Eerste analyse van sociaaleconomische sleuteltrends in België op basis van EU-SILC 2015
WORKING PAPER
Augustus 2016
Working paper Eerste analyse van sociale sleuteltrends op basis van EU-SILC 2015
Inleiding Sinds midden juli zijn de nieuwe gegevens van de EU-SILC enquête 2015 beschikbaar. Daarmee wordt de tendens naar een steeds snellere beschikbaarheid van deze, noodzakelijke gegevens rond inkomensverdeling, armoede en sociale bescherming, verder gezet. Oorspronkelijk waren deze gegevens ten vroegste beschikbaar in het begin van het tweede jaar na de dataverzameling. Dank zij de inspanningen van Eurostat en Statistics Belgium zijn ze nu reeds beschikbaar in de zomer van het jaar volgend op de dataverzameling. De bedoeling is om dit in de toekomst nog tijdiger te maken. Om de nieuwe gegevens van EU-SILC 2015 snel bruikbaar te maken voor beleidsmakers en andere geïnteresseerden wordt in deze bijdrage een eerste analyse van deze gegevens gepresenteerd. Deze eerste analyse richt zich op de monitoring van enkele sleuteltrends zoals die in voorgaande analyses werden vastgesteld. In de recente rapportering ter ondersteuning van het sociale luik van het Nationaal Hervormingsprogramma analyses werd vastgesteld dat een aantal sociale indicatoren de afgelopen jaren eerder stabiel gebleven zijn 1. Dit werd vastgesteld voor de werkgelegenheidscijfers, voor de gezinsinkomens, voor de inkomensongelijkheid en voor de armoedecijfers. Ook het ‘risico op armoede of sociale uitsluiting’, de indicator waarop de Europa2020 doelstelling inzake de reductie van armoede en sociale uitsluiting gebaseerd is, bleef stabiel. Onder deze stabiliteit op populatieniveau werden echter belangrijke verschuivingen vastgesteld. Het armoederisico onder ouderen is drastisch afgenomen, terwijl het onder laaggeschoolden op actieve leeftijd sterk gestegen is. Er werd verder op gewezen dat een aantal negatieve ontwikkelingen zich concentreren bij het sociaal zwakkere segment onder de actieve bevolking. Naast de toename van het armoederisico onder laaggeschoolden werd ook een dalende werkgelegenheidsgraad vastgesteld voor deze groep. Verder werd ook vastgesteld dat de effectiviteit van de sociale uitkeringen voor de actieve bevolking een dalende trend laat optekenen, dat de toename van het armoede risico onder de actieve bevolking zich uitsluitend situeerde onder huurders en dat er, vooral in het eerste inkomenskwintiel, een toename is van het aantal personen dat aangeeft dat het medische zorgen heeft moeten uitstellen. Op basis van externe studies werd ook gewezen op de specifieke sociale problematiek in grote steden. Globaal wijzen de nieuwe cijfers van EU-SILC 2015, die hieronder worden voorgesteld, niet op een breuk met de vorige bevindingen, wel deels op een stabilisatie, en deels op een verdere uitdieping van de vastgestelde trends.
