UNIVERSITEIT VAN TILBURG
“Eigen gedragscode Flora- en Faunawet: natuurlijk doen … of niet”
Naam: Sonja Tolner Studentnummer: 1237082 ANR: 753142 Inleverdatum: 15 augustus 2014 Begeleider: mr. C.J. Bastmeijer Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit van Tilburg
Voorwoord Voor u ligt het onderzoek naar het antwoord op de vraag, of het opstellen van een eigen gedragscode Flora- en faunawet voor Gasunie een reële optie is, in het kader van renovatiewerkzaamheden die nu en de komende jaren zullen worden uitgevoerd. Vanaf het moment dat ik bij Gasunie werkzaam ben, ben ik al benieuwd naar hoe Gasunie omgaat met natuuraspecten en natuurwetgeving Dit is voor mij dan ook de reden geweest om in september 2009 te starten met de master Milieu aan de Universiteit van Tilburg. Vanwege verschillende omstandigheden en keuzes die ik heb gemaakt, heeft de studie op een laag pitje gestaan. Nu is het de tijd om mijn studie af te ronden. In dit kader schrijf ik dan ook deze scriptie. Ik wil ook van de gelegenheid gebruik maken om een aantal personen te bedanken. Allereerst wil ik Gasunie, mijn werkgever, en mijn directe manager Wies Jellema bedanken. Van hen heb ik de mogelijkheid en tijd gekregen om mijn studie af te ronden. Daarnaast wil ik een aantal collega’s bedanken, Gerrit Renkema, Diana van Winden en Inge Bouwman, die bereid zijn geweest om tijd en aandacht te besteden om mijn scriptie door te nemen en verbeterpunten aan te geven. Als laatste wil ik Kees Bastmeijer bedanken voor het feit dat hij bereid is, ondanks dat ik deze scriptie op een zeer laat moment indien, deze op korte termijn te beoordelen. Groningen, 22 augustus 2014
1
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1: Inleiding..................................................................................................................................................................4 1.1 Aanleiding...............................................................................................................................................................................4 1.2 Onderzoeksvraag en deelvragen .......................................................................................................................................5 1.3 Methode van onderzoek ......................................................................................................................................................5 1.4 Opzet van de scriptie............................................................................................................................................................6 Hoofdstuk 2: Het GNIP-project en de gedragscode Ffw onder de huidige regelgeving ............................................7 2.1 Het GNIP-project .................................................................................................................................................................7 2.2 De werkzaamheden ..............................................................................................................................................................9 2.2.1
Werkzaamheden per hoofdcategorie ................................................................................................................................9
2.2.2
Uitgebreide lijst van werkzaamheden........................................................................................................................... 12
2.3 (Mogelijke) inbreuken van deze werkzaamheden op (beschermde) dier- en plantensoorten. ........................ 12 2.3.1
De relevante verboden uit de Ffw ................................................................................................................................. 13
2.3.2
Mogelijke inbreuken op (beschermde) dier- en plantensoorten.................................................................................... 14
2.3.3
Conclusie .......................................................................................................................................................................... 17
2.4. Leent een gedragscode zich voor beperking van deze inbreuken op de beschermde soorten. ....................... 18 2.4.1.
Vrijstelling op grond van een goedgekeurde gedragscode – het juridisch kader ....................................................... 18
2.4.2
Werkzaamheden Gasunie – hoe te kwalificeren .......................................................................................................... 30
2.4.3
Conclusie .......................................................................................................................................................................... 32
2.5 Vereisten waaraan een (goedgekeurde) gedragscode moet voldoen. .................................................................... 33 Hoofdstuk 3: Gedragscodes onder het wetvoorstel Natuurbescherming ..................................................................... 36 3.1 Het nieuwe juridische kader ............................................................................................................................................ 36 3.2 Conclusie .............................................................................................................................................................................. 40 Hoofdstuk 4: Bestaande gedragscodes nader bekeken ...................................................................................................... 43 4.1 Inleiding ............................................................................................................................................................................... 43 4.2 De gedragscodes ................................................................................................................................................................ 45 4.2.1
Beoogde doelstellingen .................................................................................................................................................... 45
4.2.2
Categorie(ën) van werkzaamheden waarvoor de gedragscode is opgesteld .............................................................. 45
4.2.3
Wie mag/kan allemaal gebruik maken van de goedgekeurde gedragscodes en hoe moet aangetoond worden dat conform de gedragscode is gewerkt................................................................................................................................ 47
4.2.3
Voldoen de gedragscodes aan het nu geldende juridisch kader ................................................................................... 48
4.3 Interviews ............................................................................................................................................................................ 50 4.3.1
Zijn de doelstellingen behaald. ...................................................................................................................................... 50
4.3.3
Effect van de uitspraak van ABRvS van 30 juni 2010.............................................................................................. 52
4.3.4
Advies aan Gasunie door de geïnterviewde organisaties ............................................................................................ 52
4.3.5
Conclusie .......................................................................................................................................................................... 53
Hoofdstuk 5: Conclusies en aanbevelingen .......................................................................................................................... 55
2
5.1 Conclusies ............................................................................................................................................................................ 55 5.2 Aanbevelingen .................................................................................................................................................................... 57 Literatuurlijst .............................................................................................................................................................................. 59
3
Hoofdstuk 1: Inleiding 1.1 Aanleiding Vanaf het moment dat ik bij Gasunie (2008) werkzaam ben, ben ik al benieuwd naar hoe Gasunie omgaat met natuuraspecten en de natuurwetgeving. Gasunie is Nederlands grootste transporteur van aardgas onder hoge druk (16 -100 bar) en bedrijft een landelijk leidingnetwerk met een lengte van circa 12.500 kilometer, inclusief ondersteunde voorzieningen en faciliteiten. Deze aardgasinfrastructuur ligt in veel natuurgebieden, al dan niet met een wettelijke beschermde status. Bij het uitvoeren van werkzaamheden dient Gasunie rekening te houden met de omgeving waarin deze aardgasinfrastructuur ligt. Daarnaast moet rekening gehouden worden met de mogelijke aanwezigheid van beschermde dier- en plantsoorten, die als zodanig zijn aangewezen in de Ffw. Mijn interesse in de natuurwetgeving is versterkt door het feit dat ik - als juridisch medewerker1 vergunningen voor diverse projecten heb aangevraagd, waarbij ik te maken heb gekregen met de natuurwetgeving. Zo heeft Gasunie een aantal grootschalige leidingenprojecten in het havengebied van Rotterdam uitgevoerd, waar meegelift is op de goedgekeurde gedragscode van het Havenbedrijf Rotterdam. Door het correct gebruiken van deze gedragscode hoefde Gasunie zelf geen ontheffing op het gebied van de Ffw aan te vragen. Ook in andere projecten heeft Gasunie meegelift op goedgekeurde gedragscodes of, indien nodig, zijn ontheffingen op grond van de Ffw aangevraagd. Sinds 2013 is Gasunie gestart met een groot onderhoudsproject, het Gasunie Network Improvement Program (hierna: GNIP-project) genoemd. In een periode van 15 tot 20 jaar wordt een aantal voorzieningen en faciliteiten in het regionale aardgastransportnetwerk van Gasunie gerenoveerd. De werkzaamheden, die in het kader van deze renovatie worden verricht, zullen gedurende het gehele jaar verspreid over Nederland plaatsvinden. Het gaat om een zeer omvangrijk project, zowel in omvang als in tijd gezien. De technische uitvoering van de werkzaamheden zal zoveel mogelijk gestandaardiseerd worden. De huidige werkwijze van Gasunie ten aanzien van Ffw-aspecten in projecten is dat intern Gasunie wordt gekeken in de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF)2. Als deze databank een indicatie geeft, dat beschermde soorten aanwezig kunnen zijn in of nabij het projectgebied, dan laat Gasunie een quickscan uitvoeren door een deskundig bureau, bijvoorbeeld door Natuurbalans. Daarnaast wordt afhankelijk van het type werkzaamheden of de werklocatie ook een quickscan uitgevoerd. Op basis van deze quickscan wordt beoordeeld of een ontheffing van de verboden van de Ffw moet worden aangevraagd en, of eventueel gebruik gemaakt kan worden van bestaande goedgekeurde Sinds juni 2010 ben ik werkzaam als jurist Publiekrecht en vraag ik zelf geen vergunningen meer aan, maar geef ik juridische adviezen op o.a. het gebied van natuurwetgeving en ruimtelijke ordening. 2 De NDFF is een natuurdatabank, die tot 1 januari 2014 werd beheerd door de stichting Gegevensautoriteit Natuur. Een stichting die door de toenmalige minister van LNV in het leven is geroepen Nu wordt de databank onderhouden en geëxploiteerd door BIJ12, een organisatie die voor de 12 provincies werkt. De databank geeft informatie over waarnemingen van beschermde en zeldzame planten en dieren. In de NDFF zijn meer dan 100 databanken gebundeld. De NDFF wordt dagelijks aangevuld met recente waarnemingen. 1
4
gedragscodes. Verder staat in de quickscan adviezen over hoe Gasunie de werkzaamheden in het kader van een project kan uitvoeren om inbreuken op de natuur (zoveel mogelijk) te voorkomen. Mijn interesse in de natuurwetgeving gecombineerd met de start van dit langdurige renovatieproject (waarbij de technische uitvoering van werkzaamheden zoveel mogelijk gestandaardiseerd wordt) heeft bij mij de vraag opgeroepen of het opstellen van een eigen gedragscode flora en fauna in het kader van dit GNIP-project voor Gasunie opportuun is. Met andere woorden: heeft het opstellen van een eigen gedragscode in het kader van het GNIP-project een toegevoegde waarde voor Gasunie? Niet alleen vanuit het oogpunt dat dan geen (of minder) afzonderlijke ontheffingen hoeven te worden aangevraagd, maar ook of Gasunie op een gestandaardiseerde wijze rekening wil gaan houden met de aanwezige flora- en fauna. 1.2 Onderzoeksvraag en deelvragen De centrale onderzoeksvraag is dan ook: Is het opstellen van een eigen gedragscode Ffw voor Gasunie opportuun in het kader van het GNIP-project? Zoals hierboven al gesteld gaat het dan om het antwoord op de vraag of het opstellen van een eigen gedragscode een toegevoegde waarde kan hebben voor Gasunie in het kader van het GNIP-project. Om deze centrale onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden dient eerst een aantal deelvragen te worden beantwoord, te weten: - welke werkzaamheden worden in het kader van GNIP-project uitgevoerd; - kunnen deze werkzaamheden leiden tot een inbreuk op (beschermde) dier- en plantensoorten; - leent een gedragscode zich voor beperking van deze inbreuken op (beschermde) dier- en plantensoorten; - aan welke voorwaarden moet een gedragscode voldoen om goedgekeurd te worden; - wat zijn de ervaringen van vergelijkbare bedrijven en/of bedrijven die vergelijkebare werkzaamheden uitvoeren met hun eigen goedgekeurde gedragscode? Ik merk hierbij op dat dit onderzoek zich enkel richt op soortenbescherming en niet op gebiedsbescherming (zoals geformuleerd in de Natuurbeschermingswet 19983). 1.3 Methode van onderzoek Om de centrale onderzoeksvraag en de deelvragen te kunnen beantwoorden, ben ik begonnen met een bureauonderzoek. Daarnaast heb ik interviews gehouden met contactpersonen van een drietal organisaties die een eigen gedragscodes Ffw hebben opgesteld. Verder heb ik gesproken met diverse medewerkers van Gasunie om een goed beeld te krijgen van het GNIP-project en de werkzaamheden die in het kader van dit project worden uitgevoerd.
3
Wet van 25 mei 1998, Stb. 1998, 403, laatstelijk gewijzigd 9 oktober 2013, Stb. 2013,412.
5
1.4 Opzet van de scriptie Na deze inleiding (hoofdstuk 1) volgen er nog 4 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt beschreven wat het GNIP-project precies inhoudt en wat het huidige juridische kader van de gedragscode flora en fauna is. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan het juridisch kader van de gedragscode in de nieuwe wet Natuurbescherming. In hoofdstuk 4 worden een viertal bestaande gedragscodes nader onder de loep genomen. Hoofdstuk 5 bevat de conclusies en aanbevelingen.
6
Hoofdstuk 2: Het GNIP-project en de gedragscode Ffw onder de huidige regelgeving 2.1 Het GNIP-project Voordat ik inga op het GNIP-project allereerst een korte beschrijving van het aardgastransportnetwerk van Gasunie. Het netwerk van Gasunie bestaat uit ondergrondse aardgastransportleidingen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het hoofdnet (druk tussen 40100 bar) en het regionale net (druk 16-40 bar). In zowel het hoofdnet als het regionale net zijn voorzieningen (afsluitersschema’s en vloeistofvangers) te vinden evenals ondersteunde faciliteiten zoals verschillende type stations (meet-en regelstations, gasontvangstations, exportstations, mengstations en compressorstations). Het huidige netwerk bestaat uit circa 12.500 kilometer aan aardgastransportleidingen in Nederland. Zoals in hoofdstuk 1 gemeld, ziet het GNIP-project op het renoveren van bepaalde voorzieningen en faciliteiten in het regionale aardgastransportnetwerk van Gasunie. Zie figuur 1 voor de opbouw van het regionale aardgastransportnetwerk. Dit net bestaat uit stations (meet-en regelstations4, afgekort: M&R’s, en gasontvangstations 5 , afgekort: GOSSEN) en regionale aardgastransportleidingen, inclusief bijbehorende afsluiterschema’s6.
hoofd aardgastransportleiding
regionale aardgastransportleiding
Figuur 1: Opbouw regionale aardgastransportnetwerk 7
Op een M&R station wordt het gas vanuit het hoofd aardgastransportnet overgebracht naar het regionale net. De druk wordt verlaagd van 67 bar naar 40 bar. Daarnaast wordt er een geur aan het gas toegevoegd (odorisatie). Gas is namelijk geurloos van zichzelf. 5 Op een GOS draagt Gasunie het transport van aardgas over aan de regionale netbeheerder of aan grote industriële afnemers. De druk wordt verlaagd van 40 bar naar 8 bar. 6 Een afsluiterschema is een cluster van afsluiters. Op deze schema’s kunnen 1 of meerdere gasstromen worden bestuurd. Op een dergelijk schema komen doorgaans meerdere leidingen samen. 7 Te vinden via de site: http://www.gasunie.nl/gasunie-aan-het-werk/beheer-onderhoud. 4
7
Omdat de stations en afsluiterschema’s het einde van hun technische levensduur naderen, worden deze grotendeels gerenoveerd. Deze renovatie bestaat voor een groot deel uit het vervangen van oude materialen en onderdelen (die wel 50 jaar of ouder kunnen zijn) voor nieuwe. Waar nodig wordt het huidige technische ontwerp aangepast. Renovatie vindt plaatst om een veilig en betrouwbaar gastransport te kunnen blijven waarborgen. De werkzaamheden (zie hiervoor paragraaf 2.2) zullen, zoals in figuur 2 weergegeven, in het hele land plaatsvinden gedurende het gehele jaar. Het gaat om circa 2.800 afsluiterschema’s, 80 meet- en regelstations en 1.000 gasontvangstations die gerenoveerd moeten worden. Dit zal zo’n 15 tot 20 jaar in beslag nemen.
Figuur 2: locaties waar werkzaamheden worden uitgevoerd
8
2.2 De werkzaamheden Het GNIP-project kan in drie hoofdcategorieën worden onderscheiden, te weten: 1. renovatie van de afsluiterschema’s; 2. renovatie van de meet- en regelstations; 3. renovatie van de gasontvangstations.
2.2.1 Werkzaamheden per hoofdcategorie Hieronder worden de werkzaamheden per hoofdcategorie beschreven. Deze informatie is afkomstig van de websites van Gasunie.8 Na deze beschrijving komt een uitgebreide lijst van werkzaamheden die worden uitgevoerd ten behoeve van de renovatie. Ad 1. Renovatie van de afsluiterschema’s De schema’s worden over het algemeen in zijn geheel vervangen. Het vervangen van het schema neemt maximaal 1 week in beslag. De voorbereidende werkzaamheden (kappen van bomen, graven, ect.) nemen een aantal weken in beslag. Er wordt een bouwplaats ingericht, er worden voorzieningen getroffen om het aardgastransport langs andere leidingen om te leiden en daar waar nodig wordt aardgas afgeblazen om de leiding drukloos en vrij van aardgas te maken. Dit is nodig om veilig te kunnen werken. Verder wordt het oude schema uit de grond verwijderd en een nieuw schema wordt teruggeplaatst en aangesloten op het netwerk. Per keer zal worden gewerkt aan één bepaald tracé van een leiding, waardoor meerdere schema’s kunnen worden vervangen. Daarnaast wordt er naar gestreefd om de hoeveelheid mensen en materiaal op een locatie te beperken. Daarom vindt de prefabricage buiten de locatie plaats. Afsluiters worden bijvoorbeeld kant-en-klaar naar de locatie gebracht. Figuur 3 geeft een indruk van een afsluiterschema, voordat deze in de grond wordt geplaatst.
Figuur 3: Bovengronds aanzicht afsluiterschema
http://www.gasunie.nl/gasunie-aan-het-werk/beheer-onderhoud en http://www.gasunietransportservices.nl/transportinformatie/onderhoud-transportsysteem/renovatie-regionaalgastransportnet-gnip (te downloaden presentatie ‘informatiedagen industries 2013-GNIP) 8
9
Ad 2. Renovatie van de meet- en regelstations De meet- en regelstations worden, op het bestaande gebouw en de odorantinstallatie na, in zijn geheel vervangen of deels gerenoveerd. Per station nemen de uitvoerende werkzaamheden circa 4/5 maanden in beslag. Om veilig te kunnen werken wordt het station volledig drukloos en vrij van aardgas gemaakt. Omdat het gastransport door moet gaan wordt op het station een tijdelijke installatie gebouwd, die de functie van de bestaande installatie overneemt. Vervolgens wordt de bestaande installatie afgebroken (m.u.v. het gebouw) en een nieuwe geplaatst en aangesloten op het netwerk. Hoe een meet-en regelstation eruit ziet is weergegeven in de figuren 4 en 5.
