‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Eerstelijns ergotherapie in de geestelijke gezondheidszorg
Theoretische onderbouwing
Projectgroep:
Senioradviseur:
In opdracht van:
R. Brens J. Esselaar A.M. van Rijn
R.M. Zinkstok
M. Ammeraal C. van der Molen
25 juni 2010 Opleiding Ergotherapie, Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Eerstelijns ergotherapie in de geestelijke gezondheidszorg Theoretische onderbouwing
25 juni 2010
Projectgroep:
R. Brens J. Esselaar A.M. van Rijn
Senioradviseur:
R.M. Zinkstok
In opdracht van: M. Ammeraal C. van der Molen (GGZ inGeest) Hogeschool van Amsterdam, Opleiding Ergotherapie
© Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden: eerstelijns ergotherapie, geestelijke gezondheidszorg (GGZ), psychosociale problematiek, multidisciplinair samenwerken, positioneren Verwijzingen naar dit document als volgt: Brens, R., Esselaar, J., Rijn, A.M., van & Zinkstok, R.M. (2010) ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’, eerstelijns ergotherapie in de geestelijke gezondheidszorg: theoretische onderbouwing. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
2
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
3
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Samenvatting
Titel: ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Ondertitel: Eerstelijns ergotherapie in de geestelijke gezondheidszorg
Projectgroep: Brens, R., Esselaar, J. & Rijn, A.M. van Senioradviseur: Zinkstok, R.
Datum: 25 juni 2010
Trefwoorden: eerstelijns ergotherapie, geestelijke gezondheidszorg (GGZ), psychosociale problematiek, multidisciplinair samenwerken, positioneren
In de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) wordt ergotherapie voornamelijk in de tweede lijn aangeboden. Als gevolg van veranderingen in de zorg en de financiering ervan vindt er een verschuiving plaats naar de eerste lijn, waardoor behandeling en begeleiding vergoed kan worden middels Enkelvoudige Extramurale Ergotherapie (EEE) uit het basispakket van de zorgverzekeraar. ‘GGZ inGeest’ wil hier bij aansluiten door een dienst voor eerstelijns ergotherapie op te zetten vanuit de circuits ‘Dagbesteding & Arbeid’ en ‘Prezens’. Deze dienst is bedoeld voor cliënten met handelings- en participatieproblemen als gevolg van psychische en/of psychosociale problematiek. In dit project ligt de nadruk op de organisatorische en financiële aspecten die een rol spelen bij het opzetten van zo’n dienst, maar ook veranderingen in de maatschappij, multidisciplinair samenwerken in de eerste lijn en de (on)bekendheid van het beroep worden in het project betrokken. Het uiteindelijk advies kent een adviesrapport met een theoretische onderbouwing en een businesscase.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
4
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Dankwoord Hier willen wij graag iedereen bedanken die ons, op wat voor manier dan ook, geholpen heeft tijdens dit project. Een aantal mensen willen wij bij naam noemen. Ook alle andere: hartelijk dank.
Senioradviseur Ruth Zinkstok Voor haar duidelijke visie, kritische blik en goede adviezen. En haar quote: "Het komt altijd goed!" GGZ inGeest Marion Ammeraal en Chris van der Molen, opdrachtgevers Voor het mogelijk maken van dit project en alle gesprekken die ons verder hebben gebracht. Jullie enthousiasme werkte aanstekelijk! Verder: Gerry Metz, Barbara Snellens, Maarten Oltheten, Jos Smeijer en Drea de With Redacteur Barry van Heijningen Voor denk aan, zoals, met name en vooral en natuurlijk al het andere redactiewerk Docenten Minor Ondernemerschap Martin Haring, Jan Willem Schulte, Lenie Verwijs en Linda Froon Voor de heldere lessen over ondernemen en feedback op de businesscase. Het heeft ons erg geholpen! Coffee Corner Mehmet Voor de broodnodige cafeïne, heerlijke koekjes en de gezellige gesprekken. Daarnaast Robbert Kruijne, Barry van Nuchteren, Erik Tigchelaar en Bea van Bodegom Thuisfront Voor de ondersteuning en hulp gedurende het project.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
5
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
6
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Inhoudsopgave Inleiding
10
DEEL 1
12
1. Uitgangssituatie
13
1.1 Opdrachtgever 1.2 Aanleiding 1.3 Vraagstelling 1.4 Context 1.5 Projectgroep (visie) Bronnen
13 14 15 16 17 18
2. Aanpak
19
2.1 Onderbouwing 2.2 Zoekstrategie 2.3 Zoektermen 2.4 In- en exclusiecriteria (onderzoeks)artikelen
19 20 20 21
DEEL 2
22
3. Introductie zorgsysteem Nederland
23
3.1 Geestelijke Gezondheidszorg 3.2 Eerste lijn 3.3 Eerstelijns GGZ 3.4 Financieringsbronnen Bronnen
23 24 25 25 26
4. Ergotherapie in de eerste lijn
27
4.1 Stand van zaken 4.2 Cliënten die eerste lijn bezoeken 4.3 Directe Toegankelijkheid Samenvatting/conclusie Bronnen
27 28 29 30 32
5. Positionering
34
5.1 Ergotherapie is… 5.2 Ergotherapie in de GGZ 5.3 (On)bekendheid 5.4 Profileren Samenvatting/conclusie Bronnen
34 36 36 38 38 40
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
7
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
6. Ontwikkelingen die van belang zijn
41
6.1 Demografische en epidemiologische veranderingen 6.2 Extramuralisering en Wmo-gedachte 6.3 Aandacht voor psychische problematiek 6.4 Emancipatie van de cliënt 6.5 Evidence based practice Samenvatting/conclusie Bronnen
41 42 42 43 43 44 45
DEEL 3
46
7. Casus
47
8. Doelgroep
48
8.1 Psychische problematiek 8.2 Psychosociale problematiek 8.3 Aanpassingsstoornissen 8.4 Kenmerken en risicofactoren 8.5 Communicatie met cliënten Samenvatting/conclusie Bronnen
48 50 51 51 53 54 55
9. Interventies
56
9.1 Werkwijze 9.2 Interventies Samenvatting/conclusie Bronnen
56 57 58 59
10. Samenwerken in de eerste lijn
60
10.1 Centrale rol van de huisarts 10.2 Andere professionals in relatie tot ergotherapie 10.3 Multidisciplinair samenwerken Samenvatting/conclusie Bronnen
60 61 62 66 68
11. Financieringsbronnen
70
11.1 Tweedelijns financieringsbronnen 11.2 Eerstelijns financieringsbronnen Samenvatting/conclusie Bronnen
70 71 76 80
12. Prognose
82
12.1 Aanpak 12.2 Gegevens
82 83
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
8
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Samenvatting/conclusie Bronnen
87 89
BIJLAGEN
90
Bijlage I - Begrippen en afkortingen Bijlage II - Organigram GGZ inGeest Bijlage III – Handelingsproblemen Bijlage III – Handelingsproblemen Bijlage IV – Prestatievelden Wmo
91 93 93 94 95
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
9
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Inleiding Voor u ligt de theoretische onderbouwing, horende bij het project ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’. In een periode van twintig weken heeft de projectgroep gewerkt aan de volgende vraag:
Geef advies – bijvoorbeeld in de vorm van een businesscase – voor ergotherapie in de eerste lijn, gericht op mensen met problemen op het gebied van activiteiten en participatie als gevolg van psychische en psychosociale problemen. De voorkeur gaat hierbij uit naar een advies voor een eerstelijns praktijk voor ergotherapie die organisatorisch valt onder Prezens en een samenwerkingsverband heeft met Dagbesteding & Arbeid van GGZ inGeest.
Mocht bovenstaande optie niet haalbaar zijn, dan wordt een advies op prijs gesteld dat een zelfstandige particuliere praktijk voor ergotherapie betreft en al dan niet gekoppeld is aan een gezondheidscentrum of een buurtcentrum.
In deze theoretische onderbouwing vindt u de uitwerking van de verschillende aspecten die gedurende het project zijn onderzocht. Dit document geldt als basis voor de businesscase en het adviesrapport van dit project.
Het document bestaat uit drie delen: •
Deel 1: introductie
•
Deel 2: achtergrond informatie
•
Deel 3: uitwerking voor het project
Elk hoofdstuk in deel 2 en 3 begint met een uiteenzetting van de feitelijke informatie, gevolgd door een samenvatting/conclusie gericht op de vraagstelling van het project. Aan de hand van deze samenvattingen en conclusies zijn de adviezen opgesteld die eveneens opgenomen zijn in het adviesrapport.
Voor het beantwoorden van de vraag heeft de projectgroep gebruik gemaakt van veel verschillende bronnen. De volgende documenten zijn bepalend geweest: •
‘Beroepsprofiel Ergotherapeut.’ (Hartingsveldt et al., 2010)
•
‘Doelstellingenbrief eerstelijnszorg.’ (Min. VWS, 2008)
•
‘Een dynamische eerstelijnszorg.’ (Min. VWS, 2008)
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
10
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
•
‘Eerstelijns GGZ in beweging.’ (Meijer & Verhaak, 2004)
•
‘GGZ in Tabellen 2008.’ (Hilderink & Van ’t Land, 2009)
•
‘GGZ kompas.’ (College voor zorgverzekeringen, 2008)
•
‘Handreiking Samenwerking Huisartsenzorg en Ergotherapie: Prettiger leven in de thuissituatie.’ (Kuiper et al. 2010)
•
‘Inspelen op de ergotherapeutische hulpvraag door Ergotherapiepraktijk Doen.’ (Jansen et al., 2007)
•
‘OP EEN LIJN: toekomstverkenning eerstelijnszorg 2020.’ (De Bakker et al., 2005)
•
‘Zoekend in de eerste lijn: verbetering van de toegankelijkheid en effectiviteit van eerstelijnszorg voor GGZ cliënten.’ (Batenburg & Rochette, 20009)
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
11
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
DEEL 1
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
12
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
1. Uitgangssituatie 1.1 Opdrachtgever 1.1.1 GGZ inGeest GGZ inGeest is een van Amsterdams grootste organisaties voor psychische zorg en hulp, ontstaan uit een fusie van GGZ Buitenamstel en De Geestgronden en is partner van het VU Medisch Centrum. De aangeboden zorg en hulp zijn erg divers, van acute opname en beschermd wonen tot zelfhulpcursussen via internet. GGZ inGeest is werkzaam voor een grote regio binnen en buiten Amsterdam: Amsterdam Zuid, Amsterdam Nieuw-West, Amstelveen, Haarlem, Hoofddorp en Bennebroek. GGZ inGeest is opgezet als stichting. Dit houdt in dat er met de winst die het bedrijf maakt ideële of maatschappelijke doelen worden nagestreefd. De organisatie bestaat uit een raad van bestuur (verplicht bij een stichting), een geneesheer-directeur en veertien zorgcircuits. Deze circuits vertegenwoordigen de zorg voor specifieke regio’s of doelgroepen, bijvoorbeeld die voor ouderen. In bijlage II is het organigram van de organisatie te vinden. 1.1.2 Dagbesteding & Arbeid De opdrachtgevers van dit project, Marion Ammeraal en Chris van der Molen, zijn werkzaam als ergotherapeut bij GGZ inGeest voor het circuit Dagbesteding & Arbeid. Dit circuit richt zich op deelname aan het maatschappelijk leven door mensen met een psychische stoornis, middels werk, scholing, sociale contacten en vrijetijdsbesteding. Ergotherapeutische expertise is hier ruimschoots aanwezig. De ergotherapiebehandelingen worden binnen
dit
circuit
vooral
gefinancierd
door
tweedelijns
financieringsbronnen,
zoals
Diagnosebehandelcombinatie (DBC) en Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
1.1.3 Prezens Prezens is evenals als Dagbesteding & Arbeid een onderdeel van GGZ inGeest, maar heeft een meer onafhankelijke positie, die ook belangrijk is voor de functie die het vervult. Prezens is gericht op preventie en kortdurende behandeling van lichte tot matig ernstige psychische en psychosociale problemen. Een groot deel van de professionals van Prezens werkt samen met de huisarts in zijn eigen praktijk. Hierdoor staan de professionals dicht bij de cliënt en is een integrale aanpak mogelijk.
Bij Prezens werken verschillende disciplines, waaronder GZ-psychologen, sociaal psychiatrisch verpleegkundigen (SPV) en praktijk ondersteuners huisartsenpraktijk (POH). In de preventietak werken
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
13
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
ook professionals die een ergotherapeutische achtergrond hebben, maar die zijn niet ergotherapeut aangesteld, maar in een andere functie als preventie medewerker. Om Prezens beter in kaart te brengen heeft de projectgroep een schematisch weergave gemaakt van de organisatie.
1.2 Aanleiding De vraag die centraal staat in dit project is voortgekomen uit verschillende ontwikkelingen binnen GGZ inGeest en uit persoonlijke vragen van de opdrachtgevers: •
Al
geruime tijd bestaan
Enkelvoudige
Extramurale
er verschillende vragen en ontwikkelingen ten aanzien van Ergotherapie
(EEE)
in
psychiatrie
en
de
verschillende
financieringsmogelijkheden ervan. De wens van de opdrachtgever is om dit eens helemaal uit te zoeken.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
14
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
•
Er is buiten de kring van ergotherapeuten weinig bekendheid over de handelingsproblemen van de cliënten en er is nog geen duidelijke plek in de (eerstelijns) zorgketen voor de beoogde doelgroep. Hier wil de opdrachtgever verandering in aanbrengen.
•
Na meermalen gebruik gemaakt te hebben van de Assessment of Motor and Proces Skills (AMPS) in de huidige setting, wordt dit assessment ook als bruikbaar beschouwd voor cliënten buiten de intramurale setting. De AMPS is een instrument dat goed te gebruiken is in de thuissituatie om de kwaliteit van handelen te beoordelen.
•
Tot slot is er de uitdaging om de eerder opgedane kennis van behandeling van cliënten met psychische problemen in de tweede lijn op een andere manier in te zetten en de toepassingsmogelijkheden in de eerste lijn te verkennen.
1.3 Vraagstelling 1.3.1 Achtergrond Veel ergotherapeuten die in de eerste lijn werkzaam zijn, werken vanuit een vrijgevestigde praktijk. Over het algemeen worden daar weinig mensen begeleid die door psychische problematiek beperkingen ondervinden in hun dagelijkse activiteiten en participatie in de maatschappij. Bij het circuit Dagbesteding & Arbeid bestaat de mogelijkheid dat ergotherapeuten bij mensen thuis komen. Dit wordt vergoed door de zorgverzekeraar (DBC) of vanuit de AWBZ. Maar deze mogelijkheid komt in toenemende mate onder druk te staan door wijzigingen in wet- en regelgeving. Tegelijkertijd is sprake van een groeiend aantal korte behandeltrajecten van de psychische klacht die vanuit de zorgverzekeringswet gefinancierd zouden moeten worden en daarbij komt bovendien dat het overheidsbeleid ten aanzien van de te verlenen zorg zich steeds op de gemeentelijke overheid richt. Zorgtaken worden steeds vaker gefinancierd door eerstelijns financieringsbronnen (denk aan Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en zorgverzekeringswet) en de AWBZ-financiering wordt langzaam afgebouwd.
1.3.2 Vraagstelling Formuleer een concreet advies over de manier waarop ergotherapie in de eerste lijn aangeboden kan worden aan mensen met psychische en/of psychosociale problemen. Houd hierbij rekening met de doelgroep en mantelzorgers, verwijzers, financiering (wat kost het en wat brengt het op) en bekijk de mogelijkheden voor het afsluiten van contracten met zorgverzekeraar(s), relevante juridische aspecten zoals rechtsvorm, samenwerking met stadsdelen, wet- en regelgeving en aspecten van kwaliteitszorg. Presenteer dit alles op een overzichtelijke en inzichtelijke manier, schriftelijk en mondeling. Daarbij is het
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
15
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
nodig kennis te hebben van ergotherapeutische interventies voor de doelgroep. Denk tevens mee over de aan te bieden ergotherapeutische interventies/diensten/producten die rendabel zouden kunnen zijn.
1.3.3 Vraag Geef advies – bijvoorbeeld in de vorm van een businesscase – voor ergotherapie in de eerste lijn, gericht op mensen met problemen op het gebied van activiteiten en participatie als gevolg van psychische en psychosociale problemen. De voorkeur gaat hierbij uit naar een advies voor een eerstelijns praktijk voor ergotherapie die organisatorisch valt onder Prezens en een samenwerkingsverband heeft met Dagbesteding & Arbeid van GGZ inGeest.
Mocht bovenstaande optie niet haalbaar zijn, dan wordt een advies op prijs gesteld dat een zelfstandige particuliere praktijk voor ergotherapie betreft en al dan niet gekoppeld is aan een gezondheidscentrum of een buurtcentrum.
1.4 Context Hoewel de opdrachtgevers werkzaam zijn bij Dagbesteding & Arbeid, zal de dienst voor eerstelijns ergotherapie onder Prezens vallen en krijgt de werktitel ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’. De dienst voor eerstelijns ergotherapie zal een koppeling hebben naar Dagbesteding & Arbeid, omdat hier het merendeel van de ergotherapeuten van GGZ inGeest werkzaam is. De samenwerking met de therapeuten van Dagbesteding & Arbeid zal gericht zijn op de inhoudelijke aspecten van de therapie en interventies. Binnen Prezens zal de positie van de ergotherapeut gelijk zijn aan die van de andere professionals. In onderstaand schema wordt de plek waar de eerstelijns ergotherapie zich zal gaan vestigen schematisch weergegeven.
Prezens
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
16
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
De projectgroep zal haar advies, met bevindingen ten aanzien van de mogelijkheid van het opzetten van de dienst ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’, richten op de directeur van Dagbesteding & Arbeid. Dit zal vormgegeven worden door middel van een adviesrapport met businesscase. De directeur van Dagbesteding en Arbeid zal in overleg met de directeur van Prezens uiteindelijk de beslissing nemen over het al dan niet opzetten van de dienst eerstelijns ergotherapie. De focus in het advies zal liggen op het financiële en organisatorische vlak. Er zal minder worden ingegaan op inhoudelijke aspecten van interventies. Voor de eerste opzet van de dienst zal de projectgroep zich slechts op een deel van de totale regio van GGZ inGeest richten, namelijk op Amsterdam Zuid en Amsterdam Nieuw-West.
1.5 Projectgroep (visie) Tijdens dit project stelt de projectgroep zich proactief op tegenover de opdrachtgevers. Er moet een wisselwerking ontstaan tussen het tonen van initiatieven en het luisteren naar de wensen en de eisen van de opdrachtgevers. De projectgroep tracht een samenwerking tot stand te brengen met zowel de opdrachtgevers als met overige betrokkenen, zoals
medewerkers van GGZ inGeest op juridisch en financieel gebied en
medewerkers van Prezens.
Het eindresultaat van dit project is een adviesrapport met een businesscase. Om draagvlak te creëren zal de projectgroep zich aanpassen aan de wensen en de eisen van de opdrachtgevers. Deze zullen de werkzaamheden van de projectgroep kritisch volgen en bespreken en eventueel zelf met ideeën komen, maar uiteindelijk hebben de opdrachtgevers het laatste woord over het al dan niet op zetten van de dienst.
Zowel de opdrachtgevers als de projectgroep vinden dat het gebruik van Evidence-Based Practice en Best Practice voor het aanleveren van producten belangrijk is. De projectgroep is van mening dat ‘evidence’ niet alleen gevonden hoeft te worden in literatuur en/of wetenschappelijke artikelen van het hoogst haalbare niveau, maar dat de ervaringen en adviezen van (para)medici werkzaam in de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) van veel waarde kunnen zijn.
De samenwerking van de leden van de projectgroep is gebaseerd op betrokkenheid bij het project, waarbij het geven van feedback op zowel de gemaakte producten als op ieders inzet een belangrijke plaats zal innemen.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
17
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Bronnen
•
GGZ Buitenamstel (2006). Dagbesteding & Arbeid: een brug tussen zorg en maatschappij. Amsterdam: GGZ Buitenamstel.
•
GGZ inGeest (2008). Toonaangevende psychische hulp, op maat en in de buurt. Amsterdam: GGZ inGeest.
•
GGZ
inGeest
(2010).
Organisatiestructuur.
Geraadpleegd
op
20
maart
2010,
http://www.ggzingeest.nl/organisatie/wie-zijn-we/structuur/ •
Kamer van Koophandel (KvK) (2010). De Stichting. Geraadpleegd op 20 maart 2010, http://www.kvk.nl/wetten_en_regels/rechtsvormen/overzicht_rechtsvormen/de_stichting/
•
Prezens (2009). Prezens: persoonlijk support psychisch beter. Amsterdam: Prezens.
N.B. De projectgroep heeft tevens gebruik gemaakt van de startnotitie (maart 2010) en de samenwerkingsovereenkomst tussen junior- en senior adviseurs en opdrachtgevers (maart 2010).
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
18
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
2. Aanpak 2.1 Onderbouwing De onderbouwing en argumentatie voor de dienst voor eerstelijns ergotherapie wordt beschreven om de volgende redenen: •
de projectgroep wil het belang en meerwaarde van de dienst voor eerstelijns ergotherapie benadrukken,
•
aantonen dat er binnen de eerstelijns gezondheidszorg kansen liggen voor ergotherapie (plek in de keten),
•
inspelen op de huidige en toekomstige (politieke) ontwikkelingen binnen de gezondheidszorg,
•
en tot slot wil de projectgroep GGZ inGeest ervan overtuigen dat het de moeite waard is om te investeren in een dienst voor eerstelijns ergotherapie.
