Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Universiteit Gent Universiteit Gent Vakgroep Vergelijkende Cultuurwetenschappen Vakgroep Vergelijkende Cultuurwetenschappen Steunpunt Intercultureel Onderwijs Steunpunt Intercultureel Onderwijs
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen Effecten van hetEindrapport sociaal-cultureel beleid voor allochtonen Eindrapport
Onderzoeker: Sven Sierens Promotor: Prof. Dr. Hendrik Onderzoeker: SvenPinxten Sierens Copromotor: Dr. MarcProf. Verlot Promotor: Dr. Hendrik Pinxten Copromotor: Dr. Marc Verlot
Gent, december 2001 Gent, december 2001 Onderzoek uitgevoerd in opdracht van de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse in Aangelegenheden Ontwikkelingssamenwerking Onderzoek uitgevoerd opdracht van deen heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking
1
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Inhoudstafel Inleiding
1
1. Presentatie van het onderzoek
3
1.1 1.1.1 1.1.2 1.1.3 1.1.4
Opzet van het onderzoek Onderzoeksopdracht Vraagstelling Onderzoeksvragen Onderzoeksgroep
3 3 3 4 4
1.2 1.2.1 1.2.2 1.2.3
Begripsbepalingen Decretaal gedefinieerde termen (met betrekking tot sociaal-cultureel werk) Legale termen met betrekking tot minderheden Andere relevante termen
7 7 7 8
1.3 1.3.1 1.3.2 1.3.2.1 1.3.2.2 1.3.2.3 1.3.3 1.3.4
Methode van het onderzoek Onderzoeksbenadering Gegevensverzameling Documentanalyse en literatuuronderzoek (fase 1) Interviews (fase 1) Focusgroepen (fase 2) Gegevensverwerking Verwijzingssysteem met betrekking tot de interviews
11 11 11 11 12 17 18 19
2. Het verenigingsleven van allochtonen in de Vlaamse Gemeenschap: een stand van zaken van het wetenschappelijk onderzoek
20
2.1
Een voorstelling van het bestaand onderzoek
20
2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.2.4 2.2.5
Enkele relevante bevindingen Zelforganisaties zijn vooral ‘etnische’ organisaties Verschillen in organisatiegraad en -leven tussen etnische groepen Het onderscheid tussen ‘oude’ en ‘jonge’ verenigingen Federatievorming Het belang van religieuze verenigingen
23 23 24 26 28 30
2.3 2.3.1 2.3.2 2.3.3
Markante leemten Het theoriedeficit Getalmatige kennis van het lokale verenigingsleven Dynamieken op plaatselijk niveau binnen het allochtone verenigingsleven
32 32 33 35
3. Het wettelijk kader
39
3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3 3.1.4
39 41 45 48 50
De voorgeschiedenis Wat is een zelforganisatie? Welke functies moet zij vervullen? Binnen welke sector(en) vallen zelforganisaties? Welke minister(s) is bevoegd? Een apart decreet of een algemeen decreet? Verenigingswerk of ook erkenning van andere organisatievormen?
1
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
3.1.5 3.1.6 3.1.7 3.1.8 3.1.9 3.1.10
Wie subsidieert de lokale zelforganisaties? Hoe moet de subsidiëring verlopen? Dient bovenlokale federatievorming ondersteund te worden? Wie ondersteunt zelforganisaties en wie verzorgt hun belangenbehartiging? Hoe lang moet een overgangsregeling duren? Krijgen moskeeën erkenning als zelforganisatie?
51 51 52 54 55 56
3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.2.4 3.2.5 3.2.6 3.2.7
Allochtone verenigingen: de huidige regeling Cultuur Algemeen decreet voor een bijzondere doelgroep Emancipatie, participatie en integratie Lage drempel voor erkenning Rechtstreekse subsidiëring van lokale verenigingen Subsidiëring van activiteiten (activiteitssubsidie) Overgangsperiode
58 58 59 59 60 61 61 62
3.3
Het Forum van organisaties van etnisch-culturele minderheden
64
3.4 Het Minderhedendecreet 3.4.1 Zelforganisaties en de categoriale sector: de context 3.4.2 Zelforganisaties en het Minderhedendecreet 3.4.2.1 De algemene doelstellingen van het minderhedenbeleid 3.4.2.2 De opdrachten van de overheden 3.4.2.3 De opdrachten van de categoriale sector 3.4.2.4 Bestuursorganen
67 67 71 71 72 73 75
4. De bevindingen van het onderzoek
76
4.1 4.1.1 4.1.2
76 76
4.1.2.1 4.1.2.2 4.1.2.3 4.1.2.4 4.1.2.5 4.1.2.6 4.1.3
Dynamieken in het verenigingsleven van allochtonen Externe condities die het verenigingsleven beïnvloeden Kenmerken en interne dynamieken met betrekking tot de bovenlokale verenigingen Etnische oriëntatie Regionale ontplooiing Politiek-ideologische verschillen Persoonlijke tegenstellingen Verschillen in structurering en type van ledenorganisaties Verschillende graden en snelheden qua organisatieontwikkeling Besluit 4.1
94 94 102 105 108 109 111 115
4.2
De uitvoeringspraktijk van de landelijke verenigingen van allochtonen
116
4.2.1 De interne werking van de landelijke verenigingen van allochtonen 4.2.1.1 De activiteiten van de landelijke verenigingen 4.2.1.2 De democratische structuur en werking van de landelijke verenigingen. 4.2.1.3 Voorhoede en achterban: een groeiende kloof? 4.2.2 Visieontwikkeling aangaande de maatschappelijke rol van zelforganisaties 4.2.2.1 De visie van de Vlaamse overheid 4.2.2.2 Visieontwikkeling bij de allochtone verenigingen 4.2.2.3 Slotbeschouwing
116 116 122 124 126 126 131 152
2
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
4.2.3 Belemmerende condities 4.2.3.1 Financiële en structurele mogelijkheden/beperkingen 4.2.3.2 Personeelskader en professionalisering 4.2.3.3 Administratieve regels en procedures 4.2.3.4 De ruimere context van het minderhedenbeleid 4.2.3.5 Conclusie 4.2.4 Samenwerking en netwerkvorming 4.2.4.1 Samenwerking tussen de landelijke verenigingen onderling 4.2.4.2 Samenwerking met de bovenbouw 4.2.4.3 Samenwerking met de categoriale sector
153 154 169 182 201 215 216 217 222 233
4.3 4.3.1 4.3.1.1 4.3.1.2 4.3.1.3 4.3.1.4 4.3.1.5 4.3.2 4.3.2.1 4.3.2.2 4.3.2.3 4.3.3 4.3.3.1 4.3.3.2 4.3.3.3 4.3.4 4.3.4.1 4.3.4.2 4.3.4.3 4.3.5 4.3.5.1 4.3.5.2 4.3.5.3 4.3.5.4 4.3.6
249 250 252 254 264 269 271 273 273 279 283 284 285 287 290 290 290 294 296 297 298 301 306 307 308
Stellingnamen ten aanzien van de krachtlijnen van het nieuwe beleid Kwantitatieve erkenningsvoorwaarden: schaalvergroting en gelijkschakeling De objectieve gegevens Landelijke verenigingen Bevoorrechte getuigen Alternatieve wegen? Conclusie Decentralisatie (lokale subsidiëring) Landelijke verenigingen Bevoorrechte getuigen Conclusie Kwalitatieve criteria Landelijke verenigingen Bevoorrechte getuigen Conclusie Structurele samenwerking met het Vlaams verenigingsleven Landelijke verenigingen Bevoorrechte getuigen Conclusie Integratie van de bovenbouw De betrokkenen zelf (ICCM, FOV, VMC) Landelijke verenigingen Bevoorrechte getuigen Conclusie Besluit 4.3
4.4 Eigen voorstellen en denkpistes 4.4.1 Voorstellen voor optimalisering van het bestaande model 4.4.1.1 Optimalisering van de werking van verenigingen 4.4.1.2 Andere vormen van ondersteuning 4.4.2 Nieuwe fundamentele denkpistes 4.4.2.1 Erkenning en steun vanuit Welzijn 4.4.2.2 Een specifiek statuut voor zelforganisaties met ruimte voor andere werksoorten en thema’s 4.4.2.3 Een ‘inclusief’ beleid in andere beleidssectoren 4.4.3 Besluit 4.4
321 323 324
4.5
326
Afsluitende bedenkingen
311 311 311 318 320 320
3
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
5. Algemeen besluit en aanbevelingen
330
5.1 5.1.1 5.1.2 5.1.3 5.1.3.1 5.1.3.2 5.1.3.3 5.1.3.4 5.1.4
Synthese en algemene conclusies Vraagstelling en methode Allochtone verenigingen op lokaal niveau Allochtone verenigingen op landelijk niveau Erkenning en dynamieken van federatievorming Uitvoeringspraktijk Stellingnamen ten aanzien van de krachtlijnen van het nieuwe beleid Voorstellen en denkpistes van de verenigingen Landelijke of provinciale verenigingen?
330 330 330 332 332 334 338 339 339
5.2
Aanbevelingen
341
Literatuur
344
Bijlagen
351
1. 2. 3. 4. 5.
351 356 358 362 366
Onderzoeksvoorstel (aangepast) Aankondigingsbrief Leidraad interview. Respondenten werkzaam in zelforganisaties Leidraad interview Andere actoren en sleutelformanten Lijst van gebruikte afkortingen en codes
4
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Inleiding Het voorliggende document is het eindrapport van het onderzoek naar de effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen. Het onderzoek werd uitgevoerd door Sven Sierens, onderzoeker van de Universiteit Gent, Vakgroep Vergelijkende Cultuurwetenschappen (Steunpunt Intercultureel Onderwijs) in de periode maart - oktober 2001. Dr. Marc Verlot stond in voor de praktische leiding van het onderzoek. Met deze onderzoeksopdracht komt de Vlaamse Regering tegemoet aan een sterk op het terrein levende vraag om de in het decreet op het volksontwikkelingswerk (19 april 1995) opgenomen bijzondere bepalingen voor verenigingen van migranten voorwerp te maken van een evaluatieonderzoek. Het voorliggende verslag bestaat uit vijf hoofdstukken, die we hieronder kort toelichten. Hoofstuk 1 biedt eerst enkele bijzonderheden over het onderzoek: opzet, opdracht, vraagstelling, onderzoeksvragen en onderzoeksgroep. Vervolgens wordt een aantal begrippen gedefinieerd. De onderzoeksgegevens werden vergaard aan de hand van interviews afgenomen zowel bij verantwoordelijken van de landelijke verenigingen van allochtonen als bij bevoorrechte getuigen uit aanpalende sectoren (bovenbouw, categoriale sector, Vlaamse socio-culturele verenigingen, beleidactoren). Hoofdstuk 2 is een stand van zaken van het wetenschappelijk onderzoek naar het allochtone verenigingsleven in Vlaanderen en Brussel dat tot op heden verricht werd. We vatten enkele bevindingen samen en wijzen op een aantal leemten in het bestaande onderzoek. Het onderhavige onderzoek bouwt voort op vroeger verrichte onderzoekingen. Hoofdstuk 3 blijven we stilstaan bij het wettelijk kader waarbinnen het allochtone verenigingsleven in de Vlaamse Gemeenschap ageert. We gaan in het bijzonder in op de voorgeschiedenis van het beleid en de decretale regeling die binnen Cultuur werd uitgewerkt. Daarnaast wordt ook aandacht besteed aan relevante regelgeving binnen Welzijn (Forum voor organisaties van etnisch-culturele minderheden, het Minderhedendecreet). In hoofdstuk 4 worden de bevindingen van dit onderzoek redelijk uitvoerig voorgesteld. We ontleden eerst een aantal dynamieken in het allochtone verenigingsleven (4.1), dit wil zeggen: externe dynamieken die het verenigingsleven beïnvloeden alsook kenmerken en interne dynamieken met betrekking tot het bovenlokale verenigingsleven. Vervolgens wordt onder 4.2 de uitvoeringspraktijk van de erkende landelijke verenigingen van allochtonen belicht. Bijzondere aandacht gaat uit naar visieontwikkeling en belemmerende condities. De interne werking (activiteiten en structuur) wordt minder diepgaand behandeld. In de volgende rubriek (4.3) komen de stellingnamen aan de orde van de landelijke verenigingen en de bevoorrechte getuigen ten aanzien van de krachtlijnen van het nieuwe beleid, zoals die uiteengezet zijn in de nota van de minister van Cultuur getiteld Bouwstenen voor het decreet & besluit voor de sociaal-culturele verenigingen, vormingsinstellingen, bewegingen (21 februari 2001). Deze nota heeft een aantal bijzondere implicaties voor allochtone verenigingen. De laatste rubriek (4.4) vat een aantal
1
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
voorstellen en denkpistes samen die in de eerste plaats de landelijke allochtone verenigingen naar voren brengen met het oog op een optimalisering van hun praktijk. In hoofdstuk 5 worden tenslotte algemene conclusie en aanbevelingen geformuleerd. Achteraan in het rapport is een aantal bijlagen toegevoegd. De lezers die zich niet door het hele rapport willen ploegen kunnen volstaan met de lectuur van 1.1 en van de hoofdstukken 4 en 5. Het algemeen besluit in hoofdstuk 5 biedt overigens een synthese van de bevindingen. We zijn er ons van bewust dat de besproken materie uiterst gevoelig ligt en dat elke uitspraak in de eerste plaats als een politieke stellingname begrepen kan worden. Door het ontbreken van (lokaal) stemrecht voor allochtonen in België, zijn de ‘zelforganisaties’ zowat de enige door hen gedragen vorm van collectieve expressie van allochtonen op het politieke forum. Men bevindt zich als onderzoeker in die context algauw in de positie van de boodschapper die goed of slechts nieuws brengt. Er zal altijd wel een groep zijn voor wie de onderzoeksresultaten ongunstig uitvallen of die ze strijdig vinden met hun eigen opvattingen. Het spreekt vanzelf dat de verantwoordelijkheid voor gebeurlijke fouten geheel bij de auteurs ligt. Wij willen de leden van de stuurgroep alsmede de betrokken leden van het kabinet en de administratie Cultuur bedanken voor het opvolgen van dit onderzoek. Vanwege het korte tijdsbestek van onderhavig onderzoek heeft de stuurgroep slechts één keer zitting gehouden, met name op 12 september 2001. Tijdens deze bijeenkomst werd een voorlopige rapportage van de eerste onderzoeksfase gepresenteerd en besproken. Wij zijn tenslotte de bevraagde personen en organisaties, bedrijvig in het allochtone verenigingsleven of in belendende sectoren, bijzonder erkentelijk voor hun bereidwilligheid mee te werken aan dit onderzoek. Zonder de actieve inbreng van hun ervaringen, standpunten en verwachtingen voor de toekomst kan een kwalitatief onderzoek als dit gewoonweg niet tot stand komen.
2
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
1. Presentatie van het onderzoek 1.1
Opzet van het onderzoek
1.1.1
Onderzoeksopdracht
De opdracht werd in artikel 1 van het contract tussen de Vlaamse Regering en de Universiteit Gent als volgt geformuleerd: “Na te gaan welke effecten het huidige beleid heeft gehad op de integratie van allochtonen en allochtone gemeenschappen, hun culturele participatie zowel aan het eigen cultuurleven als aan het reguliere Vlaamse cultuuraanbod, hun emancipatie in brede zin.”
We attenderen de lezer erop dat de feitelijke vraagstelling van het onderzoek (cf. 1.1.2) hiervan afwijkt. Er werd in samenspraak met de opdrachtgever gekozen voor een aangepaste vraagstelling. De gemaakte keuzes in verband met vraagstelling en methodologie van het onderzoek zijn ingegeven door de vaststelling dat de contractueel gestipuleerde onderzoeksopdracht onmogelijk kan gerealiseerd worden binnen het gestelde bestek (één onderzoeker – zes maanden, 80%). Het is overigens maar de vraag of de gestelde opdracht überhaupt kan gerealiseerd worden aan de hand van langduriger en breder opgezet onderzoek. Vooral de operationalisering van de concepten ‘integratie’, ‘emancipatie’ en ‘participatie’ stelt onderzoekers voor een niet geringe en uiterst complexe opdracht, temeer als men beseft dat deze beleidsdoelstellingen niet scherp omschreven zijn in termen van de te bereiken waarden op bepaalde variabelen. Komt daar nog bij dat een effectmeting (productevaluatie) alleen maar zinnige resultaten oplevert wanneer men kan uitgaan van een zogenaamde nul-, begin- of voormeting. Aan deze voorwaarde is feitelijk niet voldaan. De huidige stand van onderzoek laat bovendien niet toe om een valide post factum reconstructie van de beginsituatie – dit wil zeggen: de situatie vóór het van kracht worden van het decreet van 1995 – te maken. 1.1.2
Vraagstelling
De initiële onderzoeksopdracht werd om bovenvermelde redenen als volgt geherformuleerd: “In welke mate heeft het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen (en in het bijzonder het decreet verenigingen) geleid tot het ontwikkelen van sociale en culturele dynamieken van georganiseerde allochtonen via het gestructureerde verenigingleven van en door allochtonen?” Met deze onderzoeksafbakening werd bewust gekozen voor het nagaan van één, maar weliswaar breed en ons inziens fundamenteel effect. We opteerden er aanvankelijk voor om te focussen op enkele cruciale thema’s zoals collectieve en individuele emancipatie, met bijzondere aandacht voor de functie van deze verenigingen in termen van ‘kadervorming’ (elitevorming?), aandacht voor democratische participatie (ontwikkeling) en leiderschapsstijlen, (evoluerende?) conceptualisering van de noties gemeenschap, samenleving, integratie, interculturele samenwerking, (culturele en etnische) eigenheid, …
3
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
De focus is in de loop van het onderzoek echter enigszins verschoven, in zekere zin verbreed, naar de krachtlijnen van het Decreet en het nieuwe beleid. Deze centrale vraag en de focus vereisen hoedanook een exemplarische benadering, waarin ‘verstaan’ centraal staat, eerder dan een verifiërende/verklarende benadering (Alasuutari 1996). Dit verstaan is cruciaal, omdat het inzicht in de dynamieken een beeld moet opleveren van de trends in het allochtone verenigingsleven. Op basis van dit inzicht kan de Vlaamse overheid geargumenteerde keuzes maken over de richting en de prioriteiten die ze in haar beleid inzake sociaal-cultureel werk wil leggen. Fundamenteel blijft het bezwaar kleven aan het onderzoek dat de afbakening in zijn opzet zo goed als niet toelaat het lokale verenigingsleven van allochtonen rechtstreeks en integraal in het vizier te nemen. We beschikken, ook na afronding van onderhavig onderzoek, nog steeds niet over voldoende gegevens om op een valide wijze recente algemene trends te kunnen waarnemen in het lokale verenigingsleven. Het gaat hier immers in Vlaanderen en Brussel om vele honderden verenigingen en groepen van uiteenlopende aard. Op zich hoeft dat niet erg te zijn. Een analyse van de dynamieken van groepsvorming, gemeenschapsontwikkeling en organisatieontwikkeling met betrekking tot lokale zelforganisaties moet sowieso op plaatselijk niveau verricht worden en liefst ‘van binnenuit’ (microanalyse) teneinde iets zinvols te kunnen zeggen over de effecten van het Vlaamse beleidsniveau (het decreet met name). Hiervoor zijn gerichte en vergelijkende casestudy’s van lokale zelforganisaties in lokale contexten een aangewezen methode (zie 2.3.3). Dat valt evenwel grotendeels buiten het blikveld van dit onderzoek. De gekozen werkwijze en tijdsduur boden hier immers weinig bewegingsruimte. 1.1.3
Onderzoeksvragen
1. Welke dynamieken tekenen zich af in de uitvoeringspraktijk van allochtone verenigingen? 2. Wat is de impact van het Decreet geweest op hun uitvoeringspraktijk? 3. Hoe reageren de allochtone verenigingen op de krachtlijnen van het nieuwe beleid? Wat betekent dit voor hun toekomstige werking en uitvoeringspraktijk? 1.1.4
Onderzoeksgroep
Het voorwerp van studie zijn zelforganisaties van etnisch-culturele minderheden die bedrijvig zijn in Vlaanderen en Brussel. De onderzoeksgroep werd eerst en vooral gevormd door actieve vertegenwoordigers van het allochtone verenigingsleven, te weten bestuursleden, beroepskrachten met diverse functies (directeur, coördinator, educatief medewerker), vrijwilligers met een sleutelpositie. Leden van hun achterban of doelgroepen vallen als zodanig buiten de onderzoeksgroep.
4
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Specifiek wat allochtone verenigingen betreft, werd gepoogd om, in een beperkte mate, lokale verenigingen te bereiken. Veelal echter hebben we moeten vaststellen dat de lokale verenigingen moeilijk bereikbaar zijn. Dientengevolge vallen zij de facto buiten de onderzoeksgroep. Hierdoor is de focus van het onderzoek komen te liggen op de landelijke verenigingen van allochtonen (ook wel federaties of koepels genoemd). Anno 2001 zijn veertien landelijke verenigingen van migranten erkend op grond van het decreet houdende een subsidiëring voor verenigingen voor volksontwikkelingswerk (19 april 1995).1 We geven in het onderstaande de volledige naam van deze verenigingen gevolgd door tussen haakjes het officiële acroniem/afkorting (indien voorhanden), de vestigingsplaats van het landelijk secretariaat, het startjaar en het jaar van erkenning.2 ♦ Associazioni Cristiane Lavoratori Italiani (ACLI-Vlaanderen; Genk; 1946 – 1995) ♦ Associazioni Internationali Federate (AIF; Genk; 1996 – 2000) ♦ Federatie van Turkse Vooruitstrevende Verenigingen / Çagdas Dernekler Federasyonu (CDF; Gent; 1994 – 1995) ♦ Federatie Marokkaanse Democratische organisaties (FMDO; Brussel; 1995 – 1995) ♦ Federatie van Marokkaanse Verenigingen (FMV; Antwerpen; 1993 – 1995) ♦ Federatie van Zelforganisaties in Vlaanderen (FZO-VL; Gent; 1998 – 2000) ♦ Association of Ghanians Resident in Belgium (Ghanaba; Brussel; 1992 – 2000) ♦ Internationaal Comité (IC; Hasselt; 1989 – 1996) ♦ Latijns-Amerikaanse Federatie / Federacion Latino Americana (Antwerpen; 1997 – 1998) ♦ Migrantenvrouwengroepen – Wereldvrouwen (Houthalen; 1997 – 1999) ♦ Platform voor Afrikaanse Gemeenschappen De Conincplein/Antwerpen (Antwerpen; 1998 – 2001) ♦ Unie der Turks Islamitisch Kulturele Verenigingen van België (Turkse Unie van België; Beringen; 1993 – 1995) ♦ Unie van Turkse Verenigingen (UTV; Antwerpen; 1994 – 1995) ♦ Vereniging voor Ontwikkeling en Emancipatie van Moslims (VOEM; Antwerpen en Brussel; 1989 – 1996)3 Het andere deel van de onderzoeksgroep werd samengesteld uit actoren (personen of organisaties) die al dan niet rechtstreeks bij migrantenverenigingen betrokken zijn en als ‘bevoorrechte getuigen’ kunnen optreden. We onderscheiden vier categorieën (zie 1.3.2 voor meer details): ♦ ondersteunende en belangenbehartigende organisaties (ICCM, FOV); 1 In totaal werden onder het Decreet 1995 in totaal 15 landelijke verenigingen erkend. De in 1992 opgerichte Raad van de Afrikaanse Gemeenschappen in Europa/België (RVDAGE) werd in 1995 door de Vlaamse overheid erkend. Deze erkenning werd echter per 1 januari 2001 ingetrokken. De vroegere medewerkers van deze vereniging werden niet benaderd voor een interview. De federatie weigerde overigens haar medewerking aan het onderzoek van Meireman, vanwege de negatieve ervaring die ze in het verleden met studies hadden opgedaan (2000: 24). De RVDAGE zou zich voornamelijk op het Europese niveau hebben willen manifesteren (Leyssens & Vanhoorne 1998: 51). 2 De volgorde is alfabetisch, op basis van het acroniem/afkorting of, indien niet aanwezig, de eerste letter van de naam van de vereniging. 3 Een inventaris en voorstelling van de werking van de erkende landelijke verenigingen is terug te vinden in Brackeva (1996) (9 verenigingen); Uyttendaele & van der Valk (1997) (9 verenigingen).
5
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
♦ Vlaamse sociaal-culturele verenigingen; ♦ organisaties in de categoriale sector (inclusief het VMC); ♦ beleidsactoren.
6
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
1.2
Begripsbepalingen
1.2.1
Decretaal gedefinieerde termen (met betrekking tot sociaal-cultureel werk)
Wanneer in het vervolg sprake is van “het Decreet 1995” wordt verwezen naar het Decreet houdende een subsidiëring voor verenigingen voor volksontwikkelingswerk van 19 april 1995 (zie bijlagen 6 en 7). In dit decreet, dat in het onderzoek voorwerp is van evaluatie, staan met name bijzondere bepalingen voor verenigingen van migranten (specifiek in hoofdstuk IV). Het Decreet 1995 definieert een aantal begrippen, waaronder de volgende: ♦ Volksontwikkelingswerk: “een vorm van sociaal-cultureel werk voor volwassenen, waarbij de deelnemers leren kennis, inzicht en vaardigheden te vergroten voor zichzelf of voor anderen, met het oog op hun persoonsontplooiing en hun functioneren in de samenleving, met uitsluiting van diplomagerichte, schoolse en/of beroepsopleiding;” (Art. 2, 1°)
♦ Vereniging: “in kernen of afdelingen, op vrijwillige basis georganiseerd, samenkomen en
samenwerken van personen onder leiding van een gekozen bestuur om aan volksontwikkelingswerk te doen; volksontwikkelingswerk in verenigingen impliceert een programmaopbouw waarin volgende functies worden ingevuld: de ontmoetingsfunctie, de sociale actiefunctie, de educatieve functie en de culturele functie;” (Art. 2, 2°)4
♦ Kern of afdeling: “een autonome entiteit waarvan de werking overeenkomstig dit decreet duidelijk aanwijsbaar is binnen een territoriale omschrijving of rond een welbepaald thema;” (Art 2, 3°) ♦ Bijzondere doelgroep van migranten: “alle legaal in ons land verblijvende personen van
vreemde etnische afkomst, al dan niet met een zwakke sociaal-economische situatie, ongeacht of zij de Belgische nationaliteit verworven hebben;” (Art. 2, 5°)
♦ Interculturele activiteit: “activiteit die intercultureel bedoeld is en waaraan migranten van
verschillende culturen deelnemen of waaraan migranten en autochtonen deelnemen: zij biedt ruimte voor uitwisseling en samenwerking;” (Art 2, 6°)
In dit rapport wordt veelal de voorkeur gegeven aan het begrip ‘sociaal-cultureel werk’ boven het traditioneel aandoende ‘volksontwikkeling’. Daarmee volgen we de bestaande trend (cf. Bouwstenennota: 5). De term ‘migranten’ is te eng en wordt hier eerder vermeden, zij het niet systematisch (infra). 1.2.2
Legale termen met betrekking tot minderheden
De volgende definities zijn overgenomen uit artikel 2 van het Decreet van 28 april 1998 inzake het Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden (B.S. 19.VI.1998). In het vervolg van het rapport wordt dit decreet aangeduid als het ‘Minderhedendecreet’. ♦
Allochtonen: personen die zich legaal in België bevinden, ongeacht of zij de Belgische nationaliteit hebben, en die tegelijkertijd aan de volgende voorwaarden voldoen: a) minstens één van hun ouders of grootouders is geboren buiten België; b) zij bevinden zich in een achterstandspositie vanwege hun etnische afkomst of hun zwakke sociaal-economische positie
Volgens de algemene bepalingen van het decreet kan een vereniging per definitie enkel landelijk bestaan en wordt er niet gesproken van lokale verenigingen. In de bijzondere bepalingen voor verenigingen van migranten (hoofdstuk IV) wordt echter wel een uitdrukkelijk onderscheid gemaakt tussen landelijke en lokale verenigingen van migranten (art. 32 en 33). De reden daarvoor is dat de activiteiten van een lokale vereniging van migranten rechtstreeks door de Vlaamse overheid gesubsidieerd kunnen worden, ongeacht of zij als een actieve kern of afdeling bij een landelijke vereniging is aangesloten (zie art. 35). 4
7
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
♦ ♦
♦
♦
Etnisch-culturele minderheden: het geheel van de allochtonen, vluchtelingen en de woonwagenbewoners en de niet tot voornoemde groepen behorende vreemdelingen die zich in België bevinden zonder wettig verblijfsstatuut en die wegens hun noodsituatie opvang of bijstand vragen. Vluchtelingen: personen die zich in België bevinden en die aan één van de volgende voorwaarden voldoen: a) zij zijn door België als vluchteling erkend op basis van het Internationaal Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend in Genève op 28 juli 1951; b) zij hebben in België asiel aangevraagd en hun aanvraag werd niet definitief afgewezen [= asielzoekers]. Categoriale sector: de verzameling van alle op basis van het Minderhedendecreet erkende diensten en centra (integratiediensten, integratiecentra, cellen voor vluchtelingenwerk en woonwagenwerk, lokale steunpunten, ondersteuningscentra, Vlaams Minderhedencentrum (VMC)); integratiesector is een veel voorkomend synoniem.5 Integratie: het proces dat leidt tot een volwaardige en evenredige participatie van allochtonen, vluchtelingen en woonwagenbewoners aan het maatschappelijk leven.
Let wel, het gaat hier om wettelijke begripsdefinities. In juridische teksten en wetenschappelijke literatuurbronnen kan men andere afbakeningen terugvinden.6 Ook in het gewone maatschappelijk verkeer kennen vele van deze – in mindere of meerdere mate aanverwante – termen een verschillende invulling en worden zij geregeld door elkaar gebruikt. Overigens zijn de bovenstaande begripsdefinities voor heel wat kritiek vatbaar. Dat geldt in het bijzonder voor begrippen als ‘allochtonen’, ‘migranten’ en bovenal ‘integratie’.7 In dit onderzoek wordt doorgaans gekozen voor de term ‘allochtonen’ (of ‘allochtoon’). Deze term dekt een bredere lading dan de term ‘(im)migranten’ en laat meer diversiteit toe (cf. Perneel 1999: 10). Dat neemt niet weg dat ze net zoals in het maatschappelijk discours ook in deze tekst wel eens door elkaar gebruikt worden. In een aantal opzichten is ‘etnisch-culturele minderheden’ misschien de meest correcte term, maar hij is danig omslachtig. De term ‘minderheden’, die sporadisch in de tekst opduikt, heeft steeds betrekking op etnisch-culturele groepen. Andere maatschappelijke groepen (gehandicapten, holebi’s, vrouwen, senioren, kansarmen, …) die hun eigen emancipatiestrijd voeren, worden – in deze context althans – niet als minderheden aangemerkt. 1.2.3
Andere relevante termen8
♦ Zelforganisaties: in dit verslag wordt de term ‘zelforganisaties’ gebruikt als een koepelbegrip; hij slaat ten eerste zowel op lokale als landelijke verenigingen van allochtonen. In het decreet op volksontwikkelingswerk (19 april 1995) wordt altijd gesproken van landelijke en lokale verenigingen van migranten. Ten tweede slaat de term ‘zelforganisatie’ op álle groeperingsvormen onder allochtonen die een min of meer herkenbare entiteit vormen (actiegroep, vereniging, centrum, …), die door hen De term ‘categoriale sector’ is enigszins misleidend. Ook zelforganisaties zijn categoriale voorzieningen en getuigen van een categoriale benadering in het minderhedenbeleid. 6 Cf. Perneel 1999: 9; Meireman 2000: 4-13. 7 ‘Integratie’ is een zeer omstreden concept (cf. Verlot 2001) en ook de definitie van het Minderhedendecreet ontsnapt daar niet aan. In een pamflet van de FMDO wordt vooral de intrinsieke link tussen achterstandspositie en etnische afkomst op de korrel genomen. “Niet de ‘etnische afkomst is een factor van achterstelling. Getolereerde en geïnstitutionaliseerde discriminatie en racisme in deze samenleving ligt aan de basis van de achterstelling.” (FMDO, Het failliet van de integratie, s.d.). 8 Wanneer uitspraken van respondenten worden aangehaald of interviewfragmenten in de tekst letterlijk worden weergegeven, worden de termen van de gebruiker weergegeven. 5
8
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
gedragen worden en die (potentieel) in het maatschappelijk middenveld thuishoren; dit impliceert dat zelforganisaties méér of andere dingen kunnen doen dan sociaalcultureel werk (of wat daaronder begrepen wordt). ♦ Federaties/koepels: menige landelijke verenigingen van allochtonen omschrijven zichzelf als federaties of koepels. In hun naamgeving weerspiegelt zich dat verder ook door het gebruik van termen als ‘unie’ of ‘platform’. Daarmee willen zij aangeven vooral een koepelorganisatie te zijn die bestaande lokale verenigingen verenigt, ondersteunt en vertegenwoordigt op landelijk (Vlaams) of bovenlokaal niveau. De termen landelijke verenigingen en federaties worden dikwijls als synoniem gebruikt, maar dat klopt niet helemaal. Niet alle landelijke verenigingen van migranten kunnen immers als een federatie (of een koepel) bestempeld worden. Twee landelijke verenigingen (ACLI-Vlaanderen en de VOEM) hebben als zodanig geen ledenorganisaties maar richten zelf kernen of afdelingen op. Overigens streven de meeste federaties niet alleen naar aansluiting van bestaande lokale verenigingen, maar richten zij daarnaast ook (thematische) kernen en afdelingen op (zie 4.2.2.5). Wanneer in de tekst sprake is van ‘landelijke verenigingen’ bedoelen we steeds de erkende verenigingen van allochtonen (anno 2001 zijn dat er 14), tenzij anders aangegeven. Het predikaat ‘landelijk’ moet met een korreltje zout genomen worden; de meeste verenigingen in kwestie hebben tot dusver feitelijk een regionale werking ontplooid (zie 4.2.2.2). ♦ Nieuwkomers: zijn volgens een officiële omschrijving personen die in België aankomen ingevolge gezinshereniging, gezinsvorming of asielaanvraag. Wanneer in de tekst sprake is van ‘nieuwkomers’, wordt echter vooral gedoeld op min of meer recent ingeweken groepen van politieke en economische vluchtelingen uit OostEuropa, Afrika, Latijns-Amerika en Azië. We willen daarmee een distinctie maken tussen groepen die voortkomen uit ‘nieuwe migratie’ en de oudere, langer gevestigde groepen (Italianen, Marokkanen, Turken, Spanjaarden, Grieken, enzovoort) die in het kader van gastarbeidersmigratie en familiehereniging of –vorming in België zijn komen wonen.9 ♦ Forum: deze term wordt meestal gebruikt als een afkorting voor het Forum van Organisaties van Etnisch-Culturele Minderheden, waarvan de erkenning en subsidiëring is geregeld door het Besluit van de Vlaamse Regering van 29 juni 1999. Dit orgaan heeft vooralsnog geen officieel acroniem. In de sector spreekt men meestal over “het forum”.10 ♦ Bouwstenennota: dit verwijst naar een nota van de minister van Cultuur: Bouwstenen voor het decreet & besluit voor de sociaal-culturele verenigingen, vormingsinstellingen, bewegingen. Deze nota heeft de status van een discussiedocument in het licht van een nieuwe regelgeving voor het sociaal-cultureel werk (Minister van Cultuur 2001: 4). Zie ook 4.1.1. Het onderscheid gaat zeker niet helemaal op en doet wat onrecht aan de diversiteit binnen de betreffende migrantengroepen, in de eerste plaats diegenen met een lange migratiegeschiedenis. Er is bijvoorbeeld een aanzienlijk verschil tussen enerzijds de nakomelingen van Poolse, Tsjechische, Hongaarse en Joegoslavische migranten die tussen 1920 en 1930 in Limburg arriveerden en anderzijds recente inwijkelingen uit dezelfde landen. En binnen de Turkse en Noord-Afrikaanse gemeenschappen zijn er ook wel migranten terug te vinden die om politieke redenen hun land ontvlucht zijn. 10 Dat schept met name in Gent wel eens verwarring omdat op het plaatselijk niveau eveneens een ‘Forum van Etnisch Culturele Minderheden’ werd opgericht, een adviesraad waarin hun organisaties en het stadsbestuur met elkaar van gedachten kunnen wisselen over het stedelijk minderhedenbeleid. 9
9
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
♦ Landelijk: deze term slaat steeds op het niveau van de Vlaamse Gemeenschap, dus niet het federale (de Belgische staat). Voor alle duidelijkheid: een landelijke vereniging is geen vereniging op het platteland. Hoewel het Vlaamse Gewest als een ‘regio’ kan beschouwd worden, refereert de term regionaal hier doorgaans aan provinciaal. ♦ Integratiecentra: in de tekst wordt ‘integratiecentra’ wel eens oneigenlijk gebruikt als containerbegrip om allerlei eerstelijnsvoorzieningen in de categoriale sector aan te duiden: integratiecentra, integratiediensten, lokale steunpunten, cellen voor vluchtelingenwerk en woonwagenwerk.
10
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
1.3
Methode van het onderzoek
1.3.1
Onderzoeksbenadering
De theoretische achtergrond van waaruit we onze interesse betonen in het geformuleerde onderzoeksvoorstel is die van de vergelijkende cultuurwetenschap. Cultuur wordt daarbinnen breed gedefinieerd als het geheel van praktijken en betekenisgeving(en) dat het individuele en collectieve handelen beïnvloedt. We hanteren daarbinnen een instrumentele visie op cultuur, namelijk als een proces dat tegelijkertijd het handelen en denken van (groepen) mensen structureert, maar ook steeds aan verandering onderhevig is. Eén van de meest fundamentele culturele processen zijn leerprocessen, waarbij inzichten en handelingsstrategieën worden ontworpen, toegepast en doorgegeven. Onze onderzoeksbenadering kan als ‘pragmatisch’ worden omschreven. Onderzoek moet binnen deze visie niet enkel leiden tot ‘beter verstaan’, maar zal ook concrete elementen tot verandering moeten aanreiken. Een analyse van ontwikkelde dynamieken vanuit een exemplarische benadering vereist een kwalitatieve onderzoeksstrategie die een complexere en meer genuanceerde interpretatieve benadering toelaat dan het traditionele (sociografische) surveyonderzoek. Het gekozen onderzoeksdesign liet slechts een minimale vorm van veldonderzoek toe. Om zicht te krijgen op sociale en culturele dynamieken in de praxis van het gestructureerde verenigingsleven bij allochtonen, is dat geen ideale situatie en kan dit onderzoek daarom maar een aanzet zijn. Door het ontbreken van systematische waarnemingen in situ, ligt de klemtoon in het onderzoeksmateriaal op gerapporteerd gedrag en op betekenisgeving in het gevoerde discours.11 Of met deze vorm van kennisverwerving voldoende inzicht kan bereikt worden in het intern functioneren van organisaties is een delicate vraag. Practici die praten over hun praktijk hebben uiteraard de neiging om optimistisch te zijn over hun werk. Zij hebben vaak ook een direct eigenbelang: gunstig geëvalueerde initiatieven worden gecontinueerd, slecht beoordeelde worden afgekapt of grondig bijgestuurd. Daardoor hebben practici er moeite mee als onderzoekers (buitenstaanders) over hen aan derden rapporteren. Gelukkig is enige vorm van triangulatie om de kwaliteit van de gegevens en bevindingen te verbeteren wel mogelijk. De respondenten werden immers bevraagd over soortgelijke thema’s en hadden het geregeld over dezelfde situaties, organisaties, personen, voorzieningen, … Daarnaast kon de interne consistentie van hun verhaal en voorstellingswereld gecheckt worden. Vragen naar opvattingen en visies kunnen aanleiding geven tot discussie en roepen soms tegenstrijdige antwoorden op. Discursieve uitspraken berusten immers niet altijd op kant-en-klare informatie die subjecten in hun hoofd hebben, maar worden in interactie met de onderzoeker vormgegeven. 1.3.2 1.3.2.1
Gegevensverzameling Documentanalyse en literatuuronderzoek (fase 1)
11 “When interviews are used as the sole way of gathering data, the researcher should have demonstrated through the conceptual framework that the purpose of the study is to uncover and describe the participants’ perspectives on events; that is, the subjective view is what matters.” (Marshall & Rossman 1995: 81) [Wanneer interviews gebruikt worden als de enige wijze van dataverzameling, moet de onderzoeker via het conceptueel raamwerk gedemonstreerd hebben dat de bedoeling van de studie is de perspectieven van de participanten op gebeurtenissen te ontdekken en te beschrijven; dat wil zeggen, de subjectieve zienswijze is van belang.]
11
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Mede met het oog op de constructie van een interviewleidraad en de daarop volgende verwerking van de gegevens werd een aantal literatuurbronnen en documenten verzameld en doorgenomen. De volgende documenten waren daarbij in het bijzonder nuttig: -
-
de regelgeving: decreten en besluiten die van toepassing zijn; de Bouwstenennota van minister van Cultuur Bert Anciaux; het FOV-standpunt bij de bovengenoemde nota (FOV 2001); het rapport Oosterlinck (2001); het samenvattend verslag van de studiedag ‘Decreet Landelijke Verenigingen’ (ICCM 2000) het onderzoek van Meireman (2000); het onderzoek van Leyssens en Vanhoorne (1998), in het bijzonder de door hen gehanteerde interviewleidraad (vragenlijst);
Vooral de redelijk uitgebreide vragenlijst uit het onderzoek van Leyssens & Vanhoorne (1998) vormde een nuttig vertrekpunt voor de te maken keuzes, met dien verstande dat zij een iets andere probleemstelling hanteerden. Deze was hoofdzakelijk gericht op een analyse van leiderschap binnen de federaties (zie 2.2). Een aantal hypothesen, opinies en intuïties die leven in het werkveld vormde mede ‘clues’ voor het opstellen van de leidraad en de verwerking van het interviewmateriaal: -
-
-
zelforganisaties willen meer erkenning voor hun activiteiten die binnen de welzijnssfeer vallen; de achterstellingssituatie van vele allochtonen verantwoordt deze combinatie van cultuur en welzijn; federaties van migrantenverenigingen kunnen geen landelijke werking ontplooien want je moet ter plekke zijn om iets te kunnen doen met de gemeenschappen; dit vraagt soepele erkenningscriteria; federaties krijgen te weinig geld (basis- en werkingsubsidies); federaties kan men niet vergelijken met de ‘Vlaamse verenigingen’ want het gaat om een zeer specifieke manier van werken en om een doelgroep die niet te vergelijken is; je kan geen grote federaties want je kan heel wat bevolkingsgroepen niet verenigen (bijvoorbeeld: Turken en Koerden); er moet een link gelegd worden met het Minderhedendecreet; de relatie tussen de integratiecentra en de zelforganisaties is aan herziening toe; het mechanisme van de rechtstreekse subsidiëring van de lokale zelforganisaties loopt mank (laattijdige uitbetaling van subsidies; administratieve rompslomp); het huidige middenkader is overvraagd, in het bijzonder wat betreft hun vertegenwoordigingsfunctie; sterke figuren van lokale verenigingen worden naar bovenlokale structuren getrokken (‘braindrain’, ‘aanzuigeffect’); de landelijke verenigingen hebben een groot groeipotentieel, maar staan hierdoor onder druk; de instanties in de bovenbouw – ICCM, VMC en Forum – moeten de krachten bundelen.
Ter aanvulling gebeurde ook een analyse van documenten van landelijke verenigingen (statuten, tijdschriften, rapporten, visieteksten…). Daarbij werd niet gestreefd naar volledigheid. 1.3.2.2
Interviews (fase 1)
a) Interviewleidraad: constructie en gebruik
12
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Op basis van de probleemstelling aangevuld met literatuuronderzoek werd een interviewleidraad opgesteld. De te stellen vragen werden onder de volgende onderdelen gegroepeerd: Tabel 1 - Onderdelen leidraad - Vooraf: Situering respondent(en) - A) Visie op de maatschappelijke rol en meerwaarde van zelforganisaties - B) De taken en activiteiten van uw zelforganisatie / zelforganisaties - C) Contacten met de buitenwereld - Contacten met andere verenigingen van migranten - Contacten met Vlaamse verenigingen - Contacten met de integratiesector / welzijnswerk - Contacten met de overheid - D) Verwachtingen ten aanzien van het beleid
Van deze leidraad werden twee verschillende versies vervaardigd: één gericht op respondenten werkzaam in zelforganisaties en één gericht op andere actoren en sleutelinformanten (niet werkzaam in zelforganisaties). De verschillen tussen de beide versies zijn niet noemenswaardig groot. De versie voor de zelforganisaties is in feite de oorspronkelijke versie. Ter wille van de andere actoren werd dan een variant gemaakt met enkele bijkomende vragen en met hier en daar anders geformuleerde vragen. De leidraad werd bij de interviewafname op een tamelijk flexibele manier gehanteerd. De bedoeling van het interview was een inventarisatie te maken van het allochtone verenigingsleven en tegelijk zoveel mogelijk te peilen naar de prioriteiten, de bekommernissen en de standpunten van de respondenten met betrekking tot een aantal cruciale thema’s. De vragen peilen zowel naar wat het decreet van 1995 – al dan niet – heeft teweeggebracht in de voorbije jaren als naar verwachte ontwikkelingen in de toekomst op de onderscheiden terreinen (visie- en begripsontwikkeling, concrete werking, externe contacten, beleid). Aangezien gekozen werd voor de techniek van het halfopen of semi-gestructureerd interview, werd de leidraad niet opgevat als een vragenlijst met een reeks vragen die in een vaste volgorde diende te worden afgewerkt. De volgorde van de onderdelen en vragen werd dus niet noodzakelijk gevolgd. Voorts zijn de vragen richtvragen; ze werden tijdens het interview anders geformuleerd of weggelaten naar gelang van context en respondenten (landelijke vereniging, lokale zelforganisatie, Vlaamse vereniging, andere actoren op het terrein). Niet alle in de leidraad opgenomen vragen hoefden tijdens het interview aan de orde te komen. De onderdelen (zie hierboven) werden wel zoveel mogelijk bestreken. De leidraad (beide versies) werd na de eerste interviews één keer aangepast (eerste week mei). Nadien werden als zodanig geen aanpassingen meer aangebracht. Een aantal topics die niet (expliciet) in de leidraad opgenomen zijn dienden echter wel aanvullend bevraagd
13
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
te worden of tijdens het gesprek verder uitgediept te worden.12 Sommige daarvan werden trouwens door de respondenten spontaan in de loop van het interview ter sprake gebracht. Het gaat meer bepaald om de volgende topics: - de rol van religieuze verenigingen (moskeeverenigingen) in het sociaal-cultureel werk; - het hanteren van de Nederlandse taal bij de activiteiten; - de subsidiëringsvoorwaarden; - sociale actie als activiteit (niet expliciet vermeld in het decreet); - de gelijkschakeling met de Vlaamse verenigingen (accent vernieuwd beleid); - de lokale subsidiëring van de lokale werkingen (accent vernieuwd beleid); - schaalvergroting en samenwerking tussen de federaties (accent vernieuwd beleid); - samenwerking met Vlaamse verenigingen (accent vernieuwd beleid); - de mogelijke integratie van de bovenbouw (accent vernieuwd beleid); - de rol van het ICCM; - de rol van de FOV; - de inhaalbeweging (positieve actie; overgangsperiode); - beleidsplan en enveloppenfinanciering
Uiteraard werd ook ruimte gelaten voor andere topics die de respondenten zelf te berde wilden brengen. Aan het eind van het interview werd daar trouwens expliciet naar gevraagd. b) Selectie respondenten Op basis van het onderzoeksvoorstel werd een lijst opgemaakt van belangrijke en/of relevante protagonisten en antagonisten in het allochtone middenveld (organisaties en personen) die in aanmerking komen voor een interview. De afname van de interviews werd gepland voor de vierde week van april tot en met de derde week van mei. De volgende categorieën van organisaties / actoren werden onderscheiden: Tabel 2 - Categorieën van organisaties / actoren a) het allochtone verenigingsleven - de erkende landelijke verenigingen: alle 14 - lokale zelforganisaties: een selectie van 5 - het ICCM (1) b) het Vlaamse verenigingsleven - belangrijke autochtone verenigingen: de FOV + 5 Vlaamse verenigingen c) de categoriale sector (integratiesector) - het VMC + een selectie van 4 integratiediensten en -centra (1 PRIC, 1 LIC en 2 integratiediensten)
d) beleidsactoren - 2 personen
De lokale zelforganisaties werden at random geselecteerd uit een Excel-bestand van lokale migrantenverenigingen dat door het ICCM ter beschikking werd gesteld.13 Daarbij Daartoe werd gebruik gemaakt van uittreksels uit de volgende documenten: het decreet van 1995, de Bouwstenennota en de schriftelijk neerslag van de vragen aan de minister van Cultuur Bert Anciaux tijdens de Hoorzitting van 10 mei 2001 (opgenomen in het tijdens de zitting overhandigde Informatiepakket).
12
14
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
werd enigszins rekening gehouden met geografische spreiding, etniciteit en lidmaatschap (al dan niet) van een federatie. Voor de selectie van de Vlaamse verenigingen werd geput uit een lijst van erkende verenigingen voor sociaal-cultureel werk die terug te vinden is op de website van SoCiuS.14 Er werd gemikt op enkele (grote) organisaties die een lange traditie hebben op het vlak van volksontwikkelingswerk. Zij vormen een niet onbelangrijk referentiepunt voor de federaties van zelforganisaties. Zelforganisaties (federaties) van allochtonen wijzen in dit verband op hun zeer specifieke manier van werken en hun doelgroep, waardoor de vergelijking met Vlaamse verenigingen niet zou opgaan. Daarnaast worden Vlaamse verenigingen geregeld als historisch voorbeeld aangehaald om te wijzen op de lange tijd (tientallen jaren) die bepaalde bevolkingsgroepen nodig hebben gehad om hun ontvoogdingsstrijd te voeren (arbeidersstrijd, vrouwenbeweging, Vlaamse beweging). In het onderzoek werd ervoor geopteerd om ook de standpunten, ervaringen en bekommernissen van de categoriale sector – een belangrijke belendende sector – mee te nemen. Enerzijds omdat menig integratiecentrum of -dienst in de praktijk een vorm van (eerstelijns)ondersteuning blijkt te bieden aan allochtone verenigingen in hun werkgebied en omdat de categoriale sector een stimulerende en bewakende functie krijgt toebedeeld in de implementatie van het Vlaamse minderhedenbeleid, waaronder “de advisering door de doelgroepen”. Anderzijds omdat sommige zelforganisaties (lokale en landelijke) – al dan niet doelbewust – activiteiten ontplooien in de welzijnssfeer met een dienstverlenend karakter. Doordat de twee sectoren – de categoriale sector en het migrantenverenigingsleven – zodoende in elkaars vaarwater terecht komen, rijzen er toch wel vragen bij de wederzijdse afbakening en afstemming van hun opdracht. Ook op tweedelijnsniveau en in de bovenbouw van beide sectoren (ICCM, VMC, Forum van organisaties van etnisch-culturele minderheden) zijn er dwarsverbanden bespeurbaar tussen Welzijn en Cultuur. Deze overlap, zowel in het beleid als in de feitelijke werking, zorgt toch wel voor enige verwarring, zo niet ongenoegen op het terrein (zie ICCM 2001) (zie ook 3.4 en verder). Voor de selectie van integratiediensten en -centra werd onder meer advies ingewonnen bij het VMC. In de marge hiervan werd ook nagegaan in hoeverre de gemeenten en OCMW’s een beroep doen op SIF-middelen om de uitbouw van het allochtone verenigingsleven te ondersteunen.15 Deze achtergrondinformatie heeft bij de selectie uiteindelijk geen rol gespeeld. c) Contactopneming respondenten Met dank aan Katrijn D’hamers van het ICCM voor het toesturen van dit bestand alsook de lijst van erkende landelijke verenigingen van migranten. Het betreffende bestand bevat een lijst van 1125 lokale migrantenverenigingen in Vlaanderen en Brussel die door het ICCM zijn geregistreerd. De lijst is niet exhaustief, maar heeft wellicht een hoge dekkingsgraad. De lijst geeft de volgende gegevens (indien beschikbaar): naam vereniging, straat en nummer, postcode, gemeente, telefoon, naam federatie. Zowel gefedereerde als niet-gefedereerde verenigingen zijn opgenomen. Een later op het jaar gemaakte update van deze lijst resulteerde in een verhoogd aantal van 1282 initiatieven (mondelinge mededeling van Sylvain Van Labeke (ICCM) tijdens de stuurgroepbijeenkomst van 12 september 2001). 14 http://www.socius.be 15 Met dank aan Linda Boudry, Projectleider Stedenbeleid aan het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, voor het verschaffen van de gegevens. Hiervoor werd de databank van het SIF gescreend op de volgende zoekwoorden: zelforganisatie, migrantenorganisatie, migrantenvereniging, allochtonenvereniging. Er werden twee screenings uitgevoerd: het convenant 1997-1998 en het convenant 2000-2002. 13
15
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
De organisaties en personen die in aanmerking kwamen voor een interview (zie 1.3.1) werden verwittigd via een aankondigingsbrief, de dato 11 april 2001.16 Deze brief geeft een cover story van het onderzoek en gaat in op de bedoeling ervan evenals de methode en timing. In de brief wordt ook gevraagd om hun medewerking aan de interviewronde. De brief had tevens de intentie om de bestaande bezorgdheid bij zelforganisaties over dit onderzoek zoveel mogelijk weg te nemen.17 Ongeveer één à twee weken na verzending van de aankondigingsbrief werd contact opgenomen met de beoogde organisaties en personen voor het maken van praktische afspraken in verband met het interview. Dit gebeurde telefonisch, per fax of per e-mail.18 De geselecteerde lokale zelforganisaties werd later nog een herinneringsbrief toegestuurd. Medewerkers van lokale zelforganisaties zijn immers overdag moeilijk te bereiken; in een paar gevallen hadden we enkel een adres en ontbraken andere contactgegevens (telefoonnummer, faxnummer, e-mail adres). Een paar afspraken met landelijke verenigingen werden gelegd tijdens de hoorzitting van 10 mei 2001 op het kabinet Cultuur. d) Respons Van de 33 voorziene interviews vonden er uiteindelijk 25 plaats. Het betreft de volgende actoren in het allochtone verenigingsleven of in aangrenzende sectoren: Tabel 3 - Geïnterviewde actoren -
de erkende landelijke verenigingen of federaties: voorzitters, ondervoorzitters, directeuren, educatieve medewerkers het ICCM: de voorzitter autochtone verenigingen: secretaris, educatieve medewerkers de FOV: de directeur het VMC: de directeur + stafmedewerker integratiediensten- of centra: coördinatoren c.q. stafmedewerkers beleidsactoren (bevoorrechte getuigen)
14
1 2 1 1 4 2
Alle veertien erkende landelijke verenigingen en het ICCM zegden hun medewerking aan het interview toe. Voor wat betreft de Vlaamse verenigingen (respons: 2 op 5) viel één weigering te noteren en werd in twee gevallen niet gereageerd.
Zie Bijlage 2. Dat de brief gunstig werd ontvangen, blijkt eerst en vooral uit de goede respons. Geen enkele van de 14 erkende landelijke verenigingen weigerde zijn medewerking aan het onderzoek. Voorts kwam er een positieve reactie van het ICCM bij monde van zijn voorzitter, Fatma Pehlivan, onder de vorm van een brief, d.d. 18 april 2001 (Ref.: SVL:bdb/44.01). Deze brief, gericht aan de onderzoeker met cc aan Marc Verlot en Bert Anciaux, onderschrijft de onderzoeksstrategie, maar plaatst “evenwel een groot vraagteken bij de timing van het onderzoek.” 18 Specifiek voor wat betreft de keuze van de te interviewen personen bij de landelijke verenigingen werd advies ingewonnen bij het ICCM. Doorgaans is de voorzitter de meest aangewezen gesprekspartner, maar dat bleek niet altijd zo te zijn. 16 17
16
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Van de aangeschreven lokale zelforganisaties kwam er geen enkele reactie. Door omstandigheden – tijdgebrek en logistieke problemen bij de afname en verwerking van de interviews – konden geen verdere stappen meer ondernomen worden om deze of gene lokale migrantenverenigingen alsnog binnen de vooropgestelde periode (fase 1) te bereiken voor de afname van een interview. Het valt ook niet uit te sluiten dat de geselecteerde verenigingen (of een deel ervan) niet meer actief zijn – zogenaamde slapende verenigingen. Met opzet werden de federaties niet ingeschakeld als kanaal om lokale verenigingen te rekruteren, uit vrees dat dit zou uitmonden in een positieve selectie van modelverenigingen, hetgeen de realiteit van het werkveld teveel geweld zou aandoen. e) Afname interviews Teneinde zoveel mogelijk gegevens te verzamelen werd de interviewronde met een week verlengd. Een aantal personen kon zich immers pas ten vroegste in de vierde week van mei vrijmaken voor een interview. Het eerste interview werd afgenomen op 23 april 2001 en het laatste op 29 mei. Bij de 25 interviews werd gesproken met 36 personen in totaal. Vijftien interviews verliepen individueel; in negen gevallen waren twee respondenten aanwezig en in één geval werden drie personen geïnterviewd (hoewel de inbreng van één persoon zeer beperkt bleef). In een beperkt aantal (zes) gevallen werd de interviewleidraad op voorhand opgestuurd. Dat gebeurde enkel indien de respondenten daar nadrukkelijk om vroegen. De interviews werden alle door één en dezelfde onderzoeker afgenomen. Op één na verliepen alle interviews in het Nederlands. Eén interview werd afgenomen in het Engels omdat de persoon in kwestie (een medewerker van een landelijke vereniging) het Nederlands nog niet voldoende machtig was. In twee gevallen lieten allochtone respondenten zich expliciet vergezellen van een autochtone collega, omdat ze zich niet helemaal zeker voelden van hun taalvaardigheid in het Nederlands. Bij het begin van ieder interview werd expliciet gewezen op het vertrouwelijk karakter en de anonieme verwerking van de verzamelde gegevens. In drie gevallen wordt van deze deontologische regel evenwel altijd afgeweken en worden de namen van de organisaties toch vermeld in de verslaggeving, namelijk: het ICCM, het VMC en de FOV. Gegeven hun specifieke en unieke positie zijn de namen van deze organisaties (en hun woordvoerders) in de context van dit onderzoek moeilijk te maskeren (zie ook 4.1). De 25 interviews werden alle met een cassetterecorder opgenomen. Geen enkele van de respondenten uitte daar bezwaren tegen, al waren een paar personen wat onwennig omdat het de eerste keer was dat ze op deze manier geïnterviewd werden. De audioopnames zijn meestal van goede kwaliteit. Door technische problemen zijn twee opnames echter gedeeltelijk de mist ingegaan. De gemiddelde duur van een interview is één uur en een kwart (eventuele pauzes en onderbrekingen ingerekend, bijvoorbeeld: telefoons, bezoek en dergelijke). Het kortste interview nam 35 minuten in beslag, het langste duurde 140 minuten. 1.3.2.3
Focusgroepen (fase 2)
17
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
In de tweede fase van het onderzoek was een reeks focusgroepen gepland. Om praktische en organisatorische redenen hadden we besloten om twee focusgroepen te laten plaatsvinden in het ICCM (Brussel). Dit gebeurde in samenwerking met het ICCM.19 De keuze voor het ICCM als locatie bood een aantal voordelen: centrale locatie (Brussel), op het terrein gekende organisatie (ICCM), lage kosten (huur zaal e.d.), deskundige hulp bij selectie van organisaties. Het ICCM nam de uitnodiging van de verenigingen waar. Eén focusgroep (gepland op maandag 15 oktober 2001) had als bedoeling vertegenwoordigers van de veertien federaties rond de tafel te brengen. De andere (gepland op donderdag 18 oktober 2001) beoogde afgevaardigden van vijftien lokale verenigingen bijeen te brengen. Helaas hebben we deze twee focusgroepen node moeten afblazen. De respons op de tweede focusgroep (lokale verenigingen) was nihil: geen enkele van de verenigingen reageerde op de uitnodiging. De eerste focusgroep (landelijke verenigingen) kon evenmin plaatsvinden en werd na overleg met het ICCM op de valreep afgelast. Daarbij heeft ten eerste de in die periode lopende treinstaking roet in het eten gegooid. Daarnaast bleek uit de voorafgaandelijke toezeggingen van de verenigingen dat slechts een lage opkomst mocht verwacht worden. Het zag er naar uit dat we de vereiste onderdrempel van vijf deelnemers voor een focusgroep (cf. Greenbaum 2000; Schensul et al. 1999) niet zouden halen, hetgeen werd bevestigd na een telefonisch onderhoud met een aantal van de potentiële deelnemers (om de afgelasting mee te delen). Ten gevolge van de strakke timing van het onderzoek kon een tweede poging om focusgroepen te organiseren op een later tijdstip niet meer plaatsvinden. Dat de focusgroep rond landelijke verenigingen niet kon doorgaan had uiteindelijk geen onoverkomelijke consequenties. De standpunten en visies van de landelijke verenigingen met betrekking tot een aantal thema’s waren immers in de interviews al uitvoerig aan de orde geweest. Het mislukken van de tweede poging om – deze keer via een focusgroepsessie – de lokale verenigingen in het blikveld te krijgen is in die mate jammer dat ons het ultieme middel werd ontnomen om de bestaande onderzoeksmatige lacune aan te vullen. 1.3.3
Gegevensverwerking
Met het oog op verwerking van de gegevens werden de cassettes uitgetikt door jobstudenten (medio mei - medio juni 2001). De bandopnames werden door de onderzoeker nabeluisterd teneinde een kwaliteitscontrole uit te voeren op de interviewprotocollen (het rechtzetten van foute transcripties, invullen van onduidelijke passages en ongekende namen van personen en organisaties, …). Dit was een tijdrovend, maar noodzakelijk werk om tot goede verbatim transcripties te komen. De transcriberende studenten zijn doorgaans niet vertrouwd met de besproken thema’s en hadden nogal wat moeite met bepaalde termen en accenten.
19 Wij danken hiervoor Sylvain Van Labeke, directeur van het ICCM, alsook zijn medewerkers voor de tijd en de moeite die zij genomen hebben om deze focusgroepbijeenkomsten praktisch te organiseren.
18
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Drie interviews werden noodgedwongen door de onderzoeker zelf getranscribeerd. In één geval lag de reden bij het feit dat het interview in het Engels was afgenomen. Twee andere opnames van interviews waren zodanig slecht van geluidskwaliteit – vanwege respectievelijk een defecte microfoon en een erbarmelijke akoestiek – dat het aangewezen was om de onderzoeker-interviewer zelf de cassettes te laten uittikken in een poging om het gevoerde gesprek zo volledig mogelijk te reconstrueren. Beide interviewprotocollen zijn helaas onvolledig en staan vol met vraagtekens die betrekking hebben op volslagen onhoorbare passages. Voor de gegevensverwerking wordt gebruik gemaakt van speciale software. De protocollen van de interviews werden geïmporteerd in QSR Nud*ist (versie 4). Nud*ist staat voor Non-numerical Unstructured Data Indexing Searching and Theorizing. Het is een computerpakket dat ontworpen is om gebruikers (onderzoekers) te helpen bij de verwerking van niet-numerieke en ongestructureerde gegevens in kwalitatieve analyse. Dit gebeurt door het ondersteunen van processen van gegevenscodering in een indexsysteem, door het zoeken in teksten of het zoeken naar coderingspatronen en door theoretisering over de gegevens (QSR 1997). Nud*ist biedt tevens mogelijkheden om tekstpassages uit andere documenten in te voegen, bijvoorbeeld in memobestanden. 1.3.4
Verwijzingssysteem met betrekking tot de interviews
Wanneer we in het rapport uitspraken citeren van ‘respondenten’ (25 in totaal) worden hun namen nooit weergegeven. We gaan ervan uit dat ze spreken in naam van de organisatie die ze vertegenwoordigen. De twee geïnterviewde beleidsactoren spreken wel in persoonlijke naam, maar hun identiteit is verhuld. Zoals reeds aangestipt, worden drie organisaties steeds bij naam vermeld: het ICCM, het VMC en de FOV. Wat de andere organisaties betreft, hebben we in bepaalde gevallen hun namen gecodeerd. De gebruikte codes zijn LV, VV, CS en BA (zie bijlage 5). De in de codes vermelde cijfers (bijvoorbeeld: LV#01 enzovoort) slaan op de volgorde van de interviewafname doorheen de tijd en hebben verder geen enkele betekenis. In de beschrijving van bepaalde zaken, vooral als het objectieve informatie betreft, hebben we ervoor geopteerd de identiteit van de aangehaalde spreker, of beter zijn of haar organisatie, zo nu en dan wel vrij te geven. Wanneer het gaat om subjectieve bedenkingen of gevoelig liggende zaken hebben we de codes gebruikt en hebben we zoveel mogelijk identificerende elementen in de tekst weggelaten of aangepast. We zijn er ons terdege van bewust dat het toegepaste systeem verre van sluitend is. Tenslotte vermelden we nog dat in de opgenomen interviewfragmenten de interventies van de interviewer tussen ronde haakjes worden weergegeven.
19
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
2. Het verenigingsleven van allochtonen in de Vlaamse Gemeenschap: een stand van zaken van het wetenschappelijk onderzoek 2.1
Een voorstelling van het bestaand onderzoek
Onderzoek naar zelforganisaties van allochtonen is relatief schaars in onze contreien. Het gepubliceerde doctoraatsproefschrift van Marco Martiniello (1992) inzake etnisch leiderschap en macht in de Italiaanse Gemeenschap in Franstalig België is de meest lijvige studie die tot dusver in België verricht werd. De onderzoeksgegevens dateren echter van de jaren 1980 en Martiniello’s analyse moet bovendien tegen de achtergrond gezien worden van specifieke conceptuele en theoretische kaders met betrekking tot etniciteit, (etnisch) leiderschap en politieke participatie in het Belgische systeem. Het onderzoek beperkt zich trouwens tot de Franstalige gemeenschap (met de klemtoon op Luik en in mindere mate Brussel). Diens theoretische kader werd in tussentijd wel al op de Vlaamse context toegepast door Leyssens en Vanhoorne (1998) (infra). Er dient daarbij rekening mee gehouden te worden dat de Italiaanse gemeenschap een Europese gemeenschap is met een eigen migratiegeschiedenis die ouder is dan bijvoorbeeld die van de Marokkaanse of de Turkse gemeenschappen in ons land (Leyssens & Vanhoorne 1998: 160). Het onderzoek naar allochtone verenigingen in Vlaanderen heeft nog geen fundamenteel onderzoek van het niveau en de volledigheid van Martiniello opgeleverd. In de beperkte onderzoekswerkzaamheden lag de klemtoon tot nog toe op kortlopende beleidsondersteunende of -voorbereidende onderzoekingen.20 Tussen de vermelde onderzoekingen uit 1980 en 1991 werd, dixit Lode Van Loock, zelfs geen poging meer ondernomen om inzicht te krijgen in het feitelijk functioneren van migrantenorganisaties (1993: 9-10).21 De vermelde studies zijn doorgaans zeer beschrijvend, inventariserend en/of evaluerend van opzet en hebben een beperkte theoretische gebruikswaarde (bevindingen uit de buitenlandse literatuur worden aangehaald, maar daarom niet altijd empirisch getoetst). De onderzoeksvragen van dergelijk onderzoek worden immers sterk bepaald door de belangen, wensen en behoeften van het beleid en dat legt nu eenmaal beperkingen op aan hun vraagstelling en design (vooral tijd!). Die interesse van de overheid, die in wezen normatief is, schept het kader waarbinnen onderzoekers kunnen ageren. De overheid, maar ook organisaties met een direct maatschappelijk nut, zijn in de eerste plaats geïnteresseerd in wat er roert op het terrein, welke initiatieven er zijn, hoe effectief hun werking is, hoe men daar beleidsmatig greep op kan krijgen, hoe groot het kostenplaatje zal zijn en dergelijke meer. Aanvankelijk was de wetenschappelijke discussie sterk gepreoccupeerd met een afbakening van het begrip ‘zelforganisatie(s)’ en zijn mogelijke varianten (zoals migrantenorganisaties), alsook met een ontleding van haar werkelijke, mogelijke en wenselijke functies. De daaromtrent heersende begripsverwarring in het werkveld liet zich dus ook gevoelen in de wetenschappelijke en politieke discussie (zie 3.1). Die preoccupatie is uiteraard geen toeval; de overheid wou immers bovenal te weten komen wie of wat zelforganisaties zijn en wat ze concreet doen of kunnen doen, wat al dan niet subsidiabel is binnen voorafbepaalde of te wijzigen structuren. Of anders gesteld: de overheid wil alleen maar organisaties erkennen en Mens en Ruimte 1980; Deschamps & Pauwels 1991 (beperkt tot Oost-Vlaanderen); KCM 1992; Vanmechelen 1995; Perneel 1999 (allochtone vrouwen en meisjes). 21 In 1986 verscheen een dossier migrantenorganisaties in Bareel (samenstelling: Lode Van Loock), dat enige informatie voor de tussenliggende periode verschaft, zonder wetenschappelijke pretenties uiteraard. 20
20
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
financieren die doelstellingen nastreven die voor haar legitiem zijn en binnen haar beleidsconcept passen; een beleidsvisie is daarbij meer dan de optelsom van de wensen van de verenigingen ten aanzien van de overheid.22 Door voorwaarden op te leggen aan de erkenning bepaalt de overheid tevens wie ze als gesprekspartner kiest en wie niet.23 Aanzetten in de richting van een meer fundamenteel-wetenschappelijke benadering van dynamieken binnen het georganiseerd verenigingsleven van en door allochtonen zijn gelukkig te vinden buiten het bovenvermelde opdrachtonderzoek. Een aantal licentiaatstudenten hebben in de loop van de jaren 1990 hun eindverhandeling gewijd aan het onderwerp zelforganisaties.24 Voor zover we kunnen nagaan, heeft behalve Hassan Bousetta nog geen enkele onderzoeker in Vlaanderen en Brussel op dit onderwerp gedoctoreerd.25 Deze verhandelingen zijn echter niet gepubliceerd en dus weinig toegankelijk. De verhandeling van Leyssens & Vanhoorne (1998) verdient hier in elk geval een speciale vermelding. In deze studie werd het theoretisch kader zoals uitgewerkt door Martiniello (1992) overgenomen, verfijnd en vervolgens toegepast op het allochtone verenigingsleven in de Vlaamse Gemeenschap. De toepassing beperkt zich echter uitsluitend tot het niveau van de landelijke verenigingen (of federaties). Verder is er ook nog de gevalstudie van Katrien Meireman (2000), eveneens gefocust op de landelijke verenigingen van etnisch-culturele minderheden. Deze studie is een onderdeel van een breed opgezet onderzoek naar de werking van het maatschappelijk middenveld in Vlaanderen.26 Wat het verenigingsleven op plaatselijk niveau betreft is, behalve Valbrachts thesis over Antwerpse organisaties, nog weinig onderzoeksaanbod. Wanneer we wat terug in de tijd gaan botsen we op het baanbrekend antropologisch onderzoek van Johan Leman (1982) naar Siciliaanse migranten in België; daarin wordt een hoofdstuk gewijd aan een casestudy van een Siciliaanse zelforganisatie (CASI-UO) die actief was in de jaren 1970 in Anderlecht (Leman 1982: 458-484).27 Een belangwekkend onderzoek is onlangs verricht 22 Hugo D’Hollander in een nota uit 1981 over het verenigingsleven van migranten: “De overheid subsidieert in functie van de door haar geformuleerde doelstellingen, weliswaar getoetst aan de noden van de migrantenverenigingen. Het is juist de beleidsvisie die moet doorsijpelen in de subsidiëring en die haar tot een selectiviteitscriterium maakt. De optelsom van de uiteenlopende wensen van de verenigingen t.a.v. de overheid zou slechts leiden tot versnippering en ondoelmatigheid van de subsidies. Met betrekking tot de verwachtingen van de verenigingen t.a.v. de overheid is er één vergelijkbare noemer, één element waarover men het eens is, nl. dat de overheid een beleid moet formuleren t.a.v. de verenigingen.” (1981: i). 23 Cf. Valbracht geciteerd in Leyssens & Vanhoorne 1998: 55. 24 Zie onder anderen: Leyssens & Vanhoorne 1998; Van Leugenhaeghe 2001. Verder nog: Brackeva, Miep (1993), Zelforganisaties van migranten: een tijdelijk fenomeen of een definitieve oplossing om integratie te bevorderen. Licentiaatsverhandeling Multiculturele en Mondiale Studies RUG, Gent (zie ook Brackeva 1996); Valbracht, Winnie (1996), Ontleding van migrantenorganisaties in Vlaanderen. Hun werking, functie en synergie. Licentiaatsverhandeling VUB, Brussel. De laatste verrichte onderzoek naar de doelstellingen van 188 gesubsidieerde lokale migrantenverenigingen in Vlaanderen. Ongetwijfeld zijn er in de loop der jaren nog andere verhandelingen en case studies gemaakt door studenten aan universiteiten en hogescholen (bijvoorbeeld in het kader van stageopdrachten van studenten maatschappelijk werk). Ook gepubliceerde getuigenissen van professionals uit het verenigingsleven en de welzijnssector (opbouwwerkers) leveren nuttige gegevens op (voorbeelden zijn Cas 1994; Chakkar 1994; Uyttendale & van der Valk 1997: passim). 25 Bousetta doctoreerde aan de Katholieke Universiteit Brussel. Diens proefschrift (dat we niet hebben kunnen raadplegen) omvat een aantal casestudies van Marokkaanse elites en organisaties en werd verricht in vier steden (Luik, Lille, Antwerpen en Utrecht). 26 Het betreft ‘Tussen burger en overheid. Een sociologische, politiek-wetenschappelijke en juridischwetenschappelijke studie van het middenveld en de democratische politieke cultuur.’ (1996-2000) Het onderzoek is een samenwerking tussen de VUB (promotor Mark Elchardus) en de KULeuven (promotor Luc Huyse) en kadert in het programma van Toekomstgericht Sociaal-Economisch Onderzoek. 27 De CASI (= Centro di Animazione Sociale Italiano) was al tamelijk vroeg in zijn geschiedenis het voorwerp van een studie, gemaakt in 1974 in opdracht van de Europese Commissie (Ducoli et al. 1974).
21
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
door Inge Pelemans, ex-medewerker van onze onderzoeksgroep aan de RUG, naar de dynamieken van allochtone gemeenschappen in Brussel (met medewerking van P. Jablonski).28 In deze studie wordt het actuele Brusselse verenigingsleven van drie gemeenschappen geanalyseerd en vergeleken: Marokkanen, Europese ambtenaren en Polen. Het onderzoek is beleidsgericht, maar biedt goed gedocumenteerde empirische bevindingen. De meest bevattelijke synthese over het fenomeen zelforganisaties in Vlaanderen wordt verschaft door Brackeva (1996: 6-17). Zij schetst in grote lijnen de historische achtergronden en evoluties van migrantenorganisaties (onder meer de relatie met migratie), hun vormen en functies, en ter afsluiting het beleidsverhaal.
28 Het onderzoek werd verricht in opdracht van de minister van Brusselse aangelegenheden. Het onderzoeksrapport (Pelemans 2001) is niet gepubliceerd.
22
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
2.2
Enkele relevante bevindingen
De zelforganisaties van etnisch-culturele minderheden vormen een veelvormig, haast onoverzichtelijk veld dat uitdrukking geeft aan de onderscheiden bevolkingsgroepen met verschillende achtergronden, problemen, ambities en opvattingen (cf. WVC 1992: 13). Aan de hand van de beschikbare literatuur proberen we daarin enkele grote lijnen te trekken. Het is niet de bedoeling hier een uitputtend en gedetailleerd overzicht te bieden van de huidige stand van het Vlaamse onderzoek. We lichten er een aantal bevindingen uit die ons in dit kader het meest relevant lijken. De nadruk komt daarbij te liggen op recente, empirisch beschreven kenmerken van ontwikkelingen in het verenigingsleven van allochtonen. In hoofdstuk 4 bouwen we er dan met de eigen onderzoeksgegevens op verder. 2.2.1
Zelforganisaties zijn vooral ‘etnische’ organisaties
Een eerste belangrijke vaststelling is dat de meeste lokale verenigingen in Vlaanderen en Brussel zich vormen langs etnische lijnen, dus leden groeperen van eenzelfde etnische groep.29 Dat is een bij herhaling geconstateerde dynamiek. Een in 1990 verrichte beperkte bevraging van het Koninklijk Commissariaat voor het migrantenbeleid verzamelde gegevens over 35 migrantenorganisaties; alle waren toen “nationaliteitsgebonden”.30 Afgaande op de studie van Pauwels en Deschamps (1991) waren er begin jaren 1990 in Vlaanderen nagenoeg geen gemengde zelforganisaties te bespeuren. Op basis van een analyse van het adressenbestand van het ICCM (d.d. 02/09/1996) kwam Brackeva uit op 29 gemengde verenigingen op een totaal aantal van 359 (= 8%). Het begrip ‘etnisch’ moet ruim begrepen worden en mag zeker niet gelijkgesteld worden met staatsnationaliteit.31 Het slaat dus evengoed op allerhande subetnische verschillen binnen nationaliteitsgroepen. Binnen de Turkse gemeenschap van België bijvoorbeeld leven er ook Koerden, Assyrische Turken en Christen-Turken. En in de Marokkaanse gemeenschap is er het gekende onderscheid tussen Arabieren en Berbers.32 En binnen Ghanaba, de Ghanese federatie, zijn het vooral de Okuapeman-verenigingen die de toon aangeven; Okuapeman is een streek in het zuidoosten van Ghana. (We houden het bij deze voorbeelden, om niet pagina’s lang te moeten doorgaan.) Het vastgestelde mono-etnische karakter van zelforganisaties moet wel genuanceerd worden. Achterban, bestuursleden en vrijwilligers mogen dan uit dezelfde etnische groep komen, maar hun doelgroep en werking kan veel ruimer zijn. Uit een onderzoek in 1993 gevoerd door Miep Brackeva33 naar de werking van achttien Antwerpse zelforganisaties blijkt dat nagenoeg alle verenigingen aandacht besteden aan contacten met autochtone Vlaamse verenigingen of groepen, door middel van interculturele activiteiten. In bijna alle zelforganisaties wordt aandacht besteed aan Nederlandse taallessen, ofwel door zelf te organiseren, ofwel door info te geven aan de leden in samenwerking met Centra voor Basiseducatie. Het opzetten van zelforganisaties belet dus allesbehalve de samenwerking met autochtone groepen. Integendeel, de migranten zijn gemakkelijker aanspreekbaar langs hun vereniging. Cf. Brackeva 1996: 11; Vanmechelen 1995: 22. Zie KCM 1992: 16-17. 31 Cf. Cas 1994: 6. 32 Ook de Berbers vormen allesbehalve een cultureel en linguïstisch homogene groep. In de migratie in België zijn de Rif-Berbers uit Noord-Marokko in de meerderheid. 33 Geciteerd in Brackeva 1996: 11. 29 30
23
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Het aantal ‘gemengde’, multiculturele verenigingen blijft evenwel een kleine minderheid in het totale aanbod34, maar neemt sedert het midden van de jaren negentig wel toe. Het groeperen van een groot aantal verschillende nationaliteiten in gemengde verenigingen zou een van de kenmerken zijn van de jonge zelforganisaties die opgericht worden door tweede- of derdegeneratiemigranten35 (zie verder). 2.2.2
Verschillen in organisatiegraad en -leven tussen etnische groepen
Bij dit punt blijven we maar even stilstaan. Een geschakeerde beeldbeschrijving zou ons immers te ver leiden. Het volstaat te onderstrepen dat gevestigde migrantengroepen onderling aanzienlijk kunnen verschillen wat de aard, spreiding en mate van hun verenigingsleven betreft. Er zijn sowieso al verschillen die voortspruiten uit hun migratiegeschiedenis die maken dat eerder gevestigde groepen een al lang bestaand verenigingsleven ontplooid hebben. Binnen de categorie van de Zuid-Europese migranten (vooral Italianen) die na de Tweede Wereldoorlog in ons land kwamen werken groeit een vierde generatie op. Bij de Turkse en Marokkaanse is een derde generatie in opgroei (zie ook 4.1.1).36 Migrantenorganisaties in Vlaanderen zijn verre van een nieuw verschijnsel. Sinds de komst van de buitenlandse werkkrachten ontstonden er spontaan organisaties, al dan niet ondersteund door het thuisland, met als doel specifieke sociale, educatieve, religieuze en culturele belangen van deze werkkrachten te behartigen. Met betrekking tot de gevestigde migrantengemeenschappen, blijken vooral de Grieken, Turken en Italianen al van oudsher een sterk gemeenschapsleven te hebben ontwikkeld. Tussen de twee wereldoorlogen ontstonden in België (onder andere in Limburg) een aantal Italiaanse, vooral christelijk geïnspireerde, organisaties die moesten instaan voor het onderhouden van het Italiaanse en religieuze karakter van de uitgezonden werkkrachten.37 Het Spaanse verenigingsleven was in oorsprong sterk politiek getint gericht als het was op de strijd tegen het Franco-regime. Ook de Poolse gemeenschap in België heeft voor en na de tweede wereldoorlog een zeer rijk en divers verenigingsleven in een eigen parallel circuit uitgebouwd.38 De eerste verenigingen van Turkse en Marokkaanse immigranten waren hoofdzakelijk moskeeverenigingen. In de loop van de jaren 1970 werden de LatijnsAmerikaanse verenigingen vooral gedragen door politieke vluchtelingen en tevens erkend voor het intellectuele en artistieke belang van hun activiteiten. De recente inwijking van Afrikaanse vluchtelingen toont momenteel eenzelfde tendens.39 Vanmechelen 1995: 22. Brackeva 1996: 12. 36 Voor alle duidelijkheid. De eerste generatie van migranten zijn diegenen die als volwassenen geëmigreerd zijn. De tweede generatie betreft de als kind geëmigreerde of in België geboren kinderen van de eerste generatie. De derde generatie wordt gevormd door de personen geboren in België uit tweede generatie ouders (cf. Perneel 1999: 10). De vraag is wat “als kind geëmigreerd” zijn precies betekent, met andere woorden: waar trekt men de leeftijdsgrens om van een tweedegeneratie-individu te kunnen spreken? Leman legt de bovengrens bij 14 jaar (1982: 526ff.). Er treedt echter een verstoring op in dit systeem voor wat betreft de Turkse (en Marokkaanse) gemeenschappen als gevolg van de bij hen gehanteerde huwelijksstrategieën; aangezien leden van de tweede generatie nog geregeld huwen met partners uit het herkomstland, die in het kader van gezinshereniging overkomen, hebben vele kinderen van de derde generatie een vader of moeder die strikt genomen tot de eerste generatie behoort. Dat is niet zonder consequenties voor de vorming van hun socio-culturele praxis. 37 Cf. Uyttendaele & van der Valk 1997: 6. 38 Zie Jablonski in Pelemans 2001: 85ff. 39 Zie Viane 1998: 9. 34 35
24
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
De Turken staan aan kop wat het totale aantal verenigingen betreft, gevolgd door de Marokkanen en de Italianen. Limburg herbergt het grootste aantal zelforganisaties, gevolgd door Antwerpen, Vlaams-Brabant + Brussel, Oost- en West-Vlaanderen (stand 1999, zie Meireman 2000: 16). De formele organisatiegraad van de Marokkaanse migranten ligt laag; de autonome ontwikkeling van het Marokkaanse verenigingsleven zou een relatief recent verschijnsel zijn (jaren 1990). Een verklaring voor de afremming van het Marokkaanse verenigingsleven wordt door Brackeva gezocht in externe factoren: het gebrek aan steun van de Belgische overheid en de tegenwerking van de Marokkaanse overheid (1996: 9). De Marokkaanse overheid stelde vooral belang in de controle op de emigranten in Europa en beoogde hun integratie zoveel mogelijk te beletten. Zij richtte daartoe mantelorganisaties op, verenigingen die fungeerden als haar verlengstuk, zoals de zogenaamde ‘Amicales’ (of volledig: ‘Amicales des Travailleurs et commerçants Marocains à l’étranger’).40 Een ander – Nederlands – voorbeeld van zo’n mantelorganisatie maar dan in de religieuze sfeer is de Unie van Marokkaanse Moslim Organisaties in Nederland (UMMON) (Rabbae 1993). Dat dit een invloed heeft gehad, is welhaast zeker. Het gebrek aan steun van de Belgische overheid heeft echter weinig bewijskracht, want dat gold algemeen voor alle migrantengroepen. We betwijfelen het of de Belgische/Vlaamse overheid zoveel stimulerender is opgetreden jegens de van in het begin veel beter georganiseerde Turkse migrantengemeenschap. Andere redenen liggen eerder binnen de gemeenschap besloten: de zeer heterogene samenstelling van de Marokkaanse bevolking in Vlaanderen en de grote interne tegenstellingen (Berbers, Arabieren, verwesterden, …)41; het sterke wantrouwen jegens alles wat als politiek kan worden geïnterpreteerd42; een bepaalde culturele notie van ‘leiderschap’, waarbij algemeen en individueel belang met elkaar botsen.43 De laatstvermelde factor werd sterk beklemtoond door één van de respondenten uit de categoriale sector. Nochtans heeft de latere bovenlokale federatievorming bij de Marokkaanse gemeenschappen zich snel gemanifesteerd en liep zij vrijwel synchroon met die van de Turkse gemeenschappen. Een mogelijke hypothese is dat dit verband houdt met het tijdsgewricht waarin zulke organisaties tot stand kwamen, meer bepaald de electorale doorbraak van het Vlaams Blok die begin jaren 1990 een zweepslageffect gehad heeft op de maatschappelijke en politieke bewustwording van de allochtone groepen (zie 4.1.1). Daarnaast is er ook de vaak in gangbare analyses onderschatte factor ‘imitatie’: “wat zij doen kunnen wij ook” (cf. Köbben 1991: 157). Redelijk uitgebreide overzichten en typeringen van het lokale verenigingsleven per etnische groep vindt men terug bij Vanmechelen (1995: 16-22) en Leyssens & Vanhoorne (1998: 31-40), de laatste vooral puttend uit de studies van Valbracht, Brackeva en Vanmechelen. Er worden in beide bronnen ook redenen opgegeven voor de waargenomen verschillen, zij het veeleer summier. Nieuwe allochtone groepen (afkomstig uit Afrika, Latijns-Amerika, Oost-Europa en Azië) komen in deze beschrijvingen nauwelijks of niet aan bod en vormen nog overheersend witte vlekken op de kaart van het allochtone verenigingsleven.44 Afrikaanse verenigingen zijn van recente datum en situeren zich voornamelijk in Brussel en Antwerpen. Over verenigingen onder Zie Leyssens & Vanhoorne 1998: 30. Pauwels & Deschamps 1991: 28. 42 Van Loock in Leyssens & Vanhoorne 1998: 39. 43 Ibidem; zie ook Driest 2000: 104. 44 In Leman et al. 1994 worden beschrijvingen gegeven van het gemeenschapsleven van Poolse en LatijnsAmerikaanse documentloze migranten in Brussel, inbegrepen een (beperkte) ontleding van hun verenigingsleven (vooral bij de Latijns-Amerikaanse case). 40 41
25
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
de etnisch-culturele minderheden van woonwagenbewoners (Zigeuners en Voyageurs) hebben we, in de geraadpleegde literatuur althans, niets teruggevonden. 2.2.3
Het onderscheid tussen ‘oude’ en ‘jonge’ verenigingen
De scheidingslijn tussen oude en jonge verenigingen werd grofweg getrokken door Olivia Vanmechelen en slaat in de eerste plaats op hun ontstaansgeschiedenis (1995: 22, 41). De concepten in kwestie werden door andere onderzoekers overgenomen teneinde divergenties in het verenigingsleven van allochtonen te duiden (Brackeva 1996; Perneel 1999). Met betrekking tot de Italiaanse gemeenschap in Franstalig België maakt Martiniello een soortgelijke categorisering: “les organisations “transplantés”” en “les organisations nées en Belgique” (1992: 155 e.v.).45 Andere typologieën zijn eveneens mogelijk, waarbij zelforganisaties vooral ingedeeld worden naar het soort activiteiten dat ze beoefenen. Een voorbeeld van zo’n indeling vindt men in een publicatie van het KCM: culturele verenigingen; verenigingen die zich richten op sport en ontspanning; organisaties met politieke activiteiten; verenigingen die taallessen aanbieden; religieuze verenigingen; interculturele verenigingen (KCM 1992: 18). De Hoge Raad voor Volksontwikkeling vermeldt in zijn advies een indeling naar functies: toevluchts- en ontmoetingsfunctie, dienstverlening, vorming en opleiding, belangenbehartiging en sociale actie (HRVO 1992: 40). Verschillende typologische kenmerken leveren uiteraard weer andere indelingen op (naar doelstellingen, functies, doelgroepen, ontstaansgeschiedenis, financieringsbronnen, structurering, …).46 In een eerste fase ontwikkelen de migrantenorganisaties zich op basis van structuren uit het moederland. Zij vormden aanvankelijk een soort “bijhuis” van organisaties uit het land van herkomst.47 De zorg voor zelforganisaties is gebaseerd op en gegroeid uit de noodzaak het wederzijds contact met het thuisland te kunnen onderhouden. Het thuisland is hierbij vaak – zeker in de beginperiode – de stuwende factor.48 De overheden steunden de organisaties financieel en logistiek om de emigranten te binden aan de officiële politieke, sociale, financiële en religieuze belangen van de betreffende regimes. Op die manier wilden zij voorkomen dat politieke en religieuze tegenstand in het buitenland tegen hen zou gekanaliseerd worden. Bovendien wilden zij via hun mantelorganisaties de contacten met het land van herkomst zoveel mogelijk warm houden omdat hun (voormalige) onderdanen een bron van buitenlandse deviezen zijn (door het geld dat zij naar hun familie op het thuisfront sturen).49 Deze ‘oude’ verenigingen zijn oorspronkelijk gericht op de eerste generatie migranten. Hun statutaire doelstellingen verwijzen eerder naar de traditionele waarden, het land van herkomst en cultuurbeleving in ruime zin. Hun werking is vaak nog gedomineerd door sociale en politieke gebeurtenissen in het herkomstland. Gedurende de jaren 1970 leunden migrantenverenigingen nog veelal aan bij of vormden zij afdelingen van politieke en religieuze strekkingen.50 Onder eerste categorie worden begrepen: les organisations émanant de l’Eglise catholique italienne; les associations nationales (bijvoorbeeld: ACLI, FILEF, UNAIE, AICS); les “patronati”; les partis politiques. De tweede categorie omvat: les associations culturelles, folkloriques, récréatives et sportives; les associations régionales; la presse écrite, la télévision et la radio (Martiniello 1992: 155-162). 46 Zie ook Vanmechelen 1995: 16-17; Leyssens & Vanhoorne 1998: 15-16. 47 Cf. Uyttendaele & van der Valk 1997: 6. 48 Pauwels & Deschamps 1991: 18. 49 Cf. Meireman 2000: 15; vgl. Rabbae 1993; D’Hollander 1981: 4. 50 Brackeva 1996: 13. 45
26
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Naast een categorie van verenigingen die een verlenging zijn van en aansluiting hebben bij de structuren en politieke bewegingen van het land van herkomst kan onder de ‘oude’ zelforganisaties ook nog een type onderscheiden worden van organisaties die de klemtoon leggen op de regionale kenmerken van de plaats van herkomst of op specifieke kenmerken (vrouwen, gepensioneerden).51 In een tweede fase ziet men het ontstaan van ‘jonge’ autonome organisaties, veelal geïnspireerd door de integratie- en participatiegedachte. Deze organisaties zijn derhalve op een andere basis ontstaan dan de organisaties uit de beginjaren van de migratie naar België. Zij zijn vooral gegroeid vanuit en gericht op de tweede, derde en vierde generatie van migrantengroepen. Autonoom betekent dat ze zich noch religieus noch politiek willen oriënteren, dat ze niet gebonden zijn aan een zuil, partij of vakbond. Dergelijke verenigingen zijn in de Marokkaanse gemeenschap vaak spontaan ontstaan: groepen jongeren die het plaatselijke jeugdhuis ontgroeid zijn of zich niet aangesproken voelen door het moskeegebeuren, verenigen zich; enkele vrienden vinden elkaar om activiteiten op te zetten voor een afgelijnde doelgroep, bijvoorbeeld voor studenten of kinderen.52 Autonome verenigingen zouden zich ook meer gaan formaliseren door zich om te vormen tot een vzw; ze willen rechtspersoonlijkheid en benadrukken een democratische werking.53 Binnen de Turkse bevolkingsgroepen is dit type van jonge verenigingen sinds 1986 in opmars.54 Van Marokkaanse zijde zou zich midden jaren 1990 op korte tijd een grote toename voordoen van autonome zelforganisaties in Limburg en Antwerpen. In Gent en Oost-Vlaanderen wordt rond hetzelfde tijdstip eerder een toename van autonome Turkse verenigingen gesignaleerd. Deze jonge organisaties sluiten zich in federaties aan elkaar.55 In het oog springend binnen de jonge organisaties is ook de stijgende belangstelling voor belangenverdediging en pleitbezorging. Volgens Winnie Valbracht56 hebben de evolutie in de behoeften en de toegenomen samenwerking met andere migrantenorganisaties en met autochtone organen ertoe geleid dat belangenbehartiging en vertegenwoordiging van migranten, op verschillende niveaus en op verschillende terreinen, steeds meer tot de doelstellingen zijn gaan behoren. Hoewel zulks niet noodzakelijk tot de hoofdactiviteiten behoort van jonge verenigingen (het recreatieve aspect overheerst immers nog) willen zij langs verschillende overlegcircuits hun stem laten horen en mee debatteren over thema’s zoals integratie en participatie in de multiculturele samenleving, stemrecht en het migrantenbeleid. Zij willen concreet aan belangenverdediging gaan doen binnen de context van de Belgische samenleving waarin ze zijn opgegroeid.57 De lokale migrantenorganisaties missen echter, luidens Valbracht, nog de deskundigheid en ervaring nog om het verlangen naar inspraak om te zetten in de praktijk.58 Soortgelijke ontwikkelingen in kenmerken werden ook in Nederland geconstateerd bij Marokkaanse verenigingen.59 Vanmechelen 1995: 17. Cf. Cas 1994: 8. 53 Lode Van Loock, geciteerd in Leyssens & Vanhoorne 1998: 98. 54 Vanmechelen 1995: 18. 55 Zie 2.2.4. 56 Geciteerd in Brackeva 1996: 12. 57 Cf. Chakkar 1994: 10. 58 Brackeva 1996: 13. 59 Ruud Strijp met name onderzocht de ontwikkeling in de jaren negentig van vijf verschillende Marokkaanse verenigingen in een Nederlandse provinciestad (Tiel) en ontwaarde een grote divergentie tussen de verenigingen geleid door de eerste generatie – die hoofdzakelijk opgezet werden door 51 52
27
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Ook binnen de zogenaamde oude verenigingen evolueren de doelstellingen van de verdediging van de traditionele culturele en religieuze waarden naar belangenverdediging binnen de gegevenheid van de multiculturele samenleving. Immers, omdat migrantenorganisaties niet van voorbijgaande aard zijn, maar mee evolueren met de migrantenbevolking zelf, gaan hun zelforganisaties, naarmate de migranten meer ingeburgerd raken en jongeren mondig worden, andere functies vervullen.60 Specifiek voor wat allochtone vrouwenverenigingen aanbelangt, stelde Judith Perneel in haar actieonderzoek eenzelfde grove indeling in twee types vast. Enerzijds zijn er de vrouwenwerkingen die zich voornamelijk tot eerste generatie richten en de ontmoeting en recreatie als hoofdoelen hebben. Zij situeren zich voornamelijk binnen de integratiesector. Veelal beheersen deze vrouwen het Nederlands niet waardoor zij in geringe mate kunnen participeren aan de Belgische samenleving. Ze kwamen vanuit een hecht sociaal netwerk in hun thuisland naar een geïsoleerde positie binnen onze samenleving. Door activiteiten en bijeenkomsten te organiseren, poogt men hen uit hun isolement te halen en een deel van hun netwerk te herstellen. Anderzijds is er een groep ‘jonge’ verenigingen die zich richten op tweede en derde generatie. Hun doelstellingen zijn eerder gericht op integratie en participatie aan de samenleving. Een groot deel van deze verenigingen organiseert lessen Nederlands als basisinvulling van deze doelstellingen. Daardoor vervullen ze een maatschappelijk nuttige functie. Hun eigenheid en kracht ligt in het zelf besturen van een organisatie om via deze weg een stem te verkrijgen binnen de maatschappij. Door uitwisseling van ervaringen worden een aantal gemeenschappelijke grieven gebundeld en naar buiten gebracht. Deze verenigingen zorgen dus niet enkel voor een zinvolle vrijetijdsbesteding, maar bieden allochtone vrouwen de kans om zich op diverse, voor hen relevante domeinen te ontplooien. Daarnaast hebben veel verenigingen aandacht voor het organiseren en stimuleren van allochtone vrouwen om te participeren aan de Belgische structuren en besluitvormingsorganen (= inspraak en belangenbehartiging).61 2.2.4
Federatievorming
Lokale organisaties van migranten hebben een werking die zich uitstrekt over een bepaalde wijk, een gemeente of een sociaal netwerk. Al die lokale verenigingen vormen samen een echt lappendeken, met zeer veel schakeringen van politiek, ideologie, Nederlandse sympathisanten – enerzijds en die geleid door de tweede generatie anderzijds. Hoewel beide beweren hun eigen gemeenschap te vertegenwoordigen, verschillen de eerstegeneratieverenigingen aanzienlijk wat betreft oriëntatie en doelstellingen van die van de tweede generatie. Terwijl de activiteiten van de eerste veeleer betrekking hebben op het land van herkomst, zoals eigentaalonderricht, streven die van de tweede ernaar integratie te bevorderen in de gastsamenleving: “Contrary to the Rabita Taqafia, the PIMJT has been especially directed toward present-day problems of Moroccan youth in the Netherlands. The iniators of the PIMJT first phrased their goals and views in a fourteen-page concept plan, in which they asked for more attention to be paid to problems in the fields of education, employment and social work.” (Strijp 1999: 57) 60 Zie Vanmechelen 1995: 41; Engelen 1990: 48. Ter illustratie de volgende persoonlijke ervaring van Mieja Engelen: “In een Turkse vereniging heb ik van nabij de discussie kunnen meemaken tussen jongeren en volwassen leden. Het ging om een duidelijk politiek geïnspireerde vereniging die al haar energie besteedde aan de situatie in het land van herkomst. De jongeren vonden dat ook wel belangrijk, maar zij wilden in de eerste plaats werken aan de situatie van de migranten hier in België. Dat proces heeft lang geduurd maar uiteindelijk heeft de vereniging de weg van de jongeren gekozen, zonder de oudere leden echter te verliezen.” (1990: 48). 61 Perneel 2001: 210.
28
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
godsdienst én met onderscheiden doelgroepen: mannen, vrouwen, jongeren, ouderen, … In tegenstelling met het Vlaamse verenigingsleven was er echter geruime tijd geen centrale stimulering (vanuit de arbeidersbeweging of de katholieke kerk), waardoor het migrantenverenigingsleven de aanblik biedt van kleinere, los van elkaar staande verbanden.62 Federaties die opereren op het bovenlokale, zelfs landelijke niveau, zijn pas tot stand gekomen vanaf eind jaren 1980. Zij zijn van onderop gegroeid, voornamelijk in de grote steden (Antwerpen, Brussel, Gent) en de provincie Limburg.63 Hun belangrijkste reden van bestaan is dubbel. Andere motieven en doelen die de federaties zich stellen, kunnen daartoe grosso modo herleid worden. Enerzijds worden federaties opgericht met het oog op de ondersteuning, begeleiding en ontwikkeling van de lokale verenigingen. Anderzijds kan hun ontstaan in het licht gesteld worden van belangenverdediging of pleitbezorging, zowel ten aanzien van de lokale afdelingen als van hun achterban.64 Zij bundelen zich om zodoende als politieke gesprekspartner au sérieux genomen te worden teneinde tot grotere participatie en emancipatie te komen op alle maatschappelijke terreinen.65 De federatievorming loopt in eerste instantie vooral langs etnisch-nationale lijnen, hoewel zich eveneens ideologische breuklijnen aftekenen.66 Eén van de negatieve gevolgen van federatievorming volgens Wim Viane zou zijn dat het de oprichting van kunstmatige verenigingen en structuren in de hand werkt: “Le danger existe que le processus
qui voit des bénévoles se regrouper, démarrer une auto-organisation locale et, dans une phase suivante, chercher à s’affilier à une association nationale, soit perverti par ce phénomène..”67
De federaties in Vlaanderen en Brussel zijn al een paar keer onderzoeksmatig onder de loupe genomen, meer bepaald in de studies van Leyssens & Vanhoorne (1998) en Meireman (2000). Leyssens & Vanhoorne concentreerden zich, in navolging van Martiniello (1992), op de interrelatie tussen leiderschap, emancipatie en belang. Enkele van de conclusies van Leyssens & Vanhoorne luiden als volgt: -
-
-
De federaties vertonen eerder een gerichtheid op de externe (naar de ruimere samenleving) dan op de interne dialoog (naar de eigen groep). Leidersfiguren binnen de federaties formuleren hun opdracht in termen van belangenverdediging bij de Vlaamse Gemeenschap eerder dan in termen van de opbouw van een eigen culturele identiteit. Federaties worden door een beperkt aantal leidersfiguren gedragen, personen met een eerder directieve leiderschapstijl (‘emergent leadership’). De participatie van de doelgroep in de structuur, organisatie en het beleid van de federaties is beperkt waardoor kansen tot collectieve emancipatie (voorlopig?) verloren gaan. De Vlaamse Gemeenschap (Welzijn én Cultuur) formuleert onduidelijke verwachtingen ten aanzien van de federaties. Binnen het Decreet 1995 worden de centrale doelstellingen voor de ondersteuning van het verenigingsleven van en door allochtonen (integratie, participatie, emancipatie) nauwelijks geoperationaliseerd. Federaties blijken wel een plaats te krijgen binnen enkele raadgevende structuren ten
Zie Cas 1994: 9. Zie Brackeva 1996: 17. 64 Vgl. Brackeva 1996: 12. 65 Zie 1.1.4 voor een lijstje van de anno 2001 erkende landelijke verenigingen van allochtonen. 66 Vanmechelen 1995: 35; zie verder: 4.1.2. 67 Viane 1998: 11. [“Het gevaar bestaat dat het proces waarbij vrijwilligers zich verenigen, een lokale zelforganisatie opstarten en, in een volgende fase, proberen zich te aan te sluiten bij een landelijke vereniging, door dit verschijnsel wordt bedorven.” (onze vertaling)] 62 63
29
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
aanzien van de Vlaamse overheid, maar het gaat over structuren die geen substantiële rol toebedeeld krijgen. Katrien Meireman (2000) heeft de federaties eerder beschouwd in het perspectief van politieke integratie en de theorie rond sociaal vertrouwen/kapitaal (Robert Putnam). De groepering in koepels van meer dan de helft van de lokale migrantenorganisaties is volgens haar een niet onbelangrijk gegeven voor een adequate uitvoering van de middenveldfuncties op het stuk van inburgering en reductie van complexiteit. Zelforganisaties van allochtonen vormen wel degelijk een soort middenveld. Merkwaardig is dat er nauwelijks of geen sprake is van verzuiling; zelforganisaties hebben de klassieke Vlaamse configuratie niet overgenomen en tot de oprichting van een allochtone zuil is het evenmin gekomen.68 Meireman stelt verder vast dat belangenbehartiging de voornaamste reden is (of was) voor het ontstaan van federaties van allochtone verenigingen. Zelforganisaties ijverden voor meer betrokkenheid vanuit een georganiseerd verband bij de voorbereiding en uitvoering van het beleid omdat zij als geen ander de problemen van hun achterban, de doelgroep, kennen en ook rechtstreeks contact met hen hebben. Een bundeling van de initiatieven via federatievorming vergroot de kans op slagen bij de belangenverdediging.69 Zij besluit in dit verband dat belangenbehartiging bij de door haar bevraagde erkende landelijke allochtonenverenigingen als een prioritaire taak wordt beschouwd.70 Een gevolgtrekking hieruit is dat het middenveld van zelforganisaties als interface tussen de privé-werelden en de politieke wereld de voorkeur dient te krijgen op de categoriale sector (hoewel de laatste het wel kan bijstaan in zijn schakelfunctie). 2.2.5
Het belang van religieuze verenigingen
Bij religieuze verenigingen denkt men meteen aan de moskeeën in de moslimgemeenschappen. Herhaaldelijk wordt in de literatuur gewezen op het belang van moskeeverenigingen en religieuze (zelf)organisaties in het organisatieleven van Marokkaanse en Turkse gemeenschappen in de migratie; zij waren in feite voor hen de eerste vorm van (zelf)organisatie, die overigens door de autoriteiten uit de herkomstlanden gestimuleerd werd.71 Maar ook bij andere groepen is het socio-cultureel verenigingsleven ontstaan rond de religieuze instellingen en infrastructuur. Dit is bijvoorbeeld het geval geweest voor de Italianen, Grieken, Oekraïners, Polen, en anderen. De geschiedenis van het Vlaamse verenigingsleven verwijst eveneens naar het belang van de religieuze invalshoek.72 Zo heeft de katholieke kerk vanuit Italië mee pogingen ondernomen via sociaal-culturele organisaties om de nationale én katholieke identiteit van de Italiaanse migranten te bewaren.73 Aanvankelijk vervulden de moskeeën hoofdzakelijk functies voor eerstegeneratievaders: een religieuze functie (gebedsruimte), een sociale functie (toevlucht), een culturele functie (continuering van de moslimtraditie (bijvoorbeeld feesten)) en een opvoedende functie Meireman 2000: 60-61. Meireman 2000: 31. 70 Meireman 2000: 52. 71 Pauwels & Deschamps 1991: 30; HRVO 1992: 42; Vanmechelen 1995: 17-18, 20; Brackeva 1996: 9; Leyssens & Vanhoorne 1998: 39. 72 HRVO 1992: 42. 73 Brackeva 1996: 8-9; Martiniello 1992: 155-156; Mens en Ruimte 1980: 164. Zie ook 2.2.2. 68 69
30
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
(overdracht van waarden via koranlessen voor kinderen). Met de opkomst van een volwassen tweede generatie worden de religieuze organisaties meer maatschappelijk actief en minder in zichzelf gekeerd. Het aanbod en het publiek van de moskee begint te differentiëren en er worden meer en meer sociaal-culturele activiteiten ontplooid die de loutere godsdienstbeoefening overstijgen.74 Volgens Jef Cas maken de leden van islamitisch geïnspireerde verenigingen zelf een onderscheid tussen drie soorten: de moskeeverenigingen met socio-culturele activiteiten, de socio-culturele verenigingen ingebed in een moskeewerking, en de socio-culturele verenigingen met een uitgesproken islamitische inspiratie.75 In het Belgische moskeelandschap ziet men thans een nieuwe wind waaien: moskeeën zijn minder gericht op het land van herkomst76, bouwen zich uit tot islamitisch-culturele centra die allerhande socio-culturele activiteiten organiseren, doen pogingen om jongeren aan te halen zowel in hun bestuur als in hun bezoekerspubliek (ter aflossing van de eerste generatie). Bij deze generatiewisseling gaan ook meer en meer stemmen op om over de etnisch-nationale lijnen heen te werken en gezamenlijke structuren op te zetten.77 Er is daarnaast ook een aantal moskeefederaties opgericht, waaronder UMIVOW (Unie van Moskeeën en Islamitische Verenigingen van Oost- en West-Vlaanderen)78 en UMIVA (Antwerpen). Deze vervullen functies die overeenstemmen met de federaties van sociaalculturele verenigingen: zich verenigingen om hun daadkracht en politieke invloed te vergroten en gezamenlijke doelen te bereiken.79 Sectoroverschrijdende samenwerking tussen de twee types van federaties (socio-culturele en islamitische) is groeiende, met name vooral in Antwerpen.
Cf. Vanmechelen 1995: 18, 20. Cas 1994: 7. 76 RUG-onderzoekster Meryem Kanmaz, die een doctoraatsscriptie over het Gentse moskeelandschap voorbereidt, stelt in een interview met Knack het volgende: “De tendens is ook steeds meer om de moskeeën uit te bouwen tot echte islamitische centra, waar niet alleen gebeden wordt en de koran wordt onderwezen, maar waar ook allerlei socio-culturele activiteiten plaatsvinden. Milli Görüs is daarin zeer sterk.” (Albers 2001b: 106) Ook een aanbod van sportactiviteiten wordt (onder meer door Milli Görüs) als een middel gehanteerd om jongeren te werven voor de organisatie. 77 Cf. Albers 2001b: 106. 78 De UMIVOW verenigt zestien moskeeën en islamitische verenigingen en is in eerste instantie gericht tot de verenigingen van Noord-Afrikaanse moslims, al zijn de anderen ook welkom. Haast al deze verenigingen worden bestuurd door mensen uit de eerste generatie (cf. Jacobs 2001). Op die manier probeert men in Oost-Vlaanderen een ondersteuningsmodel te creëren voor de Noord-Afrikaanse (islamitische) verenigingen. Die zijn namelijk vaak niet aangesloten bij de landelijke socio-culturele verenigingen en ontberen doorgedreven ondersteuning (cf. Delrue 2001: 6). 79 Cf. Benmoussa 1999: 27. 74 75
31
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
2.3
Markante leemten
2.3.1
Het theoriedeficit
Het sowieso schaarse onderzoek in Vlaanderen naar allochtone middenveldorganisaties is ten eerste gekenmerkt door een vrij laag theoretisch gehalte. De goeddeels beleidsmatige aansturing van het onderzoek is daar niet vreemd aan. De bestaande aanzetten zijn vooral te situeren op de volgende terreinen van theorie- en begripsvorming: politiek-wetenschappelijke theorieën rond leiderschap, elitevorming en macht (Leyssens & Vanhoorne 1998 in aansluiting op Martiniello 1992), sociaalpedagogische emancipatietheorieën (Leyssens & Vanhoorne 1998), theorieën rond sociaal vertrouwen/kapitaal en politieke cultuur (Meireman 2000), etniciteitstheorieën (diverse auteurs waaronder Leman 1982, Bousetta 2000, Brackeva 1996). Opmerkelijk daarbij is bijvoorbeeld de geringe belangstelling voor theorievorming rond ‘community development/building’ (gemeenschapsvorming, gemeenschapsopbouw). Het lijkt wel of allochtone lokale gemeenschappen sui generis zijn en verenigingen daarop geënt worden, maar is dat wel (altijd) zo? De begripsmatige en onderzoeksstrategische samenhang tussen dit alles is samengevat nog te ontoereikend om bepaalde bewegingen in het verenigingsleven van allochtonen adequaat te duiden. We geven een voorbeeldje om dit punt te illustreren. Brackeva betoogt dat het ontstaan van zelforganisaties voor een groot deel terug te voeren is op het fenomeen etniciteit, de onderliggende verbondenheid van de leden van een etnische groep en de relatie tussen meerderheden en minderheden: “Dit fenomeen kent een emotionele geladenheid. Zich
aaneensluiten als etnische groep is een vorm van sociale organisatie. De etnische identiteit is niet noodzakelijk geworteld in het economische proces en valt niet altijd samen met een nationaliteit. Het kan ook voortkomen uit emotionele herkenning. De beleving van deze etniciteit is heel subjectief en kan in de toekomst verschillende vormen aannemen die niet zomaar voorspelbaar zijn.”.80 Ons inziens heeft
Brackeva het fundamenteel bij het rechte eind, maar is nuancering geboden. De vorming van migrantenorganisaties kan immers niet steeds vanuit etniciteit begrepen worden. In zekere zin verwart Brackeva etnische organisatievorming met etnische groepsvorming of etnisering. Het analytische onderscheid gemaakt door James McKay en Frank Lewins in een bekend artikel81 kan dit argument helpen verduidelijken. We nemen hier de presentatie van Leman over (1982: 459-460). McKay en Lewins hebben een onderscheid gemaakt tussen een ‘etnische groep’ en een ‘etnische categorie’. Zij stellen dat er van een etnische groep moet gesproken worden als een aantal mensen op betekenisvolle wijze interageren op basis van een gemeenschappelijke etnische kentrek. Een etnische categorie verschilt daarvan, niet omdat de gemeenschappelijke etnische kentrek zou ontbreken, maar omdat deze kentrek niet specifiek als uitwerking heeft dat hij tot een gemeenschappelijke groepsgebondenheid leidt. “We restrict the use of the term ethnic group to
those situations in which individuals meaningfully interact on the basis of a shared ethnic trait(s), although members experience ethnic awareness or ethnic consciousness”.82 Toegepast op het
Brackeva 1996: 11. McKay, James & Frank Lewins (1978), Ethnicity and the ethnic group: a conceptual analysis and reformulation. Ethnic and Racial Studies, 1(4), October, pp. 412-427. 82 Geciteerd in Leman 1982: 460. [“Wij beperken het gebruik van de term etnische groep tot die situaties waarin individuen betekenisvol interageren op basis van een gemeenschappelijke etnische kentrek(ken) alhoewel leden etnisch besef of bewustzijn ervaren.” (onze vertaling)] Men neme in acht dat er ook een andere veelgebruikte invulling bestaat in de literatuur van het begrippenpaar in kwestie. Een ‘etnische groep’ slaat daarbij op het proces van groepsvorming waarbij de betrokkenen zichzelf gaan manifesteren als behorende tot een etnische groep. Een ‘etnische categorie’ is het voortbrengsel van een categoriserings80 81
32
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
verenigingsleven van migranten zien we dat menige vereniging van de eerste generatie veeleer onder de etnische categorie (in de omschreven betekenis) thuishoort. Zulke verenigingen hebben een gemeenschappelijke etnische kentrek (in hun naamgeving, vrijwilligersgroep en publiek) en hebben dus wel degelijk een etnisch wij-bewustzijn, maar het element etnische mobilisatie is er afwezig of is niet de drijfveer in de werking. Deze organisaties vervullen meestal – op wisselende wijze weliswaar – de door John Rex onderscheiden functies van “overcoming social isolation”, “affirming cultural beliefs and values, “goal attainment” en “pastoral work”.83 Dit is – zoals Brackeva trouwens aangeeft – kenmerkend voor de zelforganisaties van Marokkaanse en Turkse migranten van de eerste generatie, die vooral een toevluchtsfunctie vervullen; ze brengen voornamelijk mannen samen, hebben een religieuze inslag en zijn gericht op de tradities van het herkomstland; men trekt er zich vaak terug om het verleden op te halen en het heden te vergeten. Bijgevolg gebeurt er weinig cultuurcreatie vanuit de uitdagingen die de nieuwe leefomgeving biedt.84 Voorts is het zo dat etnische groepsvorming vast en zeker een essentiële rol speelt bij de vorming van autonome verenigingen, welke ontstaan in de schoot van de tweede en derde generatie, maar andere vormen van collectieve actie binnen hun gemeenschapsleven vallen theoretisch en empirisch niet uit te sluiten.85 Migrantenverenigingen kunnen een waaier aan identiteitsopties bieden aan migrantengemeenschappen.86 Groepsvorming in het vrijwilligerswerk of buurtwerk is voor een deel thematisch en contextueel bepaald, hetgeen met zich brengt dat het niet per se moet verlopen langs etnische lijnen, of indien wel het geval, dat het a priori tot etnisering leidt.87 Deze uiteenzetting tussendoor om te pleiten voor theoretische bedachtzaamheid. We vermijden dus voorlopig beter gemeenschapsdynamieken binnen migrantenpopulaties alsook het emancipatievraagstuk in een overdreven etniserend perspectief te plaatsen. Zolang theoretische en empirische lacunes blijven bestaan, lijkt het ons aangewezen de hypothetische opties open te houden. 2.3.4
Getalmatige kennis van het lokale verenigingsleven
Een van bestaansredenen van het sociaal-cultureel verenigingswerk ligt op het plaatselijke niveau, in zijn mobilisering van de achterban, in zijn stimulerende functie ten aanzien van gemeenschapsvorming en versterking van het sociale weefsel in stadsbuurten, kleinere gemeenten en plaatsoverschrijdende netwerken.88 of toewijzingsproces door de omringende samenleving die een groep als etnische groep erkent, bepaalt en waardeert. De twee processen vallen niet noodzakelijk samen (zie bijvoorbeeld Engelen 1990: 44). 83 Zie Rex & Josephides 1987: 19. 84 Brackeva 1996: 9; zie ook Cas 1994: 6-7 85 Vgl. Bousetta 2000: 133. 86 Bousetta 2000: 134. 87 Een van de respondenten uit de categoriale sector geeft het voorbeeld van een groep Marokkaanse vrouwen die samen een initiatief rond een bepaald thema in de wijk opstarten. Hun initiatief resulteert echter niet in de beleving of constructie van een gezamenlijke etnische identiteit, maar in het doelgericht werken rond een thema dat is ingegeven door gelijklopende ervaringen in een bepaalde context. 88 Lelieveldt acht dit zelfs de voornaamste raison d’être: “Het maatschappelijk middenveld is bij uitstek een lokaal fenomeen. Het middenveld heeft zich weliswaar in koepels georganiseerd ten bate van de belangenbehartiging op landelijk niveau, maar lokale organisaties vormen daarvan de basis. “ (2000: 342) Deze opvatting over het maatschappelijk middenveld wordt zeker niet door iedereen gedeeld.
33
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Het belang van de lokale verenigingen voor ogen houdend, lijkt het bijgevolg voor de hand te liggen dat deze component van het gemeenschapsleven van allochtonen op zijn minst kwantitatief goed in kaart is gebracht. Het gaat dan over vragen die betrekking hebben op vrij formele gegevens zoals: hoeveel verenigingen zijn er? Waar zijn ze gevestigd? Hoeveel leden tellen ze? Welke doelstellingen hebben ze? Welke activiteiten beoefenen ze? Welke verschuivingen doen zich voor in dit alles? Et cetera. In werkelijkheid valt dit echter tegen.89 Er zijn weliswaar diverse gegevens uit wetenschappelijk onderzoek en andere – ambtelijke – vormen van registratie beschikbaar, wat een aantal gegevensbestanden heeft opgeleverd, maar de gehanteerde categorieën en registratiemethoden blijken geregeld van elkaar te verschillen. Dit maakt vergelijking en veralgemening een heikele zaak. Dit wordt trouwens sterk aangevoeld in de praktijk, in de eerste plaats bij de ondersteunende instanties die deel uitmaken van of samenwerken met de bovenbouw van het allochtone verenigingsleven: Maar eigenlijk dit is wel een beetje een punt. Eigenlijk heeft niemand de precieze gegevens daarover. We moeten die allemaal bij mekaar leggen want ge hebt die lijst maar het is ook heel moeilijk om eigenlijk elke keer te gaan checken. Bestaat die organisatie nog? Zijn die nog actief? En waar hangen zij precies dus... Je weet dat eigenlijk nooit. [VMC] [...] Maar het zou goed zijn van dat alles wat in kaart te brengen en te zeggen van wat krijgen we nu als beeld hier? (Dat zou een taak moeten zijn het ICCM of voor een steunpunt, denk ik.) Ja. Ik denk dat dat, ja misschien, eerder een steunpunt, want dat zit in de sfeer van de gegevensverzameling. Of van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Daar hebben ze dus ook mensen die voor gegevensverzameling gedetacheerd zijn of aangewezen toe zijn in de afdeling Volksontwikkeling. Veel van die dingen, van die gegevens zijn daar. (Eigenlijk moeten die gewoon 'ns bij mekaar gebracht worden en serieus geanalyseerd worden.) Dat denk ik, ja. [FOV]
Een initiatief om de verschillende puzzelstukken bij elkaar te leggen, dringt zich op – zoveel is duidelijk. Een aantal min of meer bruikbare bronnen en registratiekanalen is in ieder geval beschikbaar. Aan de ene kant is er het materiaal verkregen uit wetenschappelijk onderzoek. Wat de empirische onderzoeksgegevens betreft, is er een beperkt aantal studies gemaakt: Vanmechelen (1995), aan te vullen met de 89
Daarmee is niet gezegd dat het allochtone verenigingsleven een volkomen blinde vlek zou zijn vergeleken met het Vlaamse socio-culturele verenigingsleven. Uit een reactie van SoCiuS op de Bouwstenennota leiden we af dat heel wat aannames over het Vlaamse verenigingsleven evenmin wetenschappelijk onderbouwd zijn: “Op verschillende plaatsen in de Bouwstenennota worden argumenten aangedragen die de noodzaak van een nieuwe regelgeving moeten rechtvaardigen. Zelden kunnen deze argumenten echter empirisch onderbouwd worden bij gebrek aan wetenschappelijk onderzoek en (verwerkte) data over de sector. Zo worden er over de werksoorten verenigingen en instellingen uitspraken gedaan die niet kunnen gestaafd worden omdat er geen of geen verwerkt cijfermateriaal ter beschikking is. Welke bevolkingsgroepen zijn lid van sociaal-culturele verenigingen? Is het aantal gemotiveerde bestuursleden van algemeen sociaal-culturele verenigingen effectief gedaald? Neemt het aantal multithematische verenigingen af terwijl monothematische verenigingen toenemen? Hebben deze laatste verenigingen het inderdaad gemakkelijker en uit wat mag dat dan wel blijken? Zijn er cijfers beschikbaar over de toename van het educatieve aanbod in verenigingen op bovenlokaal vlak? Nemen lokale afdelingen effectief de taak op van toeleiding naar het eigen regionale educatieve aanbod en dat van derden? Is er inderdaad een verschuiving van een exclusief eigen aanbod inzake cultuurspreiding naar een gemengd aanbod en toeleiding en participatie aan het algemeen aanbod?” (SoCiuS 2001a: 2)
34
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
eindverhandelingen van Valbracht en Brackeva.90 Deze studies zijn echter fragmentarisch en/of gedateerd. Bovendien organiseerde Vanmechelen niet zelf haar gegevensverzameling en maakte zij gebruik van aanvraagdossiers voor erkenning en subsidiëring (bij de Administratie voor Gezin en Maatschappelijk Welzijn); dergelijk secundair bronmateriaal van administratieve aard brengt natuurlijk een reeks beperkingen met zich vanuit wetenschappelijk oogpunt bezien (criteria van validiteit en betrouwbaarheid). Aan de andere kant zijn er ook ambtelijke registratiegegevens voorhanden. We denken daarbij aan de aanvraagdossiers voor erkenning en/of subsidiëring die ingediend werden/worden bij de administratie van Volksontwikkeling. Verder beschikt ook de ICEM91 over een aantal cijfergegevens. Tenslotte is er ook het door het ICCM voor intern gebruik opgezette inventarisatiesysteem van lokale zelforganisaties, dat inzicht kan verschaffen in het aantal initiatieven, hun geografische spreiding en hun lidmaatschap van een federatie. Het systeem heeft echter een aantal onvolkomenheden; het maakt geen eenduidig onderscheid tussen verenigingen met rechtspersoonlijkheid en andere vormen van groepering (type losse initiatieven); en de gebruiker heeft grotendeels het raden naar startdatum en andere verenigingskenmerken (soort van activiteiten, eventueel doelstellingen).92 Bovendien kan men gewagen van een “dark number”; de huidige cijfers geven geen uitsluitsel over het reële aantal zelforganisaties in Vlaanderen, het mag aangenomen worden dat niet alle allochtone verenigingen hun gegevens doorsturen naar het ICCM.93 Koppeling en wederzijdse afstemming tussen diverse administratieve gegevens(bestanden) zou een en ander kunnen optimaliseren. Aanvullende gegevens zouden tot slot ook kunnen aangeleverd worden door integratiecentra en -diensten, die zeer waarschijnlijk ook allerhande gegevens over zelforganisaties bijhouden binnen hun eigen werkgebieden.94 2.3.5
Dynamieken op plaatselijk niveau binnen het allochtone verenigingsleven
Het is bijzonder moeilijk om iets te zeggen over hét allochtone verenigingsleven in Vlaanderen en Brussel; het is immers zeer verscheiden en nog in volle ontwikkeling.95 Zeker wat het plaatselijke niveau betreft, wordt melding gemaakt van grote versnippering, grillige, moeilijk te volgen evoluties en aanzienlijke verschillen in werking en kwaliteit tussen verenigingen/groepen én misschien ook tussen de regio’s en steden onderling. De landelijke verenigingen (of federaties) van allochtonen worden gesubsidieerd op basis van hun aantal afdelingen, maar de kwaliteit daarvan is als dusdanig nooit ter plaatse grondig doorgelicht. Een aantal vragen die achter de vraagstelling van dit onderzoek schuilgaan, blijven even prangend als voor zijn aanvang.
Zie noot 24 (p. 21). Interdepartementale Commissie Etnisch-culturele Minderheden. 92 In een vroegere publicatie van het ICCM is een overzicht van lokale migrantenverenigingen (met beknopte beschrijving van hun activiteiten) opgenomen, maar het betreft een eerste registratie die slechts een beperkt aantal verenigingen (104) heeft opgeleverd (zie Brackeva 1996: 31-91). Voor zover wij weten, is dit overzicht naderhand niet meer geactualiseerd. 93 Cf. Meireman 2000: 16; Leyssens & Vanhoorne 1998: 32. 94 Zo is de Dienst Integratie Antwerpen bezig met een actualisering van de sociale kaart van de in Antwerpen actieve allochtone organisaties. 95 Zie Brackeva 1996: 10; Pelemans 2001: passim. 90 91
35
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Met het verzamelde onderzoeksmateriaal kunnen we wel een paar fragmenten aan het bestaande beeld toevoegen en met behulp van de bestaande literatuur (onder meer uit Nederland) is het mogelijk enkele theoretische tendensen aan te geven. Het blijft echter behelpen. Een grote lacune doet zich vooral voor met betrekking tot het in kaart brengen van organisaties van nieuwkomersgroepen (vluchtelingen, mensen zonder papieren) en woonwagenbewoners. Er is een grote noodzaak aan onderzoek dat inzoomt op de interne verhoudingen en processen binnen organisaties, de relaties met de achterban, het ontstaan van leiderschap, de hulpbronnen die zij gebruiken om zich te versterken of invloed uit te oefenen, netwerkvorming, politieke mobilisatiemechanismen, verhoudingen tussen de verschillende niveaus: plaatselijk, provinciaal, landelijk, enzovoort. Antwoorden op dergelijke vragen hebben we nodig om een globale analyse te kunnen maken van de dynamieken van groepsvorming, gemeenschapsontwikkeling en organisatieontwikkeling in het lokale verenigingsleven van allochtonen. Het gaat er kortom om te weten te komen hoe zelforganisaties het dagelijkse leven van allochtonen structureren (en vice versa) en wat zij voor hen concreet betekenen. Zoals reeds geopperd (1.1.2) zijn gerichte en vergelijkende casestudies van lokale zelforganisaties in lokale contexten hiervoor een aangewezen methode.96 Dergelijke vragen impliceren veldwerkonderzoek en microanalyses onder een beperkt aantal organisaties. Liefst gebeurt dit ook wijk-, gemeenten- en gemeenschapsvergelijkend. Dat is evenwel een tijdsintensieve bezigheid omdat systematisch en langdurige ‘samenspraak’ met de achterban en de gemeenschappen eigen is aan zulk een kleinschalige en kwalitatieve onderzoeksstrategie. Onderzoek uit Nederland kan al wat vingerwijzingen geven. Onderzoekingen van Nico Landman en Thijl Sunier naar organisatievorming binnen de Turkse gemeenschap in Nederland wijzen uit dat er grote onderlinge verschillen en tegenstellingen zijn.97 Zeker waar het de oudere generatie betreft bestaat er een enorme kloof tussen elite en achterban. De positie van veel leiders is gebaseerd op macht, informatiemonopolies en bepaalde vormen van traditionele autoriteit.98 De generatie leiders die in de jaren tachtig opkwam ontleende zijn invloed vooral aan dit soort mechanismen (die niet noodzakelijk zonder positieve kanten zijn). Dat de jongere generatie zich evenwel niet meer zo makkelijk de les laat lezen door leiders is duidelijk, maar zij hebben die netwerken dan ook niet nodig om in de samenleving te participeren; ze nemen ook zo wel deel aan de samenleving. Landman schrijft het volgende met betrekking tot moslimorganisaties in Nederland: “Zo vereist de verklaring van de krachtsverschillen tussen Turkse, Marokkaanse en
Surinaamse moslimorganisaties meer gedetailleerd inzicht in de interne verhoudingen binnen de organisaties en hun relaties met de achterban – inzicht dat slechts door langdurig veldwerk bij een beperkt aantal organisaties kan worden bereikt. Voor de verdere bestudering van de institutionalisering van de islam in Nederland zijn daarom parallelle casestudies onder de onderscheiden moslimgroepen wenselijk.”
(Landman 1996: 116)
Fred Wester onderstreept de waarde van de casestudybenadering in het organisatieonderzoek: ”De casestudy is een onderzoeksopzet met een lange traditie in de sociale wetenschappen. Het gaat hierbij om onderzoek van één of enkele gevallen, waarbij men diepgang bereikt door de complexe relaties waarin het geval functioneert centraal te stellen. Met name voor organisatieonderzoek is zo'n opzet relevant, omdat het hier juist om die ene organisatie en haar interne of externe functioneren gaat […]” (Wester 2000: 20). Voorbeelden van casestudy-onderzoek bij allochtone organisaties zijn onder andere: Leman 1982; Buiks 1983; Landman 1996: Strijp 1999; Bousetta 2000; Pelemans 2001. 97 Cf. Sunier 2001: 164-165. 98 Zo spreekt D’Hollander van “feodaal cliëntelisme”, vooral voorkomend in die verenigingen die zich richten op individuele hulpverlening (1981: 8). 96
36
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Het onderzoek van Pelemans 2001 kan voor Vlaanderen als een exemplarisch voorbeeld dienen. Een van haar cruciale vaststellingen met betrekking tot het Brusselse verenigingsleven van bepaalde allochtone groepen is dat de overheidspolitiek een grote weerslag heeft op het ontstaan en de programmatie van de verenigingen: “Daar waar de overheid een migrantengroep tot haar doelgroep gekozen heeft, ziet men een rijk aanbod aan verenigingen en clubs, subsidiëring, een politiek gekleurde strijd om de leden e.d. Waar het niet het geval was, zien wij teruggetrokken en soms bijna clandestiene verenigingen die ver van de lokale gemeenschappen hun weg al dan niet met succes weten te vinden. Deze overheidspolitiek heeft ook een grote weerslag op de programmatie van de verenigingen. In het geval van verenigingen die door de overheid op een of andere manier gesteund worden, ziet men het didactisch en soms moraliserend karakter ervan. De leden worden gevormd tot een modelburger van de Belgische samenleving volgens de waarden en normen van de Belgische maatschappij. Men wordt er mondig gemaakt met nadruk op emancipatie, zelfontplooiing, assertieve-op-zichzelf-komen-houding e.d.”
(Pelemans 2001: 107).
Met betrekking tot de niet-gesubsidieerde organisaties en verenigingen wordt onder meer het volgende vastgesteld:
“De grootste overeenkomst tussen de meeste soortgelijke verenigingen (van het zelforganisatie-type) is dat zij – op een of andere manier – de gehele cultuur van het land van herkomst naar België trachten over te hevelen en in stand te houden. Door deel te nemen aan de verenigingen en clubs die door nationaal of professioneel particularisme gekenmerkt zijn, verkrijgt de migrant het gevoel van veiligheid en van vertrouwde omgeving, zoals in het ‘mythische’ herkomstland. De overstap naar de gesubsidieerde verenigingen gebeurt niet zo vaak, al zijn er toch wel mensen die beide circuits frequenteren (vooral bij de Marokkanen). […] Een tweede overeenkomst die aan dit niet-gesubsidieerde verenigingsleven eigen is [...] is het soms besloten karakter van de verenigingen. Verenigingen of organisaties die de identiteitsvorming van haar leden wil [sic] versterken, bakenen duidelijke grenzen af. Er worden duidelijke criteria (b.v. nationaliteit, beroep) opgesteld om al dan niet toegelaten te worden.”
(Pelemans 2001: 107)
Het is opvallend hoe deze beschrijving overeenstemt met het gemaakte onderscheid in de bovenvermelde literatuur tussen oude en jonge, autonome verenigingen binnen allochtone groepen. In de gegeven context (Brussel) zijn het kennelijk de autonome verenigingen die in het subsidiecircuit zitten en die in hun doelstellingen en programmatie de emancipatorische lijn van de overheid nagenoeg onderschrijven en zich zeker niet etnisch-particularistisch en gesloten opstellen. Het gaat opvallend om die allochtone groepen die de overheid in haar beleid als doelgroep gekozen heeft. Daaruit leiden we zelf de hypothese af dat ten eerste subsidiëring van overheidswege de uitbouw van een rijk en geschakeerd lokaal verenigingsleven stimuleert. Ten tweede komt dit erkende en ondersteunde verenigingsleven in zijn aspiraties en activiteiten tegemoet aan de inhoudelijke doelstellingen van de overheid. Het is moeilijk te zeggen in welke mate de overheid direct ingrijpt op de inhoudelijke werking van autonome verenigingen. Wat zij vermoedelijk wel doet, is door haar selectiecriteria autonome verenigingen die al vroeger een emancipatorische lijn volgden, voorrang geven en positief belonen. Anderzijds speelt misschien het indirecte effect dat verenigingen die hun subsidieaanvragen formeel op maat snijden van de reglementering (rechtspersoonlijkheid aannemen, democratische en open werking, verplichte rapportage en inspectie, …) hierdoor ook op inhoudelijk vlak gaan evolueren. Het feit dat verenigingen van het oude en/of gesloten type uit het overheidscircuit vallen, kan eraan liggen dat zij niet in aanmerking worden genomen voor subsidies (hun aanvragen worden afgewezen). Waarschijnlijk is dat niet het geval, deze verenigingen zitten gewoon in een gesloten circuit dat volstrekt onzichtbaar is voor de overheid een ook niet wordt bereikt.
37
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
De vraag die zich in dit verband uiteindelijk opwerpt is of een dergelijk gevoerde overheidspolitiek een bestaande divergentie binnen gevestigde etnische groepen niet eerder in de hand werkt. De wil van bepaalde eerstegeneratiemigranten om deel te nemen aan een actief, integratie- en burgerschapsgericht verenigingsleven is misschien lauw te noemen, maar hen terugduwen of ‘laten zitten’ in semi-clandestiene eilandverenigingen is misschien geen ideale oplossing – al sluiten we niet uit dat het in de gegeven situatie de minst slechte is. Wat betekenen echter fraaie woorden als ‘etnische groepsgebondenheid’ en ‘gemeenschapsvorming’ wanneer men een segment van de gemeenschap een actieve rol in dat proces ontzegt? Etnische groepsvorming kan zich inderdaad zo ontwikkelen dat een groep jongeren van de tweede of derde generatie subjectief en symbolischexpressief haar etnische identiteit bepaalt en afgrenst, een etnisch wij-bewustzijn ontwikkelt, door dit in continuïteit te beleven met de cultuur van origine (gemeenschappelijke oorsprong, gemeenschappelijke waarden en overtuigingen), maar tegelijk objectief gezien een sociale praxis binnen de vereniging ontwikkelt waarin de eerste generatie hoegenaamd geen plaats krijgt. Etnische solidariteit en sociale afstand kunnen dus binnen eenzelfde etnische groep perfect samengaan. De ontwikkelde praxis, al dan niet creatief of maatschappelijk-revendicatief, is immers uitwendig op de Belgische samenleving georiënteerd en dat creëert bijna onvermijdelijk een distantie ten aanzien van personen die zich net uit het maatschappelijk leven hebben teruggetrokken.
38
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
3.
Het wettelijk kader
3.2
De voorgeschiedenis
Het Decreet 1995, dat mede de erkenning en subsidiëring regelt van migrantenverenigingen, is uiteraard niet zomaar uit de lucht komen vallen. Een jarenlange beleidsgeschiedenis is eraan voorafgegaan. In de vroegere decreten op sociocultureel werk was geen ruimte voor allochtone verenigingen en een eerste concrete regelgeving voor zelforganisaties kwam er in Vlaanderen pas in 1993.99 De ondersteuning van zelforganisaties stelde tot dan toe bitter weinig voor en alleen die organisaties met een hoge mate van zelffinanciering en/of ondersteuning vanuit het moederland konden het hoofd boven het water houden.100 De voorlopige regeling ging uit van Welzijn, betrof vrijwel uitsluitend de lokale zelforganisaties en voorzag in een beperkte financiering.101 Voordien, meer bepaald vanaf het eind van de jaren 1970, was reeds een aantal nota’s, adviezen en voorstellen de revue gepasseerd.102 Reeds in 1981 beloofde minister Steyaert dat er een ondersteuning zou komen van migrantenorganisaties. Er werd toen al politiek erkend dat het niet volstaat zich te beperken tot de bestrijding van kansarmoede via de creatie van integratiecentra, maar dat men een actieve rol moet toekennen aan de verenigingen gesticht door en voor migranten.103 Achtereenvolgens hebben de Vlaamse Hoge Raad voor Migranten (VHRM)104, het Koninklijk Commissariaat (KCM) en de Hoge Raad voor de Volksontwikkeling (HRVO), en nog anderen, een stevig pleidooi gehouden om de toestand te wijzigen.105 Vermeldenswaard in dit verband is tevens de oprichting op 31 maart 1993 van het Intercultureel Centrum voor Migranten (ICCM).106 Eén van de twee grote opdrachten van het ICCM is het geven van begeleiding, ondersteuning en bemiddeling ter bevordering van het sociaal-cultureel werk voor en met migraten in zijn kunstzinnige, educatieve en sociale aspecten (via advies en kadervorming) – benevens motor te zijn van de interculturele werking van de Vlaamse Gemeenschap (via interculturele projecten en kunstevenementen). Het ICCM valt onder de bevoegdheid van de minister van Cultuur. In hun verhandeling hebben Leyssens en Vanhoorne de hele voorgeschiedenis van het decreet (tot 1995) alsmede latere ontwikkelingen (tot 1998) voorwerp gemaakt van een Besluit van de Vlaamse Regering van 27 januari 1993 houdende de voorwaarden tot erkenning en subsidiëring van organisaties van migranten (B.S. 3 september 1993). Het besluit werd geformuleerd door de minister van Welzijn en Gezin (Wivina Demeester) en later toegelicht in haar Beleidsbrief Migrantenbeleid van juni 1993 (cf. Vanmechelen 1995: 8-9). Het besluit zal gelden voor twee jaar. Voor die periode werden zelforganisaties betoelaagd via niet-gereglementeerde toelagen vanuit Gezin en Welzijn of in het kader van het ‘vijfde decreet’, dat onder meer als bedoeling had socio-cultureel vormings- en ontwikkelingswerk ten aanzien van bijzondere doelgroepen en problemen te bevorderen (cf. KCM 1992: 13). Binnen het laatste vinden we ACLI terug (Engelen vermeld in Leyssens & Vanhoorne 1998: 60). 100 Van Loock 1993: 9. 101 In concreto een eenmalige starttoelage van 49.000 BF voor een beginnende en een jaarlijkse toelage van 100.000 BF voor een gevestigde organisatie (Leyssens & Vanhoorne 1998: 66). Het totale bedrag dat de overheid in haar begroting uittrok was 1,5 miljoen BF. Deze overgangsregeling werd geëvalueerd in het onderzoek van Olivia Vanmechelen (1995). 102 Meireman 2000: 74. 103 Cf. Viane 1998: 10. 104 De Vlaamse Hoge Raad voor Migranten werd op 24 november 1982 opgericht als adviesorgaan voor migrantenaangelegenheden. Begin jaren 1990 hield het op te bestaan. Zijn taken werden overgeheveld naar de werkgroep Migranten van de Hoge Raad voor de Volksontwikkeling (zier Meireman 2000: 65). 105 ICEM 1997: 85. 106 De eigenlijke werking van het ICCM ging maar op 1 oktober 1993 van start. 99
39
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
uitvoerige analyse. Ze neemt overigens bijna een vierde van hun verhandeling in beslag.107 Een synthese daarvan zou onrecht doen aan de veelzijdigheid van de materie en vinden we in het bestek van dit rapport ook niet nodig. (Eén van die complicerende factoren is de verwevenheid tussen zelforganisaties en de dienstverlenende organisaties binnen de integratiesector; zie 3.4). De lezer zij dus verwezen naar de studie in kwestie (helaas onuitgegeven).108 Wel willen we bij wijze van overzicht in vogelvlucht een aantal vragen overlopen waarop de voorbereiders en adviseurs van het beleid in de jarenlange aanloop naar een regeling voor zelforganisaties een antwoord hebben moeten bedenken.109 Wat volgt is dus geen chronologisch, maar een thematisch overzicht. Sommige van deze vragen in het onderstaande rijtje waren (of zijn naar ons oordeel nog steeds) moeilijk of omstreden en hebben vinnige discussies uitgelokt. Vrijwel alle discussiepunten lagen in het begin van de jaren 1980 al op tafel.110 Men zal na de lectuur van het volgende punt (3.2) onmiddellijk onderkennen dat de auteurs van het Decreet 1995 een reeks (gordiaanse?) knopen hebben moeten doorhakken. Niettemin zijn de meeste kwesties nog lang niet afgedaan. Heel wat vragen hebben bij de actuele voorbereiding van het nieuwe decreet betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk het hoofd weer opgestoken, soms nog heftiger en polemischer dan weleer.111 Een verklaring daarvoor zou, afgaande op Leyssens & Vanhoorne, kunnen gezocht worden in de vaststelling dat na het van kracht worden van het decreet de discussie enigszins is stilgevallen. Een aantal opties in het decreet werd niet verder meer uitgediept, ondanks het flagrant ontbreken van parameters om de realisatie van de vooropgezette doelstellingen praktisch na te gaan.112 In dit verband mogen we ook niet veronachtzamen dat er nogal wat tegenkanting in het algemeen blijft bestaan tegen enigerlei vorm van officiële erkenning van zelforganisatie als middel tot emancipatie en integratie van allochtone groepen in de samenleving. Voor sommigen loopt de weg naar volwaardige maatschappelijke en politieke participatie liefst zoveel mogelijk via bestaande, dus Vlaamse middenveldorganisaties en -instituties.113 Het Leyssens & Vanhoorne 1998: 52-104. Beknopter en toegankelijker overzichten van de totstandkoming van het onderhavige beleid worden geboden door Miep Brackeva in een publicatie van het ICCM (1996: 13-17), Katrien Meireman (2000: 7477) en Marc Verlot (2001: 130-133). 109 Het spreekt vanzelf dat de verhandeling van Leyssens & Vanhoorne (1998) hier als voornaamste richtsnoer en bron heeft gediend. 110 Cf. Brackeva 1996: 14. 111 In een speciale bijlage bij De Morgen van 22 november 2001 komt bijvoorbeeld zo’n polemiek ter sprake in een interview met (of beter twistgesprek tussen) parlementslid Fauzaya Talhaoui en ‘antiparlementslid’ Dyab Abou Jahjah (getiteld ‘Jullie kennen niets van politiek’ ‘En jullie zijn gerecupereerde evolués’). Abou Jahjah merkt het volgende op: “Een jaar geleden bijvoorbeeld lanceerden enkele allochtone intellectuelen een polemiek over het nut van de integratiesector. Binnen de migrantengemeenschap gingen steeds meer stemmen op om die sector af te schaffen en meer subsidies te geven aan Turkse en Marokkaanse zelforganisaties.” (p. 13). Met alle respect, maar het historisch geheugen van Abou Jahjah is niet helemaal accuraat. In de eerste deugdelijke (hoewel beperkte) Vlaamse studie naar eigen organisaties van migranten, daterend uit 1991, lezen we deze inhoudelijke observatie: “De migrantengemeenschap vraagt zich af waarom gemeenschapsgeld naar ‘tussenstations’ (migrantendiensten) gaat en niet rechtstreeks naar hen. Zij menen dat zij sommige integratieactiviteiten (taallessen, inspraakrondes, vertegenwoordiging, …) beter en met succes kunnen organiseren als hen de nodige middelen worden aangeboden.” (Pauwels & Deschamps 1991: 29). Paul Dobbelaere attendeerde al in 1982 op de ongenoegens die leven in kringen van Marokkaanse jongeren ten aanzien van de betuttelende welzijnssector. De stemmen gaan dus in de migrantengemeenschap al een jaar of twintig op. Het is echter wél juist dat allochtone intellectuelen pas sedert een paar jaar dergelijke kritieken in de openbaarheid brengen. 112 Leyssens & Vanhoorne 1998: 108. 113 Zie ook ICEM 1997: 84. 107 108
40
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
bestaan van een breed maatschappelijk draagvlak voor eigen organisaties van allochtonen is trouwens minder aanwezig dan men zou denken: Daarvoor heeft men niet overal een draagvlak, hé. Want een aantal mensen die zeggen van: "Jamaar, ge gaat die toch niet, zeg, afzonderlijk laten organiseren zeker. Dat is toch weer geen integratie." Dan krijgt ge toch bij nogal wat mensen te horen. [VMC]
Een tweede reden voor het vernieuwde debat is het feit dat een aantal kritische allochtone intellectuelen het integratiedebat recent op het publieke forum hebben aangejaagd.114 De volgende vragen komen aan de orde. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Wat is een zelforganisatie? Welke functies moet zij vervullen? Binnen welke sector(en) vallen zelforganisaties? Welke minister(s) is bevoegd? Een apart decreet of een algemeen decreet? Verenigingswerk (vrijwillig) of ook erkenning van andere organisatievormen? Wie betoelaagt de lokale zelforganisaties? Hoe moet de subsidiëring verlopen? Dient bovenlokale federatievorming ondersteund te worden? Wie ondersteunt zelforganisaties en wie verzorgt hun belangenbehartiging op het landelijke niveau? 9. Hoe lang moet een overgangsregeling duren? 10. Krijgen moskeeverenigingen erkenning als zelforganisaties? De vragen voorzien we in enkele gevallen van wat diepgaander eigen reflecties, zij het niet bij elk punt. De vragen staan overigens niet los van elkaar en vertonen nogal wat overlap. 3.2.1
Wat is een zelforganisatie? Welke functies moet zij vervullen?
De afbakening van het begrip ‘zelforganisatie’ was, zoals reeds uiteengezet, vooral een beleidsmatige kwestie, eerder dan een sociaal-wetenschappelijke vraag. Wat niet wil zeggen dat er geen min of meer wetenschappelijk verantwoorde definities en beschrijvingen van het begrip ‘zelforganisatie’ te vinden zijn. Ze zijn uiteraard legio en spelen met verschillende bestanddelen zoals organisatiekenmerken, doelgroep, doelstellingen en functies van zelforganisaties (of migrantenorganisaties).115 We geven in het onderstaande een overzicht, waarbij we de omschrijvingen die vooral uitgaan van functies grotendeels achterwege laten. Er wordt geen verschil gemaakt tussen descriptieve en prescriptieve definities (het loopt dikwijls gewoon door elkaar). Er bestaan eerst en vooral zeer algemene en ‘open’ definities: “Organisaties die door migranten zelf gedragen worden.”
(Leyssens & Vanhoorne 1998: 5).
Zie bijvoorbeeld: Albers 2001a; Rotthier 2001a; Idrissi & Fraihi 2001; Falter 2001. Een greep uit de geraadpleegde literatuur: Rex, Joly & Wilpert 1987; Pauwels & Deschamps 1991: 9-10; KCM 1992: 22; HRVO 1992: 37ff.; Vanmechelen 1995: 3ff.; Leyssens & Vanhoorne 1998: 5-14. 114 115
41
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
“In zijn essentie kan men zelforganisaties definiëren als: een organisatie die de migranten zelf beheren, waaraan ze zelf participeren en waarover ze een daadwerkelijke kontrole hebben.”
(Mohammed Fellah, geciteerd in Van Loock 1986: 3)
“een groep, organisatie, die op initiatief van buitenlanders is ontstaan en door hen is opgevat en een zelfstandig bestaan kent, onafhankelijk van Belgische inmenging of begeleiding.”
(Dirk Verstegen (1979), geciteerd in Dobbelaere 1982: 64)
Dergelijke omschrijvingen leggen de klemtoon op één welbepaald organisatiekenmerk, namelijk het feit dat allochtonen de organisatie zélf dragen. Dat lijkt evident, maar tot eind jaren 1980 werd bij gebruik van de term ‘migrantenorganisaties’ het onderscheid tussen organisaties ‘van’ en organisaties ‘voor’ migranten niet zo eenduidig gemaakt.116 We gaan nader op deze kwestie in in 3.4.1. De kern van de zelforganisatie van migranten verschilt niet met deze van het Vlaamse verenigingsleven: gelijkgezinden die elkaar opzoeken, op basis van gemeenschappelijke kenmerken en interesses. Dit vertaalt zich in een veelkleurig palet van organisaties: vrouwenverenigingen, sportclubs, volksdansgroepen, gepensioneerdenbonden, 117 belangengroeperingen, studentenverenigingen enzovoort. Ook de aard van de activiteiten van verenigingen actief binnen een wijk of buurt kan zeer uiteenlopen: volksdans, optredens, sportactiviteiten, instuif, uistapjes, kinderanimatie, kaartavonden, vorming en informatie over gezondheid, opvoeding, politieke en sociale rechten, uitwisselingen met andere verenigingen, deelname aan sociale acties, dienstverlening, ziekenbezoek, geldinzamelingen voor het goede doel, …118 Een kwestie die hier niet verder wordt belicht is natuurlijk wat ‘organisatie’ precies betekent, waar de grens ligt tussen spontane groepsvorming en vereniging. Wel, zij organiseren zich wel maar het gevaar zit er in dat wij... het woord organiseren geeft ons al een perceptie, een context van... We denken van: ah, dit is dus een organisatie. En dat blijkt dan in de realiteit toch iets anders te zijn dan dat wij er onder verstaan. [CS#01]
Paul Dobbelaere stelt als oplossing voor niet enkel te kijken naar het resultaat, de organisatievorm (bijvoorbeeld een vereniging), maar ook het proces van organisatie mee in beschouwing te nemen.119 Een vraag in dit verband luidt ook wat bedoeld wordt met ‘gemeenschap’. Het concept zelforganisatie of vrijwilligersvereniging wordt vrijwel automatisch geassocieerd met gemeenschapsvorming die territoriaal (lokaal) is ingeplant of afgebakend: een wijk, stadsgedeelte, gemeente. Gemeenschapsvorming binnen allochtone groepen kan echter voortbouwen op sociale netwerken die het lokale overstijgen, zelfs transnationaal zijn. Men moet bijvoorbeeld zeer voorzichtig zijn om niet te snel de modellen van De HRVO in zijn eindrapport van 1992 maakt daar melding van. In verband met de betoelaging van de categoriale migrantenorganisaties door Gezin en Maatschappelijk Werk werd op 22/5/1990 een lijst bekend gemaakt van 315 organisaties van en/of voor migranten, die subsidieerbaar zijn door het departement. Op deze lijst staan zowel specifieke migrantenorganisaties, als Brusselse socio-culturele raden, OCMW’s, als gespecialiseerde migrantendiensten van vakorganisaties of van verenigingen van volksontwikkelingswerk (HRVO 1992: 19). Het is met andere woorden niet duidelijk hoeveel van die 315 organisaties zelforganisaties waren (zie Leyssens & Vanhoorne 1998: 59). 117 Cf. Vanmechelen 1996: 121. 118 Vanmechelen 1996: 122. 119 Dobbelaere 1982: 64. 116
42
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
groepsvorming die men kent van gevestigde etnische groepen (Italianen, Turken, Marokkanen) te projecteren op nieuwe migrantengroepen: Maar zwart-Afrikanen bijvoorbeeld zijn overduidelijk niet op wijkniveau georganiseerd. D'r zijn een heel aantal verenigingen, maar vaak zijn die op nationale basis, of soms ook taal hè, ge hebt Engelstalige, Franstalige Afrikaanse verenigingen en die brengen mensen bij elkaar van over heel Antwerpen. Nu koppelen wij dat aan onze steunpuntwerking voor Marokkanen, Turken ook, maar voor de andere nationaliteiten is dat [ontoereikend]. [CS#03] Maar dan gelukkig in die periode '93-'94 ontstaan er vele andere Ghanese organisaties naast de Ghanaba. Er waren wel twee soorten. Die ene soort was gewoon streekgebonden organisatie, streekgebonden wil zeggen van streek van afkomst van Ghana. De mensen verenigen in hun eigen gemeenschappen, ook binnen Ghana. Want u weet Ghana is groot, negentien miljoen mensen, en 'k weet niet allez we zijn ook hier met veel. Dus de mensen begonnen zichzelf te verenigen in streek van afkomst. En dan waren een andere categorie waar, wat ze noemen "broad-based", dus mensen die vrienden, mensen die gemakkelijk iemand anders vinden en kunnen omgaan, ook in een andere vereniging. Dus dan betekende Ghanaba in die tijd een beetje wat niet concurrenten maar toch wel een andere soort organisatie allez zien opspringen. [Ghanaba]
De hierboven gegeven algemene definities hebben het voordeel van hun eenvoud, maar ze geven beleidsmakers weinig houvast. Sommige auteurs gaan in het licht hiervan duidelijk een stap verder en pogen ook te omschrijven welke de hoofddoelstellingen (moeten) zijn van zelforganisaties. Een paar voorbeelden hieronder. “Zelforganisaties zijn alle voorzieningen voor en door de migranten opgericht […] Deze door henzelf opgezette voorzieningen kenmerken zich, ondanks de verscheidenheid aan doelstellingen en activiteiten, door de wens om een ontmoetingsplaats te zijn voor de leden van de eigen bevolkingsgroep waar de eigen culturele identiteit kan beleefd wordt.”
(Nederlandse definitie van H. De Graaf (1983), geciteerd in Vanmechelen 1995: 3)
“elke groepering van inwoners van vreemde afkomst in onze samenleving, die initiatieven neemt voor de culturele emancipatie van de eigen groep, in een perspectief van * eigen ontplooiing, * integratie in de Belgische maatschappij in het algemeen en in de Vlaamse Gemeenschap in het bijzonder, en * ontwikkeling van een interculturele maatschappij.”
(Koninklijk Commissariaat, KCM 1992: 22)
“Een zelforganisatie is een organizatie die opgericht, gedragen en beheerd wordt door de in België aanwezige migranten. De zelforganisatie is geen doel op zich. Het is eerder een middel om op kollektieve wijze te emanciperen […] De zelforganisatie is het middel bij uitstek om een eigen, nieuwe identiteit, zowel op kultureel als op socio-ekonomisch vlak te ontwikkelen en te erkennen.”
(Miep Brackeva 1993, geciteerd in Elskens 1994: 24)
Andere definities combineren elementen als doelstellingen, activiteiten, functies en organisatiekenmerken, wat in sommige gevallen behoorlijk gedetailleerde omschrijvingen oplevert. Vooral Jenkins schuift etniciteit als een belangrijk criterium van een zelforganisatie naar voor.120 “Een organisatie van migranten waarvan de activiteiten zijn gericht op een specifieke etnische categorie, of op het behartigen van de belangen van de etnische groep in de omringende samenleving. Dergelijke
120
Cf. Meireman 2000: 14.
43
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
zelforganisaties kenmerken zich door hun afhankelijkheid van de actieve deelname van vrijwilligers aan het functioneren.”
(Nederlandse definitie van P. Buiks (1985), geciteerd in Pauwels & Deschamps 1991: 9)
“[…] a special type of voluntary association because of the affective tie, and a special type of self-help group because of the nature of the common interest […] An ethnic association can be defined as formed by individuals who consciously define themselves as members of an ethnic group within a larger context. It fulfills needs common to persons of its defined group, and typically sees itself as part of an ethnic community. In terms of what it does, an ethnic association may exist for a wide variety of reasons: social, recreational, political, cultural, professional, business, service, or a combination of some or all of the above. It usually has a core of members, but nonmembers may also be involved. The key elements are the base in a self-defined ethnic group, the voluntary nature of the association, and the goal of the mutual benefit.” 121
(definitie van ‘etnische organisaties’ van Shirley Jenkins, overgenomen uit Pauwels & Deschamps 1991: 9-10)
“Organisaties (verenigingen) die opgericht, erkend en gedragen zijn door de in België-Vlaanderen aanwezige migrantengroepen, een democratische werking en structuur hebben en een bijdrage willen leveren tot het integreren binnen de Vlaamse samenleving. De organisatie moet derhalve herkenbaar zijn voor migranten en op een constructieve wijze een bijdrage willen leveren tot het zich organiseren binnen de Vlaamse Gemeenschap.”
(Vlaamse Hoge Raad voor Migranten, geciteerd in HRVO 1992: 17) “Verenigingen groeperen personen op grond van waarden en overtuigingen en ageren maatschappelijk voor doeleinden die uit deze waarden zijn afgeleid. Verenigingen zijn structuren van zelforganisatie: de deelnemers organiseren zichzelf, voor zichzelf, het vormingswerk. Men werkt hier met vrijwilligers die in de eerste plaats denken aan de behoeften van hun leden en hun doelgroep. De vereniging is zowel middel als voorwerp van vorming. Vormingswerk wordt bedreven op basis van lokale groepsactiviteiten en met medezeggenschap van de leden.”
(Hoge Raad voor de Volksontwikkeling (documentatiestuk d.d. 5 maart 1991), geciteerd in KCM 1992: 23) De definities zijn nogal disparaat, maar volgens Miep Brackeva (in haar licentiaatsverhandeling) komt een aantal elementen in de meeste bovenstaande definities geregeld terug:122 -
gebaseerd op vrijwilligheid ‘zelfhulpgroep’ onwille van het gemeenschappelijk belang gevormd door individuen die zich bewust identificeren als leden van een etnische groep de zelforganisatie lenigt noden die gemeenschappelijk zijn voor de leden van de groep de zelforganisatie ziet zich als deel van een gemeenschap
121 “[…] een bijzonder type van vrijwilligersvereniging vanwege de affectieve band, en een bijzonder type van zelfhulpgroep vanwege de aard van het gemeenschappelijk belang. […] Een etnische vereniging kan gedefinieerd worden als zijnde gevormd door individuen die zichzelf bewust definiëren als leden van een etnische groep binnen een bredere context. Zij vervult behoeften die gemeenschappelijk zijn aan de personen van haar gedefinieerde groep, en zij ziet zichzelf typisch als deel van een etnische gemeenschap. Met betrekking tot wat zij doet kan een etnische vereniging bestaan om een ruime verscheidenheid aan redenen: sociaal, recreatief, politiek, cultureel, professioneel, zakelijk, dienstverlening, of een combinatie van sommige of alle bovenvermelde redenen. Zij heeft gewoonlijk een kern van leden, maar niet-leden kunnen ook betrokken worden. De sleutelelementen zijn de grondslag in een zelfgedefinieerde etnische groep, de vrijwillige aard van de vereniging en de doelstelling van wederzijds profijt.” (eigen vertaling) 122 Geciteerd in Leyssens & Vanhoorne 1998: 8; zie ook Vanmechelen 1995: 4.
44
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Leyssens & Vanhoorne voegen daar nog het element oriëntatie op emancipatie, integratie en/of participatie aan toe (1998: 8). Opvallend is dat het element etnische identificatie in de twee laatstvermelde definities (van de twee vernoemde raden) ontbreekt.123 Wat de beleidsmakers en -adviseurs in ieder geval nog zullen meegenomen hebben in de gevoerde discussie zijn de volgende aandachtspunten:124 -
-
een minimum aan formele structuur en herkenbaarheid voor de buitenwereld (liefst geen al te losse of vluchtige groepsverbanden), dit met het oog op officiële erkenning en subsidiëring; autonomie: niet gebonden aan een partij, politieke beweging of buitenlandse overheid; oriëntatie op de samenleving: integratiebevorderend (gebruik van het Nederlands); geen verlengstuk van het herkomstland; inpasbaarheid in de algemeen geldende voorzieningen (bijvoorbeeld sociaal-cultureel werk); een veelheid aan functies/werksoorten: educatief, cultureel, sociaal, recreatief, …; dus niet louter ontmoeting, ontspanning en gezelligheid (à la koffie- en theehuizen of sportclubs) en niet louter religieuze activiteiten (à la moskeeën, gebeds- en parochiehuizen); een in het algemeen breed doelgroepbereik: mannen én vrouwen; jongeren en ouderen; allochtonen én autochtonen.