1
FOD Sociale Zekerheid (2016), The Evolution of the Social Situation and Social Protection in Belgium: Increasing Divergences; June 2016 (http://socialsecurity.belgium.be/nl/publicaties/analyse-van-de-evolutievan-de-sociale-situatie-en-sociale-bescherming-belgie)
Stabiele inkomensverdeling, stagnerende huishoudinkomens De inkomens van huishoudens bleven stabiel in vergelijking met EU-SILC 2014. Het mediaan inkomen van de survey kent een zeer lichte daling, die wellicht niet kan doorgetrokken worden naar de bevolking. Wanneer we naar de evolutie van de gezinsinkomens kijken op verschillende plaatsen in de inkomensverdeling kan vastgesteld worden dat de gezinsinkomens bijna overal stabiel bleven tussen EU-SILC 2014 en 2015 (inkomens 2013-2014 – zie box). Enkel in het eerste en achtste deciel en het 95ste percentiel steeg dit licht (grafiek 1). Sinds het begin van de EU-SILC dataverzameling bleef de onderlinge verhouding van de decielgrenzen quasi ongewijzigd. De reële toename situeerde zich in alle decielen rond 10% tussen EU-SILC 2004 en 2015. De verschillen tussen de laagste decielen onderling werden iets kleiner. Globaal bleef de inkomensongelijkheid dan ook stabiel, zowel volgens de interkwintiel ratio (S80/S20) als volgens de GINI coëfficiënt. Net als de inkomensongelijkheid, blijft het niveau van de huishoudinkomens stabiel. Zoals aangegeven situeerde de reële stijging van het equivalent beschikbaar huishoudinkomen zich rond 10% over een periode van elf jaar, wat neerkomt op een beperkte stijging op jaarbasis van gemiddeld minder dan 1% 2. Deze groei in de huishoudinkomens situeerde zich bovendien quasi uitsluitend tussen de inkomens uit de periode 2003-2009 (EU-SILC 2004-2010). Tussen 2009 en de meest recente gegevens van inkomensjaar 2014 bleef het niveau quasi stabiel in alle decielen en de percentielen aan de extremen van de verdeling.
2
Het reële Bruto Beschikbaar Huishoudinkomen- het geaggregeerd inkomen dat in de economie naar huishoudens vloeit- zoals dat uit de Nationale Rekeningen kan worden afgeleid, wijst op een identieke evolutie. Voor de meest recente periode 2014-2015, dus na de periode die door EU-SILC 2015 wordt gedekt, wijst het bruto beschikbaar gezinsinkomen op een lichte stijging (zie eerdere rapportering juni 2016 p. 16, cf. voetnoot 1 hierboven).
Grafiek 1: Reële evolutie van decielgrenzen en percentiel grenzen van het equivalent beschikbaar huishoudinkomen op jaarbasis, euro (in prijzen van 2015), België 80000
70000
60000
50000
€ 40000 30000
20000
10000
0
5th perc. 1st dec. 2nd dec. 3rd dec. 4th dec. 5th dec. 6th dec. 7th dec. 8th dec. 9th dec. 95th perc. 99 perc. 2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Bron: EU-SILC, Eurostat/Statistics Belgium
2013
2014
2015
Methodologische noot Bij de interpretatie van de indicatoren moet rekening gehouden worden met volgende factoren: Referentiejaar Inkomen kan slechts gemeten worden over een bepaalde afgesloten periode. In EU-SILC wordt het totaal inkomen van een huishouden bevraagd voor het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de enquête wordt afgenomen. Dit betekent dat de inkomens in EU-SILC 2015 betrekking hebben op 2014. Dit geldt ook voor de indicatoren die daarop gebaseerd zijn, zoals het armoederisico. Voor deze indicatoren heeft de evolutie EU-SILC 2014-2015 dus betrekking op de evolutie van de inkomens 2013-2014. Ook de werkintensiteit van een huishouden wordt gemeten over het jaar voorafgaand aan de enquête. Materiële deprivatie heeft echter betrekking op de situatie op het ogenblik van de bevraging. (Ernstige) materiële deprivatie in EU-SILC 2015 heeft dus betrekking op 2015. Deze indicator sluit dus dichter aan bij de actuele situatie dan de twee vorige. Equivalent inkomen In deze analyse wordt uitsluitend naar het equivalent huishoudinkomen verwezen. Dit is het beschikbaar gezinsinkomen gecorrigeerd voor verschillen in gezinssamenstelling . Deze correctie gebeurd om het inkomensniveau vergelijkbaar te maken tussen huishoudens. Hiervoor wordt de zg. gemodificeerde OESO schaal gebruikt. Deze houdt in dat het beschikbare gezinsinkomen wordt gedeeld door een factor 1 voor de eerste volwassene in het gezin, een bijkomende factor 0,5 voor elke bijkomende volwassene en een bijkomende factor 0,3 voor ieder kind in het huishouden. Bijvoorbeeld, voor een huishouden bestaande uit een alleenstaande wordt het equivalent huishoudinkomen dus bekomen door het beschikbaar inkomen te delen door een factor 1, voor een koppel met twee kinderen wordt het gedeeld door een factor 2,1.
