EFFECTEVALUATIE VAN HET SCHOOLFRUITPROJECT TUTTI FRUTTI IN VLAANDEREN Olaf Moens, Veerle Stevens, Jo Tambuyzer, Lien Van Hoecke en Wouter Voorspoels VIG vzw, 2007
1.
Inleiding
Het project ‘Tutti Frutti’ (TF) is een interventie die de volgende doelstellingen vooropstelt: - toename van de fruitconsumptie bij jongeren op school, - attitudes, sociale norm en kennis ten aanzien van fruit positief beïnvloeden, - bijdragen tot een (verdere) uitwerking van een voedingsbeleid op school. Deelnemen aan het project is mogelijk op klasniveau, maar nog beter is als het gebeurt op schoolniveau. Bij het fruitproject werd een informatiemap ontwikkeld als begeleidend materiaal. Door Tutti Frutti te kaderen in een bredere aanpak rond gezonde voeding - een voedingsbeleid op school - wordt een belangrijk draagvlak gecreëerd. Aan het project is ook een wedstrijd verbonden. De klas die tijdens het tweede trimester het meeste fruit eet, wint een leuke prijs. Deze wedstrijd kan een extra stimulans geven aan het fruitproject. Tutti Frutti is dus veel meer dan de fruitdag op school. In deze evaluatie wordt nagegaan wat het effect is van de interventie na 1 jaar, 2 jaar of meerdere jaren (≥ 2 jaar) Tutti Frutti op het vlak van: - algemene fruitconsumptie bij leerlingen - attitudes ten aanzien van fruit - sociale norm ten aanzien van fruit - kennis over fruit
2.
Design
Om het effect van de interventie na te gaan werd een onderzoeksdesign opgezet waarbij twee interventiegroepen, waarvan de leerlingen respectievelijk 1 jaar en ≥ 2 jaar deelnemen aan het project, worden vergeleken met een controlegroep van de leerlingen die nog nooit aan het project hebben deelgenomen. Controlegroep: leerlingen die nog nooit hebben deelgenomen aan het project Tutti Frutti. Interventiegroep 1: leerlingen die al 1 jaar hebben deelgenomen aan het project. Interventiegroep 2: leerlingen die ≥ 2 jaar hebben deelgenomen aan het project. Er werd enkel een nameting uitgevoerd, qua beginsituatie kunnen er dus geen verschillen worden nagegaan. Dit werd beslist na overwegingen omtrent de werklast voor de uitvoering van deze effectevaluatie.
1
3.
Steekproef
De steekproef bestaat uit: - leerlingen van de derde graad basisonderwijs (5de en 6de leerjaar) - leerlingen van de eerste graad secundair onderwijs (1ste en 2de jaar) - ouders van leerlingen in het kleuter- en basisonderwijs (1ste kleuterklas tot en met 6de leerjaar) De rekrutering van proefpersonen gebeurde bij leerlingen van 54 Vlaamse scholen en hun ouders. De steekproeftrekking werd uitgevoerd op schoolniveau en per school werden gemiddeld 2 klassen bevraagd. In de eerste graad secundair onderwijs wordt een evenwichtige verdeling van de leerlingen uit de A- en de B- stroom nagestreefd. Er wordt gerandomiseerd aan de hand van beschikbare adressenlijsten, hierbij wordt rekening gehouden met een evenredige verdeling over de verschillende Logo’s (Lokaal gezondheidsoverleg). Voor het samenstellen van de interventiegroepen werd gebruik gemaakt van de Logo-adressenlijst van de scholen die deelnemen aan Tutti Frutti. Controlescholen werden geselecteerd uit het adressenbestand van het departement Onderwijs.
4.
Meetinstrument
De gegevens van de leerlingen en de ouders werden verzameld aan de hand van een gesloten vragenlijst. De vragenlijst van de leerlingen peilt naar een aantal verschillende uitkomsten: - gedrag: ‘Duid aan welke van de volgende producten jij gisteren hebt gegeten. Hoeveel dagen per week eet jij normaal gezien fruit? Hoeveel stukken fruit eet je dan doorgaans op zo’n dag?’ - intentie: ‘Wat neem jij mee naar school om te eten of te drinken?’ - attitude en sociale norm: ‘Vind je de volgende fruitsoorten lekker? In welke mate ga je akkoord met de 17 uitspraken over attitudes en sociale normen?’ - kennis: ‘Hoeveel fruit moet je eten? Welke elementen bevat fruit? De vragen die peilen naar gedrag, intentie en kennis zijn meerkeuzevragen. De vragen betreffende attitude en sociale norm worden gescoord op een 5-puntenschaal. Er werden ook nog een aantal demografische variabelen bevraagd zoals leeftijd en geslacht. De vragenlijst van de ouders peilt naar volgende variabelen: - thuisomgeving: ‘Geef voor elk product aan hoe vaak u het met uw kind meegeeft naar school. Geef aan hoe vaak volgende producten bij u thuis te vinden zijn.’ - fruitconsumptie kinderen: ‘Hoe vaak eet uw kind fruit in een normale week? Hoeveel stukken fruit eet uw kind dan op zo’n dag?’