In het uiteindelijke decreet van 1995 is als zodanig geen definitie van zelforganisaties opgenomen. Men gebruikt de term “verenigingen van migranten”, maar deze wordt niet expliciet omschreven. In feite wordt de algemene omschrijving van een “vereniging” ook van toepassing geacht op de verenigingen van bijzondere doelgroepen, waaronder “migranten”. Er worden wel twee beperkende voorwaarden opgelegd aan de door migrantenverenigingen te beoefenen activiteiten die veelzeggend zijn over hun doelstellingen: -
gerichtheid op emancipatie, participatie en integratie (zie 3.2.3) uitsluiting van eredienstmateries (zie 3.1.10)
Eigenlijk is dit het logische gevolg van een bepaalde modus operandi. Migrantenverenigingen worden immers geïntegreerd in een totaaldecreet dat geldt voor alle socio-culturele verenigingen (zie hieronder). Op die manier is een groot aantal van de bovenstaande criteria bijna vanzelf verondersteld. 3.2.2
Binnen welke sector(en) vallen zelforganisaties? Welke minister(s) is bevoegd?
Het is duidelijk dat vele van de bovenstaande definities in het spanningsveld moeten gezien worden tussen datgene wat eigen is aan reëel (empirisch) vastgestelde organisatievormen van allochtonen en datgene wat ‘inpasbaar’ is binnen de Vlaamse context (beleidsstructuren, bestuurlijke cultuur en middenveld). Een voortdurend terugkerende vraag, die doorschemert in alle hier gestelde vragen, luidt als volgt: moet men een maatschappelijke en wettelijke ruimte creëren die zoveel mogelijk recht doet aan de kenmerken van en interne dynamieken binnen het gemeenschapsleven van allochtonen? Of moet men de werking van Ook in het advies ‘Een cultureel beleid voor migranten’ van de HRVO (d.d. 28 februari 1992) komt dit element niet (expliciet) voor. Wel wordt naar etnisering verwezen in het eindrapport dat eraan voorafgaat (HRVO 1992: 39). De HRVO nam in februari 1991 de fakkel over van de VHRM (opgericht in 1982); de Gemengde Werkgroep Migranten (met leden van de VHRM) in zijn schoot heeft een grote rol gespeeld in het tot stand komen van een definitieve regeling (cf. Leyssens & Vanhoorne 1998: 86; Brackeva 1996: 15). 124 Vgl. Vanmechelen 1995: 24. 123
45
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
migrantenverenigingen eerder toebuigen naar gangbare doelstellingen, regelingen en praktijken in het Vlaamse beleid en de Vlaamse civil society?125 Dit is een fundamenteel vraagstuk, maar ook een complexe evenwichtsoefening tussen de behoeften van de verenigingen (en hun doelgroepen) en de behoeften van het beleid. De klassieke tweedelingen (tegenstellingen?) in beleidsopties vallen er makkelijk in te onderkennen: categoriaal tegenover inclusief; faciliterend tegenover normerend (of dirigistisch); segregerend tegenover assimilerend; culturele integratie tegenover structurele integratie; morele erkenning tegenover functionele efficiëntie.126 Bij de concrete totstandkoming van een decretale regeling woog echter vooral een discussie door over bevoegdheidstoewijzing. Is de erkenning en subsidiëring van zelforganisaties een zaak van Welzijn of van Cultuur? Daar kwam het in feite zowat op neer. En er was en is wel wat te zeggen voor beide invalshoeken. Een keuze voor Cultuur ligt al op zijn minst theoretisch voor de hand. Zelforganisaties vertonen in de meeste gevallen duidelijk vormelijke trekken van socio-culturele organisaties en kunnen hierdoor min of meer aansluiting vinden bij de bestaande structuren in het sociaal-cultureel werk. De functies die zij praktische vervullen (educatie en vorming, werken rond culturele eigenheid) liggen in de lijn van het reguliere sociaalcultureel verenigingswerk.127 Zoiets past goed bij een algemeen streven van het sociocultureel verenigingswerk in Vlaanderen om alle maatschappelijke doelgroepen te bereiken. En het is sowieso een plausibele – voor sommigen zelfs ideale – langetermijnoplossing, ongeacht het traject dat wordt uitgetekend voor allochtone organisaties. Op de achtergrond daarvan klinkt de gedachte door dat zelforganisaties een soort tijdelijke of tweede oplossing zijn om tot integratie en interculturele samenwerking te komen, aangezien een eerste poging, namelijk integratie van migranten in de Vlaamse socio-culturele verenigingen en in de andere instituties van het maatschappelijk middenveld, in de praktijk niet blijkt te lukken.128 De invalshoek Welzijn sluit dan weer aan bij een andere realiteit op het terrein. Gelijke rechten en kansen voor groepen kan men afdwingbaar maken door gelijke kansen te creëren voor het middel bij uitstek daartoe: zelforganisaties. Het heeft tevens het potentieel praktische voordeel dat het netwerk van eerstelijnsvoorzieningen binnen Welzijn (waaronder integratiecentra en –diensten) zo nodig ingeschakeld kan worden om lokale zelforganisaties te ondersteunen en te stimuleren. Voorwaarden zijn wel dat allochtonen daarin hun rechtmatige plaats kunnen innemen (om betutteling te vermijden) en dat bij de vorming van bovenlokale structuren de categoriale sector zijn actieradius in onderlinge samenspraak exact weet af te bakenen (bijvoorbeeld: enkel de nietgefedereerde verenigingen worden aangesproken, of zij worden aangemoedigd om zich te federeren). Zoiets veronderstelt uiteraard de uitwerking van een specifieke regeling, 125 Die vraag wordt ook gesteld in de Bouwstenennota: “moeten we verenigingen subsidiëren omdat ze bestaan, omdat van zichzelf vinden dat ze onvervangbaar werk realiseren, of subsidiëren we omdat ze bijdragen tot de realisatie van doelstellingen van de Vlaamse overheid. [sic]” (Bouwstennota: 17) 126 De laatste twee dichotomieën ontlenen we aan Engbersen & Gabriëls (1995: 19-21). In verband met het continuüm faciliterend – normerend nog deze toelichting: een beleid dat sterk tegemoet komt aan de uiteenlopende wensen van verenigingen dreigt versnippering en ondoelmatigheid in de hand te werken (cf. D’Hollander 1981: i); een goed beleid is derhalve altijd selectief en normatief, al mag het opleggen van normen geen louter éénrichtingsverkeer zijn. 127 Cf. HRVO 1992: 56. 128 Dat was althans de grondopvatting van het KCM volgens Leyssens & Vanhoorne (1998: 83); vgl. D’Hollander 1981: ii.
46
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
zowel voor migrantenorganisaties als voor integratiecentra. Zo’n gelijktijdige regeling werd in de loop der jaren 1980 overwogen (bijvoorbeeld door de VHRM), maar werd niettemin steeds als een noodoplossing op korte termijn aangezien. Deze beleidskwestie (Cultuur of Welzijn) heeft naar ons oordeel de erkenning en structurele inpassing van zelforganisaties geruime tijd overschaduwd en vertraagd. Eén van de knelpunten was dat het Vlaamse integratiebeleid lange tijd gereduceerd was geweest tot een loutere welzijnsaangelegenheid (kansarmoede), terwijl het cultuurbeleid tegelijkertijd aan migranten nauwelijks aandacht had besteed (met uitzondering misschien van het jeugdwerk, waar dan toch weer het welzijnsperspectief overheerst(e)). Er stelde zich derhalve het cruciale probleem dat integratiebeleid en cultuurbeleid ten aanzien van allochtonen met elkaar moesten gespoord worden. Zulks heeft nogal wat voeten in de aarde gehad… Het bovenvermelde vraagstuk van inpasbaarheid heeft dus eerst en vooral te maken met algemene doelstellingen van het Vlaamse minderhedenbeleid. Accentverschuivingen in dat beleid hebben de discussie over de mogelijke of wenselijke rol van migrantenorganisaties ingrijpend beïnvloed. Daarnaast was er – zoals Lode Van Loock aangeeft – het knelpunt binnen het cultuurbeleid van de identiteit en het functioneren van het Vlaamse verenigingsleven, dat zich ontwikkeld heeft in nauwe samenhang met de Vlaamse ontvoogdingsstrijd. De eigen culturele Vlaamse identiteit kreeg zo een voor iedereen zichtbare vorm en gestalte. Juist daarom aarzelden vele Vlamingen om aan het verenigingsleven van groepen van vreemde origine via structurele middelen de nodige armslag te geven om een ontvoogdingsproces op gang te brengen. De gehanteerde argumenten waren zowel de meningsverschillen (de concurrentiestrijd) die tussen organisaties van groepen van eenzelfde origine bestaan, het gevaar om fundamentalistische stromingen te ondersteunen, als het argument dat de Vlaamse samenleving genoeg verenigingen kent en een specifieke ondersteuning van migrantenverenigingen niet noodzakelijk is in het kader van een positief integratiebeleid.129 Een andere verklaring zou kunnen zijn dat Lode Van Loock het emancipatorisch gehalte van de Vlaamse beweging en de Vlaamse ontvoogdingsstrijd overschat. Dat is althans de thesis van Marc Reynebeau. Volgens hem heeft de Vlaamse beweging in het grootste deel van haar geschiedenis een kleinburgerlijk karakter gehad, hetgeen verklaart waarom ze zich altijd afzijdig heeft gehouden van de sociale beweging. De Vlaamse beweging noemt zich weliswaar zo graag een emancipatorische beweging, maar ze is als uiting van nationalisme volkomen afwezig gebleven in alle grote etappes van de sociale strijd, waardoor ze geen enkele verdienste heeft verworven in de sociale noch de politieke ontvoogding van het Vlaamse volk. Ze heeft integendeel, zoals veel van haar Europese equivalenten, de sociale en socialistische beweging herhaaldelijk bestreden, zeker in de eerste helft van de twintigste eeuw.130 Hierop voortredenerend suggereren we dat de emancipatiebeweging van de allochtonen ideologisch tussen twee stoelen valt in het verenigingsleven van het Vlaamse maatschappelijk middenveld. Zij koppelt immers opvallend sociale rechten aan etnisch-culturele rechten. Die verstrengeling tussen de sociale en culturele dimensie is volgens Verlot trouwens een typisch kenmerk van het Vlaamse integratiebeleid.131 De Vlaamsgezinde verenigingen zullen vanuit hun kleinburgerlijke Vlaamsgezindheid moeite hebben met het aspect sociale strijd. De arbeidersbeweging kan evenmin een bondgenoot zijn, zij heeft altijd aversie of onverschilligheid getoond jegens culturele emancipatie naar etnisch model (Vlaamse Van Loock 1993: 10. Reynebeau 1995: 240-241. 131 Verlot 2001: 133. 129 130
47
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
beweging). Vanuit syndicale hoek is er natuurlijk wel interesse, maar de oprichting van het Internationaal Comité binnen de structuren van het ACW is veelzeggend; men richt liever een eigen (zelf)organisatie op die in de pas loopt met de christelijke arbeidersbeweging dan strategische allianties aan te gaan met bestaande ‘etnische’ organisaties. Het is pas door een combinatie van politieke evoluties dat de wettelijke doorbraak na vele jaren kon geforceerd worden en dat de erkenning van allochtone organisaties een decretale basis werd gegeven. Wat gewis heeft meegespeeld zijn zaken als de verder doorgedreven communautarisering (derde fase van de staatshervorming (1989)), het maatschappelijk klimaat van begin jaren 1990 (Zwarte Zondagen), de invloedrijke interventies van het Koninklijk Commissariaat voor het Migrantenbeleid, en de fortuinlijke omstandigheid dat een nieuw decreet inzake sociaal-culturele verenigingen zich op het gepaste ogenblik aandiende om een ‘inschuifoperatie’ door te voeren (zie 3.1.3). Het pleit is – na een zeer bochtig parcours – finaal beslecht in het voordeel van Cultuur, meer bepaald volksontwikkelingswerk (ofte sociaal-cultureel werk), dat voortaan als beleidskader dient voor allochtone verenigingen.132 Dit brengt ten eerste met zich dat zelforganisaties worden ingepast in de gevestigde structuren van de cultuursector. Er bestaat immers in het Vlaamse maatschappelijk middenveld een uitgebreid verenigingsleven, dat al een hele geschiedenis achter de rug heeft, eigen (zuilgebonden) structuren heeft uitgebouwd en via allerlei wettelijke regelingen ondersteund wordt, die hen op het lijf geschreven zijn.133 De keuze voor Cultuur (Volksontwikkeling) als domein van reglementering onderwerpt het allochtone verenigingsleven aan de wetmatigheden van dit veld en creëert de facto een soort nieuwe kloof in datzelfde veld (zie 3.2).134 Ten tweede treedt een soort van verkokering op in het algemene structuur van het emancipatiebeleid ten aanzien van allochtonen tussen Cultuur en Welzijn die ten dele voorbijgaat aan ontwikkelingen op het dagelijkse terrein en die de twee betrokken sectoren – het allochtone verenigingsleven en de categoriale sector – in een willens nillens structurele concurrentiepositie heeft geplaatst. Let wel, een functionele scheiding naar organisatie, functie en taken tussen de sectoren was en is nog steeds nodig, maar de feitelijke verhoudingen in het gevoerde tweesporenbeleid kloppen niet meer, als ze dat al ooit gedaan hebben.135 3.1.11 Een apart decreet of een algemeen decreet? Hoewel de HRVO aanvankelijk aangestuurd had op een specifieke categoriale regeling voor migrantenverenigingen binnen Cultuur136, is de keuze uiteindelijk gevallen op een algemeen beleid. Categoriale verbijzondering werd overigens door alle betrokkenen als Deze keuze werd bepleit door de HRVO (1992: 56). Cf. Engelen 1990: 40. 134 Jean-Pierre Roosen (van de opgeheven koepel Vakbel) in een reactie op het HRVO-advies van 15 december 1993 ziet het anders: “In het voorstel wordt beweerd dat de situatie van de migrantenorganisaties niet kan vergeleken worden met de toestand van het Vlaamse organisatieleven. Dit is maar tot op zekere hoogte waar, nl. waneer men het Vlaamse organisatieleven eenzijdig als grootschalig beschouwt. De moeilijkheden van kleine en specifieke Vlaamse organisaties en migrantenorganisaties zijn vaak gelijkaardig.” 135 Zie 3.4; 4.2.4.3. 136 HRVO 1992: 30, 62. 132 133
48
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
een tijdelijke noodzaak bezien. Het was trouwens niet de bedoeling van de HRVO een parallel circuit van migrantenorganisaties op te zetten, maar wel via een positieve actie (per definitie tijdelijk) hen op termijn de overstap te laten maken naar de regelgeving voor de Vlaamse organisaties.137 Het beleid ten aanzien van de Vlaamse socio-culturele verenigingen heeft finaal als model gediend voor de ontwikkeling van een beleid ten aanzien van zelforganisaties van migranten. Erkenning en subsidiëring van zowel allochtone als autochtone verenigingen zijn samengebracht in één globaal decreet, met dien verstande dat voor de migrantenverenigingen de kwantitatieve drempels tijdelijk worden verlaagd138 (zie 3.2). Bij die keuze voor een inschuifoperatie in een globaal decreet hebben verschillende overwegingen meegespeeld, zowel van maatschappelijke, beleidsmatige als technische aard. De eerste overweging had duidelijk te maken met de maatschappelijke constellatie in het tijdsgewricht van de totstandkoming van het decreet (eerste helft jaren 1990). De erkenning van zelforganisaties op grond van een aparte regeling lag simpelweg te politiek gevoelig. Er was het klimaat van agressiviteit jegens migranten en de toenemende groei van extreem rechts, die de argwaan bij de Vlaamse bevolking en bij de publieke opinie omtrent migrantenorganisaties had doen toenemen.139 Men stelde zich de vraag of migrantenverenigingen eerder segregerend of integrerend werken en maakte de associatie met ‘gettovorming’.140 Bovendien was er een zekere ongerustheid dat men ook rechtse en reactionaire verenigingen zou gaan ondersteunen. De toenmalige minister van Cultuur Hugo Weckx zou deze gevoeligheden hebben ingezien en zou hebben besloten dat een apart decreet nooit door het parlement zou geraken. De klassieke goegemeente zou niet toelaten dat er geld zou worden gegeven aan migrantenorganisaties om sociale actie te voeren. De erkenning van migrantenverenigingen werd derhalve als een klein wagentje gehangen aan de trein van de erkenning van de Vlaamse verenigingen en de hele herordening van het volksontwikkelingswerk. Een handige manier om de migrantenorganisaties mee erkend te krijgen. Men kon in die context niet meer vragen dan de inschakeling van migrantenorganisaties in het algemeen kader van de Vlaamse socio-culturele verenigingen.141 Een tweede overweging houdt verband met – inclusieve – beleidsprincipes in het minderhedenbeleid van de Vlaamse Gemeenschap. Volgens Fatia Bali, toenmalig voorzitter van het ICCM, moet de opname van migranten als bijzondere doelgroep in het uiteindelijke decreet gesitueerd worden binnen de ruimere discussies van het algemene migrantenbeleid. Men opteert voor het niet creëren van aparte decreten voor migranten met het oog op de integratie.142 Een derde overweging heeft een veeleer technisch karakter. Een globaal decreet reglementeert ook de situatie van kleine Vlaamse organisaties, die op de keper beschouwd misschien niet zoveel afwijkt van die van migrantenorganisaties. Een goede normering in een evenwichtig globaal decreet maakt dat een wederzijdse afstemming Albrechts 1993: 30. Leyssens & Vanhoorne 1998: 97, 107. 139 Leyssens & Vanhoorne 1998: 62. 140 Zie ook Meireman 2000: 10; Entzinger 2000: 25; Vanmechelen 1995: 7; Viane 1998: 12. 141 Zo luidt de analyse van HRVO-voorzitter Jules Albrechts in Leyssen & Vanhoorne 1998: 91, 62. 142 Leyssens & Vanhoorne 1998: 94. 137 138
49
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
tussen de regeling voor Vlaamse verenigingen en die voor allochtone verenigingen na een positieve overgangstermijn gestroomlijnder kan verlopen.143 3.1.12 Verenigingswerk of ook erkenning van andere organisatievormen? Naar aanleiding van een onderzoek van Mens en Ruimte (1980) had Hugo D’Hollander in een resulterende nota verenigingen als dé organisatievorm bij uitstek voor migranten naar voren geschoven. Het verenigingsleven kan als hefboom fungeren voor de integratie en participatie van migranten, net zoals in het geval van de Vlaamse emancipatiebeweging.144 Andere auteurs halen op hun beurt de historische voorbeelden aan van de vrouwenbeweging145 of de arbeiders, landbouwers, zelfs de bevrijdingsbewegingen in derdewereldlanden.146 Kenschetsend voor socio-culturele verenigingen is dat het verenigingen zijn van vrijwilligers, mensen die in hun vrije tijd bereid zijn tijd en energie te investeren in de uitbouw en werking van een organisatie. In verschillende adviezen aangaande lokale verenigingen van allochtonen wordt het belang daarvan ook aangeduid: “het vrijwillige karakter van de organisatie is belangrijk: vrijwillig lidmaatschap, vrijwillige inzet, en vrijwillig aanbod; de meeste taken en opdrachten worden door vrijwilligers gedragen, zij het dat de vereniging kan steunen op een professionele begeleiding;”
(Advies HRVO, 28 februari 1992, p. 5) “In de eerste plaats is er de keuze voor aansluiting bij de werksoort van het sociaal-cultureel verenigingswerk.”
(KCM 1992: 25) Aangezien zelforganisaties meer behelzen dan socio-culturele verenigingen naar Vlaams model stelde zich in de aanloop naar het Decreet 1995 ook de vraag of andere organisatievormen in aanmerking konden komen voor erkenning en subsidiëring. (Voor wat betreft de discussie rond de moskeeverenigingen verwijzen we naar 3.1.10.) Een andere naar voren geschoven organisatievorm is die van het wijkcentrum of het lokale centrum dat beheerd en gedragen worden door allochtonen en zich richt naar een allochtoon of gemengd doelpubliek.147 Zulks impliceert een zekere mate van professionalisering. In een aantal versies van het ontwerp van decreet (zoals dat van mei 1993) voorbereid door de ad hoc Werkgroep Migranten van de HRVO werd het lokaal centrum als mogelijke werkvorm opgenomen. Het lokaal centrum werd omschreven als een vzw waarvan de werking vergelijkbaar is met de culturele centra en de jeugdhuizen. De lokale centra beschikken over infrastructuur en over een brede waaier van functies en culturele activiteiten (educatie, cultuurspreiding en interculturele werking). Er kwamen echter op dit voorstel nogal wat negatieve reacties los vanuit de sector. Men beschouwde deze werkvorm niet als integratiebevorderend; op die wijze komt men trouwens teveel in het vaarwater van de integratiecentra. Daarenboven werd het strijdig bevonden met de Roosen 1994: 8. D’Hollander 1981: 3; zie ook Leyssens & Vanhoorne 1998: 56. 145 Engelen 1990: 50. 146 Albrechts 1993: 28. 147 Leyssens & Vanhoorne 1998: 88-89, 90; Vanmechelen 1995: 44. 143 144
50
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
heersende beleidsvisie: de Vlaamse overheid opteert er sinds de jaren 1970 voor om enkel pluralistische culturele centra nog te subsidiëren teneinde de verzuiling en ‘gettovorming’ te voorkomen en via toegankelijke openbare gebouwen de drempel zo laag mogelijk te houden. Kortom, ook allochtonen moeten de bestaande infrastructuren gebruiken (culturele centra en dergelijke).148 Deze werkvorm werd in latere ontwerpen geschrapt en het statuut van vrijwilligersvereniging werd voortaan centraal gesteld. 3.1.13 Wie subsidieert de lokale zelforganisaties? Het principe van een beleid van decentralisering veronderstelt dat de betoelaging van lokale verenigingen de verantwoordelijkheid is van de lokale besturen. In het advies van de HRVO van 28 februari 1992 wordt dit ook als één van de kanalen aangegeven: “lokale migrantenverenigingen kunnen hun toelagen ontvangen, enerzijds via de federaties (op basis van criteria, zoals kaderopleiding, cursuswerking, e.a.), anderzijds via de lokale overheid;” (p. 5)
Niettemin is uiteindelijk de rechtstreekse ondersteuning van de Vlaamse Gemeenschap uit de bus gekomen, hetgeen enigszins tegen de decentraliseringstendens ingaat. In de discussie met betrekking tot deze keuze hebben drie argumenten pro de doorslag gegeven. Het eerste argument was de verwachting dat de gemeenten lokale zelforganisaties niet zullen erkennen en niet geneigd zullen zijn om met centen over de brug te komen. Dit strookte met de toenmalige werkelijkheid in het veld (hoewel er sprake is van indirecte steunverlening in natura zoals sportinfrastructuur en dergelijke.149 “De toestand op dit ogenblik is nog steeds dat de subsidiëring van migrantenorganisaties niet afhankelijk kan gemaakt worden van de goedwil van de lokale besturen. Ongetwijfeld doen sommige gemeenten belangrijke inspanningen op dit vlak, maar deze houding kan zeker niet veralgemeend worden. Vandaar de noodzaak om lokale verenigingen rechtstreeks te subsidiëren door de Vlaamse regering.”
(Albrechts 1993: 31)
Ten tweede werd de rechtstreekse ondersteuning door haar pleitbezorgers ook gekaderd in een inhaaloperatie of positieve actie ten aanzien van allochtone verenigingen: “Er moet voor de migrantenorganisatie een hele inhaaloperatie worden uitgevoerd. Zij hebben in het verleden niet kunnen profiteren van plaatselijke subsidies, of van plaatselijke infrastructuur. De parochielokalen stonden voor hen nauwelijks open. En de culturele centra van nu, onvoldoende. De drempels zijn te hoog.”
(Albrechts 1993: 31)
“De kracht van een bovenlokale structuur staat of valt met de sterkte van de lokale werkingen. Aangezien er voor migrantenorganisaties nog een hele inhaaloperatie dient te gebeuren, lijkt de optie om vanuit de Vlaamse Gemeenschap ook de plaatselijke werkingen rechtstreeks te ondersteunen een verantwoorde keuze.”
(Vanmechelen 1995: 42)
148 149
Leyssens & Vanhoorne 1998: 89. HRVO 1992: 55.
51
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Een derde argument had veeleer een pragmatische ondertoon. Door het Executievebesluit van Wivina Demeester (27 januari 1993) was reeds een betoelaging van lokale verenigingen geregeld. Omdat men moeilijk kan afnemen wat een verworvenheid is, had men besloten een overgangstermijn van zes jaar te voorzien om de verenigingen niet zomaar op ‘droog zaad’ te zetten.150 3.1.14 Hoe moet de subsidiëring verlopen? In een notendop betreft het hier de vraag welke formule van betoelaging van lokale verenigingen het meest doelmatig is? Subsidiëring op grond van activiteiten? Of een jaarlijkse toelage? Het systeem van een jaarlijkse toelage betekent in ieder geval dat men moet moduleren of differentiëren tussen startende en reeds erkende verenigingen, tussen kleine en uitgebreide werkingen, tussen sterke en zwakke organisaties.151 Eén van de aanbevelingen van Olivia Vanmechelen in haar evaluatieonderzoek bleek de zogenaamde activiteitssubsidiëring te zijn: “Het subsidiëren van activiteiten verdient de voorkeur boven de subsidie van lokale verenigingen. Deze vorm van subsidie laat immers toe om een grotere greep te hebben op de activiteiten die de subsidiërende overheid wil zien ontwikkelen. Bovendien wordt aldus de delicate schifting van vermeend politiek of religieus geïnspireerde organisaties vermeden, maar kunnen de organisaties daadwerkelijk gehonoreerd worden op grond van de werking die ze ontplooien.”
(Vanmechelen 1995: 43) De activiteitssubsidiëring, die in het definitieve decreet een plaats heeft gekregen (zie 3.2.6), was daarnaast ook bedoeld als een stimulus om lokale verenigingen aan te sporen tot aansluiting bij een federatie. Die kan dan de nodige (decretaal opgelegde) begeleiding verstrekken. 3.1.15 Dient bovenlokale federatievorming ondersteund te worden? Deze vraag moet samen met de keuze van de ordonnancerende minister (Welzijn of Cultuur)152 zowat het grootste twistpunt in de aan het decreet voorafgaande discussies geweest zijn. De verdeeldheid hierover was niet min. Grosso modo waren in de loop der jaren twee gepolariseerde visies gegroeid. De ene visie houdt een minimale interpretatie voor van het beleidsvoornemen om zelforganisaties van overheidswege te ondersteunen; zij stelt dat de meeste aandacht moet uitgaan naar het lokale niveau. De uitbouw van bovenlokale structuren wordt ontraden (uitgezonderd een landelijk ondersteuningscentrum). De tweede – maximale – visie streeft net naar een organisatiestructuur van het allochtone verenigingsleven naar ‘Vlaams’ model, dus inclusief landelijke verenigingen (of federaties). De eerste visie werd sterk bepleit door het KCM. Het is tegen de bundeling van lokale verenigingen in hogere structuren; de ondersteuning van plaatselijk werk dient te komen Leyssens & Vanhoorne 1998: 97. Het voorlopig Besluit van 27 januari 1993 bleek in dit opzicht niet zo’n geslaagd experiment geweest te zijn (cf. Vanmechelen 1995: 43). 152 Zie 3.1.2. 150 151
52
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
van een landelijk cultureel vormings- en kunstencentrum (KCM 1992). Het aspect van belangenverdediging wordt hierdoor afgezwakt. Het KCM wenst een directe tussenkomst in de kosten van het plaatselijke verenigingsleven te koppelen aan ondersteuning, kadervorming en dienstverlening door een intercultureel centrum.153 In de statuten van het in 1993 opgerichte ICCM wordt overigens met geen woord gerept over het stimuleren en ondersteunen van de federatievorming.154 Toenmalig minister van Welzijn en Gezin, Wivina Demeester, is duidelijk in deze lijn meegegaan. In de definitieve versie van het experimentele Executievebesluit (27 januari 1993) werden de in het voorontwerp opgenomen federaties geschrapt (Vanmechelen 1995: 9).155 Ook minister van Cultuur Hugo Weckx kant zich nadrukkelijk tegen federatievorming en maakt daarover een kritische kanttekening in zijn toespraak ter gelegenheid van de opening van het ICCM.156 Denkelijk werd dit ingegeven door vrees voor het ontstaan van een ‘migrantenzuil’ of een ‘islamitische zuil’.157 Voorstanders van de tweede (maximale) visie waren onder anderen de HRVO, het VCIM en onderzoekster Olivia Vanmechelen. Aansluitend op de mening van de VHRM laat de HRVO in zijn advies van 28 februari 1992 geen twijfel bestaan over de wenselijkheid van federaties: “de HRVO beveelt een regeling aan die de voorkeur geeft aan de betoelaging van federaties op het niveau van de Vlaamse Gemeenschap […] de bestaande organisaties worden uitgenodigd aan te sluiten bij een federatie ofwel zichzelf te willen uitbouwen tot een landelijke federatie;” (p. 5)
In een later uitgewerkt voorstel van decreet voorziet de HRVO naast de ‘lokale vereniging’ ook ‘de federatie’ en ‘de landelijke vereniging’ als mogelijke organisatievormen. Een federatie is een koepel die zowel landelijk, regionaal als bovenlokaal kan werken. Een landelijke vereniging is werkzaam over heel Vlaanderen, maar niet noodzakelijk gestructureerd op basis van lokale afdelingen.158 In de definitieve versie van het decreet is dit onderscheid weggevallen en is er alleen nog sprake van landelijke verenigingen (zie 3.2). Onderzoekster Olivia Vanmechelen neemt federatievorming eveneens op in haar aanbevelingen en koppelt dit expliciet aan belangenverdediging alsmede de afhankelijkheidsrelatie van zelforganisaties ten opzichte van de lokale besturen: “Het ondersteunen van de federatievorming is van het grootste belang voor de emancipatie van de migrantengemeenschap, omdat de overkoepelende structuren het aangewezen middel vormen om tot reële en representatieve vertegenwoordiging te komen. […] De uitbouw van een bovenlokale structuur kan niet langer worden ontzien, wil men de migrantenorganisaties de mogelijkheid geven om zichzelf te ontwikkelen, en een maatschappelijke rol laten spelen. Al te vaak zijn de lokale verenigingen afhankelijk van de goodwill van plaatselijke besturen en ‘bevoorrechte’ instanties: zonder bijkomende ondersteuning ligt voor vele organisaties de lat van de erkenningsvoorwaarden te hoog. […]”
(Vanmechelen 1995: 32, 43)
Zij oppert voorts dat de afstand tussen het landelijke ICCM en de lokale verenigingen te groot is om de rechtstreekse inhoudelijke begeleiding en coördinatie adequaat te doen Brackeva 1996: 16. Cf. Leyssens & Vanhoorne 1993: 73. Bestuursleden van het ICCM hebben dit later echter wel als strijdpunt opgenomen. 155 Al kunnen, ministers kennende, budgettaire overwegingen daarbij een invloed gehad hebben. 156 Zie artikel in De Morgen van 19 maart 1994 (ondertekend met FR). 157 Leyssens & Vanhoorne 1998: 72, 73. 158 Vanmechelen 1995: 34. 153 154
53
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
verlopen; het gemis aan een tussenschakel, een woordvoerder van de lokale migrantenverenigingen, doet zich gevoelen.159 Vanuit het VCIM werd voorgesteld om een structuur uit te bouwen ongeveer vergelijkbaar met de integratiecentra: plaatselijke verenigingen, regionale projecten en migrantenorganisaties op landelijk vlak.160 In alle voorstellen die onder de tweede visie thuishoren wordt dus eigenlijk aangestuurd op een structuur van het allochtone verenigingsleven die gelijkaardig is aan de structuur van het Vlaamse socio-culturele verenigingswezen.161 Lode Van Loock (VCIM) geeft in een interview te kennen dat de tegenkanting van minister Weckx (zie hierboven) geen steek houdt én eigenlijk strijdig is met de basisfilosofie van het Vlaamse beleid door de jaren heen: “Wij hebben altijd begrepen dat het de filosofie van de Vlaamse Gemeenschap was om landelijke organisaties te ondersteunen. Met zijn bedenkingen bij de rol van de federaties stelt Weckx dus eigenlijk het systeem van de Vlaamse Gemeenschap in vraag. […] Ik vrees dat de federatievorming bij de migrantenorganisaties een totaal misbegrepen zaak is. In het Vlaamse sociaal-culturele werk zijn er katholieke, socialistische… organisaties: waarom zou dat bij de migranten anders zijn? Men denkt te snel dat “dé” migrantengemeenschap één blok zou vormen, één zuil naast de zeven Vlaamse zuilen.”
(Van Rans 1994: 6, 7).
De visie pro federatievorming heeft het uiteindelijk gehaald in het decreet. Het alzo verkregen organigram van het allochtone verenigingsleven vertoont de facto een soort drietrapsstructuur die parallellen heeft met het organigram van de categoriale sector.162 De federaties staan grosso modo op hetzelfde niveau als de provinciale integratiecentra; op het lokale niveau staan de lokale zelforganisaties tegenover lokale integratiecentra, lokale steunpunten en lokale integratiediensten. Het verschil is echter dat zelforganisaties gedragen worden door vrijwilligers, terwijl de integratiecentra door beroepskrachten draaiende gehouden worden (zie 3.4). Wat wellicht de doorslag gegeven heeft in de decretale verankering van landelijke migrantenverenigingen is de keuze voor een algemeen decreet. Eens dit Vlaamse model gekozen was het nagenoeg onmogelijk geworden om landelijke verenigingen uit te sluiten. Het decreet is immers op het lijf geschreven van grote organisaties met zeer veel ‘onderafdelingen’. 3.1.16 Wie ondersteunt zelforganisaties en wie verzorgt hun belangenbehartiging? Deze vraag werd reeds gedeeltelijk aangesneden in het vorige punt (3.1.7) maar daar betreft het vooral de functies van federaties ten aanzien van hun lidorganisaties of afdelingen. De in dit punt gestelde vraag heeft een grotere draagwijdte die zich op het ogenblik van de lancering van het decreet nog niet scherp stelde, maar die algauw spoorslags aan de einder zou verschijnen. De uiteenzetting in het vorige punt heeft ons geleerd dat de regelgever geopteerd heeft voor landelijke verenigingen die de Vanmechelen 1995: 33. Brackeva 1996: 16. 161 Cf. Leyssens & Vanhoorne 1998: 107. 162 Cf. Meireman 2000. 159 160
54
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
ondersteuning en belangenbehartiging van hun lidorganisaties en aangesloten afdelingen dienen waar te nemen. Dat zijn ontegensprekelijk de karakteristieke hoofdtaken van elke landelijke vereniging. Een eerste logische vraag luidt wat er dan moet gebeuren met de niet-gefedereerde lokale verenigingen van migranten. Eigenlijk was het antwoord op deze vraag al vooraf gekend. Het ICCM wordt hier gewoon gehouden aan één van zijn oorspronkelijke basisopdrachten: lokale verenigingen van migranten begeleiden en ondersteunen. Door toepassing van het decreet vallen de bij een federatie aangesloten verenigingen principieel weg, dientengevolge krijgt het ICCM de ondersteuning van het hele veld van nietgefedereerde verenigingen toevertrouwd en kunnen zij zo nodig met hun hulpaanvragen bij het ICCM terecht. We zullen later zien dat dit niet het hele verhaal is en dat sommige eerstelijnsvoorzieningen in het welzijnswerk (categoriale sector) zelforganisaties begeleiden, mét inbegrip van gefedereerde. Een tweede logische vraag is wie de belangenbehartiging kan vervullen van de landelijke verenigingen op het hoogste – Vlaamse – niveau. Aan de steunfunctie van het ICCM valt niet te twijfelen, maar heeft het ook een belangenverdedigende rol te spelen? Kan het ICCM optreden namens de landelijke verenigingen? Deze discussie zal aan bod komen in het volgende hoofdstuk (meer bepaald onder punt 4.4.4). Hieronder, in 3.3, wordt ingegaan op een belangrijk wettelijk initiatief, waardoor het Forum werd opgericht. Een derde vraag in dit verband luidt wat de rol kan zijn van de categoriale sector in de ondersteuning en de belangenbehartiging van etnisch-culturele minderheden en hoe dat heden wettelijk geregeld is (zie 3.4). 3.1.17 Hoe lang moet een overgangsregeling duren? Aan de lezing van de doorgenomen literatuur houden we de indruk over dat er binnen de kringen van beleidsmakers en -adviseurs grote eensgezindheid was over het tijdelijke karakter van een reglementering voor allochtone verenigingen. Enkele uitspraken illustreren dit: “vele migrantenorganisaties zullen niet meteen beantwoorden aan de gestelde voorwaarden; het decreet zal derhalve met deze ingroeifase moeten rekening houden;”
(Advies HRVO d. d. 28 februari 1992, p. 6)
“Voor een aantal migrantengemeenschappen is de ontwikkeling naar een gestructureerd gemeenschapsleven nog in volle groei. Er worden ten aanzien van deze jonge verenigingen van meet af aan zeer hoge verwachtingen gesteld. Het is echter belangrijk om hen de tijd te geven zich te ontwikkelen en hun structuren uit te bouwen.”
(Vanmechelen 1995: 44) Een onmiddellijk voor de hand liggende vraag is dan ook hoe lang een overgangs- of opstapregeling of positieve actie of ingroeifase, hoe men het ook wil noemen, dan wel moet duren. We zullen hieronder (3.2) zien dat de regeling van de rechtstreekse subsidiëring van lokale afdelingen slechts voor zes jaar geldt “tenzij de Vlaamse regering, na evaluatie van deze regeling, anders beslist” (Art. 35, §2). (Of – en dat wordt als zodanig niét gesteld – tenzij de Vlaamse regering het nodig acht een nieuw decreet met andere regels uit te vaardigen.) Voor de keuze van deze termijn van zes jaar hebben we nergens een verantwoording teruggevonden. We zijn evenwel van mening dat deze
55
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
termijn niet van toepassing is op de regeling voor de landelijke verenigingen, zodat feitelijk geen termijn wordt gesteld (zie 3.2.7). Indien dat inderdaad zo zou zijn, geeft de volgende opmerking van de BVVO (bij een voorstel van decreet van de HRVO) toch wel blijk van een vooruitziende blik op de zaak: “De BVVO vindt het dan ook spijtig dat nergens een termijn (vb. 10 of 15 jaar) wordt vermeld waarbinnen organizaties zich zodanig dienen uit te bouwen dat zij aan de normen voldoen waaraan ook Vlaamse organizaties kunnen erkend worden. Wie garandeert immers dat organizaties niet zullen geneigd zijn te ‘blijven zitten’ op het dekreet voor de migrantenorganizaties?”
(Elskens 1994: 26).
3.1.18 Krijgen moskeeën erkenning als zelforganisatie? We hebben hiervoor (in 2.2.5) al het bestaan van moskeeverenigingen geschetst in verband met het organisatieleven van islamitische gemeenschappen in Vlaanderen (en Brussel). De vraag wierp zich logischerwijs op of en in hoeverre moskeeverenigingen een plaats konden krijgen in de decretale erkenning van zelforganisaties in hun hoedanigheid van socio-culturele verenigingen. Het is vooral in deze kwestie dat het spookbeeld van het fundamentalisme in de geest van menig beleidsvoerder is komen postvatten, met daar bovenop nog de hete adem van het Vlaams Blok in de nek. Nu was er tot op zekere hoogte eenstemmigheid onder de deskundigen over de functionele en veelzijdige rol van moskeeverenigingen in lokale moslimgemeenschappen. Maar de stap om moskeeverenigingen als socio-culturele verenigingen formele erkenning te geven, is nog iets helemaal anders. Men mag hierbij beslist niet uit het oog verliezen dat op het ogenblik van de totstandkoming van het decreet de erkenning van de islamitische eredienst (federale bevoegdheid) nog niet was gerealiseerd. In regel zijn moskeeën cultusorganisaties en moeten zij als dusdanig ook erkenning krijgen. In hun studie beklemtonen Pauwels & Deschamps de lokale bemiddelende rol van de moskeeverenigingen en pleiten zij impliciet voor hun erkenning (1991: 31-32). De HRVO (Werkgroep Migranten) is aanvankelijk de (genuanceerde) mening toegedaan dat men moskeeverenigingen niet volledig betoelaging kan ontzeggen. Zij kunnen echter slechts in aanmerking komen als zij bewust gericht zijn op integratie en op de uitwerking van een multiculturele samenleving (samenwerking en ontmoeting) (1992: 43). In een later voorstel van decreet van de HRVO wordt al gas teruggenomen. Die indruk wordt ondersteund door deze formulering in Art. 4: “Verenigingen die activiteiten organiseren die zich hoofdzakelijk situeren in eredienstmateries en niet in culturele materies, worden voor de toepassing van dit decreet niet aangezien als culturele verenigingen.”
(HRVO 1993: 2 (deel ii)).
Het KCM is helemaal niet geneigd om moskeeverenigingen een instrumentele rol te geven ten aanzien van integratie en spreekt zich uit tegen subsidiëring van religieuze activiteiten (via Cultuur althans) (1992: 22, 34). Dat is een principiële keuze, die echter niet uitsluit dat moskeeverenigingen een zinvol cultureel aanbod kunnen uitwerken: “Bij de migrantengroep afkomstig uit de Noord-Afrikaanse Arabische wereld heeft dit ertoe geleid dat er een vermenging is ontstaan tussen cultuur en cultus. Initiatieven die thuishoren in de sector cultuur, grijpen plaats in moskeeën en worden vaak in de context van hun cultus-opdracht opgenomen. Ondanks het feit dat dergelijke ontwikkeling in de context van de eigen geschiedenis als normaal omschreven kan worden, wenst het Koninklijk Commissariaat dat deze vermenging van sferen afgebouwd wordt. Een verenging van
56
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
de culturele sfeer tot het religieuze, gaat tegen de stroom van de eigen maatschappelijke ontwikkeling in en is daarom in het belang van de inpassingsoptie niet wenselijk Dit moet ook gebeuren conform de scheiding van deze materies op het bevoegdheidsvlak – waarbij cultus een nationale, justitiële materie is en cultuur een gemeenschapsmaterie met een eigen bevoegd minister.”
(KCM 1992: 30). De boodschap van het KCM laat geen twijfels bestaan. Er is een functionele scheiding tussen cultus en cultuur, die het product is van maatschappelijke processen van laïcisering en secularisering. En men wil de geest liever niet meer uit de fles halen ter wille van de islamitische gemeenschap in ons land. Trouwens ook Vlaamse religieuze bewegingen kunnen binnen het sociaal-cultureel werk geen erkenning krijgen.163 Op grond van het decreet kunnen moskeeën met een ruimere – socio-culturele – werking gesubsidieerd worden, maar dan enkel voor de socio-culturele activiteiten, niet voor de religieuze activiteiten (de eigenlijke eredienst); dat kan bijvoorbeeld wel educatieve activiteiten inhouden rond de islam. Omgekeerd mogen zelforganisaties religieuze activiteiten ontplooien, maar ze worden daarvoor niet betoelaagd vanuit Cultuur.164 In zekere zin kan deze regeling omschreven worden als een eerbaar compromis. Een toelichting van Jules Albrechts (bij een voorstel van decreet van de HRVO) vat de teneur daarvan goed samen: “Zo zegt de HRVO niet dat eredienstorganisaties geen culturele vereniging zouden zijn. De HRVO zegt enkel dat eredienstorganisaties voor de toepassing van het decreet niet worden aangezien als een culturele organisatie.”
(Albrechts 1993: 32)
163 164
Leyssens & Vanhoorne 1998: 94. Cf. Leyssens & Vanhoorne 1998: 94, 99.
57
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
3.2
Allochtone verenigingen: de huidige regeling
De erkenning en subsidiëring van verenigingen van allochtonen is tussen 1995 en nu geregeld door: ♦ het Decreet houdende een subsidiëring voor verenigingen voor volksontwikkelingswerk van 19 april 1995 (B.S., 9 augustus 1995) [Decreet 1995]; ♦ het Besluit van de Vlaamse regering van 10 mei 1995 betreffende de subsidieregeling van verenigingen voor volksonwikkelingswerk (B.S., 5 oktober 1995) [BVR]; ♦ het Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2000 van 30 juni 2000 [Programmadecreet]. Uit deze regeling, vooral dan het eerstvermelde decreet, blijkt een aantal duidelijke keuzes. Aan deze keuzes is een hele discussie voorafgegaan, waarbij we in het vorige punt (3.1) hebben stilgestaan.165 Het volstaat hier om een aantal van de voornaamste keuzes van de regelgever op een rijtje te zetten en hun rationale beknopt toe te lichten. Gelijk ook worden de krachtlijnen van het decreet van 1995 voorgesteld, althans diegene die betrekking hebben op de verenigingen van migranten. We geven telkens tussen haakjes de linken aan met de kernvragen uit 3.1.2., die verdere achtergrond kunnen geven. 3.2.1
Cultuur (zie 3.1.2 , 3.1.4 en 3.1.10)
Zelforganisaties van migranten worden erkend en gesubsidieerd als sociaal-culturele verenigingen (volksontwikkelingswerk) en vallen hierdoor onder de bevoegdheid van de minister van cultuur. Dit heeft een aantal niet te veronachtzamen consequenties. Ten eerste moeten de verenigingen om voor erkenning in aanmerking te komen in hun statuten vermelden dat ze opgericht zijn met het doel aan volksontwikkelingswerk te doen (Art. 5, §1). Een tweede consequentie is dat de vereniging moet gedragen worden door vrijwilligers en een democratische en zelfstandige werking moet hebben (Art. 5, §2). Dit is op zich niet onoverkomelijk, want inspelend op een duidelijke trend naar formalisering binnen het allochtone verenigingsleven. Een derde consequentie is dat sociaal-cultureel werk in regel gericht is op volwassenen (Art. 2, 1°). Een vierde consequentie is dat activiteiten die zich hoofdzakelijk situeren buiten het domein van cultuur stricto sensu niet kunnen gesubsidieerd worden: activiteiten die te maken hebben met diplomagerichte, schoolse of beroepsleiding, welzijnsmateries (sociale hulpverlening) en eredienstmateries. De uitsluiting van de eerste geldt algemeen (Art. 2, 1°); de laatste (eredienstmateries) wordt uitdrukkelijk opgenomen in de bijzondere bepalingen voor migrantenverenigingen (Art. 32, 2°).166 De tweede (hulpverlening) wordt niet vermeld, maar de uitsluiting is duidelijk vervat in de definitie van volksontwikkelingswerk. Voor een goed begrip is het goed om te weten dat de HRVO sterk heeft doorgewogen op de discussie. Zie Verlot 2001: 132. 166 “activiteiten die zich hoofdzakelijk situeren in eredienstmateries, worden niet aangezien als volksontwikkelingswerk;” 165
58
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Een vijfde consequentie is dat de sociaal-culturele activiteiten zelf niet via andere subsidieregelingen van de Vlaamse Gemeenschap mogen gesubsidieerd zijn (Art. 7, §5). Last but not least verwerven zelforganisaties door hun decretale inschakeling in de sociaalculturele sector weliswaar een symbolische erkenning van hun werk én geeft het hen naast financiële waarborgen eveneens een morele autoriteit.167 Doch het dwingt hen wel een flink eind mee te gaan in de wetmatigheden, de golfbewegingen en evoluties van de sector in zijn geheel. In dit veld zijn de landelijke migrantenverenigingen niet meer dan kleine, marginale spelers die, hoe dynamisch ze ook mogen zijn, niet de invloed en autoriteit kunnen laten gelden die de grote Vlaamse ‘zusterverenigingen’ tentoonspreiden.168 3.2.2
Algemeen decreet voor een bijzondere doelgroep (zie vraag 3.1.3)
Er wordt voor geopteerd om de erkenning en betoelaging van allochtonenverenigingen niet via een afzonderlijk decreet te regelen, maar in te schuiven in een algemeen decreet. De migranten worden omschreven als een bijzondere doelgroep, waarvoor bijzondere positieve maatregelen gelden. Binnen dit decreet wordt derhalve een aantal bijzondere bepalingen voor verenigingen van migranten in een apart hoofdstuk (hoofdstuk IV) ingeschreven. Deze bepalingen (Art. 32 t.e.m. 35) zijn ofwel aanvullend op de algemene, ofwel corrigerend, in de zin dat bepaalde artikelen niet van toepassing worden geacht (afwijkingen of uitzonderingen). Ook in de andere hoofdstukken komen enkele bepalingen voor die specifiek betrekking hebben op migrantenverenigingen (Art. 2, 5°; Art. 6, 2°; Art. 29; Art. 39, §1; Art. 41). Een onmiskenbare gevolgtrekking is dat migrantenverenigingen worden onderworpen aan een regeling die zeer kwantitatief en formeel is opgevat, met als gevolg dat verenigingen met veel administratieve rompslomp beladen worden. Dat is trouwens een van de meest terugkerende kritieken op dit decreet binnen het sociaal-cultureel verenigingsleven in zijn geheel.169 De speciale regeling die van toepassing is voor lokale verenigingen van migranten (zie punt 6 hieronder) heeft daar a fortiori onder te lijden. 3.2.3
Emancipatie, participatie en integratie (zie 3.1.1)
De activiteiten van landelijke en lokale verenigingen van migranten zijn hoofdzakelijk gericht op emancipatie, participatie en integratie (Art. 32, 3°; Art. 33). Deze begrippen worden in het decreet niet gedefinieerd. Door het vermelden van deze doelstellingen wordt het cultuurbeleid (of een gedeelte ervan) ten aanzien van allochtonen nadrukkelijk binnen het emancipatie- en Cf. Pauwels & Deschamps 1991: 18; Vanmechelen 1995: 41. Vgl. Leyssens & Vanhoorne 1998: 53. 169 In een brief van minister Anciaux gericht aan de landelijke verenigingen wordt dit net als één van de redenen aangevoerd voor het opstellen van een nieuw decreet: “Het decreet van 19 april 1995 gaf goede garanties aan de verenigingen van migranten en liet hen toe om vrij eenvoudig in te stappen en ondersteuning te krijgen. Maar het decreet ging vooral uit van kwantitatieve criteria en stelde hoge administratieve eisen.” (brief afgedrukt in Akhbar, Trimestrieel tijdschrift van de FMDO, s.d. (2001), pp. 10-12). 167 168
59
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
participatieperspectief geplaatst dat inherent is aan het globale Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden. Op de consequenties van dit gebrek aan begripsinvulling komen we terug in hoofdstuk 4.170 3.2.4
Lage drempel voor erkenning (zie 3.1.7)
De voorwaarden en normen voor erkenning van een landelijke vereniging van migranten worden sterk verlaagd ten opzichte van de andere verenigingen. Een vereniging van migranten moet: -
minstens tien actieve kernen of afdelingen hebben (in plaats van tachtig);171 de actieve kernen of afdelingen over minstens twee provincies gespreid hebben (in plaats van vier);172 binnen de drie maanden na de betekening van de erkenning beschikken over minstens één halftijds educatief personeelslid (in plaats van een voltijds).
De drempel (tien verenigingen) wordt bewust laag gehouden om de creatie van ‘papieren afdelingen’ niet in de hand te werken.173 Anders gesteld: de klemtoon komt te liggen op de kwalitatieve aspecten.174 Om als actieve kern of afdeling erkend te worden dienen lokale verenigingen per jaar minstens vier activiteiten volksontwikkelingswerk te organiseren, waarvan minstens de helft tot de domeinen educatie en cultuur behoort; het aantal deelnemers per activiteit bedraagt minstens zes (Art. 11, §2, 2°). Tevens moeten zij per jaar minstens drie bestuurs- of teamvergaderingen organiseren en minstens eens per jaar een programmeringsactiviteit houden in overleg met de leden, de geïnteresseerden of de betrokkenen (Art. 9, §1, 2°). De werking van de landelijke vereniging sluit nagenoeg aan bij de algemene bepalingen (Art. 7, §1): 1° zij begeleidt en stimuleert kernen of afdelingen; 2° zij organiseert kaderopleiding ten behoeve van de vrijwilligers en de eigen professionele medewerkers; 3° zij ontwikkelt en biedt de kernen of afdelingen documentatie, hulp- en leermiddelen aan; 4° de vereniging beschikt over een eigen publikatie, die minstens viermaal per jaar verschijnt.
De regels in verband met het organiseren van programma’s of projecten (Art. 7, §2 en §3) zijn voor een migrantenvereniging echter niet van toepassing.
Onder rubriek 4.2.1. Een kern of een afdeling is een autonome entiteit waarvan de werking overeenkomstig dit decreet duidelijk aanwijsbaar is binnen een territoriale omschrijving of rond een welbepaald thema (Art. 2, 3°). 172 Het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad wordt aangezien als een provincie (Art. 6, 3°). 173 Cf. Vanmechelen 1995: 36. In een voorafgaand voorstel van decreet, uitgewerkt door de HRVO, werd een drempel voorgesteld van 20 lokale afdelingen. Deze drempel werd door Olivia Vanmechelen als “niet haalbaar” bestempeld. Zij plaatst dit tegen de achtergrond van de tendens van federatievorming op basis van nationaliteit en etniciteit en onderstreept dat interetnische samenwerking moeilijk ligt omdat de verschillende migrantengroepen weinig voeling met elkaar hebben. “Door in verhouding zo’n groot aantal lidorganisaties te eisen verwacht men van de migranten een pluralistische houding die ook bij de Vlaamse verenigingen niet evident schijnt te zijn.” (Vanmechelen 1995: 44). 174 Zie Albrechts 1993: 32. 170 171
60
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Voorts word gedurende de eerst zes jaar van de toepassing van het decreet een uitzondering gemaakt voor wat betreft de opleidingsvereisten van de personeelsleden (conform Art. 34, §6). Tot slot gelden een aantal beperkingen niet voor landelijke migrantenverenigingen. -
-
-
De beperking die in Art. 39, §1 wordt opgelegd aan de erkende verenigingen geldt niet voor landelijke verenigingen van migranten. Deze beperking houdt in dat tijdens de eerste drie kalenderjaren na de erkenning geen personeelsuitbreiding wordt toegestaan volgens het aantal aangesloten actieve kernen of afdelingen. Deze uitzondering om te vermijden dat de landelijke migrantenverenigingen in hun groei zouden worden afgeremd tengevolge van een ontoereikend personeelskader. Art. 41: De organisaties van migranten die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet erkend zijn krachtens de reglementering, bedoeld in artikel 36, 4°, zijn vrijgesteld van de naleving van artikel 12. De reglementering slaat op het besluit van de Vlaamse regering van 27 januari houdende de voorwaarden tot erkenning en subsidiëring van organisaties van migranten. Op grond daarvan had een aantal organisaties al een voorlopige erkenning verkregen. Deze verenigingen moeten de in artikel 12 vereiste aanvraag tot erkenning niet indienen. Art. 44: Met uitzondering van de organisaties van migranten kunnen nieuwe verenigingen het vroegste erkend worden vanaf het erkenningsjaar 1997.
De subsidiëringsvoorwaarden en –normen voor een landelijke vereniging van migranten zijn de volgende: -
-
Een vaste basissubsidie: voor een landelijke vereniging met minder dan veertig afdelingen is deze 125.000 BF; vanaf veertig afdelingen wordt dit 250.000 BF. Een werkingssubsidie van 125.000 BF per gesubsidieerde halve educatieve personeelsfunctie. Een personeelssubsidie: voor de eerste tien kernen of afdelingen ontvang men één halftijdse educatieve personeelsfunctie; per bijkomende schijf van tien actieve kernen of afdelingen kan een halve educatieve personeelsfunctie worden gesubsidieerd tot een maximum van vier in het totaal.
De lonen van de personeelsleden worden in regel voor 95% gedragen (in de praktijk bleek dat meestal zo’n 92 à 93% te zijn). 3.2.5
Rechtstreekse subsidiëring van lokale verenigingen (zie 3.1.5)
Lokale verenigingen van migranten, al dan niet aangesloten bij een landelijke vereniging, komen in aanmerking voor subsidiëring door de Vlaamse overheid (Art. 35). Dat is een zeer opvallende uitzonderingsmaatregel, die niet geldt voor de Vlaamse verenigingen. Lokale verenigingen die niet aangesloten zijn bij een landelijke vereniging van migranten dienen daartoe wel de vorm van een vzw aan te nemen en moeten bij een eerste subsidieaanvraag kunnen aantonen dat hun activiteiten hoofdzakelijk gericht zijn op emancipatie, participatie en integratie van migranten175 (BVR, Art. 14., §2, 2°). 3.2.6
Subsidiëring van activiteiten (activiteitssubsidie) (zie 3.1.6)
De lokale verenigingen van migranten worden gesubsidieerd op grond van de activiteiten die zij organiseren (Art. 35, §1). De activiteiten worden als volgt gesubsidieerd:
In het aanvraagformulier subsidiëring activiteiten staat vermeld dat de lokale vereniging daartoe alle gegevens bezorgt die kunnen aantonen dat zij die activiteit ontwikkelt: verslagen, aankondigingen, affiches, persknipsels, verklaringen van overheden en instellingen, enzovoort.
175
61
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
1° een cultuurspreidende activiteit: hoogstens 90 percent van de totale specifieke kosten met een plafond van vijftienduizend frank; een cultuurspreidende activiteit is een activiteit waarbij een culturele manifestatie wordt gehouden; 2° een educatieve activiteit: hoogstens 90 percent van de totale specifieke kosten met een plafond van vijfduizend frank; 3° een recreatieve of ontmoetingsactiviteit: hoogstens 75 percent van de specifieke kosten met een plafond van tweeduizend vijfhonderd frank; een recreatieve of ontmoetingsactiviteit is een activiteit die gericht is op sociaal contact; 4° voor een interculturele activiteit wordt de activiteitssubsidie let 50 percent verhoogd;176 5° voor een activiteit specifiek ingericht voor migrantenvrouwen wordt de activiteitssubsidie met 50 percent verhoogd; 6) de totale activiteitssubsidie per lokale vereniging bedraagt jaarlijks maximum honderdduizend frank.
De activiteiten moeten twee weken vooraf aan de administratie worden meegedeeld (op de daartoe geëigende modelformulieren) en binnen de zestig dagen nadat de activiteit heeft plaatsgevonden bezorgt de lokale vereniging de administratie een verslag van de activiteit en een gedetailleerd overzicht van de kosten. Na controle van de documenten kan de administratie de activiteit subsidiëren (BVR, Art. 14, §1). Te onthouden valt hier dat de lokale verenigingen hun activiteiten op de een of andere manier moeten geprefinancierd krijgen. Bovendien wordt een 80%-regel toegepast bij uitbetaling van de subsidies. In hun ontleding van het decreet geven Leyssens & Vanhoorne aan dat deze subsidieregeling duidt op de sterke klemtoon die de overheid legt op het culturele en op het interculturele. Men poogt de samenwerking tussen Vlamingen en migranten en tussen verschillende migrantengroepen onderling te stimuleren. Ook activiteiten gericht naar migrantenvrouwen worden extra gesubsidieerd (1998: 97). 3.2.7
Overgangsperiode (zie 3.1.9)
De voorgaande regeling (activiteitssubsidie), die per 1 januari 1996 in werking is getreden, heeft een tijdelijk karakter. We citeren integraal Art. 35, §2: “De regeling, vervat in § 1, geldt
slechts gedurende de eerste zes jaar volgend op de inwerkingtreding van dit decreet, tenzij de Vlaamse regering, na evaluatie van deze regeling, anders beslist.”
Na verloop van deze periode gelden de algemene bepalingen voor kernen of afdelingen die vervat zijn in de artikelen 9 en 11, §2, 2°.177 Merkwaardig is dat de artikelen 32 en 34 niet expliciet aan een overgangsregeling onderworpen zijn – en dientengevolge ook niet aan een evaluatie. Het zijn die artikelen die de erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden stipuleren voor de landelijke verenigingen van migranten. In dezen zijn we het dus niet eens met Meireman die stelt dat de zesjarige overgangsfase ook geldt voor de landelijke verenigingen, hetgeen betekent dat de landelijke migrantenverenigingen na het verstrijken van deze periode aan dezelfde (volgens velen onrealistische) erkenningsnormen moeten voldoen als de 176 Onder een interculturele activiteit wordt verstaan: een activiteit die intercultureel bedoeld is en waaraan migranten van verschillende culturen deelnemen of waaraan migranten en autochtonen deelnemen: zij biedt ruimte voor uitwisseling en samenwerking (Art. 2, 6°). 177 Zijnde de regeling voor bijzondere doelgroepen (niet-migranten): minstens vier activiteiten organiseren, waarvan minstens de helft tot de domeinen educatie en cultuur behoort; een minimum aantal deelnemers per activiteit van zes; per jaar minstens drie bestuurs- of teamvergaderingen organiseren en minstens een programmeringsactiviteit houden in overleg met de leden, de geïnteresseerden of de betrokkenen.
62
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Vlaamse verenigingen.178 Leyssens & Vanhoorne vermelden enkel dat het decreet stelt dat de rechtstreekse betoelaging van lokale kernen of afdelingen na zes jaar beëindigd zal worden, naar hun inschatting om de federatievorming te stimuleren.179 Ons inziens geeft het decreet zelf over de reikwijdte van de overgangsregel geen uitsluitsel. We moeten het antwoord schuldig blijven op de vraag of dit ligt aan een vergetelheid van de decreetschrijvers dan wel de uitkomst is van een beleidsintentie.180
Meireman 2000: 63, 76. Leyssens & Vanhoorne 1998: 93; vgl. Vanmechelen 1995: 34. 180 In tegenstelling met wat vrij algemeen wordt gedacht heeft de Vlaamse regering er zich decretaal niet toe verbonden de overgangsregeling voor migrantenverenigingen in zijn geheel te (laten) evalueren. De mening die blijkt te hebben postgevat in kringen van het allochtone middenveld is dus in feite een misvatting. De overgangsregeling slaat immers uitsluitend op de mogelijkheid van rechtstreekse subsidiëring van lokale migrantenverenigingen voor een welbepaalde reeks van activiteiten (cultuurspreidende enzovoort). Er wordt in deze bijzondere bepaling niet verwezen naar de andere artikelen, namelijk: 32 tot en met 34 (die in hoofdzaak slaan op de erkenningsvoorwaarden en de subsidiëringsvoorwaarden en -normen voor landelijke verenigingen van migranten). Ten tweede staat nergens in het decreet (of het flankerende besluit) verordonneerd dat evaluatie van de betreffende regeling dient te gebeuren in de vorm van een wetenschappelijk onderzoek. Het is een gewoonte geworden in de politieke besluitvorming om wetenschappelijke ondersteuning in te roepen, maar dat maakt zulks nog niet tot een decretale verplichting. Evaluatie van beleidsmaatregelen kan op velerlei manieren georganiseerd worden, in de eerste plaats via overleg of hoorzittingen (fora zijn er momenteel ten overvloede). Tot slot hoeft een evaluatieonderzoek niet noodzakelijk opgezet te worden in de vorm van een effectmeting. De impact van een beleidsmaatregel kan men ook aflezen aan de processen en dynamieken die op gang werden gebracht eerder dan aan de resultaten in termen van het bereiken van doelstellingen. 178 179
63
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
3.3
Het Forum van organisaties van etnisch-culturele minderheden
Binnen de traditie van het Vlaamse verenigingsleven was het zo dat op het derdelijnsniveau de rollen van ondersteuning en belangenbehartiging functioneel en organisatorisch niet gescheiden werden gehouden (zie Bouwstenennota: 31). Zowel voor ondersteuning als voor belangenverdediging konden tot voor een jaar of wat de Vlaamse landelijke socio-culturele verenigingen terecht bij hun koepels. Deze (in totaal zeven) koepels, die de uiting waren van een verzuilde organisatiestructuur in het sociaal-culturele werk, zijn in 2000 door de minister van Cultuur afgeschaft. Zij werden vervangen door één overkoepelend belangenorgaan, de FOV (= Federatie van Organisaties voor Volksontwikkelingswerk), en één landelijk steunpunt: SoCiuS. Met andere woorden: de steunfunctie en de belangenfunctie worden voortaan gesplitst. In regel kunnen de landelijke verenigingen van allochtonen lid worden van de FOV zodat zij als hun pleitbezorger in de sector kan dienen én kunnen zij in principe ondersteuning vragen bij SoCiuS. Dat is echter niet het hele plaatje. De landelijke verenigingen van migranten beschouwen zichzelf bovenal als dé organen voor de behartiging van de belangen van de migranten, hun gemeenschappen, hun achterban in de zeer brede zin dus. Het gaat daarbij concreet om inspraak, overleg en adviesverlening op maatschappelijke terreinen die qua aard en schaal landelijk zijn: onderwijs, werkgelegenheid, huisvesting, welzijn, gezondheid, religie, sport, media..., kortom alle maatschappelijk facetten waar allochtonen gelijke rechten en kansen moeten afdwingen. De verenigingen willen als het ware een ‘aanjaagfunctie’ vervullen bij het toegankelijk maken van grote, logge maatschappelijke sectoren en instituties voor allochtonen en willen daarvoor gehoor vinden bij de overheid.181 Daarvoor is natuurlijk structureel overleg noodzakelijk tussen de verschillende landelijke verenigingen, eventueel ook andere relevante organisaties, en dan stelt zich ogenblikkelijk de vraag waar en hoe dit kan plaatsvinden. Vanuit die redenering diende de idee van een ‘landelijke adviesraad’ voor minderheden zich algauw aan. Echter, in de beginperiode na het decreet was zo’n overlegorgaan er niet. Eventueel konden (of kunnen) daarvoor alternatieve al bestaande of nog op te richten instellingen in de ‘bovenbouw’ ingeschakeld worden, zoals het ICCM, het VCIM, het VMC, de bestaande sociaal-culturele koepels of de FOV, SoCiuS (of andere steunpunten in de cultuursector), en niet te vergeten de reguliere adviesraden van de overheid. In de periode 1995 – 1997 lag de oprichting van het VMC en de FOV nog ver in het verschiet. Aan elke keuze kleefden of kleven grote bezwaren. Wat de afgeschafte koepels betreft, is het duidelijk dat migrantenorganisaties zich niet aangesproken voelden door deze typische Vlaamse verzuilde structuur. Het nieuwe belangenorgaan, de FOV, is pas in 2001 van start gegaan en biedt enige inspraakmogelijkheden voor migrantenverenigingen. Idem voor wat SoCiuS betreft. Het is echter naar ons oordeel geen goede zaak om de FOV als kanaal te gebruiken voor ruim overleg over de maatschappelijke problemen van allochtonen. De positie van het ICCM in dezen wordt verder besproken.182 Het VCIM, dat als koepelstructuur fungeerde voor de lokale en regionale integratiecentra, was een andere mogelijkheid, maar zijn structurele inbedding (integratiesector) maakte in het verleden bepaald niet veel geestdrift los bij de allochtone organisaties. Daarenboven verkeerde de categoriale sector in volle herstructurering, wat zou uitmonden in het 181 182
Cf. WVC 1992: 26. In 4.2.4.2 en 4.4.
64
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Minderhedendecreet (28 april 1998), dat per 1 januari 2000 in toepassing werd gebracht.183 Na jaren aanslepende interne conflicten die zijn hele werking verlamde, werd het VCIM in augustus 1998 opgeheven.184 Zijn opvolger, het VMC, is nu een paar jaar operationeel, maar blijft kampen, ondanks het feit dat het niet de syndicalistische praatbarak is tot dewelke het VCIM verworden was, met het imagoprobleem van de categoriale sector in allochtone milieus.185 Met betrekking tot de laatstvermelde oplossing, de adviesraden, wordt ook wel eens de mening uitgesproken dat niet-sectoriële overheidsgebonden kanalen vanuit het gezichtspunt van een inclusief beleidsvisie eigenlijk de beste keus vormen. Allochtone organisaties zouden dan met de verzuchtingen van hun doelgroepen terecht kunnen in bijvoorbeeld de Raad voor Cultuurbeleid, waarin verschillende commissies samen zitten (jeugd, sport, bibliotheekwerk, volksontwikkeling, …). Een specifieke landelijke overlegplatform voor allochtonen is in die gedachtegang slechts een tussenoplossing.186 Na een reeks hoorzittingen (eind april en begin mei 1997) en een voorbereidende studiedag op 14 juni 1997, werd op 27 september 1997 een Ontmoetingsdag Overheid en Verenigingen van Migranten georganiseerd. Vertegenwoordigers van de verenigingen van allochtonen (lokale en landelijke) en de categoriale welzijnssector kwamen er in werkgroepen bijeen en gingen naderhand in discussie met de minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, Luc Martens, in aanwezigheid van enkele andere ministers, een paar volksvertegenwoordigers en een aantal betrokken kabinetsleden.187 Heel de discussie zal finaal uitlopen op een wettelijk initiatief van de minister, namelijk de oprichting van het Forum van Organisaties voor Etnisch-Culturele Minderheden, dat erkend en gesubsidieerd is door het Besluit van de Vlaamse Regering van 29 juni 1999. De oprichting van het forum wordt trouwens al aangekondigd in Art. 9 van het Minderhedendecreet (zie 3.4.2). De opdrachten van het Forum zijn als volgt geformuleerd (Art. 2): “1° Bijdragen tot: a) het ontwikkelen van een communicatienetwerk tussen organisaties, georganiseerd zowel op lokaal als op landelijk vlak; b) het organiseren van overleg tussen de organisaties, zowel binnen elke doelgroep als tussen de doelgroepen 2° Op basis van de bijdrage bepaald in 1°, visies ontwikkelen en standpunten bepalen met betrekking tot aangelegenheden die de doelgroepen aanbelangen en de integratie in de samenleving bevorderen; 3° minstens éénmaal om de twee jaar een open-forumbijeenkomst organiseren, waarop alle organisaties en individuele leden die tot de doelgroepen behoren en wegens hun deskundigheid of positie kunnen bijdragen tot het realiseren van de doelstellingen van het forum, worden uitgenodigd. Op die bijeenkomst worden de resultaten van de werking besproken en worden belangrijke standpunten of visies voorgelegd.” Zie 3.4.2. Cf. Meireman 1998: 22. De opheffing van het VCIM was vooral de uitkomst van hoog oplopende tegenstellingen tussen de voorstanders van een autonoom beleidscentrum en de voorstanders van een ondersteuningscentrum (Verlot 2001: 127-128). 185 Zie 3.4.1. 186 Dat is althans de zienswijze van Jules Albrechts zoals vertolkt in Leyssens & Vanhoorne 1998: 103-104. In het Minderhedendecreet (infra) wordt gestipuleerd dat de diverse adviesraden concrete maatregelen moeten nemen om de doelgroepen bij hun besluitvorming te betrekken (Art. 8), dit in toepassing van het inclusieve beleidsprincipe. 187 Van de ontmoetingsdag in kwestie is een uitgebreid rapport gemaakt: Uyttendaele & van der Valk 1997. Zie ook Leyssens & Vanhoorne voor hun analyse (1998: 101-104). 183 184
65
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Art. 3 bepaalt dat naast organisaties actief in het volksontwikkelingswerk ook organisaties actief in andere domeinen, evenals individuele leden van de doelgroepen, aan de werking van het forum deelnemen. De organisaties actief in het volksontwikkelingswerk zijn evenwel de eerst betrokken partners bij de realisatie van de doelstellingen van het forum. Art. 4, §1 stipuleert dat de werking van het forum wordt geleid door een uitvoerend comité. Het bestaat uit leden van de doelgroepen, die door de landelijke organisaties aangewezen zijn op basis van hun ervaring en activiteiten in organisaties van etnischculturele minderheden (inclusief vluchtelingen en woonwagenbewoners). Het forum wordt ondersteund door een secretariaat, waarvan de personeelsformatie wordt toegevoegd aan de personeelsformatie van het ICCM (Art. 10, §3). Het forum ontvangt inhoudelijke ondersteuning van het ICCM en het VMC (conform Art. 8, §2).
66
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
3.4
Het Minderhedendecreet
3.4.2
Zelforganisaties en de categoriale sector: de context
In 3.1.1 hadden we het al over de omschrijving van het begrip ‘zelforganisatie(s)’. Toen wezen we er op dat tot het eind van de jaren 1980 de term ‘migrantenorganisaties’ een brede, verwarrend aandoende lading dekte, met zowel organisaties ‘van’ als organisaties ‘voor’ migranten. De eerste categoriale welzijnsvoorzieningen voor migranten kwamen eind jaren 1960 – begin jaren 1970 tot stand, hoofdzakelijk op particulier initiatief.188 In de loop der jaren richtten onthaal- en begeleidingsdiensten die naar migranten gericht waren vaak zogenaamde basiswerkingen op, voor het merendeel vrouwenwerkingen met een consultatief, ontmoetings- of ontspanningsaanbod en met voornamelijk Belgische medewerkers.189 De bedoeling was om de ondersteuning geleidelijk aan af te bouwen en de werkingen in zelforganisaties te laten overgaan (hetgeen in de praktijk niet echt blijkt te vlotten.)190 Overigens waren de integratiecentra in Vlaanderen met heel verscheiden zaken bezig, verliep de subsidiëring vaak ongereglementeerd en had de sector als geheel tot diep in de jaren 1990 geen eigen gezicht.191 Een terugblik hierop van het VMC: Want voordien was die migrantensector met veel dingen bezig. Vele goeie dingen maar die allemaal feitelijk gegroeid waren of gegroeid zijn in ’90 in dat besluit van de Vlaamse regering door Lenssens toen wat geconsacreerd. Allerlei dingen die van onderuit gegroeid waren en die zich focusten op verschillende aspecten. Die te maken hebben... Of waardat mensen mee gaan bezig zijn als ze in hun buurt of in hun stad of in hun provincie met allochtonen te maken krijgen. En vooral op basis, op het niveau van de basiswerk in de gemeenten of in wijken zag je daar een aantal initiatieven die dan daar in dat besluit van Lenssens een plaats gekregen hebben. Die rond Nederlandse taallessen, rond mensen helpen met papieren en met alles en nog wat. Dus hulpverlening rond mensen bij mekaar brengen, socio-culturele activiteiten enzovoort. Nu, dat was in de evolutie allemaal goede dingen. Er zijn op een bepaald moment dingen gehad binnen dat besluit van '90 hebben die hun plaats gehad. Maar dat had voor gevolgen dat de sector heel verscheiden was. En met heel verscheiden dingen bezig was en dus ook geen eigen gezicht had. [VMC]
Op grond van het besluit van de Vlaamse Executieve houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van Integratiecentra voor Migranten (18 juli 1990) werd dus een tweede wettelijke poging ondernomen (in 1984 was er al een eerste) teneinde een duidelijker statuut en structuur aan de integratiesector te geven. Bij gebrek aan eenduidige krachtlijnen werd de in het veld bestaande versnippering echter eerder bevestigd. Naast de vrouwenwerkingen die aansluiten bij het terrein van welzijn, is er nog de groep van meisjeswerkingen die als werking kansarme jeugd vallen binnen het jeugd(welzijns)werk; daarbinnen zet zich sedert enige jaren een langzame tendens door naar meer verzelfstandiging.192
Vanmechelen 1996: 124. Zie Perneel 1999: 18-19. 190 Zo werd ons meegedeeld door een respondent uit de categoriale sector. Zie ook KCM 1992: 21 en Perneel 1999: 46. 191 Een beknopte geschiedenis van de categoriale sector vindt men in Vanmechelen 1996: 123-125. 192 Cf. Perneel 1999: 18. Het Steunpunt allochtone meisjes en vrouwen heeft van dergelijke meisjeswerkingen in Vlaanderen en Brussel een sociale kaart opgesteld (Meerbergen & Perneel s.d.). 188 189
67
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Terzijde moeten we ook de organisaties vermelden die aanleunen bij Belgische syndicale organisaties, die zich vanaf 1974 (na de Europese immigratiestop) bekommerden om de problemen van de migrantenwerknemers in de bedrijven en die in functie daarvan in het vrijgesteldenkader migranten zijn gaan aanstellen voor een eigen migrantenwerking. Via vorming en scholing werden actieve migranten opgeleid in de Belgische context.193 In het licht hiervan is het niet verwonderlijk dat sommige integratiecentra een consultatief aanbod uitbouwden voor de zelforganisaties in hun werkgebied. Als gevolg van het gebrek aan accommodatie, geldelijke middelen, vrijwillige kaders en dergelijke konden (en kunnen) plaatselijke migrantenverenigingen best wel wat administratieve ondersteuning en begeleiding gebruiken (wat niet per se betekende dat ze ook allemaal hulp van buitenaf wensten). Integratiecentra gaven ook onrechtstreekse en onzichtbare ondersteuning op arbitraire wijze aan bepaalde verenigingen (bijvoorbeeld laten gebruiken van lokalen).194 Niet alleen kwamen integratiediensten zodoende op het terrein van zelforganisaties, maar ook omgekeerd begonnen verenigingen van allochtonen integratiegerichte activiteiten op te zetten in de lijn van het welzijnswerk en het jeugd(welzijns)werk. Nogal wat trekkersfiguren in deze vrijwilligersverenigingen zijn tegelijk werkzaam in, of komen uit het plaatselijk migrantenjeugdwerk en het migrantenwelzijnswerk.195 Dergelijke wederzijdse terreinoverschrijding zaait meestal de onvermijdelijke kiemen voor een wederzijds concurrentiële houding, die in deze context althans eigenlijk niemand ten goede komt. De volgende woorden van een respondent (beleidsactor) zijn hier zeker het onthouden waard: “Ge kunt natuurlijk zeggen een conflictmodel is nuttig, maar enfin
als het gaat over concurrentie om schaarse middelen is dat over het algemeen minder interessant.” [BA#01]
Van de zijde van de migrantengemeenschappen is er sowieso al een zeker fundamenteel wantrouwen jegens autochtone welzijnswerkers. Jef Cas signaleert bijvoorbeeld een gebrek aan vertrouwen ten aanzien van medewerkers van lokale en regionale integratiecentra, die eventueel ondersteuning en begeleiding kunnen bieden bij de organisatieontwikkeling, in het milieu van Turkse verenigingen in Antwerpen (Cas 1994: 7).196 Eén van onze respondenten in het onderzoek met jarenlange ervaring in de categoriale sector getuigt wat zulks betekent voor de eigen rol als hulpverlenerbemiddelaar ten aanzien van een lokale Noord-Afrikaanse gemeenschap: Mijn analyse is dat het grootste probleem niet het onderwijs is, niet de drugs - alhoewel dat zijn enorm grote problemen - maar een van mijn analyses is dat één van de grootste problemen om die andere problemen aan te pakken is: het wantrouwen. Dat is wel het wantrouwen 193 KCM 1992: 21; Brackeva 1996: 8; Van Loock 1986: passim. Een voorbeeld daarvan zijn de migrantenwerkingen van het ACV: Ibn Khaldoun (Marokkanen) en Türk-Danis (Turken) (cf. HRVO 1992: 45; Van Loock 1986: 10, 17). Het Internationaal Comité is in 1989 eveneens ontstaan in de syndicale wereld: toen verenigden de verantwoordelijken van de verschillende migrantenafdelingen en –kernen die in het begin van de jaren 1950 ontstaan waren binnen het ACV-Limburg, zich met bevriende migrantenorganisaties (Brackeva 1996: 24). Het ABVV heeft geen aparte diensten voor migranten uitgebouwd, omdat ze werken vanuit het basisidee dat gastarbeiders in de eerste plaats arbeiders zijn (Van Loock 1986: 25). 194 D’Hollander 1981: 9. 195 Cas 1994: 8; vgl. Van Leugenhaeghe 2001. Dobbelaere (1982) beschrijft in zijn proefschrift zo’n omschakeling van een jeugdclub naar een Marokkaanse zelforganisatie. 196 Zie ook Dobbelaere in verband met de “afkeer” van Marokkaanse jongeren (in Brussel) ten aanzien van het welzijnswerk ten behoeve van migranten (onthaalcomités, buurtwerk, en dergelijke) (1982: 59).
68
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
tussen de Noord-Afrikaanse gemeenschap en de westerse, de Belgische kant en dat is dan vooral de sociale sector. Dat zijn vooral die mensen die betaald worden om contacten te leggen met deze gemeenschap. Daartussen klikt het helemaal niet meer en dat als er iets start laat men die er geregeld buiten. Ik werk dus vooral met Noord-Afrikanen - en de moeilijkst bereikbare groep. Omdat ge zomaar niet in een gemeenschap kunt binnenstappen, ook al kennen ze u, van te zeggen: ik ben hier nu de contactpersoon. Wat ge met NoordAfrikanen, naar mijn ervaring, zeker niet kunt doen. Want diegene die het leiderschap opneemt, wordt gewantrouwd. En ik kan zomaar niet zeggen van ik ben hier nu de contactpersoon want dan zullen ze zeggen van: wie zijde gij? [CS#01]
Het heersende wantrouwen ten aanzien van de sociale sector werd nog extra versterkt door de nadruk in het eerstelijnswerk op vrouwenwerkingen (zie hierboven). Dit wordt door sommige “insiders” als een bijkomende verklaring aangevoerd voor de scherpe kritiek die vanuit met name de Marokkaanse socio-culturele migrantenverenigingen op het jeugd- en welzijnswerk ten aanzien van allochtonen wordt uitgeoefend; het was allemaal goedbedoeld maar het kwam slecht over bij de mannen, die men te veel links had laten liggen.197 Komt daar nog bovenop dat de integratiesector in Vlaanderen in zijn poging om allochtone medewerkers aan te trekken en te professionaliseren volkomen mislukt is – luttele uitzonderingen niet te na gesproken. De middenkaders en vooral het topkader van integratiecentra en -diensten zijn nog steeds “wit”. Het zijn ook vaak deze professionals die het pleit bezorgen van allochtonen in allerhande politieke en bestuurlijke organen.198 Dit leidde tot een soort “voorzieningendenken”, waarbij met de beste bedoelingen allochtonen werden geholpen en hun belangen werden vertolkt maar waarbij tegelijkertijd hun ontvoogding en verzelfstandiging werd verwaarloosd. Tot overmaat van ramp hebben integratiewerkers zich niet altijd even constructief, eerder dubbelzinnig opgesteld jegens zelforganisaties. Dat was trouwens niet helemaal onterecht. Vooral in de beginperiode van de migratie werd het verenigingsleven van Marokkanen, Turken en anderen vrijwel uitsluitend uitgemaakt door verenigingen van het ‘oude’ type (zie 2.2.3). En dat betekende ook dat men in aanraking kwam met mantelorganisaties van de overheden van de landen van herkomst, of café-vzw’s van divers pluimage die een verlengstuk vormen van politieke partijen en zelfs extremistische bewegingen. Het gesloten, in zich gekeerde karakter van bepaalde moskeewerkingen was ook al niet bevorderlijk voor het wederzijds vertrouwen. Schuchtere pogingen van sommige verenigingen om socio-culturele activiteiten te ontplooien of ook eens iets te doen voor “onze jeugd” werden in kringen van professionele jeugd- en welzijnswerkers wel eens afgedaan als onbeholpen of amateuristisch (dat hier ook wel wat eigenbelang en vrees voor concurrentie meespeelde, werd minder openlijk toegegeven). Aan de andere kant waren zelforganisaties voor de integratiewerkers dikwijls de meest geschikte kanalen om de doelgroep te bereiken en ook de nodige kennis rechtstreeks af te tappen; leden
Cas 1994: 8; Rotthier 2001b: 59. In Nederland spreekt R. Gowricharn zelfs van een ware integratie-industrie: “Denk maar aan de veelheid van wetenschappers, ambtenaren, welzijnswerkers, politiemensen, consulenten, journalisten, leerkrachten, geestelijken en vrijwilligers die zich bezighouden met allochtonen. Dat is een gigantische industrie en daar gaat heel veel geld om. Maar allochtonen hebben weinig van deze industrie geprofiteerd. Dat is een rare situatie. De vrouwenbeweging heeft ook een enorme industrie gegenereerd, maar het is ondenkbaar dat bijvoorbeeld mannen hun zaak zouden behartigen. Bij allochtonen is dat wel het geval. Het gaat om allochtonen, maar hun belangen worden behartigd door de autochtone bevolking.” (Driest 2000: 30) 197 198
69
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
van niet direct toegankelijke groepen zijn nu eenmaal makkelijker aanspreekbaar in een georganiseerd verband. Het kan bijna niet anders dan dat dit alles door allochtonen als betuttelend en paternalistisch ervaren werd en wordt. Tegen deze achtergrond moet mede de kritiek van vele allochtone verenigingen op de categoriale sector begrepen worden. Deze kritiek is de laatste jaren uitgegroeid tot een ware “stellingenoorlog”, die de laatste paar jaar ook tot in de media is doorgedrongen.199 Zoals reeds gesuggereerd200 is de geuite kritiek allesbehalve nieuw. Reeds in het begin van de jaren 1990 werden vragen gesteld in verenigingskringen van migrantengemeenschappen bij de relevantie en het reële functioneren van de integratiesector. Toen al werd de idee geopperd dat men sommige integratieactiviteiten beter en met meer succes zou kunnen organiseren als er meer middelen over de brug zouden komen (lees: geef de middelen van de integratiecentra beter aan ons).201 De allochtone federaties als nieuwe spelers op het terrein hebben na hun erkenning de discussie weer mee aangezwengeld. En dat ligt volkomen in de lijn van hun denken en hun belang. Zij vertonen immers een drang om onder het voogdijschap van de categoriale sector vandaan te geraken.202 De nieuwe regeling voor migrantenverenigingen heeft trouwens niet zoveel aan de toestand in het veld veranderd. Het is al tot in den treure herhaald, maar het is daarom niet minder waar: gevestigde organisaties en structuren doen liever wat ze altijd al deden en hebben niet de neiging om verworvenheden en ingeslepen praktijken zonder slag of stoot prijs te geven, zich netjes terug te trekken achter de krijtlijnen die, in mindere of meerdere mate, door de overheid getrokken zijn.203 Dat geldt zowel ten aanzien van migrantenverenigingen, die geacht worden binnen de lijntjes te kleuren van het sociaal-cultureel werk, als ten aanzien van integratiecentra, die op zoek zijn naar een zinvolle niet-concurrentiële taakstelling met betrekking tot zelforganisaties (en daar niet altijd in slagen). In het licht van de hierboven geschetste geschiedenis hoeft het niet te verbazen dat de betrokken partijen in een concurrentiestrijd verwikkeld zijn geraakt als gevolg van overlappingen van activiteiten en bevoegdheden.204 Rond de volgende kerntaken zitten de landelijke verenigingen en de integratiecentra thans in elkaars vaarwater: -
de begeleiding van lokale verenigingen (vooral de niet-gefedereerde); de belangenbehartiging, het woordvoerderschap van allochtone gemeenschappen op diverse niveaus; en de organisatie van activiteiten in de sfeer van sociale dienst- en hulpverlening.
De maatschappelijke discussie over het integratiebeleid is pas sedert 1998 op gang gekomen en wordt vooral gevoerd in tijdschriften en kranten (zie onder meer: Naegels 2000; Çakar 2000; Albers 2001a; Falter 2001; Idrissi & Fraihi 2001). Zij gaat voornamelijk over het paternalistische karakter van het integratiebeleid en de vraag van allochtonen om de categoriale instellingen zelf te beheren (Verlot 2001: 247). 200 Zie voetnoot 111 (p. 40). 201 Cf. Pauwels & Deschamps 1991: 29. 202 Cf. Meireman 2000: 56. 203 De volgende uitspraak van het VMC is in dit verband veelbetekenend: “Organisaties proberen altijd hetgeen dat ze opgezet hebben, vast te houden en groter te worden enzovoort. Ik vind dat onze sector dat niet moet doen. Wij moeten dingen op gang zetten, dingen mogelijk maken maar op gepaste tijden als ze goed draaien, overdragen aan anderen of doorgeven aan anderen.” [VMC] 204 Zie Meireman 2000: 56. 199
70
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
De samenwerking met de categoriale sector is een terugkerend element in de uitvoeringspraktijk van allochtone verenigingen. We komen er nader op terug in punt 4.2.4.3. 3.4.3
Zelforganisaties en het Minderhedendecreet
De hele voorgeschiedenis van het Decreet inzake het Vlaamse beleid ten aanzien van etnischculturele minderheden (28 april 1998) laten we hier voor wat ze is. En ook het Minderhedendecreet zelf wordt hier niet omstandig uit de doeken gedaan. Het volstaat aan te geven dat de Vlaamse wetgever met dit decreet de bedoeling had te komen tot een grotere inhoudelijke en structurele samenhang in het versnipperde landschap van de categoriale sector, maar eveneens in het algemene minderhedenbeleid van alle sectoren. Samen met de lokale besturen dienen de particuliere integratiecentra, nu samengebracht in acht grotere gehelen, het lokaal minderhedenbeleid mee vorm te geven en te ondersteunen.205 Rekening houdend met de in het vorige punt (3.4.1) geschetste situatie betekent een hertekening van het veld dat de zelforganisaties nagenoeg automatisch mee in het vizier komen. We lichten derhalve alleen die krachtlijnen en punten uit het Minderhedendecreet die voor het vervolg van dit rapport van belang zijn en voorzien die waar nodig van commentaar. Bepaalde passages worden hiertoe vetjes weergegeven. 3.4.3.1
De algemene doelstellingen van het minderhedenbeleid
a) Een driesporenbeleid Het minderhedenbeleid is eerst en vooral een driesporenbeleid: 1° een emancipatiebeleid gericht op de integratie van de doelgroepen; 2° een onthaalbeleid, gericht op het wegwijs maken en stimuleren van nieuwkomers om deel te nemen aan de samenleving; 3° een opvangbeleid, prioritair gevoerd op de beleidsdomeinen welzijn, gezondheidszorg en onderwijs en gericht op de opvang van de doelgroep die zich in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad bevindt. (Minderhedendecreet Art. 4, §1) Commentaar: Het minderhedenbeleid wordt heel duidelijk in het licht gesteld van emancipatie. Uit de rest van het decreet leiden we af dat integratie daaraan moet bijdragen. Integratie wordt gedefinieerd als: het proces dat leidt tot een volwaardige en evenredige participatie van allochtonen, vluchtelingen en woonwagenbewoners aan het maatschappelijk leven. Verderop wordt ook gesteld dat het minderhedenbeleid als doel heeft de voorwaarden te creëren opdat etnisch-culturele minderheden als volwaardige burgers kunnen deelnemen aan de Vlaamse samenleving. Behalve integratie, dat zeer algemeen omschreven wordt, zijn de begrippen emancipatie en participatie niet gedefinieerd.
205
Cf. Meireman 2000: 79; Pelemans 2001: 111-112.
71
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Aangezien precies dezelfde begrippen opgenomen zijn in het decreet volksontwikkelingswerk, zonder nadere begripsbepaling, en zij derhalve tot doelstellingen verheven zijn van migrantenverenigingen, dringt zich onmiddellijk een aantal vragen op. Waar situeert zich de precieze opdracht van integratiecentra met betrekking tot emancipatie? Hoe kunnen zij daaraan werken? Wat is het emancipatorisch gehalte in de taakstelling van een integratiedienst? Hoe wordt dit afgebakend tegenover de emancipatieopdracht van allochtone organisaties? Het Minderhedendecreet maakt ons in dit gedeelte althans niet veel wijzer. Vaagheid en algemeenheid zijn troef. De enige uitweg die ons rest is te kijken naar de praktische opdrachten die integratiecentra van het decreet meekrijgen. In punt 3 komen we hierop terug. b) Een inclusief beleid Het minderhedenbeleid is tevens een inclusief beleid, dit wil zeggen: het beleid ten aanzien van de doelgroepen dat gerealiseerd wordt in het algemene beleid van de verschillende sectoren, via algemene maatregelen en waar nodig via specifieke acties en voorzieningen (Art. 4, §3). 3.4.3.2
De opdrachten van de overheden
Ter uitvoering van het minderhedenbeleid dienen de overheden (Vlaamse Regering, Vlaamse Gemeenschapscommissie, provinciale en lokale besturen) te voorzien in: 1° het uitwerken van maatregelen in de respectieve beleidsdomeinen; 2° de coördinatie tussen beleidsdomeinen en met de betrokken actoren; 3° het overleg tussen de betrokken diensten en partners; 4° de advisering door de doelgroepen. (Art. 5, §1) Commentaar: Met de formulering van de vierde opdracht – de advisering door de doelgroepen – wordt het wat zelforganisaties aanbelangt al een stuk warmer en beginnen enige vragen te rijzen. Advisering aan de overheid gebeurt immers via de geëigende kanalen. De Vlaamse beleidstraditie indachtig zijn dat ten eerste de klassieke adviesraden in de verschillende sectoren van de overheid. Zij worden in Art. 8 van het Minderhedendecreet aangemoedigd concrete maatregelen te nemen om de doelgroepen bij de besluitvorming te betrekken (het inclusieve principe). Daarnaast is er het gekende maatschappelijk middenveld, waar verenigingen, organisaties en instellingen allerhande op verschillende niveaus (gemeentelijk, provinciaal, landelijk) de belangen verdedigen van hun doelgroepen, hetgeen betekent dat ze ook beleidsadviserend willen optreden. In tussentijd heeft de Vlaamse overheid een wettelijke ruimte gecreëerd voor de erkenning van landelijke verenigingen van migranten (zie 3.2). Deze verenigingen hebben, zoals alle socio-culturele verenigingen, een erkende maatschappelijke activeringsfunctie en nemen, zoals alle middenveldorganisaties, met vallen en opstaan de rol van belangenbehartiger op.206 Ook lokale verenigingen hebben op dit vlak een politieke rol te spelen, zij het misschien van een iets andere orde en schaal. De regelgever haakt hierop in door verder 206
Cf. Meireman 2000: 31-38; zie ook 4.1.
72
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
in Art. 9 de oprichting van het forum als gesprekspartner van de overheid aan te kondigen (zie 3.3). Daarmee is op dit punt gekomen nog steeds niet duidelijk wat de rol is die organisaties van de categoriale sector daarin te spelen hebben… 3.4.3.3
De opdrachten van de categoriale sector
De integratiecentra hebben, in aansluiting bij de opdrachten van de overheden, een ondersteunende, stimulerende en bewakende opdracht ten aanzien van het beleid in de verschillende maatschappelijke domeinen en op verschillende beleidsniveaus. Deze opdracht wordt uitgevoerd in samenwerking met de doelgroepen en hun organisaties. De opdracht van de integratiecentra bestaat er inzonderheid in: 1° bij te dragen tot een nauwkeurige analyse van achterstand en achterstelling van de doelgroepen; 2° methodieken en werkvormen uit te werken, die erop gericht zijn de doelgroepen daadwerkelijk te bereiken en bij het maatschappelijk leven te betrekken; 3° de bovenvermelde overheden en de relevante maatschappelijke sectoren te stimuleren om een beleid te voeren dat gericht is op de deelname van de doelgroepen aan het maatschappelijk leven. (Art. 5 §2) Commentaar: In §2 van het onderhavige artikel wordt onmiskenbaar duidelijk wat de Vlaamse overheid eigenlijk beoogt met de emancipatorische en participatorische invulling van de opdracht (of een deel ervan) van de categoriale sector. In feite komt het er op neer dat de beleidsadvisering of belangenvertegenwoordiging van de doelgroepen niet integraal in handen gegeven wordt van middenveldorganisaties van allochtonen (of minderheden), die daar op zelfstandige basis initiatieven kunnen nemen. Neen, de overheid creëert op eigen initiatief een aparte sector van (overwegend) privaatrechtelijke verenigingen (integratiecentra zijn vzw’s), die daardoor in principe behoren tot het middenveld, die een bepaalde taak in haar plaats vervullen207, én die voor wat beleidsadvisering in het bijzonder betreft een samenwerkingsverband moeten aangaan met organisaties van doelgroepen die ze als zodanig zelf niet vertegenwoordigen en zelf niet kunnen mobiliseren. Het VMC interpreteert als overkoepelend ondersteuningscentrum de opdracht van de categoriale sector als volgt: Nu, op dat moment kwam dus wel de vraag van: ja, wat is nu de positie van de categoriale sector daarrond. En dus in die zin vind ik dat goed dat dat met dat decreet [het Minderhedendecreet] een stuk zuiver gesteld is. Van het allochtoon verenigingsleven heeft een duidelijke plaats die helemaal nog niet uitgebouwd is in heel dat Vlaamse beleid. Die moet nog verder uitgetekend worden. Maar die is duidelijk verschillend van de categoriale sector, van integratiecentra, die ook een duidelijke plaats heeft. En die duidelijke plaats is dan - om ne keer hun opdracht te formuleren - als mee stimuleren, faciliteren, pilootprojecten opzetten en zo meer rond allerlei dingen die met dat inclusief beleid te maken hebben. Of nieuwe ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld nu heel het inburgeringsbeleid, die mee stimuleren. Maar ook op een manier dat de... Ik denk dat bijvoorbeeld heel de 207
Cf. Meireman 2000: 61.
73
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
ontwikkeling - zeker nu - zonder de categoriale sector zou men met dat inburgeringsbeleid nog nergens staan. Want alles is daarbinnen ontwikkeld. [VMC]
Nu blijkt uit punt 4 (zie hierna) dat de decreetgever weliswaar gedacht heeft aan de representatie van migrantenverenigingen in de bestuursorganen van de integratiecentra, maar een minimum aandeel van één derde biedt nog geen toereikende garantie voor volwaardig zeggenschap, laat staan reële bevoegdheid (een meerderheidsparticipatie allicht wel). Het is op zijn minst merkwaardig te noemen dat organisaties een stimulerende en bewakende opdracht ten aanzien van het beleid toegewezen krijgen met betrekking tot doelgroepen waarvan ze feitelijk geen woordvoerder zijn. Toch wordt hen per decreet een soort woordvoerderschap ten aanzien van allochtone groepen opgedrongen. De vraag is in hoeverre men druk of invloed kan uitoefenen op een overheid of een prominente maatschappelijke instelling zonder aanhang en zonder draagvlak in de doelgroep zelf.208 Het is minstens even merkwaardig dat in de praktijk integratiecentra regelmatig zelforganisaties van minderheden inschakelen om hun doelgroepen te bereiken; deze moeten dan “brugje” of informatiekanaal spelen voor de categoriale sector. Maar wanneer diezelfde organisaties rechtstreeks met de overheid in gesprek willen gaan en een signaalfunctie wil vervullen, wordt daar van overheidswege de “interface” tussengeschoven van de integratiecentra. Geen wonder dat in de wereld van migrantenverenigingen sprake is van een “bufferstructuur”. Met daar bovenop de telkens terugkerende frustratie dat integratiecentra veel meer geld krijgen. De term “bewakende opdracht” krijgt in het decreet een wel zeer ironische, zelfs wrange bijbetekenis; we kunnen ons immers afvragen wie of wat hier eigenlijk moet bewaakt worden. Het is alsof de overheid niet wil aanvaarden dat ze voor de realisatie van haar minderhedenbeleid mede institutioneel afhankelijk wordt gemaakt van zelfstandig optredende zelforganisaties die als onderdeel van het middenveld een schakelfunctie hebben tussen de lokale gemeenschappen en de politieke wereld.209 Mohamed Chakkar (coördinator van de FMV) wees er enkele jaren geleden (in een rondetafelgesprek) op dat de geïnstitutionaliseerde integratiesector tot dan toe tekort was geschoten in zijn bewakingsopdracht ten aanzien van de overheid. Hij is er bijvoorbeeld niet in geslaagd druk uit te oefenen op de onderwijswereld. De inertie of het gebrek aan drukkingskracht die uitgaat van deze sector wordt volgens hem helemaal problematisch nu de sector er nog wat meer werk bijkrijgt op de drie decretale sporen. De migrantenorganisaties zouden die bewakingsopdracht kunnen vervullen maar worden daarin niet erkend door de overheid. Hij pleit daarom net voor een versterking van de migrantenfederaties en voor een inhaalbeweging (meer tijd om te experimenteren), waardoor men complementair kan werken met de ondersteunend integratiecentra en ook deskundigheid kan opbouwen rond diverse moeilijke maatschappelijke thema’s (en niet enkel welzijnsaangelegenheden).210 Vgl. Meireman: “De categoriale sector kan niet spreken in hun naam omdat hij geen deel uitmaakt van hun gemeenschap. De kwestie van het gepercipieerde paternalisme heeft dan ook alles te maken met het feit dat de categoriale sector representativiteit mist ten aanzien van de doelgroep. Zoals hierboven reeds aangestipt zijn integratiecentra grotendeels bemand met autochtone medewerkers. Vandaar de uitspraak van sommige federaties dat deze sector wel vóór allochtonen werkt, maar niet zozeer mét deze mensen. Integratiecentra verzekeren wel een aanbod naar de allochtonen toe, maar ze kunnen niet beweren dat ze hun gemeenschap vertegenwoordigen. Zelforganisaties kunnen dit daarentegen wel: zij beschikken over een achterban en kunnen in naam van die achterban uitspraken doen.” (2000: 56) 209 Zie Meireman 2000: 60. 210 Bali et al. 1998: 32. 208
74
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Veel hangt er natuurlijk vanaf op welke wijze integratiecentra praktisch invulling geven aan de in de opdracht 2° vermelde “methodieken en werkvormen”. Wanneer men zich beperkt tot een soort bijstandsfunctie, dit wil zeggen: het creëren van voorwaarden en kanalen om bijvoorbeeld op plaatselijk vlak de inspraak van allochtonen via hun verenigingen te faciliteren, kan men daar weinig bezwaren tegen inbrengen. Het eigenlijke vertegenwoordigingswerk met betrekking tot het inclusieve beleid blijft zodoende hun verantwoordelijkheid. Het is echter bovenal opdracht 3° waar de grootste mist blijft omheen hangen en de hierboven gemaakte bedenkingen een merkwaardig licht op doen vallen. 3.4.2.4
Bestuursorganen
In het decreet worden ook regels vastgelegd in verband met de absoluut vereiste vertegenwoordiging van de doelgroepen in de bestuursorganen van de verschillende centra die kunnen erkend en gesubsidieerd worden (landelijke ondersteunings- of overlegcentra; provinciale integratiecentra; lokale steunpunten van (gemeentelijke) integratiediensten; lokale integratiecentra). In het uitvoeringsbesluit van het decreet (14 juli 1998) wordt dit verder gespecificeerd. In de bestuursorganen van de provinciale integratiecentra, de lokale steunpunten van integratiediensten en de lokale integratiecentra moet minstens één derde van de leden allochtonen zijn die door hun deskundigheid, hun positie en/of door hun activiteiten of ervaring in een migrantenvereniging (of een organisatie van etnisch-culturele minderheden) een reële bijdrage kunnen leveren tot het realiseren van de doelstellingen van het respectievelijke centrum. Commentaar: Met deze maatregel heeft de Vlaamse Regering duidelijk de bedoeling om het ongenoegen dat leeft bij de allochtone doelgroepen van het beleid weg te nemen inzake hun complete ondervertegenwoordiging in de verschillende geledingen van de integratiesector. Het mes snijdt in de praktijk echter aan twee kanten. Je krijgt immers een reactie onder allochtonen in de trant van: ‘nu het uiteindelijk moet, weten ze ons wél te vinden’. Anderzijds heeft dit tot een operatie geleid waarbij de allochtone verenigingen door integratiecentra werden afgeschuimd om de zitjes in hun bestuur zo snel mogelijk vol te krijgen. Hun erkenning hangt er immers vanaf. (Zie ook commentaar bij het vorige punt.)
75
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
4. De bevindingen van het onderzoek Opmerkingen vooraf a) De onderzoeksresultaten moeten complementair beschouwd worden met de onderzoekingen van Leyssens & Vanhoorne (1998), Meireman (2000) en gedeeltelijk ook Perneel (1999) en Vanmechelen (1995). Het gaat hier per slot van rekening om een partieel heronderzoek. We gaan geregeld op deze studies in, wanneer we gelijkaardige tendensen vaststellen, opvallende afwijkingen zien of tot andere, nieuwe bevindingen komen. b) De interviewgegevens van één landelijke vereniging, in casu het FZO-VL, werden slechts gedeeltelijk in aanmerking genomen voor de analyse. Door het ontslag van de directeur en zijn medewerkers na de afname van het interview rijzen uiteraard vragen bij de voortzetting van het tot dan toe gevoerde beleid. De organisatie verkeert op het ogenblik dat we dit schrijven in een fase van heroriëntatie en het is voorlopig onduidelijk waar dit concreet op zal uitkomen. 4.1
Dynamieken in het verenigingsleven van allochtonen
4.1.1
Externe condities die het verenigingsleven beïnvloeden
Het verenigingsleven van allochtonen opereert niet in een maatschappelijk-historisch vacuüm. De algemene conclusie van een breed opgezet Europees onderzoek uit 1987 (Rex, Joly & Wilpert) maakte al duidelijk dat de zelforganisaties van migranten niet van voorbijgaande aard zijn, maar evolueren in functie van de aard van de acculturatie en de assimilatie van de migrantenbevolking. Naarmate de migranten meer gevestigd en ingeburgerd geraken gaan hun eigen organisaties andere functies vervullen. Naast de zorg om de sociale isolatie te vermijden, in te staan voor de persoonlijke en materiële belangenverdediging, of de gezamenlijke waarden te verdedigen, is vooral het ondersteunen van de groepsbelangen in conflicten en onderhandelingen met een ruimere maatschappij belangrijk geworden.211 Om de evoluties van dit veld op deugdelijke wijze te kunnen begrijpen en duiden, is kennis van de maatschappelijke en geschiedkundige achtergronden van de allochtone bevolking in Vlaanderen en België een absolute must, zoals de volgende uitspraak van een respondent trouwens onderstreept: [...] Niet gezien. D'r zijn in die sectoren hé, zo van cultuur, iemand die eigenlijk het geheel overziet en genoeg zijn vaderlandse geschiedenis kent hé, dus niet de migratie van drie jaar geleden tot nu hé. Niet de migratie enkel en alleen in Antwerpen hé? En omstreken zo hé. Maar dus over heel Vlaanderen dat overziet. Tegelijk ziet wat de evoluties zijn aan de Franstalige kant enzovoort en zegt: kijk, wat heeft nu een kans op [slagen]? [BA#01]
In de voorgaande hoofdstukken is daarvan al een portret vanuit wetenschappelijk gezichtspunt geborsteld, zij het in grove trekken. Het ligt zeker niet in onze bedoeling De formulering van deze conclusie werd overgenomen uit Pauwels & Deschamps (1991: 19). Zie ook D’Hollander 1981: 7-8.
211
76
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
om hier een historiek van de allochtone verenigingen te brengen. Een uitputtende beschrijving daarvan – voor zover mogelijk – zou een mooie uitdaging zijn voor een gedreven onderzoeker met geschiedkundige belangstelling, maar de bedoelingen van het onderhavige onderzoek liggen op een ander terrein. Wel is het zo dat de respondenten tijdens de interviews zelf regelmatig terugblikten in de tijd, het ontstaan en de geschiedenis van hun eigen organisatie beschreven, maar tevens ruimere ontwikkelingen in hun sector of belendende sectoren belichtten, overeenkomsten en verschillen aangaven tussen de diverse organisaties en doelgroepen en dergelijke meer. De actoren in het veld hebben hun eigen “verhaal”, in zekere zin ook hun eigen “sociologie” om dynamieken in het dagelijkse leven van hun organisatie of het allochtone verenigingsleven in zijn geheel te verklaren. Het is het soort van intuïtieve wijsheid of “local knowledge”, in termen van Clifford Geertz, die etnografen systematisch aangrijpen om hun interpretaties in een voortdurende heen-en-weer-beweging te construeren. Daaruit ontstaat geen compleet beeld, maar wel worden fragmenten aangereikt die ons kunnen helpen het verhaal van het allochtone verenigingsleven te vervolledigen en te schakeren. In de wetenschappelijke literatuur vinden we uiteraard een aantal factoren en determinanten opgesomd en beschreven die kunnen ingrijpen op het ontstaan en de ontwikkeling van verenigingen van migranten en hun nakomelingen en die hun patroon, vorm of functies beïnvloeden. Een losse greep zou waarschijnlijk zoiets als het onderstaande (niet-exhaustieve) lijstje opleveren: • • • • • • • • •
sociale structuur en vestigingspatroon (sociaal weefsel): sociale netwerkvorming, gemeenschappen; organisatiegraad en ervaring met organisatieleven in de herkomstlanden; interventies van instellingen en overheden uit de herkomstlanden; diversificatie en segmentering van de groepen (gevolgde integratietrajecten; mate van kennis van en vertrouwdheid met taal en cultuur van de meerderheid); acties van instellingen in het immigratieland (vakbonden, godsdienstige organisaties, liefdadigheidsinstellingen, welzijnsorganisaties, …); (on)toegankelijkheid van algemene organisaties, instellingen en instituties (maatschappelijk middenveld of mainstream civil society); systematische discriminatie en negatieve positietoewijzing van samenlevingsgroepen; beleidsvisie en beleidspraktijk; …
De vraag luidt nu hoe de betrokken actoren daar zelf tegenaan kijken. Welke maatschappelijke en groepsgebonden processen hebben volgens hen meegespeeld in de dynamiek van het allochtone verenigingsleven? Waarom ontstaan allochtone zelforganisaties en ontwikkelen zij zich zoals ze zijn? Wat signaleren de respondenten zelf? En wat betekent dit eventueel voor hun eigen (verenigings)praktijk? Op basis van de gegeven antwoorden komen we tot het volgende grove stramien: 1. Processen binnen etnische groepen 1a) Verschuivingen in migratiepatronen en vorming van etnische groepen. 1b) Verschuivingen en ontwikkelingen binnen afzonderlijke gemeenschappen. 2. Processen in de maatschappelijke omgeving
77
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
2a) Politieke verschuivingen (opkomst van extreem rechts) 2b) Participatie in de civil society 2c) Ontwikkelingen in het beleid
We moeten hier bij aantekenen dat het onderscheid tussen interne gemeenschapsdynamieken en externe maatschappelijke evoluties (tussen 1 en 2) nogal kunstmatig en geforceerd is. In werkelijkheid is er een voortdurende interactie tussen de processen op de beide niveaus, met die restrictie dat etnische groepen die in een situatie verkeren van structurele achterstelling en politieke machteloosheid minder verweer hebben tegen ontwikkelingen in de dominante samenleving (wat niet betekent dat leden van die groepen binnen hun eigen directe sociale omgeving geen autonome creatieve socio-culturele praxis zouden ontwikkelen; migranten worden gediscrimineerd, maar zijn daarom nog niet volkomen gedetermineerd). 1. Condities binnen etnische groepen 1a) Verschuivingen in migratiepatronen en vorming van etnische groepen De groepen die het doel en de achterban vormen van de allochtone verenigingen hebben een zeer diverse samenstelling en hebben uiteenlopende historische ervaringen en achtergronden. We maken hier gemakshalve een rudimentair onderscheid tussen vier categorieën van etnisch-culturele minderheden. Het spreekt vanzelf dat het allerminst om homogene categorieën gaat. We zijn er ons van bewust dat we groepen en individuen met zeer verschillende migratiegeschiedenissen, trajecten en achtergronden op één hoop gooien, maar elke categorie vertoont wel een paar gemeenschappelijke kentrekken die hen enigszins aflijnen ten opzichte van de andere. De eerste drie categorieën komen ontegensprekelijk voort uit de migratie en stemmen min of meer overeen met in de tijd opeenvolgende migratiegolven naar België; de eerste categorie omvat derhalve de oudste migrantengroepen, de derde de nieuwste migrantengroepen. Het is allemaal zeer grofmazig en het doet geen recht aan de complexe realiteit van migratie (de Chinese of Joodse populaties bijvoorbeeld vallen in dit categorieënsysteem niet goed onder te brengen), maar het helpt bepaalde evoluties en dynamieken te structureren en te interpreteren. 1° Gevestigde Europese groepen Deze categorie is samengesteld uit Zuid-Europeanen en Oost-Europanen. Het zijn thans nakomelingen van immigranten die zich vanaf het interbellum in het kader van de gastarbeid in België vestigden. Italianen, Polen, Tsjechen, Joegoslaven, Hongaren, Russen, Spanjaarden, Grieken, … kunnen tot deze categorie gerekend worden. Aangezien nogal wat van deze buitenlandse arbeidskrachten werden aangetrokken om ingezet te worden in de Limburgse mijnen vindt men hen en/of hun nakomelingen voornamelijk in Limburg. Bij deze groepen is er op dit ogenblik een derde of vierde generatie (van schoolgaande kinderen) in opgroei. 2° Gevestigde niet-Europese groepen Deze categorie omvat de Turken en Noord-Afrikanen, in de eerste plaats Marokkanen, die vanaf het begin van de jaren 1960 naar België/Vlaanderen kwamen in het kader van de gastarbeid. Het gaat – en dat vergeet men wel eens makkelijk – om een zeer verscheiden groep (zie ook 2.2.1). Aanvankelijk verliep de immigratie op basis van arbeiderscontingenten (geregeld via bilaterale akkoorden met de landen van herkomst), maar dit groeide vrij snel uit tot een zogenaamde toeristentewerkstelling of kettingmigratie (van
78
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
individuen en/of gezinnen). Na de door de EEG afgekondigde immigratiestop (1974) viel deze immigratie enigszins stil en kwamen de meeste migranten uit deze groepen naar ons land op grond van de wettelijk toegelaten gezinshereniging of gezinsvorming (huwelijk). Binnen de Marokkaanse groep zijn er ook wel politieke vluchtelingen meegekomen in het kielzog van de gastarbeiders. Allochtonen van Turkse origine wonen redelijk verspreid in Vlaanderen, dus ook in kleinere steden en gemeenten en vindt men vooral in de provincies Limburg, Antwerpen en Oost-Vlaanderen. Vaak nam deze verspreiding de vorm aan van “transplanted communities”, gemeenschappen uit het land van herkomst die zich na hun aankomt in België reconstrueren door in hetzelfde dorp of stadje te gaan wonen en werken.212 De Marokkaanse migratie was sterker georiënteerd naar grote stedelijke agglomeraties, in de eerste plaats Brussel en Antwerpen (wat het Vlaamse Gewest + Brussel betreft). Het bij de Turken gekende patroon van gemeenschapreconstructie komt in veel mindere mate voor bij de Marokkanen. De Marokkaanse groep zou in vele opzichten heterogener zijn dan de Turkse (Pelemans 2001: 27-28). Marokkanen en Turken zijn vaak territoriaal geconcentreerd in oude binnenstedelijke buurten. Bij deze groepen is er op dit ogenblik een derde generatie in opgroei. 3° Nieuwkomersgroepen Deze categorie is bijzonder heterogeen qua herkomst, migratietijdstip en -traject, taal, cultuur, sociale netwerkvorming, levensstijl… en het is een tikkeltje onfair om ze allemaal onder één noemer te stoppen. Een eerste gemeenschappelijke kenmerk is wel dat deze groepen voortspruiten uit wat men de ‘nieuwe migratie’ noemt. Die is vooral vanaf de jaren 1980 op gang gekomen en maakt nu dat België in de richting geëvolueerd is van een permanent migratieland. Deze categorie van allochtonen omvat – en dat is hun tweede gemene kenmerk – veelal asielzoekers en politieke vluchtelingen, maar ook zogenaamde economische vluchtelingen. Er bevindt zich onder hen ook een aantal documentloze migranten (de gekende “sans-papiers” of “mensen zonder papieren”). Deze groepen zijn afkomstig uit alle werelddelen: Afrika, Latijns-Amerika, Azië en Oost-Europa. Het laatste brengt met zich dat bijvoorbeeld de groep van Polen in ons land een historisch gelaagde en complexe samenstelling krijgt met vierde generatie nakomelingen van vroegere migranten aan de ene kant en recent gearriveerde nieuwkomers aan de andere kant. Bij deze groepen is er op het huidige moment een tweede generatie in opgroei. 4° Woonwagenbewoners en Zigeuners Dit vormt een wat aparte, eveneens heterogene categorie onder de etnisch-culturele minderheden. Het betreft een veeleer marginale bevolkingsgroep met een lange geschiedenis. In tegenstelling tot wat de term ‘woonwagenbewoners’ doet vermoeden, leeft de overgrote meerderheid van hen sedentair en in huizen. Men kan verschillende subgroepen onderscheiden. Manoesj-Zigeuners kwamen al naar onze gewesten vanaf de vijftiende eeuw. Voyageurs hebben zich als trekkende groep gevormd in de negentiende eeuw en komen naar verluidt voort uit lagen van de verpauperde arbeidersklasse in Vlaanderen. Roma zijn sedert de twee helft van de negentiende eeuw in verschillende golven naar België gekomen. Een complicerende factoren is dat eveneens groepjes van Zigeuners uit Turkije en het voormalige Joegoslavië zich als gastarbeiders in de jaren 1960 en 1970 in België gevestigd hebben. Voor de buitenwacht zijn dat gewoon Turken of Joegoslaven (en worden zij dientengevolge bij de tweede categorie ingedeeld). Daarnaast is er een aantal groepen Zigeuners uit Oost-Europa die recent naar België of Vlaanderen geïmmigreerd zijn en die bestempeld worden als “vluchtelingen”; zij worden om die reden gewoon ondergebracht bij de derde categorie.
Diversiteit Respondenten die het allochtone verenigingsleven van buitenaf beschouwen kunnen niet omheen de enorme diversiteit die de doelgroepen van allochtone verenigingen kenmerkt: 212 Cf. Pelemans 2001: 26. We moeten hier wel bij opmerken dat dergelijke transplantatie van (dorps)gemeenschappen zich niet zonder socio-culturele veranderingen voltrekt. De gemeenschappen van origine hebben doorgaans een economische (agrarische) basis die grotendeels wegvalt in de migratie. Hierdoor verschuift de klemtoon in de gemeenschapscohesie naar sociale netwerken en meer kwetsbare interpersoonlijke (affectieve) relaties (cf. Greisman 1982). Etnisch ondernemerschap op familiale grondslag kan uiteraard als substituut fungeren en de wederzijdse economische afhankelijkheid weer doen toenemen, maar het verscherpt wel de (eervolle) competitie tussen families.
79
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Maar kijk, 't is dat, hè. Als gij nu Italianen hebt en ge hebt gij nu Marokkanen en ge hebt de Afrikanen. Dan zit gij, dat zijn allemaal allochtonen, maar die zitten allemaal op een verschillend moment in hun geschiedenis, Als doelgroep bedoel ik daar mee hé, niet de dingen. (In hun emancipatietraject.) Ja en in hun gewoon in hun leven hier. Dus je kunt daar niet hetzelfde verhaal voor houden. Dat is voor mij duidelijk. [BA#01]
Bovendien blijken ook zeer kwetsbare en achtergestelde groepen, ondanks of misschien juist door hun penibele situatie, al vrij snel verenigingen op te richten: Zelfs de ‘mensen zonder papieren’ hebben een vorm van verenigingsleven. Als ge ziet diegene die in de tijd dat kerkasiel en zo georganiseerd hebben. Ja, dat waren zonder subsidies, zonder... Maar mensen zoeken steun bij mekaar, natuurlijk. [VMC]
Diversiteit en ‘migrantenzuil’ Die pluriformiteit en verbrokkeling bij de allochtone verenigingen en hun doelgroepen staan de aaneensluiting tot één blok van grote, overkoepelende eenheidsorganisaties, incluis van een representatieve migrantenzuil of zelfs migrantenpartij, in de weg. Elk op zich zijn de migrantenculturen te klein om tot echte zuilen uit te groeien (cf. Martens 1993: 33). Plus ook, ge zit dan ook met diversiteit. Want men zegt, zijn jullie bezig met een nieuwe zuil? Maar men beseft niet hoe divers dat de migranten zijn. Men beseft niet hoe divers dat de zelfs migrant van een zelfde land afkomstig, hoe divers dat die onder elkaar al zijn. Dus eigenlijk is het onder elkaar, moet ik zeggen, eigenlijk nog chapeau. Er is een grote consensus onder elkaar. Een gemeenschappelijk punt waar we een stuk moeten... die we bij elkaar aansluiten en waar we een stuk willen verder aan werken. Dus de wil is er. Maar moest iedereen beginnen denken in de termen van zuilen, in de termen van 'ieder voor zich', dan komen we er ook niet. Maar dat is er dus niet. En daar wordt er ook vanuit het beleid: oftewel kent men het niet, oftewel gaat men dat minimaliseren, die diversiteit binnen in de migrantengemeenschap zelf. [ICCM]
Diversiteit en ondersteuning Voor het ICCM, die een steunpuntfunctie vervult ten aanzien van de landelijke verenigingen, is de gesignaleerde verscheidenheid een factor die de ondersteuning en begeleiding aanzienlijk bezwaart (zie ook 4.1.2.6 voor een verdere analyse): ACLI is een internationale organisatie, die dan waarschijnlijk ook heel veel banden heeft met Italië zelf ook. Een stuk van daaruit en dan op Europees niveau ook een stuk een bepaalde structuur waarin ze ook kunnen participeren. Dus waar ze ook inhoudelijk, zowel naar hun werking als naar hun ondersteuning [...] Waar ze veel meer ankerpunten hebben. Waar zij ook veel meer kapstokken hebben ten opzichte van nieuwe, jonge federaties. En daar gaat het dan bijvoorbeeld [om] de Turkse gemeenschappen. Dus de verschillende Turkse federaties, de Marokkaanse federaties, Afrikaanse federaties, federaties van woonwagenbewoners en zo. Dus dat is ook een nieuw fenomeen. Dus de verscheidenheid, diversiteit binnenin de gemeenschap, maar ook binnenin de federaties is dus zeer groot. En ook noden en behoeften zijn anders, worden ook anders ingevuld. Waardoor dan bijvoorbeeld vanuit het ICCM de ondersteuning veel groter is naar bepaalde federaties dan bijvoorbeeld naar andere, naar andere federaties. [ICCM]
80
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Multi-etnische landelijke verenigingen ervaren op hun beurt en op hun niveau een soortgelijk probleem, namelijk duidelijke verschillen in organisatiegraad en –leven tussen de doelgroepen waarmee ze werken (zie 4.1.2.6): Ja. Maar ik persoonlijk, en dat is geen waardeoordeel, hoor, denk dat het bij de Turken nog ietwat gemakkelijker dan bij de Marokkanen. Ik vind dus dat Turken hebben nog veel meer wat ik noem ‘van huize uit’ om het zo maar te zeggen een vorm van verenigingsgegevenheid. Ze hebben hun oudercomités bijvoorbeeld en ze hebben toch een aantal organismen die verenigings-minded zijn, laat het mij zo noemen..., of verenigingscreërend zijn of -makend zijn. De Marokkanen hebben dat veel minder, vind ik. Vind ik zo, hé. Marokkanen... zo wat rond de moskee maar voor de rest hebben ze eigenlijk weinig verenigingsleven zo. Dat baart mij wel wat zorgen. Dat ge daar nog meer - hoe moet ik zeggen? - een aantal mensen het ABC van het verenigingsleven bijna moet laten ontdekken. Met dat uitleggen dat werkt niet. Ge moet dat laten ervaren, laten ontdekken, laten aanvoelen. [LV#01]
De hoge organisatiegraad en het relatief hechte gemeenschapsleven van in het bijzonder de Turkse bevolking in Vlaanderen is iets wat zijzelf ook in het licht stellen: Ik denk dat mensen samenbrengen, dat zeker voor de Turkse gemeenschappen in het algemeen, altijd van het begin af aan belangrijk was. Ik stel het ook vast ook in het begin, als gij dan naar de gemeenschappen toen keek, was de Turkse gemeenschap van de beginjaren dat ze al hier waren, zeg maar van het Vlaamse systeem, Belgische systeem nauwelijks iets afwisten. Buiten het werken en verdienen, waar ze hier voor waren, begonnen ze zich onderling te verenigen, dus gaande van sportverenigingen en moskeeverengingen, daarna de culturele verenigingen. Dus die drie poten waren eind jaren zestig begin jaren zeventig zeer sterk aanwezig. Dat was toch al zeer specifiek zeker voor de Turkse bevolking. [LV#13]
De etnische hiërarchie Een groeiend maatschappelijk verschijnsel binnen de groep van minderheden is de kloof tussen gevestigde migranten en groepen van nieuwkomers. In wijken en gemeenten waar veel allochtonen van diverse origine en levensstijl wonen ontstaat er vaak een soort etnische hiërarchie. Vooral Afrikanen en Latijns-Amerikanen voelen dit sterk aan, weten zich daarin vaak gehinderd en dat manifesteert zich eveneens in de organisatie van hun verenigingsleven: Met mijn aanwezigheid hier heb ik altijd meer de klemtoon gelegd op het niveau van onze communicatie, de manier om met onze mensen te communiceren, met de overheid, de manier... en de kwestie van de taal vooral voor ons hier. Neem nu de Marokkanen. Oké, ze zijn hier al ‘eeuwen’. Wij kunnen onszelf niet vergelijken met hen. De meesten van hen, de laatste generatie, zijn hier geboren, ze zijn compleet geïntegreerd in hun eigen stijl in het systeem. Ze [Latino’s] vallen minder op dan Marokkanen en die Turken. Terwijl dat we denken dat we toch heel talrijk zijn hé. Maar ook het probleem dat zij eerste generatie maakt dat veel later de taal leren. Ze hebben ook omwille van hun taal - Spaans is een taal met een heel smalle klankenschaal - dus zij hebben heel veel problemen om Nederlands te leren en dus kunnen ze bijgevolg ook veel minder rap in een aantal instanties participeren. Het duurt veel langer omdat ze eerste generatie zijn. Dat was nu, we zijn nu met die beweging bezig van mensen te motiveren, op te leiden, te stimuleren daarvoor. En dus daar zijn we echt bezorgd om.
81
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Ook de andere verenigingen die gericht zijn op gevestigde migrantengroepen zijn zeker niet blind voor die verdeeldheid, achterstelling en gebrek aan onderlinge solidariteit onder allochtone groepen: Nu moet ge niet vergeten die asielzoekers, die worden nu nog eens nagetrapt door de migranten ook want ze hebben weer iemand gevonden waar ze zouden kunnen tegen stampen. Dus... en dat maakt het dan nog erger, hé. [LV#02] Maar voor de rest moet ik eerlijk zeggen, dat is ook één van de zorgen die ik heb, één van de pijnpunten en dat is: ik merk dat heel veel allochtone mensen, laat het ons ouderwets zeggen, hier legaal verblijvende migranten, dat dat ook economische vluchtelingen waren, dat die zeer huiverig staan ten opzichte van de huidige economische asielzoekers. Of wat zij noemen asielzoekers of economische asielzoekers zijn. [...] Maar dus zij willen daarmee niet vereenzelvigd worden. Dus zich daarmee ook niet verbinden want ze zouden wel eens kunnen... ja, hetzelfde etiket opgekleefd krijgen en dat willen ze toch ten alle prijze vermijden. Het is vergelijkbaar met hetgeen wat de Vlamingen zeggen, hé. De Vlamingen zeggen: wij hebben er niks mee te maken totdat er iemand is die in hun buurt gewoond heeft en dan is het dus wel uw humanitas die moet spreken en dan moeten er wel uitzonderingen gemaakt worden door de minister, hé. Voor de asielzoeker die hier toch al zeven jaar verblijft. Waar toch sociale redenen voor zijn en zo verder, en zo verder. Wat dat betreft zijn de allochtonen niet anders dan de Vlamingen. [LV#01]
Ook binnen de gevestigde groepen van allochtonen tekenen zich tegenstellingen af. Een respondent wijst er bijvoorbeeld op dat de Italianen oordelen dat de Turken en Marokkanen bij de realisatie van hun integratie te veel voorgetrokken worden: Heel wat Italianen reageren nogal afwijzend ten aanzien van de - in hun ogen geprivilegieerde benadering - die Turken en Marokkanen krijgen als het gaat over integratie en als het gaat over het allochtone gegeven hier. Dat moet ons dus ook alert maken dat dat daar ook een probleem zich blijft stellen. [LV#01]
De groep van woonwagenbewoners is slechts één keer expliciet in de reeks interviews ter sprake gekomen, dit naar aanleiding van het functioneren van het Forum. De landelijke vereniging in kwestie staaft wellicht de communis opinio onder de verenigingen van ‘gevestigde’ groepen dat woonwagenbewoners en/of politieke vluchtelingen aparte bevolkingscategorieën vormen waarmee ze niet bepaald veel affiniteiten hebben (al is de onderstaande opinie nogal extreem): Wat hebben wij te maken met politieke vluchtelingen? Wat met woonwagenbewoners? Ik ben solidair met die mensen, die zitten ook in een maatschappelijk benepen situatie. Ik ben daar solidair mee. Maar dat [we samen]... Dat is kunstmatig, dat brengt alleen maar frustraties met zich mee en uiteindelijk zit ge met een groep mensen die van toeten noch blazen weten van wat belangenbehartiging is. [LV#11]
1b) Verschuivingen en ontwikkelingen binnen afzonderlijke gemeenschappen Zoals tevoren reeds aangegeven (in 2.2) zijn etnische groepen ook intern zeer verscheiden of verdeeld, wat zich weerspiegelt in hun verenigingsleven. Men kan bezwaarlijk spreken van een Marokkaanse of Turkse of Afrikaanse of Italiaanse gemeenschap. Patronen van gemeenschapsvorming laten doorgaans juist een zeer gefragmenteerd beeld zien. Allochtone groepen geraken meer en meer opgesplitst in 82
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
generaties en groepen, met elk hun eigen problemen: ouderen, jongeren, meisjes en vrouwen in het algemeen, alleenstaande en gescheiden vrouwen, werklozen, documentlozen, … De verschillende etnische groepen blijken zich dus langs verschillende lijnen te structureren en te segmenteren en dat is niet zonder invloed op het ontstaan en de ontwikkeling van hun verenigingen. Ik heb geen cijfers. Ik heb geen percentages. Maar het gaat toch over heel Vlaanderen. Als ge dat bekijkt: 300.000 mensen? Dat is toch niet te minimaliseren. Dat men daar een keer specifiek gaat kijken: hoe zijn die gemeenschappen? Wat is de structuur binnenin? Hoe zijn die? Hoe functioneren al die verschillende gemeenschappen? Welke gemeenschappen bestaan er? Dat men zegt Turken, Marokkanen. Maar wat is de Turkse gemeenschap? Wat is de Marokkanen? Waaruit bestaat dat daarin? Plus nog ook dat ge binnen die gemeenschappen met verschillende generaties zit. [ICCM]
De typering van ‘oude’ en ‘nieuwe’ verenigingen bij verschillende groepen (zie 2.2.3) wordt ook door de respondenten te berde gebracht: Veel van dat allochtoon verenigingsleven is dus gegroeid feitelijk pas de laatste tien jaar. Voordien had ge dus, ja, bij de... vooral bij de oudste groepen, bij de Italianen en zo, had ge wel een sociocultureel verenigingsleven, dat ze meegebracht hebben uit hun land. Maar bij de andere was dat vooral rond de dingen die men kende vanuit het land van herkomst en dan... moskeeverenigingen zijn daar de meest zichtbare dingen van. Maar het socio-cultureel verenigingsleven of het allochtoon verenigingsleven gelijk als we dat nu kennen, is feitelijk een fenomeen van de laatste tien jaar. [VMC]
Wat het Turkse verenigingsleven betreft, wordt door de Turkse respondenten gewezen op de spontane functies van toevlucht, geborgenheid en hulpverlening (taalbarrière) die de oude verenigingen vervulden voor de eerste generatie: De meeste mensen, pak negentig procent komt van het platteland en het platteland is in Turkije ‘platteland’. Een dorpke van misschien vijftig huizen, zestig, zeventig kilometer van de stad, waarbij ze één keer per maand naar de stad gingen. Zo een mensen zijn dan naar hier gebracht. Het probleem was de middelen, geen enkele middelen. Wat hebben ze gedaan? Proberen mensen te zoeken die hun eigen taal spreken. Om efkes bij hen hun hart te luchten. En daar kwam daarbij ook de vrijdag 'ns samen te komen en het gebed proberen uit te voeren. Zo is eigenlijk de eerste stap gezet naar organisatie. Het was ook een noodzaak, want ik zeg het, er was heel weinig contact met de Belgische samenleving, gewoon om praktische redenen, dat was taalgebrek. En zelfs de diensten wisten ze niet. Dus de eerste organisatie, als we over zelforganisatie spreken, dat is heel belangrijk, dat moet ge weten, dat eigenlijk vanzelf ontstaan is en door de gemeenschap zelf. En het is altijd geëvolueerd ten node en behoefte van de gemeenschap. [LV#14]
Ook het geleidelijk verlaten van de terugkeergedachte maakte dat Turkse immigranten van de eerste generatie meer tijd begonnen vrij te maken voor gemeenschapsleven buiten het werk: [...] die komen van het platteland en die komen ineens in zo een industriestad of een maatschappij die helemaal anders is, van godsdienst, van cultuur, van taal. Het is niet gemakkelijk. Stilaan, het was ook de noodzaak om de portemonnee te vullen en de terugkeergedachte. Maar achteraf hebben ze ingezien... dat terugkeren is stilaan aan het wegvallen. En dan hebben ze gezien: oké, de portemonnee is gevuld, er zijn heel veel zaken nu, etnische ondernemingen. Nu hebben ze stilaan meer tijd, ze hebben een bepaalde
83
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
niveau bereikt dat ze meer tijd hebben voor andere dingen. D'rvoor was dat echt werken, werken, werken. [LV#14]
Het aantreden van de jonge, autonome verenigingen is een dynamiek die het verenigingsleven van allochtonen uit gevestigde groepen (Turken, Marokkanen) een sterke stuwkracht heeft gegeven. Voor de leden van de tweede generatie (en verder) is de samenleving niet meer onbekend. Zij zijn hier opgeleid, de taalbarrière valt weg en zij hebben in sociale en culturele zin een vrij nauwkeurig idee van wat er in verschillende situaties van hen verwacht wordt. Omdat zij zich meer openstellen voor de samenleving, komen zij meer onder haar invloed te staan. "De motieven om een gemeenschap te vormen lopen binnen gemeenschappen, met name tussen generaties, sterk uiteen. De push-factoren die ooit aanleiding waren om bij elkaar te kruipen, zijn voor een deel verdwenen of worden met moeite levend gehouden. De pull-factoren van een open samenleving die allerlei andere mogelijkheden en identiteiten biedt, blijken sterk te zijn."
(Duyvendak 1997: 96 )
Deze pull-factoren genereren een type van verenigingen dat inderdaad geïnspireerd wordt door de integratie- en participatiegedachte: Ja. Ongebonden en dan modern-denkend zijn. En waarom dat wij ook dat eigenlijk gekozen hebben. Wij leven hier in België. Wij hebben te maken eigenlijk met de politiek van België en met het sociale leven van België. Dus, allez, we willen hier de toekomst bouwen en we willen eigenlijk werken voor een harmonieuze samenleving, een harmonieuze toekomst, van hier. Dus vandaar dat wij eigenlijk zo een naam gekozen hebben, maar de vertaling inderdaad, dat klopt eigenlijk niet. [CDF]
Onder de Marokkanen van de tweede generaties speelde in het bijzonder de idee om naast de moskeeën een circuit van verenigingen uit te bouwen dat tegemoet kwam aan de behoeften van de nieuwe generatie: Wij als organisatie hebben het monopolie op het verenigingsleven van de migranten in Vlaanderen doorbroken, het monopolie dat de moskeeën hadden. D'r was maar één soort verenigingsleven en dat waren moskeeën... wij hebben dat doorbroken. En was dat nu moeilijk? Nee, de mensen waren het moskeegebeuren, waren dat een beetje moe aan het worden. Men zocht naar een alternatief. En wij komen een beetje op tijd zo. [LV#11]
Wat bij dergelijke Marokkaanse vrijwilligersverenigingen van jongeren eveneens een invloed heeft gehad is het voornemen om een alternatief te vormen voor het jeugd(welzijns)werk. Er werd al op gewezen dat een aantal trekkersfiguren uit het plaatselijk migrantenjeugdwerk en het migrantenwelzijnswerk komen (zie 3.4.1), maar dat blijkt niet altijd het geval te zijn. Soms is het ook groepsvorming die ontstaat vanuit een spontane reflex, maar die door gebrek aan ervaring en vaardigheden van de leidinggevende personen moeite heeft om naar het niveau van een geconsolideerde vereniging door te stoten. Ik denk dat ge wel kunt zeggen van dat het allochtoon verenigingsleven op dit moment veel meer jongeren bereikt dan het Vlaams verenigingsleven. Dat wel. Waarom? Omdat er, ja d'r zijn ook grote groepen van gemeenschappen. Bijvoorbeeld in Antwerpen, hebt ge een grote groep van Marokkaanse jongeren, die bijvoorbeeld ofwel wel in het jeugdwerk terecht kunnen ofwel niet in het jeugdwerk een plaats vinden en die dan een alternatief zelf gaan opstarten of creëren. En dan denk ik ook aan dat initiatief van de scouts, hè, van die scoutsjongeren. Maar d'r is in ieder geval een vrij grote
84
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
behoefte, een vrij grote nood van jongeren zelf om activiteiten te ontwikkelen maar ook vooral om dingen te doen en om onder de eigen groep eigenlijk de eigen identiteit te vinden, te zoeken, uit te klaren ook. En het is ook duidelijk dat heel wat van onze jongeren, die hebben heel veel problemen met onderwijs. Heel veel van hen geraken ofwel in beroepsonderwijs, ofwel in deeltijds onderwijs, ofwel haken zelfs af in het onderwijs. Dus dat wil zeggen, die hebben geen alternatief. En voor heel wat van die jongeren is er een vrij grote behoefte om gemeenschappelijk iets te doen. En dat merk je toch wel dat er heel wat verenigingen zijn die vooral bestaan uit jonge allochtonen. Maar het nadeel daarbij is wel van dat er dikwijls ne grote groep van jongeren is, maar die niet altijd over het nodige netwerk of over de nodige contacten of de nodige informatie beschikken om verder te geraken dan iets opstarten, of een aantal keren iets organiseren en dan inderdaad terug het risico lopen van in elkaar te stuiken, als groep hé, als vereniging. [BA#02]
Binnen de Turkse verenigingen ontstaat er voorts niet alleen een waaier van jonge verenigingen van de tweede generatie, maar voltrekt zich ook tot op zekere hoogte een ‘verjonging’ van de oude verenigingen: volwassenen van de tweede generatie die beter hun weg kennen in de samenleving sijpelen de besturen binnen: Dat is afhankelijk van vereniging tot vereniging en soort van vereniging. Laten we zeggen bij de sportverenigingen is dat zeer duidelijk gebeurd. (Dat is de tweede generatie, de jeugd.) De tweede generatie. Ik denk dat we... die kunnen we ook al tot de dertigers, veertigers rekenen want die hebben dat zeg maar overgenomen. Moskeeverenigingen is dat iets minder nog, daar begint het ook wel, er zijn, men zoekt ook omdat het een beetje noodzaak is, op taalgebied zijn er wat moeilijkheden, men zoekt dan ook binnen het bestuur om nieuwe, jonge kaderleden aan te trekken. En het feit van dat de eerste generatie iets minder Nederlands spreekt is een goeie aanleiding om de jongere mensen een kans te geven binnen het bestuur, die dan toch meer vanuit de wijzen, de oudere zeg maar bestuurd wordt. Meer en meer zien we dat toch die jongeren daarin sijpelen. Maar dat is ook hetzelfde voor de culturele verenigingen213 die al wat langer bestonden, die in de jaren zeventig al bestonden. Maar de ouderverenigingen, de studentenverenigingen, de vrouwenverenigingen, die recenter opgericht zijn ook, die zijn sowieso, die bestaan uit jongeren. Dus we kunnen ook vanuit dat aspect, kunnen we zeggen binnen de traditionelere verenigingen die iets ouder zijn, iets langer bestonden, zijn er nog veel mensen betrokken van de eerste generatie. Waarbij toch wel enkele jongeren binnenkomen. [LV#13]
Kenmerkend voor het Italiaanse verenigingsleven is dan weer het dreigende ‘verlies’ van de nieuwe (vierde) generatie opgroeiende jongeren en jongvolwassenen. Toenemend individualisme, arbeidsflexibilisering, maar ook vervreemding van de politiek214 maken het almaar moeilijker om nieuwe leden en vrijwilligers aan te trekken en alzo de continuïteit, de toekomst van de organisaties te verzekeren.
213 De respondent verwijst hier zeer waarschijnlijk naar de ‘Turkse cultuurverenigingen’ die onder deze naam opereren ten dienste van een rechts-georiënteerde ideologie. Ze willen zoveel mogelijk de Turkse cultuur verspreiden en hebben het over het grote Turkse Rijk, waarbij ze echter de multi-etnische samenstelling van Turkije niet onderkennen; ze zijn patriottisch en anti-links. Meestal hebben ze een bestuur dat vrij autoritaire beslissingen neemt en weinig ruimte laat voor inspraak en eigen mening (Mens en Ruimte 1980: 174). 214 In een interview met de voorzitter (Naçi Dimerbas) van een Turkse organisatie in Nederland (HTIB), weergegeven in Benmoussa 1999: 63-73) wordt gewezen op de ‘depolitisering’ van de (Turkse) jongeren van de tweede generatie en op hun lage betrokkenheid bij zelforganisaties. De verklaring wordt gezocht in het feit dat zij het bestaan van het “proletariaat” van hun ouders niet van dichtbij hebben meegemaakt en dat zij ook niet politieke gevormd werden.
85
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
(Kunnen jullie nog vlot die vierde generatie Italianen, die jongeren die opgroeien, zijn die vlot bereikbaar? Zijn die geëngageerd?) Ja. Mmmm er is een trend van individualisme, in alle lagen, dus wij ontsnappen daar ook niet aan. (Dat is een fenomeen in de Belgische samenleving hé.) Ja, wij zitten in dat zelfde schuitje. Maar ik vind dat ge aan de mensen iets kunt aanbieden waaraan zij zich kunnen identificeren en die eigenlijk goed beantwoordt aan hun eigen visies, en een eigen benadering potentieel dat je wel mensen kunt vinden. Maar het is natuurlijk, het vraagt een extra inspanning dan enkele jaren geleden. Dat is een soort van, het materialisme tegenwoordig heeft iedereen geïnfecteerd. (Misschien kunt ge ook een ander type van activiteiten organiseren om mensen te...) Ja, dat is niet alleen dat hoor. De werkorganisatie verandert. Waar wij vroeger bijna met een soort vaste patroon werkten, de normale shiftpatronen, tegenwoordig heb je een zeer verscheidene waaier van werkorganisaties. Een enorme waaier van uurregelingen, een enorme waaier van systemen... en dat bemoeilijkt de contacten eigenlijk. (Dus het feit dat men zit met flexibele arbeidsuren en dat mensen zo mobiel zijn, maakt ze ook zo moeilijk bereikbaar.) Ja, dat is eigenlijk een van onze vaststellingen de laatste jaren. Naarmate dat de arbeidsorganisatie flexibeler wordt, des te moeilijker wordt het om allerhande activiteiten te organiseren: vrije tijd, sport, cultuur... en een normale organisatiewerking. Dat is een gevolg van de flexibilisering van het economische leven. [LV#12]
Eén van de respondenten van een Turkse landelijke vereniging licht specifiek de relatie toe tussen de opkomst van jonge, autonome verenigingen, federatievorming en belangstelling voor politieke inspraak en advisering: Nadat de vzw opgericht was, hadden wij er heel duidelijk voor gekozen, we zijn verenigingen van verscheidenheid. We hebben gezegd de meeste van onze leden, van de leden van die verenigingen, die hebben zich eigenlijk in België genesteld. De terugkeergedachte was bijna verdwenen, mits enkel uitzonderingen uiteraard. Maar als gemeenschap zeiden wij van, we gaan in Vlaanderen, in België blijven. Dus we moeten we dan ook op een gestructureerde manier aan proberen te werken. En vandaar dat men gezegd heeft: we gaan echt naar een federatie werken die in Vlaanderen actief gaat zijn vanuit een idee van zich hier thuis te voelen en zich hier te manifesteren. En het was wel een nieuwigheid in de Turkse gemeenschap omdat er al federaties bestaan en bestonden. Het idee van de vereniging binnen de Turkse gemeenschap was niet nieuw. Maar het was vaak vanuit een bepaalde, zeg maar politieke idee of de groeperingen rond de moskeeën [...], dus dat was een hele andere invulling. En vaak was het vroeger een beetje gericht naar het thuisland, naar Turkije, dingen die daar bewogen werden vooral vanuit die federaties een beetje nauw opgevolgd. En dit was het vernieuwende van de [LV], dat men echt naar de plaats waar we wonen keek, en daar een toekomst probeerde op te bouwen. Dat idee vonden we dan ook ideaal, [???]terug ook binnen de voorstellen van decreet indertijd. We hebben van het begin af aan zelfs bij de voorstellen van decreet al onze inbreng proberen te hebben. Door die hoorzittingen te volgen en onze opmerkingen zoveel mogelijk door te geven naar de haalbaarheid van die voorstellen. [LV#13]
Een laatste punt dat zeker niet veronachtzaamd mag worden is de opkomst van zelforganisaties van vrouwen in diverse allochtone gemeenschappen (Marokkaanse, Turkse, Latijns-Amerikaanse, Chinese, Afrikaanse, …). Dit heeft zelfs geleid tot de oprichting van een eigen federatie (Wereldvrouwen) en van een apart Steunpunt allochtone meisjes en vrouwen.215 In eerste instantie werden de federaties uitsluitend door mannen gedragen (ook al waren er vrouwenverenigingen aangesloten); er is de 215
Cf. Perneel 1999, 2001.
86
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
jongste tijd een beperkte vervrouwelijking in de structuren ingetreden en ook wel wat meer gevoeligheid voor vrouwenthema’s merkbaar. Er is ook een duidelijke tendens te zien naar het zoeken van toenadering bij Vlaamse vrouwen(verenigingen) of instellingen gericht op vrouwen.216 2. Condities in de maatschappelijke omgeving 2a) Politieke verschuivingen (opkomst van extreem rechts) We keren even terug in de tijd, naar het begin van de jaren 1990. In Panorama / De Post van 5 december 1991 verscheen in de rubriek ‘De Week’ een artikel getiteld De brief aan Boudewijn. Daarin wordt door de journalist van dienst (WD) verslag gegeven van de stichtingsvergadering van de Vereniging van Andere Vlamingen (VAV) en wordt een kort interview afgedrukt met de twee voorlopige coördinatoren (een man en vrouw van Marokkaanse herkomst, beiden twintigers). Het honderdkoppige gezelschap dat in het afgeladen volle zaaltje van het Borgerhoutse jeugdhuis De Cluys was bijeengekomen, was divers: Marokkanen, Turken, Algerijnen, Italianen én Belgen uit zowat alle uithoeken van Vlaanderen. Hun grote bekommernis, angst in zekere zin: welke gevolgen krijgt de opmars van het Vlaams Blok? Het programma: overheid en burgers, Vlamingen én migranten, melden hoe de VAV denkt over het migrantenprobleem; bestaande wantoestanden aanklagen; vreedzame acties voeren, en vooral: géén Migrantenblok vormen. De eerste verkiezingsssucessen van het Vlaams Blok vanaf eind jaren 1980 hebben binnen de Marokkaanse en Turkse bevolkingsgroepen in Vlaanderen een waar shockeffect teweeggebracht. Niet toevallig zijn heel wat jonge verenigingen in het begin van de jaren 1990 ten tonele verschenen, uit nood en grote ongerustheid geboren eigenlijk. Die gevoelens gegeven wordt in de interviews een aantal keren vertolkt: Voor mij is zowat het verhaal van het verenigingsleven begonnen in ’91, 24 november ’91 toen met de zwarte zondag, allez één van de eerste zwarte zondagen. En dat is eigenlijk naar aanleiding daarvan dat er heel wat mensen bij mekaar zijn gekomen en dat we zo een aantal verenigingen en nog wat hebben opgestart. Dat was toen ook de periode dat in ’92, dat het Koninklijk Commissariaat bezig was met de nota 'Culturele verscheidenheid als wederzijdse verrijking'. En dan, daarna dan, allez, we werden ook op een ronde tafel door het Koninklijk Commissariaat uitgenodigd om die nota van hen te bediscussiëren. Die eerste nota van hen dat was eigenlijk nogal opgevat in de zin van aan den ene kant heel sterk het accent op cultuur, het artistieke, anderzijds het verenigingsleven ook wel willen herwaarderen, valoriseren maar eigenlijk niet op een vrij duidelijke manier. Toch niet in die nota, in die conceptnota, nog niet. Dus dat moest eigenlijk nog wat uitgewerkt worden. [BA#02] Ja. En daar was zo... de nood was zo wat is onze, ja, dat was de verkiezing als kaakslag aangevoeld. Men voelde zich vernederend, mensen waren kwaad, begrepen niet dat er zoveel, laat ons zeggen, op zijn minst antipathie tegenover de migranten bestaat en toenemend racisme, problemen, enzovoort. En op een dag in Borgerhout is een soort spontane bijeenkomst van een tachtigtal migranten, voornamelijk Marokkanen, en een paar Turkse mensen, is er veel gebabbeld in allerlei werkgroepen en de media... ' t was de schuld van de media, we moeten zien dat we de media beïnvloeden en zeggen: kijk en dit en een ???? racisme. En daardoor zijn er toch een aantal socio-culturele verengingen, maar ik spreek nu van de eerste bijeenkomst in ’91, een paar weken na de gemeenteraadsverkiezingen, de zwarte zondag. Dan 216
Perneel 1999: 59-60.
87
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
hebben we ontdekt dat er een paar Marokkaanse socio-culturele verenigingen actief waren, maar die van mekaars bestaan niet op de hoogte waren. Ik heb die samen gebracht om te zeggen: kijk samen staan we sterker, samen kunnen we meer doen. [...] Ondertussen was er ook beweging binnen de Turkse gemeenschap, die begon ook zo van: we zijn zo versplinterd, waarom komen we niet samen, [ik ken????] bij de Turkse gemeenschap ook wel sterk in aanwezig ja. En die verenigingen, die achttal verenigingen werden vooral gedragen door mensen van de zogenaamde tweede generatie. Of hier geboren ofwel jong naar hier gekomen. En dat voelt ge nog in de federatie, ik ken zeer jong publiek, 't zijn allemaal jonge mensen. Ik ken weinig mensen van de tweede generatie. [LV#11] Dan de jaren tachtig die dan opeens zich moesten bezighouden met het probleem van migratie. Waar voordien weinig over gesproken werd zelfs, alsof dat dat niet bestond. Maar dat is enerzijds ook de verrechtsing binnen de samenleving. Dus al die dingen zorgen ervoor dat opeens alles heel snel moet gebeuren. En dan zeggen we, we hebben die tijd niet meer om gelijk de Poolse gemeenschap of de Italiaanse gemeenschap om die dingen geleidelijk aan te doen. Nu moet er als men echt maatschappelijk dingen wil veranderen een sterke impuls komen om die verenigingen op een gezonde manier te gebruiken. [LV#13]
Eén van de beleidsactoren zoekt in de verrechtsing en verzuring van de samenleving ook een verklaring voor de neiging van sommige lokale verenigingen om terug te plooien op de eigen etnische groep, de eigen identiteit in besloten kring te beleven, wat aanleiding geeft tot een “defensieve zelforganisatie”217: Maar wat wel is, is van dat, ge zit nu natuurlijk wel in een samenleving waarbij dat ge een, een vrij sterke aanwezigheid hebt van extreem rechts. En het ene extreem lokt het andere extreem uit. En doordat inderdaad extreem rechts hier in Vlaanderen toch inderdaad vrij goede scores behaald bij de verkiezingen, is er door de jaren heen natuurlijk ook een sterke polarisering gegroeid zowel bij de Vlamingen als bij de instituten, hé, de Vlaamse instituten, als bij de allochtonen zelf. En dat is, da's geen waardeoordeel dat ik doe. Dat is gewoon een vaststelling, hè, En de vraag is van ja, mensen gaan natuurlijk gaan altijd zoeken naar oplossingen of naar alternatieven, ofdat dat dan de juiste oplossingen zijn, dat laat ik in het midden. Maar mensen willen wel inderdaad de eigen achterban en zichzelf, ook voor zichzelf ook opkomen en hun stem laten horen. Vandaar dat ik dat wel begrijp dat er heel wat verenigingen zijn, lokale verenigingen ook, die soms nu ook zeggen van de nadruk leggen op eigen cultuur, eigen identiteit, eigen belangen en dergelijk meer, wat voor een groot stuk te legitimeren is. Ik bedoel wat voor een groot stuk correct is en goed is, en terecht. Alleen is de vraag van waar blijft er, waar is de, waar zit de marge van waar het een gezond verdedigen is van de eigen achterban, de eigen cultuur en wanneer gaat het een stapke te ver, dat het nationalisme wordt, dat het dan gevaarlijk wordt? [BA#02]
2b) Participatie in de civil society Een doorslaggevend element in de integratie van allochtonen is in hoeverre zij toegang hebben of kunnen bedingen tot de algemene organisaties, instellingen en instituties en of ze daar niet systematisch worden buitengesloten of achtergesteld. mogelijkheid hebben desgewenst van algemene voorzieningen gebruik te maken. Blijken echter de algemene organisaties van de samenleving op vele punten of systematisch gesloten voor een bepaalde groep en zijn nakomelingen, dan dwingt deze discriminatie de leden van de groep binnen de eigen groep oplossingen te zoeken en eigen instellingen en organisaties 217 De term is afkomstig van Hugo D’Hollander, die op de relatie wijst tussen toenemend racisme en de verdedigingspositie van migranten (1981: 8).
88
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
daarvoor in te schakelen. De met de discriminatie gepaard gaande vijandigheid van de samenleving ten aanzien van de betreffende groep versterkt dit proces van groepsvorming, groepsbewustzijn en het sluiten der rijen. Het lijkt een zichzelf versterkend proces.218 De hele gedachte dat de volgende generaties de ongunstige sociale, economische, politieke en culturele uitgangspositie van de eerste generatie achter zich zouden laten, is feitelijk niet gerealiseerd. Hun maatschappelijke positie blijft over het algemeen marginaal en zwak. Het in de jaren 1980 en 1990 gevoerde minderhedenbeleid in Vlaanderen heeft het gros van de allochtonen op essentiële voorzieningen als onderwijs, huisvesting en werkgelegenheid (de grote W’s: weten, wonen en werken) niet substantieel vooruit geholpen, althans niet in die mate dat de kloof met de mainstream samenleving kon worden gedicht.219 Een goede toetssteen voor het integratiebeleid is de participatie van allochtonen in de civil society, het maatschappelijk middenveld. Bekijk nuchter de samenstelling van ouderverenigingen, schoolraden, vakbonden, ziekenfondsen, jongerenafdelingen van politieke partijen, jeugdbewegingen, sportraden, jeugdraden, welzijnsraden, studentengroeperingen, sociale huisvestingsmaatschappijen, … de lijst is schier eindeloos, en dan kunnen we alleen maar vaststellen dat van een doorbraakoperatie geen sprake is. Ook wat het Vlaamse sociaal-cultureel verenigingsleven aangaat, is allang geweten dat men er niet in slaagt allochtonen te bereiken. De twee Vlaamse landelijke verenigingen die we hebben bevraagd ondervinden daar zeer veel moeite mee, en het gaat dan nog om verenigingen die door de jaren heen op dit vlak echt wel inspanningen hebben geleverd: Wat niet evident is. Allez, ik bedoel als wij een activiteit zouden organiseren, wij als Vlaamse vereniging, dan gaan wij weinig of geen allochtonen bereiken. [VV#02] [...] In Limburg ook, maar daar hebt ge eigenlijk een heel specifieke situatie van ja, van migranten die eigenlijk veel beter geïntegreerd zijn dan in andere steden en die dus ook al een veel langere weg van integratie hebben afgelegd, hè. Dus daar hebben wij geen specifieke echt migrantengroepen, tenzij als ge dat ook nog op dit moment migrantengroepen kunt noemen dat is mensen van Italiaanse oorsprong. Dus maar ja, dat is intercultureel maar dat zijn mensen die hier al om te beginnen veel langer zijn. Dus het aantal generaties dat die hier zijn dat is eigenlijk al veel langer dan de Turkse en de Marokkaanse groep en het feit dat dat een Europese cultuur - de Italianen - is ligt dat toch wel anders. Dus euh daar hebt ge wel gemakkelijker een integratie van personen die lid worden van de vereniging dan bijvoorbeeld Marokkanen en Turken, want dat lukt dus eigenlijk niet, hoor. Allez zo echt een integratie in het bestaande verenigingsleven, ik denk dat nog een hele tijd zal duren vooral dat die stappen kunnen gezet worden. [VV#01] [...] ik denk dat dat het belangrijkste punt is, de zelforganisatie die veel moeilijker is omdat mensen blijkbaar dat concept van verenigingsleven - allez de mensen die wij bereiken - dat eigenlijk niet kennen, dat niet gewoon zijn, en eigenlijk vragen dat er professioneel iemand met hen bezig is, de zaken voorbereid, organiseert enzoverder. En het zelf in handen pakken, dat lukt dus niet zo gemakkelijk, allez onze ervaring is dat we totnogtoe als er geen beroepskracht van ons uit bij is om de zaak te organiseren dat dat nog niet lukt. [VV#01]
218 219
Zie Lucassen & Penninx 1985: 149-150; Perneel 2001: 212. Vgl. Fraihi 2001: 34-37.