Armoede en sociale uitsluiting stabiel De gecombineerde indicator ‘risico op armoede en sociale uitsluiting’ 3 blijft stabiel. In EU-SILC 2015 loopt 21,1% van de bevolking een risico op armoede of sociale uitsluiting, tegenover 21,2% in EU-SILC 2014 en 20,8% in 2008, het startjaar van de Europa2020-strategie (grafiek 2). In absolute aantallen bedraagt dit 2.336.000 personen in 2015 tegenover 2.194.000 in het startjaar 2008. Op het vlak van financiële armoede vertoont EU-SILC 2015 een lichte daling ten opzichte van het vorige jaar van 15,5% naar 14,9%. Alhoewel verdere analyse moet aangeven of dit statistisch en inhoudelijk significant is, moet worden vastgesteld dat deze daling zich binnen de marges van de gebruikelijke fluctuaties situeert. Op dit moment lijkt de conclusie gewettigd dat er op het vlak van financiële armoede sprake is van stabiliteit tussen EU-SILC 2014 en 2015. Dit geldt eveneens voor de indicator ‘Ernstige materiële deprivatie’, die in EU-SILC 2015 5,8% bedraagt (5,9% in 2014). Het percentage ‘quasi-jobless households’ (huishoudens met een zeer lage werkintensiteit van 0 tot 0,2) bedraagt 14,9% in EU-SILC 2015, tegenover 14,6% in 2014. Deze toename is allicht op zich niet significant, maar draagt wel bij tot een verdere uitdieping van de toename sinds het laagtepunt in deze indicator in 2008 (11,7%). Het percentage personen wiens inkomen door de sociale uitkeringen boven de armoedegrens uitkomt stijgt, in tegenstelling tot de vorige jaren, licht.
3
Deze indicator bestaat uit de combinatie van drie afzonderlijke indicatoren – het armoederisico, ernstige materiële deprivatie en zeer lage werkintensiteit. De gecombineerde indicator vormt de basis voor de Europa2020 doelstelling inzake de reductie van armoede en sociale uitsluiting (zie eerdere rapportering ). Iemand bevindt zich in een situatie van armoede of sociale uitsluiting wanneer zij/hij een (financiëel) armoederisico heeft en/of ernstig materieel gedepriveerd is en/of in een huishouden woont met een zeer lage werkintensiteit,
Grafiek 2: Evolutie armoede of sociale uitsluiting,gecombineerde indicator en drie basisindicatoren, België 25
20
15 %
10
5
0 AROPE
2004 21.6
2005 22.6
2006 21.5
2007 21.6
2008 20.8
2009 20.2
2010 20.8
2011 21
2012 21.6
2013 20.8
2014 21.2
2015 21.1
AROP
14.3
14.8
14.7
15.2
14.7
14.6
14.6
15.3
15.3
15.1
15.5
14.9
VLWI
14.7
15.1
14.3
13.8
11.7
12.3
12.7
13.8
13.9
14
14.6
14.9
SMD
4.7
6.5
6.4
5.7
5.6
5.2
5.9
5.7
6.3
5.1
5.9
5.8
Noot: AROPE=at-risk-of-poverty or social exclusion (gecombineerde indicator); AROP=at-risk-of-poverty (financieel armoederisico); VLWI=very low work intensity (zeer lage werkintensiteit van het huishouden); SMD=severe material deprivation (ernstige materiële deprivatie) Bron: EU-SILC, Eurostat/Statistics Belgium
Armoederisico onder ouderen daalt verder De meest opvallende vaststelling op basis van de nieuwe cijfers is de verdere daling van het armoederisico onder ouderen. Sinds 2005 daalde het met 8 procentpunten. Tussen 2014 en 2015 daalde armoederisico van 16,1% naar 15,2% (grafiek 3). Het armoederisico voor ouderen bevindt zich hiermee op hetzelfde niveau als voor de totale populatie, onder het armoederisico voor kinderen en nog net boven het armoederisico voor de bevolking op actieve leeftijd. Daar waar de gegevens van de voorbije jaren er op wezen dat vooral