2
-
kennis: ‘Hoeveel fruit moet een kind eten? Hoeveel fruit moet een volwassene eten? Welke elementen bevat fruit?’ attitudes: ‘In welke mate gaat u akkoord met de 17 uitspraken over attitudes?’
De vragen die peilen naar fruitconsumptie van de kinderen en kennis zijn meerkeuzevragen. De vragen over de thuisomgeving worden gescoord op een 4-puntenschaal, de vragen over attitudes op een 5-puntenschaal.
5.
Analysemethode
Voor de gegevensverwerking werd gebruik gemaakt van het statistisch programma SPSS 15.0 for Windows. Er werden verschillende statistische testen toegepast op de gegevens, afhankelijk van de te onderzoeken variabelen. Voor de variabelen op het nominale en ordinale niveau werd een chi-kwadraattest uitgevoerd, voor de variabelen op het intervalniveau werd een variantie-analyse uitgevoerd. Resultaten worden als significant beschouwd vanaf het 95% significantieniveau.
6.
Resultaten
6.1. Beschrijving van de steekproef Tabel: aantal proefpersonen in de verschillende condities Controlegroep
1 jaar TF
≥ 2 jaar TF
Totaal
Leerlingen BO (derde graad)
284
386
553
1223
Leerlingen SO (eerste graad)
477
718
343
1538
Ouders van leerlingen uit kleuter- en basisonderwijs
544
435
888
1867
Totaal
1305
1539
1784
4628
Er werden in totaal 2761 leerlingen bevraagd, 1340 jongens en 1294 meisjes (127 leerlingen vulden de variabele ‘geslacht’ niet in). Daarnaast werden ook 1867 ouders bevraagd. De totale steekproef bestaat dus uit 4628 proefpersonen. Voor de rapportage van de resultaten wordt een onderscheid gemaakt tussen de resultaten van de leerlingen en de resultaten van de ouders. Bij de beschrijving van de resultaten van de leerlingenvragenlijsten wordt een bijkomend onderscheid gemaakt tussen leerlingen van het basisonderwijs en leerlingen van het secundair onderwijs.
3
6.2. Leerlingen Fruitdag op school Aan de hand van de chi-kwadraattest werd de juistheid van de verschillende interventiecondities nagegaan. Hieruit blijkt dat de experimentele groepen (1 jaar TF: Χ2=4,85; p=0,028 en ≥ 2 jaar TF: Χ2=4,52; p=0,034) minimum 1 maal per week fruit eten, zoals wordt vooropgesteld in het project. Door het invoeren van een fruitdag op school doet Tutti Frutti dus de fruitconsumptie op school toenemen.
Gedrag
eetgedrag vorige dag: basisonderwijs 100 90 80 % leerlingen
70 60 50 Controle 1 j TF 2j of meer TF
40 30 20 10 0 Fruit
Onevenwichtige tussendoortjes
Na 2 jaar Tutti Frutti is er een significante stijging van de fruitconsumptie in vergelijking met de groep die slechts 1 jaar met Tutti Frutti in aanraking kwam (Χ2=11,40; p=0,004). Er is echter geen significante positieve invloed op het gedrag merkbaar, in vergelijking met de controlegroep. Voor de consumptie van onevenwichtige tussendoortjes (snoep, chips en chocolade) is er een significante stijging na 2 jaar Tutti Frutti, in vergelijking met de controlegroep (Χ2=4,10; p=0,045).
4
% leerlingen
eetgedrag vorige dag: secundair onderwijs 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Controle 1 jaar TF ≥ 2 jaar
Fruit
Onevenwichtige tussendoortjes
In het secundair onderwijs is er al na 1 jaar Tutti Frutti een positieve invloed merkbaar in de fruitconsumptie van de leerlingen wanneer je deze vergelijkt met de controlegroep (Χ2=5,29;p=0,022). Ook na 2 jaar blijft deze trend zich verder zetten (Χ2=9,92; p=0,002). De consumptie van onevenwichtige tussendoortjes (snoep, chips en chocolade) daalt significant tussen 1 jaar TF en ≥ 2 jaar TF (Χ2=7,36; p=0,007). Het fruitconsumptiegedrag van de leerlingen wordt tevens nagegaan aan de hand van de vragen: hoeveel dagen per week eet jij normaal gezien fruit en hoeveel stukken fruit eet je dan doorgaans op zo’n dag? Op basis van deze twee vragen werd een productvariabele geconstrueerd die de globale fruitconsumptie per week weergeeft. Er is voor geen enkele conditie een effect aan te tonen voor deze globale fruitconsumptie. En dit zowel voor het basis- als het secundair onderwijs.
