EFFECTEN VAN HET (UIT)ZICHT OP PLANTEN OP STRESS EN GEZONDHEIDSINDICATOREN Auteur : College Bron :
Roger S. Ulrich, Ph.D. College of Architecture,Texas A&M University Station, Texas 77843, USA. Internationaal Symposium “Plants for People”, 23 november 1995, Den Haag
INLEIDING Deze bijdrage geeft een overzicht van de theoretische verklaringen en wetenschappelijke conclusies betreffende de invloed die visuele ervaringen met planten hebben op de mens. Hierbij wordt de nadruk gelegd op het effect dat het zien van planten heeft op het herstellen of genezen van stress en op met de gezondheid samenhangende indicatoren of resultaten. Zoals uit het onderzoeksoverzicht zal blijken, heeft de beperkte hoeveelheid beschikbare wetenschappelijke bevindingen vooral betrekking op grote vegetatie zoals bomen en struiken, en veel minder op planten of bloemen. In zowel Westerse als Oosterse stedelijke beschavingen bestaat al eeuwenlang de op intu tie gebaseerde overtuiging dat het visuele contact met planten en andere elementen uit de natuur een positieve invloed kan hebben op het psychologisch welbevinden, kan bijdragen aan de vermindering van stress, en daarnaast gunstig op de gezondheid kan inwerken (Ulrich & Parsons, 1992). Vanaf ten minste de twaalfde eeuw heeft deze overtuiging er in Europa herhaaldelijk toe bijgedragen dat er voor patiënten in gezondheidsinstellingen tuinen werden aangelegd (Warner, 1987). Daarnaast heeft deze overtuiging in Amerika, Europa en Azië lange tijd deel uitgemaakt van de rechtvaardiging voor het aanleggen van parken, tuinen, landschapsarchitectuur en andere groenvoorzieningen in steden (Parsons, 1991; Ulrich, 1993). Gezien de hardnekkigheid van deze intuïtieve ideeën is het misschien verrassend dat het wetenschappelijk onderzoek hiernaar pas in de laatste jaren op gang is gekomen. Dergelijke onderzoeken zouden tastbaar, wetenschappelijk overtuigend bewijs kunnen leveren voor de heilzame invloed van planten, en op die manier ervoor kunnen zorgen dat besluitvormers, beleidmakers en het publiek in het algemeen een hogere prioriteit of waarde aan planten gaan toekennen. VERKLARINGEN VOOR MOGELIJKE GUNSTIGE EFFECTEN De officieuze overtuigingen over de weldadige invloed van planten op mensen zijn al eeuwenoud. De vraag is nu welke verklaringen of theorieën moderne onderzoekers aandragen als verklaring voor het mogelijke voordeel dat visuele blootstelling aan planten of andere natuur kan hebben. Tot voor kort legden de meeste sociale wetenschappers in hun verklaringen de nadruk op culturele en andere, op leerervaringen gebaseerde mechanismen. Zo heeft een aantal auteurs erop gewezen dat de inwoners van de meeste Westerse landen door middel van hun cultuur leren - ofwel "cultureel geconditioneerd worden" - om van planten en andere natuur te houden, en tegelijkertijd geconditioneerd worden om een hekel te hebben aan steden waarin natuurschoon ontbreekt. Een aantal andere onderzoekers heeft de 1
blik gericht op een invloedrijk theoretisch gezichtspunt in de psychologie, de arousal- of stimulatietheorie (Wohlwill, 1976). De verklaring op basis van arousal zou kunnen luiden dat stimulerende omgevingen zoals steden - en met name steden met een hoge mate van visuele complexiteit, lawaai, intensiteit en beweging - mensen negatief kunnen be nvloeden doordat ze gepaard gaan met een overvloed aan stressopwekkende en vermoeiende "opwinding", zowel op psychologisch als op fysiologisch vlak. Aangezien omgevingen waarin planten of andere natuurlijke elementen duidelijk aanwezig zijn meestal minder intensief en perceptueel verward zijn dan veel stedelijke omgevingen (Wohlwill, 1976), zouden deze omgevingen in vergelijking een positief, stressverminderend effect op de mens hebben (Ulrich & Parsons, 1991). De culturele en op de arousal-theorie gebaseerde verklaringen hebben echter in het laatste decennium hun vooraanstaande plaats enigszins moeten prijsgeven, omdat onderzoekers in toenemende mate hun heil zijn gaan zoeken in evolutionaire verklaringen voor de weldadige invloed van de natuur op de mens. De standaard evolutionaire verklaring luidt dat de bijna twee miljoen jaar lange ontwikkeling in natuurlijke omgevingen haar sporen bij de moderne mens heeft achtergelaten in