Voor de onderbouwing en argumentatie van de dienst voor eerstelijns ergotherapie zijn verschillende bronnen geraadpleegd. De verschillende soorten bronnen zijn grofweg in drieën te verdelen: •
(onderzoeks)artikelen uit verschillende internationale vakbladen voor ergotherapie,
•
onderzoeksrapporten en projectbeschrijvingen van de situatie in Nederland,
•
kamer- en beleidsstukken van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Ministerie van VWS).
Voor de onderbouwing van de kansen, het belang en de meerwaarde van de dienst voor eerstelijns ergotherapie is gebruik gemaakt van enkele Engelstalige artikelen uit de Verenigde Staten, Canada, GrootBrittannië en Scandinavië. Hierbij moet vermeld worden dat deze artikelen geschreven zijn met betrekking tot de gezondheidszorg in het betreffende land. De projectgroep heeft de voor Nederland relevante uitkomsten gebruikt in het kader van dit project. De verschillende onderzoeksrapporten van Nederlandse instituten, zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) en het Ministerie van VWS laten soms grote verschillen zien vanwege
de verschillende
meetmethoden om de prevalentie van psychische aandoeningen vast te stellen. Zo zijn er onderzoeken die de prevalentie van een aandoening gerapporteerd bij de huisarts gemeten hebben en andere onderzoeken zijn gebaseerd op gegevens zoals aangegeven door cliënten zelf. De projectgroep neemt deze verschillen in acht.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
19
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
2.2 Zoekstrategie Bij het zoeken naar geschikte literatuur en/of artikelen heeft de projectgroep gezocht in verschillende databases, onder andere CINAHL en Pubmed en op verschillende websites, onder andere het Ministerie van VWS. Ook heeft de projectgroep gebruik gemaakt van nationale en internationale vakbladen voor Ergotherapie. Daarnaast heeft de projectgroep gezocht in onderzoeksrapporten van het RIVM en het NIVEL. De projectgroep heeft bij het zoeken van geschikte literatuur en/of artikelen een aantal in- en exclusiecriteria in acht genomen.
Tot slot heeft de projectgroep een aantal personen geïnterviewd als aanvulling op de gevonden literatuur en/of artikelen. De geïnterviewde zijn: medewerkers van GGZ inGeest (waaronder directeurs van Dagbesteding & Arbeid en Prezens) en een ergotherapeut uit het werkveld. De projectgroep heeft de beslissing genomen om de uitkomsten van interviews te gebruiken als bronnen. Hier is voor gekozen, omdat de projectgroep van mening is dat personen uit het werkveld een praktische en vaak concrete weergave geven van informatie.
2.3 Zoektermen Hieronder worden de belangrijke zoektermen en onderwerp van dit project genoemd.
•
Ergotherapie
•
Occupational therapy
•
EEE
•
Community occupational therapy
•
Eerstelijns ergotherapie
•
Mental health
•
Psychiatrie
•
Psychosocial
•
Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ)
•
Psychological
•
Psychosociale problemen
•
Primary care
•
Psychische problemen
•
Participation
•
Eerstelijns zorg
•
Quality of life
•
Participatie (problemen)
•
Health
•
Kwaliteit van leven
•
Well being
•
Gezondheid
•
Welzijn/welbevinden
•
Directe toegankelijkheid
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
20
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
2.4 In- en exclusiecriteria (onderzoeks)artikelen In onderstaande tabel staan de in- en exclusiecriteria beschreven die de projectgroep heeft gehanteerd tijdens het zoeken naar (onderzoeks)artikelen.
Inclusiecriteria literatuur/artikelen •
Exclusiecriteria literatuur/artikelen
Literatuur en/of artikelen vanaf het jaar
•
2000. •
Literatuur en/of artikelen ouder dan 2000, tenzij dit de meest recente bron is.
Literatuur en/of artikelen hebben als
•
Literatuur en/of artikelen die geen
belangrijk onderwerp ‘Mental
betrekking hebben op het onderwerp
Health’/’Geestelijke Gezondheidszorg’.
‘Mental Health’/’Geestelijke Gezondheidszorg’.
•
De uitkomsten staan beschreven in termen
•
als: participatie, kwaliteit van leven, sociale
Literatuur en/of artikelen die alleen interventies beschrijven.
inclusie en preventie. •
Literatuur en/of artikelen die betrekking
•
hebben op ergotherapie/ergotherapeuten. •
hebben op andere disciplines.
Literatuur en/of artikelen zijn Nederlands-
•
of Engelstalig.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
Literatuur en/of artikelen die betrekking
Literatuur en/of artikelen die niet Nederlands- of Engelstalig zijn.
21
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
DEEL 2
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
22
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
3. Introductie zorgsysteem Nederland “Het Nederlandse zorgsysteem wordt internationaal geprezen en als voorbeeld gebruikt, vooral als het gaat om het voorkomen van onnodige medische zorg en het beheersen van de kosten.” (Min. VWS, 2000, 2003e in De Bakker et al., 2005)
Het Nederlandse zorgsysteem kent twee sectoren: Algemene Gezondheidszorg (AGZ) en Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) en die bestaan op hun beurt uit drie verschillende lijnen; •
eerste lijn: dit is direct toegankelijke extramurale zorg, zoals de huisarts, tandarts en fysiotherapeut.
•
tweede lijn: dit is meer gespecialiseerde zorg, toegankelijk na verwijzing, zoals een specialist in het ziekenhuis.
•
derde lijn: dit is de ondersteunende tak van zorg waarop professionals een beroep kunnen doen, zoals laboratoria of expertisecentra.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten van het zorgsysteem die belangrijk zijn voor het project.
3.1 Geestelijke Gezondheidszorg De GGZ is de tak van zorg waarin men zich richt op de psychische en psychosociale gezondheid van het individu en de bevolking. De GGZ houdt zich bezig met: •
het voorkomen van psychische aandoeningen;
•
het behandelen en genezen van psychische aandoeningen;
•
het zo goed mogelijk aan de samenleving laten deelnemen van mensen met een chronische psychische aandoening en
•
het bieden van hulp aan mensen die ernstig verward en/of verslaafd zijn en uit zichzelf geen hulp zoeken. (GGZ Nederland, 2010)
GGZ levert generalistische zorg en gespecialiseerde zorg, denk bijvoorbeeld aan de eerstelijns psycholoog en een gespecialiseerde (afdeling van een) GGZ-instelling. Ook is crisisopvang een belangrijke taak van de GGZ.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
23
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
3.2 Eerste lijn Het grootste deel van de zorgvragen wordt volledig in de eerste lijn afgehandeld (De Bakker et al., 2005; Min. VWS, 2008). Slechts een deel van de cliënten wordt doorverwezen naar de tweedelijns zorgvoorzieningen. Hiermee wordt dus aangetoond dat de eerst lijn fungeert als een belangrijke filter voor verwijzing naar duurdere, specialistische zorg. Er wordt zelfs gesteld dat het Nederlandse eerstelijns systeem onnodige medische zorg helpt voorkomen en de daaraan verbonden kosten helpt beheersen (Min. VWS 2000, 2003e in De Bakker et al., 2005).
Nederland beschikt van oudsher over een sterke eerste lijn, die internationaal wordt geprezen (De Bakker et al., 2005). De huidige eerstelijnszorg kenmerkt zich door het volgende: •
generalistisch
•
laagdrempelig
•
in de buurt
•
gericht op mens en omgeving
•
enkelvoudige problematiek (De Bakker et al., 2005; College voor zorgverzekeringen (CVZ), 2008)
3.2.1 Toekomst Ondanks de nu al sterke positie van de eerste lijn in Nederland zijn er veranderingen en aanpassingen nodig voor de toekomst. De steeds belangrijker wordende thema’s als vergrijzing, chronische ziekten en preventie vragen om een betere toerusting van de zorg op de toekomstige zorgvragen. Ook een betere inbedding van de zorg in het gemeentelijk zorgsysteem is een belangrijk thema. Veel genoemd in strategieën om af te stemmen op de toekomst, zijn termen als; •
vraaggerichte zorg,
•
meer samenhang in de zorg,
•
coördinatie en verantwoordelijkheid en
•
innovatie en ondernemerschap. (De Bakker et al., 2005; Min. VWS, 2008)
In
hoofdstuk
6
wordt
dieper
ingegaan
op
verschillende
politieke,
maatschappelijke
en
demografische/epidemiologische ontwikkelingen die invloed kunnen hebben op de eerstelijnszorg en meer specifiek op ergotherapie in de eerste lijn.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
24
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
3.3 Eerstelijns GGZ Binnen de eerste lijn in de GGZ vindt vooral behandeling plaats van lichte tot matig ernstige, niet complexe psychische problematiek. Denk hierbij aan stemmingsstoornissen, somatoforme stoornissen, angststoornissen en aanpassingsstoornissen (As I van de DSM-IV), maar ook aan preventie, het voorkomen van psychische aandoeningen en psychosociale problemen (CVZ, 2008).
3.4 Financieringsbronnen Het Nederlandse financieringssysteem voor de gezondheidszorg is complex, verschilt voor eerste- of tweedelijnszorg en kan verschillen per discipline of ingreep. Tweedelijnszorg wordt gefinancierd op basis van: •
basis zorgverzekering (DBC),
•
aanvullende verzekeringen en/of
•
AWBZ.
Eerstelijnszorg wordt gefinancierd op basis van: •
delen van de AWBZ,
•
basis zorgverzekering,
•
aanvullende verzekeringen en/of
•
Wmo (gemeente).
In hoofdstuk 11 gaat de projectgroep dieper in op de verschillende financieringsvormen en de mogelijkheden voor ergotherapie in de eerste lijn.
Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat het huidige Nederlandse financieringssysteem voor de zorg een samenhangende, integrale eerste lijn in de weg staat (De Bakker et al., 2005). Hier zal dus verandering in moeten komen om een optimale samenhang te bereiken.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
25
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Bronnen
•
Bakker, D.H., de, Polder, J.J., Sluijs, E.M. (eds.) (2005). OP ÉÉN LIJN: toekomstverkenning eerstelijnszorg 2020. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).
•
College voor zorgverzekeringen (CVZ) (2008). GGZKompas. Onbekend: College voor zorgverzekeringen.
•
GGZ Nederland (2010). Het GGZ-werkgebied. Geraadpleegd op 16 mei 2010, http://www. ggznederland.nl/index.php?p=136685
•
Meijer, S.A. & Verhaak, P.F.M. (2004) Eerstelijns GGZ in beweging. Utrecht: NIVEL
•
Ministerie van Sociale Zaken, Welzijn en Sport (VWS) (2008). Een dynamische eerstelijnszorg. Den Haag.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
26
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
4. Ergotherapie in de eerste lijn
“We need to move beyond the traditional boundaries….this doesn’t mean walking away from our core skills; rather it means applying those core skills in more and more sophisticated and most importantly effective ways.” (Pattison, 2006 in Withers & Shann, 2008)
Ergotherapie heeft tot dusverre een weinig omvangrijke plek in de eerste lijn in Nederland en moet daarom alle kansen en mogelijkheden aangrijpen om haar positie binnen de eerstelijnszorg te behouden, verbeteren en te versterken (Lloyd & Williams, 2009). Onderzoek heeft uitgewezen dat ergotherapie effectief is wanneer het wordt aangeboden in de eerste lijn (Leclair et al., 2005). De projectgroep vindt het belangrijk dat dit wordt uitgedragen en dat zoveel mogelijk cliënten met handelingsproblemen met ergotherapie te ondersteunen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de stand van zaken van ergotherapie in de eerste lijn: hoeveel therapeuten zijn er werkzaam in Nederland en in Amsterdam, welke cliënten komen ervoor in aanmerking en hoe zit het met de ontwikkeling van directe toegankelijkheid.
4.1 Stand van zaken Op 1 januari 2009 zijn in Nederland 3500 ergotherapeuten werkzaam. Geschat wordt dat ongeveer 1300 van hen zijn werkzaam in de eerste lijn. Zij zijn vrijgevestigd of in dienst van een gezondheidscentrum, zorginstelling, bij de gemeente of een (thuis)zorgorganisatie (Kuiper et al., 2010). Deze cijfers komen overeen met de cijfers van NIVEL in 2006. In 2006 waren er in Nederland 3.108 ergotherapeuten werkzaam, de meeste in de regio Amsterdam (4.825 inwoners per fulltime-equivalent (Fte) ergotherapeut), de minste in Zoetermeer (11.364 inwoners per Fte ergotherapeut) (Deuning, 2008). Driekwart van de ergotherapeuten (75,5 procent) was in 2006 intramuraal werkzaam. Zij werkten vooral in verpleeg- en verzorgingshuizen (32 procent) en revalidatiecentra (21 procent). Slechts 15,5 procent werkte extramuraal. Sinds 2002 is het aantal vrijgevestigden gestegen. In 2002 was dit aantal 3,3 procent, in 2006 5,2 procent (Muyskens et al., 2007). De cijfers voor vrijgevestigden voor 2009/2010 zijn nog niet bekend, Ergotherapie Nederland (EN) heeft echter al een schatting gemaakt. In 2009 wordt het aantal vrijgevestigden op 8 procent geschat (Kuiper et al., 2010).
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
27
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
4.2.1 Aantal ergotherapeuten die EEE verstrekken Uit een onderzoek van het NIVEL uit 2006 blijkt dat een deel van de ergotherapeuten die hun 'hoofdwerkterrein' binnen de intramurale sector hebben, ook tijd besteedt aan EEE. In 2004 en in 2006 gaat het om ca. 33 procent. Geschat wordt dat in totaal 1288 ergotherapeuten EEE verstrekken (zowel vrijgevestigden als therapeuten in loondienst) (Deuning, 2008).
4.1.2 Situatie in Amsterdam De meest recente cijfers die de projectgroep heeft kunnen vinden van de situatie in Amsterdam komen uit het afstudeerproject van Jansen et al. uit 2007. Hierin is alles rondom eerstelijns ergotherapie in Amsterdam in kaart gebracht. Op 1 maart 2007 zijn er zestien vrijgevestigde praktijken of instellingen die eerstelijns ergotherapie aanbieden. Het aanbod van eerstelijns ergotherapie is het hoogst in de stadsdelen Amsterdam Noord en Oost. Gekeken naar de verschillende specialisaties van de praktijken en instellingen is er veel aandacht voor de doelgroep ouderen, maar psychiatrie blijft ernstig onderbelicht. De meeste verwijzingen voor ergotherapie lopen via de huisarts en gemiddeld krijgt een aanbieder van eerstelijns ergotherapie vijf tot tien verwijzingen per maand. De gemiddelde behandelduur ligt tussen vijf en tien uur per cliënt per kalenderjaar (Jansen et al., 2007).
4.2 Cliënten die eerste lijn bezoeken In 2007 is er in Noorwegen onderzoek gedaan naar de cliëntenpopulatie die de zogenaamde ‘community occupational therapy services’ bezoeken (Aas & Grotle, 2007). Deze ergotherapiediensten zijn te vergelijken met de Nederlandse ergotherapie in de eerste lijn of vrijgevestigde praktijken. Het belangrijkste doel van deze ergotherapiediensten is het helpen van cliënten om optimaal te participeren in de maatschappij. In de uitkomsten van dit onderzoek zijn demografische gegevens, diagnoses en beperkingen in functies, activiteiten en participatie beschreven. Cliënten die gebruik maken van de betreffende ergotherapiediensten zijn mannen en vrouwen van wie de grootste groep tussen de 20 en 66 jaar is, maar ook veel ouderen maken gebruik van ergotherapie. De meest voorkomende diagnoses zijn neurologisch van aard of betreffen het bot- en spierstelsel. In 13 procent van de gevallen ging het om een psychische stoornis. Problemen bij activiteiten in het kader van werk/school, huishouden en vrijetijdsbesteding worden door veel cliënten aangegeven.
Het meest recente onderzoek naar de cliëntenpopulatie van eerstelijns ergotherapie in Nederland dat de projectgroep gevonden heeft, dateert uit 2002-2003 (Hofhuis et al., 2003). Hierin worden onder andere
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
28
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
verschillende karakteristieken, diagnoses en hulpvragen beschreven. De uitkomsten die beschreven worden voor het Nederlandse onderzoek verschillen van de Noorse situatie, omdat dit twee verschillende onderzoeken zijn. Omdat dit de meest relevante onderzoeken waren, heeft de projectgroep toch gekozen voor een beschrijving van de verschillende uitkomsten. De grootste groep gebruikers van eerstelijns ergotherapie in Nederland bestaat uit vrouwen en de meesten zijn tussen de 51 en 85 jaar oud. De meest geziene diagnoses betreffen aandoeningen van het bot- en spierstelsel, maar ook diagnoses betreffende het hart- en vaatstelsel en het zenuwstelsel zijn veel voorkomend. Psychische stoornissen behoren slechts in 4,7 procent van de gevallen tot de diagnose. Hulpvragen betreffen vooral vragen aangaande huishoudelijke activiteiten en functionele mobiliteit.
4.3 Directe Toegankelijkheid ‘Directe toegankelijkheid: de keuzevrijheid van patiënten vergroten, de kwaliteit van de paramedici beter benutten en onnodige belasting van de huisarts voorkomen door directe toegankelijkheid van die beroepen die dit zorginhoudelijk gezien toelaten.’ Dit schreef de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in de Doelstellingenbrief Eerstelijnszorg van juli 2008 (Min. VWS, 2008).
Directe toegankelijkheid tot ergotherapie betekent dat iedereen rechtstreeks naar de ergotherapeut kan met vragen en problemen rondom het handelen zonder een verwijzing van bijvoorbeeld een huisarts. Op dit moment is voor ergotherapie nog een schriftelijke verwijzing van een huisarts of specialist nodig (Van Bodegom, 2010).
4.3.1 Eerder onderzoek De kwestie van de directe toegankelijkheid is niet alleen van de laatste tijd. In 2006 is door twee ergotherapeuten een onderzoek
gedaan naar de mening van ergotherapeuten over directe
toegankelijkheid en de haalbaarheid ervan (Van Overbeek & Ooijendijk, 2006). In dit onderzoek stuurden de onderzoekers een vragenlijst naar 239 instellingen en 61 vrijgevestigde praktijken. Deze vragen hadden betrekking op de huidige en toekomstige situatie, standpuntbepaling, voor- en nadelen van directe toegankelijkheid en de noodzaak tot bijscholing. Uit de resultaten bleek dat 75 procent van de respondenten positief tegenover directe toegankelijkheid staat, 15 procent neutraal is en slechts 9 procent negatief antwoordde. De voordelen die de ergotherapeuten zagen, waren onder andere: 1) de cliënt wordt sneller geholpen 2) directe toegankelijkheid helpt de autonomie van de cliënt te versterken 3) de EEE wordt toegankelijker voor een breder publiek.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
29
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
De ergotherapeuten maakten zich wel zorgen over eventueel ‘shopgedrag’ van cliënten, een toestroom van ‘extra’ cliënten die wellicht met niet-relevante hulpvragen komen en het verliezen van het overzicht door het ‘verdwijnen’ van de huisarts als coördinator.
4.3.2 Consequenties Hoewel directe toegankelijkheid een positieve betekenis kan hebben voor de ergotherapie, zijn hier ook een aantal nadelen aan verbonden. Omdat iedereen zonder verwijzing naar de ergotherapie kan stappen, wordt van de ergotherapeut extra deskundigheid gevergd om de ‘verwijsfunctie op basis van een diagnose’ van de huisarts over te nemen. Voorafgaand aan de eerste stap binnen de structuur van het methodisch handelen van de ergotherapeut, dient dus een screeningsproces plaats te vinden, waarbij de ergotherapeut bekijkt of de cliënt bij de juiste professional heeft aangeklopt met zijn hulpvraag of klacht.
4.3.3 Ergotherapie Nederland Directe toegankelijkheid is een grote stap voor het beroep ergotherapie en het Ministerie van VWS heeft EN aangewezen om dit daadwerkelijk te organiseren en realiseren. Met de vier Nederlandse opleidingen
ergotherapie, wil EN scholing voor directe toegankelijkheid
ontwikkelen en aanbieden. Dit is nodig, omdat verzekeraars een bewijs willen zien van de bekwaamheid van de ergotherapeut
voor de extra verantwoordelijkheden die directe toegankelijkheid met zich
meebrengt (Van Bodegom, 2010).
Samenvatting/conclusie Volgens de meest recente cijfers uit 2006 werkt in Nederland een derde van de ergotherapeuten extramuraal. 60 procent hiervan werkt als vrijgevestigd therapeut. In Amsterdam zijn in 2007 zestien aanbieders van eerstelijns ergotherapie.
Cliënten die gebruik maken van eerstelijns ergotherapie zijn vooral vrouwen tussen de 51 en 85 jaar. Zij lijden vaak aan aandoeningen aan het bot- en spierstelsel, hart- en vaatstelsel en het zenuwstelsel. Mensen met psychische stoornissen word minder vaak gezien door een ergotherapeut en omvatten slechts 4,7 procent van de hulpvragen. Hulpvragen betreffen
vaak
huishoudelijke activiteiten en
functionele mobiliteit.
Eén van de grootste veranderingen zal zijn dat ergotherapie vanaf 2011 direct toegankelijkheid zal zijn. Voordat de ergotherapeut van de dienst voor eerstelijns ergotherapie via directe toegankelijkheid mag
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
30
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
gaan werken, zal hij of zij, zoals hierboven aangegeven, dus eerst een scholing moeten volgen om in de praktijk eerstelijns ergotherapie te mogen aanbieden. Zolang de ergotherapeut geen bewijs kan laten zien aan de zorgverzekeraars, zal hij of zij niet in aanmerking komen voor de directe toegankelijkheid. De projectgroep is van mening dat de directe toegankelijkheid een positieve betekenis kan hebben voor het beroep ergotherapie. Het betekent dus ook dat de dienst ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ zonder schriftelijke verwijzing van een huisarts, specialist of andere discipline direct toegankelijk is voor cliënten met handelingsproblemen als gevolg van
psychische en/of psychosociale problematiek. Echter,
voorwaarde is wel dat ergotherapie in de eerste lijn wél bekendheid geniet.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
31
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Bronnen •
Aas, R., Grotle, M. (2007). Clients using occupational therapy services: Sociodemographic factors and the occurrence of diseases and disabilities. Scandinavian Journal of Occupational Therapy, 14: 150-159.