Intentie Basisonderwijs: Wat neem jij mee naar school om te eten of te drinken? (1 = nooit, 4 = elke dag)
Controlegroep 1 jaar TF ≥ 2 jaar TF
Fruit M ± SD
Onevenwichtige tussendoortjes M ± SD
2,29 ± 0,96 2,55 ± 0,87 2,65 ± 0,91
1,55 ± 0,55 1,62 ± 0,64 1,47 ± 0,54
Deze variabele geeft een zicht op de intentie van de leerlingen omtrent het eten van fruit. Wanneer er een stuk fruit of een onevenwichtig tussendoortjes wordt meegenomen naar
5
school, heeft men ook meestal de intentie om dit om te zetten in concreet gedrag. Na ≥ 2 jaar TF wordt er significant meer fruit (t = 5,29; p<0,001) en worden er significant minder onevenwichtige tussendoortjes (t = 2,08;p = 0,038) meegenomen naar school dan in de controlegroep. Voor de onevenwichtige tussendoortjes is er tevens een positieve evolutie tussen 1 jaar TF en ≥ 2 jaar TF (t = 3,72; p<0,001). Secundair onderwijs Wat neem jij mee naar school om te eten of te drinken? (1 = nooit, 4 = elke dag) Fruit M ± SD
Onevenwichtige tussendoortjes M ± SD
Controlegroep 1 jaar TF
1,89 ± 1,00 2,10 ± 1,02
1,60 ± 0,67 1,58 ± 0,65
≥ 2 jaar TF
2,27 ± 1,06
1,48 ± 0,58
De intentie om fruit te eten ligt significant hoger in de groep 1 jaar TF (t = 3,49; p = 0,001) en de groep ≥ 2 jaar TF (t = 5,23; p<0,001) in vergelijking met de controlegroep. De intentie om onevenwichtige tussendoortjes te eten daalt significant tussen de twee experimentele groepen (t = 2,36; p = 0,018) en tussen de groep ≥ 2 jaar TF en de controlegroep (t = 2,53; p = 0,012). In het basisonderwijs is de intentie om fruit te eten significant hoger dan in het secundair onderwijs. Leerlingen uit het secundair onderwijs zijn dus minder geneigd om fruit mee te nemen naar school dan leerlingen uit het basisonderwijs (t=12,33;p<0,001). Een verklaring hiervoor is dat de ouders in het basisonderwijs nog een sterkere invloed hebben op hetgeen de kinderen meenemen naar school. In het secundair onderwijs is dat minder het geval.
Attitude en sociale norm Basisonderwijs Er werden in totaal 17 attitudes en sociale normen bevraagd die gescoord werden op een 5puntenschaal. Er werd een factoranalyse uitgevoerd op de verzamelde data, maar deze leidde niet tot een betekenisvol en betrouwbaar overzicht. Daarom wordt elk significant item afzonderlijk besproken. Tabel: attitude en sociale norm in het basisonderwijs (1=helemaal niet akkoord, 5=helemaal akkoord) Item - Ik vind fruit eten lekker - Ik vind dat een stuk fruit eten té
Controlegroep
1 jaar TF
≥ 2 jaar TF
M ± SD
M ± SD
M ± SD
4,48 ± 0,77
4,50 ± 2,17
4,48 ± 0,73
1,77 ± 0,97
1,95 ± 1,09
1,78 ± 0,98
a* (t=2,24), c*(t=2,48)
lang duurt
- Fruit is plakkerig en moeilijk om
Significantie
2,03 ± 1,10
2,30 ± 1,19
2,10 ± 1,09
a**(t=2,98),
6
te eten
- Fruit eten is gezond - Fruit is perfect voor de kleine
4,88 ± 0,53
4,79 ± 0,67
4,88 ± 0,50
4,16 ± 0,92
4,07 ± 1,01
4,11 ±0,93
2,93 ± 1,38
2,91 ± 1,30
2,69 ± 1,28
3,91 ± 1,04
3,85 ± 1,08
3,84 ± 0,99
3,43 ± 3,14
3,32 ± 1,27
3,48 ± 1,20
3,05 ± 1,45
3,12 ± 1,40
3,16 ± 1,35
4,63 ± 0,82
4,58 ± 0,89
4,74 ± 1,43
1,32 ± 0,86
1,44 ± 0,99
1,28 ± 0,86
2,41 ± 1,34
2,62 ± 1,38
2,52 ± 1,35
3,15 ± 1,15
3,41 ± 1,01
3,31 ± 0,92
c**(t=2,71) c*(t=2,17)
honger
- Fruit raakt geplet in mijn boekentas, en is dus niet
b*(t=2,48), c**(t=2,54)
makkelijk mee te nemen naar school
- Thuis eten wij vaak fruit - Fruit eten is cool - Ik moet van mijn ouders fruit eten
- Fruit eten is goed voor het lichaam
- Fruit eten is voor mietjes - De speeltijd is te kort om een
c*(t=2,57)
stuk fruit te eten