89
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Een bijzonder aspect is uiteraard de politieke participatie en ongelijkheid. Katrien Meireman wijst er op dat het niet toekennen van stemrecht aan vreemdelingen de allochtonen niet volledig buiten de politieke sfeer kan houden. Het stemrecht is niet de absolute voorwaarde om politiek bezig te zijn en kan ook via andere kanalen tot politieke bewustwording komen (2000: 28). Voor de landelijke verenigingen van allochtonen is daar een grote taak weggelegd (zie 4.3). Het onderzoek van Leyssens & Vanhoorne (1998) bevestigt echter één van de hoofdconclusies uit Martiniello’s onderzoek, namelijk dat ook in Vlaanderen de invloed van zelforganisaties en hun leiders de relatieve machteloosheid van hun achterban niet weet te verminderen. Hun invloed wordt gekanaliseerd op alle niveaus via allerlei consultatieve organen (adviesraden en dergelijke) en kan niets wezenlijks veranderen aan de machtsverhoudingen tussen maatschappelijke groepen en aan de regels van het machtsspel. De mate waarin landelijke verenigingen bereid zijn om dit spel mee te spelen kan enigszins verschillen: Dan komt ge eigenlijk op het ding van het is een machtsspel. Ook als het gaat over verenigingen, organisaties, de gemeenschap tout court, als het gaat over onderwijs, stemrecht, geloof, wat dan ook, het is een machtsspel. Het is dat de meerderheid haar machtspositie niet wilt delen met een andere groep. En dat zie je dus constant. En het probleem is ook dat niet alle organisaties dat ook zo zien. [LV#05] We kunnen op zijn minst zeggen dat we er zijn. Dat is ook al iets. Ik bedoel, we moeten ook niet te negatief zijn, dat is al een begin. Inderdaad zoals u zegt, echt op beleidsniveau als het echt erop aankomt, zie je het nog niet. Dat is meer een adviserende rol en daar blijft het bij. Ze vragen het eens aan ons en... Maar dat komt ook, denk ik, dat dat stillekes aan de mensen zelf aan het beleid moeten dat gewoon worden. Hier in Antwerpen is dat niet zo evident. Dat beseffen wij ook, hé. Wat dat er ook is, stemrecht, wij zijn een heet hangijzer. Dus zolang dat ge geen stemrecht hebt, of niet kunt stemmen, zijt ge niet belangrijk genoeg voor de politici en het beleid. Dus dat is een gegeven, hé. Maar we werken eraan hé. Het enige dat we kunnen is er hard aan werken. [LV#14]
2c) Beleid Ja, omdat wij ook een spontaan als basis, [vanuit] de basis ontstaan zijn. We zijn niet ontstaan omdat er een daar subsidiepot ooit ergens was... We zijn begonnen met niks, met geen frank, gewoon met mensen, hè. En dan met 100.000 frank van VFIK. 't Is niet... Ja, in cafés, in twee centra. Niemand, zo is het, dat is meestal zo, met de meeste zo. De vakbond is ook niet opgericht in het Sheraton-hotel, hé. [LV#11]
De uitspraak van deze landelijke vereniging onderstreept het spontane karakter van het ontstaan van verenigingen, ze zijn van onderop, vanuit de basis gegroeid, zonder veel middelen of ondersteuning. Toch is dat niet het hele plaatje. Beleidsinterventies steunen en voeden het organisatieleven en sturen het ook een bepaalde richting uit. Men kan niet ontkennen dat het Decreet 1995 en de hele aanloop daar naartoe (vooral de acties van het KCM) de vorming van federaties en bovenlokale netwerken hebben gestimuleerd. In het veld wordt dat ook vrij algemeen erkend. Een belangrijke impact is bijvoorbeeld de formalisering van het verenigingsleven: De federatie is opgericht in ’95 en is gestart vanuit een aantal verenigingen die al regelmatig in contact waren met mekaar en op die manier ook een klein netwerk vormden en informatie uitwisselden, van voornamelijk eerste generatie mannenverenigingen, die op zich al vrij geëngageerd waren. Ofwel waren ze geëngageerd hier in België via politieke partijen of vakbonden enzovoorts. Ofwel waren ze - en dat is ook wel een grote groep - geëngageerd, ook al leefden ze hier,
90
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
maar dan geëngageerd in de politieke, het maatschappelijke in Marokko. En die hebben dan mekaar gevonden. Vanaf het moment dat het decreet op tafel werd gegooid hebben ze dan samen dat netwerk dan effectief een formele structuur gegeven. Voilà, ge hebt een federatie. En dat is dan ondertussen aan het uitgroeien en dat is nu nog altijd aan het uitgroeien. [LV#05]
Voorts heeft het tot dusver gevoerde beleid van de Vlaamse Regering integratie- en emancipatiegerichte tendensen een extra elan gegeven: En gelukkig want als we dat niet hadden dan was het helemaal hopeloos. Dan zaten we weeral met verenigingen die zeer sterk naar Turkije en naar Italië en noem maar op gericht waren, maar niet met de maatschappelijke dingen die hier nu bezighielden. [LV#13] Dus men richtte toen [begin jaren negentig] de integratieraden op en op die manier zijn de verenigingen betrokken geraakt in het nieuwe beleid, dat toch wel een geschiedenis kende vanuit de visie van Paula D'Hondt [...] Maar het idee van: waar staan wij nu eigenlijk voor? Waar willen wij als gemeenschap, Turkse gemeenschap, naartoe? Dat was een grote vraag voor iedereen. En op die manier zijn we eigenlijk gestart om contacten te leggen tussen die [verenigingen], we hebben gezegd wij gaan naar de integratieraad, waar wij eigenlijk toch wel standpunten verkondigd moeten worden, ideeën naar voor moeten gebracht worden. En dat moet een beetje stroken voor iedereen. We moeten daar niet in discussie treden en dat gebeurde vaak. [LV#13] Maar ook het uitschrijven van een concept, ook de vertaling van die de nota 'Culturele verscheidenheid als wederzijdse verrijking' hebben we hier aan een twaalftal verenigingen, lokale verenigingen uitgelegd, samengevat en over gediscussieerd en gedebatteerd. En op die manier waren we eigenlijk al tot een eerste voorstel van federatie gekomen, oprichting van een federatie eigenlijk. [BA#02]
Actoren die van bovenaf of van buitenaf het verenigingsleven van allochtone groepen opvolgen geven wat dat betreft het Decreet 1995 een positieve beoordeling mee: En dat is wel een aanzet geweest. En van daaruit zou ook het decreet dat nu nog altijd eigenlijk gebruik van gemaakt wordt, wel positief willen evalueren. Dat is een aanzet geweest. Het is een erkenning geweest van de lokale verenigingen en van daaruit van de federaties zelf ook. [ICCM] [...] een sterk punt van het decreet verenigingen, en van de subsidiëring, van de start van de subsidiëring van allochtone verenigingen en federaties, dat is dat dat een hele dynamiek op gang heeft gebracht. Dat heeft een dynamiek op gang gebracht waardoor dat er heel wat individuen, heel wat groepen, gestart zijn met activiteiten te ontwikkelen. Nu, dat op zich vind ik echt wel heel positief en ik merk ook van dat dat heel wat resultaten of vruchten heeft afgeworpen. resultaten of vruchten heeft afgeworpen. De vraag is nu: wat is de volgende stap? En die vind ik zo niet cruciaal nog crucialer dan de eerste in die zin dat ge merkt dat precies heel veel nationaliteiten er zijn, ook het aantal nationaliteiten neemt met de jaren nog toe, allez de immigratie is iets dat, hè, niet vaststaand is, dat is altijd in ontwikkeling en in beweging. [BA#02] Nu het positieve is alleszins geweest - die indruk krijg ik toch als ik dat toch observeer en bekijk over een aantal jaren - het decreet van '95 heeft toch voor gevolg gehad dat datgene wat allerlei zwakke reglementeringen en besluiten zomaar wat aanmodderde plots een gezicht heeft gekregen, een structuur heeft gekregen en voor gevolg heeft gehad dat blijkbaar uiteindelijk nu toch een vijftiental organisaties de weg hebben gevonden naar die wereld. Dat kan je niet loochenen dat dat dus een bonus is geweest ten overstaan van datgene
91
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
wat we daarvoor hadden. Dat in alle geval. Dat het toch blijkbaar ook als je met de mensen praat de kans biedt, hoe beperkt het ook nog is, de kans biedt om in enige mate mee te werken aan de uitbouw van die federaties. Ik vind dat daar toch wel positieve dingen in zitten. dingen in zitten. Alleen is de tijdspanne nu - zes jaar - veel te kort om... tegen dat men goed vertrouwd was met het geheel waren we al drie jaar ver en dat men in de laatste drie jaar al helemaal in het systeem van, hoe gaan we het nog overleven? Zeker met die interventie die er dan geweest is, dat soort programmadecreet - da's weer het negatieve. Maar ondanks dat negatieve is er dus een stap vooruitgezet. [FOV]
Het spreekt vanzelf dat beleid niet enkel stimulerend, maar ook belemmerend kan werken, in de eerste plaats in zijn uitvoeringspraktijk. We gaan daar evenwel niet verder op door in dit punt. De belemmerende factoren nagaan is net een van de principale vragen van onderhavig onderzoek en de volgende punten (4.3) zullen daaraan uitvoerig gewijd worden.
92
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
4.1.2
Kenmerken en interne dynamieken met betrekking tot de bovenlokale verenigingen
In deze rubriek gaan we dieper in op een aantal kenmerken en ontwikkelingen met betrekking tot de landelijke verenigingen van allochtonen. We proberen antwoorden te formuleren op de volgende vragen: -
Welke kenmerken vertonen landelijke verenigingen van allochtonen? Welke interne dynamieken spelen mee bij hun totstandkoming en verdere ontwikkeling? Waar zitten de overeenkomsten, verschillen en breuklijnen tussen de diverse verenigingen? In welke mate is er sprake van eenheid dan wel verscheidenheid?
Het volgende lijstje van kenmerken zal ons hier bij leiden: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Etnische oriëntatie (mono-etnische en multi-etnische oriëntatie) Regionale ontplooiing (streekorganisaties) Politiek-ideologische verschillen Persoonlijke tegenstellingen Verschillen in structurering en type van ledenorganisaties Verschillende graden en snelheden qua organisatieontwikkeling
4.1.2.1
Etnische oriëntatie
Het Vlaamse beleid evolueerde halfweg jaren negentig van een migrantenbeleid naar een beleid voor etnisch-culturele minderheden. Uit zijn vergelijkende analyse van het Vlaamse integratiebeleid komt Marc Verlot tot de conclusie dat het Vlaamse integratiebeleid ten aanzien van allochtonen over de jaren heen mede op een etnischcultureel groepspostulaat gestoeld is.220 Men hanteert dus een etnische gemeenschapslogica om maatschappelijke groepen voortkomend uit immigratie te onderscheiden en hen rechten en voorzieningen toe te kennen. De keuze van de term ‘etnisch-culturele minderheden’ in het minderhedendecreet (28 april 1998), zijnde de doelgroep van het Vlaamse minderhedenbeleid, is daarvan een manifeste uiting. Ook het cultuurbeleid ten aanzien van minderheden kunnen we met enige stelligheid binnen dit denkraam plaatsen. Een belangrijke aanwijzing hiervoor zijn de concepten en contouren van het Vlaamse minderhedenbeleid. In de in 1997 gepubliceerde brochure Het vrijblijvende voorbij, die een voorstelling brengt van het Vlaamse strategisch beleidsplan naar etnisch-culturele minderheden, wordt binnen het hoofdstukje ‘Recht op cultuur’ een belangrijke plaats ingeruimd voor de organisaties van migranten. Uit de beschrijving blijkt heel duidelijk dat de ondersteuning van migrantenorganisaties via het decreet van 1995 moet bijdragen aan de aansporing en ondersteuning van etnische minderheden om hun eigen identiteit en cultuur duidelijk vorm te geven: “In het beleidsplan van de Vlaamse regering gaat men ervan uit dat
het zich bewust zijn van de eigen identiteit een belangrijke positieve factor is voor de integratie en de emancipatie. Die identiteit kan beter ontwikkeld worden wanneer minderheden zich als groep organiseren.” (ICEM 1997: 84) En elders in de tekst: “Organisaties ondersteunen dient ook de emancipatie. Om te emanciperen moet men immers zichzelf kunnen zijn, een eigen culturele identiteit ontplooien en een groepsbewustzijn ontwikkelen. Door de organisaties van deze groepen te erkennen en te
220
Cf. Verlot 2001: 204.
93
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
subsidiëren, geeft de overheid trouwens een duidelijk signaal dat ze de minderheidsgroepen aanvaardt.”
(ICEM 1997: 33). Het in 1992 neergelegde eindrapport van de Werkgroep Migranten van de Hoge Raad voor de Volksontwikkeling inzake een cultureel beleid voor migranten is nog explicieter:
“Migrantenorganisaties bieden groepsvorming aan op basis van een gemeenschappelijke en etnische afkomst. Er wordt een wij-groep gevormd. Deze etnisering kan belangrijks zijn voor de positie van de etnische groep in de gehele samenleving, o.a. voor het afdwingen van een eigen identiteit, in de strijd om de verdeling van de schaarse goederen.” (1992: 39).
De auteurs van de voornoemde brochure geven daarbij heel duidelijk te verstaan dat dit een delicate en complexe discussie is en dat etniciteit door sommigen als een hinderpaal, ja zelfs een gevaar voor integratie gezien wordt, terwijl anderen het juist omgekeerd zien als een must. Het hele debat wordt trouwens zowel gevoerd met wetenschappelijke als politieke en ideologische argumenten. Het lijdt geen twijfel dat de Vlaamse regelgever na veel wikken en wegen een moeilijke politieke keuze heeft gemaakt in het gevoerde debat. Door de erkenning van zelforganisaties te koppelen aan de voorwaarde dat hun activiteiten gericht moeten zijn op emancipatie, participatie en integratie (Art. 32 3°) wordt indirect verondersteld dat etniciteit een positieve rol kan spelen in het proces van sociale mobiliteit van immigrantengroepen. Of anders gesteld: versterking van etniciteit via organisatievorming is een drijvende kracht in het emancipatieproces en integratie is geen louter individuele aangelegenheid, maar gebeurt ook groepsgewijs.221 We leggen de nadruk op indirect, omdat elke directe verwijzing naar etniciteit uit het decreet geschrapt is. Er komen echter wel categorieën voor als “migranten van verschillende culturen” of “migranten en autochtonen” in de definitie van een interculturele activiteit. Met dit woordgebruik trekt de wetgever etnische scheidslijnen, hoe men het ook draait of keert. Het gehanteerde etnische-gemeenschappenmodel (of model van etnisch-culturele diversiteit) plaatst een Vlaamse of autochtone meerderheid in juxtapositie met een aantal etnische minderheidsgroepen in de samenleving. Zo’n wij-zij denken kan uitmonden in een model van ‘communauteiten’, dat in ver doorgedreven vorm het nadeel heeft om de interne culturele homogeniteit van groepen te zwaar aan te zetten en cultuurverschillen te institutionaliseren. Anderszijn wordt niet toevallig bijna altijd in etnisch-culturele termen beschreven. De communitaristen creëren vooral een scherpe dichotomie tussen allochtonen en autochtonen, waarbij voorbijgegaan wordt aan de diversiteit en segmentering van migrantengemeenschappen over verschillende generaties (tweede, derde, vierde) en waarbij zich dynamische processen van cultuurvermenging en –creatie voordoen. Die culturele veranderingsprocessen worden mee in de hand gewerkt door gemengde huwelijken, unilaterale of wederzijdse beïnvloedingsprocessen, wederzijdse culturele leerprocessen, processen van individualisering, globalisering en glokalisering. Pelemans haalt hier de analyse aan van de Belgische socioloog Andrea Rea, die het Vlaamse beleid van Franstalige kant beschouwt: “Het expliciet naar voren schuiven van de
cultureel-etnische/etnisch-culturele dimensie binnen het Vlaamse minderhedenbeleid – in tegenstelling tot het Waalse – kan beschouwd worden als een bewijs van de Vlaamse gevoeligheid voor het etnisch anderszijn van de allochtonen, een gevoeligheid die volgens Rea fungeert als een splijtzwam in het Belgisch migrantenbeleid […] Bovendien strookt de intentie van het beleid om deze etnisch-culturele minderheden te integreren in onze maatschappij door het voeren van een gelijke kansenbeleid niet met het maken van etnische scheidslijnen tussen de eigen, autochtone cultuur en de cultuur van de allochtoon. Beide doelstellingen van het zogenaamde Vlaamse tweesporenbeleid m.n. volledig maatschappelijke participatie/inpassing enerzijds en culturele eigenheid anderzijds staan volgens Rea dan ook haaks op elkaar: in een maatschappij die zich als autochtoon definieert is het onmogelijk voor een als allochtoon gedefinieerde om zich in te passen; men zal, als lid van een etnische minderheid, steeds ‘anders’ blijven. 221
Cf. Koot & Rath 1987: 428 e.v.; Sunier 2001: 164.
94
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Deze bedenking zet een fundamenteel vraagteken achter de mogelijkheid van een doorgedreven inclusief beleid dat – onder meer – de finale inpassing van de allochtoon in het reguliere beleid van de uiteenlopende maatschappelijke sectoren in zich draagt. Het risico bestaat dat de handhaving van een cultureel onderscheid stigmatisering in de hand werkt en achterstand en achterstelling legitimeert eerder dan bestrijd [sic].”
(Pelemans 2001: 112). De paradox inherent aan het Vlaamse minderhedenbeleid is met andere woorden dat de collectieve beleving en mobilisering door allochtonen van hun etnisch-cultureel anderszijn tegelijkertijd als emancipatiebevorderend en als integratieremmend (of isolerend, segregerend) wordt aangevoeld. Het gaat hier niet om een paradox die openlijk gesteld wordt, het is eerder een onderliggende intuïtie. Allochtonen die zich verenigen om hun etnische identiteit te beleven en de eigen groepsgebondenheid te versterken trekken (vaak onbedoeld) etnische scheidslijnen die hun anderszijn naar buiten toe versterken. Eigenlijk sluiten ze zichzelf uit, ook al willen ze dat niet. Het algemeen sluimerend gevoelen van autochtone Vlamingen dat allochtonen nooit echt ‘Vlamingen’ kunnen zijn, versterkt deze ‘mentale’ grens. De etnisch-culturele minderheden hebben namelijk als gemeenschappelijk basiskenmerk dat ze cultureel anders zijn én zullen blijven. Andersom cultiveren Vlamingen een identiteit vanuit een sterke symbolische klemtoon op ‘taal, volk en territorium’, wat hen anders maakt ten opzichte van minderheden. Het Vlaamse verenigingsleven put trouwens voor een groot deel zijn oorsprong uit de socio-politieke Vlaamse beweging die ijverde voor de erkenning van de eigen Vlaamse taal en cultuur.222 Een inclusief beleid op structureel vlak moet daarom vergezeld gaan van, onderstut worden door een inclusief beleid op cultureel vlak. De huidige Vlaamse culturele identiteit is en blijft nog steeds een homogeniserende, uitsluitende categorie. De Vlaamse culturele sector moet daarom niet alleen ‘ontzuilen’, maar moet zich zeer dringend ‘deetniseren’ of ‘heterogeniseren’. Een eerste gevolgtrekking uit het voorgaande betoog is dat zelforganisatie langs monoetnische lijnen niet fundamenteel in tegenspraak is of hoeft te zijn met de vooropgestelde doelstellingen van emancipatie, integratie en participatie. Je kunt namelijk niet in tegenspraak zijn met iemand (de decreetgever) die zich niet nadrukkelijk uitspreekt. In het Decreet 1995 staat trouwens nergens aangegeven op basis van welke groepskenmerken migranten zich moeten of mogen verenigen, dit zowel lokaal als landelijk. De vrijheid van organisatie laat dergelijke beperking overigens niet toe. De decreetgever laat het wijselijk aan de gemeenschappen zelf over om de eigen criteria voor groeps- en organisatievorming te bepalen en neemt geen standpunt in over de wenselijkheid van etnische heterogeniteit in de achterban en de doelgroep van migrantenorganisaties. Standpuntbepaling is natuurlijk wel mogelijk maar dan stoot men op de intrinsieke tegenstrijdigheden van het Vlaamse minderhedenbeleid. Op grond daarvan geraakt men er nooit uit. Een tweede gevolgtrekking is dat zelforganisaties die bewust willen werken rond de beleving en de constructie van etnische identiteit als een middel om te ijveren voor gelijke rechten en mogelijkheden voor de etnische groep als geheel eigenlijk niet ingaan tegen het basispostulaat inzake ‘etnische gemeenschappen’ van het Vlaamse beleid. De gehele Vlaamse ontvoogdingsstrijd en identiteitsconstructie via het verenigingsleven is aan dit postulaat opgehangen. Voor de allochtone verenigingen is de band tussen etnische groepsvorming in het maatschappelijk middenveld en zelforganisatie
222
Cf. Verlot 2001: 134-136; Viane 1998: 12. Zie ook 3.1.2.
95
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
vanzelfsprekend en staat hij eigenlijk niet ter discussie. Daarmee is nog niet gezegd dat alle zelforganisaties etniciteit ook instrumenteel of strategisch zullen invullen. Een heel andere kwestie is het wanneer zelforganisaties in de richting denken of werken van een segregatiemodel of een model van ‘gescheiden ontwikkeling’ in het maatschappelijk middenveld. Dit wil zeggen een samenlevingsvorm waarin etnischculturele verschillen verregaand worden geïnstitutionaliseerd en de publieke dienstverlening en belangenverdediging zoveel mogelijk via parallelle instituties verloopt.223 Dit betekent de facto dat etnische organisaties een eigen niche in het maatschappelijk middenveld gaan vormen volgens het ‘sterk-in-eigen-kring’ principe.224 Het ligt voor de hand dat de Vlaamse overheid integratie in regel niet verzoenbaar acht met geïnstitutionaliseerde segregatie, waarbij mensen zich al te gemakkelijk kunnen verschansen binnen eigen instellingen en organisaties en de interactie met andere groepen uit de weg kunnen gaan. De grens tussen integratie en segregatie is echter bepaald niet gemakkelijk in eenduidige definities vast te leggen.225 Het feit dat vooral beginnende zelforganisaties in hun organisatieontwikkeling blijk geven van een tamelijk gesloten en particularistische opstelling c.q. werking is daarom nog geen weloverwogen inhoudelijke keuze voor een model van ‘gescheiden ontwikkeling’. Sommige organisaties en actoren zien een beperkte mate van tijdelijke segregatie in het maatschappelijk middenveld echter juist wel als een noodzakelijke voorwaarde voor integratie en participatie van de eigen groep op lange termijn. De beleidsconcepten zijn te vaag, te weinig precies en te tegenstrijdig om op dat punt als een eenduidig toetsingskader te fungeren. Het gehanteerde etnisch-cultureel groepspostulaat gaat immers uit van een juxtapositie van etnische groepen in de samenleving en is een open, intrinsiek paradoxaal concept dat vele kanten uitkan en dat derhalve zowel integratie als segregatie kan insluiten. Het ligt voor de hand dat de overheid geen verregaande institutionalisering nastreeft van cultuurverschillen in de publieke sfeer, dus in het maatschappelijk middenveld (intermediaire structuren zoals in de verzuilingstraditie), maar eerder zal pleiten voor participatie van allochtonen in de bestaande instellingen en structuren. Maar door etnische organisaties te erkennen heeft ze de verschillen wel geïnstitutionaliseerd in een niet-publieke sfeer van de culturele sector, waar allochtonen hun eigenheid collectief kunnen beleven en uiten.226 Dat sommige organisaties het principe naar de ruimere publieke sfeer willen doortrekken is niet onlogisch en een gevolg van de ambiguïteit in het beleid. Uitgaande van de absolute gelijkwaardigheid van culturen (absolute of harde integratie) komt men uit op een segmentering van de publieke sfeer langs etnischculturele lijnen of een aanzienlijke overdracht van de publieke sfeer naar diverse nietpublieke of privé-sferen. Deze vorm van absolute integratie benadert dan ook sterk vrijwillige segregatie.227 We keren nu terug naar de eerste gevolgtrekking. In verband daarmee nemen we ten eerste aan dat het merendeel van de lokale verenigingen zich nog steeds vormt langs etnische, zelfs etnisch-nationale lijnen (zie 2.1.2). Het feit dat zij leden groeperen van eenzelfde etnische of nationaliteitsgroep wil evenwel niet zeggen dat zij uitsluitend mensen van die groep alleen (willen) bereiken.228 Er zijn trouwens vele invalshoeken om zich aaneen te sluiten: taal, nationaliteit, herkomststreek, religie, leeftijd, politieke Entzinger 2000: 20. Driest 2000: 13. 225 Zie Verlot 2001: 133ff. 226 Cf. Verlot 2001: 209, 16. 227 [Tijdens de bespreking van de verdere onderzoeksresultaten gaan we wat dieper op dit heikele vraagstuk in (zie 4.2.1).] 228 Cf. Brackeva 1996: 11. 223 224
96
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
strekking, cultuur, etniciteit, … (ibidem). We mogen echter aannemen dat etnische herkomst een vaststaand criterium of vertrekbasis vormt voor vereniging en dat identificatie met een welbepaalde etnische groep in ieder geval als referentiepunt meespeelt bij de naamgeving van de vereniging en de ontplooiing van activiteiten. Het aantal ‘gemengde’ lokale verenigingen is uitzonderlijk, maar neemt naar verluidt wel toe. Zoals reeds aangegeven is het groeperen van een groot aantal verschillende nationaliteiten in gemengde verenigingen juist een van de kenmerken zijn van de jonge zelforganisaties die opgericht worden door tweede- of derdegeneratiemigranten.229 Wij beschikken niet over voldoende gegevens om deze hypothese te toetsen, maar wij vermoeden wel dat dit beslist niet opgaat voor alle groeperingen van het betreffende type. Wat de erkende landelijke verenigingen betreft zien we een min of meer gelijkvormig beeld. We hebben geen zicht op de criteria en argumenten die in de erkenningsprocedure door de betrokken overheidsinstanties (administratie, kabinet) gehanteerd werden; we weten dus niet of de etnische samenstelling van de achterban heeft meegespeeld bij de erkenning van verenigingen (we menen van niet). Wat we wel kunnen nagaan, is welke types van landelijke vereniging de Vlaamse overheid zoal tussen 1995 en 2000 heeft erkend. Wat de heden erkende landelijke verenigingen betreft, zijn diegenen die zich nadrukkelijk tot multi-etniciteit bekennen in de minderheid: 4 van de 14 verenigingen. Het betreft het IC, de Vrouwenfederatie, VOEM en FZO-VL. Bij de overige tien – niet expliciet multietnische – federaties is een tendens bespeurbaar om lokale zelforganisaties langs monoetnische of nationaal-etnische lijnen te verenigen (hetgeen niet betekent dat alle aangesloten lidorganisaties zuiver mono-etnisch (moeten) zijn). De idee dat de culturele ontplooiing en sociale ontvoogding door de eigen migrantengemeenschap (of etnische groep) moet gedragen worden is, op landelijk niveau althans, sterk aanwezig.230 Dit vormt een niet te miskennen dynamiek. Van de tien als mono-etnisch aangeduide verenigingen zijn er vier die een vrij exclusieve invulling hanteren van het lidmaatschap van verenigingen, te weten de drie Turkse federaties (TUB, UTV, CDF) en Ghanaba.231 Vier andere verenigingen hebben weliswaar een etnische naamgeving, maar getuigen van een open, pragmatische benadering. Hun achterban is dus etnisch heterogener dan op het eerste gezicht lijkt, omdat deze verenigingen ook openstaan voor lokale initiatieven die tot een andere etnische groep behoren.232 De FMDO bestempelt zich als een Arabische federatie en heeft bijvoorbeeld ook een Chinese vereniging laten aansluiten; Turkse verenigingen worden echter doorverwezen (er zijn immers al drie Turkse landelijke verenigingen waar men kan aansluiten): Als er bijvoorbeeld een Turkse federatie naar ons toekomt, wat dat ook gebeurt, van: wij willen lid worden, zeggen we van: ja, oké, da's Brackeva 1996: 12. Olivia Vanmechelen stelde deze tendens medio jaren 1990 duidelijk vast. De norm van 20 afdelingen voor de erkenning van federaties die oorspronkelijk was vooropgezet had volgens haar mogelijk de bedoeling om deze tendens van etnische groepering van meet af aan te doorbreken en de creatie van internationale (multi-etnische) federaties te stimuleren (1995b: 36). 231 Dit impliceert niet dat Belgen (of leden van andere etnische groepen) geen lid (bestuurslid, sympathiserend lid) kunnen zijn van de lokale aangesloten verenigingen (zie bijvoorbeeld voor de CDF: Van De Genachte & Scheirlinck 1996: 10). 232 Vgl. Meireman 2000: 18. 229 230
97
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
leuk, maar d'r bestaan Turkse federaties, ook om niet in het vaarwater of wat dan ook te komen van de Turkse federaties. En ook op die manier onderhouden wij ook wel goeie contacten met onze collega's-federaties - als we ze dan doorsturen naar hen. [FMDO]
De FMV heeft eveneens verenigingen van andere nationaliteiten in haar ledenbestand (onder andere: Kongolezen, Liberianen, Irakezen, een Koerdisch-Iraanse vereniging), maar stelt zich terughoudend op ten aanzien van Italiaanse en Turkse verenigingen die komen aankloppen (eveneens om wrevel te vermijden met de andere federaties).233 De AIF is naar eigen zeggen voor 80-85% Italiaans (de andere lidorganisaties zijn onder andere Spaans, Turk, multicultureel).234 ACLI-Vlaanderen herbergt overwegend Italiaanse afdelingen, maar heeft haar lidmaatschap statutair opengesteld voor niet-Italianen (onder anderen Noord-Afrikanen, Turken en andere “Europese migranten” hebben zich inmiddels aangesloten): Dus voor een grote meerderheid zijn nog altijd Italiaanse arbeiders die zich geroepen en aangetrokken voelen door ACLI. Maar in bepaalde gebieden heb je een volledige opening. Bijvoorbeeld hier in Limburg hebben wij een ledenbestand dat gaat van Italianen tot Europese migranten, wat Noord-Afrikanen, ook Turken, dus dat is een brede waaier. Maar dat groeit zeer traag, het is ook bijna normaal. Iedereen, er is een bepaalde sterke hechting aan een eigen origine, aan eigen wortels. Maar wij, voor wat ons betreft, wij hebben onze statuten aangepast zodanig dat het lidmaatschap niet enkel voor Italianen was, dat is nu open. En al diegenen die de beginselen aanvaarden van ACLI-beweging die zijn welkom als leden. [ACLI]
De ACLI neemt zich al van in de jaren 1980 uitdrukkelijk voor zich om te vormen tot een pluralistische en multi-etnische vereniging en kijkt vooral in de richting van OostEuropese groeperingen (de Albanezen bijvoorbeeld die een “historische band“ hebben met Italië). In het bijzonder de Marokkaanse en Turkse bevolkingsgroepen zijn zo groot en ruim over verschillende regio’s (provincies) verspreid dat in Vlaanderen meer dan één federatie kan gevormd worden op basis van de erkenningscriteria van het decreet 1995. Op die manier worden (al dan niet vermeende) regionale en/of politiek-ideologische tegenstellingen binnen deze migrantengemeenschappen een bijkomende basis voor koepelvorming (infra). De opgetreden splitsingen in Marokkaanse en Turkse verenigingen op landelijk niveau zijn vaak niet eenduidig te herleiden tot religieuze of politieke tegenstellingen, maar worden waarschijnlijk mede door andere factoren zoals regionale (en subetnische?) tegenstellingen, of persoonlijke belangen van bestuurders veroorzaakt (infra). In de praktijk lukt mono-etnische federatievorming niet voor alle migrantengroepen in Vlaanderen (en Brussel). Sommige etnische groepen zijn in numeriek opzicht niet zo talrijk en hebben daardoor een te beperkt rekruteringsveld (het getalsaspect). Dat geldt des te meer wanneer die groepen zich concentreren in bepaalde regio’s en/of hun lokaal verenigingsleven nog niet voldoende sterk hebben uitgebouwd (nieuwkomers, vluchtelingen, documentloze migranten). In die specifieke gevallen wordt kennelijk Vgl. Meireman 2000: 19. Huidig voorzitter Luciano Corsini in een nummer van La Voce – het tijdschrift van AIF – doet hieromtrent de volgende uitspraak: “Hoewel de Italiaanse verenigingen sterk vertegenwoordigd zijn maakt AIF geen onderscheid in etnische origine van de leden. De federatie wil vanuit een open geest aan alle allochtonen de mogelijkheid bieden om zich te ontplooien.” (La Voce, 5 (17), p. 1) De stichtingsleden van de AIF, zo blijkt uit de statuten, waren echter wel alle Italiaan of van Italiaanse afkomst.
233 234
98
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
geopteerd voor ruimere etnische categorieën, die bijvoorbeeld slaan op een heel continent (Latijns-Amerika, Afrika), maar waarbinnen de etnische en taalkundige diversiteit uiteraard buitgewoon groot is. Zo groepeert het Afrikaans Platform verschillende Afrikaanse etnieën en nationaliteiten: Kongolese, Ghanese, Senegalese, Ivoriaanse, Togolese, Burundese, Rwandese, Nigeriaanse, enzovoort: We moeten samengaan met al de nationaliteiten, omdat als elke nationaliteit apart zou gaan, zij zijn met niet veel [...] Omdat als je enkele organisaties zou nemen, zeg nu de Sierra Leonezen of de Liberianen, die zijn hier aanwezig, maar slechts enkelen. En zij kunnen niet eens quota vormen om representatief te zijn. Dus is het in het belang van alle gemeenschappen om samen te komen en een heel groot blok te vormen en te zeggen van: hey, wij bestaan tenminste ook. [Afrikaans Platform]
Hoewel men bezwaarlijk kan spreken van mono-etnische verenigingen, zien we bijvoorbeeld dat het criterium ‘Afrikaan’ als redelijk herkenbare basis kan dienen voor etnische groepsvorming, waarbij ook de wijze waarop de samenleving nieuwkomers percipieert en categoriseert een bepaalde invloed uitoefent: Wij zijn hier als Afrikanen en we moeten het belang van de Afrikaanse gemeenschap behartigen ongeacht waar men vandaan komt. Wij denken dat een zwarte man, een Afrikaan eerst gezien wordt als een Afrikaan alvorens hij vereenzelvigd wordt met het land waar hij of zij vandaan komt. Dus dat moet onze prioritaire doelstelling zijn: alle sociale aangelegenheden en problemen aanpakken die de gehele Afrikaanse gemeenschap treffen, als een geheel. [Afrikaans Platform]
De Ghanezen (of een deel ervan) vormen hierop een opvallende uitzondering en zijn erin geslaagd – mede door hun aantal – om met de hakken over de sloot, het moet gezegd, een afzonderlijke nationaliteitsgebonden federatie (Ghanaba) op te richten.235 Niet alle Ghanese groeperingen zijn daarin echter opgenomen; met name een groep in Antwerpen heeft ervoor gekozen om zich niet bij Ghanaba maar bij het Afrikaans Platform aan te sluiten. De Latijns-Amerikaanse Federatie (LAF) vormt, net zoals het Afrikaans Platform, een twijfelgeval in dit opzicht. Etnisch behoren is immers een relatief gegeven en het hangt er maar vanaf welk niveau men in acht neemt om te spreken van mono- of multi-etnische verenigingen (subetnisch, nationaal-etnisch, continenten). De doelgroep van ‘Latino’s’ dekt zonder meer een zeer verscheiden lading. Het is bovendien zo dat binnen het LAF naast landengroepen ook heel wat gemengde initiatieven bestaan die actief zijn rond thema’s zoals jeugd, muziek, dansen, tewerkstelling. Daar waar volwaardige multi-etnische of gemengde organisaties ontstaan, is er veelal een primair of secundair bindend groepskenmerk dat méér is dan ‘migrant’ of ‘allochtoon’ zijn. Allochtoon zijn an sich is kennelijk een te zwakke gemeenschappelijke culturele basis voor federatievorming. Bij de Vrouwenfederatie is dat bindend element uiteraard gender (de leden zijn alle lokale vrouwenorganisaties). De VOEM is dan weer een islamitische vereniging en hanteert bijgevolg het criterium religie (islam).236 Wij citeren uit een voorstelling van de VOEM: Bij de indiening van het erkenningsdossier telde Ghanaba 12 lidorganisaties. Op het moment van de interviewafname (mei 2001) was het aantal gestegen tot 15. 236 Afgaand op Shadid & van Koningsveld zouden we kunnen overwegen om ook ‘moslims’ als een etnische groep te beschouwen: "Onder invloed van de processen van afwijzing en stigmatisering die zich de afgelopen jaren in Nederland en elders in West-Europa hebben voltrokken, heeft het begrip [moslims] 235
99
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
“De actieve leden zijn allemaal allochtonen die mekaar vinden vanuit hun moslimidentiteit. Niet de nationaliteit is de invalshoek. Daardoor vormt de achterban van V.O.E.M. een bont gezelschap van mensen van Marokkaanse, Turkse, Syrische, Libanese, Pakistaanse, Tunesische, Egyptische of Afrikaanse origine (nieuwe en oude Belgen). De activiteiten kunnen dus rekenen op een intercultureel publiek. Sommige activiteiten (vnl. educatieve) worden af en toe gericht naar één bepaalde doelgroep.”
(voorstelling VOEM in: Brackeva 1996: 29). Er is wel een demografisch overwicht van Marokkanen. De VOEM heeft tevens de intentie om in de activiteiten van haar thematische kernen af te stappen van activiteiten die louter gericht zijn op één etnie: Maar wij willen niet als zij thematisch iets willen doen voor hun publiek, geen probleem! Wat wij doen, ouders begeleiden, dat is, alle ouders zitten daarin. Wij zijn zelfs verleden jaar daar van afgestapt, van ouders begeleiden, Turkse ouders begeleiden, Marokkaanse ouders begeleiden omwille van taal, dinges, deden we dat. Nu hebben we dat samengevoegd in één kern. Afrikaanse ouders, Turkse ouders en Marokkaanse ouders begeleiding, dat is dat één kern geworden. Dat moet sowieso zo worden want het vraagt meer energie bij uitleggen, bij activiteiten enzovoort. Maar dat vergemakkelijkt het feit dat ge dat maar één keer moet doen in plaats van drie keer, vier, vijf keer enzovoort hé. En tenslotte staan wij die mensen bij om hun culturele uitstraling te doen, om zich goed in zijn vel te voelen. En niet om zich baas te voelen ergens of zo. [VOEM]
Het Internationaal Comité is de enige landelijke vereniging die ingebed is in een zuil. Het IC wordt namelijk “gechaperonneerd” door het ACW, of ruimer de christelijke arbeidersbeweging.237 Alleen bij de FZO-VL is er op het eerste gezicht geen secundair bindmiddel bespeurbaar.238 Wij menen hier dan ook dat multi-etnische verenigingen hun kracht en eenheid ontlenen aan het feit dat ze de relatief zwakke schakels tussen de diverse groepen die ze met elkaar in contact brengen versterken door mensen aan te spreken op een gemeenschappelijke ‘secundaire’ identiteit. De stelling van Duyvendak (1997: 100-101) dat het vaak beter mogelijk is om mensen bijeen te brengen als moeders, of als ouderen, of als vrouwen dan door ze primair aan te spreken op hun – verschillende – etnische identiteit, gaat in zeker zin dan ook op voor lokale lidverenigingen. Conclusies 1. Hoewel de regelgeving inzake verenigingen van allochtonen geen groepsgebonden criteria voor organisatievorming voorschrijft, houdt het toch een impliciete erkenning in van autonome groepsvorming op etnische grondslag. Het Vlaamse beleid voor etnisch-culturele minderheden gaat immers in de eerste plaats uit van een etnischgemeenschappenmodel. Ook het daarin ondergebrachte cultuurbeleid is op deze lijn uitgezet. Het stelt het recht op ontwikkeling van de eigen culturele en etnische onder andere ook een etnische betekenis gekregen. 'Moslims' gelden zonder meer als leden van een 'etnische groep', als personen van buitenlandse herkomst met eenzelfde godsdienst die ook op grond van uiterlijke kenmerken als zodanig kunnen worden onderscheiden." (1996: 40-41) 237 Leyssens & Vanhoorne maken een kanttekening bij het multi-etnische karakter van het IC. Het blijkt dat het IC zich voornamelijk toespitst op de Turks-islamitische gemeenschap (1998: 51). Het IC is begin jaren 1950 ontstaan in het ACV-Limburg en bevindt zich sinds februari 1996 onder de koepel van het ACW-Limburg (Meireman 2000: 38). 238 Het FZO-VL telt nogal wat Turkse lidverenigingen en vangt blijkbaar die verenigingen op uit Gent en omstreken die om ideologische redenen niet terechtkunnen bij het CDF.
100
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
identiteit centraal en ziet dit als een positieve factor voor de emancipatie van minderheden. Spreken over de ‘eigen’ groep verwijst dan ook als vanzelfsprekend naar de ‘etnische’ groep. 2. De Vlaamse overheid heeft tot nog toe in haar erkenning van landelijke allochtonenverenigingen ingespeeld op de bestaande dynamieken op het terrein. Door niet in te grijpen aan de hand van inhoudelijke criteria die betrekking hebben op etniciteit heeft zij ipso facto het verenigingsleven het signaal gegeven dat etnische groepsvorming via zelforganisatie een legitiem instrument is voor het bereiken van emancipatie van etnisch-culturele minderheden. Een beleidslijn die het multi-etnische organisatietype als ideaalmodel naar voren schuift gaat daarmee in tegen de heersende trend. Men neme daarbij in acht dat het traditie is in het Vlaamse verenigingsleven geen mogelijkheden voor aaneensluiting (volgens strekking of bevolkingscategorie) principieel uit te sluiten. 3. Multi-etnische federaties zonder extra bindmiddel, zonder een ‘common core’ of structurele inkapseling lijken intrinsiek zwak en dreigen snel uit elkaar te vallen. In plaats van effectieve eenheidsorganisaties, zal er veeleer sprake zijn van amalgamen of losse netwerken zonder een duidelijk herkenbare identiteit. Bovendien dreigen ze dan nog een vergaarbak te worden voor die etnische verenigingen die zich niet herkennen in het profiel van de bestaande mono-etnische federaties. De verbrokkeling die nu bestaat in het landschap van allochtone verenigingen zou dan in feite voor een aanzienlijk deel verplaatst worden naar het interne organisatieniveau. Deze ‘mastodontorganisaties’ zouden wel eens tenonder kunnen gaan aan interne conflicten, gebrek aan cohesie of een permanent op de loer liggende ideologische machtsstrijd. 4.1.2.2
Regionale ontplooiing
In vergelijking met de autochtone landelijke verenigingen zijn alle erkende landelijke verenigingen van allochtonen zonder uitzondering kleine spelers in het sociaal-culturele verenigingswerk. Een Vlaamse vereniging moet om voor erkenning in aanmerking te komen minstens tachtig actieve kernen of afdelingen tellen gespreid over minstens vier provincies (Decreet 1995, Art. 6, 2°, 3°). Geen enkele landelijke allochtonenvereniging komt ook maar in de buurt van deze onderdrempel.239 De norm voor bijzondere doelgroepen (gehandicapten of kansarmen) is echter maar veertig kernen (Art. 11 §1).240 Landelijke allochtonenverenigingen zijn dus verhoudingsgewijs kleine landelijke verenigingen die een aantal schaalvoordelen niet kunnen benutten. Het gaat dan om activiteiten waarvan de lasten binnen een grote organisatie gemakkelijker kunnen gedragen worden: beheer, bestuur, voorbereiding van een periodieke publicatie en dergelijke. Meer nog. Slechts twee van de veertien erkende landelijke verenigingen (FMDO en VOEM) kunnen, met wat goede wil, het predikaat ‘landelijke’ vereniging dragen. In beide gevallen is weliswaar nog sprake van een gerichtheid op Antwerpen en Vlaams ACLI-Vlaanderen is met een kleine zestig afdelingen de grootste vereniging, maar die afdelingen zijn overwegend in Limburg gelokaliseerd. De spreiding over minstens vier provincies is immers eveneens vereist. 240 Bij toepassing van deze norm voor bijzondere doelgroepen, zijn er zes landelijke verenigingen die hem in principe (kunnen) halen, zij het dat de minimum spreiding over vier provincies voor problemen zorgt. 239
101
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Brabant/Brussel. Alle andere federaties zijn wat hun leden en werking betreft overwegend georiënteerd op één provincie en hebben feitelijk gezien een streekkarakter. Die provincie vormt dan ook hun thuisbasis en de plaats van hun achterban. De Turkse Unie van België in Beringen geeft daarover de volgende toelichting: Anders stellen wij de vraag, wij hebben heel duidelijk gezegd, wij zijn vrij lokaal, Limburg en de randprovincies, ook van de gemeenten die aan Limburg aanleunen. We hebben dat heel bewust gedaan. Maar wij hebben heel duidelijk onze werking wel heel landelijk gestructureerd, anders zouden we niet in Brussel onze tijd zitten te verdoen, als we die landelijke idee niet hadden. Dat is ook zeer duidelijk. Maar nu moet ik eigenlijk in Oost-Vlaanderen verenigingen gaan aanspreken die met onze ideeën, met onze visie eens zijn. Dat is goed. Maar ik stel u die vraag of die vereniging helemaal in Oost-Vlaanderen, 130-150 kilometer hier vandaan, voldoende gestimuleerd gaat zijn om zich aan te sluiten bij een federatie in Limburg. En we weten ook dat daar bepaalde verenigingen zich niet zullen aansluiten bij het CDF, niet bij het FZO en zeker niet bij een Marokkaanse federatie. Dat zijn voorbeelden, hé. Die zullen waarschijnlijk een bepaalde binding hebben met ons. [TUB]
Het VMC als landelijke ondersteuningscentrum van de categoriale sector ervaart dit streekgebonden karakter van de federaties ook in zijn werking: Feitelijk zijn dat geen landelijke verenigingen, ondervinden wij. Wij als landelijke organisatie, wij krijgen daar veel, heel moeilijk voeling mee. En wij merken dat de provinciale integratiecentra d’r veel gemakkelijker voeling mee krijgen omdat die verenigingen... Allez om nu te zeggen, ja, de FMDO zit hier in Brussel. Die hebben samenwerking met De Foyer bijvoorbeeld rond allochtone ouderen. De Federatie van Marokkaanse Verenigingen in Antwerpen, die hebben heel veel met DeAcht te maken en met het integratiecentrum in Antwerpen. En den ACLI heeft met het PRIC in Limburg te maken. Maar die hebben dus weinig met ons als Vlaams Minderhedencentrum te maken. [VMC]
Het VMC vindt overigens dat de regionale gerichtheid van de landelijke verenigingen meer garanties biedt voor een doelmatige werking: Dat dat ook waarschijnlijk meer garanties biedt om juist één van die uitdagingen van met hun achterban en met hun lokale verenigingen op een nauwe manier samen te werken. Die garanties zijn waarschijnlijk veel meer aanwezig als men zich regionaal organiseert of de mogelijkheden om dat te realiseren en om dat op te bouwen. Dan wanneer dat men zich ineens landelijk moet gaan organiseren. [VMC]
Het beperkte personeelsbestand zet bovendien een rem op de landelijke ontplooiing van de betrokken verenigingen en bemoeilijkt de ondersteuning van verafgelegen lidorganisaties: Nu, dat is ook een van de ideeën die we hadden. We konden niet voldoende sterk groeien, dus hebben we ook nooit de moeite gedaan om in de andere provincies verenigingen te zoeken die met ons ideeën zich konden verzoenen en zich bij ons konden aansluiten. Dat was heel bewust gedaan, want we hadden al de moeite om, zeg maar we zaten aan dertig verenigingen. We hadden maar anderhalf halftijdse medewerkers, betekent dus dat we die zelfs nog niet voldoende konden helpen. Laat staan dat we dan een vereniging in Oost-Vlaanderen zouden kunnen aantrekken om hen daar te kunnen ondersteunen. Dat was zeer moeilijk te organiseren. Dus wij hebben heel bewust heel wat aanvragen die ook van die andere provincies kwamen een beetje tegengehouden.
102
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Kijkend naar de ontstaansgeschiedenis van de landelijke verenigingen constateren we dat vrijwel alle verenigingen opgestart zijn vanuit een lokale of regionale werking. Eén van de allochtone respondenten zoekt hiervoor een verklaring in de culturele aanpassing van allochtonen (maar is tegelijk niet erg geporteerd voor deze evolutie). In een zeker opzicht zijn allochtonen meer ‘Vlamingen’ geworden dan zij beseffen en nemen zij ook hun provincialistische of ‘lokalistische’ identiteitsreflexen over. Zij voelen zich Antwerpenaar, Limburger, Brusselaar, Gentenaar, enzovoort: [...] wel omdat wij ook Vlamingen zijn eigenlijk. We zijn niet alleen maar nieuwe Belgen, maar de Vlaamse trekskes, spijtig genoeg, hebben wij ook. Dat wij ook lokaal denken. Ik ga mij bijvoorbeeld in de eerste plaats Gentenaar voelen, als ik nu moet vergelijken met Turkse mensen uit Brussel of Antwerpen, wel ik ga de voorkeur geven aan Gentse mensen. Dat is nu eenmaal zo. Antwerpenaren die hebben die walgelijke reflex dat ze natuurlijk ook op dezelfde manier gaan reageren. Limburgers ook. We zien het trouwens nu al organisch weerspiegeld in de samenwerkingsverbanden die onderling tussen federaties bestaan. Als we bijvoorbeeld kijken naar de Antwerpse federaties, dan is er één uitsluitend, exclusief Turkse federatie die samenwerkt met een uitsluitend Marokkaanse federatie. Limburg van hetzelfde, daar hebben we de Italianen die werken met de Turken.
Deze interne dynamiek van ‘particularisme’ heeft zich kunnen doorzetten als gevolg van de laagdrempelige erkenningsnormen die in het decreet 1995 werden ingebouwd.241 In het werkveld wordt dit ook als zodanig aangevoeld: Maar ja, hoe komt dat? Dat komt ook een stukske door het vorige decreet hé. Dat ge over twee provincies moest werken en dan waart ge in orde. Als ge bij wijze van spreken zeventig afdelingen in Limburg had en één in Diest, ja, dan voldeed ge aan de normen. En daarin zit toch een stukske de fout dat het decreet niet geëvalueerd geweest. Hadden ze dat eerst geëvalueerd vooraleer dit op te stellen dan was men ook tot die conclusie wel gekomen, denk ik. Daar is dit onderzoek voor... [LV#04] Ik bedoel dat systeem: tien verenigingen, kernen om te starten Wij zeggen: ja gewoon, een paar mensen die elkaar ontmoeten en gaan lunchen en veel activiteiten doen. Als de drempel ook te laag is, dat is ook niet goed. Dat zorgt voor versnippering ook hè. Dat is gelijk bij kredietwaardige bedrijven: echte federaties, landelijke verenigingen die eigenlijk iets te bieden hebben, die een beweging op gang zetten, dat dat niet die behalen van die criteria, van die uurtjes, van die afdelingen, dat dat eigenlijk het doel op zich wordt. Omdat eigenlijk... Dat is ook ja vind ik een zwak punt van het huidige decreet, dat die versnippering eigenlijk toelaat. Door die voorwaarden zo laag mogelijk ook te houden. Want ja ge kunt ook vooral als beweging, ge kunt niet wegen. Ge kunt niet wegen als je zwak bent. [LV#11]
Conclusie In het Vlaamse verenigingsleven van allochtonen is een bovenlokale structuur tot stand gekomen die zich inschuift en beweegt tussen het niveau van de lokale zelforganisaties en het landelijke niveau en die niet losgezien kan worden van bepaalde provincialistische identiteitsdynamieken binnen de allochtone gemeenschappen. Weliswaar hebben de verenigingen uitbreiding gezocht in andere provincies, maar nooit in die mate dat zij tot een waarlijk landelijke structuur uitgroeien.
241
Tien actieve kernen of afdelingen in minstens twee provincies (Decreet 1995, Art. 32, 1°).
103
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Het zal er op aankomen de voor- en nadelen van de gevormde structuur tegen elkaar af te wegen. Is het een noodzakelijke tussenfase in het ontstaansproces van allochtone verenigingen die de sprong voorbereidt naar de vorming van landelijke organisatiestructuren? Of moeten we deze dynamiek van bovenlokale structuren een eigen plaats geven in het landschap, eventueel in complementariteit met een overkoepelende landelijke structuur? 4.1.2.3
Politiek-ideologische verschillen
In haar verslag schrijft Meireman dat de door haar bevraagde erkende federaties over een grote mate van autonomie beschikken tegenover de politiek. Ze achten zich volledig losstaand van enige politieke ideologie en willen zich als dusdanig niet binden aan één bepaalde politieke partij. Ook het IC, dat ingebed zit in een zuil (supra), spreekt van geen enkele afhankelijkheid van een specifieke partij (Meireman 2000: 47). Autonomie ten overstaan van de politiek (in de zin van overheids- en partijgebonden) betekent evenwel niet dat de landelijke verenigingen zich niet ideologisch of levensbeschouwelijk zouden profileren. Zo staat het levensbeschouwelijk (islamitische) karakter van de VOEM buiten kijf. Bovendien is de achterban van de verenigingen beslist niet apolitiek en binnen hun doelgroepen, zeker die van de gevestigde migrantengroepen (Marokkanen, Turken, Italianen), zijn er wel degelijk verschillende levensbeschouwelijke, religieuze en politieke strekkingen aanwezig.242 Die strekkingen weerspiegelen zich ook in het verenigingsleven van minderheden, zij het niet overal in even sterke mate. We moeten hier wel bij aantekenen dat etnische breuklijnen aan de ideologisch-godsdienstige breuklijnen blijven voorafgaan. Het komt met andere woorden minder voor dat personen van gelijke geloofsovertuiging of politieke aanhankelijkheid over etnische grenzen heen een vereniging vormen. Vooral in het organisatieleven van de Turkse gemeenschappen zijn politieke en ideologische overtuigingen een intern structurerend element en heerst er verdeeldheid langs Turkse politieke scheidslijnen.243 De betrokken organisaties hebben zich nog niet helemaal kunnen losmaken van de politieke situatie in het land van herkomst. Dit komt al tot uiting in de naamgeving van de organisaties: Dus de Turkse Unie van België is een afgekorte naam, wij heten eigenlijk Unie der Turkse Islamitische Culturele Verenigingen. Het woord 'islamitisch' is bewust toegevoegd, was zelfs heel moeilijk om dat te laten aanvaarden. [TUB]
In het onderzoek van Mens en Ruimte (1980) werd in elk geval het fenomeen van ideologisch (zowel links als rechts) georiënteerde verenigingen in de Turkse gemeenschap gesignaleerd (zie ook Van Loock 1986: 16). Jef Cas wijst erop dat de meeste Turkse verenigingen politieke, ideologische of religieuze uitgangspunten hebben (1994: 7). Dergelijke verschillen en tegenstellingen in het verenigingsleven komen niet makkelijk aan de oppervlakte in contacten met de ‘Vlaamse buitenwacht’. Nochtans heeft de Turkse bevolking een hoge graad van politiek bewustzijn. In een recent onderzoek naar de lokale Turkse gemeenschap in Gent (in het kader van een licentiaatsverhandeling) botste Mertens bijvoorbeeld op grote terughoudendheid bij politieke vragen: “Hun verleden in Turkije zal aan die voorzichtigheid niet vreemd zijn. Ze erkennen dat de institutionalisering van de migrantensector verlopen is via ideologische, politieke strekkingen, maar zijn tegen een Turkse zuilvorming. In hun argumenten schuilt een grote participatiegedachte ten opzichte van de Belgische samenleving." (2000: 7). 243 Deze verdeeldheid werd begin jaren 1990 eveneens gesignaleerd in Nederland (cf. WVC 1992: 35-36). 242
104
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Ook de term ‘çagdaş’, die voorkomt in de benaming van de CDF en die wordt vertaald als ‘vooruitstrevend’, heeft een ideologische lading, al ontkent de CDF dat dit exclusief moet vereenzelvigd worden met ‘links’: Maar als ge naar Turkije gaat wordt het woord 'çagdaş' gebruikt zowel bij links als rechts. Dat wil zeggen eigenlijk: hedendaags, modern. Maar ‘hedendaagse’ vereniging, allez, dat klinkt toch niet zo. [CDF]
De vroegere voorzitter van de CDF, Fatma Pehlivan, gaf in een interview, enkele jaren geleden verschenen in De Nieuwe Gemeenschap (tijdschrift van het Vermeylenfonds), nadere toelichting bij de keuze van deze term: “[…] Voor een goed begrip moet je eigenlijk de Turkse benaming van onze federatie bekijken, nl. 'çagdaş
Dernekler Federasyonu', wat letterlijk betekent: 'een federatie die mee is met haar eeuw, met haar tijd'. Wij willen dus een hedendaagse federatie zijn, die zich afzet tegen elke vorm van fundamentalisme, tegen extreme groeperingen en bewegingen. Wij willen dus mee zijn met onze tijd op sociaal, cultureel, technologisch vlak. Omdat 'hedendaagse' federatie taalkundig niet helemaal correct is, hebben wij ons 'vooruitstrevend' genoemd. Bovendien heeft 'çagdaş' ook in Turkije een bepaalde connotatie. Turkije heeft als staatsgodsdienst de islam; maar is tevens een laïcistisch land en onderscheidt zich daardoor van andere islamitische landen. De federatie wil de laïciteit beschermen, vooral nu een aantal groeperingen de scheiding van kerk en staat ongedaan willen maken. Door onze werking proberen / wij én uit te komen voor onze ideeën, én de mensen hun ogen te openen. Tot nadenken te stemmen, zeg maar.”
(Van De Genachte & Scheirlinck 1996: 9-10)
Ook uit de statutaire regels voor het lidmaatschap van de vereniging en de thematische keuzes kan een en ander afgeleid worden over de ideologische positie van de landelijke verenigingen. De keuze om al dan niet moskeeverenigingen op te nemen is een goede graadmeter. Het laïcistisch karakter van de CDF blijkt uit het feit dat men er bewust voor kiest niet te werken rond de islam. De CDF werkt wel samen met moskeeverenigingen, maar deze kunnen geen lid worden van de federatie. De TUB en de UTV nemen daarentegen dit soort van zelforganisaties wel op in hun koepel.244 In het landschap wordt de TUB veeleer als ‘rechts’ (of conservatief) aangemerkt, terwijl de UTV een politiek neutrale of centrale positie wenst in te nemen.245 Bij de Marokkaanse en Italiaanse organisaties zijn de scheidslijnen diffuser; opvallende politieke breuklijnen tekenen zich niet meteen af. De FMV werkt bijvoorbeeld samen met moskeeverenigingen, maar die kunnen geen lid worden van de federatie. Deze Marokkaanse federatie wil immers via de socio-culturele verenigingen een laïcistisch alternatief bieden aan haar doelgroep: Wij als organisatie hebben het monopolie op het verenigingsleven van de migranten in Vlaanderen doorbroken, monopolie dat de moskeeën hadden. D'r was maar één soort verenigingsleven en dat waren moskeeën... wij hebben dat doorbroken. En was dat nu moeilijk? Nee, de mensen waren het moskeegebeuren, waren dat een beetje moe aan het worden. Men zocht naar een alternatief. En wij komen een beetje op tijd zo. [FMV]
Cf. Meireman 2000: 18. Leyssens & Vanhoorne hadden in het kader hun onderzoek een gesprek met Yildiz Adnan, woordvoerder van de vereniging Huzur (heden ondervoorzitter van de UTV), waarin hij meedeelde dat de aangesloten verenigingen van de UTV centrale verenigingen zijn. Deze houden zich bezig met cultuur en religie, maar zijn, in tegenstelling tot de rechtse en de linkse verenigingen, niet politiek georiënteerd (1998: 48). 244 245
105
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Mohamed Ikoubaan (medewerker van de FMV) licht deze zienswijze toe in een met hem gemaakt interview.246 Op de vraag wat hij vindt van het voorstel van de Nederlandse CDA om integratie van moslims via de moskee te laten verlopen antwoordt Ikoubaan het volgende: “Het voorstel van het Nederlandse CDA om de integratie van moslims via de moskee te laten verlopen lijkt mij naïef en onrealistisch. Ten eerste omdat integratie een maatschappelijk en geen religieus vraagstuk is. Integratie betekent voor mij het verkrijgen van: een kwalitatief goed onderwijs voor mijn kinderen; een degelijke huisvesting en een baan, alsmede een plaats in het cultureel en politiek leven van het land van vestiging. Ten tweede is de moskee inderdaad een van de belangrijke instituties in de islam maar de moskee in de migratie kan volgens mij, om allerlei redenen, zo een rol niet vervullen. 1.
De meeste moskeeën (althans wat de Marokkaanse en Turkse moskeeën betreft) zijn archaïsche structuren en zwakke organisaties in handen van oude mannen van de eerste generatie. De organisatiestructuur is eerder te vergelijken met de moskee op het platteland waaruit de migranten afkomstig zijn. om deze reden is het niet verwonderlijk dat familiale en tribale overwegingen nog deze structuren beheersen. Voorts zijn veel bestuursleden (semi-)analfabeet of laaggeschoold. Hun inzichten in de islam zijn zeer beperkt, laat staan in het functioneren van de samenleving als geheel. 2. De meeste imams zijn uit het land van herkomst "geïmporteerd". Zij kennen de situatie in het westen zeer slecht. Zij beheersen de taal van het gastland niet. Hun bijdrage tot het debat over integratie en de positie van moslims is nihil of zelfs negatief. 3. Moslimjongeren zijn de groep die het meest met problemen geconfronteerd wordt in de Europese landen maar zij vinden geen aansluiting bij de moskee, zelfs als zij praktiserend zijn. Bovendien heeft bijvoorbeeld een onderzoek in Frankrijk uitgewezen dat 60% van de moslimjongeren niet praktiserend is en dus nooit of zelden naar de moskee gaat. Ik zie dus niet goed hoe de "integratie" van deze groep via de moskee kan verlopen."
De andere Marokkaanse federatie, de FMDO, noemt zich pluralistisch en tracht zich ook als zodanig te profileren. Moskeeverenigingen kunnen lid worden als ze socio-culturele activiteiten ontplooien; en met andere moskeeverenigingen worden samenwerkingsverbanden opgezet. Met betrekking tot de Italiaanse organisaties zien we dat de ACLI jarenlang onder een uitgesproken levensbeschouwelijke, te weten christelijke, vlag gevaren heeft, maar zij acht het sinds de jaren 1980 verkieslijk om dit open en pluralistisch in te vullen: Wij zijn altijd een pluralistische organisatie geweest, maar nu zijn we dat werkelijk. Dus politiek gezien, wij beslaan het spectrum van de grote democratische partijen. Bij ons heb je christelijk geïnspireerde arbeiders, socialistisch geïnspireerde arbeiders, ook vrijzinnigen maar weinig. Dus onze eigenlijke basis is christelijk maar in de ware zin van het woord.
[...] Ik ben intern bij ons, wij zijn al een debat aan de gang over het afschaffen van onze logo, maar dat kan remmend worden. Wij merken wij hebben nog altijd kruis, hamer en aambeeld, dus dat kan afgeschaft worden. En het woord 'christelijke' organisatie ook, hè. Ik bedoel, wij zijn al op weg om bepaalde zaken, drempels af te bouwen [...] [ACLI]
De andere nog niet vermelde landelijke verenigingen noemen zich alle pluralistisch en hebben geen uitgesproken politiek of levensbeschouwelijk etiket.247 Het betreft AIF, Wereldvrouwen, LAF, Ghanaba, Afrikaans Platform en FZO-VL.248 Interview afgenomen door de Universitiet van Leiden op 29 mei 2000. Gedownload van het internet (http://www.fsw.leidenuniv.nl/~shadid/Interviews/body_interviews.html). 247 Een voorbeeld hiervan vindt men terug in de statuten van de AIF (B.S., 30.10.1997): “De vereniging garandeert al haar leden; het recht op vrije meningsuiting wat betreft het innemen van standpunten, respect voor hun politieke overtuigingen, evenals voor hun religieuze of ideologische overtuigingen.” (Art. 2, e)). 246
106
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Wereldvrouwen is op dit ogenblik de enige federatie die op doorgedreven wijze multietniciteit combineert met politiek of levensbeschouwelijk pluralisme. Voor ACLIVlaanderen is dat, zoals al gezegd, sedert vele jaren een streefdoel. 4.1.2.4
Persoonlijke tegenstellingen
Zoals reeds hierboven aangegeven (4.1.2.1), kunnen splitsingen in verenigingen van dezelfde etnische groep op landelijk niveau niet eenduidig herleid worden tot ideologische of politieke tegenstellingen, maar spelen er ook andere factoren mee. Eén van die factoren is persoonlijke belangen en/of onenigheid tussen bestuurders en leiders van verenigingen. In verband met islamitische organisaties in Nederland betoogt Landman dat zulks in ieder geval een invloed uitoefent (1996: 108). Het gebrek aan eenheid is ook kenmerkend voor de Belgische moslimgemeenschap en speelt die gemeenschap trouwens al decennialang parten (cf. Albers 2001b). Er mag redelijkerwijs verondersteld worden dat ook in de wereld van de landelijke migrantenverenigingen persoonlijke tegenstellingen, opportunisme en profileringsdrang, vooral binnen dezelfde etnische groep, aan de orde zijn. Het sociaal-culturele verenigingsleven van allochtone beschikt op landelijk niveau over een gering aantal beroepskrachten en bestuurders en is vooral ook pril. De gemiddelde leeftijd van de landelijke verenigingen is bijna zeven jaar (ACLI niet meegerekend). De professionalisering is pas de laatste jaren op gang gekomen en het rekruteringsveld van personen die de deskundigheid bezitten om te beheren en leiding te geven is nog steeds beperkt. Leyssens en Vanhoorne vonden in hun studie van de allochtone landelijke verenigingen geen rechtstreekse aanwijzingen voor handelen uit eigenbelang, maar sloten het verschijnsel ook niet uit (1998: 210). De enige aanwijzing die wij hebben, vinden we terug in de volgende bedenking van een voorzitter van een landelijke vereniging: Antagonisme. Ja, en een soort van protagonisme van een aantal vertegenwoordigers die willen optreden, in de eerste plaats willen optreden, zich laten merken. En in bepaalde plaatsen heb je ook het lokale beleid dat de migrantenorganisaties bespeelt tegen... Dat is het geval in Antwerpen, voor een klein stukje ook Gent. Dat is mijn zeer bescheiden mening, maar dat merk je eigenlijk. [LV#12]
Conclusie Denkelijk kunnen we dit beschouwen als een vervelende kinderziekte, een noodzakelijk kwaad in het emancipatieproces van zelforganisaties. Er hoeft op zich niet te zwaar aan getild te worden, maar het feit moet omgekeerd ook niet gebagatelliseerd worden. Het kan immers een hinderlijk gegeven zijn wanneer men soepeler samenwerking tussen verenigingen wil bewerkstelligen of wanneer men een democratischer werking verder wil doorvoeren. 4.1.2.5
Verschillen in structurering en type van ledenorganisaties
Mertens (2000) wijst er op de stad Gent aanvankelijk wantrouwig stond tegenover het “rechtse” karakter van de FZO-VL. Vermoedelijk heeft dit te maken met het feit dat deze federatie onderdak biedt aan een aantal rechtse Turkse verenigingen die geen aansluiting vonden bij de voor “links” doorgaande CDF. 248
107
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
De landelijke verenigingen van allochtonen overkoepelen een aantal lokale verenigingen, kernen of afdelingen. Zoals we reeds gezien hebben (2.2) kunnen er verschillende categorieën van verenigingen onderscheiden worden, naar onder meer soort van activiteiten, doelgroepen of ontstaansgeschiedenis. De soorten van lokale verenigingen of afdelingen waaruit landelijke verenigingen zijn samengesteld kleuren natuurlijk ook hun werking, oriëntatie en aspiraties. a) Koepels en centrale verenigingen Een eerste wezenlijk verschil is dat tussen echte koepelverenigingen of federaties en wat wij ‘centrale’ verenigingen zouden kunnen noemen.249 De laatste zijn landelijke verenigingen met aangesloten leden die vanuit één centraal punt verschillende kernen en afdelingen, onderafdelingen eigenlijk, over heel Vlaanderen oprichten en begeleiden. Men kan dus in dat geval strikt genomen niet spreken van lidorganisaties, omdat er feitelijk maar één organisatie is, die zich niet noodzakelijk structureert op basis van lokale afdelingen.250 In Vlaanderen bestaan er twee allochtonenverenigingen van dit type: ACLIVlaanderen en de VOEM.251 Alle andere verenigingen zijn federaties, unies, platforms, … die veelal bestaande lokale verenigingen (feitelijke verenigingen of vzw’s) onder één koepel brengen met het oog op hun ondersteuning en belangenbehartiging. Het gebeurt echter ook wel dat federaties daarnaast een aantal thematische kernen, afdelingen, cellen of werkgroepen oprichten. Deze kunnen zowel lokaal als bovenlokaal zijn; ze werken rond inhoudelijke, maatschappelijke thema’s die naargelang van de interesses en behoeften en/of op vraag van de ledenorganisaties worden gekozen. In het IC zijn bijvoorbeeld alle vakbondskernen opgenomen van ACV-Limburg die werken rond de sociale thematiek van integratie van de migranten. De TUB heeft naast haar lidverenigingen drie afdelingen opgericht die focussen op respectievelijk culturele activiteiten, belangenbehartiging en jongeren. Ter illustratie nog een paar andere voorbeelden uit de praktijk: En afdelingen of kernen zijn dat eigenlijk eerder zo in de stijl van werkgroepen die door de Federatie worden samengesteld en die rond specifieke thema’s werken. Zo hebben wij bijvoorbeeld de kern Instituut voor Politieke Participatie, die dan rond politieke participatie werkt, de kern Dialoog die rond islam werkt. [FMDO] En we hebben dan ook werkgroepen, werkgroepen rond bepaalde thema’s. Dus klassiek: cultuur, onderwijs, islam, vrouwen, jongeren en dan als er nog een paar relevant zijn komt dat erbij en proberen we dat dus [uit te bouwen] [UTV]
In het gemaakte onderscheid tussen koepels en centrale verenigingen vormt Ghanaba een geval apart. Ghanaba zou op de keper beschouwd liever een eenheidsorganisatie zijn die alle Ghanezen in Vlaanderen (en zelfs België) verenigt. Dit wil zeggen: een organisatie die noch een koepel van lokaal ingeplante verenigingen noch een centrale organisatie met afdelingen is. Dit heeft te maken volgens Ghanaba met de specifieke sociale netwerkvorming van Ghanezen in de migratie: 249 Let wel, dit is een feitelijk onderscheid dat niet in het Decreet 1995 werd opgenomen (cf. Leyssens & Vanhoorne 1998: 90). Zie ook 3.1.7. 250 Zie Leyssens & Vanhoorne 1998: 88. 251 De VOEM is gegroeid vanuit de in 1989 gestichte Vereniging van Islamleerkrachten van Vlaanderen, die als landelijke vereniging opereerde. ACLI heeft een trapsgewijze structuur: statutair voorziet men afdelingen op gemeentelijk vlak (met een eigen zetel en clublokaal) waaraan plaatselijk kernen (met een klein bestuur) verbonden zijn.
108
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Eigenlijk botsen we met een probleem in dit decreet. En dat is een speciaal probleem voor Ghanaba. Allez ja ik weet niet van die anderen. Onze idee is eigenlijk de Ghanese gemeenschap in België hier te verenigen. En dat wil zeggen dat wij graag meer gebonden en meer structurele eenheid zouden willen creëren. En dan onze manier van organiseren is ook anders dan wat er in het decreet staat. Want het decreet zegt bijvoorbeeld: je moet afdelingen hebben in de provincies, in de streken. België vertrekt van de provincies hier. [...] Terwijl wij vertrekken van streek van afkomst, dus van een gemeenschap. Dus één gemeenschap in Ghana heeft een andere taal, totaal andere taal, andere cultuur, andere soort manier van doen, maar ze zijn in een gemeenschap binnen Ghana. (Maar ze vormen in België dan ook eigen netwerken, die zijn verspreid over verschillende steden.) Maar zij hebben maar één organisatie. (En ze vinden mekaar makkelijk ook, zelf al zijn de afstanden groot.) Ja, voor ons is dat geen probleem. Zij weten dat één, bijvoorbeeld mijn organisatie heet Okuapeman, wij verenigen de mensen van Okuapeman-gemeenschap in Ghana. En dus komen mensen van Gent naartoe, als wij moeten vergaderen in Brussel, komen zij naar Brussel. En als wij vergaderen in Antwerpen, komen zij naar Antwerpen. En Brussel en Gent. Maar het blijft maar één vereniging. Terwijl eigenlijk het decreet zegt, je moet eigenlijk verschillende afdelingen hebben in één provincie. Dus dat is tegen onze doelstelling eigenlijk. Want anders moeten wij onze vereniging, de lokale vereniging ook in kleine stukjes splitsen, in Gent, in Brussel, in Antwerpen en dat allemaal. En door het feit dat wij denken, kijk wij willen liever die gemeenschap in één verenigen in België, want België is niet zo groot en dat is voor ons ook niet zo'n probleem. Wij kunnen één ‘lokale’ organisatie blijven. Dat wil zeggen dat het aantal leden, ook binnen Ghanaba, wordt beperkt. Want in plaats van vier of vijf van de verschillende Okuapeman-unions hebben we er maar één. [Ghanaba]
b) “Oude” en “jonge” verenigingen Een ander belangrijk onderscheid is dat tussen ‘oude’ en ‘jonge’ autonome lokale verenigingen (zie 2.2.3). We beschikken over aanwijzingen dat dit onderscheid niet meer zo eenduidig gemaakt kan geworden; verenigingen evolueren mee met hun leden en achterban, wat resulteert in verschuivingen in hun doelstellingen en activiteiten. Volgens Vanmechelen zouden ook de traditionele ‘oude’ verenigingen evolueren in hun doelstellingen van de verdediging van de traditionele culturele en religieuze waarden naar belangenverdediging binnen de gegevenheid van de multiculturele samenleving.252 Vooral in de Turkse gemeenschap wordt gewag gemaakt van een grensvervaging in moskeeverenigingen, alwaar leden van de tweede generatie stilaan op de voorgrond treden en de fakkel zouden overnemen van de eerste generatie.253 Als we een nu blik werpen op de landelijke verenigingen van (overwegend) gevestigde etnische groepen met verschillende volwassen generaties (Italianen, Marokkanen, Turken) kunnen we twee categorieën van verenigingen onderscheiden. Enerzijds de federaties die overwegend bestaan uit ‘jonge’ verenigingen van tweede- of derdegeneratie allochtonen, zijnde: FMV, CDF en AIF. Anderzijds de koepels die een mix vertonen van ‘oude’ en ‘jonge’ verenigingen/kernen: FMDO, TUB, UTV, FZO-VL, IC, VOEM, ACLI-Vlaanderen en de Vrouwenfederatie. Die mix reflecteert zich meestal ook in de bestuursorganen. Op het niveau van de federatie zijn het doorgaans wel tweedegeneratieleden die meer en meer het voortouw beginnen te nemen in leiding en bestuur. [Hier rijst de vraag naar mogelijke elitevorming en de afhankelijkheidsrelatie die ten aanzien van de achterban al dan niet gevormd wordt.] 252 253
Vanmechelen 1995: 41. Zie ook 2.2.3 en 4.1.1. Vgl. Brackeva 1996: 12; Albers 2001b.
109
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
De landelijke verenigingen van nieuwkomersgroepen (Afrikanen, Latijns-Amerikanen) bestaan uitsluitend uit verenigingen gedragen door eerstegeneratiemigranten. Het gaat om de LAF, het Afrikaans Platform en Ghanaba. Ons inziens zijn de bij deze federaties aangesloten vrijwilligersverenigingen niet noodzakelijk allemaal van het ‘oude’ type. Zij spiegelen zich immers voor een deel aan verenigingen van gevestigde groepen en nemen mede als gevolg van het gevoerde overheidsbeleid een aantal kenmerken over (autonomie, vzw-structuur, functie van pleitbezorging). Conclusie De opkomst van jonge, autonome zelforganisaties heeft bij de gevestigde groepen een stimulerende rol gespeeld in hun bundeling en de vorming van bovenlokale structuren (AIF, CDF, FMV, FZO-VL, TUB, UTV) (zie ook 4.4.1). Ook bij die landelijke verenigingen die in de schoot van de eerste generatie ontstaan zijn of waar de eerste generatie aanvankelijk het bestuur in handen had, nemen leden van de tweede generatie meer en meer de fakkel over. 4.1.3.6
Verschillende graden en snelheden qua organisatieontwikkeling
Anno 2001 worden in de 14 landelijke verenigingen 22,5 voltijdse personeelsleden tewerkgesteld voor educatief werk en administratieve ondersteuning in het raam van Volksontwikkeling. Landelijke verenigingen van allochtonen zijn dus verhoudingsgewijs kleine organisaties, maar de ene heeft al wat meer draagkracht en is al wat beter georganiseerd, geconsolideerd dan de andere. Er bestaan tussen de diverse landelijke allochtonenverenigingen aanzienlijke verschillen op het vlak van organisatieontwikkeling. Factoren die daarbij stimulerend (of belemmerend) werken zijn: -
de sociaal-economische positie en emancipatiegraad van de doelgroep; het voldoende beheersen van de Nederlandse taal; mate van structurele inbedding; het voorhanden zijn van een leidinggevend kader, van leiders die door iedereen worden aanvaard en die de weg kennen in de Vlaamse samenleving; mate van financiële onafhankelijkheid ten opzichte van de overheid.
Het zijn vooral ACLI-Vlaanderen en het IC die er in dit verband gunstig uitspringen en die sterkere papieren kunnen voorleggen dan de anderen wanneer we kijken naar zaken als personeelsbestand, infrastructuur, accommodatie, logistieke ondersteuning, financiële middelen, leidinggevend kader et cetera. In het licht van hun lange voorgeschiedenis en structurele inbedding hoeft zulks niet te verwonderen. Het IC beschikt over een professioneel kader van zes voltijdse Gesco-medewerkers (waaronder vijf animatoren) en één voltijdse educatieve kracht + een halve administratieve (gefinancierd in het kader van Volksontwikkeling). Bij ACLI-Vlaanderen is een staf aan het werk van vijf voltijdse medewerkers (waarvan twee gesubsidieerd binnen Volksontwikkeling).254 De TUB zet vier en een half betaalde krachten in (anderhalf Volksontwikkeling). De FMV heeft een personeelsbestand bestaande uit drie en een half stafleden: anderhalf educatieve + een halftijdse administratieve (Volksontwikkeling) en anderhalf educatieve vanuit SIFAntwerpen. De UTV heeft een personeelssamenstelling van drie FTE (waarvan één Het plaatje klopt wel niet helemaal. Er is immers één beroepskracht die werkt voor ACLI-Limburg plus nog één Gesco voor ACLI-Limburg. Het overblijvende personeelslid wordt gesubsidieerd door de minister van Tewerkstelling (Landuyt) in het kader van het toeleidingsproject.
254
110
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
voltijds educatieve en een halftijds administratieve (Volksontwikkeling)). Deze verenigingen zijn dus voor hun subsidies niet eenzijdig afhankelijk van volksontwikkeling. Aan het andere eind van het spectrum zijn er onder anderen het Afrikaans Platform (één voltijds educatieve, een halftijdse administratieve), de Vrouwenfederatie (één voltijds educatieve) en Ghanaba, dat slechts over een halftijds educatief staflid beschikt. De recenter opgerichte en/of kleinere verenigingen zijn veel meer of zelfs volledig aangewezen op de middelen van volksontwikkeling. Voor hen komt het er de eerste jaren veeleer op aan te overleven en is het behelpen op terreinen als financiën, organisatie, beheer, rekrutering van vrijwilligers enzovoort. Inzonderheid de verenigingen die zich sterk richten naar nieuwkomersgroepen (LAF, Ghanaba, Afrikaans Platform) hebben het bepaald niet onder de markt en worden niet weinig gehinderd door de achterstandssituatie van hun respectieve doelgroepen.255 De resterende verenigingen die al wat langer geleden zijn opgestart en hun erkenning vrij snel hebben gekregen na het van kracht worden van het Decreet 1995 (de drie Turkse, de twee Marokkaanse en de VOEM) kunnen uiteraard iets meer bogen op traditie, wat comfortabeler werkt, maar halen nog niet het organisatieniveau van de ACLI en het IC. We hebben voordien256 al uiteengezet hoe divers de groep van etnisch-culturele minderheden wel is en hebben eveneens onderstreept dat dit verregaande implicaties heeft voor de verenigingen die zich erop richten. De onbekendheid of het gebrek aan vertrouwdheid van de doelgroepen met zoiets als het sociaal-cultureel verenigingen is bijvoorbeeld een niet te onderschatten factor die meespeelt in de uitbouw van verenigingen. De praktijk van Ghanaba is daarvan een goede illustratie: De groei van die zelforganisaties was nodig om al die problemen die ik voorheen opgesomd heb. Maar dit zijn allemaal initiatieven die moeten groeien. Want let op, het zijn niet al Ghanezen die zelf tot de lokale afdeling behoren. We hebben een heel traject om al die andere die nog niet van die lokale organisaties gehoord hebben, allemaal te groeperen, warm te maken, te sensibiliseren... Natuurlijk ge kunt zeggen, als die mensen geen nood ondervinden, dan komen zij niet. Maar nee, maar dat klopt niet. Sommigen weten gewoon van het bestaan van die organisaties niet af. Dus je moet ze wel sensibiliseren, je moet ze warm maken en wij moeten ons bewijzen, wij moeten bepaalde diensten leveren. Dan kunnen ze van ons horen en dan kunnen van andere afdelingen horen en dan kunnen ze van allemaal dingen en toe te treden. En dat zijn dinges die wel efkes langer duren. [Ghanaba]
In het gesprek met de voorzitter van het ICCM, dat als ondersteuningscentrum voor de landelijke allochtonenverenigingen fungeert, geeft zij te kennen hoezeer de verschillen in organisatiegraad en -ontwikkeling de begeleidingstaak van het ICCM kunnen compliceren (zie ook 4.1.1): En dan proberen we een consensus te vinden rond een stuk werking. Maar de noden die dan bijvoorbeeld een Afrikaans Platform ons signaleert, zijn heel anders dan de noden van bijvoorbeeld een Turkse Unie in Limburg. Of een Internationaal Comité dat dan binnen de eigen federaties al met verschillende groepen zit. En de noden die zij een stuk ervaren. En dan moet ge vanuit het ICCM, moet ge dus Het Programmadecreet van 30 juni 2000, dat onder meer de erkenning en personeelstoelage van de verenigingen voor volksontwikkelingswerk per 1 januari 2000 heeft bevroren, betekende ei zo na de doodsteek voor een paar nieuwe landelijke verenigingen van allochtonen. 256 2.2; 4.1.1. 255
111
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
gemeenschappelijke punten vinden om hen een stuk daar in te ondersteunen. Maar zij moeten dat voor zichzelf een stuk uitmaken. De problemen waar zij dan specifiek mee te maken hebben, van dan apart samen met het ICCM daar eigenlijk een ondersteuning voor te bieden. Het is een immens probleem eigenlijk. [...] Dus dat is ook een nieuw fenomeen. Dus de verscheidenheid, diversiteit binnenin de gemeenschap, maar ook binnen de federaties is dus zeer groot. En ook noden en behoeften zijn ook anders, worden ook anders ingevuld. Waardoor dan bijvoorbeeld vanuit het ICCM dat de ondersteuning veel groter is naar bepaalde federaties dan bijvoorbeeld naar andere, naar andere federaties. Plus ook als ge ingebed bent - want ik geloof dat het vooral voor het Internationaal Comité en voor ACLI - in een vakbondsbeweging waardoor er mogelijkheden, uw capaciteiten ook veel meer mogelijkheden, veel meer capaciteiten hebt om uw werking uit te voeren. En ook naar de gemeenschap toe te stappen en ook de herkenbaarheid te hebben dan jonge federaties die maar zes jaar... Eigenlijk denk ik dat men daar gewoon zelfs niet bij stil staat. Wat een immens werk al een stuk geleverd geweest is, maar wat de afstand, welke weg er eigenlijk afgelegd is, maar dat er eigenlijk nog veel meer moet gebeuren. [ICCM]
De landelijke verenigingen zijn uiteraard ook niet blind voor die onderlinge verschillen in structurele inbedding, organisatieontwikkeling en emancipatiegraad van hun achterban. En die zitten elk... organisatorisch zitten die eigenlijk ergens anders, hebben die een andere evolutie gekend, kennen die een specifieke, heel typische karakteristieken enzovoorts. De ene zijn organisatie is sterker uitgebouwd en is bijna zo goed als compleet geconsolideerd en kan niet meer groeien en is zeker van het feit van dat het blijft zoals het is. En anderen kunnen nog volop groeien, dus... Men kan ze niet allemaal over dezelfde kam scheren [...] [LV#05] [...] Onze gemeenschap zelf is niet in zo... het bewustzijn van, allez het politieke, maatschappelijk bewustzijn is nog niet zo groot om te komen tot een bepaalde vorm van millitantisme dat nodig is om te komen tot solidariteit enzovoorts om zo uzelf uit te bouwen, zoals men dat kent binnen autochtone verenigingen in het verleden, en nu nog altijd bij bijvoorbeeld de joodse organisaties, die ook vanuit een ervaring in het verleden heel solidair zijn. [...] [LV#05] Ja, maar ik bedoel die hebben ook een lange lange lange geschiedenis, hè. En de fondsen ze zijn sterk genoeg om hun mensen op te leiden en weet ik veel. Dat kunt ge toch niet gaan vergelijken qua...? Allez ook de Italianen die zitten hier van na de Tweede Wereldoorlog of na de Eerste Wereldoorlog, ik weet het al niet [...] [LV#08] Zeker toch wel belangrijk ook voor de arbeidsmigranten die in de jaren vijftig, zestig naar hier gekomen zijn, is dat zeer belangrijk. Want hoe langer dat gij terug in de tijd gaat, zijn er toch wel binnen de structuren van het land, we spreken nu van de Italiaanse gemeenschap die ook al heel lang hun verenigingen hebben hier, dus ik zeg niet dat er geen Turkse verenigingen bestonden, dat heb ik daarjuist al gezegd. Maar ACLI bestaat al vijftig jaar en langer. Die hebben ook de kans gehad om op een vrijelijke manier overal mensen te plaatsen die ook binnen de structuren dit werk kunnen doen. [LV#13]
Een element dat in deze discussie zeker niet veronachtzaamd mag worden is de financiële afhankelijkheid van de landelijke allochtonenverenigingen. Dit punt wordt belicht door Meireman (2000: 47). Zij wijst erop dat de subsidies van de Vlaamse overheid voor hen levensnoodzakelijk zijn. Buiten deze toelagen beschikken de verenigingen in kwestie nog over andere financiële bronnen, maar die zijn relatief beperkt. Eén daarvan is de lidmaatschapsbijdrage; de meeste landelijke verenigingen vragen een bijdrage aan hun 112
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
ledenorganisaties. Wij voegen hieraan toe dat een aantal verenigingen vrijwel uitsluitend betoelaagd worden door de minister van Cultuur. Sommige federaties echter hebben bijkomende subsidiekanalen aangeboord (Welzijn, Tewerkstelling, SIF, Sociaal Maribel Fonds, …). We zullen echter verder zien dat dergelijke financiële ademruimte de organisaties daarom niet altijd versterkt.257 Conclusie De belangrijkste conclusie uit dit punt is dat wettelijke initiatieven die sterk ingrijpen op de normen voor erkenning en subsidiëring van landelijke verenigingen vooral zeer hard zullen aankomen voor de “nieuwelingen” in de sector. Daarmee bedoelen we zowel de recent opgerichte landelijke verenigingen als degenen die nieuwe migranten en vluchtelingen als primaire doelgroep hebben. Voor hen is het bang afwachten, zoals moge blijken uit de onderstaande uitspraak: Ja, het is iets van ’95 dat decreet. Dus eigenlijk is het een beweging die pas zich organiseert. En dus ik denk door het decreet te veranderen dan moeten ze toch heel erg opletten, de mensen die eindelijk eens een weg gevonden hebben om bijeen te komen, om te participeren, om het gevoel te hebben van mee te tellen in deze maatschappij. Dan gaat dat... dat kan dichtklappen. [LV#08]
Voor zover we kunnen inschatten zijn de landelijke verenigingen van ‘gevestigde’ groepen beter georganiseerd en hebben zij hierdoor een breder draagvlak binnen hun doelgroep of achterban ten opzichte van de verenigingen die werken met nieuwkomers. Daarmee is niet gezegd dat de al langer bestaande, meer gesettelde verenigingen zomaar op rozen zitten. Verre van zelfs. Alleen is het zo dat het optrekken van de erkenningsnormen de verschillen in organisatiegraad tussen de verschillende (etnische) groepen zwaarder doet doorwegen, wat uiteindelijk medebepalend is voor de overlevingskansen van hun organisaties. Een beleid dat mikt op de kwaliteitsverhoging van het georganiseerd gemeenschapsleven van minderheden is zeker gerechtvaardigd, maar het moet er voor opletten dat het Mattheuseffect niet eenzijdig gaat spelen. Conclusie 4.1 De thans veertien erkende landelijke verenigingen van migranten vormen een veelvormig, maar ook een onoverzichtelijk veld, waarin de onderlinge samenhang enigszins zoek is. De geschiedenis van sociaal-culturele allochtonenorganisaties in Vlaanderen vertoont tussen 1990 en nu zowel een proces van versplintering als van bundeling. Het geeft uitdrukking aan de onderscheiden bevolkingsgroepen met verschillende achtergronden, ervaringen, ambities, opvattingen. Dit resulteert op het huidige ogenblik in een verkaveling ontstaan op grond van verschillende, door elkaar lopende breuklijnen en tegenstellingen op etnisch, ideologisch en geografisch vlak. Die verkaveling is onmiskenbaar de feitelijke weerspiegeling van de diversiteit en toenemende differentiëring en segmentering binnen het werkelijke veld van etnisch-culturele minderheden. Een bundeling daarvan in bovenlokale structuren creëert daarom nog geen eenheid: Hoe meer dat ge bundelt, hoe meer dat gij - dat is ook bij ons hé hoe meer dat gij strekkingen, segmenten creëert. Wij zijn daarvan vertrokken in ’85, bewust van die segmenten, vandaar hebben we die 257
Zie 4.2.3.1, §5.
113
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
segmenten nooit gezegd dat zij niet bestaan, die bestaan, ook qua mentaliteit. Daar moet ge rekening me houden, hé. En binnen elke segment heb je ook splitsingen enzovoort. [LV#06]
Wanneer we toch grote lijnen moeten trekken, kunnen we grofweg de volgende uiterlijke kenmerken van landelijke verenigingen van allochtonen in Vlaanderen/Brussel onderscheiden: ♦ een meerderheid van overwegend mono-etnisch georiënteerde organisaties tegenover een minderheid van multi-etnische organisaties; ♦ een flexibele invulling van het criterium ‘etniciteit’ (nationaal-etnisch (Turks, Marokkaans, Italiaans) versus een brede invulling (Afrikaans, Latijns-Amerikaans, Arabisch)); ♦ een provinciaal georiënteerde werking; ♦ overwegend pluralistisch en niet-zuilgebonden (in bepaalde gevallen wel met een politiek profiel); ♦ meestal samengesteld uit een mix van ‘oude’ en ‘jonge’ verenigingen (behalve bij de federaties van nieuwkomersgroepen); ♦ een federatieve structuur (op twee uitzonderingen na); ♦ een relatief beperkte schaalgrootte (gemiddeld 40 afdelingen/kernen); ♦ een aanzienlijk verschil in formatie en organisatieontwikkeling tussen oude, gesettelde verenigingen en kleine of recentelijk erkende organisaties.
114
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
4.3
De uitvoeringspraktijk van de landelijke verenigingen van allochtonen
4.3.1
De interne werking van de landelijke verenigingen van allochtonen
4.3.1.1
De activiteiten van de landelijke verenigingen
De activiteiten die erkende landelijke allochtonenverenigingen dienen op te zetten zijn in principe dezelfde als de Vlaamse verenigingen: lokale afdelingen begeleiding; kaderopleiding organiseren; documentatie, hulp- en leermiddelen ontwikkelen en aanbieden; een eigen publicatie verzorgen. Uitzondering wordt gemaakt voor het organiseren van programma’s en projecten (door toepassing van Art. 32 1° in het Decreet 1995)(zie ook 3.2). Dit aandachtspunt werken we niet in extenso uit. We menen dat Katrien Meireman in haar studie voldoende aandacht heeft besteed aan de activiteiten en de organisatiekenmerken van de landelijke allochtonenverenigingen. Het onderzoek van Leyssens & Vanhoorne (1998: 172 e.v.) verschaft enkele aanvullende gegevens. De lezer wordt dan ook naar beide studies verwezen. Het descriptief overzicht in Meiremans studie (2000: 25-51) vinden we in onze gegevens grotendeels bevestigd. Haar analyse beperkt zich weliswaar tot op de ogenblik van haar onderzoek tien van de elf erkende verenigingen, maar de latere erkenning van vier nieuwe verenigingen verandert niets wezenlijks aan het geschetste beeld. Teneinde de activiteiten van landelijke allochtonenverenigingen te beschrijven hanteert Katrien Meireman in haar gevalstudie een begrippenkader voortvloeiend uit eerder onderzoek van Elchardus.258 Daarin worden drie activiteiten onderscheiden waarlangs middenveldorganisaties aan (politieke) integratie doen: belangenbehartiging, dienstverlening en vorming en overdracht van waarden. Wat nu de aandacht voor de drie activiteiten betreft komt zij tot de volgende conclusie: “Alle erkende federaties nemen de drie hierboven besproken activiteiten op in hun programma: zowel de dienstverlening, de belangenbehartiging als de vorming en overdracht van waarden komen bij allen aan bod. Op de vraag welke voor hen de belangrijkste van de drie is, zijn slechts weinigen bereid een antwoord te geven. […] Toch hebben we de indruk dat de erkende allochtone koepels de verdediging van de wensen van de achterban als een prioritaire taak beschouwen. Ze willen er voor zorgen dat het beleid naar de allochtonen luistert, rekening houdt met hun opmerkingen en hen volwaardig laat participeren in de samenleving.”
(Meireman 2000: 51-52)
Dit beeld laat vermoeden dat de erkende landelijke verenigingen hun decretaal opgelegde activiteiten ter harte nemen en op evenwichtige manier realiseren. In het volgende geven we een aantal van onze bevindingen weer die de conclusies van Meiremans onderzoek bevestigen of eventueel nuanceren. Doordat ons bewijsmateriaal op dit vlak veeleer fragmentair is, dienen sommige van de onderstaande bevindingen veeleer als door verder onderzoek te toetsen hypothesen beschouwd te worden. 1. Er is verschil in de mate waarin belangenbehartiging ter harte wordt genomen. Een eerste nuance brengt Meireman zelf reeds aan en vinden wij ook terug in onze onderzoeksgegevens. Er is als het gaat om belangenbehartiging een verschil tussen wenselijkheid en werkelijkheid. Het is best denkbaar dat de leidende figuren van 258
Cf. Meireman 2000: 28-29.
115
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
organisaties de doelstellingen en prioriteiten ervan hoofdzakelijk extern willen richten, maar de realiteit van het veld dwingt hen wel eens tot een andere keuze in hun praktische taakstelling. Vooral kleine of recentelijk opgerichte federaties moeten veel meer tijd en energie stoppen in hun interne functies: de begeleiding en ondersteuning van hun lidorganisaties alsook de ontwikkeling van een organisatiestructuur. Daarenboven hebben zij het moeilijker om druk uit te oefenen op de overheid omdat zij minder vertrouwd zijn met de verschillende vertegenwoordigingsmogelijkheden259 en omdat deskundige kaders nog vaak ontbreken. Nu dat zijn... die thema’s die ge nu aanhaalt, ja, tewerkstelling, onderwijs, hulpverlening, met al die dingen komt ge wel in aanraking, zowel de lokale groepen als de federatie zelf. Maar ge kunt daar ook niet op in gaan spelen overal hé. We proberen dat wel. Gelijk laatst is dan iemand een project rond tewerkstelling komen voorstellen op ons dagelijks bestuur. Dus dan hebben we de afspraak gemaakt, kijk we maken dat bekend in een nieuwsbrief, we willen daar wel mee instappen, maar ge kunt daar met één personeelslid en allemaal vrijwilligers niet op inspelen. (Want voor je het weet zit je constant te vergaderen. En kun je het werk niet meer doen van de federatie.) We kunnen onze tijd perfect 38 uren in de week vullen met vergaderingen en overleg en dergelijke. [LV#04]
Het zijn derhalve vooral de grotere of langer bestaande verenigingen zijn die de extern (op de overheid) gerichte belangenbehartiging van hun doelgroepen als een prioritaire taak vervullen. De nieuwelingen zullen vooral in het geweer komen wanneer de belangen van de eigen organisatie rechtstreeks in het geding zijn, zoals bijvoorbeeld naar aanleiding van het Programmadecreet of het nieuwe decreet op sociaal-cultureel werk: En ja die belangenbehartiging. Nu zeker naar aanleiding van het nieuwe decreet steekt ge heel veel energie in om mee te zijn met die teksten en ons, ja... Het zijn toch teksten waardat ge efkens mee moet bezig zijn om te weten van: wat staat er nu precies in? Hoe werken wij? Hoe evalueren wij het vorige decreet? Wat was er goed aan? Wat was er slecht aan? En dat een stukske in ons achterhoofd houden naar dat nieuwe decreet toe natuurlijk. Vorig jaar met het decreet van 30 juni, het programmadecreet, waarin dan werd verteld dat alles werd bevroren op het niveau van ’99 en de lokale groepen maar 80% kregen uitbetaald van hun subsidies. Daar hebben we dan als federatie ook actie rond gevoerd om aan te geven dat heel veel groepen daardoor in de problemen komen financieel. [...] Daar steekt de federatie natuurlijk veel tijd in. Daar gaat veel energie naartoe. Maar er komt weinig uit. Allez, ge krijgt daar praktisch geen reactie op en da's jammer. We hebben onlangs nog ne brief gestuurd naar de minister, ook voor meer personeel omdat ja, we zitten... we roeien met de riemen die we hebben [...] [LV#04]
De conclusie van Leyssens & Vanhoorne (1998) dat de leiders van de migrantenfederaties eerder gericht zijn op externe dialoog, in de eerste plaats met de Vlaamse overheid, dient in het licht van de bovenstaande vaststelling daarom op zijn minst genuanceerd te worden. Wij menen dat zij wellicht niet geheel (meer) opgaat voor de anno 2001 erkende landelijke verenigingen. De nieuwelingen in het veld moeten immers praktisch gezien zeer veel investeren in hun interne functie en in organisatieontwikkeling. Daarnaast spreiden bepaalde verenigingen hun inspanningen met betrekking tot belangenverdediging al langsom meer over verschillende niveaus van het beleid en het maatschappelijke veld, gaande van het lokale tot het Vlaamse. Bij die federaties (al dan niet gesetteld) die in grote steden gevestigd zijn (Antwerpen, Brussel, Gent) is de hoofdklemtoon zelfs veelal komen te liggen op het stedelijke niveau. De 259
Cf. Meireman 2000: 35.
116
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
heroriëntering in het Vlaamse integratiebeleid naar het lokale en provinciale niveau en de daaruit volgende oprichting van nieuwe plaatselijke overlegorganen is daar volgens ons debet aan. 2. De uitbouw van de kaderopleiding loopt moeizaam. Een tweede bevinding is dat de meeste landelijke verenigingen moeite hebben om hun decretale opdracht van kaderopleiding in te vullen (door Meireman besproken binnen de ruimere formulering van “vorming en overdracht van waarden”). Zij wordt veelal concreet ingevuld met cursussen rond organisatiebeheer (onder andere vzw-wetgeving, boekhouding, invullen van documenten, verslaggeving, vergader- en overlegtechnieken, computer- en internetlessen, werken met audiovisueel materiaal), anderzijds rond inhoudelijke thema’s (bijvoorbeeld: cursussen inzake het Belgische politiek systeem, gemeentelijk beleid en stemmen (vooral in tijden van verkiezingen), islambeleving, politieke geschiedenis van België, het sociaal-culturele landschap in Vlaanderen, het gezondheidssysteem, racisme en vooroordelen enzovoort). De mate waarin ze dit ter harte nemen kan variëren, maar wij hebben niet de indruk dat de grotere of gesettelde federaties op dit gebied aanzienlijk verder staan. Wel hebben zij een iets beter uitgebouwd aanbod van vorming rond inhoudelijke thema’s. Men haalt weliswaar de (lage) minimumvoorwaarden, maar men geeft over het algemeen toe dat de organisatorische en inhoudelijke kwaliteit nog te wensen overlaat. Een vijftal landelijke verenigingen spreekt zich in die zin uit: Die kaderopleiding... Ja, daarvan proberen wij het te doen door regelmatig de mensen uit de organisaties, uit de zelforganisaties te laten samenkomen en een beetje... Maar dat lukt niet zo gemakkelijk. En wij vinden inderdaad niet... altijd voldoende capabele kaderleden voor de organisatorische en professionele ondersteuning. [LV#01] Ja. Nu die kadervorming. We moeten, denk ik, anderhalf uur of drie uren op jaarbasis kadervorming geven. Nu dat hebben we ook gezegd met het jaarverslag dan van 2000. Inhoudelijk geven we eigenlijk wel veel kadervorming, want uitleg rond die subsidiepapieren en dergelijke is inhoudelijk ook kadervorming. Maar omdat we dikwijls die zes..., d'r moeten minstens zes personen aanwezig zijn. En dat is meestal niet, want meestal als ik die uitleg doe, dan doe ik het voor het beperkt bestuur. Of soms is dat ook maar één, twee of drie personen. En dus die norm van die kadervorming halen we wel. Maar omdat ik dat twee keer per jaar echt aan die zes personen kom... We halen die norm wel, maar omdat die zo klein is. Inhoudelijk zitten we d'r wel, allez, zijn we d'r wel mee bezig. [LV#04] Nu, wij hebben wel... de minimumvoorwaarden hebben wij wel voldaan, allez altijd. Dat is wel... Nu wij hebben bijvoorbeeld vorig jaar en het jaar daarvoor vormingsactiviteiten georganiseerd in verband met gesprekstechnieken, vergadertechnieken hebben wij gedaan. Ieder jaar organiseren wij een visieweekend om met al de leden van de federatie eigenlijk te praten over de planning en wat de federatie moet realiseren en wat zijn de knelpunten, wat zijn de dingen? Dat doen wij. [LV#07] Voor ons, binnen onze werking, is het gemakkelijk omdat wij binnen de gemeenschap heb je weer interne organisaties gaande van de politiekculturele organisaties naar de schoolwerkingen waar zij zich heel gemakkelijk een mening en een basis kunnen vormen. Dus dat gaat. Maar ervaring doet ge niet op in een paar jaar. Kadervorming is niet voldoende omdat... ge moet werkelijk terreinervaring opdoen en dat doet ge niet in een paar jaar. En wij hebben nog geluk dat onze personeel sinds de eerste dagen niet is veranderd. Als ik dan kijk
117
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
naar bepaalde federaties die al een soort van... (Dus er is minder verloop.) Ja, bij ons is heel gemakkelijk. Dus onze personeel is nog altijd hetzelfde als de eerste dagen. Het geeft toch een beeld van hoe wij denken. [LV#12] Kijk, tot nu toe hebben wij dat zeer weinig gedaan. Dat werd veel eerder op een onstructurele manier gedaan. Dus ik als met bepaalde voorkennis, met een bepaalde capaciteit, probeerde een of twee mensen die ik kende in een bepaalde vereniging die nieuw is of zo, hen te stimuleren en te helpen. Dat is niet structureel. We hebben zeer weinig met ons personeel dat kunnen laten doen. Dat zij ook kadervorming organiseerde naast de traditionele dingen als vzwwetgeving, wat heel relevant is, dat is wel heel vaak gebeurd. Maar echt mensen klaarmaken om dingen over te nemen, mee betrokken te zijn, hebben we niet kunnen doen, omdat die mensen ook niet de gelegenheid daartoe hebben gehad. [LV#13]
Het is duidelijk dat het gebrek aan (gekwalificeerd) personeel en middelen de realisatie van een uitgebreid kadervormingsprogramma in de weg staat. Voor zover we hebben kunnen nagaan is de kadervorming vooral gericht op de (afdelings)vrijwilligers en is er is de afgelopen jaren weinig aandacht uitgegaan naar de vorming van de eigen professionele medewerkers (één van de respondenten hierboven stelt overigens dat terreinervaring opdoen veel nuttiger is). De gesettelde organisaties proberen soms hun kadervorming bij te spijkeren door projecten uit te voeren waarbinnen educatie, naast andere activiteiten (sociale actie, socio-culturele en ontmoetingsactiviteiten), een plaats krijgt toebedeeld. Een andere piste in dit verband is de uitbouw van thematische kernen of werkgroepen. 3. Een paar landelijke verenigingen doen node aan sociale dienstverlening. Meireman komt in haar studie tot de bevinding dat de erkende federaties niet aan individuele of sociale dienstverlening doen. Dit zien zij als een taak van de lokale zelforganisaties.260 Mensen met individuele vragen worden doorverwezen naar andere instanties of zusterverenigingen.261 Dit wordt in onze gegevens in grote lijnen bevestigd, maar een paar landelijke verenigingen maken toch gewag van het feit dat zij node welzijnstaken opnemen. Het is geen toeval dat het hier de verenigingen betreft van het centrale type, dit wil zeggen: landelijke verenigingen die vanuit één centraal punt verschillende onderafdelingen oprichten en begeleiden. Men kan dus in dat geval strikt genomen niet spreken van lidorganisaties, omdat er feitelijk maar één organisatie is.262 In dergelijk verband is het aannemelijk dat er geen scherpe scheidslijnen bestaan tussen de werking van het landelijke secretariaat en die van de verschillende afdelingen. Ja, maar dat gebeurt ook dat wij een welzijntaak op ons nemen, tijdelijk in afwachting dat wij de beste oplossing kunnen vinden. Als je in West-Vlaanderen ziet, geen één van de federaties is actief in West-Vlaanderen. Behalve wij. Dus dan kunnen we niet anders dan ook welzijntaken op ons te nemen, dan kunnen we niet anders. [VOEM] Bijvoorbeeld, er is een belangrijke rol weggelegd voor welzijn. Dus de federaties zouden daar op concrete wijze - en dat hoeven per se geen projecten te zijn - op concrete wijze gefinancierd kunnen worden. Vermits wij, wij doen niet alleen aan cultuur en volksontwikkeling. Al zijn wij erkend binnen dit decreet, maar een 260 In een jaarverslag van een Turkse socio-culturele vzw in Antwerpen daterend uit 1996 vinden we bijvoorbeeld ‘individuele hulpverlening’ als één de (vele) activiteiten terug. Dit houdt in: hulp aan de mensen die geen Nederlands kennen, tolken, administratieve hulp, informatie i.v.m. schoolkeuze, tussenpersoon jongeren / ouders. 261 Meireman 2000: 43. 262 Zie 4.1.2.5.
118
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
enorme... Ik ga bijna zeggen dat een goede dertig procent van onze werking naar welzijn gaat, naar sociale begeleiding, naar sociale bijstand, naar sociale opvang. Wij kunnen moeilijk aan de mensen die naar hier komen zeggen: ja kijk dat is, je komt eigenlijk op een terrein dat niet het onze is, dus ja. Wij werken onder het decreet cultuur, volksontwikkeling maar wij doen het, wij moeten het doen. Om dat wij behoren tot een werking binnen een groep die een risicogroep is, een groep die behoort tot het minderbedeelde, tot het gediscrimineerde binnen de Vlaamse samenleving. [ACLI-Vlaanderen]
Een andere vraag is hoe federaties omgaan met lidorganisaties die wel degelijk aan individuele hulpverlening doen of activiteiten organiseren die aansluiten bij het opbouwwerk. Bij één federatie is zeer duidelijk vast te stellen dat zij inspeelt op een dynamiek op het terrein waarbij socio-culturele verenigingen in de richting evolueren van wijkverenigingen. Het zijn verenigingen met een wat grotere ambitie die als woordvoerder willen optreden van allochtonen in de wijk en die ook zelf een aantal sociale problemen willen aanpakken binnen de eigen gemeenschap. 4. Sommige landelijke verenigingen begeven zich op het terrein van de plaatselijke zelforganisaties. Deze stelling berust overwegend op percepties van een drietal respondenten uit de categoriale sector [CS#02; CS#03; CS#04]. Zij zijn de mening toegedaan dat sommige landelijke verenigingen zich teveel op eerstelijnsniveau begeven en de neiging vertonen om in de plaats te treden van de lokale zelforganisaties. Dit slaat zowel op de organisatie van socio-culturele activiteiten (tentoonstellingen, recepties, ontspanningsactiviteiten, festivals, informatieavonden…)263 als op vertegenwoordiging en belangenverdediging op plaatselijk niveau. Op die manier ontwikkelen federaties zich als het ware tot “goed draaiende zelforganisaties” met een streekkarakter. Dan merken we vanuit de allochtone verenigingen, of vanuit de zelforganisaties. Die federaties die zijn zelf bezig, die zijn zelf activiteiten aan het opzetten, die zijn zelf initiatieven aan het nemen. Dus eigenlijk blijven de zelforganisaties voor de zoveelste keer in de kou staan. [...] Waarom? Hoe merken we dat vanuit de zelforganisaties? We merken dat bijvoorbeeld culturele activiteiten, recepties rond de ramadan, rond de nachten van de ramadan, rond moesem en dergelijke. Dat dat initiatieven zijn vanuit de federaties en duidelijk niet vanuit de zelforganisaties. Dat kan niet. Dat zijn initiatieven die de zelforganisaties moeten doen. Zij krijgen de middelen en zij worden als gesprekspartner aangesproken en zelforganisaties blijven in de kou staan. [CS#04] Plus dat zij allez de leemte die er is ook in ons werkingsgebied van ondersteuning vanuit de federaties ook te maken heeft met dat men aan stadsondersteuning doet en dat men in mijn ogen op bepaalde momenten gewoon een zelforganisatie is van de stad, waardat men dan wel op Vlaams niveau een aantal dingen nog gaat oppakken, op derdelijnsniveau, en op eerstelijnsniveau, maar dat dat tweedelijnsniveau er helemaal niet is buiten de stad. [CS#03] Wat ik misschien nog wel wat kwijt wou in verband met de kerntaak van die zelforganisaties en die federaties is dat ge nu wel een beetje een fenomeen gekregen hebt dat federaties eigenlijk goed draaiende zelforganisaties zijn, of toch een aantal. (Wat betekent dat zij soms teveel in de plaats gaat treden van een lokale vereniging en eigenlijk hun werk overnemen, wat op lokaal vlak zou moeten gebeuren door die verenigingen zelf.) En dat heeft ermee te maken dat ze voor een stuk te weinig personeel hebben om te investeren in die 263 Vgl. Meireman 2000: 45; Leyssens & Vanhoorne 1998: 172. Uit de laatste studie kan men opmaken dat sommige federaties daaraan een exemplarische functie hechten ten aanzien van hun kernen.
119
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
aangesloten verenigingen en misschien ook wel, zoals jij zei, omdat ze zich vrij eenzijdig oriënteren om op allerlei fora te gaan het woord voeren hé. Misschien zouden ze dat wel iets minder kunnen doen. Langs de andere kant hoort dat tot hun opdracht en sowieso kruipt daar veel tijd in. [CS#02]
Meiremans onderzoek bevestigt dit verschijnsel door aan te geven dat vertegenwoordigers van federaties ook op gemeentelijk niveau zetelen in wijkoverleg, integratieraden, overlegraden, autochtone sociaal-culturele verenigingen en allerhande werkgroepen (2000: 35). De vraag stelt zich of vertegenwoordiging in lokale en gemeentelijke organen de taak is van medewerkers van een in principe landelijk georiënteerde vereniging. Hoewel de landelijke verenigingen van allochtonen veelvuldig hameren op de autonomie en zelfredzaamheid van hun ledenorganisaties blijken zij daar niet alle even consequent mee om te gaan (infra). Er is natuurlijk een verzachtende omstandigheid die meespeelt: bij gebrek aan deskundige vrijwilligers is het in de praktijk vaak moeilijk om lokale belangenverdediging door de lokale verenigingen zelf te laten opnemen. De verleiding is in zulk geval groot om professionele medewerkers en bestuursleden van de federatie te laten inspringen.264 Een paar respondenten [LV#01; LV#14] geven weliswaar duidelijk te kennen dat externe vertegenwoordiging in plaatselijke en gemeentelijke instanties zoveel mogelijk in samenwerking gebeurt tussen de federatie (de beroepskrachten of vrijgestelden) en de vrijwillige bestuursleden van de betrokken afdelingen. Op die manier kunnen vrijwilligers geleidelijk aan ingroeien en aan competentie winnen. Een verklaring voor dit proces kan verder gezocht worden in de provinciale of grootstedelijke oriëntatie van de meeste federaties, wat hun betrokkenheid bij plaatselijke overleg- en inspraakkanalen in de hand werkt. Daar komt nog bij dat heel wat bestuursleden van de landelijke vereniging eveneens actief zijn in lokale zelforganisaties. De positieve zijde hiervan is dat direct contact met de doelgroep mogelijk is. Een andere factor die mogelijkerwijs een stimulerende uitwerking heeft wordt in het volgende punt aangesneden. Deze factor heeft inzonderheid betrekking op de wijze waarop leidende figuren van federaties leiderschap invullen; competente leiders die een directieve leiderschapsstijl hanteren en weinig aandacht hebben voor participatie van de doelgroep in het beleid van de federatie zullen wellicht geneigd zijn ook de beleidsbeïnvloeding op plaatselijk niveau naar zich toe te halen.265 4.3.1.2
De democratische structuur en werking van de landelijke verenigingen.
Uit hoofdstuk 3 kwam naar voren dat het een zorg van het beleid is dat de zelforganisaties van allochtonen een democratische structuur en werking hebben. Dat betekent ook dat zij zoveel mogelijk gedragen worden door een ruime vrijwilligersgroep en dito achterban in hun doelgroep. Voor wat de landelijke allochtonenverenigingen in het bijzonder aanbelangt geldt daarom de algemene verplichting van het decreet dat zij de vorm dienen aan te nemen van een vereniging zonder winstgevend doel. Een vzwstructuur betekent dat de betrokken verenigingen van rechtswege minimaal een algemene Zie verder: 4.2.3.2, §1. VgL Sunier: “In een nog steeds actueel artikel uit 1979 stellen Fireman en Gamson nuchter vast dat veel solidariteit binnen bewegingen en organisaties gebaseerd is op interne afhankelijkheid. Leiders houden die afhankelijkheidsrelatie met hun achterban in stand. Het beste middel daartoe is onmisbaarheid pretenderen: alleen zij zijn in staat de belangen van hun achterban te behartigen. In een situatie waarin de taalbarrière groot is en de kennis over de samenleving gering, is het betrekkelijk eenvoudig die onmisbaarheid aannemelijk te maken.” (2001: 164-165).
264 265
120
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
vergadering en een raad van beheer moeten installeren. De decreetgever stipuleert verder dat de raad van bestuur uit minstens negen leden bestaat en, in meerderheid, is samengesteld uit vrijwillige en onbezoldigde bestuursleden (Art. 6, 4°). De algemene vergadering keurt jaarlijks het programma en het werkingsverslag van de vereniging goed (Art. 6, 8°). Tot op heden werden twee onderzoekingen verricht die de democratische structuur en werking van de landelijke verenigingen van allochtonen onder de loupe hebben genomen, namelijk: Meireman (2000) en Leyssens & Vanhoorne (1998). We vatten de uitkomsten daarvan beknopt samen. We beschikken immers zelf over te weinig gegevens om de meeste bevindingen van het vermelde onderzoek te kunnen verfijnen of weerleggen. Een eerste vraag die in de vermelde studies aan de orde komt is in welke mate verenigingen een democratische structuur uitbouwen en de principes van democratische besluitvorming huldigen. Dat is wat zowel Meireman als Leyssens & Vanhoorne getoetst hebben op grond van interviews en documentanalyse (statuten).266 Hier dient wel bij aangetekend dat Meireman zich tot deze invalshoek beperkt, terwijl Leyssens & Vanhoorne de vraag benaderen vanuit een vraagstelling omtrent leiderschap (en elitevorming) binnen de landelijke migrantenverenigingen. Beide onderhavige studies gaan hoe dan ook na op welke manier de landelijke migrantenverenigingen formeel tegemoetkomen aan de wettelijke verplichtingen. Bepaalde inspanningen die de verenigingen leveren om méér te doen dan het minimaal verplichte duiden in zekere zin op hun intentie om democratisch te werk te gaan en op hun wil om representatief te zijn voor hun leden. De volgende topics worden daarbij als toetsstenen gebruikt voor de mate van democratische werking van de landelijke allochtonenverenigingen. Inzake de algemene vergadering zijn dat: de mate waarin alle afdelingen en kernen vertegenwoordigd zijn; de frequentie van de algemene vergaderingen; de criteria op basis waarvan beslissingen worden genomen (quorum, aantal stemmen dat vereist is); de mate van openbaarheid van de beslissingen (verslaggeving, terugkoppeling); de feitelijke aanwezigheidsgraad van de leden (verre afstanden overbruggen); de mate waarin de besluitvorming op democratische leest geschoeid is (meningen uiten, luisteren en respect opbrengen voor andermans ideeën, tot een consensus komen, omgaan met meningsverschillen enzovoort); de mate waarin de beslissingen door de algemene vergadering worden genomen. Inzake de bestuursorganen (raad van beheer, dagelijks bestuur, andere) komen de volgende topics aan de orde: de mate van evenredige vertegenwoordiging van zelforganisaties in de raad van beheer (of het dagelijks bestuur); het streven naar gelijke aanwezigheid van mannen en vrouwen; de criteria op basis waarvan de beslissingen worden genomen (quorum; aantal stemmen). De federaties kunnen op de bovenstaande punten enigszins van elkaar verschillen en eigen klemtonen leggen, maar Meireman besluit niettemin dat de intentie om democratisch te werk te gaan duidelijk aanwezig is bij de bevraagde landelijke verenigingen (2000: 49). Aangezien het gaat om intenties uitgesproken in interviews met verantwoordelijken van de verenigingen is enige reserve hier natuurlijk op zijn plaats, temeer daar ook het perspectief van de lokale verenigingen ten enen male ontbreekt (infra). Dat geldt trouwens evenzeer voor de studie van Leyssens & Vanhoorne. Zij komen op basis van hun onderzoeksmateriaal (interviews) echter wel tot een veel minder democratisch profiel. Zij hebben in het bijzonder gekeken naar de strategieën en leiderschapsstijlen die leidersfiguren (vooral voorzitters) van de federaties in de loop der 266
Meireman 2000: 49-50, 41-42; Leyssens & Vanhoorne 1998: 187-191.
121
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
jaren hebben ontwikkeld. Uit hun analyse blijkt ten eerste dat de federaties en de leidende figuren een dialogerende strategie267 hanteren, maar daarbij zouden zij zich eerder richten op de externe (naar de ruimere samenleving) dan op de interne dialoog (naar de eigen groep). Belangenverdediging krijgt dus voorrang en daarbij wordt de Vlaamse overheid beschouwd als de belangrijkste gesprekspartner. Binnen de structuur, de organisatie en het beleid van de federaties is er weinig ruimte voor het participeren van de doelgroep aan het beleid van de federaties. Wat leiderschapsstijl268 betreft zijn de leidende figuren, in de eerste plaats voorzitters, eerder directief (autocratisch) dan participatief (open en democratisch) te noemen; ze krijgen daarvoor de ruimte van de groep vanwege hun getoonde ervaring en deskundigheid (emergent leadership). De gevolgtrekking is dat de leiders van allochtone organisaties de collectieve emancipatie van hun doelgroep en de dynamieken van onderuit veeleer afremmen: ze hebben immers de neiging om zelf beslissingen te nemen en de participatie en inspraak van de leden in het beleid van de federatie te weinig als vertrekpunt te nemen. Onze gegevens zijn, zoals al aangestipt, te ontoereikend om iets te kunnen zeggen rond leiderschap. We vermoeden wel dat de door Leyssens & Vanhoorne vastgestelde gerichtheid op de externe dialoog niet veralgemeend mag worden (zie 4.2.2). Zij hebben met name vooral voorzitters geïnterviewd (zeven van de tien organisaties). Voorzitters bekleden doorgaans formele leidersfuncties, maar binnen organisaties kan leiderschap verspreid liggen over verschillende personen en functies en moet dus ook informeel leiderschap in kaart gebracht worden. Bovendien hebben voorzitters een representatieve rol naar de buitenwereld, wat wellicht hun gerichtheid op externe dialoog (met de overheid) mede kan verklaren. Niet te vergeten is ook dat het aantal gefedereerde zelforganisaties de laatste jaren gestegen is (zowel globaal als per federatie)269, hetgeen waarschijnlijk wijst op een toenemende formele organisatiegraad onder allochtonen. Hierdoor dienen zich meer gestructureerde kanalen aan voor communicatie en inspraak. In hoeverre er al dan niet sprake is van een reële democratische werking blijft alsnog een deels open vraag, die intensiever en gerichter onderzoek vereist. De onderzoekingen van Meireman en Leyssens & Vanhoorne tonen, net zoals ons onderzoek, te veel methodologische beperkingen om hierop stevig onderbouwde antwoorden te bieden.270 Nieuw onderzoek zou bij voorkeur moeten plaatsvinden op grond van individuele casestudies van verenigingen waarbij onderzoekers verschillende technieken combineren: naast interviews ook observaties (van vergaderingen en overlegmomenten), netwerkanalyse en een bevraging van de lidorganisaties, eventueel ook de ruime achterban (doorstroming en terugkoppeling van informatie). 4.3.1.3
Voorhoede en achterban: een groeiende kloof?
De totstandkoming van bovenlokale professionele structuren wordt doorgaans als een positieve ontwikkeling onthaald. In de loop van het voorgaande zijn al veelvuldig Met ‘strategie’ bedoelen Leyssens & Vanhoorne de wijze waarop leidersfiguren de ruimte willen invullen die vrijgemaakt is voor de zelforganisatie van migranten. Op welke wijze willen zij met de zelforganisatie iets bereiken op het vlak van emancipatie, participatie en integratie. Welke contacten gebruiken zij daartoe? (1998: 162). 268 ‘Leiderschapsstijl’ omschrijven Leyssens & Vanhoorne als de rol die de leidersfiguur binnen de structuur en de organisatie van de federaties speelt (intern). Op welke manier leidt de persoon in kwestie de federatie? (1998: 163). 269 Zie 4.3.1. 270 Leyssens & Vanhoorne stippen trouwens de beperktheid van hun onderzoek aan en betogen dat grondiger onderzoeker, mede op grond van observaties, noodzakelijk is (1998: 218). 267
122
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
redenen aangehaald die het werkzaam zijn van federaties moeten wettigen. Toch wordt er in de eerste plaats vanuit de categoriale sector gewaarschuwd voor al te veel euforie. Eén van de mogelijke euvels van deze ontwikkeling is dat er een kloof dreigt te groeien tussen het bovenlokale en het lokale niveau, tussen zeg maar de achterban en de ‘elite’. Toenemende professionalisering houdt het risico in dat organisaties met twee snelheden tot stand komen. De betaalde krachten en bestuursleden van de landelijke verenigingen zijn met zoveel dingen bezig dat ze hun achterban verwaarlozen en de essentie van hun werk (lokale zelforganisaties sterk en zelfredzaam maken) uit het oog verliezen.271 Daarbij kunnen verschillende factoren een rol spelen: overmatige ambities van leidersfiguren, het belang dat gehecht wordt aan belangenverdediging en beïnvloeding van het beleid (gerichtheid op externe dialoog), de profileringsdrang van de jonge generaties, de ambitie om projecten op te zetten in belendende sectoren, overvraging, de jacht van de overheid op ‘woordvoerders’ van allochtone groepen, een mogelijk gebrek aan democratische werking en terugkoppeling van informatie naar de achterban (zie hierboven) enzovoorts. Wel, het ingebakken, het ingebakken gevaar, de virus in het decreet dat is dat er nooit stilgestaan is bij één groot menselijk gevaar. Dat we altijd en overal op alle niveaus zien opduiken. Dat is vanaf het moment dat er een zekere deskundigheid en een zeker maatschappelijk succes zelfs gekoppeld wordt aan die werkingen dat het gevaar dan verdomd groot is dat de achterban verwaarloosd wordt of dat de essentie van de werking zelf uit het oog verloren wordt. Het decreet is er om een bepaald geraamte, een bepaalde structuur op te zetten die mensen die het niet zelf kunnen zelf over een zekere onzichtbare drempel kunnen helpen. Dat is de essentie van het decreet. [LV#03] Maar de kloof tussen dat tweedelijnsbeleid en de dagdagelijkse realiteit is enorm groot. En men heeft ook zeer weinig geïnvesteerd om die kloof te overbruggen. En men denkt via een gemeentelijk overlegorgaan bijvoorbeeld, dat men dat kan overbruggen. Men heeft gewoon een aantal allochtonen d’r uit gehaald en mee op dat eiland van het tweede- en het derdelijnsniveau gezet, die op een gegeven moment ook niet meer de brug kunnen maken en waar men dus merkt dat zij dat niet kunnen. Maar omwille van de goeie gang van zaken doet men dan wel alsof dat die de vertegenwoordigers zijn. Maar dit is niet waar. [CS#01] En wat merkt ge dan: die allochtonen die daarin zetelen [in raden van bestuur van integratiecentra], meestal zijn dat dan ofwel iemand die altijd wel aanspreekbaar is, die op een bepaald moment ook z'n achterban mist. Ge hebt een aantal sterke figuren die nog altijd [...] zetelen in de raad van bestuur en overal actief zijn en die toch houvast behouden in hun eigen milieu. Maar daarvan zijn er heel weinig. Ge vindt veel meer die indien ze in de raad van bestuur, indien ze als woordvoerder opkomen, dat ze hun eigen milieu negeren, het laten afweten. [...] Wat doet de integratiesector? De integratiesector bereikt ons in functie van haar eigen voortbestaan. Zegt de doelgroep op het moment ook: goh, nu komen er gewoon anderen die in functie van hun eigenheid, hun eigen doelstellingen ons gebruiken. [CS#04]
Een vraag die geopperd wordt door een van de respondenten uit de categoriale sector is of de projecten die door federaties worden gedraaid wel voldoende in samenwerking Vgl. Meireman: “Kenmerkend voor sterk geformaliseerde organisaties is hun professionalisering: beroepskrachten nemen de taken over van vrijwilligers. Maar deze evolutie is niet zonder gevaar. Het is immers denkbaar dat dergelijke verenigingen wel eens het contact met de basis minder belangrijk achten dan het onderhouden van bevoorrechte relaties met de achterban.” (2000: 46-47). 271
123
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
gebeuren met de lokale zelforganisaties en of dergelijke initiatieven niet te veel op zich staan: Alleen zeggen we op dit moment aan de federaties van: als ge op deze manier verderdoet dan gaat ge eigenlijk gewoon dezelfde weg op als de integratiesector. Ge verliest ge uw achterban. Waarom? Omdat ge neemt zelf initiatief, ge onderneemt zelf activiteiten... zij hebben bijvoorbeeld nu rond tewerkstelling vanuit het ministerie van Landuyt 'startbaners' kunnen aanwerven. Wij zeggen van: die middelen of die personeelskrachten die ge krijgt, die moeten overgedragen worden of die moeten via de lokale organisaties lopen. En tot nu toe wordt dat nog te weinig gedaan. [CS#04]
Een andere respondent attendeert erop dat de leiders en bestuursleden van allochtonen organisaties vaak mensen zijn uit de tweede generatie of nieuwkomers die hoogopgeleid en vooruitstrevend zijn. Daardoor ontstaat er een ‘culturele’ tweespalt tussen leiders en hun achterban, zeker wanneer de lidorganisaties en hun vrijwilligerskernen overwegend bestaan uit traditioneel georiënteerde migranten van de eerste generatie die relatief kansarm zijn of beperkt in hun mogelijkheden. Een gevolg hiervan is dat het naar de buitenwacht gevoerde discours namens de doelgroep niet noodzakelijk overeenstemt met de denkbeelden die leven in brede lagen van de doelgroep272: Dus die organisaties zelf da's een bepaalde categorie mensen, eigenlijk best meestal ook wel relatief traditioneel, wel open, aangezien ze zich ook wel wat naast moskeeverenigingen plaatsen, zijn die een stuk opener, maar niet volgens het imago dat bijvoorbeeld de federatie uitstraalt, waardat ge geschoolde vaak tweede generatie, of anders nieuwkomers die recent aangekomen zijn. Daarvan zitten er heel veel, en die vaak ook, allez die vrij progressief zijn en die... Mij valt dat altijd weer op hoe groot die kloof is tussen het publiek van de federatie zelf, waar ook heel wat jonge mensen rond hangen en het publiek van de organisaties die ze overkoepelen en zelfs... niet alleen het brede publiek, maar ook de kern, de vrijwilligers. Want dat brede publiek zoiets dat zou op zich helemaal niet moeten veranderen, maar ook de kernen zijn toch wel sterk verschillend, hoor, van de groep die dan de federatie zelf runt. En je merkt dat ook wel hè. Ik zie daar wel een evolutie in dat die federatie wel probeert om standpunten in te nemen die dichter staan bij die verenigingen naar legitimiteit toe. En dan krijgt ge zowat een tweespalt tussen hoe zij zelf zijn en wat zij in naam van de aangesloten verenigingen zeggen. Ook dàt is misschien wel niet verwonderlijk hé. Alleen merk ik dat de buitenwereld dat heel vaak niet ziet [...] [CS#02]
Overigens doet het verschijnsel zich eveneens voor in de schoot van plaatselijke zelforganisaties. Een vrijwilligerskern kan zo geëngageerd en actief bezig zijn met het opzetten van projecten dat ze het alledaagse contact met hun gemeenschap dreigt te verwaarlozen: En dat was een jongerenorganisatie, maar ge moet wel die jongerenorganisatie, dat wordt dertig jaar die gasten, dat zijn geen mannen van zestien, zeventien jaar. En die zijn daarin meegezogen. En dat project dat bestond uit: een voetbaltoernooi, een muziekfestival, theatervoorstellingen, allez dat zit allemaal in die culturele sfeer, een multiculturele rondleiding, waardat dan wel de moskeeverenigingen een belangrijke rol in speelden. Een restaurant. Suikerfeest. Al die dingen. Waardat een enorme inzet is geweest vanuit die dragende figuren in de organisatie. Met als gevolg dat ze hun eigenlijke werking verwaarloosd hebben, hun eigen activiteiten verwaarloosd 272 Zie ook 4.2.4.3, §3 met betrekking tot de wens van zelforganisaties om actief rond welzijnsaangelegenheden bezig te zijn.
124
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
hebben en dat ze nu eigenlijk tot de vaststelling komen van: help, waar is onze achterban? En dat we nu met dat gegeven zitten. [CS#03]
4.3.2
Visieontwikkeling aangaande de maatschappelijke rol van zelforganisaties
We hebben in 4.1.1 de vraag aangesneden naar de maatschappelijke context waarin zelforganisaties evolueren, meer in het bijzonder de externe processen die hun ontstaan en verdere ontwikkeling beïnvloeden. In dit punt komen we op een andere prominente vraag. Die vraag gaat in omgekeerde zin, namelijk: hoe beïnvloedt en structureert het verenigingsleven de omringende samenleving en daarbinnen het emancipatie- en integratieproces van minderheidsgroepen uit de migratie? Of in termen van wenselijkheid geformuleerd: wat beogen allochtone verenigingen concreet te realiseren bij hun doelgroep en op welke manier denken ze daaraan te werken? Dat is derhalve de vraag naar de brede maatschappelijke functie van allochtone verenigingen. Waarom zijn ze nodig en hoe maken ze zich nuttig? In het hierna volgende punt (4.2.2.1) weiden we uit over de conceptuele uitgangspunten van de overheid die zijn af te lezen uit het Decreet. Vervolgens (in 4.2.2.2) gaan we na welke visies landelijke verenigingen van allochtonen ontwikkelen in relatie tot deze uitgangspunten. 4.3.2.1
De visie van de Vlaamse overheid
Vooraf moet men de vraag stellen wat de Vlaamse overheid zelf belangrijk vindt: welke doelstellingen legt zij op aan migrantenverenigingen? Zijn die doelstellingen voldoende afgebakend of richtinggevend? Is de regelgever daarin directief of veeleer stimulerend, faciliterend? Wanneer we het Decreet 1995 nader beschouwen zien we dat de doelstellingen van volksontwikkelingswerk gericht op allochtonen geformuleerd worden onder de vorm van voorwaarden voor erkenning en subsidiëring van verenigingen. De door hen ontplooide activiteiten moeten op een bepaalde manier georiënteerd zijn, bepaalde functies vervullen, willen ze überhaupt in aanmerking komen voor subsidiëring. De verenigingen die erkend worden en subsidies ontvangen zijn dus verplicht hun activiteiten te verantwoorden door ze op zijn minst formeel binnen de getrokken krijtlijnen te plaatsen. We gaan hieronder na welke aanwijzingen er in het Decreet staan waaruit migrantenverenigingen iets over hun specifieke opdracht kunnen opmaken. Allereerst heeft de regelgever een bijzonder inhoudelijk accent gelegd bij de doelformulering van migrantenverenigingen, zowel landelijke als lokale.273 De activiteiten van allochtone verenigingen worden expliciet verbonden met de noties emancipatie, participatie en integratie. Dit is eigenlijk de specifieke maatschappelijke opdracht van migrantenverenigingen. Dit is wat de minister van Cultuur van hen verwacht, dit is wat ze als het ware moeten “ontwikkelen” bij hun doelgroepen. Die begrippen worden in het Decreet 1995 echter niet gedefinieerd, laat staan in operationele doelen en beoordelingscriteria vertaald. Leyssens & Vanhoorne geven dit duidelijk aan: “Men heeft deze opties echter niet vertaald naar de parameters waarmee op het veld kan worden nagegaan of het verenigingsleven van de migranten in de richting evolueert die vooropgesteld is – als er al iets vooropgesteld is.” (1998: 161) En elders besluiten zij: ”De overheid stelt zich hier
273
Cf. 3.2.3.
125
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
eerder faciliterend dan directief op. Ze wil een bepaalde organisatievorming faciliteren zonder te verduidelijken waarom en zonder te expliciteren waar zij bij de evaluatie zal op letten.” (1998: 108)
Een mogelijke wenk van de regelgever zou kunnen schuilen in de algemene definitie van “volksontwikkelingswerk”, zijnde: “een vorm van sociaal-cultureel werk voor volwassenen, waarbij de deelnemers leren kennis, inzicht en vaardigheden te vergroten voor zichzelf of voor anderen, met het oog op hun persoonsontplooiing en hun functioneren in de samenleving, met uitsluiting van diplomagerichte, schoolse en/of beroepsopleiding;”
(Art. 2, 1°)
De doelstellingen van persoonsontplooiing en functioneren in de samenleving klinken alvast ‘emancipatorisch’ in de oren. Dat hoeft geen verbazing te wekken aangezien sociaal-cultureel werk vrij algemeen binnen een emancipatorisch perspectief wordt geplaatst.274 Opmerkelijk nu is dat nergens in het Decreet wordt aangegeven hoe de drievuldigheid van emancipatie, participatie en integratie van allochtonen verband houdt met de algemene emancipatorische opdracht van het sociaal-cultureel werk. De begrippen emancipatie, participatie en integratie zijn alledrie belangrijke en veelzijdige maatschappelijke uitdagingen. Integratie alleen al is een meerdimensionaal proces, dat in de wetenschappelijke literatuur vanuit zeer uiteenlopende definities en benaderingen beschreven wordt.275 Bovendien wordt integratie vaak niet alleen als een proces, maar ook als een maatschappelijke toestand aangeduid.276 Men kan daarbij terecht de vraag stellen welk specifiek ‘effect’ sociaal-culturele verenigingen moeten of kunnen sorteren bij hun doelgroepen op een of meer van deze dimensies. Men vindt echter nergens in het Decreet terug hoe de drie doelstellingen onderling samenhangen. Zijn zij nevengeschikt of hebben zij een verschillende draagwijdte? Moet emancipatie altijd bijdragen tot integratie en participatie? Andersom uitgedrukt: bestaan er ook emancipatiegerichte activiteiten die niet bijdragen aan de integratie en participatie van allochtonen? Kan men aan integratie werken zonder direct formele participatie in de reguliere instellingen na te streven? Enzovoort en zo verder. Daarnaast roept het Decreet onmiddellijk een andere prangende vraag op: betekenen de doelstellingen van migrantenverenigingen een specificering van de algemene definitie van sociaal-cultureel werk? Of kunnen zij integendeel als een verruiming begrepen worden? En zo ja in welke zin? Anders gesteld: moeten migrantenverenigingen hetzelfde sociaalculturele (= emancipatorisch) werk doen als Vlaamse verenigingen, maar op een doelgroepbetrokken manier? Of moeten zij een bepaalde extra kwaliteit toevoegen aan het emancipatorische werk? Wat kan een allochtone vereniging teweegbrengen wat andere (Vlaamse) middenveldverenigingen en sectoren in de samenleving niet kunnen? Waar ligt hun meerwaarde? De decreetmaker geeft op geen van deze vragen ook maar enig antwoord en creëert hierdoor een zeer ambigue situatie. In een bepaald opzicht kan men voor dit ontbreken van een ondubbelzinnige stellingname zeer veel begrip opbrengen. Elke poging tot specificering en operationalisering van de bovengenoemde drie begrippen belandt meteen in het brandpunt van een uiterst polemisch geworden maatschappelijk debat dat op het huidige ogenblik gewoonweg geen oplossing kan bieden met betrekking tot het ontwikkelen van ondubbelzinnige evaluatiecriteria dienaangaande. Vooral de politieke discussie rond het zeer omstreden concept ‘integratie’ is in de loop der jaren dermate Zie bijvoorbeeld de Bouwstenennota: passim. Zie in het Nederlands taalgebied bijvoorbeeld: Verlot 2001, Phalet & Swyngedouw 1999, Engbersen & Gabriëls 1995. 276 Cf. Engbersen & Gabriëls 1995: 19. 274 275
126
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
vruchteloos gebleken, dat nogal wat actoren in het veld er tegenwoordig met een wijde bocht omheen lopen. Wetenschappelijk onderzoekers blijven het anders wel een bruikbaar en objectief concept vinden om processen te beschrijven277, maar men kan er niet omheen dat talloze allochtonen het begrip verfoeien omdat brede lagen in de meerderheid er een maatschappelijk en politiek ongewenste betekenis aan geven: En participatief. Ja. Als ge dus... In diezelfde zin hebt ge discussies over integratie van gehandicapten en, allez, alle groepen die als minderheid binnen de samenleving zijn. Wat dat het probleem is naar mijn gevoel, is dat dus de... In de samenleving de doorsnee burger en een aantal opiniemakers en partijen enzovoort dat die het woord ‘integratie’ invullen als assimilatie. Ge moet verdwijnen van de meerderheid. Ge moet al de normen overnemen. En dan pas zult ge geïntegreerd zijn. De uitspraak van een doorsnee burger van "ja, ze moeten zich maar integreren". Dat wil feitelijk zeggen van ze moeten onzichtbaar worden. (Ze moeten zich aanpassen.) En daar reageren de mensen dus tegen. En terecht vind ik dat men daar tegen reageert. [...] Als men voortdurend... allez, zelfs om zichzelf te kunnen organiseren of om bijvoorbeeld op vlak van opvoeding met een aantal zaken waardat men, ja, waar dat men mee bezig is of inzichten die men heeft of invalshoeken. Als men voortdurend maar te horen krijgt van: da's niet goed. Ge moet doen gelijk als de meerderheid. Ja, dáár revolteert men tegen, hé. En dat krijgt zijn culminatie natuurlijk dan in heel dat integratiedebat: zich afzetten tegen dat woord ‘integratie’. En juist omdat dat zo wordt ingevuld, lijkt mij. [VMC]
Ook beleidsmakers willen daar begrijpelijkerwijs hun vingers niet aan verbranden en zoeken een veilige uitweg in algemene frasen die neutraliteit en pluraliteit moeten laten uitschijnen. Beleidsconcepten worden wel vaker zeer vaag en algemeen omschreven. De reden daarvoor is dikwijls dat men niet in staat is deugdelijke, wetenschappelijk toetsbare definities te maken. Even vaak is het ook een kwestie van politieke haalbaarheid, nauwkeurig omschreven doelstellingen liggen soms te gevoelig, zodat men de zaken met opzet in het vage houdt. Iedere gebruiker kan er dan in lezen wat in zijn kraam van pas komt, en dat komt niet toevallig alle betrokken partijen goed uit. Het voordeel is dat dit heel wat beweegruimte schept voor de uitvoeringspraktijk. Het nadeel is dat het de evaluatie bemoeilijkt, omdat aangescherpte toetsingscriteria ontbreken. Aangezien de gebruikers van het decreet ermee aan de slag moeten bestaat het gevaar dat bepaalde criteria of parameters in het werkveld al doende worden ontwikkeld en in het slechtste geval een eigen ongecontroleerd leven gaan leiden. Aldus kan de toeziende administratie bijkomende regels toepassen, bijvoorbeeld ten behoeve van de beoordeling van erkenningsdossiers en subsidieaanvragen, die door de belanghebbende partij als oneigenlijk of strijdig met de regelgeving worden ervaren. Dat evaluatie in een dergelijke context een moeilijke evenwichtsoefening is, wordt door een van de respondenten van de landelijke verenigingen expliciet verwoord: Ja, en ge moogt dus nooit iemand bij wijze van spreken negatief evalueren post factum als ge niet op voorhand gezegd hebt van, wij gaan u evalueren op basis van deze en deze normen. Dus als ze mij niet zeggen wat participatie is, als zij mij niet zeggen met andere woorden wat kadervorming is, moeten ze mij volgend jaar als ik zeg van: "Ik heb ze allemaal leren parachutespringen." mij niet komen zeggen dat het geen kadervorming is. [...] Puur verstandelijk geredeneerd. Allez, voor zover men verstandelijk kan redeneren natuurlijk. En daar is inderdaad discussie over mogelijk. Op zich is het ook niet ongezond of gevaarlijk of vervelend dat daar discussies zijn. De overheid moet de discussie daaromtrent - organiseren is niet het goede woord maar uitlokken, stimuleren. [LV#01]
277
Zie vorige voetnoot.
127
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Eén van de gevolgen van het Decreet is volgens Leyssens & Vanhoorne dat bij de erkenning van migrantenverenigingen de formele en administratieve criteria hebben doorgewogen. De begrippen emancipatie, integratie en participatie kunnen vanwege hun vaagheid niet als positieve inhoudelijke criteria gehanteerd worden.278 Bovendien zijn ze zo algemeen dat ze haast inwisselbaar zijn. Vermoedelijk fungeren de begrippen eerder als negatieve criteria, die in combinatie met andere formele vereisten (openheid van bestuur, democratische werking, uitsluiting van eredienstmateries, een open publicatie, een veelheid van activiteiten, toegankelijkheid voor een ruim publiek, inspectiebereidheid, bereidheid tot programmering en jaarlijkse verslaggeving, …) vooral de bedoeling hebben ‘oude’ verenigingen, die zich enkel richten op het land van herkomst en religie, evenals reactionaire of extremistische organisaties, zoveel mogelijk uit te ziften.279 Of andersom gesteld: het decreet wordt vooral op maat gesneden van de autonome verenigingen die integratie en emancipatie centraal stellen. Aangezien het decreet in kwestie geen definities verschaft, kan men eventueel een alternatief zoeken door terug te vallen op generieke begripsbepalingen, zoals die bijvoorbeeld terug te vinden zijn in het strategisch plan rond het minderhedenbeleid van de Vlaamse regering. Emancipatie betekent dat de groepen die hier blijvend wonen meer zelfbewust hun plaats in onze samenleving kunnen innemen. Ze moeten gestimuleerd worden om onze samenleving en cultuur actief te verkennen en de vaardigheden kunnen verwerven om hiermee om te gaan. Participatie betekent dat ze daadwerkelijk deelnemen aan de beïnvloeding van maatschappelijke structuren en betrokken worden bij het beleid. De mate van erkende zelforganisatie wordt daarbij beschouwd als een maatstaf of toetssteen voor de effectiviteit van de maatregelen die genomen worden teneinde participatie en emancipatie te verhogen.280 Een ander ijkpunt is de mate waarin de betrokken groepen inspraak hebben in de maatschappelijke structuren en ze beïnvloeden (participatie dus). Hoewel ook deze begripsomschrijvingen uitblinken in algemeenheid, bieden ze alvast wat meer houvast. Mits wat denkwerk vallen er misschien zelfs meer afgebakende doelen voor migrantenverenigingen uit te puren. Alleen dateert het strategisch plan van na het Decreet (1996) en stelt zich de vraag of men zomaar ‘met terugwerkende kracht’ beleidsdefinities kan toepassen. Dat houdt immers geen pas; de regelgever heeft zich niet uitgesproken over een mogelijke inhoudelijke afbakening naderhand. Een faciliterende houding op grond van vage beleidsdoelstellingen impliceert op de keper beschouwd dat allochtone verenigingen met hun doelen en activiteiten vele richtingen uit kunnen, zonder dat hen al te ingrijpende beperkingen wordt opgelegd. Als ze zaken doen die beantwoorden aan de formele criteria van het Decreet zal het wel op de een of andere manier een emancipatorisch nut hebben. In die zin hebben de concepten emancipatie, participatie en integratie vooral een symbolische strekking. Ze creëren een gemeenschappelijke paraplu waaronder mensen en groepen met zeer uiteenlopende, soms tegenstrijdige ideeën, intuïties en praktijken kunnen schuilgaan. Dit impliceert dat mensen of groepen zeer uiteenlopende interpretaties kunnen geven aan eenzelfde begrip. Toch is het Decreet niet volkomen vrijblijvend opgesteld. Zoals alle verenigingen moeten de allochtone welbepaalde functies in hun programmaopbouw invullen: de ontmoetingsfunctie, de sociale-actiefunctie, de educatieve functie en de culturele functie (Art. 2, 2°). Deze functies zijn eigen aan het sociaal-culturele verenigingswerk en moeten Cf. Leyssens & Vanhoorne 1998: 99. Vgl. Vanmechelen 1995: 44; ICEM 1997: 85; Albrechts 1993: 30. 280 Zie ICEM 1997: 28. 278 279
128
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
bijgevolg alle in de werking van de (allochtone) verenigingen aanwezig zijn, zowel de lokale als de landelijke. Het is niet duidelijk in welke mate een vereniging accenten op bepaalde functies mag leggen, maar men mag veronderstellen dat die redelijk evenwichtig verdeeld moeten zijn over het geheel van de ontplooide activiteiten. Merkwaardig is nu dat de regelgever met betrekking tot de subsidiabele activiteiten van lokale migrantenverenigingen wel degelijk klemtonen legt. De activiteiten die in aanmerking komen voor subsidie zijn de volgende: cultuurspreidende, educatieve, recreatieve of ontmoeting, interculturele, migrantenvrouwen. Daarbij valt op dat activiteiten die verband houden met de functie van sociale actie (of maatschappelijke activering) op plaatselijk niveau niet gesubsidieerd worden. Ondanks het feit dat de functie wel nadrukkelijk erkend wordt (supra). Leyssens en Vanhoorne hebben in hun onderzoek de reden voor deze omissie proberen te achterhalen. Uit gesprekken met een aantal betrokkenen bij het beleid komen zij uit op verschillende theoretische en praktische overwegingen. Theoretische overwegingen zijn het benadrukken van de culturele functie en het feit dat sociale actie vervat zit in cultuurspreiding, ontmoeting en educatie. Dat cultuurspreidende activiteiten relatief meer betoelaagd worden bevestigt de klemtoon op het culturele. Een praktische overweging is dan weer de moeilijke afbakenbaarheid, meetbaarheid en begrootbaarheid van activiteiten gericht op sociale actie. De auteurs besluiten dat “men de idee is toegedaan dat sociale actie als dusdanig afzonderlijke activiteiten overschrijdt, maar dat men tijdens die activiteiten hoedanook met sociale actie bezig is.”.281 Door op sociale actie gerichte activiteiten niet en cultuurspreidende activiteiten het meest te subsidiëren beoogt de regelgever hoogstwaarschijnlijk de culturele functie van lokale verenigingen te stimuleren. Door de toelage voor interculturele en specifiek op migrantenvrouwen gerichte activiteiten extra te verhogen (met 50%) worden nog een paar bijkomende positieve klemtonen gelegd. Zulks impliceert een overwegend culturele invulling van de doelstellingen van emancipatie, participatie en integratie. Anders gezegd: de overheid suggereert dat ze vooral het werken rond de culturele dimensie van burgerschap en maatschappelijke participatie van allochtonen wenst te begunstigen ten nadele van de sociale en politieke dimensies. Dat lijkt meer te zijn dan een symbolische geste, het is een normatief gegeven. Daarmee stuiten we op een vreemde kronkel, ja zelfs tegenstrijdigheid in het beleid. Namelijk: lokale verenigingen die vooral actief zijn op het culturele vlak door (subsidiabele) culturele manifestaties (tentoonstelling, toneel, muziekfestival, theater, film, dans, …) te organiseren worden daarvoor financieel beloond. Maar wat moeten zij aanvangen met de drie andere decretale functies: educatie, ontmoeting en sociale actie? Verenigingen die rekening houdend met de vraag en de behoeften van hun doelgroep vooral de focus op die drie activiteiten willen leggen, worden in feite financieel ontmoedigd. Dit zou kunnen betekenen dat de overheid ervan uitgaat dat het emancipatorisch gehalte van dergelijke activiteiten intrinsiek lager zou liggen, of dat de behoeften van allochtonen vooral op het gebied liggen van culturele participatie. In deze gedachtegang komt culturele participatie de persoonsontplooiing en het maatschappelijk functioneren van allochtonen het meest ten goede. Is een educatieve activiteit daarom drie keer minder waard dan een cultuurspreidende? Of gaat de overheid ervan uit dat een cultuurspreidende activiteit praktisch meer kosten genereert? Daarover hebben we geen uitsluitsel gevonden in het Decreet. Een bijkomende vraag luidt in dit verband hoe de landelijke verenigingen op deze optie kunnen inspelen. Moeten ze erover waken dat alle functies aan bod komen in het activiteitenaanbod van hun lidorganisaties? Of moeten ze de overheid volgen in het 281
Leyssens & Vanhoorne 1998: 95.
129
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
belang dat zij hecht aan de culturele dimensie? En wat betekent dit bijvoorbeeld voor de inhoudelijke invulling van de kaderopleiding ten behoeve van afdelingsvrijwilligers? Moet ook daarvan het nut bewezen worden rechtstreeks in relatie tot de emancipatie etc. van de doelgroep? Ook dit zijn vragen waarop we het antwoord schuldig moeten blijven. De gevolgtrekking uit het bovenstaande betoog is dat het Decreet inhoudelijk gezien een stuurloze blik aanbiedt. En daar waar het wél onmiskenbaar normeert, door bij de invulling van emancipatie van migranten de ‘culturele’ dimensie naar voren te schuiven, gebeurt dit op een indirecte en tegenstrijdige manier. Zeer frappant is dat de gestelde voorkeur niet omkleed is met argumenten en dat zulks allerlei vragen oproept die nergens een eenduidig antwoord krijgen. 4.3.2.2
Visieontwikkeling bij de allochtone verenigingen
We hebben in het vorige punt vastgesteld dat in de regelgeving nauwelijks enige bruikbare vingerwijzingen schuilen ter wille van een instrumentele uitwerking van de vooropgestelde doelen: emancipatie, participatie en integratie van allochtonen. De verenigingen moeten nochtans activiteiten rond deze doelstellingen organiseren, maar er ontbreekt een tussenliggend toetsingskader van operationele doelen dat de concrete activiteiten van verenigingen verbindt met de ruime maatschappelijke doelstellingen. Het gevolg is dat de bal gedeeltelijk in het kamp wordt gelegd van de verenigingen zelf. Zij moeten de lijnen trekken, hun keuzes inhoudelijk onderbouwen wanneer ze verantwoording hebben af te leggen bij de overheid. We hebben geen gegevens over hoe lokale verenigingen met deze omstandigheid omgaan.282 Wat we wel kunnen documenteren zijn de zienswijzen en opvattingen van de landelijke verenigingen. Men mag aannemen dat landelijke verenigingen beschikken over een inhoudelijke visie op wat sociaal-cultureel werk kan teweegbrengen en betekenen voor allochtone groepen in de samenleving. Ze hebben met andere woorden een ‘theorie’ nodig, hoe minimaal of vaag of intuïtief die ook moge zijn, om hun emancipatorisch werk te encadreren en te legitimeren. Zoniet grijpt de begeleiding van de lidverenigingen en de kaderopleiding van vrijwilligers en de eigen stafleden plaats in het luchtledige. Verantwoordelijke bestuursleden of professionele medewerkers van de landelijke allochtone verenigingen (voorzitters, directeuren, coördinatoren, educatieve medewerkers, …) vertolken ideeën over de rol en het belang van hun organisaties en van de lokale zelforganisaties die ze overkoepelen. Zij hebben een denkkader van de rol en functie die zelforganisaties dienen te vervullen in relatie tot hun doelgroep en achterban. Die visieontwikkeling is uiteraard niet onbegrensd en speelt af zich op de grens van het wenselijke en het mogelijke. Er is namelijk de wakende overheid die richtlijnen verstrekt (zij het nogal symbolische (supra)). En er zijn eveneens de lokale verenigingen die eigen sociaal-culturele praktijk ontwikkelen vanuit bepaalde aspiraties en behoeften en in voortdurende interactie met hun achterban. Het spreekt vanzelf dat de zogenaamde centrale verenigingen de activiteiten van hun afdelingen meer kunnen sturen en vormgeven vanuit hun visie, terwijl federaties de autonomie van hun lidorganisaties moeten in acht nemen (zie verder onder §3).283 Lokale verenigingen kunnen daartoe op verschillende manieren verplicht of aangespoord worden: doelen formuleren in hun vzw-statuten, aantonen met documenten dat ze werken rond emancipatie, participatie en integratie, subsidiabele activiteiten omschrijven (inhoud, doelgroep, bedoeling) en evalueren, jaarlijks overleg plegen over de programmering van activiteiten. 283 Zo staat bijvoorbeeld in de statuten en/of visieteksten van sommige federaties het behoud van de autonomie en onafhankelijkheid van de lidverenigingen nadrukkelijk ingeschreven (FMDO, UTV, 282
130
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Men mag redelijkerwijs veronderstellen dat een eigen richtinggevend kader minstens impliciet aanwezig zal zijn, ook al zullen beginnende verenigingen niet meteen een prioriteit maken van visieontwikkeling. Organisatorische en praktische beslommeringen zijn in hun geval immers aan de orde van de dag. Langer bestaande verenigingen hebben wat meer tijd gehad om hun visie vaste vorm te geven en in de buitenwereld bekend te maken. Teneinde dit te peilen hebben we enerzijds de afgenomen interviews geanalyseerd. Daarnaast hebben we voor een deel ook documenten van de verenigingen meegenomen in de analyse: statuten, voorstellingsbrochures, visieteksten, verslagen, tijdschriften en nieuwsbrieven. De onderstaande cluster van vragen levert een aantal antwoorden op teneinde visieontwikkeling na te gaan: ♦ Wat is een zelforganisatie? Wat is de belangrijkste doelstelling van zelforganisaties? Wat maakt zelforganisaties onmisbaar of nodig in de samenleving? Waar ligt de specificiteit van het sociaal-cultureel verenigingsleven van allochtonen ten opzichte van Vlaamse verenigingen? ♦ Worden de doelstellingen spontaan gerelateerd aan de begrippen emancipatie, integratie en participatie? En zo ja, hoe worden de begrippen omschreven? Gebruikt men eventueel andere begrippen? ♦ Welke (emancipatorische) functies beklemtonen de landelijke verenigingen in relatie tot de lokale zelforganisaties? §1
De doelstellingen van zelforganisaties (luidens de documenten)
Een eerste bron van antwoorden wordt gevormd door de documenten via dewelke de erkende landelijke verenigingen van allochtonen hun doelstellingen en zienswijzen bekend maken aan de buitenwereld. Het betreft vooral statuten, voorstellingsbrochures of visieteksten. Daarin formuleren de verenigingen op de een of andere manier hun missie. We gaan na in hoeverre men daar ook doelstellingen in formuleert in termen van wat men wil bereiken bij de doelgroep. Uit de analyse zien we het volgende beeld verschijnen. 1. Doelen verenigingen tegenover doelen doelgroep In hun formulering van doelstellingen maken de landelijke verenigingen over het algemeen weinig onderscheid tussen doelstellingen die rechtstreeks betrekking hebben op de doelgroep (te bereiken effecten op het plaatselijk niveau) en de doelstellingen en activiteiten van de landelijke vereniging zelf. Deze lopen in de teksten veelal gewoon door elkaar. Somtijds creëert dit verwarring over het precieze aandeel van de lokale verenigingen in de realisatie van een vooropgezette doelstelling. Wat impliceert bijvoorbeeld de doelstelling “het strijden tegen elke vorm van racisme, xenofobie en discriminatie op sociaal, cultureel, educatief en politiek vlak” (UTV) voor de werking van de aangesloten verenigingen? 2. Kern- en nevendoelen Vrouwenfederatie), met dien verstande dat zij de algemene doelstellingen van de federatie bij aansluiting onderschrijven.
131
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Opvallend is dat slechts een viertal landelijke verenigingen (FMDO, FMV, IC, Vrouwenfederatie) een zekere structuur of hiërarchie in hun doelstellingen probeert aan te brengen. De andere beperken zich tot een loutere opsomming of nevenschikking van vaak ongelijksoortige doelen en acties, wat zeer disparate lijstjes oplevert. 3. Symbolisch discours De landelijke verenigingen nemen geregeld de beleidsconcepten over en schuiven ze in mindere of meerdere mate naar voren als hun centrale doelstellingen. Hierbij zien we het volgende tendensen: -
De definitie van volksontwikkelingswerk wordt vaak onveranderd of mits wat aanpassing geadopteerd (bijvoorbeeld: FMDO, Vrouwenfederatie).
-
De termen emancipatie, participatie en integratie duiken in allerlei wisselende combinaties en zinswendingen zeer regelmatig op in de visiedocumenten van de verenigingen (expliciet: AIF, CDF, FMDO, FMV, Ghanaba, IC, LAF, VOEM, Vrouwenfederatie). Uitzonderingen hierop vormen de TUB en de UTV die in hun doelbepaling deze begrippen niet expliciet opnemen.
-
Indien vermeld, worden de begrippen emancipatie, participatie en integratie zelden of nooit gedefinieerd en evenmin vertaald in operationele doelen. De concepten hebben hetzelfde statuut als in het Decreet: algemene begrippen die de maatschappelijke relevantie van migrantenverenigingen symbolisch legitimeren, morele erkenning geven eigenlijk.
-
Emancipatie wordt af en toe gesitueerd, maar dan wel op heel diverse maatschappelijke terreinen: sociaal, economisch, cultureel, moreel, politiek, …
-
Een aantal keren worden begrippen gehanteerd met een aanverwante betekenis: zelfredzaamheid, groepsgerichte emancipatie, versterken van het sociaal weefsel (IC), persoonsontplooiing, externe emancipatie (Vrouwenfederatie), collectieve verbetering van de maatschappelijke positie (FMDO), promotie, integratie en de deelname in het sociaal, economisch en politiek leven van de Belgische maatschappij (Ghanaba), volwaardig in de maatschappij kunnen functioneren (ACLI).
4. Andere doelstellingen Landelijke verenigingen voegen dikwijls andersoortige doelstellingen (al of niet statutair) toe aan hun missie. Die zijn overigens zeer divers. We kunnen ze min of meer onderbrengen binnen de volgende (overlappende) begripsvelden: a. Gelijke rechten en racisme/discriminatie (gelijkheid) -
De positie van de migrant in de Vlaamse gemeenschap versterken (AIF) Rassendiscriminatie en vreemdelingenhaat bestrijden (AIF) Onze rechten moeten door ieder misbruik ervan of ieder discriminerende houding waarvan we dikwijls het slachtoffer zijn, aan de kaak te stellen; discriminatie in vele opzichten: woonst, werk, onderwijs, gezondheidszorg... (Afrikaans Platform)
132
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
-
-
-
De Rechten van de Mens verdedigen, streven naar gelijkberechtiging van Belgen en migranten, rassendiscriminatie bestrijden en erop toezien dat de bestaande wetten worden nageleefd (CDF) Elke vorm van onderscheid, uitsluiting, beperking of voorkeur op grond van ras, huidskleur, afstamming, afkomst of nationaliteit bestrijden; mensenrechten verdedigen en discriminatie bestrijden door o.a. in rechte op te treden in alle rechtsgeschillen in verband met racisme of xenofobie (FMDO) Het bestrijden van vooroordelen en racisme (IC)284 IJveren voor een rechtvaardige en harmonieuze samenleving (IC) Bestrijden van de rassendiscriminatie en het verdedigen van de mensenrechten (FMV) Het strijden tegen elke vorm van racisme, xenofobie en discriminatie op sociaal, cultureel, educatief en politiek vlak (UTV) Het verdedigen en realiseren van de sociale en culturele rechten van de Turkse bevolking in België (UTV)
b. Beleving van cultuur en identiteit -
Het gezamenlijk zoeken naar vormen van identiteitsbehoud rekeninghoudend met het feit dat men in Vlaanderen leeft, werkt en bijdraagt tot het sociale leven (ACLI) Herontdekken van de roots en de eigen identiteit leren kennen (AIF) Mensen van Turkse afkomst bewustmaken van de rijkdom van de eigen cultuur (CDF) De identiteit van de Arabische gemeenschap versterken (FMDO) De beleving van de islamitische cultuur (IC)
c. Beeldvorming over de gemeenschap in de samenleving -
Bijdragen tot een correcte beeldvorming opdat de visies en de meningen omtrent de Turkse gemeenschap juister zouden worden (TUB) Vooroordelen voorkomen door een helder beeld te geven van moslims en andere migranten (VOEM) Werken aan beeldvorming tussen de vrouwen onderling en aan Vlaamse vrouwen, mannen en kinderen (Vrouwenfederatie)
d. Interculturele uitwisseling en relatievorming (solidariteit en verdraagzaamheid) -
284
De contacten tussen migranten en Belgen verbeteren (AIF) Turkse cultuur bekend maken aan de Vlaamse bevolking en tot een culturele uitwisseling komen met mensen van Vlaamse afkomst (CDF) Het bevorderen van de verstandhouding tussen migrantenorganisaties en de Belgische burgers (CDF) Een betere relatie met de autochtone bevolking trachten tot stand te brengen (FMV) Onderlinge solidariteit bewerkstelligen tussen migranten (IC) Een wederzijds begrip tussen Turkse migranten en autochtonen trachten te bewerkstelligen, door de Turkse cultuur aan de Belgen en de Belgische cultuur aan de migranten bekend te maken (TUB)
Het IC is erkend als meldpunt racisme in verband met het Non-discriminatiebeleid in het onderwijs.