•
Bodegom, B., van. (2010). Directe Toegang Ergotherapie: wat betekent het en welke rol heeft de beroepsvereniging? Ergotherapie, (2): 14-15.
•
Deuning, C.M. (RIVM) (2008). Ergotherapeutendichtheid 2006. Geraadpleegd op 21 mei 2010, http://www.rivm.nl/vtv/object_map/o2513n30876.html.
•
Hartingsveldt, M. van, Logister-Proost, I., Kinébanian, A. (2010). Beroepsprofiel Ergotherapeut. Utrecht: Ergotherapie Nederland (EN).
•
Hofhuis, H., Boer, M., de., Plas, E., Ende, E., van den. (2003). Enkelvoudige extramurale ergotherapie. Stand van zaken in 2002. Utrecht: NIVEL.
•
Jansen, N., Vollenga, J., et al. (2007). Inspelen op de ergotherapeutische hulpvraag door Ergotherapiepraktijk doen. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam.
•
Kinébanian, A., Granse, M., le. (red.) (2006). Grondslagen van de ergotherapie. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg.
•
Kuiper, C., Steultjens, E., Mies, L. (2010). Handreiking Samenwerking Huisartsenzorg en Ergotherapie. Prettiger leven in de thuissituatie. Utrecht: Ergotherapie Nederland (EN) en Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV).
•
Leclair, L., Restall, S., Edwards, J., et al. (2005). Occupational Therapist and Primary Helath Care. Onbekend: Manitoba Society of Occupational Therapists.
•
Lloyd, C., Williams, P.L. (2009). The future of occupational therapy in mental health in Ireland. British Journal of Occupational Therapy, 72 (12), 539-542.
•
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) (2008). Doelstellingenbrief eerstelijnszorg. CZ/EKZ- 2862066. Den Haag.
•
Muyskens, J., Kenens, R.J., Hingstman, L. (2007). Cijfers uit de registratie van ergotherapeuten. Peiling 1 januari 2006. Geraadpleegd op 21 mei 2010:, http://www.nivel.nl/pdf/cijfers-uit-deregistratie-van-ergotherapeuten-peiling-2006.pdf
•
Overbeek, K., van, Ooijendijk, W., van. (2006). Directe toegankelijkheid ergotherapie. Nederlands tijdschrift voor Ergotherapie (1): 28-31.
•
Tigchelaar, E. (docent ergotherapie Hogeschool van Amsterdam, HvA), 14 april 2010. Gesprek over directe toegankelijkheid ergotherapie en tarieven EEE.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
32
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
•
Withers, C., Shann, S. (2008). Embracing Opportunities: Stepping Out of the Box. British Journal of Occupational Therapy, 71 (3), 122-124.
•
Zweck, C., von. (2004). Understanding our context for occupational therapy practice: a key to strategies for future success. Canadian Journal of Occupational Therapy, (3), 133-134.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
33
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
5. Positionering
“Ergotherapie is een beroep dat zich inzet om gezondheid en welzijn van mensen te bevorderen met als aangrijpingspunt het mogelijk maken van het dagelijks handelen.” (Hartingsveldt et al., 2010)
In het kerndomein van een beroep worden de grondslag en expertise uiteengezet. Het domein zou door andere disciplines en door de omgeving van de professional moeten worden herkend én erkend. Dit beschrijft Stenbeck et al. in een artikel over het domein van ergotherapie en de problemen rondom de bekendheid hiervan (Stenbeck et al., 2001). Dit hoofdstuk gaat in op de positie van ergotherapie in gezondheidszorg en specifiek in de GGZ en op de (on)bekendheid van het beroep. De projectgroep is van mening dat het in het belang van het beroep is dat het goed geprofileerd wordt en dat ergotherapeuten het domein uitdragen en helder uitleggen (Leclair et al., 2005).
5.1 Ergotherapie is… Ergotherapie heeft bijzondere expertise op het gebied van ‘dagelijkse dingen doen’ (handelen) met inachtneming van de levensfase waarin een persoon verkeert en zijn wensen (College of Occupational Therapists (COT), 2006).
In het ‘Beroepsprofiel Ergotherapeut’ (Hartingsveldt et al., 2010) wordt ergotherapie als volgt beschreven: ‘Ergotherapie is gericht op het mogelijk maken van het handelen, zodat participatie - het deelnemen van mensen aan het dagelijks en maatschappelijk leven - gerealiseerd wordt ten behoeve van gezondheid en welzijn. Dit wordt bereikt door de mogelijkheden van personen, organisaties of populaties in het handelen te benutten en te vergroten, dan wel door de omgeving aan te passen en/of te gebruiken.’
Ergotherapie stelt de cliënt in staat tot het nemen van eigen verantwoordelijkheid, het maken van eigen keuzes en beslissingen. Hierbij zal de therapeut de cliënt ondersteunen, begeleiden en bijstaan (COT, 2006).
5.1.1 Handelen Ergotherapeuten zijn experts in ‘doen’ en stellen door middel van handelen en activiteiten cliënten in staat deel te nemen aan de samenleving (participatie) (COT, 2006). Hierbij is dagelijks handelen het
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
34
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
uitgangspunt. Dagelijks handelen bestaat uit het uitvoeren van activiteiten die men zich zelf voorneemt te doen en die van hen worden verwacht. In het ‘Beroepsprofiel Ergotherapeut’ (Hartingsveldt et al., 2010) wordt aan de hand van verschillende onderzoeken en literatuur betekenis gegeven aan het woord ‘handelen’. Dit is belangrijk want het is gebleken dat het belang van handelen en de invloed hiervan op gezondheid en welzijn door weinig andere professionals wordt begrepen (Godfrey, 2000 in Leclair et al., 2005).
Uitgangspunten betreffende het handelen zijn (Hartingsveldt et al., 2010): •
Handelen is een resultaat van de interactie tussen cliënt, activiteiten en omgeving (Law et al., 2002 in, Hartingsveldt et al., 2010).
•
De mens is een handelend wezen: het is een noodzaak bezig te zijn met dagelijks handelen (Wilcock, 2006 in Hartingsveldt et al., 2010), net zo belangrijk voor de gezondheid/welzijn als eten en drinken (Dunton, 1919 in Hartingsveldt et al., 2010).
•
Handelen beïnvloedt gezondheid en welzijn: een goede balans in het handelen zorgt voor fysiek en psychosociaal welzijn en bevordert hierdoor de gezondheid (Wilcock, 2006 in Hartingsveldt et al., 2010).
•
Handelen reguleert tijd en structureert het leven: het dagelijks handelen zorgt voor dagritme en daarmee ordening van tijd en vorming van gewoontes en routines (Townsend, 2002 in Hartingsveldt et al., 2010).
•
Handelen geeft betekenis aan het leven: de betekenis die aan handelen wordt gegeven is persoonlijk en uniek (Townsend, 2002 in Hartingsveldt et al., 2010).
•
Handelen heeft therapeutische potentie: veranderen door handelen staat centraal tijdens de therapie (Pierce, 2003; Kinebanian et al., 2006 in Hartingsveldt et al., 2010). Hierbij ligt de focus op het (re-)activeren van de cliënt (COT, 2006).
5.1.2 Omgeving Handelen behoort tot het domein van de ergotherapie en komt voort uit een interactie tussen de cliënt, activiteit en omgeving (of context). Omgeving is een belangrijk element in de ergotherapeutische visie op de mens en zijn handelen. De omgeving beïnvloedt het individu en zijn handelen en moet worden meegenomen in de analyse van handelingsproblemen. Interventies kunnen gericht zijn op de persoon en activiteit, maar ook op de omgeving om het handelen (weer) mogelijk te maken. Ergotherapie wordt bij voorkeur toegepast in de omgeving van de cliënt, daar waar het handelen plaats vindt en het probleem optreedt. Uit onderzoek is gebleken dat cliënten sneller autonoom zijn en meer baat hebben bij ergotherapie wanneer dit in eigen omgeving plaats vindt (Steultjens, 2005 in Hartingsveldt et al., 2010).
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
35
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
5.2 Ergotherapie in de GGZ Cliënten van de geestelijke gezondheidszorg hebben vaak minder kansen (omgevingsinvloed) en mogelijkheden (invloed van persoonsfactoren en omgevingsfactoren)
om te participeren en
ergotherapeuten zouden hun competenties en vaardigheden meer kunnen benutten ten behoeve van het vergroten van de kansen en mogelijkheden tot participeren van deze cliëntengroep. Om de participatie van de cliënten te vergroten kan de ergotherapeut gericht interventies inzetten waarbij de focus onder andere gelegd kan worden op het samenbrengen van gezonde mensen en cliënten met een psychische stoornis (Harrison & Sellers, 2008).
5.2.1 Richtlijnen Recent is in het Verenigd Koninkrijk een meerjarenplan ontwikkeld voor ergotherapie in de psychiatrie, “Recovering ordinary lives: the strategy for occupational therapy in mental health services, a vision for the next ten years” (COT, 2006). Hierin wordt de verwachte ontwikkeling van het beroep tot 2020 beschreven, met daarbij horende visie en doelstellingen.
Hieronder staan een aantal richtlijnen ten aanzien van ergotherapie in de GGZ uit het bovenstaande document. De projectgroep heeft er voor gekozen alleen de meest relevante te beschrijven. •
Ergotherapie is voor iedereen beschikbaar.
•
De ergotherapeut werkt samen met de cliënt gedurende het gehele behandelproces.
•
De ergotherapeut zal de focus leggen bij activeren en zet activiteiten in tijdens de behandeling.
•
De in te zetten activiteiten zijn betekenis vol voor de cliënt en sluiten aan bij zijn wens.
•
Interventies dragen bij aan de participatie van de cliënt in de samenleving doordat de ergotherapeut het accent legt op het concrete doen van activiteiten tijdens de begeleiding.
•
Interventies dragen bij aan het vergroten van de autonomie van de cliënt.
•
Interventies zijn gericht op en aangepast aan de mogelijkheden van de cliënt en van zijn omgeving. (COT, 2006)
5.3 (On)bekendheid “Occupational therapists do extremely important and practical things that are usually outcome oriented and very helpful for the people that have access to them. Occupational therapy often has the most practical and positive impact on restoring a person to their previous level of functioning if someone
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
36
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
becomes disabled. They can also lead them to a higher level of independence if that individual has a preexisting condition that has impacted negatively on their quality of life.”
Dit beschrijft Dickinson (2003) in zijn artikel Occupational Therapy; a hidden treasure. Dickinson ziet ergotherapie als het “kroonjuweel” van rehabilitatie. Ergotherapie is geen medicijn, maar ondersteunt het individu om praktische oplossingen te vinden om weer te kunnen functioneren in het dagelijks leven en te behoren bij een gemeenschap. Wel maakt een aantal auteurs zich zorgen over het feit dat weinig mensen weten wat ergotherapie precies is en dat veel ergotherapeuten dit zelf ook niet goed kunnen omschrijven (Dickinson, 2003; Withers & Shann, 2008; Lloyd & Williams, 2009). Bij een aantal disciplines in de gezondheidszorg is echter wel bekend dat ergotherapie een bijdrage levert aan de gezondheid van individuen, participatie en kwaliteit van leven (Withers & Shann, 2008).
Ergotherapeuten zouden zich bewust moeten zijn van de manier waarop ze zich opstellen tegenover andere professionals om te voorkomen dat anderen een eigen invulling gaan geven aan de inhoud van de ergotherapie. Zowel de beroepsvereniging als ergotherapeuten in het werkveld (in de eerste en tweede lijn) zijn verantwoordelijk voor de profilering van het beroep en dienen bij te dragen aan de bekendheid ervan. Het is aan de beroepsvereniging om een PR-strategie te ontwikkelen om ergotherapie bekend te maken en te houden bij de media, overheid, zorgverzekeraars en andere belangrijke beslissers en hen te informeren over het doel en de (meer)waarde van ergotherapie (Dickinson, 2003). Ergotherapeuten zouden zich duidelijker moeten profileren bij andere eerstelijns disciplines, vooral bij de huisarts, om zo potentiële nieuwe cliënten te kunnen bereiken en op deze manier kansen te creëren voor het beroep ergotherapie (Withers & Shann, 2008).
In het afstudeerproject van Jansen et al. (2007) “Inspelen op de ergotherapeutische hulpvraag door Ergotherapiepraktijk Doen” komt naar voren dat huisartsen in Amsterdam weinig bekend zijn met de werkzaamheden van ergotherapeuten. Daarnaast komt naar voren dat veel huisartsen denken te weten wat ergotherapie inhoudt, maar de werkelijkheid komt daar niet mee overeen. Huisartsen hebben kenbaar gemaakt dat zij graag informatie zouden willen ontvangen over de werkzaamheden van een ergotherapeut. Niet alleen huisartsen en specialisten zijn weinig bekend met (eerstelijns) ergotherapie, maar ook andere zorgprofessionals zoals fysiotherapeuten zijn onvoldoende bekend met de taken van de ergotherapeut. In het afstudeerproject uit 2007 wordt geconcludeerd dat er een duidelijke samenhang waarneembaar is tussen het aantal verwijzingen naar eerstelijns ergotherapie en de bekendheid van het beroep:
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
37
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
“Ergotherapeuten zouden zich duidelijker moeten profileren om voor een bredere bekendheid bij andere spelers in de eerstelijns gezondheidszorg te zorgen” (Jansen et al., 2007).
5.4 Profileren Lloyd & Williams beschrijven dat ergotherapie zich moet verdedigen om een plek in de eerstelijnszorg te verwerven. Daarnaast zullen ergotherapeuten onderling overeenstemming en duidelijkheid moeten krijgen over de wijze waarop zij het beroep op de kaart willen zetten (Lloyd & Williams, 2009). In het artikel van Harrison & Sellers (2008) komt naar voren dat ergotherapie niet alleen binnen de gezondheidszorg, maar juist ook binnen de geestelijke gezondheidszorg duidelijkheid moet geven over haar taak. Indien die taak eenduidig wordt uitgedragen, kunnen ergotherapeuten kansen voor samenwerking met andere disciplines ten volle benutten in zowel de eerste- als de tweedelijnszorg (Harrison & Sellers, 2008). In die samenwerking is een flexibele houding ten opzichte van elkaar wenselijk (Harrison, 2003). Door meetbaar te maken wat de ergotherapeut doet met behulp van (wetenschappelijk) onderzoek kan ergotherapie zich eveneens beter profileren, waardoor meer kansen voor het beroep ontstaan (COT, 2006).
Samenvatting/conclusie Ergotherapie heeft een unieke visie waarbij de focus ligt op het dagelijks handelen en het mogelijk maken daarvan, op de gebieden wonen/zorgen, leren/werken en vrije tijd/spelen. Handelen is van levensbelang, geeft betekenis aan het leven en bevordert daarmee gezondheid en welzijn van de cliënt. Tijdens de therapie worden handelen en activiteiten ingezet om doelen van de cliënt op het gebied van participatie en kwaliteit van leven te bereiken. Binnen de therapie van de dienst ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ zullen dus betekenisvolle activiteiten worden ingezet bij de behandelingen van de ergotherapeut. Hierbij wordt ook de omgeving waarin het handelen van de cliënt tot stand komt betrokken. De aandacht voor ook omgeving binnen ergotherapie is uniek; met dit aspect onderscheidt ergotherapie zich van andere professionals. De omgeving wordt meegenomen in de holistische benadering van de ergotherapeut, maar wordt ook actief ingezet tijdens de therapie. Om die reden behandelt en begeleidt de ergotherapeut bij voorkeur in de eigen omgeving van de cliënt, en zal de therapie merkbaar effect hebben. Thuisbehandeling zal daarom een belangrijke mogelijkheid zijn voor de dienst Eerstelijns Ergotherapie Prezens.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
38
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Gezien de richtlijnen en aandachtspunten voor ergotherapie binnen de GGZ zijn er een aantal dingen van groot belang voor de op te zetten dienst, zoals de beschikbaarheid voor iedere cliënt, de bijdrage aan participatie en autonomie. De opdrachtgever heeft op verzoek van de projectgroep de toekomstige missie en doelstellingen op papier gezet. Hierin zijn duidelijke overeenkomsten te vinden met de eerder beschreven richtlijnen voor ergotherapie in de GGZ en met de manier waarop de kern van het beroep ergotherapie onder andere beschreven is in het Beroepsprofiel Ergotherapeut 2010.
Punten van aandacht op grond van de visie en doelstellingen van ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ zijn: •
uitgaan van de noodzaak voor betekenisvol handelen,
•
bevorderen van fysiek, psychisch en psychosociaal welzijn,
•
interactie met omgeving,
•
regie bij de cliënt,
•
laagdrempelige toegankelijkheid voor cliënten,
•
diensten verlenen in eigen omgeving van de cliënt.
Bij de definiëring en profilering van het beroep ergotherapie is het belangrijk om eenduidig een visie uit te dragen. Hierdoor kan er meer bekendheid worden gecreëerd. Grotere bekendheid zou kunnen leiden tot meer cliënten in de toekomst, omdat de cliënt weet wat de mogelijkheden zijn van ergotherapie en er geen verwijzing nodig is. Daarnaast kan goede bekendheid ervoor zorgen dat de professionals in zorg en welzijn beter weten wat ergotherapie inhoudt, waardoor ze wellicht sneller cliënten naar de ergotherapie doorverwijzen. De focus moet hierbij vooral liggen op het creëren van bekendheid bij huisartsen en de praktijkondersteuners, de poortwachters in de eerstelijns gezondheidszorg. Tevens kan deze bekendheid meer mogelijkheden bieden tot het samenwerken met andere disciplines binnen de eerstelijns gezondheidszorg.
De beroepsvereniging en elke ergotherapeut afzonderlijk is verantwoordelijk voor het op de kaart zetten van ergotherapie. De beroepsvereniging zou hier op kunnen en moeten inspelen in de vorm van het maken van een landelijk marketingplan en een bijhorende PR-strategie. Therapeuten, praktijken en instellingen moet dit doen voor eigen diensten en in eigen regio.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
39
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Bronnen
•
Brownson, C.A., Scaffa, M.E & Slyke, N. van, (2008). Occupational Therapy Services in the Promotion of Health and the Prevention of Disease and Disability. American Journal of Occupational Therapy, (6). 694-703.
•
College of Occupational Therapists (2006). Recovering ordinary lives: the strategy for occupational therapy in mental health services, a vision for the next years. (Core.) London: COT.
•
Dickinson, R. (2003). Occupational Therapy: A hidden treasure. Canadian Journal of Occupational Therapy, (3). 133-135.
•
Harrison, D. (2003). The Case for Generic Working in Mental Health Occupational Therapy. British Journal of Occupational Therapy, 66 (3), 110-112.
•
Harrison, D., Sellers, A. (2008). Occupation for Mental Health and Social Inclusion. British Journal of Occupational Therapy, 71 (5), 216-219.
•
Hartingsveldt, M. van, Logister-Proost, I., Kinébanian, A. (2010). Beroepsprofiel Ergotherapeut. Utrecht: Ergotherapie Nederland (EN).
•
Hvalsøe, B., Josephssons S. (2003). Characteristics of Meaningful Occupations from the Perspective of Mentally Ill People. Scandinavian Journal of Occupational Therapy, (10) 61-71.
•
Jansen, N., Vollenga, J., et al. (2007). Inspelen op de ergotherapeutische hulpvraag door Ergotherapiepraktijk doen. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam.
•
Leclair, L., Restall, S., Edwards, J., et al. (2005). Occupational Therapist and Primary Health Care. Onbekend: Manitoba Society of Occupational Therapists.
•
Lloyd, C., Williams, P.L. (2009). The future of occupational therapy in mental health in Ireland. British Journal of Occupational Therapy, 72 (12), 539-542.
•
Stenbeck, B., Eklund, M., Hallberg, I. (2001). The Domain of Concern of Swedish Occupational Therapists Working in Psychiatric Care. Scandinavian Journal of Occupational Therapy 8: 184-192.
•
Withers, C., Shann, S. (2008). Embracing Opportunities: Stepping Out of the Box. British Journal of Occupational Therapy, 71 (3), 122-124.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
40
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
6. Ontwikkelingen die van belang zijn
“Politieke en maatschappelijke veranderingen creëren kansen voor ergotherapie. Ergotherapeuten zouden zich meer bewust moeten zijn van deze ontwikkelingen, zodat zij hier adequaat op in kunnen inspelen.” (Harrison & Sellers, 2008)
De maatschappij, het zorgsysteem en het beroep zijn continue onderhevig aan veranderingen en ontwikkelingen. Om de dienst voor eerstelijns ergotherapie op te zetten is het belangrijk deze ontwikkelingen te kennen en in acht te nemen, om er zo goed mogelijk op af te kunnen stemmen. In dit hoofdstuk wordt een aantal belangrijke ontwikkelingen besproken.
