verkorting van de opleiding anesthesiemedewerker: een VERKENNING van MOGELIJKHEDEN
Groningen, 19 februari 2003
Verkenning verkorting opleiding tot anesthesiemedewerker Groningen, 19 februari 2003
Vraagstelling In opdracht van vier grote noordelijke ziekenhuizen (Martini Ziekenhuis Groningen, Isala klinieken Zwolle, Zorggroep Noorderbreedte/Medisch Centrum Leeuwarden, Academisch Ziekenhuis Groningen) en ACADE, Academie voor de Gezondheidszorg Groningen, zijn de volgende vragen beantwoord: 1. 2. 3. 4.
Is het mogelijk om de driejarige opleidingsduur tot anesthesiemedewerker aanzienlijk te verkorten ? Zo ja, in welke richting moet men dan zoeken ? Onder welke randvoorwaarden zou dit mogelijk zijn ? Wat zijn consequenties waarmee in dat geval rekening moet worden gehouden ?
Achtergrond De aanleiding tot deze verkenning is gelegen in de personeelsvoorziening: met name één der ziekenhuizen kampt met (acute) tekorten aan gediplomeerde anesthesiemedewerkers. Zij zou dan ook graag zien dat er op relatief korte termijn méér, en in ieder geval snéller dan onder de huidige omstandigheden, gediplomeerden beschikbaar komen. Beperking Er is geen diepgaand onderzoek verricht naar de mogelijkheden tot verkorting; wel is een eerste oordeel mogelijk, op hoofdlijnen. De verkenning moet het mogelijk maken een besluit te nemen of, en zo ja, in welke richting en onder welke randvoorwaarden, de opleiding kan worden verkort. De hier geformuleerde standpunten zijn gebaseerd op kennis en inzichten van opleiders uit genoemde ziekenhuizen, van de theorieopleiding en bijdragen van een medewerker van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen. De beschrijving, woordkeus en de interpretatie van datgene wat door hen te berde is gebracht, komen echter voor rekening van de schrijver. Werkwijze De volgende werkzaamheden leidden tot deze notitie: bestudering van documentatie (Opleidingsregeling, Studieprogramma et cetera); een interview met een functionaris van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ); een gesprek met theorie-opleiders; een gesprek met praktijk-opleiders. Een conceptnotitie is teruggekoppeld naar de opleiders, teneinde te checken of de inzichten die zij hadden geventileerd, op de juiste wijze waren weergegeven. Een tweede bijeenkomst bleek niet nodig, omdat de opleiders zich inhoudelijk in deze notitie konden vinden: het bleek een juiste weergave van wat zij in de eerste bijeenkomst naar voren hadden gebracht. Uitgangspunten Bij de beantwoording van de vraag stonden een aantal uitgangspunten centraal. Zowel de instroom (waaronder opleidingseisen) als de uitstroom (eindtermen opleiding c.q. begintermen beroepsbeoefening) moesten -naar aard en niveau- hetzelfde blijven. Ook de eisen gesteld aan de praktijkleerperiode (zoals omvang van de aanstelling, intensiteit en aard van de praktijkbegeleiding) dienden ongewijzigd te blijven. Opleidingsregeling In de Opleidingsregeling zélf zijn geen formele belemmeringen om de opleidingsduur te verkorten. De Landelijke Begeleidingscommissie van de NVZ, die bewaakt of de opleidingen in de ziekenhuizen en opleidingscentra aan de regeling voldoen, hecht aan de huidige (inhoud van de) eindtermen.