133
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
-
-
Het vervullen van een interculturele functie door het bekendmaken enerzijds van de culturele gewoonten van het Turkse volk aan de Belgische bevolking en anderzijds de culturele gewoonten en waarden van de Belgen aan de Turkse gemeenschap (UTV) Samen met andere federaties en koepels een netwerk van dialoog helpen weven tussen alle levensbeschouwingen (VOEM)
e. Andere -
De doorstroming van migrantenjongeren naar het hoger onderwijs stimuleren en de kwaliteit van onderwijs voor migrantenkinderen verhogen op alle vlakken (CFD) Aandacht voor de migranten en vluchtelingen in het onderwijs (LAF) De noden en behoeften van de Turkse jongeren en kinderen leren kennen en daarvoor een oplossing trachten te vinden (TUB)
Het blijft meestal onuitgesproken of onduidelijk in hoeverre het hier gaat om extra doelen van de betrokken organisaties dan wel om subdoelen van of specifieke voorwaarden voor emancipatie van hun respectieve doelgroep. 5. Aanzetten tot concrete uitwerking Bij een kleine groep van verenigingen zien we aanzetten op papier tot verdere uitwerking van de algemene emancipatorische doelen in operationele doelen of in uiteenlopende dimensies van emancipatie. Daarmee bedoelen we nadrukkelijk niet de concrete activiteiten die landelijke verenigingen allemaal kunnen ondernemen op het vlak van begeleiding, kadervorming, informatieverspreiding, organisatie- en netwerkontwikkeling. We gaan daarbij zo mogelijk na welke functies van het sociaal-cultureel werk (educatief, cultureel, gemeenschapsvormend, maatschappelijke activering) worden gestimuleerd. In de visietekst van de Vrouwenfederatie wordt voortgeborduurd op het begrip ‘persoonsontplooiing’ en worden diverse aspecten van (vrouwen)emancipatie onderscheiden waarrond concreet gewerkt kan worden: de sterke kanten en de overlevingskracht van de (migranten)vrouw uiten en op die manier de persoonlijke ontwikkeling realiseren, realiseren van een open houding (respect en waardering) in de relaties tussen vrouwen van verschillende nationaliteiten, werken aan wederzijdse beeldvorming onder vrouwen, keuzes leren maken in het leven. Deze aspecten van interne emancipatie worden onderscheiden van externe emancipatie, dit wil zeggen: beleidsmatig willen werken, aan positieve beeldvorming doen naar buiten toe. Deze visie sluit aan bij de conceptualisering rond emancipatie en participatie van het Steunpunt allochtone meisjes en vrouwen.285 Een paar concrete (begripsmatige) uitwerkingen vinden we eveneens terug bij het IC. Een van de aspecten die men eruit licht is ‘mondigheid’: kunnen opkomen voor zichzelf, noden, wensen en eisen kunnen stellen in de programma’s van sociale bewegingen en politieke partijen. Mondigheid draagt in deze optiek bij tot emancipatie. Een tweede doel is ‘zelfredzaamheid’; een voorbeeld daarvan zijn theoretische rijbewijslessen voor Turkse vrouwen die als doel hebben hen mobiel te maken, zodat ze op deze manier meer beschikbaar worden voor de arbeidsmarkt en/of meer onafhankelijk bekomen ten aanzien van hun partner.286 Hieruit blijkt tot op zekere hoogte een voorkeur voor de 285 286
Zie Perneel 2001; en infra. Cf. Meireman 2000: 41.
134
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
educatieve functie en de maatschappelijke activeringsfunctie van het sociaal-cultureel werk. De IC heeft echter de laatste jaren zijn missie statutair wat geheroriënteerd en toont een intensievere aandacht voor de vormende (emancipatorische) waarde van eenvoudige recreatieve en ontmoetingsactiviteiten. Die herwaardering van het informele of impliciete leren is ingegeven door de ideeën van Elchardus (en Putnam), waarbij de intrinsiek democratiserende functie van het verenigingsleven wordt beklemtoond (het bijbrengen van waarden die leiden tot de ontwikkeling van bepaalde houdingen, vaardigheden en identificaties die worden samengebracht onder de noemer social trust): Ja. En ik moet zeggen, we hebben wat dat betreft het laatste jaar onze eigen missie aangepast. Dat wij de uitdrukkelijke optie van mensen om aan sport en spel te doen inschrijven als zijnde een valabele verenigingsvorm. Ik moet eerlijk zeggen, anderhalf jaar geleden hadden wij daarvoor geen - wat ik noem - formeel statutaire openheid. Ze was er in de feiten wel maar formeel statutair eigenlijk niet. [...] Maar ik moet eerlijk zeggen. Eén van de elementen die daarin gespeeld hebben, was het onderzoek van Elchardus. Die zei van: "Je wordt democratisch, ook als je in een fanfare actief bent." En ik ook de vergelijking maakte als een Griekse volksdansgroep [...] bij ons haar onderkomen vindt en haar chaperons bij ons vindt, waarom zou ik dan een groep van Italiaanse jongemannen die alleen maar willen shotten, zijn onderdak... Waarom zou volksdansen meerderwaardig zijn aan shotten? Begrijp je? Dus daarom dat zijn dan zo aanleidingen geweest om te zeggen van: "We moeten daar ook statutair ruimte voor maken." [IC]
De VOEM legt een bijzondere klemtoon op participatie in het culturele, of beter kunstzinnige leven. Zij beoogt de moslims doorheen het Vlaamse erfgoed te gidsen, met kunst en cultuur als instrumenten; Arabische (en andere) kalligrafie, poëzie, theater en muziek wil men graag en veelvuldig onder de aandacht brengen. Op die manier stelt de VOEM in de eerste plaats de culturele functie van haar werk centraal. Het Afrikaans Platform tenslotte maakt een onderscheid tussen de bewustmaking van rechten en van plichten van de Afrikaanse gemeenschappen tegenover de samenleving. Wat plichten betreft is er specifieke aandacht voor de verbetering van het imago en de negatieve punten die de Afrikaanse gemeenschap met recht of onrecht worden verweten (slordigheid, geluidsoverlast, vuilnis, kleine delinquentie, zonder papieren...).287 Daaruit spreekt een duidelijke belangstelling voor de functie van maatschappelijke activering (verantwoordelijke en actieve burgers vormen). §2
De doelstellingen van zelforganisaties: het vertoog van de interviews
Een tweede bron van gegevens omtrent begrips- en visieontwikkeling zijn de afgenomen interviews.288 Opvallend is dat gevraagd naar de maatschappelijke meerwaarde van zelforganisaties niet alle respondenten in hun vertoog onmiddellijk een verband leggen met doelstellingen als emancipatie, participatie, integratie, gemeenschapsvorming en basisdemocratie in de civil society, herstel van het sociaal weefsel en dergelijke. (De geïnterviewde bevoorrechte getuigen doen dit meestal wel spontaan.) Wel is het zo dat het vertoog van de landelijke verenigingen nagenoeg naadloos aansluit bij de inhouden van de door hen geproduceerde teksten.
Nieuwsbrief, nummer 6, maart-april-mei 2001. Ter controle of verfijning van bepaalde hypothesen werden de door Leyssens & Vanhoorne (1998) verrichte interviews aanvullend doorgenomen.
287 288
135
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
In het volgende overlopen we de invullingen van de meeste landelijke verenigingen, voorzover ze iets toevoegen of nuanceren aan het schriftelijke vertoog. We doen hierbij een poging om verschillen en betekenisnuances met betrekking tot sociaal-cultureel werk ten aanzien van allochtonen te duiden of te typeren. Daarbij laten we ons leiden door de hoofdvraag wat men in de eerste plaats probeert te bereiken bij de doelgroep van de ledenorganisaties. Dat hoeft daarom niet exclusief opgevat te worden, het is vooral een kwestie van accentlegging (op het moment van het interview). In verband hiermee trachten we ook specifiek na te gaan welke functies van het verenigingsleven (educatieve, culturele, gemeenschapsvormende, maatschappelijke activering) bijzondere aandacht krijgen. En zo mogelijk ook welke dimensies van emancipatie en participatie beklemtoond worden. Daarbij maken we gebruik van invulling van de sleutelbegrippen emancipatie en participatie zoals die door het Steunpunt allochtone meisjes en vrouwen wordt gehanteerd.289 Het begrip emancipatie wordt ingevuld als een proces waarin de ontwikkeling van de identiteit centraal staat. Deze identiteitsontplooiing veronderstelt een aantal keuzemogelijkheden die een persoon toelaten bewuste en kritische keuzes te maken met betrekking tot zijn of haar leven. Er kunnen daarbij twee emanciperende groeiprocessen onderscheiden worden, met name interne en externe emancipatie. Het eerste heeft betrekking op de allochtone culturele identiteit en de kracht die men kan putten uit zijn/haar eigen culturele waarden en gebruiken. Het emancipatieproces wordt gekenmerkt door het zoeken naar een culturele identiteit waarin het evenwicht tussen diverse culturen centraal staat. Externe emancipatie betreft het opnemen van een rol in het openbare leven en kan gelijkgesteld worden aan participatie. Het participatieproces is inherent verbonden aan het emancipatieproces. Ter verfijning maken we gebruik van het meerdimensionale model van integratie en burgerschap van Phalet & Swyngedouw (1999: 33-37). Het model onderscheidt ideaaltypisch drie dimensies van maatschappelijke participatie: een politieke dimensie (politieke participatie in instellingen en bewegingen), een sociaal-economische dimensie (participatie in de sociaal-economische sfeer van arbeidsmarkt en verzorgingsstaat) en een culturele dimensie (participatie in culturele instellingen en levensvormen, onder meer via onderwijs, media en culturele verenigingen). In het discours van de AIF wordt in de eerste plaats culturele identiteitsconstructie en de overdracht van (Italiaanse) cultuur naar de volgende generaties (derde en vierde) centraal gesteld. De AIF legt dus in haar discours in de eerste plaats een klemtoon op interne emancipatie. Dit wordt verrechtvaardigd vanuit de vaststelling dat onder Italianen van de tweede generatie door verregaande assimilatie een breuk is opgetreden met het land en de cultuur van origine. Dit gemis aan een stabiele culturele verankering in de vorming van een individuele en collectieve identiteit zorgt voor vervreemding. Verenigingen moeten dus werken aan de bevestiging van het cultureel eigene. De activiteiten van de lidorganisaties worden meestal in het culturele veld gesitueerd (culturele en educatieve functies). Wij houden ons vooral bezig met cultuur. Cultuur uit de verschillende landen. [...] En we proberen dus eigenlijk overal die culturele stukken d’r uit te halen. Want het culturele, het culturele is eigenlijk een stuk wat de tweede generatie mijn inziens een beetje gemist heeft in België. [AIF]
289
Cf. Perneel 2001: 214-216.
136
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Dat wou dus eigenlijk zeggen dat die we wat die eerste generatie toen niet meegepakt had omdat zij eigenlijk weinig met de Italiaanse cultuur verbonden zijn geweest. Ge moet het zo bekijken. Onze ouders en dan praat ik over de eerste generatie kwamen uit de jaren, tussen de '20 en '30 geboren, eigenlijk net op het moment dat de leeftijd er was om eigenlijk een stuk dingen mee te krijgen, was eigenlijk de grootste noodzaak was de Tweede Wereldoorlog waardat ze eigenlijk bijna niemand is kunnen ontsnappen. Op dat gebied hadden zij weinig, hebben heel weinig op ons kunnen overdragen. En zo lang we jong geweest zijn, hebben we dat eigenlijk nooit als een gemis ervaren. Het is eigenlijk pas op een bepaalde leeftijd - en dan praat ik achter in de jaren... allez, in de jaren twintig, dertig. Dan begint ge eigenlijk dat gemis te voelen. Dan begint ge eigenlijk te voelen van: van waar kom ik? Ik ben... in Italië ben ik vreemdeling. Ben ik in België ben ik vreemdeling. Wat ben ik nu: vis of vlees? Dat is helemaal niet duidelijk. En op dat moment hebben wij dus ook gezegd van: oké, de tweede generatie heeft dat inderdaad als een mankement ervaren. Wij krijgen nu een aantal mogelijkheden via het Decreet. Wij willen daar dus eigenlijk op inspelen voor de derde generatie en helemaal niet direct voor de derde generatie maar zeker voor de vierde generatie. Als we binnen die termen de Europese gemeenschappen bekijken. In de eerste plaats dan heb ik het dan vooral rond Spanjaarden, Grieken, Italianen,... Zie je dat ge eigenlijk een vergevorderde integratie krijgt, zeker als we het hebben over de tweede generatie. Maar er zijn er heel veel die dat eigenlijk willen brengen tot een assimilatie. Ik denk dat dat eigenlijk... Als federatie hebben wij eigenlijk de taak van dat niet te laten gebeuren. Ik denk dat we iets wat we gratis hebben, bijvoorbeeld onze cultuur, dat stukske cultuur wat wij meegekregen hebben, een stukske de taal die wij meehebben... Als we dat kunnen overdragen aan onze kinderen en we kunnen er in slagen van de kinderen van onze kinderen dat stuk ook nog mee te geven, dan denk ik dat wij voor een stuk geslaagd zijn in de overdracht van een stukske rijkdom die we hebben en die we nu kunnen delen eigenlijk met iedereen, ook met de Belgen. Ik denk dat een stuk de inbreng van ons ook een verrijking is ook voor de anderen die die daar eigenlijk mee samenleven. [AIF]
Het vertoog van de ACLI-Vlaanderen heeft eenzelfde ‘etnisch-culturele’ lading als bij de AFI. Ook hier wordt de identiteitsontplooiing van allochtonen (niet enkel Italianen) opvallend vooropgezet. Deze klemtoon op cultuuropbouw wijst op een verschuiving in de benadering van volksontwikkeling. ACLI ging in het verleden immers uit van een educatieve syndicale basiswerking gericht op het mondiger maken van Italiaanse arbeiders, op hun externe emancipatie. Er wordt kennelijk meer geïnvesteerd in interne emancipatie van individuen dan in externe emancipatie, omdat de maatschappelijke participatie (sociaal-economisch, politiek, cultureel) in Limburg naar verluidt hoger zou liggen. In de programmering van activiteiten bij de kernen streeft men thans naar een koppeling tussen de educatieve en cultuurspreidende functies. Kijk, identiteit cultiveert ge niet maar kent ge. En als gij uw eigen identiteit kent, staat ge sterker in je schoenen. Maar dan heb jij in de competitie, want in een multiculturele samenleving zoals wij die kennen, en het is een feit heb je een soort van voortdurende conflictualiteit in positieve zin. Dus de verschillende culturen die tegen mekaar, die mekaar ontmoeten, die mekaar raken, die mekaar of niet in mekaar concurrentie komen, maar daar moet je sterk voor staan. Anders heb je werkelijk wat niemand wil: een assimilatie. Maar een etnische groep die geassimileerd wordt, waarvan de eigen identiteit bijna monddood wordt gemaakt, creëert op een soort van een conflict, dat dan met negatieve gevolgen een bepaald ogenblik kan ontstaan, kan ontploffen. Het is dat wij willen vermijden met de activiteiten. Want de verschillende culturen elkaar ontmoeten, die mekaar verrijken, die mekaar eigenlijk in mekaar vloeien. Het is niet alleen theorie. Ik meen... met zekerheid kan ik stellen dat heel veel mensen, en ik praat over de mensen die al vooral de Italianen, nu al vierde generatie, dus vooral die van voor de oorlog, hier waren, dat
137
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
hun eigen inpassing hier gelukt is, in de mate dat zij als van origine Italianen zeer sterk staan en het is daardoor dat zij hier zeer goed functioneren. [ACLI] Er is een grote verscheidenheid. Wij hebben onze eigen traditie, dus ACLI bestaat omdat aan volksontwikkeling moet gedaan worden. Wij hebben onze eigen activiteiten, dus het gros van onze activiteiten beslaat vorming, informatie onder de grote noemer van volksontwikkeling. Maar via de evolutie die ons door het ministerie niet opgelegd is - 't is een vies woord - maar eigenlijk om bepaalde criteria te hanteren moesten wij bepaalde zaken doen. Dus al de nieuwe afdelingen die bij ons aangesloten zijn en die een heel andere ervaring hadden, hun ervaring was van vrijetijdsbesteding en soort cultuur, sport en spel, cultuur die onder een bepaalde noemer... dus ze zijn aangesloten. Door het feit dat zij de criteria van het ministerie moesten voldoen, hebben zij bepaalde zaken, een bepaalde werking moeten aanpassen. Maar wij van onze kant als ACLI, als eigen coördinerende organisatie, hebben wij ons eigen visie proberen niet op te leggen maar toch een verandering, kwalitatieve verandering te willen zien plaatsgrijpen. Namelijk cultuur ja, maar niet het spaghetti-gebeuren dat gedurende jaren heeft plaats gehad. Vrije tijd ja, maar ook los van het normale typische Italiaans gebeuren. Wij organiseren bijvoorbeeld filmavonden voor iedereen, maar wij laten niet de typische spaghetti-western zien bijvoorbeeld, dus omdat het Italiaans is, maar wij kiezen de 'andere' film. Een kwaliteitsfilm, iets dat een bepaalde boodschap, dus die cultuur ja, maar met een bepaalde sociale boodschap, met een bepaalde vormende boodschap. En dat is wat wij ook proberen met moeite aan andere organisaties niet op te leggen maar toch een bepaalde kwalitatieve lijn. Het lukt maar zeer zeer moeilijk, hoor. Het is eigenlijk, wij hebben bijna een trendbreuk moeten toepassen. [ACLI]
Bij de VOEM komt de focus te liggen op interne emancipatie: het zingeven aan of het ontwikkelen van de eigen moslimidentiteit via een bewuste en kritische cultuurbeleving. Zulks wordt vooral geactiveerd door het organiseren van artistiek-culturele en educatieve activiteiten. Culturele expressie is daarbij een middel om de Vlaamse samenleving in multiculturele zin te verrijken. Interne emancipatie fungeert tevens als een soort hefboom om participatie van allochtonen te verwezenlijken in de culturele sfeer. Wij hebben gasten die bij General Motors gaan werken en die verdienen 80.000 frank per maand, maar eigelijk de tiende van de maand zitten ze zonder niks. Omdat zij niet gevormd zijn hoe dat zij in deze samenleving kunnen mee omgaan. En dat is een taak van onderwijs en welzijn tegelijk. Maar ook wanneer dat je zegt: kijk uit! Zoek naar culturele bezigheden in uw vrije tijd. Maar ge moet dat hen ook iets aanbieden dat hen kan aanspreken. Ziet ge? Dat zijn zaken die eigenlijk makkelijk en moeilijk te doen tegelijk. Moeilijk om op te bouwen, makkelijk om uit te voeren. Die op zich niet veel middelen vragen, financieel gesproken, maar veel energie vragen, een zoektocht naar het beste moment, de beste persoon, de beste plaats, het beste didactisch materiaal dat ge daarvoor moet gaan gebruiken en het geschikte taalgebruik dat ge daarvoor moet gaan doen. [VOEM] De dag dat we thuis in Vlaanderen zullen zijn, is wanneer dat jij mij gaat ontvangen in uw living met een of ander kunstwerk, van een of ander van de allochtone gemeenschappen, van een andere culturele invalshoek dan die van waarin dat jij altijd geboren en getogen bent enzovoort, enzovoort, bij manier van spreken. Wanneer dat een van de straten zou heten, een van de namen die eigenlijk betekenisvol is voor onze culturele achtergrond en die een verrijking is voor uw culturele achtergrond zou zijn. [VOEM] De mode is dat ieder persoon beleeft, maar de gemeenschap, een groep mensen, als die in een mode stapt dan heb je dictatoriale standpunten. Want alleen de mode dan zegt wat er moet gebeuren en
138
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
niet. Dus dan is het ontwikkelen van de emancipatiegedachte naar voren gekomen, dat eigenlijk duidelijker moet gezegd worden en gedaan. Met één verschil dat men het emancipatie niet op zijn Grieks moet verstaan, noch op zijn Latijns, maar op zijn hedendaags begrijpen. Met andere woorden gaan wij de mensen niet met hun handen nemen om ergens te brengen. Neen, wij tonen de weg en proberen hier en daar een aantal problemen te ontzenuwen, te ontknopen om die ontwikkeling dan - maar letterlijk gesproken dan - in de gedachte van sommige mensen te realiseren, zodat zij eigenlijk van daar omslag waar zij dat in verstuurd zijn, met de stempel van het land van herkomst, weggaat, en dat ze dan gaan vliegen in de samenleving waar zij zijn. Dat zij dan hun eigen weg kunnen vinden. [VOEM]
Wat de CDF betreft blijkt uit een vroeger tijdschriftinterview van de oud-voorzitter, Fatma Pehlivan, ten eerste een duidelijke gerichtheid op (externe) culturele participatie via drempelverlaging van en toeleiding naar het algemene cultuur- en vrijetijdsaanbod (met speciale aandacht voor de participatie van vrouwen). Daarnaast wordt ook interne emancipatie als hoofddoel vermeld, in het bijzonder om de nieuwe generaties binnen de Turkse gemeenschap een cultureel referentiekader te bieden voor het opbouwen van een positief zelfbeeld (identiteitsbevestiging). "Het is inderdaad zo dat zelforganisaties verschillende luiken hebben en verschillende doelen vooropstellen. Vooreerst moeten dergelijke organisaties aan allochtonen de kans bieden te participeren in een aantal activiteiten waar zij anders, of nog niet, toe komen. Drempelverlagend werken dus, door activiteiten van en voor migranten te organiseren. Neem nu bijvoorbeeld de turnlessen voor vrouwen. Heel wat migrantenvrouwen kunnen of durven de stap (nog) niet te zetten om zich aan te sluiten bij één of andere fitness-groep. Een zelforganisatie kan daar een tussenrol in spelen, om de afstand naar een fitnesscentre kleiner te maken. Of wij kunnen migranten laten kennismaken met een bepaald aspect van cultuur, door bv. een theaterstuk van migranten te programeren [sic] in de KNS. Een ander aspect van de zelforganisaties is het recht van allochtonen op de eigen cultuurbeleving, of dat nu Turken, Marokkanen, of andere etnische groepen zijn. Het is een kenmerk van elke migratie dat mensen hun eigen cultuur in hun eigen groep willen blijven opzoeken en beleven. Kijk maar naar Belgen die uitgeweken zijn naar bv. Canada. Iedere groep heeft bepaalde culturele waarden en gewoonten. Waarom zouden zij die moeten laten verloren gaan, of zelf verloochenen? Waarom zou de migrantengemeenschap volledig moeten opgaan in de Belgische maatschappij? We kunnen en mogen de multiculturaliteit van onze samenleving niet langer ontkennen. En dat is een samenleving waar mensen met verschillende mààr evenwaardige waarden en gewoonten met elkaar leren omgaan. Waarom hebben wij het zo moeilijk om van elkaar iets te leren, om respect te hebben voor ieders eigenheid, om een plaats te vinden waar we elkaar ontmoeten? Een derde luik, ten slotte, van de zelforganisaties, richt zich voornamelijk op de derde- en vierdegeneratiemigranten. De jongeren dus, die enerzijds hun eigen culturele achtergrond, de roots van hun ouders en grootouders, niet meer kennen. En anderzijds vinden zij geen aansluiting in de maatschappij waarin zij zijn opgegroeid en waarin zij leven. Een referentiekader van de eigen cultuur is, denk ik, een essentiële voorwaarde tot integratie."
(Van De Genachte & Scheirlinck 1996: 10-11)
In het interview met de actuele leiding van de CDF worden analoge doelstellingen verkondigd, maar wordt de externe emancipatiefunctie van zelforganisaties iets meer benadrukt. Een actieve deelname in groepsverband aan de activiteiten van verenigingen leidt tot een betere kennis van de omgeving, tot een bundeling van ideeën en coördinatie van handelingen. Wie namens een vereniging spreekt, staat sterker om de belangen van de gemeenschap te verdedigen. Ik denk hé dat als men niet gewoon is of niet bewust is of niet weet hoe men zich kan organiseren, hoe men eigenlijk de ideeën samen kan bundelen, of hoe moet ik zeggen, dat zij als ze iets willen dat er een kracht achterzit en zo, als je dat niet kunt, dan kan je eigenlijk uw stem ook niet laten horen. Dus ge moet eerst gewoon zijn van zich te organiseren, van ideeën te bundelen, voordat je in de gemeenschap een plaats krijgt. En van daaruit is eigenlijk de zelforganisatie onmisbaar. Allez. We zien, ik kan het wel zien, ik werk ook in mijn werk of in verschillende organisaties, de lokale
139
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
integratiecentra en zo, die klagen nog altijd dat zij eigenlijk de doelgroep niet bereiken. Waarom? Allez dat zijn een aantal dingen toch die ontbreken. En juist een tussenschakel te kunnen zijn en ook allez een gevoel geven georganiseerd te zijn en, allez, de ideeën naar voor te brengen, is dat nodig. Ik kan ook een voorbeeld geven. Ik geef cursussen voor opvoedingsondersteuning. Het kan van de ene wijk naar de andere wijk zo verschillen dat je eigenlijk het verschil kan zien. Bijvoorbeeld: in één wijk zijn de vrouwen georganiseerd, zij hebben een vereniging en zij organiseren regelmatig activiteiten en zij weten wat er georganiseerd is. En bij die vrouwen zie ik eigenlijk dat zij open zijn om alles op te nemen en dan alles te vragen. Terwijl in een andere wijk dat die vrouwen niet bewust zijn, niet weten wat het aanbod is, niet weten wat ze waar krijgen of dat dit aanbod eigenlijk voor hen voordelig is. En dat is ook voor de gemeenschap, voor de maatschappij zo. [CDF] Ook het vertrouwen. Ik spreek over de Turkse gemeenschap hé. Die zijn van een bepaalde streek van Turkije naar hier gekomen. Dus er zijn een aantal factoren waardoor zij niet in de maatschappij opgaan of de maatschappij niet goed kennen. Godsdienst is een factor, andere cultuur is een factor, andere levenswijze is een factor. Allez d'r zijn zoveel factoren en dan kunnen zij ook geen vertrouwen naar de maatschappij toe. En de zelforganisatie die toch van hen is, en die toch gevoel geeft naar hen, wij zijn voor jullie, dat kan ook een schakel zijn. Als zij naar de activiteiten van een zelforganisatie komen of als zij met een vraag naar de zelforganisatie komen, dan zien zij ook eigenlijk dat die zelforganisatie niet alleen werkt, maar ook met de verschillende instanties, allez, dat wordt ook meegegeven, zeker bij onze aangesloten leden. Dat zij dan eigenlijk een schakel zien. Mensen die voor een bepaalde cursus naar een zelforganisatie komen, komen ook in contact met de anderen. [CDF]
Het vertoog van de TUB (eveneens een Turkse federatie) vertoont in haar doelformulering een combinatie van externe en interne emancipatie. Enerzijds wil men de overdracht van waarden waarborgen ten behoeve van het in stand houden van een collectieve (in casu Turks-islamitische) identiteit. Daarnaast is de vorming van actieve, geëngageerde burgers die de belangen kunnen behartigen van de gemeenschap in het openbaar leven een belangrijk streefdoel (externe emancipatie). Ten aanzien van de lokale lidverenigingen wordt de verwachting geuit dat ze hun activiteiten een meerwaarde geven op het vlak van maatschappelijke activering. Omdat men het samenzijn en samen aan bepaalde dingen werken belangrijk vindt. En dat idee kunnen we gewoon doortrekken naar hier, naar onze federatie. [...] Al van oudsher, zelfs van voor de republiek Turkije had je het Ottomaanse Rijk dat dat ook stimuleerde. Vanuit hun fondsen, dus daar bestonden fondsen die ook beheerd werden samen met de overheid, ook samen met de lokale bevolking, die de armeren hielpen, die bezig waren rond de armenbelasting en noem maar op. Dus dat heeft een heel oude geschiedenis, zeg maar. En dat werd ook binnen de republiek Turkije verdergezet en dat hebben ze zeker meegenomen ook naar hier. Het idee is historisch, maar anderzijds ook wel belangrijk als ge dan ook als minderheidsgroep in een land komt, om zich toch maar een beetje versterkt te voelen, om samen te komen, om de roots, de cultuur, al die waarden dat ge hebt, op een structurele manier te kunnen overdragen. Dat is toch wel een zeer bewuste keuze van de mensen die hier leven. En dat wordt ook zo door het gewone volk op die manier ervaren. Het is niet zo dat men alleen maar verenigingen heeft van enkele mensen die daar mee bezig zijn en de rest weet van niks. Maar ook de gemeenschap draagt dat wel. Dus men is zich daar bewust van. Ik denk dat dat de belangrijkste oorzaak is wat het samenbrengen betreft. Maar als we dan gewoon de nieuwe situatie in Vlaanderen bekijken dan is dat zelfs noodzakelijk. Heel wat van de achterban, zeker van de eerste generatie, zelfs van de tweede generatie, die toch ook op onderwijsgebied en noem maar andere dingen zich achtergesteld voelen of zijn, hebben het nodig om mensen te
140
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
hebben die toch voor hen opkomen. Die namens hen bepaalde dingen proberen te verwezenlijken. [TUB] En we zijn voornamelijk met cultuur bezig, de invalshoek is cultuur. Daar zijn ook de sportverenigingen die gebleven zijn. Nu die zijn niet talrijker geworden omdat we prefereren om niet zeg maar de zaalvoetbalclubs d'rbij te nemen, maar eerder clubs die wel een brede basis hebben. Die ook een visie hebben van we gaan iets meer willen doen dan voetbal. Voetbal is heel interessant, is belangrijk voor ons, maar we willen daarnaast enkele andere dingen doen. [TUB]
De analyse van het interview met de UTV (Turkse federatie) levert niet zo’n eenduidig beeld op. Dezelfde tweeledigheid (intern / externe) komt min of meer tot uiting, maar de maatschappelijke activering en bewustmaking wordt belangrijker geacht dan het aspect cultuurbeleving en -verrijking (“een klein onderdeel”). De verenigingen dienen mondige en geïnformeerde burgers te vormen die zich maatschappelijk kunnen engageren, ook met betrekking tot aangelegenheden die niet specifiek met allochtonen te maken hebben (de TUB vermeldt deze ambitie ook). Het discours van de FMV (een Marokkaanse federatie) is opgebouwd rond de burgerschapsidee en het empowerment-concept. Het gaat in de eerste plaats om de vorming van verantwoordelijke, kritische en bewuste burgers opdat zij zelf kunnen ingrijpen in de eigen werkelijkheid, vat kunnen krijgen op hun leefwereld en leefomstandigheden (keuzes kunnen maken, toekomstgericht denken, zin voor verantwoordelijkheid). Zelforganisaties bieden een meerwaarde omdat zij kunnen opkomen voor de belangen van de gemeenschap binnen de maatschappelijke discussie (rond politiek gevoelige issues). Zij zijn daarom vooral een instrument voor de realisatie van externe emancipatie. Meer nog, door hun kennis van de doelgroep kunnen zij gericht zoeken naar oplossingen voor nijpende maatschappelijke problemen (via onder meer buurtwerking op plaatselijk niveau). Waarom zijn we nu opgericht? Ik denk het kenmerk was: de mensen wouden zelf iets doen, zelf het heft in handen nemen. Men tolereerde niet meer dat paternalisme dat er heerste, die betutteling en aan de andere kant de afwijzing. Van beide kanten namen we het niet meer. Wij zijn hier, we kennen ook de samenleving heel goed, we kennen ook de politieke constellaties, [...] we hebben hier school gelopen, we weten wat ons te doen staat, en we weten ook hoe we het moeten doen. En wij weten het best wat onze problemen zijn. En we denken ook dat wij het best kunnen zeggen wat de oplossingen eventueel kunnen zijn voor die problemen. Gaat het nu of over onderwijs, gaat het nu over werkgelegenheid, gaat het over racisme, gaat het over..., wij weten het het best. Da's eigenlijk een soort ontvoogding, gelijk dat ge dat noemt. Mensen die een bepaald juk van zich willen afwerpen en zeggen: ge moet mij zien als een volwaardig en evenwaardig individu. Ik ben hier en ik zal hier blijven en ik ga werken aan mijn toekomst. En ík ga werken aan mijn toekomst, jij moet het voor mij niet doen. Ik heb dat ook nooit gevraagd. Da's eigenlijk een soort radicalisme, dat straalt een beetje rebelse, een beetje een radicaal standpunt. [FMV] Men werd geconfronteerd met andere problemen en onze taak was en is nog steeds naar onze mensen toe gingen we dat dat ze in een vrij groot isolement leven, draai het of keer het hoe je het wil, de migrantengemeenschap leeft in een soort isolement. [...] Informatie, al wat bestaat over de migranten maar om één thema te nemen dat dringt niet door, da's bijna altijd gericht aan Vlaamse mensen. Gericht naar Vlaamse mensen, naar de migrantengemeenschap daar sijpelt bijna niks van die informatie door. En dat is op de eerste plaats: informatie aan onze mensen brengen. Over - het maakt niet uit - is dat [multiculturaliteit] tot problematieken zoals onderwijs, leerachterstand, racisme enzovoort. Maar mensen moeten geïnformeerd
141
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
worden. Maar als je zegt dat je toekomst hier is kun je niet blijven met je voeten in Borgerhout en met je hoofd in Marokko. Zo kun je geen toekomst maken. Je moet een keuze maken. En voor uw eigen belang, voor uw toekomst van uw gezin, van uw kinderen. En dat komt wel over: informeren en sensibiliseren, mensen gevoelig maken voor de problematiek, maar ook responsabiliseren: uw verantwoordelijkheid nemen als burger. Niet als Marokkaan of etnie, als burger, deel van deze samenleving. Heb je daar ook verplichtingen als burger, de burgerschapsidee, ja? Daar moet je... En de beste manier dat we vinden om je verantwoordelijkheid te kunnen nemen is: organiseer je, met organiseren kunt ge veel meer bereiken. [FMV] Ofwel werk je wat ik zou... doelgroepgericht werken, alles wat met de doelgroep te maken heeft. De gemeenschappen kunnen dat beter doen en ze bewijzen dat op het veld elke dag. Alleen zij kunnen dat doen. Want je hebt een theoretische kennis van een bepaalde groep, van een bepaalde etnie, maar dat volstaat niet om, zeg maar, te functioneren binnen die groep. Het gaat over emancipatie, het gaat over cultuur, dat gaat over een mengeling van... het gaat over een achtergrond, dat gaat over een heleboel dingen gewoon. Dat gaat over kleine details, hè. Ik bedoel werken met de doelgroep dat is een kunst. Dat is niets wat u zomaar leert. Je kunt een goeie sociaal assistent zijn, maar als ge uw groep niet goed kent, volgens mij... Vooral als u, ik bedoel, dat hangt af van wat u ermee bedoelt, wil je gewoon dingen organiseren, passieve consumptie, weet ik allemaal, van sociaalculturele, dat is geen probleem. Maar uw leden werken aan de emancipatie en renponsabilisering, dan volgens mij... Dan moet ge het zelf doen. Dat is eigenlijk... ik denk dat de geschiedenis dat bewezen heeft. Vrouwen hebben het zelf gedaan, moeten doen. Arbeiders hebben dat zelf moeten doen. Zwart-Afrikanen in Zuid-Afrika hebben dat zelf moeten doen. Enzovoort. Voor mij dat is een evidentie, dat is een wet zelfs. [FMV]
De FMDO (de andere Marokkaanse federatie) hecht belang aan de gemeenschapsvormende, recreatieve, educatieve en culturele functies van lokale zelforganisaties, maar splitst die in zekere zin af van wat de ware “emancipatorische” hoofdtaak (= externe emancipatie) wordt genoemd. Die bestaat erin mensen als georganiseerde groep, met een duidelijke identiteit en mentaliteit, te activeren om maatschappelijke problemen op eigen kracht op te lossen en politieke eisen te stellen, confronterende actie te voeren.290 Er wordt vanuit deze ‘politiserende’ benadering een duidelijke binding gemaakt tussen sociaal-cultureel werk, democratie en macht. Ja. Maar ge hebt verschillende redenen waarom dat het belangrijk is. Het is niet eenduidig in de zin van te zeggen van om die reden alleen is het belangrijk voor àlle organisaties. Dus de verschillende organisaties..., of mensen hebben verschillende redenen of beweegredenen om zichzelf te organiseren. Een aspect dat vooral in het begin speelde van de migratie was van als we ons organiseren dan blijven we in contact met mekaar. (De toevluchtsfunctie.) Ja. Dan kunnen we mekaar terugvinden en kunnen we mekaar helpen, ondersteunen, of niet alleen in de problematische sfeer van helpen ondersteunen, maar ook gewoon in een positieve ne keer 's mekaar, allez gewoon de sfeer van thuis van het thuisland terug opsnuiven. Als er dan een officiële feestdag is of wat dan ook, of een islamitische feestdag van dat gezamenlijk, niet alleen met de familie maar in veel bredere kring enzovoorts te vieren. Dat is één ding, dat is het bijna puur recreatieve aspect van de zelforganisatie, eigenlijk het surplus bieden aan wat dat ge naast uw werk en uw Ter illustratie ook volgend citaat: "Onze prioriteiten zijn zich gaandeweg gaan verleggen, met nog meer het accent op de collectieve verbetering van onze maatschappelijke positie, zowel plaatselijk als op het Vlaams beleidsniveau, onder meer door het volgen van het minderhedenbeleid, het actief zijn in de federatie, het aanklagen van mistoestanden, het optreden als pressiegroep, het lanceren van ideeën en acties, het plaatsen van eenieder voor zijn verantwoordelijkheden." (Akhbar, januari-februari 1997: 15, geciteerd in Meireman 2000: 30). 290
142
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
gezin, dat je dus nog een surplus hebt. En dat kan dan een reden zijn om zichzelf te organiseren. Wat dat men ook ziet, bijvoorbeeld met Belgische organisaties, waarbij mensen gewoon in een organisatie stappen of een organisatie oprichten als ontspanning - bij manier van spreken. Een ander aspect is wanneer men eigenlijk zegt van: kijk, naast het recreatieve zouden we eigenlijk een deel van onze kennis, traditie enzovoorts moeten doorgeven. En dan krijgt ge dus een heel aantal organisatie die bijvoorbeeld initieel zijn gestart met: wij richten een organisatie op om de kinderen hier in de gemeente enzovoorts Arabische lessen te geven. Dat één iemand dat alleen op zich neemt dat kan niet, enzovoorts. Dus da's een tweede aspect waarom dat het belangrijk is. [...] En een derde aspect is het emancipatorische waarbij men zegt van: kijk, wij hebben hier te kampen met een aantal problemen, wij worden niet gehoord, dus bundelen we de krachten binnen een vereniging - of de verenigingen onder elkaar. Om bepaalde eisen gewoon te voorzien. En dat zijn meer de recentere verenigingen die wat aan het ontstaan zijn. Van jongeren enzovoort. [FMDO] [...] ik merk dat al op zoveel terreinen dat we eigenlijk moeten spreken van: waarom wordt er een onderscheid gemaakt tussen een bepaalde groep en een andere groep? En waarom wordt dat onderscheid gemaakt tussen de ene en de andere groep? Dat is eigenlijk het ding. En dat is ook zo de boodschap die dat wij proberen uit te dragen met de federatie in plaats van dat folkloristisch gedoe waardat voor mijn part ook mag, hé. Theeceremonie enzovoorts. [...] Het kan gezellig zijn, ja. Maar dat is niet onze hoofdtaak. Onze hoofdtaak is ook niet om, allez ja, te zeggen hoe exotisch enzovoorts en hoe anders dat wij zijn. Onze taak is gewoon mensen bijeenbrengen, ontspannen, dat ze zich goed voelen en amuseren, en als er problemen zijn, dat we die problemen proberen op te lossen. Voilà. En ze zijn er. [FMDO] [...] De zelforganisaties hebben dan toch vaak, allez zeker de laatste jaren, gaan die toch alsmaar meer en meer de emancipatorische toer opgaan. Meer confronterend, meer eisen stellen, meer trachten concrete maatschappelijke dingen te realiseren. Vergelijkbaar trouwens met autochtone zelforganisaties een eeuw terug. Waarbij men eisen stelde vanuit de arbeidsbewegingen of vanuit de Vlaamse bewegingen enzovoorts. Ook omdat mensen zie je daar allez in groep, bepaalde groepen waarin dat ze zich goed voelen, omwille van een bepaalde etnie of taal of religie of wat dan ook, ook makkelijker tot actie overgaan en zo. Allez. En die dingen veranderen toch ze, allez ja. We zitten echt nog in een beginfase. [FMDO] Maar een politieke beweging is onvermijdelijk volgens mij. Dat maakt deel uit van een emancipatieproces en eigenlijk ook dat je gewoon uw eisen politiek gaat stellen, politiek proberen door te wegen. En dat is iets dat men eigenlijk... degenen die uiteindelijk het heel Decreet hebben uitgeschreven, structuren bepalen enzovoorts, over het hoofd zien. [FMDO]
De LAF, die de Latino’s als doelgroep heeft, oriënteert het sociaal-cultureel verenigingswerk hoofdzakelijk op groeiprocessen van interne emancipatie. De behoeften binnen de verschillende segmenten van de doelgroep blijken nogal uiteenlopend te zijn, zodat de verenigingen verschillende functies op zich moeten nemen. De problemen van de doelgroep (recente nieuwkomers, vluchtelingen, eerste generatie) zijn van die aard (sociaal, werk, taal) dat externe – vooral formele – emancipatie nauwelijks aan de orde is. Ten eerste de Latino's die hier in België zijn, de meerderheid zijn mensen die eerstegeneratiemensen zijn. Dus die hebben nog heel veel wortels in hun eigen land, in hun eigen cultuur. En voor wie dat het heel belangrijk is om toch die eigenheid, die identiteit toch efkes terug bijeen te leggen, om van daaruit naar de maatschappij stappen en ook samen te zoeken naar formules om zich te integreren. Zij hebben ook... Er zijn ook heel veel mensen die..., zeker in Antwerpen
143
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
zijn er heel veel laaggeschoolden. Dus die hebben al veel moeite om hier aan hun trekken te komen, dus is het heel belangrijk van samen euh. Dan artiesten die, voor hen is het zeker belangrijk om een beetje bijeen te komen en te zien hoe dat ze samen een stuk cultuurverspreiding kunnen doen. Voor de meerderheid, veel vrouwen alleen ook, met kinderen, die toch echt nood hebben aan overleggen, aan samen dingen doen, uit de rompslomp van elke dag te gaan werken, vaak geen leuk werk en zo. En die dan terug echt iets cultureel kunnen doen, iets educatief. Als ze bijscholing kunnen krijgen, dan voelen ze zich toch stukken beter hé. Dat is zo... Nee. Ik denk ook dat het belangrijk is ook om te leren participeren. Ge krijgt in andere organisaties niet gemakkelijk de kans om te participeren, om erkend te worden. En terwijl dat ge dat in een zelforganisatie een stuk mee krijgt, terug erkend worden als persoon, als volwaardig lid van de maatschappij en vandaar uit dan die sterke kunt... [LAF] Het is zeker zo. ge hebt twee soorten mensen hé. Ge hebt een aantal mensen die er komen, [...] die zich geïntegreerd hebben en die inderdaad vergeten. Dat zijn mensen waarvan de Latijns-Amerikaanse gemeenschap die heel veel zouden hebben aan hun aanwezigheid, aan hun steun. Maar ge hebt een deel intellectuelen die wel, in de mate dat ze kunnen, dat hun beroepsleven toelaat, hier mee trekken en bijdragen leveren. Ge hebt de twee. Maar ge hebt dat ook tussen de rest van de mensen. Ge echt mensen die hier zijn als economische immigranten die knokken om d'r te komen en die dus geen tijd steken in hun cultureel leven, maar die vaak... Ik denk al die mensen vroeg of laat, als ze iets hebben op een bepaald moment in hun leven, hebben ze nood om terug te gaan naar hun gemeenschap. En dat voelen wij heel sterk. Zelfs degenen die het hardste knokken op een bepaald moment kan er iets gebeuren in hun leven en dan de waarden, het gezinsleven, een aantal waarden zoeken zij dan toch, of de kracht om verder te kunnen, zoeken ze dan toch terug efkes terug in hun eigen gemeenschap van oorsprong. [LV#08/LAF]
Ghanaba werkt vooral met Ghanese nieuwkomers en vluchtelingen die in sociaaleconomisch precaire omstandigheden leven. Verenigingen vervullen daarom nog steeds een primaire functie van opvang en drempelverlaging ten aanzien van reguliere diensten. Ze zijn nog steeds nodig om een sociaal netwerk te vormen dat verschillende sociale, psychische en materiële noden tegelijk kan opvangen: toevlucht bieden, sociaal isolement doorbreken, een informeel circuit opbouwen van individuele dienstverlening (ook op materieel en financieel vlak), vertrouwen aankweken en de drempel verlagen naar welzijnsinstellingen, … In tweede instantie neemt de aandacht toe voor de identiteitsontplooiing als intern emanciperend proces: bevestiging en erkenning van de culturele eigenheid, in het bijzonder ten behoeve van de opgroeiende jongeren die te kampen hebben met identiteitsproblemen. Dan zijn de mensen... en dan allez weten wat de situatie hier in Europa, individualisme en zo, waren heel veel mensen eenzaam. En psychologisch en mentaal was zwaar probleem voor de individuele mensen. Want iedereen voor zichzelf, ge zit op uw appartement, ge kent bijvoorbeeld zelfs uw buur niet, mag je gewoon niet zomaar binnen. Dus de mensen waren van een andere cultuur waar alles, hun huizen waren in een vierkant en open en zoiets. En zij komen naar hier, zitten in een appartement, zitten in een kamer, en je zit daar alleen en je kent niemand. Dus dat was een heel groot probleem van eenzaamheid en mentaal en psychologische en dat soort zaken. En dus toen begonnen mensen, ja wij moeten ons gewoon proberen te organiseren, dat we contact met mekaar hebben. En daarom is voor ons dat streekgebonden zeer belangrijk, want elke streek was een andere taal. Dus het is zeer gemakkelijk naar iemand van dezelfde streek direct contact te hebben. En dan direct een soort organisatie. Dus van daar is dat soort dingen gegroeid. En dan beginnen ze mekaar te helpen. Bijvoorbeeld wij zijn hier en iemand wordt ziek, die heeft geen familie, dus zijn vrienden of de mensen van zijn streek helpen hem, laten een dokter komen of informatie geven waar zij terecht en
144
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
dat soort zaken. Dat is één zaak. En er waren ook veel mensen die in problemen waren financieel. En dus als zij geen geld, of sommigen hadden geen [...] En dan later zijn ook andere problemen, bijvoorbeeld iemand zit hier, en die heeft financieel of heeft een psychologisch probleem, die familie die zij achtergelaten heeft, ineens hoor je dat die moeder dood is. Ja goed, die kan zelf niet naar Ghana en dus dat zijn de momenten die mensen nood hebben van vrienden en voor kennissen die rouwen om de situatie. Allez welke hulp dat hier nodig is en ook welke hulp dat ook ginder nodig is, dan helpen ze elkaar. Dus grosso modo ik zou zeggen, het is eigenlijk om mekaar te helpen en mekaar te ondersteunen. Dat is de eerste belangstelling. En daarna zien we, oké sommigen weten meer over, allez sommigen kunnen de taal niet begrijpen, ja dan moeten we die anderen ook informatie doorspelen, waar kunnen ze studeren, hoe kunnen ze wat Nederlands leren en waar kunnen zij andere activiteiten doen? Dus informatiestroom... en bijvoorbeeld werk zoeken. Ja iemand, je kunt niet zo... hij zal ook horen dat is al één keer iemand die heeft een job gevonden om fruit te plukken en zo. Ineens zegt hij tegen zijn collega zeg: [die heeft werknemers nodig????], dus informatie rond tewerkstelling, dat wordt allemaal doorgegeven aan de anderen. En ik weet dat in de haven of, dat was een fabriek in Antwerpen die deed wielen van, op een bepaald moment waren veel meer dan twintig, vijfentwintig Ghanezen in die fabriek. Omdat die een goed werkt en [...] Momenten dat zij andere personen nodig dan zegt hij tegen mij, hallo. Dus dat was een hele kring. Dus die streekorganisatie, dat wordt verschillende soorten informatie uitgewisseld zowel individuen als werk als vorming als vanalles. Wat nog? Ja, dan later worden ook andere zaken, ja politieke vorming gegeven, over wat... mensen worden ook hier nu oud, systeem van sociale zekerheid, hoe zit dat nu in mekaar? En pensioenen of ik weet niet wat. Gezondheid en... Ja dus veel informatie rond alles van wat er hier gebeurt, dus dat wordt gewoon doorgespeeld in die soort organisaties. [Ghanaba] Wie kan ik vertrouwen? Dat is een heel belangrijke dingen die mensen heel lang moeten overwinnen of overkomen, allez ik bedoel, voordat zij alles open. Dus die [integratie]centra bestaan, zij doen vanalles, maar omdat de mensen niet volledig het hele systeem begrijpen, welke plaats heeft dat integratiecentrum? Spelen die mensen informatie die ik geef door aan die mensen, aan de politie of niet? Spelen ze het door naar de andere controlediensten of niet? En dat zijn dingen die zij niet kunnen weten. Je moet dat echt in de Belgische samenleving goed begrijpen voordat je al die posities kunt plaatsen. En dat is niet gemakkelijk en dat duurt wel efkes, maar het is alleen omdat een Ghanees misschien een goede contact heeft met een andere persoon die de zaak goed kan uitleggen en dan begrijpt hij: ah dit centrum als je daar uw problemen gaat uitleggen, zullen ze zeker helpen. En dan pas zet die persoon de stap. Dus ik zou zeggen, ik kan zeggen dat wij eigenlijk een rol spelen als zelforganisaties, tussen die twee. Eerst die zelforganisaties voordat die centra... (Een soort schakel?) Ja, een schakel. Wij dienen eigenlijk als een schakel. [Ghanaba] Ja, maar dat doen ze dan. Dat doen ze. Maar ons concept is ook de identiteit die - wat is dat? - de gemeenschap als één geheel. Dat wij onze "self" - hoe noem je dat? - In het Engels mag ik zeggen bijvoorbeeld "your sense of belonging". "Belonging" is ergens toe behoren. Dat is iets dat wij graag willen promoten, dat wij één identiteit zijn, en één volk, maar toch wel geïntegreerd in de samenleving. Wij werken, wij studeren en wij doen vanalles, wij blijven in de Belgische samenleving. Maar dan toch zijn wij één volk met een bepaalde cultuur. Goed. Dat doe je ook door het feit dat je ook af en toe samen iets organiseert. Daarmee is dit ook niet zo slecht, want je moet kijken van: wat is onze doelstelling? Niet alleen integratie in de samenleving, maar ook onze culturele eigenheid zo en ook onze mensen die hun fierheid..., want je moet ook beseffen dat zwart zijn in Vlaanderen niet eenvoudig is. Je kunt zeker er onder lijden van uw ras en uw kleur, uw huidskleur. Want je wordt gediscrimineerd, niet alleen op het werk. [...] In het
145
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
dagelijkse leven, op straat ja. Ik weet als je een huis, een appartement zoekt hé, ik weet niet hoe lang je moet zoeken en welke soort appartement dat je hebt. Dus jij krijgt, je wordt, je zit daar en je begint vragen te stellen: waarom ben ik eigenlijk zwart? Allez je klaagt maar. Het is een probleem voor wij, voor ons. Dus één van onze dingen is te trachten die fierheid, ook de mensen te zeggen kijk: oké je zijt zwart, maar dat wil niet zeggen dat je minder bent en dus je moet, ja je bent een mens, ja het is de situatie, maar je moet daar niet onder lijden. Dus daarmee proberen wij ook via de federatie wat fierheid en eigenheid, en ja de mensen te zeggen: kijk, je bent een mens, je zijt een cultuur, je hebt ook een rijke cultuur, je hebt uw traditie... Je moet daar rekening mee houden. En als we dat soort dingen allemaal willen doen, het is altijd gemakkelijker en mooier als we het samen doen. [Ghanaba] In ons situatie, ge zou zeggen, onze jongeren zijn de eerste generatie. Wij zijn ook van de eerste generatie van migranten en onze kinderen zijn zo. Daarom willen wij ook programma’s hebben voor onze jeugd waar wij ook leren van wat dat er gebeurd is met de Marokkaanse kinderen. Dat wij eigenlijk nu hier hé, wij willen zelfs zoiets als "cultural lessons" ook, cultuurles voor de Ghanese kinderen. Wij willen onze traditie, manier van zingen, dansen, eten, vanalles, lessen geven dat de kinderen een beetje kunnen weten van waar hun identiteit zijn. Dat zij niet gaan zeggen, ze zijn hier geboren, ze zijn opgevoed hier, ze zijn..., nu ze hebben geen identiteit hé de Marokkaanse kinderen, ze zijn noch Marokkaan, noch Belg. En dat is ook een heel groot probleem voor jeugd, hé. Als ge niet weet waar je staat? Je ziet dat niet van buiten, maar binnenin is een heel zwaar proces als je niet weet wat uw identiteit is. En daarmee willen wij zeggen: kijk, je woont hier, je bent geïntegreerd als Belg, maar je blijft een Ghanees ook, je bent een Ghanees en je moet dat niet geen spijt van hebben en je moet dat niet verwaarlozen [...] Maar het is zeker nodig, een jonge organisatie zoals ons we moeten zeker leren wat we er nu aan 't gebeuren is met de Marokkaanse kinderen, om dat soort dingen te vermijden. Conflict, niet conflict, ja, zelfzekerheid en niet weten wat je bent, mentale en psychologische problemen, denk ik. Ik weet niet veel van psychologie, maar ik denk dat dit kan gebeuren, hé. [Ghanaba]
Het vertoog van het Afrikaans Platform, een recentelijk erkende federatie van Afrikaanse verenigingen, laat nog weinig consistente conceptualisering zien met betrekking tot de betekenis van sociaal-culturele verenigingen voor de doelgroep van Afrikaanse gemeenschappen. Voorzover we kunnen inschatten doet zich het verschijnsel voor dat zich ook laat gelden bij de andere verenigingen die zich richten naar de eerste generatie van nieuwe migrantengroepen. Namelijk de uitbouw van een verenigingsleven dat ten dele als een informeel parallel hulpverleningscircuit voor de eigen gemeenschappen functioneert en dat vanuit een vertrouwenspositie bemiddelt met en toeleidt naar reguliere (welzijns)organisaties en voorzieningen. Dat is vooral van belang voor de groep van documentloze migranten (regularisatie). Er is wat terughoudendheid merkbaar om veel aandacht te besteden aan culturele aspecten uit vrees dat dit tot “exotisering” zal leiden van Afrikanen en een veronachtzaming van hun achtergestelde positie in de samenleving. De sociaal-economische dimensie van participatie staat met andere woorden voorop. §3
Emancipatie via ‘zelfbestuur’ van lokale verenigingen
Landelijke koepelverenigingen benadrukken zonder uitzondering dat ze een hele waaier van verenigingen onder hun hoede hebben met uiteenlopende aspiraties, functies, doelgroepen, problemen en activiteiten. Sociaal-cultureel werk voor allochtonen is derhalve niet zomaar voor één gat te vangen. De kennis en kunde van bestuursleden en betaalde krachten op het bovenlokale niveau heeft tijd nodig om naar beneden te sijpelen 146
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
(via begeleiding, kadervormingen en informatieverstrekking) en in te werken op de kwaliteit van de lokale lidverenigingen. Opmerkelijk hierbij is dat veel landelijke verenigingen de waarde van zelfredzaamheid en zelfstandigheid van de aangesloten zelforganisaties sterk in de verf zetten.291 Verenigingen moeten niet betutteld of “bemoederd” worden, maar wel gestimuleerd. Dit heeft een indirect emancipatorisch effect op de doelgroep in die zin dat de geleverde ondersteuning de onplooiing en zin voor verantwoordelijkheid van actieve afdelingsvrijwilligers ten goede kan komen. Zelforganisaties vervullen een maatschappelijk nuttige functie daar hun eigenheid en kracht ligt in het zelf besturen van een organisatie.292 Het verenigingsleven fungeert dan als een soort oefenterrein voor participatie in de bredere samenleving, in haar structuren en besluitvormingsorganen. De interne beginselen die bijdragen tot de effectiviteit van een vereniging kunnen ook als (latente) externe waarden gelden buiten de organisatie.293 Uit de verhalen van de respondenten kan men opmaken dat dit principe in de meeste landelijke verenigingen belangrijk wordt geacht. Dat loop niet altijd van een leien dakje. Een zekere autonomie bewerkstelligen betekent immers ook de vrijheid om inhoudelijke en organisatorische keuzes te maken die niet stroken met de verwachtingen van de landelijke vereniging, of zelfs om weg te gaan. Bovendien vergt zoiets in het begeleidingsen vormingsproces van werkingen een moeilijke evenwichtsoefening tussen de eigen ambities en de mogelijkheden en aspiraties van de lokale vrijwilligers. Ze moeten niet blijven moederen. Ze moeten in de open hand... Ik weet niet of ge het verhaal kent van de profeet die aan... Een vrouw komt bij hem en zegt tegen de profeet... Khalil Gibran. Een vrouw komt bij hem en vraagt van: "Hoe moet ik mijn kinderen opvoeden?" En hij staat op het strand en neemt hij een hand droge zand, zo in de hand, het droge zand, zo... En hij zegt: "Kijk", zegt hij, "dit is in de open hand." En dat wil dus zeggen: de kinderen die opgevoed worden in de open hand blijven d’r in liggen. Maar kunnen er ook uit wegspringen. En moeten dus ook die vrijheid hebben. Federaties moeten aan hun groepen de vrijheid laten om weg te gaan. Of om het niet eens te zijn. Wij hebben regelmatig disputen in onze pogingen tot overleg. Je moet bij ons niet - bij wijze van spreken - een toelatingsexamen of een regelmatig toetsingsprogramma doorworstelen om toegelaten te blijven tot onze federatie. Die Griekse dansgroep... Ja. Ik kan dat wel betreuren. Dan zeg ik: "Eigenlijk kont ge toch méér doen, hé." En als ze dan zeggen van: "Ja maar wij willen niet meer doen." Dan heb ik daar respect voor te hebben. Begrijp je? Ik hoef daar niet ten gronde mee eens te zijn. Maar ik moet dat respecteren en zeggen van ja, voorlopig... En dan hoop ik maar dat ze in hun bestuur eens iemand krijgen die - excuseer, dat ik het zo brutaal zeg - die werkloos wordt. En van daaruit dat ze geattendeerd worden op de uitsluitingsmechanismen in deze samenleving. Bijvoorbeeld, hé. [LV#01] Ik moet hen daarin doen groeien bijvoorbeeld gisteren nog... Ik ga boek zo letterlijk geschreven heb. beslissingen nemen over die en die
en anderzijds... En ik heb nu 's kijken wat ik hier in mijnen Hier staat in: "Eind juni 2001 en die vereniging of wij er nog
291 Ook Meireman vindt dit aspect terug in het vertoog van de federaties: “Vooreerst wijzen de federaties op de ontplooiing en zelfredzaamheid van hun lidorganisaties. Ze willen dat ze zelfstandig werken, waarbij ze zelf vergaderen leiden, activiteiten organiseren, enz. Daartoe willen de federaties hun kernen responsabiliseren opdat ze hun verantwoordelijkheid opnemen.” (Meireman 2000: 40). 292 Cf. Perneel 2001: 210. 293 Een ander aspect dat door Meireman wordt onderscheiden, namelijk overdracht van politiek getinte waarden, vooral democratische waarden (cf. 2000: 41-42), werd als zodanig niet manifest gearticuleerd in de interviews.
147
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
verder in investeren." Dat is dus naar de groepen waardat ge dus die zelfredzaamheid onvoldoende ziet groeien. Dat ge aan bepaalde mensen zegt van: "Zijn we nu bezig met lege zakken recht te zetten?" En het was vanuit de uitspraak van één van de medewerksters die zei: "Aardbeientijd." Dat wil zeggen, de Turkse madammen gaan aardbeien plukken in plaats van naar een vergadering te komen, naar de afgesproken samenkomsten te komen. Dan zegt ge: ja. Potverdikke, hé. En dat is een gewetensprobleem, hé. Voor mij alleszins. Wanneer mag je zeggen: "In deze mensen investeer ik niet meer." [LV#01] Wij zijn voortdurend op zoek naar een kwalitatieve versterking van onze groepen. Dat is niet altijd even vanzelfsprekend. [...] Wij drukken dat soms wel eens uit in sterretjes in de begeleidingstaken. Wij hebben er met een half sterretje en we hebben er met drie, vier sterretjes. Dat wil dus zeggen: groepen die beginnend zijn, waar dat men eigenlijk bijna verzeilt in het opbouwwerk. Waar de begeleider, secretaris, voorzitter, penningmeester... ja, ik zou bijna zeggen ook nog klusjesman en alles is. Dus die periode moet dan vanzelfsprekend zo kort mogelijk zijn. [LV#01] In dat opzicht hebben we ook een huishoudelijk reglement opgesteld, dat de groepen ook weten wat er van hen verwacht wordt naar de federatie toe. Dat is dus enerzijds die visieherkenning in die visietekst van ons die, ja, algemeen is, en waardat ge u wel in herkent, denk ik, als ge geen extreem gedachtegoed bezit. Een tweede punt is dat ze zich moeten engageren om ook naar de algemene vergaderingen te komen zeker minstens ene keer per jaar. Enerzijds moet dat van... want wij zijn zelf een vzw, dus een aantal dingen moeten goedgekeurd worden daar. Maar ook voor die samenwerking, voor die informele uitwisseling dat die kan plaatsvinden. En als derde punt verwachten we van hun dat ze, ja, een actieve groep zijn hé. Dat ze voldoen aan die drie voorwaarden, dus ene keer per jaar planningsvergadering, drie bestuursvergaderingen en minstens vier activiteiten waarvan er dan ook twee cultuurspreidend of educatief zijn. Dat hebben we hierin gezet, ja, is duidelijk ook de structuur nog eens uitgelegd van de federatie. Dat ze verwachten, dat ze weten wat ook wat zij van ons kunnen verwachten dan. [LV#04] [...] Allez, laat de mensen gewoon vrij, ge moet gewoon ervoor zorgen dat de vrijheid van de ene niet de vrijheid van den andere beknot. En voor de rest interesseert mij dat eigenlijk gewoon niet met wat en hoe dat men hier bezig is, zolang het resultaat goed is en zolang het de andere zijn vrijheid niet inperkt. [LV#05] Maar ik moet zeggen dat het bij onze afdelingen die aangesloten zijn, niet alleen bij ons maar allemaal, er is een sterke traditie van vrijwilligerswerk. Dus werkelijk de trend, maar de wil om iets te realiseren, beetje voor hun eigen een soort van eigen ontplooiing, maar ook iets te doen ten dienste van de mensen. Dat lukt niet altijd, het is niet altijd goed. Ik kan hier het woord kwaliteit niet hanteren, maar toch goed, waaraan de mensen werkelijk iets aan hebben. Maar het wordt gedaan dus dat is al op zich te appreciëren. [...] Het is een probleem van infrastructuur maar ja de subsidies van het ministerie dienen daar niet voor. Dat moet van andere plaatsen komen. Maar eerst en vooral het uitbouwen van de organisatie in de vorm van betere dienst verzekeren, betere begeleiding en zorgen dat de kernen werkelijk bepaalde taken zélf kunnen uitvoeren en zélf kunnen ontplooien. Dus de middelen moeten daarvoor dienen. [LV#12] Het was [...] geen enkel probleem om te zeggen van: oké, we gaan al die federaties die bestonden en x aantal verenigingen die we hadden tot een blok vormen en dan gaan we alleen maar voor de erkenning gaan en niet voor de werking van de erkenning. (Dus een formele samenwerking eigenlijk.) Ja, dan hadden we waarschijnlijk in de beginperiode al met veertig, vijftig organisaties kunnen opstarten. Daar is bewust voor gekozen om dat niet te doen. Wij hebben gezegd, iedereen moet autonoom kunnen werken zolang dat ze hun werking
148
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
wettelijk doen en geen problemen veroorzaken voor ons allemaal, is dat geen probleem voor ons. Maar anderzijds willen we met bewuste mensen samenwerken die toekomstgericht willen werken. Dat was het idee. [LV#13]
§4
Enkele tendensen in visieontwikkeling
Hoewel de gebruikte begrippen en invullingen enigszins divergeren, proberen we tentatief enkele lijnen te trekken in het gevoerde vertoog van landelijke verenigingen. ♦ De uitwerking van doelstellingen moet worden gesitueerd tegen de achtergrond van de zeer diverse samenstelling en dito omstandigheden van de doelgroepen. De emancipatiefase van elke afzonderlijke groep kan danig verschillen. Werken aan emancipatie en participatie van een groep Italianen van de vierde generatie is een heel andere uitdaging dan de emancipatie en participatie van Afrikaanse of Oost-Europese nieuwkomers. Binnen de al tientallen jaren in Vlaanderen gevestigde allochtone groepen voltrekt zich bovendien nog eens een proces van interne segmentering en fragmentering, waardoor zelforganisaties ontstaan met specifieke doelgroepen (vrouwen, jongeren, ouderen), of juist met zeer brede, heterogene doelgroepen. Soms is de divergentie qua doelgroepen en organisatietypen zo groot dat men zich kan afvragen of het allemaal wel zomaar onder de noemer van ‘emancipatorisch werk’ te vatten is. ♦ De aandacht voor interne emancipatie en culturele identiteitsontplooiing in het verenigingsleven wordt gekenmerkt door een soort golfbeweging die samenhangt met bepaalde generatiewisselingen. Verenigingen van nieuwkomersgroepen met een opgroeiende tweede generatie en verenigingen van langer gevestigde (Europese) groepen met een aankomende vierde generatie blijken het behouden van of het zoeken naar een culturele identiteit in hun vertoog het meest te beklemtonen. Marokkaanse en Turkse verenigingen (opgroeiende derde generatie) zijn doorgaans meer gefocust op het stimuleren van externe emancipatie, participatie in het openbare leven. Daarin schuilt hun ware emancipatorische opdracht. Het zich verplicht voelen om ‘alles’ te doen, grieven te formuleren, overal deskundig in te zijn en op ieder beleidsterrein betrokken te worden in de besluitvorming is onder hen dan ook het grootst. ♦ Zelforganisaties die overwegend gericht zijn op recente nieuwkomers vervullen volgens hun zeggen in de eerste plaats een schakelfunctie of een bemiddelende rol in het proces van inburgering en integratie. De activiteiten van deze verenigingen hebben een drempelverlagend oogmerk, wat een voorwaarde is om een groot deel van de doelgroep te bereiken en toe te leiden naar andere instanties. Voor die groepen die zwaar te lijden hebben onder structurele uitsluiting ligt de prioritaire investering vooral in functionele probleemoplossing op sociaal-economisch of juridisch terrein (arbeid, gezondheid, huisvesting, onderwijs, rechtspositie). ♦ Het principe van zelforganisatie en zelfbestuur in verenigingen wordt in min of meer expliciete termen als een belangrijk onderdeel van het emanciperend groeiproces beschouwd, althans voor wat hun vrijwilligers en bestuursleden betreft. ♦ Over het algemeen is er weinig bereidheid om de werking van de verenigingen binnen de perken van de eng-culturalistische invulling van volksontwikkeling te houden. Het functioneren van allochtone gemeenschappen wordt als een veelzijdig 149
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
gebeuren gezien en men wenst de doelgroep ook op de verschillende dimensies van hun individueel en maatschappelijk bestaan aan te spreken op grond van een ‘integrale aanpak’. 4.3.2.3
Slotbeschouwing
Ter afronding kunnen we stellen dat het vertoog rond sociaal-cultureel verenigingswerk met allochtone doelgroepen zoals dat naar voren komt uit de beschikbare gegevens (documenten, interviews) van de landelijke verenigingen weinig conceptuele verheldering of precisering verschaft. Uit onze (verre van uitputtende) analyse blijkt dat de landelijke verenigingen van allochtonen de begrippen emancipatie, participatie en integratie slechts in zeer algemene termen hanteren en niet nader invullen. Het blijven door de bank genomen vage doelstellingen, haast inwisselbare containerbegrippen. De zoektocht van de betrokken organisaties wordt meestal onmiddellijk praktisch vertaald in activiteiten, eerder dan in een doordachte afbakening en systematische uitwerking van operationele doelstellingen. Het ICCM bevestigt deze gevolgtrekking en zoekt een verklaring in het feit dat de landelijke allochtonenverenigingen vanwege tijdgebrek (nog) niet toegekomen zijn aan het uitwerken van een theoretische kader: Iedereen vraagt daar naar van "Ja, maar wat is dat eigenlijk diversiteit? Hoe vul je dat dus in?" In die discussie hebben we gehad in de Raad van Bestuur van het ICCM. En we hadden twee groepen. Eén groep die zegt: "Het ICCM moet zich daar niet mee bezig houden want wij hebben nood aan praktische hulp van het ICCM, dat het ons praktisch komt ondersteunen, bijna ons hand vasthoudt met alles waar wij mee te maken hebben." Maar aan de andere kant was er dan wel een andere groep die zei: "Wij geven een fiat om dat wel juist te doen want in onze federaties voeren wij ook die discussies maar we komen niet tot een invulling omdat we geen tijd hebben. Maar er wordt wel een beroep gedaan op de mensen binnen in de federaties. Zowel de kaderleden als de verenigingen om dan overal te gaan... om een invulling te geven vanuit de migrantengemeenschap. Hoe zien jullie diversiteit? Of emancipatie? Hoe vullen jullie dat in? We weten het maar we hebben daar geen tijd voor om daar een theoretische kader rond te bouwen. En dat is dan de taak van het ICCM. En dan heb je iets waar je dan op kunt doorgaan. Wij hebben oké gezegd. Goed, we gaan daar de werkgroep 'culturele diversiteit' opstarten en we schrijven gericht aan. En opvallend is dat er daar niemand is van de federaties in de groep. Ja, buiten één [...] Er is daar nood aan, er is daar vraag naar. Die nood voelen ze ook aan. [ICCM]
Samengevat mogen we stellen dat de landelijke verenigingen geen weloverwogen, vooraf gepland concept ontwikkelen van sociaal-cultureel of emancipatorisch werk dat de hele werking van de vereniging stelselmatig stuurt. De aanpak van concrete acties zoals de uitbouw van een vereniging wordt meestal pragmatisch uitgewerkt; het ontwerpen van een programmatische ideologische lijn is derhalve slechts embryonaal aanwezig. Ingewikkelde theorieën hoeven van de respondenten niet verwacht te worden of worden niet direct als uitgangpunt voor het dagelijkse werk genomen. Men vertrekt immers niet zozeer vanuit een theoretisch kader maar veeleer vanuit praktische intuïties en oplossingen voor de dagelijkse behoeften en problemen die men meent waar te nemen bij de doelgroep van de aangesloten verenigingen. De bevinding van Leyssens & Vanhoorne (1998: 161), namelijk dat de vóór het Decreet 1995 al bestaande verenigingen zich louter hebben aangepast om te voldoen aan de administratieve criteria voor erkenning, maar hun inhoudelijke oriëntatie daarom niet 150
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
veranderen, kunnen we beamen. De inhoudelijke accenten in het vertoog over het sociaal-cultureel werk van de verenigingen (die niet noodzakelijk het resultaat van bewuste betekenisproductie zijn), hangen bovenal samen met de perceptie van behoeften en ontwikkelingen binnen de eigen doelgroepen. Groepsfinaliteiten en dimensies van participatie c.q. integratie worden enigszins verschillend ingevuld afhankelijk van de maatschappelijke en culturele situatie van de doelgroepen. Men zal daarom alleen ingaan op de impliciete verwachting van het Decreet om rond participatie van allochtonen in de culturele sfeer van de samenleving te werken als daar een voedingsbodem binnen de gemeenschap voor bestaat. 4.3.3
Belemmerende condities
Teneinde als landelijke allochtonenvereniging de door de overheid opgelegde taken te kunnen uitvoeren dient een aantal randvoorwaarden te worden ingevuld. Onder deze hoofding gaan we in op een aantal condities die de erkende landelijke verenigingen als belemmerend ervaren voor de adequate uitvoering van hun praktijk. Ook de bevoorrechte getuigen geven hier dikwijls hun opinie te kennen. We hebben de door de geïnterviewde personen vermelde elementen als volgt ingedeeld: Tabel 4 - Belemmerende condities ♦ ♦ ♦ ♦
Financiële en structurele mogelijkheden/beperkingen (4.2.3.1) Personeelskader en professionalisering (4.2.3.2) Administratieve regels en procedures (4.2.3.3) De ruimere context van het minderhedenbeleid (4.2.3.4)
4.3.3.1
Financiële en structurele mogelijkheden/beperkingen
Om hun taken op een doelmatige manier te kunnen vervullen en de organisatie verder uit te bouwen dienen middenveldorganisaties te beschikken over financiële zekerheid (voldoende middelen) en over een gedegen formele structuur.294 Op die manier kan de continuïteit van de organisatie gewaarborgd worden en is planning op langere termijn mogelijk. Uit het discours van de respondenten hebben we de onderstaande gegevenheden geselecteerd, die achtereenvolgens behandeld worden: Tabel 5 - Financiële en structurele mogelijkheden/beperkingen -
Lage subsidies Groeibeknotting / plafonnering De 95%-regel Andere financieringskanalen Structurele inbedding / infrastructuur Onevenredige subsidiëring van de ondersteuningsfunctie
§1
Lage subsidies
294
Cf. Meireman 2000: 50.
151
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
De subsidies van de overheid op basis van het Decreet 1995 hebben de landelijke verenigingen een zekere financiële ruggengraat verschaft.295 Bovendien zijn het structurele middelen met duidelijke regels en criteria die democratisch door het Vlaams Parlement zijn gestemd. Dat waarborgt een zekere continuïteit en morele erkenning die niet kunnen bewerkstelligd worden via projectsubsidies op grond van ministeriële besluiten. Een respondent verduidelijkt dat de verplichting om niet louter zelfbedruipend te zijn waarborgen biedt voor meer onafhankelijkheid van de organisatie. Men is niet meer uitsluitend afhankelijk van bijdragen van leden of van andere inkomstenbronnen: Allez, wij zijn altijd vertrokken van in een vereniging wordt ge dus niet rijk. Verenigingen daar schiet iedereen persoonlijk schiet er geld eigenlijk in. Ge kunt dat draaien en keren gelijk ge wilt als ge hier naar de vereniging komt... Da's een leuke vereniging. Al wat ge wilt. Maar ge kunt hier... en ge zijt tot niks verplicht. Ge kunt hier de krant komen lezen. Ge kunt doen wat ge wilt. Ge kunt hier discussie... En ge zijt niet verplicht van te drinken maar we zitten in een consumptiemaatschappij... Als je binnen bent automatisch ga je dan nog iets drinken. En automatisch krijg je dus eigenlijk toch een bepaald... Dus op dat gebied is eigenlijk van... Een stuk is het belangrijk dat de subsidie d'r gekomen is. Dat wil dus ook zeggen dat iedereen zich voor zijn eigen een stuk onafhankelijk kon opstellen. [LV#02]
Het nijpend tekort aan financiële middelen komt echter keer op keer terug in de verhalen van zowat alle landelijke verenigingen. Dit zet een rem op de werkelijke uitvoering van de op papier verkregen erkenning. Een respondent meent zelfs dat de overheid doelbewust een dubbelzinnige situatie heeft gecreëerd. Men geeft de landelijke verenigingen van allochtonen net genoeg middelen om het hoofd boven water te houden, maar niet voldoende om de decretaal vooropgestelde doeleinden te verwezenlijken en daadwerkelijk op het veld resultaat te boeken. Het is een vorm van verdeel-en-heers politiek, want andere migrantenorganisaties blijven helemaal op hun honger zitten: Dus da's een degelijk probleem waarvan men vanuit het beleid heel bewust, heel goed weet, en dus eigenlijk krijgen we niet genoeg middelen om ons op een degelijke manier uit te bouwen en tegelijkertijd krijgen we wel middelen waardoor dat ge, eigenlijk in een heel dubbelzinnige situatie zit. Organisaties die dan zeggen van: jamaar ge doet veel te weinig, waarbij dat ge zegt van: jamaar wij hebben de middelen niet, terwijl die zeggen: jamaar jullie krijgen dan toch tenminste dat, wij krijgen niks. [...] Het is een fijn spel, allez ja. D'r wordt eigenlijk de illusie gewekt of men zegt van: kijk dat en dat moet ge doen om uiteindelijk uzelf te kunnen ontplooien als organisatie of als gemeenschap of wat dan nog, wat dat we eigenlijk konden doen, maar tegelijkertijd krijgt ge niet de middelen om het eigenlijk ook te kunnen doen. Waardoor dat je eigenlijk veel meer bezig bent met uw hoofd boven water te houden dan dat je eigenlijk d'r echt uitgeraakt. Allez ja, als ge echt kunt. En dan zijn d'r, ja hoe moet ik dat zeggen? [LV#05]
Eén van de beleidsactoren schetst een soortgelijk politiek spel van beheersing van het veld, maar dan op plaatselijk niveau in Brussel: Zo beheerst ge dan de dingen natuurlijk. Ge geeft dan een enveloppe, ge zegt dan, hè, gelijk... Maar dat is allemaal voorspelbaar geweest! Kijk als gij zegt: wij werken, kijk ik zie dat in Brussel, als ge 295
Zie Meireman 2000: 50.
152
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
zegt: ah we gaan elk lokaal initiatief een kans geven om te tonen wat het kan. Ja ge moet dat eens doen met al de Afrikanen die in Brussel zitten, dan hebt gij dus op den duur een tachtigtal Afrikaanse lokale verenigingen dus hé. Die allemaal een kans moeten krijgen om, ja? En dan stelt ge natuurlijk op een bepaald moment vast... en allemaal zeggen ze dan: ah dat is dan schoon, en dan zeggen ze op een bepaald moment: ja, haja zegt men dan bijvoorbeeld in Brussel. Ge moet natuurlijk ook maken dat je genoeg Nederlands geeft. Ah, zeggen ze, we gaan dus taallessen Nederlands organiseren. En dan komt natuurlijk de vraag naar de middelen. En dan zegt men op den duur: jamaar, ge weet toch dat onze enveloppe maar zo groot is. Dit is dus allemaal een voorspelbaar verhaal hé. [BA#01]
Een paar respondenten vinden de behandeling van de overheid onheus. Zelforganisaties, in tegenstelling met de integratiesector, werken zeer doelgroepnabij, en willen daarvoor gehonoreerd worden: Want het idee van verenigingen als instrument te gebruiken om binnen de maatschappij dingen te veranderen, dat is heel gezond, daar stonden we achter. Maar dat zeggen, op papier zetten en toch een integratiewerking hebben met die ideeën in het achterhoofd, dat ge toch al tien, vijftien, twintig jaar bezig zijt zeg maar, maar dat niet vertalen in de uitvoering daarvan, dat is niet serieus. Dat zal ook heel wat dingen belemmeren. En dat zeggen we nu. [LV#13] Het probleem is, de integratiesector bereikt ze niet. (Dus hebben ze jullie nodig om de doelgroep te bereiken?) Ja, en ik zeg altijd: laat de doelgroep aan ons. Laat jullie de pleitbezorger zijn. Jullie geraken d'r niet, waarom moet men er nu iets fictiefs construeren om maar...? Wat moet ik zeggen? Het probleem is middelen, middelen. Wij hebben tekort, we kunnen niet alles aan. Met een anderhalf educatief allez. Al die uren, kunt ge bijna niet meetellen als educatieve uren. Ahja. [LV#14] Want het ICCM je kan daar een stuk een beroep op doen maar uiteindelijk zijn het de landelijke verenigingen die in de praktijk, die in het dagdagelijkse leven het dan moeten waar maken. Maar de middelen die je dan krijgt vanuit de overheid zijn ook zeer miniem, beperkt om de werking van de federatie uit te bouwen. Eigenlijk de middelen die hier nu voorzien waren in het decreet om de federatie werkelijk uit te bouwen, krijgen we dus niet. Ge bent dan beperkt, hè. [ICCM]
De beperkte middelen hebben als gevolg dat de verenigingen keuzes moeten maken in hun beleid. Door bijvoorbeeld zichzelf een maximum op te leggen qua aantal lidorganisaties, omdat anders de kwaliteit van de begeleiding eronder leidt. Nu, wat dat ook... waarom dat wij eigenlijk zo voorzichtig zijn geweest, ook met het aantal leden, is ook dat wij niet willen dat we zo een grote organisatie zijn. Maar wel willen wij eigenlijk de organisaties die bij ons aangesloten zijn echt sterker maken. Dat is onze hoofddoelstelling. Dat heeft geen zin als ge eigenlijk zoveel organisaties bij, allez ja lid laat maken en dan lid worden, en als ge dan toch niets kunt weergeven aan die organisatie, heeft het geen zin. Voor ons is de kwaliteit enorm belangrijk in plaats van op de kwantiteit te werken, we proberen op kwaliteit te werken. We kunnen eigenlijk... allez we kunnen wel zeggen, maar we kunnen dat niet waarmaken. En dat zijn we bewust. Met die middelen kan je eigenlijk niet waarmaken dat je meer dan..., eigenlijk meer dan twintig organisaties kan je niet waarmaken. Gezien in welke toestand, in welke situatie dat die organisaties zijn. [LV#07] Dus we zijn ondertussen beland rond 44 afdelingen. En dat afdelingenaantal hebben we, denk ik, al van ’99, als ik juist ben, of ’98 of van ’99. Het betekent dus dat wij in de situatie nog zitten
153
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
van ’97. Dus van sinds ’97 tot ’99 geen uitbreiding, tot 2001 ondertussen. Dus wij zitten met een enorm krap kader waarbij we toch heel wat verenigingen ook hebben gezegd we kunnen er niet meer aan. Alleen als het om uitzonderlijke, interessante gevallen gaat van verenigingen die zich zeer bewust zijn van we willen daar voor gaan. Soms vallen er ook enkele af, dus dan geven we die de kans. Maar hoger dan hebben we niet proberen te gaan. Dat is heel bewust om het feit, niet dat we niet wouden, maar om het feit dus dat er geen mogelijkheid was om voldoende ondersteuning te geven aan de verenigingen. Ik weet niet hoe lang dat vol te houden is. [LV#13]
Een andere keuze is meer investeren in de ene decretale taak ten koste van de andere, wat dan weer impliceert dat de organisatie ongelijk scoort in evaluaties van haar werking: Wat wij ondersteuning van de organisaties hebben we dat echt heel veel belang aan gestoken. (Dus de ondersteuning van de afdelingen.) Ja, dertig afdelingen. Wel. Maar als ge dat goed wilt doen, dan moet ge de andere dingen wel minder doen, omdat gij niet voldoende middelen hebt daarvoor. Wij hadden bijvoorbeeld, allez dat is ook een zelfevaluatie laten maken op het administratief vlak en ondersteunen van de organisaties zaten wij goed, tot het laatste jaar zal ik maar zeggen. Maar op het educatieve vlak waren we wel minder. [LV#07]
Voorts vermeldt het ICCM dat landelijke verenigingen dermate aandacht moeten geven aan de inhoudelijke en administratieve ondersteuning van hun lidorganisaties dat er geen tijd meer rest voor de voorbereiding van inhoudelijke dossiers die het beleidsbeïnvloedende werk kunnen voeden: Want ge moet ook in een aantal provincies lokale verenigingen uitbouwen. Dus dat betekent dat de personen, de coördinator, uw stafmedewerker vanuit de federatie die moet dan beginnen rondgaan. Zijn werkingsmiddelen, zijn reis- en verblijfskosten komen dan ook ten laste van de federatie. Dus eigenlijk kan je alleen maar administratieve taken verrichten, inhoudelijk gaan ondersteunen. Maar hetgeen er ook soms verwacht wordt als federatie om iets uit te bouwen, met een dossier eigenlijk een stuk naar buiten te komen. Daar heb je dus noch de tijd noch de middelen voor. [...] Als ondersteuningscentrum moet ge dat dus doen. Maar als ge dan naar uw federaties en naar uw lokale niet-aangesloten verenigingen kijkt. Het ICCM moet ook gevoed worden. Gevoed door de federaties. Zij moeten daar een stuk inhoudelijk, intellectueel inhoud aan kunnen geven. Maar als die mensen dagdagelijks in de praktijk zodanig bezig zijn met praktische werking en administratie, dan schiet er bijna geen tijd over om daar intellectueel een inbreng te hebben van hoe kunnen wij een invulling geven aan integratie, participatie, emancipatie. [ICCM]
Vooral recentelijk erkende verenigingen hebben het zeer zwaar om hun decretale opdrachten integraal uit te voeren. Meireman in haar studie geeft dit ook aan. Door hun beperkt ledenbestand hebben zij alleen recht op een educatieve personeelsfunctie. Daarenboven bestaan vele van hun lidorganisaties nog niet zo lang en behoeven zij nog regelmatige begeleiding: “Dit leidt onder andere tot situaties waarbij één halftijdse educatieve kracht de vorming en begeleiding van een kleine twintig zelforganisaties op zich moet nemen, plus het administratieve werk dat daarmee gepaard gaat.” 296 Een uitspraak van één van de landelijke
verenigingen illustreert deze situatie: Maar ook heel veel administratie. Maar goed dat we bij het dagelijks bestuur iemand hebben die dan echt voor... X, dat is ook een vrijwilligster die echt, rond de boekhouding, en dat allemaal, hé. Dat het echt kan, hè. (Heb je niet het gevoel dat je teveel moet bezig zijn met administratie en te weinig met waar het eigenlijk om 296
Meireman 2000: 54.
154
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
gaat, die inhoudelijke ondersteuning?) Ja dat hebben we ook gezegd, ook tegen meneer Bax in de tijd. We hebben gezegd: luister eens hier, d'r steekt zoveel tijd in de administratie, en minder dan voor de groepen te begeleiden, maar ja dat moet ook gebeuren met wat we hebben en dan proberen we maar hé. En hopen we op, in 2000... We moeten nog afwachten eigenlijk, hè, wat het gaat zijn. Nu. Weet ge? Ge voelt ook die behoefte van de groepen, dat geven ze ook aan van: ik weet dat ik eigenlijk meer zou moeten gaan naar de groepen zelf, en wat eigenlijk het decreet ook inhoudt, de begeleiding en stimulering die heel erg belangrijk is. En dat is ook belangrijk want dat vragen de groepen ook. Maar ja, het eerste jaar ging dat allemaal wel, allez ging dat beter... Omdat er misschien ook minder groepen waren hé. Nu zijn er daar meer bijgekomen en dan ja... Nu zijn al meer groepen bijgekomen. Plus dat er, ja dat decreet dat slorpt heel veel tijd op hé. [LV#04]
Kleine organisaties proberen die problemen soms op te vangen door vrijwilligers of bestuursleden in te schakelen voor het administratieve werk, het financiële beheer of het vertegenwoordigingswerk, zodat de educatieve medewerker zich volop kan wijden aan de begeleidings- en stimuleringstaken297: Maar wij proberen haar minder administratief werk te laten doen. Bijvoorbeeld de financies zelf, ik doe dat. Wij zijn met twee mensen die dat doen, de boekhouding en vanalles doen wij dat zelf. (Maar dat gebeurt na de uren.) Ja ja. Vrijwillig ah ja. Wij doen dat zelf, twee mensen. Zelfs onze briefwisseling en zo, of contacten met de mensen, doen wij dat zelf. Daarom heb ik die GSM, ik doe niks anders in de weekend dan gewoon bellen en bellen en bellen en bellen. Organiseren, info geven, 's avonds, in de weekends. Dus wij sparen haar wat administratief werk en die organisatorische aspecten, institutionele aspecten. Wat zij meer doet is, allez wat een probleem is, is dat zij veel meer naar vergaderingen moet gaan, omdat zij, ja, ICCM organiseert dat, VMC organiseert dat enne de vereniging dus... Vertegenwoordigingswerk, ja. [LV#09]
§2
Groeibeknotting / plafonnering
De overheid heeft een aantal maatregelen genomen om een te snelle groei van de landelijke verenigingen af te remmen, dit zo goed als zeker om budgettaire redenen. In de subsidiëringsvoorwaarden en -normen van het Decreet 1995 (Art. 34, 4°) zit al een plafonnering (van vier halve educatieve personeelsfuncties) ingebouwd. Deze maatregel wordt bepaald niet positief onthaald: Uiteraard zullen er waarschijnlijk heel wat redenen aan te geven zijn formeel dat er binnen de federaties niet voldoende aan de verplichtingen voldaan werden. Dat kan. Maar anderzijds was dat ook begrijpelijk. Dus als gij al meer dan twintig, dertig afdelingen zit, en gij moet nog altijd werken met twee halftijds educatieven, was het ook moeilijk om aan die normen te voldoen. Dat was een probleem. En ook, dat is normaal. Vaak wordt er altijd gezegd, ja d'r zijn financiële problemen. Die problemen situeren zich al in ’97. We zijn vanaf ’96 erkend en vanaf ‘97-98 begonnen de problemen al van te weinig krediet, te weinig geld, en daardoor werden er... Het was ook de visie een beetje, elke federatie moet ongeveer twee halftijds educatieven hebben, en daarnaast een administratieve educatieve. En als ze dat hadden werden ze eigenlijk een beetje afgeremd, die indruk hebben we alleszins. [LV#13] Aan de andere kant is zo dat als ge kijkt naar de maatschappelijkeconomisch situatie van de migranten is het volksontwikkeling een te smalle, te zwakke hefboom om op een korte termijn vrij goeie 297
Zie ook 4.3.2.2, §1.
155
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
realisatie teweeg te brengen. Da's het algemeen kritiek denk ik [...] op het decreet. En voor ons, vooral omdat onze organisatie snel groeit, omdat mensen zich aangetrokken voelt tot wat ge uitstraalt als organisatie heeft het decreet ons belemmerd in onze groei en het emancipatieproces. Dat is een sterke belemmering, de groei, uitbreidingsstop, erkenningsstop, achter mekaar, en dat heeft pijn gedaan hier. [...] En vanmorgen met het team zijn er vier verenigingen die zich aandienen en dan zeg je: oh nee, 't is niet waar. Hoe gaan we dat doen? En dan zeg ik: dat is, als de overheid echt zegt, ik geloof daar in, in dat emancipatieproces van de, en dat is in het belang van de samenleving, moet er ook boter bij de vis komen. En ge moet ook naar de realiteit kijken. Want... (De groei moet ook ingebouwd worden?) Ja, en in het decreet is de groei tegengehouden, bewust, want ge moogt maar met een halftime groeien maximum en dan met vier halftimes, en dat is geplafonneerd, hè. Da's geplafonneerd. En dat is één ding voor ons als organisatie toch... [LV#11] Als zelforganisatie is het... uiteindelijk zullen wij vroeg of laat, en daarom dat we ook met die discussie starten rond fundamentele vragen, we kunnen daar niet rond gaan. We zijn aan het groeien, we groeien we groeien we groeien. In ene keer komt dat programmadecreet. Men zegt: ja jullie groeien... Ge hoort dat dus in... letterlijk ne kabinettard die zegt letterlijk: "Jullie groeien te snel." Bon oké, we groeien te snel. En als ge dan constant wordt afgeremd in uwe groei, waardoor dat ge niet kunt gelijkgesteld worden met andere organisaties, constant ook niet wordt gelijkgesteld met andere organisaties, constant anders wordt benaderd enzovoort, ja mensen dan gaan wij ne keer eens praten over 'het probleem'. [LV#05]
Ook het Programmadecreet van 30 juni 2000 (B.S. 17 augustus 2000) is algemeen in slechte aarde gevallen en wordt als “bot” of “onbegrijpelijk” omschreven. Op eenzijdige wijze en zonder enig overleg met de betrokken verenigingen werd beslist dat per 1 januari 2000 geen uitbreidingen van gesubsidieerd personeel kunnen toegestaan worden, geen nieuwe verenigingen kunnen erkend worden en dat subsidies voor landelijke verenigingen en voor activiteiten van lokale verenigingen bevroren worden op het niveau van 1998 of 1999. Ja, waarom worden dan de bestaande middelen bevroren via het programmadecreet? Als wij effectief zo een prioritaire groep zijn. Als men effectief erkent dat er zodanige problemen zijn die we moeten oplossen, en dan bevriezen. Nee, dan zoekt gij eigenlijk de middelen om dat maar te doen. [LV#05] Vorig jaar met het decreet van 30 juni, het programmadecreet, waarin dan werd verteld dat alles werd bevroren op het niveau van ’99 en de lokale groepen maar 80% kregen uitbetaald van hun subsidies. Daar hebben we dan als federatie ook actie rond gevoerd om aan te geven dat heel veel groepen daardoor in de problemen komen financieel. [LV#04] Dat programmadecreet hadden zij zonder iets te zeggen beslist, maar dan met terugwerkende kracht, 1 januari [2000] moest dat terug. En dan hebben we gezegd: kijk, als dat zo gaat dan gaan wij met problemen zitten. Dan had men mij gezegd, toen waren wij geweest met drie mensen, wij gaan vragen of dat de Lotto dat voor jullie kan oplossen en zo, we gaan voor jullie een afspraak maken bij de Lotto. En we hebben toen gezegd: neen, wij gaan niet naar de Lotto. Als de minister naar de Lotto wilt gaan, dat is zijn keus, maar wij niet. Wij hebben een afspraak en die afspraak moet nageleefd worden. Als jullie dat niet willen naleven, dan moet je ons geen rekenschap vragen voor een aantal zaken. Dat is in mekaar gekomen. Enfin soit een hele discussie en dan is dat behouden. [LV#06]
156
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Eén van de Vlaamse verenigingen betoogt trouwens dat het Programmadecreet 2000 de Vlaamse verenigingen pijn heeft gedaan: Eigenlijk naar als ik de eigen werking bekijk heb ik niet de indruk dat dat decreet veel gewijzigd heeft. Het heeft wel de belofte gehad - maar dat was rap gedaan - om de werking vanuit de overheid te laten ondersteunen, enfin de maatschappelijke opdracht die wij hebben. Als de overheid dat wil honoreren, dan vinden we dat dus een goeie zaak. En daar zaten dus wel beloftevolle dingen in om de reële werking, zoals ze werkelijk aanwezig is over heel Vlaanderen, om daar een betere ondersteuning aan te geven. Maar dat is vlug teruggefloten bij het Programmadecreet, hè. Dus daar is vlug een blok opgezet want in die zin zitten wij, nu wat het niveau van subsidiëring betreft, zitten wij nu terug op het niveau van het oude decreet. Ja. [VV#01]
§3
De 95%-regel298
De 95%-regel met betrekking tot loonkosten blijkt vooral een hinderpaal te vormen voor de kleinere of pas beginnende organisaties. Zij beschikken niet over een financiële reserve. Het dwingt hen derhalve lidmaatschapsbijdragen te vragen aan hun lidorganisaties. Sommige organisaties doen dat node, maar vinden het an sich geen goed systeem. Wat wel belangrijk is, voor ons als kleine organisaties, was altijd het probleem van die 95%. Als dat niet 100% kan worden... Want dan gaat gij altijd, ook al is dat maar soms, als gij van één halftijdse spreekt van 50.000 frank misschien. Maar voor kleine organisaties is dat veel. Dus gaat ge eigenlijk middelen die je extern probeert aan te halen, via lidgelden bijvoorbeeld, dat is dan een van de middelen, onze organisaties betalen lidgeld aan ons. Ja dat steken we dan in die vijf procent van die personeel. Dat zou eigenlijk niet moeten gedaan worden. We zouden dat op een zeer nuttige, op een andere manier kunnen gebruiken. Soms is dat moeilijk. [LV#13]
Andere verenigingen vinden lidgeld vragen sowieso geen goede gewoonte en zien er praktisch van af. Zij proberen veeleer andere vormen van fund raising te bedenken, veelal door het inzamelen van steunbijdragen, giften of het organiseren van activiteiten die geld in het laatje kunnen brengen. Dat laatste gebeurt met wisselend succes en neemt bovendien veel tijd in beslag: De sociale sector is ook een slecht betaalde sector, hé. Dat speelt ook een rol. En we kunnen er eigenlijk niets bij doen. Want als wij nu een kracht moeten betalen dan krijgen wij 95% en 5% moeten we uit onze eigen zak betalen. En wat dat ook is bij ons is het de gewoonte niet en het is moeilijk om als een gewoonte te maken dat wij bijvoorbeeld met lidgelden te werken. In de lokale verenigingen kunnen wij dat niet vragen en als wij dit vragen dan zijn ze daar niet. Allez dat zijn aantal... Wij denken dan, we zouden echt nog extra activiteiten doen om geld te vragen, om hen niet te vragen want we willen dat ze komen en we willen dat ze iets bij krijgen. [LV#07] En als federatie, misschien is dat ook bij de Vlaamse verenigingen zo, dat weet ik niet, maar 95% krijgt gesubsidieerd voor uw personeelskosten, ja, dat is ook een heel moeilijke zaak hé. En de rest moet ge proberen te vinden, dat zijn we aan het doen, En als lokale vereniging kunt ge zeggen, kom we organiseren een feest en we proberen daar winst op te maken en die winst steken we dan in de federatie, allez, in de zelforganisatie. Maar als we... we hebben daarover gedacht van: ja we organiseren gewoon een eetfestijn, maar waar zouden we dat doen? Ja dan moet... ge kiest al rap voor de eigen 298
Zie 3.2.4.
157
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
provincie omdat hier ons meeste groepen zijn, maar waar doet ge dat hier? Ja, pakt H. of G. of M., maar wie gaat er naartoe komen? Daar gaan de mensen van de verafgelegen provincies niet naartoe komen. Daar gaan zelfs de mensen van het noorden van onze provincie misschien niet naartoe komen. En die van hier zullen ook zo vice versa ook niet naar daar gaan hé als we het nu daar organiseren, hè. [LV#04]
§4
Andere financieringskanalen
Alle landelijke verenigingen zijn financieel in hoge mate afhankelijk van de overheid. Hierboven hebben we al gewag gemaakt van het feit dat vooral de kleinere en/of recent erkende verenigingen eenzijdig afhankelijk zijn van de subsidies van volksontwikkeling.299 Verenigingen die er niet in slagen andere subsidiebronnen aan te boren, hebben een zeer klein professioneel personeelskader, evenals beperkte werkingsmiddelen. Langer erkende en gevestigde verenigingen blijken de laatste jaren wel succesvoller te zijn in het vinden van aanvullende middelen uit andere subsidiecircuits. De beweegredenen voor het zoeken van andere broodheren zijn tweeërlei. Enerzijds geven de extra subsidies de mogelijkheid om het personeelsbestand en eventueel de werkingsmiddelen gevoelig uit te breiden. Dit draagt bij tot een grotere draagkracht van de organisatie: Nu de laatste jaren is dat wel wat verbeterd. Maar d'r zijn ook wel een aantal extra personeelsleden toegevoegd aan federaties bijvoorbeeld. vanuit SIF soms, hé vanuit andere middelen hè, SIF of Gesco en dergelijke. Dus het aantal personeelsleden binnen de federaties is ook wel wat toegenomen, al was 't maar lichtjes. Maar ik heb wel gemerkt dat daar wel een goeie evolutie was, omdat ja, dat maakt de draagkracht van de federatie ook groter hè. [BA#02]
Momenteel is dat zelfs uitgedraaid op een situatie waarbij in een aantal verenigingen het aandeel van volksontwikkeling (in tijdsequivalent) relatief beperkt is (in een drietal gevallen is het percentage minder dan de helft). Een tweede beweegreden is van inhoudelijke aard. Sommige landelijke verenigingen willen hun thematische reikwijdte niet beperken tot volksontwikkeling of zelfs cultuur en beogen erkenning te krijgen voor een ruimer takenpakket. Daarbinnen vallen maatschappelijke aangelegenheden die betrekking hebben op welzijn, jeugd, werkgelegenheid, gezondheid, senioren, onderwijs enzovoort. Een aantal federaties verantwoordt die multithematische werking vanuit de maatschappelijk achtergestelde positie van hun doelgroep: Rond tewerkstelling ja. Maar ook weer men doet dat ook niet zomaar. We zitten in een enorme opbloei. Wie wordt er weer niet bereikt, onderzoeken tonen dat aan, media toont dat aan, noem maar op. De zwakste, de moeilijkste groep, met name Turken, Marokkanen en de migranten in het algemeen. Die worden het minst bereikt. Men probeert dat vanuit de structurele dingen, VDAB, de andere klantencentra, ook zelfs zij klagen dat ze die moeilijkste gevallen niet hebben kunnen bereiken. En dan pas gaat men naar ons kijken om de moeilijkste taak op zich te nemen en om dat uit te voeren. Want wie nu geen werk vindt, ja, dan moet ge enorm veel investeren om die kansen te geven. Want anders was die, had die zijn werk al rond. Allez dat zijn dingen die het ook zwaar maken voor ons. Wij zijn niet zomaar een gewone werking aan het uitbouwen, we zijn met moeilijke materies ook bezig. 299
In 4.1.2.6.
158
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
En vaak wordt altijd gezegd van Cultuur en Welzijn, maar het is niet Welzijn alleen, dus heel wat harde sectoren, zelfs tewerkstelling, onderwijs zijn enorm complexe materie. [LV#13]
Een bijzondere kwestie vormen de zelforganisaties die door jongeren worden gedragen en op een jongerenpubliek georiënteerd zijn. Aangezien jeugdverenigingen in regel buiten volksontwikkeling vallen, stellen zich problemen bij de erkenning en subsidiëring van hun activiteiten. Om die reden heeft de FMV (Antwerpen) een wettelijke uitweg gezocht door ondersteuning te zoeken binnen de jeugdafdeling van het departement Cultuur. Via de experimentele opstart van een zelfstandige federatie (Platform Allochtone Jongeren (PAJ)) wordt nu ook een bovenlokale structuur uitgebouwd die lokale allochtone jeugdwerkingen overkoepelt en begeleidt: Wat kan ik tegen Anciaux zeggen: kijk, meneer de minister, ik doe aan hulpverlening. "Ja, ik ben daar niet voor bevoegd, ik ben bevoegd voor Cultuur." En zo blijven wij bezig. Volgens mij kun je zeggen ja. Van het moment dat wij gezien hebben hier, dat wij met een heleboel verenigingen, dat wij geen volksontwikkeling doen. Bij het eerste bezoek van Bax: "dit is een activiteit voor kinderen en jongeren". Dus zeggen wij: oké, dat is nu eenmaal zo. Ik kan niet tegen die vereniging zeggen: ja, je moet je planning totaal gaan aanpassen en alleen activiteiten van volksontwikkeling te doen, die drie functies, voor boven de achttien jaar. Nee. Wij hebben gezegd: nee, die doen jeugdwerk, dus wij gaan middelen zoeken bij jeugdwerk. Dat is ons nog gelukt. Er bestaat zelfs een platform, erkend op provinciaal niveau, erkend door de Vlaamse Gemeenschap - weliswaar experimenteel - maar wij hebben tien jeugdverenigingen die hier in Antwerpen erkend zijn als jeugdvereniging, die aanspraak maken op de middelen van Jeugdwerk. Dat is een feit. Dat is een beetje wat ik eigenlijk... dat is ook inclusief. [FMV]
We overlopen even de verschillende vormen van subsidies of andere vormen van financiering die landelijke verenigingen de laatste tijd hebben aangesproken. Een eerste vorm van supplementaire ondersteuning betreft het SIF300 (en zijn voorganger het VFIK). Verscheidene gemeenten (of OCMW’s) hebben in het kader van het SIF convenants afgesloten waarin ook ondersteuningsactiviteiten voor zelforganisaties zijn opgenomen (onder anderen: Antwerpen, De Panne, Gent, Hasselt, Heusden-Zolder, Leopoldsburg, Leuven, Mechelen, …). De Stad Antwerpen gaat daarin het verst. Naast een fonds dat activiteiten rond vier afgebakende thema’s (cultuur, jongeren, tewerkstelling, welzijn) van allochtone organisaties subsidieert, worden de SIF-middelen eveneens aangewend om de personeelskosten van Antwerpse koepelverenigingen mee te helpen dragen (zo heeft de FMV momenteel anderhalf medewerkers ter beschikking bekostigd door het SIF). Het SIF heeft echter structurele beperkingen in die zin dat kleinstedelijke gebieden buiten het blikveld vallen. Vooral de Limburgse federaties voelen zich hierdoor enigszins benadeeld:
300 SIF staat voor het Sociaal Impulsfonds. Het SIF werd in 1996 opgericht als instrument voor kansarmoedebestrijding. Doel is het verbeteren van de leef- en omgevingskwaliteit, met bijzondere aandacht voor het herstel van de vitaliteit van de steden en achtergestelde buurten. Met het SIF stapt de overheid af van een projectbenadering en wil ze een ‘integrale en inclusieve aanpak’ stimuleren. Gemeenten met een lokaal integratiecentrum of een hoger dan gemiddeld aantal migranten moeten in hun beleidsplan een lokaal migrantenbeleid uitwerken. Via die weg wordt het stimuleren en ondersteunen van gemeentebesturen bij de opmaak van dat migrantenbeleid een belangrijke opdracht voor de lokale integratiecentra (cf. Verlot 2001: 129-130).
159
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Nu, wat hebben we gezien de voorbije periode? D'r zijn altijd potjes geweest, dat zal binnen tien jaar nog altijd bestaan. Dat is waarschijnlijk een middel dat de minister gebruikt om bepaalde dingen mogelijk te maken. Maar zelfs die kleine potjes waren tot nu toe bijna structureel afgesloten voor ons. Om enkele te vernoemen: Impulsfonds migranten dat door het CGKR waargenomen wordt als secretariaat, de pot van de loterij, zeg ik. Ten eerste de tegenstelling grootstedelijk en lokaal, kleinstedelijke gebieden dat is altijd, bestaat op alle vlakken, SIF, Impulsfonds, daar ook. Dus wij hebben, als we dan naar onze winkel kijken nu in onze provincie, we hebben al sowieso veel minder middelen die hier kunnen gebruikt worden voor het Impulsfonds [...] Maar echt van het SIF rechtstreeks naar de federaties zijn de laatste jaren maar beginnen te komen alleen maar tot nu toe mogelijk geweest in de grootsteden. Als ge miljarden hebt dan kunt ge al iets meer overschot hebben om toch cadeaus uit te delen. En zo zie ik het echt. In Gent, Antwerpen ziet ge dat. Die federaties maken er de laatste jaren toch gebruik van, gelukkig maar. Maar in Limburg onmogelijk hé, onmogelijk. De eerste initiatief hoor ik nu in Genk die ook een van de SIF+-gemeenten is die toch wel iets meer middelen heeft, daardoor misschien iets meer kan doen aan de onthaalverenigingen. Voor de rest in al die gemeentes is er nooit via SIF beroep kunnen doen om echt middelen te geven aan verenigingen dat die iets uitwerken. Ook weer een structurele belemmering. [TUB]
Een tweede kanaal voor bijkomende financiering zijn projectsubsidies die door bepaalde ministers worden vrijgemaakt. Op dit ogenblik zijn in vier federaties projecten lopende die enerzijds gesubsidieerd worden door de minister van Tewerkstelling Renaat Landuyt (toeleidingsproject startbanen)301 en anderzijds de minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, Mieke Vogels. De laatste trok dit jaar (2001) 17 miljoen BF experimentele subsidies uit voor welzijnsprojecten die kunnen ingediend worden door erkende allochtonenorganisaties in Vlaanderen. De geselecteerde thema’s liggen op het vlak van gezinsondersteuning, integrale jeugdhulpverlening en ouderenbeleid. Op die manier wil de minister de organisaties de kans geven initiatieven te nemen die, eens goedgekeurd, hun weg kunnen vinden naar het algemeen welzijnswerk. Deze maatregel werd aangekondigd in de periode van de interviewafname en ontlokte reacties bij enkele geïnterviewden. Het VMC spreekt zich begrijpelijkerwijs positief uit, maar hoopt dat de link met de reguliere organisaties, het inclusieve principe, goed bewaakt wordt: Fantastisch groot is dat niet, maar allez ’t is wel mogelijk 'n opstap naar een aantal zaken. Juist om te werken rond een aantal welzijnsthema’s en dat lijkt mij belangrijk [...] Ik hoop ergens toch wel met ne link naar de reguliere organisaties want ge moet dan ook wel zorgen als men rond jeugdhulpverlening of rond ouderen werkt dat dat toch wel ergens 'n link heeft met heel het welzijnsnetwerk dat daarrond bestaat natuurlijk. [...] Allez, om een voorbeeld geven als men rond allochtone ouderen werkt. Het hangt er van af welk soort projecten dat men daarrond opzet, hé. Belangrijk is zeker dat allochtone ouderen onvoldoende bekend zijn met onze voorzieningen, met heel de scala van thuishulp en semi-residentiële tot residentiële enzovoort. Maar als men dan bijvoorbeeld op het vlak van sensibilisering en voorlichting dingen doet, dat dat gebeurt in samenspraak of in zekere zin met één of meerdere organisaties binnen ouderenzorg. Allez, dat die linken gelegd worden natuurlijk want anders dan... Omdat daar ook sensibilisering nodig is. Maar ik denk dat dat belangrijk is dat men niet dingen op eilandjes gaat uitwerken maar wat toekomstgericht om die daar ergens... En waarom zou niet als een allochtone vereniging of federatie een tijd bezig is rond ouderen, ja, waarom zouden zij niet zelf bepaalde voorzieningen kunnen opzetten rond allochtone ouderen? Allez, ik vind dat ze evenzeer die mogelijkheden en die kansen moeten krijgen. En dat zijn zaken waar dat wat meer rond gedacht en geëxperimenteerd worden [VMC] 301
De betrokken federaties zijn: ACLI-Vlaanderen, FMV, TUB en UTV.
160
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
We verkregen nog reacties van vier bevoorrechte getuigen, waaronder de FOV, en die laten eerder “gemengde gevoelens” blijken, in één geval zelfs ronduit scherpe afkeuring (“een peulschil”): En er is ook onlangs een overleg een onderhoud geweest met Mieke, dus rond die subsidiëring, allez rond die drie thema’s daar, zeventien miljoen, fameus zeventien miljoen. Ja, wat moet ge d'r van denken? Op zichzelf is dat een enorm administratief werk om een dossier op te stellen en ge hebt zo weinig tijd. Gemengde gevoelens. Wat willen ze nu doen? Allez het is een initiatief maar... [LV#14] Die zeventien miljoen daar. Ja, dat is zo... Op een bepaald moment begint het op opbod te lijken, hé. Van: ah, die wil iets doen, ah da's goed dus ik moet ook iets doen. Ah 't is onduidelijk wat er met dat Forum omgaat, ah ik ga dat ondersteunen met... Terwijl dit echt geen nieuwe initiatieven zijn die die neemt, hè. 't Is wat... 'k weet het niet. Ik denk dat men daar toch eens grondig moet over nadenken en tot een vorm van gecoördineerd beleid komen, in de vorm van convenants of zoiets. [...] [FOV] Dan wil ik niet praten over zeventien miljoen die Mieke Vogels vrijmaakt hé. Da's een peulschil. Ik ga daar geen ambras rond maken, want dat stelt niks voor. Wat ga ik doen met zeventien miljoen? Eén miljoen per federatie en 't is op. Daar kunt ge niks mee doen. Als gij het wilt hebben over onderwijs, degelijk onderwijs voor allochtonen, als ge het hebt over degelijke projecten voor tewerkstellingskansen enzovoorts te vergroten op de arbeidsmarkt. Als ge het hebt over, ja, degelijke vorming naar autochtonen toe om iets te doen rond racisme enzovoorts. Hey, dat kost geld hé! Dat kost massa’s geld! [LV#05] Wat is dat voor een beleid van: "Kom 's allemaal samen, ik heb hier zeventien miljoen voor u." Excuseer. Dat is non-beleid. Van deze regering hadden we echt veel meer verwacht. [LV#11]
Andere financieringsbronnen die we nog hebben aangetroffen zijn onder meer de VDAB/RVA (de Gesco’s werkzaam bij het IC en ACLI-Limburg) en in één geval het Sociaal Maribel Fonds (een paar tijdelijke functies bij de VOEM). Aanvullende middelen voor kleinschalige projecten kunnen ook aangeboord worden bij andere ministers, overheden of instellingen: de provincies, VGC (Brussels Hoofdstedelijk Gewest), Koning Boudewijnstichting, minister van gelijke kansen, Europese Commissie, CGKR en dergelijke meer. Eén federatie (Ghanaba) vermeldt in haar jaarverslag 2000 dat zij een beroep doet op sponsoring uit het bedrijfsleven.
161
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Een vraag die zich opwerpt is wat de consequenties zijn van financiële constructies op grond van allerlei vormen van tijdelijke of experimentele projectsubsidiëring. Twee respondenten uit de categoriale sector hebben nogal wat vragen bij deze ontwikkeling en zijn van mening dat het eigenlijk “nepoplossingen” zijn. Een eerste probleem stelt zich op het vlak van organisatieontwikkeling. Landelijke verenigingen zijn immers erkend als socio-culturele verenigingen, maar zijn op dit ogenblik, als gevolg van hun jonge leeftijd en lage subsidiëring, organisaties met een veeleer zwakke structuur. Bijkomend personeel aantrekken voor de uitvoering van projecten dreigt een ongezonde situatie te creëren waarbij de uitvoering van de socio-culturele kerntaken van de verenigingen niet noodzakelijk effectiever verloopt, de investering van tijd en middelen versnipperd geraakt over veelvuldige projecten en de organisatie zich na verloop van tijd uitholt. Een tweede consequentie is dat men zich strikt moet behoeden voor een al te verregaande etnische categorisering van wat in wezen algemene voorzieningen zouden moeten zijn: Ja. En dat is niet wat zo, waarmee je zo een vereniging in stand houdt natuurlijk hé. Er is veel meer nodig dan dat. En de piste die blijkbaar wel wat opgang maakt binnen Welzijn van: ja, laat die dan, die kunnen toch op allerlei mogelijke andere decreten, of in het kader van projecten, projecten indienen, dan denken wij van dat dat echt geen oplossing is. [...] En nu krijg je allerlei openingen omdat dat te beginnen allemaal in kotjes op te delen, van elke nationaliteit zijn eigen dienstverlening voor de eigen gemeenschap. Dat dit eigenlijk gewoon het gevolg is van het feit dat men de basis niet d'r niet gelegd heeft. Men heeft die verenigingen nen hoop opdrachten gegeven, die federaties nen hoop opdrachten gegeven en daarvoor het personeel niet gegeven. En dan zijn die beginnen zoeken langs alle kanten. Nu werkt er in de die federatie toch wel een stuk of vijf fulltime mensen. Als dat er nu vijf fulltime waren die als enige opdracht hebben van ondersteun het lokale verenigingsleven van uw groep, dan zouden die iets zinnigs kunnen doen, denk ik. Maar die moeten allemaal in alle mogelijke verschillende projecten verantwoorden wat zij aan het doen zijn. En dat is dus niet zo gezond hé. [...] Het tweede ding wat wij al heel lang vinden is dat dat er voldoende personeel en werkingsmiddelen moeten zijn om die organisaties te ondersteunen en zelfs te stimuleren om te ontstaan. En wij sluiten dat wel wat aan bij de vragen van misschien maar een beperkt aantal federaties, maar dan toch van: geef ons daar de middelen voor. Nu hebben ze die niet. En wat dat wij zien en ten zeerste betreuren is dat ze allerlei eigenlijk nepoplossingen zoeken om aan personeel te geraken en dat het dan toch niet lukt. Want uiteindelijk krijgen ze dan van minister Landuyt nen toeleider om allochtone jongeren naar startbanen toe te leiden, maar dan moeten ze weer... dan hebben ze een personeelslid - dat hadden ze zo graag gehad,- maar voor dat personeelslid moeten ze dan weer bewijzen dat ze honderd of tweehonderd - weet ik veel - toeleidingen per jaar organiseren. Dus dat is weer niet iemand om hun organisaties te ondersteunen. [CS#02]
Een ander bezwaar luidt tenslotte dat in de eerste plaats federaties van nieuwkomers- of vluchtelingengroepen zich benadeeld voelen ten opzichte van de gevestigde, omdat zij niet de informatie, deskundigheid en ervaring in huis hebben om projecten in te dienen, laat staan dat ze kans maken op goedkeuring. Overigens geldt dit niet uitsluitend voor de nieuwe federaties. Ja maar het zijn allemaal vrijwilligers. Ze hebben daar geen ervaring mee. Dit is een grote verantwoordelijkheid voor mensen die hun verantwoordelijkheid willen nemen maar die niet veel ervaring hebben. Heel veel informatie, ik weet niet. Dat is maar één aspect. Er zijn nog andere aspecten. Bijvoorbeeld het oprichten van deze federatie was al een hele karwei. [LV#10]
162
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Ja maar in het begin, bij de start is het pas door het document van het Impulsfonds te checken dat we zagen: tiens, die financieren de Marokkaanse en de Turkse federatie. Zo. In Antwerpen dan. Terwijl eigenlijk, hoe verspreid je die informatie? Het is niet evident, niet iedereen, allez het is een complexe maatschappij, met heel veel..., die niet evident is voor mensen die uit een ander land komen. [...] Plus ge moet ook... Nu, voor dat ding van Mieke Vogels. Gij hebt mij gezegd die persconferentie, ge hebt die tekst gelezen. Bon, ge leest dat. Ben ik gaan bellen gisteren naar ten eerste wat wil dat zeggen die integrale jeugdhulpverlening? Mag ik eens die omzendbrieven? Maar dan moet ge al denken in termen van omzendbrieven. Het is goed dat ik Belg ben en dat ik er in zit al jaren... Dat dat via dat, maar ik bedoel, ge moet het toch maar weten. En zo is dat met een boel dingen. Als ge moet gaan bellen en ge moet dan ook weten ik moet op dat administratie daar en daar zijn, ik moet dat kunnen vragen, ja dat is niet... En dan moet ge nog aan samenwerkingsverbanden beginnen te denken. Allez krijgt dat rond op veertien dagen, zelfs in de Belgische organisaties of de Vlaamse organisaties lukt dat niet. En dan zijn de vreemdelingen nog heel soepel en heel elastisch om zo van op uw woord zeggen van: ahja oké we gaan dat samen doen en nu werken we dat uit. [...] Zeker als ge van hieruit ook uw afdelingen moet volgen. En ge moet dan nog bij zoiets gaan zeggen, oké aan hoeveel afdelingen gaan we uitleggen wat het is? Want zo moet ge gaan denken hé. Wij willen een project indienen, maar aan wie... wie gaat het rapst het snappen en zien het belang d'rvan? Want aan iedereen op veertien dagen lukt het nooit. En dat is niet correct hé, dat is fundamenteel niet correct. [LV#08] Ja, maar dat is tot vandaag niet werkelijk gebeurd met een grote, hoe moet ik zeggen? Het is niet opgevallen dat zij [Mieke Vogels] daar werkelijk werk van maakt dus. Ik ga u zeggen, bijvoorbeeld vorig jaar hebben wij twee projecten ingediend bij Welzijn, dus voor specifieke sociale activiteiten binnen onze beweging, maar die zijn alle twee afgeketst. Dus gewoon geweigerd omdat het niet innoverend en niet beantwoordend aan de... oké ja, we hebben geen professionelen in huis die projecten kunnen neerschrijven volgens hun eigen visie en hun eigen stijl, hé. Resultaat: geen middelen. [LV#12]
§5
Structurele inbedding / infrastructuur
Op een paar uitzonderingen na zijn de landelijke migrantenverenigingen niet verbonden met een zuil. Voor die relatieve autonomie dienen zij echter een hoge prijs te betalen. Problemen in verband met infrastructuur, huisvesting en materiële uitrusting zijn aan de orde van de dag. Een beleidsactor betoogt in dit verband dat het zuilgebonden karakter van Vlaamse verenigingen tenminste één voordeel heeft en dat is de opbouw van een solide structuur en garanties van financiële bescherming zodat verhoging van deskundigheid een snelle vlucht kan nemen: Maar ik bedoel belangenbehartiging van migrantengemeenschappen, daar merk ik wel van, dat daar wel vooruitgang in is geboekt. Maar kadervorming is iets dat veel moeilijker liep. En eigenlijk was die evolutie van de ontwikkeling van lokale verenigingen en van de ontwikkeling van de federaties sterk vergelijkbaar ook met het Vlaams verenigingsleven. Alleen het Vlaams verenigingsleven had een snellere koppeling tussen de partijpolitiek omdat zij natuurlijk de subsidiëring, de ondersteuning en dergelijke en vice versa dat dat zuilgebonden verliep. Met als gevolg dat die evolutie op een veel kortere tijd zich veel sneller heeft kunnen doortrekken en ook dat hun deskundigheid enorm, van het Vlaams verenigingsleven hè, het sociaal-cultureel werk, eigenlijk enorm hoog is vergeleken met het allochtoon verenigingsleven, hè. [BA#02]
163
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
In tegenstelling met Meireman (2000: 55), die oordeelt dat de huisvesting in vele gevallen abominabel is, vonden we die, enkele uitzonderingen niet te na gesproken, redelijk acceptabel. Het is wel zo dat de recentelijk erkende verenigingen doorgaans slechter gehuisvest en uitgerust zijn. We beschikken niet over veel infrastructuur hé, van computers, van internet, we hebben geen internet hier. Ge moet al privé gaan kijken. Allez, dat is eigenlijk niet verantwoord voor een staf in het beleid. [LV#08]
Sommige organisaties moeten hun lokalen of computers delen met ‘bevriende’ organisaties en kampen in het bijzonder met gebrek aan ruimte (kantoren, vergaderzalen); in een aantal gevallen zijn het plaatselijke welzijnsorganisaties (buurtwerk, LIC’s) die lokalen ter beschikking stellen.302 Een paar respondenten wijzen op het opmerkelijke onevenwicht qua structurele inbedding en financiële zekerheid tussen Vlaamse en allochtone middenveldorganisaties. Door een aantal traditionele verworvenheden (patrimonium, vrijgestelden) moeten Vlaamse organisaties geen permanente tijd- en energievretende strijd om middelen voeren en hebben zij de handen vrij om zich volop te wijden aan hun kerntaken: Ik bedoel, als ge kijkt naar een heel aantal verenigingen enzovoorts, autochtone verenigingen, die kunnen teren op honderd jaar bestaan of meer. Die hebben een heel aantal dingen verworven, zoals bijvoorbeeld, laat ons gewoon het voorbeeld nemen van het patrimonium, gebouwen. In de loop van die honderd of honderdvijftig jaar hebben die bijvoorbeeld gebouwen kunnen verwerven, via erfenissen of potten die samengelegd worden. En als ge hoort dat zij al, ja qua infrastructuur zie ik daar eigenlijk, dat is geen probleem, zij moeten zich daar niet mee bezighouden. Die hebben ze. [...] Voor ons is dat een gigantisch probleem. En wij hebben niet de middelen en we krijgen noch de middelen om dat probleem op te lossen. [LV#05] Ik denk dat wij nog een heel... bijvoorbeeld Vlaamse verenigingen zijn bijna allemaal ‘ingekapseld’. Zijn allemaal bijna vanuit een grote nationale structuur... dikwijls ofwel politiek... Dus de zuilen spelen hier nog altijd een grote rol. Ik kan me hier voorstellen. Allez, ik draai hier dus niet van vandaag mee. Ik denk dat ik eerst in de vereniging geweest ben en dat ik dan geboren ben. Of zoiets van in die aard. Maar ik zie hier bijvoorbeeld al wat rond de parochies zat. Al wat dus eigenlijk rond het katholiek gebeuren meedeed dat waren eigenlijk diegenen die wat geluk hadden want die hadden dus infrastructuur. Die hadden vrijgestelden. Die hadden... die hadden eigenlijk waardat wij eigenlijk nu nog maar naar aan het hengelen zijn. [LV#02]
Patrick Loobuyk voert hierbij aan dat het niet kunnen steunen op een (verzuilde) traditie van politieke lobbying zoals het geval is in het Vlaamse middenveld maakt dat allochtonen geen mensen hebben die de band verzorgen tussen de politiek en het middenveld; allochtonen en allochtone organisaties missen de politiek knowhow om op het beleid te wegen.303 Een paar landelijke verenigingen stellen zo een zuilgebondenheid, ondanks alle structurele voordelen304, dan weer fundamenteel ter discussie. De erkenning
Zie 4.2.4 in verband met samenwerking met de categoriale sector. Loobuyk 2001: 50. Zie ook Meireman 2001: 38; evenals 4.2.3.4, §2. 304 Bijvoorbeeld: huisvesting, materiële ondersteuning, aanvulling van financiële tekorten. 302 303
164
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
van landelijke verenigingen gegroeid vanuit bijvoorbeeld vakbondskringen305 acht één ervan bijvoorbeeld tegen de geest van het decreet: En dan hebben we ook wat men in de discussie uit de weg gegaan is, is: wat doe je met federaties die gegroeid zijn uit vakbondskringen? [...] We hebben daar niet om gevraagd. Dat is tegen de geest van het decreet en de geest van de wetgever. Maar daar gaat men met een wijde bocht omheen, hè. Wij hebben geen nood aan ???? Van dat weinige dat er is, moet ge toch zorgen dat dat iets is dat "body" heeft, dat berust op ware behoeften en noden. En creëer niet de nood om achteraf iets in te dienen. Want dat is vaak de gebruikte tactiek, hè. [LV#11] Wij vinden als wij niet vrij kunnen zijn. Bijvoorbeeld want we weten dat sowieso dat velen met die integratiedienst en hier in de stad ook, dat gaat ook veel over politiek. En wij hebben geen kleur, en als je geen kleur hebt dan krijg je niks. Maar als je voor een kleur kiest dan ben je gebonden. En wij willen, wat wij zeker niet willen is loopjongens spelen, dat niet. Natuurlijk sommige migranten die hebben voor die weg gekozen. Jullie gaan krijgen maar jullie moeten in die kader doen en niks zeggen. Niks zeggen. Ben je akkoord of niet akkoord dat gaan jullie niet vragen. En wij willen dat niet. (Dus jullie willen echt ongebonden blijven?) Enfin, ik denk dat de mensen komen uit een continent waar dat ze genoeg meegemaakt hebben. En die zeggen: wij willen democratie! Wij willen onze eigen weg. Wij willen niet ingekapseld worden in dit of dat. We willen gewoon kunnen participeren. [...] [LV#08]
Een andere respondent attendeert erop dat de sterkte van de federaties mede afhangt van de sterkte van de aangesloten zelforganisaties. Actieve lidorganisaties die een formele entiteit vormen (rechtspersoonlijkheid) en beschikken over infrastructuur en een ruime achterban versterken de ruggengraat van de federatie: Nu, wat de federatie ook heel sterk maakt is dat al onze lidorganisaties die zijn eerst en vooral een vzw, allemaal hebben een infrastructuur en ook een achterban. En ook minimaal, de minimale vereiste dat er een stuk of vier, vijf activiteiten gebeurt. Maar er zijn er eigenlijk veel meer, maar wij geven de minimale aan. Dus als iemand bij ons een lidaanvraag indient, dan gaan we eerst zien: zijn ze een vzw, hebben ze infrastructuur, hebben ze een achterban? [...] Wij hebben geen slapende verenigingen. Ze zijn allemaal actief. [...] En ook echt een infrastructuur, da's een huis dus of iets waar dat ge zegt daar is die vereniging en hier komen die dagelijks bijeen. [LV#14]
§6
Onevenredige subsidiëring van de ondersteuningsfunctie
Eén landelijke vereniging vestigt de aandacht op een specifiek knelpunt, te weten de onevenredige subsidiëring van het ICCM in zijn functie van steunpunt van de landelijke verenigingen. Dat ongeveer één vierde van de beschikbare subsidies naar de ondersteuningsfunctie getuigt dixit de respondent van een “wanverhouding”: Als ge kijkt naar de middelen die vrij worden gemaakt, voor zelforganisaties gaat één vierde naar de ondersteuningsfunctie van ondersteuningscentra. Naar het ICCM. Allez... [...] Kijk alleen naar het personeelsbestand, doe dat maal 1.2 Ik bedoel, het gaat voor mij niet om de middelen hé. Ik gun hen nog meer geld, ik gun hen nog meer personeel enzovoorts. Het gaat over mentaliteit om te komen tot: hoe gaat ge gewoon verder geraken? Hoe zet ge stappen in de goede richting? En de complete wanverhouding, dat interesseert mij, dat klopt gewoon niet. Ik bedoel, als ge ziet bij een federatie en ge kijkt naar het personeelsbestand van een federatie waarbij dat ge met 305
De respondent verwijst hier hoogstwaarschijnlijk naar het IC en de ACLI-Vlaanderen.
165
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
twee en een half, drie. En ga gewoon naar lokale verenigingen kijken, autochtone lokale verenigingen. Zelfs autochtone lokale verenigingen die werken met allochtonen, allez dat is dat is... dat kan gewoon niet. Kijk dan ook nog eens naar de resultaten. Bij de ene is het heel goed en bij den ander is het slecht. Men kijkt niet naar de resultaten. Men kijkt eigenlijk gewoon meer naar: in wiens handen is het? Wordt het gedragen door de mensen zelf of is het een mengeling? [LV#05]
4.3.3.2
Personeelskader en professionalisering
Elke allochtone landelijke vereniging moet over een deskundig kader beschikken voor de uitvoering van haar opdrachten. In 4.1.2.7 hebben we een overzichtje gegeven van het actuele personeelsbestand (najaar 2001) van de meeste landelijke verenigingen. Dat bestand gaat van minimaal een halftijdse (educatieve) beroepsmedewerker tot maximaal zeven en een halve. Niet alle personeelsfuncties worden evenwel gefinancierd vanuit Volksontwikkeling. Twee federaties (ACLI-Vlaanderen en FMV) hebben momenteel elk twee door Volksontwikkeling gesubsidieerde FTE-personeelsfuncties ter beschikking en staan daarmee aan kop. Grotere verenigingen zijn erin geslaagd beroepslui aan de slag te krijgen via andere subsidiekanalen.306 Vaak echter zijn die aangenomen ten behoeve van de uitvoering van projecten. Het IC steekt wat dat betreft ver boven de andere uit, omdat vrijwel het hele kader (7,5) kan ingezet worden voor de begeleiding en vorming van de lidorganisaties. Naast beroepskrachten worden eveneens ter wille van bepaalde opdrachten (vertegenwoordiging bijvoorbeeld) bestuursleden ingezet, zowel afkomstig uit de landelijke vereniging als uit lokale afdelingen (infra). De volgende aspecten met betrekking tot het personeelskader komen uit de analyse van de onderzoeksgegevens naar voor: Tabel 6 - Aspecten met betrekking tot personeelskader en professionalisering §1
Taaklast van het team en het middenkader Rekrutering en doorstroming Beschikbare deskundigheid en ervaring in de achterban Taaklast van het team en het middenkader
De landelijke verenigingen hebben een veelheid aan taken die door de medewerker(s) van het secretariaat vervuld moeten worden. Betaalde krachten zijn een belangrijke hulpbron voor een middenveldorganisatie. Zeker voor wat politieke vertegenwoordiging en inspraak aangaat is het raadzaam goed beslagen ten ijs te komen. Dat betekent dat er veel tijd en energie gestopt moet worden in het vergaren van informatie, intern overleg en het mobiliseren van medestanders. Wanneer organisaties beschikken over betaalde krachten, dan is het eenvoudiger om deze tijd vrij te maken dan wanneer dat niet het geval is.307 De personeelsstaf van vooral kleine verenigingen is, zoals hierboven aangestipt, gemiddeld zeer krap. Het kader van landelijke verenigingen bestaat gelukkig niet enkel uit gesubsidieerde beroepskrachten, zijnde meestal een coördinator met één of meer (educatieve of administratieve) medewerkers. Alle landelijke migrantenverenigingen vormen in feite een combinatie van een professionele en een vrijwilligersorganisatie. Heel 306 307
Zie 4.2.3.1, §5. Cf. Lelieveldt 2000: 344.
166
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
vaak worden bestuursleden op vrijwillige basis ingeschakeld voor het courante werk van de vereniging: boekhouding en administratie, financiële opvolging, representatie, public relations verzorgen (bijvoorbeeld met de media), fund raising, dienstverlening, een nummer van het tijdschrift of de nieuwsbrief redigeren en dergelijke. Zij worden al naargelang de structuur van de federatie geplukt uit organen als de raad van beheer, het dagelijks bestuur of de algemene vergadering. Hoe kleiner het professionele personeelsbestand, hoe meer bestuursvrijwilligers, die meestal een voltijdse dagtaak hebben, na de uren moeten inspringen om het overstelpende takenpakket van de vereniging rond te krijgen. Uiteraard is dat geen ideale situatie, maar het is dat of organisatorisch onderuit gaan. Belangenbehartiging is meestal de belangrijkste opdracht die aan de vrijwillige bestuursleden wordt uitbesteed, maar dit sluit ondersteuning van lidorganisaties niet uit. Vooral wanneer de afstand groot is, kan het handig zijn om een bestuurslid uit de directe omgeving voor een representatie- of begeleidingstaak op pad te sturen. Een aantal landelijke verenigingen probeert op die manier de taaklast te verdelen308: Want als we nu zeggen van een vrijgestelde... Bekijk haar. Zij werkt hier met een 50, 55 afdelingen. Zonder van afdelingen te kijken die niet rechtstreeks nog niet bij federatie zijn bijvoorbeeld, maar die wel om vragen komen. Die ondersteuning komen vragen. Waar zij ook voor een... Dus zij zit hier alleen. Ofwel zijt gij nen duizendpoot ofwel vroeg of laat hangt ge u op, hé. Ik bedoel ge komt op een bepaald moment komt ge in een heel gevaarlijke situatie en dan is het geluk dat je nog kunt rekenen op een aantal vrijwilligers. [...] Als ge kijkt de vrijgestelden, die zoudt ge dood kunnen laten vergaderen, als ze willen. Alle dagen is er wel een vergadering die zeker belangrijk is van te volgen. Ik zeg niet dat die... Maar waar ge eigenlijk op een bepaald moment moet van zeggen van, sorry, ofwel gaat er een vrijwilliger ofwel kunnen we niet constant onze vrijgestelden daar voor vrij maken. Want dan komt ze niet meer aan haar reguliere taken en dan, kom, loopt ze achter op haar eigen werk. [LV#02] En dat moet ik wel zeggen dat wij als bestuurders, vandaag is er een vergadering in het JOC, Jongerenontmoetingscentrum in K.. Ik zit hier, ik zit niet daar. Dat is een collega die dat aan het doen is. Over activiteiten die in de regio daar moeten gebeuren en zo. Wij proberen zoveel mogelijk de last van de onderhandelingen, van de discussies, van de standpunten, van de verdediging, van de belangenbehartiging niet aan het personeel over te laten. (Dat moet gebeuren door vrijwilligers.) Vrijwilligers. De kadervorming, kaderbegeleiding, dat is door de medewerkers, door de betaalde krachten die dat moeten doen. [LV#06] De afstand is veel te groot, zowel voor hun om naar de bestuursvergadering te komen als voor de educatieven om die een degelijke ondersteuning aan te bieden. En ook onze vrijwilligers, want op dat gebied hebben we een zeer specifieke visie. Wij zeggen we laten het niet alleen over aan onze medewerkers. Het dagelijks bestuur is zeer sterk betrokken bij de federatie, dus die moeten heel wat begeleidingstaken mee waarnemen. Dus die staan ook daar voor in. [LV#13]
De beschikbaarheid en draagkracht van geëngageerde vrijwilligers is echter niet grenzeloos. Vaak zijn er te weinig vrijwilligers voorhanden, beschikken ze niet over de nodige expertise en dossierkennis of kunnen ze zich eenvoudigweg niet vrijmaken voor vergaderingen overdag tijdens de werkuren. Dientengevolge wordt onder andere de 308 Zo heeft Ghanaba zelfs een speciaal “Liaison Comité” opgericht dat verantwoordelijk is voor de band tussen de federatie en de diverse ledenorganisaties en dat hen op regelmatige basis bezoekt (Verslag 2000 verschenen in het tijdschrift Ghanaba News, 6 (1), pp. 18-19).
167
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
vertegenwoordigingstaak stelselmatig doorgeschoven naar de beroepskrachten van dienst in de federaties: We moeten daar dingen proberen ook voor hen door te krijgen. Maar de laatste tijd zijn er bijna wekelijks vergaderingen geweest, sommige een hele dag. Maar ik werk ook en andere mensen werken ook. Dus dat is niet zo evident dat ge constant van uw werk zomaar daar gaat vergaderen. Ook al zit gij in een sector die te maken heeft met die doelgroep, want dan moet ge uw werk laten liggen. En we willen dat doen, maar we kunnen dat niet aan. Dus wat doen we? We proberen twee mensen van de vier af te vaardigen voor die ene vergadering en voor die andere. Maar ge hebt zelfs niet de tijd om die dossiers in te studeren, om dat op een goeie manier daar dingen te doen. En dat is verkeerd, dat kan niet. [LV#13] Ja, je moet de dossiers kennen, dus niet alleen de taal kunnen, maar dat verwacht wel een beetje expertise en dat is niet... en in het Nederlands. Dat is niet zo evident. Soms is dat wel een zwaar werk en zeker voor onze voor een halftijds persoon. En veel vergaderingen zijn ook overdag hé, de meeste mensen werken overdag, dus. Ja, wij zijn allemaal vrijwilligers en dan kunnen we gewoon niet... En als zij zoveel tijd in de vergadering steken, ja dan die andere hebben ook niet gedaan. En als dat jij niet gedaan krijgt, dan natuurlijk verlies je uw erkenning hé. Het is een hele cirkel en dat soort dingen. Het is niet eenvoudig, maar wij hebben één jaar achter de rug en alles was oké. [LV#09] Er is dus ook een andere kant ook. En ons bestuur zijn allemaal vrijwilligers. Da's zoals de lokale afdelingen, die zitten allemaal bij ons. Dat zijn dus allemaal vrijwilligers. Dus die moeten dat voor en na hun werk doen. Dus dat zijn meestal avondvergaderingen dat ze kunnen doen, of weekendvergaderingen. Dat is dus ook een beetje beperkt. [LV#14] Bon, wat de taken zijn van de federatie is ondersteuning bieden aan de aangesloten verenigingen. Dat kan van gaan van logistieke ondersteuning, dus het puur materiële enzovoorts. Gebouwen, vergaderzalen beneden, enzovoorts. TV-toestellen, dat kan van alles zijn, tot ondersteuning in het uitschrijven van projecten waardat we eigenlijk het meeste tijd insteken, subsidieaanvragen enzovoorts. En waar we eigenlijk nog te weinig tijd voor hebben om dat op een degelijke manier te doen. En ook omdat die verenigingen, de aangesloten verenigingen draaien op vrijwilligers, de meerderheid d'rvan, en dus zelf niet de tijd hebben om dat te doen. [...] [LV#05]
De veelvoud aan taken en/of de beperkte mogelijkheden om vrijwilligers in te zetten gaan op den duur zwaar wegen op het professionele kader, hetgeen zorgt voor een gevoel van constante overvraging, in het bijzonder met betrekking tot de taak van vertegenwoordiging en beleidsbeïnvloeding.309 Voor de leden van het middenkader geldt dan weer dat door hun geringe aantal of beperkte deskundigheid steeds weer hetzelfde (kleine) kringetje van actieve en bekwame mensen dient aangesproken te worden, die hun engagement moeten verdelen over verschillende fronten (lokaal, provinciaal, landelijk). Het gevolg is een ware slijtageslag waardoor professionals en vrijwillige medewerkers uit het middenkader opgebrand geraken en beginnen af te haken (burn-out). Vrijwel alle respondenten van landelijke verenigingen getuigen dat hun vereniging daarmee in mindere of meerdere mate te kampen heeft: Dat is één van die dingen, ja, waar wij mee zitten. Wij hebben bijvoorbeeld vorig jaar in onze vernieuwde Raad van Beheer op voorhand heel duidelijk gezegd van: "Allez, wij moeten toch onze 309
Zie 4.2.3.4, §3.
168
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
eigen principes van de vereniging getrouw... dus daar opnieuw op letten. Dus zorgen dat we de Turkse vrouwen hebben, de Marokkanen hebben, Italianen hebben, dat we jongeren hebben, dat we ouderen hebben." Excuseer, hé, maar dan zegt ge: "Godverdoeme, hé, hebt ge d’r dan en dan hebt ge daar ook... Miljaar, da's een goeie voorzitster en, miljaar, dat rendeert hier niet, hé... Dat is geen kritiek op die vrouwen, hé. Integendeel. Maar dan zegt ge "Miljaar, we hebben mensen overvraagd, hé. Miljaar, we hebben geen ander. Godverdju, hé." Een goeie Italiaan. Die trekt terug naar Italië. Gaat daar werken. "Miljaar", zegt ge dan. En dan de vraag over de coördinator, de voorzitter. Miljaar, dat is niet gemakkelijk. Wij hebben dan... Dat is één probleem waar we mee zitten. [LV#01] Maar eigenlijk rond dat personeel ook. Wij, met het decreet, hadden ook inderdaad de bedoeling van binnen de verenigingen vooral rond ondersteuning in te zetten want eigenlijk daar gaat het hem over. Ge kunt dat draaien en keren gelijk ge wilt, als wij d'r niet in slagen van binnen verenigingen een sterke structuur te krijgen dan blijven we dat jojo-spel krijgen die die wij... Een vereniging dat bolt en dat bolt dan niet meer en dan bolt dat wel. Maar dat wil dus eigenlijk zeggen dat ge geen... Ge krijgt geen sterke structuur. Dat wil dus eigenlijk zeggen dat zij... Dus eigenlijk wat ze vorig jaar opgebouwd heeft binnen aantal verenigingen bijvoorbeeld. Dit jaar binnen een aantal andere verenigingen bezig en ondertussen riskeert ze de eerste te verliezen. Daarom zeg ik, wij schuiven niet alles op haar af. We proberen met een aantal vrijwilligers constant mee te draaien. Maar wij draaien bijkans een fulltime job d’rbij, hé. Als ik... Allez, als ik dat nu voor mijn eigen bekijk. Ge draait ne fulltime job d’rbij want het stuk wat ik zou kunnen doorschuiven aan haar, da’s meer als haar 38 uren per week. En dan zeg ik van: "Waar zijt ge dan soms mee bezig, hé?" [LV#02] Dat is, allez, dat zijn allemaal knelpunten. We merken het goed genoeg bij ons algemene vergaderingen. Dus we verwachten een stukje dat ze, dat alle zelforganisaties naar de vergadering komen, algemene vergadering. Ene keer laten we die doorgaan in de provincie omdat ook de helft van de groepen hier gevestigd is en ene keer laten we die dan doorgaan in een andere provincie en we zien het hoe moeilijk het is om om... (Om mensen te mobiliseren om naar zo een vergadering...) Dan komen de groepen van onze provincie, doen we het in een andere provincie dan mogen we geluk hebben als die mensen van die provincie komen. En dan de heel actieve mensen gelijk de mensen van het dagelijks bestuur die gaan dan mee, naar een andere provincie hé. Maar daar zit ook die, dat knelpunt van die overbevraging. Mensen zitten in hun eigen vereniging, de mensen die actief zijn in de federatie zijn ook al de actiefste van hun zelforganisatie. [LV#04] Jamaar. Die burn-out krijgen we al. (Omdat aantal mensen blijven, moeten vechten tegen de bierkaai.) Maar ge krijgt mensen die gewoon afhaken. Ik ken heel veel mensen die gewoon stoppen. (Ook op lokaal vlak? Lokale vrijwilligers?) Die stoppen. Compleet. Ik ken heel veel mensen die compleet stoppen. Ik ken zelfs voorbeelden van mensen die gewoon naar het buitenland trekken enzovoorts, gewoon zeggen van: oké dan ga ik maar ergens anders werken, tijdelijk of... Allez ge hebt van alles. Ge hebt mensen die dan zeggen: ja oké. Maar ge hebt mensen die daar ook aan kapot gaan. D'r zijn voorbeelden die ik kan aanhalen van mensen die daar psychisch enzovoorts aan kapot gaan. Ik denk dat, dat is iets, het is écht vergelijkbaar met een beginnende emancipatiebeweging. De arbeiders, de Vlaamse beweging en vrouwen, daar hebt ge ook mensen die afhaakten, die weggingen, die daar psychisch aan kapot gaan en zo. [...] [LV#05] Ja, het derde groot probleem dat ik zelf vind, is eigenlijk dat een overbevraging van vertegenwoordiging in verschillende organen en dat komt allemaal op de schouders van de vrijwilligers. Dus eigenlijk ge moet als zelforganisatie of als vrijwilligers van dezelfde landelijke verenigingen, moet gij lokaal, moet gij zoveel overlegorganen vertegenwoordigen, provinciaal moet gij zoveel overlegorganen
169
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
vertegenwoordigen, ook nationaal. Ge wordt overal gevraagd dat je dan op den duur niet veel tijd meer hebt. Ge vindt het wel belangrijk dat je daar moet zijn, want we hebben dat zelf gevraagd. We wilden eigenlijk zelf in de beslissingsorganen zitten, we wilden ook partner zijn om een aantal dingen te beslissen, maar dan beseffen we heel vlug eigenlijk dat wij eigenlijk veel gevraagd zijn en ten koste van het andere werk. [LV#07] 't Is veel te weinig personeel voor hetgeen dat er moet gebeuren. Dat is... Eigenlijk is dat niet serieus. Iedereen van de mensen die werkt of die mee... die zit ten eerste overuren te doen tot en met. Eigenlijk doen ze nog daarbuiten vrijwilligerswerk en ik bedoel, ge komt daar niet mee rond. [LV#08] Zeer druk, maar we hebben de middelen niet en de tijd er niet voor. Men moet... ik pleit nu niet voor middelen in de vorm van meer geld, maar men verwacht van ons alles. Wij zouden experten moeten zijn in alle gebieden gaande van sociaal gebied, cultureel, tewerkstelling, onderwijs. Nu ik geef toe dat wij vooral mensen hebben die al lang ervaring hebben, die het probleemgebied goed kennen, dat zij zeer gemakkelijk en zonder problemen hun mening kunnen zeggen over zeer belangrijke problemen. Maar het personeel dat wij hebben is te weinig. Dikwijls vallen al die representatieopdrachten op zeer weinig of een paar mensen en die kunnen niet aanwezig zijn. Als ge dan rekening houdt met het feit dat wij allemaal vrijwilligers zijn, dat sommigen van ons in ploegen werken, ja dan heb je de rekensom eens rap gemaakt, hé. [LV#12] Wij hebben heel wat problemen om mensen die binnen het dagelijks bestuur zitten om die nog te houden, want het vraagt meer en meer van de vrije tijd van die mensen, het moet ook draaglijk blijven. Iedereen is zich wel heel bewust van de zaak, maar het moet ook wel echt haalbaar zijn om als gezin daaraan te kunnen... en het specifieke is dat we niet kunnen spreken van dat er tientallen mensen staan te wachten om taken over te nemen. Dat is ook het belangrijkste probleem. Dus wij hebben gezegd wij hebben een middenkader, het middenkader zijn de verenigingen. Zeker de federaties, mensen die binnen de federatie actief zijn, maar zij komen altijd van hun verenigingen. Dus wij hebben dus heel de structuur is dat er afvaardiging is van de vereniging. Dus wij zijn geen wereldvreemde mensen die binnen de federatie zitten. Het zijn allemaal mensen die actief zijn ook binnen de lokale verenigingen die het bestuur vormen van de federatie. [LV#13] Inderdaad, burn-out. Maar dat is dus klassiek, ik denk dat dat in alle gemeenschappen is. Ik denk dat dat zelf bij de Vlamingen is, het is een maatschappelijke... Ik weet niet hoe dat komt, maar dat heeft oorzaken, maar dat is nu eenmaal zo. We proberen het. Wat dat bij ons ook een beetje storend is, het vzw-zijn heeft voordelen maar heeft ook nadelen. Dus die moeten om het jaar of om de twee jaar volgens de statuten verkiezingen houden. En wat moeten die dan doen? Die krijgen soms een totaal nieuw bestuur. [...] En ge moet altijd heel die informatie bijna opnieuw beginnen. [...] Dus dat is er wel ook, dus het burn-out syndroom - om het zo te zeggen - is er ook, maar dat is niet enkel en alleen voor de migrantenfederaties. Ik denk dat dat een algemeen feit is. [LV#14]
Ook het ICCM signaleert dit fenomeen van overvraging en burn-out bij de federaties. Naast de professionele stafleden moeten ook actieve en geëngageerde bestuursleden die deel uitmaken van het middenkader als gekken heen en weer springen tussen verschillende niveaus (lokaal, provinciaal, Vlaams) en uiteenlopende taken (activiteiten organiseren, ondersteuning, vertegenwoordiging, kadervorming): Men slaagt daar niet in om die [de nieuwe generatie] daar een stuk binnen te krijgen omdat je daar ook moet in investeren. En je kan dus
170
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
niet in investeren. Dus wat gaat er...? Men spreekt van burn-out. Overal. Bij de dokters. Maar ik denk dat er ook het burn-out syndroom bij de migrantenorganisaties er nog niet is maar als we zo verder gaan gelijk het nu is, dat we daar ook niet ver van zitten. [...] Waar we dus mee te maken hebben en dat niet voldoende uitgebouwd is. Maar dat de vraag en ook een stuk vorm van verantwoordelijkheid vanuit de basis, maar dan ook de vraag die men ook voor een stuk gelanceerd heeft dat dat dus eigenlijk... Vraag en aanbod klopt dus niet. Dus en de kaders waar wij, waar de federaties mee werkten eigenlijk. Ik vind dat we daar ook realistisch in moeten zijn. Zelfs als er vrijwilligers zijn, is dat meestal in een lokale vereniging en steunt dat ook op een twee- of drietal mensen. Zowel administratief als inhoudelijk wordt de vereniging door hen gedragen. Maar als zij dan activiteiten organiseren, heb je dan heel veel mensen die dan naar die activiteiten komen. Het zijn ook dezelfde mensen die dan een stuk actief zijn of in het bestuur van de federatie zitten. Het zijn dan weer dezelfde mensen die afgevaardigd worden om in de bestuursraden een vertegenwoordigingsfunctie op te nemen, soms over heel Vlaanderen. Naar Brussel uit, naar de steden en gemeenten, naar de provincies uit. Dus op het ogenblik worden die mensen overbevraagd, waardoor dan eigenlijk van de andere kant, dat je zegt van overbevraagd in die zin van ge moet overal zijn. Er wordt ook van u een vorm van deskundigheid verwacht. Want ineens ben je dan migrant en ineens moet ge daar eigenlijk een invalshoek..., moet ge daar dus ook kunnen praten over onderwijs, cultuur, cultuur zelfs met een grote K, literatuur, tewerkstelling, gezondheidszorg, welzijn, allerlei problemen waar migranten een stuk mee te maken hebben. Dus ge moet uzelf daar ook in deskundig maken. Ge moet ondertussen uw organisatie leiden en ge moet ondertussen ook activiteiten organiseren. Want ge moet organiseren, want als je geen activiteiten hebt, ben je geen sterke organisatie, krijg je geen subsidies en kan de federatie daar ook onder lijden. [ICCM]
De FOV stelt de zaak in een iets ander licht. Het blijkt dat de problematiek van het beperkte kader en de overvraging zich niet enkel stelt voor migrantenorganisaties, maar ook kleinere Vlaamse organisaties treft. Het maakt het bijzonder moeilijk voor álle kleine verenigingen om veelgevraagde bekwame mensen vrij te krijgen ten behoeve van belangenbehartiging op het landelijke niveau: Zolang men klein is... en in die zin zijn zij niet te onderscheiden van onze Vlaamse kleinere organisaties. Bij de diensten ook. Wat wil je nu dat men uitgaat van iets van twee mensen en nog een paar vrijwilligers en dat is het dan. Dat lukt niet. Uitgesloten. En 't heeft ook wel voor een stukje te maken, denk ik, met een structurering bij hen. Ook een aantal mensen die ze zouden moeten kunnen vrijgesteld krijgen op het gemeenschapsniveau om een aantal taken die te maken hebben met belangenverdediging ook mee op te nemen. [...] De kaders zijn soms beperkt, alhoewel dat er duidelijk heel knappe mensen bij zijn. Maar die zitten al in een bepaalde functie, die worden al gevraagd, die zitten mee in de ???? [FOV]
§2
Rekrutering en doorstroming
In het licht van de in §1 beschreven situatie spreekt het voor zich dat het aantrekken en vooral het houden van bekwame en gemotiveerde beroepskrachten geen gemakkelijke onderneming is. Verschillende landelijke verenigingen brengen telkens weer een ander aspect van deze zaak in het midden. Een eerste probleem zijn de precaire arbeidsstatuten, nepstatuten eigenlijk, en de weinig aanlokkelijke perspectieven die de sociale sector te bieden heeft. Dit wordt door een paar verenigingen expliciet ter sprake gebracht: [...] En wij vinden inderdaad niet... altijd voldoende capabele kaderleden voor de organisatorische en professionele ondersteuning.
171
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
[...] Wij hebben dus een team van Gesco-medewerkers van Turkse, Spaanse en Italiaanse origine. Wij hadden er ooit van Griekse en van Marokkaanse origine maar wij kunnen ze niet altijd zo direct herplaatsen... Of terug invullen. Niet herplaatsen, terug invullen als mensen weggaan omwille van de toch nogal precaire arbeidsstatuten die wij maar kunnen aanbieden, hè. [LV#01] [...] Anders gaat het niet, anders zullen wij een van deze dagen horen dat wij van onze taken ons niet kunnen kwijten, omdat wij onbekwaam zijn. Maar dat is het niet. Wij hebben werkelijk tijdgebrek, middelengebrek, en het personeel dat zijn mensen dikwijls die maar sinds korte tijd in de sector werken. We kunnen ze niet detacheren naar bepaalde belangrijke overlegplatformen, waar zij over zeer belangrijke materies kunnen praten, het is moeilijk. Wij verkiezen dikwijls om er niet naartoe te gaan. [LV#12]
Een tweede moeilijkheid is dat het verlies van een personeelslid direct effect heeft op de continuïteit van de werking van organisaties, vooral diegenen die werken met een uiterst beperkte staf. Niet alleen gaat capaciteit waarin geïnvesteerd werd verloren, maar de persoon in kwestie kan ook niet van de ene op de andere dag vervangen worden: We moeten echt professioneel kunnen werken, met een professioneel kader, met een vast kader liefst. Want die verandering hebben we ook zeer veel meegemaakt en dat is zelfs frustrerend. Eén van ons medewerkers bijvoorbeeld, die heeft een paar jaar hier gewerkt, die zit nu in het provinciaal integratiecentrum. Dus het betekent dat die voldoende capaciteiten heeft, hopelijk mede dankzij onze werking. Niet alleen door ons, maar mede onze werking. Zij heeft haar vrijheid gekregen, zij heeft zich in een goede sfeer zeg maar kunnen opwerken, zij heeft een mooie kans gekregen en zij is weggegaan. Maar we zaten wel toen met een halftijdse, zij heeft een voltijdse kans gekregen met meer middelen, ja dan gaat ze ook. Da's ook normaal. En als we dat niet intern kunnen waarborgen, het is moeilijk om mensen aan te trekken en om ze te behouden. Dat zijn toch wel belangrijke dingen, als ge wat toekomstgericht wilt werken. [LV#13]
Een derde probleem is wat men als ‘braindrain” in de allochtone gemeenschappen zou kunnen bestempelen. Mensen in kaderfuncties bij landelijke verenigingen die zich door hun deskundigheid laten opmerken worden om de haverklap weggehaald, of potentiële medewerkers met capaciteiten zoeken liever emplooi in andere sectoren: [...] En ge hebt mensen die gewoon blijven doorgaan. Ge hebt mensen die zich laten accapareren, recupereren. Maar numeriek zijn wij niet zo groot om, dat is wel allez, om een significante tegenstroom te blijven behouden. behouden. Als gij die mensen bijeenbrengt om bijvoorbeeld, ik zeg maar iets, rond het stemrecht of eender welk onderwerp te strijden en politieke partijen komen naar zo een bijeenkomst en halen van de tien trekkers d'r vijf weg en geven die een goede, verkiesbare enzovoort rol en d'r blijven d'r vijf over, wel dat is gedaan, de dynamiek is gedaan. Dan geeft er ene op omdat die teleurgesteld is dat die anderen... En wie blijft er dan nog? Vier en dan is dat significant nada, niks. En dat is dus iets wat dat je constant tegenkomt, de kaders in het begin al werden, de kaders onmiddellijk tracht men die gewoon weg te halen. In de plaats van ervoor te zorgen dat die kaders een bepaalde dynamiek zouden op gaan brengen binnen hun eigen gemeenschap om hun gemeenschap een drempel hoger te plaatsen. Om een aantal concrete problemen enzovoorts op te lossen. Die werden onmiddellijk weggehaald. En ik vind dat een heel spijtige zaak. [...] [LV#05] Plus nog ook dat ge ziet van dat er ook nog socio-culturele middenveldkaders zijn, dat dat de personen zijn die je daar zou moeten kunnen inzetten vanuit de migrantengemeenschap, dat dat de personen zijn die veel gevraagd worden en dat die ergens anders gaan.
172
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Waar ik ook begrip voor heb. Die er wel vrijwillig in zitten. Wij werken daar dus niet in. Wij zijn mensen die daar een vorm van deskundigheid hebben ingebracht. Maar we hebben het dus echt verdomd moeilijk om mensen vanuit de eigen gemeenschap daarin tewerk te stellen. Oftewel diegenen die je moet hebben, zitten ergens anders. Die worden ook gevraagd. En diegenen die dan eigenlijk daar dan willen in werken, hebben niet de opleiding, niet de juiste opleiding, niet voldoende capaciteit. Dus dat moet je ook een stuk begeleiden. Dat moet je dan ook ondersteunen. Dus als vrijwilliger moet je dat een stuk ondersteunen. [ICCM] Ah ja. Men verslijt aan de lopende band mensen. Op zich is dat natuurlijk geen ramp als die mensen - wat ik zou noemen - doorstromen van de ene job in de sector naar de andere job zolang ze in het circuit blijven. Maar dat is lang niet zo. [...] Waar is X naar toe? Waar is de vorige van die federatie naar toe? Die van de andere federatie weet ik niet. Die is naar dat tewerkstellingsproject. En ik heb inderdaad het geluk gehad. Dat is geen verdienste hoor. Ik heb het geluk gehad van dus wat ervaring te mogen opdoen of te mogen hebben opdoen eerder in de sector van het volksontwikkelingswerk. Dat ge toch ietwat meer vast in u schoenen staat, hé. Waar houden we ons mee bezig, jongens? [LV#01]
Braindrain doet zich tot op zekere hoogte ook voor binnen de landelijke verenigingen. Er is sprake van een ‘aanzuigeffect’ van de bovenlokale structuren op bekwame mensen actief in lokale verenigingen, wat op termijn het verenigingsleven aan de basis zou kunnen hypothekeren. Een vierde probleem dat zich eerst en vooral laat gevoelen bij federaties van nieuwkomersgroepen is het vinden van competente betaalde krachten en bestuursleden die het Nederlands beheersen, goed vertrouwd zijn met de Belgische/Vlaamse instellingen en gewoonten en over genoeg agogische en organisatorische vaardigheden beschikken. Soms vindt men die (nog) niet binnen de eigen gemeenschap en worden node Vlaamse medewerkers geëngageerd voor de functie van educatief medewerker of coördinator: En daarom is dat voor ons ook zeer belangrijk en ook zeer goed dat onze educatieve medewerkster hier is, zij kent de Belgische samenleving. Dat was ook voor ons een van de reden dat wij zeggen wij hebben een Belgische nodig die ons de samenleving hier kan wijsmaken. Wat bestaat er? Wat zijn de mogelijkheden? Wat is dat allemaal? En dan met dit aanbod vertellen wij aan die gasten en dan organiseren zij wel een paar dingen. Dus de informatie vloeit vanuit hier. [LV#09]
Tenslotte is er de rekrutering en doorstroming van vrijwilligers ten behoeve van in de eerste plaats vertegenwoordigingsfuncties. Het dreigende verlies van de jonge generaties werd al aangegeven in het Italiaanse verenigingsleven, vooral als gevolg van toenemend individualisme en arbeidsflexibilisering310, maar ook andere verenigingen geven te kennen dat daarrond problemen beginnen te rijzen: En nog een bijkomend probleem, dat zou wel goed zijn dat die mensen vrijwilligers eigenlijk in de overlegorganen of adviesorganen of beleidsorganen moeten zitten, dat is wel goed - dat was de verwachting van ons eigen ook - maar onderaan komen d'r geen vrijwilligers. En dat heeft... (Dus die doorstroming...) Die doorstroming is d'r niet. [...] Op lokaal niveau is er geen doorstroming en dat heeft te maken... Allez als ik met jongeren nu praat eigenlijk. Ze willen niet meer horen over de 310
Zie 4.1.1, 1b.