- Mijn vrienden eten vaak fruit
a **(t=3,09), b*(t=2,15)
- Ik vind fruit eten niks voor mij - Mijn mama of papa geven mij
1,57 ± 1,03
1,65 ± 1,09
1,55 ± 1,89
2,58 ± 1,46
2,95 ± 1,35
2,85 ± 1,38
4,31 ± 1,00
4,36 ± 0,93
4,30 ± 0,92
3,47 ± 0,72
3,52 ± 0,70
3,59 ± 0,74
vaak een stuk fruit mee naar
a **(t=3,42), b**(t=2,69)
school
- Een stuk fruit als tussendoortje is gemakkelijk en lekker
- Ik vind verschillende
b*(t=2,23)
fruitsoorten lekker (somscore 14 fruitsoorten) a=significant verschil tussen controlegroep en groep 1 jaar TF; b=significant verschil tussen controlegroep en groep ≥ 2 jaar TF; c=significant verschil tussen 2 experimentele groepen. (*) p<0,1
* p<0,05
** p<0,01
*** p<0,001
Voor een groot deel van de items die significant scoren, zien we na 1 jaar deelname aan het project een minder gunstige evolutie. Na een deelname van ≥ 2 jaar TF merken we op dat deze attitudes opnieuw normaliseren. Voor de items ‘ik vind dat een stuk fruit eten té lang duurt’ en ‘fruit is plakkerig en moeilijk om te eten’ zien we bij de leerlingen die 1 jaar aan het project deelnemen een negatieve evolutie in vergelijking met de controlegroep. Wanneer leerlingen langer deelnemen aan het project is er opnieuw een positieve evolutie en zien we een daling van deze negatieve praktische attitudes, in vergelijking met de leerlingen die slechts 1 jaar deelnemen. Een andere negatieve attitude, namelijk ‘fruit raakt geplet in mijn boekentas en is dus niet makkelijk mee te nemen naar school’ daalt voornamelijk sterk tussen de 2 experimentele groepen, waardoor ook het verschil tussen de leerlingen van 2 jaar TF en de controlegroep significant is. Deze negatieve attitude daalt dus sterk naarmate men langer aan het project deelneemt.
7
Het item ‘fruit eten is gezond’ stijgt significant tussen de experimentele groepen. Het item ‘fruit eten is voor mietjes’ daalt significant tussen de experimentele groepen. We zien ook een aantal positieve effecten op het vlak van attitude en sociale norm. Voor de waardering van 14 verschillende fruitsoorten merken we op dat de leerlingen na 2 jaar TF de fruitsoorten significant lekkerder vinden dan de leerlingen uit de controlegroep. Voor de items ‘mijn vrienden eten vaak fruit’ en ‘mijn mama of papa geven mij vaak een stuk fruit mee naar school’ is er een significante stijging tussen de controlegroep en de experimentele groepen. Dus de positieve invloed vanuit de sociale omgeving is significant groter in de experimentele groepen dan in de controlegroep.
Secundair onderwijs In totaal werden 17 attitudes en sociale normen onder de loep genomen, die gescoord werden op een 5-puntenschaal. Op deze verzamelde data werd een factoranalyse uitgevoerd, wat leidde tot een interpretatief overzicht van 3 verschillende, orthogonale factoren: - functionele voordelen (Cronbach α = 0,69): ik vind fruit lekker, fruit eten is gezond, fruit is perfect voor de kleine honger, fruit eten is goed voor het lichaam, een stuk fruit als tussendoortje is gemakkelijk en lekker. - sociale norm (Cronbach α = 0,53): thuis eten wij vaak fruit, ik moet van mijn ouders fruit eten, mijn vrienden eten vaak fruit, mijn mama of papa geven mij vaak fruit mee naar school. -
praktische nadelen (Cronbach α = 0,55): ik vind dat een stuk fruit eten té lang duurt; fruit is plakkerig en moeilijk om te eten; fruit raakt geplet in mijn boekentas, en is daarom niet gemakkelijk om mee te nemen naar school; de speeltijd is te kort om een stuk fruit te eten.