de vorm van een gedeeltelijk biologische of genetische predispositie om positief te reageren op bepaalde natuurlijke elementen (o.a. vegetatie, water) en configuraties (bijv. Orians, 1980; Wilson, 1984; Kaplan & Kaplan, 1989, Ulrich, 1993). Deze gedeeltelijk genetische affiniteit met de natuur - die door E.O. Wilson biophilia is genoemd (1984; Kellert & Wilson, 1993) - was vermoedelijk het resultaat van aanpassing of deed de overlevingskansen voor de vroege mens toenemen. Een van de belangrijkste evolutionaire argumenten bestaat eruit dat de moderne mens op een zeer positieve manier zou moeten reageren op omgevingsspecifieke elementen en vormen die kenmerkend zijn voor de voor het welzijn of de overleving van de vroege mens bevorderlijke natuurlijke entourage. Een voorbeeld van deze visie is het tot de verbeelding sprekende werk van Doerians en zijn medewerkers (1980; heerwagen & Doerians, 1993), die hebben aangetoond dat verschillende culturele groepen een even positieve reactie vertonen op zeer specifieke soorten vegetatiestructuur en -vormen (Orians, 1986; (Sommer & Smit, 1995). Volgens de overtuigende analyse van Orians (1980, 1986) boden dergelijke vegetatiestructuren de premoderne mens goede mogelijkheden om water, voedsel en veiligheid te vinden. Derhalve zou een predispositie voor positieve reacties op dergelijke vegetatieconfiguraties als een evolutionair overblijfsel in de genenpool moeten voorkomen, omdat deze een bijdrage leverden aan de overlevingskansen van de vroege mens. Redenerend in dezelfde trant zou het verwerven van het vermogen om bloemen of bloesem op te merken, hier aandacht aan te schenken en positief op te reageren, voor de vroege mens een enorm voordeel hebben betekend, omdat de kenmerken hiervan van invloed waren op de overleving en een signaal vormden voor een grote kans op het vinden van voedsel (Heerwagen & Orians, 1993; Ulrich, 1993). Daarnaast is het niet onwaarschijnlijk dat het verwerven van een gedeeltelijk genetisch vermogen tot een herstel-respons op bepaalde natuurlijke configuraties en elementen, waaronder veel planten, tijdens de evolutie eveneens belangrijke voordelen voor de mens met zich meebracht (Ulrich et al., 1991; Ulrich, 1993). Voor de vroege mens was het dagelijks leven vaak onzeker. Er moesten vermoeiende, vaak veeleisende activiteiten worden ondernomen om te voorzien in de noodzakelijke behoeften voor overleving. 2
Daarnaast leidde de confrontatie met roofdieren en andere bedreigingen tot een stressvolle, energieverslindende psychologische en fysiologische mobilisatie, alsmede tot vermijdings- of vluchtgedrag. Derhalve zou het vermogen tot een herstelrespons de overlevingskansen hebben vergroot, bijvoorbeeld door het bevorderen van een snelle afname van stressreacties op een gevaarlijke bedreiging, of doordat een dergelijke respons het opladen van fysieke energie na vermoeiende en veeleisende activiteiten vergemakkelijkt. Vermeld dient te worden dat de evolutionaire visie op herstellende en andere positieve reacties op planten en bloemen onlangs uit een onverwachte hoek steun hebben gekregen. Verscheidene onderzoeken naar angstreacties bij tweelingen hebben overtuigend aangetoond dat er een grote genetische invloed (30%-40%) bestaat op de negatieve respons op bepaalde, uiterst specifieke, natuurlijke objecten (zoals slangen) die in de loop van de evolutie met overleving samenhangende risico's hebben gevormd (beschreven in Ulrich, 1993). Dit duidelijke bewijs voor een genetische rol bij de respons op evolutionaire gevaren versterkt de geloofwaardigheid van het idee dat er een gedeeltelijk genetische basis bestaat voor de positieve reacties op natuurlijke kenmerken, zoals planten en bloemen, die in de loop van de evolutie met overleving samenhangende voordelen vormden. RELATIE TUSSEN STRESS EN GEZONDHEID Hoewel ze een verschillende theoretische grondslag hebben, hebben alle bovenstaande verklaringen gemeen dat visuele ervaringen met omgevingen waarin planten en andere natuurlijke elementen voorkomen doorgaans een herstellende of anderszins gunstige psychologische en fysiologische invloed op de mens moeten hebben. Om deze redenering door te kunnen voeren naar mogelijke voordelen voor de gezondheid, moet een kort