6.1 Demografische en epidemiologische veranderingen De bevolking van Nederland groeit de laatste jaren hard. Op het moment van schrijven telt het land ongeveer 16.600.000 inwoners (Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), 2010). De verwachting voor 2020 ligt op 17.240.000 mensen (De Jong, 2003 in De Bakker et al., 2005). Naast een groei van het totaal aantal mensen in Nederland, groeien vooral de groepen van 65 jaar en ouder (vergrijzing) en 85 jaar en ouder (dubbele vergrijzing). Verwacht wordt een stijging in de richting van 20 procent van de totale bevolking (De Bakker et al., 2005). Ook is er een groei te verwachten van de westerse en niet-westerse allochtonen in Nederland. Deze groep zal toenemen tot 24 procent van de totale bevolking (Alders, 2003 in De Bakker et al., 2005).
De demografische veranderingen laten zien dat deze gevolgen hebben voor gezondheidstoestand van de bevolking. Epidemiologische gegevens laten zien dat het aantal lichamelijke aandoeningen zal stijgen. Te denken valt aan bijvoorbeeld chronische aandoeningen als Diabetes Mellitus en COPD (Volksgezondheid Toekomst Verkenning, 2002 in De Bakker et al., 2005), maar ook aan verschillende vormen van kanker. Binnen de groep psychische en psychosociale problemen is de afgelopen jaren een stijgende prevalentie gezien bij de huisarts (Van de Lisdonk et al., 2003; Van Oers, 2002 in De Bakker et al., 2005). Dit heeft deels te maken met toenemend voorkomen en deels met de tendens om met deze problematiek naar de huisarts te gaan en de alertheid van de huisarts die dit rapporteert/diagnosticeert (De Bakker et al., 2005).
Alle demografische en epidemiologische veranderingen zullen een totale groei van de zorgvraag als gevolg hebben. Dit geldt voor bijna alle disciplines in de gezondheidszorg (De Bakker et al., 2005). Om hier op in
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
41
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
te kunnen spelen dient de capaciteit en het aanbod van de zorg vergroot te worden. Ook zal de aandacht voor preventie toenemen, om zo onnodig hoge kosten voor behandeling te reduceren en gezondheid van risicogroepen te behouden en te bevorderen. Voorkomen is immers beter dan genezen. Uit onderzoek is gebleken dat de meeste winst geboekt wordt met preventieve interventies gericht op leefstijlverandering (Van Oers, 2002; Jansen et al., 2002; RVZ, 2004 in De Bakker et al., 2005).
6.2 Extramuralisering en Wmo-gedachte De overheid stimuleert extramuralisering vanuit verschillende oogpunten: •
vergroten van de zelfredzaamheid van de burger,
•
betaalbaarheid van de zorg,
•
verantwoordelijkheid voor de cliënt, zijn omgeving en de gemeente (Jansen et al., 2007).
Dit wordt onder meer bewerkstelligd door de uitvoering van de Wmo door gemeenten in Nederland. Volgens de Wmo moet de lokale overheid inwoners ondersteunen en compenseren bij beperkingen die ervaren worden in het dagelijks leven. Ook wordt er verantwoordelijkheid gelegd bij het sociale netwerk om degene die hulpbehoevend is ook werkelijk te helpen. Een voorbeeld hiervan is mantelzorg als manier om participatie van mensen met een beperking en langer zelfstandig thuis wonen te stimuleren.
Door de verschuiving van tweede- naar eerstelijnszorg, extramuralisering, zal de zorgvraag in de eerste lijn en bij het gemeentelijk zorgsysteem toenemen. Hiervoor is een toename van het aantal aanbieders van zorg nodig. Daarnaast is afstemming tussen gemeenten, lokale organisatie voor eerstelijnszorg en zorgverzekeraars erg belangrijk. In de doelstellingenbrief eerstelijnszorg wordt gesteld dat in Nederland een dynamische en integrale eerste lijn nodig is waarbij zowel mono- als multidisciplinaire zorg wenselijk is. (Min. VWS, 2008b)
De Wmo kenmerkt de sociale omgeving van de cliënt als hulpbron. Daardoor komt in het zorgaanbod en bij preventie de nadruk te liggen op de ondersteuning vanuit de omgeving. Voor de cliënt is de aandacht voor preventie budget neutraal. Voor de gemeenschap levert het echter een besparing op (CBS, 2006 in Jansen et al., 2007).
6.3 Aandacht voor psychische problematiek Er is een duidelijke stijging te zien in prevalentie van psychische en psychosociale klachten bij de huisarts (Van de Lisdonk et al., 2003; Van Oers, 2002 in De Bakker et al., 2005). Dit kan gebaseerd zijn op een
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
42
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
werkelijke stijging van het voorkomen in de samenleving, maar kan ook berusten op toegenomen rapportage als gevolg van een tendens om met deze problemen eerder naar de huisarts te gaan en van toegenomen alertheid van de huisarts (De Bakker et al., 2005). Binnen de groep van psychische en psychosociale problematiek worden depressie, slapeloosheid en angst het meest gerapporteerd door huisartsen (De Bakker et al., 2005; CBS POLS, 2008 in Min. VWS, 2008b).
Naast toegenomen aandacht voor psychische stoornissen is er ook steeds meer aandacht voor de psychische aard van lichamelijke klachten. Als gevolg van deze trend zal de zorgvraag op het gebied van psychiatrie stijgen. De huisarts zal goed in staat moeten zijn de psychische en psychosociale problemen te herkennen, hier mee om te gaan en naar de juiste disciplines te verwijzen (Min. VWS, 2008b). In combinatie met bovenstaande ontwikkelingen aangaande de nadruk op preventie en eerstelijnszorg, moet er meer aandacht komen voor psychiatrische zorg in de eerste lijn en voor de ontwikkeling van preventie programma’s ter bevordering van de geestelijke gezondheid. Een voorbeeld hiervan is een onlangs afgeronde testperiode van het gebruik van een Pgb van de zorgverzekeraar voor eerstelijns psychische hulp. Gedurende de testperiode konden klanten van de betreffende zorgverzekeraar middels Pgb eigen psychische zorg inkopen (Per Saldo, 2010).
6.4 Emancipatie van de cliënt In de Doelstellingenbrief Eerstelijnszorg van voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Min. VWS, 2008b) wordt een ontwikkeling genoemd aangaande de emancipatie van de cliënt. Steeds meer cliënten zullen zelf, of met behulp van een zorgconsulent, hun zorgtraject managen en beheren en zich mondig opstellen ten opzichte van de professional. Er zijn aanwijzingen dat deze ontwikkeling zorgt voor een toename van onnodig zorggebruik, maar dit kan niet feitelijk worden ondersteund (De Bakker et al., 2005). Kortom de invloed van deze ontwikkeling op de zorg is onduidelijk.
6.5 Evidence based practice Binnen de medische en paramedische wereld wordt zorg en behandeling op basis van wetenschappelijk onderzoek en onderbouwde theorieën steeds belangrijker. Deze ontwikkeling is ook bij zorgverzekeraars niet onopgemerkt gebleven. Momenteel wordt door de verzekeraars aangegeven dat wetenschappelijke onderbouwing van een behandeling nodig is om voor financiering in aanmerking te komen. Niet onderbouwde behandelingen verdwijnen uit de pakketten en worden niet meer vergoed.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
43
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Om te kunnen bewijzen dat de aangeboden interventie of behandelmethode effectief is, zal steeds meer wetenschappelijk onderzoek worden gedaan.
Samenvatting/conclusie Ontwikkelingen in de zorg hebben invloed op het beroep van ergotherapeut en zijn in meer of minder mate bepalend voor de op te zetten dienst. De aandacht voor preventie is een kans voor het beroep ergotherapie om aan te grijpen en zich daarin op de kaart te zetten en te profileren. De dienst ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ zal zich vooral richten op de behandeling van mensen die reeds klachten hebben ontwikkeld. Wanneer hier behoefte aan en mogelijkheid toe is, zal preventie deel uit gaan maken van ergotherapie binnen Prezens.
De aandacht voor de sociale omgeving kan worden aangegrepen door de ergotherapeut om zich te profileren als expert op het gebied van omgeving en gezondheid. Dit komt naar voren in de vorm van programma’s voor mantelzorgers van specifieke doelgroepen.
Ten behoeve van een samenhangende en geïntegreerde eerste lijn is samenwerking met andere disciplines essentieel. Vooral de huisarts speelt hierin voor de ergotherapeut een centrale rol. Voor meer informatie over multidisciplinaire samenwerking wordt verwezen naar hoofdstuk 10. Ten aanzien van de op te zetten dienst zijn samenwerking binnen het circuit van Prezens en met het circuit Dagbesteding & Arbeid van groot belang. Behalve partners binnen de organisatie van GGZ inGeest zijn ook andere eerstelijns professionals uit de zorg (verwijzers) en professionals uit andere sectoren (bijvoorbeeld welzijn) belangrijke partners.
Door de toegenomen prevalentie van bepaalde ziektebeelden ontstaat de kans om
gespecialiseerde
zorgprogramma’s te ontwikkelen voor cliënten. ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ kan die mogelijkheid bieden en binnen deze dienst
behandelingen
aanbieden voor specifieke doelgroepen en/of
aandoeningen.
Ondanks dat ergotherapie relatief weinig bekendheid geniet in het zorgsysteem in Nederland, is er een toename van wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van ergotherapeutische interventies. Hiermee kan ergotherapie naar buiten treden om zo de belangstelling van zorgverzekeraars te wekken.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
44
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Bronnen
•
Bakker, D.H., de, Polder, J.J., Sluijs, E.M. (eds.) (2005). OP ÉÉN LIJN: toekomstverkenning eerstelijnszorg 2020. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).
•
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) (2010). Bevolkingsteller. Geraadpleegd op 9 juni 2010, http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/bevolking/cijfers/extra/bevolkingsteller.htm
•
Harrison, D., Sellers, A. (2008). Occupation for Mental Health and Social Inclusion. British Journal of Occupational Therapy, 71 (5), 216-219.
•
Jansen, N., Vollenga, J., et al. (2007). Inspelen op de ergotherapeutische hulpvraag door Ergotherapiepraktijk doen. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam.
•
Ministerie van Sociale Zaken, Welzijn en Sport (VWS) (2008a). Een dynamische eerstelijnszorg. Den Haag.
•
Ministerie van Sociale Zaken, Welzijn en Sport (VWS) (2008b). Doelstellingenbrief eerstelijnszorg. CZ/EKZ- 2862066. Den Haag.
•
Per Saldo, de belangenvereniging van mensen met een persoonsgebonden budget (2010). Zvw (Zorgverzekeraar):
Experiment
Pgb-ggz
beëindigd.
Geraadpleegd
op
7
juni
2010,
http://www.pgb.nl/persaldo/dit-is-een-persoonsgebonden-budget-pgb/zvwzorgverzekeraar/experiment-pgb-ggz beeindigd/?waxtrapp=sdappKsHcwOhcPjBCMHE •
Withers, C., Shann, S. (2008). Embracing Opportunities: Stepping Out of the Box. British Journal of Occupational Therapy, 71 (3), 122-124.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
45
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
DEEL 3
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
46
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
7. Casus
In dit hoofdstuk beschrijft de projectgroep een casus. De cliënt die hierin centraal staat, kan gezien worden als personificatie van de doelgroep en helpen bij de beeldvorming omtrent de mogelijkheden van EEE. Deze casus helpt de complexiteit van psychische en psychosociale problemen te begrijpen
7.1 De casus Chantal is een jonge vrouw van 26 jaar en is via haar huisarts verwezen naar een SPV’er. Ze komt huilend de spreekkamer binnen en ziet er onverzorgd en slordig uit. Uit het verhaal van Chantal blijkt dat er verschillende problemen spelen. Om te beginnen woont ze momenteel anti-kraak. Dit heeft ze jaren gedaan, maar nu ‘kan ze er niet meer tegen’.Het levensverhaal van Chantal is als volgt. Haar vader is overleden toen zij 11 jaar was. Ze bleef achter met haar moeder. Jaren later is haar moeder hertrouwd en verhuisd naar Almere. Chantal besloot in het ouderlijk huis in Amsterdam te blijven wonen. Door een conflict met de woningbouwvereniging, die het huis te oud vond en onbewoonbaar verklaarde, was zij gedwongen te verhuizen. Ze maakte daar bezwaar tegen en met behulp van een algemeen maatschappelijk werker kon zij in Amsterdam blijven wonen. Daarna kwam ze in het anti-kraak circuit terecht. Hoewel dit in het begin aantrekkelijk leek, is Chantal de afgelopen zes jaar meermalen verhuisd. Dit gaf veel onrust, doordat zij zich niet kon settelen in een huis. Door de korte periode die ze in een woning verbleef, zag ze het nut en de zin niet van schoonmaken en onderhouden van de woning. De problemen bleven zich ondertussen opstapelen. Chantal was werkzaam bij een horecabedrijf, maar door faillissement van dit bedrijf kwam zij zonder baan te zitten. In deze tijd heeft zij tevens een zwangerschap afgebroken en heeft haar vriend haar verlaten. Tot overmaat van ramp is ook haar stiefvader (tweede man van haar moeder) overleden. Moeder is niet veel later gaan samenwonen met een andere man. Door deze opeenstapeling van verliezen is Chantal erg somber en angstig geworden. Door de vele tegenslagen in haar leven, heeft zij psychische schade opgelopen. Haar “coping”, dat wil zeggen haar vermogen om te gaan met tegenslag, is niet voldoende. De symptomen zijn zelfs zodanig dat de diagnose “aanpassingsstoornis” is gesteld. Chantal is op een punt in haar leven gekomen dat ze niet meer weet wat ze moet doen en hoe ze dingen kan realiseren. De SPV’er is met haar aan de slag gegaan. Tevens heeft de SPV’er een verwijzing gevraagd voor ergotherapie.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
47
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
8. Doelgroep
“Psychische stoornissen komen frequent voor; in totaal heeft 41,2 procent van de Nederlandse bevolking ooit in het leven een psychische stoornis gehad. Op jaarbasis heeft bijna een kwart van de volwassenen een psychische stoornis.”(Hilderink, & Van ’t Land, 2009)
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de doelgroep die de projectgroep voor ogen heeft voor de aan te bieden dienst. In de vraagstelling wordt gesproken over mensen met problemen op het gebied van activiteiten en participatie als gevolg van psychische en/of psychosociale problemen. Om de doelgroep voor de op te zetten dienst te concretiseren is gekeken naar de betekenis van de termen ‘psychisch’ en ‘psychosociaal’. Daarnaast heeft de projectgroep gekozen voor een beschrijving van een aantal kenmerken van en risicofactoren voor de doelgroep.
De dienst ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ zal zich vooral richten op de doelgroep van mannen en vrouwen vanaf achttien jaar met klachten als gevolg van: •
psychische problemen, gediagnosticeerd volgens de DSM-IV, vallend onder as I en II,
•
moeilijk kunnen omgaan met life-events, zoals aanpassingsstoornissen,
•
vage klachten, een combinatie van psychische en lichamelijke problemen, zoals psychosomatische of somatoforme klachten (as III),
•
meervoudige problematiek (co- en multimorbiditeit),
•
psychosociale problematiek (DSM-IV, as IV).
Het zal gaan om een diverse doelgroep: mensen die zelfstandig thuis of begeleid wonen, al dan niet werken (betaald of onbetaald), alleen- of samenwonend zijn, wel of geen kinderen hebben, autochtone of allochtoon zijn. Met andere woorden: het kan om iedereen gaan, om een familielid, een buurvrouw, een kennis of collega.
8.1 Psychische problematiek Het Zakwoordenboek der Geneeskunde (2003) definieert het woord ‘psychisch’ als ‘betreffende de psyche, geestelijk’. In combinatie met het woord ‘problematiek’ kan worden vastgesteld dat psychische problematiek, problematiek van de geest is (Jochems & Joosten, 2003).
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
48
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
8.1.1 Verschil psychische klachten en psychische stoornis Iedereen zit wel eens niet lekker in zijn vel. Mensen die overspannen zijn, ondervinden op psychisch vlak veel belemmering, zoals vergeetachtigheid en concentratieproblemen, maar het betekent niet dat zij een psychische stoornis hebben (Metaal & Jansz, 2001). Hoewel psychische klachten kunnen leiden tot een stoornis, worden zij niet als zodanig genoemd tot een psychiater deze gediagnosticeerd heeft tot een psychische stoornis.
8.1.2 Psychische stoornis “Een psychische stoornis wordt gezien als een samenhangend patroon van cognitieve, affectieve of gedragsmatige beperkingen, dat gelokaliseerd is binnen het individu.” (Metaal & Jansz 2001). Deze omschrijving is erg ruim. Zowel de psychische stoornis die het gevolg is van een psychosociaal probleem als een psychose valt er onder. Een psychische stoornis bestaat doorgaans uit veel symptomen die zich niet allemaal hoeven voor te doen. Zo is het voorkomen van suïcidale gedachten kenmerkend voor een depressie, maar niet elke met depressie gediagnosticeerde cliënt heeft suïcidale gedachten. Tevens is er een variatie aan tijd. Zoals lichamelijke ziekten kunnen enkele dagen tot het hele leven bestaan, zo zijn er ook kortdurende en langdurige psychische stoornissen (Metaal & Jansz, 2001).
Niet iedereen met een psychische stoornis hoeft opgenomen te worden. Psychische problematiek wordt een belemmering als iemand niet in staat is de problemen zonder hulp te beheersen en er het hoofd aan te bieden. Psychische problematiek wordt tevens een belemmering als het ernstig lijden veroorzaakt bij de cliënt zelf, maar ook bij mensen uit diens omgeving (Vandereycken & Van Deth, 2004).
Uit het onderzoeksrapport ‘GGZ in Tabellen 2008’ (Hilderink & Van ‘t Land, 2009) blijkt dat psychische stoornissen relatief vaak voorkomen bij onderstaande bevolkingsgroepen: •
jonge mensen tussen de 18 en 24 jaar,
•
mensen met een laag inkomensniveau,
•
mensen woonachtig in stedelijk gebieden,
•
alleenstaanden/-wonenden,
•
alleenstaande ouders,
•
mensen zonder eigen woning,
•
mensen die één of meer lichamelijke aandoeningen hebben of die ouders hebben met een psychiatrisch verleden.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
49
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
8.1.3 DSMV- IV Zoals eerder genoemd heeft een cliënt pas een psychische stoornis als deze als zodanig gediagnosticeerd is door een psychiater. De psychiater stelt diagnoses doorgaans met behulp van de DSM-IV. Psychische stoornissen worden in DSM IV vooral op As I en As II beschreven. Bijvoorbeeld stemmings- en angststoornissen en verschillende persoonlijkheidsstoornissen.
8.2 Psychosociale problematiek Het Zakwoordenboek der Geneeskunde definieert het woord ‘psychosociaal’ als “een term duidend op situaties en relaties waarin psychische en sociale aspecten een rol spelen” (Jochems & Joosten, 2003).
Bij psychosociale problemen gaat het om twee componenten die in wisselwerking problemen veroorzaken. •
Psychische componenten: problemen die te maken hebben met gevoelens en gedachten: iemand voelt zich bijvoorbeeld somber, angstig of boos.
•
Sociale componenten: problemen die te maken hebben met andere mensen of instanties: iemand heeft bijvoorbeeld moeilijkheden met de partner, buren, belastingdienst of de woningbouwvereniging (Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), 2010).
Psychosociale problematiek is een grijs gebied, waarin klachten vaak als ‘vaag’ worden benoemd. Andere klachten die ook vaak als vaag bestempeld worden zijn psychosomatische en somatoforme klachten. Hiervoor is vaak moeilijk een oorzaak te vinden. Deze klachten zijn in de DSM-IV opgenomen op As III. Ondanks de term ‘vaag’ kunnen deze klachten wel degelijk leiden tot handelingsproblemen. Wanneer dit het geval is, kan ergotherapie behandeling geïndiceerd worden.
8.2.1 DSM-IV Psychosociale problematiek is in de DSM-IV beschreven op As IV en dient voor het vastleggen van psychosociale problemen die de diagnose, behandeling en prognose van een psychische stoornis kunnen beïnvloeden. Een psychosociaal probleem kan veroorzaakt worden door: •
een heftige levensgebeurtenis,
•
een moeilijkheid of onvolkomenheid in de omgeving,
•
een stressveroorzakende factor in het gezin of andere relaties,
•
een tekortschieten van maatschappelijke steun of eigen hulpbronnen of door
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
50
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
•
een ander probleem dat verband houdt met de context waarin de moeilijkheden van een persoon zich hebben ontwikkeld.
Deze problemen kunnen zich uiten op verschillende gebieden, zoals op het werk, binnen de primaire steungroep en bij blootstelling aan rampen en oorlogen (American Psychiatric Association, 2000).
8.2.2 Voorbeeld Een voorbeeld van een cliënt met een psychische stoornis, voortkomend uit psychosociale problematiek is de casus Chantal, beschreven in hoofdstuk 7. Door de opeenstapeling van zowel psychische problematiek als sociale problematiek werd zij uiteindelijk gediagnosticeerd met een aanpassingsstoornis (As IV van de DSM-IV).
8.3 Aanpassingsstoornissen “Een voorbijgaande reactie, die meestal binnen drie maanden na een herkenbare stressveroorzakende factor leidt tot het ontstaan van emotionele klachten, gedragssymptomen of lichamelijke klachten en tekortkomingen veroorzaakt in het functioneren in beroep, studie of sociale activiteiten” (DSM IV, in Jochems & Joosten, 2003).