Figuur 4: Vooraanzichten van een M&R
10
Figuur 5: Bovenaanzicht M&R
Ad 3. Renovatie van de gasontvangstations De werkzaamheden aan de gasontvangstations beperken zich tot de gasvoerende installaties en de leidingen. Het gebouw blijft staan. Per station zullen de werkzaamheden 4-6 weken duren, exclusief voorbereidende werkzaamheden. Ook hier geldt dat het station vrij van aardgas wordt gemaakt om veilig te kunnen werken. Tijdens de werkzaamheden wordt een mobiel gasontvangstation ingezet, zodat de gaslevering wordt gegarandeerd. Waar mogelijk zal is, vervanging plaatsvinden in periodes dat het gasontvangstation niet wordt gebruikt, zoals in de zomer of bij een onderhoudsstop van een aangesloten bedrijf. Naast vervangen zullen enkele gasontvangstations worden verplaatst of uit bedrijf worden genomen.
Figuur 6: Vooraanzicht GOS
11
2.2.2 Uitgebreide lijst van werkzaamheden Het renoveren van diverse afsluiterschema’s op een leidingtracé, het renoveren van een meet- en regelstation en het renoveren van een gasontvangstation zijn steeds op zichzelf staande projecten. De werkzaamheden die moeten worden uitgevoerd zijn mede afhankelijk van de locatie van een afsluiterschema of station. De volgende werkzaamheden (in willekeurige volgorde) zullen naar verwachting regelmatig moeten worden uitgevoerd: inrichten van een bouwplaats (grondbewerking, plaatsen bouwketen met bijbehorende voorzieningen zoals lichtmasten, opstelplaats voor materialen en parkeerplaatsen): afblazen van aardgas om de leiding drukloos en vrij van aardgas te maken; realiseren van een bouw - c.q.werkput; bemaling van de bouwputten (onttrekken) en lozen van grondwater; Kappen en/of verwijderen van bomen en andere houtopstanden; tijdelijk dempen van sloten of plaatsen van damwanden en/of duikers om de locatie te kunnen bereiken (geldt met name voor de afsluiterschema’s); aanleg tijdelijke toegangswegen of tijdelijke weg voor doorgaand verkeer; aanvoer van materieel en materiaal ter plaatse van de locatie (zoals geprefabriceerde afsluiterschema’s); laswerkzaamheden om de leidingen weer met elkaar te verbinden. 2.3 (Mogelijke) inbreuken van deze werkzaamheden op (beschermde) dier- en plantensoorten. De vragen die aan de orde komen zijn: 1. Kunnen de bovengenoemde (regelmatig) voorkomende werkzaamheden tot een inbreuk op (beschermde) dier- en plantensoort leiden; 2. zo ja, welke inbreuken zijn dit; en 3. is dan sprake van een overtreding van de Ffw. De locatie waar de werkzaamheden worden verricht speelt een belangrijke rol of bij de vraag of de werkzaamheden, genoemd in subparagraaf 2.2.2, leiden tot een inbreuk op (beschermde) dier- en plantensoorten. De locaties waar de werkzaamheden plaatsvinden zijn verspreid over het gehele land (zie figuur 2). Er zijn locaties die zich midden in agrarisch gebied of midden in een stad of dorp bevinden. Er zijn ook locaties die in of aan de rand van een Natura 2000 –gebied of een EHS-gebied liggen. Niet bij alle locaties zal sprake zijn van mogelijke inbreuk op dier- en plantensoorten. Wanneer is eigenlijk sprake van inbreuk op de dier- en plantensoorten? In mijn ogen is sprake van inbreuk als de werkzaamheden een negatief effect hebben op de aanwezige dier- en plantensoorten, rekening houdend met de verboden uit de Ffw.
12
In de hierna volgende subparagrafen komen de relevante verboden uit de Ffw en de mogelijke inbreuken op (beschermde) dier- en plantensoorten per werkzaamheid, zoals beschreven in subparagraaf 2.2.2, aan de orde.
2.3.1 De relevante verboden uit de Ffw In de artikelen 8 tot en met 18 Ffw staan de verboden. De belangrijkste verbodsbepalingen waar Gasunie – gezien de aard van de werkzaamheden, die worden uitgevoerd in het kader van het GNIPproject - mee te maken krijgt, zijn de verboden in de artikelen 8 tot en met 12 Ffw. Deze verboden staan in het onderstaande tekstkader. Alleen met een ontheffing of vrijstelling kan van deze verboden worden afgeweken (zie hiervoor subparagraaf 2.4.1). Artikel 8 Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen. Artikel 9 Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Artikel 10 Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten. Artikel 11 Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. Artikel 12 Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen.
De bovengenoemde verboden zijn voor het grootste gedeelte geïmplementeerd vanuit de Vogel-9 en Habitatrichtlijn10. Deze nationale verboden zijn echter op onderdelen strenger geformuleerd dan de verboden in deze richtlijnen. Zo ontbreekt in de artikelen 8, 9 en 12 van de Ffw het woord ‘opzettelijk’ en wordt in artikel 10 het verbod tot het opzettelijk verontrusten van beschermde inheemse diersoorten, als het gaat om vogels, niet beperkt tot de situaties waarin het verontrusten van wezenlijke invloed is. Artikel 11 Ffw is strenger ten opzichte van de Vogelrichtlijn, doordat het woord opzettelijk niet is overgenomen. De achtergrond van het niet opnemen van het woord ‘opzettelijk’ ligt in de systematiek van de Wet op de economische delicten. Als ‘opzettelijk’ in de verbodsbepalingen was opgenomen dan zou schendig van de verbodsbepalingen uitsluitend strafbaar zijn als misdrijf en het Openbaar Ministerie zou dan elke keer moeten bewijzen dat sprake is van opzettelijk handelen.11
Artikel 5 van de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009). 10 Artikelen 12 en 13 van de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992). 11 Stb. 2004, 501, p 15. 9
13
2.3.2 Mogelijke inbreuken op (beschermde) dier- en plantensoorten Hieronder worden de werkzaamheden die regelmatig worden uitgevoerd in het kader van een project nader uitgelegd en de mogelijke inbreuken op (beschermde) dier- en plantensoorten komen aan de orde. Ik heb hierbij onder meer gebruik gemaakt van de informatie uit het rapport ‘Effectenindicator soorten: gebruikshandleiding’12 (hierna: gebruikshandleiding). Inrichten van een bouwplaats Voordat tot uitvoering van de renovatiewerkzaamheden wordt overgegaan, wordt bij het te renoveren leidingdeel een tijdelijk bouwplaats ingericht. De inrichting van een bouwplaats bestaat vaak uit het plaatsen van bouwketen met bijbehorende voorzieningen, waaronder lichtmasten, het realiseren van parkeerplaatsen, en ruimte voor het opslaan van materiaal. De werkzaamheden in het kader van het GNIP-project worden gedurende het gehele jaar uitgevoerd, dus ook in de winterperiode, waarbij gebruik zal worden gemaakt van kunstmatige verlichting. Uit de gebruikshandleiding blijkt dat het gebruiken van kunstmatige verlichting kan leiden tot verstoring van het normale gedrag van bepaalde (beschermde) soorten. Zo kunnen schemer- en nachtactieve dieren last krijgen van de kunstmatige verlichting, doordat zij worden aangetrokken of verdreven worden door de lichtbron, zoals bij vleermuizen13. Afhankelijk van het gebied waar de werkzaamheden worden uitgevoerd en de locatie waar de bouwplaats wordt ingericht, moet rekening gehouden worden met aanwezige beschermde plant- en diersoorten. Een ander effect dat genoemd wordt in de gebruikshandleiding is dat het plaatsen van tijdelijke bouwwerken een schadelijk effect kan hebben op beschermde soorten door verlies van leefgebied.14 Afblazen van aardgas Om veilig te kunnen werken aan een afsluiterschema of station zal deze drukloos en vrij van aardgas moeten worden gemaakt. Dit gebeurt door middel van afblazen van aardgas. Bij het afblazen van aardgas komt, naast gas, geluid vrij. Het aantal decibel dat vrij komt is maximaal 144 dB(A) bij de bron. Op 1 meter afstand gaat daar gemiddeld 11 dB(A) vanaf en daarna 6 dB(A) per afstandsverdubbelling. Dit betekent dat op een afstand van 128 meter van de bron nog altijd sprake is van een geluidsemissie van 91 dB(A). Uit het rapport ‘Effecten van geluid op wilde soorten – implicaties voor soorten betrokken bij de aanwijzing van Natura 2000 gebieden’, geschreven in opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV)15, blijkt dat geluid tot op een grote afstand van de geluidsbron effect kan hebben op in het wild levende soorten. Hoewel het rapport geschreven is ten behoeve van de effecten op soorten in de Natura 2000 Broekmeyer e.a, Effectenindicator soorten: gebruikshandleiding 2013. The Royal Commission on Environmental Pollution, Artificial Light in the Environment 2009; De Molenaar, Lichtbelasting. Overzicht van de effecten op mens en dier 2003. 14 Broekmeyer e.a, Effectenindicator soorten: gebruikshandleiding 2013, p. 43. 15 Kleijn, Effecten van geluid op wilde soorten – implicaties voor soorten betrokken bij de aanwijzing van Natura 2000 gebieden 2008. 12 13
14
gebieden, kan het rapport naar mijn mening ook voor situaties buiten de Natura 2000 gebieden gebruikt worden. Verstoring door geluid kan leiden tot stress of vluchtgedrag van individuele soorten, wat weer leidt tot het verlaten van het leefgebied, verkleinen van het leefgebied of afname van het voortplantingsproces van een soort.16 Realiseren van een bouw- c.q. werkput De leidingdelen die worden gerenoveerd liggen in de meeste gevallen in de grond op een diepte van gemiddeld 2 meter onder het maaiveld. Om de werkzaamheden te kunnen uitvoeren moeten de leidingdelen eerst vrijgegraven worden, waardoor een bouw- c.q. werkput ontstaat. Soms moet, afhankelijk van de omvang en de ondergrond, een bouwput versterkt worden met damwanden. Afhankelijk van de locatie en de omvang van de werkzaamheden kunnen deze een negatief effect hebben op de aanwezige flora- en fauna. Machines die voor de werkzaamheden worden gebruikt maken geluid en veroorzaken trillingen. Ook het plaatsen van damwanden kan trillingen veroorzaken. Trillingen kunnen volgens de gebruikshandleiding leiden tot verstoring van het natuurlijke gedrag van soorten. Het kan er toe leiden dat soorten tijdelijk of permanent worden verdreven uit hun leefgebied.17 Bemaling (onttrekken) en lozen van grondwater In de bouw- c.q. werkput moet onder droge condities worden gewerkt. Om dit te bereiken vindt er bemaling plaats. Bij bemaling wordt grondwater onttrokken aan de bodem. Een effect van bemaling kan zijn dat tijdelijke verlaging van de grondwaterstand plaatsvindt, wat mogelijk weer kan leiden tot verdroging, wat weer negatieve uitwerking kan hebben op dier- en plantensoorten die afhankelijk zijn van natte omstandigheden. De gebruikshandleiding stelt, als het gaat om lozen buiten inrichting op bodem of riolering18, dat schadelijk effecten mogelijk zijn “bij lozing op het oppervlaktewater op vissen en dieren afhankelijk van het aquatisch 19 milieu; bij lozen op de bodem met name op planten.” Verder stelt de gebruikershandleiding, dat bij het lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam 20 tijdelijk het waterniveau van het waterlichaam kan veranderen met negatieve effecten op vissen, reptielen en amfibieën. Ook een verschil in kwaliteit tussen het water dat geloosd wordt en het ontvangende water kan een negatief effect hebben. 21 Bij een proefbronnering 22 zijn volgens de gebruikershandleiding geen schadelijke negatieve effecten te verwachten. Broekmeyer e.a, Effectenindicator soorten: gebruikshandleiding 2013, p. 40. Broekmeyer e.a, Effectenindicator soorten: gebruikshandleiding 2013, p. 63 18 Broekmeyer e.a, Effectenindicator soorten: gebruikshandleiding 2013, p. 43 19 Aquatisch: behorend tot het water als leefmilieu / dieren die direct afhankelijk van water zijn (gevonden op: http://nl.wikipedia.org/wiki/Aquatisch 20 Oppervlaktewaterlichaam: “Samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens deze wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna “(artikel 1.1, 1e lid Waterwet). 21 Broekmeyer e.a, Effectenindicator soorten: gebruikshandleiding 2013, p. 56 22 Een proefbronnering is een tijdelijke grondwateronttrekking, waarmee de kwaliteit van het grondwater wordt bepaald en/of het effect op de grondwaterstand en grondwaterstroming wordt gemeten. 16 17
15
Kappen en/of verwijderen van bomen en andere houtopstanden Om een bouwplaats te kunnen realiseren of een bouwplaats te kunnen bereiken moeten er (soms) bomen worden gekapt of struiken verwijderd worden. Zoals vermeld worden de projecten, in het kader van GNIP, gedurende het gehele jaar uitgevoerd. Dit betekent dat ook het kappen van bomen en/of verwijderen van andere houtopstanden het gehele jaar kan plaatsvinden. Het kappen of verwijderen kan leiden tot schadelijke effecten voor (beschermde) soorten die in de bomen of in de struiken vaste rust – en verblijfplaatsen hebben, bijvoorbeeld nesten van vogels of verblijven van vleermuizen. Als het gaat om vleermuizen dient ook rekening gehouden te worden met de functie van het te kappen gebied als migratieroute of foerageergebied.23 Tijdelijk dempen van sloten of plaatsen van damwanden en/of duikers om de locatie te kunnen bereiken Bij het inrichten of toegankelijk maken van een bouwplaats kan het voorkomen, dat daarvoor tijdelijk sloten gedempt moeten worden. Ook komt het voor dat, in dat kader, damwanden en duikers worden geplaatst. Het tijdelijke dempen van sloten heeft tot gevolg dat het leefgebied van een (beschermde) soort tijdelijk verloren gaat. Het plaatsen van damwanden kan zorgen voor trillingen die verstorend zijn voor de in het water levende fauna. Het aanleggen en na afronding van de renovatie weer verwijderen van damwanden en duikers kan voorts negatieve effecten hebben op (beschermde) soorten via verstoring door geluid en/of licht.24 Hetzelfde geldt voor het plaatsen van een duiker. Bij een project in Weesp moest Gasunie bij het plaatsen van een duiker rekening houden met de eiklompen en de larven van de heikikker en rugstreeppad. Deze moesten door een deskundige weggevangen worden en direct worden uitgezet in een dichtbij gelegen sloot. Aanleg van een tijdelijke toegangsweg De meeste afsluiterschema’s zijn moeilijk te bereiken. Vaak moet - om de locatie van de afsluiterschema’s te kunnen bereiken - een tijdelijke toegangsweg worden aangelegd. Deze toegangsweg kan bestaan uit over dwars aangebrachte draglineschotten, al dan niet op de grond of op een zandbaan aangebracht. Uit eigen werkervaring weet ik dat Gasunie hierbij soms te maken krijgt met beschermde dier- en plantensoorten. In Rotterdam werd bijvoorbeeld een tijdelijke toegangsweg aangelegd op een locatie waar groenknolorchis (een beschermde plantsoort) aanwezig was en in Weesp moest rekening gehouden worden met de aanwezigheid van ringslangen, heikikkers en de rugstreeppad (beschermde diersoorten). Aanvoer van materieel en materiaal Het gebruik van vrachtwagens om materieel en materiaal ter plaatse te brengen, kan indirect effect hebben op beschermde soorten. In het hiervoor genoemde project in Weesp moest een tijdelijke toegangsweg worden aangelegd. In het gebied waren beschermde diersoorten aanwezig. Het gebruik
23 24
Broekmeyer e.a, Effectenindicator soorten: gebruikshandleiding 2013, p. 45. Broekmeyer e.a, Effectenindicator soorten: gebruikshandleiding 2013, p. 32
16
van vrachtwagens in dit gebied zou er toe kunnen leiden dat deze diersoorten gedood worden of gewond raken. Laswerkzaamheden om de leidingen weer met elkaar te verbinden Nadat de renovatie is uitgevoerd moeten de leidingdelen weer op elkaar worden aangesloten. Dit gebeurt door middel van lassen. In de winterperiode wordt bij de uitvoering van de werkzaamheden voor een deel van de dag bij kunstlicht gewerkt, waaronder ook bij de laswerkzaamheden. Zoals beschreven bij het inrichten van een bouwplaats kan gebruik van kunstmatige verlichting een verstorend heeft hebben op beschermde plant- en diersoorten.
2.3.3 Conclusie De conclusie van bovenstaande is dan ook dat de diverse werkzaamheden die Gasunie uitvoert in het kader van het GNIP-project zeker tot een inbreuk op (beschermde) dier- en plantensoorten kan leiden en dus kunnen conflicteren met de verbodsbepalingen van artikel 8 tot en met 12 Ffw.
17
2.4.
Leent een gedragscode zich voor beperking van deze inbreuken op de beschermde soorten.
In deze paragraaf wordt de vraag beantwoord of vrijstelling kan worden verkregen van de verbodsbepalingen opgenomen in de Ffw (zie tekstkader subparagraaf 2.3.1) indien de werkzaamheden, genoemd in subparagraaf 2.3.2, worden uitgevoerd conform een (eigen) goedgekeurde gedragscode. Er wordt in het navolgende aandacht besteed aan de betrokken wet- en regelgeving en jurisprudentie in samenhang met het GNIP-project. Het gaat hierbij om complexe materie. In de tekstkaders staan de verschillende artikelen en daaronder worden de artikelen nader uitgewerkt.
