als actor die zelf ook stappen moet nemen. Het blijkt dat tijdens het onderzoeken van het toepassen van een conferentie, zoals in het rapport van de HvA (2008, p. 30) geschreven staat, de onderzoekers “[…] positieve factoren” zijn tegengekomen, “[…] maar minder succesvolle situaties.” De pilot studie laat zien dat het netwerk door middel van de EKC beter op de hoogte raakt van wat er allemaal rondom de cliënt speelt. Voorafgaand aan de conferentie bleken “[…] familieleden en vrienden slechts deels op hoogte van de aard en grootte van de problemen van hun naaste” (HvA, 2008, p. 30). Dit bleek zelfs ook een meerwaarde te zijn als het niet tot een conferentie kwam of dat het binnen de conferentie opgestelde plan niet werd uitgevoerd. Ook ervaart de cliënt tijdens de conferentie steun, zodat ze het gevoel hebben er niet meer alleen voor te staan. Ten onrechte werd aangenomen dat Eropaf-cliënten geen netwerk zouden hebben omdat ze een geïsoleerd bestaan leidden. Het bleek echter dat de meeste cliënten toch een netwerk hadden, bestaande uit familieleden en/of vrienden, die na consultatie bereid bleken hun medewerking te verlenen, zowel bij de conferentie als bij het uitvoeren van de opgestelde plannen. Ook bleek dat het netwerk vaak in staat is psychosociale ondersteuning te bieden. Voornamelijk bij financiële problemen werd een beroep gedaan op de hulpverlening. De EKC creëert daarnaast eigenaarschap van het plan. Cliënt en diens netwerk hebben het gevoel het samen te doen, ze delen de verantwoordelijkheid over het plan (HvA, 2008). Uit de pilot studie komt het belang van het doorzettingsvermogen van coördinatoren naar voren. In veel gevallen dreigen cliënten op het laatste moment af te haken. Maar, “[…] door contact te blijven zoeken is dit vermijdingsgedrag in veel gevallen doorbroken en zijn beide partijen elkaar gaan vertrouwen” (HvA, 2008, p. 31). Het bleek dat overeenkomsten in de culturele en sociale achtergrond tussen de coördinator en de cliënt en diens netwerk van doorslaggevende aard was. Ook het organiseren van een conferentie buiten kantooruren bleek een positief effect te hebben. Coördinatoren en hulpverleners bestempelen beide EKC als een geschikte benadering voor cliënten die te maken hebben met dreigende huisuitzettingen. “Juist geïsoleerde individuen of gezinnen hebben mensen om zich heen nodig om hun problemen de baas te worden, en juist in het geval van een crisis, zoals een dreigende huisuitzetting, is de kracht van familie, vrienden en buren hard nodig” (HvA, 2008, p. 31). Er zijn echter ook knelpunten bij EKC’s bij huisuitzettingen. In de praktijk is vaak een crisis nodig om cliënten het belang van een EKC te laten inzien. Het blijkt in veel gevallen dat als de crisis is verholpen, cliënten niet meer gemotiveerd zijn mee te werken aan een EKC. Om een goed moment te vinden wanneer een EKC georganiseerd kan worden “[…] moet gezocht worden naar een balans tussen genoeg druk van de crisis en voldoende ruimte om naar de achtergronden van de problemen te kijken” – dit betekent dat voor hulpverleners steeds de kwestie speelt “[…] welke acties ze al tijdens de voorbereiding kunnen ondernemen, zonder de druk van de ketel te halen en de noodzaak voor een EKC weg te nemen” (HvA, 2008, p. 35). In een crisissituatie komt al snel de nadruk te liggen op het
13
bestrijden van de crisis, niet zozeer op waardoor de crisis is ontstaan en welke rol het sociale netwerk kan spelen in het voorkomen van toekomstige crises. Een ander gevaar is dat het netwerk afhaakt als zij geconfronteerd worden met de taken die gedaan moeten worden om de crisis te boven te komen. In de onderzochte conferenties bleek dat het netwerk tijdens het besloten deel zich voornamelijk richt op de praktische zaken en minder aandacht besteed aan bijvoorbeeld psychosociale factoren. Het gevolg is dat bijna alle afspraken die in het EKC-plan worden gemaakt voor rekening komen van de hulpverlener en zich richten op het voorkomen van de huisuitzetting (HvA, 2008). Waar zit dan nog de meerwaarde van een EKC? 2.8 Resumé In dit hoofdstuk zijn we ingegaan op Family Group Conferencing als een innovatief besluitvormingsmodel dat sinds de jaren negentig van de vorige eeuw in de jeugdzorg van verschillende landen wordt toegepast. In Nederland is dit model beter bekend als Eigen Kracht, een benadering die binnen de jeugdzorg een steeds nadrukkelijkere rol is gaan spelen en ondertussen ook geleidelijk aan in andere hulpverleningsvelden en op (professionele) terreinen wordt toegepast (zoals het onderwijs). Door middel van het organiseren van Eigen Kracht-conferenties wordt de verantwoordelijkheid voor het maken van een hulpverleningsplan gelegd bij de cliënt en diens familie; zij stellen in afwezigheid van hulpverleners de doelen op die zij willen verwezenlijken, dan wel of niet met ondersteuning van de hulpverlening. Plannen die tijdens conferenties worden opgesteld blijken innovatief en succesvol te zijn; in veel gevallen wordt een minder groot beroep op de hulpverlening gedaan dan voordien mogelijk werd geacht. Tot op heden is weinig ervaring opgedaan met Eigen Kracht-conferenties in de Nederlandse OGGz. De schaarse voorbeelden die voor handen zijn maken duidelijk dat de (inter)nationale literatuur onvoldoende informatie biedt over het toepassen van conferenties in de OGGz. Wel worden in Amsterdam conferenties ingezet bij dreigende huisuitzettingen. Setting en doelgroep hiervan vertonen overlap met die van de OGGz. Ook deze groep vindt moeilijk zijn weg naar de hulpverlening, en hebben vaak opstapelende problemen. De uitkomsten van dit literatuuronderzoek laten zien dat mensen die geïsoleerd leven en door gebrek aan steun makkelijk in marginale posities terechtkomen, baat hebben bij FGC’s. De literatuurstudie bood ons inzichten op basis waarvan wij de interviews met OGGz-deskundigen en medewerkers van de Eigen Kracht Centrale hebben gestructureerd. De volgende onderwerpen kwamen tijdens de interviews centraal te staan: • In welke mate zou er vastgehouden moeten worden aan de vaste EKC-procedure als conferenties in de OGGz georganiseerd gaan worden? • Welke rol dient de coördinator aan te nemen, en welke achtergrond zou hij of zij moeten hebben om EKC’s in de OGGz te organiseren? • In hoeverre is het mogelijk conferenties te organiseren bij cliënten die een beperkt netwerk hebben? • Dienen emoties tijdens een conferentie te worden voorkomen? In het volgende hoofdstuk zullen we aan de hand van de perspectieven van de geïnterviewden antwoorden op deze vragen verschaffen.