Een aanpassingsstoornis is een veel geziene diagnose bij de doelgroep van cliënten met psychische en psychosociale problematiek. Aanpassingsstoornissen zijn ondergebracht in As IV van de DSM IV en betreffen, zoals hierboven ook te lezen is, een stoornis als gevolg van het niet goed kunnen omgaan (coping) met onverwachte, sterke of aanhoudende stress. De voornaamste klachten zijn angst en depressieve gevoelens. De diagnose aanpassingsstoornis wordt pas gesteld op het moment dat geen andere stoornis de symptomen kan verklaren. Contra-indicaties zijn bijvoorbeeld een reactieve psychose, posttraumatische stressstoornis en rouw en psychische reacties die terug te voeren zijn tot een duidelijke aanleiding en in verhouding staan tot de stressor. Ook stemmingsstoornissen en angststoornissen moeten worden uitgesloten. Deze laatste twee diagnosegroepen komen ook veel voor binnen de doelgroep.
8.4 Kenmerken en risicofactoren Ten aanzien van de cliëntgroep met psychosociale problemen is er een aantal kenmerken en risicofactoren te beschrijven. Het gaat hierbij om een wisselwerking tussen factoren van het individu en de omgeving.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
51
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
In onderstaande tabel staan kenmerken van en risicofactoren voor de doelgroep beschreven. Er is hier geen duidelijk onderscheid te maken tussen wat een kenmerk en wat een risicofactor is. Maar vast staat wel dat onderstaande factoren in beide situaties (kenmerk of risicofactor) invloed hebben op al dan niet ondervinden van psychosociale problemen.
Individu
Wisselwerking
•
Belastbaarheid
•
Coping stijl
•
Levensverhaal
•
Overige aandoeningen
Omgeving
Sociaaleconomische
•
Belasting
status (SES)
•
Hulpbronnen
•
Gezondheidsvaardigheden
•
Toegankelijkheid en
•
Het hebben van werk of
•
dagbesteding
of handicaps •
Leefstijl
•
Opeenstapeling van
aanbod van de zorg •
Huisvesting en buurt
problematiek
8.4.1 Mantelzorgers De doelgroep ‘mantelzorgers’ is een doelgroep waar veel om te doen is de laatste jaren. Mantelzorgers zijn middelpunt van verschillende politieke maatregelen en er wordt steeds meer onderzoek naar het functioneren van mantelzorg gedaan. In dit hoofdstuk heeft de projectgroep er voor gekozen om deze groep ook te noemen, aangezien het een doelgroep is die veel baat kan hebben bij
‘Eerstelijns
Ergotherapie Prezens’. Voor naasten zorgen met een aandoening (of dit nu een moeder is met dementie, een kind met ADHD of een partner met een depressie) kan zwaar en belastend zijn. Nu de overheid heeft aangegeven dat zij graag ziet dat mensen langer thuis blijven wonen en op professionele zorg bezuinigd wordt, zal de taak van de mantelzorger alleen nog maar zwaarder worden. Om die reden worden veel projecten georganiseerd om de mantelzorger te ondersteunen. Dit zien we in heel Nederland, maar zeker ook in Amsterdam.
8.4.2 Allochtonen De doelgroep ‘allochtonen’ is eveneens een veel besproken doelgroep. Een aantal risicofactoren voor de gezondheid is van toepassing voor een grote groep allochtonen zoals een (lage) sociaaleconomische status, slechte huisvesting, buurt en life-events. In Amsterdam Nieuw-West, een van de belangrijke zorggebieden van Prezens, wonen veel allochtonen en vormen daar qua aantal meer dan de helft van de bevolking.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
52
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Te verwachten is dus dat een deel van de toekomstige cliënten van ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ van allochtone afkomst is. In dit project is er verder geen aandacht besteed aan de bijzondere problemen en noden van deze doelgroep.
8.5 Communicatie met cliënten “Goede communicatie ligt aan de basis van vrijwel alle succesvolle interacties in de gezondheidszorg, of die nu tussen hulpverlener en autochtone cliënt of tussen hulpverlener en allochtone cliënt plaatsvinden.” (Kwaak & Wolffers, 2004)
Communicatie staat voor mededeling, kennisgeving, overdracht van informatie, berichten. Sommigen beschouwen communicatie als een beïnvloedingsproces (Hoffman & Arts, 1994 in Kwaak & Wolffers, 2004), waar anderen communicatie zien als een proces tussen een zender en een ontvanger (Shadid, 1998 in Kwaak & Wolffers, 2004). Van welke definitie men ook uitgaat, het is en blijft tweerichtingsverkeer. Er is altijd sprake van een overdracht van boodschap(pen) van zender naar ontvanger en vice versa. Deze boodschappen kunnen zowel verbaal als non-verbaal worden overgebracht (Kwaak & Wolffers, 2004).
8.5.1 De communicatie is de voordeur naar goede zorg (Fuusje, 1995 in Kwaak & Wolffers, 2004). Van goede communicatie wordt gesproken als de ontvanger van de boodschap deze op de manier interpreteert zoals de zender het bedoeld heeft. Vooral in de zorg is dit essentieel. Een cliënt vertelt zijn arts over zijn klachten. De arts moet deze klacht begrijpen en daar verder over praten met de cliënt zodat de diagnose en behandeling vastgesteld kunnen worden.
Wanneer zender en ontvanger een verschil in achtergrond hebben, kan de communicatie lastiger worden. Een persoon kan op grond van zijn of haar cultuur andere interpretaties en betekenissen geven aan hetzelfde bericht. Hulpverleners en cliënten willen de deur wel voor elkaar openen, maar het kan zijn dat zij elkaar niet verstaan, noch in woorden, noch in gebaren. Het is mogelijk dat zij op grond van hun verschillende achtergronden signalen verkeerd interpreteren (Fuusje, 1995 in Kwaak & Wolffers, 2004). Waar hulpverleners zich te allen tijde van bewust moeten zijn, is dat de westerse cultuur ons handelen en denken bepaalt (Boevink, et al., 2004).
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
53
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Samenvatting/conclusie De doelgroep die de projectgroep voor ogen heeft (beschreven in de inleiding van dit hoofdstuk), is erg divers. De projectgroep heeft als uitgangspunt dat cliënten met een psychische stoornis gediagnosticeerd zijn op basis van DSM-IV op As I (klinische stoornissen) en As II (persoonlijkheidsstoornissen). Cliënten met een psychosomatische stoornis zijn gediagnosticeerd op As III (somatische aandoeningen) en tot slot zijn cliënten met een psychosociale stoornis of aanpassingsstoornis
gediagnosticeerd op As IV
(psychosociale stressfactoren) (American Psychiatric Association, 2000). Wat bij de cliënten, die bij de dienst ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ komen, waarschijnlijk vaak voorkomt, is dat het dagelijks functioneren in de privé- en/of werksfeer matig tot zeer ernstig is verstoord.
Communicatie is van essentieel belang in de zorg. Al helemaal als gewerkt wordt met mensen uit een andere cultuur. Elke persoon, en zeker iemand met een andere cultuur kan een andere interpretatie geven bij een bericht. Het is belangrijk dat de ergotherapeut goed kijkt en goed luistert en bij het begrijpen van de verkregen informatie ook de culturele achtergrond van de cliënt betrekt en let op de non-verbale vormen van communicatie (houding en gezichtsuitdrukking; is iemand ontevreden of bang?). Bij het luisteren is het belangrijk om te letten op openingen voor nieuwe vragen over klachten of over zaken die de cliënt bezig houden (Boevink et al., 2004). Het is belangrijk dat er op het niveau van de cliënt wordt gecommuniceerd, ook als dit in een andere taal is. Er moet nagedacht worden hoe informatie het best kan worden overgebracht. Dit kan gedaan worden door middel van een folder met informatie, maar ook door middel van een gesprek. Het is erg belangrijk dat nagegaan wordt wat de cliënt het prettigst vindt.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
54
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Bronnen
•
American Psychiatric Association (2000). DSM-IV Patiëntenzorg: diagnostiek en classificatie van psychische stoornissen voor de geneeskunde. Lisse: Swets & Zeitlinger B.V.
•
Bakker, D.H., de, Polder, J.J., Sluijs, E.M. (eds.) (2005). OP ÉÉN LIJN: toekomstverkenning eerstelijnszorg 2020. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).
•
Boevink, G., Duchenne- van den Berge, W., Stegerhoek, R. (red.) (2004). Zakboekje Communicatie Hulpverlening Allochtonen: Communiceren met patiënten van Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse afkomst. Enschede: Ipskamp.
•
Gezondheidsinstituut NIGZ (z.d.). Gezondheidsvaardigheden. Geraadpleegd op 10 mei 2010, http://www.nigz.nl/index.cfm?act=dossiers.inzien&vardossier=51
•
Hilderink, I., Land, H., van ‘t. (2009). GGZ in tabellen 2008. Utrecht: Trimbos-Instituut.
•
Hogendoorn, S. (2001). Sociaal economische status en gezondheid: thema 1. Sociaaldemografische kenmerken en gezondheidstoestand van de bevolking. Geraadpleegd op 12 mei 2010, http://www.ggdwestbrabant.nl/assets/binaries/Onderzoek_en_Projecten/Infokaarten_1x2/ses.p df
•
Jochems, A.A.F., Joosten, F.W.M.G. (2003). Zakwoordenboek der Geneeskunde. Doetinchem: Elsevier Gezondheidszorg.
•
Kwaak, A. van der, Wolffers, I. (2004). Gezondheidszorg en cultuur. Amsterdam: VU Uitgeverij.
•
Metaal, N., Jansz, J. (2001). Psychologie: de stand van zaken. Lisse: Swets & Zeitlinger BV.
•
Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) (2007). NHG patiëntenbrief psychosociale problemen en
maatschappelijk
werk.
Geraadpleegd
op
30
april
2010,
http://nhg.artsennet.nl/kenniscentrum/k_voorlichting/NHGpatientenbrieven/NHGpatientenbrief /PBP10a.htm •
Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) (2010). Psychiatrie. Geraadpleegd op 8 maart 2010,
http://www.nvvp.net/nvvppublic/psychiatrie.ashx?categorie=2117faca-e190-454d-b0b7-
6cc728d1995d&c=Psychiatrie. •
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) (2009). WHO Family of International Classifications (FIC): ICF. Geraadpleegd op 12 mei 2010, http://www.rivm.nl/who-fic/icf.htm.
•
Vandereycken, W., Deth, R., van. (2004). Psychiatrie: van diagnose tot behandeling. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
55
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
9. Interventies
“Ergotherapeuten zijn ook bekend om hun vaak simpele oplossingen voor moeilijke vraagstukken.” (COT, 2006)
De vraagstelling van dit project is niet gericht op het ontwikkelen van interventies. De projectgroep acht het echter wel van belang hier enige aandacht aan te schenken vanwege de inhoudelijke kennis van de mogelijk aan te bieden interventies in de eerste lijn én het belang van het aanbod voor de businesscase. In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de werkwijze van de ergotherapeut en op de mogelijk aan te bieden interventies.
9.1 Werkwijze Onder werkwijze verstaat de projectgroep de manier waarop het ergotherapeutisch proces vormgegeven wordt. Het is van belang om in beginsel te weten wat de ergotherapeut hierover wil communiceren naar cliënt en andere professionals. De projectgroep vindt het belangrijk dat de beschreven werkwijze algemeen, toepasbaar, herkenbaar en begrijpelijk is. In de ‘Handreiking samenwerking huisartsenzorg en ergotherapie’ (Kuiper et al., 2010) staat een concrete werkwijze beschreven. De projectgroep heeft dit als volgt geïnterpreteerd:
Ergotherapie begint met het analyseren van activiteiten van het dagelijks leven en inventariseert hierbij mogelijke beperkingen op het gebied van wonen, werken en vrije tijd. Samen met de cliënt wordt gekeken op welke wijze de beperking kan worden verminderd dan wel weggenomen. Dit kan middels interventies gericht op persoon, activiteit en omgeving. De behandeling vindt, zo mogelijk, plaats in de omgeving van de cliënt. Gedurende de therapie staan betekenisvolle activiteiten en praktisch handelen centraal. Tussentijds en aan het eind van het behandelproces wordt het resultaat geëvalueerd door het resultaat te vergelijken met de gewenste situatie. Tijdens het gehele proces staat de wens van de cliënt centraal en is autonomie een kernwoord. De ergotherapeut stelt de cliënt in staat regie te nemen over het eigen leven.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
56
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
9.2 Interventies Veranderen door handelen staat centraal in de ergotherapie. Het kan gaan om anders leren handelen, opnieuw leren handelen of beter leren handelen met behulp van interventies gericht op: •
het herstellen, behouden en vergroten van het handelingsrepertoire,
•
het benutten en aanpassen van omgeving,
•
adviseren en belangen behartigen,
•
preventie met als doel handelingsproblemen te voorkomen en/of
•
het bepleiten van betekenisvol handelen.
9.2.1 Mogelijk aan te bieden interventies De opdrachtgever heeft een opzet gemaakt voor de mogelijk aan te bieden interventies voor de dienst voor eerstelijns ergotherapie. Het gaat hierbij onder meer om het inventariseren en analyseren (assessment) van de beperkingen in het dagelijks leven aan de hand van concrete opdrachten. Praktische oplossingen voor de ervaren problemen worden uitgeprobeerd en toegespitst op de cliënt. Het gaat om het activeren van de mensen, deze (weer) deel te laten nemen aan de maatschappelijke activiteiten om zo participatie te bevorderen. Ook advies op het gebied van structuur, ritme en routine behoort tot de mogelijkheden. De verschillende interventies vinden, zo mogelijk, plaats in de omgeving van de cliënt en zijn gericht op de cliënt zelf of mantelzorgers (andere begeleiders).
Hieronder staan een aantal voorbeelden van mogelijke interventies beschreven: •
ondersteuning mantelzorgers (Interventie van Maud Graff: ondersteuning mantelzorgers bij partners met beginnende dementie.),
•
advies over invulling dagbesteding in eigen omgeving,
•
reactivering tot betekenisvolle activiteiten,
•
module Bipolair & Werk (individueel & groep),
•
module Depressie & Werk (individueel & groep).
In bijlage III is een lijst van handelingsproblemen te vinden waarvoor interventies ontwikkeld zouden kunnen worden.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
57
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Samenvatting/conclusie Ergotherapeutische interventies in de GGZ worden tot dusverre vooral aangeboden vanuit de tweedelijnszorg omdat ergotherapie in de eerste lijn in Nederland nog weinig ontwikkeld is. Voor ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ ligt het dan ook voor de hand om te beginnen met het inzetten van bestaande interventies die in de tweede lijn worden aangeboden. De beschreven interventies behoren tot ‘best practices’ van de ergotherapie. De projectgroep heeft dit om tijdsredenen echter niet onderzocht of verder uitgewerkt, maar een aantal opmerkingen kan de projectgroep hier echter nog wel over maken. Een belangrijk van de interventies is dat deze aansluiten bij de onderwerpen wonen, werken en vrije tijd. De ergotherapeut gaat uit van de interactie tussen persoon, zijn activiteiten en zijn omgeving. De eerstelijns ergotherapiebehandeling(en) zullen, bij voorkeur en waar mogelijk, worden uitgevoerd in de eigen omgeving van de cliënt. Daarnaast staan het doen en inzetten van betekenisvolle activiteiten en praktisch handelen centraal in de eerstelijns ergotherapiebehandeling(en). Tevens is het (weer) activeren van een cliënt en het (opnieuw) creëren van een dagstructuur een uitgangspunt. De in te zetten interventies zullen (altijd) gericht zijn op het bevorderen en vergroten van de participatie van de cliënt in zijn omgeving en de samenleving.
De werkwijze die de ergotherapeut volgt tijdens de behandelingen is belangrijk in de communicatie met de huisarts. Door de (on)bekendheid van ergotherapie bij vooral de huisarts en cliënten, is het van groot belang dat een duidelijke en vooral eenduidige uitleg wordt gegeven van hoe de ergotherapeut te werk gaat en zo concreet mogelijk aan te geven aan welke doelen de ergotherapeut met de cliënt werkt. De projectgroep is van mening dat het belangrijk is om uit te dragen dat de ergotherapeut met de cliënt samen doelen stelt en het uitvoeren van activiteiten in de geëigende situatie oefent..
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
58
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Bronnen
•
College of Occupational Therapists (2006). Recovering ordinary lives: the strategy for occupational therapy in mental health services, a vision for the next years. (Core.) London: COT.
•
Hartingsveldt, M. van, Logister-Proost, I., Kinébanian, A. (2010). Beroepsprofiel Ergotherapeut. Utrecht: Ergotherapie Nederland (EN).
•
Kuiper, C., Steultjens, E., Mies, L. (2010). Handreiking Samenwerking Huisartsenzorg en Ergotherapie. Prettiger leven in de thuissituatie. Utrecht: Ergotherapie Nederland (EN) en Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV).
•
Leclair, L., Restall, S., Edwards, J., et al. (2005). Occupational Therapist and Primary Helath Care. Onbekend: Manitoba Society of Occupational Therapists.
•
Stenbeck, B., Eklund, M., Hallberg, I. (2001). The Domain of Concern of Swedish Occupational Therapists Working in Psychiatric Care. Scandinavian Journal of Occupational Therapy 8: 184-192.
NB. Marion Ammeraal en Chris van der Molen hebben de aan te bieden interventies aangeleverd.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
59
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
10. Samenwerken in de eerste lijn
“Grenzen vervagen tussen disciplines, werkvelden en instellingen. Tegelijkertijd is het van belang dat de taken en toegevoegde waarde van ergotherapie helder zijn.” Hartingsveldt et al., 2010)
In de GGZ zijn veel verschillende disciplines werkzaam, zoals psychiaters, psychologen en SPV’ers, maar ook maatschappelijk werkers, psychomotorische therapeuten en fysiotherapeuten. Om de cliënt zo goed mogelijk te helpen is
een groot netwerk van verschillende professionals en goede samenwerking
essentieel. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de centrale rol van de huisarts in de eerste lijn en verschillende andere professionals die een belangrijke rol hebben ten opzichte van de dienst voor eerstelijns ergotherapie. Tevens wordt in gegaan op het belang van multidisciplinaire samenwerking.
10.1 Centrale rol van de huisarts De huisarts is de eerste professional in de eerste lijn tot wie een cliënt zich wendt als hij of zij te maken heeft met gezondheidsproblemen en klachten. Jaarlijks heeft ongeveer driekwart van de bevolking contact met de huisarts (De Bakker et al., 2005). De huisarts kan zijn cliënten zelf behandelen of zo nodig doorverwijzen naar de tweede lijn (specialisten) of andere eerstelijns professionals. In zijn verwijsfunctie kan je de huisarts zien als filter voor verwijzingen naar andere - vaak duurdere - professionals in de zorg (Min. VWS 2001, 2003 in De Bakker 2005). Deze filterfunctie wordt ook wel de poortwachterfunctie genoemd (Min. VWS, 2008b). In 2004 werd 1,9 procent van cliënten die de huisarts bezochten, doorverwezen naar de tweede lijn en 1,5 procent werd verwezen naar een andere eerstelijns professional (Cardol et al, 2004 in De Bakker et al., 2005). Voor de ergotherapeut in de eerste lijn is de huisarts de belangrijkste verwijzer. In 2002 was de huisarts in bijna tweederde van de gevallen de verwijzer naar een ergotherapeut die vanuit een instelling eerstelijns zorg aanbiedt en in driekwart van de gevallen de verwijzer naar een vrijgevestigde therapeut (Hofhuis et al., 2003). Ook voor GGZ inGeest is de huisarts de belangrijkste verwijzer: 58 procent van de cliënten is verwezen door de huisarts (GGZ inGeest, 2008).
Naast behandelaar en verwijzer wordt de rol van ‘zorgregisseur’ voor de huisarts steeds belangrijker. De huisarts wordt geacht de cliënt niet alleen te verwijzen, maar ook het zorgtraject te beheren en te coördineren. Het is voor de huisarts dus van groot belang te weten welke professionals er in zijn netwerk
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
60
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
te vinden zijn en wanneer deze professionals kunnen worden ingeschakeld. Een sociale kaart voor huisarts en cliënt wordt zeer op prijs gesteld (Batenburg & Rochette, 2009).
Op het gebied van geestelijke gezondheid, psychische en psychosociale klachten is de huisarts ook vaak het eerste aanspreekpunt. Van de problemen waarmee cliënten bij de huisarts komen blijkt 60 tot 70 procent psychosociaal van aard te zijn (Batenburg & Rochette, 2009). Om deze problemen aan te pakken is meer specifieke kennis van de geestelijke gezondheid nodig. Om deze reden werkt de huisarts tegenwoordig vaak samen met een SPV’er (al dan niet in de rol van POH).
10.2 Andere professionals in relatie tot ergotherapie 10.2.1 Psychiater De psychiater is eindverantwoordelijk voor het diagnosticeren en behandelen van psychische stoornissen. Psychiaters zijn zowel in de eerste- als in de tweede lijn werkzaam. Voor de eerstelijns ergotherapeut zal vooral de vrijgevestigd/zelfstandig gevestigd psychiater van belang zijn. De psychiater kan een belangrijke verwijzer zijn, maar het kan ook gaan om elkaar aanvullende behandelingen van ergotherapeut en psychiater. Daar waar de psychiatrische behandeling zich richt op de psyche middels medicamenteuze behandelingen en psychotherapeutische gesprekken kan de ergotherapeutische behandeling praktische ondersteuning bieden op het gebied van het dagelijks handelen en het omgaan met beperkingen in het handelen.
10.2.2 GZ-/eerstelijns psycholoog De GZ-/eerstelijns psycholoog is deskundig op het gebied van psychodiagnostiek en kortdurende behandeling van licht tot matig ernstige psychische problematiek. Om te mogen diagnosticeren heeft de psycholoog een aanvullende
opleiding gedaan en heeft hij of zij daarmee een
BIG-registratie.