de laagste inkomens onder de ouderen er op vooruitgingen, zodat hun inkomen boven de armoedegrens kwam, lijkt er op basis van de nieuwe gegevens ook een lichte toename van het mediaan beschikbaar inkomen van ouderen, ten opzicht van het mediaan inkomen van – 65-jarigen. De ratio bedraagt 0,79 in 2015 ten opzichte van 0,77 in 2014 en 0,71 in 2006. De ratio van het mediaan (bruto) pensioen van de leeftijdscategorie 65-74 ten opzichte van het mediaan (bruto) arbeidsinkomen van de leeftijdscategorie 50-59 (geaggregeerde vervangingsratio) blijft stabiel op 47% in 2015 (grafiek A1 in bijlage). Grafiek 3: Armoederisico naar leeftijdscategorie, België 25
20
15
% 10
5
0
<18 18-64 65+
2004 15.9 12.1 20.9
2005 18.1 12 21.4
2006 15.3 12.2 23.2
2007 16.9 12.6 23
2008 17.2 12.2 21.2
2009 16.6 12.1 21.6
2010 18.3 12.1 19.4
2011 18.7 12.9 20.2
2012 17.3 13.5 19.4
2013 17.2 13.4 18.4
2014 18.8 14.2 16.1
2015 18 13.7 15.2
Armoederisico voor laaggeschoolden op actieve leeftijd stabiel op verhoogd niveau Onder de actieve bevolking daalt het armoederisico tussen 2014 en 2015 licht (van 14,2% tot 13,7%), na herhaalde lichte stijgingen tijdens de voorgaande jaren (van 12,1% in 2010) (grafiek 3). Die toename was uitsluitend gesitueerd onder personen met een laag initieel onderwijsniveau. Het armoederisico onder laaggeschoolden op actieve leeftijd neemt niet verder toe tussen EU-SILC 2014 en 2015. Het daalt voor het eerst in tien jaar licht van 28,5% tot 27,8% (grafiek 4). De lichte daling van het armoederisico laat zich ook optekenen wanneer wordt uitgesplitst naar categorieën die (deels) overlappen met de categorie ‘laaggeschoolden’. Zo kan ook een gelijkaardige lichte daling van het armoederisico tussen EU-SILC 2014-2015 worden vastgesteld onder huurders (grafiek A3 in bijlage) en onder personen in een huishouden met een zeer lage werkintensiteit (grafiek A2 in bijlage). Het lijkt echter op basis van de beschikbare gegevens twijfelachtig of deze lichte daling op basis van de steekproef kan doorgetrokken worden naar de populatie en het lijkt bijgevolg aangewezen om de evolutie EU-SILC 2014-2015 als stabiel te interpreteren. Dit mede in het licht van de dalende werkgelegenheidsgraad van laaggeschoolden in 2014 en 2015, zoals die in de voorgaande rapportering werd vastgesteld (FOD Sociale Zekerheid, op. cit.) Het armoederisico van personen met een middelmatig opleidingsniveau stijgt daarentegen licht, van 13,5% in EU-SILC 2014 tot 14% in 2015. Sinds 2010 moet ook voor deze categorie een significante stijging worden vastgesteld van 9,8% tot 14%. Het armoederisico van hooggeschoolde actieven blijft constant op 6,6%. Grafiek 4: Armoederisico naar onderwijsniveau, bevolking op actieve leeftijd (18-64), België 30
25
20
%
15
10
5
0 low middle high
2004 21 10.8 5.7
2005 18.7 11.1 4.4
2006 18.8 11 5.6
2007 19.9 11.5 5.7
2008 20.6 10.9 5.3
2009 22.2 9.8 5.2
2010 22.7 9.8 5.2
2011 25.5 11.5 6
2012 26.3 11.3 7.1
2013 27.3 11.4 7.2
2014 28.5 13.5 6.5
2015 27.8 14 6.6