2.4.1. Vrijstelling op grond van een goedgekeurde gedragscode – het juridisch kader In het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten 25(hierna: Vrijstellingsbesluit) zijn de vrijstellingsmogelijkheden en de belangen, op basis waarvan vrijstelling en ontheffing van de verboden van de Ffw mogelijk zijn, opgenomen. Sinds 23 januari 2005, via het wijzigingsbesluit van het Vrijstellingsbesluit van 10 september 2004 26 , bestaat de mogelijkheid om vrijstelling te verkrijgen van enkele verboden in de Ffw, door te werken conform een goedgekeurde gedragscode (artikel 16b Vrijstellingsbesluit). Uit de nota van toelichting27 bij het Vrijstellingsbesluit blijkt dat de wetgever met deze nieuwe vrijstelling heeft beoogd de toepassing van de Ffw te vereenvoudigen zonder dat hiermee het belang van de instandhouding van (beschermde) soorten in het gedrang komt en afbreuk wordt gedaan aan de gestelde kaders uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De landbouw-, de bosbouw- en de bouwsector hadden namelijk aangegeven, dat de oorspronkelijke vrijstellingen onvoldoende ruimte boden om bestaande activiteiten in het kader van beheer, gebruik, onderhoud en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling uit te oefenen. Veel werkzaamheden zouden niet meer kunnen worden uitgevoerd. Om aan deze bezwaren tegemoet te komen heeft de wetgever het Vrijstellingsbesluit gewijzigd. De basis voor het verlenen van vrijstelling van de verboden uit de Ffw is terug te vinden in de Ffw zelf. Op grond van artikel 75 Ffw kan van de verbodsbepalingen die in de wet staan (de artikelen 8 tot en met 18 Ffw) onder voorwaarden ontheffing of vrijstelling worden verleend. De belangrijkste bepalingen uit artikel 75 staan in onderstaand tekstkader. Voor de duidelijkheid: als vrijstelling van de verbodsbepalingen mogelijk is, dan hoeft geen ontheffing meer te worden aangevraagd. Is vrijstelling niet mogelijk dan moet ontheffing worden aangevraagd.
Besluit van 28 november 2000, Stb. 2000, 525, laatstelijk gewijzigd 30 november 2012, Stb. 2012, 615. Stb. 2004, 501. 27 Stb. 2004, 501, p. 13 25 26
18
Artikel 75 Ffw 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, voorzover niet bij of krachtens enig ander artikel van deze wet vrijstelling is of kan worden verleend, vrijstelling worden verleend van de bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 18 bepaalde verboden. 2. ….. 3. ….. 4. …... 5. Vrijstellingen en ontheffingen worden tenzij uitvoering van internationale verplichtingen of bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties noodzaakt tot het verlenen van vrijstelling of ontheffing om andere redenen, slechts verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. 6. Onverminderd het vijfde lid, worden voor soorten genoemd in bijlage IV van richtlijn 92/43/EEG, voor soorten vogels als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, en voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen beschermde inheemse dier- of plantensoorten vrijstelling of ontheffing slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat: a. ten behoeve van onderzoek en onderwijs, repopulatie en herintroductie, alsmede voor de daartoe benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten; b. teneinde het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal van bij die maatregel aan te wijzen soorten te vangen, te plukken of in bezit te hebben of, c. met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen. 7. ……..
Artikel 75, 1e lid verwijst naar een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Deze AMvB is het hiervoor genoemde Vrijstellingsbesluit. Ten aanzien van het verlenen van vrijstelling of ontheffing worden in artikel 75 twee soorten beschermingsregimes onderscheiden, te weten: 1. Een strikt beschermingsregime voor soorten uit bijlage IV van de Habitatrichtlijn, bijlage 1 van het Vrijstellingsbesluit en voor vogels als bedoeld in artikel 4, 1e lid, onder b, van de Ffw 28 . Vrijstelling of ontheffing wordt slechts verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, er geen andere bevredigende oplossing bestaat en het gaat om één van de belangen zoals beschreven in artikel 75, 6e lid, onder a t/m c, Ffw; 2. Een basisbeschermingsregime voor de overige beschermde inheemse en uitheemse dier- en plantensoorten. Hierbij geldt dat alleen vrijstelling of ontheffing wordt verleend als geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort (artikel 75, lid 5 Ffw). Het verschil tussen beide beschermingsregimes is terug te vinden in het Vrijstellingsbesluit waar het gaat over de verschillende vrijstellingsmogelijkheden en de belangen op grond waarvan ontheffing wordt verleend. Bij het vragen om vrijstelling of ontheffing dient dan ook te worden aangetoond dat met de uit te voeren werkzaamheden geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de aanwezige soorten. Bij de strikt beschermde soorten moet daarnaast worden aangetoond, dat er geen andere bevredigende oplossing is en ten minste één van de belangen beschreven in artikel 75, 6 e lid, onder a tot en met c, Ffw wordt gediend.
Het gaat dan om alle van nature op het Europese grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels met uitzondering van gedomesticeerde vogels genoemd in artikel 4 van het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet. 28
19
Zoals hierboven genoemd staat in artikel 16b van het Vrijstellingsbesluit de mogelijkheid beschreven van het verkrijgen van vrijstelling van de verboden in de artikelen 8 tot en met 12 Ffw als aantoonbaar gewerkt wordt conform een goedgekeurde gedragscode. Het tweede lid, onder b, van dit artikel bepaalt dat van deze verboden in de Ffw voor overige beschermde inheemse dier- en plantensoorten vrijstelling verkregen wordt als aantoonbaar gewerkt wordt conform een door de Minister van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode (zie onderstaand tekstkader). Artikel 16b Vrijstellingsbesluit 1. De verboden, bedoeld in de artikelen 8 tot en met 12 van de wet, gelden niet bij: a. de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud van vaarwegen, watergangen, waterkeringen, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen en bermen en in het kader van natuurbeheer; b. de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw en de bosbouw; c. bestendig gebruik; d. de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. 2. De vrijstellingen, bedoeld in het eerste lid, gelden ten aanzien van in het wild levende dieren en planten behorende tot: a. bij ministeriële regeling aangewezen beschermde inheemse dier- en plantensoorten; b. overige beschermde inheemse dier- en plantensoorten, mits de werkzaamheden en het gebruik aantoonbaar plaatsvinden overeenkomstig een door Onze Minister goedgekeurde gedragscode. 3. In afwijking van het tweede lid, onderdeel b, gelden de vrijstellingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, voor wat betreft artikel 10 van de wet niet ten aanzien van de soorten, genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en in bijlage 1 bij dit besluit. 4. In afwijking van het tweede lid, onderdeel b, geldt de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, niet ten aanzien van de soorten, genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en in bijlage 1 bij dit besluit. 5. Bij de in het tweede lid bedoelde ministeriële regeling worden niet aangewezen vogelsoorten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de wet en soorten, die genoemd worden in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en in bijlage 1 bij dit besluit.
Om het artikel goed te begrijpen is het – naar mijn mening – van belang om een aantal bepalingen uit het artikel nader uit te werken, te weten: a. voor welke verboden geldt de vrijstelling; b. voor welke categorieën van werkzaamheden geldt deze vrijstelling, inclusief de uitzonderingen; c. voor welke soorten dier- en plantensoorten geldt de vrijstelling. Ad a: voor welke verboden geldt de vrijstelling Het gaat volgens het eerste lid om de verboden als bedoeld in de artikelen 8 tot en met 12 Ffw. Zoals uit subparagraaf 2.3.2 blijkt kunnen de werkzaamheden die Gasunie uitvoert in het kader van het GNIP-project conflicteren met deze artikelen. Ad b: voor welke categorieën van werkzaamheden geldt de vrijstelling Het eerste lid schrijft voor, dat vrijstelling slechts wordt verleend wanneer sprake is van één van de volgende categorieën van werkzaamheden:
20
werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud (sub a en b);
bestendig gebruik (sub c);
werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting (sub d).
Uit de nota van toelichting29 bij het Vrijstellingsbesluit blijkt dat het bij bestendig beheer en onderhoud gaat om het voorzetten van de bestaande praktijk. Voorbeelden die genoemd worden zijn: het maaien van bermen in het kader van verkeersveiligheid, beheer van waterlopen in het kader van de keur. Bij bestendig gebruik gaat het om sinds langere tijd ondernemen van activiteiten, die samenhangen met de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied en ingepast zijn door de beheerder of eigenaar van het gebied of inpasbaar zijn. Voorbeelden die de nota van toelichting vermeldt zijn: kamperen op speciaal daarvoor bestemde plekken, evenementen op speciaal daarvoor bestemde terreinen. Daarnaast noemt de nota van toelichting bij het Vrijstellingsbesluit enkele criteria om te kunnen beoordelen of het beheer, gebruik en onderhoud als bestendig kunnen worden aangemerkt. De nota van toelichting stelt: “Om te kunnen beoordelen of beheer, gebruik en onderhoud bestendig is dient de aard van de activiteiten en middelen in ogenschouw worden genomen, alsmede het tijdstip, de frequentie en de schaal waarop de activiteiten worden ondernomen. Het betreft regelmatig terugkerend beheer, gebruik of onderhoud dat al langere tijd plaatsvindt zonder dat dit beheer, gebruik of onderhoud in de weg heeft gestaan aan de vestiging en het behoud van individuen van beschermde soorten in de gebieden waar het beheer, gebruik en onderhoud plaatsvindt. De activiteiten zijn gericht op het handhaven van de bestaande situatie, hetgeen bijvoorbeeld kan blijken uit een beheer- of onderhoudsplan.” Wat onder werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting moet worden verstaan wordt niet expliciet beschreven in nota van toelichting. Deze noemt dat deze vrijstelling ziet op vele gevallen, zoals de aanleg van wegen, bedrijventerreinen, woonwijken en bouw van een schuur of een verbouwing van een huis. Uit de brochure ‘Buiten aan het werk?’30 van het toenmalige ministerie van LNV blijkt dat het kan gaan om een breed scala van grootschalige en kleinschalige activiteiten. Doorgaans gaat het om ingrijpende veranderingen die leiden tot een functieverandering of uiterlijke verandering van het gebied. Artikel 16b van het Vrijstellingsbesluit noemt twee uitzonderingen met betrekking tot de hiervoor genoemde vrijstelling van werken conform een goedgekeurde gedragscode. De eerste uitzondering is dat - wanneer het gaat om bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw of bestendig gebruik - geen vrijstelling kan worden verleend voor dier- en plantensoorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van het Vrijstellingsbesluit, voor wat betreft het verbod in artikel
29 30
Stb. 2004, 501, p. 37 LNV-brochure “Buiten aan het werk? Houd tijdig rekening met beschermde dieren en planten!” 2010
21
10 van de Ffw.31 De tweede uitzondering is, dat de vrijstelling niet geldt voor soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en in bijlage 1 van het Vrijstellingsbesluit, voor zover het gaat om activiteiten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. 32 M.a.w. er kan geen vrijstelling verleend worden voor werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting als het gaat om soorten die vallen onder het strikte beschermingsregime. Let op: vogels zijn niet genoemd in deze uitzondering. Hierop kom ik later in deze subparagraaf terug. Ad c: voor welke dier- en plantensoorten kan de vrijstelling gelden Artikel 16b, 2e lid, onder b, van het Vrijstelingsbesluit stelt dat de vrijstelling geldt voor overige beschermde inheemse dier- en plantensoorten. Maar wat moet hieronder worden verstaan? Om hierop antwoord te kunnen geven moet eerst gekeken worden naar de soorten die vallen onder de in het tweede lid, onder sub a, genoemde ministeriële regeling. Deze ministeriële regeling betreft de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten33. Artikel 1b, vierde lid, van deze regeling verwijst naar soorten genoemd in bijlage 4, behorend bij de regeling. In deze bijlage staan, zoals in de praktijk wordt genoemd, de tabel-1 soorten. Het gaat om soorten die in het algemeen voorkomen. De nota van toelichting bij het Vrijstellingsbesluit stelt, dat verlening van vrijstelling voor deze soorten geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. 34 Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling, hetgeen betekent dat voor deze soorten geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd voor handelen in strijd met de verboden in de artikelen 8 tot en met 12 van de Ffw. Wel geldt voor deze (tabel 1-) soorten de algemene zorgplicht, die beschreven is in artikel 2 van de Ffw. Nu vaststaat wat de soorten zijn, die bij de ministeriële regeling zijn aangewezen, is de conclusie dat onder overige beschermde inheemse dier- en plantensoorten moet worden verstaan: de soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn, genoemd in bijlage 1 van het Vrijstellingsbesluit (in de praktijk tabel 3soorten genoemd) en alle andere inheemse dier- en plantensoorten die vallen onder artikel 4 van de Ffw (in de praktijk tabel 2-soorten genoemd). Al het voorgaande leidt tot het schema op de volgende pagina (schema 1).
artikel 16b, 3e lid Vrijstellingsbesluit. artikel 16b, 4e lid Vrijstellingsbesluit. 33 Regeling van 5 maart 2002, Stcrt. 2002, 51, laatstelijk gewijzigd 25 juni 2014, Stcrt. 2014, 18306. 34Stb. 2004, 501, pagina 36. 31 32
22
Schema 1: Vrijstellingen van de verboden van de artikelen 8 t/m 12 Flora- en Faunawet op basis van de wettelijke regels Categorie
Tabel 1-soorten
Tabel 2-soorten
Tabel 3-soorten
Bestendig beheer en onderhoud van vaarwegen, watergangen, waterkeringen, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen en bermen en bestending beheer en onderhoud in het kader van natuurbeheer
Algemene vrijstelling
Vrijstelling bij werken conform goedgekeurde gedragscode
Vrijstelling bij werken conform goedgekeurde gedragscode
Bestendig beheer en onderhoud in de landbouw en bosbouw
Algemene vrijstelling
Vrijstelling bij werken conform goedgekeurde gedragscode
Vrijstelling bij werken conform goedgekeurde gedragscode, tenzij sprake is van verbod in de zin van artikel 10 Flora- en faunawet
Bestendig gebruik
Algemene vrijstelling
Vrijstelling bij werken conform goedgekeurde gedragscode
Vrijstelling bij werken conform goedgekeurde gedragscode, tenzij sprake is van verbod in de zin van artikel 10 Flora- en faunawet
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
Algemene vrijstelling
Vrijstelling bij werken conform goedgekeurde gedragscode
Geen vrijstelling mogelijk, dus ontheffing noodzakelijk
23
Wat opvalt in wettelijke regelingen en daarmee in schema 1 is, dat er geen afzonderlijke regeling is met betrekking tot vogels. Op grond van artikel 4, 1e lid, onder b van de Ffw worden alle van nature op het Europees grondgebied (van de lidstaten) voorkomende vogels, behoudens een aantal uitzonderingen, gekwalificeerd als beschermde inheemse diersoort. In bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage I van het Vrijstellingsbesluit komen geen vogelsoorten voor. Hetzelfde geldt voor tabel 1-soorten (op grond van artikel 16b, 5e lid, van het Vrijstellingsbesluit). Er is al geconstateerd dat vogels behoren tot de overige beschermde inheemse dier- en plantensoorten als bedoeld in het tweede lid, onder b, van artikel 16b van het Vrijstelingsbesluit. Dit roept de volgende vraag op: moeten vogels dan gekwalificeerd worden als tabel 2soorten, waarvoor een vrijstelling geldt van de verboden van de artikelen 8 tot 12 Ffw, indien gewerkt wordt conform een goedgekeurde gedragscode? Antwoord op deze vraag is impliciet terug te vinden in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) van 30 juni 201035 over het besluit, waarmee de toenmalige minister van LNV de gedragscode van de Unie van Waterschappen, heeft goedgekeurd. De ABRvS heeft in deze zaak de vraag beantwoord, of de bepalingen in het Vrijstellingsbesluit over de gedragscode in strijd zijn met de Vogel- en Habitatrichtlijn. In rechtsoverweging 2.5.4 heeft de ABRvS bepaald, dat onderscheidt gemaakt moet worden tussen de typen werkzaamheden en de belangen waarvoor die werkzaamheden uitgevoerd worden. Indien de werkzaamheden vallen onder één van de belangen genoemd in artikel 16, 1e lid, Habitatrichtlijn of in artikel 9, 1e lid, Vogelrichtlijn36 - op grond waarvan afgeweken mag worden van in de richtlijnen neergelegde beschermingsregimes - dan is geen sprake van strijd met die richtlijnen. In deze zaak handelde het om twee categorieën van werkzaamheden, te weten: - uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud van vaarwegen, watergangen, waterkeringen, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen en bermen en bestending beheer en onderhoud in het kader van natuurbeheer (artikel 16,1e lid, aanhef onder a, Vrijstellingsbesluit); en - uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting (artikel 16b, 1e lid, aanhef onder d, Vrijstellingsbesluit).
ABRvS 30 juni 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM9649 in artikel 16, 1e lid Habitatrichtlijn en in artikel 9, 1e lid Vogelrichtlijn staan de belangen op grond waarvan lidstaten en daarmee ook de inwoners van de lidstaten mogen afwijken van de verbodsbepalingen in de genoemde richtlijnen 35 36
24
Voor wat betreft de categorie ‘uitvoering van werkzaamheden in het kader van beheer en onderhoud’ overwoog de ABRvS, dat deze vrijstelling niet in strijd is met de Europese richtlijnen (rechtsoverweging 2.5.4). De vrijstelling genoemd in artikel 16b, 1e lid, aanhef onder a, Vrijstellingsbesluit is, zoals blijkt uit de nota van toelichting, in het belang van bescherming van de flora en fauna en in het belang van de openbare veiligheid. Beide belangen komen terug in artikel 16, 1e lid, Habitatrichtlijn en artikel 9, 1e lid, Vogelrichtlijn. De ABRvS stelt: “Uit hetgeen in de nota ven toelichting dienaangaande is opgemerkt (blz.38), volgt dat deze belangen daadwerkelijk zijn gediend met de in artikel 16b, eerste lid, aanhef onder a, van het Vrijstellingsbesluit neergelegde vrijstelling.” Voor wat betreft de categorie ‘ uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting’ bepaalde de ABRvS in rechtsoverweging 2.5.6, dat op grond van het bepaalde in artikel 16b, 4e lid, van het Vrijstellingsbesluit de vrijstelling niet geldt ten aanzien van dier- en plantensoorten die in bijlage IV van de Habitatrichtlijn zijn vermeld. Verder bepaalde de Afdeling dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen, dat de bovengenoemde vrijstelling zich niet verenigt met de Vogelrichtlijn. Uit de nota van toelichting bij het Vrijstellingsbesluit blijkt, dat de vrijstelling genoemd in artikel 16b, 1e lid aanhef onder d van het Vrijstellingsbesluit bedoeld is te dienen ten behoeve van het in artikel 2, 3e lid, onderdeel j, van het Vrijstellingsbesluit genoemd belang, te weten: de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling. Dit belang heeft een ruimere strekking dan de belangen voor ontheffing opgesomd in artikel 9, 1e lid, van de Vogelrichtlijn.37 De ABRvS overwoog: “Derhalve kan niet worden uitgesloten dat de op deze grondslag verleende en in artikel 16b, eerste lid, aanhef en onder d, van het Vrijstellingsbesluit neergelegde vrijstelling ander belangen dient dan die welke op uitputtende wijze in artikel 9, eerste lid van de Vogelrichtlijn zijn vermeld”. Het antwoord op de vraag of vogelsoorten te kwalificeren zijn als tabel 2-soorten is naar aanleiding van deze uitspraak dan ook nee. Vogels moeten worden gezien als een aparte soortencategorie. Verder moet worden geconstateerd, dat voor vogels geen vrijstelling kan worden verleend als het gaat om werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Maar hoe zit het dan met de gedragscodes die voor 30 juni 2010 zijn goedgekeurd? Hoe zijn vogels in deze gedragscodes gekwalificeerd en wat zijn de gevolgen van deze uitspraak voor deze gedragscodes? Antwoord op deze vragen is terug te vinden in hoofdstuk 4, waarin een aantal geselecteerde goedgekeurde gedragscodes wordt bekeken.