uitstapje worden gemaakt naar een bespreking van een belangrijk hiermee samenhangend concept, namelijk stress. Dit levert namelijk de basis waarop in de volgende paragraaf de implicaties voor de gezondheid kunnen worden beoordeeld zoals deze worden beschreven in onderzoeken waarin wordt nagegaan of visuele blootstelling aan planten mogelijk een bijdrage levert aan vermindering van stress. Hoewel er geen enkele algemeen aanvaarde definitie bestaat, omschrijven onderzoekers stress meestal als een proces van reageren op, of verwerken van een situatie die eisen stelt, uitdagend is en/of het welzijn in gevaar brengt (Evans & Cohen, 1987). Afhankelijk van de intensiteit en de duur van een stressreactie kunnen er talloze negatieve gevolgen optreden, die in drie brede groepen te verdelen zijn: *
Psychologische uitingen Voorbeelden: gevoelens van angst of spanning, depressie, woede
*
Fysiologische uitingen Voorbeelden: hogere bloeddruk, gespannen spieren, vrijkomen van stresshormonen (bijv. epinefrine), onderdrukking van de immuunfunctie
*
Uitingen op gedragsniveau Voorbeelden: slapeloosheid, verbale uitbarstingen of ander vijandig gedrag, overmatig gebruik van alcohol of drugs, verminderde prestaties bij denktaken 3
Zoals al uit deze goed-gedocumenteerde lijst van symptomen blijkt, gaat stress gepaard met duidelijk negatieve effecten op het psychologisch welzijn, het functioneren en de gezondheid. Het hoeft dan ook geen verbazing te wekken dat onderzoek heeft aangetoond dat belangrijke stressoren zoals echtscheiding of werkloosheid leiden tot aantasting van de gezondheid. Maar zelfs relatief lichte stressoren of ergernissen (werkdruk, files in het woon-werkverkeer) kunnen, met name wanneer zij zich dagelijks voordoen, een significante vermindering van het welbevinden en de gezondheid veroorzaken (bijv. Novaco, Kliewer & Broquet, 1991). In het licht van de schadelijke invloeden op de gezondheid van zowel dagelijks terugkerende ergernissen als de belangrijkere stressoren, kunnen de onderzoeken naar de stressverminderende effecten van planten die in de volgende paragraaf worden besproken, een logische grondslag vormen voor het onderzoeken van de mogelijk gunstige invloed op de gezondheid. ONDERZOEKSRESULTATEN: STRESSVERMINDERENDE EFFECTEN In een klein, maar groeiend aantal onderzoeken zijn de effecten geanalyseerd die het uitzicht op verschillende soorten buitenomgevingen, waaronder uitzichten die worden beheerst door groene vegetatie zoals bomen, struiken en gras, heeft op gestresste personen (zie voor een overzicht Ulrich, 1993; Ulrich & Parsons, 1992). Wanneer ze gezamenlijk worden bekeken, ondersteunen deze onderzoeken de voorlopige conclusie dat alleen al het kijken naar een omgeving waarin vegetatie prominent aanwezig is, vaak vermindering van stress kan bevorderen. In de eerste onderzoeken werd deze afname gemeten via een simpele maar beperkte methode, waarbij individuen hun gevoelens op een gestandaardiseerde vragenlijst moesten scoren. In Eén van deze experimenten werden twee groepen universitaire studenten onderzocht, die licht gestresst waren als gevolg van een tentamen (Ulrich, 1979). Eén groep kreeg dia's te zien van kale stedelijke of bebouwde omgevingen waarin vegetatie ontbrak. Voor de andere groep werden dia's vertoond van alledaagse landelijke omgevingen waarin groene vegetatie overheerste. De conclusies leken erop te wijzen dat het uitzicht met vegetatie de aandacht effectiever vasthield en een groter psychologisch herstel stimuleerde, hetgeen viel af te leiden uit de grotere afname van gevoelens van angst en woede en de veel grotere toename van positieve gevoelens. In een aantal onderzoeken van recenter datum werd de fysiologische respons vastgelegd teneinde de stressreducerende invloed beter te kunnen meten. In een laboratoriumexperiment werden 120 personen eerst blootgesteld aan een stressopwekkende film en vervolgens verdeeld in willekeurige groepen. Een groep kreeg tijdens de "herstel video's te zien van stedelijke omgevingen waarin natuur ontbrak, terwijl de andere groep werd geconfronteerd met natuurlijke omgevingen (Uilig et al., 1991). De gegevens over vermindering van de stress werden verkregen door middel van eigen beoordeling van gevoelens en vier fysiologische metingen: geleiding van de huid, spierspanning, polscurve (een meting die een hoge correlatie met de systolische bloeddruk vertoont) en hartslag. Alle resultaten waren gelijkluidend en wezen erop dat de vermindering van stress veel sneller en vollediger verliep wanneer mensen werden blootgesteld aan de natuurlijke 4