173
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
migrantenproblematiek. Ze zijn het beu. Allez ze willen eigenlijk niet en ze hebben gelijk. Ik denk dat zij ook gelijk hebben. Op school horen ze dagelijks dat er migrantenproblemen zijn, dat het onderwijs van migranten een probleem is, op tewerkstelling, allez ze leven het mee, op maatschappij, racisme, ze leven het ook mee en ze willen dan ook niet... [LV#07]
Een schaduwzijde waarvan een landelijke vereniging speciaal gewag maakt is dat professionalisering bij aanvang veelal leidt naar een afbouw van de vrijwilligerskern van verenigingen: Allez, ik heb het voordeel, denk ik, dat... Ik ben vanuit een kansarm jeugdhuis vertrokken. Ik heb dus eigenlijk een jeugdhuis opgericht. Wij hebben daar op een bepaald moment personeel gehad. En ik weet niet of je het verhaal binnen de jeugdhuizen kent. Op een moment dat je met personeel gaat dan bouwt u vrijwilligerskern binnen de kortste keren wordt dat herleid naar... niet nul misschien maar toch niet ver daar vanaf. Nu, binnen de federatie en zeker binnen de onze. Maar ik ken zeker nog een aantal federaties waardat ook belangrijk is. [LV#02]
Een groot verloop in de bestuursfuncties van lidverenigingen is daarom niet per se een louter problematisch gegeven. Het heeft het grote voordeel dat een brede groep mensen uit de vrijwilligerskernen van lokale zelforganisaties kennis en bestuurservaring kunnen opdoen: Langs den andere kant heeft dat misschien ook een positieve kant dat ge breder en breder gaat. Dus dit jaar zijn die vier, vijf in het bestuur actief en die heb je geïnformeerd. Volgend jaar zijn er weer anderen uit die vereniging, en zo wordt groter en groter de groep. Dat wel, maar natuurlijk ze weten d'r iets van. Als ze een paar jaar zouden blijven, dan is dat gemakkelijker, dan zijn ze nog meer gespecialiseerd in het verenigingsleven zelf. [LV#14]
§3
Beschikbare deskundigheid en ervaring in de achterban
We hebben al toegelicht dat landelijke allochtonenverenigingen geregeld vrijwilligers inzetten om de taaklast van hun professionals te verlichten. Dat veronderstelt evenwel dat er in de achterban en het netwerk van de verenigingen, zowel de landelijke als de lokale, voldoende deskundigheid en ervaring moet aanwezig zijn om taken allerhande op te nemen. Een respondent betoogt dat allochtone verenigingen nog niet kunnen tippen aan de expertise die in de achterban van reguliere Vlaamse verenigingen ter beschikking staat: Ja. En je merkt dat dus ook. Wij hebben het geluk... En ik noem dat altijd een geluk. Wij hebben het geluk dat wij met onze achterban nogal sterk... Wij zijn gekend als wij iets willen dan kunnen wij dat tonen. Maar dat is dus ook omdat we vanuit die grondslag, vanuit die verenigingen vertrokken zijn. En omdat ge steunt op een aantal sterke verenigingen. Maar anders... Allez, ik neem aan als we hier nen tegenslag krijgen en binnen de federatie, ook binnen dat decreet... Da's allemaal wel duidelijk genoeg maar ik... En dan kom ik terug. Wij zijn eigenlijk niet op het niveau van de Vlaamse lijn die daar eigenlijk advocaten tussen hebben zitten, wat mensen, wat universitairen en weet ik wat. Wij zijn nog niet op dat niveau. Wat gebeurt... wat is er dan gebeurd? Binnen een aantal federaties. Problemen met de boekhouding. Problemen. En dan gewoon het sociaal secretariaat genomen, verkeerde berekening [wrijft de handen]. En daar ben je misschien al bij uitgekomen bij een aantal federaties. Die federaties zijn bijna al gedoemd om te sterven. Als wij hier moeten vertrekken en we moeten nu vijf-, zeshonderdduizend frank in het rood gaan. Ja. Al onze verenigingen gaan niet kunnen zeggen:
174
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
hier, wij gaan nog eens effen bijpassen en het is geregeld. [...] [LV#02] Gelijk als ge nu kijkt rond de vzw-wetgeving... Ik durf dat zeggen maar ook - en dat heeft dan niks met migranten of Belgen te maken 85% van de vzw’s zijn niet in orde, hé. Aan het ICCM geven ze verschillende cursussen maar nog niet genoeg blijkbaar. Want ik zeg de laatste keer hier in de gemeente: vijftig deelnemers. Da’s niet niks, hé. Ik bedoel, dat wil dus zeggen dat die nood er leeft en niet alleen binnen migrantenorganisaties want ook andere organisaties zijn hier nog. Da’s één. Twee, rond de hele boekhouding zelf van de vzw’s daar... Als ge nu kijkt binnen die boekhouding die wij eigenlijk moeten hebben voor het decreet... Dan... ofwel neemt ge nen boekhouder en... En iedereen gaat daar eigenlijk altijd zo simpel van uit, hé, dat er in elke vereniging een boekhouder zit. Bij Belgen is dat inderdaad wel... Of de notaris of de dingen of die heeft wel een kameraad. Maar wij hebben dat dus niet, hé. En dus hebben wij een probleem. [LV#02]
Bij recentelijk opgerichte en erkende federaties is de situatie vaak andersom. Daar moet men immers werken met lokale zelforganisaties die nog niet erg sterk zijn uitgebouwd en zelf nog weinig hulpbronnen en netwerken hebben die ook voor de (landelijke) werking van de federatie nuttig kunnen zijn. De lidorganisaties hebben dusdanig intensieve begeleiding nodig dat in feite in de beginjaren alle informatie en deskundigheid van de federatie moet komen: Maar het is de realiteit. Zolang dat die lokale organisaties niet echt sterk zijn om zelf naar aantal, om zelf stappen te zetten zowel naar de landelijke vereniging als naar de overlegorganen of naar het beleid, zullen we met dat probleem blijven zitten. (Dus de Federatie gaat daar altijd de motor moeten blijven spelen in de komende jaren om die lokale verenigingen, de mensen die daar opereren, om die voortdurend te stimuleren.) Te blijven stimuleren, ondersteunen en ook blijven plannen maken voor hen. Want d'r zijn een aantal verenigingen bij ons ook die gewoon vorig jaar bijvoorbeeld geen activiteiten georganiseerd hebben omdat er minder ondersteuning was. En allez dus... Ze komen naar mij en ze zeggen: alstublieft hier dat zijn onze dossiers. Dat is een paar pagina’s dan, wij moeten een jaarverslag maken en een financieel verslag. Stel u voor dat we dertig lidorganisaties hebben en één dag... (Om een financieel verslag te maken en de verslaggeving te doen.) ... en een jaarverslag en heb je in dertig dagen. En dan moet je dan nog ne keer rekenen met de planning. Dat is dan ook nog... En dan bijwonen aan overlegorganen, lokaal, regionaal, landelijk. Wat er ook is dat als er bepaalde verenigingen eigenlijk hun activiteiten organiseren, wordt het ook verwacht dat de federatie daar altijd aanwezig is. Nu, ik vind zelf ook beter. Goed. Maar neem ne keer aan als iedere zelforganisatie om de twee maanden een activiteit zou organiseren met ondersteuning van de federatie en met aanwezigheid daarvan, daar neemt echt heel veel tijd. [LV#07] Dat is het moeilijkste [...] Eerst moet ge een beetje georganiseerd voor voordat ge een stap verder kunt zetten en projecten gaat opzetten... Dat is de volgende stap. Nu moeten we vooral goed georganiseerd raken omdat ondersteuning geven aan dertig verenigingen is niet evident. Dat is zeer veel werk. Ge moet heel wat communiceren. Ge moet ook een expert zijn in communicatie. Want deze federatie heeft verschillende nationaliteiten, verschillende opinies, verschillende talen, verschillende culturen... [LV#10]
Federaties die zich hoofdzakelijk richten tot nieuwkomersgroepen en/of op eerstegeneratiemigranten worden op dat vlak a fortiori met hindernissen geconfronteerd. Hun doelgroep wordt immers gevormd door mensen van de eerste generatie die heel wat sociaal-economische en persoonlijke problemen ondervinden of die in de onmogelijkheid
175
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
verkeren om bepaalde taken en engagementen op te nemen.311 Bij het realiseren van hun streven naar zelforganisatie worden vooral migranten van de eerste generatie in feite het slachtoffer van dezelfde scholingsachterstand en tekorten aan vaardigheden en ervaring die mede de bron vormen van hun marginale positie in de samenleving.312 Heel dikwijls is de Nederlandse taal het struikelblok bij uitstek, maar het heeft vaak ook te maken met tekorten aan kennis en traditie inzake het institutionele verenigingsleven: vzw-statuten, financieel beheer, lezen van officiële documenten, beleidsplannen en dies meer. Verschillende landelijke verenigingen betuigen hoe hun werking in dergelijke omstandigheden op de proef wordt gesteld en om welke redenen leden van hun achterban niet bekwaam zijn om actief te participeren in overleg- en adviesorganen: Het is heel zwaar en eigenlijk daardoor mis je ook veel kansen. Dat wij heel goed zien een groot aantal mensen die in afdelingen werkzaam zijn als vrijwilliger of als bestuursleden zouden graag meer opnemen. Maar ze zitten één zelf vaak in kansarme situaties qua inkomen, qua opleidingen. De materie die zou moeten verwerkt worden om in commissies te gaan zitten om daar overleg... [...] Plus dat ge blijft met het probleem van dat de eerste generatie de taal: participeren in vergaderingen, een boel zaken, dat inkomen in heel de beleidsstructuur van Vlaanderen, België. Dat is niet evident hé. Ik bedoel, de decreten lezen, zeg dat is op zich al een hele... [...] Ge zoudt mensen, allez de kans moeten hebben om mensen te kunnen aanwerven die u echt mee kunnen ondersteunen om zo een hele werking te trekken. [...] Ge hebt ten eerste de tijd niet want veel van die vergaderingen zijn tijdens de dag of op uren waardat... dat ge zegt, ja, zij hebben ook geen wagens. Allez voor een aantal zaken, ge kunt dat niet, en dan komt ge daar toe, en ik denk als zij het gesnapt hebben, dan is de vergadering al met iets anders bezig. En dan zoudt ge iets willen zeggen, maar dan ge gaat uw mond houden want ge zijt belachelijk omdat ge dan een half uur moet nadenken over, allez dat is... Eigenlijk zouden voor een aantal zaken bijna fluistertolken moeten kunnen aanwezig zijn, zeker voor die eerste generatie. Plus er moeten meer mensen zijn, als we meer mensen hadden zouden we ze ook beter kunnen ondersteunen en opleiden en er zou meer tijd zijn voor vormingen te volgen hé want nu is het altijd zien: vorming en dat en dat en dat. Dus ge moet schipperen qua tijd, ge moet... [LV#08] En mensen die geen ervaring hebben in het beheren van zoveel geld omdat het veel geld is - mensen horen dat wij iets van een twee miljoen krijgen van meneer Bax. Maar ze weten niet hoeveel personeel kost. Ze realiseren zich niet wat al die telefoons kosten, naar al die dertig verenigingen minstens een keer in de week. Maar zij horen alleen: ah, twee miljoen, twee miljoen! Ze speculeren alleen over het bedrag dat ze horen... Voor hen... zij kunnen zich niet inbeelden wat dat betekent. En dat het een harde taak is en dat ge goedopgeleide mensen nodig hebt die in staat zijn om al die dingen te beheren. [LV#10] Dat gebeurt hier via onze permanenten. Wij mogen van geluk spreken vermits wij al de ervaring hebben met de structurele werking. Maar wij hadden ook het geluk dat wij alvorens de ministeriële regeling dus van de landelijke organisatie in werking getreden is, dat wij al over permanenten beschikten. Wij hadden twee Gesco’s, dus dit helpt ons voortdurend, maar natuurlijk de brede waaier van activiteiten dat wij hadden, was het bijna noodzakelijk dat wij zo een organisatie hadden. Maar ondanks dat komen wij handen tekort om werkelijk de begeleiding van de meer dan vijftig organisaties, zestig organisaties op te volgen. Want de regelingen die wij moeten toepassen is wel Getuige daarvan bijvoorbeeld een interventie van Suzy Larreatequi, educatief medewerkster van de LAF, tijdens de hoorzitting van 10 mei 2001 in Brussel (kabinet van de minister van Cultuur) (ICCM 2001b: 11). 312 Vgl. Buiks 1983: 229. 311
176
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
flexibel. De regels zijn niet echt strikt en zeer zeer streng, maar ge moet weten dat wij ook met organisaties werken die de taal niet machtig zijn. We werken met een generatie die al van Vlaanderen zeer weinig kent, laat staan van de structuren van België, van de ministeriële regelingen. Dus wij moeten werkelijk administratief en organisatorisch heel veel bijspringen om alles in goede banen te laten verlopen. [LV#12] [...] De evolutie is ook dat onze verenigingen meer en meer betrokken geraken in het wijkgebeuren, dus een positieve evolutie. Maar ja, langs den andere kant, sommige bestuursleden zijn Nederlandsonbekwaam. Er zijn er altijd, dus de eerste generatie zeker, dus het tekort aan kaders proberen wij wel op te... [...] Dat brengt met zich mee dat ge ook met anderhalf personeelsbezetting en nog de andere taken dat ik daar straks heb vernoemd. Daar moet een oplossing, ik bedoel daar moeten middelen aan komen. Want anders is dat niet haalbaar. Ik denk dan gaat de kwaliteit ten onder ook hé. Een Turkse zelforganisatie kunt ge niet vergelijken met een Vlaamse vereniging. De mensen die daar komen, dat is extra werk. Er zijn verenigingen waardat ge alles bijna moet vertalen. Dat is de realiteit hé, ik bedoel. De eerste generatie een deel kent al half Turks half Nederlands, maar als ge met zo een documenten afkomt... Spreken gaat nog hé, ik bedoel, maar met documenten of officiële dinges. Dus daar moeten wij extra werk, vertalingen, nog eens uitleg en nog eens uitleg. En dan volgend jaar verandert het bestuur en nog eens weer. Dus dat moet je echt niet onderschatten. Dus dat is extra en dubbel en dik werk. [...] [LV#14]
Ook in de categoriale sector wordt op dit fenomeen van tekort aan deskundigheid en intellectueel kader gewezen. (Het feit dat de twee getuigenissen betrekking hebben op Marokkaanse verenigingen betekent niet dat het exclusief voor hen zou gelden): Toen dat de Spanjaarden bijvoorbeeld naar hier zijn gekomen. Die zijn vooral gekomen vanuit de politiek naar hier gekomen, onder het beleid van Franco. Dat heel wat intelligentsia is meegekomen en dat die zich van daaruit hebben kunnen ontwikkelen. Bij de Noord-Afrikanen is er eigenlijk niet zoveel intelligentsia meegekomen. Ja? Met als gevolg dat die mensen die capabel zijn om al die dossiers te lezen, hetgeen dat u hier zegt, om al die decreten te lezen, om dat allemaal te organiseren... Die zijn met vrij weinig. Ik denk dat er twee, drie mensen... Het is vooral X, die verantwoordelijke is van een islamitisch centrum, die daar eigenlijk mee bezig kan zijn. Maar die man wordt ook zodanig overvraagd, dat die daar allemaal geen tijd voor heeft. Het wordt dus zeer weinig, ja... Men tracht dat wel te doen maar dit is vanuit hun zijde bekeken echt pionierswerk. Zij kennen dat allemaal niet die decreten. Zij weten niet goed hoe dat werkt. [CS#01] En ook wel een categorie of hoe moet je dat noemen, een segment binnen de gemeenschap die als je het ons vraagt heel veraf staat van de gemeenschap en de aangesloten verenigingen. Wij werken op lokaal vlak met gewone zelforganisaties samen. En wij merken dat, zeker aan Marokkaanse kant, zijn dat hier zo goed als allemaal organisaties waar eerstegeneratiemensen de plak zwaaien. We kennen een aantal organisaties, en het zijn van de meest bekende [...] waar eigenlijk niemand bij zit die voldoende Nederlands kent om op welk forum dan ook het woord te voeren. Waarvan dat we ook merken van, ja, eigenlijk zijn dit relatief kansarmen, niet de kansarmste van de kansarmste Marokkanen, absoluut niet, maar toch wel een stuk beperkt in hun mogelijkheden. [...] We proberen jaar na jaar om die ondersteuning af te bouwen en zeggen: ja, dit moet toch een autonoom zelfstandig draaiende organisatie kunnen worden en eigenlijk constateren we ieder jaar dat dat niet waar is, als we d'r mee stoppen. [CS#02]
4.3.3.3
Administratieve regels en procedures
177
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Behalve financiële middelen en een professioneel kader kunnen verenigingen ook profijt trekken uit een transparante regelgeving en zinvolle, gestroomlijnde bestuurlijke procedures. We besteden achtereenvolgens aandacht aan de volgende aspecten: Tabel 7 - Aspecten met betrekking tot administratieve regels en procedures §1
Kwantitatieve criteria en administratieve eisen Activiteitssubsidiëring Nederlandse taal Eredienstmateries Erkenningsprocedure Kwantitatieve criteria en administratieve eisen
In 3.2.2 hebben we al gesteld dat in het Decreet 1995 de migrantenverenigingen onderworpen zijn aan een regeling die zeer kwantitatief en formalistisch is opgevat, met als gevolg dat verenigingen met veel administratieve rompslomp beladen worden. Er wordt zelfs gewag gemaakt van een door de overheid opgelegde “kwantitatieve prestatiedruk” (aantal afdelingen, deelnemers, cursusuren).313 Het vormt ook één van de beweegredenen om een nieuw decreet op te stellen, zoals vermeld in de Bouwstenennota: “De landelijke verenigingen worden momenteel ondersteund op basis van hun aantal geldige lokale afdelingen. De geldigheid wordt bepaald op basis van hun werking (een aantal activiteiten) met een minimum aantal deelnemers. Het is een puur kwantitatief systeem. […] Hoe dan ook, vandaag ligt het accent uitsluitend op kwantitatieve gegevens m.b.t. afdelingen. Dit systeem stimuleert onvoldoende een gediversifieerde werking en draagt weinig bij tot een reële participatieverhoging.” (Bouwstennnota: 16). Eén van de beleidsactoren kan de filosofie van de Bouwstenennota onderschrijven om af te stappen van een al te technische, kwantificerende regelgeving en resoluut te opteren voor kwalitatieve beoordelingscriteria bij erkenning, subsidiëring en visitatie. In de kwantitatieve benadering schuilt immers het gevaar van overstructurering, waardoor de structuur van de vereniging een doel op zich wordt: Ik bedoel zelforganisaties of federaties zijn geen, da's geen doel op zich. Da's een instrument om ergens te geraken of om dingen te bereiken. Maar op zich vind ik al die structuurvormen ondergeschikt aan het kwalitatieve. En in dat opzicht vind ik ook van dat de ontwikkeling van de deskundigheid, van de kadervorming en van de kwaliteit van het allochtoon verenigingsleven vind ik persoonlijk belangrijker, crucialer dan die instrumenten of de technische regelgeving die men daarrond uitwerkt. Omdat ik ook denk het verenigingsleven is sowieso onderhevig aan evoluties. En of dat nu gaat over het Vlaams verenigingsleven of het allochtoon verenigingsleven, het verenigingsleven is sowieso onderhevig aan evoluties. En het is ook belangrijk, denk ik, om die evoluties mogelijk te maken. Maar zolang dat gij onvoldoende kadervorming hebt, dat gij onvoldoende kwaliteiten, dat gij onvoldoende ervaring hebt, en onvoldoende expertise, knowhow, middelen en dergelijke ja, dan gaat gij geen vooruitgang kunnen boeken. Dus ik zie het verenigingsleven ook eerder als een onderdeel bij wijze van spreken van een ruime samenleving. [BA#02]
313
Boey & Maes 1997: 78.
178
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
De landelijke verenigingen hebben in hun praktijk inderdaad nogal wat moeite met die cijfermatige aanpak. Het opleggen van allerlei “idiote regels”, de “mathematische” ratio van het Decreet 1995 werkt formalisme en onnodige administratieve rompslomp in de hand. In de werking van de landelijke verenigingen komt het er dan vooral op aan de richtcijfers te halen eerder dan te streven naar een gedifferentieerde, op maat gesneden begeleiding van de lokale kernen en afdelingen die kan inspelen op hun specifieke behoeften en hun onderlinge kwaliteitsverschillen: Ja, want ik heb zelfs gezegd toen ik er zes jaar geleden aan begon. Ik zeg: ik zie dit als een fameuze uitdaging. Want ik zie het Vlaamse verenigingsleven eigenlijk achteruitboeren. Ik zie het in omvang afnemen. En we moeten dit van de allochtonen moeten we in omvang doen toenemen. Ik zeg dat is een fameuze uitdaging waar we voor staan. En ik vind dat ook niet de gemakkelijkste. Niet de gemakkelijkste. Maar het blijft wat het is: een uitdaging. En daarom vind ik ook dat niet te veel - wat ik noem - idiote regels moeten opgelegd worden, van aan deze en deze voorwaarden moet dat voldoen, hé. Ik zeg niet dat er geen elementaire regelgeving mag zijn maar die hypocriete regelgeving van we gaan tellen. Of ge daarmee de zaak kunt kwalificeren dat... [LV#01] Ge voelt die dynamiek in de migrantengemeenschap. En dat wordt niet vertaald in het decreet. Het decreet is zeer mathematisch, zeer vaag. Ge moet zoveel uren, zoveel activiteiten, zoveel dit, zoveel dat, zoveel zus. De kwaliteit is eigenlijk van eigenlijk van minder een beetje minder belang. 't Is vooral de kwantiteit, ge moet zoveel uren, zoveel kadervorming, 90 minuten kadervorming, goed je hebt, maar toch moet ik zeggen dat dat decreet... (Het is eigenlijk een administratieve aangelegenheid voor zo'n organisatie. Veel papierwerk gewoon.) We verzopen erin. Veel papier, maar toch heeft het decreet voor volksontwikkeling de dynamiek wel versterkt, hè. [LV#11] We zitten alleen met het probleem van ja, die kwantitatieve normen, van zoveel uren, zoveel dat enzovoort, dat je eigenlijk bijna verplicht bent om elk, de verenigingen allemaal op dezelfde dergelijke manier te behandelen, dat je bijna bij iedereen moet zijn, zelfs als dat niet nodig is soms die uren. Terwijl eigenlijk als u een beetje vanuit een kwantitatief systeem vertrekt dat u zelf uw prioriteit kunt stellen. Om iets te zeggen bijvoorbeeld: die vereniging, die staat er al goed voor. Terwijl dat u nu afspraken maakt bijna ofwel vereniging vraagt ons raad ofwel ga je zelf initiatief nemen of gewoon, ja, ja, ik moet nu twee uren of zoveel uren presteren, ja. Meestal: ow, ow, ik moet nu hè want ik moet zoveel uren per maand halen. Nu moet ik dat, en ik, ja, ik zet alles opzij, ja ik moet nu dringend wel een paar verenigingen gaan bezoeken. Ik zeg het is niet vanuit een... De vraag van een vereniging, ene vraag administratieve ondersteuning. Jaja, ik kan dat maar voor ons is het... voor een organisatie na drie jaar, meestal is dat na drie jaar, beginnen zich wat scheuringen te doen. En dan gaat het over organisatieontwikkeling, het verstevigen van het bestuur en dat doe je niet een uurke aanwezig zijn en ge zijt weg. Dat vraagt een constante zorg en één vereniging die heeft zo haar activiteiten ontplooid, nadien naar een wijkvereniging geëvolueerd en ze moeten een pand hebben. Je moet er mee onderhandelen, projecten uitschrijven, die vragen dan echt om met een halftime heel die boel op korte... daar zitten we met de spanning. En we kunnen niet zeggen van: je krijgt een uur een half per maand en sorry meer kunnen we niet doen... Bij ons hebben we dat toch uitgerekend. Dat was maximaal... als wij de uren zouden eigenlijk verdelen over alle verenigingen, dat is 22 uur per vereniging per jaar. Dus voor een aantal verenigingen is dat geen probleem [...] [LV#11]
Eén van de geïnterviewde Vlaamse verenigingen bevestigt van haar zijde het paperassengedoe dat het Decreet 1995 met zich heeft gebracht:
179
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Maar dus inhoudelijk heeft het decreet gewijzigd, alleen is er veel paperasserij telkens papierkes en bladjes [...] het is wat ge kunt zeggen van dat decreet van '95 Dus daar zitten ook geen kwalitatieve zaken
van ’95 eigenlijk niets bijgekomen, hè, 500 uren het is dan het negatieve is puur kwantitatief, hè. in. [VV#01]
Een gekend nevenverschijnsel van de kwantificerende aanpak is dat het bovenmatig opleggen van cijfermatige regels de verenigingen ertoe dwingt afdelingen kunstmatig in stand te houden of op te splitsen, ook al zijn ze uitgebloeid of bestaan ze nog enkel op papier. Zoniet dreigen bepaalde verworvenheden (erkenning, subsidies) in het gedrang te komen. Een respondent uit de categoriale sector getuigt daarvan: Waarom? We merken vanuit de zelforganisaties: de federatie bestaat of wordt erkend of wordt ondersteund, financieel ondersteund, aan de hand van hun aantal organisaties, hun leden. Hoe meer leden, hoe meer ondersteuning. En er wordt eigenlijk niet gekeken naar: welke kwaliteiten zijn er? Zijn dit fictieve organisaties? [enzovoort] [CS#04]
We moeten hier wel bij aantekenen dat het verschijnsel van ‘papieren organisaties’, opdelingen en kunstmatige vzw’s niet eigen is aan allochtone organisaties. Het kwantitatieve systeem gehanteerd in het Decreet 1995 kan in principe alle socio-culturele verenigingen in verleiding brengen. §2
Activiteitssubsidiëring
In het Decreet 1995 werd een positieve maatregel ingebouwd met betrekking tot de subsidiëringswijze van lokale verenigingen. Lokale verenigingen (al of niet aangesloten bij een landelijke vereniging) kunnen rechtstreeks subsidies aanvragen bij de Vlaamse Gemeenschap (volksontwikkeling). De subsidies worden aangevraagd ten behoeve van de financiering van activiteiten.314 De vraag is hoe de landelijke verenigingen (en de bevoorrechte getuigen) dit subsidiëringssysteem evalueren. Heeft het volgens hen iets positiefs opgeleverd voor hun lidorganisaties (en eventueel voor henzelf)? Welke consequenties heeft deze procedure gehad voor de uitvoeringspraktijk van de landelijke verenigingen? We hebben aangaande de activiteitssubsidie antwoorden verzameld van tien landelijke verenigingen. Vijf landelijke verenigingen laten zich principieel genomen positief uit over de activiteitssubsidiëring, niettegenstaande een hele reeks kritieken op de praktische administratieve uitvoering. De vijf andere vinden het systeem in wezen inefficiënt en verkiezen een alternatieve benadering. Î Positief, maar… (5) Volgens een aantal landelijke verenigingen is de troef bij uitstek van de activiteitssubsidiëring haar laagdrempeligheid. Het geeft de lokale migrantenverenigingen een toegankelijke mogelijkheid om op een vlotte manier activiteiten te organiseren, zelfs onder betrekkelijk ongunstige condities (kansarmoede, lage inkomens, geen infrastructuur of accommodatie, geen middenkader, …). Men kan bij wijze van spreken
314
Zie 3.2.6.
180
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
als vereniging van nul vertrekken en toch zonder al te veel problemen iets op het getouw zetten: Misschien wat die administratieve uitwerking van het decreet zelf betreft. Nu bijvoorbeeld, we zijn bezig met de evaluatie, één van de argumenten is kwaliteit en kwantiteit en zo. Maar het systeem van bijvoorbeeld subsidiëren van lokale verenigingen heeft ook veel dynamieken teweeggebracht. Omdat ja, voor de samenstelling van de allochtone gemeenschap [...] is anders dan gelijk de samenstelling van de meerderheid. Die diversiteit in klassen, in inkomen, is niet zo groot. Dus je zou dat gewoon vergelijken met een verenigingsleven binnen bij de arbeiders, of binnen kansarmen of vierde wereld of weet ik nog allemaal. Het is heel anders, hè, u hebt geen middenkader, u hebt geen rijke mensen die financieel u..., u hebt geen zuil, u hebt geen parochies die lokalen ter beschikking stellen. [...] Ge hebt geen infrastructuur. Je hebt niks, je vertrekt van nul en je moet alles, ik bedoel als u zelf zeg maar nog moet met zeg maar weinig inkomen eigenlijk overleeft, heb je geen financiële ruimte om als lid hè in een vereniging bij te dragen hè, in de kosten die echt heel zwaar kunnen zijn. Dus, die activiteiten, zeg maar, subsidies is op zich een succes geweest door het feit dat nu al van een paar aanvragen tot duizenden nu, hè, dus dat boven de tweeduizend, geloof ik... [LV#11]
Uit eigen ervaring meent deze landelijke vereniging dat de procedure van de activiteitssubsidie voor zelfstandig werkende lokale verenigingen niet zo ingewikkeld als wel wordt beweerd: [...] Ergens er is altijd iemand die dergelijke steun verleent. Maar voor de verenigingen die al zelfstandig zijn, ik leg dat één keer uit en als er vragen zijn, ja dan gewoon telefonisch of een mail in verband met en hij zegt: "Ja, is dat nu educatief of cultuurspreidend?" Gewoon aan de telefoon kan ik dat direct uitleggen. Wanneer is het cultuurspreidend en wanneer is het iets anders. Dat men een advies vraagt. Dat het is niet zo, volgens mij is dat niet zo ingewikkeld, het systeem is niet zo ingewikkeld, het is niet zo negatief dan dat dat voorgesteld is. [LV#11]
Die lage toegankelijkheid dynamiseert het allochtone verenigingsleven ook in een ander opzicht: lokale verenigingen leren van elkaar en kunnen zonder al te veel barrières initiatieven nemen om nieuwe dingen die ze bij anderen gezien hebben onverwijld uit te proberen: Maar een positieve invloed van het decreet, dus activiteitensubsidiëring, is dat dus de afdelingen van elkaar zien, naar elkaars activiteiten gaan of zien en daardoor... Ik neem maar een heel stom voorbeeld. Zwemmen voor vrouwen. Een socio-culturele vereniging met een ietske religieuzer karakter - ik noem het voorzichtig, want als ik religieus zeg denken de meesten aan extremen, maar dat is niet zo - de vrouwenvereniging daarvan, die organiseerden wekelijks of om de drie weken, ik weet niet, periodelijk een zwembeurt. Helemaal afgesloten voor de vrouwen, speciaal afgehuurd. En een andere vereniging in de wijk die ziet dat en die zegt: tiens, die vereniging doet dat. Dus dat mag van de islam. Dus wij gaan dat ook doen. En zo zijn er verschillende vrouwenverenigingen die naar een sauna gaan, wat dat vroeger nooit kon aan denken, aan zwemmen. En zo kunt ge een vergelijking trekken met andere soorten activiteiten ook. Ik zeg maar: een ontspanningsactiviteit, een museumbezoek of een Walibi-bezoek. Voor de eerste generatie: wie gaat er nu naar Walibi? Maar... we hebben dat 'ns met een lokale afdeling georganiseerd en we hebben daar specifiek gezegd van: iedereen mag er mee. Daar waren meer eerste generatie. En die vonden dat echt een heel positieve ervaring. En... (Zelf zouden ze die stap niet gezet hebben?) Ze hebben er niet aan
181
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
gedacht, misschien niet gedurfd of zo. Maar wij zijn met het initiatief gestimuleerd van: zoudt ge dat niet doen of dat niet doen? En zo zijn er verschillende verenigingen die allez allerlei activiteiten doen. Van elkaar afzien, naar elkaar gaan. Dat heeft dus echt een dynamiek, een positieve invloed gehad. Volksontwikkeling. Echt... het woord zegt het zelf. Dus ook informatiemomenten, verschillende... da's, dat heeft echt... ze horen en dat ze, ja... Het enigste dat ge moet soms op letten met informatiemomenten: juiste uur, juiste dag, die ge moet kiezen, want dat zijn praktische dingen, hè. Dat heeft zeker invloed. Positief. [LV#14]
Een andere vereniging attendeert dan weer op de activiteitssubsidiëring als een instrument om tot grote federaties te komen. Teneinde activiteiten te organiseren hebben lokale verenigingen er belang bij zich aan te sluiten bij een koepelvereniging. Daar kunnen ze immers de nodige begeleiding krijgen bij het opstellen en opvolgen van hun subsidieaanvragen: En anderzijds ook om stimulering te doen. Om zich aan te sluiten bij een federatie. Want de federaties werden opgericht, ja die moesten verenigingen hebben. Maar waarom zou een vereniging opeens bij een federatie gaan? Als die geen enkele benul heeft van die federatie, als die federatie zichzelf nog niet bewezen heeft, als die federatie pas opgericht is, waarom zou een lokale vereniging zich aansluiten? Dus dat was één van de stimulansen. En een andere reden was ook dat wij van een ander 100.000 frank-regel kwamen, vanuit Welzijn, maar dan omgebouwd binnen het nieuwe decreet, ook omdat dat dezelfde minister was. [LV#13]
Het positieve discours van deze respondenten heeft echter een negatieve keerzijde. Er wordt een hele rist klachten opgevoerd die betrekking hebben op de gebrekkige administratieve uitvoering en de condities waaronder de activiteitssubsidiëring moet gebeuren: onderbemande administratie, achterstand bij de verwerking van dossiers, laattijdige uitbetaling, veel paperassen en administratieve rompslomp, de 80%-regel, enzovoort. Dit alles demotiveert de lokale verenigingen bij de organisatie van nieuwe activiteiten. In de eerste plaats het feit dat men maandenlang moet wachten op centen, die de verenigingen nota bene uit eigen zak heb moeten voorschieten (prefinanciering), heeft nogal wat kwaad bloed gezet. Het hele gedoe legt ook een hypotheek op de bereidheid van lokale verenigingen om nieuwe activiteiten te organiseren. Bovendien worden de landelijke verenigingen overstelpt met vragen van hun leden over deze of gene administratieve knelpunten, zodat zij op den duur zelf ontmoedigd geraken. Nu. Ik weet niet of je Bax kent. Urbain? Die zit daar dus eigenlijk alleen. Die heeft daar pakken dossiers, pakken aanvragen. Ja. Wat moet ge daar op zeggen. Ik zeg: als hij nu een jaar achter is... Als ge als kabinet of als minister... Als ge u effe serieus neemt. Ik zeg niet als ge het niet weet. En dat kan ene keer gebeuren en dat kan twee keer gebeuren maar na een tijd weet ge het. Als je het dan laat gebeuren dat gewoon alles een jaar vertraagt. En dat je dan op een bepaald moment moet zeggen: ja maar, dit jaar krijgt ge misschien 80%. Maar dat zijn uitgaven die verenigingen al gedaan hebben. En voor een vereniging 20.000 frank meer of minder al uitgegeven hebben, wil dat zeggen dat ge uw volgend jaar al hypothekeert. En dan... Ja, dan ben je met iets bezig... Dat is de processie van Echternach, hé. Nen stap vooruit en twee achteruit. [LV#02] [De aanvragen] stapelen zich op... achterstand van zes maand. Het systeem heeft niet gefunctioneerd omdat het eigenlijk slecht is, het heeft niet gewerkt omdat de administratie niet gevolgd heeft, die ontwikkeling niet gevolgd heeft. [LV#11]
182
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Het beleid zit achter met activiteiten, subsidies van twee jaar geleden die nog niet geregeld zijn bijvoorbeeld. Dat maakt dat wij die geen zuilen hebben waarop dat wij kunnen rekenen, geen etniciteit naar voor brengen, geen stam achter ons hebben [...] Dat zijn heel wat dinges die kunnen gebeuren. Maar als je weet dat zelfs activiteiten dat de mensen van hun zak betaald hebben verleden jaar vandaag - het is voor sommige maar 3.000 frank, voor anderen serieuze bedragen - nog niet betaald zijn. [LV#06] Maar natuurlijk langs de andere kant, de subsidiëring laat zo op zich wachten... (Zodat dan weer de demotivatie erin sluipt. En dat het proces afgeknot wordt.) Dus eigenlijk de bedoeling wordt niet bereikt. Omdat de middelen niet op tijd komen. [...] Kijk het decreet van volksontwikkeling was het stimuleren van de lokale afdelingen om ze actiever te maken hé. Oké er is een beweging, een dynamiek ontstaan, maar de huidige gang van zaken demotiveert dat in plaats van te motiveren. Er zijn verenigingen die een jaar op hun subsidie moeten wachten. Dan zeggen ze ook: ja, dat ga ik niet meer aanvragen, al dat administratief gedoe en zo en zo afhankelijk zijn we er niet van. Of die subsidie ervan komt of niet, die activiteit zullen ze organiseren, hoor. Het is natuurlijk altijd gemakkelijker als dat kan bekostigd worden voor de duur allez het bestaan van die vereniging dat dat nog grotere activiteiten kan organiseren, oké. Maar daarom demotiveert dat de mensen, en ik vind het heel gek dat ze daar geen oplossing... Iedere, elke vergadering met de federaties, iedereen klaagt erover, oké ocharme de administratie, Urbain Bax. Hij staat er alleen voor en elke keer krijgen we dezelfde uitleg: "Ja, ik ben onderbemand en ik moet inspectieronden doen en dit en dat doen." Allez ja, we begrijpen het hé, maar daar hebben wij niks meer aan. Ik bedoel. Wij worden constant, elk contact dat wij met de afdelingen hebben: zeg hoe zit dat? Dat is al zes maanden, zeven maanden, acht maanden, dat is al van vorig jaar. Echt ik overdrijf niet, elk contact wordt dat... Wij kunnen... op den duur demotiveert dat ons ook, wij krijgen altijd maar hetzelfde verhaal: administratief kunnen we het niet aan en dit en dat, moeten wij heel die weg gaan en ja. Klassieke dingen en op den duur zeggen ze: "zeg eej". Dus die dynamiek die ontstaan is wordt stillekes aan... Daar moet inderdaad een oplossing voor komen. [LV#14]
Eén van de respondenten is ook niet te spreken over de plafonnering van de jaarlijkse totale subsidie op honderdduizend frank (Decreet 1995, Art. 35, §1, 6°). Het bedrag is al jaren niet meer aangepast en wordt bovendien slechts voor 80% uitgekeerd, een percentage dat naar verluidt zelfs niet altijd gehaald wordt: Het decreet van ’95 heeft niet veel veranderd, financieel gesproken voor ons, want Wivina Demeester had al in ’94,’93 besloten van lokale organisaties krijgen 100.000 frank. Daarvan is men nog niet afgestapt. Als gij nu de indexering daarvan zou moeten doen, dan moet je komen aan 135.000 of enzovoort. Terwijl dat men nu ons zegt dat men zelfs 80% daarvan niet kan gehaald worden. Dus zitten wij op ongeveer 70.000 frank maximaal. Allez, ge weet heel goed beter dan mij om een tentoonstelling terracotta te kunnen realiseren, die 70.000 frank verlies je alleen maar aan klei om dat te kunnen doen. Allez, ik zeg dat een beetje grof, maar dat is de realiteit. En klei dat wordt modder en als men ons in de modder stuurt, dan moet men niet komen van: waarom is iemand naar een vergadering komt vervuild? Waarom is het veld zo vervuild? Ja, d'r zijn heel veel dingen die in acht genomen moeten worden voordat men zomaar iets lanceert. [LV#06]
Een andere respondent voegt nog een ander nadeel aan het klachtenlijstje toe. Namelijk het feit dat lokale verenigingen te veel gefocust geraken op die subsidiëring en te weinig investeren in enerzijds de uitbouw van een inhoudelijke lijn, een programmatische werking en anderzijds het zoeken naar andere vormen van financiering:
183
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Want ik blijf erbij de subsidiëring is dus een goede zaak, geeft veel mogelijkheden. Maar heeft het nadeel dat eigenlijk iedereen zich gaat focussen op die subsidie. Want het is per activiteit, het is per vereniging. En iedereen is daar op gefocust. Terwijl ik zeg eigenlijk: eigenlijk moesten we een sterke federatie hebben met genoeg middelen, met genoeg mensen die de verenigingen konden helpen. En dan konden we echt iets gaan doen aan onze doelstellingen. Dan konden we daar aan gaan werken. Dan zijn we geen brandjes aan ’t blussen maar dan zijn we concreet aan het werken. Wat krijg je nu? Alle verenigingen hebben hun activiteiten gedaan, hebben ze al grootser gedaan als dat ze soms konden. De subsidie blijft een jaar uit. En dan zij staan ze hier weer aan de deur. Ja, hoe moeten we nu verder? [...] [LV#02]
Î Liever een alternatief systeem (5) De hierboven weergegeven punten van kritiek op het huidige systeem van activiteitssubsidiëring keren met grote regelmaat, nog virulenter zelfs, terug in het verhaal van de andere vijf landelijke verenigingen. Voor hen echter is het systeem dermate rampzalig, inefficiënt, bureaucratisch, belastend enzovoort dat men veel meer heil ziet in het volledig opdoeken ervan. Dat mag voor ons part afgeschaft worden. Dat brengt enorm veel onnodig werk ook voor ons mee. Dat is een van de mechanismes waarvan ik spreek die worden ingesluisd om ervoor zorgen dat wij eigenlijk meer bezig zijn met prullaria, met prul echt, voor twee- drieduizend frank per activiteit, in plaats van gewoon er voor te zorgen dat we op een degelijke manier gesubsidieerd worden gelijk zoals er anderen gesubsidieerd worden. [...] [LV#05] Daar heeft de afgelopen twee jaar ook het meeste van de begeleiding en stimulering, gaat ook nog altijd rond dat invullen van die papieren, en daarvoor motiveren dat ze het doen het, want dat blijkt dan ook, ja. Urbain Bax heeft ons dat dan verteld: het valt op dat onze verenigingen eigenlijk weinig subsidies aanvroegen. En we willen hun daar dus voor motiveren om het toch te doen. (Ze werden een beetje afgeschrikt door al die paperassen die moesten ingevuld worden.) Ja. Het is euh... in feite is het niet zo moeilijk, maar als ge de Nederlandse taal ook al niet zo machtig zijt is het niet evident om ze in te vullen. Plus dat daar het feit bijkomt dat euh... ze moeten zich heel strikt aan de termijnen moeten houden, dus twee weken op voorhand een aanvraag indienen. Twee maanden d'rna een verslag. En zelf worden ze geconfronteerd met heel late uitbetalingen, heel onvolledige uitbetalingen, 80%. Hetgeen heel demotiverend is voor de groepen. En, ja, we hebben ook wel groepen die hebben gezegd van: ik doe geen activiteiten meer zolang we geen subsidies niet meer krijgen. En dan is 't moeilijk om te zeggen van... ge kunt maar slechts zeggen van: ge moet nog activiteiten doen want het is tenslotte hun geld dat ze erin steken uit hun eigen zak. En wij kunnen ook niet de garantie bieden dat ze het geld ook effectief gaan krijgen, want zij zien zelf vanuit de overheid zowel naar hunzelf toe als naar de federatie toe... de laatste activiteiten die uitbetaald zijn zijn die van juni 2000 [...] en dat schrikt de mensen af. Ze zeggen: kijk, we hebben nu zoveel geld niet meer gehad. En nu voor andere activiteiten soms moeten zij [...] uit hun eigen zak en dan iets... En ja na één jaar gaat het niet meer hé. Dat zijn ook allemaal vrijwilligers [...] Plus dat zij heel dikwijls toch nog die vragen plaatselijk dan krijgen van: hé organiseert ge nu nog 'ns iets? En dat ze dan zo het moeilijk hebben van enerzijds willen ze het niet meer doen omdat de subsidies te laat komen, onvolledig zijn. En anderzijds krijgen ze toch die vragen van: ah we moeten nog iets organiseren en d'r moet iets gebeuren. En dat is een dilemma van, wat doe ik nu? Want, gelijk ge zegt, het idealisme is er wel nog van ze willen wel graag iets doen, maar ja ge moet ook realistisch blijven hé. [LV#04]
184
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Het systeem van prefinanciering wekt inzonderheid ongenoegen bij die verenigingen die zich richten op nieuwkomers en vluchtelingen. De vrijwilligers van deze lokale verenigingen zijn heel dikwijls mensen die leven van de bijstand en het financieel bepaald niet breed hebben. Wanneer de uitbetaling van het voorgeschoten geld te lang uitblijft, wordt prefinanciering gewoon een hachelijke zaak: Ik denk dat we misschien ook moeten... want het oude systeem voor de allochtonen was niet goed. Eerst hebben ze het probleem van de prefinanciering. En acht of negen of tien maanden later komt het geld. (En dan moeten ze een aanvraag indienen bij de administratie en dan moeten ze lange tijd wacht voor ze...) Dat is zo. En het was helemaal niet stimulerend. Het was ontmoedigend. Vele van onze leden waren maar aan ’t vragen waarom het geld niet kwam. En vele vluchtelingen zitten niet in zo’n gunstige sociale situatie. Het geheel van activiteiten die ze organiseren is zo duur in deze stad... Omdat ze geen werk hebben. Ze leven van de bijstand. Ze hebben het moeilijk. Ze hebben niet het geld om te spenderen aan een vereniging. Dat betekent dat de verenigingen niet veel geld hebben. Een ze kunnen niet prefinancieren. Dat is altijd het probleem. Neem bijvoorbeeld, er is een zaal in M. waar wij activiteiten organiseerden. Wij konden die huren tegen de prijs van 10.000 voor één nacht. Vandaag terwijl ik hier met u zit te praten is de prijs van 10.000 Belgische frank voor een activiteit van één nacht gestegen tot 54.000! Dat is toch ongelooflijk. [LV#10] Ja, ten eerste administratief. Dat is plus die laattijdige betalingen, dat is ook een heel groot probleem. Dat is een ramp voor onze organisatie, 't is een ramp. Want dat, uiteindelijk dat zijn allemaal vrijwilligers, dat zijn mensen ook van de eerste generatie. Dat hun best doen voor activiteiten te organiseren. Maar je kunt dat altijd voorschieten, maar op kleine bedragen, maar als je dat... Allez voor die mensen is het niet meer haalbaar. Als wij zien dat nu dit jaar hebben wij alleen een aantal, een heel meer dan een helft van ons activiteiten heb ik nog niet gezien van 2000. [...] Die zijn nog niet uitbetaald. (Geraken mensen daardoor ook niet ontmoedigd? Dat ze zeggen: waarom zouden we nog aan vrijwilligerswerk doen, ze moeten er alleen maar geld aan toeschieten.) Ja. En in de problemen financieel geraken. Want wil jij een tentoonstelling organiseren, wil jij een optreden organiseren, dan heb je veel zaken daarbij nodig: een zaal en technische zaken, goh audio, vanalles. En voorschieten in de hoop dat binnen twee of drie maanden uw geld terugkomt, en dan kun je wat verder. Maar nu we wisten dat totaal niet zodus, dan heb je veel geld geïnvesteerd. Dus zij kunnen niet meer organiseren. [...] Plus, binnen die administratie zelf, want hoe kan dat dat alleen één persoon moet al die dossiers behandelen. Dat is niet haalbaar. Urbain Bax, dat is niet te doen, hè. Dat kan niet. Alhoewel, hoe lang zijn we daar gaan klagen dat alleen één persoon niet voldoende is, maar daar wordt ook niks gedaan. Ik denk dat we daar ook een beetje serieus... Allez, ik denk dat ge u zoiets alleen kunt permitteren met vreemdelingen. Ja. Die mens die kan toch niet alles, voor heel Vlaanderen één mens, voor vijftien federaties, honderden... Ja, ofwel moet het systeem veranderd worden, maar ik bedoel inderdaad zou misschien nog beter een vast subsidiëring per jaar te geven. [...] Met al dat gedoe. Ge verliest... Ik denk dat dat eigenlijk realistischer... En dan ja checken af en toe, een rapport op de helft van het jaar: wat hebt ge gedaan en wat is uw planning? Maar zo is dat gewoon niet te doen, allez of we moeten een administratie uitbouwen. [...] [LV#08]
Een van de respondenten attendeert erop dat het subsidiëringssysteem een negatieve impact heeft op de rekrutering van vrijwilligers voor hun ledenorganisaties. De financiële implicaties zouden hen afschrikken: Nu, een tweede belangrijke probleem is eigenlijk het vrijwilligerswerk, de vrijwilligers. Ge vindt eigenlijk minder en
185
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
minder vrijwilligers die de draagkracht zijn van de organisaties. (En hoe komt dat?) Ik denk dat dat ook ten eerste voor de federatie teveel vereist en dat men ziet eigenlijk niet vooruitgaat zoals men verwacht, dat één. Twee, het subsidiëringssysteem is ook eigenlijk moeilijk dat men eerst activiteiten moet organiseren en eerst zelf de kosten betalen en dan 'k weet niet hoeveel maanden later de subsidie moeten krijgen dat dat, mensen zeggen: maar ja... (Dus dat is de subsidiëring per activiteit, die een hele boel administratieve rompslomp met zich meebrengt en eigenlijk te veel gevraagd is voor de vrijwilligers.) Ja. [LV#07]
Een uitgesproken bezwaar is volgens een andere respondent de onnodige belasting van de beroepskrachten van de federaties zelf. Er moet zodanig veel tijd geïnvesteerd worden in de ondersteuning van lokale afdelingen met betrekking tot hun subsidieaanvragen dat zij nauwelijks toekomen aan hun andere taken (kaderopleiding, documentatie en hulpmiddelen aanmaken, opvolging van het beleid en dies meer). Daarnaast stelt de respondent ook nogal wat vraagtekens bij de volgens hem onevenredige logica van de gehanteerde subsidiesleutel: Maar ik wil niet u onthouden dat ik toch wel wat bekommernis heb in verband met die subsidiëring van die lokale verenigingen. Ik vind dus dat er een ondersteuning financieel van lokale verenigingen mag zijn, moet zijn. Maar of de huidige regelgeving de meeste adequate is, is nog maar de vraag. (Men subsidieert nu per activiteit.) Ja. Of deze de meeste adequate is, is nog maar de vraag. [...] De federatie is véél te véél bezig met de financies van die lokale activiteiten. Véél te véél. Ik heb hier bij mij overal verschillende keren lastig gemaakt. Doet eens iets anders dan zorgen voor de subsidies van die verenigingen. Godverdoeme. Maar dan zijn ze kwaad op mij en dan zeggen ze: "Of gunt ge ze dat niet?" Maar jawél. Waarom zou ik ze dat niet gunnen, ik gun ze het dubbele. Ik ben het bijna moe gezegd van: "Jongens, voor eten en drinken geen subsidies, hè." Het is de logica zelve maar het feit dat ge dat zo dikwijls moet herhalen geeft een zekere vermoeidheid, hein. Bij mij toch. Begrijpt ge? Ik heb [aan de administratie] ooit gevraagd: Welke premie krijgen de verenigingen indien zij zich federeren en indien zij in hun activiteiten er voor zorgen dat zij effectief interculturele interactie tussen de verschillende culturen realiseren? Effectieve interactie. En daar is een vrouwenfeest, maar daar is die hypocrisie bijna om het er van af te scheppen, hé. Een vrouwenvereniging, verschillende Turkse vrouwenverenigingen hebben schitterend gewerkt. Ik druk daarop omdat... ik meen dat ook. Hebben daar hard voor gewerkt om interculturele vrouwenfeesten te organiseren. Zeer goed, zeer hard gewerkt. Met een nobel doel. Zowel in hun inhoudelijke doelen als in hun materiële doelen. Met materiële doelen bedoel ik: de winst van het festijn wordt aan een nobel doel gespendeerd. En de inhoudelijke bedoel ik daarmee de interculturele dialoog die daar eigenlijk ontstaat. Maar dat die daarvoor dan 30.000 frank subsidie krijgen. Allez jongens toch. Allez jongens toch. Wat ben ik daar nu mee? Wat ben ik daar nu mee? Gods christus naam! Ik weet het niet. Maar als ik dan een eminente spreker moet uitnodigen en ik moet daar bij wijze van spreken veel geld aan spenderen, dan krijg ik het niet klaar. Dan krijg ik maar een paar duizend frank. Maar allez, allez, allez. Zo zijn er toch een aantal dingen die in geval van die subsidiëring toch eens zouden moeten bekeken worden. Maar ik weet dat er ook in deze dingen met de doelgroep zelf, met de mensen zelf nogal wat meningsverschillen zijn, hoor. Er zijn er die resoluut stellen van: de 100.000 al was het maar alleen voor onze kleren te wassen voor onze volksdansgroep dan nog zijn ze nuttig. Dan zeg ik: ja, ik ben het daar eigenlijk niet honderd procent mee eens. [LV#01]
Een alternatief dat door een paar verenigingen naar voren wordt geschoven is een jaarlijkse (of periodieke) subsidie. Met een andere woorden: een enveloppenfinanciering,
186
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
met verantwoording op grond van een planning en verslaggeving (een meer programmagerichte aanpak). Op basis van een jaarlijkse subsidie enzovoorts. En als men echt het meende van: ja maar dat was eigenlijk een soort van positieve discriminatie enzovoorts naar allochtone verenigingen, want bij autochtone verenigingen bestaat dat niet dat je zomaar een activiteit enzovoorts, dan waren er andere middelen voorhanden die eigenlijk veel beter waren dan zo een bezigheidstherapie. Ge geeft die dan gewoon extra middelen, een soort van enveloppes, enveloppes of weet ik veel, waarbij dat ge veel meer vrijheid hebt enzovoorts om uw ding te doen, en dat ge één keer per jaar uw aanvraag indient en ge zijt vertrokken. En dan kunt ge u uitbouwen enzovoort, nu zitten wij 'k weet niet hoeveel tijd daarin te steken voor twee keer niks. [LV#05] Ik denk, allez moest ge kunnen zeggen om de zes maanden maakt ge een planning en een verslag van hetgeen dat ge gedaan hebt per afdeling, dan kunt ge een beetje werken, en kunt ge tijd steken in dinges die moeten gestoken worden. (Kunt ge ook activiteiten beter op voorhand plannen.) Ja. Tuurlijk. Ja, het is ook al zo dat veel activiteiten zeer rap... het is een andere manier van werken. Vaak bij de onze mensen op veertien dagen tijd blup. (Die spontane actie die is er wel?) Die is er heel de tijd en dat is ons probleem ook dikwijls. Maar dat moet kunnen, hè. Allez, ge kunt toch niet mensen zeggen: neenee, want het is niet gepland, ge moogt het dan niet doen. Maar ge kunt toch wel grote lijnen plannen en zeggen voilà kijk dat en dat gaat er gebeuren. Dinges die een beetje aan de... allez het moet een beetje serieus zijn qua subsidiëring. Qua vorm van werken ook administratief. 't Is ook te bureaucratisch, denk ik. [LV#08]
Het systeem van activiteitssubsidiëring kwam ook ter sprake bij zes bevoorrechte getuigen (uit belendende sectoren). Eén van de beleidsactoren evalueert het systeem veeleer positief; de vijf andere (drie respondenten uit de categoriale sector, twee uit de bovenbouw) hebben heel wat bezwaren en/of zien meer profijt in een alternatieve subsididiëringsvorm. Een beleidsactor oordeelt, dat ondanks de administratieve nadelen (die noodzakelijkerwijs dienen bijgestuurd te worden), een ongelooflijke emancipatorische kracht schuilt in het systeem van activiteitssubsidiëring. Het dwingt immers de vrijwilligers van lokale migrantenverenigingen tot een verrijkende kennismaking met reguliere systemen van subsidiëring. Op die manier wordt een noodzakelijk leerproces aangevat dat alle middenveldorganisaties hoe dan ook moeten doormaken: Eventjes op die eerste terugkomen zeker hè, administratieve rompslomp van wat betreft die activiteitensubsidie. Ik denk dat de verenigingen hebben inderdaad heel veel werk wat betreft het invullen van papieren en dergelijke meer. Ik herinner mij ook van dat in onze lokale verenigingen dat dat ook een serieus probleem was. Uiteindelijk moet ge altijd zoeken terug naar uw nieuwe subsidiëringskanalen en nieuwe sponsors en weet ik wat allemaal. Maar ik vind dat daar een ongelofelijke emancipatorische kracht in zit, in die zin dat andere verenigingen, Vlaamse verenigingen, of Vlaamse structuren ook altijd voor die opdracht staan. Natuurlijk, die krijgen wel de subsidiëring via een reguliere subsidie, maar daarnaast is het meestal zo dat andere vzw's ook wel proberen om eigen subsidiëringskanalen of eigen sponsoring te vinden. En ik vind ook van, en ik heb dat ook bij ons gemerkt, dat is van, dat verrijkt de mensen die dat dan moeten doen, dat verrijkt hen ook want zij leren daar ook veel uit. Da's één. Twee denk ik ook van: ge kunt niet anders als wanneer ge middelen krijgt van de overheid van dat op één of andere manier te moeten argumenteren, te moeten verantwoorden. En dat dat dan inderdaad via rapporten of dergelijke of een jaarverslag of dergelijke gebeurt, dat kan niet anders. Wat misschien wel kan dat is van dat men dat 'ns
187
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
herbekijkt en dat men 'ns evalueert van hoe het nu het afgelopen jaren is gebeurd, van wat dat daar de problemen van zijn en daarin bijstuurt. [BA#02]
Drie respondenten werkzaam in de categoriale sector blijken vanuit hun ervaring opgedaan in stelselmatige contacten met zelforganisaties (lokaal en landelijk) eerder sceptisch aan te kijken tegen de activiteitssubsidiëring. [...] Ik heb wel de indruk allez bijvoorbeeld in S. dat zijn moskeeverenigingen maar die ene moskee, die ken ik, de andere ben ik nog nooit geweest [...], die hebben echt een ontmoetingsruimte met een biljarttafel, met een... allez ik bedoel het is eigenlijk een parochiehuis. En als ge daarover begint over het decreet op volksontwikkeling en subsidieaanvragen dan zeggen ze: "Zeg, jongens. Voor zo weinig moeten wij ik weet niet wat gaan doen. Dat doen wij niet." [CS#03]
Een tweede respondent meent dat lokale zelforganisaties eerder behoefte hebben aan structurele middelen. De activiteitssubsidiëring zoals die door de Vlaamse overheid is geïnitieerd werkt versnipperend; het genereert naar zijn opvatting vooral kwalitatief niet erg hoogwaardige activiteiten in besloten groep: Eigenlijk kunt ge op die manier wel activiteiten opzetten, maar eigenlijk geen kwalitatieve activiteiten. Ge kunt dan zo'n activiteit opzetten, een heel beperkte groep, heel besloten. En dan ge uw kosten daaruit recupereren. [...] (Het enige wat zij aan financiële ondersteuning krijgen van de Vlaamse Gemeenschap, dat zijn die activiteitensubsidies. En daar zit een duidelijke rem op...) Juist... een duidelijke rem die eigenlijk, waardoor ge bijna verplicht wordt om dingen in een besloten groep te doen, een heel beperkte groep. Er zijn bepaalde organisaties die ook zeggen van: daar doen we niet aan mee. [...] Dus die organisaties, zeker de lokale verenigingen zijn nog steeds op zoek naar structurele middelen. [CS#04]
Een derde respondent uit de categoriale sector denkt dat enveloppenfinanciering voor lokale verenigingen een handiger manier van werken zo zijn, zulks aangevuld met vormen van logistieke ondersteuning, want daar hebben lokale migrantenverenigingen evenzeer, zoniet meer nood aan: En een simpeler manier zou wel eens kunnen zijn, dat ge zegt van: als een organisatie kan bewijzen dat die en minimum aantal activiteiten hebben, dan krijgen die d'office zo een bedrag waarmee dat ze..., ja, een enveloppe of euh. Maar vooral ook, denk ik, want dat zal wel op stedelijk niveau, vrees ik of denk ik, moeten georganiseerd worden. D'r zijn parochiehuizen, die worden dan weliswaar niet door de stedelijke overheid betaald, maar soit d'r is een kanaal. D'r zouden wel eens kunnen huizen komen waar startende allochtone verenigingen voor een symbolisch bedrag of gratis kunnen een lokaal huren waardat ze een bureauke kunnen zelf in inrichten en daarnaast dan wat vergaderlokalen hebben die ze kunnen delen met anderen, zoals dat ook soms met jeugdcentra gebeurt. Allez dat soort dingen lijkt wel veel zinvoller, denk ik, dan echt verplichten van activiteit per activiteit daar nen hoop administratief werk rond te doen. [CS#02]
Het ICCM maakt de suggestie om eventueel terug te grijpen naar de oorspronkelijke overgangsregeling op basis van een jaarlijkse subsidie, zoals die indertijd vanuit Welzijn werd uitgedacht315: Wat men dus nu als signaal geeft dus de subsidiëring vanuit Welzijn bijvoorbeeld... je krijgt als zelforganisatie voor één jaar 100.000 315
Zie 3.1.
188
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
frank om uw projecten op te maken, om op uw niveau een werking uit te bouwen. Dat dat eigenlijk nog zo mis nog niet was. [ICCM]
De FOV stelt een systeem van attestering van activiteiten van lokale verenigingen voor via hun landelijke koepelvereniging. Alleen, vind ik, dat men toch een zekere vorm van kwantificering gaat moeten behouden zonder dat te koppelen aan een veelheid aan administratieve beslommeringen, rompslomp. Daar moet men vanaf. Maar ik vind het belangrijk wanneer men pretendeert van een vereniging te zijn, dat men weet heeft wat er binnen de verenigingen gebeurt. Ik vind dat elementair. Ge kunt geen federatie zijn als ge niet weet wat er onder u gebeurt. Want dan ben je een slechte federatie zonder meer. Weten wat er gebeurt houdt onder andere in dat ge minimaal - ik druk op het woord minimaal - minimale gegevens hebt over datgene wat zich ontwikkelt bij uw afdelingen, bij uw kernen, bij uw groepen. 't Is in die zin dat wij nu in de richting van: laat van het oude decreet de norm over wat ge nu bij autochtone verenigingen, die moeten zes activiteiten doen per lokale groep, wel laat dat zes. En dan komt het er gewoon op neer dat in het dossier bij de federatie, bij de vereniging, moet aanwezig zijn: onze vereniging in Gent Muide, die heeft dit jaar zes activiteiten gedaan: één, twee, drie, vier, vijf, zes, punt gedaan. Meer hoeft dat niet. Maar dan heeft men toch een zekere kwantitatieve mogelijkheid om te zeggen van: dat stelt hier onze club voor. Dat moet dus niet verder gaan. Wat nu de lokale verenigingen betreft en afdelingen, die moet je dus niet lastig vallen met administratieve rompslomp, hè. [FOV]
Conclusie Tabel 8 - Activiteitssubsidiëring: voordelen en nadelen Activititeitssubsidiëring Voordelen ♦ Laagdrempelige subsidiëring ♦ Dynamiserend, bevordert wederzijdse leerprocessen ♦ Stimuleert lidmaatschap van federaties ♦ Heeft een enorme emancipatorische kracht (leerproces)
Nadelen ♦ Grote administratieve rompslomp ♦ Laattijdige uitbetaling werkt demotiverend ♦ Prefinanciering is nadelig voor onbemiddelde vrijwilligers ♦ Breekt lokale dynamieken af ♦ Is niet bevorderlijk voor een programmatische aanpak ♦ Inefficiënt en bureaucratisch ♦ Onnodige belasting voor de federaties ♦ Onevenredige subsidiesleutel ♦ Schrikt vrijwilligers in spe af ♦ Genereert weinig kwalitatief hoogstaande activiteiten in besloten groep ♦ Structurele ondersteuning is zinvoller
Het principe van de activiteitssubsidie zorgt voor verdeelde reacties. Dat de praktische uitvoering van het systeem in gebreke is gebleven, is een mening die in ieder geval door 189
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
alle partijen unisono wordt vertolkt: voor- én tegenstanders, migrantenverenigingen én de buitenwacht. De volgende klachten keren steeds terug in de verhalen van de geïnterviewde personen: administratieve rompslomp, laattijdige uitbetaling van subsidies, onderbemande administratie, bureaucratisch, ontmoedigende prefinanciering, enzovoort. Dat zijn klachten die al een tijdje aanslepen en die ook Vlaamse socio-culturele verenigingen niet onvertrouwd in de oren zullen klinken. De gesignaleerde onenigheid heeft vooral betrekking op de principiële waarde van het systeem van activiteitssubsidiëring. De helft van de landelijke allochtone verenigingen vindt het een verdedigbaar en nuttig systeem, op voorwaarde dat de gebrekkige uitvoeringspraktijk wordt bijgestuurd. De andere helft oordeelt dat de voordelen hoegenaamd niet kunnen opwegen tegen de onvolkomenheden en verzet zich tegen een continuering van de activiteitssubsidiëring. Er wordt meer heil verwacht van een alternatief systeem zoals enveloppenfinanciering. Opmerkelijk is dat de meeste bevoorrechte getuigen zich bij de groep van tegenstanders aansluiten. Zij pleiten op hun beurt voor andere vormen van financiering (of attestering) van activiteiten georganiseerd door de lokale verenigingen (enveloppe, structurele financiering, logistieke ondersteuning). §3
Nederlandse taal
Het Decreet 1995 schrijft het gebruik van de Nederlandse taal voor aan de landelijke migrantenverenigingen: “bij de activiteiten wordt de Nederlandse taal gehanteerd; elke briefwisseling of elk contact met de administratie gebeurt in het Nederlands.” (Art. 32, 4°) In een rondschrijven van Gilbert Van Houtven, hoofd van de afdeling Volksontwikkeling en Bibliotheekwerk, de dato 22 januari 2001, werd deze bepaling nog eens onder de aandacht gebracht van de migrantenverenigingen en verder gespecificeerd:
“Op vraag van de minister van Cultuur, Jeugd, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking delen wij u mee dat de verenigingen van migranten bij de promotie voor hun activiteiten, waarvoor subsidies worden aangevraagd bij de Vlaamse Gemeenschap, uitsluitend gebruik kunnen maken van het Nederlands. Promotie in een andere taal mag uiteraard maar daarvoor kan geen subsidie worden aangevraagd. De activiteiten op zich kunnen in een andere taal zijn op voorwaarde dat de presentatie volledig in het Nederlands gebeurt.
In het Brussels hoofdstedelijk gewest kan de promotie naast het Nederlands ook in het Frans gebeuren. Echter niet uitsluitend in het Frans. En het verdient aanbeveling bij de Franse tekst steeds “vertaling uit het Nederlands” te vermelden.” Wat betreft het gebruik van de Nederlandse taal noteren we reacties van vier respondenten van landelijke verenigingen. Eén reactie was positief, de andere drie negatief. Eén landelijke vereniging aanvaardt het gebruik van het Nederlands in de communicatie met de buitenwereld en ziet daar een grote symbolische waarde in. Het drukt “respect” uit voor de Vlaamse samenleving: men moet de taal spreken die de mensen verstaan. En het is veeleer een “verrijkend” dan wel een bedreigend gegeven voor de eigen taal en identiteit. De respondent benadrukt dat dit een omstreden maatregel is en dat de verenigingen onder elkaar danig van mening verschillen: Wij zijn eerlijk met Vlaanderen door het feit dat we ook in Brussel onze activiteiten in het Nederlandse taal gebeuren kost wat kost. Ook als dat ons kost soms van maar zes, zeven mensen over de vloer te
190
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
zien. Maar dan weten we dat de mensen die weten waarover het gaat. [...] Dat is een samenwerkingsakkoord tussen ons en Vlaanderen. Wij respecteren het. [...] En wij waren degenen die zelfs in ruzie toen waren, meningsverschillen ook, niet alleen wat je gehoord hebt, waarin dat wij daarop gehamerd hadden van, kijk, het werk van een migrantenorganisatie of een minderheidorganisatie in Vlaanderen, als dat niet in het Nederlands gebeurt dan is die overbodig. En dan hebben we wel serieuze problemen gehad met een aantal federaties, een aantal organisaties - toen sprak men niet over federaties,- die dat absoluut niet zagen zitten. Omdat wij het taboe doorbraken van het eigen taal eerst, van te zeggen: kijk, het Nederlands, we kunnen intern discussiëren in alle talen dat wij willen, maar wanneer dat wij een bepaalde gedragsverandering in de samenleving willen creëren, bepaalde richtlijnen willen helpen steunen, realiseren of niet, dan moeten we de taal spreken die de mensen verstaan. [...] Wil je de samenleving verstaan, weten waar je bent, leer de taal van de mensen waar je bent. [...] "Men leeft niet in een land zo diep als zijn taal in u leeft." Met andere woorden: pas leef je echt in en beleef je pas die land in wanneer zijn taal tot u doordringt. Want de taal eigenlijk op zich verandert niet van uw identiteit. Integendeel, dat is een verrijking voor uw identiteit. Dat heeft veel moeite gekost, met een aantal organisaties, met een aantal nationaliteitgebonden organisaties, als we gestart zijn. [...][LV#06]
Twee landelijke verenigingen zetten zich af tegen de maatregel om eerder pragmatische redenen. Wat bovenal telt is dat er gecommuniceerd wordt met de doelgroep, dat de boodschap overkomt. In welke taal dat plaatsvindt, doet er niet toe. Dit is vooral van wezenlijk belang voor verenigingen die werken met eerstegeneratiemigranten die het Nederlands niet (goed) beheersen of waar in het dagelijkse leven een orale cultuur (uit het land van origine) wordt gereproduceerd: Enne de lulkoek van Van Houtven, van ge moogt alleen in ’t Vlaams met die mensen bezig zijn. Allez, wa flauwen zever is nu dat. Moet ik nen zeventigjarigen Italiaan in ’t Vlaams gaan uitleggen hoe het Wit-Gele Kruis werkt en hoe dat thuiszorg werkt. Dan verstaat hem daar genen bal van als ik het in het Vlaams doe. Heeft hij daar recht op om daar inderdaad aanvragen voor te doen? Ja of neen? Mag ik het hem in het Italiaans uitleggen of niet? En als dat niet mag, ja, dan praat ik niet meer met u. Allez. Snapt ge? Zo simpel is het. Wat flauwe zever is nu dat. En affiches die ik uithang in het Vlaams, die worden door nen zeventigjarigen Italiaan dus niet gelezen. Dus moet ik in het Italiaans afficheren anders dan lezen ze het niet. Wat is nu dat voor flauwigheid. Ja, hoe kunt ge dat nu opsplitsen [...] Gelijkschakeling met het Vlaamse verenigingsleven, ik wil dat dus ook niet. [...] [LV#01] Omdat de wet zegt dat iedereen Nederlands moet spreken. Oké dat is een goed principe, maar als ge een goed contact wilt met alle buitenlandse gemeenschappen. Ik denk dit principe... soms moet ge een principe opzij zetten... Vraag uzelf af. Wat is het belangrijkst? Dat ik dit principe volg of dat ik goede communicatie heb. [...] Het is niet evident voor mensen die niet goed Nederlands praten om een goeie brief te schrijven in het Nederlands. Dat is zeer moeilijk. Dat was waarom dat dossier [aanvraag voor erkenning] van meneer Anciaux zo’n verdomd moeilijk ding was om te doen. Met mensen die niet goed Nederlands spreken, of het misschien verstaan, maar niet spreken. Vooral omdat de allochtonen niet gewoon zijn om veel te schrijven. Zij hebben een orale traditie. Zij schrijven geen brieven. Ze nemen hun GSM en ze telefoneren. [LV#10]
Eén landelijke vereniging die activiteiten ontplooit in Brussel vindt het gebruik van de beide officiële landstalen in de meertalige context van het hoofdstedelijk gewest gewoon onrealistisch en “passé”. Bovendien acht de onderhavige respondent het niet fair dat
191
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
allochtone verenigingen een regel wordt voorgeschreven, terwijl autochtone organisaties zich daar kennelijk niet aan moeten houden: Bijvoorbeeld: aan ons wordt de voorwaarde van de taal gekoppeld. Minister Anciaux heeft een omzendbrief rondgestuurd naar alle zelforganisaties, zoals men dat dan noemt, waarbij men zei van: in Vlaanderen moogt ge alleen publiceren in het Nederlands, in Brussel in het Nederlands en het Frans, in de eigen taal mag niet gepubliceerd worden. Ik heb die brief hier ergens liggen. [...] Terwijl dat je autochtone organisaties hebt die concerten enzovoorts organiseren, affiches uitbrengen, louter en alleen in het Engels. Dat zijn zaken die eigenlijk gewoon niet meer, allez ja, men probeert duidelijk te maken dat dat passé is, maar ik vrees dat dat niet passé is, dat men nog altijd met een bepaalde mentaliteit zit van we moeten die mensen inburgeren, we moeten in een onthaalbeleid enzovoorts. [...] [LV#05]
§4
Eredienstmateries
Het Decreet 1995 stipuleert de volgende regel: “de activiteiten die zich hoofdzakelijk situeren in eredienstmateries, worden niet aangezien als volksontwikkelingswerk;” (Art. 32, 2°) Zoals we al uiteengezet hebben onder 3.1.10 krijgen moskeeverenigingen geen erkenning als socio-culturele vereniging, maar kunnen zij in principe wel gesubsidieerd worden voor sociaal-culturele activiteiten. Voorts hebben we gezien dat in de literatuur regelmatig gewezen wordt op het belang van moskeeverenigingen en religieuze (zelf)organisaties in het organisatieleven van Marokkaanse en Turkse gemeenschappen in de migratie. Voor hen waren zij de eerste vorm van (zelf)organisatie, mede gestimuleerd door de autoriteiten uit de herkomstlanden.316 Uit 4.1.2.3 hebben we tenslotte geleerd dat de drie Turkse en twee Marokkaanse federaties alle toenadering zoekent tot moskeeën. Twee Turkse (TUB, UTV) en één Marokkaanse federatie (FMDO) laten eveneens moskeeverenigingen aansluiten. De twee andere (FMV, CDF) verkiezen daarin een gelaïciseerde optie. Dixit de FOV is de decretale optie van strikte scheiding tussen cultus en cultuur plausibel, maar de wetgever toont zich wat dat betreft consequenter tegenover de islam dan tegenover om maar iets te zeggen de katholieke kerk: Men heeft zich daar nogal strikt bij in opgesteld toen dat decreet tot stand is gekomen naar analogie met de kerk. Onze kerk en onze kerkfabrieken worden ook niet betoelaagd. Dat is natuurlijk waar, maar 't blijft zeer subtiel. Organisaties die onder een uitgesproken levensbeschouwelijke vlag varen - en dat hebben we bij ons dus zeer veel - hebben toch ook een bepaalde inspiratie. En daar kan dat dan wel. Het Centrum voor Christelijk Vormingswerk is een instelling nu wel, maar is eigenlijk een instelling van de bisdommen. Tjah. Daar wel, daar niet. Dat uit een vrees, wat dat dus allemaal voor het fundamentalisme en al die... Het heeft wat te maken met de manier waarop, naar mijn aanvoelen ik sta er ook wat te ver vanaf, de islam op een onterechte manier behandeld wordt hier bij ons - vanuit die optiek bekeken. Maar 't is een gevoelige materie. [FOV]
Eén van de beleidsactoren onderschrijft op zijn beurt de seculariseringslijn van het Decreet 1995. Hij is van oordeel dat de aantrekkingskracht van de moskeeverenigingen op de tweede en derde generatie van islamitische migranten te ontoereikend is om daar
316
Zie 2.2.5.
192
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
nog een werkzaam instrument voor emancipatorisch werk van te maken. Het lijkt hem daarom meer aangewezen te investeren in het seculiere socio-culturele verenigingscircuit: Ja, maar dat gaat het natuurlijk meer en meer worden als je dat zo doet. Ah ja maar. Als gij dat vacuüm laat bestaan, is er ruimte voor het type dingen, dat is: gewone cafés, theehuizen en moskeeën. Die kunnen zeggen: bon, dat is goed, ik zeg niet dat dat slecht is, maar ik vind het een beetje een gemiste kans, want van die cafés mag ik normaal gezien niet verwachten dat ze een aantal stimuli gaan, daarvoor dient het niet, gaan binnenbrengen in hun gemeenschap die dan toch emanciperend zijn. Van de moskeeën mag je het misschien wél verwachten dat ze sommige dingen, mag ik het misschien wel verwachten. Maar dan is het de hele vraag natuurlijk in welke mate de moskeeën nog op hun tweede en derde generatie dezelfde..., ik vind ge moet mensen toch de kans geven om te seculariseren ook. Allez. Dus ik heb er geen bezwaar tegen dat men zegt: we schuiven een aantal dingen toe naar de moskee maar het is alsof ge nu zou zeggen, we schuiven alles naar parochiehuizen toe, of naar pastoors toe, je moet toch ook een beetje, je moet toch de kans bieden aan mensen om daar... Ge moet een ander circuit kunnen opstarten buiten de moskee, vind ik. [BA#01]
Eén van de respondenten van de landelijke verenigingen sluit zich bij dit standpunt aan. Hij benadrukt dat de sociaal-culturele functie van de (in casu Marokkaanse) moskeeën fel overroepen wordt. De oudere gelovigen willen zich rustig wijden aan hun eredienstactiviteiten en zoeken daarnaast ook wel wat sociaal contact. Voor de rest hebben ze niet veel op met (ontspannings)activiteiten voor al te rumoerige jongeren: (Maar is het ook niet zo sommige moskeeën iets verder gaan en ook wel wat sociaal-culturele activiteiten ontplooien?) Zelden. Dat wordt overroepen. Zelden. [...] De mensen zijn er geen vragende partij. We hebben het aan de lijve ondervonden hoor. We hebben ook geprobeerd een jongerenvereniging op te richten binnen de moskeeën. Om die niet met de ouderen en zo. Dat is geen goed beleid geweest, allez ik wil het open en eerlijk. Mensen komen daar voor rust. Jongeren staan niet direct voor rust. Binnen, buiten, shotterkast, en dit en zus, hè. Dat was, dat hadden we onderschat. En dan zeiden de mensen: ge moogt komen binnen, maar dat shotten, houdt u kalm, want [????] en we zullen wel zien. Dat is correct, dat is juist. Die mensen moeten we daar niet mee lastigvallen, die komen daar om die ne keer te bezien en ne keer met den buurman eens ne keer te klappen, eens met de imam 'ns wat vragen. Da's de functie van de moskee. En daar wordt inderdaad een sociale functie uiteraard heeft het dat en zo, maar toch in een andere context. [LV]
Binnen de Turkse islamitische gemeenschap in Vlaanderen is er een tendens aan de gang om moskeeën uit te bouwen tot islamitisch-culturele centra die allerhande socio-culturele activiteiten organiseren. Zij doen tevens pogingen om leden van de tweede en derde generatie aan te halen zowel in hun bestuur, hun ledenbestand als in hun bezoekerspubliek.317 Twee Turkse landelijke verenigingen beklemtonen het belang van moskeeën binnen het organisatieleven van de Turkse gemeenschappen en beamen tevens dat de voornoemde tendens zich inderdaad voltrekt binnen de moskeeverenigingen die bij hen zijn aangesloten of waarmee ze samenwerken: Het is echt [...] ontstaan vanuit de moskeeverenigingen. Later echt uit nood aan een gebedsplaats, een ruimte waar we bijeenkomen om onze religie te beleven. En dat was een aanleiding, ze zijn bijeengekomen, ze hebben gezien, het is niet alleen bidden, we moeten andere dingen ook doen, dus sociale contacten, een cafetariake ernaast. En zo is dan een heel complex geworden met leslokalen, met vergaderzalen, aparte ruimten voor de vrouwen. En vrouwen oké, alleen de mannen 317
Zie 2.2.5.
193
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
kwamen bidden, dat was uit praktische overwegingen. Uiteindelijk hebben ze gezegd, ja de vrouwen willen ook wel iets, die komen af en toe eens naar de moskee. Dus ook een splintergroep vrouwen. Voor de jongeren, ze pakken altijd de jongeren mee. Stillekes aan, die jongeren groeien, ja die zijn actief, die willen iets doen, sport en zo. In alle wijken, ge kunt dat zo, die die evolutie kunt ge zo zien. [LV]
Eén van de verenigingen in kwestie geeft toe zich te kunnen verzoenen met de huidige compromisregeling waarbij moskeeverenigingen subsidiabel zijn voor wat betreft het socio-culturele gedeelte van hun activiteitenaanbod: Eerst in de beginperiode werd er gesteld, moskeeverenigingen kunnen niet aanvaard worden als socio-culturele verenigingen, binnen volksontwikkelingswerk dan. Wij hebben gezegd: we staan daar niet achter, dat is verkeerd, dat kan niet. Wel is het misschien zo dat er bepaalde verenigingsleven binnen het christelijke luik, dat die niet echt als socio-culturele verenigingen kunnen beschouwd worden, maar wij willen alleszins, zeker die moskeeverenigingen die hetzelfde idee, hebben bij ons meenemen. Dat was heel belangrijk voor ons. Vandaar dat we eigenlijk zeg maar veel discussies gevoerd hebben ook binnen die hoorzittingen [...] Men heeft gezegd: ja, wij gaan geen islamitische eredienst subsidiëren, daar is Cultuur niet voor. Dat was ook het idee helemaal niet. We konden in dat stadium niet begrijpen dat een KAV wel kon bestaan als katholieke organisatie en een islamitische organisatie binnen Cultuur dat dat niet zou kunnen. Uiteindelijk hebben we dat met argumenten toch kunnen duidelijk maken dat dat niet de bedoeling was om moskeeën als eredienst te laten erkennen. Want daar was Justitie mee bezig, daar hadden wij niks mee te maken. Maar het luik van de werking van de moskeeën dat gericht was naar socio-culturele verenigingen, mensen samenbrengen, informeren, dat soort dingen, daar waren we voor te vinden. En dat is uiteindelijk gelukt, waar we eigenlijk wel gelukkig mee waren. Want anders gingen we een zeer grote groep uitsluiten, die zich dan eventueel zou kunnen afzetten waarbij we er dan minder impact zouden kunnen op hebben. Op deze manier staan ze naast ons, kunnen we onze voorstellen samen met hen uitwerken en kunnen we ook ze proberen te realiseren én een grotere groep bereiken daarmee. Dus dat was toch wel een vrij fundamenteel iets. [een LV]
Uit de getuigenissen van respondenten werkzaam in de categoriale sector leiden we af dat de functie en werking van moskeeverenigingen kan variëren tussen regio’s (of steden) en tussen lokale of etnische gemeenschappen. We kunnen hier geen verregaande uitspraken over doen, maar we durven wel te stellen dat men zich sterk moet behoeden voor veralgemenende uitspraken over tendensen binnen de georganiseerde islamitische gemeenschap in België. Eén van de actoren uit de categoriale sector geeft bijvoorbeeld aan dat het zelfbedruipende karakter van moskeeverenigingen deze minder afhankelijk maakt van subsidies in vergelijking met zuiver socio-culturele verenigingen. Lokale islamitische zelforganisaties hebben wellicht een steviger financiële ruggengraat en hebben derhalve wat meer garanties op het vlak van hun formele uitbouw en continuïteit: Moskeeverenigingen zijn al bij al zelfbedruipend, de gelovigen dragen af, die stellen zich veel minder op als vragende partij voor allerlei subsidiëring en dingen waar de zelforganisaties, de allochtone verenigingen wel voortdurend om komen vragen. Dus wij hebben daardoor ook voor een stuk een andere relatie met die moskeeverenigingen. Wat niet wil zeggen dat we d'r niet mee samenwerken. [CS#02]
In zo een geval is intensieve financiële ondersteuning van de overheid in de culturele sfeer veeleer overbodig. Anderzijds doen zich situaties voor op het plaatselijke niveau waar het organisatieleven van een bepaalde etnische moslimgemeenschap vrijwel exclusief uit moskeeverenigingen bestaat. De vraag stelt zich dan wat de meest 194
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
aangewezen strategie is: het monopolie van de moskeeën doorbreken door het opzetten van een ander circuit (socio-culturele organisaties, jongerenverenigingen, sportclubs, …), of een poging ondernemen om de actieradius van moskeeverenigingen in emancipatorische zin te verruimen en hen daarin volop te ondersteunen. Eén van de respondenten uit de categoriale sector vindt dat men, gegeven de lokale situatie in zijn werkgebied (een quasi-monopolie van moskeeverenigingen), de tweede optie tenminste in overweging zou moeten nemen: Persoonlijk vind ik dat spijtig, ja. Ik denk dat het weinige dat er is van zelforganisaties, diegenen die werken, die echt iets doen... Dan denk ik dat ge echt wel dan naar de moskeeën moet gaan kijken. Wij hebben er geen andere. Dat dat natuurlijk precedenten zou scheppen in heel het beleid, ik begrijp dat. Dan moet men er iets ander op vinden. Maar ik zou toch wel graag hebben dat deze organisaties beter zouden gesteund worden en dat dit mogelijk zou zijn en dat men er geen trukske op vindt maar dat men deze, pragmatisch gezien, van wat dat we hebben dat cultus en cultuur bij deze organisaties toch niet echt kan gescheiden worden. [CS#01]
§5
Erkenningsprocedure
Een landelijke vereniging die haar erkenning recentelijk heeft verkregen, heeft de erkenningsprocedure nog vers in het geheugen zitten. Zij wijst erop dat deze ingewikkelde procedure dermate tijdrovend en veeleisend is geweest voor de kleine kern van verantwoordelijke vrijwilligers dat de federatie nog ternauwernood aan haar ondersteuningswerk toe kwam. Het betreft een vereniging die vooral werkt met nieuwkomers (asielzoekers, vluchtelingen, volgmigranten). En om al die mensen dit dossier te doen maken, dat was een grote inspanning. En ik denk dat de mensen in Brussel zich niet realiseren wat wij moesten doen om dit dossier op te stellen. Ja, we moesten een heleboel zaken opgeven. Wij waren zeer actief in een aantal activiteiten... maar het betekende dat wij voor een tijdje - en dat is al voor één jaar - sommige van onze activiteiten moesten opgeven om aan dit dossier te werken. Omdat dit dossier zoveel energie vroeg, zoveel werkuren van de mensen, begonnen de mensen rondom te zeggen: wat is de vereniging aan ‘t doen? Wij zien ze niet meer. Wat zijn ze aan ‘t doen? Zijn ze bankroet of wat zijn ze nu? Wij moesten een pak werk intern doen zonder te werken voor de mensen. En dat maakte het... we hebben een zeer moeilijke tijd gehad en dat hebben we nog steeds. [LV#10]
4.3.3.4
De ruimere context van het minderhedenbeleid
De erkenning en subsidiëring van migrantenverenigingen in het kader van het Decreet 1995 moet gezien worden tegen de achtergrond van het categoriale cultuurbeleid voor allochtonen, één van de twee sporen van het Vlaamse beleid ten aanzien van etnischculturele minderheden (infra). Zelforganisaties kunnen niet los gezien worden van het minderhedenbeleid in zijn geheel. Evoluties in beleidsvisie en beleidsvoering hebben wel degelijk uitwerking op de uitvoeringspraktijk van zelforganisaties. We onderscheiden drie topics die in het volgende behandeld worden: Tabel 9 - Topics met betrekking tot het minderhedenbeleid -
Versnippering en andere grieven Beleidsadvisering: wegen op het beleid Overvraging en oververantwoordelijkmaking van zelforganisaties door het beleid
195
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
§1 Versnippering en andere grieven De klacht is inmiddels genoegzaam bekend: er schort iets aan de uitvoering van het Vlaamse beleid voor etnisch-culturele minderheden. Een analyse van dit beleid met alle bijzonderheden en schakeringen zou het bestek van dit rapport ver te buiten gaan, maar we behandelen toch beknopt enkele krachtlijnen om de kritieken van de respondenten in een breder perspectief te kunnen plaatsen. We beperken ons hier tot de Vlaamse overheid, maar gebrek aan afstemming is er evenzeer in de relaties tussen en met andere overheden: Brussels Hoofdstedelijk Gewest, provincies, steden en gemeenten, de federale regering, Europa, herkomstlanden.318 Het Vlaamse minderhedenbeleid is gestoeld op een reeks grondbeginselen: een tweesporenbeleid, een inclusief beleid en een gecoördineerd beleid.319 Het tweesporenbeleid behelst enerzijds een integratiebeleid, dit wil zeggen een gelijkekansenbeleid ter bestrijding van achterstand en achterstelling, en anderzijds een cultuurbeleid, te weten een beleid dat emancipatie en participatie moet stimuleren. Een inclusief beleid betekent dat iedere minister, op zijn of haar domein, verantwoordelijkheid moet opnemen en waar nodig het algemene beleid moet “verbijzonderen” in functie van de behoeften van de doelgroep.320 Een gecoördineerd beleid betekent dat er samenhang tussen de verschillende beleidsfacetten moet verkregen worden; die samenhang is praktisch toevertrouwd aan de Vlaamse minister van Welzijn. De ICEM heeft daarbij de rol om de bestuurlijke coördinatie te verzekeren. Teneinde het beleid mee te verwezenlijken zijn categoriale instellingen op de twee sporen uitgezet: de categoriale sector voor het integratiebeleid en de organisaties van allochtonen voor het cultuurbeleid. Uit Verlots analyse van het Vlaamse integratiebeleid in de jaren 1990 begrijpen we dat één van de onderliggende knelpunten schuilt in de verstrengeling van de sociale en culturele dimensie: “Opvallend is dat de Vlaamse overheid in haar beleid de
sociale dimensie van het integratiebeleid systematisch verbindt met de culturele dimensie en vice versa. In het kansarmoedebeleid wordt via de fondsen de culturele dimensie in de sociale dimensie ingebracht; met de klemtoon op de belangenverdediging wordt in het volksontwikkelingswerk (cultureel) de sociale dimensie dan weer uitgedrukt. Het integratiebeleid via de integratiecentra bevindt zich tussen beide benaderingen.” 321 Op zich is een functionele scheiding tussen de twee dimensies (de sociale
en de culturele) van het beleid een normale zaak, maar de wijze waarop de verkokering thans beleidsmatig is vormgegeven maakt dat de verstrengeling een voortdurende concurrentiestrijd en ambiguïteit genereert. Méér nog, zelforganisaties die vertrekken van de idee van collectieve emancipatie van de eigen groep, die in de brede samenleving afgebakend wordt op basis van etnische of culturele kenmerken, zijn geneigd sociale actie te onplooien in alle maatschappelijke domeinen waar de groepsbelangen in het geding zijn. Zodoende komen zij op terreinen die de grenzen van het culturele soms ver overschrijden. Zie bijvoorbeeld het artikel getiteld ‘Puzzel Migranten’ in Akhbar, trimestrieel tijdschrift van de FMDO, jaargang 2000, nummer 1 (vermoedelijk), z.p. 319 Zie ICEM 1997: 19. 320 Deze vorm van inclusief beleid noemt men ook wel facettenbeleid, wat in deze context eigenlijk een betere term is. Een doorgedreven inclusief beleid betekent met name dat algemene instellingen en organisaties in de civil society, de overheden incluis, het vermogen ontwikkelen om in hun handelen (politiek, bestuurlijk, sociaal, cultureel, …) om te gaan met zeer divers samengestelde, heterogene samenlevingsgroepen, dit juist zonder verregaand en permanent te verbijzonderen en te categoriseren. Dit vermogen zou men de interculturele competentie van organisaties kunnen noemen. 321 Verlot 2001: 133. 318
196
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
De Vlaamse Regering is er volgens de meeste respondenten niet in geslaagd de concepten van het strategisch beleidsplan van 1996 om te zetten in een deugdelijk gecoördineerd minderhedenbeleid, geschraagd door een samenhangende beleidsvisie. Het flagrant ontbreken daarvan uit zich, afgaande op wat de respondenten ons meedeelden, in allerlei symptomen: hokjesdenken, slechte communicatie, ad-hocbeleid, nepoplossingen, sinterklaas-acties van ministers en dergelijke meer. Zo wijst het VMC op het bestuurlijke “hokjesdenken” waardoor allochtone organisaties – erkend als socio-culturele verenigingen – die aanspraak willen maken op middelen voor welzijnsaangelegenheden herhaaldelijk binnen de perken van Cultuur worden teruggedrongen322: De KAV heeft nog acties gevoerd rond meisjes aan de universiteit. De KAV heeft structuren uitgebouwd en vzw’s opgericht om rond alles wat dat met gezin en met kinderopvang en met gezinshulp en bejaardenhulp... Die worden voor tal van dingen door Welzijn gesubsidieerd omdat ze vanuit dingen die bij hun achterban leefden, ja, hebben weten de weg te vinden om daar binnen Welzijn aan de nodige middelen te geraken. Dus naar de toekomst toe moet het allochtoon verenigingsleven ook die mogelijkheden en die kansen krijgen en daar vind ik dat tot hier toe het beleid nog te gemakkelijk geweest is van, ja, als vanuit het allochtoon verenigingsleven bepaalde vragen naar Welzijn toe geformuleerd werden dat men te gemakkelijk zegde van: "Ah nee, dat is Cultuur. En gullie moet maar bij Cultuur aan jullie centen geraken, hé." Dat hokjesdenken. [VMC]
Daarnaast wordt er dikwijls beklag gemaakt over het tekort aan coördinatie en communicatie in het actuele minderhedenbeleid. Dit ontspoort momenteel in vormen van ad-hocbeleid op basis van experimentele projecten waarbij elke visie en samenhang ontbreekt en waardoor de financiële honger bij zelforganisaties nog aangewakkerd wordt323: Tot nu toe hebben we er nog niet veel van gemerkt. Waarschijnlijk zal dat wel komen. Ja, Mieke, maar echt een coördinerende rol van haar hebben we nog niet gezien. Alleen ineens een initiatief, zeventien miljoen. Dat wisten wij al langer als de vorige keer. Maar experimentele projecten, dat bestond al langer. En nu ineens specifiek voor migranten. Ja, gemengde gevoelens daarrond. Maar inderdaad wij zijn erkend, als een soort van culturele [organisatie], maar de andere ministers zouden ook op zijn minst eens moeten bekijken hoedat ze op hun domein de organisaties kunnen betrekken. [LV#14] Maar ik komt toch niet zeggen: hier is zeventien miljoen, jongens, en dan moet ge toch blij zijn. Wat is dat nu voor iets? En dan krijgt ge nog 's een initiatief: de SP die lanceert daar een voorstel rond de Dit geldt niet enkel voor migrantenverenigingen, maar voor de hele sociaal-culturele sector. Zie commentaar van SoCiuS bij de Bouwstenennota: “In het Beleidsplan van SoCiuS wordt gewezen op het feit dat het sociaal-cultureel werk in Vlaanderen uitdijt en al lang de grenzen van het volksontwikkelingswerk heeft overschreden. Verschillende sociaal-culturele initiatieven situeren zich buiten de bevoegdheidsdomeinen van de minister van Cultuur zoals vb. in het welzijnswerk en het opbouwwerk. Verschillende andere ministers nemen zelf initiatieven op vlak van educatie en creëren daarvoor aparte reglementeringen en subsidiekanalen zonder beroep [sic] te doen op een daartoe door de Vlaamse overheid erkende sociaal-culturele sector. De Bouwstenennota gaat aan deze ontwikkeling voorbij. Nochtans ligt hier een mogelijkheid open om een brede visie te ontwikkelen op het sociaal-cultureel werk met de minister van Cultuur als coördinerend minister binnen de Vlaamse regering.” (SoCiuS 2001a: 3) 323 Zie ook 4.2.3.1, §5. 322
197
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
allochtone verenigingen, daar het decreet en nu krijgt ge ne minister van Welzijn die zegt: ik hier... En morgen is het dan misschien minister Vanderpoorten die zegt: ja, ik heb hier nog een miljoen of vijf hier! Allez wij zijn er niet voor te vinden voor zo een versnipperd beleid. Wij kunnen er als organisatie van profiteren, weeral projectjes hier en projectjes ginder en... Maar er moet toch ergens een samenhang, een geïntegreerde aanpak zijn. En dat is ook een beetje onze benadering daarin. En dan kunt ge dan een beetje het kaf van het koren scheiden. Van zij die echt bewust omgaan met die maatschappelijke problematiek, die zullen zichtbaar worden. Zij die het met de mond belijden, die zullen ook zichtbaar worden. [LV#11] Ja, maar dat is tot vandaag niet werkelijk gebeurd met een grote, hoe moet ik zeggen?, het is niet opgevallen dat zij [Mieke Vogels] daar werkelijk werk van maakt dus. [LV#12] [...] en we hebben nu een gesprek gehad op het kabinet van Vogels en dat hebben we ook gezegd van, als coördinerende minister moet zij zich voortmaken. Moet dat geen discussie worden tussen mij en Bert Anciaux of gelijk wie of gelijk... Dat moet iets onder hun... Probeer eens eerst te weten waar ge naartoe wilt. Wat is uw doelstelling? Hetzelfde wat wij constant moeten doen als federatie. Wat is onze doelstelling? Wat hebt ge daar voor nodig en wat doe je d'rvoor? Constant en probeer dat zo concreet mogelijk. En als jij onder jullie daaruit komen dan zullen wij d’r ook wel uitkomen, hé. Maar dan is er duidelijkheid. Terwijl we nu eigenlijk moeten kijken hoe kunnen wij naar die... Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat die minister ook eens ne keer luistert als iemand van ’t Forum iets zegt. [LV#02] Heel bewust de laatste tijd hebben we dat heel nadrukkelijk meegemaakt, de minister van Cultuur zegt dat ook terecht vind ik: ik bedoel jullie als culturele organisaties, voor mij zijn jullie bezig rond Cultuur. Oké, ik zeg niet dat jullie niet andere dingen mogen doen, dat mag, dat is aan jullie van hoe jullie dat doen. [...] En ik denk dat vanuit hun overheid, een minister dat dat een logische benadering is. Dat zeg ik ook erbij, de andere ministers moeten ook meer en meer hun verantwoordelijkheid opnemen. Allez ik denk zo een dingen moeten groeien, maar men moet daar wel bewust mee omgaan. Als men het echt laat aanslepen dat heeft geen zin. [LV#13] En de piste die blijkbaar wel wat opgang maakt binnen Welzijn van: ja, laat die dan, die kunnen toch op allerlei mogelijke andere decreten, of in het kader van projecten, projecten indienen, dan denken wij van dat dat echt geen oplossing is. [...] En eigenlijk zou men moeten ophouden met al die nepoplossingen. Want daarmee doet men de honger ook toenemen natuurlijk hè. Als ge een toeleiding naar startbanen, waarom zou het niet met iets anders lukken? En men blijft zich daar dan op blindstaren. Duidelijke boodschappen zouden veel moeilijkheden vermijden, denk ik. En ja, geen verwachtingen creëren waarvan dat ge als ge serieus nadenkt ook wel weet dat het niet kan. Als gij als Vlaamse overheid aan de federatie twee fulltimes toewijst en dan verwachten dat die alle mogelijke problemen die zich stellen met allochtonen dat die daar een oplossing voor komen aandragen, ja dat kunt gij niet maken hé. Dat gaat toch niet. Dan weet je dat ge problemen zoekt op die manier. [CS#02]
Eén van de landelijke verenigingen geeft inzonderheid aan dat de inzet van (personeels) middelen van verschillende departementen (vooral Cultuur en Welzijn) wel eens aanleiding geeft tot dubbel werk en inefficiëntie in de uitvoeringspraktijk van de bovenbouworganen die rond minderheden werken: Middelenprobleem. Dat is een uitdaging. Maar, ik vind dus dat de minister of de ministers de verdomde plicht hebben om al de centen die zij stelen om die efficiënt te doen renderen en niet dat men een jurist heeft zitten op het VMC en dan nog één op het ICCM en dan nog ene daar en dan nog ene... Allez jongens. Als gij een advocaat stand-
198
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
by moeten hebben, dan moet ge daar werk voor hebben anders moet ge die niet stand-by hebben. Maar... ik wil maar zeggen dat doen samenwerken dat is... Met respect voor de eigenheid van die verschillende dingen. Dat is niet simpel natuurlijk. Maar laat daar ook weer op de eerste plaats het gezond boerenverstand, zeiden we vroeger, een beetje de norm zijn, hé. En dat is te weinig. [LV#01]
Uit uitspraken van bevoorrechte getuigen maken we op dat het beleidsvraagstuk dieperliggende oorzaken heeft. Als we de FOV mogen geloven is het gebrek aan coördinatie en de daaruit resulterende verkokering van het minderhedenbeleid een epifenomeen van het ontbreken van een globaal concept van beleidsvoering op het niveau van de Vlaamse overheid: Ik denk dat dat eigen is aan het beleid, ja. Grote problemen op het vlak van homogene bevoegdheidspakketten. Die zijn er niet. [...] Als we dat nu toepassen op het dispuut rond migranten. Wij hebben wel een coördinerend minister, maar wat is coördineren? Ik heb de indruk dat er eigenlijk niet gecoördineerd wordt. Ze heeft wel formeel die bevoegdheid, maar d'r zijn dus geen systematische inspanningen om de vele facetten die er komen bij kijken door te lichten en daar dus een soort totaalbeleid rond te ontwikkelen. Met de zegen, onder coördinatie van de coördinerende minister, want d'r is verantwoordelijkheid van ook andere ministers. Zoals het mogelijk is dat er op bepaalde terreinen - Cultuur en Onderwijs - toch beperkte convenants worden afgesloten rond specifieke facetten van waar die twee domeinen mekaar ontmoeten, moet dat evenzeer mogelijk zijn op het vlak van migrantenverenigingen. Met een welzijnsdimensie, een onderwijsdimensie, een sociale dimensie, een tewerkstellingsdimensie, een culturele dimensie. Maar nee. Iedere minister zit dus beleid te maken in een eigen kabinetje zonder erg bezorgd te zijn over datgene wat er dus daarnaast speelt en wat de impact is van beleidsperspectieven die hij of zij zelf wil ontwikkelen op ander werk door andere ministers in gang gezet en dan helemaal weg uit het vizier. [...] Het heeft volgens mij te maken met een globaal concept van beleidsvoering waar het hier aan ontbreekt in Vlaanderen. Dus al de rest is dweilen met de kraan open. [FOV]
Een beleidsactor meent dat met overleg tussen de verschillende betrokken departementen een veel betere onderlinge afstemming van de beleidsacties kan worden bewerkstelligd, maar voegt er wel aan toe dat de structurele en bestuursculturele discrepanties tussen de verschillende departementen door de aard van de maatschappelijke sfeer (cultuur, welzijn, onderwijs, …) nooit volledig zullen opgelost geraken: We zitten wel natuurlijk met de vaststelling van allez die bevoegdheden liggen bij verschillende ministers hè. En dan is dat niet zo evident om op, wel wat betreft samenwerking en afstemming, want uiteindelijk, allez. Ik vond wel, d'r waren vrij goeie contacten tussen het kabinet Cultuur en het kabinet Welzijn. Maar afstemming van regelgeving, ja, ik bedoel, dat loopt natuurlijk wel wat moeilijker hè. Maar ik denk eerlijk gezegd van als men het luik bij Cultuur houdt en daar dat bijstuurt en zo, en het luik bij Welzijn, en ook bij onderwijs en werkgelegenheid, allez ik bedoel want uiteindelijk weet ik ook van de doelgroepen, daar zijn alle ministers voor verantwoordelijk, de voltallige Vlaamse regering. Dus afstemming is wel belangrijk ja. De vraag is van in hoeverre en in welke mate? Ik geloof er wel in dat, met overleg, men wel een aantal zaken kan op elkaar afstemmen. Maar niet volledig omdat bijvoorbeeld het cultuurbeleid iets helemaal anders is dan Welzijn. Welzijn is helemaal anders dan onderwijs vanuit het beleid hè, vanuit de regelgeving, vanuit de structuren, vanuit de sfeer, de mentaliteit, de cultuur. Dus da's wel, da's altijd niet zo evident. [BA#02]
199
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
§2
Beleidsadvisering: wegen op het beleid
Landelijke verenigingen nemen de taak van politieke belangenbehartiging en van “interface” tussen de allochtone gemeenschappen en de overheid zeer ter harte.324 De intentie om inspraak te krijgen in de politieke instellingen en tot echte drukkingsgroepen (of lobby-organisaties) uit te groeien is ten zeerste aanwezig, maar slagen de migrantenorganisaties er ook in werkelijk te wegen op agenda van de politieke besluitvorming en aldus beleidsbeslissingen af te dwingen? Met de gegevens die vanuit dit onderzoek voorhanden zijn kunnen we die vraag niet afdoende beantwoorden. We wensen ook geen overzicht te bieden van alle mogelijke inspraakstructuren.325 Wel geven we summier aan welke factoren en condities in het politieke veld door enkele respondenten als hinderlijk ervaren worden in hun organisatiepraktijk. Het onderstaande heeft niet de bedoeling een uitputtende analyse te zijn van deze problematiek.326 Overigens is het aantal respondenten dat een ontleding maakt van het omringende politieke veld veeleer gering; het zijn vooral die landelijke verenigingen die ijveren voor een sociaal-politiek actiemodel327 die het integratiebeleid binnen een ruimer maatschappelijk-historisch kader plaatsen. Eén respondent stelt de politieke situatie van allochtone groepen niet als hopeloos voor, maar druk uitoefenen op het beleid via allerlei advies- en overlegorganen biedt weinig garanties dat dit ook tot uiting komt in de finale besluitvorming. Alleen politiek stemrecht kan hier voor een doorbraak zorgen: We kunnen op zijn minst zeggen dat we er zijn. Dat is ook al iets. Ik bedoel, we moeten ook niet te negatief zijn, dat is al een begin. Inderdaad zoals u zegt, echt op beleidsniveau als het echt erop aankomt, zie je het nog niet. Dat is meer een adviserende rol en daar blijft het bij. Ze vragen het eens aan ons en... Maar dat komt ook, denk ik, dat dat stillekes aan de mensen zelf aan het beleid moeten dat gewoon worden. Hier in de stad is dat niet zo evident. Dat beseffen wij ook, hé. Wat dat er ook is, stemrecht, wij zijn een heet hangijzer. Dus zolang dat ge geen stemrecht hebt, of niet kunt stemmen, zijt ge niet belangrijk genoeg voor de politici en het beleid. Dus dat is een gegeven, hé. Maar we werken eraan hé. Het enige dat we kunnen is er hard aan werken. [LV#14]
Zie 4.2.2. Alsulaiman 1997 (geciteerd in Meireman 2000: 11-12) noemt vier mogelijke participatiekanalen op lokaal vlak: de gemeentelijke adviesraden, de districtsraden, de organisaties van allochtonen en het stemrecht. Onder meer puttend uit de studie van Meireman (2000: 35), aangevuld met eigen gegevens, zien we dat vertegenwoordigers van de landelijke verenigingen op gemeentelijk niveau zetelen in wijkoverleg, integratieraden, overlegraden, autochtone sociaal-culturele verenigingen, bestuursorganen van LIC’s en allerhande werk- en adviesgroepen. Op het provinciaal vlak zijn er de provinciale raden zoals de Sportraad, de Cultuurraad of de Jeugdraad, de provinciale integratieraden, de bestuursorganen van de provinciale integratiecentra. Op het Vlaams niveau spreken de federaties van vertegenwoordiging in het ICCM (Raad van Beheer), het Steunpunt allochtone meisjes en vrouwen, het Forum van organisaties van etnischculturele minderheden, de FOV, het VMC, de ICEM, de VlOR / de Commissie Onderwijs Migranten, de Vlaamse Jeugdraad, enzovoorts. 326 We bevelen de publicaties van Martiniello aan (1992, 1998).Verder ook met betrekking tot politieke participatie en allochtone politici: Loobuyk 2001; Marie-Claire Foblets & Bernard Hubeau (eds.) (1997), Nieuwe burgers in de samenleving? Burgerschap en inburgering in België en Nederland. Leuven: Acco; Bernard Hubeau & Marie-Claire Foblets (eds.) (1997), Politieke participatie van allochtonen. Leuven: Acco; Dirk Jacobs (1998), Nieuwkomers in de politiek. Het parlementair debat omtrent kiesrecht voor vreemdelingen in Nederland en België (19701997). Gent: Academia Press; Hasan Bousetta (2001), Immigration, Post-immigration Politics and the Political Mobilisation of Ethnic Minorities. A comparative Case-Study of Moroccans in Four European Cities, onuitgegeven doctoraatsproefschrift. 327 Cf. 4.1.2.7. 324 325
200
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Als allochtone organisatie tot de fora voor beleidsbeïnvloeding doordringen, is daadwerkelijke zeggenschap trouwens niet vanzelfsprekend. Federaties kunnen weliswaar eisen stellen, maar daarmee worden ze nog niet gehoord, zoals uit de volgende getuigenis mag blijken: Maar we hadden een goeie ervaring hier. Twee jaar geleden zijn wij geweigerd door de Provinciale Raad voor Cultuur als lid, als federatie. Wij vroegen aan de provincie om lid te worden van de Provinciale Raad voor Cultuur. Want wij zijn ook een sociaalculturele organisatie, gelijk de SVV en zoals de KWB, en de KAV, en tutti quanti andere. [...] En we zijn geweigerd geworden, hé. De paarse coalitie heeft het vroeger niet gewild en we hebben dat hooglijk betreurd. Hooglijk betreurd. Nu willen we het. We hebben ook opnieuw de aanvraag gedaan nu. Wij willen het en wij eisen het ook. Noch min of meer. [LV#01]
Een tweede grote hinderpaal die wordt gesignaleerd met betrekking tot beleidsbeïnvloeding is de numerieke factor. Allochtone groepen zijn in vergelijking met de doelgroepen van andere emancipatiebewegingen relatief klein in aantal. Eén landelijke vereniging laat duidelijk uitschijnen dat de landelijke zelforganisaties geen andere keus hebben dan verder door te groeien tot een schaalgrootte die voldoende politieke slagkracht geeft: En ik denk dat met verhoging van... ten goede komen van de... Want ja ge kunt ook vooral als beweging, ge kunt niet wegen. Ge kunt niet wegen als je zwak bent. Ge kunt niet wegen als men... ik bedoel, ik zeg veel concreter, hè. De schepen van sociale zaken van ????: een federatie, hoeveel mensen kan die vertegenwoordigen. Ha, zoveel? Daar kunnen we niet mee praten, hé. Zo wordt dat... Zo is het, hè. Vanuit de politieke wereld, men kijkt naar uw draagkracht, men kijkt naar uw basis, naar uw achterban, naar mobilisatiekracht. Dus en 't is goed voor de doelgroep en zeker voor de samenleving. En in dat opzicht heeft het huidige decreet toch een paar mankementen, vind ik. [LV#11]
Een andere respondent wijst erop dat in het gevoerde Vlaamse beleid allerlei mechanismen van inkapseling en recuperatie schuilgaan (allochtone politici?) die allochtone groepen voortdurend in facties opsplitsen en tegen elkaar uitspelen, zodat elke dynamiek al in de kiem wordt gesmoord: [...] dat is een probleem dat wij veel moeilijker tegen zullen kunnen in gaan omwille juist ook van het numerieke. Als ge het had over de arbeidersbeweging bijvoorbeeld vroeger of de Vlaamse beweging of de vrouwenbeweging, als ge daar nen dynamiek had, dan waren die vaak numeriek toch zo groot dat als men daar zelfs slechts probeerde van die dynamiek in te kapselen of te recupereren, er toch nog ne grote groep was die verderging, die gewoon nog verder kon blijven gaan en die significant bleef. Terwijl nu op dit moment, als ge nen dynamiek krijgt, en ge haalt daar ene groep uit en ge recupereert daarvan een deel vanuit het overheid of een ander ding, ja, dan valt die dynamiek zo goed als op zijn bek, omdat als je daar een deel van afneemt dat numeriek al zo klein is, dat de groep die verder blijft doen niet zo significant niet meer is, allez geen grote rol niet meer kan spelen. En dat zie je eigenlijk, dat zie je dus. Eigenlijk ziet ge dat constant en dat is, dat is... D'r zijn strategieën, puur theoretische strategieën mogelijk om dat te counteren maar... Dan komt ge eigenlijk op het ding van het is een machtsspel. Ook als het gaat over verenigingen, organisaties, de gemeenschap tout court, als het gaat over onderwijs, stemrecht, geloof, wat dan ook, het is een machtsspel. Het is dat de meerderheid haar machtspositie niet wilt delen met een andere groep. En dat zie je dus constant. En het probleem is ook dat niet alle organisaties dat ook zo zien. [LV#05]
201
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Daarnaast onderstreept dezelfde respondent het voorwaardelijk karakter van het actuele minderhedenbeleid in Vlaanderen. De krijtlijnen die in de jaren 1990 zijn getrokken berusten niet op een maatschappelijk debat ten gronde waarbij de doelgroepen (via onder meer hun organisaties) systematisch betrokken worden. Het beleid heeft met andere woorden geen draagvlak binnen de allochtone groepen zelf en is eenzijdig uitgedacht vanuit het standpunt van de meerderheid328: ... alles wat dat er nu bestaat - ook de categoriale sector - alles wat dat er nu bestaat ten aanzien van minderheden, of dat het nu allochtonen zijn die hier geboren zijn of migranten van de eerste generatie of vluchtelingen enzovoorts. Dat is eigenlijk allemaal onder voorwaardelijke wijs. Dat is allemaal veranderlijk. Er is niets definitiefs op dat vlak. Men heeft nog niet definitief gekozen voor een bepaald spoor, men kan dat ook niet. En als men pretendeert, wat het beleid ook regelmatig doet van: wij hebben definitief gekozen voor dat spoor, met een driesporenbeleid enzovoort. Dan is dat flauwe zever want d'r is nog geen maatschappelijk debat gevoerd. Men heeft die mensen nog niet op een degelijke manier geïmpliceerd in het tot stand komen van dat beleid. Zolang dat dat niet gebeurd is, zal dat beleid ook niet gedragen worden door de mensen. En is het ook onuitvoerbaar wat dat ge ook nu regelmatig merkt op bepaalde terreinen dat het gewoon onuitvoerbaar is. En dan spreek ik niet alleen over autochtonen maar ook over allochtonen. Het wordt niet gedragen. Dus het is voorwaardelijk. Men moet er eerst over praten, we moeten eerst over discussiëren en dan zien wat dat de grootste groep, de mening van de grootste groep zal het uiteindelijk halen. [LV#05]
Een bijzonder probleem voor wat beleidsbeïnvloeding aangaat stelt zich voor lokale zelforganisaties. Blijkens een getuigenis van een respondent uit de categoriale sector is de wijze waarop adviesraden worden samengesteld en functioneren op gemeentelijk niveau een handicap voor allochtone verenigingen die verschillende thema’s in hun werking bestrijken. De regel stipuleert met name dat men als vereniging slechts kan zetelen in één adviesraad, zodat men gedwongen een keuze moet maken: [...] alle adviesraden en beleiden zijn eigenlijk geschreven op het verenigingsleven, het Vlaamse verenigingsleven. Een jongerenorganisatie binnen de jeugdraad en culturele organisaties daar. Maar migrantenorganisaties werken heel vaak rond verschillende zaken. [...] Ongelooflijk veel organisaties hebben een voetbalploegske. Maar vergeet het dat ge binnen de jeugdraad voor een voetbalploegske een subsidie kunt krijgen. Vergeet het dat ge dat in de cultuurraad kunt krijgen. Dus dan zult ge weer in de sportraad moeten gaan zitten. En daar hebt ge hetzelfde probleem. Dus men kan als ge puur naar de werking ziet van heel veel organisaties, zoudt ge die in elke adviesraad kunnen laten zitten. Want die hebben rond elke thema waardat er ook maar een adviesraad rond is, hebben die een werking. Maar ze moeten kiezen. Met als gevolg dat als men dan iets gekozen heeft daar zo weinig... allez dat men daar maar een deel van z'n werking op de agenda kan plaatsen. Als men dan iets op de agenda kan plaatsen, want daar zitten ook nog heel veel anderen, dat men op den duur ook afhaakt. Omdat men zegt van: ja, 't is de moeite niet dat wij er gaan zitten, want met die vraag, die vraag en die vraag De betrokken respondent staat zeker niet alleen in zijn analyse. Marc Verlot bijvoorbeeld betoogt dat alhoewel het Vlaamse integratiebeleid een breed politiek draagvlak heeft er in feite tot het eind van de jaren 1990 nooit een uitgesproken publiek debat geweest is. De discussies beperkten zich tot uitvoeringsmodaliteiten tussen de voorstanders van een integratiebeleid (2001: 124). Het Vlaamse minderhedenbeleid is vooral het geesteskind van een bestuurlijke elite, zodat men zich terecht de vraag kan stellen in hoeverre het effectief door brede lagen van de bevolking (autochtonen en allochtonen) gedragen wordt. Rik Pinxten noemt deze eenzijdige benadering waarbij enkel vanuit de gastcultuur wordt geredeneerd en het perspectief van de doelgroep niet systematisch bekeken wordt ‘mentaal kolonialisme’ (Pinxten 1994: 110). 328
202
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
van onze vereniging kunnen wij hier niet terecht. Dus komen wij niet meer. Terwijl men wel al jaren zegt van: ge moet rond toegankelijkheid werken en allez rond stimuleren om naar adviesraden te gaan. Maar nooit heeft men erover nagedacht van dat dat ook met die dingen te maken heeft. En de bal ligt in hun kamp van: ze zijn niet geïnteresseerd of ze kennen de weg niet of dit of dat. [CS#03]
§3
Overvraging en oververantwoordelijk maken van zelforganisaties door het beleid
In de tweede helft van de jaren 1990 wordt het accent in het Vlaamse integratiebeleid verlegd naar het lokale en provinciale niveau. Zowel het Minderhedendecreet (1998) als het Sociaal Impulsfonds (1996) proberen het maatschappelijke en bestuurlijk draagvlak van het lokale (en provinciale) minderhedenbeleid te versterken. Een belangrijk beleidsprincipe is de verhoging van de betrokkenheid van de doelgroepen bij de advisering van het beleid op verschillende politieke niveaus. Een aantal opgelegde regels in het Minderhedendecreet moge daarvan getuigen: stimulering van landelijke adviesraden om doelgroepen bij hun besluitvorming te betrekken (Art. 8); de aangekondigde oprichting van het Forum (Art. 9); de verplichting aan landelijke, lokale en provinciale organisaties in de categoriale sector om de doelgroepen en hun organisaties bij het overheidsbeleid te betrekken (Art. 10, 19, 28, 29, 34); de eis om overleg te plegen met de doelgroepen bij de opstelling van de meerjarenplannen (Art. 11, 20, 29, 30, 34, 38); de verplichte opneming van vertegenwoordigers van de doelgroepen en hun organisaties in de bestuursorganen (Art. 15, 21, 41); de oprichting van een integratie- of overlegraad (provinciaal of lokaal) (Art. 22, 29). Als gevolg van deze vast en zeker als positief te beschouwen beleidslijn werd als het ware het jachtseizoen op de ‘georganiseerde migrant’ geopend. Er kwam een ware zoektocht op gang naar allochtone organisaties en individuen, die nagenoeg blindelings worden aangezocht om in allerlei bestuurlijke en consultatieve fora representatieve of adviserende functies te vervullen, om samenwerking mee op te zetten, om te bemiddelen bij incidenten, om te dienen als vraagbaken. Wim Viane wijst erop dat het Decreet 1995 niet expliciet plaats heeft voorzien voor dit aspect van representatie en participatie: “Il faut
également remaquer que l’autorié publique a créé des attentes et des missions ambiguës. Les grandes lignes de la politique sont tracées et il est attendu que des associations nationales qu’elles contribuent à son développement. Des questions et des demandes de consultations sont envoyées à tort et à travers aux associations nationales, en provenance surtout du domaine des affaires sociales. Dans le cadre du décret, il n’est justement pas prévu d’espace pour cet aspect des choses, celui de la représentation et de la participation dans les divers organes (politiques) consultatifs.”329
Het is natuurlijk zo dat de zelforganisaties (lokale en landelijke) dit aspect van vertegenwoordiging en beleidsbeïnvloeding wel degelijk belangrijk vinden. Ook zij hebben hoge aspiraties en verwachtingen in weerwil van hun prille organisatiestructuur: “Maar ook migranten zelforganisaties leggen de lat hoog. De hoge aspiraties van vooral de socio-culturele verenigingen van migranten en van verenigingen met socio-culturele activiteiten vallen op. Soms stelt men zich concurrentieel op t.a.v. Lokale Integratiecentra, of het gesubsidieerd jeugdwerk. Het is drummen zowel met mensen uit de eigen gemeenschap als met externen, om aanwezig te kunnen zijn op overlegfora,
329 Viane 1998: 11 [“Men moet ook opmerken dat de overheid ambigue verwachtingen en opdrachten heeft gecreëerd. De grote lijnen van het beleid zijn getrokken en het wordt verwacht van landelijke verenigingen dat zij aan deze ontwikkeling bijdragen. Vragen en verzoeken om advies worden in het wilde weg naar de landelijke verenigingen verzonden, vooral afkomstig van het domein van welzijn. In het kader van het decreet is er net geen plaats voorzien voor dit aspect van de zaak, dat van de representatie en de participatie in diverse consultatieve (politieke) organen.” (onze vertaling)]
203
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
op debatten enz. Dit staat soms in contrast met een beginnende activiteitenuitbouw en organisatiestructuur.”330 “De verwachtingen t.a.v. de zelforganisaties zijn hooggespannen en daardoor komen ze onder zware druk te staan. Zij voelen zich overvraagd. De vragen om samenwerking, om bemiddeling bij incidenten, om advies, om informatie en vertegenwoordiging zijn veelvuldig, maar dikwijls wordt hierbij vergeten dat die organisaties nog erg jong zijn, bemand worden door vrijwilligers en dat zij het moeten rooien met zeer beperkte middelen. Zo hebben vele nog niet eens een eigen lokaal en zijn andere nog volop bezig zich te ontwikkelen, zich vorm te geven en te versterken. Sommige organisaties verkeren door gebrekkige middelen zelfs in een permanente overlevingsstrijd! De zelforganisaties van hun kant nemen soms te veel hooi op hun vork en wekken vaak (te) hoge verwachtingen bij de doelgroep. Ook die druk is voelbaar.”331
Het ICCM bevestigt de tendens waarbij op het niveau van het plaatselijke verenigingsleven het bestaan van zelforganisaties een toenemende belangstelling voor maatschappelijke thema’s genereert bij de achterban. Er leven hoge verwachtingen ten aanzien van deskundige allochtonen die kunnen informeren en discussiëren: De groep waarmee men gestart is niet veel groter geworden maar de vragen en de activiteiten zijn veel groter geworden. Maar ook de vragen vanuit de gemeenschap zijn veel groter geworden want zij zien nu ook hier en daar overal activiteiten. Zij worden uitgenodigd zowel op verschillende avonden, discussieavonden en informatieavonden waardoor dan andere onderwerpen aangesneden worden en die dan weer opnieuw bevragen. En dan zeg je van, ja, dan moeten we weer verder gaan. Maar dan als je er eigenlijk bij stil staat dan zeg je van, met wat zijn wij eigenlijk een stuk mee bezig. Wij zijn aan het hollen. We zijn aan het hollen, wij zijn aan het koersen. Wij moet mee zijn met alles wat er maatschappelijk beweegt. [ICCM]
De situatie dreigt echter op dit ogenblik enigszins uit de hand te lopen. Verscheidene landelijke verenigingen getuigen welke impact dit verschijnsel concreet heeft op hun praktijk: Ik zie wel dat er in globo - maar ik zeg wel duidelijk in globo - bij de verschillende overheden, gemeentelijk, provinciaal,... dat je zowat in een trend zit zo van, ja, wij moeten de betrokkenheid van allochtonen verhogen en wij moeten naar hun grieven luisteren en naar hun verwachtingen kijken en hun mogelijkheden versterken enzoverder. Dat is wel... Ik zeg ook niet dat dat oneerlijk is of onethisch is zoals zij dat benaderen. Maar ik kan niet zeggen dat dat altijd helemaal waar is. Dus zij zitten daar ook in een politiek pragmatisme gekneld. Dikwijls waarvan dat ik - en ik ben ook wel politiek genoeg onderlegd, omdat ik daar ook nogal wat inzit - om te zeggen van, ja, want ge trekt eigenlijk aan vele kanten aan die jas, hé. Het is niet altijd zo eenvoudig om, om dat... Het is ook niet altijd heel simpel om dat op te lossen en de vraag is of dat politiekers naast het aanbrengen van middelen voor de rest eigenlijk de oplossing wel mogen brengen. Want, ik denk dat de Vlaamse ontvoogdingsstrijd en de arbeidersstrijd, dat die bij wijze van spreken door een politiek dictaat had kunnen vervangen worden. En dat is ook niet zo. [...] [LV#01] Wat er wel veranderd is, dat de overheid meer en meer, overheid en de structuren, de VLOR bijvoorbeeld en noem maar op, wel beginnen in te zien van wij moeten die partners, die mensen ook benaderen en uitnodigen. Dus iedereen nodigt maar ons uit om dingen te laten doen, maar we kunnen het niet meer doen. [...] Om een voorbeeld te geven: VLOR is een van de organisaties, zeg maar de structuren die het initiatief genomen heeft al enkele jaren voor nu, voordat het Forum er was, daar zaten al enkele migranten in. [LV#13] 330 331
Cas 1994: 9. Chakkar 1994: 11.
204
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Plus dan nog eens vertegenwoordigingswerk van de federatie naar hogere organisaties eigenlijk toe. Dat is een heel groot knelpunt die overbevraging. [LV#04] Ja, het derde groot probleem dat ik zelf vind, is eigenlijk dat een overbevraging van vertegenwoordiging in verschillende organen en dat komt allemaal op de schouders van de vrijwilligers. Dus eigenlijk ge moet als zelforganisatie of als vrijwilligers van dezelfde landelijke verenigingen, moet gij lokaal, moet gij zoveel overlegorganen vertegenwoordigen, provinciaal moet gij zoveel overlegorganen vertegenwoordigen, ook nationaal. Ge wordt overal gevraagd dat je dan op den duur niet veel tijd meer hebt. Ge vindt het wel belangrijk dat je daar moet zijn, want we hebben dat zelf gevraagd. We wilden eigenlijk zelf in de beslissingsorganen zitten, we wilden ook partner zijn om een aantal dingen te beslissen, maar dan beseffen we heel vlug eigenlijk dat wij eigenlijk veel gevraagd zijn en ten koste van het andere werk. En nog een bijkomend probleem, dat zou wel goed zijn dat die mensen vrijwilligers eigenlijk in de overlegorganen of adviesorganen of beleidsorganen moeten zitten, dat is wel goed - dat was de verwachting van ons eigen ook - maar onderaan komen d'r geen vrijwilligers. En dat heeft... (Dus die doorstroming...) Die doorstroming is d'r niet. [LV#07] Maar die overbevraging op dit moment, dat is inderdaad nefast, maar dat werkt nefast naar alle richtingen zowel naar de instituten, want die hebben zoiets op een bepaald moment van: "zèg, nu betrekken we hem er bij, maar nu komen ze niet", als aan de kant van de federaties, want federaties zeggen wel van "ja, wij willen d'rbij betrokken worden, wij willen gehoord worden, maar wij worden overvraagd en wij kunnen niet op alle vragen ingaan." [BA#02]
Bert Cops, coördinator van het IC, beschreef deze vorm van ‘overvraging’ tijdens de hoorzitting van 10 mei 2001 in Brussel (kabinet minister van Cultuur). Hij benadrukt dat de vraag naar belangenverdediging van allochtonen via hun organisaties veel verder gaat dan enkel de overheden of het maatschappelijk middenveld. Het hele maatschappelijke veld leeft met de verwachting dat allochtone verenigingen zich met deskundigheid uitspreken over velerlei maatschappelijke thema’s: “Ik hoor de heer Caron in het begin van zijn betoog zeggen dat hij nogal wat zorgen heeft omtrent de koppeling van cultuur en welzijn. Hij vraagt de loskoppeling van socio-cultureel werk en de belangenbehartiging. Dit zijn inderdaad twee verschillende dingen. Ik stel vast dat wij op dit ogenblik in de verschillende federaties gevraagd worden om ons te specialiseren. Ik stel vast dat wij gevraagd worden om in werkgroepen te zetelen namens de federaties. Ik stel vast dat wij door de VRT benaderd worden om mee te denken over noodzakelijke veranderingen in de media. Wij worden dus te pas en te onpas gevraagd om in heel het landschap, in heel het maatschappelijk veld, ik noem het niet middenveld, de allochtonen te representeren. Een representatie, niet zomaar omdat wij toevallig een aantal mensen uit die vereniging zijn, maar omdat men veronderstelt dat wij ook enige deskundigheid hebben. Wij moeten ons elke dag rond die thema's specialiseren. Je kan dat belangenverdediging noemen, of vertegenwoordiging. Ik stel alleen vast dat de realiteit ons verplicht om er op in te gaan. Er is de reële vraag vanuit de samenleving. En dat er toch blijkbaar niemand anders dan de federaties hierop adequaat kan antwoorden.”
(ICCM 2001b: 9)
Het VMC vermeldt eveneens deze tendens om zoveel mogelijk met de doelgroep te communiceren en schrijft dit toe, zoals hierboven al aangestipt, aan het samenlopen van de werking van verschillende beleidsinstrumenten (SIF, Minderhedendecreet, categoriale sector, lokaal beleid): Ik vind eigenlijk dat hierrond dat we ook een beetje als integratiesector de hand in eigen boezem moeten durven steken. Dat er eigenlijk ook met al die structuren, al die adviesraden en
205
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
dergelijke, dat wij ook mede het allochtoon verenigingsleven overvragen. [...] Maar wat dat bijvoorbeeld zeker ook mee een rol meegespeeld heeft, denk ik, op lokaal niveau, zijn de ontwikkelingen binnen het Sociaal Impulsfonds. En binnen de vorige fondsen waardat dus aanvankelijk stond van 25% van de projecten van het VFIK moeten op migranten gericht zijn. Bij het Sociaal Impulsfonds is daar geen percentage niet meer op gezet. Maar d’r is wel in ’t Sociaal Impulsfonds gestipuleerd dat gemeentebesturen die boven het gemiddelde - want dat was met tien parameters waar migranten daar ene van was gemeentebesturen die boven het gemiddelde scoren op migranten die moeten in hun SIF-beleidsplan een onderdeel ‘lokaal migrantenbeleid’ gaan ontwikkelen. Of de gemeente waar een integratiecentrum of een lokaal steunpunt is. Dus ik merk dat dat van ’95 tot nu toch ook wel een belangrijke rol gespeeld heeft dat de lokale beleidsmakers via het SIF en via andere stimulansen dat dus die ook meer zijn beginnen bezig zijn. [...] Nu, die SIF-middelen hebben ook mee in de rol gespeeld in - en dat loopt dan een beetje samen met dat minderhedendecreet van ‘98 waardat dus de vroegere integratiecentra, die gemeentelijke initiatief waren, de mogelijkheid kregen om zich om te vormen tot een integratiedienst. En d'r is ook een verschillende opdracht tussen integratiedienst en integratiecentra als instrument van het lokale beleid. Nu, om als integratiedienst erkend te worden, waren er een aantal voorwaarden en één van die voorwaarden was communicatie en advisering met de doelgroepen. Vandaar dat dus die gemeentebesturen ook met een aantal vragen naar dat verenigingsleven toe gestapt zijn. En dat is bijvoorbeeld één van de zaken al die mee een rol spelen, denk ik, in een stuk overvraging van dat verenigingsleven. Dat die gemeentebesturen willen hun integratiedienst erkend krijgen of in het kader, los van die erkenning, in het kader van hun lokaal minderhedenbeleid, dat dat één van de stimulansen is die gegeven is door het SIF en door dat minderhedendecreet van, ja, lokaal minderhedenbeleid houdt onder meer in een communicatie met uw doelgroepen. [VMC]
Behalve de overvraging van allochtone verenigingen die teweeggebracht wordt door de drang maximale betrokkenheid van allochtonen na te streven, schuilt er ook nog een andere adder onder het gras. Namelijk de verwachting dat allochtonen of hun organisaties per definitie specialisten zijn in alle maatschappelijke aangelegenheden die hen op deze of gene wijze aanbelangen. Blijkbaar worden de ‘georganiseerde allochtonen’ bekwaam geacht zich uit te spreken over alle behoeften en bekommernissen van hun achterban. Dit soort van opgedrongen woordvoerderschap is in feite een mechanisme dat de overvraging nog meer aanzwengelt. Niet alle zelforganisaties zijn immers multithematisch georiënteerd en allround deskundig over alle mogelijke deelgebieden, evenmin voelt elke allochtoon zich geroepen of is hij bekwaam actief burgerschap op te nemen: Een stuk van het overvraagd zijn, heeft ook te maken met, als mensen zich verenigen bij manier van spreken om te voetballen, laat ze dan voetballen. En verwacht dan niet dat ze uitspraken doen over intercultureel onderwijs of over onderwijs in eigen taal en cultuur, want dat... Allez, als ze daar nog in geïnteresseerd zijn misschien wel. Maar dan zullen ze zich op andere manieren daar wel voor manifesteren. Dus dat is één ding. Laat ze doen waardat ze zelf voor kiezen op de eerste plaats. [VMC] Zeer druk, maar we hebben de middelen niet en de tijd er niet voor. Men moet... ik pleit nu niet voor middelen in de vorm van meer geld, maar men verwacht van ons alles. Wij zouden experten moeten zijn in alle gebieden gaande van het sociaal gebied tot cultureel, tewerkstelling, onderwijs. Nu ik geef toe dat wij vooral mensen hebben die al lang ervaring hebben, die het probleemgebied goed
206
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
kennen, dat zij zeer gemakkelijk en zonder problemen hun kunnen zeggen over zeer belangrijke problemen. [...] [LV#12]
mening
Ja en ook er zijn thema’s en zo, dat een voltijdse nog handen tekort heeft. En wij handelen daar efkes tussen de soep en de patatten eventjes naar die vergadering, eventjes omdat wij wij weten er wel wat van, maar van alles een beetje. Ik bedoel, ge kunt niet alles even goed doen. [LV#14] Er wordt ook van u een vorm van deskundigheid verwacht. Want ineens ben je dan migrant en ineens moet ge daar eigenlijk een invalshoek..., moet ge daar dus ook kunnen praten over onderwijs, cultuur, cultuur zelfs met een grote K, literatuur, tewerkstelling, gezondheidszorg, welzijn, allerlei problemen waar migranten een stuk mee te maken hebben. Dus ge moet uzelf daar ook in deskundig maken. [ICCM] [Het straatje waar ze nu inzitten] dat is namelijk van: zowel lokale verenigingen als federaties worden door allerlei instanties gevraagd, ook op alle niveaus, dus zowel lokaal, gemeentelijk als stedelijk als provinciaal als Vlaams als federaal, hè. Da's eigenlijk verschrikkelijk veel, ja voor een doorsnee iemand die ergens tewerkgesteld is duurt het ook al lang vooraleer hij nog maar ingewerkt is op één niveau. En ik heb het dan gewoon over een doorsnee Vlaming die ergens als medewerker werkt hè. En van die mensen vraag je dus van niet alleen dat ze dat als vrijwilliger doen, terwijl meestal de anderen zitten in een professionele situatie, maar ook van als ze al die dingen tegelijkertijd moeten doen. [BA#02] [...] het is sowieso altijd belangrijk, denk ik, dat minderheidsgroepen zichzelf organiseren, allez dat is een evidentie. Dat is ook wel de enige manier, denk ik, om een emancipatiestrijd te voeren. Dus dat zal altijd belangrijk blijven. Waar wij uit de sector of wat deze organisatie wel wat mee zitten is het besef dat wij, goh, dat zo hard gewild hebben en zo hard gestimuleerd hebben, dat wij om te beginnen onrealistische verwachtingen hebben van die organisaties - heel vaak - en dat wij d'r ook een aantal hebben mee in het leven helpen roepen die eigenlijk kunstmatig zijn, die niet zijn wat dat ge zelfs maar onder de noemer van een vereniging gericht op emancipatie zou kunnen onderbrengen. Maar ik zei het daarnet hé, d'r zijn er gewoon erkend die niet meer zijn dan een aantal mannen die regelmatig eens thee willen drinken samen. Nu op zich denken wij ook wel dat dat een waarde heeft, dat heeft heel zeker een waarde. [CS#02]
Een paar respondenten uit de categoriale sector lichten in dit verband toe hoe de soms hoge ambities van zelforganisaties om overal en altijd bemiddelend op te treden voor hun achterban de verwachting uitlokt bij beleidsinstanties en andere organisaties dat zij ook op alle terreinen verantwoordelijkheid willen of moeten opnemen (en vice versa). Dit wederzijds versterkend proces is een element dat de overvraging en de “overresponsabilisering” nog meer bestendigt, zodat allochtone organisaties op den duur in een moeilijk parket dreigen terecht te komen: [...] onze sector [categoriale sector] heeft de neiging om die te gaan overvragen. Wij willen eigenlijk de ‘witte raaf’, dus wij gebruiken die voor alles en nog wat om in een adviesraad en in dit en dat en onze stuurgroep en... En die gasten voelen zich ook dikwijls ook verantwoordelijk of willen dat dan gaan doen en gaan overkop. [CS#03] Ik denk niet dat zij daar belang bij hebben van te beginnen opdrachten die eigenlijk al op het bemiddelende vlak liggen die al op het..., soms is het puur responsabiliserend naar de eigen achterban toe. Allez eigenlijk klopt dit niet. Ik denk niet dat het gezond is wat nu gebeurt - dat de politiecommissarissen van grote steden met de
207
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
vinger wijzen naar een federatie van Turken, of van om te zeggen van: zeg, 't zijn daar rellen en gullie let niet op uw jongeren. Dit klopt niet. Ik denk dat dat politiek niet correct is ook hé. Maar door dat te doen creëert ge bij die federaties en zeker bij mensen die zeer grote ambities hebben en die zitten daar, van: oh ja maar goed, wij zouden dat wel eens kunnen doen, maar dan hebben we natuurlijk massaal veel middelen nodig om dat te kunnen doen. Terwijl ik denk: dit is geen opdracht voor een federatie hé. Zij moeten niet zorgen dat alle Turkse jongeren netjes in de pas lopen hé. Dat is een opdracht voor een volledige maatschappij, die daar voor iedereen een opdracht heeft liggen. [...] Zo een rol opdringen aan zo een organisaties, dat mag men niet doen. Ook al staan er mensen te springen om het te doen, want dat is wel zo, dat merken wij ook. [CS#02]
De perverse kant aan deze zaak is dat in dergelijke situaties mensen als ‘vertegenwoordigers’ van hun gemeenschap hun verantwoordelijke burgerplicht moeten opnemen, terwijl zij anderzijds in vele gevallen niet eens effectief vertegenwoordigd zijn, aangezien ze niet kunnen genieten van stemrecht.332
332
Vgl. Viane 1998: 12.
208
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
4.3.3.5
Conclusie
Als we de bovenstaande elementen allemaal op een rijtje zetten dan kunnen we, in navolging van Meireman (2000: 52), stellen dat de meeste landelijke verenigingen van allochtonen hun werking ontplooien, maar sterk te kampen hebben met een aantal aspecten die een belemmerende invloed uitoefenen op hun taakuitvoering. De volgende aspecten lijken naar ons oordeel het meest in het oog te springen: Tabel 10 - Conclusie belemmerende condities 1. Een tekort aan financiële middelen in de eerste plaats als gevolg van: (a) Lage subsidies en (b) Een gebrek aan (infra)structurele inbedding 2. Een overvraging van het team van betaalde krachten en het middenkader als gevolg van: (a) een ontoereikende personeelsbezetting, (b) een prille organisatiestructuur, (c) een gemis aan deskundigheid in de achterban, (d) een sterke vraag naar vertegenwoordiging in het maatschappelijke veld (overheid en middenveld) en (e) interne overmatige aspiraties en ambities. 3. Een ontoereikende doelmatige en inhoudelijke werking als gevolg van: (a) een excessief kwantitatieve prestatiedruk, (b) een gebrekkige administratieve uitvoering, (c) onvoldoende ervaring en competentie van het kader en (d) een versnipperd en onvoldoende wederzijds afgestemd minderhedenbeleid.
209
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
4.3.4
Samenwerking en netwerkvorming
Contact, uitwisseling en samenwerking vormen een belangrijk aspect in het proces van deskundigheidsbevordering, eventueel professionalisering van het allochtone verenigingsleven.333 Volgens de ‘resource mobilisation’ theorie is de netwerkpositie van middenveldorganisaties één van de factoren die de invloed en participatie van organisaties verklaart. Uitwisseling van informatie (communicatienetwerken) staat daarbij centraal. Organisaties met een centrale positie in het netwerk zijn beter op de hoogte van zaken die in de gemeenschap spelen dan organisaties met een minder centrale positie. Zij zijn beter geïnformeerd over kwesties die politiek relevant zijn en kunnen daardoor politiek actief worden indien hun belangen in het geding zijn. Een centrale positie in het communicatienetwerk is ook relevant vanuit het oogpunt van mobilisatie. Het gaat dan om de mogelijkheid om samen met andere organisaties bij de overheid aan de bel te trekken over een politieke kwestie. Een centrale positie in het communicatienetwerk is ook relevant vanuit het oogpunt van mobilisatie. Het gaat dan om de mogelijkheid om samen met andere organisaties bij de overheid aan de bel te trekken over een politieke kwestie. Dit mobilisatiemechanisme werkt twee kanten op. Enerzijds zijn centrale organisaties zichtbaar voor andere organisaties en zo een belangrijk aanspreekpunt. Anderzijds is een grote organisatie ook zelf beter in staat om andere organisaties te mobiliseren. Centrale organisaties hebben dus een grotere kans om als intermediair op te treden.334 Een beleidsactor beklemtoont het belang van dergelijke netwerkvorming voor lokale verenigingen, vooral dan met betrekking tot hun verankering op langere termijn. Lokale migrantenverenigingen moeten echter op dat vlak vaak nog leergeld betalen: Soms zijn verenigingen geneigd om omwille van hun enthousiasme en hun gebrek aan ervaring, maar vooral ook omwille van hun enthousiasme en hun ambitie die ze toch wel heel hoog stellen, om dingen te gaan doen die zeer veel tijd en energie en werk en middelen vragen, maar waardoor zij op korte termijn eigenlijk nen burn-out gaan krijgen. Bijvoorbeeld die zijn dan één of twee of drie jaar heel actief, maar eigenlijk overactief bij wijze van spreken. Waarom? Omdat ze alles zelf, van A tot Z, zelf willen doen. Terwijl dat vind ik van, dat is niet de rol van het verenigingsleven. Het Vlaamse verenigingsleven werkt ook niet zo. Het Vlaamse verenigingsleven doet heel veel beroep op bestaande structuren, op bestaande drukkingsgroepen. En op die manier brengen zij eigenlijk de verschillende krachten bij elkaar, en zorgen ze d'rvoor dat ze vanuit het sociaal-cultureel werk een extra dimensie daaraan toevoegen. En dat denk ik eerlijk gezegd dat dat bij het allochtone verenigingsleven ook kan. Alleen merkt ge ook dat dat heel disparaat gebeurt. Ik bedoel, d'r zijn lokale verenigingen die dat wel al wat kennen of die al een ruimer netwerk hebben en dergelijke meer. [BA#02]
De vormen van samenwerking die we in deze rubriek onderscheiden zijn de volgende335:
Tabel 11 - Vormen van samenwerking Zie Perneel 1999: 49. Cf. Lelieveldt 2000: 345-346. 335 Twee andere vormen van samenwerking, met name die met de overheid en die met organisaties of instanties uit de landen van herkomst, worden niet hier niet behandeld. Gegevens dienaangaande vindt men terug in Meireman 2000, sporadisch in Leyssens & Vanhoorne 1998. 333 334
210
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
♦ Samenwerking tussen landelijke verenigingen onderling (4.2.4.1) ♦ Samenwerking met de bovenbouw (4.2.4.2) ♦ Samenwerking met de categoriale sector (4.2.4.3) 4.2.4.1
Samenwerking tussen de landelijke verenigingen onderling
Gevraagd naar hun onderlinge samenwerking, blijkt dat de landelijke verenigingen niet op een eiland opereren, of dat zeker niet doelbewust nastreven. Het belang van samenwerking en wederzijds bevruchtende uitwisseling wordt wel degelijk aangevoeld en tevens geuit in de interviews: Samenwerkingsverbanden met andere organisaties, ge zijt een federatie, maar ge zit niet op een eilandje hé. Da's ook belangrijk, allez, dat hebben we altijd gezegd, contacten met zowel andere federaties, een open houding... Die zijn er ook en zij sturen naar... iedereen stuurt brieven van hier en daar. En afvaardigingen daar en daar... [LV#04]
Er zijn natuurlijk geregelde contacten via de bestaande platforms voor overleg, advies, vertegenwoordiging of ondersteuning op verschillende niveaus (gemeentelijk/stedelijk, provinciaal, landelijk). Op landelijk niveau vormen het Forum en het ICCM in elk geval belangrijke kanalen om vertegenwoordigers van de verschillende federaties samen rond de tafel te brengen. Wanneer we de samenwerkingsverbanden en bondgenootschappen nader bekijken, blijkt dat etniciteit niet noodzakelijk het doorslaggevende bindmiddel is. Het is bepaald niet zo dat samenwerking tussen federaties overwegend langs etnische lijnen plaatsvindt, al is het een factor die kan meespelen. Samenwerking kan verschillende richtingen uitgaan en daar blijken de volgende stimulerende (of belemmerende) factoren, vaak in combinatie, een rol te spelen: ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦
regionaal (zelfde stad of provincie) etnisch (zelfde bevolkingsgroep) levensbeschouwelijk (islam) oriëntatie of visie (identieke visie op sociaal-cultureel werk) thema of project tweedeling gevestigden/nieuwelingen (als een hinderlijk gegeven)
Regionale nabijheid is wellicht de meest prominente factor in de totstandkoming van onderlinge samenwerking. Verenigingen die in dezelfde provincie of stad gevestigd zijn leggen kennelijk gemakkelijker contacten of smeden allianties met hun ‘buren’, ook al gaat het in sommige gevallen om organisaties ontstaan binnen andere etnische gemeenschappen. Contacten met de buitenwereld. Ik heb er geen moeite mee om met de andere federaties, in de provincie, vooral aan de tafel te gaan zitten. We doen dat ook regelmatig. [...] maar dus de andere federaties [...] ja, daar werken we dus mee samen in G. bijvoorbeeld. Ook als er bovenlokale initiatieven moeten genomen worden. Dus ik ken de voorzitters van de andere landelijke verenigingen inderdaad persoonlijk. De meeste, ja. Ik, hé. Ook omdat ik vanuit de vereniging nogal wat vertegenwoordigingswerk moet doen. [LV#01]
211
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Met de [andere verenigingen] vooral omdat die hier ook in Antwerpen gevestigd is. Met alle erkende federaties van Antwerpen hebben wij goeie contacten en ook nog zelfs in Antwerpen is er ene die nog niet erkend is. Daar hebben wij ook contacten mee. Dat is allemaal geen probleem. [LV#14]
De afstand is dan ook een niet te onderschatten factor: hoe verder gelegen, hoe dieper het water. De regionale ontplooiing van de ‘landelijke’ verenigingen is daar zeker niet vreemd aan. Eén van de respondenten schrijft dit zelfs toe aan een provincialistische reflex die allochtonen aan de Vlamingen zouden overgenomen hebben (zie 4.1.2.2). Twee federaties die vandaag op regelmatige basis samenwerken waren vroeger zelfs gehuisvest in hetzelfde gebouw, zodat hun historie tot op zekere hoogte parallel loopt. Verantwoordelijken van federaties van nieuwkomers die bij de voorbereiding van hun officiële erkenning op zoek waren naar informatie kwamen dikwijls terecht bij verenigingen van gevestigde groepen uit dezelfde gemeente of regio die de aandacht vestigden op de mogelijkheid van decretale erkenning en subsidiëring binnen volksontwikkeling: Ja en veel van de mensen die in federaties zitten nu zaten daar of ergens anders. Allez ik bedoel, wij waren ook in organisaties en ge ontmoette die. Maar zo structureel, toch niet zoveel. En ik heb den indruk, ja bij de oprichting van de vereniging zijn er wel wat contacten geweest van: hoe doen jullie het? En zo verder. We hebben het ook te weten gekomen, want dat is ook iets anders. Ik bedoel, alhoewel onze lokale vereniging een vzw was met een heel verleden. Ik bedoel, wij hebben van dat decreet niks gehoord. Wij hebben het via de Marokkanen gehoord. De Marokkanen zijn komen zeggen: zeg, d'r bestaat iets! Ik bedoel dat is ook zoiets, hoe lopen de kanalen van informatie naar migranten, allochtonen en vluchtelingen? Hoe moeten ze het weten in godsnaam? [...] En dat is dikwijls met Marokkanen en Turken omdat dat de grootste groepen zijn. Die worden direct aangesproken en de andere die worden een beetje... Ik zeg, soms moet ge te rade gaan bij andere allochtonen om te weten: zeg, hoe zit het daar nu? En dat is wel belangrijk van over informatie te beschikken. [LV#08]
Die contacten tussen ‘gevestigden’ en ‘nieuwelingen’ lopen daarom niet altijd vlekkeloos. Er is wel degelijk een kloof tussen beide categorieën van verenigingen, die de etnische hiërarchie in de maatschappelijke omgeving weerspiegelt (zie 4.1.1). Hierdoor ontbreekt het nodige wederzijds vertrouwen om tot systematische samenwerking te komen: Ze hebben hun lobbywerk, ze hebben hun relaties met partijen. Dat zit allemaal veel beter, dat zit vast. En ge komt daar en eigenlijk ge voelt dat de verborgen agenda perfect is. Maar dat ge het niet weet. En ge zit daar met alles, ge valt altijd uit den boot, structureel fonds. Waarom? En dan achteraf hoort ge: jamaar dat de Turken en de Marokkanen hebben beslist dat dat niet... dat de budgetten naar de die moesten gaan. En ge zit altijd zo van: ah? Ahja. Dat zal het dan wezen. Maar ik bedoel ge hebt tijd nodig om u te versterken, om u..., dat is niet simpel. [LV#08]
Contacten en samenwerking zijn er ook wel tussen federaties met eenzelfde etnische achterban. Het zijn vooral de Turkse verenigingen die etnisch front beginnen te vormen. Maar het moet wel gezegd dat gemeenschappelijke thema’s zoals onderwijs hier de stimulerende aanleiding vormen en niet zozeer het aspect etniciteit: Nu is het beginfase. Maar wat het, in de toekomst wat dat wel kan is eigenlijk de visie van die drie Turkse - of vier allez da's nog een
212
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
vraagteken, - drie Turkse verenigingen kan eigenlijk voor de gemeenschap, Turkse gemeenschap, een mening doorgeven in het Forum. En van daaruit naar het hogere eigenlijk. Iedere federatie heeft een eigen werking. Ze werken wel rond het thema onderwijs, maar die gegevens te kunnen bundelen van alledrie. We hebben afgesproken om regelmatig samen te komen en gedachten te wisselen. [...] Eigenlijk ook rechtstreeks met de VLOR eigenlijk contacten te leggen. Bijvoorbeeld, het hoofdprobleem van Turkse kinderen hier is eigenlijk Onderwijs in Eigen Taal en Cultuur. D'r komen wel leerkrachten vanuit Turkije naar hier gestuurd, maar er zijn enorm veel problemen, dat die mensen zich hier niet gelukkig kunnen voelen en ook niet op een goede manier kunnen werken. D'r zijn geen voorwaarden die gecreëerd zijn, noch van de Turkse overheid, noch van de Vlaamse overheid. En ook overal in scholen spreekt men wel over het belang van eigen Onderwijs in Taal en Cultuur maar d'r zijn geen platforms of geen dingen eigenlijk buiten de VLOR die daarover spreken. Nu dat is een gemeenschappelijk probleem van de Turkse gemeenschap. Dus vandaar dat de drie federaties eigenlijk nu een stap gezet hebben om daaraan eigenlijk te werken. [LV#07] Maar d'r is nooit een structureel overleg geweest van helemaal in het begin, laten we 'ns nu zo afspreken dat jullie die verenigingen nemen en wij die. En als er dan aanvragen zijn, dat we die wisselen. Dat is nooit gebeurd. Dat is heel losstaand van elkaar gegroeid. Pas daarna hebben we wel samenwerkingsmogelijkheden gezocht, heel bewust. Omdat we zeiden van, oké het idee dat we zeiden van de eigen provincie, al die Turkse verenigingen samenbrengen, proberen gezamenlijk rond bepaalde thema’s overleg te plegen en dat uit te dragen. Hetzelfde hebben we gezegd, ja dat is niet alleen een provinciale kwestie, dat moet ook binnen Vlaanderen kunnen besproken worden. En wij hebben dan heel bewust die stap gezet naar die federaties. Wij hebben gezegd: oké laten we samenkomen. Ik mag toch wel zeggen dat dat toch zeg maar een voedingsbodem of het begin was van het Forum helemaal in het begin. [LV#13]
We vermelden voorts het levensbeschouwelijke/religieuze aspect, in het bijzonder dan de islam. Turkse en Marokkaanse federaties zoeken bijvoorbeeld nader contact met moskeefederaties.336 En aangezien moslim-zijn centraal staat in de identiteit van de VOEM hoeft het niet te verbazen dat deze vereniging samenwerking opzet met federaties van islamitische bevolkingsgroepen in Vlaanderen, met dien verstande dat de VOEM zich daar zeker niet exclusief op wil vastpinnen: Met de Turkse Unie Antwerpen hebben wij een heel goede samenwerking, bijvoorbeeld wanneer wij moskeebezoeken realiseren, dan doen wij dat uitsluitend in Turkse moskeeën, dankzij de medewerking van de Turkse Unie. Als wij een discussie over een vrijdagpreek of over verzameling voor steun en hulp voor vluchtelingen hier enzovoort, dan doen wij dat, dan weten wij waar wij een hangar de mensen kunnen sturen van: heb je iets om te geven, solidair met vluchtelingen, geef dat in hangar, in de plaats daar, want wij hebben de plaats hier niet daarvoor. Dus daar is... bij manier van spreken hé. In het kader van ‘Kleur Bekennen’ doen wij ook heel wat workshops die met Turkse cultuur te maken hebben en zo. Als onze Turkse medewerkers niet kunnen, niet op tijd enzovoort, dan is er altijd bijstand van de Turkse Unie. [VOEM]
Naast etniciteit en regionale oriëntatie zijn er ook nog gemeenschappelijke belangen en visie op emancipatie die al langsom meer een reden vormen voor het knopen van dwarsverbanden en het voeren van gestructureerd overleg tussen de verenigingen: Klassiek hetzelfde dus, die zijn ook uit noodzaak ontstaan en zo niet echt louter voor dit en maatschappelijke en alle. Dus daardoor dat 336
Zie 2.2.5.
213
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
wij meer tot elkaar aangetrokken voelen, omdat wij dezelfde noden en behoeften en ziektes hebben. En dat vlot tot nu toe heel goed. [LV#14] En ik moet zeggen, binnen de wereld van de migrantenfederaties bestaat er een kern van mensen die werkelijk over geen komma verschillen van mening. Dus die hebben elk een visie die wij allemaal, we zijn met vier of vijf, dat wordt door die vier of vijf mensen of zes mensen gedeeld, zonder discussies. Er is natuurlijk weer rondom een aantal mensen die uit traditie, uit visie een beetje verschillen, maar de kar wel volgen. Maar dat zij als een soort rem werken, als een soort kritisch geweten werken onbewust waarschijnlijk. Maar het gros... [LV#12] Maar je ziet wel dat er eigenlijk een evolutie is, bedoel ik bij ons nu bij, nu op basis van die gemeenschappelijke belangen, niet op basis van de cultureel verschillen of..., maar op basis van gemeenschappelijke belangen, voilà. Op gebied van gelijke rechten werken wij nauw samen met een [paar andere landelijke verenigingen]. Maar da's op basis van iets gemeenschappelijk [...] [LV#11] Wij hebben een zeer duidelijk standpunt als het gaat om het nondiscriminatiebeleid in het onderwijs. Wij geloven er niet in, wij hebben het altijd bestreden, wij hebben gelijk gekregen door alle wetenschappelijke rapporten. Hoeveel van de andere federaties, allochtone federaties delen die mening? Sorry, als jij mijn mening niet deelt, politieke visie, dan voel ik mij ook niet aangespoord om met u samen te werken. We hebben een radicaal andere visie op hetzelfde thema. Dan voel mij niet echt aangetrokken om... en misschien op andere terreinen kan wel. En die diversiteit wilt men niet erkennen. [LV#11]
In dit verband tekenen we in de marge aan dat de syndicale verankering van het IC en zijn travaillistische benadering van sociaal-cultureel werk (arbeiderscultuur) sommige federaties wat blijkt af te schrikken. Het contact wordt weliswaar niet geschuwd en er is voldoende respect voor deze visie, maar er wordt niet speciaal nauwe structurele samenwerking beoogd. De meeste contacten verlopen nog tamelijk informeel en nemen veelal de vorm aan van spontaan overleg en informatie-uitwisseling: Dus een beetje een wisselwerking is er wel op bepaalde domeinen. Maar echt concreet is dat nog niet echt op papier van, jij neemt dit, jij neemt dat. Maar informeel zijn er zowat afspraken voor sommige... dat wij elkaar altijd op de hoogte houden en dat wij zeggen van, volg gij dat nu maar wat meer op omdat gij daar beter in zijt, of nauwer opvolgt. Dus zo een dingen zijn er wel. [LV#14]
Niettemin mogen we de impact daarvan niet onderschatten. Informele contacten tussen federaties hebben onder meer een voedingsbodem gelegd voor het ontstaan van het Forum337: Ik mag toch wel zeggen dat dat toch zeg maar een voedingsbodem of het begin was van het Forum helemaal in het begin. Daarna kwamen wij in Antwerpen, dus we wisselden af met onze vergaderingen, en we zeiden die van Gent moeten ook uitgenodigd worden. Daar zijn enkele maanden over heengegaan uiteraard. In Antwerpen zeiden de mensen, ja wij hebben de andere federatie hier, we kennen die persoon heel goed en die is ook heel begaan, laten we die ook uitnodigen. Dus automatisch kwamen de andere federaties d'rbij. En toen is er eigenlijk gezegd, we moeten dit niet als een gesloten groep bezien en ook niet zo laten 337
Zie 4.2.4.2.
214
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
uitschijnen. We gaan heel open aan iedereen de vraag stellen laten we samenkomen.