Brouwer Onderzoek, Ontwikkeling & Advies, januari 2003
1
Verkenning verkorting opleiding anesthesiemedewerker
De actuele opleidingsregeling biedt (ruime) mogelijkheden om de duur van de opleiding voor een specifieke individuele leerling te verkorten, via vrijstellingen. Wanneer men hogere instroomeisen stelt, bijvoorbeeld individuen die een opleiding tot een ander gezondheidszorgberoep hebben afgerond en daadwerkelijk hebben uitgeoefend, zijn de mogelijkheden van vrijstellingen groter. De duur van de anesthesie-opleiding als zodanig wordt daarmee echter niet structureel, over de gehele linie, verkort. Bovendien is het maar de vraag hoe reëel hogere instroomeisen in de praktijk zullen blijken te zijn, gegeven de toenemende schaarste, ook in andere gezondheidszorgberoepen. Landelijke ontwikkelingen De vrijheden van opleiders zullen in de toekomst worden uitgebreid. Er zal meer gekeken worden naar de output van de opleiding. Dit betekent een breuk met het verleden, waarin de input van de opleiders zo nauwkeurig mogelijk werd omschreven: aantal contacturen per vakgebied, omvang van de aanstelling, aantal en aard van stages et cetera. In de toekomst zal een Centrale Toetsbeoordelingscommissie aard en inhoud van de toetsing in praktijk- én theoriegedeelte aan een oordeel onderwerpen. Aldus poogt men zicht te houden op de vraag of de leerlingen die de opleidingen in de respectievelijke ziekenhuizen en opleidingscentra afronden, voldoen aan de (landelijke) eindtermen en de deskundigheidsgebieden. Men bewaakt dan dat er wordt opgeleid voor de arbeidsmarkt, tot een zelfstandig werkend beroepsbeoefenaar die na diplomering kan worden ingezet in ieder ziekenhuis in Nederland. De vrijheid die ontstaat voor de inrichting van het onderwijs in praktijk en theorie heeft een keerzijde. Er zal (meer dan nu) moeten worden aangetoond dat het praktijk- en theorie-onderwijs daadwerkelijk tot de gewenste, landelijke, eindtermen leidt. Naar verwachting vervangt men de eis van een 80%-aanstelling door een minimaal aantal praktijkuren. Dit leidt echter niet per definitie tot een aanzienlijke verkorting van de opleidingsduur, waarschijnlijk zelfs het tegendeel. Het terugbrengen van de huidige opleidingsduur staat op gespannen voet met wensen en mogelijkheden tot het verkrijgen van een officiële HBO-status voor de opleiding, volgens de regelingen van het Ministerie van Onderwijs. Slechts bij hoge uitzondering komen opleidingen met een kortere duur dan vier jaar voor een dergelijke status in aanmerking. Brengt men de lengte van drie jaar verder terug, dan komt die uitzonderingsmogelijkheid in gevaar; het zal (nog) moeilijker worden aan te tonen dat de opleiding de HBO-status verdient. Consequenties verkorting Een aanzienlijke verkorting noopt tot intensivering van werk- en praktijkbegeleiding (dezelfde begeleiding moet in kortere tijd; dat leidt tot meer begeleidingsuren, in een beperktere periode). Het is zeer de vraag of een ziekenhuis in die werk- en praktijkbegeleiding kan en wenst te voorzien. Handhaaft men de eis van een aanstelling van minimaal 80% bij een kortere opleidingsduur dan wordt de (werk- en studie-) belasting voor leerlingen c.q. werknemers hoger dan nu, wat kan leiden tot een verhoogde uitval. Een kortere opleidingsduur kan ook leiden tot een lagere productiviteit van de leerling gedurende de opleidingsperiode. Dit kan de zorgproductie in gevaar brengen, tenzij men meer leerlingen dan nu gaat opleiden en/of meer gediplomeerden zou aanstellen (om productieverlies op te vangen en om de geïntensiveerde begeleiding te kunnen leveren). Dat lijkt een illusie, gegeven de arbeidsmarktproblematiek voor de gezondheidszorg in het algemeen en de gevolgen die dit heeft voor de kosten. Instroomeisen In de “Regeling Opleidingen Operatie-assistent en Anesthesie-medewerker” zijn onder andere de volgende instroomeisen geformuleerd: diploma HAVO of MBO Niveau 4. Verpleegkundigen, gespecialiseerd verpleegkundigen en kandidaten met een NVZ-diploma operatie-assistent kunnen later instromen. De instroom van HBO-V-ers komt in de praktijk voor, zowel in het academische ziekenhuis als in de algemene ziekenhuizen.