Psychologische behandeling kan uitgevoerd worden op basis van verschillende behandelmethoden, waarbij cognitieve gedragstherapie wellicht de meest gebruikte methode is maar ook eclectisch te werk gegaan kan worden. Ergotherapie kan ook hierop een praktische aanvulling zijn, waarbij niet zozeer gedragsverandering nagestreefd wordt maar gezocht wordt naar de mogelijkheden van de cliënt om zijn handelingspotentieel in positieve zin te beïnvloeden. Wanneer eerstelijns ergotherapie direct toegankelijk wordt, zou de psycholoog ook een verwijzende rol kunnen hebben.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
61
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
10.2.3 SPV/POH De sociaalpsychiatrisch verpleegkundige is een gespecialiseerde verpleegkundige voor cliënten met psychische en psychosociale problemen die in de eerste- en tweedelijnszorg werkt. De praktijkondersteuner
huisartsenzorg
is
een
ondersteunende
professional
in
de
eerstelijns
gezondheidszorg. Hij ondersteunt de huisarts bij de behandeling van specifieke aandoeningen en/of doelgroepen. De inzet van SPV’ers en POH’ers wordt door cliënten als positief ervaren (Batenburg & Rochette, 2009) en het aanstellen van deze professionals wordt ondersteund door het overheidsbeleid (Min. VWS, 2008b). In stedelijke gebieden wordt de inzet van de POH’ers ook door de huisartsen als prettig ervaren (Batenburg & Rochette, 2009). De SPV’ers van Prezens zijn deels “gedetacheerd” naar huisartsenpraktijken in Amsterdam. Ze werken daar als POH’er en ondersteunen op die manier de huisarts bij de behandeling van cliënten met psychische en psychosociale problemen. De SPV’er biedt steunende en structurerende begeleiding, maar kan zich ook richten op de behandeling van de persoon, vragen stellen over zijn psychische gesteldheid vroeger en nu, het sociale netwerk, eventuele verslavingsproblematiek en andere componenten die invloed kunnen hebben op de sociaalpsychische staat van de cliënt. Aan de hand van een korte intake maakt de SPV’er een plan omtrent wat te doen met de cliënt. Door de veelal complexe problematiek van de cliënt zal de SPV’er ook vaak verwijzen naar en samenwerken met veel disciplines. Het kan gaan om (para-)medici of maatschappelijk werk, maar ook om vertegenwoordigers van woningcorporaties en uitkeringsinstanties kunnen belangrijke samenwerkingspartners zijn.
10.2.4 Maatschappelijk werk en dienstverlening Maatschappelijk werk en dienstverlening is een discipline uit het welzijnscircuit en behoort niet tot de medische professionals. De maatschappelijk werker speelt echter wel een belangrijke rol bij het aanpakken van psychosociale problematiek, vooral bij de benadering van de sociale kant van de problemen, zoals problemen op het gebied van wonen, werken en financiën. De aanpak van de maatschappelijk werker bestaat uit adviseren, bemiddelen en begeleiden. De maatschappelijkwerker heeft ook een belangrijke signalerende en verwijzende rol, die vooral voor de ergotherapeut erg belangrijk is.
10.3 Multidisciplinair samenwerken Samenwerken in de zorg wordt steeds belangrijker en heeft, zo blijkt uit onderzoek, onmiskenbaar kwalitatieve voordelen (De Bakker et al., 2005). Voor samenwerking tussen verschillende disciplines in de gezondheidszorg bestaan verschillende termen: multidisciplinaire samenwerking, multiprofessionele
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
62
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
samenwerking, interprofessionele samenwerking, enzovoorts. Deze termen worden in de literatuur en in beleidsstukken vaak door elkaar gebruikt. Dit kan voor verwarring zorgen. De projectgroep heeft gekozen voor de term multidisciplinaire samenwerking. Dit is voor velen de meest gangbare term en sluit goed aan bij de term die gebruikt wordt in de stukken van het Ministerie van VWS.
Behalve een beter zorgaanbod voor de cliënt, heeft samenwerking ook voor de verschillende professionals voordelen: •
betere taakafstemming
•
betere communicatie en afstemming onderling
•
gedeelde verantwoordelijkheid
•
hogere werksatisfactie (Kuiper et al., 2010)
Bij de helft van de huisartsenpraktijken in Nederland is tegenwoordig een apotheker, fysiotherapeut, SPV’er of andere eerstelijns professional gevestigd (Kuiper et al., 2010). Het gaat om samenwerkingsverbanden en samenwerking op één locatie. Het lijkt dus een logische stap om ergotherapeut en huisarts te laten samenwerken, zo mogelijk op en vanuit en zelfde locatie.
10.3.1 Samenhang in de zorg In de doelstellingenbrief eerstelijns zorg (Min. VWS, 2008b) wordt aangestuurd op meer onderlinge samenhang in de eerste lijn en op een integraal zorgaanbod. Hierin wordt het belang onderstreept van professionals die weten van elkaars beroep en werkzaamheden en inhoudelijke afstemming in een duidelijke keten (ketenzorg). Ook het hebben van één duidelijk aanspreekpunt voor de cliënt, bijvoorbeeld de huisarts, is hierin belangrijk.
Samenhang in de zorg heeft betrekking op inhoudelijke en organisatorische aspecten van de zorg. Het gaat om de afstemming tussen professionals in de eerste lijn, maar ook tussen de eerste en de tweede lijn (Min. VWS, 2008b). Integrale zorg lijkt een goede invloed te hebben op specifieke cliëntgroepen/diagnose groepen. Vooral inhoudelijke zorgafstemming is nodig voor bijvoorbeeld sociaal zwakke cliënten in achterstandswijken in het stedelijk gebied. In deze gebieden is meer dan elders sprake van meervoudige problematiek. Combinaties van lichamelijke, psychische en sociale klachten komen veel voor. Juist door deze combinaties van problemen is onderlinge afstemming hard nodig. Niet alleen onder de (para)medische disciplines, maar ook met lokale voorzieningen op het gebied van welzijn, wonen en werken. (Min. VWS, 2001, 2003c; Verkleij &Verheij, 2003 in De Bakker et al., 2005).
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
63
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
10.3.2 Communicatie met huisarts en andere professionals Het is van groot belang dat de communicatie met verwijzers en andere disciplines goed verloopt. Vanwege verschillende achtergronden en attitudes kan het soms moeilijk zijn dezelfde taal te spreken en tot een goede samenwerking te komen.
In het afstudeerproject van Jansen et al., (2007) is onder meer onderzoek gedaan naar de behoefte aan informatie over ergotherapie en de meest wenselijke manier voor communicatie met de huisarts en andere professionals. Het gaat hier om de inzichten van de huisarts en andere professionals in het beroep ergotherapie. De meeste professionals hebben aangegeven meer informatie te willen ontvangen. Hierbij gaat de voorkeur uit naar het ontvangen van folders en internetsites over wat de (eerstelijns) ergotherapie kan bieden. De huisarts geeft hierbij aan dat ook informatie over de procedure van verwijzen en de mogelijkheden voor vergoeding wenselijk is. Tevens geven de huisartsen aan het op prijs te stellen als ergotherapeuten worden opgenomen in de databases voor paramedici die huisartsen geregeld raadplegen om de juiste hulpverlener voor hun cliënt te vinden. Ook wordt aangegeven dat eerstelijns ergotherapie op de sociale kaart zou moeten worden gezet. Tot slot geven huisartsen, specialisten en andere paramedici aan dat de informatie die ze krijgen gericht zou moeten zijn op de verschillende doelgroepen die ergotherapie kan bedienen. Andere paramedici zijn van mening dat ergotherapeuten hun krachten zouden moeten bundelen en dat er een instantie in het leven zou moeten worden geroepen die specifieke vragen over ergotherapie kan beantwoorden.
In de “Handreiking Samenwerking Huisartsenzorg en Ergotherapie” (Kuiper et al., 2010) wordt aangegeven dat er duidelijkheid gecreëerd moet worden rondom de indicatiestelling voor ergotherapie. Bij twijfel zal de huisarts niet doorverwijzen. Juist omdat er nu nog zo veel onbekendheid is over ergotherapie, is het belangrijk dat het beroep en de mogelijkheden ervan duidelijk worden uitgelegd. Hierbij is het belangrijk de uitleg aan te laten sluiten op de wereld van de betreffende professional (huisarts in dit geval). Spreken in dezelfde taal en met de zelfde termen is erg belangrijk. Het is gebleken dat huisartsen het zeer op prijs stellen wanneer er een beknopte beschrijving zou komen waarin uiteengezet wordt wanneer en waarvoor de ergotherapeut kan worden ingeschakeld. De projectgroep is van mening dat dit gedaan kan worden aan de hand van een lijst waarop kort de handelingsproblemen aangegeven worden waarvoor een cliënt bij een ergotherapeut terecht kan.
10.3.3 Het ICF In de jaren negentig is er in Nederland onderzoek gedaan naar het gebruik van het International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) om diagnosen en beperkingen te beschrijven voor
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
64
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
cliënten die ergotherapie kregen in het ziekenhuis en fysiotherapie in de eerste lijn (Driessen et al., 1997 en Dekker et al., 1993 in Aas & Grotle, 2007). Hieruit is gebleken dat het ICF een geschikt model is op basis waarvan het functioneren van de cliënt beschreven kan worden.
Het ICF is een internationaal, multidisciplinair model voor het vastleggen van het functioneren van een persoon in het dagelijks leven en van de factoren die op dit functioneren van invloed zijn. De gezondheid van de mens is via de ICF te karakteriseren in lichaamsfuncties en anatomische eigenschappen, activiteiten en participatie. Omdat iemands functioneren plaatsvindt in een bepaalde context, beschrijft het ICF ook de omgevingsfactoren.
Naast het gebruik van het ICF- model in de eerste lijn wil de projectgroep er op attenderen dat er ook gebruik gemaakt wordt van het International Classification Primary Care (ICPC). Dit is een standaard die in de huisartsen praktijk wordt gebruikt voor het classificeren van klachten en diagnosen.
10.3.4 Domeindenken Domeindenken is diep verankerd in de medische beroepen (RVZ, 2002 in De Bakker et al., 2005). Bij domeindenken gaat het om professionals die binnen hun eigen kaders denken en werken, te veel waarde hechten aan autonomie en zelfstandigheid en te weinig aan het algemeen belang. Dit staat een goede samenwerking in de weg. Er dient dus voor gewaakt te worden dat in domeindenken vervallen wordt. Aan de andere kant is het zaak voldoende autonomie als professional te behouden en het beroep op de juiste manier te profileren.
10.3.5 Initiatieven in Amsterdam In Amsterdam zijn een aantal voorbeelden te vinden van succesvolle initiatieven tot samenwerken. Belangrijke initiatieven zijn 1ste Lijn Amsterdam en de oprichting van verschillende gezondheidscentra in de stad.
1ste Lijn Amsterdam is een regionale organisatie die zich richt op samenhang en samenwerking in de eerstelijnszorg in Amsterdam en is dus niet zelf een zorgaanbieder. Het is een organisatie die een brugfunctie vervult tussen de zorgaanbieders in de eerste lijn en cliënten, overheid, verzekeraars en andere zorgaanbieders.
De verschillende gezondheidscentra in Amsterdam zijn goede voorbeelden van de opkomende integrale zorg en samenwerking op een locatie. In gezondheidscentra wordt een huisarts vaak ondersteund door een of meer andere disciplines, zoals fysiotherapeuten, (gespecialiseerd) verpleegkundigen en/of
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
65
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
POH’ers. Zij leveren een breed zorgaanbod, waardoor de centra laagdrempelig en voor een breed publiek, in eigen wijk of buurt toegankelijk zijn.
Samenvatting/conclusie De ergotherapeut van de op te zetten dienst in Prezens zal in een groot netwerk bestaande uit verschillende professionals komen te werken. In dit netwerk is de huisarts de spil: hij heeft de rol van zorgregisseur en initiatiefnemer. Ook is hij de belangrijkste verwijzer naar eerstelijns ergotherapie en naar GGZ inGeest. Prezens heeft SPV/POH’ers gedetacheerd in huisartsenpraktijken en beschikt dus over een groot huisartsenbestand. Deze huisartsen kunnen het eerste aanspreekpunt zijn bij de start van de dienst Eerstelijns Ergotherapie Prezens. Behalve de huisarts zijn er ook andere professionals die een belangrijke rol spelen in het netwerk van de GGZ. De psychiater, de maatschappelijk werker en de eerstelijns psycholoog zijn professionals die allemaal een belangrijke signalerende en verwijzende rol kunnen hebben (zodra de directe toegankelijkheid ingegaan is). Verder kan de ergotherapeutische behandeling een praktische aanvulling zijn op de psychotherapeutische interventies van psychiater en psycholoog. Zoals eerder beschreven werkt Prezens momenteel met SPV/POH’ers. Zij ondersteunen de huisarts op het gebied van psychische en psychosociale hulpvragen in de praktijk, maar opereren ook als zelfstandig behandelaar binnen Prezens. Op basis van de vergaarde informatie over het beroep ten opzichte van ergotherapie lijkt het verschil ertussen te zijn gelegen in de mate van zorg (overnemen van activiteiten) of faciliteren (mogelijk maken van activiteiten).
Multidisciplinaire samenwerking is van groot belang en heeft voordelen voor de cliënt en professionals. Het zorgt voor een grotere samenhang in de zorg. Onderlinge samenhang, op inhoudelijk en organisatorisch niveau, is een belangrijk aandachtspunt vanuit de overheid. Het is gebleken dat een integraal aanbod van zorg cliënten in een achterstandspositie en cliënten met meervoudige klachten op lichamelijk en psychisch terrein, ten goede komt. Hierbij dient afstemming en overleg plaats te vinden tussen verschillende professionals, sectoren voor gezondheidszorg en welzijn, eerste en tweede lijn en zorgverzekeraars en gemeenten. Goede communicatie tussen ergotherapeut en andere professionals is essentieel voor een optimale samenwerking. Het gaat hier om communicatie over het beroep en de mogelijkheden ervan, maar ook om communicatie over cliënten en de behandeling. In eerder onderzoek is aangegeven dat een folder en internetsite de meest gewenste middelen zijn voor informatie over ergotherapie. Daarnaast wordt gemeld dat het opnemen van diensten en praktijken voor ergotherapie in een database voor paramedici
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
66
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
en de sociale kaart goede opties zijn om te werken aan de bekendheid. De informatie die verstrekt wordt dient gericht te zijn op specifieke doelgroepen of hulpvragen en voorzien van concrete voorbeelden. Voor communicatie over de cliënt wordt een beknopte rapportage zeer op prijs gesteld door huisartsen. Het is belangrijk in deze rapportage aan te sluiten bij de taal van de huisarts namelijk bij de terminologie van het ICF of ICPC. In Amsterdam zijn er veel initiatieven met betrekking tot multiprofessionele samenwerking. De projectgroep vindt vooral de regionale organisatie 1ste Lijn Amsterdam belangrijk voor de op te zetten dienst. Ook met gezondheidscentra kunnen goede samenwerkingsmogelijkheden uitgewerkt worden.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
67
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Bronnen
•
1ste Lijn Amsterdam (2010). Wegwijs in de GGZ in Amsterdam. Onbekend: 1ste Lijn Amsterdam.
•
1ste Lijn Amsterdam (2010). Welkom bij1ste Lijn Amsterdam. Geraadpleegd op 15 mei 2010, http://www.1stelijnamsterdam.nl/
•
Aas, R., Grotle, M. (2007). Clients using occupational therapy services: Sociodemographic factors and the occurense of diseases and disabilities. Scandinavian Journal of Occupational Therapy, 14: 150-159.
•
Bakker, D.H., de, Polder, J.J., Sluijs, E.M. (eds.) (2005). OP ÉÉN LIJN: toekomstverkenning eerstelijnszorg 2020. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).
•
Batenburg, C., van., Rochette, J. (red.) (2009). Zoekend in de eerste lijn: verbetering van de toegankelijkheid en effectiviteit van de eerstelijnszorg voor GGZ cliënten. Gelderland: Onbekend.
•
BKV Vacaturebank voor artsen (2010). Functieomschrijving psychiater. Geraadpleegd op 8 maart 2010, http://www.werkvoorartsen.nl/functieomschrijving/464-psychiater.html
•
GGZ inGeest (2008). Toonaangevende psychische hulp, op maat en in de buurt. Amsterdam: GGZ inGeest.
•
Gideonse, M. (studente psychologie) (2010). Beroepsomschrijving GZ-psycholoog.
•
Hartingsveldt, M. van, Logister-Proost, I., Kinébanian, A. (2010). Beroepsprofiel Ergotherapeut. Utrecht: Ergotherapie Nederland (EN).
•
Hilderink, I., Land, H., van ‘t. (2009). GGZ in tabellen 2008. Utrecht: Trimbos-Instituut.
•
Hofhuis, H., Boer, M., de., Plas, E., Ende, E., van den. (2003). Enkelvoudige extramurale ergotherapie. Stand van zaken in 2002. Utrecht: NIVEL.
•
Jansen, N., Vollenga, J., et al. (2007). Inspelen op de ergotherapeutische hulpvraag door Ergotherapiepraktijk doen. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam.
•
Kuiper, C., Steultjens, E., Mies, L. (2010). Handreiking Samenwerking Huisartsenzorg en Ergotherapie. Prettiger leven in de thuissituatie. Utrecht: Ergotherapie Nederland (EN) en Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV).
•
Landelijke Vereniging van Eerstelijnspsychologen (LVE) (2010). Deskundigheid. Geraadpleegd op 10 maart 2010, http://www.lve.nl/behandeling.php?hoofd=behandeling&cat=deskundigheid
•
Meijer, S.A. & Verhaak, P.F.M. (2004) Eerstelijns GGZ in beweging. Utrecht: NIVEL
•
Ministerie van Sociale Zaken, Welzijn en Sport (VWS) (2008a). Een dynamische eerstelijnszorg. Den Haag.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
68
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
•
Ministerie
van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (VWS) (2008b). Doelstellingenbrief
eerstelijnszorg. CZ/EKZ- 2862066. Den Haag. •
Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) (2005). Competentieprofiel van de huisarts. Geraadpleegd op 6 maart 2010, http://www.nhg.artsennet.nl
•
Nederlandse Huisartsen Genootschap (NHG) (2010). ICPC: icpc- 1 versie 2009. Geraadpleegd op 5 juni
2010,
http://nhg.artsennet.nl/kenniscentrum/k_implementatie/k_automatisering/k_icpc.htm •
Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) (2010). Het beroep psycholoog. Geraadpleegd op 7 maart 2010, http://www.psynip.nl/cms/showpage.aspx
•
Oltheten, M (sociaal verpleegkundige (spv) bij Prezens), 23 april 2010. Gesprek over beroepsomschrijving en casus bespreking SPV.
•
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) (2009). WHO Family of International Classifications (FIC): ICF. Geraadpleegd op 12 mei 2010, http://www.rivm.nl/who-fic/icf.htm.
•
Sectorraad hoger sociaal agogisch onderwijs (2008). Vele takken, één stam: kader voor hogere sociaal-agogische opleidingen: profilering sociaal agogische opleidingen. Amsterdam: uitgeverij SWP.
•
Smeijer, J. (directeur Prezens), 22 februari 2010. Gesprek over de rol van de huisarts binnen Prezens.
•
Stichting
Amsterdamse
Gezondheidscentra.
Gezondheidscentra
Geraadpleegd
op
(SAG)
(2010).
21
mei
Stichting 2010,
Amsterdamse http://www.sag-
amsterdam.nl/modules/content/index.php?id=1 •
Stichting Postdoctorale beroepsopleidingen / GGZ Amsterdam (2010). GZ-psycholoog. Geraadpleegd op 7 maart 2010, http://www.rino.nl/postdoc/studenten/gzpsy/
•
V&VN Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundigen (2010). Beroepsvereniging SPV. Geraadpleegd op 6 maart 2010, http://www.nvspv.nl/
•
Wit, de D. (afdelingsmanager kortdurende behandeling Prezens), 22 februari 2010. Gesprek over de taken van de SPV.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
69
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
11. Financieringsbronnen
“Geld mag zorg niet belemmeren”. (Crommentuyn, 2010)
In dit hoofdstuk worden de verschillende financieringsbronnen voor de vergoeding van ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ beschreven. Zowel eerste- als de tweedelijns financieringsbronnen zullen worden belicht.
11.1 Tweedelijns financieringsbronnen Tweedelijnszorg wordt gefinancierd door de (basis) zorgverzekering, te weten de DBC en de AWBZ. Deze twee financieringsbronnen zullen hieronder kort worden toegelicht.
11.1.1 Diagnosebehandelcombinatie (DBC) De vergoeding van behandelingen in de tweedelijns zorg wordt gefinancierd middels de DBC. Een DBC is te omschrijven als het totale zorgtraject van de cliënt vanaf het eerste consult tot en met de laatste behandeling. DBC’s vallen onder de GGZ en worden vergoed vanuit de basisverzekering. De geneeskundige GGZ vergoedt onder andere de (ambulante) tweedelijns GGZ-zorg en de behandeling en het verblijf in een GGZ-instelling tot maximaal 365 dagen. Bij langdurig verblijf, meer dan 365 dagen, wordt de zorg vergoed middels de AWBZ. (Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), 2010a)
11.1.2 Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) De AWBZ is een volksverzekering voor ziektekosten die te hoog zijn om door de zorgverzekering te worden vergoed. In Nederland heeft iedereen met een zorgverzekering automatisch een verzekering voor de AWBZ (De Rijksoverheid, 2010). De AWBZ vergoedt naast de zorg bij langdurig verblijf, ook ambulante of poliklinische ergotherapiebehandelingen. Hieronder vallen ook de ergotherapiebehandelingen die betrekking hebben op nazorg. Met andere woorden: de AWBZ-gelden zijn vooral bedoeld om tweedelijns zorg mee te financieren.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
70
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
11.2 Eerstelijns financieringsbronnen Voor eerstelijnszorg bestaanverschillende financieringsbronnen, waaronder EEE, delen van de AWBZ en het Persoonsgebonden budget (Pgb). Deze drie financieringsbronnen zullen hieronder kort worden toegelicht.