omgevingen, waaronder een parkachtige entourage waarin groene vegetatie dominant aanwezig was. Het snellere herstel bleek bijvoorbeeld uit de snellere en grotere vermindering van de bloeddruk, de spierspanning en de geleiding van de huid. Het totale patroon aan fysiologische resultaten deed daarnaast de mogelijkheid vermoeden dat het parasympathische zenuwstelsel een belangrijke bijdrage levert aan de respons op de natuur, hetgeen niet het geval was bij de respons op de bebouwde omgeving. De parasympathische respons hangt samen met herstel of opslag van energie en lichaamsreserves. Een ander aandachtspunt was de snelheid van het herstel tijdens de blootstelling aan de natuur: na minder dan vijf minuten blootstelling aan de omgeving waarin de vegetatie overheerste, gaf de registratie van de fysiologische metingen al een significant herstel te zien. Ook Hartig (1993) onderzocht het herstel door middel van fysiologische metingen, waaronder een meting van de bloeddruk via monitors die door de deelnemers werden gedragen, en verkreeg hierbij in grote lijnen dezelfde resultaten. Het werk van Hartig lijkt daarnaast aan te tonen dat het mogelijk gunstige effect van het kijken naar vegetatie vaak het grootst is voor personen die stress ervaren, maar dat ook niet-gestresste mensen er een verbetering van hun psychologisch en fysiologisch welzijn aan ontlenen. Zoals al eerder werd opgemerkt, blijkt uit laboratoriumonderzoek dat zelfs een vrij korte blootstelling aan vegetatieomgevingen (ongeveer vijf minuten) al effectief kan zijn bij het bespoedigen van de vermindering van stress (Ulrich et al., 1991). Deze bevinding komt ook naar voren uit een onderzoek waarin gestresste patinten in gezondheidszorg-instellingen gedurende relatief korte perioden aan natuurgezichten werden blootgesteld. Coss (1990) vermeldt dat patinten die worden blootgesteld aan "serene" natuurfoto's, waaronder omgevingen met prominent aanwezige vegetatie, een lagere bloeddruk hadden dan patinten die aan "stimulerende" scènes (bijv. met wilde dieren in de omgeving) werden blootgesteld of patinten uit de controlegroep (geen foto). MET DE GEZONDHEID SAMENHANGENDE INVLOEDEN Als een korte blootstelling aan planten en andere natuurlijke elementen al een stressreducerende invloed kan hebben, lijkt het mogelijk dat een langdurige blootstelling misschien blijvend positieve effecten op psychologische en fysiologische componenten van stress en misschien ook op het gedrag kan hebben - hetgeen op zijn beurt kan blijken uit verbeteringen in gezondheidsindicatoren. Dit idee heeft ondersteuning gekregen van een aantal onderzoeken waarin werd nagegaan of het uitzicht uit het raam op vegetatie en andere natuurlijke elementen gezondheidsvoordelen kan hebben voor ziekenhuis pati nten en gevangenen. Moore (1982) meldt in een gevangenisonderzoek dat gevangenen wier cel een natuurlijk uitzicht had, minder snel geneigd waren zich ziek te melden dan gevangenen van wie het raam uitzicht bood op het gevangeniscomplex. Een onderzoek onder ziekenhuis pati nten door ondergetekende (Ulrich, 1984) was gericht op de vraag of het uitzicht vanuit bed op de natuur een positieve invloed zou kunnen hebben. Herstelgegevens van chirurgische pati nten die paarsgewijs vergelijkbaar waren qua 5
kenmerken die het herstel konden be nvloeden, zoals leeftijd, gewicht, roken en eerdere gezondheidstoestand, werden met elkaar vergeleken. De patiënten werden op een in feite willekeurige manier verdeeld over kamers die in alle opzichten gelijk waren behalve qua uitzicht: Eén patiënt van ieder paar keek uit op bomen, terwijl de ander zicht had op een bakstenen muur. Voor de patiënten met uitzicht op de vegetatie was het postoperatieve verblijf in het ziekenhuis korter. Daarnaast stonden er veel minder negatieve beoordelingen op hen statussen ("patint heeft veel aanmoediging nodig", "voelt zich niet lekker"), en deden zich minder