Brouwer Onderzoek, Ontwikkeling & Advies, januari 2003
2
Verkenning verkorting opleiding anesthesiemedewerker
Hoe dan ook: verláging van de eisen betekent (naar alle waarschijnlijkheid) verlenging van de huidige opleidingsperiode. Bij de effectiviteit van een verhoging van de instroomvereisten (die dan op zijn beurt verkorting mogelijk moet maken) moeten vraagtekens worden gezet: in aanmerking komende gezondheidszorgberoepen zijn schaars en worden in de toekomst nog schaarser. Ten tweede is het maar zeer de vraag of anders-opgeleiden zich in een kortere periode kunnen scholen tot zelfstandig werkend anesthesiemedewerker (zie verderop). Relatie eindtermen en inhoud opleiding Indien men ervan uitgaat dat inhoud en vorm van de huidige opleiding min of meer logisch voortvloeien uit de actuele eindtermen, dan lijkt een aanzienlijke verkorting niet goed mogelijk zónder die eindtermen aan te passen. Er zijn geen aanwijzingen dat vorm en inhoud van de opleiding niet (goed) matchen met deze eindtermen. Zelfstandig versus beginnend beroepsbeoefenaar De opleiders uit de drie algemene ziekenhuizen waren van mening dat de leerling tijdens de opleiding zó moest worden geschoold dat deze een volleerd beroepsbeoefenaar is op het moment dat hij/zij het diploma verkrijgt. Met volleerd wordt bedoeld, dat iemand na diplomering, in voorkomende situaties als volwaardig, zelfstandig werkend, beroepsbeoefenaar kan functioneren en, ook zonder direct toezicht van een anesthesioloog, alle voorkomende werkzaamheden kan uitvoeren. De benodigde kennis en kunde is niet alleen van instrumenteel-technische of methodische aard; ook sociale vaardigheden zijn noodzakelijk, alsmede een bepaalde (beroeps-) houding. Deels kan men deze aanleren, deels vergt dit dat de leerling aan de ‘dagelijkse werkelijkheid van de beroepsuitoefening’ (gecontroleerd, begeleid) wordt ‘blootgesteld’. Het opdoen van de benodigde (praktijk-) ervaringen vergt een ruime opleidingsperiode waarin de leerling met uiteenlopende situaties wordt geconfronteerd. Tevens kan in die praktijksituatie worden beoordeeld of hij/zij daar voldoende tegen is opgewassen, voor toegerust is. De huidige opleidingsperiode is minimaal noodzakelijk om die ervaringen op te doen. Dat is temeer zo waar het “leren van specifieke onderdelen van het werk, onder begeleide situaties” slechts zeer beperkt planbaar is. Soms dient een leerling uiteindelijk élders ervaring met een onderdeel uit de opleiding op te doen. De praktijkleerperiode lijkt nu al aan de korte kant te zijn; de druk die leerlingen ervaren -als leerling en als aankomende beroepsbeoefenaar/producent- werd groot genoemd. Consequentie is dat verkorting alleen mogelijk is als men de eindtermen in benedenwaartse richting aanpast; bijvoorbeeld genoegen zou nemen met een “beginnend beroepsbeoefenaar die nog een tijdlang alleen minder-complexe werkzaamheden verricht en/of direct toezicht van een ervaren collega c.q. anesthesioloog behoeft”. Een kortere opleidingsperiode betekent dan in ieder geval dat de betaling van een gediplomeerden-salaris eerder begint. De opleiding is weliswaar formeel sneller afgerond, maar de periode waarin “geleerd” wordt, is niet korter geworden. Ook (de noodzaak van) begeleiding en direct toezicht in een vergelijkbare tijdsspanne blijft bestaan. Verschillende settings De (praktijk- en daarmee ook de leer-) situatie in algemene en academische ziekenhuizen verschilt. In algemene ziekenhuizen moeten anesthesiemedewerkers uiteindelijk in staat zijn zonder direct toezicht te werken. In een academische setting is steeds een anesthesioloog-in-opleiding en diens superviserend anesthesioloog aanwezig. De anesthesiemedewerker verkeert dus in het gezelschap van een eindverantwoordelijk arts (het zogeheten één-tafelsysteem). Dat is een wezenlijk