Toch worden mettertijd de onderlinge contacten minder ad hoc en vrijblijvend. Sommige landelijke verenigingen hebben gezamenlijke projecten opgezet waaruit echte allianties in het veld beginnen te groeien. Een eerste voorbeeld daarvan is het Platform Allochtone Jongeren (PAJ), een federatie van Marokkaanse en Turkse jeugd(welzijns)werkingen. Het PAJ berust op een samenwerking tussen de Marokkaanse FMV en de Turkse UTV. De beide federaties zijn ook bezig met de oprichting van een analoog platform voor vrouwenorganisaties (Platform Allochtone Vrouwen (PAV)); ze zijn van plan om de beide platforms binnen afzienbare tijd met andere etnische groepen uit te breiden.338 Een tweede voorbeeld is het project rond toeleiders naar startbanen (gefinancierd door minister van Werkgelegenheid Renaat Landuyt) dat in Limburg een samenwerking behelst tussen ACLI-Vlaanderen en de TUB; het project wordt samen uitgevoerd en er is daarover regelmatig overleg tussen de betrokken personeelsleden. Er zijn tevens contacten met de twee andere federaties (UTV, FMV) die rond dit thema werken. Eenmalige acties zijn ook een middel om banden te smeden. Zo vormde de aardbeving in Turkije van een paar jaar geleden een aanleiding voor het opzetten van een actie (geldinzameling voor de bouw van negentig prefabwoningen in het getroffen gebied) in verschillende provincies door in eerste instantie de verschillende Turkse federaties (CDF, TUB, UTV, FZO-VL), maar met ondersteuning van andere federaties (IC, FMV): Bijvoorbeeld hebben we na de verhalen ook van het zeg maar, hebben we na de aardbeving onmiddellijk contact gezocht met de andere federaties, de andere Turkse federaties in de eerste instantie, maar ook andere federaties, het Internationaal Comité, FMV, die ook onze actie indertijd enorm ondersteund hebben, waar wij eigenlijk een samenwerking zowel met de federaties als met de overheden, met de media zelfs toch hier de lokale media, hebben we een zeer mooi project kunnen opzetten voor die mensen, die slachtoffers. Maar voor ons was dat natuurlijk goed, dat bedrag was vrij hoog, wij hebben een negentigtal woningen voor die mensen kunnen neerzetten, dat is op zich zeer interessant. Maar daarnaast vonden we wat er hier zich afspeelde evenwaardig, heel veel belang. Al die overlegmomenten dat we met die federaties hadden, die ondersteuning die zij gaven, dus dat structurele dat zich hier afspeelde was voor ons zeker even belangrijk als wat we aan financiële dingen gedaan hebben. [TUB]
Het zijn precies deze soorten van uit eigen beweging gegroeide thematische en projectmatige samenwerking die de embryonale vorm zouden kunnen vormen voor systematische samenwerkingsverbanden, netwerkvorming en wellicht ook fusies op langere termijn: Dat is voor ons ook heel belangrijk, dat dit natuurlijke proces zijn gang eigenlijk kan gaan. Dus als dat in de toekomst zeg maar blijkt dat dat in die richting van samenwerking, van fusies eigenlijk groeit, dan is dat ook goed. [LV#11]
Tot slot nemen we een trend waar bij gevestigde federaties om zich wat meer open te stellen voor samenwerking met anderen. Het ligt voor de hand dat nieuwe verenigingen iets meer op zichzelf betrokken zijn, omdat zij nog volop bezig zijn met de uitbouw van de eigen organisatiestructuur en nog niet sterk naar buiten kunnen treden. Ook etnisch gemengde federaties leggen door de aard van hun werking en hun personeelskader vlotter contact met partners in het veld. 338 Volgens Judith Perneel heeft onder de landelijke migrantenverenigingen de FMV de langste traditie wat het samenbrengen van vrouwenverenigingen betreft (1999: 24).
215
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
4.2.4.2
Samenwerking met de bovenbouw
Met de bovenbouw bedoelen we die instellingen of organisaties die op het landelijke (Vlaamse) niveau de functies vervullen van ondersteuning of pleitbezorging voor de sector van de (landelijke) allochtone verenigingen. In punt 4.3.5 wijden we meer uit over de vraag of een dergelijke structuur volgens de respondenten een categoriale of geïntegreerde gedaante moet aannemen. De instanties die hier de revue passeren zijn het ICCM, het Forum en de FOV. §1
ICCM339
Het verhaal van het ICCM zou een hele studie apart vergen. Opgestart in 1993 heeft het ICCM een grillige levensloop gekend en heeft het in de loop der jaren enige moeite gehad om zijn taken adequaat af te bakenen en in te vullen. Concreet biedt het ICCM vorming en professionele ondersteuning aan, stelt het documentatie ter beschikking en voorziet het een activiteitenaanbod waarbij de nadruk komt te liggen op initiatieven waar autochtonen en allochtonen met elkaar in contact komen en het participeren aan ruimere sociaal-culturele en educatieve verbanden.340 De voorzitter van het ICCM omschrijft de tweeledige opdracht in een notendop als volgt: Want de vertrekpunten, de doelstelling van het ICCM waren tweeledig. Eén, eigenlijk het uitbouwen van de zelforganisaties, ondersteunen van de zelforganisaties en het tweede pool die we dus voor ons hadden was dus de interculturaliteit binnen de zelforganisaties, binnen de Vlaamse verenigingen, binnenin de Vlaamse Gemeenschap om dat stuk te ondersteunen, te bevorderen. Ondersteunen van kunst, cultuur. Grote K, kleine k, dat laat ik in het midden. [ICCM]
We concentreren ons hier verder op de steunfunctie ten aanzien van de zelforganisaties. Het ICCM vindt zijn hoofdopdracht van ondersteuning en begeleiding van het allochtone verenigingsveld ongemeen zwaar. De grote heterogeniteit van de landelijke verenigingen is al een eerste bezwarend element341: Dus de verscheidenheid, diversiteit binnenin de gemeenschap, maar ook binnenin de federaties is dus zeer groot. En ook noden en behoeften zijn anders, worden ook anders ingevuld. Waardoor dan bijvoorbeeld vanuit het ICCM de ondersteuning veel groter is naar bepaalde federaties dan bijvoorbeeld naar andere, naar andere federaties. [ICCM]
Daarnaast is er nog het hele terrein van niet-gefedereerde lokale zelforganisaties verspreid over heel Vlaanderen (op dit ogenblik ruw geschat meer dan 700) die in principe ondersteuning kunnen vragen bij het ICCM: En dan het ICCM heeft dan wel de taak gekregen van die federaties dan ook een stuk te ondersteunen plus nog ook wat er dan ook wel... de niet-aangesloten verenigingen, zelforganisaties. Want daar zijn er ook wel een hele pak. Want je kan de mensen niet verplichten om bij Een beknopte omschrijving van de opdracht van het ICCM vindt de lezer onder 3.1. Het Steunpunt allochtone meisjes en vrouwen, dat is ondergebracht binnen het ICCM, wordt hier buiten beschouwing gelaten. 340 Meireman 2000: 21. 341 Zie 4.1.1. 339
216
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
één of andere federatie aan te sluiten en om ze ook niet te verliezen, hebben we gezegd: wij gaan die ook houden en ook wel blijven ondersteunen. [ICCM]
Het ICCM kan dit enorme veld met zijn actuele personeelsbezetting nauwelijks bestrijken. De behoeften en vragen van de landelijke verenigingen lopen sterk uiteen en de sterke groei van het verenigingsleven wordt niet vertaald in navenant meer bestaffing: De landelijke verenigingen hebben dan een stuk mee te maken met het ICCM, maar als ge dan de problemen waar de landelijke verenigingen mee te maken hebben en de helft van de taak of de doelstelling van het ICCM om zich daar een stuk mee bezig te houden, komt het ICCM daar ook dan te kort. Want eigenlijk met drie stafmedewerkers voor veertien erkende federaties. En de federaties hebben zelf zodanig een begeleiding, een ondersteuning nodig, dat ge er bijna één personeelslid per federatie moet insteken. En samen met hen een federatie gaan uitbouwen. Om administratief, inhoudelijk, financieel... Want ge moet dan ook boekhoudkundig deskundig zijn. Plus binnen de federaties wordt dan ook op het ICCM beroep op gedaan voor sollicitatiegesprekken, voor activiteiten die ze dan als federatie - inhoudelijk dan - als federatie willen inrichten. Dus, ik denk, zowel het ICCM als de landelijke verenigingen, als de lokale verenigingen door de groei die dan ontstaan is, dat er dan nood aan is. Dat is een bewijs. Want als er geen groei is, betekent dat er daar ook geen nood aan is. [ICCM]
Opmerkelijk is voorts dat de vragen van de landelijke verenigingen het culturele domein overstijgen en meer en meer betrekking hebben op maatschappelijke vraagstukken waarmee allochtonen (en hun verenigingen) worstelen: En dit is dan ook hetgeen waar we op het ICCM mee te maken hebben. Intercultureel, oké, goed. Maar uw ondersteuning van de landelijke verenigingen... Zij komen dan met vragen in het kader van welzijnsstructuren, met onderwijs. Dus zelfs voor het ICCM kunnen wij eigenlijk niet zeggen: dat is strikt onze taak en daar moeten wij ons aan houden. Want dan kom je niet aan je doelstellingen. [ICCM]
Het ICCM probeert de toenemende vraag naar ondersteuning van plaatselijke organisaties op te vangen door een samenwerking op te zetten met de eerstelijnsvoorzieningen in de categoriale sector. Het knelpunt is immers dat het ICCM als landelijke organisatie geen regionale en lokale antennes heeft om de niet-gefedereerde verenigingen in het vizier te krijgen: Maar vandaar dat zij nu ook heel duidelijk het signaal hebben gegeven. Er gaat terug een overleg opgestart worden tussen de integratiesector en het ICCM waar wij eigenlijk allebei vragende partij voor waren om eigenlijk net samen te werken voor die nietgefedereerde zelforganisaties. Zij willen daar voeling mee houden maar ze moeten eigenlijk met de sector samenwerken omdat ze die regionale antennes natuurlijk niet hebben. [VMC]
Door de gevoeligheden aan beide kanten342 loopt dat evenwel niet van een leien dakje: En dat is wel een gigantische taak, zoals u het ook gezegd heeft. En met het personeel en mensen die wij hebben, kunnen we dat niet op een efficiënte manier doen eigenlijk. Want ik denk ook dat de meeste van hen ook zelfs niet weten waar ze terecht kunnen. Wij proberen dat vanuit ICCM een stuk samenwerking te hebben met de lokale integratiecentra en dan proberen we van daaruit een stuk ondersteuning te krijgen. Maar de affiniteit of de gevoeligheden 342
Cf. 3.4 en 4.2.4.3.
217
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
liggen daar dus wel langs beide kanten. Vooral vanuit zelforganisaties naar de lokale integratiecentra heeft men dus wel een bepaalde gevoelsmatige verhouding. Men staat daar niet zo open voor omdat men het, ja. De kritiek die men er op heeft eigenlijk naar de werking van lokale integratiecentra is meer dienstverlening en niet emanciperend, participerend. Wat dat dus wel eigenlijk bijna in het vaandel staat van de meeste zelforganisaties. En dat is meestal ook de vertrekorganisatie, de betrokken partij, hetzij als betrokken partij, dat die dan dus niet eigenlijk betrokken zijn met de lokale integratiecentra. Dat is een grote kritiek eigenlijk.
Verderop in dit rapport (4.3.5) zullen we zien dat het merendeel van de landelijke verenigingen, niettegenstaande een aantal disfuncties in de werking van het ICCM en negatieve ervaringen in het verleden, voorstander is van een (in tijd niet onbeperkt) behoud van het ICCM als categoriaal steunpunt van hun sector. Onder het vermelde punt worden overigens meningen geuit die als complementair aanzien kunnen worden met de onderstaande. De moeizame queeste van het ICCM naar een evenwichtige en doelmatige taakstelling is de landelijke verenigingen niet ontgaan: Het ICCM heeft een aantal moeilijke jaren achter de rug gehad. Ook dat weer is zoiets van... Wat wordt er allemaal verwacht van een koepelorganisatie, of hoe noemt het gelijk ge wilt. [...] Ze zijn met zoveel dingen bezig dat ge een stuk eigenlijk... Ik vind het ICCM moet veel meer rechtstreeks bij de doelgroep zitten. Op dit moment is dat anderhalve man ongeveer van het geheel die rechtstreeks met de doelgroep bezig is. [LV#02]
Eén landelijke vereniging heeft zich in de beginjaren van het ICCM opzettelijk afzijdig gehouden, omdat de verenigingen te weinig medezeggenschap hadden in het bestuur en beleid: En één van de dingen was ook onze bemerking in de beginperiode: het ICCM was niet van de verenigingen. Ze moesten het verenigingsleven stimuleren en helpen en noem maar op. Maar het was niet van de verenigingen. We vonden dat niet evident, zeker niet in Vlaanderen. Alle vormen van organisaties, als die met een bepaalde doelgroep werken, zit de doelgroep binnen die structuur en dan de werking. [...] Met weliswaar zeer positief ingestelde mensen, maar ze hadden hun taak voldaan volgens ons. Zeker onze Federatie. Wij hebben gezegd als dat aanhoudt dan gaan wij zo weinig mogelijk met het ICCM te maken hebben. Ook in de beginperiode van onze federatie hebben we zeer weinig contacten gehad met het ICCM. Wij hebben geen ondersteuning gezocht. We kregen post weliswaar, we volgden dat vanaf afstand, maar we hadden zeer weinig contact. Tot er dan ook die idee van bewustwording ook binnen het ICCM begon te komen en dat moet veranderen. En dan hebben we ook onmiddellijk gezegd: oké, dus geef ons dan... elke federatie krijgt één, twee personen in de algemene vergadering, waarvan één dan kan doorgaan naar de raad van beheer. Op dat moment hebben we ook gezegd: we zijn van de partij, dat is een positieve verandering en we gaan dat ook zeer sterk opvolgen en helpen. [LV#13]
Een andere landelijke vereniging vindt dan weer dat het ICCM tot nog toe zijn opdracht onvoldoende heeft weten af te lijnen. Vooral het feit dat het ICCM belangenverdediging op zich heeft genomen wordt hem ernstig aangewreven: [...] Voor een deel zouden die, want die hebben een rol. Ongetwijfeld hebben ze zeker een rol te spelen. Maar één het belangrijkste dat ze zouden moeten doen is zich beperken tot de oorspronkelijke taken die hen zijn toebedeeld, namelijk de ondersteuningsrol. Wat dat niet
218
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
altijd het geval is. Iemand die ondersteunt die staat achter u, niet vóór u. Wat dat gebeurd is, zij staan vaak vóór ons. Als kabinetten of wat dan ook in discussie willen treden met de federaties dan gaan ze eerst naar het ICCM. Het ICCM moet dan zeggen: nee, gij moet niet naar ons komen, wij ondersteunen de federaties, dus ge moet rechtstreeks naar de federaties gaan. Dat is zo één concreet voorbeeld. Dat zijn dingen die niet... [LV#05]
Voorts attendeert de vereniging in kwestie op de wanverhouding in de toekenning van middelen binnen de sector: Als ge kijkt naar de middelen die vrij worden gemaakt, voor zelforganisaties gaat één vierde naar de ondersteuningsfunctie van ondersteuningscentra. Naar het ICCM. Allez... [...] Kijk alleen naar het personeelsbestand, doe dat maal 1.2 Ik bedoel, het gaat voor mij niet om de middelen hé. Ik gun hen nog meer geld, ik gun hen nog meer personeel enzovoorts. Het gaat over mentaliteit om te komen tot: hoe gaat ge gewoon verder geraken? Hoe zet ge stappen in de goede richting? En de complete wanverhouding, dat interesseert mij. Dat klopt gewoon niet. [LV#05]
Een paar landelijke verenigingen vinden het ICCM sowieso een overbodige en achterhaalde tussenstructuur. De verenigingen in kwestie beweren dat ze doorheen de jaren voldoende knowhow hebben verworven en dat ze voor de nodige expertise (boekhouding, vzw-wetgeving, sociaal-culturele methodieken enzovoort) evengoed terecht kunnen bij de reguliere steunpunten.343 §2
Forum van organisaties van etnisch-culturele minderheden
Het Forum werd opgericht als een landelijke adviesraad die op het Vlaamse niveau visies moet ontwikkelen en standpunten dient te bepalen met betrekking tot aangelegenheden die de etnisch-culturele minderheden aanbelangen en die de integratie in de samenleving bevorderen. Daartoe moet het een communicatienetwerk tussen organisaties ontwikkelen en overleg tussen hen organiseren.344 Het Forum is er gekomen op uitdrukkelijke vraag van de landelijke verenigingen zelf.345 De voorbereiding van het Forum (1997) was ook de eerste keer dat alle toen bestaande federaties bij elkaar gingen zitten.346 De algemene perceptie van het Forum is bij de meeste landelijke verenigingen dan ook positief: Wat betreft - en dan heb ik gesproken over degenen die buiten het Forum zijn - de andere organisaties die in het Forum werken wij in symbiose. In een totaal symbiose met andere woorden, ik heb u het voorbeeld gegeven, als wij in het Vlaams Onderwijsraad zitten dan spreek ik niet als Marokkaan of als moslim of als vereniging, maar namens de etnische minderheden. Dan zijn d'r zaken van de Afrikaanse gemeenschap die ik daar moet vertolken. [LV#06]
Toch is het niet allemaal rozengeur en maneschijn met het Forum. Er zijn drie punten van kritiek. Ten eerste is er een groepje dissidenten dat het bestaansrecht van het Forum fundamenteel in vraag stelt. Ten tweede hebben de voorstanders van het Forum nogal wat vragen en twijfels bij het werkelijke functioneren ervan. Ten derde stelt zich het probleem voor wie of wat het Forum als pleitbezorger en gesprekspartner eigenlijk staat.
Zie 4.3.5.2. We verwijzen naar 3.3 voor een korte toelichting van het ontstaan en de opdracht van het Forum. 345 Cf. Uyttendaele & van der Valk 1997; Leyssens & Vanhoorne 1998: 101ff. 346 Uitspraak Piet Janssen in Leyssens & Vanhoorne 1998: 103. 343 344
219
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Een aantal federaties (een minderheid weliswaar) is ten eerste niet te spreken over het Forum als politiek inspraakorgaan voor etnisch-culturele minderheden in Vlaanderen. Een van de dissidenten vindt dat de onafhankelijkheid van het Forum ten aanzien van de overheid en de integratiesector onvoldoende verzekerd is, omdat het platform door de overheid zelf georganiseerd is.347 Aan een tweede voorwaarde, voldoende personeel en middelen om fatsoenlijk te functioneren, is geheel niet voldaan, ondanks de vooraf gedane beloftes: We hebben daar nooit ingezeten. Dat gaat ook niet werken omdat eigenlijk het Forum dat staat iets... In Vlaanderen is het zo: je hebt verschillende departementen en nu hebben we een creatuur gecreëerd, de allochtonen - het zijn de allochtonen zelf - hebben een creatuur gecreëerd die tussen verschillende stoelen zit en die eigenlijk van de ene naar de andere wordt doorverwezen [...] Het principe van ???? die groeit vanuit een koepel of een lokale vereniging of een overkoepelend orgaan van de koepels, dat het eigenlijk in de basis groeit. Was het Forum vanuit de federaties zelf gegroeid, dan was het eigenlijk geen probleem, omdat het een natuurlijk proces zou zijn. Er zullen waarschijnlijk meningsverschillen zijn, weet ik allemaal enzovoort, maar die moeten er zijn. Dat is geen enkel probleem. [...] Maar door het feit dat men eigenlijk dat..., dat het eigenlijk gestuurd is vanuit de integratiesector en vanuit het ICCM en met banden, met protocols afsluiten met den dienen en protocols afsluiten om projecten uit te werken. Een andere voorwaarde die niet ingewilligd was. [...] wij hebben deelgenomen aan de eerste discussie rond het Forum. Eén van de voorwaarden was: dat moet totaal zelfstandig zijn, los van minderhedensector, los van het ICCM, los van elke overheidsvisie of elke overheid. Dat moet echt totaal onafhankelijk zijn. Eén voorwaarde. De tweede voorwaarde: ge moet over genoeg kaders en middelen beschikken om te kunnen functioneren. En voor mij is dat minstens zes, zeven mensen, zeg maar vijf... Nu anderhalf. [...] want ge gaat het beleid adviseren over welzijn, over onderwijs, over cultuur, over werkgelegenheid... Maar ge kunt dat niet doen op een professionele manier als jij niet minstens... D'r was sprake van minstens vijf juristen, economisten, weet ik allemaal. Dat was ook een van de voorwaarden, maar daar is niks van die voorwaarden gewoon... D'r is zo bof een creatuur, een structuur op poten gezet die eigenlijk nooit gefunctioneerd heeft en nooit gaat functioneren volgens ons. En die als alibi dient voor de overheid om te zeggen: kijk, d'r is overleg. [LV#11] Want helemaal in de opstartfase een paar jaar terug - ik denk in ’95 of ’96 wanneer was dat? - ’97-‘98 met het Forum, met Martens denk ik, destijds in Brussel waren we erbij. Maar dat is, we zagen in dat dat..., we hadden de toekomst al voorspeld, dat dat dus efkes helemaal terug nul ging zijn, dat zag je zo in een paar vergaderingen. Dan hebben we gezegd: dat gaat niet lukken. Dus we geloven d'r niet echt in. [LV#14]
Ten tweede hebben de principiële voorstanders van het Forum toch wat vragen bij het functioneren ervan. In de uitvoeringspraktijk blijkt een en ander mank te lopen op verschillende terreinen: gebrekkige coördinatie, beperkt personeelskader, geringe Volgens Meireman houdt deze bewering niet helemaal steek. De idee van een forum is immers ontstaan in de federaties en zij zijn het die de voorbereiding georganiseerd hebben (cf. Uyttendaele & van der Valk 1997). Onderlinge conflicten en onenigheden deden het contact tussen de federaties zodanig verwateren dat er van een concrete invulling van het forumidee geen sprake meer was. Uiteindelijk heeft de overheid de zaak naar zich toegetrokken en het concept van een forum in een koninklijk besluit gegoten (Meireman 2000: 36). Zie ook Leyssens & Vanhoorne 1998: 197. De discussie zou vooral hebben gedraaid rond de tegenstelling algemene – particuliere belangen. Een groep deelnemers wou vooral de gemeenschappelijke problematiek van allochtone groepen in Vlaanderen centraal op de agenda plaatsen, terwijl anderen meer pleitten voor de bespreking van de particuliere problemen van afzonderlijke etnische gemeenschappen. 347
220
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
ondersteuning, onduidelijke afspraken, belastende investering voor de vertegenwoordigde organisaties (tijdsbudget, dossierkennis, expertise), de inbedding binnen het ICCM348 en dies meer. Spijtig genoeg onvoldoende accuraat. Dat heeft ook te maken enne... En dat moogt ge dus ook niet altijd hardop zeggen. Ik ben nochtans de laatste die daarop reageert. Maar dat heeft ook te maken met de coördinator op dit ogenblik die niet voldoende functioneel is. [LV#01] Ik heb mij zo geërgerd vorige week, ongeveer den 20ste was dat, was... We zitten samen in Brussel met de mensen van het Forum. En dat was 's maandags of 's dinsdags - ik weet het niet meer juist - en ze waren ’s vrijdags uitgenodigd op het kabinet van Mieke Vogels. Dat was goed, hé. De mensen van het dagelijks bestuur gaan daar naar toe. De dagelijkse verantwoordelijken. En ik zeg: "Wij zeggen wat dat ge daar moet zeggen en ge weet het niet." Gaat dan maar, hé. Om een lang verhaal kort te maken, dat wordt dan uitgesteld en dan wordt in één keer heel het uitvoerend comité en dan zeg ik... Ik heb het deze morgen nog gezegd tegen Van Labeke. Ik zeg: "Van Labeke, wat is dat allemaal? Waarom moeten daar tien mensen rond de tafel gaan zitten? Potverdomme, als er maar drie mensen spreken, hé. Hou daar toch eens mee op met m'n tijd te verprutsen, hé. En te zeggen dat ge daar de democratie mee nen dienst bewijst, hé." Ik zeg, ik ben bewust afwezig gebleven. Ik heb mij bewust niet verontschuldigd. Ja, wat doet ge daaraan? Uw ergeren, hè. Ik toch. Ik erger mij daaraan. [LV#01]
Voor de kleine of nieuwe federaties die met nieuwkomersgroepen werken stelt zich dan weer het probleem dat zij node hun beroepskrachten moeten uitsturen voor representatie in het Forum (wat dan weer de overbelasting van hun professioneel kader verhoogt). Hun vrijwilligers (eerste generatie) kunnen deze taak niet waarnemen vanwege onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal en gebrek aan dossierkennis349: Ja tot nu, nu pas is dat, dat gaat beginnen. Maar we zitten ook met hetzelfde probleem hé. Daar zitten altijd met vrijwilligers, daar zitten we altijd... Allez ik vertegenwoordig de federatie, dat is altijd om zes uur. Dan maakt je dat dat om vier uur moet je dan vanhier vertrekken om ginder om zes uur te zijn. Een vergadering duurt tot tien uur en totdat je dan thuisgeraakt, dat is ja. We kunnen het moeilijk vragen aan andere mensen want dat gaat gewoon niet. [LV#08] Ja, dat zijn wel geregeld. Ik denk dat qua structuur, wij hebben alleen de coördinatrice Ouafia. Maar er is een comité, niet de werkgroep, de woordvoerders, het bureau. Dus er is de voorzitter of de woordvoerder, dan is er de eerste adjunct, de tweede adjunct en die om de zes maanden moeten ze mekaar zo aflossen. En dan zijn er drie werkgroepen daar al geïnstalleerd, een voor media, een voor jeugd en een voor onderwijs. Dus wij moeten ook als federatie normaal gezien in alledrie zitten. Ja. Maar soms is dat ook een probleem omdat wij niet zoveel mensen, één die de Nederlands goed kunnen beheersen, zij doen wel de moeite allemaal. je moet de dossiers kennen, dus niet alleen de taal kunnen, maar dat verwacht wel een beetje expertise en dat is niet... en in het Nederlands. Dat is niet zo evident. Soms is dat wel een zwaar werk en zeker voor onze voor een halftijds persoon. [LV#09]
Teneinde onderbouwde adviezen aan de overheid te kunnen afleveren is er nood aan een uitgebreide professionele staf. Verschillende verenigingen, evenals het ICCM, doen daarover hun beklag: 348 349
Het ICCM ressorteert onder Cultuur, het Forum onder Welzijn. Zie 4.2.3.2.
221
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Trouwens ik vind dat we te veel dikwijls proberen het warm water opnieuw uit te vinden. We moeten dat nu eens afleren dat we het warm water opnieuw moeten uitvinden. En dat we anderzijds onvoldoende ondersteuning krijgen om die dingen een beetje te onderbouwen, hé. [LV#01] We hebben vergeten dus over het Forum en het ICCM de nodige afspraken te maken en de nodige opdrachten te geven aan het ICCM, aan de directeur en de voorzitter om een soort van superviserende rol te vervullen in de werking die wij doen en die wij verwachten van het Forum. En dat vertaalt zich in het mank lopen van de werking van het Forum. Maar het grote probleem is daar, vooral de afstand naar Brussel. De mogelijkheid, de mensen die deel uitmaken van het uitvoerend bestuur van het Forum zijn vrijwilligers, zijn mensen die werken. Dus dan heb je weer de vertaling, alles valt op de schouders van de coördinator en van de halve administratieve kracht. En ik zie de gevolgen, maar ik kan moeilijk de beschuldigende vinger uitsteken en zeggen: zo zou het moeten. Dat vereist van mijn kant of de kant van de vereniging een constante aanwezigheid, die wij ook niet altijd kunnen verzekeren. Het is een samenloop van een aantal omstandigheden, van verloren afspraken, van de klaarheid. Enfin, het kind moet nog groeien. Maar dat wil niet zeggen dat we niet geloven in de rol van het Forum, hé. Het is belangrijk, want ik merkte gisteren in het verslag dat wij hadden gekregen van de laatste uitvoerende vergadering van het uitvoerend comité, dat daar werkelijk, dus vermits het ICCM een zeer belangrijke, een bepaalde opdracht heeft binnen Cultuur, dat binnen het politieke vlak er moet een instelling zijn... [LV#12] Dat Forum voor etnische minderheden. Dat is ook weer zo dubbel eigenlijk. [...] Dat ressorteert onder Welzijn. Het valt onder Mieke Vogels, coördinerende minister. Administratief is ICCM verantwoordelijk voor de mensen binnen het Forum en inhoudelijk zijn de federaties die dan een invulling moeten geven aan de werking van het Forum. Eén persoon of één een half? Het opzet was in het Forum toen wij dus ook eigenlijk gevraagd hebben om het Vlaamse Forum voor etnische minderheden hadden wij dus zeven personeelsleden gevraagd. Zeven medewerkers, een directeur, twee stafmedewerkers, twee administratieve medewerkers en dan iemand voor onderwijs, iemand voor tewerkstelling, iemand voor welzijn - geloof ik - en dan nog... Dus wij hadden ze ook verdeeld per sector. Omdat heel de groep, heel de sector in de werking aanwezig is. Want het Forum moest dan ook projecten eigenlijk uitvoeren, om dan de federaties daarin te ondersteunen, zodanig dat we via het Forum beleidsadviserend konden werken. Maar zoals het nu eigenlijk is. Men heeft daar eigenlijk... Hoe noemt ge dat? Een zwijggeld? Men heeft iets gekregen. Ja. Eén en een half persoon en die persoon moet nu alles waar maken. Dus men kan dat dus niet doen. [ICCM]
Het VMC dringt er in het bijzonder op aan het Forum ruimte te geven om te groeien en vraagt de overheid zich van al te veel inmenging te onthouden: Awel, het Forum zou als platform moeten dienen maar dat heeft zijnen tijd nodig om te groeien. We zijn nu sinds vorige maand uitgenodigd als waarnemer op het uitvoerend comité van het Forum. Dus die linken gaan stillekes aan wel opgebouwd worden. Maar wij zijn ook vragende partij dat daar nen beleidswerkgroep bij Vogels geïnstalleerd wordt om daarrond bezig te zijn. Ja, omdat wij denken van... Wat dat heel belangrijk is, is dat allochtone verenigingen rond welzijnsthema’s kunnen werken maar dan op maat van wat dat uit hun achterban vertrekt en niet opgelegd door de overheid want dan vrezen we dat ge dat allochtoon verenigingsleven gaat fnuiken. [VMC]
Dat is ook de specifieke vrees van één van de federaties, met name dat de overheid er op zal aandringen dat het Forum eensluidende adviezen zal formuleren namens het geheel 222
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
van alle allochtone groepen. De onderhavige respondent vindt zulks een onredelijke verwachting en hoopt dat er ook een mogelijkheid bestaat voor specifieke allochtone groepen om zo nodig een afwijkende stem te laten horen: Zoals ge zei het Forum. Ik denk dat het een goede zaak is dat mensen samenwerken. Maar één ding dat ge niet moogt vergeten is dat men alle allochtone mensen samenzet. Al die verschillende nationaliteiten. Al die verschillende mensen. Met al die verschillende meningen. [...] Maar onder de Marokkanen zijn er zoveel verschillende opinies als onder de Belgen. Zelfs de Afrikanen. Er zijn zoveel nationaliteiten en binnen die nationaliteiten zijn is het hetzelfde. Maar Belgische mensen denken dat al die allochtonen dezelfde mening hebben. Ah nee! Dit is niet waar. En het is niet eerlijk om hen te zeggen van, ge discussieert, ge komt tot één mening en dan komt ge met ons praten. Dat is niet eerlijk. Want mensen hebben te veel tijd nodig om het eens te worden. Met al die opinies. En wat krijgt ge dan? Ge krijgt zoiets als het compromis van het compromis en dat is niet meer goed. Dat is de zwakte van het Forum. En dat is misschien... ik weet niet of ze het met opzet deden. [...] Ge hebt niet altijd één mening nodig voor alle allochtonen. Laat ze juist zeggen: er zijn verschillende meningen. Sommige willen dit, andere willen dat. Er moet meer accent gelegd worden op meningen die komen van specifieke groepen, meer dan geconcentreerd te zijn op een gemeenschappelijk platform zoals het Forum. [LV#10]
Last but not least heerst er verwarring over wie of wat het Forum nu eigenlijk vertegenwoordigt. Uit een uitspraak van de minister van Cultuur blijkt alvast dat hij er niet toe geneigd is het Forum als belangenbehartiger te zien optreden van de allochtonenverenigingen als dusdanig: “Daarnaast is het verwonderlijk dat het Forum van Etnisch Culturele Minderheden zich plots opwerpt als belangenbehartiger van de verenigingen terwijl er al een belangenbehartiger voor het Volksontwikkelingswerk is. […] De bepalingen in het minderhedendecreet over de rol van het Forum en de afstemming met andere organisaties in de Volksontwikkeling zijn bovendien alles behalve duidelijk.” (Minister Anciaux in een brief aan de landelijke verenigingen, afgedrukt in Akhbar)
Nochtans blijken de landelijke verenigingen die in het Forum zetelen daar net voor te pleiten: Daar ben ik dus wel een voorstander van. Ik geloof er dus in. Maar bijvoorbeeld als ge nu ziet, wij zijn nu een gevecht aan het leveren om bij de minister van Cultuur aanvaard te krijgen dat dat als een geldige gesprekspartner moet kunnen naar voor komen. [LV#02]
Hieruit blijkt dat het Forum in zijn taakstelling enigszins op de wip zit tussen de functie van belangenbehartiging van de allochtone verenigingen zelf en de functie van politieke pleitbezorging voor de doelgroepen die zij menen te vertegenwoordigen. Dat onderscheid is in zekere zin artificieel en valt in werkelijkheid niet altijd zo eenduidig te maken. Wanneer allochtone organisaties bijvoorbeeld een advies verstrekken ten gunste van een wettelijk geregelde brede invulling van hun kerntaken binnen het sociaalcultureel werk kunnen zij dit in feite vanuit beide invalshoeken benaderen. Het komt enerzijds ten goede aan de organisaties zelf omdat een dergelijke regeling beter beantwoordt aan de realiteit van hun werking, maar anderzijds geeft het hen ook de gelegenheid om beter in te spelen op een aantal behoeften binnen hun achterban waar zij een signaalfunctie vervullen ten aanzien van de overheid. Dat laatste is niet alleen een zaak van Cultuur, maar raakt verschillende maatschappelijke terreinen en sectoren.
223
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
§3
FOV350
De FOV is het overkoepelende belangenorgaan van de sociaal-culturele sector en is zeer recent opgericht. De directeur van de FOV omschrijft haar bestaansreden en hoofdopdracht als volgt: FOV is ontstaan op 9 oktober 2000. Dus zeer recent. Is een belangenorganisatie, een Federatie van Organisaties voor Volksontwikkelingswerk voluit. Een belangenorganisatie die de ambitie heeft, de bedoeling heeft om alle erkende verenigingen, instellingen, diensten te groeperen en te ondersteunen, bij te staan in relaties met de overheid, relaties met weet ik veel wat allemaal, zodanig dat de federatie de spreekbuis is van die groeperingen. Dat gaat in totaal om ik geloof iets boven de 130 organisaties, waarvan er nu op dit ogenblik, als ik het goed heb, een 85% zijn aangesloten. FOV is als dusdanig een soort rechtsopvolger, maar dat moet ik wat nuanceren van de vroegere koepelorganisaties die zijn afgeschaft door de huidige minister van cultuur op het einde van dit jaar. D'r is een poging geweest met een paar mensen in de informele sfeer van we moeten daar toch niks mee doen? Ja, we moeten daar iets mee doen. We gaan proberen iets op te richten dat pluralistisch is van aard. Alle organisaties ongeacht de ideologische of levensbeschouwelijke inspiratie kunnen lid worden en worden verwacht van lid te worden van de Federatie. Dus dat is het plaatje. Wij proberen zo goed als mogelijk rekening te houden binnen die Federatie met het feit dat het gaat om drie werksoorten, die ook qua grootte, qua kwantum verschillend zijn ten opzichte van elkaar. De verenigingen met iets meer dan 700 miljoen subsidies, de instellingen met 615 en de diensten slechts met een kleine 150. Dat maakt een groot verschil. We zitten met kleine en grote organisaties. De kleinste heeft een subsidiebedrag van 119.000 frank, de grootste 76 miljoen.
De FOV heeft de ambitie om ook landelijke allochtonenverenigingen aan te sluiten. Maar de FOV merkt dat daar toch tot op vandaag enige terughoudendheid te bespeuren is bij een aantal van deze verenigingen. Op het ogenblik van de interviewafname (mei 2001) waren vier van de veertien erkende verenigingen aangesloten bij de FOV, waren er contacten met drie organisaties en was er van één organisatie een formele mededeling gekomen dat zij geen lid wensten te worden. Over de resterende zes verenigingen was er nog onduidelijkheid. Die terughoudendheid is volgens de FOV ingegeven door een paar elementen. Een eerste element is de verwarrende beleidscontext; de vraag in dit verband luidt tot wie allochtone verenigingen zich moeten richten voor hun belangenverdediging: de FOV of het Forum?.351 Het tweede element heeft specifiek betrekking op de statuten en de organisatiewijze van de FOV. Een eerste struikelblok daarin is het ingevoerde "cijnskiesstelsel": De eerste reden is dat het cijnskiesstelsel dat wij in onze statuten hebben ingevoerd hen niet helemaal zint. Want wij hebben dus een meervoudig stemrecht ingevoerd en dat heeft te maken met verschillen van grootte van werksoorten, verschillen van grootte van organisaties en dan ook wel ideologische en filosofische gevoeligheden. Dat heeft voor gevolg gehad dat die voorbereidende groep gezegd heeft van: we gaan komen tot een systeem dat iedereen dat toch wel voelt dat met ons wordt rekening gehouden en wij hebben dus dat systeem met een toekenning van één tot en met vier stemmen. Wat ik per se zelf geen goed systeem vind. Want ik vind één organisatie één stem is de logica. Maar we moeten daar eenmaal door. We hebben de afspraak nu 350 351
Zie 3.3. Zie 4.3.5.1 voor wat meer toelichting en §2 hierboven.
224
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
gemaakt dat binnen twee jaar dus - dus tegen het jaar 2003 oktober moeten we daar een uitsluitsel over hebben wat dat we daar mee doen. Mijn prognose is dat we gaan gaan naar één organisatie één stem. En dat heeft alles te maken met dat we ons gaan moeten bedienen van dat meervoudig kiesstelsel, ja dan is er wat miserie in de Federatie. Dan kunnen we beter de boeken sluiten. Dat is mijn werkhypothese. [FOV]
Reacties van een paar verenigingen belichten hun kant van de zaak. Het cijnskiesstelsel maar ook de vrees om geen partij te zijn voor de grote Vlaamse verenigingen vormen de grote knelpunten: Of ja. Nu dat is ook niet zo gemakkelijk om daar iets rond uit te bouwen, dat weet ik ook. Allez, als ge bij wijze van spreken 1200 lokale verenigingen vertegenwoordigt of ge vertegenwoordigt er 32. Oké daar is een verschil. Maar ja, ik heb het daar moeilijk mee en als we daar dan zouden instappen, ja wat betekent dat nu die ene stem die we zouden krijgen? Langs de andere kant, als je dan ook hoort dat dat het enige orgaan is dat minister Anciaux erkent. [...] Want het is jammer, vind ik, als ze dat... als het ministerie dat als enige belangensbehartigingsorgaan erkent, dan zou er eigenlijk toch zeker die drempel niet mogen zijn van die 5000 frank. Dat stemrecht dan, ja, daar kunnen we over blijven discussiëren natuurlijk, maar ja... Dat financiële dat is gewoon veel te moeilijk bij ons en het feit dat ge... [LV#04] Ja, dat is voor ons is dat niet haalbaar. Dan ga je zo als een minuscuul mens daar zo een hele grote... Wie kan dat ons, wie gaat ons zeggen, honderd procent garanderen, dat wij daar inbreng gaan in hebben? Plus dat wij vinden dat allemaal ondemocratisch is. Hoe meer geld dat je betaalt, hoe meer stemmen dat je krijgt. Dat is van de oertijd, zelfs bij ons gebeurt dat niet. Allez. Dat is gelijk het stemrecht van het begin van de eeuw hé. Zoveel geld, zoveel stemmen. Ten eerste wij kunnen dat sowieso... voor ons 't is veel geld. Het is niet haalbaar. Het principe is niet correct, maar ja, waar is de keuze? Plus waarvan dat we jaren niks hebben mogen verwachten ook niet. Die hadden toch eigenlijk, wetende dat er massa’s migranten en vluchtelingen waren, hadden ze ook initiatieven kunnen nemen. Maar die zijn d'r niet gekomen, hé. Ik bedoel, dus en nu moet ge daar van gaan afhankelijk zijn en dinges verwachten. Ik denk dat het niet gezond is van het systeem. [LV#08] En dan zien we hoe het evolueert naar het volgend jaar toe, want daar zijn zelfs zeer structurele vragen rond. De grotere organisaties hebben meer stemmen... (Ja, meervoudig stemrecht, daar zijn vraagtekens bij.) Ook binnen de Vlaamse verenigingen, terecht. Maar ze zeggen... (De kleintjes voelen zich benadeeld.) Inderdaad, ze zeggen we werken eraan, maar we zeggen dan ook heel voorwaardelijk we gaan dat ook volgen. En als dat positief verandert, waarom zouden we daar niet moeten inzitten? ]LV#13]
Een tweede reden is de vraag van een van de federaties om binnen de FOV een aparte positie te voorzien voor verenigingen met allochtonen als bijzondere doelgroep. De FOV is daar op ingegaan door tijdelijk, ook mee ingegeven door de overstap van het oude decreet naar het nieuwe, in haar schoot een afzonderlijke werkgroep te installeren.352 De federaties zelfs vinden dat een positieve ontwikkeling: En wat de FOV gedaan heeft vond ik dat wel een positieve benadering. Zij hebben gezegd: oké wij gaan wat jullie een specificiteit hebben, gaan we een aparte werkgroep kunnen oprichten binnen onze structuren. Zelfs we gaan een plaats binnen de raad van beheer kunnen vrijmaken voor jullie. En dat is een positieve benadering. [LV#13]
352
Zie 4.3.5.1.
225
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
4.2.4.3
Samenwerking met de categoriale sector
De verstandhouding tussen de landelijke verenigingen van allochtonen en de categoriale sector verloopt enigszins moeizaam. De voorgeschiedenis en de contouren daarvan werden hiervoor al geschetst (3.4.1). Katrien Meireman heeft in haar studie al de aandacht gevestigd op de gespannen relaties tussen de beide sectoren en we kunnen haar bevindingen alleen maar onderschrijven.353 Net zoals Meireman stellen we twee belangrijke zaken vast. Ten eerste is er een probleem van wederzijdse taak- en bevoegdheidsafbakening, dat zich zelfs na de implementatie van het Minderhedendecreet niet volledig heeft opgelost.354 De volgende activiteiten blijken nog steeds gevoelig te liggen en in bepaalde gevallen aanleiding te geven tot een concurrentiestrijd tussen landelijke verenigingen en organisaties in de integratiesector: -
de begeleiding van lokale verenigingen; de belangenbehartiging, het woordvoerderschap van allochtone gemeenschappen op diverse niveaus; de organisatie van activiteiten in de sfeer van sociale dienst- en hulpverlening.
Ten tweede is er ondanks de retorisch vertolkte slechte verstandhouding wel degelijk goede samenwerking mogelijk op het terrein, maar deze verschilt grondig van regio tot regio en van gemeente tot gemeente en hangt ook af van de doelgroep van de verenigingen.355 §1
Praktische samenwerking
Te beginnen met de concrete samenwerking stellen we met Meireman vast dit die kan variëren al naargelang de locatie (provincie, stad, gemeente) en/of allochtone doelgroep. Daarbij moet een onderscheid gemaakt worden tussen integratiecentra en integratiediensten. De laatste zijn gemeentelijke of stedelijke overheidsinstanties die doorgaans wat meer in de pas moeten lopen van het door de gemeente gevoerde beleid356: En dan heb je het lokale bestuur dat dan een enorme stempel erop drukt natuurlijk, dat ge dan ook een beetje afhankelijk zijt van de kleur van die overheid, van de visie van individuen zelfs, ook van een partij. [LV#13]
In de stad Antwerpen loopt de praktische samenwerking al bij al redelijk vlot. Zo heeft het integratiecentrum DeAcht een nieuwe beleidslijn goedgekeurd waarin met de Marokkaanse federatie in Antwerpen (FMV) verschillende niveaus van samenwerking met zelforganisaties zijn afgesproken. De Turkse federatie UTV staat eveneens open voor samenwerking met de categoriale sector, maar geeft voorlopig nog de voorkeur aan ad-hocsamenwerking. De integratiesector in Antwerpen heeft zich in de loop der jaren sterk georiënteerd op de Marokkaanse en Turkse gemeenschappen. Eén van de consequenties hiervan is dat de lokale integratiecentra en steunpunten momenteel moeite Meireman 2000: 55-58. Zie 3.4.2 en 4.2.3.4. 355 Zie Meireman 2000: 57. 356 Mohamed Chakkar, coördinator van de FMV, opperde ooit dit in een rondetafelgesprek: “Wij werken als verenigingen daarom liever met pluralistische privé-initiatieven in de integratiesector, dan met de integratiediensten van de overheid. Al maakt het in principe niet veel uit, je voelt in de praktijk gewoon het verschil. We mogen daar niet blind voor zijn. De overheid heeft nu eenmaal eigen bestuurlijke opdrachten.” (Bali et al. 1998: 45). 353 354
226
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
ondervinden om hun werking uit te bouwen ten aanzien van de nieuwkomersgroepen (Latijns-Amerikanen, Afrikanen, Oost-Europeanen). Dat heeft ook een weerslag op de contacten met hun zelforganisaties. Vooral de Latino’s, mensen die zich zeer politiek bewust zijn van hun participatierechten, blijken moeilijk overweg te kunnen met de in hun ogen nog steeds paternalistische manier van werken van de Antwerpse integratiesector. 357 De vluchtelingenzelforganisaties voelen zich er eerder ingekapseld dan ondersteund; de herstructurering van de sector zou voorrang krijgen op de noden van de mensen. De grotere betrokkenheid van Marokkanen en Turken in het beleid van de integratiesector schept eveneens een zekere afstand. In Brussel is het vooral de Afrikaanse bevolking voor wie de drempel naar de integratiecentra nog te hoog ligt. Ghanaba signaleert wel vooruitgang in de onderlinge contacten tussen federaties/verbonden en integratiecentra in het Brusselse. Er werd in dit kader een protocol afgesloten met richtlijnen en afspraken in verband met doorverwijzing en voorlichting: Omdat het soms niet echt duidelijk is een beetje waardat zij mee bezig zijn, waar de verbonden en de federaties die al in Brussel werkzaam zijn, mee bezig zijn, omdat we anders heel veel overlappend werk gaan doen en zo. En ook wat er gebeurt als er lokale verenigingen die eigenlijk gefedereerd zijn komen aankloppen bij integratiecentra en zo, daar is er een beetje een overeenkomst over gemaakt. (Wat gebeurt er dan? Worden zij doorverwezen?) Wel d'r is gevraagd geweest in elk geval dat er doorverwezen wordt. Ook dat lokale verenigingen op de hoogte gebracht worden dat er federaties bestaan. Wat dan de voordelen zijn van federeren en zo, en dat ze daarvoor... Allez d'r is zo een schema gemaakt voor welke dingen dat ze bij wie terecht kunnen en zo. [Ghanaba]
In Limburg varieert de actuele situatie veeleer van gemeente tot gemeente en is er her en der sprake van een vorm van lokaal particularisme en cliëntelisme. Integratiecentra en diensten zetten vlot samenwerking op met de federaties werkzaam in de eigen gemeente, terwijl in de andere gemeenten het werkgebied wordt afgeschermd ten opzichte van federaties die elders hun vestigingszetel hebben (men ziet het als “inmenging” van buitenaf). De situatie is wat verbeterd sinds de verenigingen in de bestuursorganen zetelen van de integratiecentra, maar er is nog veel werk aan de winkel. Een mogelijke verklaring voor die reflex van afscherming ligt misschien in het feit dat plaatselijke besturen in de zogenaamde ‘concentratiegemeenten’ in Limburg jarenlange ervaring hebben opgedaan met integratiebeleid en doeltreffende initiatieven hebben opgezet, die ze niet zomaar willen opgeven.358 Voorts vermelden we nog dat steden als Gent en Antwerpen in hun decretaal opgelegde plannen rond lokaal minderhedenbeleid (2000-2002) de oprichting van overleg- en inspraakorganen hebben ingeschreven.359 De overlegraad in Antwerpen, die de rechtstreekse communicatie tussen het stedelijk beleid, de zelforganisaties, de Zo blijkt uit het interview met de LAF. Vanmechelen 1996: 126. 359 Dit is een uitkomst van het Minderhedendecreet (Art. 29-32). De Vlaamse Regering verleent aan lokale besturen een subsidie voor een gemeentelijke integratiedienst, rekening houdende met de concentratie van de doelgroepen, de samenstelling van de bevolking en de aard van de problematiek. Enkele van de opgelegde voorwaarden zijn: het opstellen van een gemeentelijk beleidsplan voor lokaal minderhedenbeleid; het organiseren van overleg binnen de diensten van de gemeentelijke administratie en met de betrokken externe actoren; het organiseren van de participatie van de doelgroepen; het organiseren van een overleg, waarbij de betrokken doelgroepen een advies uitbrengen over het lokale minderhedenbeleid. Het beleidsplan wordt opgemaakt voor een periode van drie jaar en dient als basis voor de toekenning van de subsidie. . 357 358
227
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
integratiesector en de vluchtelingensector wil organiseren, zou naar verluidt in september 2001 van start gaan. De Stad Antwerpen zet ook SIF-middelen in om zelforganisaties en hun koepels rechtstreeks te ondersteunen.360 Wat financiële ondersteuning betreft heeft de Stad Antwerpen een jaar of drie geleden een activiteitenfonds geïnstalleerd waaruit lokale allochtone verenigingen subsidies kunnen putten voor het organiseren van socioculturele activiteiten. Dit fonds wordt beheerd door de DIA (Dienst Integratie Antwerpen). Daarnaast wordt ook de sociale kaart van de in Antwerpen actieve allochtone organisaties geactualiseerd, zodat zij meer bekend kunnen gemaakt worden bij de Antwerpse hulpverleners. In Gent is het Forum voor Etnisch Culturele Minderheden, waarin ook afgevaardigden van de in Gent gehuisveste federaties zetelen (FZO-VL, CDF), inmiddels al een tijdje operationeel. Of het ook goed draait is een andere vraag, want er zou een aanzienlijke kloof bestaan tussen de vertegenwoordigers en de basis binnen de allochtone gemeenschappen. Vermeldenswaard voor wat Gent betreft is dat één van de lokale steunpunten van het Intercultureel Netwerk Gent (ING)361 aldaar vanuit een zelforganisatie (DHKD)362 is ontstaan. Tot slot geven we nog aan dat in het veld zelforganisaties, inbegrepen de landelijke verenigingen, wel eens structurele ondersteuning ontvangen van organisaties uit de integratiesector of de ruimere welzijnssector, vooral het ter beschikking stellen van lokalen (secretariaat, vergaderruimte, socio-culturele activiteiten, …).363 §2
Terreinoverschrijding
Voor het ontstaan van federaties van allochtone verenigingen werd op verschillende plaatsen door integratiecentra en welzijnsdiensten ondersteuning geboden aan lokale zelforganisaties en had men zelfs een stimulerende inbreng bij de oprichting ervan.364 Allochtone organisaties kregen bijvoorbeeld steun op administratief en organisatorisch vlak en deden een beroep op eerstelijnsvoorzieningen binnen welzijn voor het opmaken van statuten, jaarverslagen, subsidiedossiers en dergelijke. Het lijkt evident dat eens de landelijke verenigingen werden opgericht en erkend, zij de begeleidingstaak zouden overnemen daar waar het hun lidorganisaties althans betreft. De logische verwachting is dat de categoriale sector zich alvast niet meer verder inlaat met de gefedereerde lokale verenigingen en zoveel mogelijk uit het vaarwater van de federaties probeert te blijven. Uit verschillende getuigenissen van respondenten, zowel van landelijke verenigingen als van organisaties uit de categoriale sector, blijkt die terreinafbakening, in een bepaald opzicht ook terugtocht, zich niet geruisloos te voltrekken. Dat niet-gefedereerde verenigingen ondersteuning vragen bij lokale integratiecentra of steunpunten valt nog te begrijpen (ook al is dat strikt genomen de taak van het ICCM), maar ook ten aanzien van de gefedereerde organisaties wordt het ondersteuningsaanbod niet integraal afgebouwd. Het hoeft geen verbazing te wekken dat menige landelijke vereniging dit als concurrentieel ervaart: Zie ook 4.3.2.1, §5. Het Intercultureel Netwerk Gent (ING) is erkend als enig lokaal integratiecentrum (ING) in Gent en werkt complementair met de Stedelijke Integratiedienst (SID). 362 DHKD vzw. staat voor ‘Democratische Culturele Volksvereniging” en werd in 1979 opgericht als zelforganisatie. In 1991 werd ze erkend als lokaal integratiecentrum. DHKD blijft als socio-culturele zelforganisatie verder actief op het domein van volksontwikkeling (Hubert et al. 2001: 9). 363 Zie 4.3.2.1, §6. 364 Zie 3.4.1. 360 361
228
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Ja, ik wil over de integratiesector dit zeggen. Daarover hebben we dus eigenlijk zo wat een continu gevoel van wat moeten we daar nu mee? Verdomme ze zeggen wel dat ze naar een tweede lijn, naar een inclusief beleid willen terugkeren. Maar zowel in X, waar ge nog een steunpunt migrantenorganisaties hebt dat een feitelijke federatieve... dat is een gek woord, dat is taalkundig waarschijnlijk ook onzin - maar die feitelijk een federatie lijkt te zijn. En die dan alleen de mensen devieert naar vzw-vormingen en ondertussen dus ook allerlei activiteiten opzet om hen te ondersteunen. Dus dat is eigenlijk een federatie. [LV#01] Of nu met het nieuwe minderhedenbeleid of -decreet, moet dat een stukske afgebouwd worden en d'r zijn dan gemeentes bijvoorbeeld hier in onze gemeente hebben ze dan wel nog die????. Gullie kunt wel nog beroep doen op het LIC. Maar bijvoorbeeld in X [een andere gemeente] daar moeten ze het echt afbouwen. Maar dat is niet gemakkelijk voor die zelforganisaties. Want nu zijn ze daar echt wel bezig om die... een beperkt groepke echt te vormen, ja da's het zelf in handen kunnen nemen. Maar natuurlijk is het voor hen gemakkelijker om bij de integratiedienst binnen te springen dan de telefoon te pakken en naar ons te bellen [...]. (Dat ligt net iets te ver en het water is te diep.) Het ligt te ver en zij kennen mij ook niet. Ik ben al verschillende keren daar geweest. Maar ja die drempel is toch hoger om mij te contacteren. En het is dat dat ik net zei van die behoeftes zijn er dus wel. Eigenlijk zou ik veel meer naar daar moeten gaan, dat ze mij als aanspreekpunt zien, maar in de realiteit is dat niet. [LV#04] Lokaal, dus wij hebben onlangs nog een overlegmoment gehad met een lokaal integratiecentrum hier in de stad. Ik zeg het, wij werken met iedereen samen als we zien dat iets interessant is. Wij staan daar niet volledig gesloten voor. Maar er moeten ook duidelijke afspraken komen ook, rond... ja ik geef nu maar een voorbeeld. In een bepaalde wijk, om het zomaar te zeggen, hebben ze een halftijdse voor de verenigingen daar, de Turkse verenigingen daar, maar al die verenigingen zijn bij ons lid. Wij doen hetzelfde. En die persoon, ze nemen dan een Turk, die geraakt er niet in. Waarom? Omdat ze waarschijnlijk subsidies over hebben of ik weet niet. Ze kunnen die beter aan ons geven, dan kunnen we het nog beter doen. Ik zeg soms crue dingen... [LV#14]
Een verklaring waarmee respondenten van landelijke verenigingen regelmatig uitpakken is dat integratiecentra afhankelijk zijn van zelforganisaties om hun doelgroep te bereiken. Ondersteuning wordt dan in zekere zin als pasmunt gebruikt om allochtone verenigingen aan zich te binden en eventueel op afstand te houden van de koepelverenigingen: Want ge hebt integratiecentra die gewoon draaien op drie, vier, vijf verenigingen. Die alleen maar kunnen functioneren doordat er eigenlijk zelforganisaties zijn. Ja, ik bedoel. Dan komt ge terug op dat fundamenteel wantrouwen en dat fundamenteel wantrouwen dat wordt soms niet altijd en ook niet door iedereen, maar af en toe hoort ge wel eens... het feit dat ze niet worden aangemoedigd om zich te federeren, het feit dat die integratiecentra ook afhankelijk zijn van zelforganisaties enzovoorts. Ik bedoel. Ge hebt een bepaalde dynamiek van zelforganisaties die daar bezig zijn rond allerlei aspecten: welzijn, jeugd, ontwikkelingssamenwerking, cultuur enzovoorts. Men heeft vanuit de overheid een parallelle structuur opgezet, de integratiesector, waarvan men dan om het te kunnen verkopen bij manier van spreken naar de zelforganisaties toe heeft gezegd van: kijk jullie houden zich met dat en dat bezig en jullie houden zich met dat en dat bezig, maar in se komen die in mekaars vaarwater. Nu. Ofwel is er vertrouwen naar de zelforganisaties toe dat ze het zelf kunnen. Ofwel is het er niet, maar dan moet het ook gezegd worden. Ofwel streeft men naar gewoon constant een mengeling van de twee en wilt men eigenlijk af van de loutere eigen organisatie per etnie of wat dan ook. Maar dan moet dat ook gezegd worden. En ik denk dat men
229
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
het gewoon niet weet. Dat men eigenlijk gewoon niet weet wat dat ze, wat dat men eigenlijk wilt. [...] En als er een mengeling is dan moet die spontaan groeien. Ik ken integratiecentra en niet alleen integratiecentra, maar de ondersteuning gebeurt ook via bijvoorbeeld culturele centra enzovoorts, ook in Vlaanderen en Brussel, waarbij men gewoon zegt tegen die zelforganisaties van, het zou een slechte zaak zijn als ge u federeert. Die mensen die behoren tot de federaties enzovoorts en de belangen verdedigen van de verenigingen enzovoorts die zijn met andere dingen bezig, die hebben een andere agenda, dus ge moet daar van wegblijven. [LV#05]
Het VMC geeft overigens toe dat de integratiesector op dit punt in een overgangssituatie verkeert en er nog niet in geslaagd is de gesignaleerde problemen rond wederzijdse gebiedsafbakening grondig uit te klaren: Maar het is wel zo dat er momenteel wel de vraag is van: goed, ondersteunen van het allochtoon verenigingsleven bekeken in relaties Cultuur - Welzijn. Is dat effectief de taak van integratiesector? Want we moeten bekijken dat we niet te veel in vaarwater komen van ICCM en federaties. Maar het is wel zo dat momenteel gebeurt. [VMC]
het die de het het
Eén van de belangrijkste argumenten die de organisaties in de categoriale sector aanvoeren om toch op vragen van gefedereerde allochtone verenigingen in te gaan zou zijn dat lidorganisaties die vooral buiten de (groot)steden actief zijn onvoldoende ondersteuning krijgen van hun koepelverenigingen. In steden zoals Antwerpen of Brussel slaagt men erin betrekkelijk sluitende afspraken te maken tussen beide sectoren, maar daarbuiten zijn de grenzen nog veeleer flou365: Allez, ik denk dat daar nog nen belangrijke weg af te leggen is. Omdat wij ook horen dat een aantal migrantenverenigingen, die dan niet in de grootsteden zitten, dat die feitelijk onvoldoende bij hun federaties terecht kunnen. En die komen dan bij integratiecentra af en daar zitten wij zo wat mee een vraag van: ja, moeten wij dat dan doen? Moeten wij dat niet doen? [VMC] Want de frustratie dat zij uiteindelijk hun legitimiteit moeten halen uit het aantal aangesloten verenigingen en dat die moeten draaien, die kunnen ze niet waarmaken, want ze kunnen ze niet ondersteunen. Wij merken dat eigenlijk geen enkele van de federaties die hier actief zijn d'rin slagen van de aangesloten verenigingen treffelijk te ondersteunen. Eigenlijk geven ze dat zelf ook wel toe. [CS#02] Plus dat zij allez de leemte die er is ook in ons werkingsgebied van ondersteuning vanuit de federaties ook te maken heeft met dat men aan stadsondersteuning doet en dat men in mijn ogen op bepaalde momenten gewoon een zelforganisatie is van zijn eigen stad, waardat men dan wel op Vlaams niveau een aantal dingen nog gaat oppakken, op derdelijnsniveau, en op eerstelijnsniveau, maar dat dat tweedelijnsniveau er helemaal niet is buiten de stad. [CS#03] Waarom zeg ik dat? Omdat ik nu reeds merk van organisaties, allochtone verenigingen die bij federaties aangesloten zijn en die van de federatie ondersteuning van aanvraagformulieren en dergelijke, die ondersteuning krijgen, daar wordt er reeds al niet gekeken van: oké, die organisatie die is twee jaar aangesloten bij ons geweest. Bestaat die nog? Dus gewoon iemand komt langs en wordt... ze kennen Getuige daarvan ook een uitspraak van Ali Salmi, coördinator van het Provinciaal Integratiecentrum Oost-Vlaanderen (PICO): “In onze provincie krijgen de verenigingen inderdaad weinig steun van de federaties en het decreet gaat ervan uit dat die ondersteuning er wél is. Wij proberen te compenseren: wij hebben een team van medewerkers, veelal allochtonen die de zelforganisaties met raad en daad bijstaan.” (Delrue 2001: 6). 365
230
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
hem en men vult die formulieren in zonder terug te checken van bijvoorbeeld: die statuten zijn die nog in orde? Is er een raad van bestuur? Leeft die organisatie? Zet die nog activiteiten op? Misschien opvolging. [CS#04]
Eén van de beleidsactoren gaat zelfs verder en is er absoluut niet van overtuigd dat federaties voldoende knowhow en professionaliteit in huis hebben om zelfstandige lokale verenigingen doeltreffend te begeleiden: Ah ge moet dat verzelfstandigen en ge moet dat dingen. Nu wat is dat verzelfstandigen? Om niks in de plaats te hebben hè. Dus ze moesten dus laten zitten, maar verzelfstandigen noemde dat dan. En nu komen we in de logica van de Vlaamse Gemeenschap. Als je nu zegt: goed ge hebt daar nu zo een vrouwenwerking waar er 140 à 200 langskomen, als ik nu uwe logica volg, dan gaat dus een federatie dit moeten volgen en ondersteunen. En ik moet dat geloven? En ik moet dat geloven dat dat gaat gebeuren? Allez toe gij. [...] Maar die federaties gaan dat niet kunnen. Maar die gaan dat niet kunnen. Ik zie dat niet zitten, ik zie dat niet zitten hoe dat die dat zouden kunnen. 't Is daar nog veel te vroeg voor. Dus ik geloof daar niet in. [BA#01]
Met betrekking tot het woordvoerderschap en de pleitbezorging van allochtone gemeenschappen wordt in kringen van allochtone verenigingen aanstoot genomen aan het feit dat de categoriale sector daar nog te veel in hun plaats treedt.366 De respondenten uit de categoriale sector blijken meestal wel bereid te zijn zich tot hun faciliterende rol te beperken, maar onderstrepen wel dat lokale overheden en middenveldorganisaties nog steeds voor advies en overleg bij hen terecht komen en feitelijk woordvoerderschap uitlokken. Vaak is het een soort van “gemakzucht” die belet dat men de juiste gesprekspartner uitnodigt. Integratiecentra en -diensten zijn immers ten velde gekend, terwijl allochtone organisaties klaarblijkelijk niet gekend zijn, of te weinig worden gezien als de aangewezen gesprekspartner. Overheden geven kennelijk de voorkeur aan mensen en organisaties die ze kennen367: Goh. Eigenlijk is het gewoon gemakzucht. Elke organisatie, een vakbond, ik zeg maar wat, onderwijs, ministerie, wil overleg plegen en heeft een gesprekspartner nodig. Uit gemakzucht neemt men een telefoonlijst en dan hebben ze daar... of pakken ze een vertrouwenspersoon... En wie is dan op dit domein zolang bezig rond integratie? Dus dit is uit gemakzucht. [CS#04] En ook omdat ge er... ge wordt er ook soms voor uitgelokt. Van ik kan mij inbeelden... allez het is op twee niveaus. Ik denk op het niveau van themawerkers gaat het over: gij wordt ervoor betaald, waarom doet gij het niet? Op niveau van steunpuntbegeleiders is dat ge wordt aangesproken door beleidsmensen en ge krijgt vragen bijvoorbeeld rond de adviesraad. De vraag: wilt gij voor ons ’ns een concept van hoe die adviesraad er zou moeten uitzien. En dan moet ge de reflex kunnen hebben van: ik maak dat niet. Ik kan wel een kader maken waarin dat we het kunnen bespreken met de organisaties of met de doelgroep in zijn geheel. Een adviesraad gaat verder als organisaties. Maar ge moogt dat niet zelf gaan schrijven en zeggen van: hier schrijft dat hier 'ns, hier is uw ding. Maar ge wordt daar wel voor aangesproken... Dat is voor de twee functies op een andere manier wordt ge soms echt in uitgelokt om het te doen. Ook door de geschiedenis en die toestanden allemaal. [CS#03]
366 Het Minderhedendecreet is naar onze mening op dat punt ambivalent en derhalve voor heel wat interpretatie en discussie vatbaar (zie 3.4.2). 367 Vgl. Meireman 2000: 38.
231
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
§3
Mogelijke oplossingen
De scheefgegroeide verhouding tussen het allochtone verenigingsleven en de categoriale sector is heden ten dage uitgedraaid op een ware stellingenoorlog. Eigen aan dergelijke conflicten is dat ze jarenlang aanslepen en dat de argumenten die over en weer gaan tussen de betrokken partijen al zo lang meegaan dat ze bijna als gemeenplaatsen in de oren beginnen te klinken. In de gevoerde discussies komen naast redelijke argumenten ook allerlei ressentimenten naar boven die hun wortels in het verleden hebben. Het probleem met dergelijke vastgeroeste en gevoelsmatig beladen conflicten is dat oplossingen aan dat verleden niets meer kunnen veranderen en dat nieuwe oplossingen teneinde uit de patstelling te geraken niemand nog kunnen tevredenstellen of zelfs pessimistische reacties uitlokken. Eén van de beleidsactoren is van mening dat de kiemen voor het conflict in het begin van de jaren 1990 zijn gezaaid omdat men toen beleidsmatig verzuimd heeft een doorgedreven participatiemodel in te voeren in de integratiesector: [...] één van de punten toen we dan bespraken over de sector was dat ik zei kijk 'ns: je moet met uwen integratiesector volgens mij ne veel radicalere weg opgaan in de zin van aanwezigheid van allochtonen in de organen en in de structuren. Ik spreek over de integratiesector hé, niet over de zelforganisaties. Ik zeg: wat nu aan de gang is, is niet houdbaar. Dat wil zeggen: een integratiesector die grotendeels door niet-allochtonen bezet is, is eigenlijk niet houdbaar. [...] En ik had gezegd: kijk, ik vind, we moeten naar een decreet gaan waarin er staat dat de helft van al uw organen allochtonen, als richtcijfer hé, allochtoon is en de andere helft autochtoon of wat dat dan ook moge zijn. Dus dat wil zeggen: algemene vergaderingen, raad van beheer, team enzovoort, maakt dat voor de helft allochtonen [...] Waarom? Omdat ik zeg: kijk anders is het grote gevaar dat je twee circuits gaat maken die met mekaar onmogelijk anders in verhouding kunnen staan dan als concurrent. Dus nen allochtonen- en nen andere sector, ne 'witte' sector en nen allochtonensector die mekaar gaan beleven als concurrenten. Ge kunt natuurlijk zeggen een conflictmodel is nuttig, maar enfin als het gaat over concurrentie om schaarse middelen is dat over het algemeen minder interessant. Dat was mijn thesis. [BA#01]
Eén van de consequenties was dat heel wat allochtone professionele medewerkers werkzaam in de categoriale sector zijn overgestapt naar het allochtone verenigingsleven (als bestuursleden of stafmedewerkers). Zodoende namen ze organisatorisch het heft in handen en trachtten ze via ‘zelforganisatie’ aan de als betuttelend ervaren houding van de integratiesector te ontkomen. Een nevengevolg hiervan was dat de midden- en topkaders van de integratiecentra even ‘wit’ bleven als voordien. Dat de categoriale sector dan nog eens over een pak meer middelen beschikt op het vlak van werkingsmiddelen, accommodatie en infrastructuur maakt dat de relaties nog verder gingen verzuren: Maar dan moet ge dus ne keer kijken. Ge moet de culturele poten eens ne keer zien en ge moet dan eens ne keer bij welzijn kijken. Allez, het was Ghandi die dat zei: "Als ge iets doet, doe dat mét mij. Niet voor mij." Allez, ziet ge? Ook binnen die ganse integratiesector. Ze doen wel maar ze doen het dikwijls niet ‘met’ maar ‘voor’. Dat zijn we beu. Deze generatie, we hebben geen kapstokken nodig. We zullen ze zelf wel maken als dat nodig is. En dat proberen wij eigenlijk toch duidelijk te maken. [...] [LV#02]
Dergelijke tegenstellingen en wrijvingen werden bovendien nog eens verscherpt door de te hoge verwachtingen en ambities van piepjonge migrantenverenigingen die “in vier vijf
232
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
zes weken de wereld willen veranderen.”368 Dit deels persoonsgebonden element kleurt de actuele verhoudingen en bemoeilijkt de actuele introductie van het participatiemodel in de categoriale sector: Want wat wij zelf als kritiek hebben op ons eigen organisatie, dat is dat ons middenkader, en laat staan ons topkader, is wit. Tot ons eigen grote ergernis, schaamte en frustratie. En we gaan er nog meer aan doen dan dat we nu bezig zijn. Maar het lukt ons niet, en bijna nergens, merk ik, om juist geschoolde allochtonen die bestaan hier binnen te krijgen. Ze gaan allemaal in federaties zitten en daar zeggen ze van: dat is niet van ons dat ander ding! Terwijl wij eigenlijk zeggen, ja maar het mag van jullie zijn. Dat is het probleem niet en leg ons alstublieft eens uit: wat is nu eigenlijk het verschil? Wat zouden jullie anders doen? Wij willen daar best rekening mee houden. En het lukt niet meer. Nu ik denk dat we gewoon in de loop van de geschiedenis de bal hebben misgeslagen en dat we het verprutst hebben. Het water is veel te diep geworden. [CS#02]
Komt daar nog bij dat er een verschil moet gemaakt worden tussen retoriek en praktijk. Partijen die elkaar bestoken in het debat zijn daarom niet afkerig van samenwerking op het terrein: Maar ik weet echt niet goed hoe dat ge uit die patstelling uitgeraakt op dit moment, want je merkt overal hetzelfde. Op het terrein werken wij eigenlijk heel goed samen. We zien mekaar heel vaak, wij hebben werkers in de belangrijkste aangesloten verenigingen van de federatie. Eigenlijk loopt alles goed, maar d'r blijft zo op politiek niveau ne stellingenoorlog bestaan waar blijkbaar geen einde aan komt en waar ik ook niet van weet hoe we die dan moeten aanpakken. [CS#02]
Onder de personen en organisaties waar wij mee gepraat hebben, lijken zich momenteel twee benaderingswijzen af te tekenen wanneer het gaat om het vinden van een oplossing voor de gespannen verhouding tussen het allochtone verenigingsleven en de categoriale sector. De eerste groep kan men aanmerken als radicaal: alleen grondige wettelijke oplossingen kunnen een uitweg bieden. De tweede groep is veeleer pragmatisch ingesteld en toont zich bereid oplossingen in het veld uit te werken binnen het geldende wettelijke kader. Voor de ‘radicalen’ is het Minderhedendecreet, evenals het gevoerde tweesporenbeleid, een steen des aanstoots. Het is volgens hen gestoeld op verkeerde of achterhaalde premissen en kan op de keper beschouwd niet werken in de praktijk. Emancipatorisch werken met de doelgroep en/of beleidsbeïnvloeding laat men beter over aan de allochtone organisaties zelf. Eén landelijke vereniging suggereert alvast om het rechtstreeks werken met allochtone doelgroepen zoveel mogelijk in handen te geven van allochtone organisaties en hen de voorbereiding en opstap naar een inclusieve werking in samenwerking met algemene instellingen en organisaties te laten realiseren: Het Minderhedendecreet was al voorbijgestreefd. Dat zijn ideeën van twintig jaar geleden die op papier zijn gezet. Dat zal niet werken. Ook de integratiesector heeft niet de nodige dynamiek teweeggebracht om de mensen zijn... ge moet weten enzovoort enzovoort, een uittocht aan goeie krachten etcetera etcetera. En dan zeg ik: in die tijd jullie hebben de historische stap overgeslagen door een stap achteruit te doen en de migrantengemeenschap zelf met de doelgroep te laten werken. [...] 368
Bali et al. 1998: 36.
233
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
We hebben ons nooit laten gebruiken. Geen doorsluisfunctie. Dat wouden we nooit zijn. En we hebben geëist: herverdeling van de middelen en bevoegdheden. Gefocust op dit doelgroepwerk. Wij hebben de kennis van de doelgroep, wij kunnen de doelgroep bereiken. Awel, laten we ons goed nadenken waar we kunnen samenwerken op dergelijk niveau. [LV#11]
Een beleidsactor stelt voor om de integratiesector weer zichzelf te laten zijn, maar dan wel op grond van een ‘paritair’ participatiemodel. Naast de klassieke dienstverlening kan maatschappelijke activering als mogelijke functie van integratiewerk opgenomen worden: Ik vind het niet evident, wat men... Dus enerzijds zegt men aan de mensen: ge moogt niet veel contact hebben met allochtonen, ge moogt er niet teveel mee omgaan, ge moet vooral maken dat de allochtonen zich organiseren. En anderzijds moet ge de overheid beïnvloeden. Nu beweer ik, denk ik, dat ge de overheid gaat beïnvloeden in de mate dat je reëel woordvoerder zijt van allochtonen. En in de mate dat ge dat dus niet maar een soort buffer zijt tussen allochtonen en hun woordvoerders enerzijds, zelf zonder aanhang zit, en dan die overheid moet beïnvloeden is de logische stap die gezet wordt: wat komt gij dan nog doen? Waarom zou men niet rechtstreeks met die allochtonen spreken? Dat bedoel ik met een slecht decreet. Men geeft het een invulling waarvan je zegt: wat is daar nu den inhoud van? Wat moeten die mensen nu tenslotte nog doen? Tenzij bemiddelen tussen het een het andere. Ja luistert, speelt het dan direct met de allochtonen, zou ik zeggen. [...] En mijn suggestie zou eigenlijk zijn: mensen, misschien met tien jaar vertraging, doe misschien de oefening over, die ik toen gesuggereerd heb. Namelijk, bekijk uw decreet van de welzijnssector, maakt dat daar een 50% allochtonen moet waargemaakt worden, dat wil zeggen: op alle niveaus, op alle dingen. Dan doen ze ook aan sociale actie hé, dan doen ze ook aan sociale actie. En ge kunt zelfs verdergaan hé. Ge kunt zelfs zeggen als de voorzitter nen autochtoon is, moet uwe directeur nen allochtoon zijn of omgekeerd. Ge kunt daarin dus spelen. En ge gaat voor een stuk, en zegt aan diene integratiesector dat die nog wat anders mag doen dan een soort brug spelen tussen zonder zelf een reële werking te hebben - tussen een overheid en die allochtonen. Zegt dat die opnieuw gewoon mag zichzelf zijn. Bon. [BA#01]
Een consequentie van deze optie is dat de integratiesector als het ware wordt ‘geallochtoniseerd’, zodat zelforganisaties die rond sociale aspecten willen werken daarin hun plaats kunnen krijgen. Au fond komt dit neer op een (partiële) versmelting van de integratiecentra en de zelforganisaties.369 Specifiek culturele initiatieven van allochtonen kunnen echter hun link blijven behouden met de cultuursector (volgens het huidige model): [...] Mijn enigste probleem is, ik zeg dat had perfect gekund ook in een structuur van de integratiesector waar men gewoon een aantal van die mensen zeiden van die community aantrok en zeiden: jullie ontwikkelen die activiteiten. Ah ja. Dat had perfect gekund. Dan hadden ze dus lokaal - om het nu maar zo te zeggen - bezoldigde krachten gehad en dan hadden ze nog altijd kunnen d'rnaast hun culturele activiteiten laten aanvullen, meer artistiek-culturele activiteiten laten aanvullen vanuit de culturele sector. En dat had voor mij een gezonder, een gezonder gegeven geweest. Terwijl nu gaat ge dus met een dubbelzinnigheid zitten hé. Nu gaat de nieuwe cultuursector zitten met mensen waarvan de slimsten, of die behoren Zie ook Verlot 2001: 223. Dat is allerminst een nieuw voorstel. Al in 1979 opteerde een groep Marokkaanse jongeren van de tweede generatie uit Utrecht (Nederland) op een conferentie over welzijnwerk en migrantenjongeren voor een uitbreiding van de opname van buitenlanders vanuit de basis in het bestuur van welzijnsinstellingen ten behoeve van buitenlanders, om tot de overname van deze organisaties door de migranten te komen (Dobbelaere 1982: 62). 369
234
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
tot een gemeenschap waar de noden het hoogst zijn, gaan zeggen: met dat cultuurmodel alleen kan ik niet werken. [BA#01]
De voorzitter van het ICCM denkt in dezelfde richting met het voorstel om de integratiesector maar meteen integraal in handen te geven van de migrantengemeenschappen zelf: Beleid wordt door Vlamingen gemaakt naar een minderheidsgroep. Waardoor men dan ook structuren gecreëerd heeft die bestaan uit Vlamingen. De grote koek. Of het geld, de subsidies die zouden moeten gaan naar integratie, zit in de integratiesector, zit in de handen van Vlamingen. Die dan denken - en ik wil hen dat niet verwijten, want ik kan mij indenken dat er wel een aantal mensen zullen zijn die wel die link kunnen maken, maar die werken vanuit het welzijnsgedachtegoed, vanuit integratie. Wij moeten die migranten een keer integreren in onze maatschappij. Ik zou het juist willen omkeren heel die situatie. Laat de integratiesector, geef dat in de handen van de migrantengemeenschap. Want het is hùn zaak hoe zij de integratie zien binnen in het maatschappelijk gegeven. Hoe zij die invulling willen geven. Hoe zij de werking willen uitbouwen. Want zij zijn diegene die daar de grootste rol in spelen, van hoe ga ik daar een stuk in participeren. [ICCM]
De categoriale sector vecht deze laatste denkpiste aan, althans indien dit zou betekenen dat de bestaande zelforganisaties de opdracht van de categoriale sector zouden overnemen. Volgens het VMC is het ten eerste een mythe dat alle allochtone verenigingen staan te springen om met welzijnsaangelegenheden bezig te zijn: Maar ik denk, enfin, dat er ergens ook wel een mythe is die wat moet doorprikt worden dat ook niet alle allochtone verenigingen met welzijn willen bezig zijn. En dus, diegene die willen... die keuzevrijheid, die moet er zeker zijn maar van... En ook de integratiesector. Maar ik denk misschien ook wel vanuit de federaties dat men eigenlijk die organisaties zo heeft beladen van: "Jullie moeten rond welzijn bezig zijn, want jullie situatie..." [VMC[
Een respondent uit het (categoriale) veld bevestigt deze bewering vanuit de eigen praktijk en onderstreept dat er een essentieel verschil is tussen “meepraten over” en “zelf dingen (willen) doen”: Misschien is dat niet om letterlijk uit te schrijven, maar bij de federatie wordt het gesteld van: dat is er, d'r zijn massa’s mensen die dat willen doen, ons organisaties die worden gedwongen in dat keurslijf van volksontwikkeling en die willen duizend andere dingen doen, die willen op welzijnsthema’s werken. Nu, wij merken met de wijkverenigingen die wij al lang ondersteunen en met de nieuwe, dat mensen uiteraard wel hun mening willen zeggen over een aantal thema’s, da's geen probleem hé, over onderwijs, over tewerkstelling. Maar zoals het wordt voorgesteld door de federatie van: die willen daar zelf verantwoordelijkheid pakken en die zelf dingen beginnen ondernemen, die willen sociale actie voeren. Die willen eigenlijk doen wat dat den integratiesector doet als ze maar wat ondersteuning zouden krijgen, dat is in de realiteit gewoon niet waar. Wij merken dat onze werkers die dan in zo een organisatie zitten, dat die echt moeten trekken en sleuren en dat dat permanent blijven aandacht vragen is, blijven... En die interesse, daarin heeft de federatie wel in gelijk, de interesse is er intrinsiek wel, maar er is een heel groot verschil tussen willen meepraten over een aantal onderwerpen waar ze absoluut het recht voor hebben en ook moeten voor ondersteund worden - en beginnen zelf aan te pakken. Allez. Zoals het nu wordt voorgesteld is het van: eigenlijk staat iedereen daar klaar om de taak van de integratiesector over te nemen, denk ik. Ge hebt wel een paar mensen die zouden willen zeggen hoe het moét, en dat is maar
235
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
goed en die moeten gehoord worden maar de rest zie ik toch niet, zunne, in de praktijk. [CS#02]
Ten tweede zou – dixit het VMC – de overdracht van welzijnstaken tot een onvermijdelijke professionalisering van de lokale zelforganisaties leiden, waardoor de burgerschapsvormende taak van socio-culturele verenigingen onvoldoende tot haar recht zou komen: Het zou een slechte ontwikkeling zijn moest men het verenigingsleven en het socio-culturele werk met al zijn eigenheden van allochtonen, moest men dat gewoon gaan overdragen en 't werk laten doen van een integratiesector. Waarom? Omdat op de eerste plaats, denk ik, het feit dat dingen van onderuit groeien, dat mensen zich verenigen rond iets dat ze zelf kiezen. Dus socio-cultureel werk, zeg maar, volksontwikkeling. Ja, dat is per se vrijwilligerswerk. En dat moet... Dat is ook, ja, - hoe zou ik zeggen - burgerschapsvormend. Mensen die als burgers hun verantwoordelijkheid nemen. Dus ge kunt dat niet. Ge moet opletten dat ge dat dus niet overprofessionaliseert. Dat is één ding. Dat moet wel ondersteund worden en dat is niet gemakkelijk. Ik merk dat de federaties daar mee kampen op dit ogenblik. [VMC]
Zoals hierboven al aangestipt, is er ook een groep respondenten die een pragmatische aanpak voorstaat, veeleer dan te ijveren voor ingrijpende herstructureringen. Het VMC meent dat de actuele situatie vooral een kwestie is van groeipijnen en crisismomenten die inherent zijn aan een overgangssituatie. Er moet gewoon wat tijd overgaan om mank lopende voorzieningen beter in elkaar te schuiven: Ja, gelijk als het allochtoon verenigingsleven op een bepaald moment gezegd heeft: "Ja maar, socio-cultureel werk dat moogt gullie niet meer doen als integratiecentra. Da's ullie opdracht niet, da's ons opdracht." En integratiecentra stoppen daar dan mee maar dan krijg je daardoor natuurlijk, ja... Niet alles wat daar gebeurd is, kan zomaar ineens overgenomen worden en dat is hetzelfste met die belangenbehartiging en die pleitbezorging. Ge krijgt daar, ja, groeipijnen op een bepaald moment of dingen die niet in mekaar inschuiven omdat het één nog niet op dezelfde golflengte zit als ’t ander. Enne, ja, dat zijn een aantal crisismomenten denk ik die zich voordoen. Soms wat sterker, soms wat minder sterk. Ik hoor dat ook in de regio's dat op bepaalde momenten daar dat een, ja, rond bepaalde thema’s nog al eens een gespannen verhouding kan zijn. Maar dat geraakt dan wel weer wat opgelost [...] [VMC]
Van beide kanten lijkt de bereidheid groot om een betere verstandhouding tot stand te brengen. Liefst wenst men niet uit te gaan van een conflict- of concurrentiebenadering, maar van vreedzame coëxistentie op gelijke voet en samenwerking op grond van goede afspraken over bevoegdheids- en taakverdeling op verschillende niveaus. Samenwerkingsprotocollen zijn daartoe een nuttig instrument. De twee sectoren zijn in zekere zin gedoemd tot samenwerking, zoniet is de kans groot dat ze in hun relatie met de grote instellingen en organisaties, die tot een inclusieve aanpak moeten bewogen worden, voortdurend tegen elkaar uitgespeeld worden.370 Een aantal respondenten denkt dat een strikte toepassing van het Minderhedendecreet simpelweg al veel onheil zou kunnen voorkomen: Dus dat vanuit de contacten met de integratiesector heb ik dus gemengde gevoelens bij. Welke taakverdeling moet er komen tussen de integratiecentra en de zelforganisaties? De integratiecentra moeten gewoon zich houden aan het decreet en die moeten zorgen dat er in hun 370
Cf. Bali et al. 1998: 36-37.
236
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
omschrijving, gebiedsomschrijving, provincie, regio of gemeente er een integraal een inclusief beleid gevoerd wordt. Dat men daar zorgt dat men inderdaad rekening houdt met iedereen die er in de omschrijving betrokken is. Hoe ze dat moeten doen, mogen zij beslissen. Moet ik niet beslissen. Ik zal hen wel kritiseren als ze het niet goed doen. Als ze mij komen vragen: "Met welke elementen zullen wij rekening houden?", zullen we hen ook antwoorden. [LV#01] Nu, in het begin, allez wij zien ons nooit als concurrent. We zijn geen concurrenten en we willen ook geen concurrenten zijn. Maar wij zijn inderdaad in het begin echt als concurrenten gezien en ook op wijkniveau hebben we dan dikwijls... [...] En ik vind wij zijn partners, hé. En dat is ook bepaald in het decreet. Dus eigenlijk moeten zij zichzelf kunnen zeggen: we kunnen niet zonder hen. En ik zeg ook altijd, allez zij hadden schrik, nu wij zijn bezig met aantal dingen, aantal werkingen en als zij dan ook met dezelfde werkingen beginnen, dan zullen zij ook meer doelgroep bereiken dan bij onszelf, maar dat kan... Zij kunnen de activiteiten organiseren hé, want zij hebben de middelen en wij kunnen gewoon een partner zijn om daar meer mensen toe te leiden en hen als een vertrouwensorganisatie te kunnen spelen, hé. Dat is kwestie van vertrouwen, denk ik. [LV#07] Ik denk dat ook hierdoor bepaalde organisaties - een groot deel d'rvan - dat het vooral de samenwerking is en dat we niet echt in concurrentie, dat men ons als partner ziet van die kunnen ook als mensen met knowhow, omdat ge zijt nu eenmaal beroepskracht, ge hebt meer tijd, ge kunt wat specialiseren en waardat men raad kan komen vragen, waardat men zijn gewicht mee kan vergroten. En omgekeerd ook van euh want ook dat, ik bedoel als morgen de organisaties wegvallen is het integratiecentrum niks meer. Heel simpel. [CS#03] Het is niet dat we zeggen dat is een sector die vies is voor ons, helemaal niet. Wij staan erachter, maar soms wordt de idee van de integratie, de discussie van het woord integratie is wel bekend, dat is iets dat al jaren gevoerd wordt. En men raakt er waarschijnlijk ook moeilijker uit, dat is ook normaal. Maar wij hebben altijd gezegd, wij moeten ons overal inzetten, betrokken zijn om dingen te veranderen. Wij hebben niet gezegd wij gaan er buiten staan en roepen dat dingen slecht zijn. Dat is onze visie. We gaan er op in en we proberen daarbinnen dingen te verwezenlijken. Als dat fout is, zij zullen dat daar proberen te bewijzen. Dus dat is hoe wij tegen de integratiesector aankijken. Het idee van mensen emanciperen, mensen kansen geven, mensen een stap vooruit laten zetten vanuit hun visie, door kansen te geven aan die mensen, als dat de integratiesector nog altijd zich eigen maakt, daar staan we volledig achter. We zeggen ook: dan gaan we ook samenwerken. Samenwerken betekent voor ons niet deelnemen aan bepaalde activiteiten van bepaalde dingen. Dingen samen doen, dat is voor ons samenwerken. [LV#13]
Sommige respondenten pleiten voorts voor een toepassing van het subsidiariteitsbeginsel waarbij zelforganisaties het initiatief in handen houden en een beroep doen op de categoriale sector voor datgene wat ze zelf niet kunnen uitvoeren371:
Meireman 2001: 57. Zie ook Uyttendaele & van der Valk 1997: 43-44. De bewering van Meireman (2000: 63) als zou het subsidiariteitsprincipe omschreven staan in het Minderhedendecreet vinden wij betwistbaar. Het beginsel geldt ons inziens zeker niet voor het onthaal- en opvangbeleid. Voor wat het emancipatiebeleid en de stimulering van het inclusief beleid aangaat worden inderdaad condities opgelegd: advisering door de doelgroepen; samenwerking met de doelgroepen en hun organisaties met betrekking tot de ondersteunende, stimulerende en bewakende opdracht inzake de realisatie van het inclusief beleid. Als subsidiariteit betekent dat de doelgroepen in beginsel hun pleitbezorging bij de overheid rechtstreeks ter hand nemen en slechts de categoriale sector inschakelen wanneer ze dat zelf nodig achten, staat dit niet expliciet in het Minderhedendecreet opgenomen. Het decreet is naar onze mening op dit punt voor interpretatie vatbaar. 371
237
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Nee, er zijn wel vormen van samenwerking nodig. Maar het initiatief moet in de handen van de zelforganisaties liggen. [ICCM] Absoluut geen probleem, geen probleem. Breek dat af, neen. Een aantal taken moeten die integratiecentra ook niet doen, dat zijn onze taken. Een integratiecentrum in mijn ogen mag geen, ik overdrijf weer, zou beter zich afhouden van een tentoonstelling te organiseren of een lezing te organiseren die niet rechtstreeks te maken heeft met welzijn, want dat is onze taak. Natuurlijk, waar in een plaats waardat geen federatie actief is, geen organisatie actief is, en dat zij dat op zich kunnen nemen, waarom niet? Ge moet naar een verstandhouding komen en niet naar een verstarring komen in de discussies. En als ge vertrekt van breek ze af, dan heb je de verstarring en niet de verstandhouding. [LV#06]
Een landelijke vereniging wijt de spanningen tussen beide sectoren aan een aantal typische kinderziekten, zoals terreinbescherming, maar is eveneens van oordeel dat het Minderhedendecreet de landelijke verenigingen te veel uit het oog heeft verloren.372 Eén van de knelpunten in de samenwerking is dat men te weinig heeft ingezien dat integratiecentra op plaatselijk niveau afhankelijk zijn van zelforganisaties voor het uitbouwen van een optimale werking. De samenwerking die daaruit groeit gebeurt in se op ongelijke basis omdat LIC’s en lokale steunpunten met beroepskrachten werken en beter geoutilleerd zijn (financiën, infrastructuur, accommodatie) terwijl zelforganisaties door vrijwilligers gedragen worden.373 Een versterking van de allochtone verenigingen dringt zich dus op: [...] we waren ook niet gelukkig met de oude benadering, waarbij echt we zullen alles voor u doen, de paternalistische idee was ook niet goed. De verandering naar het nieuwe decreet [Minderhedendecreet] was voldoende, men heeft dat toch vrij veel in overleg met de sector proberen te doen, maar de sector van de integratiesector. Daarbij zijn eigenlijk de federaties een beetje vergeten. Hadden ze dat heel nadrukkelijk gedaan, denk ik dat het decreet er toch wel iets anders zou uitgezien hebben, als men dat wou natuurlijk. Als men wou rekening houden met hun argument. Nu horen we toch meer en meer... Het decreet dat pas in ’98 in voege was, waarbij die veranderingen doorgevoerd zijn, waar we gedeeltelijk mee akkoord zijn. Dus dat dit paternalisme weg is, of fel verminderd is. Maar daar is in de plaats niet veel voor de verenigingen gezet. Men heeft alleen gekeken naar Cultuur, die alleen maar zeg maar voor Cultuur betoelaagd en dan nog eigenlijk te weinig middelen had. En dat was zo van..., ook we hadden die houding ook, helemaal in de beginperiode. Zijn er protocolovereenkomsten gemaakt [...] Ja, zoals gezegd, het VCIM met de integratiesector, ICCM met de federaties en de lokale verenigingen, zelfs tussen de federaties en het ICCM, waren echt formele afspraken gemaakt. Waarom was dat? Dat was in de beginperiode. Iedereen probeerde zijn winkel een beetje te beschermen. Gij moet niet aan mijn vereniging komen wat ondersteuning betreft en wij zullen dat doen. Dus in die tijdsgeest was dat misschien logisch, maar achteraf bekeken vind ik dat dat nu achterhaald is, dat dat niet juist is. We zien heel duidelijk dat de integratiecentra moeilijkheden hebben om hun werking degelijk te doen. Dat wij met de weinige middelen die wij hebben niet voldoende al die verenigingen kunnen helpen. We kunnen ze zelfs zeker niet laten aansluiten bij al de federaties. Betekent dus dat er toch op een andere manier daaraan moet gedacht worden. Dus samenwerking is dan zeker noodzakelijk en als ge samenwerking zegt moet ge toch wel een beetje op gelijke basis proberen te denken. Dan is er zeker een versterking van het verenigingsleven noodzakelijk. [LV#13] Meireman legt daar ook de vinger op, namelijk het feit dat de landelijke verenigingen van allochtonen bij de discussies voorafgaand aan het Minderhedendecreet (1998) op geen enkel ogenblik officieel waren uitgenodigd (2000: 38). 373 Zie eveneens Meireman 2001: 57-58. 372
238
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
§4
Conclusie
De verhouding tussen het allochtone verenigingsleven en de categoriale sector is een beladen thema. Het doorsnijdt immers de bredere relatie tussen Cultuur en Welzijn binnen het geheel van het Vlaamse minderhedenbeleid. Dat is immers gestoeld op een tweesporenbeleid: een integratiebeleid, dit wil zeggen een gelijkekansenbeleid ter bestrijding van achterstand en achterstelling, en een cultuurbeleid, zijnde een beleid dat emancipatie en participatie moet stimuleren. Teneinde dat beleid mee te verwezenlijken zijn categoriale instellingen op de twee sporen uitgezet: de categoriale sector voor het integratiebeleid en de organisaties van allochtonen voor het cultuurbeleid.374 De actuele verkokering heeft de twee sectoren in kwestie echter in een structurele concurrentiepositie geplaatst voor wat betreft hun bijdrage aan het proces van integratie en emancipatie.375 Sommige allochtone verenigingen ervaren het sociaal-cultureel vrijwilligerswerk (ressorterend onder Cultuur) als een keurslijf en willen hun actieradius uitbreiden naar welzijnswerk of andere maatschappelijke sectoren. Een gedeeltelijke professionalisering van de zelforganisaties is daarvan de onvermijdelijke consequentie. De categoriale welzijnsvoorzieningen voor allochtonen (ressorterend onder Welzijn) bouwen dan weer hun eigen professioneel ondersteuningsaanbod voor allochtone verenigingen niet helemaal af en krijgen decretaal ook een bewakende opdracht opgelegd inzake de politieke pleitbezorging van de allochtone gemeenschappen. Goede afspraken op het terrein zullen de knoop ons inziens niet geheel kunnen ontwarren. Teneinde tot een werkzame functionele scheiding en samenwerking te komen dient de discussie immers op drie elkaar doorkruisende niveaus gevoerd te worden. Er is ten eerste het vraagstuk van het totaalconcept van het Vlaamse minderhedenbeleid en de wijze waarop dit heden gestalte wordt gegeven (categoriaal, inclusief, gecoördineerd, geïntegreerd). De huidige versnippering van bevoegdheden over verschillende departementen alsook het ontbreken van een efficiënte coördinatie lokt keer op keer grensincidenten uit en doet de frustraties telkens weer opborrelen.376 Een tweede vraagstuk is de middelendiscussie. Het onderbrengen van zelforganisaties binnen Cultuur legt onbetwistbaar financiële beperkingen op aan de groei van landelijke allochtonenverenigingen. Dit geeft aanleiding tot allerlei financiële constructies die op de keper beschouwd een gezonde organisatieontwikkeling in de weg staan.377 De overheidstoelagen waarop de categoriale sector (via Welzijn) kan rekenen zijn minder royaal dan allochtone organisaties wel eens voorspiegelen, maar het financiële onevenwicht springt toch wel in het oog.378 De discussie over de herverdeling van de middelen wordt aangegrepen om te pleiten voor een professionalisering van die lokale migrantenorganisaties die welzijnstaken willen vervullen. Ten derde is er de kerntakendiscussie. Wat is sociaal-cultureel werk? En hoe houdt het verband met initiatieven in de welzijnssfeer? Of wat is een zelforganisatie en hoe verhouden haar doelen en activiteiten zich tot cultuur, welzijn en de harde beleidssectoren (onderwijs, werkgelegenheid, huisvesting) die bepalend zijn voor de Cf. 4.2.3.4, §1. Zie 3.1.2 en 3.4. 376 Cf. 4.2.3.4, §1. 377 Zie 4.2.3.1, §5. 378 In 1999 stelde de categoriale sector 264 voltijds werkenden tewerk tegenover 24 bij de toen elf erkende landelijke allochtonenverenigingen, dat is gemiddeld iets meer dan twee voltijdse betaalde krachten per federatie (cf. Meireman 2000: 54-55). Het personeelsbestand van de thans 14 erkende landelijke verenigingen is onderhand boven de 35 uitgestegen; het gemiddeld aantal beroepskrachten is licht gestegen tot iets meer dan twee en een half FTE. 374 375
239
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
sociaal-economische participatie? De kernvraag is dan ook: waar leggen we beleidsmatig het vertrekpunt? Vertrekken we vanuit het begrip ‘zelforganisatie’ en honoreert de overheid de functies en activiteiten die ze gaandeweg in het maatschappelijk (midden)veld ontplooien? Of blijven we de noties sociaal-cultureel werk en socioculturele vereniging (vrijwilligerswerk!) als vertrekpunt behouden en kennen we zelforganisaties daarbinnen de nodige erkenning en ondersteuning toe? Het Vlaamse beleid heeft in 1995 duidelijk gekozen voor de tweede optie. Die optie was toen verdedigbaar, maar is ze dat nog anno 2001? Misschien kan de verruiming van het concept en de methode van sociaal-cultureel werk de drang naar een brede, multithematische werking van allochtonenverenigingen voldoende opvangen. Is dat niet het geval, dan zullen andere scenario’s moeten overwogen worden. Die overstijgen evenwel per definitie het kader van het cultuurbeleid: een integrale aanpak (eventueel vormgegeven op grond van een fonds vergelijkbaar met het SIF) of een versmelting van zelforganisaties en integratiecentra. Dit betekent niet anders dan een ernstige bezinning op de uitgangspunten en doelen van het beleid inzake zelforganisaties.379 Een complicerende factor hierbij is dat de decentralisatietrend in het beleid deze discussie voor een aanzienlijk deel verplaatst naar het lokale (en provinciale) niveau. De plaatselijke besturen zullen in hun beleidsvoering elk voor zichzelf moeten uitmaken binnen welk domein(en) voor allochtone verenigingen plek zal worden ingeruimd. De vrees dat cultuurbeleidscoördinatoren allochtone verenigingen zullen definiëren als een welzijnsaangelegenheid en hen stelselmatig zullen doorschuiven naar de welzijnssector is niet onterecht.380 Het is maar de vraag of zo’n doorschuifbeweging een goede zaak is voor allochtone verenigingen.
379 380
Vgl. Verlot 2001: 223. Zie 4.3.2.2.
240
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
4.3
Stellingnamen ten aanzien van de krachtlijnen van het nieuwe beleid
De verschillende respondenten werden in de loop van het interview specifiek bevraagd over een aantal krachtlijnen of principes van de Bouwstenennota (Minister van Cultuur 2001).381 Het betreft confronterende principes die in mindere of meerdere mate een breuk impliceren met het Decreet 1995. De directe toepassing van de principes zou wel eens ingrijpend kunnen zijn voor de werking van de landelijke allochtonenverenigingen, misschien zelfs hun voortbestaan in het gevaar brengen. Veel zal uiteraard afhangen van de vaste vorm die zij zullen aannemen in de definitieve tekst van het aankomende decreet (of een ontwerp ervan). Op het ogenblik van de interviewafname (april/mei 2001) was deze tekst nog niet beschikbaar. In de voorbereidende Bouwstenennota worden de krachtlijnen als volgt samengevat: “Wat de werkingen van en voor allochtonen betreft moeten een aantal bijsturingen gebeuren. In het landschap zijn er nu drie niveaus: de zelforganisatie van de migranten op het lokale niveau, de federaties op landelijk niveau (in de feiten vaak op streekniveau) en het ICCM op Vlaams niveau. Dit is in principe een tijdelijke situatie die zichzelf zal (of liever ‘kan’) oplossen als het proces van emancipatie en integratie een grote stap vooruit heeft gezet. Bij het vernieuwde beleid zullen de volgende accenten worden gelegd: • de federaties worden op dezelfde [sic] behandeld als de landelijke (Vlaamse) verenigingen; ze zullen o.m. moeten voldoen aan hetzelfde aantal afdelingen. We willen daarmee hun draagvlak versterken en de landelijkheid van de werking garanderen. We geven hen echter vier jaar de tijd om aan de zwaardere normen te voldoen; • we bouwen de directe subsidiëring van lokale werkingen af. Dit is niet de taak van het Vlaams Cultuurbeleid. Dit zou naadloos moeten kunnen overgaan in een sterkere lokale subsidiëring. Het decreet gemeentelijk cultuurbeleid reikt hier kansen aan. In een overgangsfase mogen de federaties activiteiten van hun lokale organisaties ook financieel ondersteunen; • de samenwerking met Vlaamse verenigingen (lokaal/landelijk/steunpunten) wordt bevorderd.”
(Bouwstenennota: 18-19)
We hebben in 3.1 al gesteld dat de gestelde principes sluimerende vragen en discussies weer hebben opgerakeld. Een aantal opties die in de hele toeleiding naar het Decreet 1995 werden genomen, komen weer op de helling te staan, of een aantal discussies dient opnieuw gevoerd te worden. De antwoorden en reacties van de respondenten en de grondtoon waarin ze gesteld zijn (genuanceerd, speculatief, terughoudend, voorzichtig, heftig, afwijzend, …) moeten derhalve steeds in deze context beschouwd worden. Per slot van rekening komen personen tijdens het interview soms al improviserend of interpreterend tot stellingnamen, die daarom niet onveranderlijk of ondubbelzinnig zijn. We willen personen en de organisaties die ze representeren beslist niet vastpinnen op een bepaald standpunt, maar wel de gevoeligheden, variatie aan meningen, eventuele eensluidendheid of onenigheid aanduiden. Het is niet altijd even gemakkelijk om daar eenduidige lijnen in te trekken; standpunten en argumenten lopen immers regelmatig uiteen. Menigmaal worden aangelegenheden aangesneden van een grote veelzijdigheid en complexiteit. De vijf onderscheiden krachtlijnen of principes zijn de volgende: 1. Kwantitatieve erkenningsvoorwaarden: schaalvergroting en gelijkschakeling (4.3.1) 2. Decentralisatie (lokale subsidiëring) (4.3.2) 3. Kwalitatieve criteria (4.3.3) 381 Om redenen die aan het begin van hoofdstuk 4 zijn vermeld worden de opinies van één landelijke migrantenvereniging niet weergegeven. Het gaat dus wat allochtone verenigingen betreft telkens maar om dertien in plaats van veertien verenigingen.
241
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
4. Structurele samenwerking met het Vlaamse verenigingsleven (4.3.4) 5. Integratie van de bovenbouw (4.3.5) In de bespreking van de resultaten wordt telkens een opdeling gemaakt tussen de reacties van de landelijke verenigingen en die van de bevoorrechte getuigen. 4.3.1
Kwantitatieve erkenningsvoorwaarde: schaalvergroting en gelijkschakeling
Dit principe houdt in dat na een voorziene overgangsperiode (vier jaar) de landelijke verenigingen van allochtonen aan dezelfde criteria moeten voldoen als de andere verenigingen. Aan de positieve actie en laagdrempelige erkenningscriteria van het Decreet 1995 wordt met andere woorden een einde gesteld (zie 3.2.2, 3.2.4). De landelijke allochtonenverenigingen worden van dan af behandeld als ‘gewone’ verenigingen en de allochtonen vormen als dusdanig geen bijzondere doelgroep meer. “de federaties worden op dezelfde behandeld [sic] als de landelijke (Vlaamse) verenigingen; ze zullen o.m. moeten voldoen aan hetzelfde aantal afdelingen. We willen daarmee hun draagvlak versterken en de landelijkheid van de werking garanderen; We [sic] geven hen echter vier jaar de tijd om aan de zwaardere normen te voldoen;”
(Bouwstenennota: 18-19)
“Er worden geen bijzondere bepalingen opgenomen voor bijzondere doelgroepen. Alle verenigingen zullen in de toekomst aan dezelfde voorwaarden moeten voldoen. We voorzien voor de reeds erkende verenigingen wel een overgangsperiode van vier jaar. Ondertussen blijven ze erkend en gesubsidieerd. De groei wordt extra gesubsidieerd. Er wordt wel geen variabele subsidie toegekend. Tegen het einde van de overgangsperiode moeten deze verenigingen aan de algemene voorwaarden kunnen voldoen.”
(Bouwstenennota: 34-35) In de communicatie van het kabinet van Cultuur met het veld (zie onder meer ICCM 2001b) wordt het volgende ideaalbeeld in het landschap van de landelijke allochtone verenigingen naar voren geschoven: Tabel 12 - Ideaalbeeld landelijke allochtone verenigingen ♦ grote en sterke federaties ♦ met een landelijke werking ♦ zonder te veel opsplitsingen naar afkomst (concreet: de stimulering van multietnische organisaties naar het model van de Wereldvrouwen) Een toelichting bij de contouren van het beleid voor migrantenorganisaties werd verschaft door de Minister van Cultuur, Bert Anciaux, tijdens de hearing van 10 mei 2001: “Wat de migrantenorganisaties betreft, ben ik voor positieve actie. Waar ik schrik van heb, is dat het waarderen van eigenheid ook niet tot samenwerking leidt. Ik vind het essentieel dat vanuit de eigenheid contacten worden gelegd en verbonden met anderen gesmeed. Iedereen doet dat ongetwijfeld. Maar we mogen geen wildgroei hebben. Ik wil binnen Cultuur voor middelen gaan, maar we hebben natuurlijk geen ezeltje dat gouden dukaten legt. Dus moeten we keuzes maken met de middelen die voorhanden zijn en kunnen we geen situatie van wildgroei van allerlei bijkomende migrantenorganisaties ondersteunen. We moeten meer gaan investeren in een heel sterke migrantenwerking, maar waar ook samen wordt gewerkt.
242
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Een aantal zaken zijn dus nog bespreekbaar, zoals het aantal afdelingen. Wat mij betreft is het ook mogelijk de timing te herdenken. Als je een discussietekst maakt zonder details, dan zegt men dat daar niets instaat. Als je een gedetailleerde discussietekst maakt, dan gaat iedereen ervan uit dat het datgene is dat de overheid wil. Wij hebben voor de laatste optie gekozen, maar dat is niet echt noodzakelijk datgene wat we willen. Dus ik wil daar graag over praten, maar ik zou ook wel een perspectief willen, via samenspel en inspraak. En dat vind ik eigenlijk het belangrijkste nu. Om een dynamiek te krijgen, moeten samenwerkingsverbanden worden gestimuleerd. Er zijn ongeveer 140 nationaliteiten in Vlaanderen en Brussel. Maar je kan geen 140 organisaties maken, of zelfs nog meer: de progressieve vrouwen, de conservatieve mannen, de conservatieve vrouwen. Ik overdrijf nu wel. Maar we moeten wel opletten dat er ook grotere gehelen worden gecreëerd. Je weet dat ik problemen heb met verzuiling die gebaseerd is op het beschermen van een machtssituatie. Verzuiling gebaseerd op het respecteren van minderheden zoals het oorspronkelijk bedoeld was, is eigenlijk niet zo slecht, positief integendeel. Je moet naar ontzuiling gaan met bewaren van de eigenwaarde, de eigen inbreng en de eigenheid, maar toch in een samenwerkingsverband. Dat is de uitdaging waar we nu voor staan. Hierover moeten we het tijdens dit gesprek hebben. Ga gerust een stap verder en zeg niet alleen wat er allemaal slechts is, maar zeg wat er misschien zou moeten komen. […]"
(ICCM 2001b: 5) Na zes jaar positieve actie met gunstige (lage) erkenningsnormen binnen het kader van het Decreet 1995 is volgens de Minister van Cultuur en diens adviseurs de tijd rijp voor een gefaseerde opstap naar gelijke behandeling. Dit sluit een andersoortige vorm van “positieve actie” niet bij voorbaat uit. Het is duidelijk dat de minister vreest, onder meer om budgettaire redenen (“geen ezeltje dat gouden dukaten legt”), voor een verdere toename (“wildgroei”) van het aantal landelijke allochtonenverenigingen. De afbouw van de lage drempel en gelijkschakeling op termijn heeft echter ook een paar andere min of meer uitgesproken bedoelingen: schaalvergroting en kwaliteitsverbetering (“grotere gehelen”, “sterke migrantenwerking”) op grond van multi-etnische en/of pluralistische organisaties (“bewaren van de eigenwaarde in een samenwerkingsverband”, “ontzuiling”). Momenteel zijn de verenigingen van allochtonen te verdeeld om krachtig resultaten af te dwingen bij de algemene instellingen en sectoren. Achter deze bedoelingen gaat een politieke rationale schuil, een visie op hoe het landschap van verenigingen er zou moeten uitzien en hoe landelijke verenigingen van allochtonen daarin het meest doelmatig kunnen functioneren (meer slagkracht, kwaliteitsvolle ondersteuning).382 Subvragen die met het gestelde vraagstuk samenhangen zijn tevens: - Waar varen de landelijke allochtonenvereniging het meest wel bij: grootschaligheid of kleinschaligheid? Landelijke of streekorganisaties? - Zijn grotere (pluralistische of multi-etnische) gehelen per definitie ook ‘sterke’ organisaties? (zie ook 4.1.2.1) - Vanaf welk moment vormen allochtonen geen ‘bijzondere doelgroep’ meer? Met andere woorden: hoe lang moet een positieve actie duren? (zie 3.1.9)
Dat blijkt uit een uitspraak van kabinetslid Bart Caron tijdens de hearing van 10 mei 2001: “Wat volgens mij wel contraproduktief [sic] werkt, is als je te veel federaties zou hebben. Dan kan je geen slagkracht geven. Je moet kritische medewerkers hebben, goede kaders. Om tot een sterker geheel te komen, is samenwerking belangrijk. Je merkt al dat op landelijk niveau er weinig kleine verenigingen meedoen. We hebben nu 42 Vlaamse verenigingen op het landelijk niveau en 14 migrantenfederaties. Je merkt dat de allochtonen in 1/3 verhouding staan tot de Vlaamse verenigingen, maar die Vlaamse zijn wel veel groter. Ik denk dat je vanuit die bekommernis van samenwerking met elkaar kunt praten. Door verwantschappen heb je een grote manpower, meer ondersteuning voor de aangesloten zelforganisaties, meer potenties en vertegenwoordigingen. Klein is fijn, maar als je weet dat je beperkt blijft, kan een goede samenwerking helpen. Wij pleiten dus niet voor kleinschaligheid.” (ICCM 2001b: 8). 382
243
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
4.3.1.1 §1
De objectieve gegevens De landelijke verenigingen in cijfers
Vooraleer we de verschillende reacties van de respondenten nader bekijken, is het leerzaam even een blik te werpen op de actuele cijfers (zie tabel hieronder). Die geven ons een zicht op wat de actuele ‘schaal’ is van de landelijke allochtone verenigingen en welke groei zij in de loop der jaren hebben vertoond. Ter vergelijking is het goed om te weten dat er in het Vlaamse verenigingsleven over de 12.000 verenigingen erkend zijn en dat binnen het Decreet 1995 voor een reguliere landelijke vereniging de onderdrempel van 80 afdelingen geldt. Verenigingen die daar iets boven zitten worden beschouwd als ‘kleine’ verenigingen. Tabel 13 - Aantal zelforganisaties die lid zijn van de landelijke verenigingen383 Federatie / landelijke vereniging
1996
1997
1999
2001
ACLI-Vlaanderen AIF FMDO FMV CDF FZO-VL Ghanaba IC LAF Wereldvrouwen Afrikaans Platform Turkse Unie van België UTV VOEM RVDAGE (opgeheven) Totaal Gemiddelde per federatie Totaal geregistr. lokale zelforganisaties+
26 26 37 22 24 10+ 19 13 12 189 21 359
46 33 49 28 28 29 24 20 34 291 32,3 616
47 32 41 53 30 18 10 29 23 17 40 26 35 66 467 33,4 757
60* 52 48 57 30 38 15 48 35 32 35 44 33 36 563 40,2 1282
Trend 19971999 (1997= 100) 102 124 108 107 104 138 108 175 194 160 103 123
Trend 1999 – 2001 (1999= 100) 128 162,5 117 108 100 211 150 166 152 188 110 127 103 121 121 169
* Approximatief cijfer medegedeeld tijdens interview. + Cijfers uit de adressenbestanden van het ICCM (Leyssens & Vanhoorne 1998: 32; Meireman 2000: 16) (cijfer van 1997 is dat van september).
Commentaar 1. Het aantal gefedereerde zelforganisaties is op vijf jaar tijd (1996-2001) verdriedubbeld. Hun gemiddeld ledenaantal is verdubbeld. Anno 2001 zou 44% van de lokale verenigingen aangesloten zijn bij een erkende federatie. Dit in de veronderstelling dat het gegeven aantal (1282) een juiste weergave is van de
Bronnen: Meireman 2000: cijfers 1997 en 1999; Brackeva 1996: cijfers 1996; eigen dataverzameling: cijfers begin 2001. Men neme in acht dat de opgegeven aantallen verwijzen naar afdelingen en kernen die in de ledenlijsten van de landelijke verenigingen opgenomen zijn. Een aantal daarvan is echter niet door de administratie Volksontwikkeling erkend omdat ze niet (meer) aan de opgelegde criteria voldoen.
383
244
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
werkelijkheid. In 1996 bedroeg het percentage 52%, maar ook dat cijfer is wellicht onbetrouwbaar (vanwege de mogelijkheid van een ‘dark number’). 2. Het aantal door het ICCM geregistreerde lokale zelforganisaties is eveneens gestegen. Deze stijging kan zowel toegeschreven worden aan een werkelijk bestaande groei op het terrein als aan een betere registratie. De reële groei valt met de huidige statistieken niet goed te onderkennen. Waarschijnlijk is het een combinatie van beide (groei + betere registratie) (zie 2.3.2). 3. In dezelfde periode is het aantal erkende federaties gestegen van negen naar veertien. Het feit dat de federatievorming zich heeft doorgezet is op zich al een dynamiek van belang. 4. Tussen 1997 en 1999 valt een stevige groei waar te nemen in het aantal gefedereerde zelforganisaties (index= 160). Deze groei verklaart zich vooral door een toename van het aantal federaties die erkend zijn of die hun erkenning hebben aangevraagd (van 9 naar 14). Het globale gemiddelde per federatie is slechts licht gestegen (index= 103). De totale groei van de 9 reeds erkende federaties is evenwel 126 (van 291 (32,3) naar 367 (40,8)). 5. In de periode 1999-2001 is er een stijging van 21% (totaal en gemiddeld). Hoewel het aantal federaties gelijk blijft (14), groeit hun ledenaantal globaal gezien verder door. 6. In de periode 1999-2001 is er is geen significant verschil in groei tussen vroeger en recentelijk erkende federaties. De groeiindex van de 8 ‘oude’ federaties, dit wil zeggen erkend vóór 1999, is 122 (291 -> 356). Dat cijfer ligt dus iets lager dan dat van 19971999 (126). Echter, bij deze federaties zijn twee tendensen te zien. Enerzijds een groep gekenmerkt door groeivertraging (FMV, TUB, FMDO) of zelfs een status-quo (CDF, VOEM). Anderzijds een groep die na een periode van stabilisering (19971999) opnieuw een sterke stijging kent (ACLI, IC, UTV). Conclusie: Wanneer men abstractie maakt van de pas erkende federaties, die sowieso een pak nieuwe ledenorganisaties toevoegen aan het totale bestand, ziet men dat de langer bestaande federaties inderdaad hun leden- of kernenbestand blijvend hebben uitgebreid in de periode 1997-2001. Vanaf 1999 echter treedt daarin een vertraging op; bij enkele verenigingen is zelfs een status-quo vast te stellen. Grotere aantallen betekenen daarom nog niet meer bloeiende ‘activiteit’. We sluiten niet uit dat onder de ledenbestanden van de federaties wel eens uitgebloeide afdelingen of kunstmatige verenigingen (die enkel op papier bestaan) kunnen schuilgaan. In feite is dat een neveneffect van het decreet dat heeft gespeeld voor alle verenigingen en niet enkel voor migrantenverenigingen. Het opleggen van kwantitatieve normen maakt immers de verleiding groot om uitgebloeide afdelingen kunstmatig in stand te houden om de van de overheid verkregen erkenning niet kwijt te spelen. De vastgestelde groei lijkt op het eerste gezicht een normaal verschijnsel voor jonge, dynamische, actief wervende organisaties (in casu de landelijke migrantenverenigingen). Van een zogenaamde wildgroei is met betrekking tot het plaatselijke verenigingsleven van allochtonen in ieder geval geen sprake.
245
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
§2
Prognose: de toestand erkenningsvoorwaarden
in
het
licht
van
de
nieuwe
kwantitatieve
Wij hanteren de volgende norm: “Minstens 50 actieve afdelingen of groepen hebben, gespreid over minstens drie provincies en waarbij in elke provincie 10 aangesloten afdelingen of groepen actief zijn; het Tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad wordt hierbij als een provincie beschouwd.” 384 De vraag luidt dan: wat impliceert deze norm voor de bestaande erkende landelijke verenigingen? Halen ze in hun verschijningsvorm anno 2001 de bovenstaande drempel? Teneinde een antwoord te formuleren hebben we zowel gekeken naar het totale aantal afdelingen als naar hun mate van spreiding over de provincies. De uitkomst daarvan laat een ware slachting zien. Geen enkele van de bestaande erkende federaties haalt op dit ogenblik bij onmiddellijke toepassing (dus bij ontstentenis van positieve overgangsmaatregelen) de bovenstaande norm. Slechts één organisatie (de FMDO) komt mogelijkerwijs met de hakken over de sloot in aanmerking. Alle andere organisaties hebben in mindere of meerdere mate een probleem. Drie federaties (ACLI, AIF, FMV) halen de drempel van 50 kernen of verenigingen, met dien verstande dat ze ze ook allemaal erkend of geattesteerd moeten krijgen. Drie federaties (FMDO, IC, TUB) kunnen de sprong naar 50 afdelingen tamelijk gemakkelijk maken. Slechts vier federaties halen de spreidingsnorm of komen min of meer in de buurt. Voor zes landelijke verenigingen luidt in ieder geval de noodklok: CDF, FZO-VL, Ghanaba, Vrouwenfederatie, Afrikaans Platform, UTV. De andere moeten ofwel hun aantal ledenorganisaties of afdelingen opkrikken of erkend krijgen, ofwel zeer dringend leden werven in de verschillende provincies waar ze niet of te weinig vertegenwoordigd zijn. Het valt tenslotte op dat langer erkende federaties zeker niet geheel buiten schot blijven. 4.3.1.2
Landelijke verenigingen
De antwoorden op de vraag naar gefaseerde gelijkschakeling en schaalvergroting, mede op grond van samenwerking, geven de volgende uitkomst: Tabel 14 - Schaalvergroting / gelijkschakeling: antwoorden landelijke verenigingen Schaalvergroting Aantal LV= 13
Positief, maar… 7
Eerder negatief 3
Zeer negatief 3
Î Positief, maar… (7) Twee respondenten gaan een heel eind mee in de denklijn van het beleid. Beide zijn van mening dat schaalvergroting een logische ontwikkeling is en dat de tijd rijp is om een herschikking van het landschap tenminste in beraad te nemen. Hetgeen ook betekent dat een verdere toename van het aantal federaties liefst aan banden wordt gelegd. Er wordt geattendeerd op de voordelen die grote organisaties kunnen bieden, zoals een pluralistische samenstelling en een grotere slagkracht. Het gaat niet toevallig om 384 Geput uit de ‘Gecoördineerde tekst op basis van bouwstenennota, nota administratie, vergaderingen werkgroep verenigingen van 18 en 26 juni 2001’ (p. 2) (opgenomen in ICCM 2001b).
246
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
respondenten van verenigingen die goed gestructureerd zijn en beter voorbereid zijn (in vergelijking met vele andere) om de opstap naar grootschaligheid te wagen. Zoals we verderop zullen zien, betekent ook voor deze respondenten ‘schaalvergroting’ nog iets anders dan ‘gelijkschakeling’ met Vlaamse verenigingen. De specificiteit van allochtone verenigingen (en hun doelgroepen) moet bij erkenning en subsidiëring steeds in rekenschap gebracht worden. Wel, iedere decreet moet aangepast worden aan de tijden. Natuurlijk er is een evolutie ontstaan binnen de migrantenwereld dus. Het decreet moet rekening houden met de nieuwe evolutie. Ik ben geen voorstander van het groeien van de federaties want dat is contraproductief, hé. Ik denk dat er zelfs, de federaties die er nu zijn, te veel zijn. Er moet een bepaalde herschikking gebeuren, maar niet opgelegd. Laat het groeien, laat het evolueren. Nieuwe federaties? Ik denk niet dat er nood is aan nieuwe federaties. (Er zijn wel nieuwe groepen, nieuwe migrantengroepen in de samenleving. Ik bedoel. Er zijn politieke vluchtelingen die zich beginnen te organiseren.) Inderdaad, maar dat is nog iets anders. Maar ik zie bijvoorbeeld geen derde of vierde Italiaanse federatie ontstaan of geen vierde Marokkaanse federatie. Wij moeten ons niet laten federeren volgens visie binnen bepaalde visies. Dus de federatie, wijzelf moeten opener worden, zolang er anderen zich kunnen vinden in onze. [...] En zelfs wij moeten geen ideologische federaties worden, maar wel federaties, koepels die een aantal organisaties kunnen groeperen en de werking kunnen verzekeren waarin zich iedereen kan in vinden, dat wel. En het beleid moet rekening houden met deze evolutie. En moet een bepaalde evolutie kunnen opleggen, het lef hebben, de wil hebben, de politieke wil om te zeggen: kijk in die bepaalde richting moet het gaan. [LV#12] (Dus als we die sector van landelijke verenigingen.. Als we die willen professionaliseren, dan gaan een aantal moeten samenwerken.) Vind ik wel, ja. Ik denk dat het niet goed is van die mensen allemaal op de éénmansposten of op die tweemansposten te plaatsen. Van te zeggen van, hier hebt ge ne stylo, en een klein prulleke van ne PC en werk maar. Allez, doe maar. Neen, ik denk dat dat vanuit het standpunt van een zorgzame huisvader die dus zijn kinderen wil laten gelukkig zijn. [...] Ik zeg dit vanuit een geprivilegieerde situatie waarin dat wij zitten, hé. Ik had in de vereniging mij niet kunnen handhaven, als dat al de bedoeling zou zijn, maar was ik niet staande kunnen blijven als ik niet met een team van medewerkers had kunnen werken. Omwille van etniciteiten, omwille van taal enzoverder en omwille van sekse ook nog, hé. [...] (Dus die hele verkaveling van het landelijke verenigingsleven is geen goede zaak, volgens u.) Neen, dat is volgens mij geen goeie zaak. En ik hoop dat de collega’s uit de andere federaties daar - ik zou nog niet zeggen - een praktisch ‘ja’ op geven maar daar tenminste principieel van zeggen van: ja, we zouden dat... Ik heb trouwens dat in mijn gesprekken met mijn collega’s van andere federaties nooit verborgen of verzwegen. Ik heb altijd gezegd van, we moeten fusioneren. [...] [LV#01]
De andere vijf respondenten zijn de idee van schaalvergroting niet ongenegen, maar ze zien het veeleer in de richting van technische, projectmatige of thematische samenwerkingsverbanden. Daaruit kunnen op middellange termijn weliswaar fusies tot stand komen, maar dit mag niet opgelegd, geforceerd worden door de overheid. Samenwerking moet een natuurlijke evolutie zijn, uit eigen beweging groeien. In dit proces moeten ook de lokale verenigingen, de lidorganisaties zeggenschap krijgen: Mijn eigen idee, ik spreek over mijn eigen idee, en dat moet dan nog besproken worden met de lidorganisaties, want als wij spreken over een visie van een federatie, dan moeten de anderen daar ook bij betrokken zijn. Maar ik denk dat fusioneren niet kan, maar samenwerking wel. Samenwerking moet wel kunnen, want als wij voor grote lijnen voor hetzelfde doel werken, moeten wij kunnen
247
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
samenwerken. Maar fusioneren, ik zie eigenlijk ons niet fusioneren met de andere federaties. [...] Ik denk dat dat ook de bedoeling moet zijn van het decreet, hé. Dat het niet alles in ene grote pot steken maar wel stimuleren om samenwerking te doen. En als die twee organisaties dan - landelijke verenigingen - zelf kunnen ondervinden, we kunnen samenwerken en naar gelang van tijd, we kunnen eventueel samen technisch ook samen zijn, dat is hun keuze. [...] [LV#07]
Een belangrijk principe dat door dezelfde vereniging wordt voorgehouden is het recht op vrije keuze van organisatievorm (en samenwerkingsverband). Een minister kan samenwerking stimuleren, maar heeft zich niet te moeien met de inhoudelijke criteria: [...] geen enkele regering of geen enkele minister heeft het recht om aan iemand te zeggen of aan een organisatie te zeggen: ga daar bij aansluiten. Wat er wel moet gebeuren, dat is dat schaalvergroten op de begroting. Ge weet het eigenlijk wat het brengt en als ge dan kunt voorspellen eigenlijk dat zijn dan nog een aantal organisaties die erkend zijn en die zullen dan ook in aanmerking moeten komen, dat je daar... Ze moeten daar ruimte voor maken in de begroting. Want het heeft geen zin dat je dan ten eerste om mensen te stimuleren, om mensen te zeggen: organiseer u en doe maatschappelijk werk en werk mee aan het bevorderen van de maatschappij en langs den andere kant moet je dan zeggen, oei, allez ge moet dat niet meer doen. Allez, dat is toch tegenstrijdig met elkaar. [LV#07]
Een herhaaldelijk terugkerend argument dat wordt aangevoerd tegen gedwongen samenwerking en samensmelting is het bewaken van de diversiteit in het verenigingsleven van allochtonen. Grotere gehelen creëren kunstmatige identiteiten en verbanden: Stel je voor, voor de Afrikanen dan, hè. Goed we zullen samen in een vereniging gaan, dat kan niet. Oké ze komen ofwel van Kameroen, Ghana, Marokkanen, Tunesiërs, want ze komen allemaal van Afrika. Uiteindelijk komen ze allemaal van één werelddeel, Afrika. Eén federatie voor Afrikanen, één federatie voor het MiddellandseZeegebied, maar zoiets dat kan niet. [LV#07] [...] En dat afbreken en zeggen van: kijk nee, men moet eigenlijk streven naar een multi-culturele of inter-culturele organisaties waarbij we niet alleen zichzelf kunt, ieder in zijn eigen groep blijft, maar dat er gewoon een mengeling komt, als ge dat eigenlijk afdwingt, dan komt dat niet goed dus. Ge moet mensen daarin vrij laten. [LV#05]
Menigmaal refereren de respondenten daarbij aan het (nog steeds verzuilde) maatschappelijke middenveld in Vlaanderen: de socio-culturele verenigingen, de politieke partijen, de vakbonden, … Eén respondent haalt er zelfs de Belgische duale staatsstructuur bij (infra). Er heerst grote verontwaardiging dat meer schaalgrootte wordt opgedrongen aan allochtone verenigingen ten koste van de diversiteit in het veld, iets waaraan Vlaamse verenigingen kennelijk niet blootgesteld worden. Federatievorming op louter etnische grondslag zou dan betekenen dat interne pluraliteit (levensbeschouwelijk, politiek) verloren dreigt te gaan. Tot hoe ver het correct is, ik weet het niet. Maar als je zegt fusioneren tussen Turkse Unie van Beringen en Turkse Unie van Antwerpen, dat kan nog. Maar CDF met Turkse Unie, wij hebben een verschillende levenswijze, wij hebben verschillende levensopvattingen. Dan stel ik voor als meneer Anciaux zegt: fusioneren, waarom fusioneert VU niet met VLD of met CVP? Of gewoon KAV en SVV, dat zijn twee aparte dingen die ik nooit zie fusioneren, maar wel in een overkoepelend orgaan kunnen zitten. Dat kan. [CDF]
248
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Schaalvergroting is zeker niet kwaliteit, dat gaat zeker niet het gevolg ervan zijn. Wat dat ik ook kan zeggen is: federaties die groter zijn, die zullen, neem nu de Vlaamse verenigingen. Ja, ik bedoel daar bestaat dat. Waarom mag dat bij de gemeenschappen niet bestaan? Waarom moeten wij per se omdat wij Turk zijn allemaal bijeen? Eén pot nat. De mensen kunnen van visie, van mening verschillen. Waarom moeten wij... Wij zijn al zodanig onze federatie dat wij allerlei visies bijeen hebben en dan moeten wij nog samenwerken met die federatie, om maar een voorbeeld te nemen of een andere federatie en die zijn misschien van een totaal ander visie en dan moeten ze nog sterk worden omdat ze bijeenkomen. Dat denk ik niet. Ik denk, oké vergroting, maar ze moeten ons niet dwingen tot samenkomst, samenvloeiing. Want we bestaan maar officieel vijf jaar. Laat ons onze eigen ontvoogdingstrijd maar voeren. [LV#14] Ons vertrekpunt is een Vlááms vertrekpunt. Wij zijn vertrokken, je kan ons vergelijken, maar dat ga je ons niet daar steken met de KWB; KAV, weet ik wat nog enzovoort. Trouwens men heeft de KWB en KAV nog niet gevraagd om te fusioneren, hé. Heeft men de KAV en de KWB gevraagd om te fusioneren? Neen! De KWB vergadert hier en de KAV vergadert hier en meneer en mevrouw vertrekken van huis op hetzelfde moment en de een gaat hier en de een gaat daar en tenslotte bevinden zich alletwee op dezelfde plaats. Ge wilt dat niet aan het publiek gaan vertellen, want als we dat buiten vertellen dan... Snap je? Je moet redelijk zijn. We zijn mondig genoeg nu geworden. Er zijn zaken die tot het bot moeten besproken worden. [LV#06]
Dezelfde respondent gaat ook door op de idee van ‘ontzuiling’. Hij vindt het merkwaardig dat het allochtone middenveld moet ontzuilen terwijl er van zuilvorming geen sprake is: En als men spreekt van, geen wildgroei van organisaties, pfff, dat raakt ons niet. Als men zegt: geen zuilen. Wat zeggen we: de ACLI, vijftig jaar in België, kan men dan zeggen dat ACLI een Italiaanse zuil heeft gemaakt? Alstublieft. Men moet de zaken noemen zoals ze zijn. Het is niet omdat zij christelijk, arbeiders en Italianen zijn, dat zij een zuil hebben gemaakt. Dat is een fobie! Wat is dat? Dat is wat mij boos heeft gemaakt. En het is niet omdat je alle Turken in één hok gaat steken dat ge per se een Turkse zuil gaat maken, of dat ge per se de diversiteit... men is onze kop kapot aan het zagen van diversiteit in Vlaanderen, mààr bij de immigranten mag er geen diversiteit zijn! Wat is dat? [LV#06] Maar anderzijds als men alleen maar er vanuit gaat omdat er twee Marokkaanse federaties zijn, drie Turkse federaties zijn, als dat het idee is om dat teniet te doen, dan vind ik dat een verkeerde benadering. Dan moet men alle Vlaamse verenigingen gaan opdoeken. Waarom moeten we dan zoveel Vlaamse aparte verenigingen hebben? Zelfs van dezelfde ideeën, dus ideologie. Dus dat is een verkeerde benadering, denk ik. En zoiets forceren kan ook bijna niet. Eerlijk gezegd, ik hoop dat wij ooit met een bepaalde federatie kunnen samensmelten, dat is geen enkel probleem. Maar dat zou niet van buitenaf gestimuleerd mogen worden, want dat gaat bedreigend overkomen. Als ge dat nu al stimuleert en zegt van gij moet bijna, anders zal het niet lukken, dan gaan een of andere groepen zich benadeeld voelen, gaat het om aantallen, gaat het om zetels binnen de raad van beheer en noem maar op. Dan gaan we weer die structurele discussies hebben, en niet de inhoudelijke. En daar staan we niet achter. [LV#13]
Het opleggen van hoge erkenningsdrempels zal volgens de laatst aangehaalde respondent niet alleen afleiden van inhoudelijke discussies, het zal tevens kunstmatige constructies in de hand werken. De lage erkenningsnorm van het Decreet 1995 is precies ingesteld om dergelijke fenomenen te voorkomen. Een bijkomend argument luidt dat opstartende verenigingen best kleinschalig te werk gaan. 249
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
En dan denk ik dat er heel wat de boot zouden gemist hebben. Ofwel constructies zouden opgezet zijn om alleen maar aan die aantallen te komen. Dus dat heeft die lage drempel toch wel vermeden. Wat toch wel belangrijk is, want als de minister nu een bepaalde visie heeft waarbij hij wildgroei wil tegengaan - ook binnen de Vlaamse verenigingen - is dat toch wel een sterk argument. Dat hebben wij zeker in de beginjaren zeker niet gekend. Het was heel bewust de keuze om kleinschalig te beginnen en dan op te bouwen. Nu, ge zegt dus het landelijke idee. Dat zit er bij ons zeker in. Wij werken landelijk en wij hebben die visie. We dragen dat ook uit en we tonen dat ook aan dat we daar klaar voor staan. En we zijn actief daar mee bezig. Dat is één. Anderzijds hebben we ook gezegd, als we personeel hebben, kunnen we ook naar andere provincies openstellen. En als ge u openstelt zullen er ook waarschijnlijk verenigingen bestaan die ook naar ons toe zullen komen om zich aan te sluiten. Dat is één. Dus we zullen een automatische groei kennen in de andere provincies. [LV#13]
Een aantal respondenten redeneert dat schaalvergroting nog te vroeg komt. De landelijke verenigingen zitten nog volop in een beginfase. Het is alsnog onvoorspelbaar welke vormen van samenwerking en fusionering het best aansluiten bij de actuele dynamieken in het veld: Dat hangt er vanaf hé. Inderdaad numeriek gezien, zoals de federaties nu in elkaar steken, dus gebaseerd op etnie voornamelijk is dat niet haalbaar. Maar als de federaties evolueren, waarbij dat ge bijvoorbeeld een samenwerking krijgt van Marokkanen en Turken, dan is dat misschien wel haalbaar. Maar dat zijn zaken die dat ge nu eigenlijk nog niet kunt zeggen, dat evolueert misschien... (Wat je nu suggereert dat is eigenlijk dat er eventueel fusies zouden kunnen komen of samenwerkingsverbanden tussen federaties.) Dat zou kunnen. Dat, wij weten het nog niet. Ik bedoel, we zitten echt in een beginfase waarbij bijvoorbeeld vergelijkbaar met het ontstaan van de vakbewegingen enzovoorts, men komt tot een vakbond waarbij ge fusies krijgt, splitsingen enzovoorts. Dus 't is in een volle begindynamiek... [LV#05] Het is nog te vroeg ook, ik bedoel. Er is pas een dynamiek ontstaan, en die zal een tijd een beetje aan het uitbouwen omdat er administratieve rompslomp en zo. Wat is dat eigenlijk? De mensen kennen het pas, en nu komt er misschien een nieuw decreet, weer andere systemen dan de... Hoe lang hebben de Vlaamse verenigingen of bewegingen niet de tijd gehad tot dat ze iets sterk structureel hadden opgericht? [LV#14] Ja. Ik denk dat men veel eerder moet gaan kijken van ja, wat brengt de tijd? Als dat ooit op een geleidelijke manier, als er meer federaties, meer verenigingen ook binnen de raad van beheer van [een gemeente] en van andere provincies komen, zullen ook de lokale verenigingen elkaar lokaal beter leren kennen. En dat zal waarschijnlijk een vereniging kunnen zeggen van: oké, waarom smelten we niet samen? Want zij kennen die... waarschijnlijk die federaties wel. Dus in de tijd zal dat wel kunnen lukken, maar het mag nooit geforceerd zijn. Anders zullen wij niet voor te vinden zijn, denk ik. En zal voor de overheid ook geen enkele pluspunt opleveren. Maar een natuurlijke selectie gewoon zijn gang laten gaan. Degenen die wel kunnen groeien, die potentieel wel hebben, die zullen hun kansen waarmaken. Oké, als daar geen potentieel inzit, die zullen ook niet groter worden. Als dat niet is. Waarom is dat zo erg? Vind ik niet. Er bestaan nog altijd naast Vlaamse verenigingen met 1200 afdelingen, verenigingen met 85. En die grote tegenstellingen hebben wij gelukkig nog altijd niet. Dus ik zie geen reden om daar echt beleidsmatig mee om te gaan. Maar ik begrijp ook dat Caron zegt op de hoorzitting: ge kunt toch niet 60-70 aparte federaties hebben? Dat is ook waar. [LV#13]
250
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Menig respondent houdt in dit verband een pleidooi voor een nieuwe positieve actie, een overgangsperiode die de landelijke verenigingen de gelegenheid moet geven zich verder te professionaliseren en beter gewapend voor de dag te komen als de latere, op termijn onontkoombare, gelijkschakeling zich zal aandienen. En dan kom ik terug als ik dan een overstap mag maken naar de gelijkstelling met het Vlaamse verenigingsleven dan zeg ik, hetzelfde vragen als de Vlaamse verenigingen. Verdomme nee. Ik wil niet hetzelfde als het Vlaamse verenigingsleven. Ik wil op maat van de noden van vandaag wil ik ondersteunen. [LV#01] Maar ook die zes jaren overgangsjaren zijn nog niet voltooid, die jaren zijn voorbij. Die evaluatie is pas nu bezig. Maar die evaluatie gaat gepaard met een onderzoek dat u doet voor een nieuw decreet, dat gebruikt gaat worden voor een nieuw decreet. Dus wij gaan weer in een overgangsperiode zitten. Betekent dus dat ge die overgangsperiode ook moet stimuleren, op een of andere manier. Anders heeft het geen zin dat ge denkt aan schaalvergroting, professionalisering en de kwaliteit te geven aan die federaties. [LV#13] (Nu, in de voorbereidende discussie op het nieuwe decreet zijn een aantal voorstellen gelanceerd. Eén daarvan is die..., er komt een nieuwe overgangsfase voor de migrantenorganisaties, vier jaar, en daarna zou er gelijkschakeling komen met de Vlaamse verenigingen. Is dat realistisch?) Hangt er van af. Als men in het achterhoofd houdt, wat u zelf gezegd hebt daarjuist van patrimonium, van demografische aspecten, van nodige informatiekanalen naar het lokale beleid. Wat de vorige legislatuur niet gedaan heeft, heeft met deze legislatuur niets te maken. Als men in het achterhoofd houdt ook het feit dat het beleid op zich geen enkele stap heeft gedaan om personeel te vormen die met deze specificiteiten bezig is, dan is vier jaar niet genoeg. Dat men zegt: niet gelijkschakelen, per se niet gelijkschakelen vind ik wetenschappelijk verwerpbaar. Dat men gelijkschakelt, streeft naar, heb ik geen problemen mee. Maar dan moet men die zaken ook in het achterhoofd hebben: qua demografie, qua aantallen, qua patrimonium, qua middelen, professionaliteit en qua ook planningen op lange termijn. En niet ad-hocvergaderingen en ad-hocbeslissingen. [LV#12]
Î Eerder negatief (3) Eén respondent heeft een enigszins afwijkende kijk op de hele kwestie. Hij vindt ten eerste dat het Decreet 1995 voor wat allochtone verenigingen betreft sowieso al te veel gespiegeld is aan het model van de Vlaamse verenigingen: Men heeft het willen spiegelen aan de Belgische verenigingen. Maar doordat er eigenlijk een groot verschil is tussen de twee werkt dat eigenlijk volgens mij niet versterkend. Allez, of het had sterker... We hadden sterker naar buiten kunnen komen. [LV#02]
Hij betreurt daarenboven de versnippering die de laatste vijf jaar op landelijk niveau is ontstaan. Federatievorming is naar zijn oordeel misschien niet de aangewezen weg om tot een optimale ondersteuning te komen van lokale verenigingen: [...] De versnippering bijvoorbeeld en een stuk... Het decreet werkt dat ook een stuk in de hand. Is dus één van de negatieve dingen. [...] Ik heb nooit in federaties geloofd. [...] Dat is dus één van mijn punten. Maar ik trek dat dus eigenlijk al mee van jaren... in de jaren ’80 hebben wij het Platform Migrantenorganisaties opgericht.385 Het Platform Migrantenorganisaties startte in 1982 op (met BTK-middelen), als uitloper van de activiteiten in het kader van het onderzoek door Mens en Ruimte, met het oog op de ondersteuning van de
385
251
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Dus we waren al klaar nog voor dat het decreet kwam. Maar wij zagen dat eigenlijk meer als iets centraler. Van daaruit een rechtstreekse ondersteuning naar de verenigingen. Terwijl ge nu opnieuw door de federatie een stuk een verspreiding gekregen hebt over het hele landschap. [LV#02]
Tot slot heeft hij sterke twijfels bij de realiteitswaarde van de vooropgestelde gelijkschakeling. De overgangsperiode van vier jaar is “in de lucht gegooid’, maar is niet ernstig onderbouwd: (En de idee om te zeggen binnen vier jaar moeten de landelijke verenigingen op hetzelfde niveau staan als de Vlaamse verenigingen. Is dat realistisch?) Heel, heel realistisch. Allez, dat geeft toch duidelijk een beeld dat men niet mee in de discussie gegaan is. Toen wij in het Vlaams Parlement dit decreet zijn gaan verdedigen of het vorige decreet, hoe we het willen noemen. Toen hadden we gezegd na vijf jaar, maar eigenlijk na zes jaar willen we een duidelijke evaluatie laten plaatsvinden. Een evaluatie. Wat zijn onze sterke punten geweest? Wat zijn onze zwakke punten geweest? En waar staan we? Nu, die kans hebben we niet gehad. Die kans hebben we niet gehad. [...] We weten nog altijd niet waar we juist staan. We weten nog altijd niet waar we naar toe willen. We weten... Allez. En dat maakt het eigenlijk moeilijk en daarom dat ik u ook zeg... Ook die vier jaar dat is ook weer zoiets de lucht ingegooid zonder te beseffen over wie we bezig zijn.
Bij een andere vereniging hoort men een identiek argument: de periode van vier jaar is volstrekt arbitrair vastgesteld. Het is onduidelijk wie gaat bepalen wat de globale emancipatiegraad van allochtonen is en hoe men dat gaat doen. (Nu. Een ander idee naast die subsidiëring via de gemeente is ook die fameuze gelijkschakeling na vier jaar. Jullie zouden op niveau moeten staan van de Vlaamse verenigingen.) Dat is niet realistisch. Onrealistisch. 't is zo arbitrair. Ik bedoel als je, ze kunnen bijvoorbeeld niet zeggen ja, op welk criteria gaan ze zich baseren. Want wat staan in die nota nu: gelijkschakeling na een overgangsperiode van vier jaar. En dan gaat men zeggen, ja, de migranten zijn al ontvoogd en geëmancipeerd, ze staan al zo ver. Pfff, ik vraag me af of dat vier jaar, is dat voldoende? En bovendien wat is dat? Wie gaat dat bepalen? En alle onderzoeken eigenlijk wijzen in de tegenovergestelde richting, eigenlijk dat het slechter gaat dan vroeger. En zelfs bij de eerste generatie, ik bedoel, op alle, als wij nu de uitsluiting en de achterstelling als, zeg maar, criteria nemen om positieve acties te ontwikkelen, dan is 't eigenlijk vier jaar totaal onrealistisch. Da’s eigenlijk gewoon zo zeg maar een getal, hè. Een arbitrair getal, erop geplakt. En na vier jaar. [LV#11]
Ook deze respondent vindt de gelijkschakeling met Vlaamse verenigingen voorbarig en ondoordacht. De regels die nu in het kader van het sociaal-cultureel werk worden opgelegd aan het autochtone verenigingsleven sluiten aan op maatschappelijke processen van ontzuiling. Allochtone verenigingen maken echter eigen ontwikkelingen door waarvan de natuurlijke gang moet erkend worden. De diversificatie van landelijke verenigingen is één van die ontwikkelingen, zij weerspiegelt de diversiteit van de allochtone gemeenschappen: Ik heb op de ontmoeting dus in Brussel, op de hoorzitting. Wat zei Bart Caron? D'r zijn 42 erkende organisaties voor Vlamingen en 14 voor migranten, ja. Als ik de redenering volg. Daar zijn 42 voor één zelforganisaties én beleidsadvisering. De nadruk kwam te liggen op kadervorming van deze ploeg mensen. (cf. Brackeva 1996: 14; Dobbelaere 1982: 52).
252
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
nationaliteit of etnie, en 14 voor 160 nationaliteiten. Dus ik bedoel het uitgangspunt moet diversiteit zijn, ja? En de feit dat wij allochtonen zijn is ook geen reden om te zeggen dat eigenlijk iedereen maar één pot nat is. De samenwerking en ook wat eigenlijk heel belangrijk is, ik denk dat men eigenlijk ook gedacht heeft aan wat het Vlaams verenigingsleven mee gemaakt heeft, of in het kader van de Vlaamse beweging of andere. Als men dat vanuit puur volksontwikkeling, sociaal-culturele invalshoek bekijkt, dan klopt dat wel misschien. We gaan rationaliseren, gaan d'rin snoeien, de middelen zijn niet onbeperkt. Maar als men naar de ontwikkeling binnen de allochtone gemeenschappen, eigenlijk, kijkt vanuit een invalshoek van emancipatiestrijd, van een ontvoogdingsstrijd, dan kun je niet anders dan de diversiteit erkennen en volgens mij is dat een natuurlijk proces. Enfin de ontzuiling die nu bezig is, dat is niet vanzelf gekomen, dat is een evolutie geweest. Nu het feit dat wij bijvoorbeeld op basis van etnie meestal georganiseerd zijn. Zelfs de islam, ik zeg maar, eigenlijk een anomalie is zelfs in de geest van de islam dat op etnieën georganiseerd is. Een Marokkaanse moskee, een Turkse moskee, dat is een proces, een natuurlijk proces. [LV#11]
Een paar respondenten toont zich in het bijzonder bezorgd om de situatie van de nieuwkomersgroepen. Deze groepen zijn gehandicapt door hun geringe bevolkingsaantallen en hun hoge maatschappelijke kwetsbaarheid. De recentelijk opgerichte (of erkende) federaties zijn nog maar pas met veel moeite met het oude systeem vertrouwd geraakt, of zij worden al aan veel strengere, allicht onhaalbare kwantitatieve normen onderworpen. Ge moet u eens voorstellen. Wij zijn eigenlijk een beetje de geprivilegieerden. De Italianen, de Spanjaarden, de Grieken. En wij weten dat we nog een stuk achterstand hebben. Stel u voor. De vluchtelingen. Stel u voor. Een heel aantal van dees mensen... Allez, ik vind dat wij daar een inhaalbeweging moeten doen als federaties. Als Forum zijn we daar aan begonnen. Maar we moeten ook die kans krijgen, hé. En daarom dat ik zeg, die vier jaar, ge kunt dat vooruitgooien maar ook geen... Allez, we weten dat nu al op voorhand. Het hangt er van af wie dan minister wordt tegen dienen tijd om te weten of het dan serieus gemeend is of niet. Ja, want deze minister is gekomen. Heeft de hele zaak opgezegd. Want hij heeft zich niet gehouden aan de subsidiëring, aan het decreet. Die heeft zich daar niet aan gehouden. Heeft een personeelsstop afgekondigd. Eenzijdig. En dan verwacht je eigenlijk een stuk van nu binnen vier jaar zullen ze wel de rest inhalen. [LV#02] Eigenlijk zitten wij dat niet zitten, we zien dat niet zitten. Dat is qua tijd, allez voor ons hé voor de Latino's, die tijd is te kort. Dat is, wij zijn bezig met het huidige decreet, we zijn nu nog wat in dezelfde richting werken. En dat moeten we ineens voorbereiden voor een overgang. Dus we moeten twee dinges tegelijk doen en dat gaat niet. Het is te veel werk en ook de mensen geraken nu pas vertrouwd met het systeem van administratie dat superambetant is en alles dat ge wilt, trage betaling en alles. Maar dan moet ge nu nog gaan beginnen, ten eerste die Bouwstenen en dat decreet uitleggen, dus dat vraagt dat wij in zoveel afdelingen en alle mogelijke gekke vragen: van wat is dat? En wat is dat? [LV#08]
De verenigingen van numeriek kleinere allochtone groepen vrezen vooral dat zij bij het opgaan in grotere verbanden daarbinnen in een minderheidspositie zullen terechtkomen en dat hun stem in het (multi-etnische) geheel niet zal doorklinken. Maar het is zeker zo dat binnen die verscheidenheid van groepen van allochtonen moet ge een beetje opletten. Als ge zegt ik denk dat er geen probleem is om inderdaad samen te werken met bepaalde federaties waardat ge van voelt dat er een stuk wederzijds respect is. En respect voor de minderheden of de minderheid die u bent. Maar als het
253
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
is van fusioneren en dan eens vijf plus, dan zit ge met vijf tegenover twintig. Dan weet ge zo dat ge gaat gaat "verschwunden" en dat ge gaat verdwijnen. De diversiteit gaat verdwijnen en de posities zijn niet gelijk. Als ge hier inderdaad eerste generatie zijt. Wat kunt ge? Allez d'r zijn verschillen van... en dus ja ik denk dat dat ook tijd vraagt. Ik bedoel, ge moet kaders kunnen vormen, ge moet inderdaad vertegenwoordigers kunnen opleiden. En d'r moet een positieve discriminatie zijn. Want anders wordt ge gewoon overspoeld en dat kan toch niet de bedoeling zijn, hé? Denk ik allez. Wilt men mensen inderdaad laten participeren in deze maatschappij? [LV#08]
Î Zeer negatief (3) Deze respondenten hanteren soortgelijke argumenten (reflectie van diversiteit, het gedifferentieerde Vlaamse middenveld, de langdurigheid van emancipatie en dies meer), maar gelijkschakeling is voor hen helemaal niet aan de orde. Men stelt de vraag waarop de gedachte berust dat allochtonen na vier jaar geen ‘bijzondere doelgroep’ meer zullen zijn. Want het probleem enerzijds is natuurlijk kunnen wij niet in pak tien jaar tijd opbouwen waar Vlaamse verenigingen honderd jaar over hebben gedaan, want zo is het. Langs de andere kant worden er in die Bouwstenennota bijzondere doelgroepen aangehaald waardat zowel de allochtonen, ook gehandicapten, denk ik, en dergelijke, worden als bijzonder benoemd. Maar ik vraag me nu af: waarom worden die bijzonder benoemd? Want eigenlijk moeten we toch na vier jaar gewoon mee met... Eigenlijk zoals we net zeiden die mastodontenverenigingen. Wij kunnen die normen toch niet halen, die kunnen wij toch niet halen. Dat is niet realistisch, niet na vier jaar, maar ook niet na tien jaar. Want het percentage allochtone mensen in België is veel minder dan de Vlamingen eigenlijk. [LV#04] In één koepel weer, hé, zoiets ja. Dat is ook wat ik net gezegd heb, dat was een van de kritieken op de minister ook. Zelfs in een klein land als België, met tien miljoen mensen, met de drie talen, jullie hebben alles afzonderlijk gezet. Zelfs de regering, tot de mutualiteit, zelfs tot de vakbond. Alles! [...] En de mensen willen daar gewoon één pot van maken, omwille van het decreet voor financiering. Wat is dat voor iets? Ik kan dat gewoon niet begrijpen. Omwille van hun federaties en omwille van hun subsidiëring moeten wij verplicht worden om alle mensen met een andere cultuur, een andere manier van denken om in één organisatie te gaan. Dat kan niet! [...] Ik zeg ook niet dat wij geen problemen hebben, hé. Als wij zien de andere organisatie die niet tot behoort tot de federatie, hé. Dat is een andere discussie, want er is een verschil. Natuurlijk we moeten niet zeggen: ’t is de ideologie of de..., neen neen neen. Binnen uw eigen land zelf moet je mensen warm maken en kunnen, allez we moeten de mogelijkheid creëren dat zij naar mekaar kunnen groeien. En dat vraagt ook ietske tijd. Want wij kunnen niet allemaal van één ding zijn. Maar ik hoor dat ze zeggen: ja maar we willen ontzuilen. Maar België is verzuild omwille van ideologie, politiek en zo. Er zijn de socialisten, er zijn de christenen, er zijn de liberalen en zo. Dat is ontzuilen voor jullie. Maar wij zijn bij een land, dat is een gemeenschap, dat is niet ontzuilen. Nu kunnen wij niet zeggen: waarom is de Vlaming anders dan een Waal? Dat is puur zo! Een [X] is anders dan een [Y]. En waarom moet dat in één pot nat? Ik denk dat ze die diversiteit en die culturele eigenheid en die gemeenschapverbondenheid, gewoon niet willen respecteren, en mensen gewoon willen dwingen om dat omwille van, och sorry dat ik een straf woord zeg, potverdomme de federatie... wat is dat weer? Ik mag ook straffe dingen zeggen, hé. [LV#09] Het contact tussen de top - het is wel niet helemaal de top, maar het is het tweede niveau - en de basis is zo belangrijk in dit soort van werk. De Belgische verenigingen hebben een geschiedenis van honderd
254
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
of meer jaar. Misschien kunnen ze nu op zichzelf functioneren. (Maar dat betekent - en hier heeft het kabinet van de minister een punt dat de meeste migrantenfederaties regionaal gericht zijn. Dat moet als een feit geaccepteerd worden?) Ja, ze moeten dit accepteren. En ze zouden moeten zien dat het zeer belangrijk is voor de integratie. Zij moeten dat aanvaarden, of ze nu willen of niet. Het is zo, of ze het nu graag hebben of niet. Zij moeten de federaties toelaten om op een normaal ritme te groeien. En eens ze blijven groeien kunnen ze vanzelf de vleugels uitslaan. [LV#10]
We merken tot slot op dat de gevestigde landelijke verenigingen doorgaans meer voorstander zijn van schaalvergroting dan de jonge federaties en de federaties met nieuwkomersgroepen. Er tekent zich dus wat deze kwestie betreft een tegenstelling, een breuklijn af tussen ‘gevestigden’ en ‘nieuwelingen’. 4.3.1.3
Bevoorrechte getuigen
Terwijl bij de landelijke vereniging de discussie over schaalvergroting en gelijkschakeling nog in de balans ligt en enige polarisering in standpunten teweegbrengt, is dat niet het geval voor de bevoorrechte getuigen. Van de tien bevoorrechte getuigen die zich over dit heikele vraagstuk hebben uitgesproken zijn er zeven die deze evolutie negatief percipiëren. Twee respondenten zijn eerder tot een positief oordeel geneigd; één respondent is neutraal. Î Redelijk positief (2) Eén van de geïnterviewde respondenten van een Vlaamse vereniging onderschrijft het principe van schaalvergroting. Schaalgrootte biedt immers een aantal voordelen, zowel op het vlak van organisatieontwikkeling als op het vlak van politieke en maatschappelijke impact. Wat begrijpelijk is. Nu allez ja schaalvoordelen, vind ik, naar een zekere schaalgrootte gaan dat vind ik dus wel dat de overheid het recht heeft om dat te doen. Allez, ik bedoel een vereniging, ge moet een zekere spreiding hebben over Vlaanderen om toch echt landelijk te kunnen erkend worden. Dat vind ik nu wel. Allez, er moet toch een minimale uitbouw zijn vooraleer dat de overheid kan zeggen van: ja, ge hebt hier een belangrijke maatschappelijke opdracht en we willen die ondersteunen. Dat vind ik dus terecht.