14
3. Interviewresultaten In dit hoofdstuk worden de resultaten besproken van interviews die in de periode oktober – december 2009 gehouden zijn met tien uitvoerende deskundigen op het gebied van Eigen Kracht en de OGGz in Nederland. De tien geïnterviewden zijn ofwel hulpverlener in de OGGz, EKC-coördinator/beleidsmedewerker. De interviews waren semigestructureerd, duurden één á twee uur en waren gecentreerd rond de hoofdvraag of Eigen Kracht een geschikte benadering is om in de OGGz toe te passen. In dit hoofdstuk proberen wij vanuit het perspectief van de geïnterviewden een antwoord op deze vraag te geven. Alle geïnterviewden hebben we dezelfde vragen voorgelegd. Deze zijn: 1. Is het mogelijk om mensen die tot de doelgroep behoren of hier vroeger tot behoorden, te betrekken bij vormen van Eigen Kracht? Welke mogelijkheden en knelpunten doen zich dan (mogelijk) voor? 2. Zien ervaren hulpverleners in de OGGz en EKC-coördinatoren mogelijkheden om hulptroepen als, omstanders, buren, familie, vrienden, te mobiliseren? 3. Welke mogelijkheden zien Eigen Kracht coördinatoren en hulpverleners uit de OGGz om deze benadering in te zetten voor OGGz cliënten? Daarnaast zijn de vier vragen gesteld waarmee het vorige hoofdstuk is afgesloten. Op de antwoorden werd doorgevraagd totdat er geen nieuwe gezichtspunten meer naar voren kwamen. Dit is de eerste vorm van saturatie (verzadiging). De tweede vorm van saturatie die richtinggevend is geweest voor deze vorm van dataverzameling, is saturatie op het niveau van de populatie. Hiermee wordt bedoeld dat er geen nieuwe interviews werden afgesproken toen er in het laatste interview geen nieuwe gezichtspunten meer naar voren werden gebracht en we redelijkerwijs konden aannemen dat extra interviews geen nieuwe gezichtspunten zouden opleveren. 3.1 EKC geschikt in de OGGz? Alle geïnterviewden achten EKC’s geschikt voor de OGGz. Wel zijn er verschillen te onderscheiden bij de geïnterviewde hulpverleners ten opzichte van de medewerkers van de Eigen Kracht Centrale. De EKC-medewerkers zijn van mening dat conferenties in alle soorten probleemsituaties waar mensen in betrokken zijn kunnen worden toegepast, dus ook in de OGGz. Een geïnterviewde regiomanager stelt dat er positieve resultaten geboekt zijn met multiproblem gezinnen. De problemen die je bij deze gezinnen aantreft zijn volgens haar vaak net zo complex als OGGz-casuïstieken, wat het organiseren van conferenties in de OGGz naar haar mening rechtvaardigt. Als conferenties in de OGGz georganiseerd gaan worden is het volgens de EKC-medewerkers wel essentieel dat vastgehouden wordt aan de EKC-procedure (zie figuur 1, paragraaf 2.4), ook al worden de conferenties toegepast in een werkveld waar nog maar weinig ervaring met EKC is opgedaan. Dit betekent dat de coördinator bij voorkeur geen achtergrond heeft als hulpverlener, niet aanwezig is bij het besloten deel van de conferentie, en alleen het proces faciliteert zonder een adviserende rol aan te nemen. In de ogen van de vertegenwoordigers betekent het ook dat de hulpverlener op geen enkele manier invloed mag uitoefenen op de besluitvorming, behalve dan dat hij of zij op constructieve wijze informatie aan de cliënt en diens netwerk verstrekt. De geïnterviewde hulpverleners staan allen positief tegenover het model, maar zijn wel sceptisch over een aantal punten. Volgens één hulpverlener moet er voor gewaakt worden dat de hulpverleners met een ongegrond optimisme de conferentie in gaat, zo van “Laat het maar aan het netwerk over”. Dit is volgens hem naïef omdat OGGz-cliënten vaak een beperkt netwerk en beschadigde contacten hebben en er niet vanuit gegaan kan worden dat het netwerk deze probleemsituatie “wel even oplost”. Uiteindelijk concludeert deze hulpverlener dat EKC geschikt is om in de OGGz toe te passen, zo lang het als een
15
complementerende benadering wordt gezien; ofwel, dat het de bestaande hulpverleningsmethodieken aanvult. De geïnterviewde vertegenwoordigers van EKC vinden daarentegen dat EKC niet als aanvulling op bestaande hulpverleningsmethodieken gezien moet worden, maar juist als een besluitvormingsmodel dat burgerschap bevordert. Zoals meerdere geïnterviewde hulpverleners zeggen, helpen conferenties ook bij het tegengaan van het sociale isolement waar de cliënt in verkeert en tegen stigmatisering. Door contacten met het netwerk te herstellen en mensen te mobiliseren zullen contacten intensiveren zodat de cliënt geleidelijk aan uit zijn of haar isolement komt. Stigmatisering wordt tegengegaan doordat de hulpverlener in het informatieve deel van de conferentie de mogelijkheid heeft het netwerk uitleg te geven over de interactie die bestaat tussen een psychiatrische stoornis, verslavingsproblematiek en de problematische levenssituatie waar de cliënt in verkeert. Veronderstelling is dat het netwerk zodoende meer begrip gaat tonen voor de levenswijze van de cliënt. De geïnterviewde hulpverleners stellen dat er voor gewaakt moet worden dat het netwerk niet overvraagd wordt – dit kan namelijk een destructieve uitwerking hebben op het prille contact dat door de conferentie weer is ontstaan. Er moet daarom een goede afweging worden gemaakt in wat er van het netwerk gevraagd kan worden in relatie tot de bereidwilligheid en draagkracht van dit netwerk. Als het netwerk overvraagd wordt dan bestaat het risico dat contacten weer worden afgebroken. Eén van de geïnterviewden vertelt over zijn betrokkenheid als coördinator bij een Alle Hensconferentie waar sprake was van verstoorde verhoudingen en ernstige overlast in een woonbuurt. Over de kans van slagen van een Alle Hens-conferentie die in het teken staat van overlast dat door één of meerdere gezinnen in een buurt wordt veroorzaakt zijn de geïnterviewde hulpverleners enigszins sceptisch. De coördinator die bij deze Alle Hens-conferentie betrokken was vindt juist dat een uit-dewijkplaatsing moet worden vermeden. Als partijen leren om hun onenigheden met dialoog en met onderhandelingen te regelen dan kan een uit-de-wijkplaatsing worden vermeden. Verschillende geïnterviewden, zowel vertegenwoordigers van Eigen Kracht als hulpverleners, vinden dat er sneller gegrepen moet worden naar de mogelijkheden om met een conferentie op de langere termijn drang- of dwangmaatregelen te voorkomen. Eén hulpverlener ziet mogelijkheden om EKC’s als interventie een vaste plaats te geven in het zogenaamde zorgcontinuüm (zie Lohuis, Schilperoort & Schout, 2008). Hiermee doelt de geïnterviewde op dat tussen vrijwillige hulp, bemoeizorg en drang en dwang een plaats is voor EKC’s. EKC’s die bedoeld zijn om een huisuitzetting, een jeugdbeschermingsmaatregel, of een BOPZ7-aanvraag uit- of af te stellen. Het is denkbaar dat als er conferenties in de OGGz opgezet gaan worden, bepaalde cliënten hiervoor niet warm lopen. Ze zien een conferentie mogelijk als een nieuw middel van een hulpverleningssysteem dat zij juist zoveel mogelijk uit de weg proberen te gaan, maar waar ze mogelijk toch baat bij hebben. In dat geval is het volgens een geïnterviewde regiomanager mogelijk dat bijvoorbeeld een ouder een conferentie aanvraagt waar de zoon of dochter zelf niet bij is. De centrale vraag zal zich dan richten op hoe de ouders het beste om kunnen gaan met de levenssituatie van hun kind. 3.2 Voorwaarden voor conferentie Alle geïnterviewden zijn het er over eens zijn dat er redenen zijn om te experimenteren met EKC’s in de OGGz. Maar onder welke voorwaarden kunnen die conferenties worden georganiseerd? In deze paragraaf worden drie voorwaarden gethematiseerd. 3.2.1 Profiel coördinator Er is veel te zeggen voor het uitgangspunt van de Eigen Kracht Centrale dat de coördinator onafhankelijk is en gelieve geen achtergrond heeft als hulpverlener. Waarom heeft de Eigen Kracht Centrale liever niet dat de coördinator zelf een hulpverlener is (geweest)? Volgens geïnterviewde beleidsmedewerkers van de Centrale treedt een dergelijke coördinator met een zekere 7
BOPZ: Bijzondere Opname Psychiatrische Ziekenhuizen.