Tabel: attitude en sociale norm in het secundair onderwijs (1=helemaal niet akkoord, 5=helemaal akkoord)
Controlegroep 1 jaar TF ≥ 2 jaar TF
Functionele voordelen
Sociale norm
Praktische nadelen
M ± SD
M ± SD
M ± SD
4,36 ± 0,58 4,39 ± 0,54 4,37 ± 0,56
2,27 ± 0,62 2,43 ± 0,60 2,44 ± 0,61
1,97 ± 0,57 2,02 ± 0,64 2,04 ± 0,65
Er is enkel een significant effect aan te tonen voor de sociale norm. Zowel de interventiegroep 1 jaar TF (t=4,40; p<0,001) als de interventiegroep 2 jaar TF (t=3,88, p<0,001) hebben een sterk significante positieve evolutie in vergelijking met de controlegroep. Jongeren uit de eerste graad van het secundair onderwijs die deelnemen aan het project geven dus aan dat de personen uit hun directe omgeving vaak fruit eten. Vooral de invloed van vrienden is voor deze leeftijdsgroep van belang. Er werden 3 items buiten beschouwing gelaten omdat deze niet voldoende scoorden om tot één van de 3 orthogonale factoren te behoren. Deze items (‘ik vind verschillende fruitsoorten
8
lekker’: somscore 14 fruitsoorten, ‘fruit eten is voor mietjes’,’ Ik vind fruit eten niks voor mij’) vertoonden geen significant verschillende effecten.
Kennis Welke elementen bevat fruit? (minimum te behalen score = -2; maximum te behalen score = +3)
Controlegroep 1 jaar TF ≥ 2 jaar TF
BO
SO
M ± SD
M ± SD
1,75 ± 0,83 1,55 ± 0,81 1,64 ± 0,85
1,64 ± 0,80 1,51 ± 0,84 1,50 ± 0,72
Voor deze kennisvraag scoort de groep van het basisonderwijs die 1 jaar aan Tutti Frutti deelneemt significant lager dan de controlegroep (t=3,07; p=0,002). Ook voor het secundair onderwijs merken we voor deze kennisvraag een significante negatieve evolutie tussen 1 jaar TF (t=2,58;p=0,01) en ≥ 2 jaar TF (t=2,53;p=0,012) in vergelijking met de controlegroep. Een mogelijke verklaring is dat het project nog kan ondersteund worden door educatieve interventies. Tutti Frutti blijft in vele scholen beperkt tot het aanbieden van fruit, zonder dat er wordt geïnvesteerd in bijkomende interventies zoals bijvoorbeeld lessen over wat fruit precies bevat, een kennisquiz, een bezoek aan de fruitveiling of de fruitteler in de buurt, … Een tweede kennisvraag ‘Hoeveel fruit moet je eten’ toonde geen significante verschillen aan tussen de drie condities.
6.3. Ouders Enkel ouders van kinderen uit het kleuter- en het basisonderwijs werden bevraagd. Thuisomgeving Geef voor elk product aan hoe vaak u het met uw kind meegeeft naar school? (1 = nooit, 4 = elke dag) Fruit M ± SD
Onevenwichtige tussendoortjes M ± SD
Controlegroep 1 jaar TF
2,27 ± 0,89 2,78 ± 0,87
1,32 ± 0,49 1,36 ± 0,60
≥ 2 jaar TF
2,72 ± 1,15
1,31 ± 0,48
Kinderen die 1 jaar (t = 8,85; p<0,001) en 2 jaar of langer (t = 7,62; p<0,001) deelnemen aan het Tutti Frutti-project krijgen significant meer fruit mee naar school dan kinderen uit de controlegroep. Een mogelijke storende variabele ligt in het concept van de interventie. Er wordt elke week een fruitdag georganiseerd op school. Sommige scholen doen dit in samenwerking met een fruitleverancier, andere scholen werken aan de hand van ‘fruit in de
9
boekentas’. Bij deze laatste werkwijze zijn het de ouders die het fruit meegeven. Uit de resultaten blijkt dat er geen significant verschil is tussen de twee experimentele groepen, waardoor deze verstorende variabele niet kan worden uitgesloten. Voor de onevenwichtige tussendoortjes (snoep, chips en chocolade) zijn er geen significante effecten. Geef aan hoe vaak de volgende producten bij u thuis te vinden zijn? (1 = nooit, 4 = elke dag) Fruit M ± SD
Onevenwichtige tussendoortjes M ± SD
Controlegroep 1 jaar TF
3,77 ± 0,49 3,74 ± 0,51
2,74 ± 0,63 2,85 ± 0,68
≥ 2 jaar TF
3,77 ± 0,50
2,74 ± 0,65