verschil met de situatie in een algemeen ziekenhuis, waar aan het eind van de opleidingsperiode in het gunstigste geval alleen een, gediplomeerd en ervaren, collega aanwezig is en de eindverantwoordelijk anesthesioloog op afroep beschikbaar is (het twee-tafelsysteem). De anesthesiemedewerker in de academische setting is na achttien maanden een “beginnend beroepsbeoefenaar” en specialiseert zich daarna specifiek voor het werken in een academisch ziekenhuis. Deze specialisaties zijn niet altijd noodzakelijk voor een baan in een algemeen ziekenhuis. De tijd die de aankomend beroepsbeoefenaar in het academisch ziekenhuis besteedt aan de specialisaties na de 18e opleidingsmaand besteedt de leerling-anesthesiemedewerker in een algemeen ziekenhuis om een zelfstandig (ook zonder direct toezicht) functionerende beroepsbeoefenaar te worden. Brouwer Onderzoek, Ontwikkeling & Advies, januari 2003
3
Verkenning verkorting opleiding anesthesiemedewerker
Bovendien zijn de hándelingen die een anesthesiemedewerker in een academisch ziekenhuis verricht (zowel in de opleidingsperiode als daarna) anders dan die in een algemeen ziekenhuis. Het is vooralsnog een onbeantwoorde vraag of de leerlingen in academische en algemene ziekenhuizen aan het eind van de opleidingsperiode van drie jaar wel dezelfde (aan de arbeidsmarkt gerelateerde) kwalificaties (kunnen) hebben. De eindtermen bieden (blijkbaar) mogelijkheden tot een enigszins verschillende interpretatie van de tussenniveaus en het eindniveau waartoe de opleiding dient te scholen. Uiteenlopende instroom In het academische ziekenhuis bestaat de instroom in de opleiding uit afgestudeerde (HBO) verpleegkundigen (overigens komt deze instroom ook in andere ziekenhuizen voor). De HBO-V-ers hebben al een beroepsopleiding in de gezondheidszorg achter de rug op het moment dat zij in de opleiding instromen. Dit heeft onder meer tot gevolg dat zij, naar de mening van de praktijkopleider, al na 18 maanden over de basiskennis en -vaardigheden op het terrein van de anesthesie beschikken (in een academische setting) en de anesthesioloog (al dan niet in-opleiding) in de meest gangbare situaties kunnen assisteren. Dat wil niet zeggen dat zij “volleerd” zijn. De rest van de opleidingsperiode wordt, zoals hierboven beschreven, vooral gebruikt om de betreffende leerlingen in de praktijk begeleid te scholen in diverse academische specialismen. De beginnend beroepsbeoefenaar leert daarnaast ‘zelfstandig’ verder op het terrein van de básiskennis en -vaardigheden. De ruimte die wordt gecreëerd door HBO-V-ers in te laten stromen, wordt gebruikt om hen te scholen voor het werken in een academisch ziekenhuis. Er is uiteindelijk géén tijdwinst: de opleiding is en blijft drie jaar. De productiviteit van leerlingen in het derde jaar in academische ziekenhuizen wordt geraamd op 50%, in plaats van 75% die in algemene ziekenhuizen als norm geldt. Eén en ander betekent dat het moeilijk zal zijn de duur van de opleiding in de academische setting te verkorten, zónder de eindtermen en de functievereisten voor een academisch ziekenhuis geweld aan te doen. De wijze waarop HBO-V-ers op dit moment in de opleiding kunnen instromen betekent dat zij bijna geheel van voren af aan met een beroepsopleiding beginnen (“bijna” omdat het slechts een verkorting van de opleidingsduur met twee maanden betekent). Van de opleiding anesthesiemedewerker staat bovendien niet vast, dat deze een HBO-status heeft/krijgt. Dit lijkt een weinig aantrekkelijk perspectief voor de mogelijkheid van een groot aantal instromers uit deze categorie. Andere categorieën bieden -vanuit de arbeidsmarkt geredeneerd- waarschijnlijk meer kansen. Dat dit gevolgen kan hebben voor de opleidingsdúúr behoeft nauwelijks betoog. Vaardigheidsonderwijs Het aanleren van vaardigheden in