37
ABRvS 21 januari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH0446 en ABRvS 13 mei 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI3701
25
Een andere conclusie, die naar mijn mening, op basis van deze uitspraak zou moeten worden getrokken is dat de vrijstellingen genoemd in artikel 16, 1e lid, aanhef onder b en c, van het Vrijstellingsbesluit in strijd zijn met de Vogel- en Habitatrichtlijn. Uit de nota van toelichting bij het Vrijstellingsbesluit38 blijkt namelijk, dat deze vrijstellingen bedoeld zijn te dienen ten behoeve van de belangen genoemd in artikel 2, 3e lid, onder h (de uitvoeringen van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud in de landbouw en in de bosbouw) en i (bestendig gebruik) van het Vrijstellingsbesluit. Deze belangen worden niet genoemd in de Vogel- en Habitatrichtlijn. Ook deze belangen hebben een ruimere strekking dan de belangen voor het verlenen van ontheffing uit deze richtlijnen. Echter de rechtbank Midden-Nederland heeft anders geoordeeld. In haar einduitspraak39 (rechtsoverweging 2) over het goedkeuringsbesluit van de ‘Gedragscode bosbeheer’ verwijst de rechtbank naar haar overwegingen (toen nog Rechtbank Utrecht) in de tussenuitspraak40. In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank in rechtsoverweging 5 overwogen, dat bestendig beheer en onderhoud in de bosbouw, als bedoeld in artikel 16b, 1e lid, onder b, van het Vrijstellingsbesluit, daadwerkelijk de genoemde belangen uit de Vogelrichtlijn dient. De rechtbank overweegt als volgt: “Werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud in de bosbouw moeten naar het oordeel van de Rechtbank dan ook worden geacht gericht te zijn op het in stand houden van het bosperceel waar de werkzaamheden plaatsvinden, als zodanig. Hiermee worden naar het oordeel van de rechtbank de in de Vogelrichtlijn genoemde belangen ‘de bescherming van de flora en fauna’ en ‘de volksgezondheid en openbare veiligheid’ gediend. Door ervoor te zorgen dat het bos als zodanig kan voorbestaan, blijft immers ook het leefgebied van onder meer vogels bewaard. Door het voorkomen van dierlijke plagen en loshangende takken wordt het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid behartigd. Bestendig beheer en onderhoud in de bosbouw, zoals bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder b, van het Vrijstellingsbesluit, dient dan ook daadwerkelijk de genoemde belangen uit de Vogelrichtlijn.” Er is geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Daarmee is deze uitspraak van de rechtbank onherroepelijk geworden. Geconcludeerd moet dus worden dat voor werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud in de landbouw en bosbouw, vrijstelling geldt van de verboden in de artikelen 8 tot en met 12 Ffw als aantoonbaar gewerkt wordt conform een goedgekeurde Stb. 2004, 501, pagina 38 Rechtbank Midden-Nederland van17 september 2013, UTR 11/711, UTR 11/307 en UTR 11/261. 40 Rechtbank Utrecht van 20 augustus 2012, SBR 11/711, SBR 11/307 en SBR 11/261. 38 39
26
gedragscode. Er is geen sprake van strijd met de belangen uit de Vogelrichtlijn en naar mijn mening ook niet met de belangen uit de Habitatrichtlijn. De belangen ‘de bescherming van de flora en fauna’ en ‘de volksgezondheid en de openbare veiligheid’ staan namelijk genoemd in artikel 16, 1e lid, van de Habitatrichtlijn. Let wel: of vrijstelling kan worden verkregen is afhankelijk van de redenen (belangen) waarvoor de gedragscode wordt opgesteld. Dit moet blijken uit de gedragscode zelf en uit het door de minister van Economische Zaken (hierna: EZ) genomen besluit, waarmee de gedragscode is goedgekeurd. Naar mijn mening moet je deze lijn ook doortrekken voor de gedragscodes die zijn op gesteld voor de categorie ‘uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud’ als bedoeld in artikel 16b, 1e lid onder a, van het Vrijstellingsbesluit. Alleen als de vrijstelling op grond van een belang uit de Vogel- en/of Habitatrichtlijn is verleend, kan de vrijstelling gelden voor de dier- en plantensoorten die met deze richtlijnen worden beschermd. Uit de hiervoor beschreven uitspraken volgt dus, dat er geen strijd met de Vogel- en Habitatrichtlijn bestaat als het gaat om werkzaamheden in het kader bestendig beheer en onderhoud. Voor deze categorie van werkzaamheden geldt vrijstelling van de verboden genoemd in de artikelen 8 tot en met 12 Ffw als aantoonbaar gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Ik vind dit vreemd. In de uitspraak van 30 juni 2010 wordt gekeken naar de belangen zoals beschreven in de nota van toelichting bij het Vrijstellingsbesluit. Er wordt gesteld dat het belang genoemd in artikel 2, 3e lid, aanhef en onder j, van het Vrijstellingsbesluit een ruimere strekking heeft dan de belangen neergelegd in de Vogelrichtlijn. Hetzelfde geldt naar mijn mening voor de belangen genoemd in artikel 2, 3e lid, aanhef en onder h en i, van het Vrijstellingbesluit. Op grond daarvan kan naar mijn mening voor de werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud in de land- en bosbouw en bestendig gebruik geen vrijstelling worden verleend. De rechtbank Midden-Nederland heeft een andere mening als het gaat om werkzaamheden in het kader van land- en bosbouw. Zoals vermeld is deze uitspraak onherroepelijk. De minister van EZ kan dus deze gekozen beleidslijn, ten aanzien van werkzaamheden in het kader van de land- en bosbouw, voortzetten tot het moment dat bij de ABRvS wordt aangekaart of deze categorie van werkzaamheden in strijd is met de Vogel- en Habitatrichtlijn. Eerst dan zal blijken of de ABRvS de door haar uitgezette lijn (inzake het goedkeuringsbesluit van de Unie van Waterschappen) volgt. Over bestendig gebruik en mogelijke strijd met de Vogel- en Habitatrichtlijn nog het volgende. Bij deze categorie gaat de minister van EZ er vanuit dat, als het gaat om soorten
27
uit bijlage IV Habitatrichtlijn en vogels, geen vrijstelling kan worden verleend, vanwege strijd met de richtlijnen.41 Op basis van de hiervoor genoemde jurisprudentie en de gekozen beleidslijn van de minister van EZ klopt schema 1 niet meer. Het schema dient te worden aangepast. Daarbij moet naar mijn mening onderscheid worden gemaakt tussen soorten die aangewezen zijn bij de Vogelen Habitatrichtlijn én soorten die door de nationale wetgever zijn aangewezen. (zie schema 2 op volgende pagina).
Bijvoorbeeld het goedkeuringsbesluit van de gedragscode Flora- en faunawet Groningen Seaport van 8 februari 2013 p.2, en het goedkeuringsbesluit van de gedragscode gemeenten Maasdriel en Zaltbommel van 6 juni 2013 p.2, inclusief beide gedragscodes. 41
28
Schema 2: Vrijstellingen van de verboden van de artikelen 8 t/m 12 Flora- en Faunawet op basis van de wettelijke regels en jurisprudentie Categorie
Tabel 1-soorten
Tabel 2-soorten
Tabel 3-soorten, zijnde soorten uit bijlage 1 Vrijstellingsbesluit
Tabel 3 –soorten, zijnde soorten uit bijlage IV Habitatrichtlijn
Vogels
Bestendig beheer en onderhoud van vaarwegen, watergangen, waterkeringen, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen en bermen en bestending beheer en onderhoud in het kader van natuurbeheer
Algemene vrijstelling
Vrijstelling bij werken conform goedgekeurde gedragscode
Vrijstelling bij werken conform goedgekeurde gedragscode
Vrijstelling bij werken conform goedgekeurde gedragscode, mits een belang uit artikel 16, 1e lid van de Habitatrichtlijn wordt gediend.
Vrijstelling bij werken conform goedgekeurde gedragscode, mits een belang uit artikel 9, 1e lid van de Vogelrichtlijn wordt gediend.
Bestendig beheer en onderhoud in de landbouw en bosbouw
Algemene vrijstelling
Vrijstelling bij werken conform goedgekeurde gedragscode
Vrijstelling bij werken conform goedgekeurde gedragscode, tenzij sprake is van verbod in de zin van artikel 10 FFW
Vrijstelling bij werken conform goedgekeurde gedragscode, mits een belang uit artikel 16, 1e lid van de Habitatrichtlijn wordt gediend, tenzij sprake is van verbod in de zin van artikel 10 FFW
Vrijstelling bij werken conform goedgekeurde gedragscode, mits een belang uit artikel 9, 1e lid van de Vogelrichtlijn wordt gediend.
Bestendig gebruik
Algemene vrijstelling
Vrijstelling bij werken conform goedgekeurde gedragscode
Vrijstelling bij werken conform goedgekeurde gedragscode, tenzij sprake is van verbod in de zin van artikel 10 FFW
Geen vrijstelling mogelijk, ontheffing noodzakelijk
Geen vrijstelling mogelijk, ontheffing noodzakelijk
Vrijstelling bij werken conform goedgekeurde gedragscode
Geen vrijstelling mogelijk, ontheffing noodzakelijk
Geen vrijstelling mogelijk, ontheffing noodzakelijk
Geen vrijstelling mogelijk, ontheffing noodzakelijk
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
Algemene vrijstelling
29
2.4.2 Werkzaamheden Gasunie – hoe te kwalificeren Uit subparagraaf 2.4.1 blijkt dat de vrijstelling van de verboden genoemd in de artikelen 8 tot en met 12 Ffw voor aantoonbaar werken conform een goedgekeurde gedragscode, afhankelijk is van de categorie waartoe de werkzaamheden behoren en of er sprake is van tabel 1, 2 of 3 soorten, soorten die vallen onder bijlage IV Habitatrichtlijn of vogels. Het is dus van belang om uit te zoeken tot welke categorie(ën) de werkzaamheden (zie paragraaf 2.2) die Gasunie uitvoert in het kader van het GNIP-project behoren. Vallen de werkzaamheden van Gasunie onder: 1. Bestendig beheer en onderhoud; 2. Bestendig gebruik; 3. Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Gasunie zelf heeft het over: “het gaat om reguliere werkzaamheden, die nu op een grootschalige wijze en in onderlinge samenhang worden opgepakt”.42 Voor de nadere uitwerking van wat onder bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik en ruimtelijke ontwikkeling en inrichting moet worden verstaan, verwijs ik naar subparagraaf 2.4.1. 1. Vallen de werkzaamheden onder bestendig beheer en onderhoud in de zin van artikel 16b, eerste lid, aanhef onder a of b Vrijstellingsbesluit? Artikel 16b, 1e lid, aanhef onder a, van het Vrijstellingsbesluit bepaalt dat het moet gaan om bestendig beheer en onderhoud van vaarwegen, watergangen, waterkeringen, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen en bermen en bestending beheer en onderhoud in het kader van natuurbeheer. Onder b wordt gesproken over bestendig beheer en onderhoud in landbouw en bosbouw. Naar mijn mening is het duidelijk dat de werkzaamheden in het kader van het GNIP-project geen betrekking hebben op bestendig beheer en onderhoud in land- en bosbouw. De werkzaamheden die Gasunie in het kader van het GNIP-project uitvoert betreffen het renoveren, en alles wat daar bij komt kijken, van bestaande afsluiterschema’s, meet- en regelstations en gasontvangstations. De werkzaamheden dienen op geen enkele wijze een belang die te maken heeft met land- of bosbouw, zoals bedoeld in het Vrijstellingsbesluit.
Afkomstig uit de presentatie ‘informatiedagen industries 2013 –GNIP (te vinden via: http://www.gasunietransportservices.nl/transportinformatie/onderhoud-transportsysteem/renovatieregionaal-gastransportnet-gnip 42
30
Tevens vallen de werkzaamheden van Gasunie die in het kader van GNIP-project worden uitgevoerd ook niet onder sub a. De werkzaamheden zien namelijk niet op beheer en onderhoud van vaarwegen, watergangen etc. Aan de vraag of het beheer en onderhoud bestendig is kom je in dit geval niet meer toe. 2. Vallen de werkzaamheden onder bestendig gebruik in de zin van artikel 16b, eerste lid, aanhef onder c Vrijstellingsbesluit? Bij bestendig gebruik moet het gaan om regelmatig terugkerend gebruik, dat een langere tijd plaatsvindt zonder dat het gebruik in de weg heeft gestaan aan de vestiging van individuele beschermde soorten. De activiteiten zijn gericht op het behoud van de bestaande situatie. Het gebruik moet elke keer op dezelfde wijze plaatsvinden. Mijn conclusie is, dat de werkzaamheden die Gasunie uitvoert in het kader van het GNIPproject niet vallen onder bestendig gebruik. De werkzaamheden keren weliswaar regelmatig terug, maar het gaat hierbij niet om regelmatig terugkerend gebruik op dezelfde locatie. Het gaat om renovatiewerkzaamheden van bestaande afsluiterschema’s, meet- en regelstations en gasontvangstations, verspreid over het hele land. Is een locatie eenmaal gerenoveerd dan vindt daar de komende decennia geen nieuwe renovatie plaats. 3. Vallen de werkzaamheden onder ruimtelijke ontwikkeling en inrichting in de zin van artikel 16b, eerste lid, aanhef onder d Vrijstellingsbesluit? Nu de werkzaamheden niet te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud en bestendig gebruik is de vraag of het gaat om uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Uit de nota van toelichting bij het Vrijstellingsbesluit blijkt dat deze categorie ruim uitgelegd moet worden. Het kan gaan om een breed scala van grootschalige en kleinschalige activiteiten. Het gaat doorgaans om ingrijpende veranderingen, die leiden tot een functieverandering of uiterlijke verandering van het gebied (subparagraaf 2.4.1). De werkzaamheden die Gasunie uitvoert in het kader van het GNIP-project (paragraaf 2.2) leiden vaak tot een functieverandering of uiterlijke verandering van het gebied. Zo moeten (soms) bomen worden gekapt, watergangen tijdelijk worden gedempt of worden tijdelijke damwanden en duikers aangelegd en tijdelijke toegangswegen aangelegd, bouwplaatsen worden ingericht en bemaling wordt toegepast. Van deze werkzaamheden is duidelijk dat zij een fysieke (al dan niet tijdelijk) verandering van de omgeving tot gevolg hebben. De laswerkzaamheden, aanvoer van materialen ter plaatse en het afblazen van aardgas leiden op zich niet tot een fysieke verandering van de omgeving, maar in combinatie met de renovatiewerkzaamheden leidt het wel degelijk tot een
31
functieverandering of uiterlijke verandering op de locatie. Mijn conclusie is dan ook, dat de werkzaamheden zoals beschreven in paragraaf 2.2. kunnen worden gekwalificeerd als ‘ uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting’. 2.4.3 Conclusie De werkzaamheden die plaatsvinden in het kader het GNIP-project, zijn werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting in de zin van artikel 16b, 1e lid aanhef onder d, van het Vrijstellingsbesluit. Daarnaast is in subparagraaf 3.3 geconcludeerd dat de werkzaamheden die Gasunie uitvoert, een inbreuk kunnen veroorzaken op beschermde dier- en plantensoorten. Dit betekent dat een (eigen) gedragscode zich kan lenen voor beperking op de inbreuken op de beschermde soorten met de daarbij behorende vrijstelling voor de verbodsbepalingen in de artikelen 8 tot en met 12 Ffw. Daarbij merk ik op, dat op grond van de relevante wetgeving en jurisprudentie de vrijstelling alleen kan gelden voor tabel 2-soorten. De vrijstelling kan niet gelden voor tabel 3-soorten en vogels, vanwege strijd met artikel 16b, 4e lid, van het Vrijstellingsbesluit en met de Vogelrichtlijn.