Het aanbod van fruit in de thuisomgeving is bij de 3 groepen zo goed als gelijk. Uit de resultaten blijkt dat er in alle groepen al een vrij hoog gemiddeld aanbod is van fruit in de thuisomgeving. Dit wijst echter niet op een hoge consumptie ervan. Voor de onevenwichtige tussendoortjes is er na 1 jaar TF een significante stijging in het aanbod in de thuisomgeving in vergelijking met de controlegroep (t=2,56; p=0,011). Na ≥ 2 jaar TF is er in vergelijking met 1 jaar TF een daling in de beschikbaarheid van deze onevenwichtige tussendoortjes (t=2,89; p=0,004). Fruitconsumptie kinderen Uit de bevraging van de ouders blijkt dat er geen significant verschil is tussen de wekelijkse fruitconsumptie van de kinderen in de experimentele groepen en de controlegroep. Kennis De fruitkennis van de ouders werd nagegaan aan de hand van drie meerkeuzevragen: Hoeveel fruit moet een kind eten? Hoeveel fruit eet een volwassene het best? En welke elementen bevat fruit? Uit de resultaten blijkt dat er op het vlak van kennis geen significant verschil is tussen de ouders uit de experimentele groepen en de controlegroep. Attitudes Ook de ouders werden gevraagd naar hun attitude t.o.v. fruit. Er werd niet enkel nagegaan welke opvattingen de ouders hebben over fruit, maar ook wat de ouder denkt over de opvattingen die het kind over fruit heeft. Er werden in totaal 16 attitudes bevraagd. Op deze verzamelde data werd eerst een factoranalyse uitgevoerd, wat leidde tot een interpretatief overzicht van 4 verschillende, orthogonale factoren:
Gepercipieerde positieve attitude van het kind t.o.v. fruit (Cronbach α = 0,84): ‘Mijn kind vindt fruit erg lekker’, ‘Ik geef mijn kind regelmatig fruit mee naar school’, ‘Mijn
10
kind vraagt soms zelf naar een stuk fruit om mee te nemen naar school’, ‘Mijn kind heeft het niet graag als ik fruit meegeef naar school’, ‘Mijn kind neemt niet graag fruit mee naar school’ (negatief geformuleerde attitudes werden gespiegeld).
Positieve attitude van de ouder t.o.v. fruit (Cronbach α = 0,53): ‘Ik vind het belangrijk dat mijn kind fruit eet’, ‘Wij eten vaak fruit thuis’, ‘Ik vind het belangrijk om gezonde tussendoortjes mee te geven naar school’, ‘Het is belangrijk dat de school haar leerlingen meer de mogelijkheid geeft fruit te eten’.
Onmiddellijke nadelen (Cronbach α = 0,81): ‘Fruit raakt geplet in de boekentas en is daarom moeilijk om mee te geven naar school’, ‘Fruit is niet gemakkelijk om mee te geven naar school’, ‘Fruit is plakkerig en moeilijk om te eten’.
Autonomie (Cronbach α = 0,85): ‘Mijn kind beslist zelf wat het meeneemt naar school als tussendoortje’, ‘Ik laat mijn kind kiezen wat hij/zij meeneemt naar school’.
Voor al deze factoren kan de vergelijking gemaakt worden tussen de twee experimentele groepen en de controlegroep. (1 = helemaal niet akkoord, 5 = helemaal akkoord) Kind
Ouder
Nadelen
Autonomie
M ± SD
M ± SD
M ± SD
M ± SD
Controlegroep
3,28 ± 0,92
4,29 ± 0,57
2,99 ± 1,04
3,24 ± 1,17
1 jaar TF
3,62 ± 0,90
4,38 ± 0,50
2,74 ± 1,14
3,13 ± 1,10
≥ 2 jaar TF
3,50 ± 0,93
4,35 ± 0,52
2,82 ± 1,13
3,09 ± 1,18
Na 1 jaar Tutti Frutti hebben de kinderen volgens hun ouders een positievere attitude ten opzichte van fruit en het eten van fruit dan kinderen uit de controlegroep (t = 5,62; p<0,001). Als we de gepercipieerde positieve attitude van de kinderen t.o.v. fruit na 2 jaar Tutti Frutti vergelijken met deze na 1 jaar Tutti Frutti, zien we een kleine daling in deze positieve attitude (t = 2,15; p = 0,032). Na 2 jaar Tutti Frutti zien we in vergelijking met de controlegroep nog steeds een sterk significante stijging voor deze variabele (t = 4,24; p<0,001). In vergelijking met de ouders van de controlegroep hebben ook de ouders zelf een positievere attitude ten opzichte van fruit en het eten van fruit na 1 jaar (t = 2,56; p = 0,01), 2 jaar of meer (t = 2,19; p=0,029) Tutti Frutti. In beide experimentele groepen is er een significante daling van onmiddellijke nadelen van fruit in vergelijking met de controlegroep (na 1 jaar: t = 3,53; p<0,001 en na 2 jaar of meer: t=2,68; p = 0,007). Dus de ouders met kinderen die deelnemen aan het project ervaren minder nadelen van fruit en het eten van fruit dan de ouders van niet-deelnemende kinderen.