Kinderen: geen duidelijke trend, maar hoger armoederisico dan volwassen bevolking Onder kinderen valt geen duidelijke op- of neerwaartse trend vast te stellen. Het armoederisico voor kinderen daalt tussen EU-SILC 2014 en 2015 licht van 18,8% tot 18% (grafiek 3). In 2015 is het armoederisico onder kinderen, mede door de daling onder ouderen wel voor het eerst hoger dan onder de andere leeftijdscategorieën. Kinderen lopen ook een hoger risico dan de volwassen bevolking om te leven in een huishouden dat te kampen heeft met ernstige materiële deprivatie. Deze indicator vertoont voor geen van de drie leeftijdscategorieën een duidelijke op- of neerwaartse trend. Grafiek 5: Ernstige materiële deprivatie naar leeftijdscategorie, België 10 9 8 7 6 %
5 4 3 2 1 0 <18 18-64 65+
2004 5.7 5.1 1.9
2005 8.5 6.5 3.6
2006 9.4 6.2 3.3
2007 7 5.9 3.6
2008 7.3 5.7 3.2
2009 6.5 5.3 3.1
2010 7.7 6 2.8
2011 8.2 5.6 2.6
2012 8.3 6.6 2.8
2013 5.5 5.8 2
2014 6.8 6.5 2.4
2015 7.8 6.1 2.4
Samenvatting en conclusie De nieuwe EU-SILC 2015 cijfers bevestigen globaal de voorgaande bevindingen op basis van de Europese sociale indicatoren. De gecombineerde indicator ‘risico op armoede of sociale uitsluiting’, is de basis voor de doelstelling inzake de reductie van armoede en sociale uitsluiting in het kader van de Europa 2020 strategie. Deze indicator fluctueert van jaar tot jaar, maar vertoont geen systematische op- of neerwaartse trend. Het armoederisico onder ouderen daalt verder tot 15,2%, en nadert zo het niveau van het globale armoedecijfer voor de totale Belgische bevolking. De verbetering van de situatie onder bejaarden doet zich vooral voor onder de lage inkomens. Het mediane inkomen van ouderen verbetert slechts zeer beperkt ten opzichte van het mediane inkomen van -65 jarigen. Het armoederisico onder laaggeschoolden op actieve leeftijd- en ruimer gesteld- zwakkere groepen, dat de vorige jaren een sterk stijgende tendens vertoonde, nam tussen EU-SILC 2014-2015 (inkomens 2013-2014) niet verder toe. Met een armoederisico van 28% in EU-SILC 2015 blijft deze groep evenwel een sterk verhoogd armoederisico vertonen. Bovendien bleek uit een vorige analyse dat de werkgelegenheidsgraad van laaggeschoolden zowel in 2014 als 2015 verder daalde. De inkomensongelijkheid blijft ook in de nieuwe EU-SILC 2015 cijfers zeer stabiel op een laag niveau in België. Sinds het begin van de metingen met de EU-SILC enquête in 2004 nam het beschikbaar equivalent huishoudinkomen proportioneel in ongeveer gelijke mate (+/-10%) toe in de verschillende inkomensdecielen en percentielen. Deze toename was er echter voornamelijk tot en met EU-SILC 2010 (tot inkomensjaar 2009). Daarna, tot de laatste observatie in EU-SILC 2015 (inkomens 2014) stagneerden de huishoudinkomens in reële termen. Het globale beeld dat uit de voorgaande observaties voor de laatste jaren (2009-2014) naar voren komt is dat van een stabiele inkomensverdeling, zowel qua ongelijkheid als inkomensniveaus, waarbinnen zich in de laagste regionen wel verschuivingen hebben voorgedaan. Met name zijn de lage inkomens onder ouderen iets naar boven verschoven, terwijl laaggeschoolden op actieve leeftijd meer tot de laagste inkomensgroepen zijn gaan behoren. Deze tegengestelde bewegingen verklaren de stabiele armoedecijfers. Zij lijken ook te wijzen op een polariserende tendens onder de bevolking op actieve leeftijd. Deze analyse is gebaseerd op de inkomenssituatie. In voorgaande analyses werd er op gewezen dat de cumulatie van ‘negatieve kenmerken’ (inkomen, werk, huisvestingskost, gezondheidsuitgaven, ruimtelijke concentratie …) bij specifieke bevolkingscategorieën een specifieke uitdaging vormt op het vlak van sociale cohesie.