16
vooringenomenheid de conferentie tegemoet en stuurt daardoor bewust of onbewust het proces een bepaalde richting op. Alle geïnterviewden zijn van mening dat de coördinator onafhankelijk moet opereren van de betrokken partijen. Echter, over het tweede punt – de achtergrond van de coördinator – bestaan tussen de geïnterviewden van ons onderzoek essentiële verschillen in inzicht. Unaniem zijn de medewerkers van de Eigen Kracht Centrale (zowel coördinatoren, regiomanagers als beleidsmedewerkers) van mening dat het beter is dat de coördinator geen achtergrond als hulpverlener heeft. Volgens één van de EKC-coördinatoren worden de mensen ontspannender als ze merken dat ze vrij zijn om datgene naar voren te brengen wat ze willen. Als de mensen weten dat de coördinator in het dagelijks leven hulpverlener is dan kan de gedachte ontstaan dat deze van alles van hen gaat eisen. Juist in de OGGz, waar een grote categorie van de cliënten bekend staat als zorgmijder, kan een coördinator die in het beroepsmatige leven hulpverlener is wantrouwen opwekken. Coördinatoren zonder achtergrond als hulpverlener kunnen een probleemsituatie met een frisse blik benaderen. Zij hebben geen vooringenomenheid door de kennis die zij als hulpverlener hebben opgedaan. Juist voor cliënten in de OGGz kan een dergelijke opstelling bevrijdend werken. Ze worden niet geconfronteerd met (weliswaar goedbedoelde) adviezen van een coördinator die gebaseerd zijn op zijn of haar kennis als hulpverlener. Waar moet een coördinator volgens de Eigen Kracht vertegenwoordigers dan wel aan voldoen? Een geïnterviewde coördinator geeft hier het volgende antwoord op: “Een coördinator moet een betrokken
burger zijn die op een vasthoudende en gefocuste manier tijdens een conferentie te werk gaat, en zich vooral niet als helper opstelt maar juist de krachten bij anderen weet aan te spreken.” Zijn er andere competenties aanwijsbaar waar een coördinator aan moet voldoen? Er kan hier gedacht worden aan mensen die de taal of het dialect spreken van de mensen waar een conferentie voor wordt georganiseerd, of die uit dezelfde cultuur afkomstig zijn (of in ieder geval kennis hebben van deze cultuur). De Centrale probeert zoveel mogelijk coördinatoren met een specifieke achtergrond en met specifieke kwaliteiten in te zetten op conferenties. De geïnterviewde OGGz-hulpverleners zijn net als de Eigen Kracht vertegenwoordigers van mening dat de coördinator aan specifieke kwaliteiten moet voldoen. Belangrijkste is dat hij of zij anderen respecteert, situaties creëert waarin machtongelijkheid teruggedrongen wordt en mensen een stem krijgen, de unieke eigenschappen van mensen waardeert en weet te mobiliseren, flexibel is, makkelijk contact maakt, met weerstand kan omgaan en kan onderhandelen. De coördinator zou volgens de geïnterviewde hulpverleners over het vermogen moeten beschikken om tegelijkertijd buitenstaander en deelgenoot te zijn, om zowel neutraal als betrokken te zijn, om de groep aan te moedigen om een oplossing te vinden, maar ook er buiten blijven als ze het zelf kunnen. Drie geïnterviewde hulpverleners veronderstellen dat het niet noodzakelijk is dat de coördinator een achtergrond heeft als hulpverlener, zolang hij of zij over de essentiële kwaliteiten beschikt. Eén van de geïnterviewde hulpverleners is van mening dat het niet mogelijk is coördinatoren in de OGGz conferenties te laten organiseren die geen achtergrond hebben als hulpverlener en geen weet hebben van de verschillende typen cliënten die deel uitmaken van de OGGz-doelgroep. De groep cliënten is zo specifiek, en in bepaalde gevallen zo afwijkend, dat de coördinator minimaal het niveau en de kennis moet hebben van een op HBO-niveau opgeleide hulpverlener, wil hij of zij een werkbare conferentie kunnen organiseren. Deze coördinator zal over specifieke competenties moeten beschikken, helemaal wanneer het erop aankomt om zwaar beschadigde contacten met familieleden te herstellen. 3.2.2 Hulpverlener, cliënt en netwerk motiveren voor EKC Meestal hebben cliënten geen kennis van Eigen Kracht-conferenties en is het de hulpverlener die de cliënt over de mogelijkheden van een conferentie inlicht. Om een conferentie mogelijk te maken is medewerking van hulpverleners nodig. De geïnterviewde coördinatoren lieten echter weten dat hulpverleners vaak sceptisch zijn over Eigen Kracht; zij hebben vooral moeite met het uit handen geven van de besluitvorming. Ze zijn, zoals een coördinator dit verwoordt, bang om de regie – en daardoor de macht – kwijt te raken (of zelfs hun baan, omdat hun werk uit handen wordt genomen). Het vereist een mentaliteitsomslag voor hulpverleners om de regie los te laten en zich te voegen in een rol van adviseur.
17
Voor de keuze van EKC en het welslagen ervan is het nodig dat hulpverleners weten wat EKC’s zijn en dat ze er heil in zien. In veel gevallen zijn hulpverleners degene die de mogelijkheid van een EKC opperen. Als zij er geen heil in zien dan worden er nauwelijks conferenties georganiseerd. Hoe kunnen hulpverleners gewonnen worden voor Eigen Kracht? Een geïnterviewde coördinator geeft bijvoorbeeld aan dat hij regelmatig aan hulpverleners de vraag stelt of zij zelf ooit een beroep hebben gedaan op hulp vanuit hun netwerk. In de meeste gevallen wordt dit positief beantwoord zodat ze zich realiseren dat het mobiliseren van krachten uit het netwerk de gewoonste zaak van de wereld is. Dezelfde coördinator maakt daarnaast gebruik van verbindingen tussen hulpverleners, hierdoor kan de ene hulpverlener de andere hulpverlener motiveren voor Eigen Kracht. Een cliënt die niet bekend is met de Eigen Kracht-benadering, en gezien diens situatie in aanmerking komt voor een conferentie, moet eerst overtuigd worden van het nut van een conferentie. In de OGGz hebben cliënten vaak een beperkt netwerk (zie de beschrijving van de doelgroep in de inleiding) en soms beschadigde contacten. Contacten kunnen dusdanig beschadigd zijn dat de cliënt op geen enkele wijze wil dat familieleden worden gevraagd deel uit te maken van een conferentie. Het spreekt dan voor zich dat veel van de hulpverlener afhangt in hoeverre hij of zij in staat is de cliënt voor een EKC te motiveren. Eén geïnterviewde hulpverlener is van mening dat over het algemeen cliënten in de OGGz open zullen staan voor de conferentie wanneer hen duidelijk wordt gemaakt dat er een direct verband bestaat tussen de verleende hulp (in dit geval de conferentie) en de verbeterde situatie die hierdoor zal ontstaan. Wanneer de hulpverlener reeds een goed contact heeft ontwikkeld met de cliënt is deze waarschijnlijk eerder geneigd om het advies om een conferentie te organiseren van de hulpverlener aan te nemen. Een andere hulpverlener geeft te kennen dat het belangrijk is om de procedure van de conferentie uit te leggen, en te proberen weerstand bij de cliënt weg te nemen om contacten te leggen met familieleden en vrienden waarvan het contact lange tijd geleden is verbroken. Uit de interviews valt op dat de vertegenwoordigers van Eigen Kracht optimistisch gestemd zijn over de kans tot het herstellen van beschadigde contacten en het mobiliseren van het netwerk. De geïnterviewde hulpverleners zijn hierover sceptischer. We zullen van beide groepen de standpunten toelichten. De geïnterviewde vertegenwoordigers van Eigen Kracht zijn van mening dat niemand geen netwerk heeft; altijd zijn er wel mensen aanwijsbaar die een netwerk rondom de cliënt vormen. Vaak zien zij weerstand bij de cliënt of bij de betreffende persoon die de cliënt graag voor de conferentie wil uitnodigen. Coördinatoren zijn inventief en vasthoudend om deze mensen op andere gedachten te brengen (zonder de eigen mening op te dringen), of door mogelijkheden te creëren dat ze toch bij de conferentie aanwezig zijn. Bij dergelijke mogelijkheden kan gedacht worden aan het navragen bij deze mensen wat nodig is willen zij de conferentie bijwonen (bijvoorbeeld mensen voor de conferentie uitnodigen waarbij zij zich op hun gemak voelen), of aan het arrangeren van een videoverbinding tijdens de conferentie (in bijvoorbeeld de situatie dat iemand door omstandigheden de conferentie niet kan bijwonen). De hulpverleners die specifiek ervaring hebben met werken in de OGGz zien meer drempels voor een EKC dan de vertegenwoordigers van de Eigen Kracht Centrale. De vier geïnterviewde hulpverleners stellen allen dat er een categorie cliënten (één hulpverlener schat deze groep op ongeveer 20% van de OGGz-populatie) blijft bestaan die in het geheel niet openstaat voor een conferentie, of als ze er al wel voor openstaat dat de contacten met het netwerk zo beschadigd zijn dat het een onmogelijke opgave is deze netwerkleden warm te maken voor de conferentie. Voorbeelden die de hulpverleners aandragen zijn: de zoveelste psychotische episode, gepaard gaand met bijvoorbeeld agressiviteit of; cliënten die het zelf helemaal zat zijn om contacten te onderhouden. Het contact dat de hulpverleners met deze cliënten onderhouden hangt al aan een zijden draadje, zodat een coördinator van goede huize moet komen wil hij of zij contact krijgen en het vertrouwen winnen van deze cliënten. De hulpverleners zien dan ook als voorwaarde, wil de coördinator contact krijgen, dat het eerste contact reeds door de hulpverlener is gelegd. Volgens de coördinatoren zijn netwerkleden in de meeste gevallen goed te motiveren om deel te nemen aan de conferentie – ze worden aangesproken op hun vaardigheden en verantwoordelijkheden dat zij een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan een oplossing. Verder geven zij aan dat het geven van
18