11
Na ≥ 2 jaar is er een daling van de autonomie van het kind te merken (t = 2,39; p = 0,017). Voor leerlingen van het basisonderwijs is dit een positieve evolutie, aangezien een sturende invloed op het vlak van wat men meeneemt naar school tot de opvoedkundige taak van de ouder behoort. Uit deze resultaten blijkt dus dat het Tutti Frutti-project niet enkel een invloed heeft op het niveau van de leerlingen, maar ook op het niveau van de ouders.
7.
Discussie
In deze evaluatie van Tutti Frutti zijn we voornamelijk geïnteresseerd in het effect op de algemene fruitconsumptie van de leerlingen. De interventie moet dus breder gaan dan de wekelijks ‘verplichte’ fruitdag. Verder willen we ook weten of de opvattingen over fruit, de sociale norm ten aanzien van fruit en de kennis over fruit bij de leerlingen veranderen. We kunnen stellen dat Tutti Frutti de fruitconsumptie op school doet toenemen door het invoeren van een fruitdag op school. Verder is er ook een positieve invloed op de intentie om meer fruit en minder onevenwichtige tussendoortjes te eten in het basis- en secundair onderwijs. Een positief effect op de algemene fruitconsumptie wordt enkel bereikt bij de leerlingen van het secundair onderwijs. Zowel voor het basisonderwijs als voor het secundair onderwijs stellen we een positieve evolutie vast van de sociale norm. De leerlingen ervaren dus een positieve invloed uit de sociale omgeving. Dit is zowel voor leerlingen uit het basisonderwijs (ouders) als voor leerlingen uit het secundair onderwijs (vrienden) een belangrijk positief effect van de interventie. In het basisonderwijs merken we een positieve invloed op de intentie om meer fruit en minder onevenwichtige tussendoortjes te eten. Deze leerlingen uit het basisonderwijs ervaren echter een aantal praktische nadelen van het eten van fruit zoals het fruit dat plakkerig is en geplet wordt in de boekentas, het fruit eten op zich dat te lang duurt, … Deze nadelen hinderen om de positieve intentie ook effectief om te zetten in gedrag. Wellicht beschikken zij niet over voldoende vaardigheden om oplossingen te zoeken voor deze praktische nadelen. Na 1 jaar Tutti Frutti stellen we bij deze leerlingen immers een minder gunstige evolutie vast van de algemene fruitconsumptie en het gebruik van onevenwichtige tussendoortjes. We merken op dat dit gedrag zich na ≥ 2 jaar Tutti Frutti opnieuw herstelt. De opvattingen over fruit komen overeen met de resultaten van het gedragspatroon. Na het eerste jaar dat de leerlingen worden geconfronteerd met het eten van fruit, zien ze praktische bezwaren. Na ≥ 2 jaar Tutti Frutti herstelt deze attitude zich. We kunnen deze evoluties moeilijk verklaren. In verder onderzoek kan worden nagegaan of deze positieve trend zich ook verder zet na meerdere jaren Tutti Frutti. Het is ook mogelijk dat deze verschillen te wijten zijn aan verschillen tussen de interventiecondities bij de beginsituatie, die in dit onderzoek niet in kaart worden gebracht.