32
2.5 Vereisten waaraan een (goedgekeurde) gedragscode moet voldoen. Nu vastgesteld is dat een gedragscode zich kan lenen voor de beperking van de mogelijke inbreuken op de beschermde soorten is de volgende vraag, als Gasunie een eigen gedragscode wil opstellen, aan welke vereisten een (goedgekeurde) gedragscode moet voldoen. Deze vereisten zijn terug te vinden in artikel 16c van het Vrijstellingsbesluit (zie tekstkader). Artikel 16c Vrijstellingsbesluit 1. Een gedragscode, als bedoeld in artikel 16b, tweede lid, onderdeel b, wordt slechts goedgekeurd, indien hierin een wijze van uitvoering van werkzaamheden of gebruik is beschreven waarmee naar het oordeel van Onze Minister afdoende gewaarborgd is dat ten aanzien van de in artikel 16b, tweede lid, onderdeel b, bedoelde soorten: a. geen benutting of economisch gewin plaatsvindt; b. zorgvuldig wordt gehandeld, hetgeen inhoudt dat: 1°. slechts werkzaamheden verricht worden of gebruik plaatsvindt waarvan geen wezenlijke invloed uitgaat op de in artikel 16b, tweede lid, onderdeel b, bedoelde soorten; 2°. voor wat betreft dieren voorafgaand en tijdens de werkzaamheden of het gebruik in redelijkheid alles wordt verricht of gelaten om te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken dat: i. de in artikel 16b, tweede lid, onderdeel b, bedoelde dieren worden gedood, verwond, gevangen, bemachtigd of met het oog daarop worden opgespoord; ii. nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de in artikel 16b, tweede lid, onderdeel b, bedoelde dieren worden beschadigd, vernield, uitgehaald, weggenomen of verstoord; iii. eieren van de in artikel 16b, tweede lid, onderdeel b, bedoelde dieren worden beschadigd of vernield. 2. Onze Minister kan het goedkeuringsbesluit intrekken, indien naar zijn oordeel de staat van instandhouding van de soorten, bedoeld in artikel 16b, tweede lid, onderdeel b, of de trend in de staat van instandhouding van deze soorten daartoe noodzaakt.
In de eerste plaats geeft artikel 16c, 1e lid, onder a, Vrijstellingsbesluit aanwijzingen over de inhoud van de gedragscode. Uit dit artikel blijkt, dat in de gedragscode de wijze van uitvoering van werkzaamheden of gebruik moet worden beschreven. Deze beschrijving moet zodanig zijn dat de minister van EZ hieruit zich een oordeel kan vormen of afdoende wordt gewaarborgd, dat ten aanzien van de beschermde soorten als bedoeld in artikel 16b, tweede lid, onder b, van het Vrijstellingsbesluit, geen benutting of economisch gewin plaatsvindt en dat zorgvuldig wordt gehandeld. Alleen als het oordeel van de Minister op beide punten positief is, kan de Minister de gedragscode goedkeuren. In de tweede plaats geeft artikel 16c (1e lid, onder b, van het Vrijstellingsbesluit) aanwijzingen over het zorgvuldig handelen. Ook hierover wil de minister van EZ zich een oordeel vormen alvorens de gedragscode goed te keuren. Wanneer handelt een bedrijf zorgvuldig? Het gaat dan om zorgvuldig handelen ten aanzien van dier- en plantensoorten. Dit zorgvuldig handelen, houdt in dat slechts werkzaamheden mogen worden verricht of gebruik plaatsvindt waarvan geen wezenlijke negatieve invloed uitgaat op de beschermde inheemse dier- en plantensoorten die vallen onder artikel 16b, 2e lid, onder b, van het
33
Vrijstellingsbesluit (te weten: tabel 2 en tabel 3-soorten en vogels). 43 Verder moet voorafgaand aan en tijdens de werkzaamheden (in redelijkheid) alles worden verricht of gelaten om overtreding van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 tot en met 12 Ffw te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Dit betekent dat bij het opstellen van een gedragscode moet worden bekeken welke invloed de uit te voeren werkzaamheden of gebruik hebben op de beschermde soorten en welke inbreuken op deze soorten zijn te verwachten. Bij deze werkzaamheden mag dan geen sprake zijn van wezenlijke negatieve invloed. Daarnaast moet in de gedragscode worden beschreven hoe overtredingen van bovengenoemde verbodsbepalingen worden voorkomen of beperkt. Met andere woorden: Hoe wordt gewaarborgd dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de beschermde dier- en plantensoorten? In de LNV-brochure ‘Buiten aan het werk’ zijn de criteria voor een goede gedragscode nader uitgewerkt. Als uitgangspunt wordt gesteld dat de gedragscode inhoudelijk in ieder geval dezelfde waarborgen moet bieden als een ontheffingsverlening. Dit betekent, voordat de gedragscode ter goedkeuring aan de Minister wordt aangeboden, dat de initiatiefnemer er goed aan doet om de gedragscode te toetsen op de onderstaande punten: a. is deze voldoende concreet; b. is gewaarborgd dat de werkzaamheden geen wezenlijke negatieve invloed hebben op beschermde soorten; c. bevat de gedragscode voorzorgsmaatregelen, die schade aan beschermde soorten door de werkzaamheden zo veel mogelijk voorkomen. 44 Door de Minister wordt bekeken of in de gedragscode aandacht is besteed aan de volgende aspecten45: op welke werkzaamheden de gedragscode betrekking heeft en/of deze werkzaamheden te vatten zijn onder de werkzaamheden van artikel 16b, 1e lid van het Vrijstellingbesluit; op welke soorten de gedragscode betrekking heeft en komen deze overeen met artikel 16b, 2e lid van het Vrijstellingsbesluit. Er moet ook gelet worden op de leden 3 en 4 van artikel 16 b van het Vrijstellingsbesluit; als de gedragscode betrekking heeft op bestendig beheer en onderhoud, vinden die activiteiten dan plaats op grond van de afwijkingsgronden genoemd in de Vogel- en Habitatrichtlijn (Niet van toepassing voor de werkzaamheden in het kader van het GNIPproject);
Stb. 2004, nummer 501 p. 39 (NvT) LNV-brochure “Buiten aan het werk? Houd tijdig rekening met beschermde dieren en planten!” 2010, p.14. 45 Informatie afkomstig uit het document ‘beoordelingskader gedragscode’ gekregen van mevrouw mr. S.M. Hitzert (destijds werkzaam bij Dienst Regelingen) d.d. 23 maart 2013. 43 44
34
t.a.v. van te nemen voorzorgsmaatregelen:
of de wezenlijke negatieve invloed per project beoordeeld wordt;
of voorzien is in een ecologisch werkprotocol op de werkplek;
of gewerkt wordt op basis van een natuurkalender;
of overtreding ten aanzien van vogels en bijlage IV soorten bij bestendig gebruik wordt voorkomen (niet van toepassing voor de werkzaamheden in het kader van het GNIP-project). als tabel 1-soorten worden genoemd, wordt dan verwezen naar de zorgplicht uit artikel 2 Ffw; hoe inventarisatie naar soorten plaatsvindt;
wijze van inventarisatie en deskundigheid;
is een checklist van soorten aanwezig;
wat is de duur van de geldigheid van de gegevens;
hoe vindt monitoring plaats (als dit in een gedragscode is opgenomen). of er redenen zijn om de geografische reikwijdte van de gedragscode te beperken tot het grondgebied van de aanvrager; hoe de interne verantwoordelijkheid voor het nakomen van de gedragscode geregeld is; hoe wordt omgegaan met de calamiteiten; of in de gedragscode iets vermeld wordt over compensatie (compensatie kan niet in de gedragscode worden opgenomen); hoe de toepassing van de gedragscode wordt gedocumenteerd en gearchiveerd. Indien de gedragscode voldoet aan deze voorwaarden, dan wordt deze door middel van een specifiek besluit van de staatsecretaris van EZ46 goedgekeurd (= goedkeuringsbesluit). Dit goedkeuringsbesluit is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tegen dit besluit staat bezwaar en beroep open. Het is voor Gasunie dus van belang, mocht zij zelf een gedragscode willen opstellen, om in de gedragscode aandacht te besteden aan alle bovenstaande aspecten.
Op basis van de portefeuilleverdeling tussen de minister van EZ en de staatsecretaris van EZ is deze bevoegdheid neergelegd bij de Staatssecretaris. Zie het besluit tot goedkeuring van de gedragscode van TenneT TSO B.V. van 21 juli 2014, te raadplegen via: https://mijn.rvo.nl/gedragscodes-overige-organisaties. 46
35
Hoofdstuk 3:
Gedragscodes onder het wetvoorstel Natuurbescherming
Het huidige kabinet is bezig met een wetvoorstel op het gebied van de natuurbescherming: De wet Natuurbescherming, waarin de belangrijkste wetten die de natuur nu beschermen (Natuurbeschermingswet, de Ffw en de Boswet) worden samenvoegen tot één wet. Op 18 juni 2014 47 heeft de secretaris het oorspronkelijke wetsvoorstel van 17 augustus 2012 48 aangepast en aangeboden aan de Tweede Kamer. Op basis van hoofdstuk 2 kan worden gesteld dat Gasunie voor de werkzaamheden in het GNIP-project een gedragscode zich kan lenen voor beperking van inbreuken op de beschermde soorten. Of het opstellen van een eigen gedragscode opportuun is, is een ander vraag. Antwoord op deze vraag is niet alleen afhankelijk van het huidige juridische kader, maar van wat over de gedragscode is geregeld in het aangepaste wetvoorstel. Bij de afweging voor het wel of niet opstellen van een eigen gedragscode dient dit wetvoorstel dus mee te worden genomen. 3.1 Het nieuwe juridische kader De bepalingen omtrent de gedragscode staan in artikel 3.29 van het wetvoorstel. Het artikel luidt, inclusief de aanpassing van 18 juni 2014: Artikel 3.29 1. De verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.2, zesde lid, 3.5, 3.6, tweede lid of 3.10, en de krachtens artikel 3.11, eerste lid, geldende verplichting tot melding, zijn niet van toepassing op handelingen die zijn beschreven in en aantoonbaar worden uitgevoerd overeenkomstig een door Onze Minister goedgekeurde gedragscode en die plaatsvinden in het kader van: a. een bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer; b. een bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of de bosbouw; c. een bestendig gebruik, of d. ruimtelijke ontwikkeling of inrichting. 2. Een gedragscode als bedoeld in het eerste lid wordt goedgekeurd, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden: a. in de gedragscode worden handelingen beschreven die nodig zijn voor: 1°. ingeval het handelingen betreft die invloed kunnen hebben op vogels, één van de in artikel 3.3, vierde lid, genoemde redenen; 2°. ingeval het handelingen betreft die invloed kunnen hebben op dieren als bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, één van de in artikel 3.8, vijfde lid, genoemde redenen; 3°. ingeval het handelingen betreft die invloed kunnen hebben op dieren als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onderdeel a, of van planten als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onderdeel c, één van de in artikel 3.8, vijfde lid, of in artikel 3.10, tweede lid, onder a, e, f of g, genoemde redenen; b. in de gedragscode een wijze van uitvoering van handelingen is beschreven, waarmee naar het oordeel van Onze Minister afdoende is gewaarborgd dat ten aanzien van de soorten, bedoeld in artikel 3.1, 3.5, eerste of vijfde lid, 3.10, eerste lid, geen benutting of economisch gewin plaatsvindt; c. in de gedragscode een wijze van uitvoering van handelingen is beschreven, waarmee naar het oordeel van Onze Minister afdoende is gewaarborgd dat ten aanzien van de soorten, bedoeld in artikel 3.1, 3.5, eerste of vijfde lid, 3.10, eerste lid, zorgvuldig wordt gehandeld. (z.o.z) 47 48
Kamerstuk II 2013-2014, 33348, 5 (nota van wijziging) Kamerstuk II 2011-2012, 33348, 2 (voorstel van wet)
36
3. Van zorgvuldig handelen als bedoeld in het derde lid, onderdeel c, is in elk geval sprake, indien is voldaan aan de volgende voorwaarden: a. er worden slechts handelingen verricht waarvan geen wezenlijke invloed uitgaat op de soorten, bedoeld in het tweede lid, en b. ingeval handelingen worden verricht die invloed hebben op dieren wordt voorafgaand en tijdens de handelingen in redelijkheid alles verricht of gelaten om te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken dat: 1°. dieren als bedoeld in artikel 3.1, 3.5, eerste lid, of 3.10, eerste lid, worden gedood; 2°. nesten van vogels worden vernield, beschadigd of weggenomen, rustplaatsen van vogels worden vernield of beschadigd, dan wel voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in artikel 3.5, eerste lid, of artikel 3.10, eerste lid, bedoelde dieren worden beschadigd of vernield, en 3°. eieren van dieren als bedoeld in artikel 3.1, 3.5, eerste lid, of 3.10, eerste lid, worden vernield, of c. ingeval handelingen worden verricht die invloed hebben op planten van soorten als bedoeld in artikel 3.5, vijfde lid, of 3.10, eerste lid, wordt voorafgaand aan en tijdens de handelingen in redelijkheid alles verricht of gelaten om te voorkomen dat deze planten worden geplukt, afgesneden, ontworteld of vernield. 4. Alvorens een gedragscode bedoeld in het eerste lid, of een wijziging daarvan, goed te keuren of in te trekken, overlegt Onze Minister met gedeputeerde staten over zijn voornemen daartoe.
Het nieuwe juridische kader werk ik uit aan de hand van de volgende stappen: 1. Zijn de werkzaamheden uitgevoerd in het GNIP-project nog steeds alleen te kwalificeren als werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting; 2. voor welke dier- en plantensoorten geldt de vrijstelling als het gaat om ruimtelijke ontwikkeling en inrichting; 3. zijn de vereisten voor het verlenen van goedkeuring van een gedragscode gewijzigd. 1. Zijn de werkzaamheden nog steeds alleen te kwalificeren als werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting De categorieën van werkzaamheden - in het wetvoorstel wordt gesproken over handelingen - verschillen niet met de huidige regeling. Artikel 3.29, 1e lid van het wetvoorstel heeft het eveneens over bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik en ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Uit de memorie van toelichting blijkt, dat er niets is veranderd in wat onder deze categorieën van handelingen moet worden verstaan. 49 De werkzaamheden, die in het kader van het GNIP-project worden uitgevoerd, zijn daarmee nog steeds te kwalificeren als uitvoering van werkzaamheden (handelingen) in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.
49
Kamerstuk II 2011-2012, 33348, nr. 3, p. 272 en 273
37
2. Voor welke dier- en plantensoorten geldt de vrijstelling Op basis van de huidige regelgeving en jurisprudentie geldt de vrijstelling alleen als het gaat om zogenoemde tabel 2-soorten. Wordt dit met het wetvoorstel anders? Het antwoord daarop is ja. De memorie van toelichting stelt50: “Anders dan thans het geval is kunnen gedragscodes voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling op grond van dit wetvoorstel, eenmaal wet, ook betrekking hebben op vogels en dier- of plantensoorten die zijn genoemd in bijlage IV bij de Habitatrichtlijn.” Dus op basis van het wetsvoorstel kan voor handelingen, verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, vrijstelling gekregen worden voor de volgende soorten: a. van nature in Nederland in het wild levende vogels als bedoeld in de Vogelrichtlijn (artikel 3.1 wetsvoorstel); b. in het wild levende dieren van soorten genoemd in bijlage IV onderdeel a bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern51 of bijlage I bij het Verdrag van Bonn52; c. planten van soorten genoemd in bijlage IV, onderdeel b, bij de Habitatrichtlijn of bijlage I bij het Verdrag van Bern. In het wetvoorstel wordt naast de Vogel- en Habitatrichtlijn, verwezen naar bijlagen in het Verdrag van Bern en in het Verdrag van Bonn. Dit is nieuw. Het verdrag van Bern is een verdrag van de Raad van Europa dat in 1979 in Bern gesloten is. Het doel van dit verdrag is het behoud van bedreigde wilde dier- en plantensoorten. Het verdrag is geïmplementeerd in de Vogel- en Habitatrichtlijn. In bijlage I van dit verdrag staan strikt beschermde plantensoorten en in bijlage II van dit verdrag staan de strik beschermde diersoorten. Op de website van het ministerie van EZ staat een database met alleen soorten die na 1900 in het wild in Nederland zijn waargenomen.53 Het verdrag van Bonn is een verdrag dat in 1979 op initiatief van de Verenigde Naties in Bonn is gesloten. Doel van dit verdrag is het behoud van bedreigde trekkende diersoorten. In bijlage I van dit verdrag staan de met uitsterven bedreigende trekkende diersoorten. Ook hier geldt dat op de website van het ministerie van EZ een database is opgenomen.54 3. Zijn de vereisten voor het verlenen van goedkeuring van een gedragscode gewijzigd? In artikel 3.29, 2e en 3e lid, van het wetvoorstel staan de voorwaarden beschreven waaraan een gedragscode moet voldoen. Als hieraan wordt voldaan dan wordt de gedragscode Kamerstuk II 2011-2012, 33348, nr. 3, p. 273 Verdrag van19 september 1979, Convention on the conservation of European Wildlife and Natural Habitats 52 Verdrag van 23 juni 1979, Convention on Conservation of Migratory Species of Wild Animals 53 http://minez.nederlandsesoorten.nl/content/bern-conventie 54 http://minez.nederlandsesoorten.nl/content/bonn-conventie 50 51
38
goedgekeurd. Zo moeten - als het gaat om handelingen die invloed kunnen hebben op vogels – deze handelingen worden verricht in het kader van één van de redenen genoemd in artikel 3.3, 4e lid van het wetvoorstel. Dit zijn de belangen die in de Vogelrichtlijn staan, op grond waarvan mag worden afgeweken van de verboden uit deze richtlijn. Als het gaat om handelingen die invloed hebben op diersoorten uit bijlage IV bij de Habitatrichtlijn, dan moet het gaan om één van de belangen op grond waarvan van de verboden uit de Habitatrichtlijn mag worden afgeweken (artikel 3.8, 5e lid, van het wetvoorstel). Daarnaast geldt voor de nationaal, in artikel 3.10 van het wetvoorstel, aangewezen plant- en diersoorten dat de handelingen worden verricht in het kader van één van de redenen (belangen) voortvloeiend uit de Habitatrichtlijn of één van de volgende redenen: - in het kader van ruimtelijke inrichting op ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied; - in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de land- of bosbouw; - in het kader van bestendig beheer en onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer; - in het kader van bestendig beheer en onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied.55 Verder moet worden beschreven dat afdoende is gewaarborgd, dat er geen benutting of economisch gewin plaatsvindt en dat zorgvuldig wordt gehandeld. Op dit punt komen de bepalingen uit het wetvoorstel grotendeels overeen met hetgeen in het huidige artikel 16c, 1e lid, van het Vrijstellingsbesluit staat (zie subparagraaf 2.5). Toch zijn er een paar opvallende verschillen. Zo is er in het wetvoorstel, in tegenstelling tot het huidige artikel uit het Vrijstellingbesluit (artikel 16c Vrijstellingsbesluit), een regeling voor zorgvuldig handelen opgenomen voor plantensoorten. Verder moet op grond van het wetsvoorstel duidelijk naar voren welke redenen (belangen) er met de gedragscode worden gediend (artikel 3.29, 2e lid, onder a van het wetvoorstel). Of alleen stellen dat de gedragscode een bepaalde reden dient voldoende is of dat ook moet worden uitgewerkt waarom een bepaalde reden wordt gediend is niet duidelijk. De memorie van toelichting bij het wetvoorstel zegt hier niets over. Wat verder opvalt, is dat – in tegenstelling tot de diersoorten genoemd in bijlage IV bij de Habitatrichtlijn – er geen bepaling is opgenomen voor handelingen die invloed hebben op plantensoorten genoemd in bijlage IV bij de Habitatrichtlijn. Een omissie van de wetgever?