Niettemin is deze respondent zich bewust van de problemen die dit stelt voor de allochtone organisaties. Hij suggereert daarbij mogelijke beleidsmatige oplossingen op tussenliggende niveaus: (Ja, men zegt ook, echte landelijke verenigingen kunnen ook uitgroeien tot sterke organisaties. Het maakt uzelf sterk. Daar reageren migrantenverenigingen in die zin dat ze zeggen van ja, 't is moeilijk om op dat landelijk niveau te komen omdat wij niet overal even sterk vertegenwoordigd zijn.) Maar ja, goed dan moet men via de gemeente of via het provinciale niveau als men bijvoorbeeld in één provincie zit. D'r is wel een verschil tussen een verantwoordelijkheid van een Vlaamse overheid en een verantwoordelijkheid van een lokale of een tussenliggende overheid. Maar dat vind ik dus terecht hè dat de Vlaamse overheid zegt van we willen toch een minimale uitbouw gegarandeerd zien vooraleer wij ondersteuning geven als Vlaamse overheid. Dat vind ik terecht. Maar inhoudelijk vind ik dat men, ah ja, allez men kan niet zeggen van het is niet omdat er twee Turkse verenigingen zijn dat er maar één mag... allez dat vind ik geen correcte benadering. Allez ja,
255
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
er zijn ook zoveel socialistische en zoveel christelijke, en ja, waarom zijn die dan wel, da's 't zelfde, hè. [VV#01]
Eén van de beleidsactoren heeft geen bezwaren tegen het feit dat men de lat gelijk wil leggen, maar het uitgangspunt moet gelijkheid in de toepassing van kwalitatieve criteria zijn: Maar ik merk inderdaad wel van de discussie gaat dikwijls in de richting van, kijk, het Vlaams verenigingsleven willen we op die manier gaan bijsturen, en het allochtone verenigingsleven zou het best ook op dezelfde hoogte, de lat moet op dezelfde hoogte komen. Ik denk dat dat een verkeerde discussie is. De discussie is niet van de lat moet op dezelfde hoogte maar de lat moet wel op dezelfde hoogte liggen wat betreft de kwalitatieve criteria. Wat betreft de kwantitatieve criteria, daar ben ik nog niet uit, omdat ik weet nog ook nog niet in welke richting ze uit willen gaan, allez ik bedoel vanuit het cultuurbeleid, hè. [BA#02]
Anderzijds is de respondent van mening dat de tijd van experiment nu wel achter de rug is, hetgeen bijna automatisch veronderstelt dat de groei van het aantal erkende en subsidiabele verenigingen in het vervolg beter afgeremd wordt: Jaja, ik vind eerlijk gezegd dat er voldoende, allez dat er nu toch al een tijd achter de rug is van experimenteren, laat ons samen maar iets opstarten, en we zullen wel zien wat het geeft. Ik denk, ik vind echt dat het nu tijd is om een aantal zaken te evalueren, bij te sturen, en in duidelijke richtingen. En een aantal duidelijke prioriteiten gewoon te kiezen. Ik vind ook, allez, nieuwe federaties of nieuwe verenigingen, ik bedoel, men moet ook inzien, en ik denk dat men daar ook wel zich bewust van is, dat het niet de bedoeling is om van elk individu een vereniging te gaan maken. Ik bedoel de toename het aantal verenigingen, lokale verenigingen en het aantal federaties, dat er is, ik denk dat dat op dit vrij voldoende is, hè. Het aantal lokale verenigingen denk ik dat sowieso op termijn zal verminderen. [BA#02]
Î Neutraal (1) De FOV houdt een stevig pleidooi voor een continuering van positieve actie en favorisering van de allochtone verenigingen door de overheid, uiteraard beperkt in tijd, maar toch ook rekening houdend met de langdurigheid van het emancipatieproces: Ik vind dat er nog altijd maatregelen, discriminerende in de positieve betekenis, maatregelen moeten zijn. [...] Ik vind dat als men zegt van: ge moet eerst evalueren, wel dan moet men evalueren. [...] Tegen die achtergrond moet men de wijze beslissingen nemen. En zeggen van, wij hebben niet de bedoeling van hen ten eeuwigen dage in die aparte positie te plaatsen. Neen. Je moet mogelijk maken dat zij een positie verwerven. In die zin is het vergelijkenderwijze gemakkelijk te stellen wat onze autochtone verenigingen hebben meegemaakt in een heel lange periode van ondersteuning, kan je niet gedaan krijgen ook voor hen in een periode van zes jaar. Dat is dus een illusie van dat te denken. De vraag is: welke begeleidende maatregelen moeten dan genomen worden om datgene waar zij nu echt een groot stuk miserie mee hebben - namelijk die overbevraging is daar een heel belangrijk element in - hoe gaat men dat dus kunnen counteren? En daar zal volgens mij ook in de vorm van tewerkstelling bijkomende favorisering moeten plaatsvinden gedurende een bepaalde periode om dat mogelijk te maken. Ben ik van overtuigd. [FOV]
De FOV attendeert daarnaast op de grillige werkelijkheid van het veld, de onloochenbare actuele verschijningsvorm van de landelijke migrantenverenigingen, hun pluriformiteit
256
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
die haaks staat op het beleidsprincipe van grootschaligheid. Er zijn wat dat betreft ook wel terechte parallellen te trekken met het Vlaamse verenigingsleven: De vraag is wat ze in de plaats gaan stellen ofdat ze zich heel rechtstreeks inlaten met inhoudelijke overwegingen of eerder met organisatorische overwegingen. Ik merk bijvoorbeeld dat in de drie hoorzittingen en nu in de laatste van vorige week werd nog eens herhaald. Hij zit dus met het beeld van: er zijn hier zoveel nationaliteiten in dit land, ge kunt toch niet verwachten zeker dat wij gaan zeggen van voor elke nationaliteit een aparte vereniging? Daar is in zekere mate iets voor te zeggen, maar dit staat ook wat haaks op de verschijningsvorm van die verenigingen zoals we die nu krijgen. Ge kunt dat niet loochenen. Als ik dus praat met iemand van die organisatie en ik praat met iemand van dezelfde nationaliteit uit die organisatie, dan krijg ik twee andere verhalen. En dat is gelijk bij ons. Allez. Het simplisme zou zijn: alle vrouwenverenigingen in Vlaanderen, gooit ze op one hoop en maak er één vrouwenvereniging van. Da's zo een beetje de achterliggende stelling die hij heeft. Terwijl iedereen weet: CMWV, KVLV, KAV om aan de christelijk kant te blijven, die gaan niet fusioneren op korte termijn. Die hebben specifieke achtergronden die ge moet laten zijn. En dat geldt evenzeer, meen ik, met allochtone verenigingen. Dat ge dus echt verschillen kunt aanduiden en zeggen waarom moet dat nu op één hoop, want dat kan alleen maar een technisch samenwerkingsverband zijn. Dat is het enige wat nog zou kunnen. Dus zoals bij de instellingen ooit gebeurd is van: ge hebt een vzw van vzw's. Maar ik weet niet ofdat dat hier de beste keuze zou zijn. Ik betwijfel dat zelfs. [FOV]
Eén van de Vlaamse verenigingen uit een analoge gedachte en meent eveneens dat de overheid iets niet moet verwachten van allochtone verenigingen wat ze ook niet van Vlaamse verenigingen verwacht: Zij hebben misschien meer tijd nodig. 't Is dat dat ik bedoel met extra ondersteuning. Wat dat je dan zegt van dat samengaan. Ik vind we moeten van hen ook niet verwachten wat wij niet doen. [...] L., ik zeg het nog 'ns een boerengat, met ne gemeentelijke raad voor cultuurbeleid, daar zijn al jarenlang spanningen, strubbelingen, want het Davidsfonds wil niet samen met het Vermeylenfonds en de Boerinnenbond wil niet samen met... en de bond van vogelpik, gaan wij daar tegen hé, de bond van den vogelpik heeft misschien, 'k zeg nu maar iets, 20 leden, en de bond de van hoe heet dat, die vogelkes die zingen, heeft er 25, gaan wij dan ook zeggen, jullie zijn te klein, ga nu maar 'ns samenzitten. Ik vraag hen dat ook nog niet. Ik vind dat te vergelijken met heel die toestand rond de Executieve. Hé, dan zeggen wij: zie ne keer, hé, ze komen niet overeen, en zie ne keer, ze zijn zelfs niet in staat om. Maar wij verwachten dingen die binnen de Vlaamse maatschappij ook niet kunnen. [VV#01]
Î Negatief (7) Het ICCM is vooral bezorgd om de vrijwaring van de diversiteit in het landschap van de federaties en stelt de vraag of grotere gehelen (mastodontfederaties) de diversiteit van de allochtone bevolking voldoende zullen kunnen uitdrukken of weerspiegelen: (Krijg je dan niet een beetje een Matteuseffect in die zin dat sterke federaties in het huidige decreet er eigenlijk sterker van worden...) Ik vrees daarvoor. Dat dan de federaties die dan hun bestaansrecht moeten hebben om welke redenen die ze ook hebben. Wat dat die qua structuur nog niet volledig uitgebouwd, qua aantal ook misschien daar niet zullen kunnen aan tegemoetkomen, dat die gaan wegvallen. En het gevolg zal zijn dat daar één of twee grote mastodontenfederaties gaan bestaan maar waar er ook een verlies zal zijn aan diversiteit binnen de federaties. Waardoor dan ook dan een grote groep van migranten ook
257
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
niet meer terug te vinden zal zijn federaties. Ik vrees ervoor. [ICCM]
in
het
landschap
van
de
Een beleidsactor vindt de weerstand van de landelijke verenigingen tegen schaalvergroting begrijpelijk. De schuld voor de grote versnippering ligt immers niet bij hen maar bij het tot nog toe gevoerde beleid: Het ding zit gewoon scheef. Men zit met iets in Cultuur wat meer wil zijn dan cultuur. Zo eenvoudig is dat. En dat dat op de koop toe gelanceerd geweest is op een manier die de versnippering in de hand werkt. En dan zegt men nadien, en dan moet ge samengaan, dat is niet dankbaar, hoor. [BA#01]
Het VMC twijfelt sterk aan de haalbaarheid van het project van schaalvergroting en komt in dit verband voor de dag met een hele reeks bedenkingen en tegenwerpingen: ontwikkelingskansen voor de verenigingen van nieuwkomers, de eigenheid van allochtone verenigingen, de onrealistische eis van vier jaar, de ongelijkmatige spreiding van allochtone groepen: Ge moet die groeikansen verder bieden. Niet alleen naar het verleden toe omwille van het feit van het is nog maar vijf jaar. Dat is heel kort, hé, die reglementering. Maar ook naar de toekomst toe, hé. D'r zijn nieuwkomers en die nieuwe gaan zich ook verenigen. Ge merkt dat ook dat de verscheidenheid... Men spreekt al niet meer alleen over Marokkaanse en Turkse verenigingen. De verscheidenheid wordt groter. Naar de toekomst toe moet men een stuk binnen heel de samenleving en binnen de grenzen die men toch niet kan sluiten en die mij niet hoeft te... Er zullen nieuwe, nieuwe verenigingen... Dus naar de toekomst toe moeten daar kansen geboden worden om, ja, op hun eigen elan te kunnen ontwikkelen. Dat is één. Ten tweede van, men moet dat ook niet allemaal gaan afmeten op wat dat men uitdoktert voor het Vlaams verenigingsleven want dan dreigt dat een keurslijf te worden. Of dreigt dat foute effecten te hebben. [...] Uiteindelijk vind ik dat een beetje... Ja, binnen vier jaar zal dat niet kunnen. Dat is zichzelf wat wijsmaken en ik vind dat men daar dus met een stukje kennis van de realiteit feitelijk zou moeten zeggen van: het Vlaams verenigingsleven heeft zo veel decennia de tijd gehad om zich te ontwikkelen. [...] Zeg nu niet dat dat allochtoon verenigingsleven op vier jaar tijd die evolutie moet doen. Plus er zijn daar een aantal gekende zaken. Dezelfde spreidingsnorm kan je onmogelijk gaan waarmaken voor allochtone verenigingen als zij bijvoorbeeld die bevolkingsgroep niet zijn. Ze zijn gewoon met te weinig. Dus proportioneel klopt het al niet en qua spreiding ook niet. Tenzij dat je interne volksverhuizingen moet gaan organiseren. [VMC]
De VMC betoogt tot slot dat het Vlaamse (cultuur)beleid het diversiteitsprincipe alsnog niet echt wezenlijk heeft geaccepteerd386: In een toespraak van Ahmet Arkan, secretaris van het ICCM, ter inleiding van de hearing met de minister van cultuur (10 mei 2001) wordt onderstreept dat in de Bouwstenennota culturele diversiteit niet expliciet is uitgewerkt als dragend concept van het beleid: “De culturele diversiteit betreft trouwens niet enkel en alleen het onderscheid tussen allochtonen en autochtonen, maar ook de verschillen tussen de culturele biotopen van intellectuelen en volksmensen, tussen de leefwerelden van jongeren en ouderen, tussen de diverse geloofsovertuigingen, enzovoort. De migranten willen geenszins de culturele diversiteit monopoliseren, maar vanuit hun interne verscheidenheid willen zij er wel volwaardig deel van uitmaken. Zonder in onhaalbare extremen te vervallen, moet het beleid consequent de etnisch-culturele diversiteit bij allochtonen aanvaarden en honoreren. Deze diversiteit is geen nieuwe verzuiling naar Belgisch model, mijnheer de minister. Zij is integendeel een potentiële bron van zingeving en ontmoeting tussen mensen, zowel binnen als tussen de diverse etnisch-culturele gemeenschappen, de Vlaamse gemeenschap inbegrepen. Een Vlaams cultuurbeleid kan enkel nog een beleid van culturele diversiteit zijn met de interculturele dialoog als sluitsteen.” (ICCM 2001b: 2).
386
258
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Men zou dus rustig de tijd moeten nemen om dat, ja, binnen heel het socio-cultureel werk, denk ik, op maat van het allochtoon verenigingsleven mogelijkheden te voorzien die toekomstgericht zijn en die niet afgemeten zijn van binnen vier jaar moeten we dat op gelijke maat krijgen als het autochtoon verenigingsleven. [...] Uiteindelijk wil onze samenleving weinig van die diversiteit hebben. Zo van, allez ja vooruit, een beetje. Voor vier jaar moogt ge een beetje uzelf zijn. Maar dan is het gedaan, hé jongens. Allemaal hetzelfde. [VMC]
Een respondent uit de categoriale sector heeft ook zo zijn twijfels en vreest dat men vooral samenwerkingsverbanden zal uitbouwen langs nationaal-etnische lijnen, iets wat niet noodzakelijk effectief zal uitpakken voor de slagkracht van de organisaties: Ik denk dat ge daar en dan komt ge in ook een andere discussie. D'r zijn natuurlijk federaties en verenigingen die ontstaan vanuit etniciteit, vanuit afkomst. [...] En wat daarenboven er zijn ook strekkingen, visieverschillen, net zo goed als bij ons. En dat is binnen die dingen... allez eigenlijk verplicht men van te gaan samenkoeken met als één criterium, namelijk: zijt ge Turk, Marokkaan, Bosniër, Spanjaard of...? Dat werkt niet, denk ik. [CS#03]
Een respondent uit de categoriale sector redeneert vanuit het oogpunt van de lokale verenigingen. Zij hebben in de eerste plaats nood aan intensieve, op maat gesneden begeleiding en die kan volgens hem het best geleverd worden door kleinere, streekgerichte organisaties. Dit geldt a fortiori voor de verenigingen van nieuwkomers. Het is pas wanneer lokale zelforganisaties geconsolideerd zijn dat een landelijke vereniging als “verre vader” de – minder intensief geworden – begeleidingstaak kan overnemen: Ik ben daar persoonlijk, ik redeneer nu niet vanuit de overheid, maar vanuit de zelforganisaties zelf. Ik sta er niet positief tegenover. Omdat ge merkt van, hoe groter organisaties, hoe minder contact, hoe minder voeling met de gemeenschap. [...] Er groeit een te grote afstand tussen die kleine lokale verenigingen en die grote federatie. Een ongelooflijk grote afstand eigenlijk. Dit kan wanneer dat opzet gelukt is, wanneer allochtone verenigingen zichzelf tot stand hebben gebracht, hun doelgroep bereikt hebben, hun doelstellingen bereikt hebben en dat die zichzelf maar dan gewoon in leven houden, door kleinschalige activiteiten. Dan kunt ge zeggen van: oké, wij kunnen dan rekenen op een verre 'vader' die ergens zit. [...] ge hebt geen contact, ge hebt geen vertrouwenspersonen. Alleen degenen die wel een nauwe band hebben of die kennis hebben of dergelijke vinden hun weg naar die organisaties. En juist die nieuwkomers, juist die nieuwe groepen die nu nog steeds via asielbeleid, vluchtelingen en dergelijke, toch wel willen meewerken aan de samenleving. Die vinden hun weg daar naartoe zeker niet. [CS#04]
Overigens staat ook het VMC streekorganisaties voor387: Dat dat ook waarschijnlijk meer garanties biedt om juist één van die uitdagingen van met hun achterban en met hun lokale verenigingen op een nauwe manier samen te werken. Die garanties zijn waarschijnlijk veel meer aanwezig als men zich regionaal organiseert of de mogelijkheden om dat te realiseren en om dat op te bouwen. Dan wanneer dat men zich ineens landelijk moet gaan organiseren. [VMC]
Een Vlaamse vereniging vindt dat de overheid het recht heeft om bepaalde ontwikkelingen in het verenigingsleven van allochtonen te stimuleren (samenwerking, 387
Zie 4.1.2.2.
259
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
multiculturele werking), maar de organiserende principes vastleggen getuigt van een bevoogdende houding: Het wordt tijd dat we vertrouwen hebben in wat dat mensen zelf kunnen. Ik vind, samenwerken tot daar aan toe, zelfs gemengde staf, geen enkel probleem, hé. Maar de tijd van wij gaan hier ne keer iets organiseren, die moet nu echt voorbij zijn, en wat gij ook zegt het vertrouwen hebben. Zij moeten even groot kunnen worden, maar ik vind wel dat zij daar extra ondersteuning moeten, nog moeten krijgen. Ge kunt niet zeggen van: en nu moet gij even groot worden, even sterk, dan voor een Vlaamse vereniging. Alhoewel ge moet dat ook met een korreltje zout nemen. [VV#01]
4.3.1.4
Alternatieve wegen?
De vraag luidt hier of het beleid andere wegen zou kunnen bewandelen die tegemoet komen aan zijn oorspronkelijke intenties en die tegelijkertijd optimaler sporen met de specificiteit van allochtone verenigingen. Een paar respondenten (FOV, VMC) hebben enkele alternatieve oplossingen geopperd die bepaalde bezwaren en nadelen van de voorgestelde operatie van schaalvergroting/gelijkschakeling mogelijkerwijs kunnen opvangen. Een mogelijk alternatief voor de huidige (vaste) kwantitatieve norm wordt door de FOV geformuleerd. Het gaat om een variabele norm die rekening houdt met de getalgrootte en de spreiding van allochtone groepen: Ik vind dat men daar vanaf moet [kwantitatieve normen]. Hoe men het juist technisch gaat dat, dat weet weet ik niet. D'r zijn veel mogelijkheden. Als men zegt van: er moet een zekere spreiding gerealiseerd zijn en het mag echt niet gaan om lokale, regionale initiatieven. Daar valt misschien wel iets voor te zeggen. In feite zou het zo moeten zijn dat de ganse bevolking die onder een vereniging zou kunnen vallen door die vereniging kan gegroepeerd worden. Dat wil zeggen dat wanneer bij de Italiaanse familie naast de Limburgers d'r ook een kleine concentratie is, ik zeg, in Mol en in Antwerpen en in Gent, dat men zegt van: oké, d'r moet een mogelijkheid geboden worden dat die allemaal bij mekaar tot één federatie... Om nu niet echt die strikte norm van zoveel afdelingen of zoveel groepen per provincie van te maken, ik denk dat dat uitzichtloos is [...] [FOV]
Een tweede alternatieve regeling die door de FOV wordt voorgesteld is de begunstiging van grotere gehelen. Landelijke allochtonenverenigingen die een bepaalde schaalgrootte bereiken zou men kunnen belonen met een financiële bonus. Nu dat is eventueel wel een mogelijkheid dat d'r ook een zekere vorm van favorisering plaatsvindt voor diegenen die dan toch inkomen in de filosofie van de minister. En wanneer ze erin slagen om tot een groter geheel te komen, dat het grotere geheel een bonus oplevert. Dat men dus met andere woorden het aantrekkelijk maakt om naar een groter geheel te komen. Als dus Wereldvrouwen de kans zouden krijgen om, omwille van het feit dat ze alles willen groeperen, dat daar tegenover staat: toekenning van x aantal personen die dus gemakkelijker die afstand kunnen overbruggen, ja, dan denk ik dat dat aantrekkelijker is om daarop in te gaan. En dat geldt voor een aantal van hen. Maar dat zou 's moeten via veldonderzoek duidelijk gemaakt worden. Ik heb daar van hier op deze stoel veel te weinig zicht op van: hoe zit het met de spreiding van groepen? Hoeveel zit een etnie verspreid over het ganse Vlaamse land? Kunt ge daar lijnen in aftekenen of kunt ge dat niet? Is dat moeilijk? Moet dat bijkomend onderzocht worden? Men heeft daar gezegd op die studiedag - wat was het? - 2000 groepen die men reeds gelokaliseerd had waarvan 900 met
260
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
een officieel statuut of zoiets. Als ik het goed begrepen heb. Met daarnaast 500 die dan in het systeem zitten van leden-afdelingen van, ja... [FOV]
Het VMC denkt eerder aan een reorganisatie van het verenigingslandschap die ruimte creëert voor een tussenliggend bovenlokaal niveau van streekgerichte, provinciale (of grootstedelijke?) federaties. Dat zou in het bijzonder nieuwkomersgroepen de kans geven om bovenlokale ondersteuning te organiseren zonder dat ze meteen op landelijk niveau moeten ageren. Ik denk dat men daarvan zou moeten uitgaan: van de realiteit in plaats van de wenselijkheid. En ik denk dat de wenselijkheid van die worden gelijk als Vlaamse verenigingen dat dat 'wishful thinking' is. Ik denk dat de wenselijkheid van dat moeten we nu allemaal landelijke... Diegene die in staat zijn om een landelijke vereniging te worden, laat die landelijke vereniging worden. [...] Allez, ik vind dat ze dat ook niet moeten afremmen. Maar de groei daar naartoe en de feitelijkheid. Allez, gelijk als wij die een stuk ervaren en ik denk dat dat terecht is. Dat dat ook waarschijnlijk meer garanties biedt om juist één van die uitdagingen van met hun achterban en met hun lokale verenigingen op een nauwe manier samen te werken. Die garanties zijn waarschijnlijk veel meer aanwezig als men zich regionaal organiseert of de mogelijkheden om dat te realiseren en om dat op te bouwen. Dan wanneer dat men zich ineens landelijk moet gaan organiseren. [...] En zorgen dat de drempel voor de nieuwe, de nieuwe groepen in de samenleving, die zich ook gaan willen verenigen, niet onmenselijk hoog wordt. [VMC]
Het VMC en de VOC brengen beide ook ‘pooling’ in het midden die de vorm aanneemt van technische samenwerking tussen verenigingen, bijvoorbeeld rond personeelsadministratie: Dus als men formules zou kunnen vinden om, ja, alles wat dat met die praktische, organisatorische zaken van personeelsadministratie bijvoorbeeld. Da's zeker al één gegeven. Dat zou men kunnen rationaliseren door daar één secretariaat te maken die, die dan werk doet voor al die federaties bijvoorbeeld. En wat dat niet wil zeggen dat men zelf niet kan beslissen wie dat men aanwerft, hé. Een directeur in een school beslist ook wie hij engageert als leerkracht en die stuurt de dossiers door naar het ministerie van onderwijs en die betaalt. Allez, binnen een aantal criteria. Maar dat soort zaken, ik denk dat men daar wat meer naar zouden moeten naar zoeken. Dus bepaalde dingen poolen is misschien wel niet slecht. Juist om naar de essentie van de taken te kunnen gaan. [...] Allez, ik weet het niet of dat dus een goede zaak is. Langs den ene kant biedt dat dan wel ne vorm van contact waarschijnlijk en van samenwerking. Maar dat ge dus de subsidies voor de lokale afdelingen allemaal langs die, die federaties laat gebeuren. Da's ook heel wat administratief gedoe, hé. Maar ik weet het niet. Dat heeft voor- en nadelen, denk ik. Het heeft het voordeel van men heeft rechtstreeks een relatie daarmee. Maar men heeft ook een hele zware administratieve follow-up daarvoor nodig. [VMC] Een bijgesteld systeem kan een soort technisch samenwerkingsverband waarbij men groter wordt en dat ge dus twee, drie federaties bij mekaar brengt en die maken de federatie van drie federaties waarbij dat een aantal taken specifiek worden toegewezen op dat nieuwe niveau. Dat zou kunnen. Als ge zegt: de boekhouding zou je kunnen toewijzen aan iemand die de boekhouding doet van drie federaties, 'n specialist. Vanuit technische overwegingen zou dat dus iets mogelijk zijn. Je zou kunnen zeggen van: binnen de federaties is er dan toch enige vorm van overleg rond bepaalde zaken die gemeenschappelijk kunnen benoemd worden, waar men dan ook mensen specialismen laten ontwikkelen [...] [FOV]
261
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
4.3.1.5
Conclusie
Tabel 15 - Schaalvergroting: argumenten pro en contra Argumenten pro
Schaalvergroting Argumenten contra
♦ Biedt schaalvoordelen ♦ Maakt sterker, geeft grotere slagkracht ten aanzien van algemene instellingen en sectoren ♦ Remt verkaveling en gebrek aan samenhang van het verenigingslandschap af ♦ De tijd van experiment is voorbij
♦ Eén pot nat, diversiteit wordt onvoldoende weerspiegeld ♦ Mag niet gedwongen zijn ♦ Geldt niet voor Vlaamse verenigingen ♦ Emancipatie vergt meer tijd ♦ Bevordert kunstmatige ingrepen ♦ Kleinschaligheid is efficiënter (de afstand is minder groot) ♦ Is gespiegeld aan de Vlaamse verenigingen, miskent de specificiteit van allochtone verenigingen ♦ Is niet gedegen onderbouwd ♦ Matteuseffect: begunstigt grote, gevestigde organisaties ♦ Breekt de natuurlijke begindynamiek af
Gegeven een overgangsperiode van vier jaar moet het voor pakweg de helft van de bestaande federaties mogelijk zijn de opstap naar een strengere erkenningsnorm zonder al te veel schade te doorstaan. Wij zijn echter van mening dat de andere helft, een aantal kleinere en/of pas erkende landelijke verenigingen, ernstig in de problemen zullen komen. De kans is niet gering dat ze het in hun huidige verschijningsvorm niet zullen overleven.388 Opvallend daarbij is dat een aantal onder hen gericht zijn op de categorie van ‘nieuwe migranten’. Dat zijn precies die groepen waarvan het emancipatie- en integratieproces nog helemaal in de kinderschoenen staat. We stellen tevens vast dat de bevoorrechte getuigen, met name vooral de organisaties uit de categoriale sector, heel wat meer moeite hebben met het voorstel van schaalvergroting/gelijkschakeling dan de landelijke allochtonenverenigingen die er het voorwerp van zijn. Kennelijk hebben ze er geen goed oog in en schatten zij de draagkracht en de uitzichten op overleving van de verenigingen in kwestie aanzienlijk lager in dan de verenigingen zelf. Een hypothetische verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de categoriale sector de voorkeur geeft aan een organigram dat een familiegelijkenis vertoont met de organisatiestructuur van de eigen sector (dezelfde drietrapsstructuur: lokaal - provinciaal - landelijk). Voor stedelijke integratiediensten en provinciale integratiecentra is het immers evidenter samenwerkingsverbanden aan te gaan met partners die op hetzelfde bovenlokale niveau te situeren zijn, het zij (groot)stedelijk het zij provinciaal. De enige ontsnappingsroute die hen eventueel nog rest, zij het een tijdelijke, is de opheffing van de federatie en de opstart van een nieuwe landelijke vereniging. Daar gelden immers lagere normen: minimum 25 lokale verenigingen in minimum 3 provincies; éénmalige toekenning startsubsidie voor maximum 4 jaar; forfaitaire subsidie van 2 miljoen BF (Bouwstenennota 2001: 34). 388
262
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Uit het voorgaande vertoog is voorts gebleken dat de gevestigde landelijke verenigingen doorgaans meer voorstander zijn van schaalvergroting dan de jonge federaties en de federaties gericht op nieuwkomersgroepen. Er tekent zich dus wat dit vraagstuk betreft een tegenstelling af tussen ‘gevestigden’ en ‘nieuwelingen’. Deze maatregel bevoordeelt dus in feite de grotere of sterkere federaties van de gevestigde migrantengroepen, die hun getalsterkte én hun verworven organisatorische en inhoudelijke slagkracht kunnen uitspelen. Zij hebben daarenboven het voordeel dat ze bij het aangaan van samenwerkingsverbanden of zelfs fusies binnen de eigen etnische groep kunnen blijven. Dit wil echter niet zeggen dat samenwerking noodzakelijk langs exclusief nationaaletnische lijnen zal of moet verlopen.389 Dit alles impliceert ipso facto discriminatie jegens federaties met kleinere en/of nieuwe doelgroepen. Hun enige overlevingskans ligt nagenoeg in het opgaan in grotere (multi-etnische) gehelen. De andere federaties verkeren daar in een relatieve machtspositie. Zij hebben immers een ruimer keuzepalet; ze kunnen ervoor kiezen zichzelf te versterken of strategische allianties aan te gaan, zowel in mono-etnische als in multi-etnische richting. Het enige criterium waar ze wellicht niet aan zullen ontkomen is de optie van meer intern pluralisme. Met andere woorden: het aansturen op meer samenwerking klinkt vanuit beleidsmatig oogpunt zeer fraai, maar de betrokken partijen in het veld moeten vertrekken vanuit betrekkelijk ongelijke machtsposities. Dat betekent tevens dat de ene federatie zich al wat concurrentiëler kan opstellen dan de andere. Zulks vormt een effect van schaalvergroting dat in ieder geval niet uit het oog mag verloren worden. De vraag werpt zich op welke regels de overheid kan uitdenken teneinde fair play te waarborgen in het allochtone middenveld.
389
Zie 4.2.4.1.
263
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
4.3.2
Decentralisatie (lokale subsidiëring)
Gemeentebesturen moeten in de toekomst meer verantwoordelijkheid opnemen voor een eigen cultuurbeleid en dus ook voor de lokale allochtonenverenigingen: “we bouwen de directe subsidiëring van lokale werkingen af. Dit is niet de taak van het Vlaams Cultuurbeleid. Dit zou naadloos moeten kunnen overgaan in een sterkere lokale subsidiëring. Het decreet gemeentelijk cultuurbeleid reikt hier kansen aan. In een overgangsfase mogen de federaties activiteiten van hun lokale organisaties ook financieel ondersteunen;”
(Bouwstenennota: 19)
De in het Decreet 1995 voorziene directe subsidiëring van lokale migrantenverenigingen door de Vlaamse Gemeenschap wordt bijgevolg stopgezet (zie 3.1.5, 3.2.5). De lokale besturen zullen wel gestimuleerd worden om in hun cultuurbeleid de allochtone doelgroepen mee in het vizier te nemen. 4.3.2.1 Landelijke verenigingen Op dit voorstel tonen de antwoorden van de landelijke verenigingen op het eerste gezicht een grote verdeeldheid. Dat levert het volgende resultaat op: Tabel 16 - Decentralisatie: antwoorden landelijke verenigingen Decentralisatie Aantal LV= 13
Positief, reserves 5
met Negatief 6
Geen uitgesproken mening 2
Î Positief, met reserves (5) De respondenten sluiten zich hier principieel aan bij de ratio van het beleid. Ze onderschrijven het subsidiariteitsprincipe dat de gemeenten het best geplaatst zijn om lokale verenigingen te erkennen en te subsidiëren. Telkens echter wordt gewezen op een aantal belemmerende aspecten van de politieke realiteit: de aanwezigheid van rechts in gemeentebesturen, de soms verlammende angst voor het Vlaams Blok bij de andere politieke partijen, de afhankelijkheid van de goodwill van gemeenten, de grote verschillen tussen gemeenten en provincies in het beleid dat thans gevoerd wordt, de lage vertegenwoordiging van allochtonen in allerhande officiële gemeentelijke instanties. Er wordt daarom vaak gepleit voor sluitende garanties en beschermende maatregelen. Op zichzelf is dat geen probleem. Maar hier in Antwerpen zoals u weet, heeft één derde voor het Vlaams Blok gestemd, en bij het andere gedeelte is er een deel rechts. En er zijn er veel die nog niet rechts hebben gestemd, maar rechts denken. Zelfs uiterst rechts. Wat voor invloed gaat dat hebben? Als dat meer en meer wordt, want dat is één derde, dat is een pak hé. Dus tussen ons gedrieën is er iemand voor extreem rechts. En als die het beleid voorzitten, wat gaat dat dan geven? Ik bedoel dat is iets realistisch dat we ons moeten afvragen, hé. [LV#14] Ik vind het eigenlijk geen slecht principe omdat de gemeente de best geplaatste instelling is om die lokale verenigingen te kennen, normaal gezien. Maar ik zie daar, wij hebben als, in Gent, zou ik zeggen, hebben wij geen slechte ervaringen daarmee. De gemeente heeft eigenlijk een reglement en dat reglement wordt besproken met de lokale organisaties en jaarlijks krijgen wij een erkenningssubsidie,
264
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
ook van de gemeente en ook werkingstoelagen eigenlijk. D'r zijn een aantal erkenningsvoorwaarden aan verbonden. Maar wat ik wel daar een gevaar in zie, bijvoorbeeld in Limburg is dat niet, of in Antwerpen is het beter dan Gent, denk ik. Daar zijn ook federatie die al jaren subsidie hebben gekregen, die wij hier niet konden krijgen. (En in Antwerpen gebruikt men ook SIF-middelen.) [...] In Gent ook SIFmiddelen. Maar in Limburg bijvoorbeeld: geen enkele organisatie die gemeentelijke subsidie kan krijgen of in een andere provincie, weet ik het niet. Ik denk dat er een decreet zou moeten komen met duidelijke richtlijnen, dat die gemeenten daar eigenlijk niet aan kunnen ontsnappen, vind ik wel een goeie zaak. Maar als dat afhangt van de goodwill van de coalitie, of van de gemeente zelf, de gemeenteraad zelf, dan zie ik wel gevaar. [LV#07] Inderdaad ja. Een zeer delicaat punt zelfs. Maar ik begrijp dat, ik begrijp heel goed wat de minister wil doen. De verantwoordelijkheid aan de lokale overheid geven. Dat is zeer logisch en zeer aanvaardbaar. Daar heb ik geen enkel probleem mee. Maar we moeten ook een beetje gezond d'r over nadenken en ook de realiteit onder ogen willen zien. De realiteit binnen de maatschappij weten we en hoedat het binnen de lokale overheden zit weten we ook. Zij staan ook soms onder grote druk. Wij hebben dat hier in [de gemeente] zeer nadrukkelijk meegemaakt. Al jaren maken we dat mee. Er is een moskee gebouwd hier, de enige reden dat dat een beetje verstopt is geraakt, dat het zeer lang geduurd heeft - vier jaar om dat te bouwen - was het feit dat het Vlaams Blok hier opeens opkwam en dat de overheid, het bestuur op dat ogenblik niet anders bijna kon dan te zeggen: oké, we moeten daar mee oppassen. Hoe spijtig het ook is, dat is de realiteit. De politiek reageert soms op een angstige manier op dat fenomeen. En dat zal ook binnen de cultuurraden zijn, de culturele uitvoering van het nieuwe decreet. Dat zal nadrukkelijk aanwezig zijn. Want dat is ook bewezen binnen de jeugd, het decreet op jeugdwerk. Dus het is niet zomaar evident om te zeggen: oké, lokale verenigingen worden niet meer ondersteund, zij krijgen een plaats in de lokale overheden. Dat is niet evident. En als dat niet evident is, moeten we dan daar iets naast kunnen plaatsen. Dat zal wel ooit komen hoop ik, want ook de maatschappij verandert. [...] Wij zeggen in de toekomst zal dat wel verbeteren, daar moeten we van uitgaan. Want tot we daar zijn is er wel een zekere overgangsperiode nodig. Dat is één punt. Benadering van de lokale. Anderzijds waarom werden de lokale verenigingen, of allochtone verenigingen, wel rechtstreeks betoelaagd in het decreet van ’95 en niet de Vlaamse? Dan stel ik me die vraag, dat was waarschijnlijk hoop ik met gezond verstand. Dat was niet zomaar. [LV#13] Maar dan meneer Anciaux. De laatste keer dat wij op het Forum waren was hij daar ook. En toen zei hij: "Ja, er zullen enige garanties zijn." Maar wij willen die garanties sterk gegarandeerd hebben. De regering moet opleggen aan de lokale besturen dat ze ook moeten... [LV#10]
Eén respondent geeft te kennen dat dit principe in een bepaald opzicht de landelijke verenigingen kan ontlasten, maar wijst meteen op de algemeen lage participatiegraad van allochtonen in bestuursorganen, die de beïnvloeding van het gemeentelijk beleid sterk belemmert: Maar ik vind dat voor een stuk zoudt ge eigenlijk kunnen zeggen als federatie, da's een goede zaak, voor een stuk worden wij ontlast. Dan kunnen wij ons meer inhoudelijk enzovoorts verder werken met de verenigingen, op lokaal vlak meer een inhoudelijk aanbod uitwerken. Maar oké als ge naar de gemeente gaat, op zich is dat geen slechte zaak omdat ge dan op die manier de contacten met de lokale besturen en de lokale bevolking vergroot of kunt vergroten. Maar hoe kunt ge dat eigenlijk doen als allochtone vereniging als de participatie van allochtonen op alle niveaus in de gemeentes gewoon lamentabel laag is, zo goed als nihil? Als gij naar de gemeentebesturen trekt en ge
265
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
hebt een, ik zeg maar, een gemeente waar vijf procent allochtonen zit, maar bij de ambtenarij ook geen vijf procent allochtonen terug te vinden is, waardat bij de politie ook geen vijf procent allochtonen terug te vinden is enzovoort, of een bepaald aantal, gewoon niks, niemand. [LV#05]
Een andere respondent stelt dat deze nieuwe regeling de allochtone verenigingen eigenlijk in een nieuwe overgangssituatie plaatst. Hij grijpt dit aan om voor een versterking te pleiten van de landelijke verenigingen, zodat zij hun lokale afdelingen beter kunnen ondersteunen in het afdwingen van hun lokale rechten: Dus wij gaan weer in een overgangsperiode zitten. Betekent dus dat ge die overgangsperiode ook moet stimuleren, op een of andere manier. Anders heeft het geen zin dat ge denkt aan schaalvergroting, professionalisering en kwaliteit te geven aan die federaties. Dan is die 100.000 toch nog altijd wezenlijk belangrijk voor die lokale verenigingen. En wij zijn partner om te zeggen: we willen al die verenigingen de hulp geven zodat ze hun lokale rechten kunnen afdwingen, kunnen betrokken geraken in de cultuurraden en noem maar op. Als ge dat niet doet, doen ze dat ook niet. Als wij niet stimuleren dat die mensen in onze afdelingen naar de integratieraad gaan, dan doen ze dat ook niet. Als we dat willen doen, dan moet er een stimulans zijn. Die stimulans moet er zowel naar de federatie toe zijn, als een extra taak in die verantwoordelijkheid willen nemen. En anderzijds moet dat ook aan middelen en een bepaalde manier van stimuleren ook aan de lokale afdelingen zijn. Dus dat zijn die twee dingen die toch samengaan. [LV#05]
Een andere respondent denkt in dezelfde richting, maar grijpt het punt net aan om de voordelen te bepleiten die het lidmaatschap van een federatie met zich brengt voor lokale verenigingen. Niet-gefedereerde verenigingen zouden op zijn minst meer moeten gestimuleerd worden zich aan te sluiten bij een federatie: Voor een stuk vind ik dat niet zo een slechte zaak in de zin van, bijvoorbeeld bij een heel aantal subsidiemogelijkheden bij autochtone verenigingen wordt een van de eisen die aan de autochtone verenigingen wordt opgelegd is van dat je eigenlijk moet lid zijn van een koepel. Bij alle subsidiemogelijkheden tot nu toe, behalve die laatste experimentele projecten van Mieke Vogels die nu pas uitkomt, alle andere subsidiemogelijkheden de verplichting om te behoren tot een koepel, niet ingeschreven. Die zijn niet aanwezig. Met de discussies die de federatie hebben gevoerd met de integratiesector, waarbij we zeiden van: kijk ge moet eigenlijk de verenigingen die bij jullie komen aankloppen aanmoedigen, niet eens verplichten of wat dan ook, gewoon vermelden van: het zou niet slecht zijn om u te federeren. Hebben ze afgewezen. [...] Als ge kijkt naar autochtone koepels, ge hebt daar goede koepels bij en slechte koepels, maar het is sowieso een kracht als ge behoort tot een koepel. D'r is een informatiestroom minstens, een maandelijkse nieuwsbrief of wat dan ook van de koepel die binnenkomt, houdt heel wat verenigingen op de hoogte, al was het alleen maar dàt. En dat wordt daar wel aangemoedigd om dat te doen, maar bij de anderen wordt dat niet aangemoedigd. Dus ik heb zoiets van: men spreekt hier met twee maten, twee gewichten. Men is hier eigenlijk dynamieken constant aan het insmoren en dat kan niet. Ik bedoel: raad ze aan om zich te federeren. Wilt een bepaalde vereniging dat niet doen, oké dat is de keuze van de vereniging, maar raad ze dat aan omdat ge dan op die manier bepaalde zaken kunt stimuleren enzovoorts. [LV#05]
Î Negatief (6) Ook hier komen dezelfde argumenten terug. Het principe van lokale subsidiëring wordt zelfs niet altijd over heel de lijn verworpen, maar er wordt over het algemeen afwijzend
266
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
gereageerd omdat men sterk twijfelt aan de mogelijkheid van waterdichte garanties op het plaatselijke niveau. Termen als “bloedbad”, “slavernij”, “bedelen” of “zelfmoord” zijn niet uit de lucht. Een bijkomend tegenargument is de vrees voor overbelasting op het niveau van de landelijke verenigingen: de begeleiding van lokale afdelingen in een groot aantal gemeenten, met telkens weer een verschillend beleid. Zeer negatief, de ervaringen kennende. Ik heb toen - waarschijnlijk heb je dat wel gehoord?- in de hearing die we met minister Anciaux hebben gehad klaar en duidelijk gezegd: ik vrees zelfs met een aanpassing van de decreten voor het gemeentelijk cultuurbeleid, dat daar situaties gaan ontstaan à la Toulon, à la Vitrol, dus zoals in Frankrijk, waar organisaties van andersdenkenden uitgesloten worden. En dat moeten we vermijden. En een systeem dat waterdicht is om de subsidie te garanderen aan lokale organisaties ken ik nog niet. Ik zie dat nog niet gebeuren, tenzij dat men wel strikte voorwaarden, strikte regelingen... Maar lokaal heb je altijd te maken, vooral in monopoliesituaties, met zeer strikte verdediging. Ik zie bijvoorbeeld hier in [de gemeente] waar het sinds jaren een éénpartijbeleid is, dat men niet iedereen over eenzelfde kam gaat scheren. Dat is niet negatief benaderd, maar dat is de essentie zelf van een lokale politiek beleid. Ik pleit ervoor voor een periode, nog altijd niet experimenteel, want dat is eigenlijk reductief, maar voor een periode van het voortgaan van de huidige regel, mits een aantal aanpassingen die de werkingen kunnen verbeteren. Maar men moet op dat gebied vooral voor de migrantenwereld nog een belangrijke rol wegleggen voor de migrantenfederaties. Daar kunnen wij optreden met een bepaalde... onder strikte voorwaarden natuurlijk, onder strikte controle, maar alles overlaten aan het lokale niet. [...] Maar met die verhoudingen naar de lokale organisatie is er nog altijd te veel paternalisme. En ik zie daar geld geven in de vorm van cadeaus omdat wij het willen geven. Terwijl gaat het over het subsidiëren van activiteiten die bijdragen tot een samengroeien naar een bepaald cultureel model, naar een bepaald samenlevingsmodel. En ik zie de mandataris, de politieke wereld die er nu nog altijd is, niet rijp voor, niet competent voor om dat de doen. Het is werkelijk moeilijk. Ik sta daar zeer kritisch en trouwens ik sta daar ook niet alleen, hé. [LV#12] Maar wat wij, denk ik, wel heel problematisch vinden is die financiering via de gemeenten voor de lokale activiteiten. Er zijn geen concrete garanties hé. Plus we gaan erachter moeten zitten heel den tijd. We gaan onze tijd heel den tijd moeten insteken, bij elke groep gaan zien hoe dat dat loopt. Terwijl dat nu uiteindelijk is er één grote partner, dat is de Vlaamse Gemeenschap en ge kunt dat een beetje bundelen en zien hoe dat dat loopt. Maar als ge bij al die gemeenten moet gaan zien en elke groep daarin volgen, dan gaan er dinges niet kunnen. Dan moet ge bijna één educatieve medewerker per afdeling hebben. Dat is er gewoon niet. Daar zitten we ons toch zorgen over te maken. [LV#08] Volgens mij kunt ge dat pas doen als er echte garanties zijn, als dat ingeschreven zijn in het gemeentelijk cultuurbeleid, dat er duidelijk bijvoorbeeld een budget is dat hè, minstens eigenlijk even belangrijk hè, is dan wat de Vlaamse gemeenschap tot nu toe gedaan heeft. Dit is op zich voor verenigingen die bijvoorbeeld een reserve hebben voor lang, verenigingen die al een tijdje bezig zijn, die al gevestigd zijn en zo, die ondervinden geen grote problemen om bijvoorbeeld die ja, als jullie duizend frank of 22.000 frank en al voorschieten dan later het geld krijgen. Maar voor de meeste verenigingen is het echt van groot belang uiteindelijk dat nog activiteiten kunnen gesubsidieerd worden, omdat ze nergens anders eigenlijk aan middelen kunnen komen. Ik bedoel dat systeem van administratie, en kwantiteit, ik bedoel je hebt een hefboom nodig. [LV#11]
Eén respondent vreest zelfs voor het voortbestaan van de federaties tout court:
267
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
[...] Wij vinden dat het gemeentebestuur, wij zouden met de gemeente samen wel iets kunnen doen, maar financiering laten afhangen van hen? Allez, ik denk dat dat een probleem is. Inderdaad, wij moeten ons laten zien dat wij in die gemeente zijn en daarmee dat soort activiteiten ontwikkelen. Oké, een ander systeem of instrument moet kunnen bestaan, maar financieel afhankelijk gaan maken? Ik denk dat dat heel straf gaat worden. En dat gaat veel organisaties of federaties kapot maken. Dat gaat gewoon in plaats van ons samenbrengen, ons gewoon allemaal kapotmaken. Dat zal niet gemakkelijk zijn, ja. Dus voor ons is dat een heel moeilijke zaak, dat kan gewoon onze federatie kapotmaken. [LV#09]
Een andere respondent suggereert in het bijzonder dat men de subsidiëring van lokale verenigingen doorschuift naar de gemeenten om eenvoudigweg administratieve problemen op het Vlaamse niveau op te lossen: Dus opnieuw krijg je verschillende snelheden zonder rekening te houden met uw doelpubliek. Zonder rekening te houden met wie ben je bezig. Dus naar de gemeente... Dat is iets heel gevaarlijks. Ge hebt gemeentes die open staan en die heel duidelijk zijn maar ge hebt ook gemeentes waar volgens mij... Als ge nu Mechelen bekijkt, als ge nu Antwerpen bekijkt,... [...] Ja. Die indruk had ik dus niet. Die indruk die had ik niet van de commissie cultuur en ik denk dus ook niet van de dinge... Het is iets gemakkelijks, hé. We schuiven het maar weer af, hé. We zijn d’r vanaf. En dat is het gevaar daarin. (Men koppelt er wel aan vast dat men dan de gemeenten gaat begeleiden en ondersteunen.) Ja oké, maar daar hoeven we elkaar niets in wijs te maken. Ik bedoel... dat vind ik dus niet correct, ook niet van het te zeggen. Nu zij zitten met een probleem omdat zij er vanaf willen. Zij zeggen wij zitten met een aantal ambtenaren en elke ambtenaar heeft een bepaald budget waardat hij over moet... Dus eigenlijk zit er bij u al volk te veel. [LV#02]
Voor groepen van nieuwkomers komt er dan nog bij dat ze door hun positie van achterstand en hun laag emancipatieniveau ten opzichte van gevestigde groepen op gemeentelijk niveau vrezen niet aan de bak te komen: Ik denk dat dat voor de mensen, ze vinden amper al hun weg naar de federaties toe. Moeten ze dan nog in die gemeente waardat we van oudsher hier in Antwerpen altijd geweigerd geweest zijn, de Latino’s voor de adviesraden. Omdat, goh die waren toch niet zo talrijk. We zijn dan zelf een studie moeten gaan tellen, hoewel dat er eigenlijk geen correcte statistieken zijn, van hoeveel mensen van LatijnsAmerikaanse oorsprong dat er zijn. Ge hebt wat cijfers over vluchtelingen, ge hebt wat cijfers over dit en dat. Maar ik bedoel, nee, want de Marokkanen en de Turken hadden hier alles in handen. Allez ik bedoel. Ge raakt..., dat ontmoedigt de mensen. Ge hebt den indruk van, ge moet mensen gaan versterken en assertief gaan maken en de structuur van de gemeente gaan begrijpen. Ge moet dus mensen gaan opleiden op niveau van dat decreet. Ge moet ze dan nog de taal... Allez dat is veel te veel om op vier jaar tijd te doen met een beperkte kader en de mensen die eerste generatie zijn. Plus ik denk niet dat ze daar goesting voor hebben, want dat is echt gaan knokken om een klein plaatske te vinden. En dat zal echt niet simpel zijn. Marokkanen en Turken zijn heel assertief, dat zijn tweede en derde generatie, gasten die perfect Nederlands spreken, die... En ge zit daar dan. [LV#08]
In de meeste gevallen pleit men – op zijn minst impliciet – voor een continuering van de bestaande reglementering (directe subsidiëring), maar een paar respondenten zijn duidelijk geporteerd voor een systeem van financiering via de federaties. Een paar reacties:
268
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Voor ons zou dat heel positief zijn. En daar zou ook veel ons helpen om mensen in die verschillende afdelingen te kunnen toetreden, die wij eigenlijk als koepel die kunnen ondersteunen en samen activiteiten doen. En ik denk dat we veel meer die rol kunnen spelen en helpen. Want de doelstelling is wat? Emancipatie, integratie en participatie. En als je van ergens meer steun kunnen gegeven worden, want wij kennen die mensen en wij weten welke sterke en zwakte en wat zijn de dinges die de mensen nodig hebben. Als wij die mogelijkheid hebben om dat te kunnen doen, ik denk dat het Vlaanderen of het decreet een betere dienst zou bewijzen via dit systeem dan ons gaan dwingen, dwingen om met welke gemeente te gaan doen, of je moet dat doen allez... Alles moet z'n tijd hebben en je moet de eigenheid van de mensen... Wij zijn zelf Ghanezen en we weten hoedat wij zijn. En hoedat wij onszelf kunnen aanpassen en integreren in het Belgisch systeem. Iemand van buiten kan ons niet zeggen van dit en dat dat moet daar zijn, hé. We moeten onze eigen traject uittekenen, denk ik. [LV#09] Wij hebben gezegd: oké, wij willen dat doen. Want als we zeggen wij stimuleren van verenigingen, we laten ze extra dingen doen, we forceren ze soms wel eens. Dan kunt ge niet geloofwaardig overkomen als ge zegt: het is de overheid, we kunnen daar niks aan doen. Jullie geld, ze bellen constant naar Urbain Bax tot hij klaagt zelfs, hou er alstublieft mee op want elke telefoon die ik opneem dat is weer een dossier dat ik laat liggen. Dat is ook logisch. Maar je kunt dat niet uitgelegd krijgen aan die verenigingen. We hebben dat toen al gezegd, sommige federaties stonden d'r positief tegenover, sommige niet, omdat dat waarschijnlijk dan veel werk met zich zou meebrengen, wat dat logisch is. En daardoor zeiden ze van liever, laat ons daar van afhouden. Maar wij zeiden toen al: dat is belangrijk. [LV#13]
Î Geen uitgesproken mening (2) De standpunten komen er hier op neer dat men het effect van de regeling moeilijk op voorhand kan inschatten. Maar ook bij deze respondenten klinkt de zorg door dat politieke willekeur op lokaal vlak het voorbestaan van de lokale zelforganisaties in gevaar zal brengen. Maar ik wil niet u onthouden dat ik toch wel wat bekommernis heb in verband met die subsidiëring van die lokale verenigingen. Ik vind dus dat er een ondersteuning financieel van lokale verenigingen mag zijn, moet zijn. Maar of de huidige regelgeving de meeste adequate is, is nog maar de vraag. [LV#01] Ik weet dat..., ik kan mij daar eigenlijk moeilijk een voorstelling bij maken zelf. En ik heb dan heel fel schrik voor gemeenten die bestuurd worden door meer rechtse partijen of of..., ja nu het Vlaams Blok is nu wel niet gelijk in Antwerpen. Maar voor Antwerpen wordt dat toch wel een knelpunt, denk ik. Nu ik weet niet hoedat er dat zou uitzien dan. Ja. Het is te zien ja hoeveel dat er daar worden gesubsidieerd hé. Als er d'r vijftien zijn, gaan ze er vijftien subsidiëren. Of gaan ze zeggen, nee wij moeten er maar een aantal hebben en de rest valt weg. Dat hangt ook af van gemeente tot gemeente denk ik hé. Gelijk nu X dat is een hele grote gemeente. Dat kan misschien zijn dat ze daar zeggen: kijk, ???? zal misschien hoger staan dan hier aantal hé? [...] En persoonlijk heb ik daar schrik voor. Gemeentes zijn gekleurd, federaties, ja, sommige federaties misschien ook wel. Wij zijn een pluralistische federatie. Kan dat dan nog gegarandeerd blijven? Worden d'r lokaal dan geen zelforganisaties of verenigingen kopke onder geduwd in het lokale beleid? En andere voorgetrokken? Ja, ik heb daar zo wat schrik voor. Plus dat ik er mij moeilijk een voorstelling bij kan maken van: hoe gaat dat dan gebeuren? Die moeten dan een afschrift leveren of zoiets dat die... [LV#04]
269
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
4.3.2.2
Bevoorrechte getuigen
Wat het punt van lokale subsidiëring aanbelangt, hebben we antwoorden en opinies geregistreerd van zeven respondenten. In vier van de zeven gevallen is de reactie negatief tot zeer negatief. Twee respondenten spreken zich eerder positief uit, maar wel met enige vragen bij de praktische toepassing. Eén respondent (een Vlaamse vereniging) staat kritisch, maar dan wel vanuit de positie van de Vlaamse verenigingen, en formuleert een standpunt dat enigszins aansluit bij dat van de FOV (zie FOV 2001). De respondent in kwestie kan zich wel de schrik van migrantenverenigingen voor deze maatregel goed voorstellen. De andere Vlaamse vereniging is ronduit negatief en voert de bovengenoemde tegenargumenten aan van politieke willekeur in de lokale besturen en verrechtsing van de samenleving. Î Positief (2) Eén beleidsactor is sterk gewonnen voor het principe van decentralisatie. Er wordt ten eerste in alle Vlaamse beleidsdomeinen een decentralisatiepolitiek gevoerd en ten tweede stimuleert dit de lokale participatie en competentieverhoging van allochtonen: Ja, het principe van subsidies doorschuiven naar de gemeente. Ik vind dat een zeer goeie zaak. Ik bedoel als je kijkt naar de huidige Vlaamse regering, is dat in bijna beleidsdomeinen. Men is nu bezig met veel verantwoordelijkheid bij de gemeentes te leggen, dat de lokale besturen inderdaad in heel wat beleidsdomeinen hun verantwoordelijkheid moeten opnemen, dat de regelgeving die nu wordt uitgewerkt sterk al in die richting gaat, en dat gaat over alle reguliere Vlaamse beleidsdomeinen. Dus vind ik ook van als dat voor die andere beleidsdomeinen zo gebeurt, dan kunt ge moeilijk nog iets anders apart gaan organiseren omdat het gaat over allochtone verenigingen. Het tweede belangrijke voordeel daaraan vind ik is van: ge stimuleert op die manier de lokale participatie. Uiteindelijk de participatie op lokaal niveau is voor elke burger, ongeacht zijn nationaliteit, een serieuze opdracht, een leerproces dat hij moet doorlopen, maar als hij dan één of twee of drie of vijf jaar heeft gedaan, dan vormt dat ook zijn persoon, dan komt hij ook tot een zekere deskundigheidsopbouw, en die vind ik eerlijk gezegd cruciaal. In dat opzicht zou ik dat goed vinden dat als voor zuilorganisaties dat dat ook zou gebeuren. Waarom? D'r zullen altijd wel een aantal individuen, één per vereniging of één per federatie, allez, ik bedoel hè, naar de lokale cultuurraden en dergelijke, de bibliotheekraden en dergelijke, de adviesraden en zo. Ik denk dat dat een goeie zaak is dat daar ook allochtonen in zetelen, maar dan wel de combinatie moet gemaakt worden, niet altijd als vertegenwoordiger van een vereniging of van een federatie, maar ook als individu, dat de twee moeten kunnen. En uiteindelijk is dat de vorming van uw bevolking, en ja, de vorming en het permanent leren is sowieso belangrijk. En op die manier denk ik ook dat ge ook heel wat achterstand en achterstelling kunt wegnemen, op lange termijn natuurlijk hè, waardoor dat ge op die manier uw burgers vormt, en mee leidt, en begeleidt en op termijn kan dat alleen maar goeie resultaten geven, denk ik. [BA#02]
De onderhavige respondent voegt daar nog aan toe dat hij ook wel vreest voor de nadelige gevolgen van de politieke realiteit op gemeentelijk niveau. Maar precies die gemeenten die niet of minder geneigd zijn om lokale migrantenverenigingen te steunen zijn heel vaak gemeenten die met een concentratie van problemen te kampen hebben. Dat weegt niet alleen door op het gemeentelijk cultuurbeleid, maar op het gemeentelijk beleid in zijn geheel. Het maakt au fond niet zoveel verschil of de financiële middelen nu komen van het Vlaamse niveau of de gemeente. Dit vereist immers een globale aanpak
270
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
die het cultuurbeleid overstijgt. Over hoe zo een aanpak er dan concreet moet uitzien durft hij zich echter niet uit te spreken. De FOV is te vinden voor het principe van lokale subsidiëring en acht het een interessante, weliswaar moeilijke uitdaging voor migrantenverenigingen. De voornaamste bezwarende factor in de toekomst zou echter wel eens de neiging kunnen zijn van plaatselijke cultuurbeleidscoördinatoren het migrantenwerk als een loutere welzijnsaangelegenheid te definiëren en lokale zelforganisaties door te schuiven naar de welzijnssector: En daar, vind ik, is veel voor te zeggen. Wat in feite is het zo dat ook bij de autochtone verenigingen krijgt in se via de decreetgevingen een lokale kern of groep niets, geen frank, 0,0 frank, van het niveau van de Vlaamse Gemeenschap. Het enige wat men krijgt - en dat hangt er ook nog vanaf welke plaats of welke gemeente - dat bij het bestaan van culturele raden of andere raden ge hebt de mogelijkheid om als lokale groep langs de gemeentekassa te passeren en daar dus wat subsidies te krijgen. Dat zijn de dingen die bestaan. Dat zal dus nu verhevigd worden in de context van die gemeentelijke beleidsplannen, cultuurbeleidsplannen. En ik vind dat ook voor migrantenverenigingen het een interessante uitdaging zal zijn om in dat circuit betrokken te zijn. Dat zal weer een moeilijke uitdaging zijn omdat daar weer het opbod zal gebeuren van: hoe definiëren we dus het migrantenwerk dat hier bestaat? Als een welzijnszaak? Als een culturele zaak? Ik noem maar bejaardenbonden zitten vaak bij welzijn en niet bij cultuur. Gehandicaptenorganisaties zitten bij sociale zaken in plaats van bij cultuur. Dus daar gaat men moeten een lijn ontwikkelen. Het maakt, denk ik, ook niet veel uit waar ze zitten, maar persoonlijke opvatting: in het perspectief van een emancipatielijn denk ik dat ze beter zitten in de culturele context dan in de welzijnscontext. Vanuit dat perspectief. Als natuurlijk de werking op lokaal niveau zich anders oriënteert, ja, dat is een specificiteit. Dat gaat men moeten uitmaken ter plaatse, bedoel ik. Maar dan moet men zorgen dat men erbij is en dat ze dus mee in het vizier komen van de gesprekken die nu op zeer korte termijn gaan plaatsvinden op lokaal niveau. Want ik denk dat de neiging weer spontaan zal zijn bijna een aantal van die aangestelde cultuurbeleidscoördinatoren dat ze die sector te gemakkelijk weer zullen definiëren als: da's niet van ons, dat is niet cultuur, da's welzijn. Ik kan dat nu niet hardmaken. We gaan daar moeten zien, dat moet goed opgevolgd worden. Maar ik heb daar wat vrees voor dat dat zo zou kunnen zijn. Vooral omdat ge dus ook gemeenten vaak die link legt migrantenwerk met SIF bijvoorbeeld. In die gemeenten dan waar het Sociaal Impulsfonds een rol speelt krijgt ge, denk ik, gemakkelijk die doorschuifbeweging van alles wat daar mee te maken heeft naar ginds. Zoals er integratiecentra zijn, dus allemaal in die lijn. En ik heb daar toch wel wat vragen bij. [FOV]
Î Negatief (4) Het ICCM beklemtoont in de eerste plaats de grote kwaliteitsverschillen die nog steeds bestaan tussen de lokale zelforganisaties en eveneens de verschillen in ontvankelijkheid tussen de gemeenten en provincies. De regel van lokale subsidiëring zal vooral ten goede komen van sterk uitgebouwde verenigingen (die de administratieve wegen kennen) en de kloof tussen sterke en zwakke verenigingen verder uitdiepen. Het is daarom beter de huidige maatregel te behouden; ze is democratisch en maakt dat iedere vereniging haar kansen op subsidiëring blijft behouden. Behoud de maatregel zoals hij nu is want dan geef je ook de kans aan organisaties die niet sterk uitgebouwd zijn. Zelfs in een stad waar ontvankelijk... daar waar ze een stuk ontvankelijker zijn maar die daar gemakkelijker via het ICCM daar eigenlijk kunnen aankloppen. Dan
271
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
direct naar... Want zo ga je dan weer de sterke organisaties bevoordelen en dat is meestal een strijdpunt geweest tussen zelforganisaties en de lokale integratiecentra. Als die dan ondersteund werden en die heel veel subsidies... ook de grootste groep dat zij dus altijd aan de sterke organisaties waren ten opzichte van de zelforganisaties. Dus daar ga je dus eigenlijk dan tussen de zelforganisaties van één bepaalde groep. Ik wil mij daar niet over uitspreken. Maar neem nu Gent. De Turkse zelforganisaties zijn zeer sterk uitgebouwd. Ze zullen heel vlug de wegen kennen. Want een stad kan de papieren en de administratieformulieren opsturen maar als ge zelf binnen in uw gemeenschap daar niet goed gestructureerd bent van... dus die openheid kan zijn. Maar als ge daar geen aanzet geeft vanuit uw basis. Ja, dan misloop je ook die kans. Dus dan creëer je binnen de zelforganisaties een dubbele lijn, dubbele groepen eigenlijk. Dan ga je ook altijd groepen hebben die zeer sterk staan maar de nieuwkomers, misschien mensen die die wegen niet kennen, die gaan er ook niet toe komen. En eer je dan de weg vindt om daar naar toe te gaan, dan moeten zij weer het proces maken van de andere migranten. En ik zou hen dat dan niet toewensen. Ik vind dat ook niet democratisch. Ik vind dat men dus één mogelijkheid moet creëren vanuit de Vlaamse Overheid, hetgeen dat er dus nu bestaat. Dat men dus als federatie of als lokale vereniging daar beroep kan op doen. [ICCM]
Het VMC wijst op de maatschappelijke gevoeligheid van het minderhedenvraagstuk en uit nogal wat twijfels bij de bereidwilligheid van lokale besturen: Maar een principieel punt, vind ik dan wel, en dat vind ik bij het geheel van de decentralisatie rond etnisch-culturele minderheden wel een vraag... Dat is van, ge hebt au fond te maken met een maatschappelijk heel gevoelig thema, met mensenrechten. Waardat ge telkens toch wel merkt dat het lokale beleidsniveau veel gevoeliger is voor de hete adem van de kiezer bij manier van spreken dan het bovenlokale niveau. En dus, ja, als ge alle dingen daarrond afhankelijk maakt van het lokaal niveau en dat Vlaamse niveau zegt van: "We decentraliseren", dan hou ik mijn hart op een aantal punten wel vast. Dat heeft zowel te maken met ‘t allochtoon verenigingsleven maar dat heeft ook te maken met feitelijk heel het minderhedenbeleid. Moest men dat totaal lokaal gaan invullen en dan denk ik van: ja,... [...] Maar het geldt a fortiori voor allochtone verenigingen, denk ik. Juist omwille van de gevoeligheid van... Allez, als gij een gemeentebestuur hebt waar dat ge, ja, ne figuur van ne burgemeester of ne figuur van ne schepen van sociale zaken hebt die meer rechtse neigingen heeft om zomaar te zeggen. Ja, dan krijgt ge onmiddellijk zijn weerslag in wat dat... Dat zijn de eerste groepen die... [VMC]
Het wegvallen van de rechtstreekse subsidiëring is echter volgens het VMC geen catastrofe over heel de lijn. Sommige gemeenten staan min of meer klaar om met eigen subsidielijnen over te nemen. Waar dat echter niet het geval is, moet gedacht worden aan een beschermende maatregel: Nee want, allez, ge ziet nu ook van ’t allochtoon verenigingsleven en de federaties, die worden landelijk gesubsidieerd. Maar ge ziet dat de stad Antwerpen en Genk en Gent en waarschijnlijk nog een heel aantal andere ook initiatieven nemen om dat te ondersteunen. Dus het is niet of/of. Het is een stuk en/en. En daar, denk ik, dat men op Vlaams niveau voldoende moet nadenken van... Ja, in heel de maatschappelijke context welk is de verantwoordelijkheid die men op Vlaams niveau daar voor neemt en blijft nemen? Ik denk dat men daar minstens moet zorgen voor het in stand houden van een stuk ruggengraat. [VMC]
Eén van de bevraagde centra uit de categoriale sector bepleit heel sterk het behoud van de aparte – Vlaamse – subsidielijn, zij het op grond van een wat toegankelijker
272
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
aanvraagprocedure. Eén van de aangehaalde redenen is de specificiteit van het verenigingswerk onder allochtonen; het beleid is op het lijf van Vlaamse verenigingen geschreven, waardoor de ruimer werkende migrantenverenigingen naast allerlei subsidies grijpen en voor bepaalde inspraakorganen uit de boot vallen: Ik zou dat [lokale subsidiëring] erg vinden. Allez vooral om wat dat men weer in de plaats wilt gooien. Ik bedoel, het dan via het cultuurbeleid gaan doen of op gemeentelijk niveau. Waardat ge één geen verplichting hebt van gemeentebesturen om een cultuurbeleid te gaan voeren. Twee ook niet de verplichting hebt om op lokaal niveau als ge er dan een voert ook richting migrantenorganisaties dingen in te schrijven. En de derde is van heel veel socio-culturele verenigingen zijn niet... allez het Vlaams verenigingsleven is... alle adviesraden en beleiden zijn eigenlijk geschreven op het verenigingsleven, het Vlaamse verenigingsleven. Een jongerenorganisatie binnen de jeugdraad en culturele organisaties daar. Maar migrantenorganisaties werken heel vaak rond verschillende zaken. Bijvoorbeeld de moskee in S., die hebben een jeugdbestuur en die werken rond jongeren, die hebben een aantal culturele activiteiten, een aantal religieuze activiteiten, van die weten niet waardat ze kunnen in zitten. Het decreet op adviesraden bepaalt dan nog 'ns dat ge maar binnen één van die zovele adviesraden een subsidie kunt krijgen. Dus ge moet gaan kiezen. Dus in die zin pleit ik sowieso voor een aparte subsidielijn daarin. En de Vlaamse subsidies op lokaal beleid moesten die wat toegankelijker gemaakt worden en vooral vlugger, dan hebben ze daar wel iets aan, denk ik. Omdat ze daar meerdere dingen kunnen in vinden. Ongelooflijk veel socio-culturele verenigingen willen ook iets doen rond onderwijs. Want nergens vindt men daar geld voor. Nergens. Eventueel zo 'ns in een Impulsfonds, maar dan moet het nog over spijbelen gaan. En daar heeft men meestal geen projecten rond. Men wil iets rond naschoolse doen of rond computer en die toestanden. Maar daar vindt men niks. Dus moet men gaan zoeken op lokaal vlak, maar ook daar is niks. In die zin is dat niet echt aangepast aan het allochtoon verenigingsleven. Omdat dat een andere soort van verenigingsleven is als het Vlaamse... allez het zit anders in elkaar. 't Is ruimer. Het heeft meer mogelijkheden ook, denk ik. [CS#03]
Een speciaal geval vormen de moskeeverenigingen. Het blijft een open vraag of de door de Vlaamse Regering genomen optie om ook moskeeverenigingen subsidies voor hun socio-culturele activiteiten toe te kennen door de gemeenten zal gevolgd worden. Eén van de respondenten uit de categoriale sector wil daar met betrekking tot de lokale situatie waarin hun werkt niet bepaald veel op inzetten: Ik denk dat vanuit de huidige coalitie er veel zelforganisaties zijn. Moskeeën, die zich dan wel cultureel centra noemen maar... Dat zijn diegenen die werken. Ge hebt nog tal van kleine vzw’tjes maar dat kunt ge niet direct een zelforganisatie noemen... Maar vanuit het huidige beleid is men niet geneigd van samen te werken met de moskeeën op zichzelf. [...] Vooral de liberale kant van onze coalitie wilde dit niet. Met moskeeën samenwerken, dit ging niet. Dus, ik denk, dat vanuit de zelforganisaties zelf dat dat wel mogelijk zou zijn. Misschien een goeie zaak omdat het ietske bekender is. [...] Maar, ik denk, vanuit de huidige zelforganisaties bereidheid tot samenwerking met de gemeente? Ja. Maar of de coalitie dit gaat zien zitten, dat betwijfel ik. [CS#01]
4.3.2.3
Conclusie
Tabel 17 - Decentralisatie: argumenten pro en contra Decentralisatie (lokale subsidiëring)
273
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Argumenten pro
Argumenten contra
♦ Subsidiariteitsprincipe ♦ Ontlast de federaties (cf. rompslomp activiteitssubsidies) ♦ Stimuleert lidmaatschap federaties ♦ Bevordert lokale participatie en deskundigheidsopbouw ♦ Inclusief beleid
♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦
Politieke willekeur / paternalisme Verrechtsing Diversiteit in lokale beleidsvoering Lage participatiegraad allochtonen (bestuurlijk, politiek, maatschappelijk) Geen waterdichte garanties Overbelast de begeleidingstaak van federaties (uiteenlopende lokale regels, situaties) Matteuseffect (sterke verenigingen kennen de bestuurlijke wegen) Bestuurlijke operatie (de centrale administratie wil er vanaf) Risico dat gemeentelijk cultuurbeleid migranten afschuift naar welzijn Beperkte inspraak voor multithematische verenigingen
Samenvattend kunnen we stellen dat de gemiddelde reactie van de landelijke verenigingen op de decentralisatiepolitiek matig negatief is. Wanneer men de standpunten en argumenten pro en contra nader analyseert, komt de bovengenoemde verdeeldheid wat minder scherp tot uiting. Er is bij alle respondenten vrees en ongerustheid te bekennen, maar sommige reageren verkrampt en afwijzend, terwijl andere het principe veeleer als een positieve uitdaging zien. Het is ook niet zo dat gevestigde verenigingen zich meer uitspreken ten gunste van decentralisatie. Wel blijken nieuwelingen (op één na) weinig vertrouwen te hebben in deze maatregel. De prognose van de bevoorrechte getuigen in verband met het beoogde decentralisatiebeleid is in haar geheel genomen iets pessimistischer. 4.3.3
Kwalitatieve criteria
Bij de erkenning en subsidiëring van socio-culturele verenigingen moeten voortaan kwalitatieve criteria primeren. In het nieuwe decreet wil men grotendeels afstappen van de al te sterke nadruk in het Decreet 1995 op kwantitatieve normen en regels. Het uitgangspunt moet zijn de reële participatie aan verenigingsactiviteiten ter plekke (Bouwstenennota: 17). De consequentie hiervan is een andere invulling van de erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden (Bouwstenennota: 33-35). De uitgangspunten die we hier in de bespreking meenemen zijn in een notendop de volgende: Tabel 18 - Uitgangspunten inzake kwalitatieve criteria ♦ Beleidsplan: voor vier jaar, goedgekeurd door een beoordelingscommissie;
274
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
♦ Structurele subsidies: enveloppe (all-in); voor vier jaar vastgelegd; ♦ Evaluatie: systeem van visitaties, eerder begeleidend dan controlerend, met aanbevelingen; sancties volgen slechts wanneer de aanbevelingen niet worden opgevolgd. Uit een commentaar van de Minister van Cultuur, Bert Anciaux, kunnen we opmaken dat het principe van kwalitatieve beoordeling welhaast incontournable is in het nieuwe beleid: “Veel is nog bespreekbaar, maar enkele principes willen we wel handhaven. Een kwantitatieve beoordeling op basis van het aantal werkingen kan niet: we zijn immers met velen en iedereen wil geld krijgen. Dat is nogal onzinnig. Je moet ook een kwalitatieve beoordeling hebben. Samenwerking met regionale structuren is belangrijk, opdat iedereen zich veel meer betrokken voelt. Nieuwe bewegingen laten ontstaan die doorvloeien naar het structurele.”
(ICCM 2001b: 5)
4.3.3.1 Landelijke verenigingen De antwoorden van de landelijke verenigingen laten de volgende verdeling zijn: Tabel 19 - Kwalitatieve criteria: antwoorden landelijke verenigingen Kwalitatieve criteria Aantal LV= 13
Positief
Negatief
5
2
Noch goed Onbekend noch slecht 5 1
Î Positief (5) Een vijftal respondenten ziet wel wat in het voorgestelde systeem van kwalitatieve beoordelingscriteria. Het biedt een aantal beheersmatige en financiële voordelen en men voelt er zich organisatorisch ook klaar voor: Ik denk dat wij daar klaar voor staan om boekhoudkundig enzovoorts en ook beheersmatig om de dingen te doen die we willen doen. Tuurlijk er zijn nog altijd wel, beheersmatig altijd wel een aantal knelpunten enzovoorts, maar ik denk dat we de capaciteit in huis hebben om die dingen aan te kunnen. En ik kan heel goed begrijpen dat men niet eindeloos kan groeien en dat men ergens een grens moet stellen. Dat de overheid, de potten van de overheid niet oneindig zijn, dat daar ergens wel ne limiet is. [...] [LV#05] Ik denk dat dat prima zou zijn. Iedereen zal dat misschien prima vinden. Maar dat maakt het gemakkelijker autonomie, niet autonomie, maar een beetje ook niet onafhankelijkheid, maar initiatief, het innovatief karakter van bijvoorbeeld zo een federatie. [...] Wij kunnen dat ook bewijzen hé, allez ik bedoel, het is niet dat we... Ik werk in de NGO-sector hé en daar is ook zo. In de regio van ontwikkelingssamenwerking. (Je hebt er zelf ervaring mee met die manier van werken.) Ik heb er ervaring mee. [LV#09] Dat zal ook een ruimte laten aan ons bijvoorbeeld. Als wij een iemand zouden kunnen vinden die geschikt is, via diploma en zo, dat wij die vollepot zouden kunnen betalen. Maar er zijn ook een aantal knelpunten dat dit dan beperkt zou zijn met het aantal activiteiten, maar nu zijn we verplicht eigenlijk om die vijf procent uit onze
275
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
werkingsmiddelen te betalen en we hebben geen andere inkomsten. Allez d'r zijn voor- en nadelen, zoals het systeem nu is. [LV#07]
Eén landelijke vereniging meent dat het sowieso een goede zaak is dat het beleid wil afstappen van de “mathematische” benadering in het Decreet 1995: Ge voelt die dynamiek in de migrantengemeenschap. En dat wordt niet vertaald in het decreet. Het decreet is zeer mathematisch, zeer vaag. Ge moet zoveel uren, zoveel activiteiten, zoveel dit, zoveel dat, zoveel zus. De kwaliteit is eigenlijk van eigenlijk van minder belang. 't Is vooral de kwantiteit, ge moet zoveel uren, zoveel kadervorming, 90 minuten kadervorming, [...] [LV#11]
Een andere respondent vindt het principe an sich wel oké, maar verbindt daar de voorwaarde aan van meer personeelsmiddelen teneinde een professionele aanpak te realiseren: Als ze dat verwachten van die mensen die er nu zijn alleen. Ja, dan zeg ik... (Dat vraagt een zeer professionele aanpak natuurlijk.) Natuurlijk. Het is kiezen of delen. Ofwel geloof je d’rin en wil je er iets van maken en dan pomp je d’r mensen in. En dan zeg je: oké, we gaan dat nu eens professioneler aanpakken. Want uiteindelijk zouden we een heel groot probleem kunnen oplossen. [...] En dat zeg ik dus: we zitten met een aantal ongelijkheden waar we overheen moeten, waar we door moeten en als we dat willen doen, moeten we daar mensen inpompen. En moet we dus inderdaad professioneel gaan werken. Maar niet met een man een half waar ge eigenlijk mee zit. [LV#02]
Î Negatief (2) Eén van de landelijke verenigingen stelt zeer categorisch dat men er niet klaar voor is. Voor de tweede (prille) landelijke vereniging was het al een hele karwei om het erkenningsdossier rond te krijgen. Een nieuwe aanpak van organisatiebeheer is op dit ogenblik helemaal te veel gevraagd: Maar misschien met dit systeem van enveloppes, dat zal ook moeilijk zijn, omdat mensen die geen ervaring hebben... Hier is het geld en doe ermee wat je wilt. Jezus Christus! Je moet al een zeer goede manager zijn. [LV#10]
Î Noch goed noch slecht (5) Deze respondenten nemen een neutrale, afwachtende houding aan bij gebrek aan kennis van en ervaring met het systeem van enveloppenfinanciering, beleidsplannen en dergelijke. Men is daarover onvoldoende geïnformeerd. Maar de algemene teneur is dat zoiets nog geen reden is om het a priori af te keuren. Maar ja, die discussie, wat ons betreft is niet slecht, hé. We willen alle discussies aangaan [...] [LV#06] Eigenlijk hebt ge daar geen zicht op hé. Hoe gaat dat werken? Als het juist is gelijk nu met de late afbetaling, dat weet ge dus niet. Ge vraagt u af: hoe gaat dat functioneren? Als ge d'r nu een beetje meer zicht zou op hebben. Het blijft zeer... Dat kan misschien goed zijn, ik denk niet dat het goed of slecht is. [...] [LV#08] Neen, maar onder mekaar dus, wij hebben gesprekken gehad met een aantal federaties dat wij... Het idee is aan het groeien om dat toch te aanvaarden. Ik bedoel dat wij toch moeten leren als volwassenen werken, als mensen die ervaring hebben. Eventueel gaan we dat niet a
276
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
priori neen zeggen, maar het is daarvoor en neen daarvoor. [LV#12]
nog
voorbarig
om
te
zeggen
ja
Ik bedoel boekhoudkundig en zo, dat administratief gedoe, op zich zal dat geen probleem geven. Want wij hebben een boekhouder die dat opvolgt, dus wij laten aan een accountant, een boekhouder. Bij ons is alles open, ik bedoel dat is geen enkel probleem. Maar het is iets nieuw. Ik weet nu niet hoe dat gaat uitdraaien, want die enveloppe daar was ook zelfs geen sprake van dat de federaties, 'k weet niet of dat nu, een bepaald bedrag gaan krijgen en zo zelf de subsidies aan de afdelingen gaan verdelen. (Dat is een ander voorstel. Dat vraagt ook een stevig financieel beheer.) En ook administratief goed opvolgen. Hoe gaat ge dat doen? Ik vind dat, mijn eigen mening, ik ben er niet zo een voorstander van. Langs de ene kant maakt dat de federatie een beetje sterk, maar langs de andere kant, met geld bezig zijn... Kopzorgen ook. [LV#14]
Eén respondent vreest dat de overschakeling naar een nieuw subsidiëringssysteem wel eens serieuze inspanningen zou kunnen vergen en vraagt zich af of de kleine federaties hier niet de dupe van zullen zijn: Ja, eigenlijk, dat is iets waar wij het minst, denk ik, een uitdrukkelijke mening over hebben... [...] Gewoon omdat dat voor ons zeer nieuw is. We zijn daar helemaal niet mee vertrouwd. Dus wat we wel zeggen dat is weer nieuw, weer meer werk, dat vraagt veel meer inzet, denk ik, om zo een dossier samen te stellen. Ik denk dat we er wel in zullen slagen, maar we gaan dat ook niet helemaal onmiddellijk slecht praten. Maar we gaan dat ook niet echt verheerlijken want die ervaring hebben we niet. Maar anderzijds, denk ik, de inspanning... het zal voor ons veel meer inspanningen vragen, zeker als we dan spreken, de opdeling wordt gedaan van een vaste gedeelte en een variabele gedeelte. Betekent dus dat een grote organisatie die een personeelsbezetting heeft van ik weet niet wat, dat die weer veel meer aanspraak gaat kunnen maken op die variabele subsidiëring. Waar wij wel, de kleintjes, wij misschien minder kans zullen maken, en dat gaat weer onze kansen beknotten. Waar wij toch eigenlijk toch meer zeker evenveel doen als de andere federaties. Professioneel dan. En ik denk dat wat de enveloppenfinanciering betreft dat dat de belangrijkste visie is voor ons. Het kan. Nieuwe dingen moeten ons ook niet afschrikken, maar de tijd. Maar ook een beetje toch de visie, ook binnen de administratie, dat ze dat op een andere manier bekijken, niet alleen maar alles door één lijn te trekken, ofwel zit ge erboven en heb je meer middelen, ofwel niet. Dat zou een verkeerde benadering zijn. [LV#13]
4.3.3.2
Bevoorrechte getuigen
Zes bevoorrechte getuigen formuleerden hierover hun standpunt. De meningen blijken tamelijk verdeeld te liggen: één positief, twee negatief en drie noch positief noch negatief. Deze respondenten zijn bijgevolg gemiddeld iets minder positief ingesteld dan de landelijke verenigingen. Het ICCM stelt zich de vraag of de overschakeling naar een nieuwe regelgeving, inbegrepen de enveloppenfinanciering, wel rekening houdt met de realiteit van de federaties en de lokale verenigingen en of dit de versnippering niet in de hand zal werken. De FOV heeft nogal wat bedenkingen, waarvan een aantal ook zijn weergegeven in het FOV-standpunt bij de Bouwstenennota (FOV 2001). De FOV pleit voor meer duidelijkheid; de onduidelijkheid over de criteria, de verwachtingen en de technische uitwerking van een aantal zaken maakt dat vele verenigingen, niet enkel allochtone, terughoudend reageren:
277
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Ja. Wel dat is nu een van de grote punten, 't is weer een kwestie van geïnformeerd zijn. Men is momenteel niet geïnformeerd over het mechanisme dat men gaat toepassen om tot enveloppenfinanciering te komen. Het enige wat gezegd, wat de minister meedeelt in zijn hoorzittingen is van: 't zal nen echte enveloppe zijn. Ge krijgt zoveel, en trekt er uwen plan mee. [...] Simpel, hè. Trekt uwen plan. Mits een beleidsplan. Veel organisaties zeggen: jamaar jamaar ja, een beleidsplan. Wij worden dan hier blijkbaar voor het voetlicht geplaatst van een clubken van zogenaamde deskundigen die gaan oordelen wat dat goed is en wat dat niet goed is. En zij gaan dan zeggen van: ge krijgt zoveel of ge krijgt maar zoveel. Dus die onduidelijkheid is zo groot dat het bijna bij sommigen leidt tot een vorm van weerstand van: we zijn daar tegen. We kennen dat niet. Ik ben zelf bereid om mee te gaan in een systeem van enveloppenfinanciering. Ik vind dat we daar stilaan moeten naartoe gaan naar zoiets. Maar het moet allemaal duidelijk gebeuren. De criteria moeten duidelijk zijn waarop men bepaalde middelen gaat toekennen. D'r moet ook duidelijk zijn van, heeft men eraan gedacht bij het vastleggen van de enveloppe dat die enveloppe voldoende groot is om bijvoorbeeld op het vlak van personeel die keuzes te maken als organisatie die u de kans bieden om valabel en kwalitatief te gaan werken. Want ge voelt dus bij velen - vooral de administratie heeft die neiging van: enveloppenfinanciering haalt bij ons een groot stuk van de miserie weg om alles te controleren en te gaan natellen. Ge trekt er uwen plan mee. [...] En dat is het moeilijke waar we nu in zitten, maar dat raakt niet alleen de migrantenorganisaties. Dat raakt ze allemaal. Als ik zie het standpunt dat wij hebben ingenomen met onze Federatie, dan zeggen wij op het beleidsplan: 'ja maar'. En de maar [slaat op]: wij moeten de criteria kennen. Wat zijn de verwachtingen op het vlak van het beleidsplan? 't Heeft geen enkele zin dat we een aantal goeie beleidsplanschrijvers krijgen in Vlaanderen die dus echt goeie werkstukken kunnen maken maar die eigenlijk nep zijn. We hebben dat nog geweten dat dat dus... papier is verduldig. Ge kunt dus echt op die manier... Hetzelfde voor enveloppenfinanciering. Hetzelfde voor die visitatiecommissies. Allez. Dat zijn... onbekend is zeker onbemind. Maar dat kan men alleen maar die onbekendheid wegnemen en dat onbemind zijn door duidelijkheid te creëren en te verschaffen. [FOV]
De bedenkingen van één van de bevraagde Vlaamse verenigingen vallen volledig samen met de bedenkingen van de FOV (zie ook FOV 2001). Het hanteren van kwalitatieve criteria krijgt een principiële goedkeuring mee, maar er zijn twijfels over de vage uitwerking: Dus in die zin vind ik dus wel positief dat in die Bouwstenennota ook veel kwalitatieve elementen inzitten. Alleen zijn ze absoluut niet uitgewerkt zodanig dat ze rechtzekerheid geven in de Bouwstenennota. Dus de contouren, het laatste stuk van de Bouwstenennota daar waar de contouren eigenlijk gegeven worden, daar is de grootste kritiek op van alle organisatie omdat er geen enkele rechtszekerheid in zit. [VV#01]
De andere Vlaamse vereniging uit enige twijfels bij de huidige professionele capaciteit van migrantenverenigingen om de overstap naar het nieuwe systeem te maken: [...] Met dat verschil, wij hebben natuurlijk al een jarenlange ervaring, traditie zeg maar. Wij zijn daar ook opgeleid zo, hé, maar nemen ook heel veel over van onze vrijwilligers. Waar ik mij levendig kan voorstellen dat dit in het geval van organisaties van allochtonen dat dat vreselijk moeilijk moet zijn, ja. [VV#02]
278
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Eén van de beleidsactoren is gewonnen voor strenge kwaliteitscriteria, maar dringt aan op extra coaching en begeleiding van de federaties: Ik denk dat het inbouwen van kwaliteitscriteria, ik denk dat dat wel een goeie zaak is. En ik denk ook dat het belangrijk is om de federaties daarbij te coachen en te begeleiden maar ook vrij streng en duidelijk ook te zeggen van de lat ligt daar, en nergens anders. Dus dat, we hadden afgesproken van in de regelgeving wordt opgenomen wat ze moeten naleven, wat ze moeten nastreven dat dat effectief word bereikt. Want dat is eerlijk gezegd ook de afgelopen jaren ook niet gebeurd. De afgelopen jaren is er vanuit de overheid, ja, heeft men toch wel wat, wat, wel wat marge ingebouwd, dat, dat federaties niet altijd echt zwart op wit moesten effectief doen wat in het decreet is opgenomen. Ik bedoel, men heeft er echt wel kansen gegeven om die dat groeiproces te doorlopen. [BA#02]
Het VMC reflecteert daarop vanuit de eigen sector en duidt twee beletselen aan. Enveloppenfinanciering vereist in de ogen van de respondent ten eerste een zekere schaalgrootte, iets waaraan allochtone verenigingen heden niet voldoen. Ten tweede is het beter de hele reorganisatie van een sector gefaseerd te laten verlopen (niet alles tegelijk), hetgeen betekent dat men best nog even wacht met de invoering van een nieuw systeem van financiering. De inhoudelijke kerntakendiscussie moet voorrang krijgen: Maar als ik daar op reflecteer vanuit onze sector dan hebben wij zelf ook nog geen enveloppenfinanciering. In Welzijn wil men daar ook naar toe. Nu, één van die reacties die wij daar altijd rond gehad hebben van enveloppenfinanciering kunt ge alleen maar doen als ge organisaties hebt die groot genoeg zijn. Allez, nu is dat iets dat in onze sector bespreekbaar is, denk ik, omdat heel die reorganisatie en die pooling van al die afzonderlijke lokale integratiecentra naar acht integratiecentra. Dat is een schaalgrootte waarop ge dat op een meer verantwoorde manier kunt doen. Maar als dat dus kleiner is van organisaties. Ten eerste naar het beheer en zo. Ten tweede naar wat ge daar allemaal als organisatie zelf moet in investeren. En het kader dat ge daar nodig van hebt. Niet alleen het kader naar mensen toe maar het conceptuele kader om een enveloppenfinanciering te kunnen... [...] Allez, die discussie rond enveloppenfinanciering is ook in het kader van de reorganisatie van de integratiecentra ter sprake gekomen en is heel duidelijk om die reden afgehouden. Men heeft gezegd van: laat ons nu eerst die reorganisatie en die nieuwe taken daar mee bezig zijn en in een volgende stap kunt ge dan misschien over enveloppenfinanciering spreken. En als nu ’t kabinet Vogels en haar administratie bij ons afkomt met we willen naar de toekomst toe met een enveloppenfinanciering gaan werken, is dat iets dat nu bespreekbaar is en ook een plaats kan krijgen. Maar als men dat allemaal tegelijkertijd, op dezelfde moment op die landelijke verenigingen afvuurt, allez, ik denk dat men moet vooral de prioriteit leggen op, ja, dat mensen inhoudelijk hun werk kunnen doen. En mogelijkheden. Want wat gaat ge gaan krijgen? Ge gaat mensen hier krijgen die daar hun tijd moeten gaan insteken en zo en dus weer niet in het eigenlijke werk. Dus het moet vertrekken vanuit een kerntakendiscussie, denk ik. Van wat is hun eigenlijke werk? En wat is er nodig om dat te doen? En wat zijn de zaken die ge moet uitstellen naar de toekomst toe? [VMC]
4.3.3.3
Conclusie
Tabel 20 - Kwalitatieve criteria: argumenten pro en contra Kwalitatieve criteria
279
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Argumenten pro
Argumenten contra
♦ Landelijke verenigingen krijgen meer autonomie, meer initiatiefruimte ♦ Kwaliteit van de werking heeft voorrang: gedaan met ‘mathematische regels’ ♦ Inclusief beleid
♦ Te nieuw: federaties hebben geen ervaring ♦ Gebrek aan beheersmatige competentie ♦ Onduidelijke, vage criteria ♦ Belastend voor kleine organisaties ♦ “Too much too soon” (beter een gefaseerde invoering) ♦ Te kleine schaalgrootte
Samengevat constateren we dat de landelijke verenigingen het nieuwe subsidiëringssyteem niet a priori van de hand wijzen. Een aantal onder hen is evenwel niet goed op de hoogte van de mogelijke consequenties voor de eigen organisatiepraktijk en neemt daarom voorlopig een afwachtende houding aan. De distributie over de standpunten toont geen samenhang met mate van organisatieontwikkeling. Gevestigde organisaties zijn dus niet per se meer te vinden voor een systeem van kwalitatieve beoordeling. De bevoorrechte getuigen zijn iets minder positief in hun opinievorming dan de landelijke verenigingen en verwoorden enkele bezwaren (onduidelijkheid van de regeling, belastend voor kleine organisaties, te bruuske invoering). 4.3.4
Structurele samenwerking met het Vlaamse verenigingsleven
In de Bouwstenennota staat de volgende passage: “de samenwerking met Vlaamse verenigingen (lokaal/landelijk/steunpunten) wordt bevorderd.”
(Bouwstenennota: 19) 4.3.4.1
Landelijke verenigingen
De vraag naar structurele samenwerking met Vlaamse verenigingen levert het volgende globale beeld op: Tabel 21 - Structurele samenwerking met het Vlaamse verenigingsleven: antwoorden landelijke verenigingen Samenwerking Vlaamse ver. Aantal LV= 13
Samenwerking 3
Samenwerking wenselijk 6
Samenwerking niet wenselijk 2
Onbekend 2
Î Samenwerking (3)
280
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Drie landelijke verenigingen getuigen in mindere of meerdere mate van een vorm van structurele samenwerking met Vlaamse verenigingen.390 Î Geen samenwerking, maar het is wél wenselijk (6) Een paar respondenten zijn niet per se tegen samenwerking, maar ervaren in hun organisatiepraktijk problemen als gevolg van een gebrek aan initiatiefzin van Vlaamse organisaties. Dikwijls botsen zij op verkeerde verwachtingen die in het Vlaamse verenigingsleven gekoesterd worden jegens migrantenverenigingen, zelfs op terreinbescherming: Plus waarvan dat we jaren niks hebben mogen verwachten ook niet. Die hadden toch eigenlijk, wetende dat er massa’s migranten en vluchtelingen waren, hadden ze ook initiatieven kunnen nemen. Maar die zijn d'r niet gekomen, hé. Ik bedoel, dus en nu moet ge daar van gaan afhankelijk zijn en dinges verwachten. Ik denk dat het niet gezond is van het systeem. [...] Maar ik zeg niet dat wij nooit 'ns gebruik hebben kunnen maken van een zaal of van iets. Maar dat is alleen dat. En met de jeugdbeweging was dat hetzelfde. Ik bedoel, allez we zaten met zoveel jongeren met problemen en we hadden eigenlijk activiteiten moesten kunnen georganiseerd worden. Uiteindelijk waar wij steun van gehad hebben is een afdeling jongeren, Spaanse jongeren die hier ook geëmigreerd was, die ons geholpen hebben om een jeugdwerking op te zetten. Die een aftakking was, die weggegroeid waren uit de Chiro. En zo hebben ze dan, maar ik bedoel, echt vanuit grote socio-culturele organisaties. hebben daar een kans gemist, denk ik. [LV#08] (Hebben jullie op federatieniveau contact met de grote Vlaamse verenigingen?) Euh. Ik ga dat geen structurele contacten noemen, maar wij hebben contacten. Alleen laat het eerlijk gezegd onder het woord contact. Men zoekt ons niet of men zoekt ons enkel, en dat betreur ik, in het geval dat men de migrantenwereld moet laten kennen aan hun eigen achterban, maar dat gaat dikwijls over ja oké, ze vragen... (Dat heeft vooral te maken met organisatie van activiteiten die zij opzetten.) Ja, maar het zou positief kunnen zijn, maar zij doelden altijd op het aspect folklore, niet cultuur, folklore. En dikwijls moeten wij samenwerkingsaanvragen afketsen met het argument: wij zijn geen circusfederatie. [...] Da's tijdverlies. Dus daar doen wij niet aan mee. (Maar dat zijn de vragen die komen.) Vragen zijn er altijd, voortdurend. Wij zoeken dikwijls, zoals nu gelukt is, samenwerking, concrete of lidmaatschap van organisatie die door hun grootte die door Vlamingen worden bevolkt, die dan zich bij ons willen aansluiten, dat is een beter systeem van contacten, van kennismaking. Want ge weet dat in Vlaamse wereld zijn allemaal grote koepels die de organisatiewereld beheren en die ja, beschermen hun eigen terrein, hé. Dus structurele contacten niet, contacten wel. [LV#12]
Twee andere respondenten wijzen inzonderheid op de beperkte mogelijkheden van de federaties. Naast de ontwikkeling van de eigen organisatie rest er niet veel tijd en mankracht om in samenwerkingsverbanden te investeren Het probleem is de capaciteit, hè. Wij moeten allemaal werken om de boterham te verdienen en dan ’s avonds dan moet je die institutie, die organisatie ook opbouwen en dan weer samenwerken met een andere. Allez dat is... Dat wordt veel te veel. En daarom ja, er is niet zoveel uitgebouwd, maar eigenlijk is dat wenselijk om dat allemaal te doen [...] Wij hebben de tijd niet om dat allemaal te doen. [LV#09]
390 Vier verenigingen nemen trouwens expliciet het streven naar structurele samenwerking met Vlaamse organisaties in hun doelstellingen op.
281
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Ja, systematisch denk ik niet dat we dat echt systematisch kunnen noemen. We hebben in der tijd wat met de Bond wat dingen gedaan. Het was wel gespreid over een welbepaalde periode maar het is niet zo dat we zeggen, oké we gaan elk jaar onze planning naast elkaar zetten, dat vind ik dan, allez dat is dan voor mij structureel en systematisch, dat niet. Zij waren met een welbepaalde project bezig, zij hebben die stap naar ons gezet, ook via kennissen hier in de buurt. Dus daarrond hebben we dan gewerkt. Dat was een afgelijnd project. En daarnaast is dan binnen de Bond een integratiewerkgroep ontstaan. Dat volgen wij wel op en zo, dat kunt ge wel systematisch noemen. Dus iemand van ons volgt die werkgroep op en dat is toch wel belangrijk. Andere dingen naar KWB bijvoorbeeld proberen wij elk jaar wel wat dingen te doen. Vorig jaar is dat bijvoorbeeld een boekenbeurs geweest, waar het thema migratie d'raan gekoppeld werd, hebben wij nadrukkelijk samengewerkt. Dus die initiële dingen bestaan ook, waar ze ons voor vragen en waar we kunnen willen we ook wel participeren door structureel in te zetten. Maar we kunnen niet zeggen dat dat héél goed uitgewerkt is. Want zolang, dat is een beetje de reden denk ik, zolang dat gij zoveel met uw eigen winkel bezig zijt, constant aan het achterna hollen bent, dan is het moeilijk om op een goeie manier een zeer structurele werking met de anderen uit te bouwen. [LV#13]
Î Geen samenwerking, niet wenselijk (2) Eén landelijke vereniging heeft incidentele contacten met Vlaamse verenigingen, maar is enkel bereid interculturele samenwerking met hen op te zetten als beide partijen – allochtone en Vlaamse verenigingen – daartoe gestimuleerd worden. Zij voelt zich momenteel niet verplicht tot stelselmatige interculturele initiatieven en wil eerder prioriteit geven aan de cultuurparticipatie van de eigen doelgroep: En meestal is dat in het kader van bezoeken van een vereniging, een Vlaamse vereniging die naar ons belt, van ja we willen jullie vereniging bezoeken. Zo meer in die richting, maar echt een gestructureerd contact of samenwerking is er niet. [...] Maar uiteindelijk moet ge er als overheid daar ook over waken, dat de mogelijkheid bestaat. Als ge zo een draak creëert als ICCM en daarnaast het Forum. Dat zijn bufferzones die maken dat die niet doorkomt naar de verenigingen waar veel meer gelijkenis vertonen, veel meer affiniteit hebben? Want het Vlaamse verenigingsleven was het instrument bij uitstek om de signalen door te geven naar de overheid. En we vervullen dezelfde functie. Wij kunnen van hen ook veel leren. Waarom moeten wij altijd het warm water uitvinden? We kennen veel meer affiniteit met dit socio-cultureel veld van de Vlaams mensen dan eender welk kunstmatige structuur, want daar heb ik geen boodschap aan. En nog een ander probleem is dat er dus in alle reglementjes, wetgeving, decreetjes, weet ik wat allemaal, wordt eigenlijk aan ons opgelegd om samen te werken, integratie, ... [...] Interculturaliteit of de culturele diversiteit behouden, dat is niet de taak van de allochtone organisaties alleen. Dat is de taak van de samenleving in haar geheel, ook voor de organisaties van de meerderheidscultuur. En dit is een beetje wat dat eigenlijk ontbreekt in alle decreten. [...] Voor mij interculturaliteit, ge kunt dat niet doen alleen vanuit één gemeenschap. Ge moet... ik bedoel, ik kan zoveel interculturele initiatieven ontwikkelen als de andere groep niet ervoor openstaat. En als die ook niet voorbereid is om in dergelijke initiatieven te stappen, dan is het eigenlijk... Ik voel mij niet verplicht. Ik bedoel ik werk rond cultuur, wat mij interesseert in eerste instantie dat de allochtonen deelnemen aan cultuur. Hoe zij dat doen, dat er interculturele ontmoeting van komt, oké, 't is gewoon meegenomen. Maar wat mij in eerste instantie interesseert, wanneer ik in een cultureel centrum werk, is dat de migranten aan cultuurbeleving doen, dat zij participeren. Maar interculturele ontmoeting of een cultureel diverser aanbod, dat is de taak van iedereen. Ook van ons. [...] [LV#11]
282
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Een andere respondent uit ongeveer dezelfde idee van ongelijke behandeling: En dat heeft eigenlijk te maken met een fundamenteel wantrouwen naar wat de allochtonen zelf in eigen handen nemen. Vandaar voor een stuk ook een bepaalde vorm van paternalisme van: ik wil erbij zijn om te zien van met wat dat je bezig is, misschien kan ik helpen, misschien enzovoorts. Dat is iets dat we eigenlijk moeten vanaf geraken. Ik bedoel, dat is iets dat onhoudbaar is. Zeker de jongere generatie die hier is opgegroeid, hier naar school is gegaan, die de taal machtig is enzovoorts, die hebben zoiets van, kijk, als wij een initiatief starten, waarom zijn wij dan verplicht van ons aan bepaalde voorwaarden of wat dan ook te moeten houden, terwijl anderen dat niet moeten doen? Klein voorbeeld. Wij zijn institutioneel verplicht om als wij subsidies willen krijgen voor een heel aantal subsidiekanalen, verplicht om dat in samenwerking te doen met autochtone organisaties. Terwijl autochtone organisaties dat niet verplicht zijn van dat te doen. Voilà. Allez. Dan hebt ge zoiets van: ik wil dat, ik heb daar geen probleem mee om met autochtone organisaties samen te werken, maar die verplichting, die voorwaarden, moet ook gekoppeld aan de andere niet alleen aan één specifieke groep. [LV#05]
Verder stelt hij dat samenwerking en bondgenootschappen met verenigingen van andere (Vlaamse) emancipatiebewegingen niet prioritair zijn. Eerst moet de eigen organisatie en de eigen groep versterkt worden: Ik denk dat dat nu op dit moment niet prioritair is in die zin dat we op dit moment gewoon de eigen groep zouden moeten versterken, dat we in die fase zitten. Dus dat we organisatorisch moeten uitbouwen, inhoudelijk moeten uitbouwen enzovoorts. Da's de... en dan hebben we het over onderwijs en zo van die dingen, hé. De situatie is eigenlijk, ondanks de rooskleurige berichtgevingen soms enzovoorts, de situatie is eigenlijk rampzalig. We moeten daarover geraken eerst en dan kunt ge pas op een degelijke manier een debat, dan kunt ge het debat aan. Anders... Wat dat er anders gebeurd is, wat dat we ook in het verleden hebben gedaan, dat is dan begint ge een debat en voordat ge het merkt ben je speelbal van degenen die eigenlijk veel meer macht hebben, veel meer, veel sterkere structuren, uitgebouwde structuren hebben om... En dan wordt ge gewoon, ja, weggewuifd. En dan dan heb ik het bijvoorbeeld, het grote voorbeeld over het hele stemrechtdebat al van in ’79 tot nu, ik bedoel, als ge als allochtone vereniging of als groep, zelfs als ge dan gaat samenwerken met andere groepen, met autochtone enzovoort, ge wordt gewoon omver eum, ge zijt dan gewoon een speelbal. Dus om dat te vermijden is het eerst, 't is een kwestie van krachtsverhoudingen. Ge moet uzelf eerst uitbouwen en dan kunt ge bondgenootschappen aangaan en samenwerkingsverbanden aangaan. [LV#05]
4.3.4.2
Bevoorrechte getuigen
De twee Vlaamse socio-culturele verenigingen die in het onderzoek bevraagd werden, hebben in de loop der jaren initiatieven ondernomen om allochtonen en allochtone verenigingen te bereiken. Dit gebeurt doorgaans door een specifieke migrantenwerking op te zetten of een interculturele kern uit te bouwen. De bedoeling is meestal de doelgroep te verruimen naar allochtonen of ook wel, minder evident, allochtonen zelf te verenigen: Maar eigenlijk lag het vooral in onze bedoeling om samen met allochtonen, organisaties van allochtonen samen te werken. En niet zozeer over hen te gaan praten, of 's te gaan kijken bij hen maar om samen met hen te werken. [...] Ik weet niet of dat wij per se met andere doelgroepen zitten. Ik denk dat het vooral onze bedoeling is,
283
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
als we samenwerken, om zo’n breed mogelijke doelgroep te vinden. Allez, ik weet voor ons is het onze bedoeling onze doelgroep in contact te brengen, zeg maar kennis te laten maken met de allochtonen, die toch nog vaak hé, de anderen zijn. Maar wij willen ook wel graag allochtonen verenigen. Wat niet evident is. Allez, ik bedoel als wij een activiteit zouden organiseren, dan gaan wij weinig of geen allochtonen bereiken. [VV#02]
De tweede Vlaamse vereniging heeft een behoorlijke actieve migrantenwerking, maar het valt niettemin op hoe diep het water wel is om de stap te zetten naar verenigingen van allochtonen: [...] persoonlijk heb ik dus bijzonder weinig zicht op de wijze waarop migrantenverenigingen die dus op dit moment erkend zijn in of in een erkenningfase zitten op welke wijze dat die echt werken. Dus 't is zo dat er ook niet echt een platform voor gecreëerd is ooit, om die kennismaking en om allez om die informatie-uitwisseling, om dat mogelijk te maken. Dus in die zin hebben wij hoe dan ook weinig contacten. Ja, met lokale verenigingen en vooral met lokale integratiecentra. Daar hebben we nogal plaatselijk contacten mee. Maar niet met landelijke verenigingen. [...] Ook omdat onze migrantenwerking zich ook niet landelijk situeert, hè. [VV#01]
Deze respondent toont zich eveneens voorstander van een model van ‘gescheiden ontwikkeling’, van verzelfstandiging van migrantenorganisaties, zoals door sommige landelijke allochtonenverenigingen wordt gesuggereerd (zie hierboven). Niettemin zullen ‘incentives’ op termijn nodig zijn om allochtone verenigingen te stimuleren tot meer samenwerking en tot integratie, zij het liefst niet op een geforceerde wijze: Uiteindelijk gaat het er om een multiculturele samenleving, vind ik hè. Maar of dat op dit moment, best nog gescheiden gebeurt, migranten die zich op dit moment nog de tijd en de ruimte nodig hebben om dat onder zichzelf te doen, of moet dat halsoverkop, allez een geïntegreerd geheel met allochtonen en de autochtone bevolking. Ik spreek me daar over dit moment eigenlijk niet over uit. Ik stel alleen vast dat bijvoorbeeld de ontvoogding van de arbeidersgroep in het begin van deze eeuw en het einde van de vorige eeuw, dat dat ook maar gekomen is doordat men eerst zichzelf groepeerde. En waarschijnlijk denk ik dat er, ja, misschien moeten daar vanuit de overheid "incentives" komen om naar integratie toe te gaan. Maar ik zou daar toch niet te veel druk op zetten. Ik denk dat die mensen de tijd moeten hebben om via zelforganisatie eerst binnen hun eigen groep te komen tot meer weerbaarheid en een stuk verzelfstandiging en dat vandaar uit ook de integratie naar een Belgische samenleving beter loopt. Dus ik spreek mij daar niet over uit of dat dat nu echt per se den druk op de ketel moet gezet worden om te zeggen van: nu moet ge samen met Belgische of Vlaamse organisaties... Ik denk dat daar inderdaad wat tijd en ruimte nodig is. [...] maar het mag natuurlijk ook niet zo zijn dat dat naar de toekomst toe belet om naar samenwerking toe, allez d'r moet een element van samenwerking kunnen..., anders kunt ge nooit tot integratie komen. Dus er moeten ergens wel elementen van samenwerking mogelijk zijn, dus ze mogen zich niet in een hoekske apart gaan opsluiten. Dat zou ik ook niet goed vinden. Maar het andere uiterste, om te zeggen van: hun bestaansrecht mag vijf jaar duren en daarna moeten ze zich integreren. Allez dat vind ik dus eigenlijk ook niet. Als ik zie hoe moeilijk het is gewoon om een migrantenwerkingen binnen onze vereniging bijvoorbeeld al om daar de stap te zetten naar integratie, dan zeg ik ja, forceert dat niet. Dat komt hopelijk wel als er voldoende contacten en samenwerkingsmogelijkheden gecreëerd worden. [VV#01]
284
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Het vertoog van één van de beleidsactoren sluit vrijwel naadloos aan bij deze gedachtegang. Ook hier klinkt een pleidooi door voor “incentives” tot interculturele samenwerking: Hetzelfde ook denk ik met federaties. Ik ben nogal een voorstander van inclusief beleid. Allez, ik bedoel, ik vind bijvoorbeeld een federatie van Turkse organisaties, of van Marokkaanse, het is mij al gelijk hè, maar ik wil zeggen een federatie van een bepaalde nationaliteit, die moet eerst inderdaad werken aan de ondersteuning en aan de kadervorming van de lokale verenigingen en van de lokale mensen, en aan de uitbouw van de federatie op zich. En ik denk dat we die fase nu voor een deel hebben gehad voor een aantal jaren. Die periode, die mag misschien nog gerust duren, maar dat kan nu toch wel inderdaad duidelijk geëvalueerd worden, om te kijken om te zien van waar staan we nu. En dan denk ik dat het ook belangrijk is dat die federatie van Turkse verenigingen, dat die dan eigenlijk ook interculturele initiatieven ontwikkelt en opstart. [...] (Op basis van een systematische samenwerking met Vlaamse verengingen. Dus dat ze eigenlijk niet op een eiland blijven zitten.) Nee voilà. En in dat opzicht vind ik ook van, [...] het verenigingsleven van allochtonen, dat is al lang, dat bestaat al lang, dat zal ook nog lang blijven bestaan. Maar wat ik daar wel belangrijk vind, dat is van dat de overheid daarin bijstuurt en dat het een inclusief verhaal is en blijft. En ook dat de federatievorming geen doel op zich eigenlijk is. [BA#02]
Voorts attendeert hij erop dat de gesloten of etnisch-particularistische opstelling van sommige allochtone verenigingen kan geduid worden vanuit de opmars van extreem rechts en de daaruit voortvloeiende polarisatie in Vlaanderen. Er is begrijpelijkerwijs enig wantrouwen gegroeid in de schoot van allochtone gemeenschappen ten aanzien van de meerderheidsgroep. Een ander door deze respondent aangevoerd argument ten voordele van samenwerking ligt in de emancipatorische meerwaarde daarvan. Samenwerking biedt verenigingen – zowel lokale als landelijke – een belangrijke hulpbron voor versterking in de vorm van netwerkvorming; Het biedt verenigingen ook een perspectief om zichzelf als instrument te zien van emancipatie van mensen en niet als een in stand te houden structuur: Ik bedoel als ge de invalshoek hanteert van het gaat over emancipatie van individuen vanuit ongeacht welke positie, ofdat dat nu een meerderwaardige of minderwaardige positie is, of dat dat nu vanuit een achtergestelde, een achterstellingspositie is, gelijk welke positie, denk ik dat elke federatie er belang bij heeft, ook lokale verenigingen, om zo open mogelijk te werken. Ik merk dat ook. Federaties die, of lokale verenigingen, die een open houding hebben, en een attitude, die hebben ook een veel ruimer netwerk en die versterken op die manier de emancipatie of het potentieel van hun vereniging, van hun individuen. Uiteindelijk vind ik dat altijd, dat is altijd de doelstelling, de finale doelstelling. De oprichting van een vereniging of van een federatie is maar een instrument. Maar dit is natuurlijk inhoudelijk, ik weet dat ik nu niet spreek hè als belangenbehartiger van een organisatie. Maar ik vind ook dat men dat niet uit het oog mag verliezen. Het gaat in de eerste instantie niet over structuren. Structuren zijn belangrijk om gemeenschappen te versterken. Structuren zijn ook belangrijk omdat, vooruitgang en emancipatie kunt ge alleen maar, denk ik, dankzij de steun van structuren en dus de samenwerking en het samenspel tussen mensen en structuren. Maar het zijn de mensen die op de voorgrond staan. De emancipatie van groepen, zowel van jongeren als van volwassenen. [BA#02]
4.3.4.3
Conclusie
285
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Zie tabel op de volgende bladzijde.
286
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Tabel 22: Structurele samenwerking met Vlaamse verenigingen: argumenten pro en contra Structurele samenwerking met Vlaamse verenigingen Argumenten pro Argumenten contra ♦ Biedt ondersteuning (logistiek, infrastructuur) ♦ Deskundigheidsbevorderend: “wij kunnen van hen leren” ♦ Bevordert integratie, een open houding of gaat in tegen isolement, etnisch particularisme ♦ Inclusief verhaal ♦ Netwerkvorming ter versterking van de organisatie ♦ Het doel is gemeenschapsvorming: organisatie is een instrument, geen doel op zich
♦ Lauwe belangstelling bij Vlaamse verenigingen ♦ Verkeerde verwachtingen (folklorisme) ♦ Terreinbescherming ♦ Eerst de eigen winkel versterken (we zijn nu al overvraagd) ♦ Interculturele samenwerking is een taak voor iedereen, ook de Vlaamse verenigingen391 ♦ Cultuurparticipatie eigen groep krijgt voorrang
Hoewel er contacten zijn, is er op het huidige ogenblik van structurele samenwerking tussen allochtone en Vlaamse verenigingen amper sprake. De samenwerking is beperkt en verloopt veeleer ad hoc. Er bestaat dus een ‘verkokering’ van emancipatiebewegingen; en een zekere neiging tot isolement van het allochtone middenveld. De diverse bewegingen leven langs elkaar heen, al zien zij elkaar niet per se als concurrenten (Köbben 1991: 148). Dit neemt niet weg dat op lokaal niveau allochtone en Vlaamse verenigingen elkaar wel regelmatiger blijken te vinden voor informatie-uitwisseling en het gezamenlijk opzetten van activiteiten. Bovendien wordt de samenwerking door de meeste landelijke migrantenverenigingen als wenselijk geacht, op voorwaarde dat Vlaamse verenigingen hun verwachtingen herzien en allochtone verenigingen als gelijkwaardige partners beschouwen. De aangehaalde argumenten voor het relatieve isolement van allochtone verenigingen zijn ten eerste de weinig uitnodigende houding van de Vlaamse verenigingen en hun folkloristische verwachtingen ten aanzien van allochtone verenigingen (“wij zijn geen circusfederatie”). Vlaamse verenigingen die een actieve interculturele werking of migrantenwerking hebben uitgebouwd vormen trouwens een beperkt gezelschap. Ten tweede zijn migrantenverenigingen jonge organisaties die nog op zoek zijn naar een eigen gezicht en zich nog niet sterk genoeg voelen om naar buiten te treden in samenwerkingsverbanden. Ten derde speelt ook etnisch particularisme een zekere rol: men geeft voorrang aan de versterking van de eigen organisatie en de 391 Tarik Fraihi (educatief medewerker FMDO) geeft in een artikel een frappant voorbeeld van discriminatie ten opzichte van allochtone organisaties en religieuze netwerken. Het betreft de subsidieregelgeving bij de erkenning van allochtone verenigingen in het hoofdstedelijke Brussel: “Via een Collegebesluit worden allochtone verenigingen verplicht om minstens 3 samenwerkingsverbanden aan te gaan met autochtone verenigingen of instellingen. Autochtone organisaties en verenigingen zijn daarentegen niet verplicht 3 samenwerkingsverbanden met allochtone verenigingen aan te gaan.” (Fraihi 2001: 37).
287
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
emancipatiebevordering van de doelgroep vooraleer structurele (interculturele) samenwerking in overweging te nemen (‘gescheiden ontwikkeling’). Tenslotte constateren we dat gevestigde organisaties wat meer openstaan voor structurele samenwerking, behalve één groep van verenigingen waar een zeker etnisch particularisme de boventoon aangeeft. 4.3.5
Integratie van de bovenbouw
Met betrekking tot de steunfunctie wordt in de Bouwstennota het volgende geschreven: “Het Intercultureel Centrum voor Migranten neemt een eigen plaats in het sociaal-culturele landschap. Als ondersteuningsinstelling voor het sociaal-cultureel werk van en voor allochtonen is het een noodzakelijke partner van het cultuurbeleid. Deze rol wordt tijdelijk herbevestigd. De werking van het ICCM wordt dus gecontinueerd. Op middellange termijn wordt gestreefd naar een integratie van het ICCM in de andere steunpunten.”
(Bouwstenennota: 31). Met betrekking tot de belangenbehartiging is deze passage van belang: “In het verleden bestond vaak verwarring over de taken van organisaties die instaan voor de ondersteuning van een sector of discipline en tegelijk ook de belangen ervan verdedigden. In de toekomst worden die twee taken gescheiden. De belangenbehartiging zal nu worden opgenomen door een federatie. […]”
(Bouwstenennota: 31) De verwachting is dat ook landelijke verenigingen van allochtonen zich bij deze federatie (de FOV) zullen aansluiten voor hun belangenbehartiging. De vraag rijst wat dit impliceert voor de andere landelijke organen met een belangenbehartigende rol inzake allochtonen, namelijk het Forum en tot op zekere hoogte ook het VMC. Anders gesteld: hoe ziet men de onderlinge taakafbakening? 4.3.5.1
De betrokkenen zelf (ICCM, FOV, VMC)
Î Het ICCM Het hoeft niet te verwonderen dat het ICCM zelf pleit voor zijn voortbestaan als volwaardige categoriale steuninstelling. Het ICCM acht integratie en opsplitsing op korte termijn niet realistisch. De landelijke verenigingen alsmede de niet-gefedereerde zelforganisaties hebben nog sterke nood aan een op hen toegesneden steunpunt: Ja, dan gaan we de discussie voeren over het ICCM, ICCM als instelling. En in welke mate is er een noodzaak aan? Want dat is ook de vraag of hetgeen er ook zich in de hoofden van het beleid eigenlijk een stuk afspeelt. Dat wij daar dan ook betrokken partij zullen zijn van het bestaan van het ICCM. Als ICCM als intercultureel centrum, ondersteuningspunt specifiek naar migrantenorganisaties. Men beseft eigenlijk niet want het idee van twee jaar geleden bij de aanstelling van de ministers werden wij ook vanuit het kabinet gevraagd van ja maar, zie nu. En men heeft dan toen eigenlijk ballonnen opgelaten van eventueel ICCM of het ICCM op te splitsen en onder te brengen in verschillende steunpunten. En ik zeg: oftewel zijn jullie niet realistisch, oftewel willen jullie zodanig vlug gaan dan hetgeen dat er nu opgebouwd is, dat ge in een minimum van tijd gaat gewoon teniet doen. Om het ICCM een stuk af te bouwen moet ge zeggen: het ICCM is dus niet meer nodig. Dat moet ge bekijken naar de
288
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
taken en de doelstellingen van het ICCM. [...] Alleen het behoud van het ICCM op Vlaams niveau daar, dat is nu een eerste strijd dat we een stuk moeten voeren. En ook het belang daarvan laten inzien. Dat ge niet zomaar structuren kunt inbrengen binnen de bestaande Vlaamse structuren. Ik denk dat de tijd die men ons moet geven is veel tekort geweest. Zes jaar of... dat kan dus niet. Je kan geen inhaalmanoeuvre doen ten opzichte van de Vlaamse verenigingen die al honderd jaar werken en die dan ook zelfs eigenlijk verdeeld zijn. [...] Maar als ge ’t vergelijkt op het niveau van het ICCM zien wij dat dus niet haalbaar. Niet voor het ICCM als instelling want daar gaat het ons eigenlijk ook niet om. Het is niet voor het ICCM, het is niet voor de mensen die daar werken. Maar het gaat gewoon om de structuur die gecreëerd is voor ondersteuning van de federaties en de nietaangesloten zelforganisaties. [...] Maar als ge alleen... om het ICCM eigenlijk te versplinteren en onder te brengen in de verschillende steunpunten dan moeten de federaties op een perfecte manier kunnen werken op het ogenblik en dat is dus niet zo. [ICCM]
Het ICCM plaatst zijn taakstelling ook binnen het ruimere kader van het Vlaamse minderhedenbeleid. Het heeft geen zin een inclusief beleid door te voeren als het doelgroepenbeleid blijkt te falen: De structuur van het ICCM moet blijven bestaan. Als we verwateren als steunpunt in dat er daar overal een migrant geplaatst wordt of een medewerker die dan de materie gaat aanpakken waar migranten mee te maken hebben, gaat dat weer verwateren. Dat is een structuur die al bestond. Wat is het resultaat? Geen. Men spreekt van inclusief beleid. Je kun maar inclusief beleid hebben als het groepenbeleid geslaagd is. Het doelgroepbeleid is niet geslaagd. Men heeft daarin gefaald. [ICCM]
Î De FOV De FOV gaat dieper in op de voor allochtonen verwarrende beleidscontext binnen welk kader de laatste jaren verschillende organisaties werden opgericht die op de een of andere manier belangenbehartiging van allochtone verenigingen moeten waarnemen: Een element dat duidelijk meespeelt dat is dat, naar mijn aanvoelen en ik sta natuurlijk wat in enige mate aan de kantlijn daarop te kijken, de verwarring in de allochtonengemeenschap groot is, omdat zij geconfronteerd worden met een beleid dat niet eenduidig is. En daarmee bedoel ik. Wij hebben een minister van Welzijn die zegt van: ik ben de coördinerende minister van migrantenaangelegenheden. Tezelfdertijd ben ik als minister geporteerd om te zeggen van, die moeten ook in hun belangen verdedigd worden, dus die richt een Forum op, die subsidieert een Forum. Onze minister van Cultuur - den andere kant - die zegt van: - de vorige heeft dat al gezegd - het is belangrijk dat die ook kansen krijgen. Vandaar de faciliteiten gedurende zes jaar in het decreet op verenigingsleven en die wordt ook geconfronteerd met de verwarring met deze mensen. Tot wie moeten zij zich richten wat hun belangenverdediging betreft? Dus op een bepaald ogenblik gaat Anciaux laten aanvoelen van: eigenlijk is die federatie de belangenverdediger voor die. [FOV]
De FOV is erop gericht de belangenbehartigende organisatie te zijn van alle geledingen binnen het sociaal-cultureel werk, inclusief de allochtone verenigingen. De FOV opteert daarbij “in the long run” voor een inclusieve benadering en wil in principe geen aparte systemen voor bijzondere doelgroepen (gehandicapten of allochtonen) installeren binnen zijn structuur. Toch heeft men op vraag van de aangesloten migrantenorganisaties besloten om speciaal voor hen als bijzondere doelgroep tijdelijk een dubbel spoor te trekken:
289
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Nu zij insisteren op een enigszins aparte benadering binnen de Federatie. Wij hebben daar bij ons in de raad van beheer bepraat en dat heeft een interessante discussie voor gevolg gehad. Omdat ge dus zo uitgedaagd wordt als belangenorganisatie om u te gaan positioneren tegen een segment van uwen achterban. Want er zijn nog segmenten. Je zou kunnen zeggen: de holebi's, de vrouwen, de gehandicapten, de migranten. Dus dat had zo een soort gevolg in de reflectie bij ons in de raad van beheer: doen we daar wel goed aan van een nogal apart beleid te gaan voeren, te gaan ontwikkelen ook voor de migrantenverenigingen? Daar is uitgekomen als resultaat: ja, we gaan dat toch doen. We gaan nu in de context van de moeilijke overgang van het oude decreet naar het nieuwe decreet alvast gedurende een afgebakende periode - dat zal één jaar zijn - de kansen bieden aan de leden-allochtone verenigingen om met ons afzonderlijk over de specificiteit van hùn problemen te gaan praten. Waarbij we tezelfdertijd heel uitdrukkelijk hen ook uitnodigen om aan de reguliere werkzaamheden van de groep waar zij toe behoren - met name de groep verenigingen - om daar ook aan te participeren. Dus een soort dubbel spoor te gaan volgen. [FOV]
Volgens de FOV kan deze redenering – tijdelijk categoriaal/geïntegreerd op termijn – eveneens doorgetrokken worden naar het ICCM. Als blijkt dat een doelmatige managementondersteuning na enige jaren beter via geïntegreerde structuren plaatsvindt, moert de functie en het voortbestaan van het ICCM herbekeken worden: [...] maar met de nieuwe functie, denk ik, dat men op termijn toch wel eens gaat moeten nagaan van, heeft het zin dat ge de ondersteuning van de migrantenverenigingen legt bij een specifiek sectoraal steunpunt en hen op die manier wat afsnijdt van het andere steunpunt? Mijn redenering is weer dezelfde. Ik denk dat voor het ICCM nog een bepaalde rol is weggelegd, weer in die tijdelijkheid van die overgang. Maar dan men moet zeer goed definiëren van: waar moeten we op aansturen als beleid binnen het ICCM? Wat zijn de grote noden die er nu zijn? Het ICCM drijft wat mee, heb ik de indruk, op de gevoeligheden van de menen die daar de directiefunctie waarnemen. [...] Als het een vaststelling zou zijn - en het is dat - dat er een grote nood is op het vlak van managementondersteuning van die federaties, om dat grote en moeilijke woord maar te gebruiken, ja, dan moet een steunpunt dat zien en moet een steunpunt daarop inspelen. Als het daar ontbreekt aan mensen die kunnen coachen, die kunnen organiseren, dan moet men een poging ondernemen om dat naar die mensen toe te brengen. En men kan daar echt rekruteren in die groep van migrantenverenigingen, maar niks belet ons - en dan kom ik weer op SoCiuS of Quasimodo, die rond kwaliteit aan 't werken zijn, dat ook die initiatieven een ondersteunende rol zouden kunnen spelen ten aanzien van deze federaties. Samen met de autochtone verenigingen. Geen enkel probleem. Want dat gaat dus nuttig en nodig zijn. Beleidsplan. Ja dan gaat men moeten ondersteunen. Ik merk dat SoCiuS... (Het zou zinloos zijn om te zeggen: oké, ICCM gaat nu de hele logistieke, technische ondersteuning doen van de migrantenfederaties en SoCiuS doet de autochtonen. In principe zou het daar geïntegreerd moeten worden.) Dat moet volgens mij geïntegreerd zijn. [FOV]
Î Het VMC Het VMC gaat met betrekking tot het ICCM een stap verder. De verkokering tussen Welzijn en Cultuur heeft als uitwerking dat elke sectoroverschrijdende samenwerking enigszins stroef verloopt. Een geïntegreerde werking zou bijvoorbeeld inhouden dat provinciale integratiecentra als “antennes” een ondersteuningsfunctie ten aanzien van allochtone verenigingen op zich kunnen nemen op het provinciale niveau, een niveau waar het landelijk ingeplante ICCM momenteel een minder goed bereik heeft.392 392
Zie ook 4.2.4.2.
290
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Allez, er zou feitelijk eens moeten onbevangen, los van de bestaande structuren, over gedacht worden van, ja, is een scheiding tussen Cultuur en Welzijn, een scheiding tussen ICCM en Vlaams Minderhedencentrum, is dat nu wel zo goed. Allez, ik merk dat de regionale, de provinciale integratiecentra daar een stuk ne rol kunnen vervullen als antennes van ’t ICCM. Maar nu zit dat verkokerd in twee verschillende dingen en wat moet ge nu gaan doen? Nu moet ge samenwerkingsovereenkomsten afsluiten tussen twee externe partners. Dus ja, en dat heeft wel een zekere stroefheid in zich natuurlijk want dat moet onderhandeld worden en dat houdt... Hoeveel arbeidstijd steekt ge daarin en al dat soort zaken? Maar, allez, ik denk dat in een open discussie in de toekomst dat soort zaken zouden moeten kunnen bekeken worden van, ja, hoe kan daar meer naar een geïntegreerde werking toegewerkt worden, hé? Juist ten behoeve van dat verenigingsleven en dat, ja, feitelijk niet zozeer op dat landelijke gericht is maar heel sterk op dat lokale gericht is. [VMC]
4.3.5.2
Landelijke verenigingen
Gevraagd naar hoe zij de bovenbouw (ondersteuning en/of belangenbehartiging) liefst gestructureerd zien geeft voor wat de landelijke verenigingen betreft de volgende verdeling: Tabel 23 - Integratie van de bovenbouw: antwoorden landelijke verenigingen Bovenstructuur
Categoriaal
Aantal LV= 13
7
Geïntegreerd/ inclusief 4
Onduidelijk 2
Î Categoriaal (7) Een aantal respondenten van landelijke verenigingen pleit voor de continuering van een aparte structuur die tegemoet komt aan de specificiteit van het allochtone verenigingsleven, zowel wat hun ondersteuning als hun belangenverdediging aanbelangt. Ik zeg het zo: als men een instelling of structuur kan bedenken die zeer doorzichtig is, die goed werkt en aan alle noden kan beantwoorden. Wel dan ben ik daar voorstander van. Maar zolang dat er niet is, laten we de zaken zijn zoals ze zijn. Maar voor een zeer specifieke wereld als de minderhedenwereld en de minderhedenpolitiek, denk ik dat er een bepaalde aparte instelling moet zijn, een aparte groep zijn. Kan niet. Ge kunt de ICCM-werking niet stoppen in de bestaande... FOV zeker niet, FOV dat heeft een specifieke... (U pleit eigenlijk voor een eigen identiteit een herkenbaarheid van die structuur.) Ah ja. Absoluut, moet er zijn. Maar dat men de wereld van de koepels doorzichtig moet maken, en minder moeilijk... om vooral met het oog naar het minder verspillen van energie en middelen, daar ben ik ook voorstander van. Maar we moeten rekening houden dat het gaat over een wereld met specifieke kenmerken, met specifieke emancipatienoden, met specifieke acties, die niet door andere organisaties kunnen opgenomen worden. Dat kan niet. De koepel voor volksontwikkelingorganisaties kan ook, kan dat niet waarnemen, dat kan niet. [...] Maar wij zijn bij de FOV. Dus dat was eigenlijk een misverstand dat wij nog altijd niet aangesloten waren. Maar wij kwamen van onze lidmaatschap van het [een koepel], dus logischerwijze moesten wij gewoon terug ingaan. Dat is maar... Het voornemen van minister Anciaux is goed om daar orde op zaken te stellen. Het gaat eigenlijk over middelen, dus geld voor de belastingbetaler. Goed. Wij zijn daar voorstander van, maar niet vergeten, wij maken deel uit van een
291
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
wereld die tot vandaag geen vertegenwoordigers heeft. Alle andere culturele werelden hebben in het parlement, in het senaat, in de regering, in het beleid, allemaal vertegenwoordigd, wij niet. Die paar paria’s die nu er zijn gaan de... - paria’s in positieve zin hé, ik bedoel zonder enkelingen te zeggen - maar ze staan maar alleen. En ze moeten opboksen tegen een enorme krachtbundeling die ieder op zich hun eigen gebieden verdedigen. Dus kunnen ze er eigenlijk niet voor zorgen dat wij aan onze trekken komen. Dus er moeten steunpunten zijn, er moeten belangenbehartigers zijn. [LV#12] [Het ICCM] is heel belangrijk. Niet alleen voor onze werking, maar voor de uitstraling. Want dat is de enige, laat ons zeggen, neutrale plaats waar de belangen van elkeen zich bevinden, waar de belangen van iedereen primeren op de belangen van elkeen. [...] Maar daar zijn elementen in393 het ICCM die eigenlijk, in het Frans zeggen we "névralgique" zijn voor de werking van etnische minderheden in Vlaanderen. [...] Dus het ICCM is voor ons van groot belang, dus dat dat blijft. En als er een overgang moet gebeuren dat dat een serieuze discussie daarover moet zijn. [LV#06] En ik snap ook de mentaliteit van ICCM heel goed. Wij zijn hier met veertien landelijke verenigingen. We zijn aangesloten bij ICCM, dat een koepelorgaan, die rechtstreeks partner zijn met de overheid. Dat is ook rechtstreeks want we zijn verbonden aan het ICCM. [...] Als de federaties zeggen: neen, wij hebben het ICCM niet nodig, dat kan evengoed een of andere vereniging zeggen: wij hebben de federatie ook niet nodig. Waarvoor dient dat? [...] Ja, wat dat ook is, is eigenlijk de landelijke vereniging van etnische culturele minderheden heeft een specifiek karakter en een specifieke taak. Het is jammer dat het zo is, maar het is nog altijd zo. En van daaruit, denk ik, 't is niet alleen moeilijk voor de landelijke verenigingen etnischculturele minderheden maar ook voor de steunpunten zal dat een bijkomend probleem zijn om daaraan te kunnen werken en te ondersteunen. Dat zijn allemaal specifieke problemen. Ik weet niet ofdat de Belgische, Vlaamse landelijke verenigingen met dezelfde vragen, met dezelfde problemen naar een steunpunt gaan dan wij bij ons. Dat moet ne keer vergeleken kunnen worden, hé. Het ICCM is de laatste zes, zeven maanden bij ons eigenlijk wekelijks bijna naar hier geweest met al die dingen, met ondersteuning, financiële dossier, met al die dingen, zouden we dat ook kunnen krijgen van een gewoon steunpunt? Ik denk dat dat te veel gevraagd is. [LV#07]
Eén respondent onderstreept dat de categoriale structuur (in casu het ICCM) niet tot in de eeuwigheid in stand moet gehouden worden. Een geleidelijke overgang naar een inclusieve structuur wordt mogelijk geacht. Alleen twijfelt hij eraan in welke mate de bestaande Vlaamse steunpunten de specifieke opdracht van het ICCM nu zomaar kunnen overnemen: Dus wat onze idee nu is van de rol van het ICCM is: ICCM moet voorlopig behouden worden. Zolang dat ze ons niet kunnen garanderen dat de bestaande structuren, als de minister daar naartoe wil, de bestaande structuren voldoende aandacht gaat hebben, sterkere aandacht gaat hebben, dan de Vlaamse vereniging. We hebben d'rjuist over emancipatie gesproken, dus daar zijn we nog niet aan toe. Betekent dus dat dat structureel nog binnen die andere organisaties zoals SoCiuS, FOV moet besproken worden, ook andere steunpunten, en ook moet instaan dat dat gewaarborgd is. Als dat niet gebeurt, dan moet het ICCM naast de anderen blijven bestaan. 't Is daarom ook dat ik die vraag gesteld heb: is dit debat ook binnen SoCiuS en andere aan de gang? De minister kan veel willen, maar we moeten ook zien dat die anderen ook bereid zijn om die dingen te willen veranderen. Als dat niet gebeurt, ja dan is het eigenlijk niet verstandig om het ICCM zomaar te laten opdoeken en te laten opnemen daarin. Het kan alleen als die voorwaarden zeer duidelijk vervuld zijn én zeer geleidelijk. 393
Le centre névralgique betekent het zenuwcentrum, het knooppunt.
292
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Ge kunt niet zeggen van al die federaties moeten nog enorme veranderingen meemaken, ze zijn met zoveel dingen bezig. Dus betekent dat zij meer ondersteuning nodig hebben. Dan kunt gij niet zeggen: we stoppen met het ICCM, is dat twee, drie personeelsleden in die centra, zij moeten dan van daaruit werken, neen. We zeggen dat moet structureel, ICCM moet door de federaties geleid kunnen worden om hun ondersteunende taak zo kort mogelijk bij de federaties te vervullen. En na een tijd ja, als we die andere positieve dingen zien, dan kan dat uiteraard opgenomen worden. Het is niet dat wij zeggen van: we moeten tot einde der tijden allemaal aparte structuren hebben. Dat heeft ook geen zin. [LV#13]
Een respondent van een andere landelijke vereniging stelt het behoud van het ICCM als zodanig niet in vraag, maar heeft wel sterke twijfels bij de effectiviteit van de huidige bovenstructuur, die zeer verwarrend aandoet: Dat is eigenlijk een beetje het belachelijke. Er zijn dus drie instanties in het leven geroepen. [...] Ge hebt dus het ICCM, ge hebt het Forum en ge hebt het steunpunt [SoCiuS]. Eigenlijk zijn zij, zijn dat... Ze hebben gevraagd dat daar - alledrie - dat dat de federaties zijn die zich daar mee bemoeien. Wat wilt ge dan doen? Wilt ge ze dan verdelen? Wilt ge een ‘verdeel-en-heers’-techniek toepassen? Ik bedoel... Ook die dingen zijn wel voorbij. Ook dat snapt men dat de Romeinen dat deden, dat ze daar een bepaalde bedoeling hadden. Nu, wij zijn wel migrant maar daarom zijn wij nog niet achterlijk. [LV#02]
Î Geïntegreerd (4) Eén landelijke vereniging vindt het ICCM als categoriale instantie achterhaald. Door haar structurering en knowhow heeft men de ondersteuning van het ICCM ook niet meer nodig: Wat dat wij aan hun [het ICCM] vragen, kunnen wij ook zelf hier en daar zelf vinden. Het is niet dat wij in het beginfase, was het voor sommigen wel nodig. Aanvangsfase '94-'95, alles was nieuw. (D'r zijn nog jonge federaties die pas opgericht zijn, die zijn op zoek, hé.) Ja maar, voor ons hé, en voor misschien sommige andere ook, ik weet het nu niet. (Nu, het ICCM heeft dat nog bestaansrecht? Er is een nieuw steunpunt opgericht, de sector van sociaal-culturele organisaties, de FOV. Ik weet niet of jullie dat kennen?) Ik ken het en we gaan daar binnenkort lid van worden. [...] Maar we zien het ICCM dat dat achterhaald is. Hoe lang gaat dat nog duren? Ik weet het niet. [...] Ik zeg daarom achterhaald. We zijn geëvolueerd. We zijn toch een beetje goed gestructureerd en wij hebben de knowhow toch, misschien niet alles. Maar we hebben daar geen behoefte aan. [LV#14]
Een andere respondent is van oordeel dat het ICCM een overbodige, belemmerende tussenstructuur is. Volgens hem vervult het ICCM functies en taken die evengoed kunnen waargenomen worden door de bestaande steunpunten in de cultuursector. De middelen die nu naar het ICCM gaan zouden beter geïnvesteerd worden met het oog op optimalisering van de inclusieve organisaties. Dat is het probleem eigenlijk niet. Ik denk dat het grootste probleem volgens mij is: u hebt aan een kant de federaties en de lokale verenigingen die rechtstreeks met de doelgroep werken en je hebt aan de andere kant de structuren, maar dan van de Vlaamse Gemeenschap die voor iedereen openstaan. Voor ons is het altijd - ik weet niet voor [alle]: werken met doelgroepen, dat is de taak [...] tussen die twee tussenstructuren zijn. Eigenlijk die meestal voor ons zoals de integratiesector heeft gewerkt jàren als filter of als, zeg maar, een structuur die de emancipatie zelfs tegenhoudt. [...]
293
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
(Tenzij je zegt: oké we kunnen terecht bij de bestaande steunpunten. SoCiuS, SoCiuS is het steunpunt van de sociaal-culturele sector. In principe zou je daar een afdeling kunnen inbouwen die zegt: wij gaan vooral ondersteuning doen van migrantenverenigingen.) Dat is ons standpunt, ja. Dat is ons officieel standpunt, omdat wij dus nu na, zeg maar, vijf, zes jaar ervaringen, ik zeg maar om dat gewoon misschien wat oneerbiedig te zeggen. Het enige wat ik eigenlijk van het ICCM gezien heb concreet... in die tijd was dat dan een of andere allochtone kunstenaar, dat noemen zij culturele diversiteit en dan een boekje over vzw-wetgeving en boekhouding. Maar ik heb dat gezien, ik zie geen enkel verschil tussen een boekje rond de vzw-wetgeving van SoCiuS, of dat nu van SoCiuS of van ICCM komt. Dat is ondersteuning. En dan rond de boekhouding van verenigingen of dat nu voor Vlaamse verenigingen ofdat voor een... dat is dezelfde wetgeving. Dan hebt u het probleem van ondersteuning van methodieken ontwikkelen. Volgens mij is dat een beetje wat nuances en kleine dingen aanpassen. Maar het systeem van bijvoorbeeld de volksontwikkelingsmethodiek, dat is volgens mij hetzelfde. [...] Of dat nu voor holebi's is, of dat nu voor gehandicapten of voor allochtonen, wat extra aandacht, wat extra energie, wat extra dit, wat extra zus, maar dat kun je allemaal oplossen met die positieve acties. Dus eigenlijk de argumenten om zo'n structuur in stand te houden zien we echt niet. SoCiuS ik vind dat belangrijk dat... niet alleen bij SoCiuS maar ook bij het Steunpunt Culturele Centra, bij het Steunpunt Amateurkunsten, bij het Steunpunt Podiumkunsten, bij het Steunpunt... Dat er daar voor mij de energie of die middelen die naar het ICCM gaan, want eigenlijk het ICCM heeft eigenlijk twee taken: ondersteuning van de koepels en dat was vroeger ook belangenbehartiging, wat nu is afgeschaft omdat dat niet meer kan. Maar volgens mij als je die middelen die je hier hebt - die paar miljoentjes die je daar hebt - aanvult en nog, dat je zorgt dat in alle steunpunten culturele diversiteit aanwezig is, aandacht is voor 394 culturele diversiteit... [LV#11]
Voor één respondent is de huidige bovenstructuur te ondoorzichtig en te rommelig. Een stroomlijning op grond van een confederale structuur zou hier een uitweg kunnen bieden: Ja, en ik had eigenlijk ook altijd de mening dat daar een confederale structuur moest zijn en niet dat ge de ene dag daar zit als lid van de beheerraad van het ICCM en de andere dag daar zit als uitvoerend lid van het Forum. Dat is baarlijke nonsens, noem ik dat. Allez baarlijk, maar dat is tijdverspilling. Dat is prutserij. Da's niet professioneel werken. [...] Maar dat is... hetzelfde als het Steunpunt voor Allochtone Vrouwen. En meisjeswerkingen die alleen maar kunnen erkend worden als ze nen aparten vzw-structuur krijgen. Maar wat idiotieën is dat? Ja, men vindt dat dan nodig vanuit Welzijn maar, ja, ge moet een aparte vzw-structuur hebben. We kunnen dat niet subsidiëren als ge die werking niet onderbrengt binnen het ICCM waardat ge dus eigenlijk de oude rol van de structuur mee kunt gebruiken ten nutte van. Maar allez dat kunt ge toch aan een nuchter denkende mens niet uitleggen. En alles wat ge aan een nuchter denkende mens niet kunt uitleggen dat moet ge niet doen. Dat moet ge niet doen. Dat voel ik dat het in verband met het Steunpunt zo is, in verband met het Forum is dat ook zo. En iedereen legt zich daar dan bij neer. Van lieverlee legt men zich daar dan bij neer. Ja, daar kunt ge u ook maar bij neerleggen, zeker. [LV#01]
Een reactie van een landelijke vereniging focust op de ingewikkelde drietrapsstructuur in het allochtone verenigingslandschap die de hele ondersteuning er bepaald niet transparanter op maakt. Tevens wordt gesteld dat het ICCM weliswaar een tijdelijke
Deze landelijke vereniging heeft inmiddels haar standpunt wel bijgesteld en is nu ook voorstander van een tijdelijke aparte structuur, met behoud van het ICCM.
394
294
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
ondersteuningsrol mag blijven spelen, maar het moet zich wel strikt aan zijn steunfunctie houden (wat in het verleden niet altijd het geval is geweest)395: Maar laat ons nu eens eerlijk zijn. Als ge een structuur hebt als 't ICCM die ondersteuning moet bieden aan federaties die op hun beurt ondersteuning moet bieden aan lokale verenigingen, dan komt ge in een situatie à la Dutroux hé. Ge hebt de commissie van de commissie van de commissie, ge hebt de ondersteuningsstructuur van de ondersteuningsstructuur van de ondersteuningsstructuur. Allez, waar gaat dat eindigen? Dan heb ik zoiets van... [...] Voor een deel zouden die, want die hebben een rol. Ongetwijfeld hebben ze zeker een rol te spelen. Maar één het belangrijkste dat ze zouden moeten doen is zich beperken tot de oorspronkelijke taken die hen zijn toebedeeld, namelijk de ondersteuningsrol. Wat dat niet altijd het geval is. Iemand die ondersteunt die staat achter u, niet vóór u. Wat dat gebeurd is, zij staan vaak vóór ons. Als kabinetten of wat dan ook in discussie willen treden met de federaties dan gaan ze eerst naar het ICCM. Het ICCM moet dan zeggen: nee, gij moet niet naar ons komen, wij ondersteunen de federaties, dus ge moet rechtstreeks naar de federaties gaan. Dat is zo één concreet voorbeeld. Dat zijn dingen die niet... (Doen zij soms in de plaats van de federatie aan belangenbehartiging in die zin?) In die zin. En dat moet absoluut teruggeschroefd worden. [...] Dat kan niet de rol zijn van een steunpunt. En een steunpunt hebt ge wel nodig en zal wel nodig blijven, maar dat zou dan eigenlijk moeten geïntegreerd worden in een..., zoals het voorstel in de Bouwstenennota, geloof ik, de bedoeling van de Bouwstenennota is dat men komt tot een groter... ik zie daarin wel het ICCM een plaats krijgen als ondersteuningsluik. [LV#05]
Dezelfde respondent is echter van oordeel dat de ondersteunend rol van het ICCM zo beperkt mogelijk moet gehouden worden – ook in tijd – teneinde consumptief gedrag tegen te gaan: En dat kan heel verstikkend zijn. Dat kan zo een heel consumptief gedrag creëren en zo. Ah ik zit met een probleem, iemand anders zal het wel voor mij oplossen. En eigenlijk zouden zij dus de reflectie, dus een deel goed moeten nadenken over hun eigen rol, zeggen dat ze hun eigen rol voor hun eigen goed zouden moeten inperken. Hoe minder zij ondersteunen, hoe beter het gaat. En waarom ondersteunen zij? De organisatie is juist dat het goed zou gaan. Dus hoe minder dat zij moeten doen, hoe beter het gaat met de federaties en hoe goed, hoe beter dat zij hun werk eigenlijk hebben gedaan. En niet omgekeerd. Want hoe meer zij ondersteunen, hoe slechter het eigenlijk gaat, wilt dat zeggen, want de ondersteuning is dan nodig. Maar dan zoudt ge moeten ondersteunen totdat de problemen zijn opgelost en dan kunt ge zeggen van: voilà, mijn taak is volbracht, 't is gebeurd, 't is goed geweest. En dan zou je eigenlijk content moeten zijn, en niet eigenlijk constant zoeken naar eigenlijk nieuwe problemen of nieuwe problemen creëren, zodanig dat ge eigenlijk uw eigen bestaansreden blijft bevestigen. Dat is niet alleen een probleem van het ICCM, dat is voor veel hulpverleningsorganisaties een probleem.
4.3.5.3
Bevoorrechte getuigen
Beschouwingen van een paar bevoorrechte getuigen volgen sterk de lijn die in de Bouwstenennota is uitgezet, namelijk een inclusieve aanpak, met op termijn een integratie van het ICCM in de andere steunpunten: Ik pleit liever voor inclusief beleid. [...] Op termijn moeten allochtone verenigingen op verschillende vlakken hun weg vinden. 395
Zie ook 4.2.4.2.
295
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Zowel op cultureel vlak, als rond onderwijs, als rond tewerkstelling. Zeggen van we gaan voor elke structuur iets nieuws creëren, dan volgt ge eigenlijk als overheid dat er steeds een scheiding blijft. En daarvoor moeten we zeker zien dat alles op een of andere manier op termijn - misschien op korte termijn impulsen geven zodat ze zich versterken en tot stand komen, - maar op lange termijn moeten ze sowieso in het kader van reguliere structuren terecht kunnen. [CS#04] [...[ als principe vind ik dat een goeie zaak. De laatste jaren heb ik daar zelf ook voor gepleit dat het ICCM in het toenmalige VCVO Vlaamse Centrum voor Volksontwikkeling, het huidige SoCiuS opgenomen zou worden. Omdat ik denk dat de knowhow, de deskundigheid, het netwerk waarover SoCiuS beschikt, dat dat alleen maar een meerwaarde kan zijn voor de werking naar allochtone verenigingen. [...] Ik kan er wel in komen dat het ICCM dat moeilijk vindt. Daar kan ik wel in komen. Omdat uiteindelijk hebben ze dan nu toch... van '93 zijn ze hun eigen, aparte organisatie geweest, een aparte vzw, en zoals dat bij alle vzw's is, als zij moeten gaan fusioneren, da's een moeilijk iets. Dat begrijp ik wel. [...] Maar naar de werking toe denk ik echt dat dat een vooruitgang zou zijn. Omdat ik merkte toen al dat men soms bijvoorbeeld in de nieuwsbrief van het ICCM, ik bedoel in Palmyra, dat men nogal geneigd was van alleen maar artikels op te nemen van allochtonen of over allochtonen. Terwijl ik vind het ook een heel belangrijke boodschap dat in het een tijdschrift dat naar de allochtone verenigingen gaat dat daar ook gewone, reguliere informatie in staat over wat dat Vlaamse verenigingen doen of over het Vlaamse beleid, over andere domeinen dan het minderhedenbeleid. Allez ik bedoel. Ik vind dat die interactie daar altijd zeer cruciaal in is. [...] En in dat opzicht denk ik van dat een integratie in SoCiuS een zeer goede zaak zou zijn. Omdat ge op dat... dan ook nogmaals zeer concreet inclusief beleid realiseert. Waarbij dat ik denk dat als ge een goeie samenwerking hebt en op dezelfde golflengte zit, dat dat alleen maar een meerwaarde kan zijn voor de twee, zowel voor SoCiuS in deze zaak dan als voor het ICCM. [BA#02]
4.3.5.4
Conclusie
Wat de stellingname betreft van de landelijke verenigingen, merken we dat zich rond dit punt een polarisatie aftekent tussen voor- en tegenstanders van een categoriale bovenstructuur van het allochtone verenigingsleven. De voorstanders zijn echter duidelijk in de meerderheid. Voor hen mag een aparte ondersteuningsstructuur, vanwege de specifieke behoeften van het veld, nog wel enige jaren blijven voortbestaan. Het principe van een inclusieve structuur wordt niet meteen afgewezen, maar sommige respondenten twijfelen eraan of dit op korte termijn wel haalbaar zal zijn, gezien de maatschappelijke positie van allochtone groepen en de jonge leeftijd van hun organisaties. Gevestigde verenigingen zijn doorgaans niet meer pleitbezorger van een inclusieve structuur dan de nieuwelingen, maar de laatste staan bijna allemaal een categoriale bovenbouw voor. Opmerkelijk is dat drie bevoorrechte getuigen (waaronder de FVO) veeleer gewonnen zijn voor de inclusieve structuur die door het beleid wordt voorgestaan. We mogen hierbij tot slot niet uit het oog verliezen dat de perceptie van de landelijke verenigingen enigszins gekleurd is door hun wedervaren in de loop der jaren met het ICCM; disfuncties in zijn geschiedenis hebben bij een groepje respondenten aversie opgewekt en een gevoel dat men dit soort van categoriale structuren maar beter opdoekt. Tabel 24 - Geïntegreerde of categoriale bovenbouw Geïntegreerde of categoriale bovenbouw Geïntegreerde bovenbouw Categoriale bovenbouw
296
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
♦ Transparant, minder ingewikkeld, minder verwarrend ♦ Realiseert een inclusief beleid (meer interactie) ♦ Efficiënter in besteding van middelen en ondersteuning ♦ Veel inhouden zijn algemeen, niet doelgroepspecifiek ♦ Gaat in tegen verdeel-en-heers politiek ♦ Een middel om beleidsverkokering te doorbreken
4.3.6
♦ Biedt op maat gesneden, doelgroepspecifieke ondersteuning en belangenbehartiging ♦ Maakt deel uit van een inhaalbeweging (positieve actie) ♦ Is een herkenbare entiteit voor de doelgroep
Besluit 4.3
1. Verdeeldheid in stellingnamen De positieve actie (laagdrempelige normen voor erkenning en subsidiëring) van het decreet 1995 heeft tot een bepaalde modus operandi geleid in het verenigingsveld. De soepele, faciliterende opstelling van de administratie heeft deze dynamiek feitelijk in de hand gewerkt. De landelijke verenigingen zijn in de loop der jaren enigszins vertrouwd geraakt met het wettelijke kader (doelstellingen, instrumentarium, procedures, terminologie). De krachtlijnen in de Bouwstenennota luiden voor de landelijke verenigingen zonder meer een trendbreuk in. Zij worden door de nieuwe accenten in de Bouwstenennota bij verrassing genomen en moeten bijgevolg hun zienswijzen en structuren ingrijpend heroriënteren. Op die overgang zijn ze niet altijd even gedegen voorbereid. De praktische antwoorden die uit hun vertoog naar voren komen laten over het algemeen tamelijk grote verdeeldheid zien, in een paar gevallen zelfs polarisatie. In de meeste gevallen komen twijfels aan de oppervlakte of worden ambivalente stellingen ingenomen. Die onderlinge verdeeldheid wordt vaak beargumenteerd met de onderlinge etnische verschillen: men benadrukt de specifieke problemen van de doelgroep en wil zich herkenbaar sterk maken voor de eigen doelgroep.396 De landelijke verenigingen vertonen op geen enkel van de vijf beleidsprincipes uit de Bouwstenennota een eensluidende reactie. Altijd zijn er wel minstens een paar dissidenten te bespeuren. Opmerkelijk is verder dat de verenigingen doorgaans niet met constructieve voorstellen voor de dag komen, toch niet wat de onderhavige principes betreft. Als ze die zouden hebben, laten ze in ieder geval niet of nauwelijks in hun kaarten kijken.397 De gesignaleerde verdeeldheid komt echter niet bij elk principe even sterk tot uiting. Wanneer we de vijf principes in hun geheel overschouwen kunnen we de volgende vaststellingen maken:
Cf. WVC 1992: 15. Ter vergelijking: in het onderzoek van Leyssens & Vanhoorne werd ook gepeild naar de meningen van de op dat moment erkende landelijke verenigingen over het Decreet 1995 (1998: 182-184). Opmerkelijk daarbij is een zekere terughoudendheid van de respondenten om daar diep op in te gaan.
396 397
297
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Principe 4 (structurele samenwerking met Vlaamse verenigingen) draagt de grootste voorkeur weg van de landelijke verenigingen. Er is zelfs een zekere consensus dat dit wenselijk is, ondanks enige reserves. Principe 5 (geïntegreerde bovenbouw) is op zijn minst bespreekbaar. Het merendeel van de landelijke verenigingen opteert voor een categoriale structuur, maar dat neemt niet weg dat een inclusieve structuur principieel aanvaardbaar is. De discussie zal dus vooral focussen op de duur van de overgangstermijn (van categoriaal naar geïntegreerd). Principe 3 (kwalitatieve criteria) is potentieel acceptabel voor de landelijke verenigingen. De gemiddelde reactie is afwachtend, maar het principe wordt niet a priori verworpen. De mate waarin dit verteerbaar is, zal vooral afhangen van de praktische uitwerking en de geboden voorzieningen op het vlak van coaching en ondersteuning. Principe 2 (decentralisatie) lokt verdeelde antwoorden uit. De gemiddelde reactie is matig negatief. Als de regering erin slaagt sluitende garanties in te bouwen in het gemeentelijk cultuurbeleid, zou de balans in de positieve richting kunnen doorslaan. Extra middelen ter beschikking stellen van de landelijke verenigingen om hun begeleidingstaak intensiever te kunnen realiseren is een tweede overredingsmiddel en zou menige vereniging over de streep halen. Principe 1 (schaalvergroting/gelijkschakeling) is veruit het meest omstreden principe. Lineaire gelijkschakeling op korte termijn ziet geen enkele landelijke vereniging zitten. Het is bovenal rond het principe van schaalvergroting dat zich een scherpe tweedeling aftekent tussen sterkere, gevestigde verenigingen (positief) en minder sterke, nieuwe verenigingen (negatief) en waar tegengestelde belangen in het veld zich duidelijk manifesteren. Wanneer we de specifieke positie van de kleinere, recentelijk opgerichte of erkende verenigingen nader beschouwen, mogen we in globo stellen dat alle principes op zijn minst moeilijk liggen. Principes 3, 4 en 5 roepen wat bezwaren op, maar zijn wellicht bespreekbaar. Principes 1 en 2 stuiten echter op grote tegenkanting. Schaalvergroting is ongetwijfeld het struikelblok bij uitstek. Dat hoeft niet te verwonderen want dit principe komt zeer bedreigend over; het raakt de verenigingen immers in hun naakte voortbestaan. Rechtlijnige en onmiddellijke toepassing zou meteen de doodsteek betekenen voor een aantal verenigingen. De antwoorden van de bevoorrechte getuigen moeten voorzichtig geïnterpreteerd worden (vanwege de beperkte aantallen bij een paar principes), maar er zijn wel duidelijke tendensen af te leiden. Het antwoordpatroon bij de bevoorrechte getuigen gaat meestal niet in tegen dat van de landelijke verenigingen, maar is wat meer aangescherpt. Principes 4 en 5 krijgen een overwegend positief oordeel mee. Principe 3 (kwalitatieve criteria) wordt aanzienlijk sceptischer onthaald, het geloof in de draagkracht en competentie van kleine organisaties om dit praktisch te realiseren is niet bijster groot. Wat principes 1 en 2 betreft is de reactie van de bevoorrechte getuigen veel negatiever dan die van de landelijke verenigingen. Ook hier is het principe van schaalvergroting/gelijkschakeling de grote uitschieter. Samenvattend kunnen we poneren dat de bevraagde actoren uit de categoriale sector en de bovenbouw (ICCM, FOV, ICCM) plus een paar Vlaamse verenigingen niet erg ingenomen zijn met de voorstellen van de Bouwstenennota. (Er is één uitzondering: een beleidsactor die de meeste krachtlijnen onderschrijft.) Het zijn dus zeker niet uitsluitend de rechtstreeks betrokkenen die het nieuwe decreet met
298
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
bezorgdheid en scepticisme tegemoet zien. De beleidsmakers moeten in de vermelde sectoren en geledingen op niet veel medestanders rekenen. 2. Too much too soon? De landelijke verenigingen van allochtonen zijn geschiedkundig bekeken jong. Het gaat om prille organisaties die op het vlak van visie- en organisatieontwikkeling nog in volle ontwikkeling zijn. We menen dat de draagkracht van de meeste landelijke verenigingen voldoende is om ieder van de vernieuwende principes afzonderlijk door te voeren. De meeste krachtlijnen, behoudens misschien de eerste (gelijkschakeling), worden ook niet principieel in vraag gesteld. De combinatie van de verschillende krachtlijnen plaatst echter de landelijke allochtonenverenigingen in hun actuele verschijningsvorm voor een haast onmogelijke opdracht. Het is vooral de koppeling van de eerste drie krachtlijnen (schaalvergroting, decentralisatie, kwalitatieve regels) die in slechte aarde valt. De daaruit voortvloeiende herschikking van de sector wordt als “geforceerd” ervaren. De vrees leeft sterk dat in de eerste plaats de kleine verenigingen en de verenigingen van nieuwkomers de dupe zullen worden van deze operatie. 3. Alternatieven? Enkele alternatieve oplossingen die met betrekking tot schaalvergroting in het midden zijn gebracht: ♦ een variabele kwantitatieve erkenningsnorm die rekening houdt met demografische gegevens; ♦ een systeem van begunstiging van grotere gehelen; ♦ erkenning van streekorganisaties als model; ♦ vormen van ‘pooling’, technische samenwerkingsverbanden.