laboratoriumachtige situaties (skills labs) is slechts in beperkte mate mogelijk. Kenmerkend voor de beroepsuitoefening is dat er niet alleen instrumenteel-technisch, maar ook protocollair wordt gehandeld; er moeten bewuste en legitimeerbare keuzes gemaakt worden om bepaalde dingen te doen en andere juist te laten. Dit handelen kan uiteindelijk alleen in de dagelijkse praktijk, onder begeleiding, worden geleerd. De huidige invulling van de praktijkleer- en werksituaties kan slechts in beperkte mate worden ingeruild voor min of meer kunstmatige leersituaties. Hiervan is geen aanzienlijke verkorting van de opleidingsduur te verwachten. Theoriegedeelte Het theoriedeel van de opleiding is het meest ‘dichtgetimmerde’ onderdeel. Het aantal contacturen per opleidingsperiode is omschreven. De vakgebieden waaraan aandacht moet worden geschonken zijn omschreven. De urenverdeling over die vakgebieden is vastgelegd, evenals de vereiste kwalificaties van docenten. Men mag ervan uitgaan dat de vertaling van de eindtermen naar aspecten die in het theoriedeel aan de orde komen een juiste en een logische is. Dat betekent dat een aanzienlijke verkorting van het huidige theoriegedeelte niet mogelijk is zónder de eindtermen aan te passen (en dat wenste men niet). Zou men met verkorting van de theorie-opleiding in principe wel de huidige eindtermen kunnen halen, dan is maar één conclusie mogelijk en wel dat in de huidige opleiding méér wordt overgedragen dan volgens deze eindtermen nodig is. Dit werd door betrokkenen ontkent; de huidige theorie vormt niets meer, maar ook niets minder, dan een ‘basispakket’. Brouwer Onderzoek, Ontwikkeling & Advies, januari 2003
4
Verkenning verkorting opleiding anesthesiemedewerker
Verkorting is in dat geval beperkt mogelijk, bijvoorbeeld door andere onderwijsmethodieken te hanteren, efficiency te verbeteren, mogelijke ‘leegloop’ tegen te gaan. Van aanzienlijke verkortingen zal echter geen sprake zijn. Bij verkorting van de opleidingsduur en gelijkblijvende omvang van de theorie wordt de verhouding tussen praktijk en theorie anders (nu respectievelijk 82% en 18% van de totale opleidingsduur); het theoriegedeelte wordt dan verhoudingsgewijs omvangrijker. Het gevolg is meer studie-uren, minder mogelijkheid tot praktijkleren, minder mogelijkheid tot produceren. Een leerling is nu achtereenvolgens 25% (eerste opleidingsjaar), 50% (tweede) en 75% (derde opleidingsjaar) van zijn tijd productief. Deze percentages worden bij verkorting van de opleidingsduur lager. Reduceert men het aantal contacturen door meer nadruk te leggen op “zelfstudie”, dan dient men zich te realiseren dat de belasting van de leerling in en van zijn vrije tijd toeneemt (ténzij men de aanstellingseis van 80% terugbrengt en dus genoegen neemt met minder “praktijkuren”). Het mondelinge eindexamen verdwijnt uit de opleiding. De feitelijke diplomering kan worden verplaatst naar het eind van het schooljaar, in plaats van de periode na de zomervakantie zoals nu het geval is. Overigens is hiervoor destijds bewust gekozen. Operatie-assistenten hebben daarmee de gelegenheid in de zomermaanden de laatste leerdoelen te behalen. Dit resulteert erin dat operatie-assistenten en anesthesiemedewerkers tegelijkertijd de opleiding formeel kunnen afronden. Van grote tijdwinst zal geen sprake zijn, hooguit twee maanden: in plaats van augustus wordt het diploma dan in juni of begin juli uitgereikt. Resumé Het antwoord op de vraag of er reële mogelijkheden zijn om de opleidingsduur van drie jaar aanzienlijk terug te brengen is vooralsnog negatief: een verkorting lijkt alleen mogelijk als de eindtermen vrij ingrijpend worden aangepast.
Groningen, 19 februari 2003, Klaas Brouwer
Brouwer Onderzoek, Ontwikkeling & Advies, januari 2003
5
Verkenning verkorting opleiding anesthesiemedewerker