55
Artikel 3.10, tweede lid, onder a, e, f en g van het wetvoorstel
39
3.2 Conclusie Als het gaat om handelingen in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting kan, als het wetvoorstel in deze vorm wet wordt en inwerking treedt, ook vrijstelling verleend worden voor vogels en/of dier- en plantensoorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Deze handelingen in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting moeten dan wel een belang, genoemd in artikel 9, 1e Vogelrichtlijn of artikel 16, 1e lid Habitatrichtlijn, dienen. Voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting ziet het schema er dan als volgt uit: Handeling in het kader van:
Vogels
Soorten aangewezen in bijlage IV Habitatrichtlijn, bijlage I en II Verdrag van Bern, bijlage I Verdrag van Bonn
Nationaal aangewezen soorten
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
Vrijstelling bij werken conform goedgekeurde gedragscode, mits een belang uit artikel 9, 1e lid van de Vogelrichtlijn wordt gediend.
Vrijstelling bij werken conform goedgekeurde gedragscode, mits een belang uit artikel 16, 1e lid van de Habitatrichtlijn wordt gediend.
Vrijstelling bij werken conform goedgekeurde gedragscode, mits een belang uit artikel 16, 1e lid van de Habitatrichtlijn of een belang genoemd in artikel 3.10, 2e lid onder a, e, f, en g van het wetvoorstel wordt gediend.
Als het gaat om de werkzaamheden die in het kader van het GNIP-project (paragraaf 2.2) worden uitgevoerd, zou je naar mijn mening kunnen beredeneren dat deze werkzaamheden worden uitgevoerd in het belang van de volksgezondheid en de openbare veiligheid. Een belang dat zowel in de Vogel- als Habitatrichtlijn voorkomt. Op grond van artikel 10 van de Gaswet56 heeft een netbeheerder (Gasunie is de landelijke netbeheerder) namelijk tot taak zijn gastransportnet op economische voorwaarden in werking te hebben, te onderhouden en te ontwikkelen die de veiligheid, doelmatigheid en betrouwbaarheid van dat gastransportnetwerk waarborgt en het milieu ontziet. Op basis van deze bepaling heeft Gasunie dus de wettelijke taak een veilig, doelmatig en betrouwbaar netwerk te ontwikkelen en te onderhouden. Daarnaast bepaalt artikel 4, 1e lid, van het Besluit externe veiligheid buisleidingen 57 (Bevb) dat de exploitant van een buisleiding
56 57
Wet van 22 juni 2000, Stb. 2000, 305, laatstelijk gewijzigd 25 juni 2014, Stb. 2014, 247 Besluit van 24 juli 2010, Stb. 2010, 686
40
(Gasunie is een exploitant) technische en organisatorische maatregelen moet nemen om de effecten voor de gezondheid van de mens en het milieu te beperken. De renovatiewerkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van het GNIP-project zijn er op gericht om een veilig en betrouwbaar aardgastransportnetwerk te kunnen waarborgen, voor niet alleen de afnemers van aardgas (waaronder elektriciteitscentrales) maar ook voor omwonenden nabij het aardgastransportnetwerk en voor het milieu. Met andere worden: de werkzaamheden zijn gericht op beheer en onderhoud van het huidige aardgastransportnet. Zonder een veilig en betrouwbaar aardgastransportnetwerk kunnen er onveilige situaties ontstaan die de openbare veiligheid en de volksgezondheid in gevaar kunnen brengen. Ik verwijs hierbij ook naar het besluit van goedkeuring inzake de gedragscode Ffw van TenneT TSO B.V.58 In dit besluit wordt gesteld: “De activiteiten van TenneT TSO B.V. zijn van groot belang voor geheel Nederland. Zonder deze activiteiten is de kans reëel dat niet in alle situaties de leveringszekerheid van elektrische energie kan worden gegarandeerd. De distributie van elektriciteit is in Nederland een cruciale factor voor zowel de economie als de volksgezondheid en de openbare veiligheid. De elektriciteitsvoorziening is in het rijksbeleid gelabeld als een vitale infrastructuur. Het stipt functioneren van deze infrastructuur is voor het Rijk van topprioriteit.” Het aardgastransportnet van Gasunie - de tegenhanger van TenneT TSO B.V. als het gaat om aardgas – is in het Rijksbeleid tevens gelabeld als vitale infrastructuur.59 Dit betekent dat op grond van het bepaalde in het wetvoorstel voor de werkzaamheden in het kader van het GNIP-project vrijstelling van de verboden in de artikelen 3.1, 3.2, 6e lid, 3.5, 3.6, tweede lid of 3.10 en de krachtens artikel 3.11 eerste lid geldende verplichting tot melding kan worden verkregen als aantoonbaar gewerkt wordt conform een goedgekeurde gedragscode. Dit zou dus een verruiming van de vrijstellingsmogelijkheden voor Gasunie betekenen. Of dit zo ook blijft moet vooralsnog afgewacht worden, tot het moment dat de nieuwe Wet natuurbescherming in werking treedt. Hierbij is van belang om op te merken dat de verboden in het wetvoorstel niet dezelfde verboden zijn als opgenomen in de artikelen 8 tot en met 18 Ffw. In het wetvoorstel is er namelijk voor gekozen om aan te sluiten bij het bepaalde in de Vogel- en Habitatrichtlijn. Daarmee is in tegenstelling tot de huidige Ffw bij de meeste verboden een opzetvereiste opgenomen. Zoals blijkt uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel heeft het Europese Hof van Justitie60 bepaald, dat ook voorwaardelijk opzet onder de term ‘opzettelijk’ Besluit van 21 juli 2014 van de Staatssecretaris van Economische Zaken. http://www.nctv.nl/onderwerpen/nv/voorkomen-voorbereiden/bescherming-vitale-infrastructuur/ 60 HvJ EG 30 januari 2002, C-103/00 (Commissie/Griekenland) en HvJ EG 18 mei 2006, C-221/04 (Commissie/Spanje) 58 59
41
valt. 61 Voorwaardelijk opzet is als iemand een handeling verricht en daarbij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat zijn gedragingen schadelijke gevolgen hebben voor een dier of een plant, zoals het verstoren van een dier of het afsnijden, ontwortelen of vernielen van een plant.
61
Kamerstuk II 2011-2012, 33348, nr. 3, p. 137
42
Hoofdstuk 4:
Bestaande gedragscodes nader bekeken
4.1 Inleiding Naast dat ik onderzocht heb of vrijstelling van de verboden van de artikelen 8 tot en met 12 Ffw via aantoonbaar werken conform een goedgekeurde gedragscode een optie is voor Gasunie in het kader van het GNIP-project, heb ik een aantal reeds goedgekeurde gedragscodes beoordeeld. Door middel van het bekijken van goedgekeurde gedragscodes wil ik mijn centrale onderzoeksvraag (zie paragraaf 1.2) beantwoorden. De volgende goedgekeurde gedragscodes Ffw zijn (nader) bekeken: 1. de gedragscode van Stichting Buisleidingenstraat Zuidwest Nederland 62 (hierna: de Stichting); 2. de gedragscode van Rijkswaterstaat63 (hierna: RWS); 3. de gedragscode van Bouwend Nederland en Neprom64 (hierna: Bouwend Nederland; 4. de gedragscode van TenneT TSO B.V65 (hierna: TenneT). De bovengenoemde gedragscodes zijn, net als alle andere goedgekeurde gedragscodes, te vinden op de website van de Rijksdienst van Ondernemend Nederland (hierna: RVO).66 Waarom deze gedragscodes? De keuze voor de gedragscodes van de Stichting en RWS was voor mij gemakkelijk. De Stichting, nu Leidingenstraat Nederland genaamd, is een organisatie die zich bezighoudt met het beheer van een leidingenstrook in Zuid West Nederland. In deze leidingenstrook liggen diverse leidingen, waaronder een aantal aardgastransportleidingen van Gasunie. De activiteiten die in de gedragscode van de Stichting staan, staan dicht bij de activiteiten waar Gasunie mee te maken heeft. RWS is een organisatie die, net zoals Gasunie, werkzaamheden in het gehele land verricht en waarbij de werkzaamheden grotendeels worden uitgevoerd door derden (= opdrachtnemers). Voor de gedragscode van Bouwend Nederland 67 heb ik gekozen omdat deze gedragscode is opgesteld voor een branche die zich voornamelijk bezighoudt met uitvoering van projecten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Daarnaast worden deze projecten in het gehele land uitgevoerd. De werkzaamheden die worden uitgevoerd en waarvoor vrijstelling is verleend tonen grote gelijkenis met de werkzaamheden die Gasunie uitvoert in het kader van het GNIP-project. Als laatste heb ik gekozen om ook de gedragscode van TenneT te bekijken. TenneT is de bij besluit van de minister van LNV van 13 april 2010 is deze gedragscode voor een periode van 5 jaar goedgekeurd. 63 bij besluit van de minister van LNV van 17 augustus 2010 is deze gedragscode voor een periode van 5 jaar goedgekeurd. 64 bij besluit van de minister van LNV van 6 april 2009 is deze gedragscode goedgekeurd en bij besluit van 9 april 2014 is de goedkeuring met een jaar verlengd tot 10 april 2015. 65 bij besluit van de Staatsecretaris van EZ van 21 juli 2014 is deze gedragscode goedgekeurd voor een periode van 5 jaar. 66 https://mijn.rvo.nl/flora-en-faunawet-ontheffing-en-vrijstelling. 67 Bouwend Nederland is de branche organisatie voor bouw- en infrabedrijven en Neprom is de branche organisatie van ontwikkelingsmaatschappijen 62
43
tegenhanger van Gasunie voor wat betreft de rol van landelijk netbeheerder. Waar Gasunie namens de Staat der Nederlanden verantwoordelijk is voor een goede werking van het hoge druk aardgastransportnetwerk in Nederland, is TenneT dit voor het hoogspanningselektriciteitsnetwerk in Nederland. Op het moment dat het ontwerp van deze gedragscode ter inzage was gelegd 68 kon ik – aangezien de werkzaamheden die TenneT verricht de meeste overeenkomsten vertoont met de werkzaamheden die Gasunie verricht – het niet laten om ook deze gedragscode nader te onderzoeken. Wat is (nader) onderzocht. Ik heb de volgende aspecten van de gedragscodes, inclusief bijbehorend besluit tot goedkeuring, bekeken: Beoogde doelstellingen van de organisatie met het opstellen van de gedragscode; De categorie(ën) van werkzaamheden waarvoor vrijstelling is aangevraagd en verkregen; Wie mag en kan allemaal gebruik maken van de goedgekeurde gedragscode en hoe moet worden aangetoond dat conform de gedragscode is gewerkt; Voldoen de gedragscodes aan de eisen van de huidige regelgeving en jurisprudentie (juridische kwaliteit van de gedragscode); De keuze van om deze aspecten nader te bekijken komt voort uit hetgeen beschreven is in hoofdstuk 2 van deze scriptie en uit het artikel ‘Gedragscode onder de Flora- en faunawet: een versterking van de soortenbescherming of het zwaard van Damocles’69. In dit artikel, uit 2006, zijn een aantal gedragscodes geanalyseerd. Onder andere of deze gedragscodes voldoen aan de juridische kwaliteit vanuit Europeesrechtelijk perspectief en of de kansen die de gedragscode biedt tot zelfregulering voldoende zijn benut. Daarnaast heb ik een gesprek gehad met Bouwend Nederland, de Stichting en RWS over hun ervaringen met hun eigen gedragscodes. Met TenneT is geen gesprek geweest, omdat het een zeer recent goedgekeurde gedragscode betreft en er nog geen ervaring is mee opgedaan. Tijdens de gesprekken is gevraagd naar: Zijn de doelstellingen uit de gedragscode behaald; Werkt de gedragscode? Anders gezegd: Hoe wordt omgegaan met de gedragscode, intern en extern de organisatie?; Het effect van de uitspraak van ABRvS van 30 juni 2010 met betrekking tot de gedragscode van Unie van Waterschappen; wat is het advies aan Gasunie.
68 69
Stcrt 2014,12227 Aarts, Bastmeijer, Geilswijk, Milieu en Recht 2006, nummer 8, p. 478
44
4.2
De gedragscodes
4.2.1 Beoogde doelstellingen Wat zijn de doelstellingen van de organisaties geweest om een eigen gedragscode Ffw op te stellen? Was het doel alleen om zo min mogelijk ontheffingen te hoeven aanvragen, of heeft de gedragscode een breder doel, bijvoorbeeld als onderdeel van het maatschappelijk verantwoord ondernemen van een organisatie? Alle vier de gedragscodes zijn er op gericht om verschillende activiteiten, die de betreffende organisatie uitvoert, in overeenstemming te brengen met de eisen uit de Ffw. De gedragscode van Bouwend Nederland is naar mijn mening voornamelijk opgesteld om – zo blijkt uit de bewoordingen in paragraaf 2.1 van hun gedragscode – zo min mogelijk ontheffingen te hoeven aan te vragen. Hetzelfde geldt naar mijn mening voor de gedragscode van de Stichting. Paragraaf 1.2 van deze gedragscode stelt: “Het doel van de gedragscode is om de Buisleidingenstraat Nederland gebruik te laten maken van de vrijstellingsmogelijkheid die de Flora- en faunawet biedt voor de categorie “zwaarder beschermde soorten”.” De gedragscodes van RWS en TenneT zijn, naast dat ze tot doel hebben om minder ontheffingen aan te vragen, veel meer gericht op hoe de organisatie op een verantwoordelijke wijze met natuur wil omgaan (waarborgen zorgvuldig handelen). De gedragscode wordt gezien als een middel om kenbaar te maken, dat zij als organisatie waarde hechten aan (bij het uitvoeren van werkzaamheden) verantwoordelijk omgaan met de natuur. TenneT verwoordt dit duidelijk in paragraaf 1.2 van hun gedragscode. Naar mijn mening voor een deel hieraan weer afbreuk gedaan door in paragraaf 1.3 te stellen, dat het doel van de gedragscode is om voor zoveel mogelijk situaties de algehele vrijstelling te krijgen van een aantal verboden uit de Ffw. RWS noemt verder verlaging van de administratieve lasten en snellere doorlooptijd van projecten als te bereiken doelen met het opstellen en werken conform de gedragscode.
4.2.2 Categorie(ën) van werkzaamheden waarvoor de gedragscode is opgesteld Zoals in subparagraaf 2.4.1 staat kan de vrijstelling van de verboden uit de artikelen 8 tot en met 12 Ffw voor aantoonbaar werken conform een goedgekeurde gedragscode slechts verleend worden als het gaat om werkzaamheden of activiteiten die vallen onder één van de categorie genoemd in artikel 16b, 1e lid, aanhef, onder a tot en met d, van het Vrijstellingsbesluit. De gedragscode van Bouwend Nederland is puur en alleen gericht op de categorie uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Uit het goedkeuringsbesluit bij de gedragscode van TenneT blijkt dat deze gedragscode is gericht op de uitvoering van werkzaamheden in het kader van a) bestendig beheer en onderhoud van infrastructuur, b) in het kader van natuurbeheer en c) uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. De
45
gedragscode van RWS is eveneens gericht op uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud van infrastructuur. Verder is deze gedragscode opgesteld ten behoeve van uitvoering werkzaamheden die vallen onder de categorie kleinschalige ruimtelijke ontwikkeling en inrichting70. De gedragscode van de Stichting is opgesteld ten behoeve van uitvoering van werkzaamheden in het kader van a) bestendig beheer en onderhoud van infrastructuur, b) in het kader van natuurbeheer, c) bestendig gebruik en d) de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.71 Ik merk hierbij op dat de categorie ‘uitvoeren van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud van infrastructuur’ geen categorie is die in artikel 16b, 1e lid, van het Vrijstellingsbesluit staat. Ik neem echter aan dat hiermee, gezien de bewoordingen van artikel 16b, 1e lid, de categorie van werkzaamheden genoemd onder a72 wordt bedoeld. Duidelijk is dat de infrastructuur van RWS onder deze categorie valt, want RWS beheert wegen, vaarwegen en (primaire) waterkeringen. Daarentegen is mij niet exact duidelijk wat bedoeld wordt met het bestendig beheer en onderhoud van infrastructuur in de gedragscodes van de Stichting en TenneT. Wordt met de term infrastructuur in de gedragscode van TenneT het elektriciteitsnetwerk bedoeld en wordt in de gedragscode van de Stichting hiermee de buisleidingenstraat bedoeld? Of gaat het om bestendig beheer en onderhoud van watergangen, bermen en oevers? Uit de betreffende goedkeuringsbesluiten wordt dit niet duidelijk. Dit zal dus moeten worden nagevraagd. Indien onder de term ‘infrastructuur’ het elektriciteitsnetwerk of de buisleidingenstraat wordt verstaan, valt het aardgastransportnetwerk van Gasunie ook onder deze term. Zo ja, zouden de werkzaamheden die Gasunie verricht in het kader van het GNIP-project aan het aardgastransportnetwerk dan eveneens kunnen vallen onder de categorie van werkzaamheden als bedoeld in artikel 16b, 1e lid onder a van het Vrijstellingsbesluit? Het antwoord op deze vraag is mijn inziens nee. De werkzaamheden die Gasunie verricht in het kader van het GNIP-project zijn wel gericht op beheer en onderhoud van het aardgastransportnetwerk, maar kunnen niet worden gekwalificeerd worden als ‘bestendig’. Bij bestendig beheer en onderhoud moet het, net zoals bij bestendig gebruik, gaan om handhaven van de bestaande situatie en het moet gaan om regelmatig terugkerend werkzaamheden. Volgens de nota van toelichting bij het Vrijstellingsbesluit zijn nieuwe vormen van beheer en onderhoud, intensivering van beheer en onderhoud qua omvang en of frequentie, en het gebruik van nieuwe technieken niet aan te merken als ‘bestendig’. 73De Zie subparagraaf 2.3.3 van de gedragscode. Hierin staat dat het dan gaat om plannen of projecten die qua omvang onder de grens van de m.e.r. beoordelingsplicht liggen. 71 Goedkeuringsbesluit bij de gedragscode van Stichting Buisleidingenstraat van 13 april 2010, p.2 72 De uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud van vaarwegen, watergangen, waterkeringen, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen en bermen en in het kader van natuurbeheer. 73 Stb. 2004, 501, p. 37. 70
46
werkzaamheden in het kader van het GNIP-project zijn naar mijn mening te kwalificeren als regelmatig terugkerend, maar zien niet op handhaven van de bestaande situatie van het aardgastransportnetwerk. De werkzaamheden zien juist op het vernieuwen (renoveren) van het bestaande aardgastransportnetwerk, zodat een veilig en betrouwbaar gastransport wordt gewaarborgd. Daarbij is soms sprake van één op één vervanging, maar soms wordt een vinden er ook wijzigingen plaats. Ten aanzien van de categorie ‘bestendig gebruik’ in de gedragscode van de Stichting staat nog het volgende. In de gedragscode staat, dat onder bestendig gebruik moet worden verstaan het toevoegen of verwijderen van leidingen. In het bijbehorende goedkeuringsbesluit staat dat graafwerkzaamheden in den droge, indien zij grootschalig van aard zijn, onder ruimtelijke ontwikkeling en inrichting te vatten zijn. Deze kunnen namelijk leiden tot een functieverandering74. Dit betekent dat het toevoegen en verwijderen niet altijd onder bestendig gebruik kan vallen. Hoe wordt hiermee omgegaan door de Stichting?