bedenktijd aan mensen, als zij eerst onwelwillend tegenover de conferentie staan, helpt. Na enige dagen zijn ze vaak van gedachten veranderd. Het valt de geïnterviewde coördinatoren bovendien op dat mensen elkaar ook gaan inlichten over en motiveren voor de conferentie en geven daarmee aan coördinatoren een opening om andere mensen uit te nodigen. 3.2.3 Creëren veilige omgeving en het reguleren van emoties Een voorwaarde voor het organiseren van een conferentie is het creëren van een veilige omgeving waarin zowel de cliënt, diens netwerk als de aanwezige professionals zich op hun gemak voelen, zeker als door conflicten in het verleden het contact met de cliënt is verbroken. Het is denkbaar dat er nog oud zeer of onopgeloste conflicten tijdens de conferentie aan de oppervlakte komen die tot explosieve situaties leiden. De coördinator moet er zeker van zijn dat tijdens het besloten moment hoogoplopende emoties niet leiden tot het mislukken van de conferentie. Met het oog hierop houdt de coördinator in de voorbereiding al rekening met deze (soms onderhuidse) emoties. De coördinatoren zeggen dat zij in de meeste gevallen wel aanvoelen wanneer “een conferentie kan gaan knallen”, in de voorbereiding houden zij hier dan ook rekening mee. Ook over deze voorwaarde bestaan er verschillen van inzicht tussen de medewerkers van de Eigen Kracht Centrale en de hulpverleners. De eerstgenoemden zijn namelijk van mening dat er tijdens de conferentie mogelijkheden moeten zijn dat deelnemers hun emoties kunnen uiten. Dit heeft volgens hen namelijk een herstellend effect op de beschadigde contacten. De geïnterviewde hulpverleners zijn hier kritischer over. Ze stellen bijvoorbeeld dat als tijdens de conferentie teveel de nadruk komt te liggen op emoties en oud-zeer, er teveel wordt afgeweken van het uiteindelijke doel, en dat is het komen tot een coherent plan. De geïnterviewde coördinatoren hebben een aantal tactieken geschetst die zij toepassen om de veiligheid te waarborgen. Zij gaan op zoek naar mensen die als vertrouwenspersoon kunnen functioneren, een vertrouwenspersoon kan net het laatste duwtje geven aan mensen om aan de conferentie deel te nemen. Een andere tactiek die coördinatoren toepassen is mensen tijdens de voorbereiding al hun frustraties op tafel te laten gooien. Als mensen in het voorstadium hun hart hebben gelucht, zijn zij tijdens de conferentie veel minder geneigd om hun destructieve emoties de vrije loop te laten gaan. Ook tijdens de conferentie moet de coördinator zich bewust zijn van sluimerende conflicten. Intuïtief voelt hij of zij aan of het tijdens de conferentie uit de hand gaat lopen. Belangrijk is dat er daarom duidelijk aan de deelnemers wordt gemeld dat het niet erg is als zij even er tussenuit willen om een sigaretje te roken of op een andere manier tot ontspanning te komen. Wat kan de hulpverlener betekenen in het waarborgen van de veiligheid? Allereerst kan hij of zij betrokken worden in de voorbereiding van de conferentie om samen met de coördinatoren tactieken op te stellen die de coördinator kan volgen om beschadigde contacten te herstellen. Daarnaast kan de hulpverlener ook als vertrouwenspersoon voor de cliënt fungeren. Tijdens het besloten moment bijvoorbeeld kan de hulpverlener ervoor zorgen dat hij of zij makkelijk bereikbaar is voor de cliënt zodat deze een beroep op hem of haar kan doen in situaties waarin emoties hoog oplopen of waarin de cliënt niet duidelijk uit zijn of haar woorden kan komen. Zaak is dat de coördinator ervoor zorgt dat iedereen de focus blijft houden op het probleem. Daarom moet er altijd een duidelijke open vraag voorafgaand aan de conferentie worden geformuleerd. Een dergelijke gerichte vraag zorgt ervoor dat deelnemers zich blijven focussen op de oplossing van het probleem zonder af te dwalen in bijvoorbeeld het naar boven halen van oud zeer. Dit laat niet onverlet dat het altijd tijdens de conferentie belangrijk is om zaken uit te spreken als dit ten goede komt aan de onderlinge verstandhouding, zodat daarna gefocust kan worden op de oplossing van het probleem. Voor de coördinator moet er als het ware ook een ‘back-up’ bestaan waar een beroep op gedaan kan worden als de coördinator geen weet heeft hoe adequaat met een situatie om te gaan. Vanuit de Eigen Kracht Centrale bestaat in deze situaties de mogelijkheid telefonisch contact op te nemen met andere coördinatoren of beleidsmedewerkers die de coördinator met raad kunnen bijstaan. Het is ook niet
19
ondenkbaar dat de coördinator een beroep doet op de hulpverlener als de situatie licht ontvlambaar (dreigt) te worden. Het is meerdere coördinatoren tijdens conferenties opgevallen dat er altijd mensen zich binnen het netwerk bevinden die een regulerende functie op zich nemen. Deze personen zijn in staat om opkomende emoties in goede banen te begeleiden. Ook moet het zelfcorrigerend vermogen van de deelnemers niet onderschat worden – in veel gevallen zijn mensen prima in staat om zichzelf in bedwang te houden. 3.3 Resumé Dit hoofdstuk laat zien dat de tien geïnterviewden positief staan tegenover het organiseren van Eigen Kracht-conferenties in de OGGz. Wel bestaan er verschillen in inzicht tussen de medewerkers van de Eigen Kracht Centrale en de geïnterviewde hulpverleners. De eerstgenoemden zijn positiever over de mogelijkheden van EKC in de OGGz dan de laatstgenoemden. Verschillen zijn gelegen in: • Afwijken van de vaste EKC-procedure en het profiel van de coördinator. Medewerkers van de Centrale zijn van mening dat strikt vast moet worden gehouden aan de EKC-procedure, en dat een coördinator geen achtergrond mag hebben als hulpverlener. De geïnterviewde hulpverleners vinden dat in bepaalde opzichten van het protocol moet worden afgeweken (bijvoorbeeld de coördinator of hulpverlener aanwezig laten zijn tijdens het besloten moment), en dat de coördinator in ieder geval kennis moet hebben van de OGGz en haar cliëntengroep. • Mogelijkheden voor organiseren van conferenties bij een beperkt netwerk. Medewerkers van de Centrale veronderstellen dat ook OGGz-cliënten in voldoende mate een netwerk hebben die voor een conferentie kan worden gemobiliseerd. De hulpverleners zijn hier sceptischer over; zij zijn van mening dat er cliënten blijven bestaan waarvan de contacten met het netwerk zó beschadigd zijn, dat deze contacten niet bereid zijn om op een conferentie te komen. • Het creëren van een veilige omgeving en het voorkomen van emoties. Wederom zijn de medewerkers van EKC positiever gestemd dan de hulpverleners. Zij stellen dat ruimte moet bestaan voor het uiten van emoties. Er zitten volgens hen altijd wel mensen in het netwerk die stabiliserend en de-escalerend te werk gaan en er daardoor voor zorgen dat iedereen zich op het uiteindelijke doel blijft focussen. De hulpverleners zien er meer heil in als al tijdens de voorbereiding van de conferentie mensen de mogelijkheid wordt gegeven om hun emoties te uiten, zodat er geen opgekropte emoties meer zullen worden geuit tijdens de conferentie zelf. Deze drie punten zijn gebruikt om de paneldiscussie waarvan we in het volgende hoofdstuk verslag doen voor te bereiden.
20
4. Resultaten panelinterview In dit hoofdstuk worden de resultaten behandeld van het panelinterview die wij in het kader van ons onderzoek in december 2009 hadden georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomst waren 27 deelnemers8 aanwezig die een achtergrond hebben in de (O)GGz of verslavingszorg als hulpverlener, onderzoeker, beleidsmedewerker, docent of als gemeenteambtenaar of die deskundig zijn op het terrein van Eigen Kracht-conferenties als coördinatoren, regiomanagers of beleidsmedewerker. Het doel van het panelinterview was om nieuwe ideeën te verzamelen en om knopen door te hakken. Door middel van het literatuuronderzoek en interviews voorafgaand aan het panelinterview zijn er data verzameld over of er mogelijkheden zijn om Eigen Kracht-conferenties in de OGGz te organiseren. De voorlopige resultaten van de voorgaande onderzoeksmethoden zijn gebruikt om knelpunten, tekorten of problemen te formuleren die in het onderzoeksmateriaal naar voren kwamen. Deze knelpunten zijn omgewerkt tot stellingen die voorgelegd zijn aan de deelnemers. Het panelinterview duurde twee uur en was als volgt opgebouwd: 1. De essentie van het literatuuronderzoek en het empirisch onderzoek werden gepresenteerd, uitmondend in de formulering van negen stellingen. 2. Vervolgens werden de deelnemers persoonlijk gevraagd op de stellingen te reageren door een aantal gesloten en open vragen te beantwoorden (zie bijlage 1). 3. Daarna werden er tweetallen geformeerd om de uitkomsten te bespreken, elkaar te bevragen en een standpunt in te nemen. Tot slot werd er een groepsdiscussie gehouden waarin posities werden verkend, ideeën toegevoegd en knopen doorgehakt over mogelijkheden en beperkingen om EKC’s in de OGGz in te voeren. In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk behandelen we de antwoorden op de stellingen, en in de tweede paragraaf de antwoorden die de deelnemers hebben gegeven op de open vragen. 4.1
Stellingen
4.1.1 Alleen EKC bij goedkeuring cliënt Deelnemers die het met deze stelling eens zijn hebben hiervoor uiteenlopende redenen. De belangrijkste is wel dat volgens meerdere respondenten de cliënt zich niet verantwoordelijk zal voelen voor de EKC als hij of zij er niet de meerwaarde van inziet – daardoor zal er ook weinig inzet worden getoond als er daadwerkelijk een conferentie plaatsvindt en een plan uitgevoerd moet gaan worden. Er kan dan de vraag gesteld worden over hoe lang het plan beklijft. Het zou de taak van de hulpverlener moeten zijn om eventuele weerstand weg te nemen en de cliënt voor een conferentie te motiveren. Een kleine meerderheid van de deelnemers was het oneens met de stelling. Ze stellen bijvoorbeeld dat een groot deel van de OGGz-populatie gedemotiveerd is voor hulpverlening, en daarom ook voor een EKC. Een conferentie zou daarom in zulke gevallen door bijvoorbeeld een familielid of door de hulpverlener aangevraagd kunnen worden, zonder dat de cliënt zelf bij de conferentie aanwezig zal zijn. Juist bij zorgmijders blijkt de behoefte van de familie naar steun en advies groot. Eén respondent geeft aan dat cliënten voorafgaand aan de conferentie twijfels kunnen hebben, maar er uiteindelijk toch voor kiezen om bij de conferentie aanwezig te zijn omdat het over hen gaat. In de loop van de tijd zullen ze de meerwaarde van de conferentie waarschijnlijk wel gaan inzien. 4.1.2 OGGz-cliënten hebben een te beperkt netwerk voor EKC Slechts één respondent is het met deze stelling eens, hoewel de toelichting op het antwoord de opvatting 8
We spreken in dit hoofdstuk afwisselend over ‘deelnemer’ of ‘respondent’.