11.2.1 Enkelvoudige Extramurale Ergotherapie (EEE) Sinds 1 januari 2001 is EEE opgenomen in het basispakket van de zorgverzekering (Hofhuis et al., 2003). Dit betekent dat iedereen recht heeft op de vergoeding van ergotherapie. De vergoeding EEE bestaat uit maximaal tien uur per kalenderjaar.
Enkelvoudige Extramurale Ergotherapie wordt omschreven als: "door een huisarts, specialist, verpleeghuisarts voorgeschreven advisering, instructie, training of behandeling gedurende maximaal 10 uren per kalenderjaar, te verlenen door een ergotherapeut in zijn behandelruimte of ten huize van de verzekerde, met als doel de zelfzorg en zelfredzaamheid van de verzekerde te bevorderen of te herstellen."
Momenteel heeft de cliënt nog een verwijzing nodig van een huisarts of specialist om de ergotherapiebehandeling vergoed te krijgen van de zorgverzekeraar. Dit zal in de nabije toekomst veranderen. Vanaf 2011 zijn alle paramedische beroepen direct toegankelijk (Min. VWS, 2008). Dit houdt in dat de cliënt geen verwijzing meer nodig heeft van een huisarts of specialist om eerstelijns ergotherapie vergoed te krijgen.
Tarieven Eerstelijns Ergotherapie Het tarief voor de vergoeding van eerstelijns ergotherapiebehandeling wordt ieder jaar vastgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De zorgverzekeraars kunnen het tarief hanteren voor eerstelijns ergotherapie, vastgesteld door het NZa. Daarnaast is er de mogelijkheid voor de zorgverzekeraars om dit tarief te veranderen. Deze kan afwijken van het NZa tarief (Van Bodegom, 2010; Ergotherapie Nederland (EN), 2010). In onderstaande tabel staat het NZa tarief voor eerstelijns ergotherapiebehandeling voor 2010 (NZa, 2010b). Het tarief voor eerstelijns ergotherapiebehandeling voor 2011 is nog niet bekend. Prestatiecode
Verrichtingencode
Omschrijving verrichting
E102
193012
Zitting
ergotherapie
(per
Tarief 15
€ 14,47
minuten) E103
193013
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
Aan huis toeslag ergotherapie
71
€ 24,25
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Onderhandelen tarief Eerstelijns Ergotherapie: Omtrent de onderhandelbaarheid van het tarief voor de vergoeding van eerstelijns ergotherapie geldt het volgende: •
EN kan niet onderhandelen over de tarieven voor de vergoeding van eerstelijns ergotherapie,
•
Ergotherapeuten, werkzaam in een vrijgevestigde praktijk, kunnen wel onderhandelen met de zorgverzekeraar over het tarief voor de vergoeding van eerstelijns ergotherapie,
•
Ergotherapeuten, werkzaam in een instelling, kunnen niet onderhandelen met de zorgverzekeraars. Het tarief voor de vergoeding van (eerstelijns) ergotherapie valt onder instellingentarieven, die zijn vastgesteld door het NZa. (Van Bodegom, 2010; EN, 2010)
Zowel instellingen als vrijgevestigde praktijken kunnen in het kader van (eerstelijns) ergotherapie een contract afsluiten met een zorgverzekeraar. Hierin wordt het tarief vastgelegd voor de vergoeding van eerstelijns ergotherapie. Dit contract wordt afgesloten voor de periode van één jaar.
Individuele- en groepsbehandelingen eerstelijns ergotherapie Momenteel wordt alleen individuele eerstelijns ergotherapie vergoed vanuit de basisverzekering. Er bestaat dan ook nog geen vergoeding voor groepsbehandeling ergotherapie vanuit de basisverzekering (Agis, 2010). Indien het aanbieden van groepsbehandeling ergotherapie gewenst is, kan de zorginstelling een voorstel indienen bij het ‘Programma Grote Steden’ of bij de afdeling ‘Paramedie’ van Agis Zorgverzekeringen.
11.2.2 PersoonsGebonden Budget (Pgb) “PersoonsGebonden Budget (Pgb) is een financiële regeling waardoor de cliënt zelf zorg, hulp of begeleiding kan inkopen (in tegenstelling tot zorg in natura). De cliënt dient te voldoen aan een aantal voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Pgb. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) geeft een indicatie voor een Pgb af. Om het Pgb te beheren wordt er veel van de cliënt gevraagd, zoals het werven van personeel, administratie en uitbetalen van de lonen. Het is belangrijk dat de cliënt hiertoe in staat is. Er zijn echter ook organisaties en particulieren die het beheren van het Pgb als dienst aanbieden.” (Min. VWS, 2009a; 2009b)
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
72
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Pgb en vergoeding (eerstelijns) ergotherapie Voor de vergoeding van de eerstelijns ergotherapie lijkt het gebruik van Pgb-gelden niet aannemelijk: “Therapieën als logopedie, speltherapie en ergotherapie vallen onder behandeling en kunnen niet bekostigd worden via het Pgb”. (PGBPlein, 2010). Echter, er bestaat één mogelijkheid om de eerstelijns ergotherapiebehandeling(en) te vergoeden met Pgb-gelden: de ergotherapeutische behandeling dient dan te worden benoemd als ‘activerende of ondersteunende begeleiding’ (Kuiper, et al., 2010; verwijskompas, 2010).
Nb: Activerende begeleiding (AB) en Ondersteunende begeleiding (OB) zijn vanaf 2009 gecombineerd tot ‘AWBZ-begeleiding’.
Pgb-gelden kunnen worden benut wanneer de hulpvraag/problematiek van de cliënt een langere behandelperiode vraagt en de 10 uur EEE vergoeding niet toereikend is, of wanneer de cliënt al gebruik maakt van een Pgb (het gaat hier meestal om cliënten met meervoudige/complexe problematiek). (Kuiper, et al., 2010)
11.2.3 AWBZ-begeleiding “Alvorens er aanspraak gedaan kan worden op de AWBZ-begeleiding, dient de cliënt een indicatiebesluit te ontvangen van het CIZ. Het CIZ is door de overheid aangewezen als uitvoerder van de indicatiestelling voor de AWBZ.”(CIZ, 2010a)
Vanaf 2009 is er een aantal veranderingen doorgevoerd in de AWBZ-regelingen. (Min. VWS, 2009c; CIZ, 2010b) Alleen de veranderingen die gevolgen kunnen hebben voor de eventuele financiering voor ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ zullen hieronder worden benoemd.
Activerende begeleiding (AB) en Ondersteunende begeleiding (OB) De AWBZ-functies 'ondersteunende begeleiding' (OB) en 'activerende begeleiding' (AB)
zijn
gecombineerd tot één functie 'begeleiding'. Een deel van de functie 'activerende begeleiding' valt onder de functie 'behandeling'. Alleen mensen met matige en ernstige beperkingen op een aantal specifieke onderdelen krijgen vanaf 2009 nog AWBZ-begeleiding. (Min. VWS, 2009d)
AWBZ-begeleiding en vergoeding (eerstelijns) ergotherapie Eerstelijns ergotherapie kan alleen vergoed worden vanuit de AWBZ-begeleiding als de ergotherapeut een AWBZ-certificering heeft. Dit certificaat is te verkrijgen via het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. (Kuiper, et al., 2010)
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
73
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Daarnaast heeft de cliënt om in aanmerking te komen voor AWBZ-begeleiding, een indicatiebesluit nodig van het CIZ. Het CIZ zal de ernst van de beperkingen op een vijftal onderdelen beoordelen. Mocht de cliënt op één of meer onderdelen ‘matige beperking’ of ‘ernstige beperking’ scoren, dan zal AWBZbegeleiding worden toegekend. In onderstaande tabel worden de vijf onderdelen benoemd.
•
sociale redzaamheid (de regie over het eigen leven, mogelijkheid om sociale contacten aan te gaan, eigen leven vorm te geven, inclusief financiën regelen)
•
bewegen en verplaatsen (het zelfstandig voortbewegen binnen- en buitenshuis)
•
probleemgedrag (agressief, dwangmatig, destructief, grensoverschrijdend gedrag)
•
psychisch functioneren (stoornissen in denken, concentreren en waarnemen)
•
geheugen- en oriëntatiestoornissen (geheugen, bewustzijn en problemen met oriëntatie in tijd, plaats en persoon).
(Min. VWS, 2009d)
AWBZ-begeleiding kan worden benut wanneer de hulpvraag/problematiek van de cliënt een langere behandelperiode vraagt en de 10 uur EEE vergoeding niet toereikend is en/of wanneer de cliënt al gebruik maakt van AWBZ-gelden.(Kuiper, et al., 2010)
Bij een ‘lichte beperking’-score zal er geen AWBZ-begeleiding worden toegekend. De cliënt zal zorg of begeleiding door middel van andere vormen van financiering (bijvoorbeeld Wmo) vergoed kunnen krijgen. (Min. VWS, 2009d) Als gevolg van deze veranderingen krijgen cliënten geen indicatie meer voor AWBZ-begeleiding als het om beperkingen gaat op het gebied van: •
persoonlijke verzorging en het sociale leven (eten en drinken, wassen en aankleden),
•
huishoudelijk leven (maaltijden, kleding verzorgen, lichte schoonmaak),
•
maatschappelijk leven (sociale contacten en activiteiten buitenshuis),
•
psychisch welbevinden (depressie, angst, eenzaamheid). (Min. VWS, 2009d)
Tot slot is de grondslag ‘psychosociale problematiek’ uit de AWBZ gehaald. Dit houdt in dat cliënten geen aanspraak meer kunnen doen op AWBZ-begeleiding wanneer er een psychosociaal probleem aan hun klachten ten grondslag ligt. Deze groep cliënten is aangewezen op zorg en/of begeleiding vanuit de Wmo (Min. VWS, 2009d).
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
74
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
11.3 Gemeentelijke financieringsbron
11.3.1 Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) “Wmo staat voor Wet maatschappelijke ondersteuning en zorgt ervoor dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. Deze wet is sinds 1 januari 2007 van kracht en verving de Welzijnswet, de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG) en delen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De gemeenten voeren de Wmo uit. Zij hebben veel beleidsvrijheid om de uitvoering zelf vorm te geven waardoor de uitvoering per gemeente kan verschillen.” (Min. VWS, 2009e)
De Wmo bestaat uit negen prestatievelden, welke terug te vinden zijn in bijlage IV. De prestatievelden die voor het project (het meest) van toepassing zijn, worden verderop in het stuk genoemd.
Wmo en vergoeding (eerstelijns) ergotherapie Voor de vergoeding van (para-) medische behandelingen kan geen gebruik worden gemaakt van de Wmo. De Wmo gelden kunnen wel benut worden voor de vergoeding van cursussen of trainingen, op projectbasis. Daarnaast worden middels de Wmo ook hulpmiddelen en woonvoorzieningen vergoed evenals ondersteuning aan mantelzorgers.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
75
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Samenvatting/conclusie De bovenstaande informatie is door de projectgroep verwerkt in een matrix, waardoor in een oog opslag alle belangrijke informatie van de financieringsbronnen opgenomen kan worden.
Tweedelijns financieringsbron
Eerstelijns financieringsbron
Gemeentelijke financieringsbron
Licht tot matig ernstige problematiek
Ernstige tot zeer ernstige problematiek
CIZ indicatie vereist
Individuele behandeling
Groepsbehandeling
Cursussen/ trainingen (preventie)
Kwaliteits-eisen therapeut
Ergotherapeutische behandeling
DBC
X
-
-
-
X
-
X
X
-
-
AWBZ
X
-
-
-
X
X
X
-
-
X
EEE
-
X
-
X
-
-
X
X
-
X
Pgb
X
X
X
-
X
X
X
-
-
-
-
-
X
X
X
-
-
X
X
-
X
-
-
X
-
Doelgroepen
AWBZ
5
4
X
X
-
-
6
2
1
3
7
begeleiding WMO
1 2
8
X
9
AWBZ-certificaat nodig om vergoeding te ontvangen voor de uitgevoerde ergotherapiebehandelingen. Voorstel indienen verzekeraar, bij goedkeuring van de verzekeraar is vergoeding voor (ergotherapie) groepsbehandeling
mogelijk. 3
Met de ingang van de directe toegankelijkheid voor ergotherapie moet de ergotherapeut een scholing volgen om
behandelingen zonder verwijzing van een huisarts (of andere arts) uit te voeren en vergoed te krijgen van de verzekering. 4
Te benutten als EEE ontoereikend is, bij complexe problematiek of als cliënt al in bezit is van Pgb, benoemen als
activerende (AB) of ondersteunende begeleiding (OB). 5
Te benutten als EEE ontoereikend is of bij complexe problematiek, benoemen als activerende (AB) of ondersteunende
begeleiding (OB). 6
Te benutten als EEE ontoereikend is of bij complexe problematiek, benoemen als activerende (AB) of ondersteunende
begeleiding (OB). 7 8 9
AWBZ-certificaat nodig om vergoeding te ontvangen voor de uitgevoerde ergotherapiebehandelingen. Geschikt voor financiering van projecten, niet voor individuele behandeling. Voor het aanvragen van hulpmiddelen en woonvoorzieningen, ter ondersteuning van mantelzorgers.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
76
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Tweedelijns financieringsbronnen De projectgroep heeft, in samenspraak met de opdrachtgevers, verschillende interpretaties en afwegingen gemaakt aangaande de tweedelijns financieringsbronnen.
Er zal voorlopig geen beroep gedaan worden op de DBC-gelden voor de vergoeding van ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ vanwege de al bestaande mogelijkheid voor cliënten om ergotherapie te krijgen bij Dagbesteding & Arbeid. De mogelijkheid om een beroep te doen op de DCB-gelden blijft wel bestaan.
Mocht ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ onderdeel worden van Prezens (kortdurende behandelingen) waarbij de cliënt wordt ingeschreven én een dossier heeft bij GGZ inGeest, dan kan de ergotherapie vergoed worden middels de DBC. Hiervoor is het dan wel belangrijk dat de ergotherapiebehandeling wordt opgenomen in het behandelvoorstel van de psychiater.
Daarnaast zal er geen beroep gedaan worden op de AWBZ-gelden voor de vergoeding van ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ vanwege de al bestaande mogelijkheid voor cliënten om (ambulante of poliklinische) ergotherapiebehandelingen te krijgen bij Dagbesteding & Arbeid. Tevens kan de nazorg, die wordt geboden vanuit Dagbesteding & Arbeid, worden vergoed door middel van de AWBZ gelden.
De projectgroep concludeert dat er voor de vergoeding van ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ geen gebruik gemaakt gaat worden van tweedelijns financieringsbronnen.
Eerstelijns financieringsbronnen Er zijn verschillende financieringsbronnen die kunnen worden benut voor de vergoeding van ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’. Hieronder worden de eerstelijns financieringsbronnen EEE, Pgb-gelden en AWBZbegeleiding gelden verstaan. De projectgroep heeft, in samenspraak met de opdrachtgevers, verschillende interpretaties en afwegingen gemaakt aangaande de eerstelijns financieringsbronnen. De uitgangssituatie is dat ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ onderdeel zal worden van Prezens. Tevens zullen cliënten in behandeling blijven én een dossier hebben bij de huisarts.
Voor de vergoeding van ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ zal alleen gebruik gemaakt worden van de financieringsbron EEE vanuit de basisverzekering, omdat de financieringsbron EEE momenteel nog niet wordt benut.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
77
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Nu het project zich vooral richt op vergoeding via EEE heeft dit ook gevolgen voor de aan te spreken cliëntengroep, die hoofdzakelijk zal bestaan uit cliënten die de huisarts als hoofdbehandelaar hebben en van wie het dossier daar ook blijft. Dit zijn dus officieel geen GGZ inGeest-cliënten.
Doordat ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ onderdeel zal zijn van Prezens en daarmee valt onder de grote instelling GGZ inGeest, kan er niet onderhandeld worden over het tarief voor de vergoeding van de eerstelijns ergotherapie. De ergotherapeuten zullen het door de Nza vastgestelde bedrag per kwartier en de eventuele aan-huis-kosten declareren. Wat het tarief voor de vergoeding van eerstelijns ergotherapie voor 2011 is, is nog niet bekend. Tevens zou er wel een voorstel voor groepsbehandeling ergotherapie kunnen worden ingediend. Deze optie biedt vooral financiële mogelijkheden voor ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’. De projectgroep zal dit niet verder uitwerken, omdat hiervoor een concreet voorstel nodig is.
Incidenteel kunnen eerstelijns ergotherapiebehandelingen ook vergoed worden middels Pgb-gelden en AWBZ-begeleidingsgelden.
Er is op voorhand niet te voorzien of Pgb-gelden benut zullen worden voor de vergoeding van ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’. Ten eerste omdat de eerstelijns ergotherapiebehandelingen moeten worden omschreven als ‘activerende of ondersteunende begeleiding’. De vraag is of de eerstelijns ergotherapiebehandelingen als zodanig kunnen worden omschreven (dit zal afhangen van de hulpvraag/problematiek van de cliënt). Ten tweede omdat het niet te voorspellen is of de doelgroep in staat zal zijn de Pgb-gelden zelf te beheren.
Wanneer er gebruik gemaakt gaat worden voor de vergoeding van de ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ middels AWBZ-begeleidings gelden, dan is het van belang dat de ergotherapeut een AWBZ-certificering heeft.
Pgb-gelden en AWBZ-begeleidingsgelden kunnen worden benut wanneer de cliënt een langere behandelperiode nodig heeft, 10 uur EEE vergoeding niet toereikend is of wanneer de cliënt al gebruik maakt van een Pgb of AWBZ-begeleiding. De projectgroep is van mening dat deze twee financieringsbronnen vooral kunnen worden benut bij cliënten met meervoudige en/of complexe problematiek.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
78
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Tot slot wil de projectgroep noemen dat de Pgb-gelden en de AWBZ-begeleidingsgelden niet de hoofdfinancieringsbronnen zullen zijn voor de vergoeding van de eerstelijns ergotherapie.
De projectgroep concludeert dat er voor de vergoeding van ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ gebruik gemaakt zal worden van EEE. Daarnaast kunnen Pbg-gelden en AWBZ-begeleidingsgelden ook worden gebruikt.
In onderstaand schema staat beschreven welke financieringsbronnen benut zouden kunnen worden voor de dienst Eerstelijns Ergotherapie Prezens.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
79
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Bronnen
•
Agis (Dhr. Callaars en Dhr. Van Dijk), 29 april 2010. Email contact over groepsbehandeling ergotherapie.
•
Bodegom, B. van. (Ergotherapie Nederland (EN)), 21 april 2010. Email contact over tarieven EEE.
•
Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) (2010a). Over het CIZ. Geraadpleegd op 9 maart 2010, http://www.ciz.nl/sf.mcgi?id=3409#top
•
Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) (2010b). Vragen over begeleiding. Geraadpleegd op 9 maart 2010, http://www.ciz.nl/sf.mcgi?5494
•
De Rijksoverheid. Voor Nederland. (2010). Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten: AWBZ. Geraadpleegd op 1 mei 2010, http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/algemene-wetbijzondere-ziektekosten-awbz
•
Gemeente Amsterdam Dienst Wonen, Zorg en Samenleven (DZS) (2008). Aanpak en Visie Wmo. Geraadpleegd
op
15
maart
2010,
http://www.dzs.amsterdam.nl/programma's_en/evenementen_en/aanpak_en_visie •
Hofhuis, H., Boer, M., de., Plas, E., Ende, E., van den. (2003). Enkelvoudige extramurale ergotherapie. Stand van zaken in 2002. Utrecht: NIVEL.
•
Kuiper, C., Steultjens, E., Mies, L. (2010). Handreiking Samenwerking Huisartsenzorg en Ergotherapie. Prettiger leven in de thuissituatie. Utrecht: Ergotherapie Nederland (EN) en Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV).
•
Mersbergen – Schouten, R., van,. (2006). Wmo; zit dat zo!? Ergotherapie en de Wet Maatschappelijke
Ondersteuning.
Hogeschool
Rotterdam:
Afstudeer
scriptie
opleiding
ergotherapie. •
Ministerie van Sociale Zaken, Welzijn en Sport (2008). Doelstellingenbrief eerstelijnszorg. CZ/EKZ2862066. Den Haag.
•
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)(2009a). Persoonsgebonden budget (Pgb).
Geraadpleegd
op
16
maart
2010,
http://www.minvws.nl/dossiers/persoonsgebonden_budget_pgb/ •
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) (2009b). Uitleg Pgb. Geraadpleegd op 16 maart 2010, http://www.minvws.nl/dossiers/persoonsgebonden_budget_pgb/uitleg-pgb/
•
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) (2009c). Veranderingen in AWBZ 2009. Geraadpleegd op 9 maart 2010, http://www.minvws.nl/dossiers/awbz/voor-medewerkers-in-dezorg/veranderingen-awbz-2009/#a6
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
80
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
•
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) (2009d). AWBZ: Pakketmaatregelen Begeleiding. Geraadpleegd op 9 maart 2010, http://www.minvws.nl/dossiers/awbz/voorburgers/veranderingen-in-de-awbz/pakketmaatregelen-begeleiding/default.asp
•
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)(2009e). Wet Maatschappelijke Ondersteuning
(WMO).