12
Het is dus van belang dat men in het basisonderwijs ondersteunende activiteiten voorziet om leerlingen te leren omgaan met een aantal praktische hindernissen dat het fruit eten met zich meebrengt. Extra aandacht voor het bijbrengen van een aantal vaardigheden, bijvoorbeeld wat is de beste manier om het fruit handig op te eten of hoe neem ik fruit het beste mee in mijn boekentas, zou deze leerlingen helpen om hun goede intenties ook daadwerkelijk om te zetten in gedrag. In de bijhorende informatiemap van Tutti Frutti worden een aantal educatieve klasinterventies aangereikt. Het is mogelijk dat de scholen deze educatieve map nog te weinig gebruiken. Het negatieve effect op de consumptie van onevenwichtige tussendoortjes (snoep, chips en chocolade) is moeilijk te verklaren. Uit de literatuur blijkt dat jongeren er ongezondere voedingsgewoonten op nahouden naarmate ze ouder worden (Haerens, 2006). Het zou ook kunnen dat de leerlingen uit de controlegroep bij de beginsituatie al gezonder eten dan de leerlingen uit de experimentele groepen. In het secundair onderwijs heeft het project een positieve invloed op de algemene intentie om fruit te eten en onevenwichtige tussendoortjes te beperken. Wel liggen deze intenties lager dan in het basisonderwijs. De leerlingen uit het secundair onderwijs ervaren echter minder barrières om hun gedragsintenties ook effectief om te zetten in gedrag. Deze leerlingen hebben wellicht een beter ontwikkeld probleemoplossend vermogen, waardoor ze makkelijker kunnen omgaan met een aantal praktische problemen. Dit uit zich ook in de positieve effecten op het vlak van algemene fruitconsumptie. Een andere mogelijke verklaring voor het verschil in gedragseffecten tussen het basis- en secundair onderwijs kan liggen in de schoolcontextvariabelen. Op basis van de indicatorenmeting (2003) zouden we verwachten dat leerlingen van het basisonderwijs net beter scoren dan deze uit het secundair onderwijs. De deelname aan het project is in het SO echter veel lager dan in het BO. Secundaire scholen zijn dus minder geïnteresseerd in het Tutti Frutti-concept. Het zou kunnen dat enkel de secundaire scholen die al heel open en positief staan ten opzichte van een gezond voedingsbeleid op school, het project hebben geïmplementeerd. Dit is een aandachtspunt voor verder onderzoek en kan worden nagegaan aan de hand van de indicatorenmeting (2006). Op het vlak van kennis is er een minder gunstige evolutie merkbaar voor leerlingen uit het basisonderwijs en het secundair onderwijs. Het is onduidelijk hoe dit precies komt. Een mogelijke verklaring is dat het Tutti Frutti – project nog meer ondersteund kan worden door educatieve interventies. Het project blijft in vele scholen beperkt tot het aanbieden van fruit, wat op zich niet leidt tot een betere kennis over fruit. Er moet dus extra aandacht worden besteed aan bijkomende klasactiviteiten zoals bijvoorbeeld lessen over wat fruit bevat, een kennisquiz, een bezoek aan de fruitveiling of de fruitteler in de buurt, … Een andere mogelijke verklaring is dat dit resultaat enkel een verschil in beginsituatie weerspiegelt, wat we met het posttestdesign niet kunnen achterhalen.
13
Ook uit de bevraging van de ouders komen enkele belangrijke effecten naar voor. Voornamelijk op het vlak van attitudes zien we een aantal positieve effecten van het Tutti Frutti-project. De ouders van de experimentele groepen schatten de attitude van hun kind positiever in. Er is ook een positieve evolutie in hun eigen attitude en perceptie van onmiddellijke nadelen. De ouders nemen ook hun opvoedende taak inzake het meegeven van tussendoortjes naar school, … op zich. Uit de resultaten blijkt dat een school- en klasinterventie een belangrijk effect kan hebben tot op het niveau van de thuisomgeving.
8.
Besluit
Uit de evaluatie van het Tutti Frutti - project kunnen we conclusies trekken die van belang zijn bij het promoten van fruit op school. Uit de discussie blijkt ook dat er aanvullend onderzoek nodig is om een aantal verschillen in de onderzoekscondities uit te klaren. De resultaten vertellen dat het zinvol is om een concept als Tutti Frutti in te voeren in de schoolcontext. Het invoeren van een fruitdag op school resulteert in een hogere fruitconsumptie op school. Het project rendeert wanneer deze interventie herhaaldelijk wordt uitgevoerd. Dit is in overeenstemming met de literatuur (World Health Organisation, 2006). Na 1 jaar Tutti Frutti zijn er zowel voor de leerlingen (praktische nadelen) als voor de school (tegemoetkomen aan de noden van de leerlingen) een aantal belangrijke drempels die pas na herhaling van het project voldoende worden aangepakt. Verder wordt ook duidelijk dat het combineren van verschillende strategieën een noodzaak is. Het is niet voldoende om een aanbod van fruit op school te verzekeren, dit moet worden aangevuld met de uitbouw van gezondheidseducatie op schoolniveau en bijhorende structurele maatregelen. Deze interventiemix is essentieel voor een goede implementatie en voor de effectiviteit van het Tutti Frutti – project. Als laatste belangrijk besluit blijkt dat een interventie op schoolniveau ook een effect kan hebben in het thuismilieu. De realisatie van effecten in het thuismilieu vanuit een schoolinterventie vormt een meerwaarde voor duurzame effecten bij kinderen en jongeren.
14
Literatuur -
Haerens, L. (2006). Promoting healthy eating and physical activity among adolescents. Universiteit Gent.
-
Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie (2003). Indicatoren voor tabakspreventie- en voedingsbeleid op de werkplek en in de school. VIG: Brussel
-
World Health Organisation (2006). What is the evidence on school health promotion in improving health or preventing disease and, specifically, what is the effectiveness of the health promoting schools approach? WHO Regional Office for Europe’s Health Evidence Network (HEN).
een
15