21
direct afzwakt: “Mee eens: Cliënten in de OGGZ kunnen familiare relaties beschadigd hebben onderweg, maar niet uit te sluiten valt dat door middel van een EKC in relatieherstel geïnvesteerd wordt.” Ook zwaar beschadigde relaties kunnen volgens deze respondent hersteld worden door een EKC. Een meerderheid van de deelnemers is het oneens met de stelling en vindt dat er altijd wel een netwerk rondom een cliënt te vinden is dat kan bijdragen aan een EKC. Argumenten die respondenten aandragen luiden als volgt. Het loont altijd de moeite om een EKC in te zetten om contacten met de familie te herstellen. Een beperkt netwerk is juist een reden om een EKC te organiseren, ook omdat volgens een respondent juist veel problemen in de OGGz worden veroorzaakt doordat mensen een beperkt netwerk hebben en geïsoleerd leven. Een ander argument is dat netwerken wel bestaan, maar vaak zijn lamgeslagen, een conferentie kan het netwerk weer nieuw leven inblazen. Drie deelnemers stellen zich sceptisch op. Zij stellen bijvoorbeeld dat contacten zo beschadigd zijn dat zij de kans klein achten dat deze contacten bereid zijn aan de conferentie deel te nemen. 4.1.3 EKC alleen kans van slagen in crisissituatie Deelnemers die het met deze stelling eens zijn benadrukken dat de motivatie van een cliënt om te veranderen in een crisis vaak groter is; in een crisis zullen ze eerder met een EKC instemmen. Een crisis is een kans op verandering. Toch is een meerderheid van de deelnemers het oneens met de stelling. Respondenten die het oneens zijn met de stelling geven onder andere aan dat de cliënt voor een EKC altijd een duidelijke hulpvraag moet hebben. Ze veronderstellen dat in een crisissituatie de cliënt onvoldoende in staat is deze hulpvraag te formuleren. Een respondent stelt dat een EKC zowel tijdens een crisis als buiten een crisis mogelijk is:
“Vaak is professionele crisishulp nodig om de acute crisis aan te pakken. Maar om een plan te maken hoe het na de crisis verder moet en hoe de volgende crisis kan worden voorkomen, is EKC een goede aanpak.” Tenslotte, volgens één respondent: “Als je het alleen inzet in crisissituaties heb je kans dat alles meteen uiteenvalt als de crisis voorbij is en iedereen weer in zijn oude patroon verder gaat.” Deelnemers die niet duidelijk voor of tegen de stelling zijn hebben daarvoor uiteenlopende redenen. Allereerst moet je kijken naar met wat voor soort crisis je te maken hebt: soms moet de cliënt eerst met de rug tegen de muur staan voordat hij of zij hulp accepteert, terwijl in andere crises een EKC niet mogelijk is door een psychose of door drugsgebruik. Een crisis kan in het eerste geval er voor zorgen dat de cliënt gemotiveerd is voor een EKC, denk bijvoorbeeld aan een dreigende huisuitzetting. 4.1.4 Coördinatoren moeten een achtergrond hebben als hulpverlener Deelnemers die het met deze stelling eens zijn dragen onder andere aan dat coördinatoren met complexe problematiek in aanraking komen. De coördinator met een achtergrond als (OGGz-) hulpverlener kan beter met deze materie omgaan. Eén van de belangrijkste uitgangspunten in de Eigen Kracht filosofie is de onafhankelijkheid van een coördinator. De Centrale streeft er dan ook naar om geen coördinatoren met een achtergrond als hulpverlener in dienst te nemen. Een meerderheid van de deelnemers is het met dit principe eens, en dus oneens met de stelling. Juist bij het organiseren van EKC’s in de OGGz is het verstandig om onafhankelijke coördinatoren aan te stellen. Dit zal vooral een positief effect hebben op zorgmijders. Zorgmijders zijn volgens een respondent in veel gevallen zo allergisch voor hulpverleners, dat als zij weten dat de coördinator in het beroepsmatige leven ook een hulpverlener is, zij afwijzend tegenover de conferentie zullen staan. Een respondent die het antwoord op de stelling in het midden laat, zegt onder andere het volgende:
“Ik zie geen bezwaren om de OGGz-hulpverlener het te laten doen. In de OGGz hebben hulpverleners niet een controlerende taak, zoals een jeugdhulpverlener die wel vaak heeft. Dit maakt de OGGzhulpverlener prima geschikt om een EKC te organiseren.” Een andere respondent wijst op de meerwaarde van een coördinator die hulpverlener is en waar de cliënt al een sterk vertrouwen in heeft ontwikkeld.
22
4.1.5 Hoogoplopende emoties moeten worden voorkomen Deelnemers die het eens zijn met de stelling, geven aan dat dit contraproductief werkt; er wordt dan afgeweken van het doel, en dat is het opstellen van een werkbaar plan. Ook met de laatste stelling is een ruime meerderheid het oneens. Emoties moeten tijdens de conferentie kunnen worden geventileerd, wel onder de voorwaarde dat de veiligheid voor iedereen blijft gewaarborgd. Volgens één respondent zitten er altijd mensen in een groep die een stabiliserende en deescalerende rol op zich nemen en daardoor goed in staat zijn emoties te reguleren. De coördinator moet volgens nog een andere respondent van tevoren aangeven dat emoties getoond mogen worden, omdat het tonen van emoties ook tot nieuwe inzichten voor een oplossing kan leiden. Wel moet worden voorkomen dat emoties zo hoog oplopen dat de situatie dreigt te ontsporen; in deze situatie kan namelijk niet meer tot een werkbaar plan worden gekomen. Eén respondent zegt het als volgt:
“Hulpverleners zijn vaker bang voor emoties dan cliënten. Soms moeten in een EKC eerst onderlinge zaken uitgesproken worden voordat de fase van bouwen (plan maken) kan beginnen. De spanning blijft nooit constant hoog, op een gegeven moment zakt de spanning en kan het bouwen beginnen.” 4.2
Vragen
4.2.1 Wanneer afwijken van EKC-procedure? De deelnemers noemen uiteenlopende situaties waarin volgens hen van de vaste EKC-procedure kan worden afgeweken als EKC’s in de OGGz ingevoerd zullen worden. Volgens een aantal deelnemers ligt de follow-up van het plan en de eindverantwoordelijkheid uiteindelijk bij de hulpverlener. Terwijl andere deelnemers stellen dat de eindverantwoordelijkheid juist niet moet liggen bij de hulpverlener, anders wordt namelijk in hun ogen de zelfbeschikking van de cliënt teniet gedaan. Een ander wezenlijk uitgangspunt in de Eigen Kracht-benadering is de noodzakelijke afwezigheid van de coördinator en van de hulpverlener(s) tijdens het besloten moment. Een aantal deelnemers zou omwille van de veiligheid en voortgang van de besluitvorming willen zien dat een coördinator of hulpverlener tijdens dit moment wel aanwezig is. Zonder hun aanwezigheid blijft men soms niet gefocust op een oplossing van het probleem. Er zijn echter ook deelnemers die heel stellig zijn in het gegeven dat er niet afgeweken behoord te worden van het protocol, zoals een respondent dit als volgt zegt: “De OGGz-klanten verschillen niet
veel van de jeugdzorg-klanten. Er is geen reden om af te wijken. OGGz-cliënten zijn gewoon burgers, die de regie over hun leven willen houden.” Een andere respondent vult dit aan door het volgende te stellen: “Bovengenoemde voorbeelden [duidend op een aantal ondersteunende voorbeelden om de stelling uit te leggen, red.] doen allemaal afbreuk aan de kern van de conferentie: de regie terugleggen bij de burgers. Op deze manieren afwijken is bijna nooit nodig. Ik kan me voorstellen dat cliënten zelf aangeven dat ze een dergelijke afwijking willen (bijvoorbeeld de coördinator bij de besloten fase), alleen dan kan het.” Meerdere deelnemers vragen zich af of je het nog een Eigen Kracht-conferentie mag noemen als er teveel wordt afgeweken van de vaste EKC-procedure. 4.2.2 EKC als drangmiddel in OGGz denkbaar? Bij deze vraag zijn er twee duidelijke kampen. Enerzijds is er het kamp dat stelt dat dwang en drang niet samen gaan met EKC. Cliënten motiveren voor een conferentie moet zonder sancties. De hulpverlener zou het eerder als ‘goede mogelijkheid voor het herpakken van het eigen leven’ moeten aanprijzen. Het tweede kamp ziet EKC’s als een ‘humaan’ drangmiddel om dwangmaatregelen te voorkomen (zoals een huisuitzetting of gedwongen opname). De meeste deelnemers sluiten zich aan bij het tweede kamp. Zij zien een EKC als middel om erger te voorkomen. Soms is drang in de OGGz nodig om mensen weer verantwoordelijkheden voor het leven te laten nemen. Wel is het belangrijk, zoals een respondent dit stelt, dat de cliënt duidelijk weet wat er op het spel staat en zich bewust is van de gevolgen van de keuzes die hij of zij maakt.