Bijlage 1: bijkomende grafieken Grafiek A1: Relatieve mediane inkomenspositie van ouderen (median income ratio) en geaggregeerde vervangingsratio(aggr. Replacement rate), België 0.90 0.80 0.70 0.60 0.50 proportie 0.40 0.30 0.20 0.10 0.00
2004 aggr. Replacement rate 0.41 median income ratio 0.76
2005 0.42 0.73
2006 0.42 0.71
2007 0.44 0.74
2008 0.45 0.74
2009 0.45 0.74
2010 0.46 0.75
2011 0.44 0.74
2012 0.46 0.74
2013 0.47 0.76
2014 0.47 0.77
2015 0.47 0.79
Noot: relatieve mediane inkomenspositie van ouderen= de verhouding van het mediane huishoudinkomen van ouderen (65+) ten opzichte van het mediane inkomen van de populatie jonger dan 65 jaar; geaggregeerde vervangingsratio= de verhouding van het mediaan pensioen van de populatie 65-74 ten opzichte van het mediaan arbeidsinkomen van de populatie 50-59 Bron: EU-SILC, Eurostat/Statistics Belgium
Grafiek A2 : Armoederisico voor personen in een huishouden met een zeer lage werkintensiteit, totaal en naar gezinssituatie, België 80
70
60
50
%
40
30
20
10
0
Total hh with children hh without child.
2004 49.8 37 61.7
2005 50.9 32.3 68.8
2006 56.3 42.7 70.2
2007 55.3 42.1 70
2008 54.7 39.7 71.9
2009 57.6 40.5 75.2
2010 55.4 37.9 71.7
2011 62.9 47.8 74.8
2012 60.4 44.8 73.9
2013 60.7 48.2 71.5
2014 62.2 48.4 73.6
2015 58.5 43.2 71.3
Bron: EU-SILC, Eurostat/Statistics Belgium
Grafiek A3 : Armoederisico naar huisvestingssituatie, huurders (tenant) en eigenaars (owner), België 40
35
30
25
%
20
15
10
5
0
tenant owner
2004 24.1 7.6
2005 25.8 6.9
2006 25.5 7.7
2007 26.4 7.5
2008 25.2 7.6
2009 25.2 7.3
2010 25.8 6.8
2011 29.9 6.4
Bron: EU-SILC, Eurostat/Statistics Belgium
2012 31.1 7
2013 33.5 6
2014 33.6 6.7
2015 31.4 6.7
Indicators of Social Protection in Belgium
© 2016 FOD Sociale Zekerheid / DG Beleidsondersteuning Administratief Centrum Kruidtuin Finance Tower Kruidtuinlaan 50 1000 Brussel www.socialsecurity.fgov.be
[email protected] Verantwoordelijke uitgever: Tom Auwers Papier: D/2016/10.770/37 Online: D/2016/10.770/38
2
2