4.2.3 Wie mag/kan allemaal gebruik maken van de goedgekeurde gedragscodes en hoe moet aangetoond worden dat conform de gedragscode is gewerkt. Algemeen geldt dat een ieder gebruik kan maken van een goedgekeurde gedragscode. Gasunie kan dus gebruik maken van een goedgekeurde gedragscode, opgesteld door een andere organisatie. Als gebruik gemaakt wordt van de gedragscode van een ander, dan hoeft in principe geen ontheffing te worden aangevraagd. Gasunie maakt in de praktijk gebruik van deze mogelijkheid. Zo wordt bij werkzaamheden in het havengebied van Rotterdam, daar waar mogelijk is, meegelift op de goedgekeurde gedragscode van het Havenbedrijf Rotterdam. Hetzelfde geldt voor de goedgekeurde gedragscode van de Unie van Waterschappen als Gasunie werkzaamheden verricht in/nabij watergangen. Meeliften (m.a.w.: gebruik maken van de vrijstelling die aan een ander is verleend) is alleen mogelijk als aantoonbaar gewerkt wordt conform een goedgekeurde gedragscode van die ander, waarvan het gebruik is toegestaan in het projectgebied. In de gedragscodes staat over het algemeen hoe dit aangetoond moet worden. Van de vier onderzochte gedragscodes is er eigenlijk maar één waarvan een onafhankelijke derde gebruik van kan/mag maken; de gedragscode van de Stichting. Zolang een derde (vaak een leidingexploitant die een leiding heeft liggen in de buisleidingenstraat) werkzaamheden verricht in het geografisch gebied waarbinnen de vrijstelling geldt, dan kan hij meeliften met de gedragscode de Stichting. De gedragscodes van RWS en TenneT zijn uitsluitend bedoeld voor werknemers en derden die in opdracht van RWS respectievelijk TenneT werkzaamheden verrichten. Voor Bouwend Nederland geldt als eis, om mee te kunnen liften op hun gedragscode, dat een 74
Goedkeuringsbesluit bij de gedragscode van Stichting Buisleidingenstraat van 13 april 2010, p. 5
47
(bouw) onderneming door middel van een directie- of bestuursbesluit kenbaar heeft gemaakt dat zij zich aan de gedragscode verbindt. Zolang dit niet is gebeurd kan een onderneming geen gebruik maken van de vrijstelling en zal bij overtreding van de verbodsbepalingen uit de artikelen 8 tot en met 12 Ffw een ontheffing moeten worden aangevraagd. Stel: Gasunie wil bij werkzaamheden die zij moet verrichten in de buisleidingenstraat gebruik maken van de gedragscode van de Stichting. Hoe moet Gasunie dan aantonen, dat er conform de goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt? Uit de gedragscode blijkt, dat deze onderdeel uitmaakt van de contracten die met leidingleggers (Gasunie is een leidinglegger, ook al verricht een derde in opdracht van Gasunie de werkzaamheden) wordt gesloten. Voor de werkzaamheden die de leidinglegger wil uitvoeren moet een plan van aanpak geschreven worden. Daarin moet terugkomen hoe conform de gedragscode wordt omgegaan met beschermde soorten. Dit plan van aanpak moet eerst worden getoetst door een ter zake deskundige (of te wel een ecoloog) en wordt daarna getoetst door de Stichting, voordat een contract wordt gesloten.75
4.2.3 Voldoen de gedragscodes aan het nu geldende juridisch kader De uitspraak van de ABRvS van 30 juni 2010 heeft gezorgd voor een wijziging in vrijstellingsmogelijkheden van de verboden uit de artikelen 8 tot en met 12 Ffw. Deze wijziging komt er op neer dat voor de categorie ‘uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting’ geen vrijstelling van de verboden uit de Ffw verkregen wordt voor vogels. Voor tabel 3-soorten was dit al via het Vrijstellingsbesluit (artikel 16b, 4e lid) uitgesloten. Een gevolg van deze uitspraak is, dat voor activiteiten die vallen onder de categorie ‘bestendig gebruik’ geen vrijstelling meer kan worden verkregen, als het gaat om vogels en soorten uit bijlage IV van de Habitatrichtlijn(zie subparagraaf 2.4.1). De gedragscodes van Bouwend Nederland en de Stichting zijn goedgekeurd voordat bovengenoemde uitspraak is gedaan. De gedragscode van RWS is ongeveer 2 maanden na de uitspraak van de ABRvS goedgekeurd. De vraag is of deze bestaande gedragscodes voldoen aan het nu geldende juridische kader. Zo nee, wat is het effect van de uitspraak van 30 juni 2010 en de daarmee samenhangende wijzigingen op deze gedragscodes? De gedragscode van TenneT is zeer recent. Mijn verwachting is dan ook dat deze voldoet aan de nu geldende regels. De vrijstelling die is verleend aan Bouwend Nederland geldt alleen voor tabel 2-soorten.76 Uit hun gedragscode en bijbehorend goedkeuringsbesluit blijkt echter, dat vogelsoorten tot de tabel 2-soorten moet worden gerekend of in ieder geval dat voor vogels hetzelfde
75 76
Paragraaf 4.1 van de gedragscode flora en fauna Stichting Buisleidingenstraat. Goedkeuringsbesluit bij de gedragscode van Bouwend Nederland van 6 april 2009, p. 5.
48
beschermingsregime geldt (het basisbeschermingsregime, zie subparagraaf 2.4.1). De gedragscode voldoet daarmee dus niet meer aan het huidige juridische kader. Ook de gedragscode van de Stichting voldoet niet aan het huidige juridische kader. Het voldoet wel aan de eisen, in de zin dat geen vrijstelling wordt verleend voor vogels als het gaat om uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. De gedragscode voldoet echter niet als het gaat om activiteiten die vallen onder bestendig gebruik. Voor bestendig gebruik wordt namelijk wel vrijstelling verleend voor zowel vogels als soorten uit bijlage IV van de Habitatrichtlijn. De gedragscode van RWS en TenneT voldoen wel aan de gestelde juridische eisen als het gaat om de categorie van werkzaamheden en de dier- en plantensoorten waarvoor vrijstelling geldt. Zo wordt geen vrijstelling verleend voor tabel 3-soorten en vogels als het gaat om werkzaamheden die vallen onder de categorie ‘uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Samengevat: Twee van de vier bekeken gedragscodes, die van Bouwend Nederland en de Stichting, voldoen niet meer aan het huidige juridische kader. De vraag is of de uitspraak van de ABRvS van 30 juni 2010 en de daarmee samenhangende wijzigingen directe consequenties op deze goedgekeurde gedragscodes? Mr. M. van Geilswijk 77 stelt in zijn artikel ‘Gedragscodes onder de Flora- en faunawet: exit en doorstart?’78, dat de uitspraak, toen nog van de Rechtbank Arnhem, geen consequenties heeft voor de geldigheid van gedragscode gedurende de resterende looptijd van de code, maar dat de uitspraak wel consequenties heeft voor een eventuele verlenging van het goedkeuringsbesluit. Ik ben het met zijn conclusie eens. Zoals de mr. M. van Geilswijk stelt, zijn de reeds verleende goedkeuringsbesluiten onherroepelijk geworden. Deze hebben formele rechtskracht gekregen. De wijzigingen in de te verlenen vrijstellingsmogelijkheden kunnen, door de Minister, alleen bij de eventuele verlenging van de gedragscodes van Bouwend Nederland en de Stichting worden meegenomen. De Minister heeft daarnaast nog de optie, te weten het intrekken van een goedkeuringsbesluit op grond van artikel 16c, 2e lid, van het Vrijstellingsbesluit. Ik vind het daarom vreemd, dat in het besluit tot verlenging van de goedkeuring (met een jaar) van de gedragscode van Bouwend Nederland deze wijziging in de vrijstellingsmogelijkheden niet is meegenomen. In het besluit tot verlenging wordt niet vermeld, dat de verleende goedkeuring van de gedragscode - voor werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling – niet meer geldt voor vogels. Daardoor geldt, strikt juridisch gezien, naar mijn mening de verleende vrijstelling voor aantoonbaar werken conform de gedragscode (verleend voor uitvoering van werkzaamheden in het kader van 77 78
Advocaat bij Lawton advocaten te Rotterdam. Geilswijk, Bouwrecht 2010, p. 94.
49
ruimtelijke ontwikkeling en inrichting) oogpunt ook nog voor vogels. Het goedkeuringsbesluit van de Stichting is nog net verlengd. De vraag is dan ook hoe de organisaties zijn omgegaan met de wijzigingen in het juridische kader? Ten aanzien van de gedragscode van TenneT nog de volgende opmerking. In paragraaf 2.5 van de gedragscode staat: “als het voor het uitvoeren van maatregel diersoorten moeten worden verplaatst, is dit geen overtreding van de Flora- en faunawet”. Ik vraag mij af hoe dit uitgangspunt zich verhoudt met enkele uitspraken van de ABRvS79 waarin de ABRvS heeft overwogen, dat het treffen van mitigerende maatregelen niet volstaat om een inbreuk en daarmee de noodzaak van een artikel 75 Ffw ontheffing te ontwijken. Artikel 8 e.v. Ffw vereisen dat inbreuken op de verboden voorkomen moeten worden.80 Het verplaatsen van beschermde (dier)soorten, al dan niet tijdelijk, kan in mijn ogen wel degelijk leiden tot een overtreding van de verboden in de Ffw.
4.3
Interviews
Zoals in paragraaf 4.1 vermeld heb ik met Bouwend Nederland, de Stichting en RWS een gesprek gehad over onder meer de organisaties omgaan met de gedragscode én of hun gedragscode werkt. Zijn bijvoorbeeld de doelstellingen, die zij met de gedragscode voor ogen hadden, bereikt? Zo heb ik op 28 februari 2014 telefonisch contact gehad met mevrouw N. (Nicolette) Zandvliet van Neprom over de gedragscode van Bouwend Nederland. Voor wat betreft de gedragscode van RWS heb ik op 6 maart 2014 gesproken met mevrouw A. (Annette) Piepers, adviseur en specialist Natuur bij RWS. Zij is één van de drijvende krachten geweest bij RWS om een eigen gedragscode op te stellen. A. (Annemieke) Doomen was voor mij de contactpersoon bij de Stichting. Met haar heb gesproken over de werking hun gedragscode. Uit de gesprekken bleek dat Bouwend Nederland en RWS hun eigen gedragscode reeds hebben geëvalueerd.
4.3.1 Zijn de doelstellingen behaald? Zoals uit subparagraaf 4.2.1 blijkt, zijn de gedragscodes van Bouwend Nederland en de Stichting voornamelijk geschreven om voor zoveel mogelijk situaties geen ontheffing meer te hoeven aanvragen. Uit de evaluatie van Bouwend Nederland, waar zeer weinig bedrijven op hadden gereageerd, is gebleken, dat de beoogde doelstelling niet is bereikt. Over het algemeen vinden de leden van Bouwend Nederland het nut van de gedragscode gering. Zo geldt de gedragscode niet voor de zwaarst beschermde soorten, te weten tabel 3-soorten. Verder biedt de gedragscode geen 100% zekerheid, dat (ook al gaat het om een tabel 2-soort)
ABRvS 21 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV94505 (rechtsoverwegingen 2.8.2 en 2.9.2) en ABRvS 9 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5277 (rechtsoverwegingen 2.9.2 en 2.93). 80 Zijlmans, Jurisprudentie Milieurecht 2012, afl. 5, p.449. 79
50
geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. De leden van Bouwend Nederland kiezen er daarom toch liever voor om ontheffing aan te vragen. Of de doelstelling bij de Stichting is bereikt, is niet duidelijk geworden uit het gesprek. Door verschillende personeelswisselingen bij de Stichting is er nog niet actief gewerkt met de gedragscode Het document wordt wel standaard bijgevoegd bij de contracten die worden gesloten met leidingleggers, maar het is aan de leidingleggers of zij hiervan gebruik maken. De controle door de Stichting, op werken conform hun gedragscode door de verschillende leidingleggers, was op het moment van het interview nihil. Uit de evaluatie bij RWS is gebleken, dat niet alle doelstellingen tot nu toe zijn bereikt. Op het punt van het waarborgen van zorgvuldig handelen zijn er nog verbeterpunten. Risico’s van het niet uitvoeren van in de gedragscode genoemde maatregelen worden soms onvoldoende ingeschat in een project. Wel blijkt uit de evaluatie, dat daar waar in een project met de gedragscode wordt gewerkt sprake is van vermindering van de administratieve lasten en een snellere doorlooptijd van het project.
4.3.2 Werkt de gedragscode? De gedragscode van Bouwend Nederland wordt, zie de redenen genoemd in 4.3.1, weinig gebruikt. Er is bij Bouwend Nederland één bedrijf bekend, dat zeer positief is over de gedragscode. Dit bedrijf heeft de goedgekeurde gedragscode geïmplementeerd in hun werkprocessen, omdat het gebruiken van de gedragscode, laat zien dat sprake is van maatschappelijk verantwoord ondernemen van het bedrijf. In het algemeen bestaat echter de indruk, dat de gedragscode niet leeft onder leden van Bouwend Nederland. Conclusie van mevrouw Zandvliet was dat de gedragscode niet hetgeen heeft gebracht wat Bouwend Nederland voor ogen had. Of de gedragscode van de Stichting werkt is niet duidelijk. Intern de organisatie werd op het moment van interview niet met de gedragscode gewerkt. Wel wordt onderzoek verricht of de gedragscode meerwaarde heeft en of de Stichting verlening van de gedragscode gaat aanvragen. In april 2015 verloopt namelijk de goedkeuring. RWS heeft veel aandacht besteed aan bekendheid van de gedragscode binnen de eigen organisatie. Er zijn verschillende presentaties gehouden bij de diverse afdelingen van RWS, er is een boekje gemaakt waarin de beschermde dier- en plantsoorten zijn omschreven en aangegeven is tot welke tabel de soort behoort. Daarnaast wordt ook nu nog steeds aandacht besteed aan verantwoordelijk omgaan met de natuur, waaronder de flora- en fauna en het bestaan van de eigen gedragscode. Dit komt naar mijn mening voort uit het feit dat RWS een aantal specialisten op het gebied van natuur in dienst heeft. Uit de evaluatie blijkt, dat de betrokken (juridisch) adviseurs op de hoogte zijn van het bestaan van de eigen gedragscode
51
en dat deze ook wordt gebruikt. Echter niet in alle projecten is gebruik gemaakt van de eigen gedragscode van RWS. In sommige gevallen wordt gebruikt gemaakt van andere bestaande goedgekeurde gedragscodes. Dit vanwege het feit, dat deze een breder toepassingsgebied hebben of dat de opdrachtnemer meer bekend is met de betreffende gedragscode. Uit de evaluatie blijkt dus dat de gedragscode van RWS, daar waar deze wordt gebruikt, werkt. 4.3.3 Effect van de uitspraak van ABRvS van 30 juni 2010 De uitspraak van de ABRvS over het feit, dat geen vrijstelling kan worden verkregen voor werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting voor vogels, heeft voor het gebruik van de gedragscode van Bouwend Nederland een negatief effect gehad. Juridisch gezien geldt de vrijstelling van aantoonbaar werken conform de gedragscode van Bouwend Nederland nog steeds als vrijstelling als het gaat om vogels. Maar in de praktijk wordt op basis van deze uitspraak geen gebruik meer gemaakt van deze vrijstellingsmogelijkheid. De uitspraak heeft er daarmee nog duidelijker voor gezorgd dat de leden van Bouwend Nederland geen nut en noodzaak zien in het gebruik maken van de gedragscode. Leden vragen liever een ontheffing aan, ook al kost dit iets meer. Ze krijgen dan in ieder geval maatwerk en zekerheid. De gedragscodes van de Stichting en RWS voldoen voor wat betreft de categorieën uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting en uitvoering van werkzaamheden in het kader van beheer en onderhoud aan de gestelde eisen uit de uitspraak. De Stichting dient echter bij eventuele verlenging van de goedkeuring voor hun gedragscode rekening te houden met het feit, dat de vrijstelling die zij nu hebben voor bestendig gebruik straks niet meer geldt voor vogels en soorten uit bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Hoe de Stichting nu hiermee omgaat, is mij niet duidelijk. 4.3.4 Advies aan Gasunie door de geïnterviewde organisaties Alle drie de organisaties hebben aangegeven, dat het totale proces van opstellen tot het moment van uiteindelijk goedkeuren van de gedragscode veel tijd in beslag heeft genomen. Het totale proces bij Bouwend Nederland en RWS heeft 5 jaar geduurd. Bij de Stichting duurde het totale proces 4 jaren. Hiermee heeft het totale wordingsproces bijna net zolang geduurd als het tijdsvlak waarvoor de goedgekeurde gedragscode geldt, te weten 5 jaar. Is dit het waard? Zowel Bouwend Nederland als de Stichting twijfelen of zij hun gedragscode gaan verlengen voor een periode van vijf jaar. Bouwend Nederland adviseert de partijen die wel gebruik maken van hun gedragscode om te onderzoeken welke andere gedragscode eventueel geschikt is. 81 Duidelijk is wel dat beide organisaties hun gedragscode zullen moeten aanpassen als zij hun goedkeuring willen verlengen.