23
4.2.3 EKC van waarde in OGGz? Zowel in de enquêtes als in de groepsdiscussie zijn de deelnemers het unaniem eens over de stelling dat het organiseren van Eigen Kracht-conferenties een meerwaarde zal hebben in de OGGz. Wel ziet de ene deelnemer hier eerder mogelijkheden toe dan de ander. De deelnemers schetsen uiteenlopende redenen waarom conferenties in de OGGz van waarde kunnen zijn. Een belangrijke reden om een EKC te organiseren is als de hulpverlener niet (meer) in staat is de cliënt voor hulp te motiveren, wat vooral bij zorgvermijding wordt gezien. Het is aannemelijk dat coördinatoren die duidelijk maken dat ze los van de hulpverlening staan, makkelijker ingang krijgen dan een hulpverlener (die door de cliënt wordt gezien als vertegenwoordiger van de hulpverlening waar hij of zij een aversie tegen heeft ontwikkeld). Volgens meerdere deelnemers is EKC een goed middel om de contacten met het netwerk te doen herstellen en mogelijkheden te bieden voor langdurige betrokkenheid tussen de cliënt en diens netwerk. Een deelnemer denkt dat EKC’s van waarde zijn, omdat door middel van een conferentie een duidelijk plan wordt opgesteld waarin de cliënt zelf verantwoordelijkheid neemt voor het opstellen van een plan en daardoor makkelijker op zijn of haar verantwoordelijkheden kan worden aangesproken. Al met al zien de deelnemers goede redenen om EKC’s in de OGGz te organiseren: het helpt cliënten om uit hun sociale isolement te komen; het kan het vertrouwen in de hulpverlening herstellen; het vermogen van het netwerk neemt toe; er wordt een beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt en diens netwerk. Er worden ook twijfels en vragen naar voren gebracht: Hoe kan de duurzaamheid van het plan worden gewaarborgd? Zullen afspraken op de langere termijn uitgevoerd blijven worden? Is de betrokkenheid van het netwerk sterk genoeg om hun verantwoordelijk te stellen voor de uitvoering van het plan? 4.2.4 Welke voorwaarden voor een succes? De deelnemers dragen verschillende suggesties aan over de voorwaarden die noodzakelijk zijn om EKC’s in de OGGz tot een succes te maken. Praktisch alle deelnemers zijn het erover eens dat EKC’s in de OGGz staan en vallen met de financiering. Er moeten duidelijke kaders voor de financiering van EKC’s worden opgesteld. De gemeente zal in het kader van de Wmo hiervoor garant moeten staan. Ook moet er vanuit het hogere management van hulpverleningsinstanties medewerking worden verleend. Dit betekent dat hulpverleners die worden uitgenodigd voor een conferentie door hun werkgever hiervoor betaald krijgen (ofwel de gemaakte uren worden verrekend in het normale aantal diensturen die de hulpverlener draait, ook al vinden conferenties tijdens avonden of in het weekend plaats). Coördinatoren die EKC’s in de OGGz gaan organiseren zouden volgens een aantal deelnemers bekend moeten zijn met dit hulpverleningsgebied. Een paar deelnemers vinden dat de coördinator zelf een achtergrond moet hebben als hulpverlener in de OGGz. Aan de andere kant zijn er deelnemers die benadrukken dat dit laatste juist niet het geval moet zijn. Een deelnemer vindt dat coördinatoren moeten kunnen terugvallen op hulpverleners als zij tegen problemen aanlopen. Omdat er nog maar weinig ervaring is opgedaan met conferenties in een (O)GGz-setting, verdient het volgens meerdere deelnemers aanbeveling dat er pilots met conferenties in de OGGz worden verricht. Aan de hand van deze pilots kan meer duidelijkheid worden verkregen over de meerwaarde van EKC’s in de OGGz. Eén deelnemer verwacht dat voornamelijk in de voorbereiding van EKC’s in de OGGz meer tijd geïnvesteerd moet worden, waarschijnlijk meer dan bij EKC’s in andere settings. De coördinator zal meer tijd kwijt zijn aan het herstellen van contacten en het mobiliseren van het netwerk. Meer tijd impliceert meer geld; een ruimere financiering van EKC´s in de OGGz dan in de jeugdzorg lijkt geboden.
24
4.3 Resumé In dit hoofdstuk hebben we verslag gedaan van de panelbijeenkomst die volgde op de interviews. Over het algemeen bestaat er over het beantwoorden van drie stellingen een grote mate van consensus tussen de deelnemers. Deze stellingen zijn: 1) een beperkt netwerk mag nooit een reden zijn geen EKC te organiseren. Sterker nog, dit is juist een goede reden voor het organiseren van een conferentie. 2) Een conferentie heeft zowel tijdens als buiten een crisis om een kans van slagen. Wel moet er altijd een goede inschatting van de situatie worden gemaakt, sommige psychiatrische crises lenen zich niet voor een conferentie. 3) Tijdens een conferentie moet er ruimte bestaan voor mensen om hun emoties te ventileren (wel onder voorwaarde dat de veiligheid blijft gewaarborgd). Over twee stellingen lopen de meningen uiteen: 1) Een kleine meerderheid vindt dat een EKC alleen georganiseerd kan worden op basis van goedkeuring van de cliënt, terwijl andere deelnemers stellen dat een conferentie ook door andere mensen aangevraagd zou moeten kunnen worden als de cliënt niet akkoord gaat met een conferentie. 2) Hoewel alle deelnemers het belang van onafhankelijkheid van de coördinator benadrukken, zijn de meningen verdeeld over of de coördinator dan ook geen achtergrond mag hebben als hulpverlener. Een kleine meerderheid dat dit laatste uitgangspunt moet blijven. De antwoorden op de vragen laten zien dat de deelnemers unaniem van mening zijn dat er goede redenen bestaan om met EKC’s te experimenteren in de OGGz. Wel bestaan er verschillen in inzicht over hoe deze conferenties vorm gegeven moeten worden. Er kan hierbij gedacht worden aan in hoeverre van de standaard EKC-procedure moet kunnen worden afgeweken en of EKC als drangmiddel kan worden ingezet. De deelnemers verwachten dat EKC’s in de OGGz een meerwaarde hebben omdat ze het (beschadigde) netwerk nieuw leven inblazen en daardoor het sociale isolement van de cliënt kunnen doorbreken, vertrouwen in het eigen vermogen en van de familie doet versterken, en de eigen verantwoordelijkheid stimuleert.