kleinere postoperatieve complicaties voor zoals hardnekkige hoofdpijn of misselijkheid. Bovendien hadden de patiënten met uitzicht op de muur meer injecties met krachtige pijnstillers nodig, terwijl de patiënten met uitzicht op de vegetatie vaker lichtere pijnstillers zoals acetaminofen kregen. In aansluiting op deze onderzoeksrichting gingen Ulrich, Lundgren en Eltinge (1993) in een onderzoek na of de blootstelling aan gesimuleerde uitzichten op de natuur een positieve invloed hadden op het postoperatieve herstel van patiënten die een hartoperatie hadden ondergaan. De uitkomsten wijzen erop dat individuen die blootgesteld werden aan een uitzicht op water en vegetatie minder postoperatieve angst ondervonden dan de controlegroepen en de patiënten die aan andere soorten foto's werden blootgesteld. Bovendien konden de patiënten die water en vegetatie zagen sneller dan de andere groepen overschakelen van sterke pijnstillers op minder sterke medicijnen. Het zien van een rechtlijnige abstracte afbeelding leek daarentegen zelfs meer angst op te wekken dan het geheel ontbreken van foto's of plaatjes. Dit soort onderzoeken over met gezondheid samenhangende invloeden doet vermoeden dat het uitzicht op vegetatie mogelijk een positieve samenhang vertoont met besparingen in de gezondheidszorg. Doordat de patiënten uit het onderzoek naar het uitzicht uit het ziekenhuisraam minder doses van de duurdere sterke pijnstillende injecties nodig hadden (Ulrich, 1984) en de gevangenen wier cel uitzicht bood op de natuur minder gezondheidszorg nodig hadden (Moore, 1982), lijkt het bijvoorbeeld zeker dat financiële besparingen terecht aan het uitzicht op vegetatie en andere natuur kunnen worden toegeschreven. CONCLUSIES Het aantal wetenschappelijke onderzoeken op dit gebied is beperkt, maar de conclusies doen sterk vermoeden dat het zien van planten en andere natuurlijke elementen stress kan doen verminderen en in bepaalde omstandigheden een weldadige invloed op de gezondheid kan hebben. Verschillende onderzoekers hebben ontdekt dat het bekijken van vegetatie binnen vijf minuten of zelfs korter tot een significante vermindering van stress kan leiden, hetgeen blijkt uit de veranderingen in fysiologische indicatoren zoals de bloeddruk. Gezien de schijnbare snelheid van dit herstel is het heel goed mogelijk dat zelfs tamelijk snelle visuele contacten met planten op de werkvloer, in het eigen huis of in andere bebouwde omgevingen van belang zou kunnen zijn voor het bevorderen van het herstel van de nadelige effecten van woon-werkverkeer, werkdruk en andere stressoren die de meeste stadsbewoners dagelijks tegenkomen. De vermindering van stress als gevolg van het kijken naar vegetatie uit zich in een combinatie van weldadige effecten zoals: toename van positieve gevoelens, afname van negatieve of met 6
stress samenhangende gevoelens zoals angst, woede of verdriet, positieve veranderingen in diverse lichamelijke systemen zoals een vermindering van de schadelijke mobilisatie van het sympathische zenuwstelsel, en vaak een duurzame aandacht/interesse voor de omgeving, waardoor zorgen tijdelijk verminderen en met stress samenhangende gedachten worden tegengehouden (Ulrich et al., 1991).
Deze combinatie van gunstige stress-verminderende invloeden, die al kan optreden bij blootstelling gedurende slechts een aantal minuten, kan ten grondslag liggen aan de positieve effecten op de gezondheid waarvan gewag wordt gemaakt in een aantal onderzoeken waarin gestresste personen in ziekenhuizen en gevangenissen gedurende langere tijd werden blootgesteld aan het zicht op vegetatie (Ulrich & Parsons, 1992). Tot op heden hebben de meeste onderzoeksconclusies eerder betrekking op grotere vegetatie, zoals gemengde vegetatie met prominent aanwezige struiken en bomen, dan op kleine planten en bloemen. Het feit dat dit soort onderzoek tot nu toe niet uit de verf komt, is toe te schrijven aan het relatieve gebrek aan financiering hiervoor. Mocht dit veranderen, dan zouden bijna alle methoden die bij het onderzoek naar grotere vegetatie worden gebruikt - bijvoorbeeld fysiologische metingen van het herstel - ook direct kunnen worden toegepast op planten en bloemen binnen huizen en kantoren (Parsons, Ulrich, Tassinary, 1994).
7