Geraadpleegd
op
4
maart
2010,
http://www.minvws.nl/dossiers/wmo/default.asp •
Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) (2010a). Diagnosebehandelcombinatie. Geraadpleegd op, 1 mei 2010, http://www.nza.nl/zorgonderwerpen/zorgonderwerpen/geneeskundige-GGZ/
•
Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) (2010b). Tarieflijst AWBZ-Zorgaanbieders 2010. Onbekend: Onbekend.
•
PGBPlein (2010). Kunnen logopedie, speltherapie en ergotherapie uit Pgb worden betaald? Geraadpleegd op 16 maart 2010, http://www.pgb-plein.nl/index.php?p=6&cat_id=5&id=203
•
Tigchelaar, E. (docent ergotherapie Hogeschool van Amsterdam, HvA), 14 april 2010. Gesprek over directe toegankelijkheid ergotherapie en tarieven EEE.
•
Verwijskompas
VK
(2010).
Ergotherapie.
Geraadpleegd
op
16
maart
2010,
http://verwijskompas.nl/vwk/detail/id=8790
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
81
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
12. Prognose
”Het is zoals het aan het worden is”. (Loesje, 1989)
In dit hoofdstuk wordt in gegaan op de prognose voor de aanloop periode van de nieuwe dienst ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’. Om een uitspraak te kunnen doen over de haalbaarheid en rendabiliteit van de dienst zal er duidelijkheid moeten bestaan over het aantal te behandelen cliënten En de daarmee samenhangende te declareren behandelingen, om de kosten te dekken. Voor meer informatie over het financiële aspect wordt verwezen naar de businesscase horende bij dit project. De cijfers die gebruikt worden voor de prognose zijn zo veel mogelijk gebaseerd op rapporten van onderzoek in Amsterdam.
12.1 Aanpak Voor het verzamelen van informatie over de aantallen cliënten die de dienst kan verwachten in de aanloopperiode heeft de projectgroep zich een aantal vragen gesteld. Bijvoorbeeld ten aanzien van het bevolkingsaantal, prevalentie van psychische en psychosociale problematiek en aanwezige zorg.
In tegenstelling tot de gediagnosticeerde psychische stoornissen zijn cijfers met betrekking tot psychosociale problemen moeilijker in kaart te brengen. Vanwege de onduidelijkheid rondom de term ‘psychosociale problematiek’ en de brede – dus uiteenlopende - interpretatie ervan is het moeilijk hier eenduidige gegevens over te geven. Echter, op basis van een aantal karakteristieken en risicofactoren die mogelijk een rol spelen bij het ontstaan en in stand houden van de problematiek, kan er wel een inschatting gemaakt worden van de toekomstige doelgroep. Het gaat om kenmerken betreffende het individu, de omgeving en een wisselwerking tussen beide, zoals in hoofdstuk 8 beschreven.
Aan de hand van deze karakteristieken en data betreft zorgaanbod en zorggebruik in de regio, heeft de projectgroep interessante informatie gezocht die gebruikt kan worden bij het maken van een inschatting voor het aantal cliënten. Het is echter alleen een richting die kan worden aangegeven. Voor een duidelijkere prognose dient meer onderzoek gedaan te worden.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
82
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
12.2 Gegevens 12.2.1 Bevolkingsaantallen De totale Amsterdamse bevolking bestaat uit ongeveer 750.000 mensen op 1 januari 2009. In de regio waarop ´Eerstelijns Ergotherapie Prezens´ zich zal richten, Amsterdam Nieuw-West en Zuid, gaat het om respectievelijk 132.974 en 132.153 inwoners. De verdeling man-vrouw is overal nagenoeg gelijk (Hylkema & Van Zee, 2009).
12.2.2 Risicofactoren Aan de hand van de eerder beschreven karakteristieken en risicofactoren heeft de projectgroep belangrijke gegevens verzameld voor de verschillende Amsterdamse stadsdelen. In het rapport ‘Stadsdelen in cijfers’ worden verschillende demografische en sociaaleconomische aspecten van de bevolking gerapporteerd. De belangrijkste gegevens zijn hieronder opgesomd. Het gaat hier om statistische informatie van 1 januari 2009 en het jaar 2008. Stadsdeel Nieuw-West
Stadsdeel Zuid
79.023
49.365
11.9
17.7
Werkelozen in aantallen
7.396
4.589
Uitkeringen (WIA,WAO,Wajong,
Het aantal mensen die
Het aantal mensen die gebruik
WAZ, WW)
gebruik maken van een
maken van een uitkering is
uitkering is aanzienlijk hoger
aanzienlijk lager in Amsterdam
in Amsterdam Nieuw-West.
Zuid. Met uitzondering van de
Allochtonen (westers en nietwesters) in aantal Inkomen per persoon in € x 1.000 (in 2006)
WW uitkering, deze is ongeveer gelijk. Gemiddelde leeftijd
20-49
20-49
27.722
47.263
16.170
13.150
van de bevolking in jaren Alleenstaanden in aantallen Alleenstaande ouders in aantallen
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
83
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
12.2.3 Prevalentie van psychische en psychosociale problematiek Psychische stoornissen komen in Nederland veel voor. Maar liefst 41,2 procent van de Nederlanders
heeft
in
zijn
leven
ooit
een
psychische
stoornis
gehad.
Van
deze
psychische stoornissen komen stemmingsstoornissen, angststoornissen en middelenstoornissen het meest voor; één op de vijf volwassenen heeft in zijn leven zo’n stoornis gehad en op jaarbasis is dit één op de tien volwassenen (Hilderink & Van ’t Land, 2009).
In de meest recente versie van de ‘Amsterdamse Gezondheidsmonitor’ uit 2008, staan veel aspecten rond gezondheid en zorg in Amsterdam gerapporteerd. Hieruit komen ook de volgende gegevens aangaande psychische en psychosociale problematiek.
Depressieve en angstklachten •
41 procent van de Amsterdammers ervaart milde depressieve en angstklachten.
•
7 procent van de Amsterdammers ervaart ernstige depressieve en angstklachten.
•
De meeste depressieve en angstklachten worden gemeld door vrouwen, lager opgeleiden, ouderen en Amsterdammers met een niet-westerse achtergrond.
•
De prevalentie van psychische en psychosociale klachten neemt af naarmate het opleidingsniveau stijgt.
•
Verschillen tussen stadsdelen zijn te verwaarlozen.
•
Geuzenveld-Slotermeer (deel van Amsterdam Nieuw-West) rapporteert relatief veel depressieve en angstklachten in vergelijking met de andere stadsdelen.
•
Amsterdammers met een niet-westerse achtergrond vertonen duidelijk meer depressieve en angstklachten in vergelijking met Nederlandse Amsterdammers.
Eenzaamheid •
Eenzaamheid is een belangrijk psychosociaal probleem in Amsterdam.
•
30 procent van de Amsterdammers is matig eenzaam.
•
9 procent van de Amsterdammers is ernstig eenzaam.
•
Eenzaamheid komt vooral voor bij ouderen, gescheiden Amsterdammers en lager opgeleiden.
•
Amsterdammers met een niet-westerse achtergrond lopen een verhoogd risico op eenzaamheid.
•
Het percentage eenzame mensen ligt hoger in Geuzenveld-Slotermeer dan in andere stadsdelen.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
84
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
12.2.4 Zorgaanbod en zorggebruik Om een inschatting te maken van het mogelijke aantal cliënten voor ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ heeft de projectgroep gekeken naar het huidige aanbod en gebruik van zorg en alle aspecten die daar mee te maken hebben. Helaas worden in de meeste rapporten geen cijfers voor ergotherapie vermeld.
Belangrijke aanbieders van eerstelijns zorg in de stadsdelen zijn de huisarts en fysiotherapeut.
Stadsdeel Nieuw-West
Stadsdeel Zuid
Huisartsen
56
78
Fysiotherapeuten
190 (47)
329 (85)
(praktijken voor fysiotherapie)
(Hylkema & Van Zee, 2009)
Eerder in dit document is al beschreven dat ongeveer driekwart van de Nederlanders jaarlijks contact heeft met de huisarts in Amsterdam ligt dat cijfer nagenoeg gelijk (Dijkhoorn & Janssen, 2009). 11 procent van de Amsterdammers had contact met hulpverleners uit de GGZ of welzijnssector en 26 procent had contact met een paramedicus (ergotherapeuten ook meegeteld) (Dijkhoorn & Janssen, 2009).
Zorgaanbod in de regio In de stadsdelen Amsterdam Nieuw-West en Zuid zijn veel aanbieders en professionals op het gebied van GGZ en aangrenzende sectoren gevestigd. In de businesscase is een analyse van de algemene markt opgenomen, waarin alle belangrijke spelers op de markt zijn opgesomd. Ook is een concurrentieanalyse gemaakt, waarin de andere aanbieders van eerstelijns ergotherapie worden beschreven. Ook de SPV/POH is in deze analyse opgenomen.
In Amsterdam waren op 1 maart 2007 zestien vrijgevestigde praktijken en instellingen die eerstelijns ergotherapie verstrekken. Het huidige aanbod in de regio op het gebied van eerstelijns ergotherapie bestaat uit acht praktijken en/of diensten. Echter, deze aanbieders richten zich over het algemeen niet op cliënten met psychische en psychosociale problematiek.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
85
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Verborgen behoefte aan hulp De NEMESIS-studie, beschreven in het onderzoek van Hilderink & Van ’t Land (2009), omschrijft de term ‘verborgen behoefte aan hulp’ als mensen met een (psychische) stoornis die geen hulp hiervoor krijgen, maar de behoefte aan hulp wel hebben. Landelijk gezien heeft 28 procent van de mensen met een stemmingsstoornis en 22 procent van de mensen met een angststoornis een verborgen behoefte aan hulp (NEMESIS-I in Hildrink & Van ’t Land, 2009).
Uit Amsterdams onderzoek is gebleken dat 17 procent van de Amsterdammers behoefte heeft aan hulp bij de vermindering van stress en spanning en 8 procent heeft behoefte aan hulp bij depressieve en angstklachten.
12.2.5 Verwijzingen naar eerstelijns ergotherapie In 2006 werden in totaal 46 per 1.000 cliënten met een psychische of psychosociale diagnose doorverwezen naar de tweedelijns GGZ, tegenover 17 per 1.000 cliënten naar de eerstelijns GGZ. In de periode 2001 tot 2006 is geen sprake van een afname van het aantal verwijzingen van huisartsen naar de tweedelijns GGZ; de huisarts verwijst in deze periode meer cliënten naar de tweedelijns GGZ dan naar de eerstelijns GGZ (Hilderink & Van ’t Land. 2009).
In het afstudeerproject van
Jansen et. al uit 2007 staat beschreven dat een praktijk/instelling in
Amsterdam gemiddeld vijf tot tien verwijzingen per maand krijgt, sommigen zelfs tien tot twintig. De aanvraag van hulpmiddelen en voorzieningen is in de meeste gevallen de reden tot verwijzen. Klachten als gevolg van psychische problemen worden niet expliciet genoemd als reden voor verwijzing. Uit het onderzoek bleek ook dat het aantal verwijzingen van de huisarts samenhangt met diens bekendheid met ergotherapie.
12.2.6 Directe toegankelijkheid Zoals eerder genoemd in hoofdstuk 4 kan directe toegankelijkheid een kans bieden voor de dienst ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’. Cliënten kunnen immers zonder verwijsbrief bij de ergotherapie komen. Hoe dit gaat verlopen zodra ergotherapie direct toegankelijk is, is moeilijk te zeggen. Door de onbekendheid van het beroep ergotherapie kan het zijn dat cliënten niet weten dat zij baat kunnen hebben bij ergotherapie. De projectgroep heeft daarom onderzoek gedaan naar hoe het bij fysiotherapie verliep. Bij dit beroep ging directe toegankelijkheid in 2006 van start. Eerst nam het aantal hulpvragen voor de fysiotherapie af, om daarna explosief te stijgen.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
86
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Samenvatting/conclusie Om een uitspraak te kunnen doen over het aantal cliënten heeft de projectgroep bovenstaande gegevens gecombineerd en uitgewerkt voor de regio (stadsdelen Amsterdam Nieuw-West en Zuid).
Hier zijn de volgende punten uit naar voren gekomen: •
Gezien de stedelijke prevalentie van milde en ernstige depressieve en angstklachten (respectievelijk 41 en 7 procent) is de prognose in de regio: 108.702 mensen met milde klachten en 18.558 mensen met ernstige klachten. De verwachting is dat een deel van deze mensen een ergotherapeutische hulpvraag heeft.
•
Aan de hand van Amsterdams onderzoek kan berekend worden dat de behoefte aan hulp bij het verminderen van stress en spanning in de regio 45.072 mensen zal betreffen en
dat
21.210 mensen behoefte aan hulp hebben bij depressie en angstklachten. •
In het stadsdeel Nieuw-West wonen relatief veel allochtonen. Deze groep heeft over het algemeen een hoger risico op psychische en/of psychosociale klachten. Tevens zijn de aantallen voor werkeloosheid en uitkeringsgebruik in dit stadsdeel hoger dan in Amsterdam Zuid. Op basis van deze gegevens kan worden verwacht dat het aantal hulpvragen uit Nieuw-West hoger zal zijn dan uit Zuid.
•
In beide stadsdelen zijn veel huisartsen te vinden. Deze kunnen helpen bij het verwijzen van cliënten. Tevens zijn er veel fysiotherapeuten, vooral in Amsterdam Zuid. Hiervan is moeilijk te zeggen wat daarvan de invloed zal zijn. Ze kunnen helpen bij het verwijzen van cliënten, maar ook zorgen voor enige concurrentie.
•
Uit eerder onderzoek is gebleken dat een eerstelijns ergotherapie dienst/praktijk gemiddeld vijf tot tien verwijzingen per maand krijgt. Echter, het is onbekend of hier ook hulpvragen bij zijn als gevolg van psychische problematiek. Het is dus moeilijk te bepalen hoeveel hulpvragen de dienst kan verwachten.
•
In Amsterdam zijn verschillende eerstelijns ergotherapie diensten/praktijken. Deze richten zich over het algemeen niet op de doelgroep die ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ voor ogen heeft. Mogelijk behandelen ze wel enkele cliënten met psychische en/of psychosociale problemen, maar ze zijn hier niet in gespecialiseerd. Vooralsnog is het grootste deel van de doelgroep onbediend.
•
Ten slotte kan de ontwikkeling ten aanzien van de directe toegankelijkheid genoemd worden als belangrijke factor. De uiteindelijke invloed hiervan is echter niet te voorspellen.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
87
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Op basis van deze gegevens durft de projectgroep geen uitspraak te doen over het aantal cliënten dat zich zal aanmelden voor behandeling bij ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’. Uit de busisnesscase van dit project is gebleken dat de dienst ‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ 84 cliënten in het eerste jaar zou moeten behandelen om financieel uit te komen (ervan uitgaand dat zij de volledige tien uur behandeld zullen worden). Dit betekent dat er gemiddeld zeven nieuwe cliënten per maand zouden moeten komen. Of dit daadwerkelijk haalbaar is kan de projectgroep niet zeggen. Of cliënten (en verwijzers) de weg naar de dienst zullen vinden hangt nauw samen met de bekendheid van het beroep en dienst zelf.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
88
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Bronnen
•
Dijkhoorn, H., Dijk, T.K., van, Janssen, A.P. (red.) (2009). Zo Gezond is Amsterdam: Eindrapport Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2008. Amsterdam: Drukkerij Leijten.
•
Hofhuis, H., Boer, M., de., Plas, E., Ende, E., van den. (2003). Enkelvoudige extramurale ergotherapie. Stand van zaken in 2002. Utrecht: NIVEL.
•
Hilderink, I., Land, H., van ‘t. (2009). GGZ in tabellen 2008. Utrecht: Trimbos-Instituut.
•
Hylkema, C, Zee, W., van. (red.)(2009). Gemeente Amsterdam Dienst Onderzoek en Statestiek (O+S):Stadsdelen in cijfers 2009. Amsterdam: Stadsdrukkerij Amsterdam N.V.
•
Jansen, N., Vollenga, J., et al. (2007). Inspelen op de ergotherapeutische hulpvraag door Ergotherapiepraktijk doen. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
89
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
BIJLAGEN
•
Bijlage I - Begrippen en afkortingen
•
Bijlage II - Organigram GGZ inGeest
•
Bijlage III – Handelingsproblemen
•
Bijlage III – Handelingsproblemen
•
Bijlage IV – Prestatievelden Wmo
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
90
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Bijlage I - Begrippen en afkortingen
Begrippenlijst Cliënt
Overal waar cliënt staat kan ook patiënt gelezen worden. De beroepsvereniging beschrijft de cliënt als volgt: “een persoon en zijn systeem, een organisatie of een populatie met een dreigend of potentieel
handelingsprobleem
en
een
indicatie
voor
ergotherapie” (Hartingsveldt et al., 2010).
Dienst ‘Eerstelijns Ergotherapie
De door de projectgroep ontworpen dienst. Deze dienst valt onder
Prezens’
GGZ inGeest, tweedelijns GGZ organisatie.
Eerstelijns ergotherapie
Daar waar mensen wonen/werken/naar school gaan, gericht op rehabilitatie, handhaving, preventie en promotie, vergoed middels EEE.
Eerstelijnszorg
Eerste contact met het gezondheidszorg systeem, dicht bij de mensen, laagdrempelig, vooral enkelvoudige problematiek, bij mensen thuis/in praktijken in de buurt, bijv. huisarts of tandarts, heeft als rol een filterfunctie (Min. VWS, 2010).
Enkelvoudige Extramurale
“Door een huisarts, specialist, verpleeghuisarts voorgeschreven
Ergotherapie (EEE)
advisering,
instructie,
training
of
behandeling
gedurende
maximaal 10 uren per kalenderjaar, te verlenen door een ergotherapeut in zijn behandelruimte of ten huize van de verzekerde, met als doel de zelfzorg en zelfredzaamheid van de verzekerde te bevorderen of te herstellen”.
Ergotherapie thuis
Ergotherapie zitting thuis, ongeacht eerste- of tweedelijns financiering.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
91
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Gezondheidsvaardigheden
Gezondheidsvaardigheden zijn individuele competenties die nodig zijn om goed met gezondheid en ziekte om te kunnen gaan (bron: Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ), 2010).
Tweedelijnszorg
Toegankelijk na verwijzing van eerstelijns professional, denk aan specialisten/ziekenhuizen/instellingen (Min. VWS, 2010).
Afkortingenlijst AGZ
Algemene Gezondheidszorg
AWBZ
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
AMW
Algemeen Maatschappelijk Werk
CBS
Centraal Bureau voor de Statistiek
DBC
Diagnosebehandelingcombinatie
DSM
Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders
EEE
Enkelvoudige Extramurale Ergotherapie
EN
Ergotherapie Nederland
ET
Ergotherapie/Ergotherapeut
Fte
Fulltime-equivalent
GGZ
Geestelijke Gezondheidszorg
HA
Huisarts
ICF
International Classification of Functioning, Disability and Health
ICPC
International Classification Primary Care
Ministerie van VWS
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
NIVEL
Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg
NZa
Nederlandse Zorgautoriteit
Pgb
Persoonsgebonden budget
POH
Praktijk ondersteuners huisartsenpraktijk
RIVM
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
SES
Sociaaleconomische status
SPV
Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige
Zvw
Zorgverzekeringswet
Wmo
Wet maatschappelijke ondersteuning
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
92
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Bijlage II - Organigram GGZ inGeest
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
93
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Bijlage III – Handelingsproblemen
Psychische problemen Binnen psychische problemen kan een driedeling gemaakt worden: 1. Gevoelsproblemen (bijv. angst) 2. Gedragsproblemen (bijv. agressie) 3. Vaardigheidsproblemen (bijv. concentratieproblemen)
Mogelijke handelingsproblemen •
Angst om naar buiten te gaan
•
Angst in het openbaar vervoer
•
Angst in de supermarkt
•
Angst bij het leggen van contacten
•
’s Ochtends niet kunnen opstaan door somberheid / neerslachtigheid
•
Onvermogen huis op orde te houden
•
Onvermogen activiteiten te plannen
•
Onvermogen huishouden te organiseren
•
Niet in staat zijn activiteiten te ondernemen
•
Geen hobby/recreatie activiteiten hebben en/of behouden
•
Weinig tot geen sociale contacten creëren
•
Onvermogen tot onderhouden van sociale contacten
•
Onvermogen van plannen van zelfverzorgingstaken
•
Onvermogen tot uitvoeren van zelfverzorgingstaken
•
Onvermogen tot bijhouden van financiën/regelzaken
•
Geen dagbesteding hebben (werk/vrije tijd)
•
Ontbreken van een dag- en weekstructuur
•
Conflicten op het werk, die leiden tot disbalans belasting-belastbaarheid
•
Conflicten in de thuissituatie
•
Zorgen voor een zieke partner, kind of moeder
•
Door verlies baan geen dagbesteding hebben
•
Slechte concentratie die leidt tot problemen in uitvoering van werktaken
•
Moeite hebben met/niet in staat zijn om een inschatting te maken van draagkracht/-last
•
Slechte inschatting van prioriteiten.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
94
© Hogeschool van Amsterdam
‘Eerstelijns Ergotherapie Prezens’ Theoretische onderbouwing
Bijlage IV – Prestatievelden Wmo
De negen prestatievelden van de Wmo zijn: •
Bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten.
•
Op preventie gerichte ondersteuning bieden aan jongeren met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden.
•
Geven van informatie, advies en cliëntondersteuning.
•
Ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers.
•
Bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.
•
Verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer.
•
Maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang en huiselijk geweld.
•
Bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen.
•
Bevorderen van verslavingsbeleid.
R. Brens, J. Esselaar, A.M. van Rijn
95
© Hogeschool van Amsterdam