81
Zie nieuwsbericht van Bouwend Nederland van 30 april 2014, gevonden op www.omgevingsweb.nl.
52
RWS heeft wel baat bij hun gedragscode. Op basis van de evaluatie wordt geadviseerd om de prestatievorm van de gedragscode, nu een rapport, aan te passen, zodat de essentiële informatie (nu verstopt in veel tekst) beter naar voren komt. Bouwend Nederland adviseert Gasunie om te proberen zoveel mogelijk mee te liften op bestaande goedgekeurde gedragscodes en niet zo zeer een eigen gedragscode op te stellen. De Stichting heeft geen advies gegeven, vooral vanwege de eigen onbekendheid met gedragscodes en de geldende wettelijke regels. RWS heeft als advies meegegeven, dat bij het opstellen van een eigen gedragscode deze goed moet worden afgestemd op de werkzaamheden van Gasunie. Het is belangrijk duidelijk voor ogen te hebben wat de organisatie met de gedragscode wil en welke positie de gedragscode binnen de organisatie krijgt. RWS werkt bij aanbesteding van projecten bijvoorbeeld met systeemgerichte contractbeheersing82. Flora en fauna scoren hierbij laag als risico voor een project, waardoor er soms niet genoeg aandacht voor is. 4.3.5 Conclusie Uit de interviews blijkt, dat eigenlijk alleen RWS zich positief uitspreekt over het werken met hun eigen goedgekeurde gedragscode. Voor RWS heeft de eigen gedragscode zeker een toegevoegde waarde, ook al blijkt uit de evaluatie dat er in de praktijk nog verbeterpunten zijn op het gebied van zorgvuldig handelen ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten en de algemene zorgplicht voor de algemene zorgplicht. Daar waar de gedragscode wordt toegepast bestaat duidelijkheid over de te nemen maatregelen om inbreuken op (beschermde) soorten te voorkomen of te beperken. Zowel Bouwend Nederland als de Stichting twijfelen sterk over een eventuele verlenging van de goedkeuring van de gedragscode. Bij Bouwend Nederland ligt dit in het feit dat leden weinig nut en noodzaak zien om de gedragscode te gebruiken. Zoals vermeld, was op het moment van interviewen maar 1 bedrijf positief over de gedragscode van Bouwend Nederland. Dit bedrijf gebruikt de gedragscode om te laten zien dat zij het verantwoordelijk omgaan met flora- en fauna als onderdeel van maatschappelijk verantwoord ondernemen beschouwen. Bij de Stichting ligt het naar mijn mening vooral in de onbekendheid met de gedragscode en met de geldende wettelijke regels en dat zij geen beeld heeft hoe zij de gedragscode in haar eigen organisatie wil en kan toepassen. Heel voorzichtig zou je kunnen stellen dat, daar waar de gedragscode voor een breder doel wordt gebruikt dan voor het enkele feit dat geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd, een gedragscode toegevoegde waarde heeft voor het bedrijf en ook dat daadwerkelijk gebruik gemaakt wordt van de gedragscode.
82
http://www.rijkswaterstaat.nl/zakelijk/zakendoen_met_rws/werkwijzen/gww/scb/
53
Op basis van de interviews kan ik geen duidelijk antwoord geven op de vraag, of het opstellen van een eigen gedragscode Ffw in het kader van het GNIP-project opportuun is.
54
Hoofdstuk 5: Conclusies en aanbevelingen 5.1
Conclusies
De centrale onderzoeksvraag is of het opstellen van een eigen gedragscode Ffw in het kader van het GNIP-project voor Gasunie opportuun is. Het gaat dan om opportuun in die zin dat het opstellen van een eigen gedragscode in het kader van het GNIP-project voor Gasunie een toegevoegde waarde heeft. Niet alleen vanuit het oogpunt dat dan geen (of minder) afzonderlijke ontheffingen hoeven te worden aangevraagd, maar ook of Gasunie op een gestandaardiseerde wijze rekening wil gaan houden met de aanwezige flora- en fauna. Bij het beantwoorden van deze vraag, is (onder andere) gekeken naar de volgende aspecten: - welke werkzaamheden worden in het kader van GNIP-project uitgevoerd? - kunnen deze werkzaamheden leiden tot een inbreuk op (beschermde) dier- en plantensoorten? - leent een gedragscode zich voor beperking van deze inbreuken op (beschermde) dier- en plantensoorten? - wat zijn de ervaringen van vergelijkbare bedrijven en/of bedrijven die vergelijkbare werkzaamheden uitvoeren met hun eigen goedgekeurde gedragscode? Uit dit onderzoek blijkt, dat de werkzaamheden die Gasunie verricht in het kader van het GNIP-project (zie subparagrafen 2.2.2 en 2.3.2) inbreuken kan opleveren op (beschermde) plant- en diersoorten, waardoor er conflicten kunnen ontstaan met de verbodsbepalingen in de artikelen 8 tot en met 12 van de Ffw. Op basis van de huidige wettelijke regeling mogen deze verbodsbepalingen overtreden worden als hiervoor ontheffing is verleend of vrijstelling is verkregen (artikel 75 Ffw). Met vrijstelling wordt bedoeld dat er geen ontheffing van de verbodsbepalingen hoeft te worden aangevraagd. Eén van de manieren om geen ontheffing te hoeven aanvragen is door middel van aantoonbaar werken conform een door de minister van EZ83 goedgekeurde gedragscode. Deze vrijstellingsmogelijkheid (artikel 16b van het Vrijstellingsbesluit) kan alleen worden verleend als sprake is van één van de volgende categorieën van werkzaamheden: 1. werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud; 2. bestendig gebruik; 3. werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Deze bevoegdheid tot verlenen van vrijstelling is gedelegeerd is aan de Staatsecretaris van Economische Zaken. 83
55
De werkzaamheden die Gasunie uitvoert in het kader van het GNIP-project behoren tot de categorie ‘uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijk ontwikkeling en inrichting’. Op grond van het huidige juridische kader (subparagraaf 2.4.1) betekent dit, dat alleen vrijstelling verkregen kan worden voor beschermde dier- en plantensoorten die behoren tot tabel 2. Er kan geen vrijstelling verkregen worden voor de strikt beschermde soorten genoemd in bijlage 1 van het Vrijstellingsbesluit, in bijlage IV van de Habitatrichtlijn (tabel 3-soorten) en voor vogels. Dit blijkt uit de uitspraak van de ABRvS van 30 juni 2010, inzake het goedkeuringsbesluit van de gedragscode van Unie van Waterschappen. Daarin heeft de ABRvS overwogen dat de vrijstelling voor de bovengenoemde categorie in strijd is met de Vogelrichtlijn. Daarnaast is, op grond van artikel 16b, 4e lid van het Vrijstellingsbesluit, vrijstelling voor de tabel 3-soorten uitgesloten. Aangezien verschillende afsluiterschema’s en stations van Gasunie zich in en nabij Natura2000 en EHS-gebieden bevinden, maar ook in andere natuurlijke gebieden zoals wateroevers en bossen, krijgt Gasunie zeker te maken met tabel 3-soorten en vogels. Voor deze soorten zal, hoe dan ook, een ontheffing op grond van artikel 75 Ffw moeten worden aangevraagd. Let wel: vrijstelling wordt alleen verkregen voor aantoonbaar werken conform een goedgekeurde gedragscode. Zoals in paragraaf 1.1 staat, beoordeelt Gasunie nu per afzonderlijk project of een ontheffing op grond van de Ffw nodig is. Daar waar nodig worden (mitigerende) maatregelen genomen om overtreding van de verbodsbepalingen te voorkomen of te beperken. Vraag is of een gestandaardiseerde manier van werken, zoals werken conform een eigen gedragscode, een oplossing biedt om mogelijke inbreuken op beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Uit dit onderzoek (paragraaf 2.4) blijkt, dat een gedragscode zich kan lenen voor de beperking van inbreuken op beschermde dier- en plantensoorten (inbreuken die door de werkzaamheden in het kader van het GNIP-project kunnen worden veroorzaakt). De bekeken gedragscodes en de gesprekken, die ik met Bouwend Nederland, de Stichting en RWS heb gehad, hebben mij geen eensluidend antwoord kunnen gegeven op de vraag, of het opstellen van een eigen gedragscode (in het kader van het GNIP-project) opportuun is. Voor RWS werkt de gedragscode positief, maar
56
voor Bouwend Nederland en de Stichting is dit eerder negatief dan wel onbekend, dus neutraal.
Ik ben van mening dat het opstellen van een gedragscode, en daarmee een gestandaardiseerde manier van werken, een toegevoegde waarde heeft voor Gasunie in het kader van het GNIP-project. Het opstellen van een eigen gedragscode biedt een oplossing voor Gasunie om mogelijk inbreuken op (beschermde) dier- en plantensoorten te voorkomen of te beperken. Verder zal het opstellen van een gedragscode naar mijn mening bijdragen aan een nog beter interne bewustwording, dat Gasunie verantwoord wil omgaan met de omgeving waarin zij haar werkzaamheden uitvoert. Reeds daarom is het opstellen van een eigen gedragscode Ffw in het kader van het GNIP-project opportuun. Daarnaast draagt een gedragscode bij, om de buitenwereld te laten zien dat binnen Gasunie sprake is van maatschappelijk verantwoord ondernemen, daar waar het gaat om natuur. Bijkomend voordeel is dat Gasunie geen ontheffingen meer hoeft aan te vragen als het gaat om tabel 2soorten. Verder kan de gedragscode een leidraad vormen voor het aanvragen van ontheffingen bij tabel 3-soorten en vogels. Mijn advies aan Gasunie is op dit moment, in afwachting van het wetvoorstel Natuurbescherming, om te wachten met het opstellen van een eigen gedragscode. Deze nieuwe wet, als het wetvoorstel in deze vorm wet wordt en inwerking treedt, biedt Gasunie de mogelijk om voor de categorie ‘uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting’ ook vrijstelling te krijgen voor de beschermde soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Verder adviseer ik om, vooruitlopend op het opstellen van een eigen gedragscode, reeds werkprotocollen op te stellen (in samenwerking met een ecologisch bureau) om een standaard manier van werken te introduceren om inbreuken op dier- en plantensoorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Zie ook onderstaande aanbevelingen. 5.2 Aanbevelingen Op basis van mijn onderzoek kom ik tot de volgende aanbevelingen: 1. Een verzoek bij het management van Gasunie in te dienen om goedkeuring te geven tot het opstellen van een gedragscode Ffw (door een ecologisch bureau). Met dit verzoek te wachten tot het moment dat zekerheid is over de inhoud van de Wet Natuurbescherming en wanneer deze in werking treedt.
57
2. Een onderzoek in te stellen of de gedragscode ook voor andere werkzaamheden van Gasunie, dan alleen voor het GNIP-project, kan worden opgesteld. 3. Stel de gedragscode Ffw op ten behoeve van maatschappelijk verantwoord ondernemen van Gasunie en niet ten behoeve van het zo min mogelijk aanvragen van ontheffingen. Het zo min mogelijk aanvragen van ontheffingen moet worden gezien als een bijkomend voordeel. 4. Stel de gedragscode zodanig op dat inbreuken op alle dier- en plantensoorten, niet alleen de beschermde dier- en plantensoorten, wordt voorkomen of zoveel mogelijk wordt beperkt. 5. Stel, vooruitlopend op het opstellen van een eigen gedragscode, werkprotocollen op om een standaard manier van werken te introduceren om inbreuken op dier- en plantensoorten te voorkomen. Kijk hierbij ook naar de maatregelen die zijn getroffen in het kader van reeds uitgevoerde GNIP-projecten. 6. Ontwikkel een factsheet om werknemers van Gasunie, niet alleen de juridische medewerker, maar ook de projectmanager en – engineer, te informeren over de natuurwetgeving in brede zin en over de mogelijke consequenties van overtreding van deze wetten. Gasunie is een technisch bedrijf. Bij de voorbereiding van een project ligt bij de projectmanagers en – engineers de focus vooral op het technische aspect. Het juridische aspect wordt pas in een later stadium betrokken. Natuur is daarbij soms een ondergeschoven kindje.
58
Literatuurlijst
Tijdschriftartikelen 1. G. Aarts, C.J. Bastmeijer, M. van Geilswijk, ‘Gedragscodes onder de Flora- en faunawet: een versterking van de soortenbescherming of het zwaard van Damocles?’, Milieu en Recht 2006, nummer 8, p. 478 – 484. 2. M. van Geilswijk, ‘Ruimtelijke ontwikkeling onder de Flora- en Faunawet: terug bij af?’, Bouwrecht 2009, p. 296, gevonden via Kluwer Navigator. 3. M. van Geilswijk, ‘Gedragscodes onder de Flora- en faunawet: exit of doorstart?’, Bouwrecht 2010/18, p.94, gevonden via Kluwer Navigator. 4. F. Onrust en A. Drahmann, ‘Flora- en faunawet: nieuwe donkere wolken boven Nederland?’, Bouwrecht 2013, afl. 1. 5. A.M.C.C. Tubbing, ‘Nieuwe Gedragscode Bosbeheer zorgvuldig’, Tijdschrift voor omgevingsrecht 2010, nummer 3, p 81 – 91. 6. I.R. Viertelhauzen, ‘De wijzigingen van het ontwerpwetvoorstel Natuur, Tijdschrift voor omgevingsrecht 2012, nr. 1, p. 18 – 26. 7. H.E. Woldendorp, ‘Kroniek Flora- en Faunawet, recente ontwikkelingen in het soortenbeschermingsrecht’, Milieu en Recht 2010, nummer 7, p. 425 – 433. 8. J.M.I.J. Zijlmans, ‘Voorkomen is beter dan mitigeren’, Jurisprudentie Milieurecht 2012, afl. 5, p. 449-461.
Rapporten 1. M.E.A Broekmeyer, M.E. Sanders, F.G.W.A. Ottburg. I. Woltjer & S.M. Hennekens. Effectenindicator soorten: gebruikshandleiding. Alterra-rapport 2487, Wageningen, 2013 (http://edepot.wur.nl/289558). 2. D. Kleijn, Effecten van geluid op wilde soorten – implicaties voor soorten betrokken bij de aanwijzing van Natura 2000 gebieden, Alterra-rapport 1705, Wageningen, 2008 (http://edepot.wur.nl/15791). 3. J.G. de Molernaar, Lichtbelasting. Overzicht op mens en dier, Wageningen, Alterra, Alterrarapport 778, Wageningen, 2003 (http://www2.alterra.wur.nl/Webdocs/PDFFiles/Alterrarapporten/AlterraRapport778. pdf) 4. The Royal Commission on Environmental Pollution, Artificial Light in the Environment, Norwich, TSO 2009 (https://www.gov.uk/government/uploads/system/uploads/attachment_data/file/2288 32/9780108508547.pdf.pdf)
Parlementaire stukken 1. 2. 3. 4.
Kamerstukken II 2011-2012, 33348, nr. 2 Kamerstukken II 2011-2012, 33348, nr. 3 Kamerstukken II 2013-2014, 33348, nr. 5 Staatsblad 2004, 501
59
Jurisprudentie 1. ABRvS 21 januari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH0446, BR 2009, afl. 3 (met noot H.E. Woldendorp). 2. ABRvS 13 mei 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI3701, BR 2009, afl.9 (met noot H.E. Woldendorp. 3. ABRvS 30 juni 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM9649, M en R 2010/7, nr. 69 (met noot K. Bastmeijer) en BR 2010/143 (met noot H.E. Woldendorp). 4. ABRvS 21 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV94505 5. ABRvS 9 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5277, JM 2012/99 (met noot L. Boerema) 6. Rechtbank Midden-Nederland, uitspraak van17 september 2013, zaaknummers UTR 11/711, UTR 11/307 en UTR 11/261. (https://www.politiedierenenmilieu.nl/images/stories/PDM_Blad/gedragscode%20bosb eheer_einduitspraak_rechtbank%20utrecht_17092013.pdf) 7. Rechtbank Utrecht van 20 augustus 2012, SBR 11/711, SBR 11/307 en SBR 11/261 , (https://www.politiedierenenmilieu.nl/images/stories/PDM_Blad/rb%20utrecht%2023 082012%20gedragscode%20bosbeheer.pdf) 8. HvJ EG 30 januari 2002, C-103/00 (Commissie/Griekenland) 9. HvJ EG 18 mei 2006, C-221/4 (Commissie/Spanje)
60