299
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
4.4
Eigen voorstellen en denkpistes
In deze rubriek bespreken we een aantal voorstellen die de respondenten zelf te berde brengen als mogelijke oplossingen ter verbetering van de situatie en de uitvoeringspraktijk in het veld, zowel met betrekking tot hun eigen organisatie als met betrekking tot het allochtone middenveld in zijn geheel. De respondenten werden in het interview nadrukkelijk gevraagd wat zij zelf de meest dringende maatregelen vinden en waar hun grootste behoeften en pijnpunten liggen. De voorstellen die uit de bus zijn gekomen zijn zeker niet uitputtend. In de loop van de vorige punten zijn naar aanleiding van de bespreking van het Decreet 1995 alsmede de krachtlijnen van het nieuwe beleid nog andere voorstellen of aanbevelingen voor verbetering gedaan, of veeleer gesuggereerd. Sommige voorstellen worden hier hernomen. Dit punt moet dan ook als aanvullend gezien worden. Een eerste reeks die in het onderstaande aan de orde komt (4.4.1) betreft voorstellen en suggesties die vooral vanuit het perspectief van het Decreet 1995 zijn gedacht. Het zijn bijsturingen en aanpassingen die geen grondige heroriëntering vereisen van het gehele decretale kader. Een tweede reeks wordt gevormd door fundamentele denkpistes die uit het verband treden van het actuele decreet en die aansturen op substantiële veranderingen en innovaties in het minderhedenbeleid (4.4.2). 4.4.1 4.4.1.1 §1
Voorstellen voor optimalisering van het bestaande model Optimalisering van de werking van verenigingen Verlenging van de positieve actie
Een verlenging van de positieve actie op grond van een laagdrempelige benadering is in punt 4.3.1 al ter sprake gekomen, maar brengen we hier nogmaals onder de aandacht. Het lijdt geen twijfel dat nagenoeg alle landelijke verenigingen blijven aanspraak maken op het statuut van bijzondere doelgroep voor allochtonen. De gelijkschakeling met Vlaamse verenigingen zien zij als een miskenning van hun emancipatieopdracht en van de enorme uitdaging die hen hierdoor gesteld wordt. En dat is het grote verschil met het gewone verenigingsleven, het Vlaamse verenigingsleven. En dat is het grootste argument om te zeggen van kijk, voor de minister van Cultuur dan, als ge een benadering wilt hebben die anders zal zijn, misschien een laagdrempelige benadering. Dan is dat de enige reden. De emancipatieperiode dat de Vlaamse Gemeenschap achter zich heeft, dat moet nog bij ons op vlak van Vlaanderen nog plaatsvinden. En dat zijn zeker argumenten genoeg om te zeggen van, kijk we moeten ze versterken, maar niet alleen door ze groot te maken maar ook echt input te geven van, jullie hebben meer nood eraan en daardoor krijgen jullie meer. Niet omdat jullie alleen maar groot zijn, daardoor krijgen jullie meer. En dan kunnen wij, denk ik, als wij die verschillende het idee van de inclusieve benadering echt uitgevoerd krijgen vanuit de overheid, dan denk ik dat we zelfs zeer snel de stap kunnen zetten. Daar ben ik echt van overtuigd. [LV#13] Maar daar moeten ze een reden toe hebben om die aansluiting te zoeken. En dat moet gestimuleerd worden. En die stimulering dat
300
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
kunnen we niet zeggen dat nu dat al gedaan is. We zijn nog altijd, die zes jaren waren heel duidelijk een overgangsfase. [LV#13]
§2
Grotere input van financiële middelen
Middelen zijn er nooit genoeg – als het van de gesubsidieerde partij afhangt althans. Ministers kennen deze oude klaagzang maar al te goed. Dat belet de landelijke allochtonenverenigingen echter niet om toch maar de hand uit te steken. Die middelen vragen ze niet zomaar. Het beperkte personeelskader van de vorige jaren heeft de landelijke verenigingen in een situatie tussen hangen en wurgen gebracht (zie 4.2.3). In de meeste gevallen gaat het er hen om de extra structurele middelen te investeren in uitbreiding van het personeelsbestand. Dit biedt uitzichten om de actuele kerntaken optimaler en professioneler te kunnen uitvoeren, met absolute voorrang aan de ondersteuning van de lokale afdelingen: De middelen die we nu krijgen zijn onvoldoende om het eigenlijk degelijk te doen en we doen het eigenlijk al echt niet slecht voor de middelen dat we nu krijgen. Ik denk dat het engagement en het idealisme zo sterk is bij een heel aantal mensen om meer te presteren dan dat we eigenlijk zouden kunnen met de middelen diedat we nu hebben. Maar dat zal..., dat is eigenlijk een positieve impuls geven. Dat ze gewoon een overgangsfase, transitiefase waarbij dat ge daar vollenbak geld in pompt in die lokale verenigingen en die federaties, dat je dat echt effe goed veel middelen in pompt dat ze zich sterk kunnen uitbouwen enzovoorts. Dan kunt ge zeggen: oké nu hebben ze een inhaalmanoeuvre gedaan en nu staat iedereen gelijk. Dan zoudt ge geloofwaardig overkomen. Want nu, ze willen iets doen maar ook niet, met twee maten en twee gewichten. [...] [LV#05] En dat zeg ik dus: we zitten met een aantal ongelijkheden waar we overheen moeten, waar we door moeten en als we dat willen doen, moeten we daar mensen inpompen. En moet we dus inderdaad professioneel gaan werken. Maar niet met een man een half waar ge eigenlijk mee zit. [LV#02] Awel, ik denk dus dat we moeten investeren in mankracht. Maar mankracht die zich inderdaad kan bezig houden met de verenigingen. Het heeft geen enkele zin van een papierenslag te winnen. Ik moet u niet uitleggen hoe de Belgische organisaties werken. We weten allemaal... de organisatie die een goede schrijver heeft, dat zijn diegene die het beste floreren, hé. Maar het brengt geen zoden aan de dijk. [...] Terwijl ik zeg eigenlijk: eigenlijk moesten we een sterke federatie hebben met genoeg middelen, met genoeg mensen die de verenigingen konden helpen. En dan konden we echt iets gaan doen aan onze doelstellingen. Dan konden we daar aan gaan werken. Dan zijn we geen brandjes aan ’t blussen maar dan zijn we concreet aan het werken. Wat krijg je nu? Alle verenigingen hebben hun activiteiten gedaan, hebben ze al grootser gedaan als dat ze soms konden. De subsidie blijft een jaar uit. En dan zij staan ze hier weer aan de deur. Ja, hoe moeten we nu verder? [LV#02] Personeel. Als we toch meer geld krijgen, personeel om meer misschien andere groepen bij betrekken en zeggen: kijk, nu vanaf vandaag kunnen we zo werken zo zo en zo, iedereen zal u helpen tot 100%. En dat ge in de eerste plaats dan die begeleiding kunt stimuleren [...]. Meer kunnen garanderen. En dan van daaruit meer inspelen op hun behoeften. [LV#04] Infrastructuur en een beetje materiaal, hè. Bijkomende computers en... (Dus echt elementaire dingen zodanig dat je de huidige werking kunt doen draaien.) Ja, en dat het leefbaarder wordt, en dat ge mensen beter kunt ondersteunen. Allez ik bedoel. Wij hebben een permanent gebrek aan
301
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
mensen met tijd die documenten kunnen doornemen, die naar groepen kunnen gaan, die tijd daarin kunnen steken. Want het gaat om tijd steken en uitleggen en... [LV#08] Prioriteit nummer één is meer personeel. Meer personeel aannemen. [LV#10] Het is een probleem van infrastructuur maar ja de subsidies van het ministerie dienen daar niet voor. Dat moet van andere plaatsen komen. Maar eerst en vooral het uitbouwen van de organisatie in de vorm van betere dienst verzekeren, betere begeleiding en zorgen dat de kernen werkelijk bepaalde taken zélf kunnen uitvoeren en zélf kunnen ontplooien. Dus de middelen moeten daarvoor dienen. [LV#12] Dat brengt met zich mee dat ge ook met anderhalf personeelsbezetting en nog de andere taken dat ik daar straks heb vernoemd. Daar moet een oplossing, ik bedoel daar moeten middelen aan komen. Want anders is dat niet haalbaar. Ik denk dan gaat de kwaliteit ten onder ook hé. Een Turkse zelforganisatie kunt ge niet vergelijken met een Vlaamse vereniging. De mensen die daar komen, dat is extra werk. [LV#14]
Ook de andere respondenten, voornamelijk uit de categoriale sector, laten niet na te pleiten voor een substantiële verhoging van de financiële ondersteuning, al leggen zij wat meer de klemtoon op andere taken als kadervorming en belangenbehartiging: Ze zouden toch een beetje versterkt moeten kunnen worden om die, die verschillende taken te kunnen blijven uitvoeren. Ik bedoel op dit moment is het heel duidelijk dat die draagkracht veel te klein is voor die federaties. [...] Dus dat is, denk ik, één van de essentiële dingen die moet bewaakt worden dat zij dus hun kerntaken, dat die duidelijk zijn en dat ze daar de mogelijkheden voor moeten krijgen om die te doen. En dat dan een aantal andere dingen die daar op voortbouwen: belangenbehartiging of specifieke thema’s aanpakken die ruimer of die in andere sectoren liggen of zo. Ja, dat dat voldoende kan blijven gevoed worden door heel die relatie met dienen achterban, met het lokale niveau. [VMC] [...] vind ik een absolute voorwaarde dat de federaties wel meer personeel en middelen krijgen, met héél nadrukkelijk de opdracht van dit dient om die organisatievorming te ondersteunen, om kadervorming te ondersteunen, om meer mensen bij hun belangenbehartiging te betrekken dan alleen maar de professionelen van de federaties en dat soort dingen. [CS#02]
Dezelfde respondent uit de categoriale sector benadrukt ook dat een grotere input van geldmiddelen het belangrijke voordeel heeft dat de landelijke verenigingen geen soelaas moeten zoeken in allerlei nepoplossingen (projectsubsidies, Sint-Niklaas-acties van ministers) die ten eerste een gerichte organisatieontwikkeling ernstig in het gedrang brengen en ten tweede afleiden van hun legitieme kerntaken, in de eerste plaats de begeleiding van hun lidorganisaties en afdelingen: Het tweede ding wat wij al heel lang vinden is dat dat er voldoende personeel en werkingsmiddelen moeten zijn om die organisaties te ondersteunen en zelfs te stimuleren om te ontstaan. En wij sluiten dat wel wat aan bij de vragen van misschien maar een beperkt aantal federaties, maar dan toch van: geef ons daar de middelen voor. Nu hebben ze die niet. En wat wij zien en ten zeerste betreuren is dat ze allerlei eigenlijk nepoplossingen zoeken om aan personeel te geraken en dat het dan toch niet lukt. Want uiteindelijk krijgen ze dan van minister Landuyt nen toeleider om allochtone jongeren naar startbanen toe te leiden, maar dan moeten ze weer... dan hebben ze een personeelslid - dat hadden ze zo graag gehad,- maar voor dat personeelslid moeten ze dan weer bewijzen dat ze honderd of
302
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
tweehonderd - weet ik veel - toeleidingen per jaar organiseren. Dus dat is weer niet iemand om hun organisaties te ondersteunen. Die voert een project uit. En wij denken dat dat echt wel een nepoplossing is van... Enerzijds juicht men in alle mogelijke talen het bestaan van die organisaties toe, dicht men ze nen hoop opdrachten toe, die ze soms niet eens gevraagd hebben - soms wel, soms niet. Men geeft ze daar het personeel niet voor, ze beginnen dan langs allerlei andere kanalen te proberen aan personeel geraken en dan vinden ze af en toe wel nen Sint-Niklaas-minister die hen een cadeauke doet. Maar waar ze in de grond niks aan hebben. Want de frustratie dat zij uiteindelijk hun legitimiteit moeten halen uit het aantal aangesloten verenigingen en dat die moeten draaien, die kunnen ze niet waarmaken, want ze kunnen ze niet ondersteunen. Wij merken dat eigenlijk geen enkele van de federaties die hier actief zijn d'rin slagen van de aangesloten verenigingen treffelijk te ondersteunen. Eigenlijk geven ze dat zelf ook wel toe. [CS#02]
Intensievere begeleiding van de lokale kernen is de meest gehoorde suggestie, maar ook andere mogelijkheden worden naar voren geschoven. Eén landelijke vereniging oppert de idee een bijkomend contactpunt op te richten teneinde verafgelegen verenigingen een betere service te kunnen verlenen: En eigenlijk willen wij ook, wij willen zelf als federatie, hier hebben wij één lokaal en omdat onze mensen in Antwerpen en in Gent allemaal zijn, we zouden graag bijvoorbeeld zeker in Antwerpen een klein bureau ook daar hebben als een contactpunt en Gent ook als een contactpunt. [LV#09]
Enkele verenigingen willen ook meer werk maken van de deskundigheidsbevordering via kadervorming; een van de beleidsactoren acht dit zelfs het allerbelangrijkst: Maar ik denk dat dat vooral nog sterker moet uitgewerkt worden, want uiteindelijk is dat ook cruciaal volgens mij. In zekere zin zoudt ge met vele sterkere aandacht en tijd en energie moeten investeren in de kadervorming dan in de belangenbehartiging [...] [BA#02] Maar wij moeten dat doen op onze manier en zo. Maar niets belet dat wij niet bijvoorbeeld met zo een organisatie in Antwerpen of een nieuwkomersorganisatie niet willen samenwerken. Wij kunnen zij wel inhuren, maar wij bereiden dat voor. Als wij opnemen in onze programma, wij zeggen: kijk, wij gaan dit soort informatie geven, wij zijn allemaal geïnteresseerd. Ja en wij leggen dat klaar hier en de mensen komen lesgeven, wij gaan dat niet zelf doen. Dus ik zou... Iemand zou zeggen: ja maar jij wil alles doen terwijl dat die soort dingen al bestaat. Neen, wij moeten ons mensen, de drempel die wij hiervoor al besproken hebben, wij moeten mensen voorbereiden om gebruik te maken van die soort zaken. [LV#09] “Over kadervorming: als minimumkwaliteitsnorm moet van elke landelijke vereniging geëist worden dat ze een permanent basisaanbod heeft/doet voor nieuwe mensen, nieuwe organisaties, nieuwe verantwoordelijken.”
[FMDO, Akhbar s.d. [voorjaar 2001], z. p.] Een van de landelijke verenigingen is van zins meer te gaan investeren in een verbeterd vrijwilligersbeleid (systematische rekrutering en begeleiding, mobilisering, onkostenvergoeding) om het middenkader stelselmatig uit te breiden en alzo meer continuïteit in de werking te verzekeren. Ook een landelijke vereniging heeft doorstroming nodig en kan niet draaiend gehouden worden op louter betaalde krachten, uitgebluste vrijwilligers of de “founding fathers” van weleer. Want mensen die gisteren aan het DB [= dagelijks bestuur] zaten, die zitten zelf enorm met die dingen. Ze zeggen, oké bijvoorbeeld naar
303
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
jongeren toe, onze jongerenverantwoordelijke was daarover bezig, ze zegt: wij doen heel veel dingen bovenlokaal, lokaal, maar ze zegt: ik wil ook die gewone jongeren echt bereiken. Die komen ook niet, dat is ook niet vanzelfsprekend dat die zomaar naar een vereniging komen. Dus wilt ge die benaderen... [...] die moeten gemobiliseerd worden, maar daar heb je mensen voor nodig om dat op een professionele manier te doen. [LV#13] Wij zouden ten eerste een zeer sterke personeelsbezetting proberen uit te bouwen, maar met een zeer welbepaalde doelstelling. We gaan in eerste instantie proberen heel wat mensen die zeg maar in zich hebben, die actief zijn in hun lokale verenigingen, proberen echt voldoende kansen geven, te stimuleren, te vormen en noem maar op. Zodat ons middenkader veel groter wordt. [LV#13[ Ja, inderdaad. Maar wij hebben dit privilege niet gehad om 20, 30, 50, 60, 100, 150 jaar op te bouwen. Dus we moeten dingen forceren. Ik zou zelfs aan de vrijwilligers zelfs echt vergoedingen willen geven om bepaalde dingen mee op te stellen. Want eens de mensen een bepaalde microbe te pakken hebben, die gaan d'r mee, wij hebben dat gezien, er zijn heel veel mensen die bijna niet in het verenigingsleven actief waren, die nu heel sterk staan binnen onze federatie. Dat is gewoon, zij hebben het wel in zich, maar ge moet gewoon die mensen de kans geven. Als ge dat stimuleert, zelfs door kilometervergoedingen voldoende te geven, want nu is dat bijna onbestaande. [LV#13]
§3
Projectsubsidies
Het ICCM ziet vooral versterking mogelijk door toekenning van projectsubsidies. Dit zou de landelijke verenigingen de kans bieden om projecten uit te werken – al dan niet in samenwerking – rond nijpende maatschappelijke thema’s. Daarmee zouden zij hun beleidsadviserende rol effectief kunnen waarmaken, iets waar ze nu bij gebrek aan middelen in tekortschieten: Maar ook nog naar het beleid toe om uw verantwoordelijkheid te kunnen nemen als woordvoerder, om een gefundeerde standpunt gebaseerd op onderzoek, gebaseerd op een bepaalde werking die ge zelf gedaan hebt om daar eigenlijk op beleidsniveau te kunnen participeren. En dat bestaat dus niet. En daar zijn, daar zou er naar de federaties toe wel projectsubsidies kunnen zijn. Er zijn daar mogelijkheden. Dat je zegt van, kijk, wij als federatie willen een bepaalde project uitwerken. [...] Projectmedewerkers. Echt waar. Je hebt projectmedewerkers nodig om daar eigenlijk tijd, energie te kunnen investeren die dat zowel naar de basis kan uitdragen maar ook naar het beleid toe. En dat is de zwakte nu van de federaties. Dat we dat dus niet doen. Het gebeurt maar niet gefundeerd genoeg, waar we dan ook over de federaties zeggen van: wat doen zij hier eigenlijk? [ICCM]
§4
Systematische input van provinciale middelen
Een suggestie die door één van de respondenten uit de categoriale sector [CS#03] wordt gedaan is de systematische benutting van provinciale subsidies. Hierdoor zou het personeelsbestand van de landelijke verenigingen kunnen uitgebreid worden met door de provincies betaalde krachten (bijvoorbeeld een halftijds per provincie of afhankelijk van het aantal aangesloten verenigingen) die zich dan kunnen toeleggen op de ondersteuning van de plaatselijke zelforganisaties in een bepaalde provincie. §5
Communicatiebeleid
304
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
De FMDO doet in haar nieuwsbrief het voorstel om een integraal communicatiebeleid uit te denken, eerder dan op geregelde tijdstippen een obligaat pak papier (het tijdschrift) te produceren: “Het tijdschrift: de verwachting moet niet zijn 4 x per jaar een pak papier; de norm moet zijn: een integraal communicatiebeleid gericht op de eigen doelgroep en op de andere actoren in het migrantenbeleid; dat communicatiebeleid moet verschillende instrumenten bevatten: voorstellingsfolder, affiches, tijdschrift, advertenties, brochures, boeken, website, … Uiteraard is samenwerking op dit vlak mogelijk, gewenst, nodig.”
[FMDO, Akhbar s.d. [voorjaar 2001], z. p.] §6
Jaarlijkse enveloppe voor lokale verenigingen
Wat de lokale verenigingen aangaat, ziet het ICCM meer voordelen in het oude (voorlopige) subsidiestelsel met een vaste jaarlijkse enveloppe ter vervanging van de omslachtige activiteitssubsidie: Wat men dus nu als signaal geeft dus de subsidiëring vanuit Welzijn bijvoorbeeld, je krijgt als zelforganisatie voor één jaar 100.000 frank om uw projecten op te maken, om op uw niveau een werking uit te bouwen. Dat was eigenlijk nog zo mis nog niet. [ICCM] Op basis van een jaarlijkse subsidie enzovoorts. En als men echt het meende van: ja maar dat was eigenlijk een soort van positieve discriminatie enzovoorts naar allochtone verenigingen, want bij autochtone verenigingen bestaat dat niet dat je zomaar een activiteit enzovoorts, dan waren er andere middelen voorhanden die eigenlijk veel beter waren dan zo een bezigheidstherapie. Ge geeft die dan gewoon extra middelen, een soort van enveloppes, enveloppes of weet ik veel, waarbij dat ge veel meer vrijheid hebt enzovoorts om uw ding te doen, en dat ge één keer per jaar uw aanvraag indient en ge zijt vertrokken. En dan kunt ge u uitbouwen enzovoort, nu zitten wij 'k weet niet hoeveel tijd daarin te steken voor twee keer niks. [LV#05]
Een variant hierop is het ter beschikking stellen aan de federaties van voorschotten (bijvoorbeeld elk kwartaal) die doorgestort worden aan de lidorganisaties telkenmale zij de geplande activiteiten georganiseerd hebben. Dit kan de wachttijden verkorten en biedt de verenigingen wat meer financiële speelruimte. §7
Programmatische aanpak
De FMDO pleit ervoor lokale verenigingen activiteiten te laten organiseren op basis van een programmatische aanpak: “Over de 100.000-regeling: een eventuele wijziging van de regeling moet de realisatie van een programma in functie van de doelgroep bevorderen, niet van losse activiteiten.”
[FMDO, Akhbar s.d. [voorjaar 2001], z. p.] §8
Inhoudelijke prioriteiten stellen
Landelijke verenigingen moeten zich dringend bezinnen over hun opdracht van maatschappelijke discussie en beleidsbeïnvloeding en voor zichzelf thema’s afbakenen en prioriteiten stellen. Een meer selectieve en planmatige benadering kan ertoe bijdragen dat het gevoel van overvraagd zijn wordt verminderd: Allez, ik vind de federaties hebben een aantal opdrachten die ze sowieso moeten vervullen. Die zijn opgenomen in het decreet. Men moet
305
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
ze sowieso nastreven zoals dat inderdaad ook de Vlaamse federaties die moeten nastreven. Maar op het inhoudelijke vlak hebben ze eigenlijk een vrij grote vrijheid. En dat vind ik vooral een opdracht aan het bestuur van de federaties om uit te klaren van welke richting zij willen uitgaan. En ik bedoel dat ze een aantal keuzes maken. Ik zeg nu maar, bijvoorbeeld dat ze alleen maar actief zijn rond onderwijs en werkgelegenheid, maar dat ze de andere terreinen voorlopig laten voor wat ze zijn. Of een ander hè, ik bedoel, lokaal beleid, ik bedoel gemeentelijk beleid, hè, of op vlak van cultuur, maar dat ze in ieder geval een aantal inhoudelijke keuzes maken, dat dat hun prioriteiten zijn. En ik denk eerlijk gezegd van als men keuzes maakt en als men prioriteiten bepaalt, dat men veel meer kan realiseren dan ja het straatje waar we uiteindelijk nu inzitten. [...] Nu daarin vind ik belangrijk twee zaken: aan den ene kant dat federaties zelf, voor zichzelf keuzes maken en prioriteiten bepalen en dat ze daarin de vrijheid in hebben om zelf een aantal domeinen af te bakenen. [...] Maar wat belangrijk is volgens mij dat is van keuzes maken en u ook aan die keuzes houden gedurende twee of drie jaar en dan kunt ge na twee of drie uw werking nog altijd evalueren en kijken waardat ge staat. [BA#02]
Ingewikkelde problemen vragen om specifieke deskundigheid. Dat wil zeggen dat de tijd van algemene organisaties, organisaties van alles en iedereen, voorbij is.398 Ook de overheid moet de discipline opbrengen om haar verwachtingen ten aanzien van de landelijke verenigingen duidelijker en gerichter te communiceren: Aan den andere kant vind ik ook dat de overheid daar een belangrijke rol in speelt, in die zin dat het de overheid ook vrij duidelijk moet uitklaren wat ze dan verwacht van die federaties of van die stem van de allochtone burger, want uiteindelijk gaat het vooral daarom, hè. [BA#02]
4.4.1.2 §1
Andere vormen van ondersteuning Informatiedoorstroming en voorlichting
Medewerkers van verenigingen, vooral nieuwe of pas erkende, hebben grote nood aan deugdelijke informatie. Zij hebben heel wat moeite om hun weg te vinden in het doolhof van bestuurlijke en politieke instellingen, subsidiekanalen, overlegorganen enzovoort.399 Eigenlijk in de CAW’s zitten bijna die zes partners, maar dan moet ge dat maar weten ook. Allez ge moet... Chance dat wij hier een sociale dienst hebben en dat ik dan het laatste boekje heb van de aangesloten leden van de CAW’s want anders hebt ge het weer niet. Maar ik bedoel dat ge zegt, ah allez, zij nu vijf minuten serieus geef die informatie met ons mee, bij welke partners dat gij kunt gaan aankloppen. Als ik zie, ik vergelijk het met de Europese projecten of de Europese Unie, ge krijgt dan tenminste een compendium: kijk dat zijn de mogelijke partners in andere landen. Hier kunt ge zelf gaan zoeken. Dat kan niet, hé. Allez ik bedoel. Een serieuze kaart van al hetgeen dat er aan organisaties bestaan, en afkortingen van alles, dat is zodanig veel tijd dat ge steekt in dinges... waar bij Vlaamse organisaties zelf niet moeten bij nadenken, denk ik, maar die ge moet uitleggen hier. [LV#08] Nee, plus het is gek, ik weet voor het Centrum [voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding]..., voor dat ding van de Impulsfonds, dan belt ge en zegt ge: hebben jullie geen voorbeelden van vroegere aanvragen? Dat we eens kunnen zien wat... "Waarom hebt u dat nodig?" Precies ofdat... "Weet u niet wat dat ge nodig hebt? " Wij weten wel 398 399
Benmoussa 1999: 48. Zie ook Meireman 2000: 62.
306
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
wat we nodig hebben maar we weten eigenlijk niet: hoe functioneert dat, dat systeem? En dan krijgt ge zo van die opmerkingen, dan zegt ge, enfin bon, we zullen maar iets uitschrijven. Misschien botst het helemaal, maar het is wat we denken. Maar het zou toch soms handig zijn van eens wat modellekes te hebben. Van tiens zo doen ze dat. Of die elementen moeten er zeker in, misschien willen ze er nog andere zaken weten. ???? Hetzelfde nu met dat ding van Vogels. [LV#08]
§2
Netwerkvorming en samenwerking
Sommige zelforganisaties dienen gestimuleerd te worden om uit hun isolement te treden. Netwerkvorming is voor middenveldorganisaties een belangrijke sociale hulpbron (zie 4.2.4). Ja, als het een vorm van onbekendheid is, dan zou je ook nog kunnen een inspanning doen vanuit de federaties, daarin al dan niet gesteund en waarschijnlijk het best gesteund door het ICCM, om 'ns een soort campagne te organiseren van: werk niet alleen, er zijn anderen die u kunnen bijstaan. Dit is het systeem. Maar dan moet 'ns goed nadenken van: op welke manier maakt men bekend dat men er is? Ik denk dat dat een moeilijke zaak is. [FOV]
§3
Promotie van het vrijwilligerswerk
Eén landelijke vereniging ziet wel wat in een promotiecampagne, bijvoorbeeld in het onderwijs, ter stimulering van het vrijwilligerswerk: Ja, dat is onze zorg, ik denk dat van alle federaties zo is. Ik weet zelf eigenlijk geen..., ik denk dat het daaraan de... dat het wel toch, niet alleen naar migranten toe, maar ik denk dat het ook in een Belgische samenleving zo is. Allez ik hoor wel soms af en toe ook van de andere organisaties: maar dat is ook bij ons zo. Allez, we zitten ook met dezelfde probleem zo. Dat er wel in het onderwijs eigenlijk zoiets gepromoot moet worden, het belang van vrijwilligerswerk, het belang van organisatieleven, belang van [...] Het belang van organisaties eigenlijk die in het belang zijn euh... van meerwaarde van organisaties die wel de waarde kunnen leveren naar het maatschappelijke leven... [LV#07]
§4
Indirecte ondersteuning: infrastructuur en materiële ondersteuning
Het probleem van infrastructuur en andere materiële behoeften op plaatselijk niveau betekent niet per se eigen, doelgroepgebonden infrastructuur. Oplossingen kunnen gezocht worden in het mee toegankelijk maken voor allochtone verenigingen van bestaande basisvoorzieningen (infrastructuur, logistieke dienstverlening). De plaatselijke overheden moeten druk uitoefenen op de algemene instellingen om letterlijk meer open te staan ten opzichte van zelforganisaties, door het gebruik van hun faciliteiten toe te staan. “Over de behoefte aan infrastructuur: de overheid moet niet investeren in doelgroepgebonden infrastructuur, wel in infrastructuur die voor alle doelgroepen toegankelijk is.”
[FMDO, Akhbar s.d. [voorjaar 2001], z. p.] Goh. Wij pleiten al heel lang maar hier bij de stad vooral, en ondertussen met gehoor, voor een andere vorm van ondersteuning in de zin van een veel meer faciliterende rol, in de zin van gebouwen ter beschikking stellen, logistiek ter beschikking stellen, elektriciteitsrekeningen helpen betalen. Dit zijn nu dingen waar die organisaties over vallen, waar ze heel veel energie moeten insteken, heel veel tijd moeten insteken, waar ze ook heel gefrustreerd door
307
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
geraken. (Ze vergelijken zichzelf met Vlaamse verenigingen die binnen hetzelfde decreet worden gesubsidieerd en een aantal daarvan zijn grote organisaties die dat allang hebben. Die hebben een gebouwenpatrimonium, die hebben een stevige infrastructuur, en die hoeven zich daar geen zorgen over te maken en kunnen zich bezig houden met inhoudelijke thema’s.) Ja. Terwijl zij zeggen van: wij moeten voortdurend op zoek naar nog geld om de rekeningen te betalen. En daar komt dan nog bij dat de enige manier om aan geld te geraken is via die activiteiten. Dus op den duur moet ge eigenlijk wel beginnen activiteiten bedenken om op den duur uw gasrekening te kunnen betalen van het lokaal waarin ge werkt, want ge kunt daar dan altijd wel ergens nen overhead afpingelen. Da's inderdaad geen handige manier van werken. En een simpeler manier zou wel eens kunnen zijn, dat ge zegt van: als een organisatie kan bewijzen dat die en minimum aantal activiteiten hebben, dan krijgen die d'office zo een bedrag waarmee dat ze..., ja, een enveloppe of euh. Maar vooral ook, denk ik, want dat zal wel op stedelijk niveau, vrees ik of denk ik, moeten georganiseerd worden. D'r zijn parochiehuizen, die worden dan weliswaar niet door de stedelijke overheid betaald, maar soit d'r is een kanaal. D'r zouden wel eens kunnen huizen komen waar startende allochtone verenigingen voor een symbolisch bedrag of gratis kunnen een lokaal huren waardat ze een bureauke kunnen zelf in inrichten en daarnaast dan wat vergaderlokalen hebben die ze kunnen delen met anderen, zoals dat ook soms met jeugdcentra gebeurt. Allez dat soort dingen lijkt wel veel zinvoller, denk ik, dan echt verplichten van activiteit per activiteit daar nen hoop administratief werk rond te doen. [CS#02]
§5
Verenigingsverlof
Een vorm van politiek verlof of verenigingsverlof kan mogelijkheden bieden om vrijwilligers die vaak naast hun engagement professioneel actief zijn vrij te maken voor onder meer vertegenwoordigingstaken (zie Meireman 2000: 62). Dit kan een ontlasting van het beperkte, overvraagde personeelskader. Verenigingsverlof betekent dat vrijwilligers het recht hebben een aantal dagen per jaar vrijaf te nemen in functie van hun vereniging: Wij pleiten als vereniging al jaren voor een vorm van politiek verlof, een soort van mogelijkheid om ons werk te verlaten voor zeer strikt omlijnde opdrachten. Maar daar wil men dan niets aan doen. Het is zeer moeilijk... [LV#12]
4.4.2
Nieuwe fundamentele denkpistes
Sommige respondenten verlaten de klassieke paden en sturen aan op substantiële veranderingen en innovaties in het minderhedenbeleid (al dan niet binnen Cultuur). 4.4.2.4
Erkenning en steun vanuit Welzijn
Het onderscheid tussen Cultuur en Welzijn, tussen de culturele en sociale dimensies van het beleid, wordt in het allochtone verenigingsveld als onnatuurlijk aangevoeld. Daarom streven sommige zelforganisaties ernaar eveneens erkenning te krijgen voor hun welzijnsgebonden opdrachten. Vanuit een perspectief van eigen verantwoordelijkheid en zelfhulp is het zelfs gewenst dat allochtonen en hun organisaties zelf de voorzieningen voor hun eigen groep organiseren.400 Er wordt voor gepleit om binnen Welzijn een opening in die richting te creëren door de invoering van een vaste subsidielijn. Sommige respondenten verbergen niet dat dit een ontsnappingsroute is om hun organisatie te 400
Cf. WVC 1992: 10.
308
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
handhaven en te versterken; de beperkte cultuurbudgetten bieden in hun ogen te weinig groeimogelijkheden (zie ook verderop). Wij pleiten ervoor dat het decreet etnische minderheden dat een opening, dat er ergens een opening wordt gemaakt voor die federaties die bewezen hebben op het veld wat welzijnswerkmaterie betreft. Niet met de mond belijden. Dat kan iedereen. Je moet, vind ik,... (Maar jullie laten participeren in de structuur en ook als structuur een plaats in geven, binnen de categoriale sector dan.) Binnen het decreet etnische minderheden is één stap. Maar bijvoorbeeld de Welzijnsraad, daar horen wij in thuis. Wij hebben een aantal mensen in nu lopende projecten. En dat als hefboom is het decreet etnische minderheden, dat geeft een hefboom om verder te werken aan die maatschappelijke integratie waardat we mee bezig zijn. Maar via Cultuur inderdaad, dan moogt ge op uw kop staan, dat zal blijven zoals het nu is. Aan middelen gaat dat niet gigantisch veel opleveren. Middelen zijn er veel meer beschikbaar in Welzijn. Dat is een gigantisch departement, hè. [LV#11] Ik zou zeggen heel simpel dat het binnen het begroting van Welzijn dat er de nodige middelen worden vrijgemaakt voor de migrantensector. Niet via de integratiesector, omdat zij te veel gebureaucratiseerd zijn, ook omdat zij vanuit het beleid een aantal vragen krijgen opgelegd waaraan zij moeten voldoen. Dus hebben zij minder tijd en minder middelen voor andere taken. Maar vermits wij aan de basis werken, midden de gemeenschappen werken, zouden wij daar toch aanspraak kunnen maken op een aantal middelen. Die dan een deel van de middelen of een deel van de tijd en energie die moeten besteed worden alleen voor volksontwikkeling, kunnen ontlast worden en gedekt worden door middelen vanuit Welzijn. Dat is eigenlijk een soort van samenloop van opdrachten die dan alleen maar door één beleid, door één begroting worden gedekt, onvoldoende natuurlijk. Maar ja, dat kunnen we moeilijk op papier schrijven. Het is weer delicaat, dit is weer een argument voor Anciaux om te zeggen: ah ah, dus dan heb je genoeg? Maar ik zeg, nee hé, omdat de middelen die wij van hen krijgen, die zijn eigenlijk heel beperkt hé. [LV#12]
Niet alleen de landelijke verenigingen maar ook het ICCM en het VMC staan deze optie voor: Dan moet ge die professionaliseren. Dan moet ge de middelen die nu naar de integratiesector gaan, naar de zelforganisaties laten gaan. Dat is de professionaliteit. Dat ze de bevoegdheid en de invulling kunnen geven van: hoe willen wij dat doen? Want het zijn nog altijd vrijwilligers. Zij weten waar ze naartoe willen, ze weten hoe ze dat moeten invullen. Maar dat moet nog altijd in de praktijk dan... dan moeten er dossiers opgemaakt worden, ge moet dan dus heel de werking een stuk uitbouwen. En met voorstellen kunnen komen. [ICCM] Wat dat naar mijn gevoel heel belangrijk lijkt, is ten eerste dat dat socio-cultureel verenigingsleven verder kan ontwikkelen en ontwikkelingskansen krijgt. En dat houdt, ja, dat moet ook, denk ik, via Cultuur mogelijk gemaakt worden. Maar misschien niet alleen via Cultuur. En daar waardat dat met ruimere thema’s dan socio-cultureel werk te maken heeft, moet daar ten eerste, ja, een ondersteuning komen of mogelijkheden komen die eventueel ook vanuit Welzijn geboden worden. [VMC]
4.4.2.5
Een specifiek statuut voor zelforganisaties met ruimte voor andere werksoorten en thema’s
Een aantal respondenten gaat nog een stap verder. Zij denken aan de piste van een eigen zelfstandig statuut voor zelforganisaties van allochtonen. De getroffen wettelijk regeling zou kunnen uitgaan van de potentieel brede, multithematische werking en de specifieke 309
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
taken van allochtonenverenigingen. Daarin is impliciet ook ruimte voor andere (zelfs professionele) werksoorten dan het vrijwilligerswerk in verenigingsvorm. Wat dit beleidsmatig als gevolg heeft, is in feite een soort ‘maatwerkbeleid’. Afhankelijk van de doelstellingen en functies van een organisatie, worden andere financieringsbronnen aangesproken: Een andere piste, denk ik, is om af te stappen van de denkfout eigenlijk die gebeurd is: zelforganisaties zijn vrijwillige organisaties van sociaal-cultureel werk. Men moet daar van afstappen. De zelforganisaties van allochtonen - want het gaat hier om een vorm van etnisch-culturele minderheden - of hoe moet ik dat noemen? - dat zijn organisaties met een eigen geschiedenis, een eigen proces, en die verschillen van elkaar. En ons uitgangspunt is: van de moment dat ik aan volksontwikkeling doe, dan heb ik recht op middelen van volksontwikkeling, op het moment dat ik aan welzijn doe, dan heb ik recht op middelen van welzijn, op het moment dat ik aan opbouwwerk doe, heb ik recht op opbouwwerkmiddelen, op het moment dat ik aan zeg maar schoolopbouwwerk doe enzovoort en zo verder. En als u ziet eigenlijk bij ons wil dat in concreto zeggen dat wij... dat volksontwikkeling maar 25% van onze subsidies bedraagt. De middelen van Cultuur zijn maar 25% en de rest komt eigenlijk van andere potten. Dat is dan een beetje... want ik denk dat dat onrealistisch om te verwachten dat er voor allochtonen een uitzondering gemaakt wordt zodanig dat er eigenlijk... Ik geloof daar niet in persoonlijk. [LV#11] Middelen en ook structuur, denk ik. Want alleen met middelen, denk ik, dat je er niet komt. Structuren waarin de lokale zelforganisaties een eigen werking kunnen uitbouwen en dat die een beroep kunnen doen eigenlijk op verschillende aspecten waar een zelforganisatie mee te maken heeft. Dat zij dus een stuk ondersteunen, niet alleen voor culturele activiteiten of kaderen hetgeen dat er vanuit het bestaande decreet dat ge een aantal activiteiten kan doen. Maar ge moet altijd onder Cultuur vallen. Ik denk dat we daar moeten van afstappen. Want de realiteit is dat die zelforganisaties op alle maatschappelijke vlakken actief zijn. Als een zelforganisatie zegt: ik wil mijn specifiek werking uitbouwen voor onderwijs, dat dat zou moeten kunnen. En dat die dan ook daar subsidiëring kan ook een beroep op doen. Nu kan dat dus niet. [ICCM] En ja, ik denk dat het goed zou zijn van dat te erkennen, dat er heel wat niveaus, maar dan niet in hiërarchische zin, of in verschil van waarde, dat er gewoon heel wat soorten zijn en dat ge daar een ander soort van regeling moet voor treffen voor de een en voor de ander. Wat wij dan op ons manier wouden oplossen met dat onderscheid wijkverenigingen en socio-culturele. [CS#03]
Een beleidsactor uit toch wat bezwaren tegen dit type van maatwerkbeleid. Het resultaat zou kunnen uitmonden in een onoverzichtelijk geheel van uiteenlopende organisaties en allerlei subsidiepotjes en sinterklaas-initiatieven, hetgeen een efficiënt geïntegreerd minderhedenbeleid eigenlijk niet ten goede komt. [...] (Wilt gij iets rond onderwijs of tewerkstelling doen, dat gaan wij niet financieren. Dat is nu waar het op uitdraait.) Mja, maar allez. Dat is gemakkelijk hé. Iedereen weet dat dat zo niet gaat hé. Kom. Ze moeten eerst ne begrotingspost voor u vrijmaken. Ik vind dat onwelvoeglijk, dit soort dingen. Men weet dat dat niet werkt, dat dat op die manier niet werkt, dus moet ge dat ook niet zeggen aan de mensen. Het ding zit gewoon scheef. [BA#01]
De andere beleidsactor [BA#02] voegt hieraan toe dat zoveel mogelijk binnen de bestaande regelgeving moet gewerkt worden en dat het veel te omslachtig is om binnen elk beleidsdomein een aparte regelgeving voor zelforganisaties uit te werken.
310
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Eén respondent van een landelijke vereniging trekt de denklijn door en reflecteert op wat een eigen statuut van allochtone verenigingen zou kunnen betekenen voor eerstelijnsvoorzieningen. Daar waar allochtone organisaties bepaalde voorzieningen kunnen aanbieden in een bepaalde gemeente of regio, moet niet per se een parallelle Vlaamse voorziening worden opgericht die hetzelfde aanbod doet (integratiewerk, juridische hulpverlening, jeugdwerk, ontwikkelingssamenwerking, …). Het is niet altijd zo dat door allochtonen zelf georganiseerde voorzieningen per definitie beter zijn, maar waar ze tot stand zijn gekomen moeten ze tenminste gelijke kansen krijgen om opgenomen te worden in de algemene maatschappelijke voorzieningen. Wat ik zeg is niet dat het in handen komt van zelforganisaties, dat er onderscheid wordt gemaakt tussen een allochtone organisatie en een autochtone organisatie. Bijvoorbeeld concreet, als ge een organisatie hebt, een allochtone organisatie die aan juridische hulpverlening doet dan is er geen integratiedienst of -sector nodig in dezelfde gemeente of streek die hetzelfde doet. Voilà. Dan zouden die mensen eigenlijk moeten terecht kunnen in, dan moeten die middelen, die mensen enzovoorts daar naar toegaan. (Dus je kijkt eigenlijk bijna gemeente per gemeente, regio per regio, hoe zijn de organisaties gestructureerd en wie kan wat doen. Dus gewoon rekening houden met de behoeften en met de lokale situatie.) En met waarmee de organisatie zich bezighoudt. Als het een jeugdorganisatie is, als een jongerenorganisatie is, dan is dat een jongerenorganisatie. Als dat een welzijnsorganisatie is, is dat welzijnsorganisatie. (En dat kan zowel een autochtone als een allochtone zijn.) Maakt niet uit. En dat kan gemengd zijn ook. Dat maakt niet uit. Op dit moment alles wat allochtoon is, wordt in een bepaald vakje gestoken en dat is volksontwikkeling. Dat kan niet. Wat men eigenlijk zegt, bijvoorbeeld wij hebben twee organisaties die zich bezighouden met ontwikkelingssamenwerking en als die gaan aankloppen om ondersteuning of hulp of wat dan ook bij het beleid om hun structuur, organisatie, enzovoorts en hulp en dit uit te bouwen en te vergroten, en vooral uit te bouwen, zowel inhoudelijk als..., dan wordt dat systematisch geweigerd. Dan zegt men: kijk, ge hebt al reeds bestaande structuren en organisaties die het doen, sluit u daar bij aan. Terwijl men eigenlijk niet de behoefte heeft om zich te bekennen tot een of andere levensbeschouwelijke organisatie, die dat heel duidelijk uitstraalt of waarbij men zegt van: ja, wij hebben een heel specifieke methodiek of heel specifieke kenmerken en wij passen daar eigenlijk in geen een van die bestaande. Dan wordt dat ontkend. Dat zijn zaken die gewoon niet kunnen. En dat is waardoor dat je eigenlijk zolang dat je dat blijft ontkennen en zolang dat je dàt onderscheid blijft maken, is de integratiesector in wezen een buffer tussen alles wat allochtoon is en autochtoon. En zij zullen het blijven ontkennen. Dat is omdat ze uiteindelijk van een invalshoek vertrekken van dat we eigenlijk het goed bedoelen met die groep en die groep verder willen helpen en die groep hoger willen trekken en mee willen ondersteunen in de emancipatie. Als ge dat effectief wilt doen, dan zou ge eigenlijk moeten zeggen trekt u terug. Voor een heel aantal, niet allemaal. [LV#05]
4.4.2.6
Een ‘inclusief’ beleid in andere beleidssectoren
De erkenning van zelforganisaties binnen het sociaal-cultureel werk heeft talrijke allochtone verenigingen met uiteenlopende thema’s en functies (religieuze verenigingen, jeugdverenigingen, vrouwenverenigingen) naar de cultuursector, meer specifiek volksontwikkeling, gezogen. Daar is immers een kader voorhanden dat officiële erkenning en geld kan genereren voor de eigen organisatie. Misschien kan de druk van de ketel gedeeltelijk worden weggenomen als ook andere (deel)sectoren hun verantwoordelijkheid opnemen en initiatieven nemen ten voordele van allochtone 311
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
zelforganisaties. Op die manier zouden verenigingen kunnen overgeheveld worden naar departementen waar hun thema beter op aansluit401: Bijvoorbeeld heel veel vrouwenorganisaties horen niet bij volksontwikkeling, horen bij gelijke kansen. En nu zegt men: ja, die zitten bij volksontwikkeling en af en toe kunnen ze eens meesnoepen van gelijke kansen. Maar stop die gewoon bij gelijke kansen. Wat is daar het verschil tussen allochtone vrouwen en autochtone vrouwen? D'r zijn vrouwenproblematieken, er zijn vrouwenproblemen, d'r zijn vrouwenthema’s, da's gelijke kansen. Ge hebt organisaties die bezig zijn met ontwikkelingssamenwerking, die zitten bij volksontwikkeling, dat is niet hun plaats, steek die bij ontwikkelingssamenwerking. Jongerenorganisaties die zitten bij volksontwikkeling, terwijl men eigenlijk decretaal niet bezig kan zijn met jongeren, zitten er toch jongerenorganisaties bij volksontwikkeling. Zet die bij jongeren, ondersteun die op een degelijke manier. [LV#05]
Een beleidsactor betoogt in dit verband dat de aantrekkingskracht van het sociaalcultureel werk op allochtone verenigingen en groeperingen eveneens wordt veroorzaakt door hun gebrek aan kennis van het institutioneel Vlaanderen. Een inclusief en gecoördineerd beleid met betrekking tot allochtone verenigingen zou al een hele stap voorwaarts zijn om verenigingen in het geëigende institutionele hokje onder te brengen, mits ze daar ook de nodige ondersteuning krijgen: Maar een tweede zaak is ook van: heel wat van die groepen, of individuen kennen inderdaad het institutioneel Vlaanderen niet. Die kennen wel de Vlaamse wijk waarin ze wonen, of het Vlaamse dorp of de stad of, hè, dat wel, of provincie, maar nog niet het institutioneel Vlaanderen, wat dat ook iets heel moeilijks en complex is. Ik bedoel de doorsnee Vlaming kent dat ook niet. De doorsnee Vlaming weet ook niet wat jeugdwerkbeleidsplan en en al die dingen allemaal is, en cultuurbeleid en al die verschillende soorten van regelgeving. Dus ik vind dat daar vooral een opdracht is weggelegd voor de overheid, in dit geval dan voor Cultuur, om daar wat in bij te sturen en om inderdaad te zeggen van bijvoorbeeld: als er jongerenorganisaties zijn die vooral op vlak van, vooral actief wil zijn met jeugd, ja, dat men dan vooral ook een inclusief beleid moet nastreven wat betreft jeugd. Dus dat binnen het reguliere jeugdbeleid de plaats moet gemaakt worden of de aandacht of de nodige accenten om het jeugdwerk gericht naar allochtone jongeren dat dat daar zijn plaats krijgt. Dus in dat opzicht denk ik van dat ge heel veel van die groepen wel een duidelijke richting kunt aangeven. Allez, da's niet alleen met jeugdwerk, maar ook onderwijs, ook werkgelegenheid, ook huisvesting en dergelijke meer. [BA#02]
4.4.3
Besluit 4.4
Wat de landelijke verenigingen betreft, moeten we andermaal vaststellen dat ten aanzien van de subsidiërende overheid geen eensluidend en samenhangend vertoog wordt gevoerd. De meerderheid van de verenigingen pleit – al dan niet expliciet – voor de continuering van het bestaande systeem, mits wat bijsturingen en een verruiming van de beschikbare middelen, die voornamelijk zullen geïnvesteerd worden in een intensievere
401 Dit is een algemeen debat over de invulling van het sociaal-cultureel werk dat niet specifiek is voor allochtone verenigingen. Sommigen prefereren een integrerende aanpak, waarbij sociaal-cultureel werk een breed terrein bestrijkt en zijn gemeenschappelijkheid vooral ontleent aan de sociaal-culturele methode van werken. Anderen opteren ervoor bepaalde niet-cultuurgebonden thematische en gespecialiseerde thema’s (vakantie, natuurbeleving, voeding, zorgverstrekking, …) over te hevelen naar andere departementen (toerisme, natuur en milieu, gezondheidszorg) (cf. Bouwstenennota: 15-16).
312
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
begeleiding van de lokale lidorganisaties. Samenwerking om van elkaars ervaring en kennis de vruchten te plukken staat zeker niet hoog op het verlanglijstje genoteerd. Verhoging van middelen heeft echter een nadeel dat door de verenigingen kennelijk niet voldoende wordt onderkend. De werkzaamheid en strijdbaarheid van verenigingen hangt niet enkel af van de omvang van de subsidies. Bovendien vergroot het de financiële afhankelijkheid van de overheid en wordt hierdoor paradoxaal hun autonomie aangetast.402 Maximale overheidstussenkomst is in tegenstrijd met het principe van zelforganisatie. Misschien kan het allochtone verenigingsleven lering trekken uit het historische feit dat in de beginperiode het Vlaamse verenigingsleven eerder op de eigen financiële bijdragen van de leden afgestemd was. Daartegenover staat een minderheid van allochtone verenigingen die aandringt op een fundamentele hertekening van het minderhedenbeleid, mutatis mutandis het cultuurbeleid. Het uitgangspunt zou daar een eigen wettelijk statuut voor de allochtone verenigingen kunnen zijn dat beter strookt met hun specifieke benaderingswijzen, hun breed werkingspalet en de maatschappelijke positie van hun doelgroepen.
402
Zie D’Hollander 1981: 12-13.
313
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
4.5
Afsluitende bedenkingen
Hoewel het gebrek aan eenstemmigheid over de nieuwe beleidsopties onder de landelijke verenigingen groot is, heerst er een communis opinio dat de beleidsmakers een ratio hanteren die inspeelt op tendensen in het Vlaamse verenigingsleven, maar waarbij de specifieke situatie van allochtone verenigingen en hun doelgroepen op geen enkel ogenblik ernstig in rekening wordt gebracht. De minister wil het landschap grondig hervormen en daarvoor moeten de landelijke verenigingen van allochtonen mee het gelag betalen. De specifieke situatie van allochtone verenigingen vraagt een specifieke aanpak, een categoriaal beleid. De specificiteit van het allochtone verenigingsleven is te herleiden tot twee basisassumpties. Enerzijds is de gemiddeld lage graad van maatschappelijke emancipatie en participatie van de etnisch-culturele minderheden in Vlaanderen een factor van belang. De assumptie hierbij is dat de problemen waarmee de doelgroepen van de migrantenverenigingen te kampen hebben van lange duur zijn en een beleid van aanhoudende positieve actie vereisen. Anderzijds verwijst de sector naar de grote diversiteit in de bevolkingsgroep van etnisch-culturele minderheden. Daarvan nemen de actoren in het verenigingsleven van allochtonen aan dat ze zichtbaar moet zijn in de structuren van het verenigingsleven, zelfs het hele maatschappelijk middenveld. Beide assumpties worden vaak geargumenteerd door te verwijzen naar historische voorbeelden van emancipatiebewegingen in Vlaanderen: de arbeidersstrijd, de Vlaamse beweging, de vrouwenbeweging. Zij hebben tientallen jaren nodig gehad om hun eigen collectieve ontvoogdingsstrijd te voeren. Waarom mogen de allochtonen dat dan ook niet? Wat de eerste assumptie betreft, hebben de allochtone verenigingen krachtige argumenten aan hun zijde. Alle parameters in acht genomen scoren de allochtone groepen die de achterban vormen van de migrantenverenigingen ondermaats in cruciale harde maatschappelijke domeinen (onderwijs, arbeidsmarkt, huisvesting) en het ziet er niet naar uit dat ‘de grote sprong voorwaarts’ in de komende jaren zal gemaakt worden. Vooral het feit dat allochtone groepen in een verschillende fase van hun integratie- en emancipatietraject zitten, is op zijn minst al een reden om uiterst voorzichtig te zijn met het in één pennentrek afschaffen van een Vlaams categoriaal cultuurbeleid voor etnischculturele minderheden. In het licht hiervan klinkt de beleidsoptie dat allochtonen in hun geheel genomen binnen vier jaar geen bijzondere doelgroep meer zullen vormen van het beleid bijzonder onrealistisch. Het verenigingsleven van de gevestigde Europese groepen heeft misschien nog de beste uitgangssituatie, maar ook hun sociale mobiliteit en hun participatie in de sociaal-economische sfeer van arbeidsmarkt en verzorgingsstaat vergen nog steeds een aanzienlijke inspanning in het kader van het minderhedenbeleid. Dat het landelijke verenigingsleven van allochtonen een afspiegeling moet zijn van de pluriformiteit van etnisch-culturele minderheden, is de tweede assumptie. Het uitgangspunt is dat de ontplooiing en emancipatie van de minderheidsgroepen gestoeld is op de erkenning van hun groepsidentiteit. Op grond van dit principe hebben arbeiders, Vlamingen, vrouwen tientallen jaren de tijd gekregen om een fijnmazig verenigingsleven in het maatschappelijk middenveld uit te bouwen. Het kwam op voor hun collectieve rechten en belangen in de samenleving en vulde belangrijke voorwaarden in voor hun individuele ontplooiing en hun maatschappelijk functioneren. Het grondwettelijk principe van het recht op vereniging impliceert dat etnische groepen mutatis mutandis
314
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
dezelfde vrijheid moeten krijgen om landelijke organisaties op te richten op grond van het identiteitsprincipe. Elke groep die gemeenschappelijke etnische en/of levensbeschouwelijke kentrekken bezit, heeft volgens die zienswijze het volste recht zijn collectieve identiteit uit te drukken in een afzonderlijke landelijke structuur. De roep om erkenning op basis van de lage erkenningsdrempel in het Decreet 1995 (tien kernen in twee provincies) heeft in het landschap van allochtone verenigingen een mechanisme van ‘balkanisering’ losgeweekt. Het heeft een soort ‘zelfbeschikkingsrecht’ in het vooruitzicht gesteld, de verwachting dat door de gestelde minimumvoorwaarden elke etnische groep de kans krijgt zijn eigen landelijke koepelvereniging op te richten. Door de faciliterende en soepele houding van de overheid in de periode 1995-2001 zijn de minimumvoorwaarden bijna als vanzelf opgeschoven in de richting van duurzame verworvenheden. Elke suggestie in de richting van schaalvergroting en gelijkschakeling zaait niet verwonderlijk grote ongerustheid. Sommige criteria op grond waarvan men tot organisatievorming komt staan plotseling op losse schroeven. Die kleine groep van verlichte animistische Batavieren uit West-Vlaanderen ziet ineens de kans in rook opgaan om een eigen federatie van Bataafse verenigingen in het leven te roepen. Op het bovenlokale niveau van het verenigingswezen spelen echter wat de weerspiegeling van diversiteit betreft verschillende belangen en beginselen die tot op zekere hoogte tegenstrijdig zijn en met elkaar moeten gerijmd worden. Vrijheid van organisatie en toekenning van gelijke rechten aan groepen zijn belangrijke beleidsprincipes. Doelmatigheid en slagkracht zijn dat evenzeer. Hoe langer men de huidige versnipperde structuur laat bestaan, hoe groter de kans dat de bestaande verbanden zich dwangmatig gaan fixeren op het voortbestaan van hun ‘eigen’ organisatie, waarbij men de ‘eigenheid’ van de achterban en de herkenbaarheid en specifieke kwaliteit van de organisatie als argumenten inroept om zich in te graven. Een herinrichting van het bovenlokale verenigingsleven van allochtonen is daarom een denkoefening die de moeite waard is om te maken. In vergelijking met de genoemde referentiegroepen in de Belgische context vormen de allochtonen in numeriek opzicht kleine bevolkingsgroepen die georganiseerd zoals in de huidige constellatie nooit de schaalgrootte en politieke impact kunnen bereiken van de Vlaamse middenveldorganisaties waar in allochtone kringen zo veelvuldig aan gerefereerd wordt. Het punt dat we hier willen maken is dat de landelijke verenigingen overwegend regionaal of provinciaal denken en ageren. Er is zelfs veel te zeggen voor sterk uitgebouwde streekorganisaties van allochtonen. Alleen veroordeelt het hen op het landelijke niveau van de civiele maatschappij in Vlaanderen tot het statuut van ‘dwergen’, in het bijzonder wanneer het gaat om wat de huidige federaties zelf als hun essentiële reden van bestaan naar voren schuiven, namelijk de rol van belangenvertegenwoordiging van hun achterban op het landelijke niveau met betrekking tot maatschappelijke problemen en thema’s die allochtonen als geheel aanbelangen. Het argument dat de kwaliteit van het geleverde verenigingswerk moet doorwegen in de beoordeling van organisaties is correct, maar op dit niveau geldt evenzeer de macht van het getal. En het valt niet te ontkennen dat allochtone verenigingen op dit punt in het nadeel zijn, in de eerste plaats diegenen die op een combinatie van etnische en levensbeschouwelijke grondslagen georganiseerd zijn. Hun doelgroepen zijn nu eenmaal ten gevolge van bepaalde vestigingspatronen niet over het hele Vlaamse grondgebied gespreid. Zelfs kleinere Vlaamse landelijke verenigingen zijn in vergelijking beter
315
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
vertegenwoordigd in alle hoeken van het land of hebben in ieder geval een fijnmaziger gespreid netwerk dat niet overwegend geconcentreerd is in grote en middelgrote gemeenten, of in een bepaalde provincie. Men kan natuurlijk als federatie bij een minister of diens kabinet op tafel kloppen om gehoor te krijgen in verband met eisen en bekommernissen van ‘de achterban’, maar de stem van een federatie die haar achterban hoofdzakelijk uit één stad of provincie en uit één segment van een groep betrekt klinkt zwak, hoe men het ook wendt of keert. En bovendien is het maar de vraag of een minister die bevoegd is voor de Vlaamse Gemeenschap oor moet hebben voor de verzuchtingen van de migranten van respectievelijk Antwerpen, Brussel, Limburg of Oost-Vlaanderen. Uiteraard moet een landelijk bevoegd minister gevoelig zijn voor regionale verschillen in het Vlaamse land. Doch deze wijze van politieke lobbying van allochtone organisaties leidt tot een gespreide slagorde die op termijn hun zaak niet ten goede komt. Men kan op dit niveau geen dorpspolitiek meer voeren. Op het landelijke niveau gelden problemen die qua aard en schaal ook echt landelijk moeten benaderd worden. Een herinrichting betekent echter volgens sommigen dat het principe van gelijke behandeling tussen autochtone en allochtone verenigingen niet consequent toegepast wordt. De pluriformiteit van de allochtone bevolking moet zich ook kunnen weerspiegelen in hun verenigingsleven, net zoals dat het geval is bij de autochtone verenigingen. Op het eerste gezicht lijkt de minister dus een dubbele standaard te hanteren. De gevolgde logica van schaalvergroting ten aanzien van migrantenverenigingen wordt immers niet doorgetrokken naar de Vlaamse verenigingen. Daar bestaan immers organisaties die het zich kennelijk wel degelijk kunnen veroorloven door de omvang van hun achterban om zich naar één bepaalde doelgroep te richten (“vrouwen”, “mannen”, “holebi’s”, “boerinnen”, “middenstanders”,…) én zich politiek of levensbeschouwelijk te profileren (“christelijk”, “socialistisch”, “pluralistisch”, “liberaal”, …). Zelfs ontzuiling van het voortdurend evoluerende maatschappelijk middenveld zal niet kunnen voorkomen dat er (al dan niet nieuwe) breuklijnen naar politieke gezindheid en doelgroep zullen optreden of blijven bestaan in de civil society. Het is niet omdat de maatschappelijke breuklijnen aan het verschuiven zijn dat ze niet meer in het verenigingsleven tot uiting zullen komen. Echter, de autochtone en allochtonen doelgroepen zijn niet gelijk, in de eerste plaats al niet in kwantitatief opzicht: allochtone populaties zijn getalmatig klein en een opsplitsing in het landelijke verenigingsleven die hun diversiteit weerspiegelt geeft aanleiding tot het ontstaan van kleine, op het landelijke niveau betrekkelijk zwakke verenigingen. De door de minister van Cultuur en zijn kabinet gevolgde redenering dat migrantenverenigingen gebaat zijn bij systematische samenwerking en vorming van grotere gehelen houdt vanuit pragmatisch en organisatorisch oogpunt daarom zeker steek. Alleen koppelen de beleidsactoren daar een suggestie van ideologische verrechtvaardiging aan vast, namelijk dat allochtonen in se baat hebben bij grote pluralistische en multi-etnische organisaties. Daar werden in zekere zin de kiemen van het verzet (vooral tegen het principe van schaalvergroting/gelijkschakeling) onder de landelijke verenigingen gezaaid. Daarnaast speelt in deze beleidskwestie eveneens een budgettair argument mee, namelijk dat niet alle op basis van de huidige erkenningscriteria potentieel mogelijke verenigingen kunnen gefinancierd worden; dat brengt onvermijdelijk en met recht en reden een politiek van selectie met zich. Wat dit concreet impliceert voor de verschijningsvorm van landelijke allochtonenverenigingen, welke vormen van samenwerking, welke allianties en fusies daaruit zullen voortvloeien, moet echter een zaak van het veld zijn. Dat is een
316
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
kwestie waar de allochtone verenigingen zelf met oplossingen op de proppen zullen moeten komen. Men zou ter vergelijking een bestaande (Vlaamse) federatie van verenigingen van lesbische vrouwen kunnen aansporen om samenwerking te zoeken met andere groepen (met het oog op schaalvergroting en positieversterking), maar zou het beleid het aandurven in hun plaats uit te zoeken waar hun belangen het beste gediend zijn? Heteroseksuele vrouwengroepen? Andere holebi-categorieën? Feministische verenigingen? Een beleid doet er beter aan zich zoveel mogelijk te weerhouden van het vastleggen van de inhoudelijke uitkomst van die allianties. De overheid heeft als subsidiegever het volste recht spelregels vast te leggen, maar moet niet nodeloos gaan regisseren. De overheid heeft als subsidiegever het volste recht spelregels vast te leggen, maar moet niet nodeloos gaan regisseren. Het naar voor schuiven van één mogelijke oplossing (multi-etnisch, pluralistisch) voor allochtonenverenigingen is naar ons oordeel een inhoudelijke en semantische stap te ver. Temeer daar we geleerd hebben dat dit geen onproblematisch en tot op zekere hoogte zelfs een intrinsiek zwak organisatiemodel is.403 Het getuigt in de grond van een politiek bevoogdende houding. Misschien is dat helemaal de intentie niet, maar het komt wel alszodanig over bij landelijke migrantenverenigingen. Zij zijn immers extra gevoelig geworden voor dit soort van beleidsmatige sturing. Ook vanuit Welzijn (Minderhedendecreet) wordt immers op een vorm van alliantie aangestuurd, namelijk die tussen de categoriale sector en het migrantenverenigingsleven, die in het algemeen als bevoogdend en als een blijk van fundamenteel wantrouwen ervaren wordt.404 Toegegeven, een beleidsmaker wordt hier voor een moeilijke keuze gesteld en moet uiteindelijk het principe van categorisering afwegen tegen het principe van effectiviteit (kleinschaligheid/grootschaligheid), of anders gesteld: tussen de waarde van de eigen identiteit en het belang van kwaliteit. De federaties willen herkenbaar blijven voor hun achterban; de overheid hecht vooral belang aan kwalitatief hoogwaardig werk. Bij de finale afweging spelen zowel pragmatische als ideologische overwegingen een rol. Een minister kan in deze kwestie stellen dat hij mikt op grootschaligheid omdat dit op lange termijn effectiever zal zijn. Allochtone organisaties kunnen het zich niet veroorloven om in al te gespreide slagorde te blijven aantreden in het middenveld. Dat dit ten koste zal gaan van etnische en politiek-levensbeschouwelijke pluriformiteit aan het oppervlak van het verenigingsleven van allochtonen is een vervelende consequentie, iets wat wellicht creatieve oplossingen vraagt. Er wordt immers een tweedeling gecreëerd tussen autochtone verenigingen die zich kunnen organiseren langs interne maatschappelijke breuklijnen, terwijl allochtone verenigingen net daar een beperking wordt opgelegd: hun organisaties moeten sowieso pluraler worden. De afweging van de twee principes stuit uiteindelijk op een onoplosbare paradox in het beleid. Enerzijds maakt men een onderscheid tussen allochtone en Vlaamse verenigingen, waarbij de eerste een plurale verschijningsvorm moeten nastreven. Wanneer men anderzijds diversiteit en ontzuiling nastreeft in het gehele verenigingsleven moet men consequent de tweedeling allochtoon - autochtoon opheffen.
Zie 4.1.2.1. Zie 3.4.2 en 4.2.4.3 in verband met de spanningsvolle relatie tussen het allochtone verenigingsleven en de categoriale sector. 403 404
317
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
5. Algemeen besluit en aanbevelingen 5.1
Synthese en algemene conclusies
5.1.1
Vraagstelling en methode
Dit onderzoek greep plaats in de periode maart - oktober 2001 en focuste op zelforganisaties van etnisch-culturele minderheden in Vlaanderen en Brussel. De volgende onderzoeksvragen dienden als richtsnoer: 1. Welke dynamieken tekenen zich af in de uitvoeringspraktijk van allochtone verenigingen? 2. Wat is de impact van het decreet op volksontwikkelingswerk (19 april 1995) geweest op hun uitvoeringspraktijk? 3. Hoe reageren de allochtone verenigingen op de krachtlijnen van het nieuwe beleid van de minister van Cultuur? Wat betekent dit voor hun toekomstige werking en uitvoeringspraktijk? De focus van het onderzoek is uiteindelijk komen te liggen op de landelijke verenigingen van allochtonen. Het oorspronkelijke voornemen om ook lokale verenigingen mee in het vizier te nemen kon niet gerealiseerd worden. Anno 2001 zijn veertien landelijke verenigingen van allochtonen erkend op grond van het decreet houdende een subsidiëring voor verenigingen voor volksontwikkelingswerk (19 april 1995). Daarmee is een belangrijke stap gezet in de institutionalisering van het allochtone verenigingsleven in de Vlaamse Gemeenschap (Vlaanderen en Brussel). Het onderzoek is kwalitatief van opzet en werd bij aanvang opgesplitst in twee fasen. In een eerste fase werden 25 semi-gestructureerde interviews afgenomen van vertegenwoordigers van alle landelijke verenigingen van allochtonen alsook van een aantal bevoorrechte getuigen (ondersteunende en belangenbehartigende organisaties, Vlaamse sociaal-culturele verenigingen, organisaties in de categoriale sector, beleidsactoren). Een aantal items die in verband staan met de bovenstaande vragen werden met de respondenten besproken, maar er was ook ruimte om andere thema’s aan te snijden. De verkregen onderzoeksgegevens werden aangevuld met een beperkte documentenanalyse en met resultaten uit literatuuronderzoek. In de tweede fase van het onderzoek waren interviews gepland op basis van focusgroepen, samengesteld uit vertegenwoordigers van landelijke en lokale migrantenverenigingen, maar die konden uiteindelijk niet plaatsvinden. 5.2.2
Allochtone verenigingen op lokaal niveau
Op het ogenblik van het onderzoek zijn volgens een telling van het ICCM in Vlaanderen en Brussel 1282 lokale initiatieven tot groeps- en organisatievorming van allochtonen geregistreerd. De registratie gebeurt op eerder gebrekkige wijze. De kenmerken van het verenigingsleven van allochtonen zijn ondanks zijn lange ontstaansgeschiedenis veeleer oppervlakkig gekend en beschreven. Uit de beschikbare vakliteratuur in Vlaanderen komen enkele grote tendensen naar voren, maar die zijn de laatste jaren niet uitvoerig meer via onderzoek nagetrokken of uitgediept. Dientengevolge is het totaalbeeld dat we hebben fragmentair. De volgende tendensen kenmerken het allochtone verenigingsleven:
318
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
1. Een meerderheid van organisaties van het etnische type. 2. Aanzienlijke verschillen in historiek, organisatiegraad en -leven tussen de diverse allochtone groepen. 3. Een belangrijk onderscheid tussen 'oude' en 'jonge' verenigingen. 4. Het verschijnsel van federatievorming in de jaren 1990. 5. Het belang van religieuze organisaties, in de eerste plaats bij Marokkanen en Turken. Het allochtone verenigingsleven in Vlaanderen en Brussel biedt in ieder geval een aanblik van grote verscheidenheid. Die verscheidenheid vormt de weerspiegeling van een bevolkingscategorie – ‘etnisch-culturele minderheden’ – die in vele opzichten zeer divers samengesteld is en die zeer veelzijdige culturele en sociaal-economische ontwikkelingen doormaakt. De onbekendheid met deze pluriformiteit doet de buitenwacht soms versteld staan van de groei en dynamiek van het lokale verenigingsleven onder allochtonen. Wie daar versnippering, wildgroei en amalgaam in ziet, gaat helemaal voorbij aan de vaststelling in de internationale vakliteratuur dat in alle immigratielanden migrantengroepen en minderheden een zeer rijk en gediversifieerd verenigingsleven uitbouwen waar vrijwilligers zich belangeloos inzetten om activiteiten te ontplooien die antwoord moeten bieden op een brede waaier van behoeften in hun gemeenschappen van oorsprong (sociaal, cultureel, educatief, recreatief, …).405 We kunnen vast en zeker de zienswijze van Lode Van Loock onderschrijven dat wat de plaatselijke verenigingen en gemeenschappen betreft er eigenlijk geen ‘wildgroei’ kan bestaan: “Men krijgt soms de indruk dat de migrantenorganisaties een amalgaam van groeperingen vormen, waar kop noch staart aan te krijgen is. Zo stelt H. D’Hollander in zijn rapport over het verenigingsleven van de migranten in Vlaanderen [1981], dat er een wildgroei van migrantenverenigingen bestaat en dat deze wildgroei met betrekking tot de integratieproblematiek een disfunktionele rol kan spelen. In niet verkeerd te verstane bewoordingen is er volgens hem nood aan een strukturering van het verenigingsleven. We kunnen deze visie niet onderschrijven. Hopelijk hebben we aangetoond dat er binnen de verschillende migrantengemeenschappen geen wildgroei, wel een verscheidenheid bestaat. De vorm die deze verscheidenheid aanneemt, is een weergave van de verscheidenheid van die gemeenschap zelf en geeft aan elke gemeenschap haar eigen dynamiek.”
(Van Loock 1986: 32) We beschikken niet over voldoende gegevens die ons toelaten nieuwe algemene trends waar te nemen in het lokale verenigingsleven van allochtone groepen. In de periode waarin het Decreet van kracht was (1995-2001) werd een aantal bestaande blinde vlekken op empirisch – en in mindere mate theoretisch vlak – immers niet verder opgevuld. Het allochtone vrouwenverenigingsleven is inmiddels wel preciezer in kaart gebracht (Perneel 1999). We weten echter niet of het aantal belangenorganisaties en multiculturele verenigingen de voorbije jaren significant is toegenomen. Alle beweringen op het terrein ten spijt is er daarvoor onvoldoende bewijsmateriaal. Tegen deze achtergrond is het enigszins hachelijk om iets te zeggen over het effect van de activiteitssubsidie en van de bovenlokale federatievorming op de groei en de werking van lokale migrantenverenigingen. Het gaat in Vlaanderen en Brussel om vele honderden verenigingen en groepen van uiteenlopende aard en opererend in zeer diverse contexten. Teneinde dynamieken op plaatselijk niveau te beschrijven zijn gerichte en vergelijkende casestudies van lokale zelforganisaties in lokale contexten ten zeerste wenselijk. 405 Dinnerstein et al. 1990 wijzen in hun geschiedenis van minderheden in de Verenigde Staten op het belang van het eigen verenigingsleven van immigranten voor hun inburgering in de Amerikaanse samenleving.
319
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Voorzover we mogen afgaan op de beschikbare cijfers is het totale aantal lokale initiatieven onder allochtonen is in de periode 1996-2001 meer dan verdriedubbeld. We weten niet welk aandeel daarvan het resultaat is van een werkelijke toename op het veld en welk aandeel toe te schrijven is aan een betere registratie. We vermoeden wel dat de stijging ten dele samenhangt met de aanwezigheid van allochtone nieuwkomersgroepen (recent aangekomenen, asielgerechtigden en vluchtelingen, documentlozen) in de samenleving die zich na een aanpassingsperiode beginnen te organiseren. Een andere factor is wellicht een toename van het aantal autonome vrouwenverenigingen. Opmerkelijk is dat het aantal gefedereerde verenigingen gestegen is (eveneens een verdriedubbeling), waardoor hun aandeel (ongeveer de helft) relatief gelijk gebleven is. De federaties slagen er met andere woorden in meer allochtone verenigingen te overkoepelen en richten bijkomend ook nog eigen afdelingen of kernen op. Tegelijk echter blijft het aantal niet-gefedereerde verenigingen evenredig toenemen. Dat neemt niet weg dat meer dan vijfhonderd lokale initiatieven in Vlaanderen en Brussel op dit ogenblik ingeschakeld zijn in een ruimer verband en daar een structureel ankerpunt hebben voor uitwisseling, samenwerking en netwerkvorming. Deze verenigingen vormen dus geen compleet onzichtbare ‘eilandjes’ meer. Voorts dient de territoriale relatie tussen 'vereniging' en 'gemeenschap' gedifferentieerd te worden. Niet alle verenigingen zijn geworteld in een lokale gemeenschap die gelokaliseerd is in een afgebakende wijk of een bepaald stadsdistrict. Vooral bij Afrikaanse groepen valt op dat hun verenigingen vaak voortbouwen op sociale netwerken die de grenzen van het lokale niveau overschrijden (een hele stad, tussen diverse steden, zelfs transnationaal). Volgens de bevraagde actoren in het landelijke verenigingsleven heeft het systeem van de activiteitssubsidie tegelijk dynamiserend en ontmoedigend gewerkt. Door de lage drempel werd een groot aantal lokale verenigingen de kans geboden om activiteiten te financieren waarvoor op lokaal vlak geen andere subsidiekanalen beschikbaar waren. Daar werd echter een hypotheek op gelegd door de gebrekkige administratieve uitvoering (administratieve rompslomp, laattijdige afhandeling van aanvragen en uitbetalingen). De meningen over het behoud van het principe zijn nogal verdeeld. Ongeveer de helft van de landelijke verenigingen is voorstander van alternatieve subsidieprocedures. 5.2.3
Allochtone verenigingen op landelijk niveau
Wat de erkende landelijke verenigingen van allochtonen betreft zijn er meer onderzoeksgegevens voorhanden, al moeten we enig voorbehoud aantekenen bij de totnogtoe gehanteerde (kwalitatieve) onderzoeksmethoden (diepte-interviews en documentenanalyse). Deze studie moet als aanvullend gezien worden op een paar voordien verrichte onderzoekingen.406 5.2.3.1
Erkenning en dynamieken van federatievorming
De anno 2001 veertien erkende landelijke verenigingen vertonen grosso modo de volgende uiterlijke kenmerken: 406
Leyssens & Vanhoorne 1998 en Meireman 2000 zijn de twee voornaamste.
320
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
♦ een meerderheid van overwegend mono-etnisch georiënteerde organisaties tegenover een minderheid van multi-etnische organisaties; ♦ een flexibele invulling van het criterium ‘etniciteit’ (nationaal-etnisch (Turks, Marokkaans, Italiaans) versus een brede invulling (Afrikaans, Latijns-Amerikaans, Arabisch)); ♦ een provinciaal georiënteerde werking; ♦ overwegend pluralistisch en niet-zuilgebonden (in bepaalde gevallen wel met een politiek profiel); ♦ meestal samengesteld uit een mix van ‘oude’ en ‘jonge’ verenigingen (behalve bij de federaties van nieuwkomersgroepen); ♦ een federatieve structuur (op twee uitzonderingen na); ♦ een relatief beperkte schaalgrootte (gemiddeld 40 afdelingen/kernen); ♦ een aanzienlijk verschil in formatie en organisatieontwikkeling tussen oude, gesettelde verenigingen en kleine of recentelijk erkende organisaties. De landelijke verenigingen vormen van buitenaf gezien een veelvormig, haast onoverzichtelijk geheel, waarin de onderlinge samenhang enigszins zoek is. De federatievorming resulteert op het huidige ogenblik in een verkaveling ontstaan op grond van verschillende, door elkaar lopende breuklijnen en tegenstellingen op etnisch, ideologisch en geografisch vlak. Die verkaveling geeft onmiskenbaar uitdrukking aan een toenemende fragmentering en segmentering binnen de bevolkingsgroep van etnischculturele minderheden. Er zijn met name verschillende ambities en opvattingen gangbaar inzake de criteria op grond waarvan men tot organisatievorming op bovenlokaal niveau wil komen. De invulling van etnisch-culturele, levensbeschouwelijke en andere identiteiten verschilt in de praktijk danig van elkaar. Opvallend daarbij is dat in het licht van de erkenningsnormen van het beleid het gegeven ‘groepsidentiteit’ telkens anders wordt ingevuld naargelang van de kenmerken en/of positie van de verschillende allochtone groepen. Getalmatig sterkere en geografisch breedverspreide migrantengroepen (Turken en Marokkanen) zijn in staat om verschillende concurrerende organisatieverbanden op te richten, waarbij zij naast hun nationaal-etnische identiteit ook andere bindende identificatiepunten (provinciaal, ideologisch) kunnen aangrijpen. Kleinere, zeer heterogene bevolkingscategorieën zijn over het algemeen alleen in staat zich op landelijk niveau te organiseren door het hanteren van brede, plurale identiteitscategorieën (Afrikanen, Latijns-Amerikanen). Multi-etnische organisaties gebruiken op hun beurt secundair bindende groepskenmerken of vertrekken vanuit een ander primair identiteitsgegeven (vrouwen, moslims, ‘christelijke arbeiders’). De verschillende combinaties en constructies die uit de federatievorming voortgekomen zijn, werden door de overheid wettelijk en moreel erkend. De lage erkenningsdrempel (tien afdelingen in twee provincies), evenals de soepele, faciliterende opstelling van de administratie, heeft deze dynamiek van verkaveling langs verschillende breuklijnen en flexibele identiteitsconstructie mede in de hand gewerkt en tot op zekere hogte geïnstitutionaliseerd. Elke ingreep en (bij)sturing zal bijgevolg door minstens één groep als een inbreuk ervaren worden op de principes van vrijheid van organisatie en gelijkheid. Er werd daarnaast door de invoering van een lage erkenningsdrempel een zeer ambigue situatie gecreëerd door ‘landelijke verenigingen’ bestaansrecht te geven die in feite geen landelijke werking hebben, omdat hun ledenbestand onvoldoende geografisch gespreid
321
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
is. De impliciete verwachting dat de erkende verenigingen zouden doorgroeien naar een landelijk niveau is na verloop van zes jaar niet ingelost geworden. Hierbij moeten verschillende zaken in acht genomen worden. Ten eerste heeft de regelgever geen duidelijk perspectief geboden met betrekking tot een overgang naar de gelijkschakeling met het Vlaamse verenigingsleven. Die houding van “we zien wel wat het wordt na zes jaar” is te weinig richtinggevend gebleken. Ten tweede heeft men een plafonnering ingebouwd die de verenigingen tot voorzichtigheid heeft aangemaand, uit vrees dat ze zich bij een te snelle groei organisatorisch zouden overtillen. Verenigingen zijn om zo te zeggen liever “sterk in eigen streek”. Ten derde hebben de beleidsmakers onvoldoende nagedacht over de erkenning van landelijke verenigingen van etnische groepen die geografisch sterk geconcentreerd zijn in bepaalde regio’s. Die kunnen weliswaar betrekkelijk vlot de lage erkenningsdrempel halen, maar kunnen zij alszodanig blijven bestaan wanneer de drempel ineens wordt opgetrokken? Ten vierde werd onvoldoende rekening gehouden met verschillen in organisatieontwikkeling; moeten verenigingen die later werden opgericht en erkend op dezelfde wijze behandeld worden als langer erkende, meer gesettelde verenigingen? Ten vijfde heeft men de verschillen in emancipatie- en organisatiegraad tussen de afzonderlijke allochtone groepen niet in rekening gebracht (of onderschat?). Het laatste is mede een gevolg van het feit dat de in het beleidsinstrumentarium gehanteerde concepten emancipatie, participatie en integratie niet werden geoperationaliseerd. De emancipatiegraad en structurele kansongelijkheid van de zeer uiteenlopende groepen van etnisch-culturele minderheden is in die mate verschillend dat differentiatie naar doelen en effecten van sociaal-cultureel werk zich gewis opdringt. Op landelijk niveau is het verenigingsleven heden nog lang niet uitgekristalliseerd. Een aantal verenigingen van allochtone groepen in de samenleving zijn niet zichtbaar vertegenwoordigd op het landelijke niveau (bijvoorbeeld: Aziaten, Oost-Europeanen, Zuid-Europeanen (Spanjaarden, Portugezen, Grieken)). Dat betekent allerminst dat zij geen actief verenigingsleven zouden ontplooien op het plaatselijke niveau van wijken en gemeenten of via ruimere sociale netwerken. Het is onduidelijk hoe zij zich zullen positioneren in een herverkaveld landschap, zeker wanneer de oprichting van nieuwe federaties of het voortbestaan van kleine landelijke verenigingen zou worden ontraden. 5.2.3.2 §1
Uitvoeringspraktijk Realisatie van activiteiten
Wat de praktijkuitvoering betreft kunnen we stellen met Meireman (2000) dat de erkende landelijke verenigingen hun decretaal opgelegde activiteiten ter harte nemen en op betrekkelijk evenwichtige manier realiseren. De kaderopleiding lijkt ons in het algemeen de minst uitgebouwde poot. Het is duidelijk dat het gebrek aan (gekwalificeerd) personeel en middelen de realisatie van een uitgebreid kadervormingsprogramma in de weg staat. De stelling van Leyssens & Vanhoorne (1998) dat de leiders van de migrantenfederaties eerder gericht zijn op externe dialoog, in de eerste plaats met de Vlaamse overheid, dient ons inziens genuanceerd te worden. Het zijn vooral de grotere of langer bestaande verenigingen die de extern (op de overheid) gerichte belangenbehartiging van hun doelgroepen als hun prioritaire reden van bestaan zien. Het is best denkbaar dat de leidende figuren van andere organisaties hun doelstellingen hoofdzakelijk extern willen richten, maar de realiteit van het veld dwingt hen vaak tot een andere keuze. Vooral kleine of recentelijk opgerichte federaties (zeker degenen met nieuwkomers als doelgroep) moeten veel tijd en energie stoppen in hun interne functies: de begeleiding en
322
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
ondersteuning van hun lidorganisaties alsook de ontwikkeling van een organisatiestructuur. Daarnaast spreiden gesettelde verenigingen hun inspanningen met betrekking tot belangenverdediging al langsom meer over verschillende niveaus van het beleid en het maatschappelijke veld, gaande van het lokale tot het Vlaamse. Bij die federaties die in grote steden gevestigd zijn is de hoofdklemtoon zelfs veelal komen te liggen op het stedelijke niveau. De heroriëntering in het Vlaamse integratiebeleid naar het lokale en provinciale niveau en de daaruit volgende oprichting van nieuwe plaatselijke overlegorganen is daar debet aan. §2
Visieontwikkeling
Het Decreet heeft de doelstellingen en activiteiten van allochtone verenigingen expliciet verbonden met emancipatie, participatie en integratie. De regelgever heeft echter verzuimd om deze begrippen nader te definiëren, zodat de concrete vertaling doorgeschoven werd naar de uitvoerders van het beleid (administratie en organisaties). De containerbegrippen emancipatie, participatie en integratie hebben kennelijk vooral een symbolische draagwijdte. Ze creëren een gemeenschappelijke paraplu waaronder mensen en groepen met zeer uiteenlopende, soms tegenstrijdige ideeën, intuïties en praktijken kunnen schuilgaan. De overheid is echter niet geheel vrijblijvend en legt wel degelijk een inhoudelijk normerende klemtoon door cultuurspreidende activiteiten van lokale verenigingen meer te betoelagen. Zulks suggereert dat de hefboomfunctie van allochtone verenigingen in het emancipatieproces vooral via ‘culturele manifestaties’ gestalte moet gegeven worden. Op het vlak van visieontwikkeling stellen we vast dat de landelijke verenigingen geen weloverwogen, vooraf gepland concept ontwikkelen van sociaal-cultureel of emancipatorisch werk dat de hele werking ervan stelselmatig stuurt. De aanpak van concrete acties zoals de uitbouw van een vereniging wordt meestal pragmatisch uitgewerkt; het ontwerpen van een programmatische ideologische lijn is derhalve slechts embryonaal aanwezig. Men vertrekt niet zozeer vanuit een theoretisch kader maar veeleer vanuit praktische intuïties en oplossingen voor de dagelijkse behoeften en problemen die men meent waar te nemen bij de doelgroep van de aangesloten verenigingen. §3
Belemmerende condities
De meeste landelijke verenigingen van allochtonen hebben in de ontplooiing van hun werking sterk te kampen hebben met een aantal hindernissen in hun taakuitvoering. De volgende lijken naar ons oordeel het meest in het oog te springen: 1. Een tekort aan financiële middelen in de eerste plaats als gevolg van: (a) lage subsidies en (b) een gebrek aan (infra)structurele inbedding 2. Een overvraging van het team van betaalde krachten en het middenkader als gevolg van: (a) een ontoereikende personeelsbezetting, (b) een prille organisatiestructuur, (c) een gemis aan deskundigheid in de achterban, (d) een sterke vraag naar vertegenwoordiging in het maatschappelijke veld (overheid en middenveld) en (e) interne overmatige aspiraties en ambities.
323
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
3. Een ontoereikende doelmatige en inhoudelijke werking als gevolg van: (a) een excessief kwantitatieve prestatiedruk, (b) een gebrekkige administratieve uitvoering, (c) onvoldoende ervaring en competentie van het kader en (d) een versnipperd en onvoldoende wederzijds afgestemd minderhedenbeleid. §4
Samenwerking en netwerkvorming
a) Onderlinge samenwerking De onderlinge samenwerking tussen de landelijke verenigingen van allochtonen is groeiende, maar structurele samenwerkingsverbanden zijn vooralsnog beperkt. De samenwerking verloopt niet noodzakelijk langs etnische lijnen. We hebben aanwijzingen dat factoren als regionale nabijheid en thematische oriëntatie minstens even zwaar doorwegen bij het gezamenlijk opzetten van projecten en het smeden van bondgenootschappen. b) Samenwerking met Vlaamse verenigingen Hoewel er contacten zijn, is er op het huidige ogenblik van structurele samenwerking en systematische uitwisseling tussen allochtone en Vlaamse verenigingen amper sprake. De samenwerking is beperkt en verloopt veeleer ad hoc. Slechts drie landelijke verenigingen geven blijk van een vorm van structurele samenwerking met Vlaamse verenigingen. Er bestaat een zekere neiging tot isolement van het allochtone middenveld en in sommige gevallen een voorkeur voor ‘gescheiden ontwikkeling’. Dit neemt niet weg dat op lokaal niveau allochtone en Vlaamse verenigingen elkaar wel regelmatiger blijken te vinden voor informatie-uitwisseling en het gezamenlijk opzetten van activiteiten. Bovendien wordt de samenwerking met Vlaamse middenveldorganisaties door de meeste landelijke migrantenverenigingen als wenselijk geacht, op voorwaarde dat zij hun verwachtingen herzien en allochtone verenigingen als gelijkwaardige partners in het veld tegemoettreden. c) Samenwerking met de bovenbouw De meerderheid van de verenigingen doet geregeld een beroep op de diensten van het ICCM en is nauw betrokken in zijn bestuursorganen. Een paar verenigingen staan daarentegen zeer argwanend tegenover deze naar hun oordeel achterhaalde ‘bufferstructuur’. Rond het behoud van het ICCM als ‘steunpunt’ tekent zich een polarisatie af tussen voor- en tegenstanders van een categoriale bovenstructuur van het allochtone verenigingsleven. De voorstanders zijn echter duidelijk in de meerderheid. Voor hen is het verkieslijk dat een aparte ondersteuningsstructuur, vanwege de specifieke behoeften van het veld, nog enige jaren blijft voortbestaan. Het principe van een inclusieve derdelijnsstructuur wordt niet meteen afgewezen, maar sommige respondenten twijfelen eraan of dit op korte termijn wel haalbaar zal zijn, gezien de maatschappelijke positie van allochtone groepen en de jonge leeftijd van hun organisaties. Het Forum, dat voor de Vlaamse overheid fungeert als officieel platform en landelijk adviesorgaan van etnisch-culturele minderheden, weet – behoudens een paar dissidenten – het gros van de landelijke verenigingen rond de tafel te brengen. De principiële voorstanders melden echter heel wat disfuncties in zijn reële uitvoeringspraktijk. Voorts
324
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
is er onduidelijkheid over zijn belangenbehartigende draagwijdte. Niet te onderschatten is tenslotte dat de uiteenlopende belangen en zienswijzen van allochtone groepen gezamenlijke belangenbehartiging fel kunnen bemoeilijken. De FOV, zijnde het nieuwe overkoepelend belangenorgaan van het sociaal-cultureel werk, heeft de ambitie alle landelijke allochtonenverenigingen aan te sluiten. Zij heeft evenwel nog niet alle betrokken organisaties over de streep kunnen halen. Er heerst namelijk nog enige controverse over de taakafbakening en de statutaire regels. De allochtonen krijgen binnen de structuren van de FOV erkenning als bijzondere doelgroep, wat zich vertaalt in een tijdelijke aparte positie. Het ziet er naar uit dat de allochtone verenigingen hun rechtmatige plaats zullen innemen in dit orgaan. d) Samenwerking met de categoriale sector De verstandhouding tussen de landelijke verenigingen van allochtonen en de categoriale sector is een oud sfeer en is nog altijd stroef. Een aantal activiteiten zitten klaarblijkelijk in een niet goed afgebakende grenszone, hetgeen in bepaalde gevallen tot een concurrentiestrijd leidt tussen de landelijke allochtonenverenigingen en organisaties in de integratiesector. Het betreft de begeleiding van lokale verenigingen, de belangenbehartiging van allochtone gemeenschappen op diverse niveaus en de organisatie van activiteiten in de sfeer van sociale dienst- en hulpverlening. Het probleem van wederzijdse taak- en bevoegdheidsafbakening dat hier mede aan ten grondslag ligt, kan ten dele opgelost worden via praktische afspraken op het terrein. Desalniettemin heeft het conflict tussen de beide sectoren zijn wortels in fundamentele premissen van het Vlaamse minderhedenbeleid. Een ernstige bezinning ten gronde op dit beleid dringt zich onvermijdelijk op. Er stelt zich in het bijzonder een probleem voor die groep van lokale zelforganisaties die professioneel bedrijvig willen zijn rond bepaalde facetten van het integratie- en welzijnsbeleid. De erkenning en financiering van dergelijke zelforganisaties stuit op de volgende knelpunten: 1. Migrantenverenigingen kunnen erkenning krijgen als vrijwilligersverenigingen binnen de sector van het sociaal-cultureel werk. Dit feit wordt in andere beleidssectoren (vooral welzijn) aangegrepen om allochtone organisaties die andere oogmerken of functies nastreven stelselmatig terug te dringen binnen de grenzen van cultuur en volksontwikkeling. Zelforganisaties met personeel worden alzo in een keurslijf geduwd. 2. Sommige reguliere beleidsdomeinen tonen weinig bereidheid en toegankelijkheid om organisaties van allochtonen in hun beleidsplannen en subsidiestromen op te nemen. Medewerkers van allochtone verenigingen zijn bovendien niet vertrouwd met het institutioneel Vlaanderen en grijpen wel eens naast subsidies waarvoor ze in regel in aanmerking komen. Dit versterkt de neiging om erkenning en middelen te zoeken binnen volksontwikkeling, waar dan weer beperkingen gelden op het vlak van doelpubliek, functies en subsidies. 3. Sommige verenigingen erkend als ‘landelijke socio-culturele vereniging’ bewegen zich in andere beleidsdomeinen en worden daartoe gestimuleerd via een projectmatig beleid (werkgelegenheid, welzijn) dat grotendeels samenhang mist. Aangezien het bereik van deze organisaties overwegend beperkt is tot één provincie of stad,
325
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
evolueren zij de facto naar sterke regionale zelforganisaties met een gedifferentieerd eerstelijnsaanbod in verschillende domeinen. 5.2.3.3
Stellingnamen ten aanzien van de krachtlijnen van het nieuwe beleid
De positieve actie (laagdrempelige normen voor erkenning en subsidiëring) van het decreet 1995 heeft tot een bepaalde modus operandi geleid in het verenigingsveld van allochtonen. De landelijke verenigingen zijn op een relatief korte periode vertrouwd geraakt met het wettelijke kader (doelstellingen, instrumentarium, procedures, terminologie). De krachtlijnen in de Bouwstenennota van de minister luiden voor de landelijke verenigingen zonder meer een trendbreuk in. De vijf onderscheiden krachtlijnen of principes zijn de volgende: 1. 2. 3. 4. 5.
Kwantitatieve erkenningsvoorwaarden: schaalvergroting en gelijkschakeling Decentralisatie (lokale subsidiëring) Kwalitatieve criteria Structurele samenwerking met het Vlaamse verenigingsleven Integratie van de bovenbouw
De betrokken organisaties worden door de nieuwe accenten in de Bouwstenennota bij verrassing genomen en moeten bijgevolg hun zienswijzen en praktijken ingrijpend heroriënteren. Op die overgang zijn ze niet altijd even gedegen voorbereid. De landelijke verenigingen vertonen op geen enkel van de vijf beleidsprincipes uit de Bouwstenennota een eensluidende reactie. Hun vertoog laat over het algemeen tamelijk grote verdeeldheid zien, in een paar gevallen zelfs polarisatie. Die onderlinge verdeeldheid wordt wel eens beargumenteerd met de onderlinge etnisch-culturele verschillen: men benadrukt de specifieke problemen van de doelgroep en wil zich herkenbaar sterk maken voor de eigen doelgroep.407 Toch oefenen organisatorische belangen en positiedenken eveneens een invloed uit. Het is bovenal rond het principe van schaalvergroting dat zich een scherpe tweedeling aftekent tussen sterkere, gevestigde verenigingen (positief) en minder sterke, nieuwe verenigingen (negatief) en waar concurrerende belangen in het veld zich het duidelijkst manifesteren. De idee van schaalvergroting/gelijkschakeling is veruit het meest omstreden. Lineaire gelijkschakeling op korte termijn ziet geen enkele landelijke vereniging zitten. Dat hoeft niet te verwonderen want dit principe komt zeer bedreigend over; het raakt de verenigingen immers in hun naakte voortbestaan. Rechtlijnige en onmiddellijke toepassing zou meteen de doodsteek betekenen voor een aantal verenigingen. De landelijke verenigingen van allochtonen zijn geschiedkundig bekeken jong. Het gaat al bij al om jonge organisaties408 die op het vlak van visie- en organisatieontwikkeling nog in volle ontwikkeling zijn. We menen dat de draagkracht van de meeste landelijke verenigingen voldoende is om ieder van de vernieuwende principes afzonderlijk door te voeren. De meeste krachtlijnen, behoudens misschien de eerste (gelijkschakeling), worden ook niet fundamenteel in vraag gesteld. De combinatie van de verschillende krachtlijnen plaatst echter de landelijke allochtonenverenigingen in hun actuele verschijningsvorm voor een haast onmogelijke opdracht. Het is vooral de koppeling van de eerste drie krachtlijnen (schaalvergroting, decentralisatie, kwalitatieve regels) die in slechte aarde valt. De daarmee beoogde herschikking van de sector wordt als “geforceerd” ervaren. De vrees leeft sterk dat in de eerste plaats de kleine verenigingen 407 408
WVC 1992: 15. Met uitzondering van ACLI.
326
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
en de verenigingen van nieuwkomers de dupe zullen worden van deze operatie. Het hoeft niet te verwonderen dat een verstrenging van de regelgeving, zowel kwantitatief als kwalitatief, vooral die verenigingen treft die werken met minderheidsgroepen die op maatschappelijk vlak de grootste inhaalbeweging moeten maken. Hun achterstand is dubbel en uit zich zowel in hun emancipatie- en participatiegraad als in de mate van structurering van hun verenigingsleven. Schaalvergroting bevoordeelt dus in feite de grotere of sterkere federaties van de gevestigde migrantengroepen, die hun getalsterkte én hun verworven organisatorische en inhoudelijke slagkracht kunnen uitspelen. Het aansturen op meer samenwerking klinkt vanuit beleidsmatig oogpunt zeer fraai, maar de betrokken partijen in het veld moeten vertrekken vanuit relatief ongelijke machtsposities. Dat betekent tevens dat de ene federatie zich al wat concurrentiëler kan opstellen dan de andere. Zulks vormt een effect van schaalvergroting dat in ieder geval niet uit het oog mag verloren worden. 5.1.3.4
Voorstellen en denkpistes van de verenigingen
We stellen vast dat wanneer landelijke verenigingen met eigen suggesties voor verbetering voor de dag komen zij ten aanzien van de subsidiërende overheid geen eensluidend en samenhangend vertoog voeren. De meerderheid van de verenigingen pleit – al dan niet expliciet – voor de continuering van het bestaande systeem, mits wat bijsturingen en een verruiming van de beschikbare middelen, die voornamelijk zullen geïnvesteerd worden in een intensievere begeleiding van de lokale lidorganisaties. Samenwerking om van elkaars ervaring en kennis de vruchten te plukken staat zeker niet hoog op het verlanglijstje genoteerd. Daartegenover staat een minderheid van allochtone verenigingen die aandringt op een fundamentele hertekening van het minderhedenbeleid, mutatis mutandis het cultuurbeleid. Het uitgangspunt zou daar een eigen wettelijk statuut voor de allochtone verenigingen kunnen zijn dat beter strookt met hun specifieke benaderingswijzen, hun breed werkingspalet en de maatschappelijke positie van hun doelgroepen. 5.2.4
Landelijke of provinciale verenigingen?
Het uitgangspunt van het tot dusver gevoerde beleid is dat de erkenning van allochtone verenigingen gespiegeld wordt aan de Vlaamse socio-culturele verenigingen. Het basisstramien is met andere woorden dat van de landelijke vereniging met een fijnmazig netwerk van onderafdelingen dat zich over het hele Vlaamse land uitstrekt. Het actuele pleidooi voor schaalvergroting sluit nagenoeg naadloos bij dit concept aan. Binnen zulk een denkraam is de geuite vrees voor versnippering van middelen en verzwakking van de slagkracht van allochtone organisaties een volkomen plausibele gedachtegang. Opmerkelijk is dat de bedachte oplossingsstrategieën de grondgedachte, namelijk dat allochtone koepelverenigingen landelijke verenigingen zijn of daarnaar moeten streven, intact laten, ja zelfs nog verder doordrijven. De vooropgestelde decentralisatie van het beleid krijgt daarbij een tegengewicht in een sterke centralisatiebeweging (zoveel mogelijk verenigingen onder één dak). Eigen aan een dergelijke logica is dat er op het eerste gezicht geen speld tussen te krijgen is. Tenzij men de axioma’s ervan in vraag stelt. Dat vraagt echter een gestaltswitch, een bereidwilligheid om het vraagstuk ook eens van een andere kant te bezien. Wat ons hier
327
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
op een alternatief denkspoor kan brengen is de realiteit dat het merendeel van de erkende allochtone verenigingen heden de vorm aanneemt van overheersend provinciale, streekgerichte organisaties. Dat heeft ten dele te maken met de concentratie van de doelgroepen in bepaalde steden, regio’s of provincies, maar anderzijds ook met de plafonnering in de subsidiëring en de resulterende geringe omkadering, die de begeleiding van vergelegen kernen en afdelingen fel hebben bemoeilijkt. De vraagt werpt zich op of in het concept van provinciale organisaties of streekorganisaties niet een aantal positieve mogelijkheden besloten liggen die een aparte beleidsbenadering het overwegen waard maken. Een vergelijking van de beide modellen – landelijke tegenover provinciale verenigingen – kan misschien een licht werpen op hun respectieve voor- en nadelen. De gevoerde beleidsretoriek zet immers de deugden van het landelijke model flink in de verf, maar bedekt mogelijke ondeugden met de mantel der liefde – en vice versa voor wat de verenigingen in hun actuele provinciale verschijningsvorm betreft. Dat is een overbekende truc uit de klassieke doos van de retorica. Rekening houdend met een aantal in het rapport gemaakte vaststellingen en bedenkingen in het veld, komen we tot de volgende samenvattende tabel van pro en contra’s van de beide modellen. Tabel 25 - De pro’s en contra’s van landelijke en provinciale verenigingen van allochtonen
Pro
Landelijke verenigingen
Provinciale verenigingen
♦ ♦
♦ ♦
♦ ♦ ♦
Contra
♦ ♦ ♦
Grote formatie Sterke medespelers in het middenveld (beleidsbeïnvloeding) Overzichtelijk: minder partners voor de overheid Meer intern pluralisme Hoogdrempelig (afstand t.o.v. lokale verenigingen en gemeenschappen) Risico op zwakke, intern verdeelde organisaties Teveel nadruk op externe functie (op het derdelijnsniveau) Braindrain van lokale verenigingen
♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦
Laagdrempelig Herkenbare entiteit voor de doelgroep (weerspiegeling van diversiteit) Hechte, samenhangende organisaties Evenwicht tussen externe en interne functies Kleine formatie Zwakke medespelers in het middenveld Onoverzichtelijk (verbrokkeling) Minder intern pluralisme
Aan de erkenning van provinciale verenigingen zijn door hun kleine schaal ontegensprekelijk nadelen en risico’s verbonden, maar kleinschaligheid biedt ook niet te onderschatten voordelen. In de eerste plaats biedt zij het uitzicht om de interne functies van koepelverenigingen (begeleiding, stimulering, informatieverspreiding, kadervorming) optimaler te vervullen. De troeven van laagdrempeligheid, doelgroepnabijheid, herkenbaarheid en flexibiliteit kunnen immers beter uitgespeeld worden. In het licht van de versterking van het lokale verenigingsleven zijn allochtone verenigingen misschien meer gebaat bij medewerkers en bestuursleden die dichter bij de doelgroep zitten en die de vinger aan de pols kunnen houden van hun lokale gemeenschappen en achterban.
328
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
5.3
Aanbevelingen
1. Het concept lokale vereniging of afdeling dient flexibel en toekomstgericht ingevuld te worden. Een afdeling is niet noodzakelijk territoriaal afgebakend op het niveau van een wijk, district, gemeente of stad. Gemeenschapsvorming onder allochtonen kan zich ook ontwikkelen via sociale netwerken die lokale grenzen overstijgen – tussen verschillende steden en regio’s, zelfs transnationaal. Het concept landelijke vereniging met lokale onderafdelingen getuigt op termijn van een te eenzijdige benadering van gemeenschapsontwikkeling. Dit impliceert een verbrede definitie van wat een vereniging, kern of afdeling kan zijn. 2. Een beleid mag gerust selectief en normerend zijn. Niet alle bestaande initiatieven moeten ondersteund worden door de overheden. De organisatorische kracht, het succes van zelforganisaties is mede afhankelijk van de mate waarin mensen bereid zijn daarin tijd en energie in te investeren. Ook organisaties met weinig middelen en weinig pretenties kunnen zeer vitaal en effectief zijn.409 Lokale vrijwilligersgroepen van allochtonen moeten ertoe aangespoord worden extra financiële hulpbronnen aan te boren. Zij moeten erop letten zich niet eenzijdig financieel afhankelijk te maken van de overheden. Organisaties van nieuwkomersgroepen die heel wat meer achterstand hebben in te halen moeten naar verhouding het meest kunnen profiteren van financiële ruggensteun van de overheid. 3. We bevelen de minister aan bij de erkenning van landelijke verenigingen een variabele kwantitatieve erkenningsnorm die rekening houdt met demografische gegevens op zijn minst in overweging te nemen. Dit zou kunnen gekoppeld worden aan een systeem van begunstiging van grotere gehelen of eventueel vormen van ‘pooling’ (technisch-organisatorische samenwerkingsverbanden). 4. Een alternatieve denkpiste is het gedeeltelijk loslaten van het concept ‘landelijke vereniging’ en het opteren voor het tussenliggende niveau van provinciale (koepel)verenigingen. Dit model biedt een aantal voordelen op het vlak van de ondersteuning van lokale verenigingen (doelgroepnabijheid, kleinschaligheid, herkenbaarheid). Allochtone verenigingen die wensen door te groeien naar een landelijke schaal hoeven daarom niet in hun ambitie ontmoedigd te worden. Integendeel, een bonus zou hen kunnen belonen voor hun inspanning. De slagkracht van allochtone verenigingen met betrekking tot beleidsbeïnvloeding op het landelijke niveau zou daarbij kunnen vergroot worden via een landelijk platform. Het Forum van organisaties van etnisch-culturele minderheden zou deze rol kunnen waarnemen, maar alleen op voorwaarde dat het daartoe ook de nodige draagkracht krijgt. 5. Wanneer de minister vasthoudt aan een gefaseerde invoering van het landelijke verenigingsmodel doet hij er verstandig aan de bestaande landelijke verenigingen van allochtonen niet tot bepaalde allianties te dwingen. Beter is een termijn te voorzien waarin organisaties strategische samenwerkingsverbanden kunnen aangaan om alzo een breder draagvlak te creëren voor doelmatige ondersteuning én voor politieke inspraak op het landelijke niveau. Gegeven de actuele situatie op het terrein lijkt het ons aangeraden geen ideale modellen voor samenwerking voor te spiegelen. Dat is niet de gewoonte in het Vlaamse verenigingsleven en komt zeer bevoogdend over.
409
Cf. WVC 1992: 26.
329
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
6. De minister moet vanuit een langetermijnvisie de mogelijkheid van een groei inbouwen in het landschap ten behoeve van nieuwe landelijke allochtone verenigingen. Het verenigingsleven van etnisch-culturele minderheden is in voortdurende beweging. Als gevolg van permanente immigratie in Vlaanderen en Brussel zullen telkens weer nieuwe etnische groepen een eigen organisatieleven ontplooien en zich bij de overheden aandienen voor erkenning en subsidiëring. De overheid moet erop letten dat ze niet ter wille van de overzichtelijkheid en om allerlei budgettaire overwegingen de structuren zo gaat betonneren dat er geen ruimte overblijft voor nieuwe initiatieven. 7. De minister moet het bestuurlijk personeel dat verantwoordelijk is voor de uitvoering en de controle van dat beleid uitrusten met de begrippen en instrumenten om dat beleid waar te maken. De overheid kan immers niet verwachten van zelforganisaties dat zij aan de beleidsdoelstellingen voldoen als zij zelf in gebreke blijft met betrekking tot de operationalisering van dat beleid. De overheid moet duidelijker en concreter aangeven ten aanzien van zelforganisaties wat zij precies bedoelt met integratie, emancipatie, participatie. 8. Er moet geïnvesteerd worden in een uitbreiding van het personeelskader van de landelijke verenigingen. Zodoende kan er ruimte vrijkomen om meer ondersteuning te leveren op het vlak van vorming en de behandeling van inhoudelijke thema’s. Er zal in het licht van het decentralisatiebeleid ook sowieso extra ondersteuning nodig zijn om lokale afdelingen te helpen in het aanboren van mogelijke subsidiekanalen (gemeentelijk, provinciaal, landelijk). 9. Zowel de landelijke verenigingen als de subsidiegevers moeten meer mogelijkheden voorzien voor kadervorming en kennisverspreiding onder hun lidorganisaties. Het ontbreekt vele lokale verenigingen nog aan capabele kaders om voldoende kwaliteit te kunnen bieden. 10. De kadervorming van de landelijke verenigingen moet stelselmatige aandacht inruimen voor competentieverhoging inzake participatie en inspraak in de plaatselijke geledingen van de samenleving (buurtwerkingen, schoolbesturen, ouderraden, lokale steunpunten, …). Vrijwilligers van lokale zelforganisaties moeten deskundig gemaakt worden om op die niveaus een intermediaire en opbouwende rol te kunnen spelen. De landelijke verenigingen dienen zich zoveel mogelijk te onthouden van eerstelijnstaken en projecten die toekomen aan de lokale zelforganisaties. 11. Er moet meer geïnvesteerd worden in de kadervorming van de beroepskrachten en de bestuursleden van de landelijke verenigingen, met bijzondere aandacht voor de nieuwe medewerkers. 12. Een categoriaal beleid voor allochtone socio-culturele verenigingen kan niet losgekoppeld worden van een cultuurbeleid dat streeft naar de interculturalisatie van de Vlaamse verenigingen. De toegankelijkheid en openheid van Vlaamse organisaties voor allochtonen is een dringend aandachtspunt. De uitgangsvraag hierbij is op welke wijze Vlaamse organisaties diversiteit in rekening kunnen brengen en tevens welke stimulerende rol migrantenorganisaties daarin kunnen vervullen. Het is daarbij aangewezen het allochtone verenigingsleven beter bekend te maken in het Vlaamse verenigingsleven.
330
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
13. Tenslotte is een fundamentele discussie wenselijk over het statuut en de kerntaken van zelforganisaties in het geheel van het minderhedenbeleid. Dit betekent onder meer dat de huidige uitgangspunten en de regelgeving in verband met het categoriale beleidsinstrumentarium aan herziening toe zijn. De categoriale beleidsinstrumenten – zelforganisaties en integratiecentra – zitten opgesloten in een verkokerde dubbelstructuur (cultuur – welzijn) welke een voortdurende bron is van frustraties en gebiedsconflicten.
331
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Literatuur Alasuutari, Pertti (1996), Researching Culture. Qualitative Method and Cultural Studies. London: Sage, 208 p. (+ ix). Albers, Christine (2000), Knack in Antwerpen 4 ‘Ik hang nog altijd op straat’. Knack, 2 augustus 2000, 30 (31), pp. 24-27 [interview met Fatima Bali] Albers, Christine (2001a), Emancipatie: nu ook de allochtonen. Knack, 14 februari 2001, pp. 30-34. Albers, Christine (2001b), De achterkant. Moslims. Islam met mosselen. Knack, 14 november 2001, pp. 104-109. Albrechts, Jules (1993), Een decreet voor migrantenorganisaties. Cultuur in beweging, 1993/4, pp. 28-33. Bali, Sultan et al. (1998), Integratiewerk en zelforganisatie. Op zoek naar een gemeenschappelijk concept in het kader van een ‘etnisch-cultureel’ minderhedenbeleid. Alert, 24 (6), december, pp. 14-45. Ben Abdeljelil, Youssef & Jan Vranken (1997), Onbekenden van gisteren, onbeminden van vandaag, marginalen en sociaal uitgeslotenen van morgen? In: Marie-Claire Foblets, Bernard Hubeau & Aimé De Muynck (eds.), Migrantenonderzoek voor de toekomst, Leuven & Amersfoort: Acco, pp. 77-105. Benmoussa, Mahdjoub (1999), Bouwstenen voor een multiculturele samenleving. Migrantenorganisaties op weg naar de 21ste eeuw. Rotterdam: Platform Buitenlanders Rijnmond, 89 p. Beroud, Hafid (1989), Het spel meespelen of buitenspel komen te staan. Politieke en maatschappelijke participatie van minderheden in Nederland. In: Ron Haleber (red.), Rushdie effecten. Afwijzing van moslimidentiteit in Nederland? Amsterdam: SUA, pp. 228-232. - (1995), Besluit van de Vlaamse Regering van 10 mei 1995 betreffende de subsidieregeling van verenigingen voor volksontwikkelingswerk, Belgisch Staatsblad, 5 oktober 1995. - (1998), Besluit van de Vlaamse Regering van 14 juli 1998 betreffende de erkenning en subsidiëring van de centra en diensten voor het Vlaamse minderhedenbeleid, Belgisch Staatsblad, 2 oktober 1998. - (1999), Besluit van de Vlaamse Regering van 29 juni 1999 houdende de erkenning en subsidiëring van het forum van organisaties van etnisch-culturele minderheden, Belgisch Staatsblad, 10 september 1999. Boey, Jo & Lieve Maes (1997), Volksontwikkelingswerk. Sleutelen aan mens en maatschappij. Alert, 23 (6), pp. 76-85. Bousetta, Hassan (2000), Political Dynamics in the City: Three Case Studies. In: Sophie Bidt-Gendrot & Marco Martiniello (ed.), Minorities in European Cities. The Dynamics of Social Integration and Social Exclusion at the Neighbourhood Level. Houndmills, Basingstoke, Hampshire & London: MacMillan, pp. 129-144. Brackeva, Miep (samenstelling) (1996), Het verenigingsleven van migranten: een nieuwe dynamiek. Brussel: Intercultureel Centrum voor Migranten, 91 p. Buiks, P.E.J. (1983), Surinaamse jongeren op de Kruiskade. Overleven in een etnische randgroep. Deventer: Van Lofghum Slaterus, 269 p. Cas, Jef (1994), Migranten Zelforganisatie. Een nieuwe bezem? Sociaal, 15 (5), pp. 6-9. Chakkar, Mohamed (1994), Wat we zelf doen, doen we beter. Sociaal, 15 (5), pp. 10-12. Çakar, Rezzak (2000), Kafka in Vlaanderen. http://allserv.rug.ac.be/~hdeley/cakar1.htm. Ingekorte versie verschenen als Opiniestuk in De Morgen van 11 mei 2000. - (2001), Commentaar van de landelijke verenigingen van migranten op de nota ‘Bouwstenen voor het decreet & besluit voor de sociaal-culturele verenigingen, vorminginstellingen en bewegingen. Onuitgegeven document, 5 p.
332
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
- (1995), Decreet houdende een subsidiëring voor verenigingen voor volksontwikkelingswerk 19 april 1995, Belgisch Staatsblad, 9 augustus 1995 [Decreet 1995] - (1998), Decreet van 28 april 1998 inzake het Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden, Belgisch Staatsblad, 19 juni 1998 [Minderhedendecreet] - (2000), Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2000 30 juni 2000, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Belgisch Staatsblad, 17 augustus 2000 [Programmadecreet 2000] Delrue, Ivo (2001), Een gesprek met de coördinator van het Provinciaal Integratiecentrum OostVlaanderen. Anderzijds, 7 (1), pp. 4-6. D’Hollander, Hugo (1981), Het verenigingsleven van de migranten. Schets van een subsidiëringskader voor de migrantenverenigingen. Brussel: Staatssecretariaat voor de Vlaamse Gemeenschap, 29 p. + iii (product van de Studiegroep Mens en Ruimte). Dinnerstein, Leonard, Roger L. Nichols & David M. Reimers (1990), Natives and Strangers. Blacks, Indians, and Immigrants in America. Oxford etc.: Oxford University Press, 362 p. (+ xvi). Dobbelaere, Paul (1982), Kris-Kras… Oasis… El Waha. Marokkaanse jongeren op zoek naar zelforganisatie. Stageervaringen in het Cultureel Centrum voor Marokkaanse Arbeiders te Brussel.. Brussel: Hoger Instituut voor Maatschappelijk en Cultureel Werk, proefschrift derdejaarsstage, 115 p. (+ iii bijlagen). Driest, Piet (red.) (2000), Sterk in eigen kring. Etnische verzuiling. Utrecht: NIZW / RMO, 119 p. Ducoli, Bruno, Antionio Mazziotti, Silvana Panciera & Roberto Pozzo (1974), Emigration et formation socioculturelle. L’expérience du C.A.S.I. Brussel: CASI, 157 p. (gestencilde uitgave). Duyvendak, Jan Willem (1997), Specie kleeft anders dan cement. Over breekbare en ontbrekende banden. In: Waar blijft de politiek? Essays over paarse politiek, maatschappelijk middenveld en sociale cohesie. Amsterdam: Boom, pp. 91-101. Elskens, Bea (1994), Een dekreet voor migrantenorganizaties? Koepel 5, 1994/1, pp. 23-27. Engbersen, Godfried & René Gabriels (1995), Voorbij segregatie en assimilatie. In: Godfried Engbersen & René Gabriels (red.), Sferen van integratie. Naar een gedifferentieerd allochtonenbeleid. Amsterdam: Boom, pp. 1547. Engelen, Mieja (1990), Migrantenorganisaties in: Vlaamse Hoge Raad voor Migranten, Verslagboek van het besloten colloquium van 14 juni 1990 van de Vlaamse Hoge Raad voor Migranten. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, pp. 39-51. Entzinger, Han (2000), Migranten en het belang van het maatschappelijk middenveld. In: Piet Driest (red.), pp. 17-25. Falter, Rolf (2001), “Vlaanderen is serieus ziek”. De Standaard, 28 maart 2001. Feinema, Meindert, Jean Tillie, Anja van Heelsum, Maria Berger & Rick Wolff (2001), De politieke integratie van etnische minderheden in Nederland. Migrantenstudies, 17 (3), pp. 142-157. FOV (2001), FOV-standpunt bij de nota van minister van Cultuur Bert Anciaux "Bouwstenen voor het decreet & besluit voor de sociaal-culturele verenigingen, vormingsinstellingen, bewegingen". Brussel: Federatie van Organisaties voor Volksontwikkelingswerk, 11 p. Fraihi, Tarik (2001), Dimensies van minorisering en ongelijkheid in het minderhedenbeleid. Samenleving en politiek, 8 (8), oktober, pp. 32-38. Fret, Ludo (1998), Integratiewerk en zelforganisatie. Wie is drager van emancipatie? Alert, 24 (6), december, pp. 6-13.
333
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
- (1999) Sociaal-cultureel werk met volwassenen, Organisaties en instellingen - Migrantenorganisaties, Gids voor sociaal-cultureel en educatief werk, Afl. 22, april 1999, pp. 163-188. Gowricharn, R. (2000), Migranten en het belang van het maatschappelijk middenveld. In: Piet Driest (red.), pp. 27-32. Greenbaum, Thomas L. (2000), Moderating Groups. A Practical Guide for Group Facilitation. Thousand Oaks etc.: Sage, 249 p. Greene, Jennifer C. (1994), Qualitative Program Evaluation. Practice and Promise. In: Norman K. Denzin & Yvonna S. Lincoln (ed.), Handbook of Qualitative Research. Thousand Oaks etc.: Sage, pp. 530-544. Greisman, Harvey C. (1982), The Vulnerability of Today’s Community. In: Richard F. Larson & Ronald J. Knapp (ed.), Readings for Introducing Sociology. New York & Oxford: Oxford University Press, pp. 137-144. [Adapted from “Community Cohesion and Social Change”, Journal of Community Development Society 11 (Fall, 1980), pp. 1-17] HRVO (1992), Een cultureel beleid voor migranten. Eindrapport. Werkgroep Migranten. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Hoge Raad voor de Volksontwikkeling, 17 februari 1992, Doc.C. 1588 (bevat ook in bijlage het eigenlijke ‘Advies Een Cultureel Beleid voor Migranten’, d.d. 28 februari 1992). HRVO (1993), Voorstel van decreet houdende erkenning en subsidiëring van migrantenorganisaties december 1993. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Hoge Raad voor de Volksontwikkeling, 15/16 december 1993, 17 p. + 12 p. Hubert, Daisy et al. (2001), Intercultureel Netwerk Gent. Aangename kennismaking. Anderzijds, 7 (1), pp. 717. ICCM (s.d.), Het allochtoon verenigingsleven. Tussen maatschappelijke integratie en culturele diversiteit. Brussel: ICCM. ICCM (2000), Studiedag 'Decreet Landelijke Verenigingen' Samenvattend verslag. Jezus-Eik, 10 juni 2000, onuitgegeven document, 18 p. ICCM (2001a), Informatiepakket hoorzitting 10 mei 2001, z.p. ICCM (2001b), Hearing 10 mei 2001. Bouwstenennota voor de sociaal-culturele verenigingen m.b.t. de migrantenverenigingen. Brussel: ICCM, 21 p. (+ bijlagen). ICEM (1997), Het vrijblijvende voorbij. Het Vlaamse beleid naar etnisch-culturele minderheden. Een stand van zaken. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Interdepartementale Commissie etnisch-culturele minderheden, 108 p. ICEM (1999), Vlaams beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden. Jaarrapport 1998. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Interdepartementale Commissie Etnisch-culturele Minderheden (te downloaden via Internet). ICEM (2000), Vlaams beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden. Jaarrapport 1999. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Interdepartementale Commissie Etnisch-culturele Minderheden (te downloaden via Internet). ICEM (2001), Het Vlaamse beleid naar etnisch-culturele minderheden. Jaarrapport 2000. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Interdepartementale Commissie Etnisch-culturele Minderheden, 248 p. Idrissi, Yamila & Tarik Fraihi (2001), Denkpistes voor een nieuw minderhedenbeleid. Samenleving en politiek, 8 (3), maart, pp. 6-8. Jacobs, Jos (2001), Oost- en West-Vlaamse moskeeën vinden elkaar in UMIVOW. Anderzijds, 7 (1), pp. 3941. KCM (1992), Culturele verscheidenheid als wederzijdse verrijking. Een verenigingsleven van en met migranten, door de overheid ondersteund. Brussel: Koninklijk Commisariaat voor het Migrantenbeleid, 44 p.
334
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Köbben, A.J.F. (1991), Hedendaagse emancipatiebewegingen; een vergelijking. In: De weerbarstige waarheid. Opstellen over wetenschap. Amsterdam: Prometheus, pp. 145-160. Koot, W. & J. Rath (1987), Ethnicity and Emancipation. International Migration, 25 (4), December, pp. 427440. Landman, Nico (1996), Islamitische organisatievorming in Nederland. In: Henk Heeren, Patricia Vogel & Hans Werdmöller (red.), Etnische minderheden en wetenschappelijk onderzoek. Amsterdam & Meppel: Boom, pp. 98-118. Lelieveldt, Herman T. (2000), Wegen naar macht. De politieke participatie en toegang van het maatschappelijk middenveld op het lokaal niveau. In: Marc Hooghe (red.), Sociaal kapitaal en democratie. Verenigingsleven, sociaal kapitaal en politiek cultuur. Leuven en Leusden: Acco, pp. 341-363. Leman, Johan (1982), Van Caltanisetta naar Brussel en Genk. Een antropologische studie in de streek van herkomst en in het gastland bij Siciliaanse migranten. Leuven: Acco, 812 p. (+ xxvii). Leman, Johan, Beata Siewiera & Anne-Marie Van Broeck (1994), Documentloze immigranten te Brussel. Brussel: Cultuur en Migratie, 1994-2, pp. 93-139, 142-132, 147-148. Leyssens, Els & Joke Vanhoorne (1998), Leiderschap, emancipatie en belang bij zelforganisaties in Vlaanderen. Licentiaatsverhandeling Vergelijkende Cultuurwetenschap, Universiteit Gent, Academiejaar 1997-1998, 2 delen, 229 p. + 214 p. (promotor: Marc Verlot). Loobuyk, Patrick (2001), Allochtone politici: tussen wal en schip? Samenleving en politiek, 8(3), maart, pp. 3951. Lucassen, Jan & Rinus Penninx (1985), Nieuwkomers. Immigranten en hun nakomelingen in Nederland 1550-1985. Amsterdam: Meulenhoff Informatief, 176 p. Marshall, Catherine & Gretchen B. Rossman (1995), Designing Qualitative Research. Second Edition. Thousand Oaks etc.: Sage, 178 p. Martens, Albert (1993), De integratieproblematiek binnen een multiculturele samenleving: het verzuilingsmodel als hypothese. In: Frank Demeyere (ed.), Over pluralisme en democratie. Verzuiling en integratie in een multiculturele samenleving. Brussel: VUBPress, pp. 39-50. Martiniello, Marco (1992), Leadership et pouvoir dans les communautés ethniques d’origine immigrée: l’exemple d’une communauté etnique en Belgique. Paris: Éditions l’Harmattan/CIEMI, 317 p. Martiniello, Marco (1998), Ethnic politicians in Belgium. In: Marco Martiniello (ed.), Multicultural policies and the state: a comparison of two European societies. Utrecht: Utrecht University/ERCOMER, pp. 109-124. Meerbergen, Aline & Judith Perneel (red.) (s.d.), Sociale kaart. Meisjeswerkingen in Vlaanderen en Brussel: Brussel: Steunpunt allochtone meisjes en vrouwen, 72 p. Meireman, Katrien (2000), De landelijke verenigingen van etnisch-culturele minderheden. Leuven: K.U. Leuven, Instituut Recht en Samenleving, 85 p. Mens en Ruimte (1980), Het verenigingsleven van de gastarbeiders. Werkdocument Toestand september 1980 BTKOnderzoeksproject gecoördineerd door Mens en Ruimte v.z.w. november 1980. Brussel: Staatssecretariaat voor de Vlaamse Gemeenschap, 203 p. Mertens, Robin (2000), Minder-heden of beter verleden? Turkse migratie in eigen beeldvorming. Het herinneringslandschap van een lokale gemeenschap te Gent. Anderzijds, 6 (3), pp. 4-9. Minister van Cultuur (2001), Bouwstenen voor het decreet & besluit voor de sociaal-culturele verenigingen, vormingsinstellingen, bewegingen. Werktekst versie 21, 21 februari 2001, 45 p. Naegels, Tom (2000), 'Het is tijd voor actie'. Interview: Tom Naegels. Piet Janssen en Rezzak Cakar gaan met elkaar in de clinch over de integratie van migranten. Knack, nr. 41, 11 oktober 2000.
335
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Oosterlinck, Roger (2001), Beleidsopties voor het SCW in Vlaanderen. Gent: Sociale Hogeschool KVMW, 64 p. QSR (1997), QSR NUD*IST 4 User Guide. Second Edition. Victoria: La Trobe University, Qualitative Solutions and Research Pty Ltd., 260 p. Parekh, Bikhu (2000), Rethinking Multiculturalism. Cultural Diversity and Political Theory. Houndmills, Basingstoke: MacMillan. Pauwels, Koen & Luc Deschamps (1991), Eigen organisaties van vreemdelingen. C.B.G.S.-document, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel. Pelemans, Inge (2001), Een vergelijkende studie naar de dynamieken van allochtone gemeenschappen en het Vlaams beleid in Brussel. Gent: Universiteit Gent, Steunpunt Intercultureel Onderwijs, 142 p., onuitgegeven eindrapport (onderzoek uitgevoerd in opdracht van de Minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse aangelegenheden en Ontwikkelingsssamenwerking) (promotor: Marc Verlot). Perneel, Judith (1999), Actie-onderzoek m.b.t. de oprichting van een steunpunt vor het allochtone vrouwenverenigingsleven in Vlaanderen en Brussel. Brussel: ICCM, 78 p. Perneel, Judith (2001), Ontstaan en ontwikkeling van het Steunpunt allochtone meisjes en vrouwen. Vorming, 16 (3), februari, pp. 207-221. Phalet, Karen & Marc Swyngedouw (1999), Integratie ter discussie. In: Marc Swyngedouw, Karen Phalet & Kris Deschouwer (red.), Minderheden in Brussel. Sociopolitieke houdingen en gedragingen. Brussel: VUBPress, pp. 19-40. Pinxten, Rik (1994), Culturen sterven langzaam. Over interculturele communicatie. Antwerpen & Baarn: Hadewijch, 144 p. [FR] (1994), Migranten mogen zich organizeren, maar niet te veel. Weckx tegen federering migrantenorganizaties. De Morgen, 19 maart 1994. Rabbae, Mohamed (1993), Naast de Amicales nu de UMMON. De mantelorganisaties van de Marokkaanse autoriteiten in Nederland. Utrecht: Nederlands Centrum Buitenlanders (NCB), 172 p. Rex, John, Daniel Joly & Czarina Wilpert (ed.) (1987), Immigrant Associations in Europe. Aldershot etc.: Gower, 247 p. Rex, John & Sasha Josephides (1987), Asian and Greek Cypriot Associations and Identity. In: John Rex et al. (ed.), pp. 11-41. Reynebeau, Marc (1995), Het klauwen van de leeuw. De Vlaamse identiteit van de 12de tot de 21ste eeuw. Leuven: Van Halewyck, 306 p. Roosen, Jean-Pierre (1994), Vakbel over het HRVO-voorstel van decreet voor migrantenorganisaties. Raaklijnen, 94/1, pp. 8-9. Rotthier, Rudi (2001a), ‘Multiculturalisten zijn te optimistisch geweest’. De Morgen, 13 oktober 2001, p. 34. [interview met Hassan Bousetta] Rotthier, Rudi (2001b), Na de pechgeneratie: brute pech? De Morgen, 20 oktober 2001, pp. 58-59. Schensul, Jean J., Margaret D. Lecompte, Bonnie K. Nastasi & Stephen P. Borgatti (1999), Enhanced Ethnographic Methods. Audiovisual Techniques, Focused Group Interviews, and Elicitation Techniques. Walnut Creek etc.: Altamira Press, 162 p. (+ xiii) (The Ethnographers Toolkit 3). Shadid, W.A.R. & P.S. van Koningsveld (1996), Islampolitiek en islamonderzoek in Nederland. In: Henk Heeren, Patricia Vogel & Hans Werdmöller (red.), Etnische minderheden en wetenschappelijk onderzoek. Amsterdam & Meppel: Boom, pp. 37-54.
336
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
SoCiuS s.d. [2001a], Standpunt bij de Bouwstenennota voor het decreet en besluit voor de sociaal-culturele verenigingen, vormingsinstellingen en bewegingen. Onuitgegeven document, gedownload via het Internet (www.socius.be), 15 p. SoCiuS s.d. [2001b], Bouwstenen voor het decreet & besluit voor de sociaal-culturele verenigingen vormingsinstellingen en bewegingen. Samenvattend verslag van de hoorzittingen te Gent (19 maart 2001) Antwerpen (20 maart 2001) en Brussel (22 maart 2001). Onuitgegeven document, gedownload via het Internet (www.socius.be), 20 p. SoCiuS s.d. [2001c], Bouwstenen voor het decreet & besluit voor de sociaal-culturele verenigingen vormingsinstellingen en bewegingen. Vragen naar aanleiding van de hoorzittingen te Gent (19 maart 2001) Antwerpen (20 maart 2001) en Brussel (22 maart 2001). Onuitgegeven document, gedownload via het Internet (www.socius.be), 29 p. Strijp, Ruud (1999), Moroccan associations in a Dutch town. In: Maurice Crul, Flip Lindo & Ching Lin Pang (ed.), Culture, Structure and Beyond. Changing identities and social positions of immigrants and their children. Amsterdam: Het Spinhuis, pp. 49-71. Sunier, Thijl (2001), Reactie op Fennema, Tillie en anderen, ‘De politieke integratie via etnische minderheden in Nederland’. Migrantenstudies, 17 (3), pp. 163-166. Talai, Vered Amit (1989), Armenians in London. The Management of Social Boundaries. Manchester & New York: Manchester University Press, 171 p. (Anthropological Studies in Britain: no. 4). Tegenbos, Guy (2001), Organisaties allochtonen krijgen brandstof van Vogels. De Standaard, http://www.standaard.be/nieuws/binnenland/detail.asp?articleID=DST09052001_016, 9 mei 2001. Uyttendaele, Jo & Michaël van der Valk (red.) (1997), Ontmoetingsdag Overheid en Vereniginger van Migranten. Eindrapport. Brussel: ICCM, 146 p. Van De Genachte, Catherine & Marie Scheirlinck (1996), “We hebben tot nu toe als twee gemeenschappen naast elkaar geleefd” Interview met Fatma Pehlivan. De Nieuwe Gemeenschap, jaargang 1996, 1 maart, pp. 912. Van Leugenhaeghe, Lien (2001), De integratiesector en de zelforganisaties. Een analyse van het debat en de praktijk. Licentiaatsverhandeling Vergelijkende Cultuurwetenschap, Universiteit Gent, Academiejaar 2000-2001. (promotor: Marc Verlot). Van Loock, Lode (samenstelling) (1986), Dossier migrantenorganisaties. Bareel, 8 (32), januari, pp. 3-33. Van Loock, Lode (1993), De ondersteuning van de migrantenorganisaties in Vlaanderen. Bareel, 14 (4), juni, pp. 9-11 (Dossier migrantenorganisaties). Vanmechelen, Olivia (1995), Evaluatieonderzoek organisaties van migranten in Vlaanderen en Brussel. Leuven: K.U. Leuven, Hoger Instituut voor de Arbeid, Steunpunt Migranten, 49 p. Vanmechelen, Olivia (1996), Het Vlaamse migrantenbeleid (1991 - 1994). Van minder-heden naar meer toekomst? Leuven: K.U. Leuven, Hoger Instituut voor de Arbeid, Steunpunt Migranten, 145 p. Van Rans, Ellen (1994), Weckx en de ondersteuning van de migrantenorganisaties: interview met Lode Van Loock, VCIM. Bindteken, juni, pp. 4-7. van Wijk, Isaäck & Rinus Penninx (1984), Onderzoek minderheden in opdracht van de rijksoverheid. Samenvattingen van verslagen van veertien interdepartementale onderzoeksprojecten met betrekking tot minderheden en een bibliografie van publicaties over onderzoek minderheden, uitgevoerd in opdracht van, of (mede-)gesubsidieerd door de rijksoverheid: 19781984. 's-Gravenhage: Ministerie van Binnenlandse Zaken, Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, 101 p. Verlot, Marc (2001), Werken aan integratie. Het minderheden- en het onderwijsbeleid in de Franse en Vlaamse Gemeenschap van België (1988-1998). Leuven & Leusden: Acco, 255 p. Viane, Wim (1998), L’associatif en Flandre: entre intégration et identité. Agenda Interculturel, n° 169, décembre, pp. 9-12.
337
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
[WVC] (1992), Stenen voor een nieuw gebouw. Advies van de Commissie Doelmatigheid landelijke Minderhedenorganisaties. Rijswijk: Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC), 40 p. (+ 5 bijlagen).
338
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Bijlagen Bijlage 1 Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen Onderzoeksvoorstel (aangepaste versie)
Promotor: Dr. Marc Verlot Steunpunt Intercultureel Onderwijs Vakgroep vergelijkende cultuurwetenschap – Universiteit Gent Korte Meer 5 9000 Gent 09/264.67.11 –
[email protected]
1. Algemeen kader De theoretische achtergrond van waaruit we onze interesse betonen in het geformuleerde onderzoeksvoorstel is die van de vergelijkende cultuurwetenschap. Cultuur wordt daarbinnen breed gedefinieerd als “het geheel van praktijken en betekenisgeving(en) dat het individuele en collectieve handelen beïnvloedt”. We zullen daarbinnen een instrumentele visie op cultuur hanteren, namelijk als een proces dat tegelijkertijd het handelen en denken van (groepen) mensen structureert, maar ook steeds een verandering onderhevig is. Eén van de meest fundamentele culturele processen zijn leerprocessen, waarbij inzichten en handelingsstrategieën worden ontworpen, toegepast en doorgegeven. Onze onderzoeksbenadering kan als ‘pragmatisch’ worden omschreven. Onderzoek moet binnen deze visie niet enkel leiden tot ‘beter verstaan’, maar zal ook concrete elementen tot verandering moeten aanreiken. 2. Afbakening van de onderzoeksopdracht Gegeven het feit dat het voorziene onderzoeksbudget maximaal de inzet van 1 voltijds wetenschappelijk medewerker voor maximaal 6 maanden toelaat, stellen wij voor de initiële onderzoeksoproep te vertalen in een meer haalbare onderzoeks-opdracht. We leggen onze focus daarbij op de mogelijke effecten van het decreet verenigingen op het gestructureerd verenigingsleven van en door allochtonen, de zogenaamde zelforganisaties. Onderzoek naar zelforganisaties van allochtonen is zeldzaam in onze contreien. Het proefschrift van Marco Martiniello (1992) inzake (etnisch leiderschap in) de Italiaanse Gemeenschap in Franstalig België is de enige publicatie die het predicaat wetenschappelijk onderzoek kan dragen. Voor de situatie van zelforganisaties binnen de Vlaamse Gemeenschap zijn er weliswaar enkele inventarissen beschikbaar (Deschamps & Pauwels (1991), Meireman (2000)
339
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
en ICCM (s.d.)), een wetenschappelijke analyse van dynamieken binnen het georganiseerd verenigingsleven van en door allochtonen is tot op heden niet beschikbaar. Wel zijn er een beperkt aantal licentiaatsverhandelingen gemaakt, waarvan deze van Leyssens & Vanhoorne (1988) een speciale vermelding verdient. In deze studie (promotor: dr. Marc Verlot) werd het theoretisch kader zoals uitgewerkt door Martiniello overgenomen, verfijnd en vervolgens toegepast op het allochtone verenigingsleven in de Vlaamse Gemeenschap. Enkele van hun conclusies zijn de volgende: - De federaties vertonen eerder een externe dan een interne gerichtheid. Leidersfiguren binnen de federaties formuleren hun opdracht in termen van belangenverdiging bij met de Vlaamse Gemeenschap eerder dan in termen van de opbouw van een eigen culturele identiteit. - Federaties worden door een beperkt aantal leidersfiguren gedragen, personen met een eerder directieve leiderschapstijl (‘emergent leadership’). De participatie van de doelgroep in de stuctuur, organisatie en het beleid van de federaties is beperkt waardoor kansen tot collectieve emancipatie (voorlopig?) verloren gaan. - De Vlaamse Gemeenschap (Welzijn én Cultuur) formuleert onduidelijke verwachtingen ten aanzien van de federaties. Binnen het huidige decreet verenigingen worden de centrale doelstellingen voor de ondersteuning van het verenigingsleven van en door allochtonen (integratie, participatie, emancipatie) nauwelijks geoperationaliseerd. Federaties blijken wel een plaats te krijgen binnen enkele raadgevende structuren t.a.v. de Vlaamse overheid, maar het gaat over structuren die geen substantiële rol toebedeeld krijgen. Deze korte situering illustreert hoe complex onderzoek naar het verenigingsleven van allochtonen is. Onderzoek naar de effecten van een gevoerd beleid inzake deze materie is dan ook geen sinecure. Het vraagt een gedegen achtergrond in sociaal wetenschappelijk onderzoek en meer precies in de materie van multiculturalisme-studies. Daar kan aan worden toegevoegd dat door het ontbreken van (lokaal) stemrecht voor allochtonen in België, de ‘zelforganisaties’ zowat de enige vorm zijn van collectieve expressie van allochtonen. Het gevolg is dat deze materie uiterst gevoelig ligt en elke uitspraak in de eerste plaats als een politieke uitspraak wordt verstaan. Wij stellen voor de initiële onderzoeksvragen uit het onderzoeksvoorstel daarom als volgt te herformuleren: “In welke mate heeft het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen (en in het bijzonder het decreet verenigingen) geleid tot het ontwikkelen van sociale en culturele dynamieken van georganiseerde allochtonen via het gestructureerde verenigingleven van en door allochtonen?” Met deze onderzoeks-afbakening wordt bewust gekozen voor het nagaan van één, maar weliswaar breed en ons inziens fundamenteel effect. We stellen voor om gezien de bijzonder beperkte middelen te focussen op enkele cruciale thema’s zoals: - collectieve en individuele emancipatie, met bijzondere aandacht voor de functie van deze verenigingen in termen van ‘kadervorming’ (elitevorming?). - aandacht voor democratische participatie (ontwikkeling) en eiderschapsstijlen
340
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
-
(evoluerende?) conceptualisering van de noties gemeenschap, samenleving, integratie, interculturele samenwerking, (culturele en etnische) eigenheid, …
Deze centrale vraag en de voorgestelde focus vereisen een exemplarische benadering, waarin ‘verstaan’ centraal staat, eerder dan een verifiërende/ verklarende benadering (Alasuutari, 1996). Dit verstaan is cruciaal, omdat het inzicht in de dynamieken een beeld zal opleveren van de trends in het allochtone verenigingsleven. Op basis van dit inzicht kan de Vlaamse overheid geargumenteerde keuzes maken over de richting en de prioriteiten die ze in haar beleid inzake sociaal-cultureel werk wil leggen. 3. Toelichting bij de gehanteerde methodiek Een analyse van ontwikkelde dynamieken vanuit een exemplarische benadering vereist een kwalitatieve onderzoekstechniek die een complexere en meer genuanceerde interpretatieve benadering toelaat dan het traditionele sociografische surveyonderzoek. Het onderzoek zal in de eerste plaats gebruik maken van half open interviews met de belangrijkste protagonisten in het allochtone verenigingsleven: - voorzitters/directeurs/coördinatoren van de federaties, - verantwoordelijken van een beperkt aantal lokale organisaties, - het ICCM, - een beperkt aantal sleutelfiguren uit het autochtone verenigingsleven. Via die interviews wordt een inventarisatie gemaakt van het allochtone verenigingsleven (aangevuld met documentenanalyse). Tegelijk wordt gepeild naar de prioriteiten, de bekommernissen en de standpunten met betrekking tot de aangegeven cruciale thema’s. Op basis van deze informatie wordt een analyse-instrument aangemaakt waarin via situatieschetsen gepeild wordt naar de trends die zich in het allochtone vereningingsleven voordoen. Deze situatieschetsen worden voorgelegd aan een groep van mensen die daar op reageren (de zogenaamde focusgroep-methode). Er wordt voorzien in twee groepen van personen die in het lokale verenigingleven actief zijn, twee groepen van personen die op landelijk/federaal vlak actief zijn (inbegrepen het ICCM) en één gemengde groep, waarbij ook personen uit het autochtone verenigingsleven worden betrokken.
4. Rapportage (aangepast) We stellen één tussentijdse rapportage voor: - Een rapportage van de interviewronde (eind juni) Het onderzoek zal worden afgerond met een eindrapportage waarin naast de resultaten van het onderzoek ook een reeks aanbevelingen worden gedaan (eind oktober).
341
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
5. Timing (aangepast) Fase 1: inventarisatie en peiling via interviews Midden maart tot derde week april: - documentanalyse en literatuuronderzoek - constructie interviewleidraad Vierde week april tot vierde week van mei: afname interviews Tweede week van mei tot eind juli: - verwerking interviews - tussentijdse rapportage 30 juni (één rapportage i.p.v. twee tussentijdse rapportages (31 mei en 30 juni) zoals contractueel vooropgesteld) Augustus: vakantie
Fase twee: analyse-instrument met focusgroepen Van vierde week van augustus tot derde week september: - ontwerpen probleemanalyse-instrument - voorbereiding afname van instrument bij focusgroepen
Vierde week september: afname van instrument bij focusgroepen.
Fase drie: verwerking en eindrapportage Oktober: - verwerking - eindrapportage: eind oktober
6. Besteding van de voorziene middelen -
-
Tewerkstelling van een wetenschappelijk medewerker. Loonkost voor een medewerker met een onderzoeksanciënniteit van 3 jaar (inclusief overhead Universiteit Gent) voor 5 maanden: 922.000, Werkingsmiddelen: vervoerskosten, aankoop literatuur, administratie
7. Bibliografie Alasuutari, P. (1996), Researching culture: qualitative method and cultural studies. Sage, London. ICCM (s.d.), Het allochtoon verenigingsleven. Tussen maatschappelijke integratie en culturele diversiteit. ICCM, Brussel.
342
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Leyssens, E. & J. Vanhoorne (1998), Leiderschap, emancipatie en belang bij zelforganisaties in Vlaanderen. Licentiaatsverhandeling Universiteit Gent. Martiniello, M. (1992), Leadership et pouvoir dans les communautés ethniques d’origine immigrée: l’exemple d’une communauté etnique en Belgique. Editions l’Harmattan/CIEMI, Paris. Meireman, K. (2000), De landelijke verenigingen van etnisch-culturele minderheden. Instituut Recht en Samenleving, K.U. Leuven. Pauwels, K. & L. Deschamps (1991), Eigen organisaties van vreemdelingen. C.B.G.S.-document, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel.
343
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Bijlage 2
Aankondigingsbrief Gent, 11 april 2001
Aan: - de voorzitters, directeuren, coördinatoren van de landelijke verenigingen voor migranten, - verantwoordelijken van lokale migrantenverenigingen, - andere belanghebbenden en betrokkenen.
Betreft: Onderzoek naar het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen
Mevrouw, geachte heer, Zoals u wellicht al hebt vernomen heeft Bert Anciaux, de Vlaamse Minister van Cultuur, een onderzoeksopdracht uitgeschreven naar het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen. Deze opdracht werd —na mededinging— toevertrouwd aan de Vakgroep Vergelijkende Cultuurwetenschappen van de Universiteit Gent, meer bepaald aan het Steunpunt Intercultureel Onderwijs. Het onderzoek bevindt zich thans in de opstartfase. We grijpen deze gelegenheid meteen aan om u als betrokken organisatie bij middel van deze brief te informeren. De voornaamste beweegreden van deze brief is klaarheid te scheppen over de bedoeling van dit onderzoek. Verder willen we de gehanteerde methode en fasering kort toelichten en tevens om uw medewerking verzoeken. De bedoeling van het onderzoek De centrale vraag van dit onderzoek luidt als volgt: 'Heeft het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen (en in het bijzonder het decreet Verenigingen Volksontwikkelingswerk) geleid tot bijkomende sociale en culturele dynamieken bij allochtone groepen via hun eigen verenigingen?' De bovengestelde hoofdvraag valt verder uiteen in twee deelvragen: a) Welke dynamieken hebben zelforganisaties totnogtoe kunnen ontwikkelen? (in het kader van het decreet van 1995) b) Welke dynamieken willen zelforganisaties ontwikkelen in de toekomst? Kortom: dit onderzoek evalueert niet de verenigingen als zodanig, maar het decreet en wat de zelforganisaties daarmee (hebben) kunnen doen. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling om het allochtone verenigingsleven door te lichten op zijn intern functioneren en doelmatigheid —een soort controle van bovenaf met andere woorden. Als daar op het terrein enige bezorgdheid zou over bestaan willen we dit uit de wereld helpen. We zullen in het onderzoek focussen op enkele cruciale —inhoudelijke— thema's. Wat betekenen voor de betrokken organisaties noties als gemeenschap, samenleving, integratie, (culturele en etnische) eigenheid, …? We willen ook aandacht besteden aan thema's als collectieve en individuele emancipatie (kadervorming) en vormen van interne participatie.
344
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Inzicht in deze dynamieken dient een beeld op te leveren van de trends in het allochtone verenigingsleven met betrekking tot de betreffende thema's. Dit inzicht wordt neergeslagen in een aantal aanbevelingen ten aanzien van het beleid. Methode en timing De methode van het onderzoek is kwalitatief, wat een complexere en meer genuanceerde interpretatie van de verkregen gegevens toelaat. De gegevens zullen verzameld worden op grond van twee onderzoekstechnieken: halfopen interviews en de focusgroep-methode. De uitvoering van het onderzoek verloopt in drie fasen: (1) interviews: voorbereiding, afname, verwerking, tussentijdse rapportage (maart - juni); (2) ontwerp leidraad en afname daarvan bij focusgroepen (juli - september); (3) verwerking en eindrapportage (september - oktober). In de eerste fase van het onderzoek worden interviews afgenomen van de belangrijkste protagonisten in het allochtone verenigingsleven: voorzitters /directeuren / coördinatoren van de landelijke verenigingen (of federaties), verantwoordelijken van een beperkt aantal lokale verenigingen, het ICCM en een beperkt aantal sleutelfiguren uit het autochtone verenigingsleven en de minderhedensector. In deze interviews wordt gepeild naar uw prioriteiten, uw bekommernissen en uw standpunten, onder meer met betrekking tot de hierboven aangegeven thema's. Deze interviews zullen normaal gezien afgenomen worden vanaf de vierde week van april tot en met de derde week van mei. De interviews worden op band opgenomen; de volledige anonimiteit van de geïnterviewden en hun respectieve organisaties wordt gewaarborgd. De tijdsduur van een interview is moeilijk op voorhand in te schatten, maar u mag rekenen op gemiddeld twee uur. In de tweede onderzoeksfase wordt een leidraad ontwikkeld voor gespreksrondes waarin verschillende panels gevraagd zal worden te reageren op conclusies uit de interviews (de zogenaamde focusgroep-methode). Vijf groepen worden daarbij vooropgesteld: twee groepen van personen die in het lokale verenigingsleven actief zijn, twee groepen van personen die op landelijk/federaal vlak actief zijn (inbegrepen het ICCM) en één gemengde groep, waarbij ook uit personen uit het autochtone verenigingsleven worden uitgenodigd. Deze groepen zullen hoogstwaarschijnlijk in de maand september worden bijeen geroepen. Praktisch betekent dit dat we na ontvangst van deze brief —dus zeer binnenkort— met u telefonisch of via e-mail contact zullen opnemen voor het maken van een afspraak voor een interview. Uw medewerking daaraan is uiteraard vrijblijvend, maar zouden wij niettemin ten zeerste op prijs stellen. Concrete stappen in verband met de focusgroepen zullen pas na de interviewronde worden genomen. Wij danken u reeds bij voorbaat voor uw gewaardeerde medewerking en houden ons warm aanbevolen voor uw vragen en voor verdere informatie. Hoogachtend,
Sven Sierens Wetenschappelijk medewerker Ook getekend namens Dr. Marc Verlot, directeur Steunpunt Intercultureel Onderwijs
345
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Bijlage 3
Onderzoek naar sociaal-cultureel beleid voor allochtonen Leidraad interview Respondenten werkzaam in zelforganisaties Toelichting bij leidraad Dit is een leidraad voor een halfopen interview en als zodanig geen vragenlijst. De onderstaande reeks vragen is niet uitputtend. Niet alle vragen hoeven tijdens het interview aan de orde te komen. De onderdelen (topics) worden wel zoveel mogelijk bestreken. Sommige vragen onderdelen overlappen elkaar in mindere of meerdere mate. De volgorde van de onderdelen en vragen wordt niet noodzakelijk gevolgd. Onderdelen kunnen door elkaar lopen (vooral A en B). De vragen zijn richtvragen; ze worden anders geformuleerd of weggelaten naar gelang van de respondent en context (landelijke vereniging; lokale zelforganisatie; autochtone vereniging; andere actoren op het terrein). De vragen peilen zowel naar wat het decreet (1995) -al dan niet- heeft teweeggebracht in de voorbije jaren als naar ontwikkelingen in de toekomst op de onderscheiden terreinen (visie- en begripsontwikkeling; concrete werking; externe contacten; beleid).
Toelichting bij interview Het interview is vertrouwelijk. De anonimiteit van de geïnterviewden en hun organisaties wordt gewaarborgd bij de verwerking en rapportage van de gegevens. Namen van actoren op het terrein die tijdens het interview worden vermeld worden zo nodig gemaskeerd, ten zij het gaat om personen (of organisaties) waar zoiets niet kan omdat zij een duidelijk herkenbare publieke functie hebben. De interviews worden op band opgenomen. Zij worden nadien uitgetikt en geanalyseerd met behulp van Nud*ist, een computerprogramma voor kwalitatieve gegevensanalyse. De term 'zelforganisaties' wordt overwegend gebruikt. Dit slaat zowel op lokale als landelijke verenigingen van migranten. Waar nodig wordt het onderscheid lokaal / landelijk (federatie) expliciet gemaakt.
346
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Î Vooraf: Situering respondenten
Wilt u zich even kort voorstellen (naam, functie, organisatie)?
Î Onderdelen en vragen A) Visie op de maatschappelijke rol en meerwaarde van zelforganisaties
Wat is een zelforganisatie? Hoe zou u dat omschrijven? Hoe ziet u het onderscheid tussen landelijke verenigingen (federaties) en lokale verenigingen? Wat maakt uw zelforganisatie (of zelforganisaties in het algemeen) onmisbaar in de huidige samenleving? Wat maakt zelforganisaties specifiek ten opzichte van Vlaamse verenigingen? Is er een verschil tussen de doelen/functies van het allochtone en het Vlaamse verenigingsleven? Het decreet ziet voor zelforganisaties een rol weggelegd op het vlak van emancipatie, participatie en integratie? Wat betekent dat voor u? Hoe ziet u dat zelf? Werkt uw organisatie rond cultuur? Op welke manier? Hoe draagt beleving van 'eigen cultuur' bij tot emancipatie van migranten? Wat denkt u van interculturele activiteiten als doelstelling?
B) De taken en activiteiten van uw zelforganisatie
Hoe werd in de voorbije jaren sociaal-cultureel werk concreet vorm gegeven (taken en activiteiten)? Welke thema's en problemen staan/stonden centraal binnen de werking van uw organisatie? Op welke manier is uw organisatie gestructureerd?
- Enkel voor landelijke verenigingen
Op welke manier worden lokale verenigingen of afdelingen begeleid en gestimuleerd? Hoe wordt de kaderopleiding georganiseerd? Waar legt u de klemtoon bij de organisatie van programma's en/of de realisatie van projecten? Vindt u voldoende capabele kaderleden om de organisatie professioneel te organiseren en besturen ? [ervaring met sociaal-cultureel werk; vaardigheden zoals vergaderingen leiden, verslagen schrijven, correspondentie voeren, dossiers en werkplannen opmaken, voor geld zorgen, financiën beheren, …]
347
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Bereikt u nieuwe (jonge) mensen (vrijwilligers, professionelen) in de eigen gemeenschap(pen) die in de toekomst voor continuïteit kunnen zorgen in de organisatie? Wat zijn volgens u de belangrijkste taken en bekwaamheden van een voorzitter (coördinator)? Weet u zich raad met taken op het vlak van belangenbehartiging en sociale actie?
C) Contacten met de buitenwereld - Contacten met andere verenigingen van migranten
Is er samenwerking met andere zelforganisaties/verenigingen? Wat is uw mening over contacten met andere zelforganisaties? Kent u de voorzitters van de andere landelijke verenigingen persoonlijk? [landelijke verenigingen]
- Contacten met Vlaamse verenigingen
Komt u in contact met Vlaamse organisaties in het maatschappelijk middenveld? Op welke manier? Hoe zit het met de participatie van migranten in de structuren (raden) van Vlaamse verenigingen?
- Contacten met de integratiesector / welzijnswerk
Komt u in contact met integratiecentra (buurtcentra / opbouwwerk)? Op welke manier? Hoe verlopen die contacten? Is er sprake van samenwerking? Men spreekt bij zelforganisaties (landelijke verenigingen) van een verwevenheid van culturele en welzijnsmateries. Wat houdt dat precies in? Welke taakverdeling moet er komen tussen de integratiecentra en de zelforganisaties?
- Contacten met de overheid
Komt u vaak in aanraking met de overheid (gemeentelijk, provinciaal, regionaal, Vlaamse Ge:meenschap)? Op welke manier? Wie voert de contacten? Waarover handelen die contacten? Zijn er mogelijkheden voor inspraak?
- Enkel voor landelijke verenigingen
348
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Heeft uw organisatie beleidsbeïnvloedend gewerkt de laatste jaren en hierin resultaten geboekt? Wat is uw mening over het Forum van Organisaties van Etnisch-Culturele Minderheden?
D) Verwachtingen ten aanzien van het beleid
Wat zijn volgens u de negatieve en positieve punten van het decreet van 1995? Komt het decreet tegemoet aan de noden en behoeften van uw organisatie? Zijn er belangrijke factoren, pijnpunten die de realisatie van uw doelstellingen belemmeren? Hoe zou het decreet eruit zien als u het zelf mocht opstellen? Wat vindt u van de voorstellen in de recente nota rond sociaal-cultureel werk? Stel dat uw organisatie 10 keer meer middelen zou krijgen en een beleidsplan moet opstellen voor vier jaar, hoe zou dat eruit zien? Welke dringende maatregelen zou u willen genomen zien om de werking van uw vereniging te verbeteren?
349
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Bijlage 4
Onderzoek naar sociaal-cultureel beleid voor allochtonen Leidraad interview Andere actoren en sleutelinformanten (niet werkzaam in zelforganisaties) Toelichting bij leidraad Dit is een leidraad voor een halfopen interview en als zodanig geen vragenlijst. De onderstaande reeks vragen is niet uitputtend. Niet alle vragen hoeven tijdens het interview aan de orde te komen. De onderdelen (topics) worden wel zoveel mogelijk bestreken. Sommige vragen onderdelen overlappen elkaar in mindere of meerdere mate. De volgorde van de onderdelen en vragen wordt niet noodzakelijk gevolgd. Onderdelen kunnen door elkaar lopen (vooral A en B). De vragen zijn richtvragen; ze worden anders geformuleerd of weggelaten naar gelang van de respondent en context (landelijke vereniging; lokale zelforganisatie; autochtone vereniging; andere actoren op het terrein). De vragen peilen zowel naar wat het decreet (1995) -al dan niet- heeft teweeggebracht in de voorbije jaren als naar ontwikkelingen in de toekomst op de onderscheiden terreinen (visie- en begripsontwikkeling; concrete werking; externe contacten; beleid).
Toelichting bij interview Het interview is vertrouwelijk. De anonimiteit van de geïnterviewden en hun organisaties wordt gewaarborgd bij de verwerking en rapportage van de gegevens. Namen van actoren op het terrein die tijdens het interview worden vermeld worden zo nodig gemaskeerd, ten zij het gaat om personen (of organisaties) waar zoiets niet kan omdat zij een duidelijk herkenbare publieke functie hebben. De interviews worden op band opgenomen. Zij worden nadien uitgetikt en geanalyseerd met behulp van Nud*ist, een computerprogramma voor kwalitatieve gegevensanalyse. De term 'zelforganisaties' wordt overwegend gebruikt. Dit slaat zowel op lokale als landelijke verenigingen van migranten. Waar nodig wordt het onderscheid lokaal / landelijk (federatie) expliciet gemaakt.
350
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Î Situering respondenten
Op welke manier komt u in contact, heeft u te maken met zelforganisaties/landelijke verenigingen? Hoe houdt dit verband met uw functie/beroepsbezigheid? In hoeverre heeft u zicht op het verenigingsleven van migranten? Op welke manier besteedt u aandacht aan de problematiek van migranten en de multiculturele samenleving in uw organisatie?
Î Onderdelen en vragen E) Visie op de maatschappelijke rol en meerwaarde van zelforganisaties
Wat is een zelforganisatie? Hoe zou u dat omschrijven? Hoe ziet u het onderscheid tussen landelijke verenigingen (federaties) en lokale verenigingen? Wat maakt zelforganisaties onmisbaar in de huidige samenleving? Wat maakt zelforganisaties specifiek ten opzichte van Vlaamse verenigingen? Is er een verschil tussen de doelen/functies van het allochtone en het Vlaamse verenigingsleven? Het decreet ziet voor zelforganisaties een rol weggelegd op het vlak van emancipatie, participatie en integratie? Wat betekent dat voor u? Hoe ziet u dat zelf? Hoe draagt beleving van 'eigen cultuur' bij tot emancipatie van migranten? Wat denkt u van interculturele activiteiten als doelstelling?
F) De taken en activiteiten van uw zelforganisatie
Hoe werd in de voorbije jaren sociaal-cultureel werk concreet vorm gegeven (taken en activiteiten)? Welke thema's en problemen staan/stonden centraal binnen de werking van uw organisatie? Op welke manier is uw organisatie gestructureerd?
Enkel voor landelijke verenigingen
Op welke manier worden lokale verenigingen of afdelingen begeleid en gestimuleerd? Hoe wordt de kaderopleiding georganiseerd? Waar legt u de klemtoon bij de organisatie van programma's en/of de realisatie van projecten? Vindt men voldoende capabele kaderleden om de organisatie professioneel te organiseren en besturen ? [ervaring met sociaal-cultureel werk; vaardigheden zoals vergaderingen leiden, verslagen schrijven,
351
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
correspondentie voeren, dossiers en werkplannen opmaken, voor geld zorgen, financiën beheren, …] Bereikt men nieuwe (jonge) mensen (vrijwilligers, professionelen) in de eigen gemeenschap(pen) die in de toekomst voor continuïteit kunnen zorgen in de organisatie? Wat zijn volgens u de belangrijkste taken en bekwaamheden van een voorzitter (coördinator)? Worden landelijke verenigingen niet overvraagd door hun decretale taakstelling? Weet men zich raad met taken op het vlak van belangenbehartiging en sociale actie?
G) Contacten met de buitenwereld - Contacten met andere verenigingen van migranten
Is er samenwerking met andere zelforganisaties/verenigingen? Wat is uw mening over contacten met de Vlaamse organisaties?
- Contacten met Vlaamse verenigingen
Komen zelforganisaties in contact met Vlaamse organisaties in het maatschappelijk middenveld? Op welke manier? Hoe zit het met de participatie van migranten in de structuren (raden) van Vlaamse verenigingen?
- Contacten met de integratiesector / welzijnswerk
Komen zelforganisaties in contact met integratiecentra (buurtcentra / opbouwwerk)? Op welke manier? Hoe verlopen die contacten? Is er sprake van samenwerking? Men spreekt bij zelforganisaties (landelijke verenigingen) van een verwevenheid van culturele en welzijnsmateries. Wat houdt dat precies in? Welke taakverdeling moet er komen tussen de integratiecentra en de zelforganisaties?
- Contacten met de overheid
Komen zelforganisaties vaak in aanraking met de overheid (gemeentelijk, provinciaal, regionaal, Vlaamse Ge:meenschap)? Op welke manier? Wie voert de contacten? Waarover handelen die contacten? Zijn er mogelijkheden voor inspraak?
Landelijke verenigingen
352
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Hebben landelijke verenigingen/federaties beleidsbeïnvloedend gewerkt de laatste jaren en hierin resultaten geboekt? Wat is uw mening over het Forum van Organisaties van Etnisch-Culturele Minderheden?
H) Verwachtingen ten aanzien van het beleid
Wat zijn volgens u de negatieve en positieve punten van het decreet van 1995? Komt het decreet tegemoet aan de noden en behoeften van zelforganisaties? Zijn er belangrijke factoren, pijnpunten die de realisatie van de doelstellingen van zelforganisaties belemmeren? Hoe zou het decreet eruit zien als u het zelf mocht opstellen? Wat vindt u van de voorstellen in de recente nota rond sociaal-cultureel werk? Stel dat zelforganisaties 10 keer meer middelen zouden krijgen en een beleidsplan moet opstellen voor vijf jaar, waar moeten ze de klemtoon leggen? Welke dringende maatregelen zou u willen genomen zien om de werking van zelforganisaties te verbeteren?
353
Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen - Eindrapport
Bijlage 5
Lijst van gebruikte afkortingen en codes
ACLI-Vlaanderen Afrikaans Platform AIF BA BVVO CDF CGKR CS FMDO FMV FOV FZO-VL HRVO IC ICCM ICEM KCM LAF LIC LV OCMW PRIC RVDAGE SIF SoCiuS TUB UTV VCIM VFIK VHRM VlOR VMC VOEM VV Wereldvrouwen
: Associazioni Cristiane Lavoratori Italiani : Platform van Afrikaanse Gemeenschappen De Conincplein/Antwerpen : Associazioni Internationali Federate : beleidsactor : Bond van Vormings- en Ontwikkelingsorganisaties : Çagdas Dernekler Federasyonu / Federatie van Turkse Vooruitstrevende Verenigingen : Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding : categoriale sector (integratiecentrum, integratiedienst, …) : Federatie Marokkaanse Democratische Organisaties : Federatie van Marokkaanse Verenigingen : Federatie van Organisaties voor Volksontwikkelingswerk : Federatie van Zelforganisaties in Vlaanderen : Hoge Raad voor de Volksontwikkeling : Internationaal Comité : Intercultureel Centrum voor Migranten : Interdepartementale Commissie Etnisch-culturele minderheden : Koninklijk Commissariaat voor het Migrantenbeleid : Latijns-Amerikaanse Federatie : lokaal integratiecentrum : landelijke vereniging (van allochtonen) : Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn : provinciaal integratiecentrum : Raad van de Afrikaanse Gemeenschappen in Europa/België : Sociaal Impulsfonds : Steunpunt voor Sociaal-Cultureel Werk : Turkse Unie van België, officieel: Unie der Turks Islamitische Kulturele Verenigingen van België : Unie van Turkse Verenigingen : Vlaams Centrum voor de Integratie van Migranten : Vlaams Fonds voor Integratie van Kansarmen : Vlaamse Hoge Raad voor Migranten : Vlaamse Onderwijsraad : Vlaams Minderhedencentrum : Vereniging voor Ontwikkeling en Emancipatie van Moslims : Vlaamse vereniging (landelijk) : Migrantenvrouwengroepen-Wereldvrouwen (ook gemeenzaam de Vrouwenfederatie genoemd)
354