25
5. Conclusies en aanbevelingen In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de centrale onderzoeksvraag of Eigen Kracht als benadering in de OGGz kan worden aangewend. Daarnaast worden de vijf deelvragen beantwoord. De conclusies zijn gebaseerd op de literatuurstudie, de interviews en de paneldiscussie die in de hoofdstukken hiervoor zijn besproken. We sluiten dit hoofdstuk af met het verstrekken van een aantal aanbevelingen. Eigen Kracht is een burgerschapsbenadering en besluitvormingsmodel dat is afgeleid van het internationaal bekende Family Group Conferencing (FGC) waarin een beroep wordt gedaan op het zelfbeschikkingsrecht van een familie. Voorafgaand aan een Eigen Kracht-conferentie mobiliseert een onafhankelijke coördinator het netwerk (bestaande uit familie, vrienden, buren, leerkrachten, enzovoort) rondom een cliënt, en worden condities gecreëerd waarin de cliënt en diens netwerk tijdens de conferentie, zonder interventie van een hulpverlener, tot een plan komen. Dit plan dient als uitgangspunt voor de hulpverlening aan de cliënt. Vaak neemt het netwerk zoveel verantwoordelijkheid in de uitvoering van het plan op zich, dat hulpverleners er minder aan te pas hoeven te komen. FGC’s hebben in verschillende landen voet aan de grond weten te krijgen. Intussen zijn FGC’s als EKC’s binnen verschillende (hulpverlenings)terreinen in de Nederlandse samenleving geïntroduceerd. Vooralsnog worden de meeste conferenties georganiseerd in jeugdzorg-settings. Wel wordt steeds meer geëxperimenteerd met conferenties in bijvoorbeeld het onderwijs, de ouderenzorg en de maatschappelijke opvang. Er zijn schaarse voorbeelden van EKC’s in een OGGz-setting. In Nederland wordt geëxperimenteerd met het organiseren van EKC’s bij dreigende huisuitzettingen in Amsterdam. Hier blijkt dat het mobiliseren van het netwerk rondom een persoon die te horen heeft gekregen binnen afzienbare tijd zijn of haar huis uit te moeten, positieve resultaten oplevert: het netwerk is vaak bereidwillig om snel en kordaat de meest praktische problemen (voornamelijk schulden) aan te pakken. Een struikelblok is echter dat dieperliggende psychosociale problematiek vaak onbespreekbaar is en daardoor ongemoeid blijft. Een dreigende huisuitzetting vormt een crisis – de cliënt staat met de rug tegen de muur en is geneigd hulp (dus ook van zijn of haar familie) aan te grijpen. Een EKC blijkt in een dergelijke crisis een effectief middel om een huisuitzetting af te wenden. In de OGGz zijn er echter ook andersoortige crises zoals een psychotische episode, waarbij een EKC niet altijd mogelijk is, bijvoorbeeld omdat de cliënt hier afwijzend tegenover staat, achterdochtig is, of dusdanig in de war is dat de veiligheid voor de cliënt en het netwerk niet kan worden gewaarborgd. In een ‘community mental healthcare’ praktijk in Essex (Verenigd Koninkrijk) wordt bijvoorbeeld alleen gekozen voor een EKC als de cliënt niet in een dergelijke crisis verkeert. Alleen wanneer de cliënt stabiel genoeg is wordt een conferentie aangeboden. Of de Eigen Kracht benadering geschikt is in de OGGz kan uit het (inter)nationale literatuuronderzoek niet worden opgemaakt. De resultaten uit de interviews en de paneldiscussie werpen hier wel licht op. De geïnterviewde Eigen Kracht vertegenwoordigers zien goede mogelijkheden voor EKC in de OGGz. De geïnterviewde hulpverleners ook, maar hebben meer bedenkingen. De grootste verschillen tussen de zienswijzen zit met name in hoeverre vastgehouden moet worden aan de standaard EKCprocedure. De EKC-vertegenwoordigers zijn van mening dat hiervan niet mag worden afgeweken (is het dan nog wel een EKC te noemen?), terwijl de hulpverleners een aantal situaties schetsen waarin zou moeten worden afgeweken van de procedure, zoals het aanstellen van een coördinator die een achtergrond heeft als OGGz-hulpverlener, of het aanwezig laten zijn van de coördinator of hulpverlener tijdens het besloten besluitvormingsmoment. De voltallige populatie van deze studie, zowel de geïnterviewden als de deelnemers aan de paneldiscussie, geeft aan dat er voldoende redenen zijn om met EKC’s te gaan experimenteren in de OGGz. Aan de hand van de onderzoeksdata kan een zestal deelconclusies worden geformuleerd:
26
1. EKC’s hoeven niet altijd plaats te vinden bij goedkeuring van de cliënt. een conferentie kan ook aangevraagd worden door de familie om meer steun te krijgen over hoe met de cliënt om te gaan. 2. Dat de cliënt een beperkt netwerk heeft mag nooit een reden zijn om geen conferentie te organiseren. Een klein netwerk is juist een belangrijke reden vóór een EKC, omdat juist door een conferentie het netwerk kan worden versterkt. 3. Het belang van een betrokken en vasthoudende coördinator is groot. Hij of zij moet in staat zijn om beschadigde contacten te herstellen en het netwerk rondom een cliënt voor een conferentie te mobiliseren. 4. EKC heeft zowel een kans van slagen in een crisissituatie als buiten een crisis om. Soms moet de cliënt tegen de muur staan om hulp, vanuit eventueel het netwerk, te accepteren (zoals bij een dreigende huisuitzetting), terwijl andere situaties juist vereisen dat de cliënt in rustig vaarwater verkeert (bijvoorbeeld bij een cliënt die bekend is met terugkerende psychotische episoden). 5. Coördinatoren moeten te allen tijde onafhankelijk zijn en liefst geen achtergrond hebben als hulpverlener. Het verdient echter wel aanbeveling om ze bekend te maken met bepaalde facetten van de OGGz. Belangrijke competenties voor coördinatoren die EKC’s in de OGGz gaan organiseren zijn dat ze makkelijk contacten kunnen leggen, weerstand weten weg te nemen, stabiel, flexibel, creatief, vasthoudend en betrokken zijn. 6. Emoties moeten tijdens een conferentie kunnen worden geuit, deze kunnen een therapeutisch effect hebben. Wel moet ervoor worden gezorgd dat sluimerende conflicten en oud zeer, al dan niet van te voren en al dan niet in deelsessies, gebruikt worden voor constructieve uitpraatsessies en onderhandelingen. Hierdoor worden emoties tijdens conferentie niet alleen beheersbaar, maar kunnen ze ook de motor van verandering worden. Naast de Eigen Kracht-conferenties worden sinds twee jaar door coördinatoren van de Eigen Kracht Centrale zogeheten Alle Hens-conferenties (AHC’s) georganiseerd. Het verschil tussen beide conferenties is dat bij een EKC één cliëntsysteem centraal staat, terwijl in een AHC juist meerdere partijen (zegmaar meerdere cliëntsystemen) zijn betrokken. Uit het onderzoeksmateriaal kan opgemaakt worden dat er goede redenen bestaan om met AHC’s in de OGGz te experimenteren, omdat een deel van de probleemsituaties waarvoor een AHC wordt aangevraagd zich in de openbaarheid afspeelt. Buurtoverlast waarbij meerdere families en meerdere partijen betrokken zijn en waar uiteenlopende psychosociale problemen zoals psychiatrische stoornissen, verslavingsproblematiek, werkeloosheid, armoede met elkaar verweven zijn, zijn typerend voor de OGGz. De argumenten om met EKC’s in de OGGz te experimenteren kunnen als volgt worden samengevat: • EKC’s zijn van waarde gebleken in de jeugdzorg en situaties die dicht aanliggen tegen de OGGz, zoals bij overlast en huisuitzettingen. • EKC’s bevorderen de betrokkenheid van het natuurlijke netwerk rondom een cliënt. Hieruit kan steun worden gehaald en het dringt sociaal isolement terug. • Cliënten die negatief staan tegenover de hulpverlening zijn mogelijk geneigd om een EKC te accepteren, omdat het de macht tussen hen en de hulpverlening gelijk trekt. • Tenslotte neemt het netwerk, als het goed is, werk uit handen van de OGGz waardoor de hulpverlener meer tijd heeft zich op andere zaken te richten. 5.1 Aanbevelingen We sluiten dit rapport af met vijf aanbevelingen 1. Begin met EKC’s in de OGGz te experimenteren bij die gemeenten en die zorginstellingen die dat willen. 2. Laat door middel van onderzoek vaststellen of de financiering van de EKC in de Jeugdzorg voldoende is voor conferenties in de OGGz. Een inductieve werkwijze waarin eerst gekeken
27
wordt wat er nodig is, en vervolgens hiervan normen afleiden voor brede inzet van EKC’s in de OGGz, ligt het meest voor de hand. 3. Volg met onderzoek het proces, vooral waar het gaat om methodische aanpassingen die nodig blijken te zijn, kosteneffectiviteit en bijkomende effecten zoals sociaal culturele integratie van mensen. 4. Stel zorginstellingen, coördinatoren en hulpverleners in de OGGZ op de hoogte van dit rapport en creëer draagvlak voor proeftuinen met EKC’s in de OGGz. 5. Organiseer overleg met de Eigen Kracht Centrale Groningen en ga met hen in gesprek of zij coördinatoren kunnen / willen leveren en onder welke voorwaarden zij EKC’s in de OGGz willen organiseren.
28
Literatuur Beek, F. van (2004). ‘According to Plan?’: Research into the Plans and Follow-up of Eigen-Kracht Conferences (Subreport 2). Voorhout, WESP. Beek, F. van (2005). ‘This is About My Future, Right?: Research into the Opinion of Children and Adolescents Regarding Eigen-Kracht Conferences (Subreport 3). Voorhout, WESP. Bell, M. & Wilson, K. (2006). Research note: children’s views of Family Group Conferences. British Journal of Social Work, 36, 671-681. Berzin, S.C., Thomas, K.L. & Cohen, E. (2007). Assessing model fidelity in two Family Group Decision-Making programs: is this child welfare intervention being implemented as intended? Journal of Social Service, 34 (2), 55-71. Bosma, H. (2009). Een Plan van Allemaal. Professionals over Eigen Kracht. Deventer, Giethoorn ten Brink. Bransen, E., Hulsbosch, L., & Wolf. J. (2002). Samenwerkingsprojecten Openbare Geestelijke Gezondheidszorg voor sociaal kwetsbare mensen. Utrecht, Trimbos-Instituut. Brown, L. (2003). Mainstream or margin? The current use of family group conferences in child welfare practice in the UK. Child and Family Social Work, 8, 331-340. Chand, A. & Thoburn, J. (2005). Research review: child and family support services with minority ethnic families: what can we learn from research? Child and Family Social Work, 10, 169-178. Connolly, M. & McKenzie, M. (1999) Effective Participatory Practice: Family Group Conferencing in Child Protection, New York, Aldine de Gruyter. Connoly, M. (2006). Fifteen years of family group conferencing: coordinators talk about their experiences in Aotearoa New Zealand. British Journal of Social Work, 36, 523-540. Crampton, D.S. (2004). Family involvement interventions in child protection: learning from contextual integrated strategies. Journal of Sociology and Social Welfare, 31 (1), 175-198. Crampton, D. (2007). Research review: Family Group Decision-Making: a promising practice in need of more programme theory and research. Child and Family Social Work, 12, 202-209. Doolan, M. (2003). Family Group Conferences: waarom het zo moeilijk is deze samenwerkingsmethode in te voeren… . In: Pagée, R. van (red) (2003). Eigen Kracht. Family Group Conference in Nederland. Van Model naar Invoering. Amsterdam, SWP, p. 93-103. Gallagher, F. & Jasper, M. (2003). Health visitors' experiences of Family Group Conferences in relation to child protection planning: a phenomenological study. Journal of Nursing Management, 11, 377386. Hayden, C. (2009). Family Group Conferences: are they an effective and viable way of working with attendance and behaviour problems in schools? British Educational Research Journal, 35 (2), 205220. Hayes, D. & Houston, S. (2007). ‘Lifeworld’, ‘system’ and Family Group Conferences: Habermas’s contribution to discourse in child protection. British Journal of Social Work, 37, 987-1006. Hilhorst, P. (2009a) Samenredzaamheid. Volkskrant 6 oktober 2009. Hilhorst, P. (2009b) De filosofie van de jaren tien. Volkskrant 29 december 2009. Hogeschool van Amsterdam (HvA) – Maatschappij en Recht (2008). Outreachend Werken bij Dreigende Huisuitzetting: Een RAAK-onderzoek. Amsterdam: HvA. Holland, S., Scourfield, J., O’Neill, S. & Pithouse, A. (2005). Democratising the family and the state? The case of Family Group Conferences in child welfare. Journal of Social Policy, 34 (1), 59-77. Holland, S. & Rivett, M. (2008). ‘Everyone started shouting’: making connections between the process of Family Group Conferences and Family Therapy Practice. British Journal of Social Work, 38, 2138.
29
Jackson, S. & Morris, K. (1999). Family Group Conferences: user empowerment or family self-reliance? – a development from Lupton. British Journal of Social Work, 29, 621-630. Levine, M. (2000). The Family Group Conference in the New Zealand Children, Young Persons, and Their Families Act of 1989 (CYP&F): review and evaluation. Behavioral Sciences and the Law, 18, 517-556. Lohuis, G., Schilperoort, R. & Schout, G. (2008). Van Bemoei- naar Groeizorg. Methodieken voor de OGGz. Groningen, Wolters-Noordhoff. Lupton, C. & Stevens, M. (1997). Family Outcomes: Following through on family group conferences. University of Portsmouth. Lupton, C. (1998). User empowerment or family self-reliance? The Family Group Conference Model. British Journal of Social Work, 28, 107-128. Merkel-Hulguin, L. (2004). Sharing power with the people: Family Group Conferencing as a democratic experiment. Journal of Sociology and Social Welfare, 31 (1), 155-173. Mirsky, L. (2003). Family group conferencing worldwide: part one in a series. February 20, 2003. Restorative Practices eForum. www.restorativepractices.org, geraadpleegd 25 september 2009. Mirsky, L. (2003). Family group conferencing worldwide: part two in a series. April 3, 2003. Restorative Practices eForum. www.restorativepractices.org, geraadpleegd 25 september 2009. Mutter, R., Shemmings, D., Dugmore, P. & Hyare, M. (2008). Family group conferences in youth justice. Health and Social Care in the Community, 16 (3), 262-270. Nixon, P. (2003). Spanningen, succesn en kansen: Family Group Conferences als ‘best practice’ in Engeland. In: Pagée, R. van (red) (2003). Eigen Kracht. Family Group Conference in Nederland. Van Model naar Invoering. Amsterdam, SWP, p. 72-89. O’Shaughnessy, R., Collins, C. & Fatimilehin, I. (2009). Building bridges in Liverpool: exploring the use of Family Group Conferences for black and minority ethnic children and their families. British Journal of Social Work, (in press), 1-16. Pagée, R. van (red) (2003). Eigen Kracht. Family Group Conference in Nederland. Van Model naar Invoering. Amsterdam, SWP. Pagée, R. van (2003). De eerste ervaringen en resultaten. In: Pagée, R. van (red) (2003). Eigen Kracht. Family Group Conference in Nederland. Van Model naar Invoering. Amsterdam, SWP, p. 32-49. Pennell, J. (2004). Family group conferencing in child welfare: responsive and regulatory interfaces. Journal of Sociology and Social Welfare, 31 (1), 117-135. Sundell, K., Vinnerljung, B., Ryburn, M. (2001). Social workers’ attitudes towards family group conferences in Sweden and the UK. Child and Family Social Work, 6, 327-336. Sundell, K. & Vinnerljung, B. (2004). Outcomes of family group conferencing in Sweden: a 3-year follow-up. Child Abuse & Neglect, 28, 267-287. Vesneski, W. (2008). Street-level bureaucracy and family group decision making in the USA. Child & Family Social Work, 15, 1-5. Waites, C., Macgowan, M.J., Pennel, J., Carlton-LaNey, I. & Weil, M. (2004). Increasing the cultural responsiveness of family group conferencing. Social Work, 49 (2), 291-300. Weigensberg, E., Barth, R.P. & Guo, S. (2008). Family group decision making: a propensity score analysis to evaluate child and family services at baseline and after 36-months. Children and Youth Services Review, 31 (3), 383-390. Wijnen-Lunenburg, P., Beek, F. van, Bijl, B., Gramberg, P. & Slot, W. (2008). It’s the Family’s Move:
The Effects of Eigen Kracht Conferences Within the Context of Youth Protection and with Respect to Safety, Social Cohesion and Control. Amsterdam ,Vrije Universiteit/Voorhout, WESP. Wright, T. (2008). Using family group conference in mental health. Nursing Times. http://www.nursingtimes.net/nursing-practice-clinical-research/using-family-group-conference-inmental-health/564092.article, geraadpleegd 25 september 2009.
30
BIJLAGE 1
Stellingen en vragen t.b.v. het panelinterview Stellingen •
Alleen wanneer de cliënt doordrongen is van de meerwaarde van een EKC kan er een conferentie worden georganiseerd. Mee eens/oneens, leg uit.
………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………
•
Cliënten in de OGGz hebben een te beperkt netwerk en teveel beschadigde relaties om een EKC te organiseren. Mee eens/oneens, leg uit.
………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………
•
Een EKC heeft alleen kans van slagen in crisissituaties (denk bijvoorbeeld aan een op handen zijnde huisuitzetting, toenemend psychotisch gedrag, of een andersoortige crisissituatie). Mee eens/oneens,
leg uit. ………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………
•
Bij traditionele EKC’s zijn coördinatoren geen hulpverlener. Bij EKC’s in de OGGz moet dit juist wel. Mee eens/oneens, leg uit.
………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………
•
Hoogoplopende emoties tijdens de EKC moeten worden voorkomen. Mee eens/oneens, leg uit.
………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………
31
Afsluitende vragen •
In welke situaties in de OGGz kan worden afgeweken van de vaste EKC-procedure? Denk aan de
aanwezigheid van een hulpverlener tijdens het besloten moment, aan het ‘veto-recht’ toebedelen aan de hulpverlener om te bepalen wie wel en wie niet tijdens de conferentie aanwezig mag/moet zijn, de eindverantwoordelijkheid voor de voorbereiding en de uitvoering van het plan leggen bij de hulpverlener. ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… •
In de jeugdhulpverlening is in bepaalde situaties het aanvaarden van een EKC een middel om een jeugdbeschermingsmaatregel af te wenden. Is een EKC als drangmiddel denkbaar in de OGGz?
Ja/nee. Indien ‘ja’: wanneer, in welke situaties, op welke manier? ………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………
•
Kunnen EKC’s van waarde zijn in de OGGz? Ja/nee. Indien ‘ja’: wanneer, in welke situaties, op
welke manier? ………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………
•
Indien voorgaande vraag met ‘ja’ beantwoord, dan: wat moet er gebeuren om EKC’s tot een succes te maken in de OGGz? Denk aan financiering, randvoorwaarden, specifieke kwaliteiten van
coördinatoren, coördinator met een specifieke (misschien zelfs hulpverlenings-) achtergrond, ruimte en middelen die zowel voor de coördinator als de hulpverlener noodzakelijk te zijn. ………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………
•
Opmerkingen en suggesties
………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………
32